61
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2014-2015 VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE VLEESVARKENS door Laurent LOCQUET Promotoren: Janne Van den Hof Literatuurstudie in het kader Prof. dr. Dominiek Maes van de Masterproef ©2015 Laurent Locquet

VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

  • Upload
    others

  • View
    1

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2014-2015

VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE VLEESVARKENS

door

Laurent LOCQUET

Promotoren: Janne Van den Hof Literatuurstudie in het kader

Prof. dr. Dominiek Maes van de Masterproef

©2015 Laurent Locquet

Page 2: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of

volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk

uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden. Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor

enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig

vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.

Page 3: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2014-2015

VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE VLEESVARKENS

door

Laurent LOCQUET

Promotoren: Janne Van den Hof Literatuurstudie in het kader

Prof. dr. Dominiek Maes van de Masterproef ©2015 Laurent Locquet

Page 4: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

VOORWOORD

Ten eerste zou ik graag mijn promotoren, Janne Van den Hof en Prof. dr. Dominiek Maes, willen

bedanken voor de begeleiding van het uitwerken van deze casuïstiek. Zij hebben mij gedurende de

voorbije maanden altijd snel met goede raad bijgestaan bij vragen over zowel cruciale zaken als

details, en dit altijd door middel van opbouwende kritiek. Bovendien heb ik de kans gekregen om met

Janne verschillende bedrijfsbezoeken uit te voeren die altijd in een aangename sfeer verliepen en mij

de mogelijkheid boden om een beter beeld te vormen van de problematiek die besproken wordt in

deze scriptie. Ten tweede had ik graag dierenarts William Matthys bedankt voor het beantwoorden

van mijn vragen en het doorsturen van verschillende resultaten van onderzoeken die werden

uitgevoerd op dit probleembedrijf. Ten derde wil ik graag mijn studiegenoten, kennissen en vrienden

bedanken voor hun tips en steun. Tot slot wil ik graag van harte mijn familie en in het bijzonder mijn

ouders bedanken voor hun onvoorwaardelijke steun gedurende mijn volledige diergeneeskundige

studies. Bedankt.

Page 5: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

INHOUDSOPGAVE

VOORBLAD

TITELBLAD

VOORWOORD

INHOUDSOPGAVE

SAMENVATTING…..……………………………………………………………………..…………………........ 1

1. INLEIDING…………………………………………………………………………………………… 2 2. LITERATUURSTUDIE:……………………………………………………………………………... 3

2.1. Algemeen………………………………………………………………………….…………… 3

2.2. Oorzaken……………………………………………………………………………………….. 3

2.2.1. Infectieus…………………………………………………………………………………. 3

2.2.2. Niet-infectieus……………………………………………………………………………. 4

2.3. Symptomen en lesies…………………………………………………………………………. 5

2.4. Abcessen in het slachthuis…………………………………………………………………... 7

2.5. Preventieve en curatieve aspecten van kreupelheid met nadruk op abcessen………... 8

2.5.1. Huisvesting………………………………………………………………………………. 8

2.5.2.Voeding…………………………………………………………………......................... 8

2.5.3. Curatieve behandeling…………………………………………………………………. 9

3. CASUÏSTIEK………………………………………………………………………………………...10

3.1. Problematiek…………………………………………………………………………………..10

3.2. Algemene bedrijfsgegevens…………………………………………………………………12

3.3. Management…………………………………………………………………………………. 12

3.3.1. Huisvesting……………………………………………………………………………... 12

3.3.2. Drinkwater en voeding………………………………………………………………… 12

3.3.3. Bioveiligheid, reiniging en desinfectie………………………………………………...13

3.3.4. Behandelingen…………………………………………………………………………. 13

3.4. Bevindingen bedrijfsbezoeken en resultaten onderzoeken……………………………... 15

3.4.1. Eerste bedrijfsbezoek…………………………………………………………………. 15

3.4.2. Tweede bedrijfsbezoek……………………………………………………………...... 17

3.4.3. Derde bedrijfsbezoek………………………………………………………………….. 19

3.4.4. Vierde bedrijfsbezoek…………………………………………………………………. 21

4. BESPREKING……………………………………………………………………………………… 23

5. REFERENTIELIJST………….……………………………………………………………………. 27

6. BIJLAGES…………………………………………………………………………………………...29

Page 6: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

Samenvatting

Deze scriptie betreft een casus van een varkensbedrijf dat sinds enkele jaren last heeft van

terugvallende productieresultaten bij de vleesvarkens. Er is een duidelijk verhoogde prevalentie van

kreupelheid, dit al dan niet in combinatie met de aanwezigheid van interne, periarticulair gelegen

abcessen. Daarnaast was er de laatste jaren over het algemeen een negatieve evolutie te zien in de

productieresultaten met een te lage dagelijkse groei en bijgevolg een te laag slachtgewicht. Zowel de

aanwezigheid van abcessen als een te laag slachtgewicht liggen aan de basis van een verhoogd

aandeel van de vleesvarkens dat in het slachthuis afgekeurd wordt voor humane consumptie.

Daarnaast zijn er af en toe vleesvarkens die peracuut sterven, wat ook economische verliezen

veroorzaakt.

Mankheid is een multifactorieel probleem dat jaarlijks naast grote economische verliezen in de

varkenshouderij ook compromitterend is voor het dierenwelzijn van de varkens zelf. Het ontstaan en

de ernst van de symptomen worden beïnvloed door zowel dierspecifieke factoren als factoren m. b. t.

het management, bv. de huisvesting en infectiedruk in de stallen. Verscheidene infectieuze agentia

kunnen na infectie aanleiding geven tot het ontstaan van abcessen, welke op hun beurt een oorzaak

kunnen zijn van kreupelheid. Naast infectieuze oorzaken heeft het management (bv. het type vloer)

tevens een invloed op de aanwezigheid en ernst van abcessen en/of mankheid. Kreupele varkens

vertonen vaak een uitgesproken groeiachterstand. Bovendien is het voorkomen van kreupelheid

positief gecorreleerd met de kans op het vroegtijdig afvoeren van varkens. Dergelijke manke varkens

of varkens met abcessen die wel aangeboden worden aan het slachthuis worden vaak (gedeeltelijk)

afgekeurd voor humane consumptie wegens groeiachterstand en/of contaminatie van het karkas.

In het kader van de aanhoudende bedrijfsproblematiek werd de faculteit Diergeneeskunde

gecontacteerd. Sinds 2012 zijn er verschillende bedrijfsbezoeken geweest en zijn er verscheidene

onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

bevindingen waren het feit dat er een groot verschil is in de samenstelling van het voeder dat gegeven

wordt aan de varkens in de nieuwe stal ten opzichte van de varkens in de oude stal, waar er veel

minder kreupelheid kan worden opgemerkt. Men zou hieruit kunnen afleiden dat een verschillende

samenstelling van het voeder eventueel (deels) aan de basis kan liggen van de problemen aanwezig

op dit bedrijf.

Daarnaast zijn er ook enkele aanpassingen gebeurd in het management, bv. de aanpassing van het

toegepaste vaccinatieschema en het naaldloos vaccineren van de biggen. Deze aanpassingen

hadden een wisselend succes. Er werd bovendien geprobeerd om het antibioticagebruik te reduceren,

maar dit resulteerde in een opstoot van de problemen. Dit zou erop kunnen wijzen dat, naast factoren

m.b.t. het management, ook infectieuze agentia een rol zouden kunnen spelen in het ontstaan en/ of

de ernst van de problemen. Ondanks de verscheidene bedrijfsbezoeken en onderzoeken kon er nog

geen eenduidige oorzaak van de problemen worden aangeduid.

Key words: Case report - Lameness – Abscess – Etiology - Management

Page 7: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

2

1. Inleiding

Mankheid is een vaak voorkomend probleem in de varkenshouderij dat aanleiding geeft tot

verminderde productieparameters en bijgevolg een economisch verlies voor de veehouder. Manke

vleesvarkens vertonen een verminderde dagelijkse groei, hebben een hogere voedselconversie en

hebben vaak een lager slachtgewicht (Jensen et al., 2012). Kreupelheid wordt gedefinieerd als een

afwijkende gang en houding en een verminderde mobiliteit ten gevolge van pijn en ongemak in één of

meerdere lidmaten. Het ontstaan en de ernst van manken wordt beïnvloed door verschillende

factoren, waarbij het voorkomen van abcessen (bv. intramusculair, periarticulair of ter hoogte van de

ruggengraat) een rol kan spelen. De aanwezigheid van abcessen geeft echter niet altijd aanleiding tot

klinische symptomen. Abcessen zijn bij ongeveer 1% van de karkassen de reden voor (gedeeltelijke)

afkeuring voor humane consumptie. Hierdoor kunnen ze, ondanks de afwezigheid van klinische

symptomen, aanleiding geven tot economische verliezen. Gezien de economische impact van de

aanwezigheid van manken en/of abcessen op een varkensbedrijf, is het belangrijk deze problemen te

vermijden of te beperken met behulp van een goed management. Dit omvat o.a. een optimale voeding

en aangepaste huisvesting.

Deze scriptie heeft als doel de verschillende soorten risicofactoren aan te tonen die aanleiding kunnen

geven tot het ontstaan van manken en dit in relatie met de aanwezigheid van abcessen. Dit zal

gebeuren aan de hand van verscheidene bedrijfsgegevens, -bezoeken en –analyses, aangevuld met

bijkomende specifieke onderzoeken.

Ten eerste zal via een beknopte literatuurstudie de verschillende aspecten van het voorkomen van

abcessen bij kreupele varkens besproken worden, meer bepaald de verscheidene mogelijke

oorzaken, de letsels en symptomen, economische gevolgen en ten slotte de preventieve en curatieve

aanpak van deze problemen. Tenslotte zal deze casus specifieker worden toegelicht aan de hand van

een overzicht van de bedrijfsgegevens en de resultaten van bedrijfsbezoeken, behandelingen,

geadviseerde aanpassingen in het management en bijkomende onderzoeken.

Page 8: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

3

2. Literatuurstudie: voorkomen van abcessen bij kreupelheid

2.1. Algemeen

Kreupelheid kan zich voordoen als een afwijkende gang en houding en een verminderde mobiliteit ten

gevolge van pijn en ongemak in één of meerdere lidmaten. Dit vormt een welzijnsprobleem. De

prevalentie van kreupelheid bij zeugen bedraagt tussen de 8,8 en 16,9% (Nalon et al., 2013; Pluym et

al., 2013).

2. 2. Oorzaken

Het voorkomen en ontstaan van manken en abcessen bij varkens is multifactorieel. Deze worden

beïnvloed door zowel dierspecifieke factoren (bv. genetica, een snelle spierontwikkeling in combinatie

met een immatuur beenderstelsel, etc.) en management (bv. huisvesting en voeding) (De Faria et al.,

2011; Nalon et al., 2013; Pluym et al., 2013). De meest voorkomende oorzaken van kreupelheid zijn

osteomyelitis en osteochondrose, (infectieuze) arthritis, klauwlesies, osteomalacie en fracturen (zie

tabel 1) (Dewey et al., 1992; Pluym et al., 2013; van Riet et al., 2013).

Tabel 1: Mogelijke behandelingsvormen bij verschillende oorzaken van kreupelheid ( uit Jensen et al.,

2012)

2.2.1. Infectieuze oorzaken

Infectieuze arthritis heeft een multifactoriële oorzaak. De mogelijkheid van het pathogeen agens om

het gewricht te infecteren en klinische symptomen te induceren bij de gastheer is namelijk afhankelijk

van verschillende risicofactoren. Of er al dan niet infectie optreedt, is vaak tijdsafhankelijk en ook

geografisch gebonden (De Faria et al., 2011). De meest voorkomende pathogenen zijn Mycoplasma

hyosynoviae, Erysipelothrix rhusiopathiae, Haemophilus parasuis en Streptococcus suis (Dewey et al.,

1992; Jensen et al., 2012).

Page 9: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

4

Trueperella pyogenes is de bacterie die het frequentst geïsoleerd kan worden uit abcessen. Dit is een

opportunistische kiem die de gastheer voornamelijk secundair infecteert (Dyer et al., 2013). Dit kan

eventueel in combinatie met andere pathogene agentia, bv. Pasteurella multocida, Staphylococcus

aureus en verschillende streptococci. Daarnaast kan T. pyogenes ook aan de basis liggen van

osteomyelitis en arthritis (Menes et al., 1984; Nador, 1991a; Nador, 1991b; Martinez et al., 2007; De

Faria et al., 2011). T. pyogenes kan in 75% van de gevallen geïsoleerd worden uit abcessen,

osteomyelitis en arthritis (zie tabel 2) (Martinez et al., 2007). De gastheer kan lokaal of algemeen

geïnfecteerd zijn met T. pyogenes (Jarosz et al.,2014).

Tabel 2: Pathogenen die het frequentst konden geïsoleerd worden uit verscheidene gevallen van

abcessen, osteomyelitis en arthritis (uit Martinez et al., 2007).

2.2.2. Niet-infectieuze oorzaken

Naast pathogene agentia die het varken kunnen infecteren en manken induceren, dragen ook

varkensspecifieke factoren en de invloed van het management en de huisvesting bij tot het ontstaan

van kreupelheid. De vloer heeft een grote impact op de gezondheid van de klauw en hoorn. Enkele

eigenschappen van de vloer die deze beïnvloeden zijn bv. de hardheid, het oppervlakteprofiel, de

netheid, de oppervlakte van de gaten ten opzichte van de oppervlakte dichte vloer, slijtage etc.

Daarnaast spelen ook de temperatuur en vochtigheid in de stal en hoe actief de varkens zijn een rol in

het ontstaan van kreupelheid (Kroneman et al., 1993; Pluym et al., 2013).

Er is een significante correlatie gevonden tussen het voorkomen van staartlesies (vaak ten gevolge

van staartbijten) en het voorkomen van abcessen (voornamelijk rond de ruggengraat), al spreken

sommige onderzoeken dit tegen (Flesja en Ulvesaeter, 1980; Negro et al., 1991; Tuovinen et al.,

1994; Huey, 1996; Martinez et al., 2007). De invloed van de waterkwaliteit op de afmestresultaten en

bevindingen op het karkas na het slachten is afhankelijk van de samenstelling van het water en de

opgenomen hoeveelheid. Deze samenstelling kan erg verschillend zijn tussen verscheidene stallen en

bedrijven. Daarnaast is de wateropname bv. temperatuursafhankelijk. Verder onderzoek naar de

Page 10: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

5

invloed van de waterkwaliteit is vereist. Onderzoek heeft wel al aangewezen dat een hoog

kaliumgehalte resulteert in een verminderde prevalentie van leverabcessen en een hoog

sulfaatgehalte zou een negatieve invloed hebben op de dagelijkse groei en het slachtgewicht (Sexson

et al., 2010).

2.3. Symptomen en lesies

De ernst van de kreupelheid kan variëren van zeer sterk uitgesproken tot nauwelijks zichtbaar,

afhankelijk van de oorzaak. De ergste pijn en kreupelheid worden veroorzaakt door fracturen, terwijl

klauwlesies vaak te zien zijn bij subtiele gevallen van kreupelheid (Jensen et al., 2012). Manke

varkens en varkens met abcessen vertonen vaak een groeiachterstand.

Klauwlesies zijn voornamelijk zichtbaar in de achterpoten, meer bepaald ter hoogte van de hiel en de

buitenste wand van de tip van de klauw. Dit wordt veroorzaakt door de conformatie van het varken en

de gewichtsverdeling over de verschillende delen van de klauw en tussen de ledematen onderling

(Kroneman et al., 1993; Nalon et al., 2013; Pluym et al., 2013).

Macroscopisch is er vaak een duidelijke zwelling te zien ter hoogte van het abces. Bij incisie van het

abces is een groenachtige etter zichtbaar (Figuur 1). Deze etter bestaat grotendeels uit

gedegenereerde neutrofielen. Echografisch is een hypo-echogene holte te zien die afgebakend wordt

door een hyperechogeen kapsel met variabele dikte. Binnenin de holte kunnen zones van

hyperechogene debris en etter te zien zijn (Resende et al., 2011) (Figuur 2).

Figuur 1: Macroscopisch uitzicht van een abdominaal abces na incisie (Bron: Locquet Laurent)

Page 11: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

6

Figuur 2: Echografisch beeld van een leverabces. Een hyperechogene wand (dikke pijl) omkapselt

een hypo-echogene holte (dunne pijl) met hyperechogene zones van etter en debris (ster).

(Uit Resende et al., 2011)

Het microscopisch beeld van een abces bestaat uit verscheidene groepjes bacteriën en degeneratieve

neutrofielen die samen een necrotische massa vormen die omringd is door lymfocyten en macrofagen.

Deze zijn op hun beurt omringd door een laag collageen en fibroblasten (Martinez et al., 2007) (Figuur

3). Bacteriologisch onderzoek van het bloed kan soms bacteriëmie en/ of septicemie aantonen. Soms

is het echter enkel mogelijk om bacteriën te isoleren uit het abces zelf (Nador, 1991a; Nador, 1991b).

Figuur 3: Microscopisch beeld van een abces in de dermis met aggregatie van neutrofielen (pijl) en

eosinofielen (Uit: Canpolat et al., 2011).

Page 12: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

7

2.4. Abcessen in het slachthuis

Het aandeel van varkens met een groeiachterstand dat uiteindelijk (deels) wordt afgekeurd voor

humane consumptie is relatief hoog ten opzichte van klinisch gezonde varkens. De proportie dieren op

een varkensbedrijf dat omwille van kreupelheid vroegtijdig wordt afgevoerd, verschilt sterk van bedrijf

tot bedrijf en varieert van 0 tot 38%, met een gemiddelde van 11% (Dewey et al., 1992; Schenck et al.,

2008; van Riet et al., 2013). Kreupelheid is positief gecorreleerd met de kans op euthanasie. Deze

correlatie is afhankelijk van de oorzaak van het manken en is bv. hoog bij fracturen (Jensen et al.,

2012). Autopsie is bovendien de beste manier om de oorzaak van de kreupelheid te achterhalen.

Andere diagnostische methoden, bv. visuele inspectie, voetdrukanalyse, onderzoek van de

gewichtsverdeling of meten via een pedobarograaf zijn dure, omslachtige en/ of onduidelijke

methoden (Nalon et al., 2013).

De prevalentie van abcessen is lager bij varkens met een hoog slachtgewicht in vergelijking met

varkens met een lager slachtgewicht (Felsja en Ulvesaeter, 1980). Gewrichtsinfecties en abcessen

vertonen een positieve correlatie met de kans op een gedeeltelijke afkeuring van het karkas. Het

slachtgewicht en de dagelijkse gewichtstoename zijn daarentegen negatief gecorreleerd met het risico

op een gedeeltelijke afkeuring van het karkas (Tuovinen et al., 1994; Martinez et al., 2007). Het

voorkomen van abcessen is verantwoordelijk voor ongeveer een vijfde van de afgekeurde karkassen

(zie tabel 3). In 60 % van de gevallen is de aanwezigheid van een abces de reden tot het gedeeltelijk

afkeuren van een karkas. Meestal bevindt het abces zich ter hoogte van de kop. Abcessen worden

ongeveer tweemaal meer gezien ter hoogte van de achterhand ten opzichte van de voorhand (Hill et

al., 1984).

Tabel 3: Voornaamste redenen voor het gedeeltelijk afkeuren van karkassen bestemd voor menselijke

consumptie (uit Tuovinen et al., 1994).

Bacteriologisch onderzoek wordt geadviseerd vooraleer er definitief beslist wordt het karkas volledig af

te keuren voor humane consumptie (Soethout et al., 1981).

Page 13: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

8

2.5. Preventieve en curatieve aspecten van kreupelheid met nadruk op abcessen

Gezien de hoge prevalentie van kreupelheid bij varkens en het daarmee gepaard gaande

economische verlies (gemiddeld 37 à 138 euro per zeug), is een preventief management om deze

problematiek te vermijden en/ of te beperken van vitaal belang voor elk varkensbedrijf (Pluym et al.,

2013). De economische kosten zijn het gevolg van een verhoogde arbeidslast, diagnostische kosten

en het verlies van dieren (van Riet et al., 2013).

2.5.1. Huisvesting

Bij varkens, conventioneel gekweekt in verschillende Europese, intensieve varkenshouderijen, was er

in 28% van de karkassen in het slachthuis een afwijking te zien. Bij varkens, gekweekt volgens een

biologisch systeem, was dit slechts in 17% van de karkassen het geval (Hansson et al., 2000). Er

werd aangetoond dat de prevalentie van kreupelheid en abcessen bij vleesvarkens die gehuisvest

werden op stro en de mogelijkheid hadden tot buitenbeloop lager was ten opzichte van conventioneel

gekweekte vleesvarkens (Caniegard et al., 2005; Courboulay et al.,2009). Schenck et al. (2008)

hebben aangetoond dat zeugen die de mogelijkheid hadden om veel te bewegen (bv. via

buitenbeloop) sterkere en meer dense botten hadden en deze varkens brachten tevens grotere en

meer gespeende biggen voort. Individueel gehuisveste zeugen hadden daarentegen een slechtere

algemene conditie en vertoonden meer symptomen van gewrichtsschade. Dergelijke zeugen lagen

ook significant langer neer, wat het risico verhoogt op het doodliggen van de biggen (Schenck et al.,

2008). Natte en/ of vuile vloeren kunnen aanleiding geven tot beschadiging van de hoornwand van de

klauw. Deze kunnen een intredepoort vormen voor verschillende kiemen die het lidmaat kunnen

infecteren en aanleiding kunnen geven tot kreupelheid (Dewey et al., 1992; Pluym et al., 2013). Het is

echter moeilijk om het concept van een ideale vloer te definiëren, aangezien zowel strobedding als

een conventionele vloer elk hun voor- en nadelen hebben. Zo heeft een strobedding bv. een minder

grote impact op de klauwen van het varken, maar zullen deze klauwen bijgevolg minder sterk zijn

(zeker als de strolaag niet steeds droog en vers is) (Pluym et al., 2013). Voldoende (grote) gaten in de

vloer zorgen voor een efficiënte afvoer van de mest uit de stal en verlagen zo de infectiedruk op de

klauwen, maar anderzijds kunnen de klauwen vast komen te zitten in deze gaten en op deze manier

lesies veroorzaken. Bovendien kan één kenmerk van de vloer niet onlosmakelijk aangepast worden

zonder een invloed uit te oefenen op verschillende andere factoren. Zo zal bv. een strolaag niet enkel

invloed hebben op de hardheid van de vloer, maar bv. ook op de hygiëne (en bijgevolg infectiedruk),

het gedrag van de zeugen, vochtigheid etc. (Kroneman et al., 1993; Millet et al., 2005; Pluym et al.,

2013).

2.5.2. Voeding

De voeding speelt een belangrijke rol in zowel de ontwikkeling, het metabolisme en de remodelling

van been en kraakbeen, de gezondheid van de klauwen en van de algemene gezondheid van het

varken (van Riet et al., 2013). De kwaliteit van de hoorn en dus de beschermingsbarrière tegen

opklimmende infecties wordt beïnvloed door verschillende vetzuren (verzadigde en onverzadigde),

aminozuren (bv. cystine en methionine), mineralen (Ca, P, Zn, Cu, Se, Mn, Cr), vitamines (A, D, E) en

Page 14: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

9

biotine. Bovendien is het effect van elk nutriënt afhankelijk van de opgenomen hoeveelheid, basale

behoefte, duur van supplementatie, etc. Verder onderzoek is echter vereist om een beter inzicht te

krijgen in de invloed van bepaalde voedingscomponenten op de kwaliteit van de klauwgezondheid

(Pluym et al., 2013; van Riet et al., 2013).

2.5.3. Curatieve behandeling

De behandeling van kreupelheid wordt deels etiologisch bepaald. Afhankelijk van de diagnose kunnen

bv. de klauwen getrimd worden, het individuele dier of de groep behandeld worden met antibiotica,

niet-steroïdale anti-inflammatoire middelen (NSAIDS) of een voetbad (bv. met een formaline 10%

oplossing), kan een amputatie uitgevoerd worden of een combinatie van deze behandelingen.

Ketoprofen en meloxicam zijn voorbeelden van NSAIDS die kunnen aangewend worden ter

behandeling van kreupelheid.

Voor de behandeling van laminitis of arthritis is het aangewezen een antibiogram aan te leggen

(Pluym et al., 2013). Kreupelheid vormt de 3e meest voorkomende oorzaak die aanleiding geeft tot het

behandelen van varkens met antibiotica (Jensen et al., 2012). Benno en Mitsuoka (1984) hebben

aangetoond dat clindamycine een efficiënte werking heeft tegen de verschillende kiemen die uit een

abces kunnen geïsoleerd worden. Daarnaast kunnen penicilline G, talampiciline, minocycline en

cefoxitine gebruikt worden om het aantal kiemen te verminderen, indien deze reeds in een lage

concentratie aanwezig zijn. Infecties met T. pyogenes worden het best behandeld met gentamycine,

erythromycine, cefalexine en cefotoxine (Benno en Mitsuoka, 1984).

Hieronder volgt een overzicht van antibiotica die in België geregistreerd zijn voor de behandeling van

artritis na infecties met streptococci, staphylococci en secundair T. pyogenes. Deze werden door het

AMCRA onderverdeeld in eerste-, tweede- en derdelijnsantibiotica.

Eerste keuze(s)

o Procaïne benzylpenicilline

Tweede keuze(s)

o Trimethoprim + sulfonamiden

o Amoxicilline

o Procaïne benzylpenicilline + neomycine

Derde keuze(s)

o Lincomycine

o Oxytetracyline

o Cefquinome

o Ceftiofur

Er werd reeds een hoge graad van resistentie aangetoond bij verschillende stammen tegen

tetracyclines en lincomycine. Streptococci zijn daarentegen over het algemeen goed behandelbaar

met β-lactam antibiotica. Hetzelfde geldt voor trimethoprim in combinatie met sulfonamiden, hoewel de

gevoeligheid vaak afhankelijk is van het serotype.

Page 15: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

10

3. Casuïstiek

3.1. Problematiek

Een vermeerderings- en afmestbedrijf met 300 zeugen worstelt reeds enkele jaren met problemen in

verband met abcessen bij vleesvarkens. Sinds de bouw van een nieuwe, derde vleesvarkensstal in

2010 zijn deze problemen duidelijk toegenomen. De prevalentie is het hoogst in de nieuwste

varkensstal en vervolgens in de tweede oudste stal. In de oudste stal zijn er weinig problemen te

bemerken. Binnen een stal zijn er geen duidelijke verschillen te zien tussen verschillende afdelingen

en hokken. Geen van de twee andere afmestbedrijven waar dit bedrijf biggen aan levert, vertoont

gelijkaardige klinische problemen. Na inspectie van de karkassen in het slachthuis werd daarentegen

wel melding gemaakt van de aanwezigheid van abcessen in karkassen afkomstig van een van de

twee bedrijven.

*Vleesvarkens

Het voorkomen van de problemen volgt een soort golfpatroon, hoewel hier geen duidelijke lijn in te

trekken valt. Er is duidelijk een verhoogde uitval te zien bij de vleesvarkens. Dit percentage kan echter

sterk verschillen tussen de verschillende opeenvolgende groepen, van ongeveer 3,5 tot 7 à 8%.

Hoewel er een duidelijk verhoogde uitval is in alle leeftijdsgroepen, is deze uitval volgens de

veehouder voornamelijk te zien bij dieren van ongeveer 70 kg, al werden reeds gevallen beschreven

van 40 tot 100 kg. De voornaamste symptomen zijn: plots ernstig beginnen manken en op een korte

periode veel gewicht verliezen. Bovendien sterven deze dieren vaak binnen een week, al kan dit soms

erg acuut verlopen. Zo kan er bv. tijdens een inspectieronde niets opmerkelijks (bv. manken) te zien

zijn, terwijl er -enkele uren later- tijdens de volgende inspectieronde een dier gestorven is. Indien de

aangetaste vleesvarkens toch aangeboden kunnen worden aan het slachthuis, worden deze dikwijls

(gedeeltelijk) afgekeurd voor humane consumptie, vaak ten gevolge van de aanwezigheid van

abcessen.

Er is een hoge prevalentie van abcessen te zien bij de vleesvarkens. Abcessen zijn bij ongeveer de

helft van de afgekeurde karkassen afkomstig van dit bedrijf de reden van afkeuring. Varkens afkomstig

van dit afmestbedrijf bevatten ongeveer twee keer zoveel abcessen ten opzichte van het

slachthuisgemiddelde, respectievelijk 2% en 1%. Deze abcessen komen zowel voor op de poten als

op de flank (Figuur 4). Ter hoogte van de poten bevinden de abcessen zich vaak periarticulair (Figuur

5). Na incisie van de abcessen is een sereuze tot etterige inhoud zichtbaar.

Page 16: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

11

Figuur 4: Abces ter hoogte van de flank (Bron: Locquet Laurent)

Figuur 5: Periarticulair abces en een duidelijke groeiachterstand (Bron: Locquet Laurent)

Een derde probleem dat zich voordoet bij de vleesvarkens, al dan niet in verband met de

bovenstaande problemen, is het voorkomen van bloemkoolachtige laesies op de hartkleppen. Na

autopsie van verschillende varkens en het opmerken van dergelijke tekenen van endocarditis werden

stalen genomen die vervolgens bacteriologisch werden onderzocht. Hieruit werd S. suis (serotype 9)

geïsoleerd.

*Biggen

Over het algemeen zijn er weinig problemen in de biggenbatterij. Begin maart 2014 was er echter een

duidelijk verhoogde uitval te zien bij de gespeende biggen. Gedurende die specifieke ronde bedroeg

het worpgetal 32,68 en het productiegetal 23,98 ten opzichte van een jaargemiddelde van

Page 17: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

12

respectievelijk 34,23 en 30,42. Daarnaast was er gedurende deze specifieke ronde tevens een

verhoogde uitval te zien in de biggenbatterij (na het spenen). Dit wijst op een abnormaal hoge uitval in

de biggenbatterij gedurende deze ronde (zie bijlage I). Deze uitval was al duidelijk gedaald in de

daaropvolgende groep gespeende biggen. De grootste uitval is te zien ongeveer 2 à 3 weken na het

spenen en dit ten gevolge van infecties met streptokokken. Na behandeling van dergelijke infecties

met amoxicillinetrihydraat (Origin ®) verdwijnen de symptomen meestal snel en herstellen de varkens.

Daarnaast vertonen de biggen een verminderde voederopname gedurende de eerste week na het

spenen, met een lager gewicht ten opzichte van de streefwaarde van ongeveer 4 kg tot gevolg. Er

werden reeds verschillende onderzoeken uitgevoerd om de onderliggende oorzaak te achterhalen,

maar dit zonder resultaat.

*Zeugen

Begin maart 2014 heeft een aanzienlijk aandeel van de fokzeugen vroegtijdig verworpen ten gevolge

van een PRRSV-uitbraak. Verder zijn er geen problemen op te merken bij de zeugen en zijn de

reproductieresultaten over het algemeen goed. Zo is er bv. een gemiddelde worpindex van 2.40, een

productiegetal van 30,42 biggen per jaar, moeten maar 12,37% van de zeugen herdekt worden en

verwerpt slechts 1% van de drachtige zeugen.

3.2. Algemene bedrijfsgegevens

Dit bedrijf is een vermeerderings- en afmestbedrijf met ongeveer 300 zeugen en 2200 vleesvarkens.

Een deel van de afmest gebeurt op twee andere locaties. Er werd vroeger gewerkt volgens een

driewekensysteem maar vandaag wordt een vierwekensysteem toegepast waarbij de biggen op een

leeftijd van 21 dagen gespeend worden. Om de twee maand worden nieuwe gelten aangekocht, waar

de varkenshouder vroeger zelf instond voor de fok van de gelten op zijn bedrijf. Deze gelten

(Danbred) worden eerst gehuisvest in een quarantainestal, waar ze maximaal 6 weken verblijven.

Voor de aanvoer van sperma (Piétrain) wordt gebruik gemaakt van twee verschillende KI-centra.

3.3. Management

3.3.1. Huisvesting

De vleesvarkens zijn over 16 verschillende gangen verdeeld met elk ongeveer 5 hokken. In elk hok

zijn ongeveer 10 à 15 vleesvarkens gehuisvest. In de biggenbatterij zijn de biggen gehuisvest in

groepen van 20 à 25 biggen. De ventilatie van de stallen gebeurt in de oude vleesvarkensstal via

plafondventilatie en in de twee nieuwe stallen m.b.v. kanaalventilatie en plafondventilatie. In de

nieuwste biggenbatterij wordt gebruik gemaakt van gangventilatie. Het licht wordt continu aangelaten

in de stallen tot drie dagen na het spenen.

3.3.2. Drinkwater en voeding

In de oudste vleesvarkensstal worden de dieren gevoederd met voedermeel van Firma A. In de twee

nieuwste stallen wordt het voeder geleverd door Firma B. Er is een tweefasevoedering waarbij het

Page 18: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

13

voederschema gelijkaardig is voor de aangekochte gelten, zeugen en bargen. Vroeger was dit tevens

het geval voor beren behandeld met Improvac®, maar de veehouder is van deze vaccinatie afgestapt.

Het drinkwater is afkomstig van drie verschillende bronnen, namelijk regenwater, boorputwater en

water afkomstig van een open put. Het water voor de zeugen in de kraamstal wordt aangezuurd. Dit

geldt ook voor het water in de biggenbatterij. De veehouder ziet geen verschil in prevalentie van

problemen tussen groepen met drinkwater afkomstig van verschillende bronnen. Aangezien de

meeste problemen zich situeren in de twee nieuwste stallen, waar de vleesvarkens gevoederd worden

met voeder dat afkomstig is van een andere firma dan de oude stal, waar er veel minder problemen

zijn, zijn er stalen genomen van de verschillende voeders om deze verder te onderzoeken.

3.3.3. Bioveiligheid, reiniging en desinfectie

*Externe Bioveiligheid

Het bedrijf is gelegen in gebied met een hoge varkensdensiteit. Bovendien ligt het in een open

omgeving en is bijgevolg erg onderhevig aan tocht. Er is slechts één gemeenschappelijke op- en afrit

aanwezig waardoor de aanvoer (van bv. voeders) en afvoer (van bv. vleesvarkens) via dezelfde weg

gebeurt. Bij het betreden van de stallen kan men de handen wassen en bedrijfskledij en –schoeisel

aantrekken.

*Interne bioveiligheid

Binnenin het bedrijf worden geen looplijnen gevolgd waarbij er ook niet gewisseld wordt van kledij en/

of schoeisel tussen de verschillende stallen en leeftijdsgroepen. Er zijn geen bakken met

ontsmettingsmiddel voorzien om de schoenen te desinfecteren voor het betreden van de stal.

Daarenboven wordt er geen onderscheid gemaakt in het gebruik van materiaal tussen de

verschillende afdelingen op het bedrijf. Op deze manier kan er bv. mest overgedragen worden tussen

verschillende stallen en leeftijdsgroepen, wat de infectiedruk kan doen stijgen.

Na elke cyclus worden de biggenbatterijen gedurende één dag gereinigd en tevens één dag

gedesinfecteerd waarna er nog één dag leegstand is van de batterijen. De desinfectie gebeurt met

Virocid®. Eenzelfde schema wordt toegepast voor de reiniging en desinfectie van de

vleesvarkensstallen. Deze stallen staan een volledige week leeg.

3.3.4. Behandelingen

Ondanks verschillende aanpassingen in het management heeft men het voorkomen en de ernst van

de problemen niet duidelijk kunnen verminderen. Vroeger werkte dit bedrijf met Topigs® zeugen, maar

ook toen waren er reeds gelijkaardige problemen. Daarnaast werd er vroeger een driewekensysteem

gevolgd waarbij alternerend werd gespeend. Het overschakelen naar een vierwekensysteem had

geen impact op de prevalentie van bovenstaande problemen.

Page 19: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

14

*Kraamstal

Tijdens de partus is de veehouder vaak genoodzaakt geboortehulp te bieden aan de zeug. Wanneer

de partus niet vlot verloopt, moet de veehouder dikwijls via vaginaal onderzoek voelen of er ergens

langs het geboortekanaal een big geblokkeerd zit. Tijdens de lactatieperiode worden vaak biggen

verlegd om meer homogene groepen te creëren.

Wanneer de biggen 4 dagen oud zijn, worden deze gecastreerd waarbij ze behandeld worden met

amoxicilline (Duphamox®) en toltazuril (Baycox®). Daarnaast wordt er parenteraal ijzer

gesupplementeerd. Tevens worden de staarten afgebrand en de hoektandjes ingekort. De biggen

worden tussen dag 15 en 17 gevaccineerd tegen M. hyopneumoniae (one shot vaccinatie).

*Batterij

De biggen krijgen tot ongeveer twee weken na het spenen, dus tot op de leeftijd van ongeveer 5

weken, gemedicineerd voeder. Dit is voeder gesupplementeerd met zinkoxide, amoxicilline en een

probioticum (Cylactin® van DSM Nutritional Products nv).

Overzicht van vaccinaties in de kraamstal en biggenbatterij

Vaccinatie Leeftijd Afdeling

H. parasuis (Porcilis® Glässer ) 5d en 4w Kraamstal + Biggenbatterij

M. hyopneumoniae 15d à 17d Kraamstal

PCV2 (CircoFLEX®) 4w Biggenbatterij

*Vleesvarkens

De varkens worden overgebracht naar de vleesvarkensstallen wanneer ze ongeveer 12 weken oud

zijn. Daarbij worden ze behandeld met trimethoprim/ sulfadiazine (Tucoprim®) of lincomycine/

spectinomycine (Lincospectine®). Deze twee preparaten worden afwisselend gebruikt. Bovendien

worden de varkens tweemaal ontwormd, namelijk bij opzet in de afmeststallen en op de leeftijd van 18

weken.

*Fokzeugen

Vaccinatie Tijdstip Doelgroep

Atrofische rhinitis (Porcilis

ART®)

1e week in quarantainestal 1 x Gelten

4-6w voor werpen Fokzeugen

M. hyopneumoniae 1e week in quarantainestal 1 x Gelten

Vlekziekte + Parvovirose

(Parvosuin®)

1e week in quarantainestal 1 x Gelten

H. parasuis (Porcilis® Glässer ) 1e week in quarantainestal 1 x Gelten

Page 20: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

15

Porciene influenza (Gripovac®) 1e week in quarantainestal 1 x Gelten

PCV2 (CircoFLEX®) 3e week in quarantainestal 1 x Gelten

PRRSV (Ingelvac®) 3e week in quarantainestal 1 x Gelten

PRRSV (PROGRESSIS®)

60 dagen dracht Kraamstal

Aangezien de injectieplek een mogelijke infectiepoort kan vormen voor pathogenen, werden een

aantal handelingen een tijdlang naaldloos uitgevoerd. Zo werd er naaldloos gevaccineerd tegen

Mycoplasma, werd ijzer naaldloos gesupplementeerd en werden de beren chemisch gecastreerd.

Gezien de tegenvallende resultaten is de varkenshouder hier weer van afgestapt. Noch het later

supplementeren van ijzer (wat minder oxidatieve stress met zich meebrengt), noch het

supplementeren van vitamine C en het stoppen met het slijpen van de hoektandjes hadden een

positieve impact op de prevalentie van de problemen.

3.4. Bevindingen bedrijfsbezoeken en resultaten onderzoeken

3.4.1. Eerste bedrijfsbezoek

A. Inleiding

Het bedrijf werd in kader van de eerder besproken problematiek voor het eerst bezocht op 29 juni

2012 door DGZ (Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw). Dit gebeurde samen met de

bedrijfsdierenarts. Tijdens dit bedrijfsbezoek werden de toenmalige problemen besproken, de varkens

geïnspecteerd en werden de resultaten van eerdere onderzoeken, uitgevoerd in opdracht van de

bedrijfsdierenarts, besproken. Daarna werden er verschillende aanpassingen van het management

geadviseerd en aanvullende onderzoeken gepland.

B. Anamnese en huidige situatie

Er was een te hoge sterfte (van ongeveer 7 à 8%) te zien bij de vleesvarkens in de verschillende

afmeststallen. Deze varkens stierven zeer acuut, dit terwijl er vaak tijdens een vorige inspectieronde

niets op te merken viel aan de gestorven varkens. Daarnaast was er duidelijk een verhoogd aantal

varkens dat last had van pootproblemen. Dergelijke manke varkens namen vaak minder voeder op,

vermagerden en kwijnden weg. De veehouder had niet meteen een oorzakelijk verband opgemerkt

tussen beide problemen: het is namelijk niet zo dat acuut gestorven varkens ook het meeste last

hadden van pootproblemen. Zowel manke als gezonde varkens stierven. De problemen startten

vroeger vaak rond de leeftijd van 70 à 80 kg, maar dit begon nu soms reeds op jongere leeftijd. De

biggen waren daarentegen niet aangetast en vertoonden geen symptomen van pootproblemen bij

opzet (bij een gewicht van ongeveer 25 kg). Het probleem was gestart in de nieuwe stal, maar nu

waren er zowel varkens uit de oude als uit de twee nieuwe stallen aangetast. De varkens werden

sinds 4 maand tweemaal gevaccineerd tegen Glässer (H. parasuis), namelijk wanneer ze 5 dagen oud

waren en 3 weken daarna. Dit had echter geen invloed op de problemen.

Page 21: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

16

C. Bedrijfsrondgang

In bijna elk hok, waar ongeveer 10 à 15 vleesvarkens gehuisvest waren, waren er 1 à 2 vleesvarkens

die symptomen van pootproblemen vertoonden. Deze varkens zaten in hondenzit, hadden duidelijke

periarticulaire gezwellen, mankten, waren bleek of hadden een duidelijke groeiachterstand ten

opzichte van de andere varkens.

D. Resultaten eerdere onderzoeken en opvolging van eerdere adviezen

Tijdens dit bedrijfsbezoek werden samen met de veehouder de resultaten van eerder ingestelde

onderzoeken en geadviseerde maatregelen overlopen:

-Het magnesiumgehalte in de urine van de vleesvarkens was in orde.

-Het vitamine D-gehalte in het serum van verschillende leeftijdsgroepen werd onderzocht. Dit van

biggen van ongeveer 7 weken tot varkens van ongeveer 100 kg. Er was voldoende vitamine D in het

serum aanwezig.

-Er werden antistoffen in het serum tegen H. parasuis en PRRSV aangetoond op de leeftijd van

respectievelijk 10 en 13 weken. Dit waren echter geen infectietiters.

-Bij dieren waarop een autopsie werd uitgevoerd op het bedrijf zelf werden vaak volgende letsels

waargenomen: endocarditis, torsies, maagzweren, pneumonie, miltzwelling en etterige arthritis. De

spieren vertoonden vaak PSE-achtige lesies (PSE = pale, soft and exsudative). Bovendien werd er

vaak een snelle postmortale gasontwikkeling opgemerkt.

-Enkele karkassen werden in het verleden opgestuurd naar en onderzocht in Dialab. Daar werden ook

PSE-achtige letsels waargenomen en adhesieve pleuritis. Daarenboven werden er verschillende

stalen genomen om verder te onderzoeken met behulp van PCR. Deze stalen waren positief voor H.

parasuis en M. hyopneumoniae.

-In het slachthuis werden er enkele oude letsels opgemerkt t.h.v. de longen t.g.v. M. hyopneumoniae-

infecties, maar algemeen waren de longen in orde en werden goedgekeurd voor humane consumptie.

E. Bijkomende onderzoeken en adviezen

Samen met de veehouder werd er overlegd en afgesproken de volgende aspecten verder te

onderzoeken:

-Harten met letsels van endocarditis werden opgestuurd voor verder onderzoek

-Er werden verschillende stalen genomen van het drinkwater om deze bacteriologisch en chemisch te

onderzoeken.

Page 22: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

17

-Er werden bloedstalen afgenomen bij zeugen van verschillende leeftijden. Hiervan werd de

antistoffentiter in het serum bepaald voor antistoffen tegen PCV2 en H. parasuis. Deze titers werden

onderzocht met de bedoeling onderscheid aan te tonen tussen de zeugen voor en na het vaccineren.

-Tijdens het bedrijfsbezoek werd een autopsie uitgevoerd op 3 gestorven varkens. Bij twee van de

varkens kon er duidelijk een valvulaire endocarditis gediagnosticeerd worden t.h.v. de hartkleppen. In

het karkas van het 3e varken was een groot sereus abces zichtbaar. Daarnaast was er een duidelijke

necrose te zien van de staart t.g.v. staartbijten. Na de autopsie van deze 3 varkens, werden de

karkassen opgehaald door het DGZ en werden er verschillende stalen genomen. Deze werden

genomen ter hoogte van de gewrichten en werden bacteriologisch getest, onder andere via PCR op

de aanwezigheid van Mycoplasma. Daarnaast werden de stalen getest op de aanwezigheid van S.

suis, Staphylococcus hyicus, S. aureus, T. pyogenes en E. rhusiopathiae. Deze werden bewaard om

later eventueel via PCR te onderzoeken op de aanwezigheid van H. parasuis.

Na het eerste bedrijfsonderzoek in kader van de eerder besproken problematiek door het DGZ in

samenwerking met de bedrijfsdierenarts, kon nog geen eenduidige oorzaak van de problemen worden

aangetoond. In afwachting van de resultaten van de verschillende ingestelde onderzoeken, werden

voorlopig volgende zaken geadviseerd:

-Voorlopig stoppen met de biggen te vaccineren tegen Glässer (H. parasuis), gezien er geen

merkbare verbeteringen te zien waren.

-De staarten afbranden i.p.v. deze af te knippen. Daarna moest de wonde dichtgeschroeid worden.

Hierdoor was het risico kleiner op een ascenderende infectie met kiemen die zo toegang kregen tot de

bloedbaan en sepsis konden veroorzaken. Hetzelfde gold voor het knippen van de tanden. De tanden

mochten niet te kort worden afgeknipt zodat een geopend wortelkanaal geen potentiële intredepoort

kon vormen voor verschillende kiemen, bv. S. suis. De tanden helemaal niet inkorten verhoogt

daarentegen het risico op bijtletsels en verwondingen t.h.v. de uier van de zeug.

-Indien er nog vleesvarkens zouden sterven, moest de bedrijfsdierenarts meteen gecontacteerd

worden die dan in samenwerking met het DGZ de karkassen zou laten ophalen voor verder

onderzoek.

-De naalden moesten tussen de verschillende tomen en groepen varkens regelmatig vervangen

worden om het risico op ziekte-overdracht te verkleinen en zo de infectiedruk te beperken.

3.4.2. Tweede bedrijfsbezoek

A. Inleiding

In kader van de aanhoudende bedrijfsproblematiek de faculteit Diergeneeskunde gecontacteerd. Op

17 april 2014 werd door hen een eerste bedrijfsbezoek uitgevoerd.

Page 23: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

18

B. Anamnese en huidige situatie

Eerst en vooral werden samen met de veehouder de productieresultaten van het boekhoudkundig jaar

2013 overlopen, aangezien het vorige bedrijfsbezoek ruim anderhalf jaar geleden was. Daarbij viel

vooral het relatief grote aandeel afgekeurde karkassen op, welke met ongeveer 50% gestegen was

ten opzichte van het boekhoudkundig jaar 2012. De 3 voornaamste redenen waarom de karkassen

werden afgekeurd voor humane consumptie waren de aanwezigheid van abcessen (2% van de

karkassen), staartbijten (1% van de karkassen) en afwijkende longen (waarvan 50 tot 66% t.g.v.

pleuritis).

Tijdens dit bedrijfsbezoek had de veehouder nog steeds de klacht van een sterk verhoogde uitval

t.g.v. acute sterfte van vleesvarkens in de afmeststallen, al dan niet in combinatie met kreupelheid. Dit

was voornamelijk te zien bij varkens van 40 tot 100 kg en er waren duidelijk meer beren dan zeugen

aangetast. Na autopsie van acuut gestorven varkens, waren er vaak bloemkoolachtige woekeringen te

zien t.h.v. de hartkleppen. Deze uitval fluctueerde sterk tussen opeenvolgende rondes. Daarnaast was

nog steeds een groot deel van de varkens aangetast door abcessen, zowel periarticulair als ter hoogte

van de flank.

In de biggenbatterij waren de problemen over het algemeen beperkt. De voorlaatste groep biggen die

gespeend werd, had een duidelijk verhoogde uitval. Daarnaast was er een aanzienlijk deel van de

drachtige zeugen die hun biggen vroegtijdig hadden verworpen. Deze laatste problemen konden in

verband gebracht worden met een PRRSV-uitbraak. De zeugen werden namelijk toen niet (meer)

gevaccineerd tegen PRRSV, gezien de tegenvallende resultaten in het verleden. Daarnaast was er

wel een duidelijke verminderde voederopname van de biggen de eerste week na opzet in de

biggenbatterij.

C. Bedrijfsrondgang

Tijdens de bedrijfsrondgang waren er geen bijzonderheden op te merken in de kraamstal. In de

biggenbatterij waren er weinig symptomen van pootproblemen, noch van staartbijten. Wel was er een

groot aantal roetbiggen op te merken, dit voornamelijk in de groep biggen die was aangetast door een

PRRSV-uitbraak. Daarnaast was er een vrij hoge heterogeniteit te zien tussen de verschillende

biggen.

In de meststallen waren er heel wat vleesvarkens met pootproblemen, meerbepaald met een

afwijkende stand (X-benen, overkoot) en/ of een stijve en krampachtige gang. Dit was voornamelijk

het geval in de nieuwste stal. Bovendien waren er veel varkens te zien met abcessen ter hoogte van

de kop, flank, tarsus en carpus (periarticulair). Een groot aandeel van de varkens vertoonden

symptomen van conjunctivitis.

D. Resultaten eerdere onderzoeken en opvolging van eerdere adviezen

Voor dit bedrijfsbezoek werden de resultaten van eerdere onderzoeken opgestuurd en geanalyseerd

waarna ze werden besproken met de varkenshouder.

Page 24: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

19

-Tijdens het eerste bedrijfsbezoek werden stalen genomen t.h.v. de bloemkoolachtige woekeringen op

de hartkleppen en opgestuurd voor bacteriologisch onderzoek. Uit deze stalen werd S. suis

geïsoleerd. Deze waren echter negatief voor E. rhusiopathiae (vlekziekte).

-Sinds het vorige bedrijfsbezoek werden de biggen een tijdlang naaldloos gevaccineerd tegen M.

hyopneumoniae en gesupplementeerd met ijzer en werden de beren chemisch gecastreerd. Ten

gevolge van teleurstellende resultaten is de varkenshouder hier echter terug van afgestapt. Daarnaast

werd het voeder gesupplementeerd met een probioticum en vitamine C en werden de tanden niet

langer verwijderd, maar ook deze aanpassingen hadden geen invloed op de prevalentie van de

problemen.

E. Bijkomende onderzoeken en adviezen

-Eén cachectisch varken dat symptomen van mankheid vertoonde, werd geëuthanaseerd en werd

voor verder onderzoek opgestuurd naar het DGZ. Er werd geadviseerd hetzelfde te doen met dieren

die binnen de drie weken na het bedrijfsbezoek stierven of geëuthanaseerd werden. Tijdens het 3e

bedrijfsbezoek werd door de varkenshouder de bemerking gemaakt dat het niet mogelijk is om dieren

die in het weekend sterven op te sturen naar het DGZ. Er werd echter geen duidelijk verschil

opgemerkt tussen het aantal sterfgevallen tijdens het weekend ten opzichte van het aantal

sterfgevallen tijdens werkdagen. In DGZ werd een volledige autopsie uitgevoerd op de ingezonden

krengen en werden verschillende stalen genomen (o.a. uit de gewrichten) om deze vervolgens te

onderzoeken op de aanwezigheid van Mycoplasma hyosynoviae, E. rhusiopathiae, Actinobacillus

pleuropneumoniae en verschillende stammen van streptokokken.

-Er werden stalen genomen van het voeder uit de voormest en het biggenmeel van beide

voederfirma’s. Deze werden geanalyseerd in het laboratorium van de afdeling dierenvoeding van de

faculteit Diergeneeskunde in Merelbeke. Daarnaast werden er opnieuw verschillende waterstalen

genomen van zowel het oppervlakte- als boorputwater en opgestuurd naar DGZ om deze

bacteriologisch en chemisch te laten onderzoeken.

-De afdeling Bacteriologie van de faculteit Diergeneeskunde in Merelbeke werd gecontacteerd i.v.m.

het onderzoek naar de inhoud van de abcessen in de vleesvarkens. De inhoud werd echter niet

bacteriologisch onderzocht aangezien hier meestal enkel T. pyogenes kan uit geïsoleerd worden,

terwijl het vaak erg moeilijk is om het causaal bacterieel agens uit een rijp abces te isoleren.

-Een verder onderzoek naar mogelijke infecties met PRRSV werd voorlopig uitgesteld. Binnen een

drietal weken na het eerste bezoek kon er eventueel nog een onderzoek uitgevoerd worden via PCR

op het bloed van verschillende leeftijden. Dit zou dan gebeuren op biggen van 5, 9 en 13 weken oud.

3.4.3. Derde bedrijfsbezoek

A. Inleiding

Op 1 juli 2014 werd een tweede bedrijfsbezoek uitgevoerd door de faculteit Diergeneeskunde.

Page 25: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

20

B. Anamnese en huidige situatie

Deze was te vergelijken met de zaken vermeld tijdens het tweede bedrijfsbezoek. In tegenstelling tot

het verleden, waarbij enkel abcessen werden opgemerkt, werden nu ook abcessen in de karkassen

van vleesvarkens opgemerkt in het slachthuis bij varkens afkomstig van een ander afmestbedrijf

waaraan dit bedrijf vleesvarkens levert. In het verleden waren er problemen met PRRSV-infecties in

de biggenbatterij. Recent werden er geen symptomen of letsels vastgesteld en waren deze problemen

voorbij. De zeugen werden niet gevaccineerd tegen PRRSV, maar aangezien deze problemen zich

niet meer voor deden, zou hier ook niet mee gestart worden in de nabije toekomst.

C. Bedrijfsrondgang

De afwijkingen die vastgesteld werden tijdens deze bedrijfsrondgang, zijn te vergelijken met deze die

op te merken waren tijdens het vorige bedrijfsbezoek. In de biggenbatterij was er in sommige hokken

een te hoge bezettingsgraad.

D. Resultaten eerdere onderzoeken en opvolging van eerdere adviezen

-Via bacteriologisch onderzoek werd vaak S. suis (type 9) geïsoleerd uit de bloemkoolachtige

woekeringen t.h.v. het hart van dieren die geëuthanaseerd waren sinds het vorige bedrijfsbezoek. Dit

deed een hoge prevalentiegraad en infectiedruk van S. suis op het bedrijf vermoeden. Deze

bloemkoolachtige woekeringen waren echter bacteriologisch negatief voor vlekziekte. Deze resultaten

waren dus te vergelijken met de resultaten die bekomen waren na het eerste bedrijfsbezoek.

-In vroegere autopsierapporten werden vaak letsels t.g.v. infecties met Ascaris suum vermeld. Na het

aanpassen van het ontwormingsschema, waren deze echter sterk gedaald. De vleesvarkens werden

toen ontwormd bij de opzet in de afmeststallen en op de leeftijd van 18 weken. De opzet gebeurde op

dit bedrijf echter pas op de leeftijd van 12 à 14 weken. Bovendien kregen deze vleesvarkens vaak

slechts na een week het gemedicineerde voeder toegediend waardoor ze pas op de leeftijd van 13 à

15 weken voor de eerste maal ontwormd werden. Dit was echter veel te laat om een effectieve anti-

parasitaire werking te hebben.

-De afwijkende stand die op te merken viel bij sommige vleesvarkens zou eventueel een genetische

oorzaak kunnen hebben. In het verleden werd echter reeds gewisseld van fokbeer, waarbij geen

reductie van de problemen werd opgemerkt.

-Uit de analyse van de verschillende voederstalen bleek dat het voeder in de nieuwe stal significant

meer natrium bevat dan het voeder dat in de oude stal werd gegeven aan de vleesvarkens. Het

voeder in de twee nieuwe varkensstallen bevatte wel duidelijk meer ruwe celstof en had een hogere

calcium/fosfor-balans ten opzichte van het voeder in de oude varkensstal (zie bijlage II). Tijdens dit en

het vorige bedrijfsbezoek werden er tijdens de rondgang veel roetbiggen opgemerkt. In samenspraak

met DSM Nutritional Products nv werd besloten een probioticum (Cylactin®) te supplementeren. Dit

probioticum zou dan de infectiedruk beperken.

Page 26: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

21

-Uit bacteriologisch en chemisch onderzoek bleek dat zowel het water van de boorput als het

oppervlaktewater een te alkalische pH hadden (respectievelijk 8,6 en 8,2). Daarnaast was er een te

hoge concentratie sulfietreducerende clostridia aanwezig in het oppervlaktewater ondanks dat het

water continu ontsmet werd met een lage dosis waterstofperoxide.

E. Bijkomende onderzoeken en adviezen

-De bezettingsgraad in de biggenbatterij moest verlaagd worden. Dit zou spoedig gebeuren, namelijk

na het afwerken van de bouw van een nieuwe biggenbatterij.

-De waargenomen resultaten van de karkassen afkomstig van beide bedrijven werden aangevraagd

in het slachthuis. Deze werden aangevraagd om later de percentages van de slachtletsels van beide

bedrijven te kunnen vergelijken.

-De desbetreffende voedingsfirma werd gecontacteerd i.v.m. het significant lagere ruwe vezelgehalte

in het voeder.

-Het water bij de vleesvarkens was een mengsel van enerzijds boorputwater en anderzijds

oppervlaktewater (toen in een verhouding van ongeveer 3/1), waardoor de samenstelling niet stabiel

was. Gezien de te hoge pH werd er geadviseerd om het water te verzuren. Beiden bevatten tevens

een te hoge concentratie enterokokken. Er werd geadviseerd het water intensiever te desinfecteren

met een hogere dosis waterstofperoxide waarbij later opnieuw stalen werden genomen van zowel het

boorputwater als het oppervlaktewater. Er werd gepland om contact met Inagro (onderzoekscentrum

voor land- en tuinbouw) op te nemen om een beter management qua waterkwaliteit en -voorziening te

bekomen. Gezien het incorrecte toedieningsschema van ontwormingsmiddelen ter bestrijding van A.

suum in het voeder, werd er aangeraden de varkens te ontwormen via het drinkwater.

3.4.4. Vierde bedrijfsbezoek

A. Inleiding

Op 27 november 2014 was er een vierde bedrijfsbezoek waarbij zowel de faculteit Diergeneeskunde

als de bedrijfsdierenarts aanwezig waren.

B. Anamnese en huidige situatie

De aanwezige problemen waren vergelijkbaar met eerdere bedrijfsbezoeken. Volgens de

varkenshouder was het aantal sterftegevallen van zware varkens (>100 kg) de laatste tijd iets

verminderd, terwijl dit volgens de cijfers de afgelopen twee jaar ongeveer gelijk was gebleven. De

meeste sterfgevallen waren en bleven nog steeds voorkomen bij varkens van ongeveer 70 kg, net als

de voorgaande 3 jaar. Sinds september was de veehouder opnieuw gestart met het vaccineren van de

zeugen tegen PRRSV (met PROGRESSIS®). De jonge zeugen werden een eerste keer gevaccineerd

met een levend vaccin en later werden ze gevaccineerd met een geïnactiveerd dood vaccin. Deze

Page 27: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

22

vaccinatie met een dood vaccin werd telkens herhaald op 60 à 70 dagen dracht. De aangekochte

varkens verbleven maximaal 6 weken in de quarantainestal.

C. Bedrijfsrondgang

Tijdens de rondgang vertoonden de vleesvarkens over het algemeen een goede indruk, alhoewel er

toch nog steeds een te grote variatie te zien was tussen verschillende gangen en vleesvarkens.

Sporadisch werd een achterblijver, een abces of een hoestend varken opgemerkt. Eén gang

vertoonde een duidelijk hogere aanwezigheid van abcessen en een andere gang was duidelijk te

vochtig waarbij de ventilatie moest worden gecontroleerd en aangepast. Er zijn geen invalidehokjes

aanwezig op het bedrijf.

D. Resultaten eerdere onderzoeken en opvolging van eerdere adviezen

-Sinds het vorige bedrijfsbezoek was er in de biggenbatterij plaats voor ongeveer 600 extra biggen.

Daardoor werd het risico op overbezetting verlaagd. De eerste ronde waarbij deze extra ruimte was

voorzien, was er duidelijk een verlaagde uitval. Dit was tijdens de tweede, toenmalige ronde weer iets

verhoogd.

-De toenmalige uitval bij de vleesvarkens bedroeg ongeveer 2,5 à 3%, terwijl dit een jaar geleden nog

één procent hoger lag. Slachthuisresultaten hebben aangetoond dat op 5/11/2014 twee varkens

werden afgekeurd voor humane consumptie door de aanwezigheid van abcessen in het karkas.

-Serologisch onderzoek van bloedstalen afkomstig van verschillende eersteworpszeugen heeft een

grote variatie tussen de antistoffentiters tegen PRRSV aangetoond tussen de verschillende zeugen.

Deze varieerde van 0,46 tot 2,57. Daarnaast waren enkele zeugen seronegatief voor Influenza,

ondanks het feit dat de varkens werden gevaccineerd bij aankomst in de quarantainestal en een

tweede keer in de kraamstal.

-Na het laatste bedrijfsbezoek werden stalen genomen van het drinkwater om de efficiëntie van het

nieuwe ingestelde desinfectieprotocol te testen. Er was een duidelijke daling op te merken van de

infectiegraad van sulfietreducerende clostridia.

E. Bijkomende onderzoeken en adviezen

-De duur van de periode waarin de gelten gehuisvest waren in de quarantainestal was vrij kort,

namelijk 6 weken. Er werd geadviseerd om deze dieren idealiter 8 à 11 weken te huisvesten in de

quarantainestal vooraleer ze over te brengen naar de andere stallen.

-Er werd geadviseerd invalidehokken in te richten of alle achterblijvers van één gang samen te

huisvesten in één hok in diezelfde gang. Daarnaast werd een strengere en snellere afvoer

geadviseerd. Dikwijls werden mindere en/of erg manke varkens te lang aangehouden. Dit was nefast

voor het dierenwelzijn en heeft bovendien een negatieve invloed op de productieresultaten gezien de

kosten van het voeder die deze dieren opnamen ondanks het feit dat ze meestal niet konden geleverd

worden aan het slachthuis door vroegtijdige sterfte of afkeuring.

Page 28: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

23

-Er werd bloed genomen van 5 gelten in de quarantainestal en 6 zeugen in de kraamstal. Deze stalen

werden serologisch getest op antistoffentiters tegen Influenza om een eventuele afwijkende

immunologische respons na vaccinatie aan te tonen. Uit de resultaten bleek dat de opfokgelten lage

antistoffentiters hadden tegenover Influenza en PRRSV. De zeugen in de kraamstal hadden

daarentegen allemaal hoge antistoffentiters tegenover Influenza, terwijl de titers tegenover PRRSV erg

variabel waren tussen de verschillende zeugen in de kraamstal.

4. Bespreking

Dit bedrijf heeft al jaren last van een te hoge heterogeniteit tussen de verschillende vleesvarkens, een

te hoge prevalentie van abcessen en een te hoge uitval in de meststallen. In de literatuur wordt

kreupelheid bij varkens algemeen beschouwd als een multifactorieel probleem. Het ontstaan en de

ernst van de kreupelheid wordt zowel bepaald door dierspecifieke factoren als factoren m.b.t. het

management. Zo kan ook de aanwezigheid van een abces aanleiding geven tot kreupelheid, hoewel

dit niet steeds het geval is. Voornamelijk periarticulair gelegen abcessen of abcessen gelegen in de

buurt van de ruggengraat (bv. na een ascenderende infectie t.g.v. staartbijten) kunnen aanleiding

geven tot het ontstaan van manken. Kreupele varkens vertonen dikwijls een gecompromitteerde

beweeglijkheid, dit zowel door pijn als fysische beperkingen, waardoor ze minder voeder kunnen

opnemen. Dit geeft aanleiding tot gereduceerde vleesaanzet en bijgevolg verminderde

productieresultaten.

Ten eerste is het voorkomen en de ernst van het manken afhankelijk van dierspecifieke factoren, bv.

de genetica, een snelle spierontwikkeling in combinatie met een immatuur beenderstelsel etc. De

gelten (Danbred) worden gekruist met Piétrainberen d.m.v. kunstmatige inseminatie. Piétrainberen zijn

gekend om hun superieure bevleesdheid en karkaskwaliteit. De veehouder heeft in het verleden reeds

dikwijls afgewisseld van genetisch fokmateriaal. Nu worden de opfokgelten bv. aangekocht, terwijl

deze vroeger afkomstig waren uit de bedrijfseigen zeugenstapel. Daarnaast werd ook reeds sperma

aangekocht van verschillende KI-stations. Beiden resulteerden niet in een verandering van de

prevalentie van de aanwezige problemen. Hieruit kan men besluiten dat het minder waarschijnlijk is

dat een slechte genetica een negatieve invloed heeft op het voorkomen van de problemen op dit

bedrijf.

Ten tweede heeft ook het management, bv. de voeding en de huisvesting, een grote invloed op het

ontstaan en de ernst van kreupelheid. De vloer heeft voornamelijk een impact op de klauwen. Lesies

aan de klauwen zijn de voornaamste oorzaak van manken. Op dit bedrijf wordt in de meststallen

gebruik gemaakt van betonnen roostervloeren, plastieken roostervloeren in de biggenbatterij en deels

open en deels gesloten vloeren in de kraamstal. Er is geen verhoogde prevalentie van letsels t.h.v. de

ondervoet zichtbaar op dit bedrijf, wat ons toelaat de verschillende eigenschappen van de vloer uit te

sluiten als oorzaak van kreupelheid op dit bedrijf.

Andere aspecten van de huisvesting die een invloed kunnen hebben op kreupelheid zijn de

bezettingsdichtheid enerzijds en de ventilatie anderzijds. Zowel een te hoge bezettingsdichtheid als

Page 29: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

24

een te hoge en/of onregelmatige ventilatie kunnen aanleiding geven tot onrust in de stal. Deze onrust

leidt tot meer agressie en verhoogt het risico op verwondingen. Deze verwondingen kunnen secundair

geïnfecteerd worden en aanleiding geven tot lokale infectiehaarden (bv. een abces) of een algemene

infectie (bv. sepsis en/ of pyemie). Daarnaast is er t.g.v. de onrust een hogere prevalentie van

staartbijten. Deze lesies t.h.v. de staart kunnen een intredepoort vormen voor ascenderende infecties

en aanleiding geven tot het vormen van abcessen in de buurt van de ruggengraat wat op zijn beurt

aanleiding kan geven tot motorische zenuwstoornissen en manken. Op dit bedrijf gebeurt de ventilatie

in de meststallen m.b.v. plafondventilatie en in de biggenbatterij via gangventilatie. Tijdens de

bedrijfsbezoeken werden geen afwijkende ventilatiepatronen opgemerkt (behalve tijdens het 4e

bedrijfsbezoek waar er een te hoge vochtigheidsgraad was op te merken in één gang waarna de

ventilatie werd bijgesteld). Een afwijkend ventilatiepatroon lijkt dus niet aan de basis te liggen van de

problemen aanwezig op dit bedrijf.

Tijdens deze bedrijfsbezoeken werd echter wel een vrij hoge bezettingsgraad van de verschillende

stallen opgemerkt en vrij veel striemen op de ruggen van de dieren, wat kan wijzen op een verhoogde

agressie. Bovendien zijn er geen invalidehokken aanwezig op het bedrijf waardoor het risico stijgt dat

kleinere, minder weerbare dieren verder worden verdrongen en worden verwond waardoor ze minder

snel kunnen groeien en sneller kunnen geïnfecteerd worden. Bovendien werd er tijdens deze

bedrijfsbezoeken gecontroleerd of er geen scherpe uitstekende voorwerpen aanwezig waren in de

stallen die de varkens eventueel kunnen verwonden, wat niet het geval bleek te zijn. De veehouder

heeft een tijdlang naaldloos gevaccineerd (bv. tegen Mycoplasma) en gesupplementeerd (bv. ijzer),

maar dit had geen invloed op de prevalentie van de problemen op het bedrijf. Daarnaast werden de

beren gedurende een bepaalde periode chemisch gecastreerd en werden de tanden van de biggen

niet meer verwijderd. Ook deze maatregelen hadden geen effect op de prevalentie van manken, het

ontwikkelen van abcessen en de productieresultaten.

Naast de huisvesting hebben zowel het drinkwater als de voeding een invloed op de conditie van de

varkens. Tijdens verschillende bedrijfsbezoeken werden stalen genomen van het voeder en het

drinkwater afkomstig van verschillende stallen. De invloed van het drinkwater wordt bepaald door de

samenstelling (o.a. afhankelijk van het soort water, bv. boorputwater of oppervlaktewater) en

opgenomen hoeveelheid (o.a. temperatuurafhankelijk). Uit onderzoek bleek dat zowel het

boorputwater als het oppervlaktewater een te hoge (alkalische) pH hadden en er hoge concentraties

van enterokokken en sulfietreducerende clostridia aanwezig waren in het water. Na het verzuren van

het drinkwater en intensiever desinfecteren m.b.v. peroxide waren deze afwijkingen verholpen. Er lijkt

geen verschil te bestaan tussen de aanwezigheid van kreupelheid tussen varkens die boorputwater

krijgen enerzijds en varkens die oppervlaktewater krijgen anderzijds.

Het voeder heeft zowel een invloed op de algemene conditie en productieparameters van het varken

als specifiek op de conditie en ontwikkeling van been, kraakbeen en klauwen. Er is een duidelijk

verschil te zien tussen de prevalentie van kreupelheid in enerzijds de oudste stal en in de twee nieuwe

stallen anderzijds. Deze twee groepen varkens worden gevoederd met voeder afkomstig van een

verschillende leverancier. Het verschil in de samenstelling van voeder zou bijgevolg mogelijk (deels)

Page 30: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

25

aan de basis kunnen liggen van de problemen. Een eerste onderzoek van stalen van het voeder

afkomstig uit de verschillende afdelingen heeft echter geen afwijkingen aangetoond. Wel heeft het

onderzoek aangetoond dat het voeder dat gegeven wordt in de oude stal duidelijk meer natrium bevat

dan het voeder dat verstrekt wordt in de twee nieuwe varkensstallen. Het voeder in de twee nieuwe

varkensstallen bevatte wel duidelijk meer ruwe celstof en had een hogere calcium/fosfor-balans ten

opzichte van het voeder in de oude varkensstal (zie bijlage II). Een tweede onderzoek kan eventueel

worden geadviseerd. Uit bloedonderzoek bleek dat er voldoende vitamine D in het bloed aanwezig

was. Tijdens het 3e bedrijfsbezoek werd een verhoogd aantal roetbiggen in de biggenbatterij

opgemerkt waarna beslist werd het voeder te supplementeren met een probioticum (Cylactin® van

DSM Nutritional Products nv).

Ten derde kunnen naast dierspecifieke factoren en factoren m.b.t. het management ook infectieuze

agentia aanleiding geven tot het ontstaan en ernst van kreupelheid. Op dit bedrijf werden na autopsie

stalen genomen van verschillende varkens (o.a. van de gewrichten) die bacteriologisch werden

onderzocht op de aanwezigheid van M. hyopneumoniae, M. hyosynoviae, A. pleuropneumoniae, S.

suis, S. hyicus, T. pyogenes, H. parasuis en E. rhusiopathiae (vlekziekte). Uit de abcessen kon T.

pyogenes worden geïsoleerd. Daarnaast was het mogelijk om S. suis (serotype 9) te isoleren uit

bloemkoolachtige woekeringen t.h.v. de hartkleppen van acuut gestorven dieren. Diezelfde stalen

waren echter negatief voor E. rhusiopathiae. In het slachthuis werden reeds enkele oude M.

hyopneumoniae-letsels t.h.v. de longen opgemerkt.

Gezien het strikt toegepaste vaccinatieschema waarbij de varkens gevaccineerd worden tegen

verschillende bacteriële en virale aandoeningen, zouden we kunnen stellen dat het minder

waarschijnlijk is dat bepaalde infectieuze agentia aan de basis liggen van de problemen aanwezig op

dit bedrijf (zie 3.3.4.). De efficiëntie van de bescherming van deze vaccinaties werd getest via

serologisch onderzoek van verschillende bloedstalen. Dit onderzoek heeft bevestigd dat er voldoende

hoge antistoffentiters (bv. voor PRRSV en H. parasuis) aanwezig waren in het bloed om het varken te

beschermen tegen mogelijke infecties met nefaste gevolgen voor de productieparameters. Bovendien

is de veehouder reeds enkele malen omgeschakeld van vaccinatiestrategie. Vroeger werden de

zeugen bv. niet gevaccineerd tegen PRRSV, wat nu wel gebeurt. Geen enkele van deze wijzigingen

had echter een duidelijk positieve invloed op het voorkomen van de problemen. Tijdens het 4e

bedrijfsbezoek werd opgemerkt dat sommige zeugen serologisch negatief waren voor influenza,

ondanks het feit dat deze gevaccineerd waren. Er werden toen bloedstalen genomen van gelten in de

quarantainestal en zeugen in de kraamstal om deze opnieuw serologisch te testen voor verder

onderzoek. Uit de resultaten bleek dat de opfokgelten lage antistoffentiters hadden tegenover

Influenza en PRRSV. De zeugen in de kraamstal hadden daarentegen allemaal hoge antistoffentiters

tegenover Influenza, terwijl de titers tegenover PRRSV erg variabel waren tussen de verschillende

zeugen in de kraamstal. Dit zou erop kunnen wijzen dat, ondanks het feit dat er gevaccineerd wordt

tegen zowel PRRSV als Influenza, er eventueel subklinische infecties met PRRSV en/ of Influenza zijn

geweest.

Page 31: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

26

In 2013 werd het antibioticumgebruik op het bedrijf sterk gereduceerd. Dit resulteerde echter in een

opstoot van de problemen waardoor de productieverliezen nog groter werden. Dit doet dus

vermoeden dat, ondanks het toegepaste vaccinatieschema en de bacteriologisch negatieve

staalnames, er toch infectieuze agentia aanwezig zijn op het bedrijf die een rol spelen in het ontstaan

en/ of de ernst van de problemen.

Uit deze bespreking kan men besluiten dat de eigenlijke oorzaak van het voorkomen van kreupelheid

op dit bedrijf, al dan niet in combinatie met de aanwezigheid van abcessen, voorlopig nog onbekend is

en er nog verder onderzoek dient verricht te worden. Zoals in de wetenschappelijke literatuur

aangegeven wordt, is kreupelheid een multifactorieel probleem. Hier ligt waarschijnlijk een combinatie

van infectieuze agentia en bepaalde managementfactoren (bv. het voeder afkomstig van een

verschillende leverancier en gebrek aan bioveiligheid) aan de basis van de problemen. Ondanks het

feit dat wijzigingen in het verleden van het fokbeleid en het aankopen van verschillende soorten

sperma geen invloed hadden op de prevalentie van de aanwezige problemen, kan men een

(gedeeltelijke) oorzaak afkomstig van de zeugengenetica niet volledig uitsluiten. Andere zaken, bv.

slechte drinkwaterkwaliteit en fouten in de huisvesting (behalve misschien een iets te hoge

bezettingsgraad) en ventilatie lijken geen of een ondergeschikte rol te spelen in de etiologie van de

aanwezige problemen. Bovendien is het nog ten zeerste de vraag of de drie voornaamste problemen,

namelijk de verminderde afmestresultaten, kreupelheid al dan niet in combinatie met de aanwezigheid

van abcessen en het voorkomen van acute sterfte, verklaard kunnen worden door eenzelfde oorzaak.

Verdere specifieke onderzoeken en latere bedrijfsbezoeken zijn bijgevolg aangewezen.

Page 32: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

27

5. Referentielijst

-Benno Y., Mitsuoka T. (1984). Susceptibility of Bacteroides from swine abscesses to 13 antibiotics.

American Journal of Veterinary Research 455, 2631-2633.

-Cagienard A., Regula G., Danuser J. (2005). The impact of different housing systems on health and

welfare of grower and finisher pigs in Switzerland. Preventive Veterinary Medicine 68, 49-61.

-Canpolat F., Cemil B.C., Yilmazer D., Yesilli O., Eskioglu F. (2011). Pyoderma vegetans associated

with ulcerative colitis: a case with good response to steroids. Case Reports in Dermatology 3, 80-84.

-Courboulay V., Eugène A., Delarue E. (2009). Welfare assessment in 82 pig farms: effect of animal

age and floor type on behaviour and injuries in fattening pigs. Animal Welfare 18, 515-521.

-Dewey C.E., Friendship R.M., Wilson M.R. (1992). Lameness in breeding age swine- A case study.

The Canadian Veterinary Journal 33, 747-748.

-De Faria A.C.S., De Almeide E Suza M., De Oliveira Filho J.X., Da Silva M.I.V., Da Silva Chitarra C.,

De Souza R.L., Nakazato L., Dutra V. (2011). Veterinary Science Research 2, 21-24.

-Dyer N., Register K.B., Miskimins D., Newell T. (2013). Necrotic pharingitis associated with

Mycoplasma bovis infections in American bison (Bison bison). Journal of Veterinary Diagnostic

Investigation 25, 301-303.

-Flesja K.I., Ulvesaeter H.O. (1980). Pathological lesions in swine at slaughter. Acta Veterinaria

Scandinavica 74, 1-22.

-Hansson I., Hamilton C., Ekman T., Forslund K. (2000). Carcass quality in certified organic production

compared with conventional livestock production. Journal of Veterinary Medicine 47, 111-120.

-Heinonen M., Gröhn Y.T., Saloniemi H., Eskola E., Tuovinen V.K. (2001). The effects of health

classification and housing and management of feeder pigs on performance and meat inspection

findings of all-in±all-out swine-finishing herds. Preventive Veterinary Medicine 49, 41-54.

-Hill J.R., Jones J.E.T. (1984). An investigation of the causes and of the financial loss of rejection of

pig carcasses and viscera unfit for human consumption. British Veterinary Journal 140, 450-457.

-Huey R.J. (1996). Incidence, location and interrelationships between the sites of abscesses recorded

in pigs at a bacon factory in Northern Ireland. The Veterinary Record 138, 511-514.

-Jarosz L.S., Gradzki Z., Kalinowski M. (2014). Trueperella pyogenes infections in swine: clinical

course and pathology. Polish Journal of Veterinary Sciences 17, 395-404.

-Jensen T.B., Kristensen H.H., Toft H. (2012). Quantifying the impact of lameness on welfare and

profitability of finisher pigs using expert opinions. Livestock Science 149, 209-214.

-Kroneman A., Vellenga L., van der Wilt F.J., Vermeer H.M. (1993). Review of health problems in

group-housed sows, with a special emphasis on lameness. Veterinary Quarterly 15, 26-29.

-Martinez J., Jaro P.J., Aduriz G., Gomez E. A., Peris B., Corpa J.M. (2007). Carcass condemnation

causes of growth retarded pigs at slaughter. The Veterinary Journal 174, 160-164.

-Menes I., Garcia M.L., Moreno B., Gutierrez L., Polledo J.J.F. (1984). Staphylococci isolated from

abscesses in slaughtered animals: characterization and epidemiological studies. Zentralblatt für

Bakteriologie Mikrobiologie und Hygiene 178, 551-561.

Page 33: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

28

-Millet S., Moons C.P.H., Van Oeckel M.J., Janssens G.P.J. (2005). Welfare, performance and meat

quality of fattening pigs in alternative housing and management systems: a review. Journal of the

Science of Food and Agriculture 85, 709-719.

-Nador A. (1991a). Importance of abscesses in pigs in meat inspection. Magyar Állatorvosok Lapja 46,

271-273.

-Nador A. (1991b). Meat inspectional importance of abscesses observed in pigs. Magyar Állatorvosok

Lapja 46, 537-540.

-Nalon E., Conte S., Maes D., Tuyttens F.A.M., Devillers N. (2013). Assessment of lameness and claw

lesions in sows. Livestock Science 156, 10-23.

-Negro M., Giaccone V., Griglio B. (1991). Vertebral en paravertebral abscesses in pigs. Selezione

Veterinaria 32, 387-400.

-Pluym L., Van Nuffel A., Maes D. (2013). Treatment and prevention of lameness with special

emphasis on claw disorders in group-housed sows. Livestock Science 156, 36-43.

-Resende C., Lessa A., Goldenberg R.C.S. (2011). Ultrasonic imaging in liver disease: from bench to

bedside. In: I.V. Minin, O.V. Minin (Editors). Ultrasound Imaging – Medical Applications. InTech,

Rijeka, 127-156.

-Schenck E.L., McMunn K.A., Rosenstein D.S., Stroshine R.L., Nielsen B.D., Richert B.T., Marchant-

Forde J.N., Lay D.C.Jr. (2008). Excercising stall-housed gestating gilts: Effects on lameness, the

musculo-skeletal system, production, and behaviour. Journal of Animal Science 86, 3166-3180.

-Sexson J.L., Wagner J.J., Engle T.E., Spears J.W. (2010). Effects of water quality and dietary

potassium on performance and carcass characteristics of yearling steers. Journal of Animal Science

88, 296-305.

-Soethout A.E.E., van den Berg J., Naruchka U., Nouws J.F.M., Okma B.D., Peelen J.P.J. (1981).

Lesions in slaughtered animals. Tijdschrift voor Diergeneeskunde 106, 806-809.

-Tuovinen V.K., Gröhn Y.T., Straw B.E. (1994). Partial condemnations of swine carcasses- a

descriptive study of meat inspection findings at Southwestern Finland’s Cooperative Slaugtherhouse.

Preventive Veterinary Medicine 19, 69-84.

-van Riet M.M.J., Millet S., Aluwé M., Janssens G.P.J. (2013). Impact of nutrition on lameness and

claw health in sows. Livestock Science 156, 24-35.

Page 34: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

29

6. Bijlages

Bijlage I: jaaroverzicht productieresultaten

Nov’13 Dec’13 Jan‘14 Feb’14 Maa’14 Apr’14 Mei’14 Jun’14 Jul’14 Aug’14 Sep’14 Okt’14 Gemiddeld Worpindex + extra dagen 2,38 2,42 2,44 2,37 2,47 2,20 2,43 2,50 2,46 2,34 2,35 2,43 2,40

Cyclusduur + extra dagen 153 151 150 154 148 166 150 146 148 156 155 150 152

Productiegetal 29,29 32,15 32,06 31,77 23,98 26,62 30,87 32,86 33,20 30,58 32,44 30,73 30,42

Worpgetal 31,76 35,94 35,44 35,16 32,68 29,21 34,45 37,19 35,44 32,70 36,76 34,26 34,23

Int. Spenen – 1e dekking 4,53 4,62 4,30 4,68 5,73 6,05 5,56 4,39 4,44 5,38 4,22 4,15 4,91

Int. 1e dekking – conceptie 2,54 4,52 5,11 6,51 6,01 8,76 1,10 5,23 2,09 10,47 8,33 6,43 5,46

Zoogduur 20,40 22,03 20,30 22,07 20,30 20,98 20,50 20,22 20,65 19,27 20,48 21,38 20,69

Drachtduur 116,14 116,03 166,41 116,28 115,48 166,71 116,06 116,28 116,74 166,39 116,23 116,42 116,23

Sterfte zeugen% 6,11 10,14 8,73 9,64 25,45 9,20 11,05 8,88 7,61 7,40 11,19 11,59 10,89

% extra zeugen 6,38 2,38 2,51 3,08 0,29 7,93 4,84 x 3,00 3,01 3,75 1,33 3,28

Levensworpen/act. zeug 5,69 3,86 4,42 4,36 4,01 4,78 4,48 4,48 4,75 5,15 4,72 4,82 5,00

Productiegetal – extra dagen 31,28 32,94 32,89 32,78 24,05 28,91 32,44 32,86 34,23 31,53 33,70 31,14 31,45

Page 35: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

30

Bijlage II: resultaten analyse voederstalen: Het voeder in de twee nieuwe varkensstallen (afkomstig

van Firma B) bevatte duidelijk meer ruwe celstof en had een hogere calcium/fosfor-balans ten

opzichte van het voeder in de oude varkensstal (afkomstig van Firma A).

*Alle resultaten zijn op basis van vers product.

DS= Droge Stof

KHD= Koolhydraten

soort staal* DS % As Eiwit Vet Celstof KHD

Biggenmeel Firma A 87,88 5,08 15,46 4,27 2,96 60,11

Varkensmeel Firma A 87,76 4,74 14,11 3,59 3,07 62,25

Biggenmeel Firma B 87,94 4,24 14,72 4,08 5,14 59,76

Varkensmeel Firma B 87,44 4,59 14,23 3,10 5,11 60,41

Page 36: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2014-2015

CASE REPORT: CONIDIOBOLOMYCOSE BIJ EEN OOSTELIJKE LAAGLANDGORILLA

door

Laurent LOCQUET

Promotoren: Prof. dr. An Martel Casuïstiek in het kader

Dr. Francis Vercammen van de Masterproef

©2015 Laurent Locquet

Page 37: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of

volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk

uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden. Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor

enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig

vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.

Page 38: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2014-2015

CASE REPORT: CONIDIOBOLOMYCOSE BIJ EEN OOSTELIJKE LAAGLANDGORILLA

door

Laurent LOCQUET

Promotoren: Prof. dr. An Martel Casuïstiek in het kader

Dr. Francis Vercammen van de Masterproef

©2015 Laurent Locquet

Page 39: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

VOORWOORD

Ten eerste zou ik graag mijn promotoren, Prof. Dr. An Martel en Dr. Francis Vercammen, willen

bedanken voor de begeleiding van het uitwerken van deze casuïstiek. Ondanks het feit dat het

moeilijk was om een casuïstiek te vinden met betrekking tot wildlife, hebben zij mij toch de kans

geboden deze casus over een gorilla uit te werken. Bovendien hebben zij mij gedurende de voorbije

maanden altijd snel met goede raad bijgestaan bij vragen over zowel cruciale zaken als details, en dit

altijd door middel van opbouwende kritiek. Ten tweede wil ik graag mijn studiegenoten, kennissen en

vrienden bedanken voor hun tips en steun. Tot slot wil ik graag van harte mijn familie en in het

bijzonder mijn ouders bedanken voor hun onvoorwaardelijke steun gedurende mijn volledige

diergeneeskundige studies. Bedankt.

Page 40: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

Inhoudsopgave

VOORBLAD

TITELBLAD

VOORWOORD

INHOUDSOPGAVE

SAMENVATTING………………………………………………………………………………………………... 1

1. INLEIDING…………………………………………………………………………………………. 2

2. LITERATUURSTUDIE……………………………………………………………………………. 3

2.1. Geschiedenis…………………………………………………………………………….. 3

2.2. Etiologie…………………………………………………………………………………... 3

2.3. Epidemiologie……………….…………………………………………………………… 4

2.4. Pathogenese………………………..……………………………………………………. 4

2.5. Kliniek…………………………………………………………………………………….. 5

2.6. Diagnose…………………………………………………………………………………. 6

2.6.1. Mycologisch onderzoek……………………………………………………... 7

2.6.2. Histologisch onderzoek……………………………………………………… 8

2.7. Behandeling…………………………………………………………………………….. 10

3. Casuïstiek………………………………………………………………………………………… 11

3.1. Anamnese………………………………………………………………………………. 11

3.2. Oostelijke laaglandgorilla……………………………………………………………… 12

3.3. Behandeling…………………………………………………………………………….. 13

4. Bespreking………………………………………………………………………………………... 17

5. Referentielijst…………………………………………………………………………………….. 19

6. Bijlage……………………………………………………………………………………………... 21

Page 41: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

Samenvatting

Deze scriptie betreft een casus van een oostelijke laaglandgorilla met entomophthoromycose,

meerbepaald conidiobolomycose ten gevolge van een infectie met de schimmel Conidiobolus

coronatus. Het gaat om een vrouwelijke gorilla, genaamd Amahoro, in de zoo van Antwerpen van

momenteel naar schatting 25 jaar oud. Behalve een éénmalige protozoaire diarree en lichte hoest na

de aankomst in de zoo in 1994, verkeerde deze gorilla in het verleden steeds in een goede

gezondheid en conditie. Bovendien konden beide aandoeningen snel worden verholpen door middel

van een efficiënte behandeling.

De eerste symptomen werden opgemerkt in de zomer van 2004. Er was een duidelijk gezwel te zien in

de rechterneusholte. De tentatieve diagnose was poliep en er werd meteen een parenterale

behandeling met corticosteroïden ingezet die oraal aan de gorilla werden toegediend. Aanvankelijk

was deze behandeling efficiënt en reduceerde het gezwel duidelijk en snel in omvang. Na het

stopzetten van de toediening van corticosteroïden was er na enkele dagen reeds een recidief te zien.

Dezelfde behandeling werd tot tweemaal opnieuw ingesteld, waarbij de gorilla nu telkens gedurende

één maand corticosteroïden kreeg toegediend, maar het gezwel kwam steeds terug enkele dagen na

het stopzetten van de behandeling. Uiteindelijk werd de gorilla permanent elke dag behandeld met

corticosteroïden. Ondanks deze continue behandeling was er in juli 2005 opnieuw een duidelijk

gezwel op te merken in de rechterneusholte.

Aangezien een gemedicineerde behandeling niet meer aansloeg, werd er in augustus 2005 een

eerste polypectomie uitgevoerd. Tijdens deze chirurgische ingreep werden er weefselstalen genomen

van het gezwel, welke histologisch en bacteriologisch onderzocht werden. Via bacteriologisch

onderzoek kon er geen etiologisch agens worden aangetoond, terwijl er via histologisch onderzoek

duidelijk schimmelhyfen zichtbaar waren in het weefsel, alhoewel de soort schimmel niet

geïdentificeerd kon worden. Er werd een postoperatieve behandeling met corticosteroïden ingesteld.

Toch werd er opnieuw een gezwel in de rechterneusholte opgemerkt in december 2005. Er werd een

tweede polypectomie uitgevoerd en ditmaal kon Conidiobolus coronatus worden geïsoleerd uit de

weefselstalen die genomen werden tijdens deze tweede polypectomie. Postoperatief werd er opnieuw

een therapie met corticosteroïden ingesteld. Desalniettemin recidiveerde het gezwel ongeveer een

maand later. Toen werd er een behandeling gestart met een anti-fungaal product, namelijk

ketonazole. Sindsdien is het gezwel duidelijk verkleind, maar is er echter een tweede, kleinere,

zwelling te zien ter hoogte van de mediale rechterooghoek. De behandeling met ketoconazole werd

stopgezet op 28/1/2013 en sindsdien stelt het dier het goed.

Keywords: Case report – Gorilla – Tumor – Fungus – Conidiobolus coronatus

Page 42: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

2

1. Inleiding

Entomophthoromycose is de algemene benaming voor een infectie met een schimmel die behoort tot

de orde van de Entomophthorales. Alhoewel entomophthoromycose en condidiobolomycose in de

literatuur vaak als synoniemen gebruikt worden, duidt conidiobolomycose specifiek op een infectie met

één bepaald lid van de orde van de Entomophthorales, namelijk de Conidiobolus coronatus. Andere

vaak gebruikte synoniemen zijn rhinoentomophtoromycose en rhino-faciale entomophthoromycose.

Conidiobolomycose werd voor het eerst beschreven bij een paard in 1961. Hoewel conidiobolomycose

zeldzaam is, werd deze aandoening sindsdien reeds beschreven bij verschillende zee- en

landzoogdieren, amfibieën en insecten. Het eerste geval van humane conidiobolomycose werd

vermeld in 1965, alhoewel vanuit retrospectisch standpunt gezien de eerste symptomen voor het eerst

werden beschreven in 1960. Tot op heden werd er reeds melding gemaakt van ongeveer 120 humane

gevallen van conidiobolomycose. Gezien het zeer beperkt aantal gevallen dat reeds beschreven is bij

deze verschillende diersoorten, is er momenteel weinig gekend over de epidemiologie en

pathogenese. De schimmel veroorzaakt via verschillende enzymes een lokale subcutane zwelling ter

hoogte van de neus. Deze infectie breidt, behalve bij paarden en schapen, zelden uit. Het aantonen

van Condiobolus coronatus gebeurt meestal via mycologisch en/ of histologisch onderzoek. In het

verleden werd er reeds geëxperimenteerd met verschillende behandelingen. Zo werden er

verscheidene soorten antifungale middelen getest, al dan niet in combinatie met

ontstekingsremmende en/ of antibacteriële middelen. Deze verschillende behandelingen hadden

verschillende resultaten en de meest efficiënte behandeling lijkt tot op heden deze te zijn met

ketonazole in combinatie met natriumjodide.

Deze casus betreft het eerste geval van conidiobolomycose dat beschreven werd bij een oostelijke

laaglandgorilla en heeft als doel meer inzicht te krijgen in de verschillende aspecten van

conidiobolomycose. Ten eerste zal er via een beknopte literatuurstudie een samenvatting gegeven

worden van de huidige beperkte kennis met betrekking tot conidiobolomycose. Zo komen onder

andere de geschiedenis, etiologie, epidemiologie, pathogenese en kliniek, diagnose en tenslotte de

behandeling aan bod. Daarna zal specifiek voor dit unieke geval van conidiobolomycose bij een

oostelijke laaglandgorilla voornamelijk de kliniek, diagnose en behandeling besproken worden.

Page 43: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

3

2. Literatuurstudie

2.1. Geschiedenis

Entomophthoromycose werd voor het eerst beschreven bij een paard met een nasaal granuloma in

Texas in 1961. In 1965 werd tegelijkertijd zowel in Jamaica als Kongo melding gemaakt van de eerste

humane patiënt die geïnfecteerd was met Conidiobolus coronatus (C. coronatus) (Bras et al., 1965;

Isa-Isa et al., 2012). Vanuit retrospectisch standpunt gezien werd er in 1960 en 1962 reeds melding

gemaakt van respectievelijk 2 en 3 humane patiënten in Nigeria met gelijkaardige symptomen, maar

de geïsoleerde schimmel kon toen nog niet worden geïdentificeerd en de letsels werden

toegeschreven aan Basidiobolus ranarum (B. ranarum) (Martinson et al., 1972).

Entomophthoromycose is een zeldzame aandoening, maar de prevalentie wordt hoogstwaarschijnlijk

onderschat aangezien deze vaak niet of verkeerd wordt gediagnosticeerd. Sinds

entomophthoromycose voor het eerst omschreven werd in het midden van de 20e eeuw werd er

slechts melding gemaakt van ongeveer 120 humane gevallen en een handvol individuele gevallen bij

verschillende andere diersoorten (Gugnani, 1992). Deze casus betreft bijvoorbeeld het eerste geval

van entomophthoromycose die beschreven werd bij een oostelijke laaglandgorilla.

2.2. Etiologie

C. coronatus behoort tot de klasse van de Zygomycetes, de orde van de Entomophthorales en de

familie van de Ancylistaceae (Gugnani, 1992; Isa-Isa et al., 2012). In de wetenschappelijke literatuur

worden entomophtoromycose en conidiobolomycose vaak als synoniemen gebruikt. Het wordt echter

aangeraden om de term ‘conidiobolomycose’ te gebruiken, aangezien deze specifiek verwijst naar een

mycose die veroorzaakt wordt door C. coronatus. Deze schimmel omvat verschillende stammen. Er

bestaat een variatie tussen de antigenen van de verschillende stammen, waardoor er ook een verschil

bestaat in virulentie tussen de verschillende stammen. Daarnaast bezitten de verschillende C.

coronatus stammen een deel gemeenschappelijke antigenen (Kaufman et al., 1990).

Entomophthoromycose kan daarentegen wijzen op infecties met verschillende soorten schimmels die

behoren tot de orde van de Entomophthorales, bijvoorbeeld Conidiobolus incongruus (C. incongruus)

of B. ranarum (basidiobolomycose), welke taxonomisch nauw verwant zijn met C. coronatus

(Chowdhary et al., 2010). Andere vaak gebruikte synoniemen voor conidiobolomycose zijn

rhinoentomophthoromycose en rhino-faciale entomophthoromycose (Bittencourt et al., 2006).

C. coronatus werd reeds geïsoleerd uit verschillende soorten land- en zeezoogdieren (bijvoorbeeld

mensen, lama’s, chimpansees, paarden, dolfijnen, schapen), amfibieën (bijvoorbeeld kikkers),

spinnen, insecten en het spijsverteringstelsel van verschillende soorten hagedissen (Gugnani, 1992;

Silva et al., 2007; Chwodhary et al., 2010). Experimenteel kon conidiobolomycose worden

geïnduceerd in muizen, cavia’s en hamsters na het intraperitoneaal of subcutaan inoculeren van C.

coronatus bij deze dieren (Chowdhary et al., 2010). Daarenboven werd dit agens reeds geïsoleerd uit

rottende planten en verschillende soorten bodems. De concentratie in deze planten is

seizoensafhankelijk, met het grootste aantal schimmels in periodes met een duidelijk verhoogde

Page 44: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

4

neerslag. C. coronatus kan slechts groeien bij een vochtigheidspercentage tussen de 95 en 100%

(Gugnani, 1992; Fischer et al., 2008; Isa-Isa et al., 2012).

2.3. Epidemiologie

Er is slechts weinig gekend over de epidiomologie van conidiobolomycose en in het algemeen over de

epidemiologie van entomophthoromycose en dit zowel bij mensen als dieren (Maslin en Develoux,

2004). Alhoewel C. coronatus ubiquitair voorkomt, is conidiobolomycose relatief zeldzaam (maar

hoogstwaarschijnlijk onderschat) en komt voornamelijk voor in vochtige subtropische en tropische

streken, bijvoorbeeld India, Brazilië en Afrika. Toch zijn er tevens gevallen beschreven in droge

gebieden (Estran et al., 2005). In totaal werd reeds melding gemaakt van ongeveer 120 verschillende

humane gevallen wereldwijd. Het merendeel (ongeveer 80%) waren mannen, werkzaam in de

landbouw van tussen de 20 en 60 jaar oud (Gugnani, 1992). Vaak waren dit patiënten met een reeds

gecompromitteerd immuunsysteem die vervolgens werden geïnfecteerd door C. coronatus, alhoewel

deze schimmel ook kan aanslaan en klinische symptomen kan induceren bij immuuncompetente

mensen (Charlier et al., 2005; Estran et al., 2005; Isa-Isa et al., 2012). Conidiobolomycose is

zeldzaam bij kinderen, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld basidiobolomycose, welke wordt

veroorzaakt door B. ranarum, een schimmel die nauw verwant is met C. coronatus. Ongeveer 75%

procent van de humane patiënten die worden gediagnosticeerd met basidiobolomycose zijn kinderen

onder de 10 jaar (Chowdhary et al., 2010). Er werden reeds gevallen van conidiobolomycose

gerapporteerd bij verschillende paarden en lama’s, verschillende kuddes schapen in Brazilië, een

muildier, een dolfijn, een chimpansee, een gorilla, etc. (Gugnani, 1992; Silva et al., 2007; Chowdhary

et al., 2010). Gezien het zeer beperkt aantal gevallen dat reeds beschreven is bij deze verschillende

diersoorten, is het moeilijk en nog te vroeg om hier bepaalde conclusies te kunnen trekken in verband

met de epidemiologie.

2.4. Pathogenese

De infectie gebeurt meestal via inhalatie van sporen van C. coronatus. Na inhalatie nestelen deze

sporen zich in de slijmlaag van de nasale holtes (Gugnani, 1992; Estran et al., 2005). Daarnaast kan

de gastheer geïnfecteerd worden via verwondingen in de nasale mucosa (Chokka et al., 2010). Er

werd tevens een geval beschreven door Bittencourt et al. (2006) waarbij een persoon werd

geïnfecteerd met C. coronatus via een wonde in de conjunctiva ter hoogte van het oog. De

incubatieperiode van conidiobolomycose is tot op heden onbekend en deze aandoening kan jaren

aanslepen (Fischer et al., 2010). De verschillende klinische letsels en symptomen worden

geïnduceerd via verscheidene soorten enzymes die worden geproduceerd en uitgescheiden door C.

coronatus. Deze schimmel kan onder andere verschillende soorten elastases, esterases en lipases

produceren. Deze zijn van belang bij het induceren of escaleren van de klinische symptomen na

infectie (Isa-Isa et al., 2012). Phadatare et al. (1990) hebben bijvoorbeeld aangetoond dat bepaalde

alkaline serine proteases een belangrijke rol spelen in het induceren en reguleren van de verspreiding

van de conidia van de C. coronatus in de omgeving en bijgevolg een belangrijke bijdrage leveren in de

ontwikkeling en het in stand houden van conidiobolomycose.

Page 45: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

5

2.5. Kliniek

De eerste symptomen die klinisch zichtbaar worden bij mensen na infectie met C. coronatus is een

diffuus erytheem en subcutaan oedeem ter hoogte van het aangezicht waardoor een duidelijke

zwelling te zien is. Deze zwellling is meestal pijnloos, maar kan wel hevig jeuken (Martinson, 1972;

Mukhopadhyay et al., 1995; Bittencourt et al., 2006). Dit oedeem is het gevolg van een inflammatoire

reactie in de submucosa en subcutis van het gezicht, terwijl de dermis meestal onaangetast is. Deze

inflammatoire respons start gewoonlijk ter hoogte van de neus onder de vorm van een circulaire

nodule en kan zich zowel uni- als bilateraal van de neus ontwikkelen. Aangezien dit oedeem zich niet

doorzet tot in de onderliggende dermis of tot op het onderliggende bot, kan deze zwelling subtiel

bewogen worden bovenop de onderliggende weefsels. Eenmaal ook de spierlaag geïnvadeerd is,

daalt deze mobiliteit sterk (Martinson, 1972). Dit wordt omschreven als fase I (Isa-Isa et al., 2012).

Indien deze inflammatoire respons verder aanhoudt, breidt de nodule verder uit met het risico een

compromitterende invloed te hebben op de ademhaling (dyspnee) en/ of de mogelijkheid om voedsel

op te nemen (dysfagie). Exsudatie komt zelden voor, alhoewel er gevallen beschreven zijn met een

milde vorm van sereuze nasale uitvloei en/ of neusbloeden (Gugnani, 1992; Mukhopadhyay et al.,

1995). Daarnaast kan de zwelling zich uitbreiden tot de kaken, het voorhoofd en de lippen. Hierbij

verdikt de huid en kan de neus een afwijkende stand aannemen (zie figuur 1). Dit is fase II in de

ontwikkeling van de klinische symptomen van conidiobolomycose.

Uiteindelijk kan deze ontsteking zich in de laatste fase, fase III, uitbreiden tot verschillende spieren,

ingewanden en botten (Charlier et al., 2005; Isa-Isa et al., 2012). Er werden reeds systemische

infecties van C. coronatus beschreven bij ernstig immuungecompromitteerde patiënten, maar dit is

zeer uitzonderlijk (Hoogendijk et al., 2006b; Fischer et al., 2008). In 2006 werd in Zuid-Afrika het

eerste geval beschreven van een vrouw met rhino-orbitocerebrale entomophthoromycose waarbij C.

coronatus zich vanuit de neusholte had verspreid richting de craniale holte (Hoogendijk et al., 2006a).

Aangezien deze ontsteking hoofdzakelijk beperkt blijft tot het aangezicht, en niet systemisch (of

slechts uitzonderlijk) in de gastheer in omloop gaat, zijn er geen afwijkingen te zien in het

bloedonderzoek en is de lichaamstemperatuur meestal normaal. Sporadisch kan er een lichte stijging

van het aantal eosinofielen opgemerkt worden (Martinson, 1972). Het bloedonderzoek en/ of de

lichaamstemperatuur kunnen echter wel afwijkend zijn door andere aandoeningen, bijvoorbeeld

eerdere immuuncompromitterende oorzaken (bijvoorbeeld diabetes mellitus) of latere secundaire

infecties. Dit laatste stadium, namelijk fase III, wordt echter zelden bereikt en soms reduceren de

klinische symptomen en letsels spontaan. De mortaliteit bedraagt ongeveer 2% en dit vaak ten

gevolge van secundaire infecties en/ of het feit dat het immuunsysteem van de gastheer reeds

gecompromitteerd was door voorafgaande aandoeningen (Isa-Isa et al., 2012).

Deze symptomen en letsels van humane conidiobolomycose vertonen een sterke gelijkenis met deze

die gezien worden bij de geïnfecteerde chimpansee en gorilla. Paarden en muildieren met

conidiobolomycose ontwikkelen vaak proliferatieve letsels ter hoogte van de achterbenen (Gugnani,

1992). Conidiobolomycose bij schapen wordt gekenmerkt door meer uitgebreide klinische symptomen,

Page 46: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

6

bijvoorbeeld ernstige respiratoire problemen (dyspnee, mucohemorrhagische nasale uitvloei),

vergevorderde assymetrische misvormingen ter hoogte van de kop (bijvoorbeeld exophtalmie) en

uitzaaiingen in verschillende organen, bijvoorbeeld ter hoogte van de galblaas, nieren, meningen en

het hart. Bovendien kunnen er bij het schaap ook verschillende botten van de schedel worden

aangetast, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld conidiobolomycose bij de mens (Silva et al., 2007).

Kamalam en Thambiah (1978) hebben aangetoond dat C. coronatus zich eventueel via de lymfe kan

verspreiden in het lichaam van de gastheer, alhoewel dit zelden het geval is.

2.6. Diagnose

Ten eerste kan men een infectie met C.coronatus vermoeden aan de hand van de kenmerkende

klinische symptomen, namelijk een duidelijke uni- of bilaterale zwelling ter hoogte van de neus, die

zich vandaar uitbreidt naar de aangrenzende gebieden van het aangezicht. Via rhinoscopie is er een

duidelijk inflammatoir beeld te zien ter hoogte van de nasale mucosa en zijn bijvoorbeeld de

neusschelpen duidelijk verdikt (Mukhopadhyay et al., 1995).

De meest betrouwbare manier om de diagnose van conidiobolomycose vast te stellen of te bevestigen

is met behulp van een cultuur (mycologisch onderzoek). De staalname gebeurt het best aan de rand

van de aangetaste weefsels aangezien daar de kans het grootst is om groeiende schimmels te

isoleren (Martinson, 1972). Aangezien het echter vaak moeilijk is om C. coronatus te isoleren, sluit

een negatief mycologisch onderzoek een dergelijke infectie niet uit. Ongeveer 85% van de stalen van

weefsels die met C. coronatus geïnfecteerd werden, werden negatief bevonden via mycologisch

Figuur 1: twee duidelijke voorbeelden van klinische symptomen in fase II na infectie met C.

coronatus met deformatie van de neus en zwelling van de lippen, kaken en voorhoofd. (A uit:

Estran et al., 2005; B uit: Isa-Isa et al., 2012).

A B

Page 47: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

7

onderzoek aan de hand van cultivatie (Hoogendijk et al., 2006b). Naast mycologisch onderzoek is het

histologisch onderzoek van aangetaste weefsels de meest courant gebruikte techniek om

conidiobolomycose te diagnosticeren (Isa-Isa et al., 2012).

2.6.1. Mycologisch onderzoek

Mycologisch onderzoek kan gebeuren op stalen van aangetaste weefsels of via onderzoek van het

vocht bekomen via BAL (broncho-alveolaire lavage) (Lemos et al., 1995). De cultivatie van C.

coronatus gebeurt het best op een Sabouraud dextrose agar bij een temperatuur tussen de 30 en 37

°C. Deze schimmel groeit snel en wordt onder de beschreven omstandigheden na enkele dagen

zichtbaar op de agar. Na ongeveer 4 dagen zijn onregelmatig afgelijnde witte kolonies zichtbaar met

een diameter van ongeveer 5 à 15 mm (zie figuur 2) (Chowdhary et al., 2010). Ongeveer een week na

inoculatie verandert de kleur van wit naar beige tot lichtbruin (Bras et al., 1965). Microscopisch kan

men de zwamvlok met hyfen onderscheiden. Deze zwamvlok heeft een diameter van ongeveer 6 à 12

µm. De hyfen zijn breed, hebben een dunne wand en zijn zelden verdeeld in verschillende septae (zie

figuur 3) (Mukhopadhyay et al., 1995; Bittencourt et al., 2006; Isa-Isa et al., 2012).

Figuur 2: Primaire cultuur van C. coronatus. Er zijn verschillende onregelmatig

afgelijnde witte kolonies zichtbaar (zie pijlen) (Uit: Chowdhary et al., 2010).

Page 48: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

8

2.6.1. Histologisch onderzoek

De diagnose van conidiobolomycose kan tevens gesteld worden via histologisch onderzoek. Dit

histologisch onderzoek kan gebeuren met behulp van verschillende kleuringen, bijvoorbeeld de HE-

kleuring (Hematoxyline-Eosine), PAS-kleuring (Periodic Acid-Schiff) of de Gomori-Grocott kleuring (zie

figuur 4).

Figuur 3: C. coronatus kolonies (ster) met verschillende hyfen

(pijl) (Uit: Isa-Isa et al.; 2012)

Figuur 4: Gomori-Grocott kleuring van weefsel van patiënt,

geïnfecteerd met C. coronatus. Eén van de hyfen is

aangeduid met een pijl (Uit: Chokka et al., 2010) (vergroting:

1 x 400).

Page 49: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

9

Kenmerkend voor histologisch onderzoek van weefsels die zijn aangetast met C. coronatus zijn de

zogenaamde ‘Splendore-Hoeppli’-lichamen. Deze immuuncomplexen bestaan uit een antigeen

enerzijds en antilichaam anderzijds, respectievelijk uit een centraal gelegen aantal hyfen, omringd

door eosinofielen (zie figuur 5). De wand van de hyfen is via PAS-kleuring slechts moeilijk te zien

(Bras et al., 1965) Naast eosinofielen zijn er nog andere soorten leukocyten, plasmacellen en

histocyten aanwezig, maar dit in mindere mate (Isa-Isa et al., 2012).

Naast mycologisch onderzoek en histologisch onderzoek, welke het vaakst worden aangewend, kan

de diagnose van conidiobolomycose tevens gesteld worden via verschillende moleculaire

diagnosetechnieken, bijvoorbeeld PCR. Deze moleculaire technieken kunnen aangewezen zijn om de

diagnose van conidiobolomycose te bevestigen aangezien verschillende soorten schimmels die

behoren tot de orde van de Entomophthorales (bijvoorbeeld andere Conidiobolus soorten of B.

ranarum) een gelijkaardig histologisch beeld (van sporen) induceren en de kolonies van deze

verschillende schimmels moeilijk van mekaar te onderscheiden zijn na cultivatie. PCR is de meest

courant gebruikte moleculaire techniek voor het stellen van de diagnose van conidiobolomycose. Er

zijn voor zowel C. coronatus als B. ranarum commerciële primers beschikbaar om deze test uit te

voeren. De primers van deze schimmelsoorten zijn beiden gebaseerd op 28S-ribosomaal DNA. Het

resultaat kan gemakkelijk worden afgelezen met behulp van gelelektroforese en maakt het bijgevolg

mogelijk C. coronatus te diagnosticeren zonder cultivatie (Liu et al., 2011).

Hoogendijk et al. (2006b) heeft via SEM (scanning electron microscopy) conidia van C. coronatus

kunnen aantonen in een bloedstaal van een besmette patiënt. Via SEM zijn er duidelijk verscheidene

Figuur 5: HE-kleuring van subcutane weefselstalen van een humane patiënt,

gediagnosticeerd met entomophthoromycose. De schimmel (pijl) is omringd

door eosinofielen (ster). Dit histologisch beeld wordt omschreven als een

‘Splendore-Hoeppli-lichaam’ (Uit: Vianna et al., 2005) (Vergroting: 1 x 200).

Page 50: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

10

papillae te zien op de conidia van C. coronatus. Op deze manier kunnen deze conidia onderscheiden

worden van conidia van andere Conidiobolus soorten of van Basidiobolus soorten. De conidia van

deze schimmelsoorten hebben namelijk geen papillae op hun oppervlak (Hoogendijk et al., 2006b).

Tenslotte kan radiologisch onderzoek gebruikt worden om een eventuele aantasting van de schedel te

diagnosticeren. Indien dit het geval is, kan conidiobolomycose uitgesloten worden aangezien deze

geen botten aantast (Martinson, 1972).

Differentiaal diagnostisch moet men deze klinische symptomen onderscheiden van dentale cysten,

sarcoïden, mucocutane leishmaniose, rhinosporidiose en tumoren in de neusholte. Deze laatste

kunnen zowel goedaardige als kwaadaardige tumoren zijn, bijvoorbeeld sarcoma’s, lymfoma’s en

nasale poliepen (Martinson, 1972; Mukhopadhyay et al., 1995; Isa-Isa et al., 2012).

2.7. Behandeling

De prognose is gunstig indien C. coronatus tijdig wordt opgemerkt en efficiënt wordt bestreden in een

vroeg stadium van de pathogenese en ontwikkeling van klinische symptomen. In de literatuur wordt

melding gemaakt van verschillende soorten behandelingen, dit met variabele resultaten. In het

verleden werden patiënten onder andere reeds behandeld met amfotericine B (0,5 mg/d gedurende 2-

4 weken), dapsone (1-2 mg/kg LG) en verschillende soorten azoles, bijvoorbeeld imidazoles zoals

ketoconazole (400 mg/d) en itraconazole (300mg/d) of triazoles zoals fluconazole (300 mg/d) (Estran

et al., 2005; Isa-Isa et al., 2012). Deze laatste vier producten werden gedurende minstens 6 maanden

toegediend aan de patiënt en dit al dan niet in combinatie met mekaar. Er is echter discussie over de

exacte duur van de behandeling maar deze moet dikwijls jaren worden aangehouden. De meest

efficiënte behandeling om C. coronatus te bestrijden lijkt deze met itraconazole of ketoconazole te zijn,

al dan niet in combinatie met andere producten. Het wordt algemeen afgeraden om patiënten te

behandelen met amfotericine aan een hoge doses en/ of gedurende een lange periode. Dit kan

namelijk leiden tot acute necrose van de niertubuli en uiteindelijk leiden tot nierfalen. Aangezien de

werking van amfotericine dosisafhankelijk is, bestaat het risico dat er reeds (gedeeltelijk) nierfalen

optreedt vooraleer de doses bereikt worden die effectief zijn voor de behandeling van een bepaalde

schimmel (Maslin en Develoux, 2004; Bates et al., 2001). Guarro et al. (1999) hebben in vitro de

werkzaamheid van 6 antifungale producten (namelijk amfotericine B, ketoconazole, miconazole,

itraconazole, fluconazole en flucytosine) getest tegen verschillende stammen C. coronatus. Hieruit

bleek dat de meeste stammen een variabele graad van resistentie vertoonden tegen elk van deze

producten (zie bijlage I) (Guarro et al., 1999). Deze conclusie spreekt echter de resultaten tegen die

eerder bevonden werden door Yangco et al. (1984), waaruit bleek dat deze antifungale producten

werkzaam waren tegen een groot aantal van verschillende C. coronatus stammen en zeker

ketoconazole erg efficiënt was in de behandeling tegen conidiobolomycose.

Andere voorbeelden van producten die experimenteel werden gebruikt voor de behandeling van

conidiobolomycose zijn natriumjodide en trimethoprim/ sulfamethoxazole. Deze laatste worden vaak

gebruikt in combinatie met eerder vernoemde producten, dit om bijvoorbeeld het risico op secundaire

bacteriële infecties te verminderen. Tenslotte wordt er aangeraden om geregeld vervolgonderzoeken

Page 51: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

11

(bijvoorbeeld via mycologisch onderzoek) uit te voeren om tijdig herinfecties te diagnosticeren.

Ernstige misvormingen in het aangezicht kunnen (deels) via plastische chirurgie gecorrigeerd worden

(Isa-Isa et al., 2012).

3. Casuïstiek

3.1. Anamnese

Deze casus betreft een gorilla met een intranasaal gezwel in de rechterneusholte (zie figuur 6). Dit

werd voor het eerst opgemerkt in september 2004.

Deze gorilla behoort tot de soort van de oostelijke laaglandgorilla (Eastern Lowland Gorilla; Gorilla

gorilla graueri). Deze gorilla werd op 18 augustus 1994 opgenomen in de zoo van Antwerpen. Toen

was dit vrouwtje, genaamd Amahoro, ongeveer 4 jaar oud. De leeftijd kon echter niet met zekerheid

bepaald worden aangezien deze gorilla in beslag werd genomen tijdens een illegaal transport. Tijdens

deze interventie werd het dier samen met een hond aangetroffen in een kooi. Sindsdien is het dier

claustrofobisch, waardoor het moeilijk is de gorilla te benaderen en diergeneeskundige handelingen

bemoeilijkt worden. Sinds haar verblijf in de zoo van Antwerpen vertoont het dier een goede

gezondheid en conditie. Ze werd ondertussen eenmaal gediagnosticeerd met een lichte vorm van

protozoaire diarree en eenmaal vertoonde ze een lichte vorm van respiratoire problemen, maar beide

aandoeningen werden op korte termijn effectief behandeld.

Figuur 6: De gorilla in augustus 2005. Er is

een intranasaal gezwel te zien ter hoogte van

de rechterneusholte (Bron: Dr. Francis

Vercammen).

Page 52: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

12

3.2. Oostelijke laaglandgorilla

Er is tot op heden nog maar weinig bekend over de oostelijke laaglandgorilla, dit in tegenstelling tot

vele andere soorten Afrikaanse apensoorten en zelfs aanverwante gorillasoorten, bijvoorbeeld de

oostelijke berggorilla (Yamagiwa et al., 1994; Roy et al., 2014)). Het was jarenlang onmogelijk om

diepgaande wetenschappelijke onderzoeken uit te voeren (bijvoorbeeld naar het sociaal gedrag) door

de aanhoudende burgeroorlog in de Democratische Republiek van Kongo.

De oostelijke en westelijke laaglandgorilla zijn evolutionair gezien oorspronkelijk afkomstig van

dezelfde soort gorilla. Deze twee soorten gorilla’s hebben zich ongeveer 1 miljoen jaar geleden

genetisch van mekaar afgesplitst. De oostelijke laaglandgorilla is evolutionair, genetisch en

morfologisch nauw verwant met de oostelijke berggorilla. Deze twee soorten zijn onderling nog maar

relatief recent, namelijk 10.000 jaar geleden, genetische verschillen gaan vertonen. Vandaag komt de

oostelijke laaglandgorilla voornamelijk voor in de Democratische Republiek van Kongo, waar ongeveer

5.000 gorilla’s in het wild verdeeld zijn in verschillende groepen, verspreid over gans het land (zie

figuur 7). Deze komt zowel voor in bergachtig als vlak gebied. De omvang van hun natuurlijke habitat

slinkt echter elk jaar en deze is sinds de jaren ‘60 ongeveer gehalveerd ten gevolge van

industrialisatie, bijvoorbeeld voor het ontginnen van zilver en steenkool (Roy et al., 2014). De illegale

jacht en het verkleinen van hun natuurlijke leefgebied vormen de voornaamste oorzaken voor de

hedendaagse reductie van de huidige gorillapopulatie. Sinds 1990 is het aantal oostelijke

laaglandgorilla’s gehalveerd.

Figuur 7: De grijze zones duiden de hedendaagse

natuurlijke leefgebieden van de oostelijke

laaglandgorilla aan (Uit: Roy et al., 2014).

Page 53: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

13

De oostelijke laaglandgorilla is een langlevende primaat die zich slechts traag voortplant. Het

mannetje weegt gemiddeld ongeveer 160 kg en is ongeveer 1,7m groot terwijl een wijfje gemiddeld 80

kg weegt en 1,6m groot is. In gevangenschap ligt dit gewicht vaak hoger door gebrek aan beweging.

Dit wijfje weegt bijvoorbeeld ongeveer 150 kg en is ongeveer 1,5 m groot. In gevangenschap kunnen

ze tot 40 en in sommige gevallen zelfs 50 jaar oud worden. In de wildernis bereiken ze deze leeftijd

echter meestal niet.

Het vrouwtje is seksueel matuur vanaf de leeftijd van 8 jaar en kan zich vanaf dan voortplanten.

Mannetjes zijn vaak matuur vanaf de leeftijd van ongeveer 11 à 12 jaar. De haren op de rug van het

mannetje krijgen in deze periode een zilveren aspect, waardoor deze zich ontwikkelt tot een

zogenaamde ‘zilverrug’. Deze staat aan het hoofd van een groep van gemiddeld 5 à 30 gorilla’s met

subdominante en ondergeschikte vrouwtjes en dikwijls een subdominant mannetje (Yamagiwa, 1984).

Over het algemeen brengt een vrouwtje na een drachtduur van ongeveer 8,5 maand gemiddeld 1 jong

voort per worp en dit gemiddeld ééns om de vijf jaar (King et al., 2012). Daarna krijgen de jongen

ongeveer een jaar borstvoeding. Er zijn reeds gevallen van infanticide beschreven. Het ging meestal

om het dominante mannetje dat een niet verwant jong doodde. Jongvolwassen mannelijke gorilla’s

troepen vaak samen in afwachting van een volledige seksuele maturiteit om vervolgens seksueel

mature vrouwelijke gorilla’s aan te trekken uit andere groepen (Yamagiwa et al., 2009).

Het dagelijkse dieet van de oostelijke laaglandgorilla bestaat hoofdzakelijk uit verschillende soorten

planten en rijp fruit. Daarnaast voedt deze zich ook met zaden, schors en bladeren. De oostelijke

laaglandgorilla kan ook insecten eten, bijvoorbeeld termieten en mieren, alhoewel dit minder vaak

gebeurt. Bovendien bevatten deze insecten geen essentiële nutriënten, waardoor het voor deze

primaat niet noodzakelijk is om insecten te eten. De samenstelling van hun dagelijkse dieet is deels

seizoensafhankelijk. Wanneer er minder fruit beschikbaar is gedurende lange periodes van neerslag

of droogte stijgt het aandeel van de hoeveelheid opgenomen schors en bladeren in hun dieet. De

opgenomen hoeveelheden van andere componenten van hun dagelijkse voeding, bijvoorbeeld

insecten, zijn minder onderhevig aan seizoensgebonden variaties. Tenslotte hangt de samenstelling

van het dieet ook af van het voedsel dat beschikbaar is in de omgeving. Deze varieert sterk tussen de

verschillende groepen gorilla’s die verspreid zijn over de volledige Democratische Republiek van

Kongo (Yamagiwa et al., 1994).

3.3. Behandeling

Toen het gezwel voor het eerst werd opgemerkt in september 2004, werd er gedacht aan een poliep

en werd de gorilla meteen behandeld met corticosteroïden. Er werd geopteerd voor een systemische

behandeling. Aangezien een parenterale behandeling uitgesloten was, gezien de stress voor het dier

die hiermee gepaard gaat, werd deze gorilla per oraal behandeld met methylprednisolone (Medrol®).

De gorilla woog bij de start van de behandeling ongeveer 150 kg en de begindosis bedroeg ongeveer

0,21 mg/ kg. Deze behandeling sloeg aan en het intranasale gezwel verminderde snel in omvang tot

deze 7 dagen na de start van de behandeling macroscopisch niet meer zichtbaar was. De

Page 54: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

14

behandeling werd bijgevolg stopgezet. Drie à vier dagen na het stoppen van toedienen van

methylprednisolone (Medrol®) was er echter opnieuw duidelijk een nieuw gezwel zichtbaar op

dezelfde plek. Dezelfde behandeling werd tot tweemaal opnieuw ingesteld, waarbij de gorilla nu

telkens gedurende één maand behandeld werd, maar het gezwel kwam steeds terug enkele dagen na

het stopzetten van de behandeling. Gezien de herhaalde recidieven van deze poliep, werd besloten

de gorilla continu per oraal te behandelen met methylprednisolone (Medrol®). Ondanks deze continue

behandeling was er in juli 2005 opnieuw een duidelijk gezwel op te merken in de rechterneusholte.

Aangezien een herhaalde en bovendien continue gemedicineerde behandeling met corticosteroïden

niet (meer) effectief was, werd er besloten om het gezwel chirurgisch te verwijderen. In augustus

2005 werd het dier geanestheseerd (met een combinatie van 0,5 mg/ kg xylazine en 0,5 mg/ kg

ketamine) en voorbereid voor deze chirurgische ingreep. Tijdens deze polypectomie werd alle

zichtbare tumorale weefsel verwijderd. Er werden verschillende stalen genomen van het gezwel om te

gebruiken voor bijkomende onderzoeken. Deze stalen werden bijvoorbeeld in het kader van

bacteriologisch onderzoek gecultiveerd op verschillende soorten agars om de aanwezigheid van

bepaalde kiemen (bijvoorbeeld bepaalde stafylo- en streptococcen) op te sporen. Er konden echter

geen specifieke kiemen worden geïsoleerd die als etiologisch agens aan de basis kunnen liggen van

een dergelijk gezwel. Met behulp van histologisch onderzoek kon de aanwezigheid van een

schimmelinfectie in de weefsels worden aangetoond (zie figuur 8).

Na de operatie werd de gorilla verder behandeld met methylprednisolone (Medrol®). De dosis (0,21

mg/ kg) werd over het verloop van verschillende maanden stelselmatig afgebouwd. In december 2005

Figuur 8: Er zijn verschillende hyfen te zien (pijlen) tijdens histologisch

onderzoek van de stalen die genomen werden tijdens de polypectomie

(PAS-kleuring) (Bron: Dr. Francis Vercammen)

Page 55: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

15

werd er andermaal een gezwel opgemerkt t.h.v. de rechterneusholte. Het dier werd op dat moment

nog dagelijks behandeld met methylprednisolone (Medrol®) aan een dosis van ongeveer 0,05 mg/ kg.

Ondanks het feit dat de dosis opnieuw werd verhoogd, had dit geen reducerend effect op de omvang

van de tumor. In mei 2006 werd er opnieuw een polypectomie uitgevoerd. Ditmaal was het gezwel

meer diffuus verspreid, in tegenstelling tot de eerste polypectomie, toen het granulomateus weefsel

meer geconcentreerd gelokaliseerd was in de rechterneusholte. Ditmaal kon echter niet alle tumorale

weefsel verwijderd worden, gezien de diffuse verspreiding. Er werden opnieuw stalen genomen voor

bijkomende onderzoeken. Uit cultivatie kon de schimmel C. coronatus geïsoleerd worden (zie figuur

9). Deze diagnose werd bevestigd met behulp van histologisch onderzoek van verschillende

weefselstalen. Bovendien kon diezelfde schimmel worden geïsoleerd uit de bedding aanwezig in het

hok van de aangetaste gorilla. Uit bloedonderzoek bleek dat de leukocyten en neutrofielen duidelijk

verhoogd waren. Daarnaast waren er geen verdere afwijkingen te zien in de overige onderzochte

bloedwaarden. Hoewel het niet éénduidig is of humane conidiobolomycose meer voorkomt bij mensen

met een reeds gecompromitteerd immuunsysteem, werd het bloed van deze gorilla toch serologisch

onderzocht met behulp van ELISA op de aanwezigheid van antistoffen tegen zowel het HIV1- als

HIV2-virus. Deze laatste testen bleken echter allemaal negatief te zijn.

Ongeveer één maand na deze tweede polypectomie was er opnieuw een ernstige zwelling te zien. Er

werd opnieuw een behandeling met methylprednisolone (Medrol®) gestart. Oorspronkelijk was deze

behandeling effectief en verminderde het gezwel duidelijk in omvang. Het gezwel recidiveerde echter

opnieuw in augustus 2006. Hierna werd een behandeling ingesteld met ketonazole (Nizoral®). Deze

werd tweemaal per dag per oraal toegediend aan een startdosis van 1,33 mg/kg en werd stelselmatig

verhoogd tot ongeveer 4 mg/kg, terwijl de behandeling met corticosteroïden gestaag werd afgebouwd

Figuur 9: Uit de verschillende stalen die genomen werden tijdens de polypectomie

kon C. coronatus gecultiveerd en geïsoleerd worden (Bron: Dr. Francis Vercammen).

Page 56: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

16

tot deze volledig werd stopgezet in maart 2007. Begin april 2007 was het gezwel duidelijk verkleind. Er

ontwikkelde zich echter wel een tweede gezwel op de neusrug, mediaal van de rechterooghoek (zie

figuur 10). De behandeling met ketoconazole werd stopgezet op 28/1/2013 en sindsdien stelt het dier

het goed.

Figuur 10: De gorilla in april 2007. Er is een

lichte zwelling te zien op de neusrug, mediaal

van de rechterooghoek (pijl) (Bron: Dr. Francis

Vercammen).

Figuur 11: De gorilla in maart 2015 (Bron:

Laurent Locquet).

Page 57: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

17

4. Bespreking

Conidiobolomycose is een zeldzame aandoening, alhoewel de prevalentie hoogstwaarschijnlijk wordt

onderschat aangezien deze aandoening niet of verkeerd wordt gediagnosticeerd. Conidiobolomycose

werd zowel bij mensen als dieren voor het eerst in de jaren ’60 beschreven. Sindsdien werd er

melding gemaakt van ongeveer 120 humane gevallen van conidiobolomycose en enkele gevallen bij

verschillende soorten insecten, amfibieën en land- en zeezoogdieren bijvoorbeeld paarden, schapen

en een chimpansee. Tot voor dit geval van conidiobolomycose bij deze oostelijke laaglandgorilla, werd

er nog nooit eerder melding gemaakt van een infectie met Conidiobolus coronatus bij deze soort aap.

Gezien de lage prevalentie werd er niet meteen gedacht aan conidiobolomycose bij het vaststellen

van de eerste symptomen, namelijk een unilaterale intranasale zwelling ter hoogte van de

rechterneusholte, in september 2004. De voornaamste aandoeningen die deel uitmaken van de

differentiaaldiagnose van een dergelijke zwelling zijn dentale cysten, sarcoïden, mucocutane

leishmaniose, rhinosporidiose en tumoren in de neusholte. Gezien het algemeen gematigde klimaat in

België, leek een poliep de meest waarschijnlijke oorzaak van de zwelling. Er werd meteen een

symptomatische behandeling met corticosteroïden ingesteld om de ontsteking en zwelling te

reduceren. Aangezien het dier claustrofobisch is ten gevolge van traumatische ervaringen in het

verleden, meer bepaald voor de aankomst in de zoo van Antwerpen, werd besloten om deze

corticosteroïden per oraal te geven. Zo werd het risico op onnodige stress voor het dier

geminimaliseerd, terwijl het dier hoogstwaarschijnlijk wel gestresseerd zou zijn bij een parenterale

behandeling waarbij isolatie, fixatie en bovendien sedatie van het dier zouden vereist zijn. Omwille van

dezelfde redenen verkoos men het dier eerst symptomatisch te behandelen en de resultaten van deze

behandeling af te wachten alvorens het dier te sederen en eventueel stalen te nemen van het

aangetaste weefsel in de neusholte.

Aangezien een herhaalde en uiteindelijk continue behandeling met corticosteroïden niet (meer)

resulteerde in een verbetering van de zichtbare klinische symptomen, werd er in de zomer van 2005

een eerste polypectomie uitgevoerd. Tijdens deze chirurgische ingreep werden wel verschillende

stalen van het aangetaste weefsel genomen. Uit histologisch onderzoek bleek echter dat een poliep

minder waarschijnlijk aan de basis lag van de letsels. Het histologisch beeld van het aangetaste

weefsel bestond namelijk uit mesenchymaal weefsel met verschillende capillairen, jonge fibroblasten,

macrofagen en een hoog aantal eosinofielen. Bovendien kon men via een PAS-kleuring (Periodic

Acid-Schiff-kleuring) verschillende schimmelhyfen aantonen in het weefsel, alhoewel de exacte soort

schimmel toen nog niet kon worden geïdentificeerd. Na de tweede polypectomie kon er echter met

behulp van een mycologische cultuur wel Conidiobolus coronatus worden aangetoond. Enkele dagen

na de start van de cultivatie waren namelijk de kenmerkende kolonies, zoals beschreven in hoofdstuk

2.6.1., duidelijk zichtbaar op de Sabouraud dextrose agar. Deze cultivatie werd uitgevoerd door een

onafhankelijk laboratorium. Later kon Conidiobolus coronatus tevens geïsoleerd worden uit de

bedding aanwezig in het hok van de aangetaste gorilla, wat de waarschijnlijkheidsdiagnose van

conidiobolomycose bevestigde.

Page 58: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

18

Conidiobolomycose induceert bij humane patiënten een sterke stijging van het aantal eosinofielen en

leukocyten in het bloed. Bovendien lijkt de prevalentie van conidiobolomycose hoger bij

immuungecompromitteerde patiënten, bijvoorbeeld met diabetes mellitus, ten opzichte van mensen

met een onaangetast afweersysteem, alhoewel ook immuuncompetente mensen kunnen geïnfecteerd

worden met Conidiobolus coronatus. Uit bloedonderzoek van deze aangetaste oostelijke

laaglandgorilla bleek enkel het aantal leukocyten en neutrofielen gestegen te zijn. De rest van de

bloedwaarden waren goed. Bovendien bleek uit serologisch onderzoek dat er geen antistoffen

aanwezig waren in het bloed tegen zowel het HIV1- als HIV2-virus.

Gezien het laag aantal beschreven gevallen van conidiobolomycose sinds de ontdekking in de jaren

’60, bij zowel mensen als dieren, is er tot op heden weinig gekend over de bestrijding en behandeling

van een infectie met Conidiobolus coronatus. Bovendien is dit het eerste beschreven geval van

conidiobolomycose bij een oostelijke laaglandgorilla. In de jaren ’70 werd een éénmalig geval van

conidibolomycose beschreven bij een andere aapsoort, namelijk een chimpansee. Deze werd toen

behandeld met hoge doses jodide. Er werd reeds geëxperimenteerd met verschillende therapieën ter

behandeling van humane condiobolomycose. Deze waren vaak een combinatie van verschillende

antifungale producten, bijvoorbeeld ketoconazole, itraconazole en fluconazole. Aangezien er weinig

gekend is over de effecten op lange termijn van een behandeling van primaten met itraconazole en

fluconazole, werd geöpteerd de gorilla postoperatief te behandelen met ketoconazole. Bovendien

wordt er in de wetenschappelijke literatuur melding gemaakt van een succesvolle, langdurige

behandeling met ketonazole bij een humaan geval van conidiobolomycose. Bovendien kunnen

itraconazole en fluconazole negatieve effecten hebben op de levergezondheid. Het regelmatig

controleren van symptomen van hepatotoxiciteit door middel van bloedonderzoek zou echter moeilijk

zijn aangezien diergeneeskundige handelingen worden bemoeilijkt door het schichtige karakter van

deze gorilla.

Page 59: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

19

5. Referentielijst

-Bates D.W., Su L., Yu D.T., Chertow G.M., Seger D.L., Gomes D.R.J., Dasbach E.J., Platt R. (2001).

Mortality and costs of acute renal failure associated with Amphotericin B therapy. Clinical Infectious

Diseases 32, 686-693.

-Bittencourt A.L., Marback R., Nossa L.M.B. (2006). Mucocutaneous entomophthoramycosis acquired

by conjunctival inoculation of the fungus. The American Journal of Tropical Medicine and Hygiene 75,

936-938.

-Bras G., Gordon C.C., Emmons C.W., Prendegast K.M., Sugar M. (1965). A case of phycomycosis

observed in Jamaica; infection with Entomophthora coronata. The American Journal of Tropical

Medicine and Hygiene 14, 1-5.

-Charlier C., Lahoulou R., Dupont B. (2005). Mycoses systémiques du sujet apparemment

immunocompétent. Journal de Mycologie 15, 22-32.

-Chowdhary A., Randhawa H.S., Khan Z.U., Ahmad S., Khanna G., Gupta R., Chakravart A., Roy P.

(2010). Rhinoentomophthoromycosis due to Conidiobolus coronatus. A case report and an overview of

the disease in India. Medical Mycology 48, 870-879.

-Chokka K.M., Reddy S.R., Rayi N.R., Pullela R. (2010). Entomophthoromycosis of face. Indian

Journal of Pathology and Microbiology 53, 564-565.

-Estran C., Castillo L., Marty P., Hofman P., Delaunay P., Same Ekobo A., Jarlegand S., Gari-

Toussaint M. (2005). Conidiobolomycose, succès du traitement médico-chirurgical. Journal de

Mycologie Médicale 15, 103-107.

-Fischer N., Ruef C., Ebnöther C., Bächli E.B. (2008). Rhinofacial Conidiobolus coronatus infection

presenting with nasal enlargement. Infection 36, 594-596.

-Guarro J., Aguilar C., Pujol I. (1999). In-vitro antifungal susceptibilities of Basidiobolus and

Conidiobolus spp. Strains. Journal of Antimicrobial Chemotherapy 44, 557-560.

-Gugnani H.C. (1992). Entomophthoromycosis due to Conidiobolus. European Journal of

Epidemiology 8, 391-396.

-Hoogendijk C.F., van Heerden W.F.P., Pretorius E., Vismer H.F., Jacobs J.F. (2006a). Rhino-

orbitocerebral entomophthoramycosis. International Journal of Oral and Maxillofacial Surgery 35, 277-

280.

-Hoogendijk C.F., Pretorius E., Marx J., van Heerden W.E.P., Imhof A., Schneemann (2006b).

Detection of villous conidia of Conidiobolus coronatus in a blood sample by scanning electron

microscopy investigation. Ultrastructural Pathology 30, 53-58.

-Isa-Isa R., Arenas R., Fernandez R.F., Isa M. (2012). Rhinofacial conidiobolomycosis

(entomophthoramycosis). Clinics in Dermatology 30, 409-412.

-Kamalam A., Thambiah A.S. (1978). Lymph node invasion by Conidiobolus coronatus and its spore

formation in vivo. Medical Mycology 16, 175-184.

-Kaufman L., Mendoza L., Standard P.G. (1990). Immunodiffusion test for serodiagnosing

subcutaneous zygomycosis. Journal of Clinical Microbiology 28, 1887-1890.

Page 60: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

20

-King T. Chambelan C., Courage A. (2012). Assessing initial reintroduction success in long-lived

primates by quantifying survival, reproduction, and dispersal parameters: Western lowland gorilla

(gorilla gorilla gorilla) in Congo and Gabon. International Journal of Primatology 33, 134-149.

-Lemos L.B., Baliga M., Taylor B.D., Cason Z.J., Lucia H.L. (1995). Bronchoalveolar lavage for

diagnosis of fungal disease. Five years experience in a southern United States rural area with many

blastomycosis cases. Acta Cytologica 39, 1101-1111.

-Liu D. (2011). Entomophthorales. In: Rothhardt J.E., Schwartze V.U., Voigt K. (Editors). Molecular

Detection of Human Fungal Pathogens. CRC Press Taylor & Francis Group, Boca Raton, p.724-729.

-Martinson F.D. (1972). Clinical, epidemiological and therapeutic aspects of entomophthoromycosis.

Annales de la société belge de medicine tropicale 52, 329-342.

-Maslin J., Develoux M. (2004). Actualités thérapeutiques des mycoses rares en dehors des mycoses

opportonistes. EMC-Maladies Infectieuses 1, 302-312.

-Mukhopadhyay D., Ghosh L.M., Thammayya A., Sanyal M. (1995). Entomophthoromycosis caused

by Conidiobolus coronatus: Clinicomycological study of a case. Auris-Nasus-Larynx 22, 139-142.

-Phadatare S.U., Srinivasan M.C., Deshpande V.V. (1992). Evidence for controlled autoproteolysis of

alkaline protease: a mechanism for physiological regulation of conidial discharge in Conidiobolus

coronatus. European Journol of Biochemistry 205, 679-686.

-Roy J., Arandjelovic M., Bradley B.J., Guschanski K., Sephens C.R., Bucknell D., Cirhuza H.,

Kusamba C., Kyungu J.C., Simth V., Robbins M.M., Vigilant L. (2014). Recent divergences and size

decreases of eastern gorilla populations. Biology Letters 10, 20140811.

-Silva S.M.M.S., Castro R.S., Costa F.A.L., Vasconcelos A.C., Batista M.C.S., Riet-Correa F.,

Carvalho E.M.S. (2007). Conidiobolomycosis in sheep in Brazil. Veterinary Pathology 44, 314-319.

-Vianna L.M.d.S., Lacerda M.V.G.d., Moraes M.A.P.d. (2005). Case report of subcutaneous

entomophthoromycosis with retroperitoneal invasion. Revista da Sociedade Brasileira de Medicina

Tropical 38, 348-350.

-Yamagiwa J. (1984). Diachronic changes in two eastern lowland gorilla groups (gorilla gorilla graueri)

in the Mt. Kahuzi region, Zaïre. Primates 24, 174-183.

-Yamagiwa J., Mwanza N., Yumoto T., Maruhashi T. (1994). Seasonal change in the compostion of

the diet of eastern lowland gorillas. Primates 35, 1-14.

-Yamagiwa J., Kahekwa J., Basabose A.K. (2009). Infanticide and social flexibility in the genus Gorilla.

Primates 50, 293-303.

-Yangco B.G., Okafor J.I., Testrake D. (1984). In vitro susceptibilities of human and wild-type isolates

of Basidiobolus and Conidiobolus species. Antimicrobial Agents and Chemotherapy 25, 413-416.

Page 61: VOORKOMEN VAN ABCESSEN BIJ KREUPELE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/215/965/RUG01-002215965...onderzoeken uitgevoerd, o.a. van het voeder, het water, bloedanalyses etc. De voornaamste

21

6. Bijlage

Bijlage I: Antifungale werkzaamheid tegen verschillende stammen van het genus Basidiobolus en Conidiobolus ( Uit: Guarro et al.,

1999)