86
FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN Academiejaar 2013-2014 Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een community land trust in Gent Jennifer Swertvaegher Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in Sociaal Werk Promotor: Prof. Dr. Rudi Roose Begeleider: Katrien Boone

Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  • Upload
    others

  • View
    3

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN

PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN

Academiejaar 2013-2014

Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op

wonen Case study van een community land trust in Gent

Jennifer Swertvaegher

Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in

Sociaal Werk

Promotor: Prof. Dr. Rudi Roose

Begeleider: Katrien Boone

Page 2: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

2

The “right” to own vast quantities of private property prevents the realization of social

rights.

Larry Patriquin (2013, p. 66)

Page 3: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  3

Samenvatting

Wonen in Vlaanderen kampt met een structurele ongelijkheid. Vooral sociaal-

economisch zwakke huishoudens dragen daarbij de zwaarste woonlast. In het licht

van het grondwettelijk erkend recht op wonen moet gewerkt worden aan een meer

effectieve realisatie van hun recht. Naast de verschillende traditionele

woonbeleidsmaatregelen ter realisatie van het recht op wonen, zien we de laatste

jaren ook een aantal initiatieven opduiken die benoemd worden als ‘sociale innovatie’.

De pas opgestarte community land trust in Gent is daarvan een voorbeeld.

De vraag die daarbij gesteld kan worden, is welke bijdrage dergelijke praktijken van

sociale innovatie kunnen leveren aan een meer effectieve realisatie van het recht op

wonen, in het bijzonder voor kwetsbare groepen. Via kwalitatief onderzoek wordt een

antwoord gezocht op die vraag aan de hand van interviews en documentverzameling.

De community land trust in Gent wordt gebruikt als case.

Met behulp van het licht die de theorie van Ghys en Oosterlynck (2013a) op sociale

innovatie werpt, werden de bekomen data geanalyseerd. Uit de bevindingen blijkt dat

de community land trust in Gent in dit stadium van zijn ontwikkeling tekenen vertoont

van zowel onsuccesvolle als succesvolle innovatie. Mits het een (verdere)

succesvolle uitwerking kent, zou het wel degelijk een bijdrage kunnen leveren aan de

structurele bestrijding van de woonproblematiek, en dus aan een meer effectieve

realisatie van het recht op wonen.

Jennifer Swertvaegher

Opleiding Master of Science in Sociaal Werk

Academiejaar 2013-2014

Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen. Case study van een

Community Land Trust in Gent

Promotor: Prof. Dr. Rudi Roose

Begeleider: Katrien Boone

Page 4: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

4

Inhoudsopgave Samenvatting ....................................................................................................... 3  

Inhoudsopgave.................................................................................................... 4  Voorwoord............................................................................................................ 6  1.   Inleiding ......................................................................................................... 7  

2.   Probleemstelling ........................................................................................ 10  2.1   Het recht op wonen in België en Vlaanderen........................................................................11  

2.1.1   Grondwettelijke erkenning van het recht op wonen in België .............................. 11  2.1.2   Het recht op wonen in de Vlaamse Wooncode ............................................................ 12  

2.2   Beleidsinstrumenten in Vlaanderen als invulling van het recht op wonen .............13  2.3   Moeilijkheden in de realisatie van het recht op wonen ....................................................15  

2.3.1   De woonproblematiek in Vlaanderen…............................................................................. 15  2.3.2   …stelt vooral kwetsbare groepen voor problemen ..................................................... 16  2.3.3   Vlaams woonbeleid biedt geen afdoende antwoord .................................................. 18  2.3.4   Realisatie van het recht op wonen? .................................................................................... 19  

2.4   Sociale innovatie als mogelijk antwoord ..................................................................................19  2.4.1   Sociale innovatie in wonen: Community land trust ..................................................... 20  2.4.2   Sociale innovatie: Wat? .............................................................................................................. 23  2.4.3   Sociale innovatie: Belang? ....................................................................................................... 29  

3.   Vraagstelling ............................................................................................... 30  3.1   Centrale onderzoeksvraag ..............................................................................................................30  3.2   Deelvragen ..............................................................................................................................................30  4.   Richtinggevende theorie ........................................................................... 32  4.1   Wenselijke sociale innovatie gericht op sociale problemen ..........................................32  4.2   Potentiële impact van sociale innovatie ...................................................................................33  

4.2.1   Directe effecten van sociale innovatiepraktijken .......................................................... 33  4.2.2   Indirecte effecten van sociale innovatiepraktijken....................................................... 34  

5.   Onderzoeksdesign ..................................................................................... 36  5.1   Keuze van de onderzoekseenheden .........................................................................................36  5.2   Dataverzameling ..................................................................................................................................37  5.3   Dataverwerking .....................................................................................................................................38  5.4   Betrouwbaarheid en geldigheid ....................................................................................................38  6.   Resultaten: Bevindingen rond de deelvragen ....................................... 40  6.1   Het CLT-model in Gent .....................................................................................................................40  

6.1.1   Initiatiefnemers en betrokkenen ............................................................................................ 40  6.1.2   Doelgroep en doelstellingen .................................................................................................... 42  6.1.3   Structuur .............................................................................................................................................. 42  6.1.4   Concrete projecten ........................................................................................................................ 43  

6.2   Context en ervaren noden...............................................................................................................44  6.2.1   Maatschappelijke en institutionele context ...................................................................... 44  6.2.2   Ervaren sociale noden................................................................................................................. 46  

6.3   Innovatieve aspecten in het CLT-antwoord ...........................................................................49  6.3.1   Financieringsmechanisme ........................................................................................................ 50  6.3.2   Gemeenschapsopbouw .............................................................................................................. 51  6.3.3   Drieledig bestuur............................................................................................................................. 53  6.3.4   Diversificatie in woonvormen................................................................................................... 53  

Page 5: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  5

6.3.5   Emancipatie van de doelgroep............................................................................................... 54  6.4   Bekommernissen en moeilijkheden ...........................................................................................56  

6.4.1   Financiering ....................................................................................................................................... 56  6.4.2   Gemeenschap .................................................................................................................................. 59  6.4.3   Bestuur ................................................................................................................................................. 59  6.4.4   Diversificatie ...................................................................................................................................... 60  6.4.5   Emancipatie ....................................................................................................................................... 61  

7.   Discussie: Bijdrage aan de realisatie van het recht op wonen? ....... 62  7.1   Aanduidingen van onsuccesvolle sociale innovatie...........................................................64  7.2   Aanduidingen van succesvolle sociale innovatie ................................................................66  7.3   Bijdragen aan systemische sociale innovatie .......................................................................69  7.4   Risico’s verbonden aan sociale innovatie ...............................................................................72  8.   Conclusie..................................................................................................... 74  Bibliografie ......................................................................................................... 76  Bijlagen ............................................................................................................... 83  Informed  consent ..............................................................................................................................................83  Respondentenlijst .............................................................................................................................................85  Vragenlijst  (voorbeeld)...................................................................................................................................86  

Page 6: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

6

Voorwoord

In zekere zin hebben verwezenlijkingen iets weg van geluk. Stellen dat geluk en

verwezenlijkingen iets met elkaar te maken hebben, kan voor sommige gevoelige

oren contradictorisch klinken. Geluk volgt naar mijn mening ook niet direct uit

verwezenlijkingen, toch hebben ze met elkaar gemeen dat ze niet veel betekenen als

je het met niemand kan delen.

Vandaar dat het voor mij belangrijk is om dat papiertje met die zeefdruk, mijn

diploma, te halen. Vandaag zijn verwezenlijkingen nu eenmaal makkelijker te delen

en aan te nemen als het ergens zwart op wit staat.

Ik ben blij dat ik de laatste stap op weg naar mijn diploma heb mogen zetten met een

masterproef rond een thema – wonen – die me nauw aan het hart ligt. Deze

masterproef betekent voor mij het einde van een zwerftocht door studies,

denkbeelden en droombeelden. Een tocht waarbij ik gelukkig altijd een dak boven het

hoofd had, maar tegelijk ook een tocht waarbij ik nooit naar huis kon gaan.

Bedankt aan de mensen bij wie ik toch kon thuiskomen: de familie Monkerhey,

Carline, Korneel, Hannes. In het bijzonder Korneel en Hannes, met wie ik al mijn

geluk en ongeluk gedeeld heb. Ook dank aan de kleine, Georges, om de wil om

verder te zetten levend te houden.

Bedankt ook aan de mensen van CLT Gent die bereid waren met mij samen te zitten,

te praten en te denken. Eveneens is een welgemeende merci op zijn plaats voor mijn

begeleider, Katrien Boone, en promotor, Prof. dr. Rudi Roose.

Jennifer Swertvaegher

10 augustus 2014

Page 7: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  7

1. Inleiding Deze masterproef is de neerslag van een onderzoek rond de woonproblematiek van

kwetsbare groepen in Vlaanderen, en hoe een sociale innovatiepraktijk als een

community land trust daarop een mogelijk antwoord kan bieden. De aanleiding voor

het onderzoek was een vraag vanuit de praktijk van de Gentse community land trust

zelf. Concreet wordt in het onderzoek op zoek gegaan naar een antwoord op de

vraag welke bijdrage een community land trust in Gent kan leveren aan het realiseren

van het recht op wonen, in het bijzonder voor kwetsbare groepen.

Het werkstuk is bedoeld voor mensen in het vakgebied van het sociaal werk die bezig

zijn met de woonkwestie en die op zoek zijn naar (meer) gepaste antwoorden dan die

die vandaag ter beschikking zijn in de Vlaamse context. Ruimer is het ook bedoeld

voor mensen die zich interesseren in sociale innovatie in het algemeen of community

land trust in het bijzonder.

Het onderzoek kadert binnen de opleiding Master of Science in Sociaal Werk. De

vaststelling dat woonproblemen zich het scherpst voor sociaal-economisch zwakke

huishoudens stellen (De Blust, 2010; De Decker, Goossens, & Pannecoucke, 2005),

is een realiteit die vanuit een sociaal werkperspectief onrechtvaardig en

onaanvaardbaar is. In het sociaal werk staat sociale rechtvaardigheid immers

centraal. In de internationale definitie van sociaal werk is sociale rechtvaardigheid,

naast mensenrechten, een fundamenteel uitgangspunt: The social work profession promotes social change, problem-solving in human relationships and the empowerment and liberation of people to enhance well-being. Utilizing theories of human behavior and social systems, social work intervenes at the points where people interact with their environment. Principles of human rights and social justice are fundamental to social work. (International Federation of Social Workers [IFSW], 2012, Definition of Social Work, para. 1)

Sociaal werkers hebben de plicht om sociale onrechtvaardigheid te verwerpen en

sociale rechtvaardigheid na te streven, voor de mensen met wie ze werken en samen

met de mensen met wie ze werken (Gibens, 2013; Hermans, 2012; NASW Delegate

Assembly, 2008).

Het onderzoek wil met het thema sociale innovatie inspelen op een debat die zowel in

het werkveld als in de academische wereld actueel is. Het thema sociale innovatie

komt de laatste jaren immers duidelijker in beeld, zowel in beleidsmiddens, als in

academische literatuur, als in werkpraktijken. Het thema wint in beleidsagenda’s aan

Page 8: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

8

populariteit in de zoektocht naar antwoorden op maatschappelijke uitdagingen en

sociale noden (Brown, 2010; Dierckx & Coene, 2012; Ilie & During, 2012). Zo verbindt

de Europese Commissie zich in de Europa 2020-strategie ertoe sociale innovatie te

promoten op het vlak van onderwijs, opleiding en tewerkstellingskansen (Bureau of

European Policy Advisors [BEPA], 2011; Europese Commissie, 2011). Er is een grote

politieke interesse te merken in innovaties als een “modern quick fix”, een “all-round”

oplossing voor maatschappelijke problemen (Denvall, 2011, p. 307). Denval (2011)

wijst in dit verband op de ‘innovatiepolitiek’ van de EU, waarbinnen het sociaal beleid

nu een arena is voor innovatieve experimenten (Denvall, 2011; Osborne & Brown,

2011). In die beleidscontext wordt innovatie door overheden gezien als een kans om

publieke dienstverlening te verbeteren, en tegelijk problemen verbonden aan

verminderde overheidsmiddelen en verhoogde maatschappelijke noden op te lossen.

In die nieuwe beleidsoriëntatie worden een hele waaier aan initiatieven van sociale

innovatie opgezet en ondersteund (Brown, 2010; Ilie & During, 2012).

Door stimulansen vanuit Europa won sociale innovatie ook aan belang op regionaal

niveau. In navolging staat sociale innovatie ook in het Vlaams beleid ingeschreven in

de Conceptnota Innovatiecentrum Vlaanderen (Vlaamse Regering, 2011). Sociale

innovatie krijgt in die conceptnota een definiëring langs drie lijnen: (1) werkplek

innovatie1, (2) sociaal ondernemerschap en (3) een bredere vorm van sociale

innovatie die nieuwe benaderingen van sociale waardecreatie omhelst (Lieten, 2012;

Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie, 2011; Vlaamse Regering, 2011). Deze

beleidsaandacht heeft sociale innovatiepraktijken doen bloeien2.

Ook in wetenschappelijke literatuur is over sociale innovatie reeds heel wat inkt

gevloeid (zie bijvoorbeeld Cahill, 2010; Ghys & Oosterlynck, 2013a, 2013b; Huddart,

2010; Ilie & During, 2012; Moulaert, 2009). In dit werkstuk wordt de theorievorming

over sociale innovatie gericht op sociale problemen van de hand van Ghys &

Oosterlynck (2013a) gebruikt als richtinggevende theorie. Deze auteurs bekijken het

concept sociale innovatie in nauwe connectie met concrete sociale

innovatiepraktijken die in Vlaamse context ontspruiten. In de twee volgende delen wordt achtereenvolgens de probleemstelling en de

vraagstelling van het onderzoek toegelicht. Daarna wordt dieper ingegaan op de

theorie van Ghys en Oosterlynck (2013a) die de richting zal aanwijzen in de

zoektocht naar een antwoord op de onderzoeksvraag. Hoe die zoektocht juist

1 Zie: http://www.flanderssynergy.be/. 2 Zie bijvoorbeeld de initiatieven op http://www.socialeinnovatiefabriek.be/ of http://www.idrops.be/sil/.

.

Page 9: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  9

aangepakt wordt, wordt toegelicht in het methodologisch deel. Het onderzoek werd

opgezet als een kwalitatief onderzoek waarbij de data hoofdzakelijk op basis van

interviews verzameld werden. Vervolgens worden de resultaten van het onderzoek

gepresenteerd. In het daarop volgende stuk worden de bevindingen teruggekoppeld

naar de vraagstelling en belicht aan de hand van de richtinggevende theorie. In een

concluderend deel worden kort de beperkingen van het onderzoek vermeld en

voorstellen voor verder onderzoek gedaan.

Page 10: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

10

2. Probleemstelling

Recht zonder sociale rechtvaardigheid mondt gemakkelijk uit in onrecht, zo stelt

Hubeau (2000) in zijn uiteenzetting over de relatie tussen recht en armoede.

Sociale rechtvaardigheid en rechten zijn inderdaad gelieerd, in de zin dat de

mensenrechtenbenadering een van de mogelijke benaderingen van sociale

rechtvaardigheid is. Het mensenrechtenperspectief bouwt voort op andere

emancipatorische theorieën in het progressief sociaal werk. De sleutelperspectieven

omvatten de anti-oppressieve benadering (zie bijvoorbeeld Dominelli, 2002;

Thompson, 2001), de structurele benadering (zie bijvoorbeeld Mullaly, 1997), de

kritische, postmodernistische benadering (zie bijvoorbeeld Pease & Fook, 1999) en

de mensenrechtenbenadering (zie bijvoorbeeld Ife, 2001).

Voor de sociaal werker zijn mensenrechten dan een mogelijk referentiekader voor de

aanpak van problemen (Gibens, 2013). Healy (2008) plaatst mensenrechten dan ook

centraal in de beroepscultuur van het sociaal werk, en stelt dat sociaal werkers

frontlijn mensenrechtenwerkers zijn. Sociaal werkers richten hun inspanningen dan

op het voorvechten van intrinsiek menselijke rechten, in plaats van het louter ledigen

van acute menselijke noden3 (Murdach, 2011; Reichert, 2007).

Overheden zijn schatplichtig aan hun burgers voor de vrijwaring van deze

mensenrechten en dragen daartoe culturele, economische, politieke en sociale

verantwoordelijkheden (Reichert, 2007).

In dit onderdeel wordt de probleemstelling van het onderzoek toegelicht. Het recht op

wonen wordt als kader genomen om de huidige woonproblemen te bekijken, en om

traditionele beleidsinstrumenten te evalueren op hun effectiviteit. In een eerste

subdeel wordt het recht op wonen als erkend grondrecht bekeken. In het tweede stuk

worden de beleidsinstrumenten geschetst die het recht op wonen moeten effectueren

in alledaagse praktijken in Vlaanderen. In een derde stuk worden de feitelijke

moeilijkheden rond wonen bekeken. Het zal blijken dat het huidig woonbeleid geen

afdoende antwoorden biedt op de gestelde woonproblemen, vooral in hoofde van de

meest kwetsbare groepen in onze samenleving. In het laatste deel wordt ingegaan op

3 Niettemin lijkt deze centraliteit soms overschaduwd te worden door de lange traditie van het ledigen van menselijke noden in plaats van het voorvechten van mensenrechten. “A variety of critics, including the philosopher Michel Foucault, have pounced on such assertions to condemn the profession as a lapdog of the state, an actual enemy of human rights. In this perspective, the field is a sham that proclaims kind intentions but ultimately seeks to regiment, oppress, and keep the marginalized and poor at bay to maintain the comfort of the oppressing classes” (Margolin, in Murdach, 2011, p. 282).

Page 11: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  11

sociale innovatie, in dit geval community land trust, als een mogelijke ‘redder’ van de

woonproblematiek in Vlaanderen.

2.1 Het recht op wonen in België en Vlaanderen

2.1.1 Grondwettelijke erkenning van het recht op wonen in België In navolging van internationale ontwikkelingen en verdragen4 die het belang van

huisvesting expliciteerden, werd het grondrecht op wonen in België grondwettelijk

erkend in 1994. Het werd vastgelegd in Artikel 23 van de Belgische grondwet die

sociale grondrechten voor eenieder erkent. Sociale grondrechten zijn gericht op de

realisatie van sociale gerechtigheid. In essentie beogen ze de bescherming van de

waardigheid van de mens en gelijke kansen tot deelname aan het maatschappelijk

leven. De bevoegde wetgevers en overheden moeten de door artikel 23 erkende

grondrechten waarborgen (Hubeau, 1995; Hubeau, 2013; Rimanque, 1995).

Artikel 23 luidt als volgt: ‘Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden. Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen. Die rechten omvatten inzonderheid: 1° het recht op arbeid en op de vrije keuze van beroepsarbeid in het raam van een algemeen werkgelegenheidsbeleid dat onder meer gericht is op het waarborgen van een zo hoog en stabiel mogelijk werkgelegenheidspeil, het recht op billijke arbeidsvoorwaarden en een billijke beloning, alsmede het recht op informatie, overleg en collectief onderhandelen; 2° het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand; 3° het recht op een behoorlijke huisvesting; 4° het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu; 5° het recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing.’ (http://www.senate.be/doc/const_nl.html)

Het recht op een behoorlijke huisvesting werd zodoende ingeschreven als sociaal

grondrecht in de Belgische rechtsorde5. Door de grondwettelijke erkenning is de

4 Zoals artikel 25 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens of artikel 11 van het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, artikel 16 van het Europees Sociaal Handvest, artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, en artikel 27 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (Hubeau, 1995). 5 Als we het recht op wonen situeren binnen de diverse soorten grondrechten in de Belgische rechtsorde, gaat het bij dit grondrecht meer om een sociaal grondrecht dan om een klassiek vrijheidsrecht of afweerrecht. Klassieke vrijheidsrechten bekommeren zich om de vrijheid van het individu en de vrijwaring van de bescherming tegenover de overheid (Hubeau, 1995).

Page 12: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

12

waarborging van het recht op behoorlijke huisvesting een grondwettelijke verplichting

geworden. De bevoegde overheden moeten positief en actief optreden ter

bevordering van het effectieve genot van het recht op behoorlijke huisvesting. In de

eerste plaats via het scheppen van de materiële en juridische voorwaarden ter

realisatie van het recht. Dit houdt onder meer de ontwikkeling van een actief

woonbeleid in. Een actief woonbeleid omvat inspanningen op vlak van sociale

huisvesting, huurhulp, eigendomsbevordering, renovatie, onroerende fiscaliteit, en

strijd tegen uitsluiting (Hubeau, 2005; Rimanque, 1995).

2.1.2 Het recht op wonen in de Vlaamse Wooncode

Het recht op menswaardig wonen werd eveneens decretaal vastgelegd op Vlaams

niveau in 1997, meerbepaald in het Decreet houdende de Vlaamse Wooncode. De

Vlaamse Wooncode was vanaf dan de nieuwe huisvestingswetgeving voor

Vlaanderen (Burgers, Dambre, De Decker, Hubeau, & de Lange, 1995).

Artikel 3 van het decreet luidt: “Iedereen heeft recht op menswaardig wonen. Daartoe moet de beschikking over een aangepaste woning, van goede kwaliteit, in een behoorlijke woonomgeving, tegen een betaalbare prijs en met woonzekerheid worden bevorderd.” (Vlaamse Regering, 1997, Artikel 3)

Daarbovenop werd in Artikel 4 §1 van de Vlaamse Wooncode expliciet opgenomen

dat de “meest behoeftige gezinnen en alleenstaanden” (Vlaamse Regering, 1997,

Artikel 4, para. 1) gezien worden als een doelgroep waaraan bijzondere aandacht

moet worden besteed. Overheidsmiddelen die in kader van het huisvestingsbeleid

vrijgemaakt worden, moeten ten goede komen aan kansarme en kwetsbare

bewonersgroepen (De Blust, 2010; Burgers et al., 1995).

Het recht op wonen werd in de Vlaamse Wooncode breed omschreven. Diverse

aspecten werden ondergebracht onder de noemer ʻmenswaardig wonenʼ: de

aangepastheid van de woning, de kwaliteit van de woning, de woonomgeving, de

betaalbaarheid en het woonperspectief (Burgers et al., 1995). Woonactoren die actief

zijn op het terrein voegen daar later nog een extra criterium van participatie aan toe:

“De mensen moeten betrokken kunnen worden bij een beleid dat zich bezig houdt

met het recht op huisvesting, hun stem kunnen laten horen in de adviesorganen,

bevoorrechte gesprekspartners zijn bij beslissingen die worden genomen over een

wijk, een geheel van sociale woningen, of over maatregelen voor herhuisvesting”

(Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting,

2005, p. 2).

Page 13: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  13

Een gevolg van deze brede invulling is dat de realisatie van het recht op wonen niet

alleen afhangt van het woonbeleid op zich, maar ook in verband staat met andere

beleidsterreinen. Het beleid rond ruimtelijke ordening en stedenbouw zal bijvoorbeeld

het aspect ‘woonomgeving’ beïnvloeden. Het beleid rond woning- en grondprijzen zal

het aspect ‘betaalbaarheid’ beïnvloeden. Het welzijnsbeleid en het armoedebeleid is

dan weer van groot belang met betrekking tot de realisatie van het recht op wonen

van bepaalde bewonerscategorieën (Hubeau, 1995). Het inkomensbeleid is daar een

belangrijk onderdeel van (De Blust, 2010).

2.2 Beleidsinstrumenten in Vlaanderen als invulling van het recht op wonen

Huisvesting is een Vlaamse bevoegdheid (http://www.belgium.be/nl/over_belgie/

overheid/gewesten/bevoegdheden/), vandaar dat hierna gefocust wordt op

instrumenten en praktijken van het Vlaamse woonbeleid.

Hierboven (in 2.1) werd reeds aangehaald dat een actief woonbeleid inspanningen

vergt op vlak van sociale huisvesting, huurhulp, eigendomsbevordering, renovatie,

onroerende fiscaliteit, en strijd tegen uitsluiting (Rimanque, 1995).

Historisch gezien is in België en Vlaanderen de stimulering van eigendomsverwerving

dominant in het woonbeleid, voornamelijk via onroerende fiscaliteit. In samenspel met

sociaal-economische en demografische factoren, heeft het gevoerde beleid in zekere

mate vorm gegeven aan het dominante huisvestingsmodel in Vlaanderen: een model

van privaat eigenaarschap (Burgers et al., 1995; De Decker et al., 2005). “Vanaf de eerste huisvestingswet in 1889 heeft één duidelijk ‘huisvestingsmodel’ gedomineerd, namelijk de promotie van eigendomsbezit, bij voorkeur door nieuwbouw. Deze visie op het huisvestingbeleid geniet ook vandaag nog brede steun in de politieke en institutionele wereld. De eerste huisvestingswet zette dus meteen de toon voor wat zou volgen.” (Burgers et al., 1995)

De eigendomsmarkt domineert dan ook het Vlaamse woonlandschap. Volgens

Heylen, Le Roy, Vanden Broucke, Vandekerckhove, & Winters (2007) zijn 74,4% van

de huishoudens eigenaar van een woning, 18,5% huren privaat, 5,6% wonen in een

sociale woning en 1,5% wonen gratis. De sociale huisvestingssector is een andere tak van het woonbeleid. Sociaal wonen

kreeg relatief minder aandacht van beleidswege, waardoor er een zekere krapte

opgebouwd werd in die sector. Er zijn immers veel meer gerechtigden voor een

sociale woning, dan dat er sociale huur- of koopwoningen zijn (Steunpunt tot

bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting, 2005). Om het

Page 14: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

14

aanzienlijke tekort op te vangen, besloot de Vlaamse regering met het decreet Grond-

en Pandenbeleid in 2009 om tegen 2020 tot 45.000 extra sociale huurwoningen te

bouwen (De Blust, 2010). Het verlenen van sociale leningen is een aanvullend beleidsinstrument om

huishoudens te helpen een eigen huis te verwerven (Steunpunt tot bestrijding van

armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting, 2005).

In de private huursector zijn tegemoetkomingen voor huurders in de vorm van

huursubsidies en de sociale verhuurkantoren (SVK’s) de voornaamste instrumenten

waar gebruik van wordt gemaakt (De Blust, 2010). Om de kwaliteit van de woningvoorraad op peil te houden (of te brengen) worden

renovatiepremies als stimulans gebruikt (De Blust, 2010).

De focus op eigendomsverwerving blijft zich echter tot op vandaag verder zetten. De

Decker et al. (2005) onderschrijven dat middelen die de overheid aan huisvesting

besteedt, nog steeds direct of indirect eigendomsverwerving ondersteunen (De

Decker et al., 2005).

Bij de bestudering van de evoluties van het Vlaamse woonbeleid van de laatste jaren

stelt De Blust (2010) een viertal bijkomende zaken vast. Ten eerste wordt de

doelgroep van de beleidsinstrumenten stelselmatig uitgebreid. De voorbije jaren zijn

voor nagenoeg alle subsidiestelsels (zoals bijvoorbeeld sociale leningen,

huursubsidies en renovatiepremies) de uitsluitingsgrenzen verhoogd. Door het

optrekken van de inkomensgrenzen kunnen nu substantieel meer mensen gebruik

maken van deze subsidies (De Blust, 2010). De Decker (zoals geciteerd in De Blust,

2010) berekende dat deze doelgroepuitbreiding voor zowat elke Vlaamse

woonbeleidsmaatregel geldt. De subsidies kennen bijgevolg zo goed als geen

uitsluitingsgrens: meer dan 60% van de mensen kunnen gebruik maken van de

subsidies; voor over de helft van de subsidies is dit zelfs meer dan 90%. Alleen de

huurpremie en installatiepremie kent een zekere selectiviteit (De Decker, zoals

geciteerd in De Blust, 2010). Ten tweede zijn er hernieuwde inspanningen in de

sociale huisvesting, in het bijzonder in de bouw van sociale woningen, te merken naar

aanleiding van het Decreet Grond- en Pandenbeleid van 2009. Ten derde wordt er

geleidelijk aan meer geïnvesteerd in de private huurmarkt. Uit de uitbreiding van de

huursubsidie en de stijgende steun aan sociale verhuurkantoren blijkt een groeiende

interesse in een woonbeleid voor de private huurmarkt6. Ten vierde wint het lokale

6 Waar in 2004 bijvoorbeeld een budget van 2,8 miljoen Euro voorzien was, steeg dit in 2010 tot 7,5 miljoen Euro (De Blust, 2010).

Page 15: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  15

beleidsniveau aan belang in verschillende onderdelen van het Vlaamse woonbeleid.

De lokale woonregie wordt versterkt. Exemplarisch hiervoor is het Kaderbesluit

Sociale Huur van 2007, waarin een grotere toewijzingsverantwoordelijkheid voor de

gemeenten is weggelegd. Concreet krijgen lokale overheden meer sturingscapaciteit

voor het selecteren van nieuwe sociale huurders (De Blust, 2010). In de beleidsnota

Wonen 2009-2014 worden deze vier zaken aangegeven als de wegen die door de

Vlaamse regering werden ingeslagen om het recht op wonen te realiseren (De Blust,

2010; Van den Bossche, 2009).

2.3 Moeilijkheden in de realisatie van het recht op wonen

2.3.1 De woonproblematiek in Vlaanderen…

Wonen in Vlaanderen kampt voornamelijk met problemen rond kwaliteit en

betaalbaarheid. Ook toegankelijkheid, leefbaarheid en aanpasbaarheid zijn

knelpunten (De Blust, 2010; Goossens, 2008).

Ten eerste kampt de huisvestingssector met een kwaliteitsprobleem. Een harde kern

van rond de 300.000 slechte woningen blijft in gebruik (De Decker et al., 2005). Het is

vooral in de huursector dat deze woningen van lage kwaliteit blijven circuleren. In

vergelijking met eigenaars kennen dubbel zoveel huurders problemen met hun

woning (De Blust, 2010). Naar schatting dertig procent van de huishoudens op de

private huurmarkt kent een woonkwaliteit die niet voldoet aan de minimumnormen (Le

Roy, Debusschere, Heylen, Vandorpe, & Vandekerckhove, 2008).

Ten tweede is er het kostenplaatje: de huisvestingsprijzen zijn sneller gestegen dan

de levensstandaard en de kost van wonen valt daardoor disproportioneel hoog uit. De

woonkost neemt een steeds grotere hap van het budget (De Decker et al., 2005). De

prijzen van gronden en woningen blijven stijgen. En dat is meteen ook een

belangrijke factor in de selectiviteit in de toegang tot de eigendomsmarkt: het zijn

voornamelijk sociaal-economisch sterke bewoners die zich een eigen huis kunnen

veroorloven (De Blust, 2010).

Ten derde is er het probleem van toegankelijkheid van de huisvestingsmarkt. Er zijn

bijvoorbeeld te weinig sociale huurwoningen, transit- of noodwoningen van OCMW’s

en SVK-woningen zijn om mensen vanuit marginale woonvormen of grijze circuits –

zoals kamerbewoning, campingbewoning of protestkraken – te laten instromen (De

Decker et al., 2005; Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en

sociale uitsluiting, 2013). Er doen zich ook allerhande uitsluitingsmechanismen voor.

Page 16: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

16

De kwetsbaarsten worden geweerd op de private woningmarkt wegens racistische

redenen of doordat ze bijvoorbeeld hun huurwaarborg via het OCMW moeten

regelen. Huisbazen kunnen in die omstandigheden makkelijk afhaken omdat er toch

een krapte is op de private huurmarkt, en de volgende kandidaat al staat te wachten

(Goossens, 2008). Ook biedt de sociale huursector geen relaas, omdat het aanbod

kwantitatief ontoereikend is. In 2007 wachtten 57.457 huishoudens (Winters et al.,

2007) op een sociale woning en de wachttijden lopen op tot wel vijf jaar. In afwachting

bevinden ze zich in een situatie waarin ze nauwelijks bescherming of tussenkomst

genieten van de overheid.

Ten vierde is de leefbaarheid een knelpunt. Ruimtelijke processen van concentratie

en verdringing zorgen ervoor dat sociaal-economisch sterkere bevolkingsgroepen

zich vestigen in aantrekkelijke regio’s. De grootsteden en bepaalde wijken van

negentiende eeuwse gordels worden geconfronteerd met een toenemende

concentratie van achtergebleven of inwijkende verpauperde bevolkingsgroepen

(Goossens, 2008).

Tenslotte zorgt de moeilijke aanpasbaarheid van het huidige woningbestand voor

moeilijkheden. De historische ruimtelijke inplanting en de fysische constructies zijn

onvoldoende uitgerust om aan de woonbehoeften te voldoen. Zeker in het licht van

de toekomst, gezien sociale ontwikkelingen erop wijzen dat het aantal

eenpersoonshuishoudens, eenoudergezinnen, nieuwkomers, bejaarden, … met

specifieke woonbehoeften alleen maar zal toenemen (Goossens, 2008).

2.3.2 …stelt vooral kwetsbare groepen voor problemen

De geschetste problemen treffen echter niet iedere Vlaming in dezelfde mate. Er zijn

interne verschillen en bepaalde woonproblemen stellen zich voor bepaalde delen van

de bevolking sterker dan voor andere.

Qua kwaliteit van huizen doen zich in de eigendomssector relatief weinig problemen

voor. Over het algemeen kent deze sector eerder kwaliteitsvolle woningen met

sociaal-economisch sterke bewoners. Het zijn enkel jonge gezinnen en oude

eigenaars van landelijke woningen die huizen van wat mindere kwaliteit bewonen.

Sociaal-economisch zwakke gezinnen komen voornamelijk op de private huurmarkt,

het zwakkere marktsegment met minder kwalitatieve woningen, terecht (De Blust,

2010). Volgens cijfers van Le Roy et al. (2008) zouden op de private huurmarkt

30,7% van de huishoudens sociaal-economisch zwak zijn. Vooral het lage inkomen

van de gezinnen, het etnisch-culturele profiel en het gezinsdemografische profiel (in

het bijzonder het gezinstype ‘eenoudergezinnen’) zijn hierbij bepalend. Dit gaat

Page 17: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  17

doorgaans gepaard met een gebrek aan sociale vaardigheden en een verregaande

machteloosheid (De Blust, 2010; De Decker et al., 2005).

In het geval van de betaalbaarheid is de kostprijs van wonen disproportioneel

gestegen, en dat geldt voor iedereen. Voor eigenaars met een afbetalingslast hebben

de prijsstijgingen echter niet tot noemenswaardige betaalbaarheidsproblemen geleid,

gezien ze door de beleidsfocus op eigendomsondersteuning genieten van

verschillende voordelen. Voor hen stijgt de woonquote nauwelijks (De Decker, 2007).

Voor huurders heeft het echter wel tot betaalbaarheidsproblemen geleid, in die mate

zelfs dat huren armer maakt. Dat geldt vooral voor kwetsbare groepen: bejaarde

huurders, eenoudergezinnen en laaggeschoolde huishoudens (De Decker et al.,

2005).

Er is bijgevolg een polarisatie in de huisvestingsmarkt te merken, waarbij de

meerderheid van de sociaal-economisch sterke Vlamingen als eigenaar een goede

huisvestingstoestand kent; en een kleiner, sociaal-economisch zwakker, aandeel van

de bevolking als huurder in een heel slechte, dure en onzekere woonsituatie vertoeft7.

De situatie is vooral precair voor kwetsbare groepen (De Blust, 2010; De Decker et

al., 2005).

De Blust (2010) stelt in dezelfde lijn dat de Vlaamse woningmarkt een structurele

ongelijkheid kent, waarbij de verdeling zich voordoet op drie vlakken. Ten eerste is er

een verdeling van de woningmarkt naar eigendomsstatus. De woningmarkt kent een

(toenemende) discrepantie tussen de eigendomsmarkt en de huurmarkt. Ten tweede

is er ook een verdeling van de woningmarkt naar sociaal-economische status. Naar

EU-SILC data van 2008 betreffende de sociaal-economische kenmerken van

bewoners is er een duidelijk inkomensverschil tussen huurders en eigenaars. Mensen

met werk lopen meer kans om eigenaar te zijn dan werklozen; en werklozen hebben

meer kans om huurder te zijn dan tewerkgestelden. Ten derde is er een verdeling van

de woningmarkt naar kwaliteit van de woningen (De Blust, 2010).

Naar de theorie van Vranken (1999) liggen die verdelingen op een maatschappelijke

breuklijn tussen sociaal-economisch zwakke en sterke huishoudens. In dat kader kan

gesproken worden van sociale uitsluiting van sociaal-economisch zwakke

huishoudens in het domein huisvesting. 7 Le Roy et al. (2008) volgen deze vaststellingen, maar zijn genuanceerder. Hun analyse van woningmarktsegmenten op de data van de woonsurvey geeft aan dat een groot deel van de bewoners – zowel eigenaars als in mindere mate huurders – geen betaalbaarheids- of kwaliteitsproblemen ondervindt. Toch kent een beperkte groep eigenaars en een substantiële groep huurders wel een problematische woonsituatie. Bij eigenaars heeft dit vooral te maken met een gebrek aan middelen om renovaties uit te voeren. Bij huurders is er sprake van een structureel probleem van huisvesting die niet kwaliteitsvol is en waartoe huurders veroordeeld zijn door hun zwakke sociaal-economische positie (Le Roy et al., 2008).

Page 18: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

18

2.3.3 Vlaams woonbeleid biedt geen afdoende antwoord

De woonproblemen in Vlaanderen zijn vooral voor kwetsbare groepen van de

bevolking zeer uitgesproken, terwijl de meerderheid van de bevolking kwaliteitsvol en

betaalbaar woont. Die structurele ongelijkheid die de Vlaamse woningmarkt kent, is

het resultaat van een historisch gegroeide verdeling (De Blust, 2010). De oorzaken

van deze toestand zijn te vinden in een historisch samenspel van verschillende

factoren en processen (De Decker et al., 2005). De woningmarkt in Vlaanderen wordt

gekenmerkt door een lage nieuwbouwactiviteit in vergelijking met andere Europese

landen. De woningvoorraad is bovendien gesegregeerd. Buiten deze factoren binnen

het woondomein spelen ook sociaal-economische factoren (de economische context)

en demografische factoren (de gezinsdemografische ontwikkelingen) een bepalende

rol. Tenslotte, maar niet in het minst, is ook de rol die de overheid speelt via het

huisvestingsbeleid een belangrijke factor (De Decker et al., 2005).

Het traditionele woonbeleid bood en biedt geen afdoende antwoord voor de realisatie

van het recht op wonen. De ondoelmatige spendering van overheidsmiddelen, in de

zin dat het beleid de middelen kanaliseert naar groepen die al over veel

mogelijkheden beschikken, is voor verschillende auteurs een struikelblok (De Blust,

2010; De Decker et al., 2005). In het Vlaamse woonbeleid doen dus vooral de

midden- en hogere inkomensgroepen voordeel. De private huursector en de sociale

woningsector zijn de zwakke schakels; en toch wordt nog steeds het meest ingezet

op beleidsinstrumenten in de private eigendomssector (De Blust, 2010). De Blust

(2010) spreekt in dat kader van een mattheüseffect in het Vlaamse woonbeleid. Het

mattheüseffect (Deleeck, Huybrechs, & Cantillon, 1983) duidt op de dynamiek waarbij

hoge inkomensgroepen relatief gezien meer voordeel halen uit sociale voorzieningen

dan lage inkomensgroepen. Bijgevolg is de financiële investering voor huisvesting

van de overheid groter voor mensen met een hoog inkomen dan voor mensen met

een laag inkomen (De Blust, 2010).

Een van de bepalende factoren voor dit effect is de eerder aangehaalde fiscale aftrek

die door het beleid voorzien wordt voor mensen met een hypothecaire lening. Dit

fiscaal voordeel ligt gemiddeld hoger voor hoge inkomens. Het fiscale woonbeleid

doet daarmee de ongelijkheid tussen hoge en lage inkomens toenemen (Heylen et

al., 2007). Een andere versterkende factor van het mattheüseffect is de eerder

beschreven beleidskeuze om de doelgroep van het Vlaamse woonbeleid uit te

breiden en de inkomensgrenzen op te trekken. Op die manier daalt de selectiviteit

Page 19: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  19

van subsidies, in het nadeel van sociaal-economisch zwakke huishoudens (De Blust,

2010; Van den Bossche, 2009).

Een bijkomende bedenking die bij de bestaande overheidsmaatregelen kan gemaakt

worden, is dat vraagstimulerende en kwaliteitsstimulerende maatregelen in perverse

effecten kunnen resulteren. Vraagstimulerende maatregelen leiden doorgaans tot

prijsstijgingen in plaats van een meer betaalbare toegang. Kwaliteitsstimulerende

maatregelen leiden tot nomadisme als die niet aan adequate

herhuisvestingsmaatregelen gekoppeld worden (De Decker et al., 2005). Het streven

om de woningvoorraad te verbeteren en om allerlei als substandaard ervaren

woonsituaties op te ruimen, kan dus als onbedoeld gevolg hebben dat sommige

mensen niet beter gehuisvest worden, maar integendeel in een ergere situatie

belanden (en bijvoorbeeld op straat terecht komen) (Burgers, 1995; Hubeau, 2013).

2.3.4 Realisatie van het recht op wonen?

De menselijke waardigheid geldt als een algemeen referentiekader waarvan kan

afgeleid worden of enige vooruitgang geboekt wordt inzake de effectiviteit van

grondrechten (Hubeau, 2013). Doordat vooral mensen die in armoede leven het

slachtoffer zijn van deze gebrekkige slagkracht van sociale grondrechten, spreekt

Hubeau (2013) van een “manke realisatie” (Hubeau, 2013, p. 21) van sociale

grondrechten en een beperkte effectiviteit op het terrein (Hubeau, 2013).

Door deze vaststelling gaan stemmen op om te gaan spreken over het recht op

wonen in termen van een afdwingbare resultaatsverbintenis, in plaats van de huidige

inspanningsverbintenis die gesteld wordt aan de overheid (Hubeau, 2013). Recht op

wonen als een resultaatsverbintenis wordt gezien als een meer progressieve invulling

van het grondrecht (Vlaamse Woonraad, 2013).

Ook op het terrein wordt gezocht naar alternatieve oplossingen voor de gestelde

woonproblematiek. Onder andere wordt sociale innovatie als een mogelijk antwoord

naar voor geschoven. De oprichting van een community land trust in Gent kan als

een concreet voorbeeld van sociale innovatie in wonen gezien worden.

2.4 Sociale innovatie als mogelijk antwoord

Ondanks de grondwettelijke en decretale vastlegging van het recht op wonen, is het

vandaag een realiteit dat een aanzienlijk aantal mensen dat recht niet gerealiseerd

zien. Onze samenleving lijkt geen bevredigende antwoorden ontwikkeld te hebben op

Page 20: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

20

de woonkwestie, in het bijzonder ten aanzien van bepaalde bewonerscategorieën. De

bestaande praktijken en instrumenten die van beleidswege opgelegd worden, bieden

geen afdoende antwoord.

Tegelijk kan vastgesteld worden dat woonactoren op het terrein alternatieve

antwoorden verkennen onder de noemer ‘sociale innovatie’. Deze initiatieven pogen

een vernieuwend antwoord te bieden op de gestelde woonuitdagingen en op de

‘manke’ realisatie (Hubeau, 2013) van het recht op wonen.

In dat kader duikt het concept community land trust (hierna naar verwezen als ‘CLT’)

op. Internationaal8 – en vooral in de Verenigde Staten – is CLT reeds enige tijd

gekend als een innovatief woonmodel. Stilaan raakt het ook verspreid in Europa

(Horlitz, 2013; Housing Strategies Inc., 2005; Moore & McKee, 2012). De eerste

officieel werkzame CLT op het Europese vasteland bevindt zich in Brussel9. Gent

volgt nauw op de voet met CLT Gent en de projecten die in dat kader opgezet worden

(Bachus, 2013; De Pauw, 2010).

2.4.1 Sociale innovatie in wonen: Community land trust

In de loop der jaren werden verschillende alternatieve woonmodellen ontwikkeld

waarin de collectieve controle over gronden en woningen centraal staat (DeFilippis,

2012; Dierckx & Coene, 2012; Minora, 2013). In de internationale literatuur wordt

hiernaar verwezen als “non-speculative homeownership” (Horlitz, 2013),

“permanently affordable homeownership”, “limited equity housing”, “third sector

housing” (Davis, 2006) of “shared equity homeownership” (Davis, 2006, Thaden,

2013). “Ze streven ernaar dat woningen en gronden niet langer als handelsgoederen worden beschouwd, maar als sociale goederen in collectieve eigendom. Ze reageren daarmee op het erkende onrecht op de private vastgoedmarkt, in het bijzonder op de ‘keuzes’ voor gentrificatie en de-investering.” (DeFilippis, 2012)

Deze modellen kenmerken zich door een drietal karakteristieken: (1) de bewoner van

de wooneenheid is ook de bezitter van de wooneenheid; (2) de faire toewijzing van

eigendom tussen de ene generatie van bewoners met een laag inkomen en de

andere generatie van bewoners met een laag inkomen; (3) het delen van rechten,

plichten en voordelen van residentieel eigendom tussen individuele bewoners en

andere partijen die de belangen van de bredere gemeenschap vertegenwoordigen 8 Er zijn CLT’s te vinden in onder meer het Verenigd Koninkrijk, Australië, Canada, Afrika en het Midden-Oosten (Bachus, 2013). 9 De CLT in Brussel behoort tot de twintig geselecteerde sociaal innovatieve projecten in 2013 (http://www.ewi-vlaanderen.be/sociale-innovatie/20projecten; http://www.ingridlieten.be/realisaties/door braak-van-sociale-innovatie).

Page 21: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  21

(Davis, 2006). De concrete uitwerkingen van die modellen krijgen veelal vorm via

experimenten van lokale initiatiefnemers en zijn gericht op het opvullen van een hiaat

in de welvaartsstaat (DeFilippis, 2012; Dierckx & Coene, 2012; Horlitz, 2013).

Het CLT-model is overgewaaid uit de Verenigde Staten. Daar ontstonden eind jaren zestig experimenten

die later vorm zullen geven aan de CLT-beweging (Meehan, 1996). De eerste documentatie van het

begrip community land trust is te vinden in ‘The Community Land Trust: A guide to a new model for land

tenure in America’ van Swann, et al. (1972).

Als woonmodel bouwt CLT voort op het gedachtegoed van denkers zoals Henry George, Ralph Borsodi

en E.F. Schumacher (Swann et al., 1972). De onderliggende ideeën gaan echter zo ver terug als het

gedachtegoed van aloude volkeren die geen individueel bezit van land kenden, maar waar gronden aan

de gemeenschap toebehoorden. In de Amerikaans-Indiaanse traditie bijvoorbeeld (maar evengoed in het

idee van commons in het oude Engeland) werd grond gezien als een rijkdom die in bewaring wordt

gegeven aan de gemeenschap. Bewoners hebben wel gebruiksrechten over het land, maar gronden

worden publiekelijk beheerd. In de Westerse wereld is het Romeins systeem van grondbezit, het

prototype van privaat eigenaarschap van grond, de laatste eeuwen dominant geworden (Horlitz, 2013;

Swann et al., 1972).10

Sinds de pionierperiode heeft het model een zekere evolutie gekend. De eerste projecten situeerden

zich in landelijke gebieden, als antwoord op de nood aan betaalbare huisvesting. Vanaf de jaren tachtig

werd het woonmodel ook geïntroduceerd in steden (Bunce, Khimani, Sungu-Eryilmaz, & Earle, 2013;

Miller, 2013), als dam tegen gentrificatie en verdringing van arme bewoners (Horlitz, 2013; Swann et al.,

1972). Sinds midden jaren 2000 is er een verhoogde rol van de overheid in de ontwikkeling van CLT’s te

merken (Davis, 2010; Davis & Jacobus, 2008; Maxted, 2013; Miller, 2013; Moore & McKee, 2012).

Box 1: Ontstaan en evolutie van het CLT-model

Het CLT-model is een voorbeeld van een dergelijke model van collectief wonen

(DeFilippis, 2012; Dierckx & Coene, 2012). Ze streven naar het betaalbaar maken

van huisvesting en de ontwikkeling van woongemeenschappen via het versterken van

sociale relaties tussen bewoners onderling en met de lokale gemeenschap in zijn

geheel (Davis, 2006; Davis, 2010; DeFilippis, 2012; Thaden, 2013). Het CLT-model

maakt gebruik van een combinatie van verschillende kenmerken om dat te

bewerkstelligen.

De belangrijkste kenmerken van een CLT worden in onderstaande tabel opgesomd

(gebaseerd op Davis & Jacobus (2008) en op het originele Amerikaanse model zoals

ontwikkeld door Swann et al. (1972)).

10 Een gedetailleerde uiteenzetting van de historiek van het model en de beweging kan gevonden worden in ‘Origins and evolution of the Community Land Trust in the United States’ van Davis (2010). Groepen die vandaag het concept promoten en de opbouw van CLT’s ondersteunen zijn onder andere: The Schumacher Society (www.smallisbeautiful.org), Institute for Community Economics (www.iceclt.org), Burlington Associates (burlingtonassociates.com) en CLT Academies (zoals de Florida Housing Coalition en de Lincoln Institute of Land Policy (www.lincolninst.edu)).

Page 22: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

22

Kenmerk Toelichting Non-profit, fiscaal vrijgestelde rechtspersoon (nonprofit, tax-exempt corporation)

Een CLT is een onafhankelijke rechtspersoon die niet gericht is op het maken van winst. De meeste CLT’s richten hun middelen en activiteiten op sociale doelen zoals het voorzien van huisvesting voor mensen met een laag inkomen of het herontwikkelen van achtergestelde buurten.

Tweeledig eigenaarschap van grond en gebouwen (dual ownership)

De CLT verwerft verschillende percelen grond (waarbij percelen niet hoeven aan elkaar te grenzen) overheen een geografisch richtgebied met de bedoeling om het permanent eigenaar te worden van de grond. De gebouwen die reeds gelegen zijn op de grond of er later op gebouwd worden, worden verkocht aan particuliers huiseigenaars.

Verhuurde grond (leased land)

De grond van CLT’s wordt exclusief gebruikt door de eigenaars van de gebouwen die er zich op bevinden. Stukken grond worden overgedragen aan particuliere huiseigenaars via langdurige grondpachten.

Eeuwigdurende betaalbaarheid (perpetual affordability)

In ontwerp en in opzet is een CLT toegewijd aan het behoeden van de betaalbaarheid van huisvesting op zijn grond. De CLT behoudt de mogelijkheid om de structuren die zich op zijn grond bevinden terug te kopen als de eigenaars ervoor kiezen ze te verkopen. De herverkoopprijs wordt bepaald door een formule in de grondpacht die de huidige eigenaars een eerlijk rendement op hun investering verschaft en toekomstige kopers een rechtvaardige toegang tot huisvesting aan een betaalbare prijs verleent.

Eeuwigdurende verantwoordelijkheid (perpetual responsibility)

Als eigenaar van de grond en als houder van de optie om de structuren op die grond opnieuw te kopen, heeft een CLT een aanhoudend belang bij wat er met deze structuren gebeurt en wat er met de mensen gebeurt die ze bewonen. De grondpacht vereist het bewonen van het pand en het verantwoord gebruik ervan. Als gebouwen gevaarlijk worden, heeft een CLT het recht tot herstellingen te dwingen. Als eigenaars hun hypotheek niet kunnen betalen, heeft een CLT het recht om de hypotheek te betalen, en zo een uithuiszetting te verhinderen.

Open lidmaatschap op geografische basis (open, place-based membership)

De CLT opereert binnen de grenzen van een richtgebied. Het wordt geleid door, en moet verantwoording afleggen aan, de mensen die dit gebied beschouwen als hun. Iedere persoon die woont in het richtgebied kan een stemgerechtigd lid worden. De gemeenschap kan een buurt, meerdere buurten of zelfs een hele gemeente, stad of provincie omvatten.

Onder controle van de gemeenschap (community control)

Stemgerechtigde leden die ofwel wonen op de grond of in het richtgebied van een CLT, kunnen twee derde van de raad van bestuur van een CLT verkiezen en benoemen.

Drieledig bestuur (tripartite governance)

De raad van bestuur van een klassieke CLT bestaat uit drie groepen, elk met een gelijk aantal zetels. Een derde vertegenwoordigd de belangen van de mensen die het land pachten van de CLT, een derde vertegenwoordigt de belangen van de bewoners van de omliggende gemeenschap van de CLT, maar die geen grond pacht, en een derde wordt opgemaakt uit individuen die geacht worden te spreken in naam van het publiek belang: publieke ambtenaren van lokale overheden, non-profit huisvestingsmaatschappijen, enzovoort.

Expansionistisch programma (expansionist program)

CLT’s zijn toegewijd aan het actief uitbreiden van hun grondbezit en op het verhogen van het aanbod aan betaalbare huisvesting onder hun rentmeesterschap.

Flexibele ontwikkeling Terwijl grond altijd het hoofdingrediënt is, varieren de types projecten

Page 23: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  23

(flexible development) die CLT’s nastreven en de rol die CLT’s spelen in het ontwikkelen van projecten enorm. CLT’s kunnen aan ontwikkeling doen met hun eigen personeel of met behulp van partners. Er kan op één bepaald type huisvesting gefocust worden of verschillende types kunnen gecombineerd worden, of er kan meer breed gefocust worden op extensieve gemeenschapsontwikkeling.

Tabel 1: Kenmerken CLT

Het CLT-model articuleert een specifieke visie op het ontstaan en oplossen van

woonproblemen. In de analyse van woonproblemen wordt het systeem van privaat

eigenaarschap van grond gezien als een bron van economische en sociale

onrechtvaardigheid. Het verhandelen en onbillijk toewijzen van grond is een manier

“for extracting speculative profits from the pressures of urbanization” (Swann et al.,

1972, p. 2). Het uiteindelijke gevolg is dat wanneer gezinnen met een gemiddeld

inkomen een eigen huis proberen kopen, ze worden gedwongen om speculatief

opgedreven prijzen te betalen. En gezinnen of individuen met een laag inkomen

worden quasi volledig uitgesloten (Swann et al., 1972).

Een mogelijke oplossing van die problemen schuilt volgens de grondleggers van CLT

in het sociaal mechanisme van het CLT-model (hoewel er niet geclaimd word dat dit

mechanisme een wondermiddel is). Grond wordt daarbij niet meer beschouwd als

een verhandelbaar goed en kan dan ook niet gekapitaliseerd worden of voorwerp van

speculatie worden. Grond wordt daarentegen gedecommodificeerd en in handen van

een community land trust geplaatst die gemandateerd is om deze voor lange termijn

te beheren. CLT’s verlenen bewoners het recht om die grond te gebruiken via lange

termijn (erf)pachtovereenkomsten. Deze structuur stelt de CLT in staat om de

toegang van huishoudens met een laag inkomen tot de grond te bewaren (Horlitz,

2013; Maxted, 2013; Meehan, 1996; Swann et al., 1972).

2.4.2 Sociale innovatie: Wat? Sociale innovatieve praktijken duiken niet enkel op in het woondomein. In diverse

maatschappelijke domeinen is er interesse in sociale innovatie. Maar wat valt nu juist

te verstaan onder het begrip ‘sociale innovatie’? Een uitklaring dringt zich op.

De moeilijkheid van het concept sociale innovatie schuilt in het feit dat het op dit

moment een verzamelnaam is van verschillende initiatieven, ideeën en

(werk)definities. “Both theory and practice allow certain variations in defining SI

[sociale innovatie]” (Ilie & During, 2012, p. 14). Een verkenning van recente literatuur

moet licht op de zaak werpen. Aan de hand van enkele wetenschappelijke publicaties

over sociale innovatie wordt een stand van zaken van het debat rond dit onderwerp

Page 24: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

24

opgemaakt. Hieronder wordt achtereenvolgens een overzicht gegeven van de

historiek van het begrip, de karakteristieke neutraliteit van de term, en de

verschillende benaderingen die vandaag te onderscheiden zijn.

A. Historische situering

Het begrip ‘sociale innovatie’ heeft doorheen zijn bestaan verschillende lagen

geaccumuleerd. Sociale innovatie is immers ver van een nieuw begrip (Brown, 2010;

Godin, 2012; Moulaert, 2009). Godin (2012) stelt in dit verband dat “social innovation

dates back to the beginning of the nineteenth century – at a time when ‘technological

innovation’ did not exist in discourses, emerging only in the 1940’s” (Godin, 2012, p.

6).

Ghys & Oosterlynck (2013a) vatten de geschiedenis van het gebruik van de term

krachtig samen: “[Sociale innovatie is een] term, die aan het begin van de 19de eeuw voornamelijk een synoniem was voor socialisme, of later sociale hervorming in het algemeen. Sociale innovatie had in die tijd een pejoratieve bijklank, in navolging van innovatie zelf: het introduceren van verandering in een bestaande orde (Godin, 2012, p. 8). Naarmate de attitude jegens (sociale) hervorming en verandering doorheen de tijd positiever werden, kreeg de term sociale innovatie ook een neutralere positie. De term raakte echter in de vergetelheid toen het idee van innovatie (in het algemeen) rond 1940 (o.a. in navolging van Schumpeter) populair raakte en innovatie zijn huidige ‘wenselijke’ invulling kreeg, als motor van groei en vooruitgang. Godin (2012) geeft aan dat de term in de eerste helft en begin tweede helft van de 20ste eeuw maar sporadisch voorkwam, vaak als toevallig synoniem voor sociale verandering. Vanaf de jaren 1970 herleefde het concept in de context van het streven naar meer autonomie en zelfbestuur in een sterk gebureaucratiseerde maatschappij. Vooral in Frankrijk werd er in de nasleep van Mei 1968 voor het eerst terug in bredere kringen expliciet gereflecteerd op deze betekenis van sociale innovatie, o.a. met betrekking tot onderwijs, media (Chambon, David, Devevey, 1982). Deze auteurs stelden het toen zo: “Par analogie, on peut dire que si l’écologie est principalement le combat contre la pollution industrielle, l’innovation sociale est le combat contre la pollution institutionelle qui engendre des nuisances sociales’ (Chambon, David, Devevey, 1982, p. 67). Hieruit groeide het huidige begrip van sociale innovatie als alternatieven voor bestaande oplossingen voor sociale problemen. Vanaf de jaren 1980 werd het concept vooral gebruikt als tegenhanger van technologische innovatie, zowel als reactie op en noodzakelijke aanvulling van de laatstgenoemde. Tegenwoordig is sociale innovatie naast een autonomie kritiek op de overheid dus vooral aanwezig als kritiek op bepaalde modellen van technologische ontwikkeling (Oosterlynck & Cools, 2012).” (Ghys & Oosterlynck, 2013a, pp. 5-6)

B. Neutraal en dus normatief in te vullen

Sociale innovatie houdt er als term een specifieke karakteristiek op na, zijnde

neutraliteit, en de mogelijkheid tot normatieve invulling die dat met zich meebrengt.

Page 25: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  25

Doordat het een neutraal begrip is, kan het immers vanuit verschillende ideologische

posities verschillende invullingen krijgen (Denvall, 2011; Ghys & Oosterlynck, 2013a;

Moulaert et al., 2005). De geschiedenis bevestigt dat sociale innovatie geen

objectieve, maar een subjectieve en normatief omstreden term is (Godin, 2012).

Gezien alle sociale innovaties gefundeerd zijn op bepaalde normatieve en

ideologische wortels, maakt dat van sociale innovatie eveneens een politiek concept

(Ghys & Oosterlynck, 2013a; Moulaert et al., 2005).

‘Neutraal’ betekent hier dus niet ‘objectief’, maar wijst erop dat de beleving van

sociale innovatie als goed of slecht afhankelijk is van de positie van diegene die het

beoordeelt. Sociale innovatie heeft geen inherent goede uitkomsten voor de

samenleving (Ghys & Oosterlynck, 2013a). Hoewel ‘innovatie’ ons denken kanaliseert

naar een optimistische voorstelling van verandering, moeten innovaties dus niet op

een voetstuk geplaatst worden. Ze moeten eerder gezien worden als een uitdrukking

van sociale en politieke discoursen (Denvall, 2011).

De neutraliteit van het concept sluit dus niet uit om een wenselijke uitkomst te

formuleren, maar maakt het integendeel net mogelijk. Verschillende auteurs (zoals

bijvoorbeeld Ghys & Oosterlynck, 2013a of Cahill, 2010) maken om die reden een

onderscheid tussen een normale en een – naar hun mening – goede categorie van

sociale innovatie. De goede categorie weerspiegelt dan een normatieve invulling. Zo

expliciteren Ghys & Oosterlynck (2013a) een definitie van ‘wenselijke sociale

innovatie’. Of zo spreekt Cahill (2010) van ‘ware sociale innovatie’.

C. Verschillende benaderingen vandaag

Het neutrale karakter van sociale innovatie maakt dus verschillende normatieve

invullingen van het concept mogelijk. Vandaag zijn dan ook verschillende

benaderingen van sociale innovatie te onderscheiden. Die benaderingen zijn grofweg

in twee globale stromingen te situeren (Ghys & Oosterlynck, 2013a; Moulaert et al.,

2005): de Angelsaksische stroming en de continentale stroming.

De standpunten in deze stromingen verschillen voornamelijk op vlak van welke

normatieve invulling gegeven wordt aan het begrip sociale innovatie en op vlak van

het niveau waarop sociale innovaties inwerken. Zo hebben auteurs uit de continentale

stroming kritiek op de ideologische vooringenomenheid in de Angelsaksische

benadering. Er wordt gesteld dat het een enge visie is op sociale innovatie die een

“caring liberalism” promoot (Ghys & Oosterlynck, 2013a, p. 21). Economie wordt

daarin gezien als de primaire sfeer van sociaal leven en sociaal ondernemerschap als

de sleutel tot sociale verandering (Ghys & Oosterlynck, 2013a).

Page 26: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

26

Britse instanties als de Young Foundation en de National Endowment for Science, Technology and the

Arts (NESTA) zijn binnen de Angelsaksische benadering te situeren. Geoff Mulgan kan als een van de

voornaamste auteurs van de stroming beschouwd worden. De Young Foundation is via verschillende

publicaties (zie bijvoorbeeld Young foundation (2006) en Young foundation & Social Innovation

eXchange (2010)) invloedrijk geweest in de agendering van sociale innovatie op Europees niveau (Ghys

& Oosterlynck, 2013a; Ilie & During, 2012).

Deze benadering zet in op het uitwerken van losstaande initiatieven, veelal binnen de

liefdadigheidssector. Men vestigt daarmee de aandacht op het microniveau van sociale problemen en

oplossingen. De nadruk ligt op individuele ondernemers die deelproblemen beheersen of oplossen.

Sociaal ondernemerschap krijgt daarin een belangrijke plaats toegekend.

Ideologisch kadert het binnen een marktlogica en een conventionele visie op ontwikkeling (Ghys &

Oosterlynck, 2013a). Men pleit voor: “More open markets for social solutions, including public funding

and services directed more to outcomes and opened up to social enterprises and user groups as well as

private business” (Young Foundation, 2006, p. 5).

Box 2: De Angelsaksische benadering

Het niveau waarop sociale innovatie zich focust is een tweede punt van verschil.

Waar de Angelsaksische stroming zich richt op afzonderlijke initiatieven op het

microniveau, zonder deze te plaatsen binnen een groter geheel, richt de continentale

benadering zich op de connectie van lokale sociale innovatiepraktijken met een

macro-historische context. Waar in de eerstgenoemde de uitkomsten initiatief per

initiatief bekeken worden, worden ze in de laatstgenoemde met de bredere

maatschappelijke context verbonden (Ghys & Oosterlynck, 2013a).

Frank Moulaert is een van de spilfiguren van de continentale stroming. Publicaties als ‘Towards

alternative model(s) of local innovation’ (Moulaert et al., 2005) en ‘Social innovation and territorial

development’ (MacCallum, Moulaert, Hillier, & Haddock, 2009) zijn toonaangevend. Sociale innovatie

wordt in deze stroming gezien als een kritische vorm van alternatieve ontwikkeling (Ghys & Oosterlynck,

2013a). Sociale innovatie vormt daarmee een kritiek op het conventionele denken over ontwikkeling die

de markt, technologische innovatie en ondernemerschap ziet als de motor van ontwikkeling (Oosterlynck

& Cools, 2012).

De stroming kenmerkt zich door het streven naar een macro-historisch perspectief op de ontwikkeling

van sociale innovatie (Ghys & Oosterlynck, 2013a). Moulaert et al. (2005) benadrukken drie dimensies

van dit soort sociale innovatie. Ten eerste is er een inhoudelijke productdimensie: men streeft ernaar

oplossingen te vinden voor concrete sociale behoeften die niet (meer) naar behoren beantwoord worden

door de staat of de markt. Ten tweede is er een procesdimensie: men streeft naar veranderingen in

sociale relaties. En ten derde is er de empowermentdimensie die de inhoudelijke en procesdimensie aan

elkaar bindt: men streeft naar verbeterde sociaal-politieke capaciteiten en mobilisatie en verbeterde

toegang tot middelen. Daarbij gaat de aandacht naar sociale bewegingen en collectieve empowerment

(Moulaert et al., 2005).

Box 3: De continentale benadering

Page 27: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  27

Beide benaderingen blijven echter uitdrukkingen van hetzelfde fenomeen. Ze

benadrukken allebei het belang van sociale noden en sociale relaties, en beide

bepleiten een volwaardige plaats van sociale innovatie naast technologische

innovatie (Ghys & Oosterlynck, 2013a; Ilie & During, 2012; Oosterlynck & Cools,

2012).

D. Elementen van sociale innovatie in de continentale benadering

Hierboven (2.4.2 – B) werd reeds aangehaald dat sociale innovatie een verschillende

invulling kan krijgen naargelang de ideologische positie die men inneemt. Het is dan

ook belangrijk om te expliciteren op welke invulling van sociale innovatie hier

aangesloten wordt. De positie die in het debat rond het begrip sociale innovatie

gekozen wordt, situeert zich in de continentale stroming, omdat in die benaderingen

expliciet de koppeling gemaakt wordt tussen lokale initiatieven en de bredere

maatschappelijke context. Deze connectie is van belang wanneer er op een

structurele manier gekeken wordt naar de gestelde woonproblemen van kwetsbare

groepen (in plaats van naar die problemen te kijken als geïsoleerde problemen)

(Ghys & Oosterlynck, 2013a).

In wat volgt worden de belangrijkste elementen van sociale innovatie in de

continentale benadering kort toegelicht. Het gaat dan meerbepaald over de product-,

proces- en empowermentdimensie van sociale innovatie. Ook de connectie tussen de

sociale innovatiepraktijk en de bredere maatschappelijke context wordt uitgelegd.

Ten eerste is er de productdimensie. In tegenstelling tot technologische innovatie

gaat sociale innovatie verder dan verbeterde technologieën of financiële transfers, of

het louter actualiseren of efficiënter maken van de gebruikelijke organisatievormen.

De transformatie van bestaande sociale verhoudingen of relaties is de finaliteit van

sociale innovaties. In die nieuwe sociale verhoudingen zouden sociaal uitgesloten

individuen of groepen beter hun noden kunnen vervullen. Daarmee nemen sociale

innovatiepraktijken ook een kritische positie in ten opzichte van de dominante

economische en politieke instituties en structuren waarbinnen betrokkenen er niet in

slagen in hun basisbehoeften te voorzien. Het verandert de percepties, gedragingen

en structuren die voorheen hebben bijgedragen aan het ontstaan van deze

maatschappelijke uitdagingen (Cahill, 2010; Moulaert, 2009; Oosterlynck & Cools,

2012; Oosterlynck et al., 2013). Sociale innovatie wordt gezien als: “the satisfaction of alienated human needs through the transformation of social relations: transformations which ‘improve’ the governance systems that guide and regulate the allocation of goods and services meant to satisfy those needs, and which establish new governance structures and organizations (discussion fora, political

Page 28: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

28

decision-making systems, firms, interfaces, allocation systems, and so on).” (Moulaert, 2009).

Men probeert oplossingen te vinden voor concrete sociale noden die niet (meer) naar

behoren beantwoord worden door de overheid of de markt11(Bureau of European

Policy Advisors [BEPA], 2011; Ilie & During, 2012; Oosterlynck & Cools, 2012). In die

zin zijn sociale innovaties reactief van aard, ze ontstaan niet uit het niets, maar

vormen een reactie op een sociale noodzaak (Ghys & Oosterlynck, 2013a; Moulaert

et al., 2005). Naast een gevoelde noodzaak is echter ook een gevoelde opportuniteit

nodig om te reageren en een sociale innovatiepraktijk te initiëren (Ghys &

Oosterlynck, 2013a).

Kortom, de productdimensie van sociale innovatie verwijst naar de uitkomst van

dergelijke praktijken: bij sociale innovatie worden sociale doeleinden nagestreefd

(Ghys & Oosterlynck, 2013a).

Ten tweede is er de procesdimensie. De procesdimensie van sociale innovatie

verwijst naar de middelen die gebruikt worden om sociale innovatie te

bewerkstelligen. Deze middelen zijn sociaal van karakter, gezien via (het streven

naar) veranderingen in sociale relaties en organisatievormen transformaties beoogd

worden (BEPA, 2011; Ilie & During, 2012; Oosterlynck & Cools, 2012). Concreet gaat

het bijvoorbeeld om het stimuleren van sociale leerprocessen en bewustwording, of

collectieve actie en mobilisatie (Oosterlynck & Cools, 2012).

Door het veranderen van sociale relaties, gebeurt er een innovatie van het sociale.

Sociale innovatie gaat dus niet enkel om innovaties die direct betrekking hebben op

diegene die de sociale nood ervaart (in geval van armoede: de arme), maar vaak ook

op veranderingen in het gedrag van en de relatie tussen mensen, en van de structuur

van de samenleving als geheel (Ghys & Oosterlynck, 2013a).

Dat maakt ook dat de lokale schaal de bevoorrechte locus is voor het initiëren en

organiseren van sociale innovatie. Op lokale schaal komen immers rechtstreekse

sociale relaties tot stand waarin solidariteit, gemeenschapsidentiteit, collectieve

empowerment en mobilisatie mogelijk zijn. Dit heeft ook tot direct gevolg dat

initiatieven die als succesvol ervaren worden in de ene context, dit niet

vanzelfsprekend zullen zijn in een andere (Brown, 2010; Denvall, 2011; Moulaert,

2009; Oosterlynck & Cools, 2012).

11 Wanneer we de sferen van de samenleving opdelen in overheid, markt en civiele samenleving, volgt daar uit dat sociale innovatie voornamelijk vanuit de civiele samenleving komt. Wat niet wil zeggen dat sociale innovatie initiatieven vanuit de overheid – bijvoorbeeld in de vorm van nieuw beleid – of markt uitsluit (Ghys & Oosterlynck, 2013a, Oosterlynck & Cools, 2012). Sociale innovatie heeft vaak een impliciete bottom-up en grassroots connotatie. In dezelfde lijn wordt een sterk verband gelegd met participatie vanuit de samenleving (Moulaert et al., 2005, Cahill, 2010).

Page 29: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  29

Ten derde is er de empowermentdimensie. De empowermentdimensie bindt de

product- en procesdimensie aan elkaar: men streeft naar verbeterde sociaal-politieke

capaciteiten en verbeterde toegang tot middelen om noden te bevredigen.

Empowerment en leerprocessen zijn een belangrijk onderdeel van sociale innovatie,

omdat daarbij ingezet wordt op de ontwikkeling van die capaciteiten en toegang

(Ghys & Oosterlynck, 2013a; Oosterlynck & Cools, 2012).

Ten laatste is er de connectie met de bredere maatschappelijke context. Zoals

hierboven aangehaald, bieden sociale innovatie praktijken een alternatief voor de

bestaande praktijken waarbinnen betrokkenen er niet in slagen om in hun

basisbehoeften te voorzien. Sociale innovatie wordt bewust geïntroduceerd met het

oog op verbetering en er is iets nieuw aan in vergelijking met het bestaande systeem.

Het ‘bestaande systeem’ alludeert in het geval van Vlaanderen op de institutionele

context van de welvaartsstaat. Vernieuwende, alternatieve praktijken zijn dus niet

strikt genomen nieuw, maar relatief aan deze specifieke context. Het kan zelfs gaan

om een herintroductie. ‘Innoveren’ is dus niet hetzelfde als ‘uitvinden’ (Ghys &

Oosterlynck, 2013a; Moulaert et al., 2005; Oosterlynck & Cools, 2012).

2.4.3 Sociale innovatie: Belang? Op welke manier kan ‘sociale innovatie’ nu van belang zijn in het kader van sociale

problemen in het algemeen, en de woonproblematiek in het bijzonder? De

theorievorming van Ghys & Oosterlynck (2013a) rond sociale innovatie biedt

inspiratie voor het beantwoorden van deze vraag. Zij zien mogelijke bijdragen van

sociale innovatie in een structurele bestrijding van armoede en sociale problemen

wanneer deze sociale innovatie een succesvolle of systemische uitwerking kent.

Succesvolle sociale innovatie wordt bekomen wanneer sociale innovatie ertoe

bijdraagt de sociale uitsluiting te verhelpen en op die manier structurele verbetering

bekomt. “Dit kan gebeuren door het empoweren van armen, het verhelpen van de

specifieke uitsluiting door sensibilisering, of het aandragen van nieuwe institutionele

oplossingen” (Ghys & Oosterlynck, 2013a, p. 24). Systemische sociale innovatie op

niveau van de samenlevingsstructuren beïnvloedt eerder onrechtstreeks sociale

problemen, doordat het inwerkt op de ongelijkheid en breuklijnen die aan de oorzaak

liggen van deze problemen (Ghys & Oosterlynck, 2013a). (Zie punt 4 voor een

nadere toelichting van de theorie.)

Page 30: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

30

3. Vraagstelling

3.1 Centrale onderzoeksvraag

Uit de probleemstelling werd duidelijk dat de woonproblematiek in Vlaanderen

bijzonder uitgesproken is voor kwetsbare groepen. In het kader van het recht op

wonen moet daaraan iets gedaan worden. Naast de verschillende traditionele

ingrepen in het woonveld, zien we de laatste jaren ook een aantal ingrepen de kop

opsteken die benoemd worden als ‘sociale innovatie’. CLT Gent is daarvan een

voorbeeld. De concrete vraag die daarbij kan worden gesteld, is welke betekenis

dergelijke praktijken van sociale innovatie kunnen hebben voor sociale problemen. In

dit onderzoek wordt CLT Gent als case van sociale innovatie genomen. De vraag is

dan welke betekenis CLT Gent kan hebben voor de structurele woonproblematiek en

het effectief realiseren van het recht op wonen voor iedereen.

De centrale vraag waar dit onderzoek om draait, luidt:

Welke bijdrage kan CLT Gent – als een praktijkvoorbeeld van sociale innovatie

gericht op woonproblemen – leveren aan een meer effectieve realisatie van het

recht op wonen, in het bijzonder voor kwetsbare groepen?

3.2 Deelvragen

Om een zicht te krijgen op die mogelijke bijdrage moet een idee gevormd worden

over de verschillende aspecten die van een praktijk een sociale innovatiepraktijk

maken (zie 2.4.2 – D).

In het geval van CLT Gent moet ten eerste achterhaald worden hoe een uit de

Verenigde Staten overgewaaid woonmodel uitgewerkt wordt in de lokale Gentse

context. Zoals aangegeven door verschillende auteurs is het CLT-model een flexibel

model (DeFilippis, 2012; Dierckx & Coene, 2012; Mallach, 2005). Net zoals bij alle

sociale innovaties is de vorm en inhoud afhankelijk van de context waarin het

uitgewerkt wordt (Ghys & Oosterlynck, 2013a). Ten tweede moet de bredere

maatschappelijke en institutionele context bekeken worden. Een sociale

innovatiepraktijk is immers relatief aan de bredere context waarin die praktijk opgezet

wordt. De context gaat bepalen of bepaalde ingrepen al dan niet als innovatief

kunnen beschouwd worden in relatie tot de bestaande ingrepen (Ghys & Oosterlynck,

Page 31: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  31

2013a). Ten derde is een sociale innovatie steeds reactief op concreet ervaren

sociale noden (BEPA, 2011; Ilie & During, 2012; Oosterlynck & Cools, 2012), en kan

een initiatief die een antwoord wil bieden op die noden pas begrepen worden als die

noden gekend zijn. Ten vierde moet ook geduid worden welke elementen van de

sociale innovatiepraktijk werkelijk innovatief zijn in vergelijking met de bestaande

ingrepen. Ten vijfde moet het transformatiepotentieel van de praktijk genuanceerd

worden met interne en externe moeilijkheden die bij de uitwerking van het initiatief

ervaren worden.

Dit geeft aanleiding tot volgende set deelvragen:

(1) Hoe krijgt het CLT model vorm in Gent?

(2) Wat is de bredere context waarin CLT Gent opgezet wordt?

(3) Wat zijn de ervaren noden waarop CLT Gent een reactie vormt?

(4) Wat zijn de innovatieve aspecten in CLT Gent?

(5) Waar worden moeilijkheden ervaren in CLT Gent?

Page 32: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

32

4. Richtinggevende theorie

Voor er op zoek gegaan wordt naar een antwoord op de onderzoeksvraag, wordt

nader ingegaan op de theorie die de richting zal uitwijzen in dit onderzoek.

De definitie van ‘wenselijke sociale innovatie gericht op sociale problemen’ van Ghys

& Oosterlynck (2013a) situeert zich in de continentale stroming en wordt in het kader

van dit onderzoek relevant geacht voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag.

De reden hiervoor is tweevoudig. Ten eerste sluit de normatieve invulling van sociale

innovatie als ‘wenselijke sociale innovatie gericht op sociale problemen’ zich aan bij

de benadering van sociale problemen in het sociaal werk. Het sociaal werk is per

definitie een normatieve discipline, gezien het expliciet de kant kiest van sociaal

uitgesloten en kwetsbare groepen in het licht van sociale rechtvaardigheid (NASW

Delegate Assembly, 2008). Ten tweede definiëren ze sociale innovatie expliciet in

relatie tot sociale problemen én vertrekken ze vanuit een structurele benadering van

die problemen (Ghys & Oosterlynck, 2013a). Bovendien geven ze een aanzet tot de

mogelijke impact die sociale innovatie kan hebben in een structurele bestrijding van

die problemen. Daarom sluit deze theorie goed aan bij dit onderzoek waar op zoek

gegaan wordt naar een antwoord op de vraag welke bijdrage sociale innovatie kan

leveren aan een meer effectieve realisatie van het recht op wonen van kwetsbare

groepen.

In wat volgt zal dieper ingegaan worden op de potentiële impact van sociale

innovatie. Dit zal belangrijk zijn om de bevindingen van het onderzoek te interpreteren

en zodoende de mogelijke bijdrage van een sociale innovatiepraktijk als CLT Gent in

de woonproblematiek te schatten.

4.1 Wenselijke sociale innovatie gericht op sociale problemen

De definitie van wenselijke sociale innovatie gericht op sociale problemen van Ghys &

Oosterlynck (2013a) luidt: “Sociale innovatie gaat over ideeën en initiatieven uit de samenleving die reageren op menselijke noden van sociale groepen, die binnen een bepaalde institutionele context nieuwe alternatieven bieden dankzij veranderingen in sociale relaties en organisatievormen. Een succesvol proces van sociale innovatie zorgt voor structurele verbeteringen dankzij empowerment, leerprocessen, etc.” (Ghys & Oosterlynck, 2013a, p. 22)

Page 33: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  33

Deze definitie sluit nauw aan bij de continentale benadering, gezien het ook een

product-, proces- en empowermentdimensie bevat en eveneens de connectie maakt

met de bredere maatschappelijke context (zie 2.4.2 – D).

Ze voegen echter nog een wenselijke en succesvolle kwalificatie toe, die hun definitie

een normatief accent geeft. Met wenselijke sociale innovatie bedoelen ze wenselijk

vanuit het standpunt van de bestrijding van sociale problemen. Daarenboven hebben

niet alle sociale innovaties structurele verbetering tot gevolg – er is zelfs een

verslechtering mogelijk –, maar een sociale innovatie kan succesvol genoemd

worden als het inwerkt op sociale structuren van uitsluiting en ongelijkheid (Ghys &

Oosterlynck, 2013a).

4.2 Potentiële impact van sociale innovatie

Ghys & Oosterlynck (2013a) geven naast een definitie van sociale innovatie ook een

uiteenzetting van de mogelijke impact die sociale innovatie kan hebben in een

structurele bestrijding van sociale problemen. Zo leveren ze een aanzet tot het

nadenken over de mogelijke betekenis en bijdrage die sociale innovatiepraktijken

kunnen hebben in het ‘oplossen’ van de woonproblematiek van kwetsbare groepen.

In wat volgt worden de potentiële directe en indirecte effecten van sociale innovatie

geschetst, zoals Ghys & Oosterlynck (2013a) dat zien.

4.2.1 Directe effecten van sociale innovatiepraktijken

Met directe effecten worden de effecten bedoeld die concrete sociale

innovatiepraktijken kunnen bewerkstelligen.

Een eerste potentiële laag van impact wordt benoemd als “sociale innovatie zonder

structureel effect of onsuccesvolle sociale innovatie” (Ghys & Oosterlynck, 2013a, p.

24). Deze is niet nutteloos, maar het gaat evenwel niet om armoedebestrijding maar

om armoedebeheersing. Dit effect wordt bekomen wanneer sociale innovatie de

gevolgen van sociale uitsluiting “enkel intoomt of neutraliseert door (tijdelijk) in een

sociale nood te voorzien zonder in te werken op het netwerk van sociale relaties

waarin de arme zich bevindt en/of bredere maatschappelijke verhoudingen waarin

armen een ondergeschikte positie innemen, de kloof [wordt] niet overbrugd en [men]

kan niet van een structureel effect spreken. De positie van de arme verbetert niet, hij

ondervindt er enkel tijdelijk minder hinder van. Zeker wanneer dit zich beperkt tot

geïsoleerde domeinen van het leven krijgt SI [sociale innovatie] in deze context de

Page 34: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

34

status van liefdadigheid” (Ghys & Oosterlynck, 2013a, p. 24). Ingrepen krijgen zo een

caritatieve of paternalistische bijklank (Ghys & Oosterlynck, 2013a).

Een tweede potentiële laag van impact wordt benoemd als succesvolle sociale

innovatie. Succesvolle sociale innovatie wordt bekomen wanneer sociale innovatie

ertoe bijdraagt de sociale uitsluiting te verhelpen en op die manier structurele

verbetering bekomt. “Dit kan gebeuren door het empoweren van armen, het

verhelpen van de specifieke uitsluiting door sensibilisering, of het aandragen van

nieuwe institutionele oplossingen” (Ghys & Oosterlynck, 2013a, p. 24).

Een derde potentiële laag van impact wordt benoemd als “systemische sociale

innovatie van de samenleving” (Ghys & Oosterlynck, 2013a, p. 24) en is “eerder

onrechtstreeks op armoedesituaties gericht. In een eerste politieke variant richt SI

[sociale innovatie] zich ofwel op de sociaal-politieke mobilisering van/met armen,

ofwel op het sensibiliseren van de meerderheid die impact heeft op het lot van de

armen. In een tweede variant gaat het om SI [sociale innovatie] die zich niet

rechtstreeks op armoede richt maar via veranderingen in andere sferen (zoals

productie) potentieel heeft de ongelijkheid in het kapitalisme terug te dringen” (Ghys

& Oosterlynck, 2013a, p. 24). Deze laag reflecteert het meest een structurele

oplossing van sociale problemen, doordat het de ongelijkheid en breuklijnen die aan

de oorzaak liggen van sociale uitsluiting en armoede doet verdwijnen. Dit ambitieus

impactniveau maakt dat sociale innovatie met dergelijke rechtstreekse effecten

zeldzaam is (Ghys & Oosterlynck, 2013a). Toch kunnen sociale innovaties op een

onrechtstreekse manier aan deze derde impactlaag bijdragen. In het volgende puntje

wordt toegelicht hoe.

4.2.2 Indirecte effecten van sociale innovatiepraktijken

Met indirecte effecten worden de effecten bedoeld die sociale innovatiepraktijken

onrechtstreeks kunnen bewerkstelligen. Het draait daarbij voornamelijk om politieke

effecten.

Vooral in de context van de Belgische welvaartsstaat zijn deze effecten belangrijk: “Met het oog op de bestendiging van armoede zijn de indirecte, politieke effecten van SI [sociale innovatie] misschien nog het belangrijkst. In een relatief rijke democratie als België zijn verschillende objectieve voorwaarden aanwezig om (inkomens)armoede op te lossen, dan wel te compenseren. Het creëren van subjectieve voorwaarden, de wil en het klimaat om dit op te lossen, is een even grote uitdaging. Hier kan het proces van SI aan bij dragen, omdat het werkt via de

Page 35: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  35

transformatie van sociale relaties, houdingen, visies enerzijds en de empowerment van armen anderzijds.” (Ghys & Oosterlynck, 2013a, p. 25)

Zoals in het puntje hierboven wordt aangegeven kunnen veranderingen op structureel

niveau van de samenleving via sociale innovatie op twee manieren vorm krijgen.

Ten eerste kan er een politieke variant op sociale innovatie onderscheiden worden,

waarbij via sociaal-politieke mobilisering en sensibilisering gepoogd wordt de situatie

van uitgesloten en kwetsbare groepen te verbeteren. Sociale innovatiepraktijken die

niet rechtstreeks dit effect kunnen bewerkstelligen, kunnen echter wel een bijdrage

leveren hieraan. Door collectieve empowerment en het gezamelijk eisen van rechten

en door het creëren van een breed publiek draagvlak die deze eisen ondersteunen,

kunnen sociale innovaties een sterke emancipatorische dimensie krijgen (Ghys &

Oosterlynck, 2013a).

Ten tweede kan er een variant op sociale innovatie onderscheiden worden, waarbij

via veranderingen in andere sferen – zoals de productiesfeer – een mogelijke invloed

uitgeoefend wordt op het terugdringen van ongelijkheid in onze samenleving. Ook

hier kunnen sociale innovatiepraktijken die niet rechtstreeks dit effect bewerkstelligen,

wel een bijdrage leveren hieraan. Dit kan gebeuren door het aanbrengen van nieuwe

methoden en instrumenten voor het beleid op een experimentele manier. Concreet

kan het een signaal- en toeleidingsfunctie vervullen door ervaren noden zichtbaar te

maken (Ghys & Oosterlynck, 2013a).

In beide varianten kunnen kleinschalige lokale sociale innovaties toch een structurele

betekenis krijgen.

Page 36: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

36

5. Onderzoeksdesign

In voorliggend onderzoek wordt op zoek gegaan naar een antwoord op de vraag

welke bijdrage CLT Gent – als een praktijkvoorbeeld van sociale innovatie gericht op

woonproblemen – kan leveren aan een meer effectieve realisatie van het recht op

wonen, in het bijzonder voor kwetsbare groepen. De theorie van wenselijke sociale

innovatie van Ghys & Oosterlynck (2013) wordt daarbij als zoeklichttheorie gebruikt.

Concreet werd het onderzoek opgezet als een kwalitatief onderzoek, meerbepaald

als een case study (Baarda, de Goede & Teunissen, 2005; Mortelmans, 2007; Yin,

2003) van CLT Gent.

In dit onderdeel wordt het onderzoeksdesign toegelicht. Achtereenvolgens worden de

keuze van de onderzoekseenheden, de dataverzamelingsmethoden en de

dataverwerkingsmethoden verantwoord. Tenslotte wordt uitgelegd hoe de

betrouwbaarheid en geldigheid van de verkregen gegevens bewaakt werd.

5.1 Keuze van de onderzoekseenheden

CLT Gent wordt opgezet door een aantal lokale woonactoren in Gent. Momenteel

wordt het CLT-project uitgewerkt via twee deelprojecten12: een nieuwbouwproject

waarbij een dertigtal nieuwe CLT-wooneenheden zullen worden gebouwd; en een

renovatieproject waarbij kwetsbare huiseigenaars geholpen worden bij noodzakelijke

renovaties via het financieringsmechanisme eigen aan het CLT-model. De personen

die nauw betrokken zijn bij de uitwerking van beide deelprojecten vormen de

onderzoekseenheden van dit onderzoek. In het geval van het nieuwbouwproject zijn

dat de leden van de stuurgroep (die opgericht werd voor het uitdenken van de

projectdefinitie en het uittekenen van het masterplan voor de projectsite). Natuurlijk is

er overlap van mensen die betrokken zijn in het nieuwbouwproject en het

renovatieproject. In ieder geval vertegenwoordigen de geïnterviewden zowel

stadsdiensten, middenveldorganisaties, kandidaat-bewoners als experten.

De bekende betrokkenen werden in een eerste emailronde in maart 2014 uitgenodigd

voor een interview. Aanvullend werden mensen gecontacteerd van wie de naam viel

tijdens de interviews en interessant bleek om mee te spreken. Gaandeweg werden

12 Voor een meer uitgebreide uitleg: zie 6.1.3.

Page 37: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  37

dus ook mensen via het sneeuwbaleffect aangesproken om mee te doen met het

onderzoek. In totaal telt dit onderzoek 16 respondenten. Er werden zes mensen van

stadsdiensten geïnterviewd, drie mensen van middenveldorganisaties, drie

kandidaat-bewoners en vier experten. Negen daarvan draaien al twee tot drie jaar

mee in het project; zeven draaien minder dan twee jaar mee. De respondentenlijst zit

in bijlage. Zowel de mensen die gecontacteerd werden als de mensen die effectief

geïnterviewd werden, zijn daarin opgenomen. In de lijst worden hun naam, instantie

en functie vermeld, alsook welke rol men heeft in CLT Gent.

5.2 Dataverzameling

In de oriëntatiefase van het onderzoek (in oktober en november 2013) werden enkele

interne stuurgroepvergaderingen en een bewonersoverleg bijgewoond. Daar werd via

observatie een eerste beeld gevormd van de structuur en de werking van CLT Gent.

Daarnaast werd ook documentatie, zoals vergaderverslagen en websitemateriaal,

doorlopend verzameld (van oktober 2013 tot april 2014). Het gros van de

onderzoeksdata werd echter verzameld aan de hand van semi-gestructureerde

interviews (in maart en april 2014).

Bij de interviews werd een systematische dataverzamelingsmethode gebruikt. Voor

de interviews werd een vragenlijst opgemaakt, die aangepast werd in functie van elke

geïnterviewde en zodoende resulteerde in zestien gepersonaliseerde vragenlijsten.

De richtvragen werden opgesteld in functie van het beantwoorden van de

onderzoeksvraag, aan de hand van de richtinggevende theorie. De verschillende

elementen van de definitie van wenselijke sociale innovatie van Ghys & Oosterlynck

(2013a) vormden dus de leidraad voor de gesprekken. Concreet werden de

richtvragen ingedeeld in vier onderdelen, geïnspireerd door de zoeklichttheorie: (1)

een introductie- en kennnismakingsgedeelte die handelde over de functie van de

geïnterviewde, zowel in zijn of haar organisatie als in CLT Gent; (2) een set vragen

die peilt naar de maatschappelijke context; (3) een set vragen die peilt naar de

institutionele context; en (4) vragen over de mogelijkheden en moeilijkheden die in

CLT Gent ervaren worden. Toch werden de vragen zo weinig mogelijk sturend

opgesteld, zodat de mening van de betrokkene in de meest ongedwongen vorm naar

voor kon komen (Mortelmans, 2007). Een voorbeeld van een uitgewerkte vragenlijst

steekt in bijlage.

Page 38: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

38

Voor het effectief afnemen van de interviews, werden de respondenten eerst via

email uitgenodigd met de informed consent, die een schets van het opzet van het

onderzoek bevat. Wanneer binnen de week geen antwoord ontvangen werd, werd

een herinneringsmail gestuurd of werd men opgebeld indien een telefoonnummer

voorhanden was.

Sommige respondenten wensten de interviewvragen vooraf te ontvangen. Om

iedereen dezelfde behandeling te geven werden de gepersonaliseerde

interviewvragen naar iedereen vooraf doorgestuurd (behalve in twee gevallen waar

dat niet mogelijk was doordat het interview op heel korte tijd geregeld werd).

De interviews werden afgenomen in omstandigheden waarin de geïnterviewde zich

gemakkelijk bij voelde om over het onderwerp te praten. De keuze van locatie en

tijdstip werd dus in de mate van het mogelijke aan de respondent overgelaten.

5.3 Dataverwerking

De interviewgegevens werden geregistreerd op een opnameapparaat, en werden

vervolgens letterlijk getranscribeerd. Binnen de twee weken werd daar een

analyseerbare tekst van gemaakt. Relevante informatie die voor of na de eigenlijke

opname meegedeeld werd, werd zo snel mogelijk genoteerd.

Daarna werden de gegevens geprepareerd voor de eigenlijke analyse: voor de

analyse (geanalyseerd op basis van Baarda et al., 2005) werd de tekst gereduceerd

tot enkel de data die relevant zijn voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag;

daarna werd die gereduceerde tekst opgedeeld in fragmenten; tenslotte werden de

fragmenten thematisch gelabeld en gerangschikt. Voor het bepalen van de labels

werd vertrokken vanuit de getranscribeerde tekst (en niet vanuit het theoretisch

kader), om zo de perspectieven van de respondenten zoveel mogelijk naar voor te

laten komen. In een later stadium van de data-analyse werd wel teruggegrepen naar

het theoretisch kader, en werden de gevonden data geconfronteerd aan de

richtinggevende theorie van sociale innovatie van Ghys & Oosterlynck (2013a).

5.4 Betrouwbaarheid en geldigheid

Na de dataverwerking werden de bekomen resultaten (zoals weergegeven in punt 6)

doorgestuurd naar de respondenten om hen de kans te geven eventuele

opmerkingen, wijzigingen of aanvullingen te geven. Die stap werd genomen om de

Page 39: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  39

betrouwbaarheid en de geldigheid van de gegevens te bevorderen. Tien van de

vijftien respondenten hebben op deze uitnodiging tot feedback gereageerd. De

wijzigingen die door hen in de tekst werden aangebracht, werden in de finale versie

van de resultaten opgenomen. Bijkomende opmerkingen werden in voetnoot

toegevoegd.

Page 40: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

40

6. Resultaten: Bevindingen rond de deelvragen

In dit onderdeel worden de bevindingen uit de interviews gepresenteerd die relevant

zijn voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag. Voor een onderbouwd

antwoord kan gegeven worden op de centrale vraag, moeten eerst enkele deelvragen

bekeken worden:

(1) Hoe krijgt het CLT model vorm in Gent?

(2) Wat is de bredere context waarin CLT Gent opgezet wordt?

(3) Wat zijn de ervaren noden waarop CLT Gent een reactie vormt?

(4) Wat zijn de innovatieve aspecten in CLT Gent?

(5) Waar worden moeilijkheden ervaren in CLT Gent?

Parallel met die deelvragen worden in de volgende paragrafen de antwoorden

weergegeven. De bevindingen worden geïllustreerd met citaten van de respondenten,

zodanig dat hun perspectieven tot leven kunnen komen. Om de anonimiteit van de

uitspraken te bewaken, worden aliassen gebruikt in plaats van de werkelijke namen.

Waar de mening van de respondenten over de grote lijnen gelijk loopt, worden de

meest typerende citaten gekozen. Waar er verschillen in perspectieven bestaan,

worden deze ook opgenomen, om zo de reële discussies en spanningen weer te

geven.

In een eerste paragraaf wordt besproken hoe het CLT-model vorm krijgt in Gent. Er

wordt een schets gegeven van CLT Gent zoals die waar te nemen valt in dit stadium

van zijn ontwikkeling. In een tweede paragraaf wordt ingegaan op de bredere

maatschappelijke en institutionele context, en de noden die volgens de betrokken

actoren ervaren worden. In een derde paragraaf worden de innovatieve aspecten van

CLT Gent gepresenteerd in een vijftal thema’s. In een laatste paragraaf worden bij

diezelfde thema’s de bekommernissen en de moeilijkheden die ervaren worden,

weergegeven.

6.1 Het CLT-model in Gent

6.1.1 Initiatiefnemers en betrokkenen

In 2009 werden de eerste kiemen gelegd voor het opstarten van een CLT in Gent.

Het idee groeide uit de werkgroep Samenhuizen van Lokaal Sociaal Beleid Gent. In

Page 41: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  41

de zoektocht naar alternatieve gemeenschappelijke woonmodellen, stootte de

werkgroep op het CLT model dat vanuit Brussel op de Belgische kaart werd gezet.

Van bij aanvang werden door de initiatiefnemers, Samenlevingsopbouw Gent vzw,

lokale partners gezocht om CLT Gent waar te maken. Het richtgebied van de CLT

was aanvankelijk de wijk Dampoort–Sint-Amandsberg. In een eerste stadium werden

dus middenveldorganisaties aangesproken die actief zijn in dat gebied, zoals vzw

SIVI13. Via dat kanaal werd de doelgroep ook meteen vanaf het begin betrokken.

Organisaties die gelijklopende doelen nastreven, zoals Samenhuizen vzw14 en vzw

Domus Mundi15 zijn ook van meet af aan in het CLT-verhaal meegestapt. Om de

denkgroep meer slagkracht te geven, werd tevens de Dienst Wonen van de stad

Gent betrokken.

CLT Gent is dus iets “dat buiten de bestaande structuren ontstaan is, dat eigenlijk

redelijk spontaan ontstaan is met samenlevingsopbouw, een aantal andere mensen

en kandidaat bewoners, niet onbelangrijk. (…) Het is niet van bovenaf, het is meer

van onderuit gegroeid.” (IVAN B.)

Gaandeweg gaat men steeds verder met het vergroten van het draagvlak door het

idee van CLT te verspreiden en te lobbyen. In eerste instantie werd het middenveld

aangesproken met de vraag een chartertekst te onderschrijven16. Veertig organisaties

hebben de charter ondertekend en zo hun (moreel) engagement geuit. In tweede

instantie werd CLT als een van de vijftien prioritaire maatregelen opgenomen in de

campagne ‘Ieders stem telt’ van Samenlevingsopbouw en andere

middenveldorganisaties in 2012. Op die manier werd het CLT-concept toegelicht aan

alle politieke fracties. In navolging hadden alle grote fracties bij de

gemeenteraadsverkiezingen van 2012 CLT opgenomen in hun verkiezingsteksten.

Daardoor werd CLT opgenomen in het bestuursakkoord van het nieuw gevormde

Gents bestuur. CLT staat zo ingeschreven in het hoofdstuk betreffende de ambities

rond wonen17.

Ook op provinciaal niveau werd CLT voorgesteld. In navolging werd door de

provincieraad financiële ondersteuning toegekend in de vorm van

personeelsmiddelen.

13 Vereniging waar armen het woord nemen in Sint-Amandsberg (www.vzwsivi.be). 14 Vereniging die werkt rond gemeenschappelijk wonen (www.samenhuizen.be). 15 Vzw die werkt rond ecologisch en volhoudbaar bouwen voor kwetsbare groepen (www.domusmundi.be). 16 Beschikbaar via deze link: http://www.samenlevingsopbouwgent.be/themas/wonen_Private _markt/Charter%20voor%20de%20oprichting%20van%20een%20Community%20Land%20Trust.pdf. 17 Beschikbaar via deze link: http://www.gent.be/docs/Diensten%20van%20de%20Stadssecretaris /Stadssecretariaat/Bestuursakkoord_2013_2018.pdf.

Page 42: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

42

Nu is men in een gelijkaardig opzet bezig mensen op Vlaams niveau aan te spreken.

Het kabinet van de Vlaamse minister van Wonen wordt geregeld bevraagd en het

CLT-model werd reeds voor de Commissie Wonen van het Vlaams parlement

gepresenteerd. Ook werd het concept voor de Vereniging van Vlaamse

Huisvestingsmaatschappijen (VVH) gepresenteerd en met de Vlaamse Maatschappij

voor Sociaal Wonen (VMSW) zijn er ook nauwe contacten.

In relatie tot de concrete deelprojecten (zie 6.1.4) die door CLT Gent opgestart

worden, breidt de netwerkgroep, of het “bondgenootschap” (BART V.) zoals het wel

eens genoemd wordt, uit naar andere organisaties en stadsdiensten. Zo is bij het

nieuwbouwproject de Genste lokale overheid in de hoedanigheid van Tom Balthazar

(Schepen van Stadsontwikkeling, Wonen en Openbaar Groen), SOGent (het Gents

stadsontwikkelingsbedrijf) en WoninGent (de Gentse maatschappij voor sociale

huisvesting) eveneens betrokken. Bij het renovatieproject wordt nauw samengewerkt

met OCMW Gent.

6.1.2 Doelgroep en doelstellingen

De doelgroep die beoogd wordt door CLT Gent omvat in de eerste plaats gezinnen

en individuen met een zwak sociaal-economisch profiel, die in onze samenleving als

kwetsbaar beschouwd worden. Dat staat ook zo geëxpliciteerd in het charter van CLT

Gent en in de blauwdruk (Samenlevingsopbouw Gent vzw et al., 2012). In die zin

schrijft CLT Gent zich in in het “sociale segment van de huisvestingssector” (BART

V.). In het woondomein kunnen vooral mensen met een laag inkomen, die huren of

kopen op de private woningmarkt, als kwetsbaar beschouwd worden. De primaire

doelstelling is daarom ook om betaalbaar wonen voor die kwetsbare groepen

mogelijk te maken.

6.1.3 Structuur

De CLT in Gent wordt via twee deelstructuren uitgewerkt.

Enerzijds is er de vzw (de community) die zich voornamelijk zal bezig houden met de

ondersteuning van CLT-bewoners. Vandaag bestaat CLT Gent vzw uit vijf kandidaat-

bewoners en vijf middenveldorganisaties. Samenlevingsopbouw Gent zal de

bewonerswerking verder uitbouwen en ondersteunen.

De vzw kan echter niet ten volle opereren als er geen gronden of bouwstructuren zijn.

Anderzijds is er dus een sociaal woonfonds (de trust) nodig die zich om het

vastgoedgedeelte bekommert en de grond beheert. De trust is nog hangende, gezien

Page 43: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  43

er enkele moeilijkheden ervaren worden (zie 6.4). Het business model zou erin

bestaan dat de middelen (financiële middelen, maar eveneens gronden of panden)

blijven roteren.

Het is de bedoeling dat er sterke linken zijn tussen de community en de trust en dat

beide dezelfde doelstellingen nastreven. “De algemene doelstellingen moeten dezelfde zijn. Alleen is de operationalisering helemaal anders. De ene werkt met bewoners en de andere probeert te zorgen dat het vastgoed er is en dat dat op een goeie wijze gemanaged wordt.” (BART V.)

Zowel in de vzw als in de (toekomstige) trust wordt een drieledig bestuur beoogd (zie

6.3). Het is de bedoeling dat zowel de bewoners, het middenveld als de lokale

overheid vertegenwoordigd zijn. Echter, tot op heden zijn slechts de toekomstige

bewoners en het middenveld vertegenwoordigd.

6.1.4 Concrete projecten

CLT Gent is momenteel via verschillende wegen bezig om gebouwen en gronden in

Gent onder een CLT-structuur te brengen. Momenteel zijn er twee deelprojecten

gaande.

Ten eerste is er een nieuwbouwproject in de wijk Muide–Meulestede–Afrikalaan. De

doelgroep zal daarbij een nieuwe woning kunnen kopen, maar de grond blijft in

handen van de gemeenschap in de hoedanigheid van de trust. Dit project wordt

ondersteund als één van de Pilootprojecten Wonen van de Vlaamse minister van

Wonen en het Team Vlaams Bouwmeester. Met dat projectbudget voor innovatieve

woonprojecten werd door een projectbureau, in overleg met betrokken stadsdiensten,

middenveldorganisaties, buurtbewoners en toekomstige CLT-bewoners, een

masterplan voor een CLT op ‘de kop van Meulestede’ opgemaakt. De intentie van de

stad is om het masterplan als uitgangspunt te nemen om eventueel verdere stappen

te zetten, al is het op dit moment nog niet helemaal duidelijk welke middelen het heeft

om dit plan te gaan realiseren. Wel staat vast dat het perceel waarop de nieuwe CLT-

woningen komen te staan – die eigendom is van SOGent – ter beschikking wordt

gesteld door de stad Gent. Ook staat vast dat de woningen door WoninGent gebouwd

zullen worden.

Ten tweede is er een renovatieproject in samenwerking met OCMW Gent, het

zogenaamde noodkoperproject. Het gaat om een proefproject gelokaliseerd in Sint-

Amandsberg. Daarbij zal gewerkt worden met huiseigenaars die, ondanks het feit dat

Page 44: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

44

ze een woning bezitten, in armoede leven (of dreigen te vallen) en noodzakelijke

renovaties niet kunnen bekostigen. Dit zijn de zogenaamde ‘noodkopers’: “De noodkoper, dat is eigenlijk een koper die het profiel heeft van een huurder, maar die op de huurmarkt geen woning heeft gevonden, en in allerlaatste instantie gekocht heeft. Maar (…) hij heeft een woning gekocht aan de onderkant van de markt, in de zin van kleinere woningen en woningen in slechtere staat en ook waarschijnlijk wel wat slechter gelegen.” (JAN S.)

In het project zal het principe van ‘eeuwig hergebruik van middelen’ van het CLT-

model gehanteerd worden. Het geld dat nu geïnvesteerd wordt, komt terug en zal

opnieuw geïnvesteerd worden. Concreet zal de financiering van de renovaties aan de

hand van een rollend fonds van het OCMW gebeuren. Het gaat hierbij niet om een

‘zuivere’ CLT piste, omdat een ander principe – namelijk de grond in eigendom

brengen van de trust – niet gevolgd wordt. Het wordt daarom ook wel een “CLT light”

(JAN S.; VEERLE M.; GREET V.) genoemd.

De begeleiding van de groep eigenaars wordt opgenomen door CLT Gent vzw. Het

noodkoperproject wordt gesubsidieerd via het subsidiedossier Sociale Innovatie van

de Vlaamse overheid.

6.2 Context en ervaren noden

Een correct begrip van sociale innovatie staat niet los van de context waarin die

innovatie vorm krijgt; of iets innovatief is hangt immers af van wat reeds bestaat.

Daarom worden in het volgende stuk de maatschappelijke en institutionele context

van CLT Gent besproken.

Vervolgens zal ingegaan worden op de concrete sociale noden die in deze context

ervaren worden. Op deze problemen en noden wordt door de bestaande praktijken

en instrumenten volgens de respondenten geen afdoende antwoord geboden;

zodoende wordt een meer gepast antwoord gezocht via de sociale innovatie.

6.2.1 Maatschappelijke en institutionele context

A. Maatschappelijke context

De respondenten geven enkele uitdagingen aan waar we vandaag als maatschappij

voor staan met betrekking tot de woonproblematiek. Ten eerste is er de

demografische evolutie van onze samenleving: we kennen een toename van het

aantal gezinnen doordat we te maken krijgen met gezinsverdunning. Het aantal

mensen per gezin vermindert, waardoor de kwantitatieve nood aan woningen stijgt.

Page 45: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  45

Tevens wordt het inwonersaantal van steden groter: steden “verdichten”18 (THEO D.).

Ten tweede, en gelijklopend, wordt de ruimte om te wonen schaarser.

Vooral in grote steden zoals Gent oefenen deze factoren bijkomende druk uit op het

woningbestand. Andere woonconcepten dringen zich op: “denser wonen, delen,

collectief wonen, … alleen al omdat je daardoor ook meer kan doen op dezelfde

ruimte” (THEO D.).

De sociale zekerheid en de woonwetgeving zouden deze evoluties moeten volgen,

maar de aanpassingen volgen niet op gelijke tred met de veranderingen. “Een wetgeving die niet aangepast is op nieuwe vormen van samenleven. Van het huisje, tuintje, boompje en moeder en vader en twee kindjes. Ja, die maatschappelijke realiteit, die is er niet. Die is gepasseerd. En die gaat ook niet meer terugkomen. Alleen is ons wonen, en onze sociale zekerheid ook nog, helemaal afgestemd op die situatie van moeder en vader en de twee kindjes. Terwijl de helft van de moeders en de vaders niet meer samen zijn. (…) Maar een hele reeks nieuwe samenlevingsvormen zijn er wel. Hoe dat je het draait of keert, onze maatschappij is er niet op aangepast, of onze wetgeving is er voor een stuk niet op aangepast. Maar het bestaat wél. Het is niet omdat de wetgeving er niet van uitgaat, dat mensen dat niet doen. Zeker in steden.” (BART V.)

B. Institutionele context

De institutionele context omvat de bestaande praktijken en instrumenten die

gehanteerd worden door het beleid in een bepaald domein van de samenleving. Voor

het woondomein wordt algemeen opgemerkt dat het woonbeleid “wel veel doet, maar

je voelt dat dat nog altijd een ad hoc-beleid” (EVE K.) is. Duurzaamheid en lange

termijn denken zijn pijnpunten.

Qua bestaande instrumenten in relatie tot de reguliere huisvesting worden vooral over

de stimulatie van eigendomsverwerving via de fiscaliteit en over de quasi

ongereguleerde private huurmarkt bezorgdheden geuit. Ten eerste gaat een

disproportioneel groot deel van het overheidsbudget voor wonen naar private

eigendomsverwerving via de woonbonus. “Grosso modo heel ons budget gaat naar

eigendom” (EVE K.). Ten tweede wordt de private huurmarkt onvoldoende

gereguleerd van overheidswege: “Daar zit geen plafond op, daar zijn geen regels, daar zijn geen begrenzingen. Dat is eigenlijk een vrij private huurmarkt die geen regels kent, waardoor dat mensen daar eigenlijk, uit onze doelgroep, bijna niet meer terecht op kunnen. Iedereen zegt altijd, iedereen die rond wonen en kwetsbare groepen bezig is, zegt altijd: maximum één derde van uw inkomen mag naar wonen gaan. De dag van vandaag, dat is gewoon niet meer zo, dat gaat echt over de helft en meer.” (VEERLE M.)

18 Feedback van respondent: Een tegenstem vind je bij woonexpert Filip Canfyn, die tegengas geeft in de discussie, naar aanleiding van de persartikels over projecten collectief wonen van de Vlaamse bouwmeester.

Page 46: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

46

Bovendien worden de regels en tegemoetkomingen gezien als zaken die vooral de

middenklasse van de samenleving bevoordelen. Zo zijn (renovatie)subsidies enkel te

verkrijgen wanneer je zelf eerst de som kunt investeren. Pas na de eigen investering,

kan een subsidie van de overheid bekomen worden. Maar het zijn net die mensen die

in een slechte woning wonen, die huurder zijn en vaak behoren tot de groepen met

de laagste inkomens. Voor hen is het onmogelijk die initiële investering te maken.

“Dat is gewoon niet voor ons, dat zijn regels voor de middenklassers, wij hebben ook geen geld om te investeren in energiezuinigheid. Zolang dat onze huisbazen kunnen doen wat ze willen, hebben wij daar geen verhaal tegen.” (VEERLE M.)

Qua bestaande instrumenten in relatie tot de sociale huisvesting worden ook enkele

knelpunten opgemerkt, die vaak gelinkt zijn aan het probleem dat slechts een

disproportioneel (klein) deel van de overheidsmiddelen naar het sociale segment van

de huisvestingssector gaat. Ten eerste zijn er onvoldoende sociale woningen. Naar

schatting zijn slechts zo’n zes procent van de woningen in Vlaanderen sociale

woningen. De sociale huisvesting kan zo niet aan de kwantitatieve noden voldoen. De

lange wachtlijsten in de sociale huisvestingssector zijn getuige van dat tekort. Ten

tweede uit dat tekort aan middelen zich eveneens in de leegstand van eigendommen

van sociale huisvestingsmaatschappijen. Het verouderde patrimonium voldoet niet

meer aan hedendaagse kwaliteitseisen. Er zijn echter te weinig middelen om de

panden te renoveren, met leegstand tot gevolg. Ten derde ligt het toewijzingsbeleid,

zowel in de sociale koop als in de sociale huur, onder vuur. Voor beide types wordt

een bepaalde inkomensmarge gehanteerd als voornaamste selectiecriterium. Door

mensen van de doelgroep wordt die manier van toewijzing ervaren als normerend:

speciale situaties, die niet voldoen aan de rigide criteria maar waarbij de noden wel

prominent zijn, komen niet in aanmerking of krijgen geen voorrang.

6.2.2 Ervaren sociale noden

Bovengeschetste praktijken en instrumenten bieden geen afdoende antwoord, in het

bijzonder voor de woonproblemen van kwetsbare groepen. Men zou het de

tekortkomingen van het bestaande systeem kunnen noemen. De armsten wonen in

de slechtste huizen en betalen nog eens de duurste prijs. “De noden zijn op zich niet nieuw, ze worden alleen maar scherper. (…) Dit is zeker het geval voor mensen aan de onderkant van de samenleving: we zien de problemen alsmaar groter worden. (…) Veel van onze doelgroepen zitten in slechte huisvesting en moeten daar veel geld voor ophoesten.” (BART V.)

Welke noden worden nu precies opgemerkt in de Gentse context? Twee zaken die in

alle interviews naar voor worden geschoven zijn betaalbaarheid van wonen en

Page 47: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  47

kwaliteit van wonen. In enkele interviews worden nog volgende bijkomende

problemen gesignaleerd voor de doelgroep: machteloosheid, verdringing en beperkte

mogelijkheden.

A. Betaalbaarheid

Zoals hierboven aangehaald, wordt in het woonbeleid vooral ingezet op private

eigendomsverwerving. Voor de modale Vlaming die voldoende financiële middelen

heeft, lukt het ook om eigenaar te worden van zijn woning: tachtig procent bezit een

eigen huis. De overige twintig procent, voornamelijk starters op de woningmarkt en

lage inkomensgroepen, is toegewezen op de private huursector of de sociale

huisvestingssector. Problemen rijzen voor lage inkomensgroepen omdat de vrije

private huursector te duur is en de sociale huur – met zijn zes procent aandeel in de

huisvestingsmarkt – te krap is. Als het rekensommetje gemaakt wordt, betekent dat

dat ongeveer veertien procent van de bevolking op vlak van woonondersteuning veel

minder tot niet op de overheid kan rekenen. “Als je een eigen huis bezit, heeft de staat daar, via belastingvermindering en woonbonus, aan bijgedragen. Dat gaat over veertig- tot vijftigduizend euro. Daarnaast is er sociale koop en sociale huur, beide systemen worden ook ondersteund door de overheid. Maar al wie daartussen zit, die op de private huur zit ontvangt bitter weinig of niets om in zijn woonnood te voorzien. (…) Vanuit rechtvaardigheidsoverwegingen moeten wij ook kijken naar die mensen: waarom hebben die recht op niks? Dat klopt toch niet? En dan worden die nog constant met de vinger gewezen, want het zijn stumpers want ze zitten op die huurmarkt, enzovoort. En dat zijn allemaal maatschappelijke denkbeelden die leven. Terwijl diegene die zijn eigen huis heeft, die heeft het gemaakt in Vlaanderen. Vanuit rechtvaardigheidsoverwegingen zeg ik, niet iedereen moet eigenaar worden of koper worden, maar je moet wel zoveel mogelijk mensen helpen, ook de niet-eigenaar. (BART V.)

In Gent is de situatie niet anders dan in de rest van de Vlaamse centrumsteden: de

huur is relatief hoog doordat de vraag naar woningen hoger is dan het aanbod. Door

die wanverhouding tussen vraag en aanbod, in een ongereguleerde private

huurmarkt, blijven kwalitatief ondermaatse huizen in de omloop, en dat aan hoge

huurprijzen. Die private huurmarkt is eveneens alsmaar kleiner aan het worden, wat

de wanverhouding nog eens versterkt. Een bijkomende druk in Gent is ook de

aanwezigheid van de studentenpopulatie, in het bijzonder die studenten die op zoek

gaan naar het type woningen waar ook kwetsbare personen naar op zoek gaan.

Er is tevens een groot tekort aan sociale woningen in Gent. Hoewel het percentage

van sociale woningen in Gent (zo’n tien procent) boven het Vlaams gemiddelde ligt,

blijft het aanbod vrij beperkt om de woonnood te kunnen opvangen. Gent kent immers

één van de laagste inkomensgemiddeldes van Vlaanderen. Door dat tekort worden

Page 48: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

48

kwetsbare groepen gedwongen zijn zich te begeven op de vrije private huurmarkt.

Het gevolg is dat ze dure huurprijzen betalen en dat wonen “een veel te grote hap uit

[het] gezinsinkomen” (ELS B.) neemt.

B. Kwaliteit

De huizen waarin men dan komt te wonen, zijn op de koop toe vaak van slechte

kwaliteit. Één reden is dat door de krappe private huurmarkt woningen van slechte

kwaliteit in circulatie blijven. De energiekosten en gezondheidskosten lopen daarbij

hoog op: “Je betaalt dan meer dan een ander aan budgetkosten. (…) Eigenlijk betaal je dan de duurste energie. Dus eigenlijk, wonen is voor mensen met een laag inkomen op de privémarkt onbetaalbaar geworden. Het komt daar op neer. En dan zit je nog in slechte huizen” (ELS B.)

Dit is zeker het geval in de negentiende eeuwse gordel. Stadsvernieuwingsprojecten

of renovatieprojecten van sociale huisvestingsmaatschappijen volgen de nood niet

altijd op de voet, onder andere door een gebrek aan middelen. “Vooral in de negentiende eeuwse gordel zitten we met restanten van de industriële periode; heel veel rijwoningen die niet energie duurzaam zijn, die heel veel energie en geld verbruiken. Het zijn dan meestal de mensen met lage inkomens die daar dan wonen, die dan heel veel geld kwijt zijn.” (MARC D.)

Eveneens zijn negentiende eeuwse gordelwijken door een gebrek aan duurzame

urbanisatie in het verleden enorm dens bebouwd. Daardoor leven veel mensen op

een kleine oppervlakte, met kleine buitenruimtes. Mede daardoor steken ook

problemen van leefbaarheid en leefkwaliteit de kop op.

C. Machteloosheid

Er worden gevallen gesignaleerd waarin misbruik wordt gemaakt van mensen die niet

op de hoogte zijn van hun rechten of die niet veel afweten van woningen

(bijvoorbeeld pas aangekomen migranten die ten prooi vallen aan huisjesmelkers).

Huisbazen zijn bijvoorbeeld niet bereid om de nodige herstellingen uit te voeren of ze

respecteren de privésfeer van de huurder niet. Door de kwetsbare positie waarin men

vertoeft, is het aanklagen van problemen niet evident. Er wordt gevreesd voor nare

gevolgen: “Ik ben alleen met mijn moeder en ik wil eigenlijk niet echt problemen krijgen. (…) Ik heb eigenlijk geen kracht meer om te vechten” (NELE M.)

D. Verdringing

Bij stadsontwikkelingsprojecten wordt soms geen rekening gehouden met de groepen

die daarbij verdrongen worden. Door de influx van meer welstellende groepen, stijgen

Page 49: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  49

de prijzen in de desbetreffende wijk en worden de minst kapitaalkrachtige, meest

kwetsbare bewoners naar elders verdrongen. Voor die groep biedt stadsvernieuwing

op dit moment geen oplossing. Er doen zich stadsvluchten en verplaatsingen van

problemen van de ene naar de andere wijk voor: “Als je dan begint met stadsontwikkelingsprojecten, en je krijgt dan duurdere wijken en minderingen van koopprojecten, dan zit je ook met stadvluchten. Of verplaatsingen van problemen.” (MARC D.)

E. Beperkte mogelijkheden

De bestaande opties die mensen hebben op vlak van wonen zijn beperkt: grofweg

komt het neer op ofwel kopen ofwel huren. Mensen voor wie kopen financieel

haalbaar is, koopt. En dat wordt ook van overheidswege aangemoedigd. Mensen die

niet kunnen kopen, omdat ze starters zijn op de woningmarkt of omdat ze niet genoeg

kapitaal hebben, huren. Er is met andere woorden veel te weinig diversiteit in onze

woonvormen:

“Een doorsnee eengezinswoning, zoals de middenklasse dat heeft… Als je daar uitvalt, dan zit je eigenlijk bijna direct op straat. Er zijn geen deftige treden tussen dakloosheid en tussen een woning. Dus al die mensen die daar uit vallen, die zitten in onzekerheid.” (KRIS M.)

Deze beperkte keuzemogelijkheden geven onder andere aanleiding tot een

bijzondere groep kwetsbaren, de zogenaamde noodkopers. Door de krapte op de

private huurmarkt hebben verhuurders de mogelijkheid om tussen de vele kandidaten

de ‘betere’ huurders voor te nemen. In bepaalde gevallen kan zelfs ronduit gesproken

worden van discriminatie.

6.3 Innovatieve aspecten in het CLT-antwoord

Hieronder worden de bevonden innovatieve aspecten van het CLT-model, zoals het

tot uiting komt in Gent, besproken. De eerste drie innovatieve aspecten zijn aspecten

die ook in andere contexten innovatief bevonden worden. Deze kunnen dus

beschouwd worden als aspecten die inherent zijn aan het CLT-model op zich. Het

gaat dan over het financieringsmechanisme, de gemeenschapsopbouw en de

bestuursvorm. De laatste twee innovatieve aspecten die besproken worden, zijn

aspecten die specifiek in de Gentse (en navenant ook de Vlaamse) context als

innovatief bevonden worden. Het gaat dan over de diversificatie van woonvormen en

de emancipatiemogelijkheden.

Page 50: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

50

6.3.1 Financieringsmechanisme

Het financieringsmechanisme van een CLT werkt anders dan hoe het gebruikelijk

gebeurt in Vlaanderen. Vastgoed en grond worden op een fundamenteel andere

manier benaderd. Grond wordt niet gezien als een investering of als een manier om

kapitaal te accumuleren. “Een goed op de markt geplaatst, dat kan dan een investering zijn voor later. Maar uiteindelijk is dat gewoon een constructie, want uiteindelijk de grond, kan je dat wel bezitten? (…) Een stukje eigendom maken, hoe komen we daarbij om dat te doen? En dan nog te zeggen dat binnen tien jaar, dat dat zoveel meer waard is. Terwijl dat ik het ondertussen gebruikt heb. Fundamenteel klopt daar iets niet, in mijn logisch redeneren. (…) Dus, ik denk dat, allez, voor mij is het [CLT] inderdaad een opstap om daar een klein beetje anders over te denken.” (EVE K.)

Grond komt dus niet in individueel bezit te vallen, maar in collectief bezit. De

gemeenschap, in hoedanigheid van de trust, is eigenaar van de grond. De bewoners

hebben het recht de grond te gebruiken via een systeem van erfpacht.

Eigenaarschap van de grond wordt zo losgekoppeld van eigenaarschap van de

woning.

Aan deze benadering van grond en vastgoed worden enkele voordelen

toegeschreven: (1) betaalbaarheid van individueel huiseigenaarschap, (2)

maatschappelijke betaalbaarheid van wonen voor kwetsbare doelgroepen, en (3)

retentie van middelen voor dezelfde doelgroep overheen de tijd.

Ten eerste verdwijnt door deze loskoppeling de grondprijs uit de uiteindelijke kostprijs

van de woning. Men betaalt enkel de “bakstenen” (THEO D.). Op die manier wordt de

individuele betaalbaarheid van een eigen woning, en de woonzekerheid die ermee

gepaard gaat, voor een groep mensen die nu niet geholpen worden, haalbaarder. “Dus als je sociale koop mogelijk wil houden, is het misschien zeer interessant om sociale koopwoningen te verkopen zonder grond, en die gronden in eigendom te houden gewoon. (…) En dan zou je de koopmarkt ook weer veel betaalbaarder kunnen maken voor een ganse groep mensen, die daardoor niet op de huurmarkt moet, en niet op de sociale huurmarkt moet.” (GREET V.)

Ten tweede komt gemeenschapsgrond ook ten goede aan de maatschappelijke

betaalbaarheid van wonen om behoorlijke huisvesting te voorzien voor kwetsbare

mensen. De middelen die door de samenleving geïnvesteerd worden in wonen voor

kwetsbare doelgroepen (in de vorm van grond en financiële werkingsmiddelen van de

trust) worden ter beschikking gesteld van de eigenaar of huurder van de CLT-

wooneenheid, maar blijven in se eeuwigdurend het bezit van de gemeenschap. Ook

bij de intrede van een nieuwe eigenaar of huurder. Dat impliceert dat de middelen

steeds hergebruikt kunnen worden ten voordele van dezelfde doelgroep. Door de

retentie van middelen wordt CLT gezien als een efficiëntere manier om (beperkte)

Page 51: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  51

overheidsmiddelen aan te wenden. Dit in tegenstelling tot de huidige gang van zaken

in de sociale koop, waar de investering van de gemeenschap – bijvoorbeeld via

subsidies voor een koopwoning of een sociale lening – na twintig jaar geprivatiseerd19

wordt. Die rotatie over tijd wordt ook wel “subsidieretentie” genoemd.

Ten derde is de gemeenschap via dit financieringsmechanisme in staat deze

middelen over tijd voor te behouden voor dezelfde kwetsbare doelgroep.

“Omdat één van de principes is: als je verkoopt dan gaat zeventig procent, geloof ik, van de meerwaarde terug om opnieuw geïnvesteerd te worden voor dezelfde doelgroep. Dat vind ik, allez, dat vind ik een zeer essentieel onderscheid met sociale koop.” (IVAN B.)

Het is geen eenmalige gift aan één persoon of één gezin. Het komt ten goede aan

een hele groep mensen, zij het niet op hetzelfde moment maar over de tijd heen. Het

vertegenwoordigd daarmee ook een zekere solidariteit met diegene die na jou komt. “Het wordt een rollend systeem. Een keer dat jij afbetaald hebt, komt er dan weer geld vrij voor de volgende generatie, uw eigen kinderen of andere mensen die dan een laag inkomen hebben en toch een goeie woning kunnen verwerven.” (ELS B.)

6.3.2 Gemeenschapsopbouw

Het community-aspect van het CLT-model wordt in een Gentse (en bij uitbreiding

Vlaamse) context als innovatief ervaren. Het uitbouwen van een gemeenschapsleven

is iets wat tot nu toe beperkt – of zelfs afwezig – is gebleven in de sociale

huisvestingssector. “Op dit moment is dat nog allemaal redelijk theoretisch natuurlijk, maar dat is ook de bedoeling om dus met die CLT ook een soort gemeenschapsleven op te bouwen. (…) Maar dat is ook wel een onderscheid met sociale koop waar dat je gewoon als individu een huis koopt en voor de rest, kom je goed overeen met je buren, dat is fantastisch, is dat niet zo, wel dan is dat niet zo.” (IVAN B.)

Het is dus de bedoeling in CLT Gent om een gemeenschapsleven op te bouwen. CLT

kan dat op twee manieren faciliteren. Ten eerste wordt door CLT een primaire

woonbehoefte ingevuld, waardoor mensen meer open staan voor

gemeenschapsvorming. “Want we merken, collectiviteit komt pas als mensen geen primaire behoeften meer hebben. (…) Dus als CLT ervoor zorgt dat de woonkost, dus uw maandelijks aandeel aan vaste woonkost, verkleint, gaan mensen rapper uit dat overlevingsstramien komen, zich meer openstellen voor mekaar en kan je ook aan die community bouwen. Dus dat is eigenlijk ook nog een keer een zeer interessant sociologisch gegeven waar dat wij ook wel veel in zien.” (GREET V.)

19 Na twintig jaar mag de sociale koopwoning immers verkocht worden zonder dat er iets van de originele subsidie of geaccumuleerde meerwaarde terug naar de gemeenschap vloeit.

Page 52: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

52

Ten tweede is er de veronderstelling dat door het nastreven van een

gemeenschappelijk doel (namelijk het verder uitbouwen van de CLT) mensen elkaar

vinden en zich verbinden. Bij de bewonersgroep waar nu mee gewerkt wordt, is die

betrokkenheid en dat engagement ten opzichte van elkaar en het bredere doel reeds

te merken: “Dat is geen duiventil waar je zomaar uitstapt.” (BIRGIT M.) “We zijn met iets begonnen en we moeten het ook afmaken. De mensen die voor het project werken, ze geloven ook in ons en wij geloven in hen. Je moet het zo bekijken: het zou erg zijn als zij ons zomaar zouden achterlaten, en wij mogen ook niet zomaar zeggen van trek uw plan.” (NELE M.)

Achter de gemeenschapsfocus ligt een idee van coproductie en collectiviteit, waarbij

afgestapt wordt van een individuele aanpak van problemen. Dit zou allerlei positieve

neveneffecten genereren, zowel praktische als immateriële. Qua praktische

voordelen wordt vermeld dat je door te delen (gaande van collectieve (buiten)ruimtes

tot een gezamelijke huurauto) hetzelfde of meer kunt doen met minder middelen.

Daarnaast biedt het ook mogelijkheden tot (zelf)tewerkstelling, bijvoorbeeld in de

vorm van een lokale diensteneconomie. Qua immateriële voordelen worden zowel op

het niveau van het individu, als op het niveau van de buurt en van de bredere

samenleving positieve zaken gezien. Om te beginnen wordt het individu er beter van:

wanneer je iets kan betekenen voor de gemeenschap, krikt dat ook je gevoel van

eigenwaarde op.

“Mensen terug nieuwe erkenning, waarde geven, door het feit dat ze er zelf in betrokken zijn. Dat ze mee doen. Dat ze anderen aanzetten.” (EVE K.)

Maar ook op niveau van de wijk kan het leiden tot positieve effecten, door het

(her)introduceren van de sociale beleving en een ander sociaal weefsel in de wijk. Zo

worden de deuren opengezet naar burenzorg en zorgen voor elkaar in het algemeen: “Als die community, dat gemeenschapsaspect tot ontplooiing zou komen, krijg je daar ook, hoe moet ik het zeggen, hulp op andere manieren. Dus als je goed nabuurschap hebt en mensen die dingen gemeenschappelijk willen doen, dan gaan ze mekaar ook helpen, niet alleen voor huisvesting tout-court, maar ook daarbuiten.” (IVAN B.)

Tenslotte kunnen ook op samenlevingsniveau enkele gewenste effecten

onderscheiden worden. Door coproductie en collectiviteit zouden ook andere

samenlevingsverbanden en samenlevingscondities kunnen ontstaan. Algemeen kan

dat een dam tegen verzuring en samenlevingsproblemen vormen: “Maar ook de verzuring, het samenleven, … dat verbetert allemaal vanzelf. (…) We gaan dan ruimtes kunnen delen. Wat we ook kunnen delen met de buurt. Dus het zou moeten dat het samenleven daar ook veel minder verzuurd wordt, en dus ook veel minder problematisch. Dat er daar geen racisme is, dat er daar geen samenlevingsproblemen zijn. Die heb je nu dikwijls wel in de sociale woonwijken.” (ELS B.)

Page 53: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  53

6.3.3 Drieledig bestuur

Ook het bestuur van de CLT wordt opgenomen door de gemeenschap,

georganiseerd via een drieledig bestuur. Daarin zijn zowel de bewoners van CLT-

wooneenheden en buurtbewoners, als het lokale middelenveld, als de lokale overheid

vertegenwoordigd. “Dat is géén eenzijdig verhaal, noch van bewoners, noch van de overheid, want er zitten daar ook nog andere sociale organisaties in, dat is echt een wij-verhaal.” (VEERLE M.)

De verschillende partijen zetelen als gelijkwaardige partners. Het representeert

daarbij een stap richting meer democratie op niveau van de lokale samenleving,

omdat de bewoners en de buurt een gelijkwaardige rol krijgen in de beheersfuncties.

Vergeleken met hoe de sociale huisvesting op dit moment bestuurd wordt, waarbij

beslissingen voornamelijk door de sociale huisvestingsmaatschappijen en overheden

genomen worden, is dit dus innovatief te noemen in deze context.

Door dit bestuursaspect moet ook op een heel andere manier nagedacht worden over

participatie van de doelgroep in de sociale huisvestingssector. Het opent

mogelijkheden voor bewoners om zelf beslissingen te nemen over hoe ze hun

(samen)leven willen organiseren.

Op dit moment is de vzw bijvoorbeeld de toelatingsvoorwaarden en

betaalbaarheidstoelagen aan het uitdenken voor de CLT-wooneenheden. De

toelatingsvoorwaarden zullen anders zijn dan die van de bestaande sociale

huisvesting. Op die manier zouden kwetsbare personen die in het huidig systeem uit

de boot vallen, wel kunnen toetreden in de CLT. “Wij zijn nu aan het proberen om die toelatingsvoorwaarden te veranderen. Dus iemand die voldoende geld heeft, mag instappen, maar hij moet sparen. (…) Om te vermijden dat iemand zegt: “Hoeveel is dat hier dat je moet hebben als inzet? Hier heb je het!” Dus en wij die al jaren sparen zouden eruit vallen, omdat we dat niet kunnen, dat geld op tafel leggen. En om dat te vermijden moeten zij ook sparen, en wachten totdat ze het samen hebben. (…) Dus om te vermijden dat mensen met een laag inkomen, maar die erachter staan, er d’office uitvallen als we alleen de normen van de sociale lening gebruiken.” (ELS B.)

In gelijke lijn wordt gestreefd naar enige flexibiliteit in de betaalplanning van de lening.

Er worden dus andere voorwaarden voor de sociale lening onderhandeld.

6.3.4 Diversificatie in woonvormen

Hierboven werd reeds geschetst dat de bestaande opties die mensen hebben op vlak

van wonen beperkt zijn: mensen voor wie kopen financieel mogelijk is koopt via een

conventioneel systeem van privaat woningbezit gekoppeld aan grond; mensen die

Page 54: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

54

niet kunnen kopen huren. Problemen rijzen voor lage inkomensgroepen, onder

andere door dit gebrek aan keuzemogelijkheden. CLT Gent kan op dat vlak

woonperspectieven creëren en uitbreiden voor mensen die er nu geen tot weinig

hebben, door diversificatie te brengen in woonvormen. Het is immers “een alternatief

tussen huur en koop, tussen privé en sociaal-publiek” (EVE K.). Zoals hierboven al

aangehaald werd, bewandelt CLT Gent verschillende pistes (momenteel een

nieuwbouwproject en een renovatieproject). CLT Gent zou kunnen zorgen voor een

aantal bijkomende treden in de woonladder, door CLT huur of CLT koop te voorzien. “Dus de jeugd start met een kleinere spaarboek dan dat ze tien jaar geleden deden. En daarmee hebben we ook zeker een goeie huurmarkt nodig. Of we kunnen zeggen van we kopen een CLT-woning. Want het voordeel tussen huren en CLT is: je krijgt niet de ganse meerwaarde van uw woning eens dat ze weer verkocht wordt, maar als je huurt ben je je huur elke maand kwijt, en na tien jaar huren heb je tien jaar betaald en krijg je daar niks voor. Na tien jaar CLT krijg je op zijn minst waar dat je mee gestart bent. Dat indexeert terug en kun je wel misschien iets anders gaan kopen dat beter aangepast is aan uw gezin of aan uw kinderen. (…) Waarom niet opbouwen: huren, CLT, volle eigendom? Dat moet kunnen. En op die manier ververst zich dat, en kan iedere doelgroep ook doorschuiven naar de volgende.” (GREET V.)

6.3.5 Emancipatie van de doelgroep

In verschillende interviews wordt in de strijd tegen woonproblemen het belang van het

sterker maken van kwetsbare groepen aangehaald. “Want de bedoeling is nog altijd

dat de mensen er krachtiger uit komen.” (GREET V.) De emancipatiemogelijkheden

die potentieel door CLT geboden worden, staan vaak lijnrecht tegenover de

machteloosheid die door de doelgroep in de huidige situatie ervaren wordt.

Alle voorgaande zaken kunnen in principe bijdragen aan het versterken van de

doelgroep. De effecten van een CLT kunnen immers uitstralen naar andere

levensdomeinen, ook al is het in eerste instantie een ingreep in het woondomein.

Door een aanbod van betaalbaar wonen te doen, hebben sociaal-economisch

zwakkere groepen een hefboom om te klimmen op de sociale ladder. Het feit dat

mensen een goede en stabiele huisvestingstoestand hebben, kan voor een stuk in

kracht omgezet worden en emancipatorisch ondersteunend zijn. “Door te voldoen aan een aantal basisbehoeften van mensen kun je ze helpen de sociale ladder op te klimmen.” (HANS L.)

Zo bijvoorbeeld worden groepen die wonen in achtergestelde buurten bij de

opwaardering van hun wijk niet verdrongen (door de influx van meer gegoede

groepen), maar krijgen ze via CLT de mogelijkheid om in hun wijk te blijven wonen.

Zo worden ze niet ontworteld, maar net sterker gemaakt.

Page 55: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  55

“Ze kunnen in dezelfde buurt blijven wonen, zonder dat de huurmarktprijzen de hoogte in schieten.” (ANKE N.)

Als men door CLT meer woonzekerheid krijgt, doordat men bijvoorbeeld niet steeds

moet verhuizen, krijgt men ook meer tijd voor andere zaken zoals werk en culturele

participatie.

Ook wordt het via CLT mogelijk om een stukje kapitaal op te bouwen, en eventueel

zelfs generatiearmoede te bestrijden (ondermeer doordat ouders een gezondere

woning kunnen overlaten aan hun kinderen). Doordat huiseigenaarschap haalbaarder

wordt voor mensen die voorheen alleen maar konden dromen van een eigen huis, en

doordat betaalbare huisvesting een manier van sparen is voor later, kan men immers

(weliswaar beperkte) financiële winst boeken. Het (weliswaar beperkte)

geaccumuleerde kapitaal kan dan doorgegeven worden aan de kinderen.

“En men wil die mensen op een alternatieve manier een eigendom geven. Mensen die anders nooit eigendom zouden kunnen verwerven, wil men zo een eigendom gunnen. En dat is dan ook weer een vorm van sparen voor later.” (KRIS M.)

Via het inbouwen van extra treden op de woonladder krijgen mensen ook persoonlijk

meer woonperspectieven, die op hun beurt kunnen leiden naar een klim op de sociale

ladder. Op die manier krijgen mensen dus ook ruimere perspectieven in het leven in

het algemeen. De opties die volgende respondent ziet, wanneer ze niet in CLT Gent

zou kunnen meestappen, is daarbij kenschetsend: “Ik ging gestopt hebben met mijn studies en voltijds gaan werken, een lening aangaan en een huis kopen.” (NELE M.)

Naast deze indirecte hefbomen voor emancipatie, kunnen in CLT Gent ook expliciete

inspanningen onderscheiden worden die emancipatie in de hand moeten werken. Zo

wordt er ingezet op begeleiding en ondersteuning van de doelgroep door

buurtwerkers of andere mankrachten in te schakelen die de gemeenschap van een

community land trust begeleiden en opvolgen. “Het feit ook, wat dat ik zelf enorm belangrijk vind als je met kwetsbare groepen werkt en wonen, is die sociale begeleiding die er op zit. Begeleiding op allerlei vlakken, ook dat zit in CLT. Sommige aspecten zitten wel in andere projecten ook, die begeleiding, maar dat is altijd op een andere manier of niet zo intensief als dat CLT dat biedt.” (VEERLE M.)

Er zou bijvoorbeeld bijstand kunnen geleverd worden voor het afsluiten van leningen: “Dat de organisatie, CLT dan, mensen bijstaat in het afsluiten van leningen. Je zit met veel mensen die niet alleen een laag inkomen hebben maar ook een lage vorming hebben. Die een gemakkelijk prooi zijn voor banken, financiers allerhande. Als je

Page 56: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

56

daar vanuit een organisatie ook een bijstand levert, is dat een meerwaarde die verder gaat dan alleen maar de bakstenen, bij wijze van spreken.” (IVAN B.)20

6.4 Bekommernissen en moeilijkheden

6.4.1 Financiering

Alle respondenten erkennen dat het financieringsmechanisme op lange termijn opportuniteiten biedt voor een efficiëntere aanwending van overheidsmiddelen.

Tegelijk blijkt net het opstarten van de trust, die het financieringsgedeelte omvat, in

de praktijk heel moeilijk. Vooreerst is er de kwestie van middelen, al dan niet in de

vorm van grond, die initieel in de trust moeten geïnvesteerd worden zodat die

operationeel kan worden. “Als je geen geld hebt, kan je geen grond verwerven. Dus de enige mogelijkheid bestaat erin dat je die grond op een of andere manier voor niets, of voor een zeer lage prijs kunt verwerven van de stad, of eventueel van een private investeerder.” (GREET V.)

De externe investering is er momenteel nog niet. Er wordt door het Gents

stadsbestuur wel morele ondersteuning geboden voor het project – zoals dat

bijvoorbeeld tot uiting komt in het opnemen van CLT in het bestuursakkoord –, maar

de concrete engagementen zijn nog onduidelijk. Zo is het niet duidelijk of deze grond

gratis ter beschikking zal gesteld worden als gift, of dat er een canon op de grond zal

gevraagd worden (die door de CLT-bewoners zal moeten betaald worden) en hoeveel

die zal bedragen. Die cijfers zijn echter belangrijk als men de betaalbaarheid (en dus

ook toegankelijkheid) voor kwetsbare doelgroepen wil waarborgen. “Gronden krijgen, dat is een beetje… Maar ik sta er wel op dat bijvoorbeeld Samenlevingsopbouw niet een canon moet betalen voor de grond van SOGent die zo hoog is als dat ze hem zouden gekocht hebben. Er is altijd gezegd dat ze hem ter beschikking kregen. Het is niet de bedoeling dat ze daar al dat geld moeten ophoesten.” (GREET V.)

Ten tweede is er ook de kwestie van de samenstelling van het bestuur en de leden

van de trust. De Gentse lokale overheid wil voorlopig niet in de (toekomstige) trust

stappen als partner.

Ten derde is de speelruimte in de wetgeving beperkt. Een rigide wetgeving botst

soms met innovatieve ideeën. Er worden enkele hindernissen voor de scheiding van

grondbezit en woningbezit in de regelgeving ondervonden. Je zit met een model

waarin de gemeenschap, in de hoedanigheid van de trust, de gronden bezit en die 20 Feedback van respondent: Het ondersteunen van bewoners bij het afsluiten van een lening zou een taak van de vzw kunnen zijn. Dit is evenwel geen vaststaand feit. In de Verenigde Staten gebeurt het op sommige plaatsen, maar in Gent zijn we bijlange nog niet zo ver.

Page 57: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  57

gronden in bruikleen geeft aan de bewoner. Het probleem is dat dat eigenlijk gezien

wordt als een zekere vorm van inkomsten voor de trust die dan ook binnen die trust

fiscaal belast wordt. “Daar zitten een aantal tegenstrijdigheden en moeilijkheden. Het is logisch dat iedereen die geld verdient daar een stuk belasting moet op betalen, maar misschien kan er wel op bepaalde vormen van wooncoöperatie en dergelijke, wel gezocht worden naar een beter model of een betere regelgeving.” (HANS L.)

Ook zou de scheiding van grond en woning het bekomen van leningen bij banken

kunnen verhinderen. Mensen zouden misschien moeilijk een hypotheek of een

schuldsaldoverzekering krijgen, gezien bij een eventuele inbeslagname van de

woning, de bank de grond er niet bij krijgt. “Omdat natuurlijk, die grond zelf is veel waard. Stel dat je iemand hebt die koopt, die niet zo financieel draagkrachtig is en die renoveert of onderhoudt niks aan dat huis. Het zou wel een keer kunnen dat na dertig jaar, dat alleen de grond nog waarde heeft en het huis niet meer. Dus als je dan uw lening niet meer kunt afbetalen, allez na tien of na twintig jaar, en de bank zegt: ik heb alleen uw huis in pand, maar ik kan dat huis niet verkocht krijgen want ik ga nooit terugkrijgen van wat dat ik u geleend heb… Zou het wel een keer kunnen zijn dat de bank afhaakt.’ (GREET V.)

Ten vierde baart de individuele en maatschappelijke betaalbaarheid veel

respondenten zorgen. Individuele betaalbaarheid in de zin dat het financieel toch niet

haalbaar zal zijn voor veel mensen, ondanks dat de grondprijs niet in rekening

gebracht wordt. De redenering is dat het bedrag die de toekomstige bewoners

momenteel aan het sparen zijn in de spaargroep, niet voldoende zal zijn. Bij de maatschappelijke betaalbaarheid wordt de vraag gesteld of het CLT-model

überhaupt wel betaalbaar zal zijn voor onze samenleving, zeker wanneer het op grote

schaal toegepast zou worden. Om die reden wordt door sommige actoren ook

gekeken naar middengroepen – in plaats van alleen kwetsbare groepen. Die groepen

zouden de financiële draagkracht van een CLT kunnen verbreden. Sommige willen

daarom op een iets hogere doelgroep dan de meest kwetsbaren mikken, om het

realistisch te houden en om te zorgen dat dit project lukt. Als dit project een goed

precedent zet, zou in de toekomst kunnen gekeken worden om meer te focussen op

kwetsbare groepen. “Een aantal mensen stellen wel in vraag van is het wel haalbaar met de groep die Samenlevingsopbouw op het oog heeft, omdat, ook als je naar sociale koop gaat, is de kost toch al vrij groot. Zit je dan toch niet eerder met een groep die toch iets financieel daadkrachtiger is dan de groep waar nu mee gewerkt wordt? Dus naar haalbaarheid worden soms nog vragen gesteld.” (KATRIEN D.) “Maar mijn zorg is dan ook… Ik geloof echt in het CLT-concept, en ik wil dan dat dat echt goed van de grond geraakt, zonder nog een keer een extra risico. En kunnen we het binnen vijf jaar voor een lagere doelgroep, met een lager inkomen ook mogelijk

Page 58: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

58

maken. Ik ga daar direct supporter van zijn, maar om nu al met zo’n kwetsbaren te beginnen. Je vindt daar ook niet zomaar sponsors voor.” (GREET V.)

Bij andere actoren is er daarom de vrees dat zal afgeweken worden van de initiële

principes bij de uitwerking en de uiteindelijke realisering van de CLT-projecten.

Sommige respondenten blijven erop hameren dat het moet voorbehouden blijven

voor de meest kwetsbaren (of althans dat alle kwetsbare groepen vertegenwoordigd

zijn, waarbij voor de meest kwetsbaren een betaalbaarheidstoelage uitgewerkt

wordt). Het is enorm belangrijk kwetsbare groepen te omschrijven, duidelijk te maken wat je hiermee precies bedoelt. Je kan deze groep opdelen in verschillende subgroepen bijvoorbeeld op basis van inkomen. Kijk maar naar het onderscheid tussen de toegangscriteria voor sociale koop en sociale huur. De gemakkelijkste oplossing om te werken met kwetsbare groepen, is mikken op diegenen met het hoogste inkomen, op diegenen die het dichtst aansluiten bij de middenklasse, … Bij het project in de Muide hebben we bijvoorbeeld altijd gezegd dat we een goede mix willen binnen de kwetsbare groep én dat we vooral veel oog moeten blijven hebben om die laagste te kunnen blijven betrekken. Maar dat is geen evidente keuze. Het is echt knokken om het voor die laatste groep betaalbaar te maken. Het is heel verleidelijk om te zeggen van kijk we pakken kwetsbaren, maar we gaan 'hoge' kwetsbaren nemen. Dat is ook kwetsbaar, maar dat is niet hetzelfde. (…) En dat vraagt veel meer engagement om die laagste mee te krijgen, en veel meer energie en engagement, ook vaak veel meer middelen, want die hebben minder geld. Maar het is wel… het zijn die die moeten klimmen. Die bovenste, die gaan misschien net gemakkelijker die stap kunnen zetten naar de middenklassers.” (VEERLE M.)

Ten vijfde is er een mentaliteitswijziging nodig opdat CLT Gent zijn volle potentieel

kan exploreren. Het ligt immers nog moeilijk bij de gemiddelde Vlaming om

grondbezit losgekoppeld te zien van woningbezit. Er is een zekere vrees over de

starheid in de ideeën van mensen. Er is twijfel of dat de idee van geen eigenaar te

zijn van de grond gaat aanslaan bij de Vlaming met de baksteen in de maag. “Geen eigenaar van de grond zijn, wil ook zeggen dat er in de geesten van de mensen zeer veel moet veranderen. Maar de tijd biedt er wel kansen toe. Dus dat is ook, dat is een mentaliteitswijziging, maar dat is zeer moeilijk denk ik. Nu, de tijd op zich biedt daar wel kansen, omdat veel mensen gewoon de financiële middelen niet meer hebben om dat allemaal te doen. En waardoor het wel mogelijk is om die omslag in het hoofd te maken. Maar het is toch een hele omslag.” (BART V.) “Wat ik vaak hoor is van: het ligt niet in de Vlaamse aard om in dit soort... want wij hebben graag een stuk grond, eigendom. Dus een aantal mensen zijn zo wat sceptisch ten opzichte van het mechanisme.” (KATRIEN D.)

Maar de bevraagde leden van de doelgroep zelf lijken wel aan boord. Ze vermelden

dat grondbezit niet het belangrijkste is; solidariteit met lotgenoten en woonzekerheid

zijn veel belangrijker.

Page 59: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  59

6.4.2 Gemeenschap

De principes van coproductie en collectiviteit worden hoog geschat. Het zou leiden

naar een meer zorgende en veiligere buurt, hechtere samenlevingsverbanden,

enzovoort. Maar ook hier bekommert men zich om de inspanningen en middelen die

vereist zijn om de gemeenschapsopbouw tot een goed einde te brengen. Er zal veel

begeleiding en ondersteuning nodig zijn van het opbouwwerk om aan die

gemeenschapsvorming te doen en die te blijven in stand houden. Sommigen zien het

als een tijdelijk iets, waarbij je na een bepaalde tijd gemist kan worden; anderen zijn

van mening dat er blijvend serieuze ondersteuning en investering zal nodig zijn. Nog

anderen hebben moeite om te geloven dat het gemeenschapsaspect überhaupt zal

lukken. Die respondenten staan sceptisch tegenover het samenleven van kwetsbare

doelgroepen en de (on)leefbaarheid. De draagkracht van de wijk zou kunnen

overschreden worden als er veel sociale woningen en kwetsbare mensen bijkomen.

In de wijk Muide–Meulestede–Afrikalaan zijn er immers al veel sociale woningen. “Er zijn twee sociale huisvestingsmaatschappijen die daar eigenlijk een pak woningen hebben en waar wel, dat geldt eigenlijk globaal voor de Muide, maar zeker ook voor Meulestede, waar je soms geluiden hoort in de wijk van: als we CLT echt zien als een vorm van sociaal wonen, gelijklopend aan sociale huisvesting, is de draagkracht van de wijk dan niet een stuk overschreden als we dit er ook nog eens gaan inplanten?” (KATRIEN D.)

Ook hier komt weer het argument opduiken om zich niet enkel te concentreren op

kwetsbare doelgroepen, maar te opteren voor een sociale mix – demografisch, qua

inkomen, qua scholingsgraad, enzovoort – om eventuele leefbaarheidsproblemen in

te dijken. “Wat dat voor ons belangrijk is, is dat het een voldoende gemixt stadsweefsel is. Op buurtniveau dan. Die voldoende kritische massa genereert, vind ik toch, voor het functioneren van een stadsdeel. En dat je op lange termijn een stabiel stadsweefsel hebt die maakt dat de buurt op alle aspecten leefbaar is. Dat je ook sociologisch een goeie buurt hebt die zichzelf… Dat je niet een buurt genereert die op termijn zorgt dat je daar op den duur enkel nog kan overleven met een leger straathoekwerkers en buurtwerkers en politie.” (THEO D.)

6.4.3 Bestuur

De grootste moeilijkheid op dit moment, op vlak van het CLT-bestuur, is het feit dat

de lokale overheid niet in het bestuur van de vzw, noch van de (toekomstige) trust, wil

stappen. Ook hier is er morele steun, maar geen concreet engagement met

betrekking tot een echt partnerschap. “Er is terughoudendheid, op zijn zachtst

gezegd.” (HANS L.)

Page 60: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

60

In die omstandigheden kan de drieledigheid natuurlijk moeilijk gerealiseerd worden.

Om het concept echte slaagkansen te geven is het echter cruciaal dat alle drie de

partijen vertegenwoordigd zijn: “het mag geen verhaal van de bewoners en het

middenveld worden” (BART V.).

De redenen die hiervoor wordt aangegeven worden zijn divers. Enkele respondenten

stellen dat dat komt omdat besturen niet willen met bewoners samenzitten in een

structuur waar alle partijen evenveel inspraak en beslissingsrecht hebben. Anderen

stellen dat alle drie de partijen denken dat enkel zij het best geplaatst zijn om de

uiteindelijke beslissingen te nemen, en dat ze het dus best alleen doen in plaats van

samen. “… zeer vernieuwend ten aanzien van bewonersbetrokkenheid. Het uitbouwen van een community en alles wat daarmee te maken heeft, de beheersfuncties waar dat mensen een rol in krijgen, buurten en overheden samen. Het feit gewoon dat dat zo moeilijk is om die drie samen te zetten, toont al aan dat dat vernieuwend is. Want overheden zeggen van: “Ja maar, met die bewoners erbij?”. Maar die bewoners zeggen dat ook. We moeten niet denken dat… Dus elk van die drie partijen aan tafel zegt: “Ja maar, die twee andere, we hebben die niet nodig.”. Dan zeg ik ja, dat is niet slecht, dat zit goed. Als iedereen dat zegt: “de anderen zijn niet nodig, we zullen wij het wel regelen”. En als wij zeggen: ja maar, het is de bedoeling dat je daar samen zit. Maar goed, we zijn er nog niet…” (BART V.)

Vast staat dat het alleszins niet de gewoonte is in de huidige praktijken van

huisvesting voor kwetsbare groepen, dat besturen samen met de doelgroep en

middenveldorganisaties op gelijk niveau beslissingen nemen over de kwesties ter

zake.

6.4.4 Diversificatie

Diversificatie en het opentrekken van keuzemogelijkheden is een mogelijke bijdrage

van CLT Gent, maar door de beperkte schaal zal de betekenis misschien heel gering

zijn. De beperkte schaal van het project roept daarom bij bepaalde respondenten

enige bezorgdheid op. Het kan op dit moment twee kanten uitgaan: ofwel blijft het

een randgebeuren, ofwel wordt het opgeschaald. Daar zijn echter enige politieke wil

en reële investeringen voor nodig. “Als het bij een project blijft van dertig nieuwbouw wooneenheden aan de Muide waar vijf jaar aan gewerkt gaat worden, dan is het verloren. We moeten eigenlijk op korte tijd dat systeem kunnen opschalen en er heel snel in kunnen slagen om dat patrimonium op te bouwen van CLT. En daar kijken we of we iets kunnen doen met de leegstand van sociale huisvesting. Daar zitten wel wat mogelijkheden en wat knooppunten, maar daar zal ook wel wat politieke en huisvestingswil nodig zijn om dat mogelijk te maken. Je moet ook eigenlijk op korte tijd snel kunnen groeien denk

Page 61: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  61

ik om u in de markt te zetten. Maar we moeten nog eigenlijk starten. Je moet zeer veel dingen terzelfdertijd doen.” (BART V.)

Men blijft draagvlak creëren, lobbyen en politieke druk uitoefenen om ervoor te

zorgen dat die politieke wil aangewakkerd wordt. Daarbovenop gaat men ook op zoek

naar andere manieren, om het desnoods zonder de overheid te doen. “Dus als, ik ga nu maar zeggen, sociale huisvestingssector zou willen meestappen en zeggen: “Oh, God ja, we stoten die woningen af. Je mag ze hebben, maar je moet de renovatie zelf betalen.”. Dan zitten we wel al een hele stap verder. Rekening houdend met alles wat dat we krijgen, dat dat geld niet weg is. Dat dat geld dat geïnvesteerd wordt, gaat blijven rollen. Dus de vraag is, vinden we nu investeerders die met een basis van wat dat de overheid investeert, ook wil meestappen. Die er dan wel een klein rendement op willen. Maar als je een CVBASO bent – sociaal objectief – dan is dat een laag rendement. (…) Dan vragen we eigenlijk heel veel. Dan vraag je veel van uw bewoners, die tekenen mee, die gaan mee in het hele verhaal. Maar je vraagt natuurlijk ook veel naar uw investeerders. En daar spreek ik van coproductie en sociale innovatie. Dat ze een stukje maatschappelijk verantwoord ondernemen en dat ze inderdaad zeggen: we moeten daar niet direct een groot rendement op hebben. Ofwel zijn het private investeerders die zeggen van: “Ja, OK, ik heb dat geld niet nodig, doe maar”. Ofwel zijn het eerder stichtingen à la Koning Boudewijnstichting of weet ik veel wat. Oftewel is het PMV, Participatiemaatschappij Vlaanderen, die met overheidsgeld investeert in projecten om starters te lanceren. Oftewel is het rechtstreeks, met patrimonium, de sociale huisvestingsmaatschappij van Gent. Of rechtstreeks de stad die gronden en gebouwen ter beschikking stelt voor een lage prijs. Oftewel is het de Vlaamse overheid die met subsidies afkomt.” (EVE K.)

6.4.5 Emancipatie

Het slagen van het emancipatorisch aspect van CLT Gent in sterke mate af van het

slagen van de uitwerking van de andere aspecten. Daarbovenop is ook hier, net als

bij de gemeenschapsopbouw, veel investering in begeleiding en opvolging nodig.

Page 62: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

62

7. Discussie: Bijdrage aan de realisatie van het recht op wonen?

Via bovenstaande bevindingen op de deelvragen is het mogelijk een antwoord te

geven op de centrale onderzoeksvraag: ‘Welke bijdrage kan CLT Gent – als een

praktijkvoorbeeld van sociale innovatie gericht op woonproblemen – leveren aan een

meer effectieve realisatie van het recht op wonen, in het bijzonder voor kwetsbare

groepen?’.

In dit onderdeel wordt beargumenteerd dat CLT Gent wel degelijk kan bijdragen aan

een meer effectieve realisatie van het recht op wonen van kwetsbare groepen, als het

verder uitgebouwd wordt als een succesvolle of systemische sociale innovatiepraktijk

(naar de theorie van Ghys & Oosterlynck, 2013a). Enkel als het die invulling krijgt kan

CLT Gent van betekenis zijn in een structurele bestrijding van de woonproblematiek

in het algemeen, en de noden die kwetsbare groepen daarbij ervaren in het bijzonder.

Voor de argumentatie opgebouwd wordt, nog even de bevindingen recapituleren:

De woonproblemen en verwante noden – met name kwalitatief, betaalbaar wonen, en

problemen van machteloosheid, verdringing en weinig keuzemogelijkheden – die zich

voor de doelgroep stellen zijn niet nieuw. Ze stellen zich alleen scherper:

- door de toename van de bevolking en de verdunning van de gezinnen waardoor

meer wooneenheden moeten voorzien worden, in een (stedelijke) context waar de

ruimte sowieso al schaars is;

- doordat de sociale zekerheid en wetgeving niet mee evolueren met de realiteit en

nog al te vaak uitgaan van het klassieke gezinsmodel;

- doordat de instrumenten van het reguliere huisvestingsbeleid eerder in het voordeel

spelen van sociaal-economisch sterke huishoudens en niet van sociaal-economisch

zwakke huishoudens;

- doordat de sociale huisvestingsmarkt voor sociaal-economisch zwakke huishoudens

te beperkt is om voor alle (in theorie) gerechtigden van betaalbare en kwalitieve

huisvesting te voorzien.

Bestaande conventionele praktijken en instrumenten bieden geen adequaat antwoord

op de gestelde problemen, en zijn soms zelfs deel van de oorzaak waarom

woonproblemen ontstaan.

In die gegeven situatie gaan mensen in bepaalde gevallen zelf naar oplossingen

zoeken. CLT is een oplossing die naar voor geschoven wordt door enkele lokale

actoren die de belangen van de uitgesloten, kwetsbare doelgroep behartigen. CLT

Page 63: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  63

Gent biedt een antwoord op de noden op een manier die vernieuwend is in

vergelijking met het bestaande, reguliere aanbod aan instrumenten. Ten eerste wordt

er op een heel andere manier omgegaan met grondbezit. Grond, en het kapitaal die

het in het huidige systeem representeert, wordt in CLT onttrokken aan het privaat

eigendom ten voordele van collectief eigendom. Ten tweede wordt het beheer van

CLT-gronden en -woningen niet boven of buiten de doelgroep georganiseerd. De

verschillende belanghebbenden – zijnde de CLT-bewoners, de lokale buurt en

middenveldorganisaties en de lokale overheid – worden een gelijkwaardige inspraak

en beslissingsmacht toegekend. Hoewel slechts twee van de drie partijen momenteel

vertegenwoordigd zijn in CLT Gent vzw (de lokale overheid is nog niet toegetreden),

wordt reeds op een heel andere manier aan de participatie van de doelgroep vorm

gegeven. Ten derde wordt van het individuele afgestapt, niet alleen in termen van

grondbezit maar ook in termen van de individuele aanpak van sociale problemen. Er

wordt geredeneerd op buurtniveau en de aanpak van sociale problemen wordt op een

integrale manier bekeken. Concreet wordt dat bewerkstelligd door in te zetten op het

sociale weefsel in de wijk: bindingen tussen CLT- en buurtbewoners,

gemeenschapsvorming, lokale diensteneconomie, burenzorg, … . Ten vierde

probeert men in CLT Gent ook af te geraken van de redenering dat “er alleen maar

een vorm van huur is, voor de sukkels, en koop voor de betere” (EVE K.). Men

voorziet de uitwerking van CLT-woningen van verschillende vorm: nieuwe

huurwoningen, nieuwe koopwoningen, tijdelijke woningen voor daklozen, renovaties

van noodkoperwoningen, … Zo worden meer woonvormen en meer

keuzemogelijkheden gecreëerd. Ten laatste beoogt men in CLT Gent actief de

emancipatie van de doelgroep te bevorderen. Niet alleen wordt de maatschappelijke

emancipatie beoogd door een verbeterde woonsituatie (het zogenaamde ‘klimmen op

de sociale ladder door te klimmen op de woonladder’), maar er wordt ook expliciet

gewerkt aan de ondersteuning en begeleiding van de doelgroep.

De argumentatie hieronder wordt opgesteld op basis van de richtinggevende theorie

van Ghys & Oosterlynck (2013a) en bijkomende relevante literatuur. In deze fase van

ontwikkeling van CLT Gent zijn directe aanduidingen te merken van zowel

ʻonsuccesvolle sociale innovatieʼ als ʻsuccesvolle sociale innovatieʼ. Indirect zijn ook

bijdragen te merken aan ʻsystemische sociale innovatieʼ.

Page 64: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

64

7.1 Aanduidingen van onsuccesvolle sociale innovatie

Er zijn verschillende aspecten van CLT Gent die wijzen op onsuccesvolle sociale

innovatie (zie 4.2.1), in de zin dat de ingrepen wel vernieuwend zijn in hun context,

maar dat ze niet in een structureel effect resulteren.

In eerste instantie zal het nieuwbouwproject hoe dan ook de kwantitatieve nood aan

meer sociale woningen lenigen, al is een dertigtal bijkomende sociale woningen niet

veel. Ook het renovatieproject zal tegemoetkomen aan de nood aan meer

kwalitatieve woningen.

Belangrijker is dat dit gebeurt op een manier die veel efficiënter bevonden wordt.

Vooral het CLT-financieringsmechanisme wordt hiervoor geloofd, en wordt dan ook

door alle actoren als een groot (voor sommigen zelfs het grootste) voordeel gezien.

Eveneens wordt het efficiënter gebruik van de woonruimte als een pluspunt gezien.

Door het delen van collectieve ruimtes is niet alleen denser wonen (en dus een

efficiënter gebruik van de woonruimte) mogelijk, ook zou het leiden tot betere

samenlevingsverbanden, sociale cohesie, veiligere buurten, enzovoort.

Deze nadruk op efficiëntie is ook buiten CLT Gent, in de bredere maatschappij,

aanwezig. In de huidige beleidscontext is immers een streven te merken naar meer

efficiëntie in dienstverlening aan burgers (Ilie & During, 2012). Een efficiënter gebruik

van de beschikbare middelen zou de maatschappelijke betaalbaarheid van publieke

dienstverlening – in dit geval sociale huisvesting – ten goede moeten komen, en het

is net dat die door het CLT-financieringsmechanisme beloofd wordt.

In dezelfde lijn kan een maatschappelijke trend naar een decentralisering van

bevoegdheden gemerkt worden. Bovenlokale overheden geven

verantwoordelijkheden door ten voordele (of ten nadele?) van uitgebreidere

bevoegdheden en verantwoordelijkheden van lokale overheden, buurten en burgers

(Bosselaar & Vonk, 2013). Ook internationaal is er een zoektocht naar nieuwe

vormen van zelfbestuur en samenwerking tussen verschillende maatschappelijke

actoren te merken. Denk maar aan het concept ‘Big Society’ in Groot-Brittannië, die

essentieel geacht wordt in de oplossing van sociale, economische en politieke

uitdagingen van vandaag (Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie, 2011). Die

‘Big Society’ sluit naadloos aan bij een ‘kleine overheid’ en faciliteert de afschuiving

van verantwoordelijkheden. In dit licht kan ook de verhoging van de capaciteit van

steden om een aangepaste, lokale woonregie te voeren, gezien worden (De Blust,

2010; Goossens, Haesevoets, Laureys, Philips, & Raemdonck, 2008). De

mogelijkheid om beleidsinstrumenten aan te passen aan de lokale context om zo

effectiever te kunnen inspelen op lokale woonnoden, kan als een positieve evolutie

Page 65: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  65

gezien worden. Echter, wanneer het dreigt te vervallen tot een middel om

bovenlokale overheden te deresponsabiliseren en om te besparen op

overheidsuitgaven, moeten er vraagtekens bij die evolutie geplaatst worden. Bij een

vergroting van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van lokale woonactoren,

moeten ook de extra benodigde middelen volgen (Bosselaar & Vonk, 2013;

Goossens et al., 2008).

Vanuit dit perspectief van een efficiëntere besteding van overheidsmiddelen, kan

sociale innovatie geïnterpreteerd worden als een equivalent van een verbeterde

implementatie en verbeterde uitkomsten van beleidsingrepen (Ilie & During, 2012).

Participatie, samenwerking, cocreatie, coproductie, … zijn allemaal buzzwoorden in

dit discours van sociale innovatie. Echter, de relatie tussen overheid en het

middenveld of individuele burgers is niet zo gebalanceerd als uit deze verwoordingen

zou blijken. Overheidsactoren blijven in dit governance-paradigma21 diegenen met

macht en een actieve rol; terwijl de civiele samenleving of burgers eerder aan de

zijlijn staan in het nemen van beslissingen en een passieve positie innemen. Autoriteit

wordt op deze manier op een verschillende manier dan in het verleden uitgeoefend,

maar er is nog evenzeer sprake van (Ilie & During, 2012). Participatie wordt dan

eerder een instrument in functie van overheidsdoelstellingen, in plaats van dat het

bijdraagt aan een meer radicale democratisering van de samenleving (Moulaert et al.,

2005; Oosterlynck et al., 2013). Het CLT-model, en sociale innovatie in het algemeen,

loopt zo het risico om instrumenteel ingezet te worden om beleidsdoeleinden te

dienen. In die zin staat het eerder ten dienste van systeembehoud in plaats van

systeemverandering.

In de meest enge zin kan CLT Gent dus als een geactualiseerde versie van sociale

huisvesting gezien worden die efficiënter is en waarbij lokale actoren meer

verantwoordelijkheden krijgen, volledig in lijn met het actuele maatschappelijk

klimaat. In deze versie is CLT Gent echter een voorbeeld van onsuccesvolle sociale

innovatie. Er wordt immers louter tijdelijk in de noden van een beperkt aantal

behoeftigen voorzien, terwijl niet geraakt wordt aan de sociale verhoudingen die aan

de oorzaak liggen van die noden (Ghys & Oosterlynck, 2013a). Kortom, de mensen

die op projectmatige basis door CLT Gent bereikt worden, zullen een verbetering van

hun woonsituatie ervaren, maar de maatschappelijke verhoudingen waarin zij een

ondergeschikte positie innemen veranderen niet. Deze onsuccesvolle invulling van

21 Deze verandering vindt zijn wortels in de paradigmashift van ‘government’ naar ‘governance’ waarbij meer samengewerkt wordt met het middenveld en burgers in het maken van beslissingen (Ilie & During, 2012).

Page 66: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

66

CLT Gent – onsuccesvol in het licht van een structurele bestrijding van de

woonproblematiek – kan dus gezien worden als eerder een ingreep op microniveau

dan op niveau van de samenlevingsstructuren. De connectie van de lokale sociale

innovatiepraktijk met andere samenlevingsdomeinen wordt niet gemaakt. Zo bestaat

het risico om niet na te denken over de private eigendomsmarkt of huurmarkt, die ook

bijdragen aan de problemen van de sociale woningsector. De verschillende

woningmarktsegmenten zijn immers als communicerende vaten met elkaar

verbonden22 (De Decker et al., 2005). In hetzelfde opzicht bestaat ook het risico dat

niet nagedacht wordt over de positie en het imago van de sociale woningsector in de

bredere samenleving (De Blust, 2010). Het is een sector aan de marge van de

‘normale’ samenleving en krijgt ook navenant marginale budgetten toegekend. Ook

wordt de connectie met andere beleidsdomeinen zoals bijvoorbeeld het

inkomensbeleid of het armoedebeleid in deze onsuccesvolle variant van sociale

innovatie moeilijk gemaakt. Integraliteit van beleid is evenwel nodig als het

woonbeleid doelgericht wil zijn en als men wil dat inspanningen in verschillende

beleidsdomeinen elkaar niet tegenwerken (De Decker et al., 2005).

7.2 Aanduidingen van succesvolle sociale innovatie

Er zijn ook aanduidingen van succesvolle sociale innovatie te merken. Die zijn vooral

te vinden in de visie van de initiële trekkers van CLT Gent. Actoren die in een later

stadium betrokken werden (zoals bij de uitwerking van de concrete deelprojecten)

zien vooral de voordelen die hierboven (7.1) vermeld worden. Het is echter eigen aan

een proces van innovatie dat er conflicterende percepties zijn, en dat er gaandeweg

bruggen moeten gebouwd worden (Denvall, 2011).

Waar in een onsuccesvolle variant van CLT Gent ingespeeld wordt op de concreet

gevoelde noden van kwetsbare groepen, werkt succesvolle sociale innovatie eerder

in op de oorzaken die aan de grond liggen van het ontstaan van die noden. De

efficiëntiewinsten die hierboven geschetst werden – die voornamelijk de

maatschappelijke betaalbaarheid ten goede komen –, worden aangevuld met zaken

die ook de sociale relaties tussen mensen gaan beïnvloeden. Gezien het

transformeren van sociale relaties als de finaliteit van sociale innovatie beschouwd

wordt (Oosterlynck et al., 2013), kan pas van succesvolle sociale innovatie gesproken

worden als ook ingezet wordt op het veranderen van die sociale relaties.

22 De Decker et al. (2005) stellen dat het gevolg daarvan is dat beleidsmaatregelen voor het ene segment kunnen resulteren in effecten op het andere. Daarom is een globaal en integraal beleid nodig.

Page 67: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  67

In CLT Gent zijn inspanningen daartoe te merken: zo wordt ingezet op participatie

van de doelgroep aan het bestuur van de CLT en wordt aan alle partijen een

gelijkwaardige beslissingsmacht toegekend. De sociale verhoudingen worden zo

getransformeerd, en het is dan ook niet te verwonderen dat het net op dit punt is waar

grote moeilijkheden ervaren worden. De lokale overheid is immers nog niet

toegetreden als partner in de vzw. Ook de trust raakt moeilijk van de grond omdat

CLT-bewoners, middenveldorganisaties en de lokale overheid samen en op gelijke

voet zouden moeten beslissen hoe de middelen van de trust beheerd worden. In dat

scenario verliest de lokale overheid bijvoorbeeld de enkelzijdige autoriteit om te

beslissen hoeveel (erf)pacht voor het gebruik van de grond op de ‘kop van

Meulestede’ zal moeten betaald worden.

Hier spreekt meteen een heel andere visie op participatie van het middenveld en van

burgers uit. De vorm van participatie en deelname aan beslissingnames zou een

paradigma shift veronderstellen van een bestuursvorm die gebaseerd is op

gebruikelijke participatieve methoden naar een bestuursvorm die samenwerkt met

initiatieven uit de samenleving en waarbij beslissingen gezamenlijk genomen worden

(Ilie & During, 2012).

De maatschappelijke verhoudingen tussen bepaalde groepen in de samenleving, en

in het bijzonder de positie van ondergeschiktheid die kwetsbare groepen innemen

(zie 2.3.2), kan als oorzaak gezien worden van de uitsluiting van sociaal-economisch

zwakke huishoudens van behoorlijke huisvesting.

Een van de manieren om de maatschappelijke verhoudingen te veranderen ten

voordele van uitgesloten groepen is door hun kwetsbare positie in onze samenleving

aan te pakken. Dit kan gebeuren door hen te empoweren en hen zo in staat te stellen

om zich uit hun kwetsbare positie te emanciperen (Ghys & Oosterlynck, 2013a).

Concreet beoogt CLT Gent CLT-bewoners financieel te empoweren door betaalbare

en kwalitatieve huisvesting te voorzien. De woonkost die nu disproportioneel hoog is

(De Decker et al., 2005), komt door de nadruk op betaalbaar wonen binnen het CLT-

model terug in balans. Via die grotere financiële zekerheid en woonzekerheid wordt

de leefsituatie van de CLT-bewoner versterkt. Daarbovenop moet het community-

aspect ook bijdragen aan het collectief versterken van de doelgroep.

Hoewel het niet de ambitie is van CLT Gent op dit moment, bezit CLT ook de

mogelijkheid om uit te groeien tot een nieuwe institutionele oplossing op mesoniveau

van de samenleving. Er dient echter eerst wat schaalgrootte (bijvoorbeeld op

regionaal of Vlaams niveau) opgebouwd te worden om te kunnen uitgroeien tot een

Page 68: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

68

volwaardig alternatief naast of eventuele vervanging van de bestaande sociale

woningsector (Bachus, 2013; Horlitz, 2013). Maar het opschalen van lokale

successen en het linken van lokale inspanningen aan bredere strategieën van

herverdeling is een zwakte die bij lokale sociale innovaties ervaren wordt

(Oosterlynck et al., 2013).

Moest er in de toekomst toch een significante schaalvergroting plaatsvinden, zou het

de sociale woningmarkt in Vlaanderen kunnen diversifiëren, en wie weet zelfs

transformeren. Zodoende zouden ook de reële keuzemogelijkheden van huishoudens

op vlak van wonen kunnen uitbreiden. Mensen zouden kunnen kiezen voor een vorm

van wonen die op dat moment bij hun situatie past, in plaats van dat er slechts keuze

is tussen kopen of huren. Daarbij zou men ook minder risico lopen om door een

noodgedwongen precaire woonsituatie in een neerwaartse spiraal terecht te komen

(Burgers, 1995).

Een bijkomend obstakel is dat, om te kunnen slagen in hun opzet, CLT Gent

voldoende middelen en manoeuvreerruimte moet krijgen. CLT’s baten er immers bij

als politieke steun of overheidssteun (bijvoorbeeld in de vorm van grondschenkingen

of subsidiearrangementen), flexibiliteit in de wetgeving (voor bijvoorbeeld een

makkelijkere toegang tot middelen) en sterke, duurzame financieringsbronnen (en

een sterk business model) voorhanden zijn (Bunce et al., 2013; Housing Strategies

Inc., 2005). En dat is net waar het schoentje bij CLT Gent op dit moment het meest

wringt. Uit de bevindingen (6.4.1) blijkt dat er aan welwillendheid en interesse genoeg

is, tot op het moment dat er concrete middelen of experimenteerruimte moeten

verleend worden.

Ten eerste is er de kwestie van middelen. Op dit moment is het niet duidelijk hoe de

Gentse overheid de stadsgrond ter beschikking zal stellen voor het

nieuwbouwproject. Voor de trust werd wel al een business model opgemaakt, maar

de nodige investeringen zijn er nog niet.

Ten tweede is er de kwestie van experimenteerruimte. Verschillende respondenten

ervaren een gevoel van overreglementering. Overregularisatie kan de (uit)werking

van lokale innovatieve initiatieven beknotten omdat er geen ruimte is om het project

te laten groeien en diens potentieel te ontplooien. De beweegruimte van een sociale

innovatiepraktijk hangt – zeker in de beginfase – af van hoeveel beweegruimte het

bestaande systeem toelaat. In die zin wordt de invulling en het potentieel van sociale

innovatie op een heel cruciale wijze bepaald door de context waarin het vorm krijgt

(Ghys & Oosterlynck, 2013a).

Page 69: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  69

Het wegnemen van die structurele obstakels is belangrijk, maar niet evident (Denvall,

2011): “In one way or another, innovations risk upsetting traditions whilst bearing with them the need to re-evaluate familiar routines and acknowledged solutions. According to one opinion, because genuinely innovative proposals run the risk of questioning the role of public institutions, some creative ideas are abandoned. Concepts such as ‘dynamic conservatism’, ‘stabilizing structures’, ‘absorptive capacity’ and ‘isomorphism’ indicate that certain forces within organizations are at work against greater change and in support of normality” (Denvall, 2011).

Mensen in een machtspositie hebben de neiging systeembedreigingen te deflecteren

of radicaal nieuwe ideeën te herinterpreteren op een manier die past in de de

bestaande machtsstructuur (Murray, Caulier-Grice, & Mulgan, 2010). Ook in het

kader van CLT-concept moet daarvoor opgelet worden (Horlitz, 2013).

Een laatste moeilijkheid bij het uitwerken van CLT Gent als een succesvolle sociale

innovatie is de vereiste van begeleiding die een CLT-model stelt. Er is qua

begeleiding, verbinding en mobilisering van de doelgroep een grote investering nodig

van het opbouwwerk. Internationaal onderzoek (DeFilippis, 2012; Gray & Galande,

2011) wijst op het belang van de investering in gemeenschapsopbouw. Ze stellen

vast dat – zelfs bij een ‘volwassen’ CLT – blijvend ondersteuning nodig is om de

community-aspecten en de reële participatie te verzekeren. Uit bepaalde CLT-

projecten in de VS bijvoorbeeld blijkt dat, zolang er ondersteuning is, de community

stand houdt. Maar vanaf dat die ondersteuning wegvalt, wordt het moeilijker

(DeFilippis, 2012). De vraag is dan in hoeverre dergelijke langdurige ondersteuning

realistisch is in het geval van CLT Gent. Dit impliceert dat ook hier de middelen de

ambities zullen moeten volgen.

7.3 Bijdragen aan systemische sociale innovatie

Er worden momenteel geen directe aanwijzingen van systemische, structurele sociale

innovatie waargenomen. Systemische sociale innovatie veronderstelt zowel

veranderingen in concepten en denkwijzen, als in economische stromen. Het

veronderstelt eveneens veranderingen in machtsposities. Het omvat een radicale

transformatie van een fundamenteel systeem waarop we steunen, zoals de manier

waarop we ons als samenleving voorzien van voedsel, gezondheidszorg of

huisvesting. Het systeem is na de transformatie gebaseerd op fundamenteel andere

principes dan voorheen. Dergelijke innovaties worden zelden in een enkele

Page 70: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

70

ommezwaai gerealiseerd; ze zijn eerder het resultaat van trage, cumulatieve

processen (Murray et al., 2010).

In het geval van huisvesting alludeert het gedachtegoed van CLT (Swann et al.,

1972) op het decommodificeren van gronden, wat het systeem van voorziening van

huisvesting in onze samenleving drastisch zou veranderen. In een woonsysteem als

CLT worden grondbezit en woningbezit immers van elkaar losgekoppeld, en is er

geen plaats voor privaat bezit van grond. Zo wordt de speculatie op residentiële

gronden onmogelijk gemaakt en wordt grondbezit als een bron van rijkdom (en

tegelijk armoede) uitgeschakeld (Horlitz, 2013; Mortensen & Seabrooke, 2008;

Swann et al., 1972).

Een kleinschalig CLT-project als CLT Gent kan onmogelijk eigenhandig dergelijke

omwenteling in ons huisvestingssysteem teweeg brengen. Het kan echter wel een

stap zijn in die ‘trage, cumulatieve processen’ (Murray et al., 2010). Er zijn immers

enkele aspecten van CLT Gent die heel duidelijk wijzen op het potentieel ervan om

indirect bij te dragen aan systemische sociale innovatie.

De maatschappelijke verhoudingen kunnen beïnvloed worden op een

onrechtstreekse manier: door een politiek draagvlak te creëren voor de problemen

waarvoor kwetsbare huishoudens gesteld worden, en voor de (deel)oplossing die

door CLT geboden kan worden. Daarom wordt dit ook aangeduid als de ‘politieke

variant’ op sociale innovatie (Ghys & oosterlynck, 2013a).

Het nadenken over de mogelijkheden van een CLT alleen al, laat betrokkenen nu al

stilstaan bij de uitgangspunten van de traditionele aanpak en regels (die echter geen

afdoend antwoord bieden op de woonkwestie (zie 2.3.3)). Los van de toekomstige

verwezenlijkingen van CLT, kan het nu reeds bijdragen aan het genereren van de

nodige kritische massa. Evidenties worden in vraag gesteld en grenzen worden

afgetoetst, en dat heeft een waarde op zich. Zonder CLT zou men misschien niet

geneigd zijn om op een andere manier naar woonproblemen en -oplossingen te

kijken. Het effectief slagen van de uitwerking van CLT Gent, kan alleen maar zorgen

voor een verdere verspreiding van het CLT-concept en een verhoging van de

kritische, politieke massa tegenover inadequate, traditionele oplossingen.

De verspreiding en bepleiting van het concept gebeurt trouwens niet enkel voor, maar

ook door de doelgroep. De toekomstige CLT-bewoners treden, samen met de andere

betrokkenen, naar buiten om het ruimere publiek te introduceren tot het CLT-model.

Tegelijk bevordert de gemeenschapsvorming de collectieve empowerment van de

doelgroep en stelt het hen in staat gezamelijk hun rechten op te eisen. Deze zaken

zijn essentieel om hun noden en rechten op de politieke agenda te zetten.

Page 71: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  71

Zeker in een rijke democratie als België zijn deze indirecte, politieke effecten van

sociale innovatiepraktijken belangrijk. Het creëren van subjectieve voorwaarden,

namelijk de wil en het klimaat om maatschappelijke problemen op te lossen is

cruciaal (Ghys & Oosterlynck, 2013a). Theoretisch gezien zijn de middelen immers

voorhanden om (meer) effectief iets te kunnen doen aan de woonproblematiek, maar

de politieke wil ontbreekt soms.

Een sociale innovatiepraktijk als CLT Gent kan dus bijdragen aan die politieke strijd

door enerzijds het mobiliseren van de doelgroep en door anderzijds het veranderen

van (ver)houdingen en visies in de samenleving. Het is een strijd waarbij dus niet

alleen moet gewerkt worden aan de doelgroep (via politieke mobilisatie), maar

waarbij ook – en misschien vooral – moet gewerkt worden aan de modale Vlaming

met de ‘baksteen in de maag’ en welke denkbeelden hij over ons huidig

huisvestingssysteem heeft (en over de rechtvaardige verdeling van middelen, en over

de capaciteiten van de doelgroep, en …).

Een andere indirecte bijdrage die sociale innovatiepraktijken kunnen leveren aan

structurele verandering is het experimenteel aanbrengen van nieuwe methoden en

instrumenten voor het beleid. Gent is na Brussel de tweede stad in België die een

project rond CLT lanceert. In die zin is het een beetje “pionieren” (JAN S.) en

experimenteren. Als experiment kan het een toeleidingsfunctie vervullen door mensen

die specifieke woonnoden ervaren, toe te leiden naar het project of door mensen die

niet meteen door het project kunnen geholpen worden, toe te leiden naar bestaande

instrumenten (in het geval er een gepast instrument bestaat voor het gestelde

probleem).

CLT Gent vervult daarnaast ook een signaalfunctie voor het beleid door lokaal

ervaren noden bloot te leggen, noden die vroeger misschien onzichtbaar waren.

Hoewel dat in het geval van de woonproblematiek in Vlaanderen in twijfel kan

getrokken worden. De gestelde woonproblemen en –noden zijn immers reeds lange

tijd bekend en ‘zichtbaar’, zie daarvoor bijvoorbeeld Burgers et al. (1995). De

problemen zijn structureel van aard (De Blust, 2010; De Decker et al., 2005), en

werken dus reeds lange tijd door in ons huisvestingssysteem. Het feit of die

problemen ook door iedereen gezien of erkend worden als dusdanig, is een andere

vraag.

Page 72: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

72

7.4 Risico’s verbonden aan sociale innovatie

Naast het hierboven geschetste potentieel van een sociale innovatie als CLT Gent,

dringt een uitleidende bedenking over de risico’s van sociale innovatie in het kader

van sociaal werkpraktijken zich op. Door het enthousiasme op het terrein en de

positieve bias tegenover sociale innovatie van het beleid (Brown, 2010; Denvall,

2011; Osborne & Brown, 2011), zou soms niet stilgestaan worden bij de beperkingen

die sociale innovatie als ‘redder’ van sociale problemen heeft.

Maar aan innovaties hangen wel degelijk enkele inherente risico’s en valkuilen aan

vast, zeker in het geval van de implementatie ervan in sociaal werkpraktijken (Brown,

2010). Gezien innovatie impliceert dat iets nieuw geïntroduceerd wordt, zijn risico’s

niet uitgesloten in het implementatieproces. Zo bijvoorbeeld is er het risico dat de

innovatie toch geen afdoend antwoord biedt op de gestelde nood en dat ondertussen

de essentiële bestaande dienst en expertise verloren gegaan is. Dit geldt zeker

wanneer sociale innovaties geïntroduceerd worden in het sociaal werk. In de context

van het sociaal werk moeten deze risico’s immers gebalanceerd worden met de

verantwoordelijkheden die het sociaal werk bezit als een sociale dienstverlening voor

de samenleving (Brown, 2010).

Er komen hier enkele concrete moeilijkheden bij kijken. Ten eerste wordt in het

sociaal werk gewerkt met een kwetsbaar publiek. Het is dan ook moeilijk – in

sommige gevallen zelfs onverantwoord – om te beginnen experimenteren met

innovaties. Ten tweede kent publieke dienstverlening, waaronder het sociaal werk,

vandaag de dag strikte reglementeringen. In de context van strenge regulaties,

accountability-systemen, auditcultuur, managerialisme, … is het niet evident voor

sociaal werkers om risico’s te nemen, uit vrees voor repercussies. Ten derde blijven

de middelen beperkt, ondanks de wil van de overheid om innovatie te ondersteunen

en faciliteren. Echte grote investeringen die aan de beleidsambitie moeten tegemoet

komen, blijven voorlopig uit (Brown, 2010). Het geval van CLT Gent is daar geen

uitzondering op.

De risico’s die inherent zijn aan innovatie stellen dus niet alleen praktijkwerkers, maar

ook het beleid, voor specifieke uitdagingen (Osborne & Brown, 2011). Wil het beleid

zich echt engageren voor innovatie, dan moeten gepaste

ondersteuningsmechanismen opgezet worden (Brown, 2010). Meer investering,

experimenteerruimte en -tijd, in plaats van kortdurende financieringscycli, zou een

goede start kunnen zijn om CLT Gent reële slaagkansen te geven. Bovendien, als

sociale innovaties echt ingezet willen worden in het bieden van een (deel)antwoord

op sociale problemen, dan moet door alle actoren goed begrepen worden dat het

Page 73: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  73

daarbij niet gaat om een “quick fix” (Denvall, 2011, p. 66), maar een langdurig proces.

En zelfs dan moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat het kan

mislukken. In dat geval moet een gedeelde verantwoordelijkheid tussen beleid en

praktijk gedragen worden (in plaats van dat enkel de reputatie van het sociaal werk

geschaad wordt), en moeten beschermingsmechanismen voor de doelgroep

ingebouwd worden (Brown, 2010). Ook in het kader van CLT Gent.

Page 74: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

74

8. Conclusie

Voorliggend onderzoek vertrok vanuit de probleemstelling dat wonen in Vlaanderen

met een structurele ongelijkheid kampt. Sociaal-economisch zwakke huishoudens

dragen daarbij de zwaarste woonlast. Vanuit het kader van een grondwettelijk erkend

recht op wonen, kan de manke realisatie van hun recht op wonen geproblematiseerd

worden. Gezien bestaande woonbeleidsmaatregelen geen afdoende antwoord bieden

op de gestelde problemen, wordt in bepaalde beleids- en praktijkmiddens een

oplossing gezocht via sociale innovatie. CLT Gent kan als een concreet voorbeeld

daarvan beschouwd worden.

In dit onderzoek werd een antwoord gezocht op de vraag welke bijdrage CLT Gent

kan leveren in een meer effectieve realisatie van het recht op wonen van kwetsbare

groepen. Aan de hand van interviews met relevante actoren in CLT Gent werden

kwalitatieve data verzameld. Met behulp van het licht die de theorie van Ghys en

Oosterlynck (2013a) op sociale innovatie werpt, werd in die data naar een antwoord

gezocht.

Uit de bevindingen kan geconcludeerd worden dat CLT Gent in dit stadium van zijn

ontwikkeling tekenen vertoont van zowel onsuccesvolle als succesvolle innovatie.

Mits het een (verdere) succesvolle uitwerking kent, zou het wel degelijk een bijdrage

kunnen leveren aan de structurele bestrijding van de woonproblematiek, en dus aan

een meer effectieve realisatie van het recht op wonen.

Een beperking van dit onderzoek ligt eerst en vooral in de tijdspanne waarbinnen de

dataverzameling heeft moeten plaatsvinden. Bepaalde belangrijke actoren in het

CLT-project konden daardoor niet geïnterviewd worden. Met het kabinet van Tom

Balthazar, schepen van wonen, en het Gents stadsontwikkelingsbedrijf SOGent kon

binnen de beschikbare interviewperiode geen interview geregeld worden. Het

ontbreken van hun perspectieven wordt als een gebrek van dit onderzoek gezien,

gezien zij een bepalende rol spelen in de middelen die aan de trust kunnen gegeven

worden.

Een andere belangrijke beperking ligt in het feit dat de bevindingen over een heel

breed concept als sociale innovatie, gebaseerd zijn op één gevalstudie. Een geval dat

bovendien relatief genomen nog in een beginstadium zit. Er bestaat geen twijfel over

dat de initieerders en bepaalde nauw betrokken actoren die geïnterviewd werden,

goed weten waar ze mee bezig zijn. De beperkingen liggen dus zeker niet in de

waarde van hun inzichten. Echter, het is evengoed mogelijk dat bij de bestudering

Page 75: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  75

van een ander geval van sociale innovatie, of een andere CLT, andere bevindingen

naar voren komen.

De eerste aanbeveling voor verder onderzoek volgt hier dan ook uit: het zou nuttig

zijn gelijkaardig onderzoek naar sociale innovatiepraktijken in het kader van het

realiseren van sociale grondrechten uit te voeren. Op die manier kunnen bevindingen

geaccumuleerd worden, en kunnen meer geldige uitspraken over sociale innovatie

gericht op sociale problemen gedaan worden.

Ook blijkt uit het onderzoek dat sociale innovatie gelinkt is met globale veranderingen

in zienswijzen en met bestaande machtsstructuren. Harde uitspraken over deze

connecties kunnen in het bestek van dit onderzoek moeilijk gedaan worden. Verder

onderzoek naar de link tussen sociale innovatie en systemische veranderingen

(vooral met betrekking tot de transformatie van denk- en zienswijzen) of de

wisselwerking tussen sociale innovatie en machtsstructuren is aan te raden.

Tenslotte zou, vooral in het kader van sociaal werk, verder onderzoek naar het

concept participatie nuttig kunnen zijn. Participatieve democratie, partnerschappen

tussen overheid en burger, democratische steden, … zijn mogelijks holle begrippen

als de spelregels en uitkomsten van participatie reeds vooraf vastgelegd worden door

het beleid of door diegene die een machtspositie bekleedt. In een CLT-model zou aan

alle betrokken partijen een gelijke beslissingsmacht toegekend zijn; het zou daarbij

dus gaan over een nieuwe vormgeving aan participatie. Het zou interessant zijn dit

verder te bestuderen.

Page 76: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

76

Bibliografie

Baarda, D. B., de Goede, M. P. M., & Teunissen, J. (2005).

Basisboek kwalitatief onderzoek: Handleiding voor het opzetten en uitvoeren

van kwalitatief onderzoek. Houten, Nederland: Stenfert Kroese.

Bachus, K. (2013). Het Community Land Trust model: Innovatief

financieringsinstrument voor duurzaamheidstransities in Vlaanderen?

(Research Paper No. 3). Geraadpleegd op

http://steunpunttrado.be/documenten/papers/paper-3-clt-nl.pdf

Brown, L. (2010). Balancing risk and innovation to improve social work practice.

British Journal of Social Work, 40, 1211-1228.

Bosselaar, H., & Vonk, G. (2013). Bouwplaats lokale verzorgingsstaat.

Wetenschappelijke reflecties op de decentralisaties in de sociale zekerheid en

zorg. Den Haag, Nederland: Boom Juridische uitgevers.

Bunce, S., Khimani, N., Sungu-Eryilmaz, Y., & Earle, E. (2013). Urban Community

Land Trusts: Experiences from Canada, the United States, and Britain.

Geraadpleegd op http://www.academia.edu/2584425/Urban_Community_

Land_Trust_Handbook_2013_

Bureau of European Policy Advisors (2011). Empowering people, driving change:

Social innovation in the European Union. Geraadpleegd op

http://ec.europa.eu/bepa/pdf/publications_pdf/social_innovation.pdf

Burgers, J. (1995). Recht op huisvesting en de decommodificatie van de

woningmarkt. In J. Burgers, M. Dambre, P. De Decker, B. Hubeau, & R. de

Lange (Red.), Het grondrecht op wonen: De grondwettelijke erkenning van het

recht op huisvesting in Nederland en België (pp. 139-144). Antwerpen, België:

Maklu.

Burgers, J., Dambre, M., De Decker, P., Hubeau, B. & de Lange, R. (Red.) (1995).

Het grondrecht op wonen: De grondwettelijke erkenning van het recht op

huisvesting in Nederland en België. Antwerpen, België: Maklu.

Cahill, G. (2010). Primer on social innovation: A compedium of definitions developed

by organizations aroud the world. The Philantropist, 23(3), 259-271.

Davis, J. E. (2006). Shared equity homeownership: The changing landscape of

resale-­‐restricted, owner-­‐occupied housing. Retrieved from

http://www.nhi.org/pdf/SharedEquityHome.pdf

Page 77: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  77

Davis, J. E. (2010). Origins and evolution of the Community Land Trust in the United

States. In J. E. Davis (Red.), The community land trust reader (pp. 3-37).

Cambridge, MA: Lincoln Institute of Land Policy.

Davis, J. E., & Jacobus, R. (2008). The City–CLT partnership: Municipal support for

Community Land Trusts (Lincoln Institute of Land Policy, Policy Focus

Report). Geraadpleegd op http://www.lincolninst.edu/pubs/1395_The-City-

CLT-Partnership

De Blust, S. (2010). Wachten op wonen. In J. Vranken, S. De Blust, D. Dierckx, & A.

Van Haarlem (Red.), Armoede en sociale uitsluiting: Jaarboek 2010 (pp. 101-

117). Leuven, België: Acco.

De Decker, P., Goossens, L., & Pannecoucke, I. (Red.) (2005). Wonen

aan de onderkant. Antwerpen, België: Garant.

De Decker, P. (2007). Is wonen niet altijd te duur? Ruimte & Planning, 27(1), 3-9.

Deleeck, H., Huybrechs, J., & Cantillon, B. (1983). Het Matteüseffect: De ongelijke

verdeling van de sociale overheidsuitgaven in België. Antwerpen, België:

Kluwer.

DeFilippis, J. (2012). Collectieve eigendom van woningen. In D. Dierckx, S.

Oosterlynck, J. Coene, & A. Van Haarlem (Red.), Armoede en sociale

uitsluiting: Jaarboek 2012 (pp. 263-287). Leuven, België: Acco.

Denvall, V. (2011). Innovations and social problem solving: A comparative study.

European Journal of Social Work, 14(3), 307-321.

De Pauw, G. (2010). Gemeenschapsgrond als basis voor betaalbare woningen en

een democratische stad. Over de mogelijkheid om een Community Land Trust

op te richten in Brussel. Geraadpleegd op http://www.samenlevings

opbouwgent.be/themas/wonen_Private_markt/100404%20Gemeenschapsgro

nd%20als%20basis%20voor%20betaalbare%20woningen%20en%20een%20

demo cratische%20stad.pdf

Dierckx, D., & Coene, J. (2012). Inleiding: Over sociale innovatie, lokale actie en

maatschappelijke transformatie. In D. Dierckx, S. Oosterlynck, J. Coene, & A.

Van Haarlem (Red.), Armoede en sociale uitsluiting: Jaarboek 2012 (pp. 33-

48). Leuven, België: Acco.

Dominelli, L. (2002). Anti-oppressive social work theory and practice. London/New

York: Palgrave MacMillan.

Europese Commissie (2011). Innovation Union, Brussels: European Commission.

Geraadpleegd op http://ec.europa.eu/research/innovation-union/index_en.cfm

Page 78: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

78

Ghys, T., & Oosterlynck, S. (2013). Governance uitdagingen voor sociale innovatie en

armoedebestrijding (VLAS-Studies 8). Geraadpleegd op

http://www.vlaamsarmoedesteunpunt.be/main.aspx?c=.VLAS&n=106156

Ghys, T., & Oosterlynck, S. (2013). Sociale innovatie ontleed: Perspectieven voor

armoedebestrijding (VLAS-Studies 3). Geraadpleegd op

http://www.vlaamsarmoedesteunpunt.be/main.aspx?c=.VLAS&n=106156

Gibens, S. (2013). Recht in het sociaal werk. Hoe het sociaal werk tot zijn recht kan

komen. Alert, 39(1), 29-36.

Godin, B. (2012). Social innovation: Utopias of innovation from c.1830 to the present.

Project on the Intellectual History of Innovation (Working Paper No. 11).

Geraadpleegd op http://www.csiic.ca/PDF/SocialInnovation_2012.pdf

Goossens, L. (2008). De scheve schaats rond het recht op wonen: Bespiegelingen

rond wonen na 10 jaar samenwerkingsakkoord rond armoedebeleid.

Geraadpleegd op http://www.armoedebestrijding.be/publications/10jaarsamen

werking/10jaarsamenwerking_02-2_Goossens_NL.pdf

Goossens, L., Haesevoets, G., Laureys, J., Philips M., & Raemdonck I. (2008). Lokaal

woonbeleid in België: De gemeente, draaischijf of schietschijf voor behoorlijk

wonen? Leuven, België: Acco.

Gray, K. A. & Galande, M. (2011). Keeping “community” in a Community Land Trust.

Social Work Research, 35(4), 241-248.

Healy, L. M. (2008). Exploring the history of social work as a human rights profession.

International Social Work, 51(6), 735-748.

Hermans, K. (2012). Structureel sociaal werk. Strijden tegen sociale ongelijkheid.

Alert, 1, 8-14.

Heylen, K., Le Roy, M., Vanden Broucke, S., Vandekerckhove, B. & Winters, S.

(2007). Wonen in Vlaanderen. De resultaten van de woonsurvey 2005 en de

uitwendige woningschouwing 2005. Brussel: Ministerie van de Vlaamse

Gemeenschap, Departement RWO – Woonbeleid.

Horlitz, S. (2013). Movements and initiatives to decommodify housing. Paper

presented at the International RC 21 Conference 2013. Geraadpleegd op

http://www.rc21.org/conferences/berlin2013/RC21-Berlin-Papers-3/26-2-

Horlitz.pdf

Housing Strategies Inc. (2005). Critical success factors for Community Land Trusts in

Canada. Final report prepared for Canada Mortgage and Housing Corporation

(CMHC). Geraadpleegd op http://www.cmhc-schl.gc.ca/odpub/pdf/6

3913.pdf?fr=1336496438178

Page 79: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  79

Hubeau, B. (1995). Het recht op wonen als sociaal grondrecht: Internationale bronnen

en inbedding in de Belgische rechtsorde. In J. Burgers, M. Dambre, P. De

Decker, B. Hubeau, & R. de Lange (Red.), Het grondrecht op wonen: De

grondwettelijke erkenning van het recht op huisvesting in Nederland en België

(pp. 49-82). Antwerpen, België: Maklu.

Hubeau, B. (2000). Arm recht? Over de kansrijke relatie tussen recht en armoede.

Welzijnsgids-Welzijnszorg, 36, 55-79.

Hubeau, B. (2013). Recht op wonen als resultaatsverbintenis. Over de effectiviteit van

sociale grondrechten. Alert, 39(1), 21-26.

Huddart, S. (2010). Patterns, principles, and practices in social innovation. The

Philantropist, 23(3), 221-234.

Ife, J. (2001). Local and global practice: Relocating social work as a human rights

profession in the new global order. European Journal of Social Work, 4(1), 5-

15.

Ilie, E. G., & During, R. (2012). An analysis of social innovation discourses in Europe:

Concepts and strategies of social innovation in Europe. Geraadpleegd op

https://webgate.ec.europa.eu/socialinnovationeurope/sites/default/files/sites/d

efault/files/An%20analysis%20of%20SI%20discourses%20in%20Europe.pdf

International Federation of Social Workers (2012). Definition of social work.

Geraadpleegd op http://ifsw.org/policies/definition-of-social-work/

Le Roy, M., Debusschere, E., Heylen, K., Vandorpe, L., & Vandekerckhove, B.

(2008). Onderzoek naar woningmarktsegmenten. Steunpunt Ruimte en

Wonen. Geraadpleegd op https://lirias.kuleuven.be/bitstream/1234

56789/288345/2/Onderzoek+woningmarktsegmenten.pdf

Lieten, I. (2012). Speech rondetafel sociale innovatie. Geraadpleegd op

http://www.ewi-vlaanderen.be/ewi/seminarie-sociale-innovatie

MacCallum, D., Moulaert, F., Hillier, J., & Haddock, S. V. (2009). Social innovation

and territorial development. Surrey/Burlington: Ashgate.

Maxted, A.M. (2013). Community as developer: A Beasley CLT background report.

Geraadpleegd op http://hdl.handle.net/2429/45719

Meehan, J. (1996). Reinventing real estate: The Community Land Trust and the social

market in land (Doctoral dissertation). Geraadpleegd op

http://cltnetwork.org/wp-content/uploads/2014/01/1996-Reinventing-Real-

Estate.pdf

Miller, S. R. (2013). Community Land Trusts: Why now is the time to integrate this

housing activists’ tool into local government affordable housing policies.

Zoning and Planning Law Report, 36(9), 1-20.

Page 80: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

80

Minora, F. (2013). Collective institutions towards habitability: Roles, strategies and

forms of governance (Euricse Working Paper n. 52, 13). Geraadpleegd op

http://www.euricse.eu/sites/euricse.eu/files/db_uploads/documents/137104461

9_n2352.pdf

Moore, T. & McKee, K. (2012). Empowering local communities? An international

review of Community Land Trusts. Housing Studies, 27(2), 280-290.

Mortelmans, D. (2007). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven, België:

Acco.

Mortensen, J. L. & Seabrooke, L. (2008). Housing as social right or means to wealth?

The politics of property booms in Australia and Denmark. Comparative

European Politics, 6, 305-324.

Moulaert, F., Martinelli, F., Swyngedouw, E., & Gonzalez, S. (2005). Towards

alternative model(s) of local innovation. Urban Studies, 42(1).

Moulaert, F. (2009). Social innovation: Institutionally embedded, territorially

(re)produced. In D. MacCallum, F. Moulaert, J. Hillier, & S. Gonzalez (Red.),

Can neigbourhoods save the city (pp. 11-23). Surrey/Burlington: Ashgate.

Mullaly, B. (1997). Structural social work: Ideology, theory, and practice. Oxford:

Oxford University Press.

Murdach, A. D. (2011). Is social work a human rights profession? Social Work, 56(3),

281-283.

Murray, R., Caulier-Grice, J., & Mulgan, G. (2010). The open book of social innovation

(Social innovator series: Ways to design, develop and grow social innovation).

Geraadpleegd op http://www.nesta.org.uk/publications/open-book-social-

innovation

NASW Delegate Assembly (2008). Code of ethics of the National Association of

Social Workers. Geraadpleegd op http://www.naswdc.org/pubs/code/code.asp

Oosterlynck, S. & Cools, P. (2012). Lokale initiatieven als bouwstenen van sociale

innovatie. In D. Dierckx, S. Oosterlynck, J. Coene, & A. Van Haarlem (Red.),

Armoede en sociale uitsluiting: Jaarboek 2012 (pp. 195-212). Leuven, België:

Acco.

Oosterlynck, S., Y. Kazepov, A. Novy, P. Cools, E. Barberis, F. Wukovitsch, T. Sarius

& B. Leubolt (2013). The butterfly and the elephant: Local social innovation,

the welfare state and new poverty dynamics (ImPRovE Discussion Paper No.

13/03). Geraadpleegd op http://webhost.ua.ac.be/csb/ImPRovE/

Working%20Papers/ImPRovE%20WP%201303_1.pdf

Page 81: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  81

Osborne, S. P., & Brown, L. (2011). Innovation, public policy and public services

delivery in the UK: The word that would be king? Public Administration, 89(4),

1335-1350.

Patriquin, L. (2013). The class ceiling of social rights. Journal of Progressive Human

Services, 24(1), 66-80.

Pease, B. and Fook, J. (Red.) (1999). Transforming social work practice: Postmodern

critical perspectives. Sydney, Australia: Allen and Unwin.

Reichert, E. (2007). Human rights in the twenty-first century: Creating a new paradigm

for social work. In E. Reichert (Red.), Challenges in human rights. A social

work perspective. New York: Colombia University Press.

Rimanque, K. (1995). Algemene situering van de sociale grondrechten in de

Belgische rechtsorde. In J. Burgers, M. Dambre, P. De Decker, B. Hubeau, &

R. de Lange (Red.), Het grondrecht op wonen: De grondwettelijke erkenning

van het recht op huisvesting in Nederland en België (pp. 37-48). Antwerpen,

België: Maklu.

Samenlevingsopbouw Gent vzw, vzw SIVI, Coopburo, Hefboom, KAHO Sint-Lieven,

Maes, T., & Debyser, J. (2012). CLT Gent: Blauwdruk pilootproject coöperatief

ondernemen. Geraadpleegd op http://www.samenlevingsopbouw

gent.be/themas/wonen_Private_markt/CLT-Haalbaarheidsstudie.htm

Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting

(2005). Recht op wonen. 10 jaar na het algemeen verslag over de armoede

(Discussienota). Geraadpleegd op http://www.armoedebestrijding.be/pub

lications/AVA10jaar/WonenNl.pdf

Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting

(2013). Memorandum wonen. Geraadpleegd op http://www.armoedebestrij

ding.be/publications/memorandum%20wonen_2013.pdf

Swann, R. S., Gottschalk, S., Hansch, E. S., & Webster, E. (1972). The Community

Land Trust: A guide to a new model for land tenure in America. Cambridge,

MA: Center for Community Economic Development.

Thaden, E. (2013). Shared equity homeownership: Local perceptions, national

performance, and considerations for growth (Doctoral dissertation).

Geraadpleegd op http://etd.library.vanderbilt.edu/available/etd-03042013-

215202/unrestricted/Thadendissertation030413.pdf

Thaden, E., & Rosenberg, G. (2010). Outperforming the market: Making sense of the

low rates of delinquencies and foreclosures in Community Land Trusts. Land

Lines, October Issue, 2-7.

Thompson, N. (2001). Anti-discriminatory practice. Basingstoke: Palgrave Macmillan.

Page 82: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

82

Van den Bossche, F. (2009). Beleidsnota wonen 2009-2014. Geraadpleegd op

http://www.vlaanderen.be/sites/default/files/documents/20_wonen_2009_2014

.pdf

Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie (2011). Een pleidooi voor verdere

beleidsvorming rond social innovatie (Eindrapport Innovatieregiegroep Sociale

innovatie). Geraadpleegd op http://www.ewi-vlaanderen.be/sites/def

ault/files/documents/Conceptnota-Innovatiecentrum-Vlaanderen.pdf

Vlaamse Regering (1997). Decreet houdende de Vlaamse Wooncode. Geraadpleegd

op http://codex.vlaanderen.be/Zoeken/Document.aspx?DID=1005498&param

=inhoud

Vlaamse Regering (2011). Een verdere invulling van de ViA Doorbraak

‘Innovatiecentrum Vlaanderen’. Conceptnota over de stroomlijning van het

gericht innovatiebeleid. Geraadpleegd op http://www.agentschap

ondernemen.be/sites/default/files/documenten/oo_fvt_conceptnota_innovatiec

entrum_vlaanderen.pdf

Vlaamse Woonraad (2013). Naar een versterkt recht op wonen? Aanbevelingen van

de Vlaamse Woonraad, met pleidooi voor een Vlaamse

woonrechtcommissaris (Advies 2013/17). Geraadpleegd op

https://www.rwo.be/Portals/126/Vlaamse%20Woonraad/VWR_advies_versterk

t_recht_op_wonen_def_web.pdf

Vranken, J. (1999). Het model Vranken: Een analyse. Geraadpleegd op

www.armoede-in-zicht.be/documents/Het_model_Vranken.doc

Winters, S., Elsinga, M., Haffner, M., Heylen, K., Tratsaert, K., Van Daalen, G., & Van

Damme, B. (2007). Op weg naar een nieuw Vlaams sociaal huurstelsel?

Leuven: Kenniscentrum voor Duurzaam Woonbeleid.

Yin, R. K. (2003). Case study research: Design and methods. Thousand Oaks, CA:

Sage, 2003.

Young Foundation. (2006). Social silicon valleys: A manifesto for social innovation:

What it is, why it matters and how it can be accelerated. London, United

Kingdom: Basingstoke Press.

Young Foundation & Social Innovation eXchange (SIX) (2010). Study on social

innovation. Geraadpleegd op http://youngfoundation.org/wp-conte

nt/uploads/2012/10/Study-on-Social-Innovation-for-the-Bureau-of-European-

Policy-Advisors-March-2010.pdf

Page 83: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  83

Bijlagen Informed  consent  

FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN

Vakgroep Sociale Agogiek !

Pagina Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen – Vakgroep Sociale Agogiek Henri Dunantlaan 2, B-9000 Gent!

1!

!"""#$%&'(#)&!

!

"#$%#&!

!

'()*$!+!,##%! -$! #.! -/!0#/%!##/!1.(2#3%! *(1#/4#! .(/4!5(66+/-%7!8)/4!9.+$%! :589;<! =>!?#/!$%+4#/%!@)$%#.!A(3-))*!B#.>!))/!4#!C/-D#.$-%#-%!0#/%!E!F)>G.(#1!A(3-)*#!HG(G-#>&!#/!4(#!-/!I#%!>)4#.!D)/!6-2/!6)$%#.1.(#J!##/!(/4#.K(#>!/)).!4-%!589L1.(2#3%<!@##.!$1#3-J-#>!K)*!->!>-2>#/! /)).! 4#! ?#%#>#/-$! 4-#! K(M/! $(3-))*! -//(D)%-#J! 1.(2#3%! >)/! I#??#/! )*$! ##/!6(G#*-2>!)/%,((.4! (1! ?#1))*4#! ,((//(4#/! -/! 0#/%<! =>! ,(.4! 4)).-/! ?#G#*#-4! 4((.! N.(J<! O.<! P+4-!P(($#!#/!Q)%.-#/!"((/#&!)$$-$%#/%!(1!4#!F)>G.(#1!A(3-)*#!HG(G-#><!

0.))G! K(+! ->! 6#%! 4#! D#.$3I-**#/4#! )3%(.#/! -/! 4-%! 1.(2#3%! ##/! -/%#.D-#,! )J/#6#/<! O#!-/J(.6)%-#!+-%!4#!-/%#.D-#,$!K)*&!$)6#/!6#%!$3I.-J%#*-2>!6)%#.-))*!.(/4!I#%!%I#6)&!4#!?)$-$!D)/!6-2/!)/)*7$#!D(.6#/<!!

!

!"#$%&#&'&(#$)*#$+,,-$./$

=>! K)*!6#%! +! -/! G#$1.#>! G))/! (6! K-3I%! %#! >.-2G#/! (1! 4#! 3(/%#R%! #/! D-$-#!,)).-/! I#%! 589L1.(2#3%!(1G#K#%!,(.4%<!!!

S6!))/4)3I%-G! %#!>+//#/! *+-$%#.#/!#/!G##/! -/J(.6)%-#! %#!6-$$#/!+-%!I#%! -/%#.D-#,!K(+! ->!G.))G!I#%!G#$1.#>!(1/#6#/!)*$!+!4)).D((.!%(#$%#66-/G!G##J%<!O#K#!(1/)6#!,(.4%!#/>#*!4((.!6-2!G#?.+->%!(6!4#!-/%#.D-#,$!+-%!%#!%71#/<!!

O#! -/J(.6)%-#! 4-#! +! G##J%! -/! I#%! -/%#.D-#,! ,(.4%! )**##/! -/! I#%! >)4#.! D)/! I#%! (/4#.K(#>!G#?.+->%<!=/!4#!.)11(.%#.-/G!K)*!4#K#!-/J(.6)%-#!)/(/-#6!D#.,#.>%!,(.4#/<!!

H*$!+!G#4+.#/4#!I#%!(/4#.K(#>!/(G!D.)G#/!I#?%!(J! -#%$!,-*!,#%#/!>)/!+!)*%-24!3(/%)3%!6#%!6-2!(1/#6#/!:2#//-J#.<$,#.%D)#GI#.T+G#/%<?#;<!!

!

!

H*D)$%!I).%#*-2>!?#4)/>%U!

V#//-J#.!A,#.%D)#GI#.!

!

Page 84: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

84

FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN

Vakgroep Sociale Agogiek !

Pagina Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen – Vakgroep Sociale Agogiek Henri Dunantlaan 2, B-9000 Gent!

2!

!"""#$%&'(#)&!

!

"#$%&$''()*%+#,'-.($,!*$/)&$,0($12$3!

!

4($,5(6!0$,7.88,!(7!28&!(73!

* 9(&.$*!:$&!*$7,$*$)!#0$,!2$!():#-2!$)!1$,71(6;$!08)!:$&!#)2$,;#$7<!=7!1$$&!28&!(7!&$)!8..$)!&(62$!>#)&8>&!78)!#?)$'$)!'$&!2$!#)2$,;#$7$,!#'!5(67#'$)2$!()+#,'8&($!&$!0$,7,(6*$)<!!

* 9(&!0,(6$!1(.!2$$.)$$'!88)!2(&!#)2$,;#$7<!!!

* @$! &#$%&$''()*! *$$+! 88)! 2$! #)2$,;#$7$,! #'! 2$! *$*$0$)%! -(&! :$&! ()&$,0($1! #?!0$,&,#-1$.(67$!'8)($,!&$!0$,1$,7$)<!!

!

A$.$;$)!$)!*#$2*$7$-,2B!

!

!

!

C88'!*$/)&$,0($12$3!

!

@8&-'3!

!

48)2&$7$)()*!*$/)&$,0($12$3!

!

Page 85: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

  85

Respondentenlijst  

! "#$%&! '()*$(+,-(./(0*1! 2($+344(*!#5$3+! 6%*5$-(!7()*$(+,-(./(!8! !"#$%%&'#!()*# +,-./-'#+%-0/&1$,11/-# 2'%0# 3/-'4# 5,/-1'# 2'/0/-6789# /-#

:8,$'/;,<=/#>;%--,-?#>&7</.';/,0/&# ,-# %@0/;,-?# &8,$'/;,<=/#A;%--,-?B# 1'88&?&7/A;,0# CDEF-,/896789A&7</.'#

9! !G#$%%&'#!()*# HI7#J;%-.=/## K7-,-3/-'# L27.,%;/# M8,1I/1',-?1F$%%'1.M%AA,<#I%-#3/-'N#

5,&/.',/# %11,1'/-'# 6,<# K7-,-3/-'# 0,/# ;,0#I%-#0/#&%%0#I%-#6/1'88&#,1#I%-#CDE#3/-'#

:! O#%A&,;#!()*# P%&7;,/-#D/.78'/&/# 2'%0# 3/-'4# 3/6,/01?/&,.M'/# K/&=,-?# Q#2'&%'/?,/#/-#C7R&0,-%',/#

K,<=&/?,11/8&# S8,0/FS/8;/1'/0/FT@&,=%F;%%-B# 1'88&?&7/A;,0# CDEF-,/896789A&7</.'#

;! O#%A&,;#!()*# C%&;7#5/-7&$/#/-#:76,-#2.M,AA/&1# UCSK#3/-'#Q#5,/-1'#V,-%-.,W-# CX# 5/-7&$/4# Y8&,1'# 5,/-1'# V,-%-.,W-B#8,'9/&=,-?#CDEF&/-7I%',/A&7</.'#:X# 2.M,AA/&14# C7-18;'%-'# J/;@,81# I77&#<8&,0,1.M/# 7-0/&1'/8-,-?# CDEF&/-7I%',/#A&7</.'#

<! *#%A&,;#!()*# 3/&0#5/=/Z1/&# +;%%$1/# S%%'1.M%AA,<# I77&# 27.,%%;#K7-/-#

T.'7&/-6/?/;/,0,-?# 97-/-F9/;[,<-B#%0I,1/&/-0/#&7;#6,<#CDE#3/-'#

=! *#%A&,;#!()*# \,;0/#:/Z-I7/'# 2'%0#3/-'4#5,/-1'#K7-/-# \77@0# 5,/-1'# K7-/-B# ,-,',W&/-0/# &7;# 6,<#CDE#3/-'#

>! G#%A&,;#!()*# V&%-=#+%-0/A,''/# 2%$/-;/I,-?17A6789#3/-'#I[9# UA67899/&=/&# /-# .7R&0,-%'7&# CDEFA&7</.'B#B#,-,',W&/-0/#&7;#6,<#CDE#3/-'#

?! ))#%A&,;#!()*# \/&$%-#:7$6%8'# L]^A/&'# 17.,%;/# M8,1I/1',-?# Q# +77&$%;,?#%;?/$//-# 0,&/.'/8&# I%-# 0/# +;%%$1/#S%%'1.M%AA,<#I%-#17.,%%;#97-/-N#

\8;A# ,-# 8,'9/&=,-?# @,-%-.,//;# ;8,=# CDE#3/-'#

@! ))#%A&,;#!()*# J_-_0,.'/#+%-0/&M/??M/-# CDE#3/-'#I[9# P%-0,0%%'F6/97-/&#CDE#3/-'# /-# ;,0# I%-#0/#&%%0#I%-#6/1'88&#I%-#CDE#3/-'#I[9#

8A! )`#%A&,;#!()*# 5%--Z#S7&/;# L]^A/&'#17.,%%;#7-0/&-/$/-a#%.',I,'/,'/-F.7RA/&%',/1#/-#17.,%;/#,-.86%',/N#

!"#$%&##'(&)&*+,&-#I%-#0/#.-"#.##

88! )"#%A&,;#!()*# S,/=/#5/.7-,-.=# CDE#3/-'#I[9# P%-0,0%%'F6/97-/&#CDE#3/-'# /-# ;,0# I%-#0/#&%%0#I%-#6/1'88&#I%-#CDE#3/-'#I[9#

89! )"#%A&,;#!()*# E&8,#S%/1# +HJ]#I[9#2%$/-M8,[/-#I[9#CDE#3/-'#I[9#

E&%</.'6/?/;/,0/&# ].7A7;,1# /-#'&%-1,',/%&/-%# 58K7J7# 6,<# +HJ]# I[9B#I77&[,''/&# &%%0#I%-#6/1'88&#6,<#CDE#3/-'#I[9#

!"# !"#$%&'(#)*!+# ,-.'/-#0123&45# 678#9-/:#;1<# =$/.'.$$:>?-<@/-&#678#9-/:# -/# ('.# ;$/#.-#&$$.#;$/#?-A:BB&#;$/#678#9-/:#;1<#

!$# )C#$%&'(#)*!+# D&'A#E$/#.-/#F??--(# G:$.#9-/:H#I'-/A:#G:-.-('J5-#E-&/'-B<'/K# L&@K&$MM$&-K'AA-B&#,B'.->,-B(-A:-.->FN&'5$($$/# -/# O$?@:>P(@-M-5-/A<'J5>P($'A$/:;-A:#

!%# )C#$%&'(#)*!+# F//#E$/#Q@@N# E1<#GDED# 6@3&.'/$:@&# :R-M$<-&5'/K-/# ?'J# ;1<#GDEDS#('.#;$/#.-#&$$.#;$/#?-A:BB&#;$/#678#9-/:#;1<#

#!"#$%&'(')%*"+,'(-'%.'(/'(%0'1-'(%,'2"(#$2#''1-%3""1%''(%4(#'134'0%.$$1%546(%(4'#%4(,',$$(%"7%-'%84#("-4,4(,)%7'A-(@::-#,@&:'-&# T&$$.K-;-&# <@/-/# -/# A:-.-/?@B<# ;$/# R-:# 5$?'/-:# ;$/# 8@M# P$(:R$1$&U# AVR-%-/# ;$/# A:$.A@/:<'55-('/KU# <@/-/# -/# @%-/?$$&# K&@-/WU#D/K-?@&K# L$B<-(A# T%&@J-V:;-&$/:<@@&.-('J5-# 678# '/# R-:# :-$M# K-?'-.A@/:<'55-('/K# ;$/# R-:#9-/:A# A:$.A@/:<'55-('/KA?-.&'JN# GX9-/:W# -/#I@MBA#,B/.'#TM'..-/;-(.@&K$/'A$:'-#.'-#?-:&@55-/#'A#?'J#R-:#678>%&@J-V:#-/#<-&5:#&@/.#-V@(@K'AVR#-/#;@(R@B.?$$&#?@B<-/#;@@&#5<-:A?$&-#K&@-%-/#WY##

Page 86: Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/304/RUG01-002166304...Sociale innovatie in het bouwen aan het recht op wonen Case study van een

86

Vragenlijst  (voorbeeld)  

!"#$%&'()*+,-#.%&'%/(&$*012034,5%&+,/64,

78 9#:%"(&$,/#&,;%+,0&:%"60%<,!"#$!#%$&'(#&)!)*'+$!,-.&%*/&%!#%!0&$!1,+&'!(,%!&&%!$0&2#2*%+&'3*&1!%,,'!0&$!!"##$%&'()*+%,)'-$.'45'*6&7$!#%!8&%$9!"&!$0&2#2!#2!*%+&'+&&:!(,%!+&!;,2$&'!*-!<7#&%7&!#%!<*7#,,:!=&'1!,,%!+&!>%#(&'2#$&#$!8&%$! ?! @,1.'*&5! <*7#,:&! A.*.#&19! "&! $0&2#2$#$&:! :B#+$C! D<*7#,:&! #%%*(,$#&! #%! 0&$! E*B)&%! ,,%! 0&$!'&70$!*5!)*%&%C!/+.0).'$,()(,%!&&%!!"##$%&'()*+%,)'-$.')#%!8&%$F9!!G&$!*%+&'3*&1!+',,#$!*/!+&!(',,.!),$!2*7#,:&!#%%*(,$#&!,:!+,%!%#&$!1,%!E&$&1&%&%!,:2!,%$)**'+!*5!/,,$270,55&:#61&!B#$+,.#%.&%H!/&&'E&5,,:+!B#$+,.#%.&%!#%!0&$!+*/&#%!I)*%&%J9!G&$!KLM45'*6&7$!?!,:2!7*%7'&&$!2*7#,,:! #%%*(,$#&!5'*6&7$!?! #%!8&%$!)*'+$!+,,'E#6!,:2!!+.0!.&%*/&%9! N%!0&$!E&2$B+&'&%!(,%!+#&!!+.0!3,:!#1!1#61&%!%,,'!+&!E&$&1&%#2!+#&!0&$!5'*6&7$!1,%!0&EE&%!,:2!&&%!/*.&:#61!,%$)**'+!*5!E&5,,:+&!)**%%*+&%!#%!8&%$9!!A:2!+&&:! (,%!/#6%!+,$,(&'3,/&:#%.!3,:! #1! #%$&'(#&)2!/&$!(&'270#::&%+&! '&:&(,%$&!,7$*'&%!,-%&/&%9!M#6+&%2!0&$!#%$&'(#&)!3,:!#1!(',.&%!%,,'C!!!

4 +&!E'&+&'&!/,,$270,55&:#61&!&%!#%2$#$B$#*%&:&!=0&+%>+!(,%!0&$!5'*6&7$H!4 +&!E'&+&'&,/(*(%,%&,*+"#+%$(%!),,'#%!0&$!KLM45'*6&7$!*5.&3&$!)*'+$9!!!

,

?8 @(=;+/"#$%&,,!O&%!1*'$&!E&270'#6(#%.!(,%!B)!-B%7$#&C!

4 =,$!#2!B)!-B%7$#&!E#%%&%!<,/&%:&(#%.2*5E*B)!8&%$!(3)P!!4 =,$! #2! +&! '*:! (,%! <,/&%:&(#%.2*5E*B)!8&%$! (3)! E#%%&%! 0&$! KLM45'*6&7$P!=&:1&! -B%7$#&!

%&&/$!B!*5!(**'!<,/&%:&(#%.2*5E*B)!8&%$!(3)!E#%%&%!0&$!KLM45'*6&7$P!!Q'&+&'&!/,,$270,55&:#61&!7*%$&R$!(,%!0&$!KLM45'*6&7$C!

4 =,$! 3#6%! ?! (,%B#$! 0&$! 5&'25&7$#&-! (,%! <,/&%:&(#%.2*5E*B)! 8&%$! (3)! E&1&1&%! ?! +&!(**'%,,/2$&!B#$+,.#%.&%S%*+&%!*/$'&%$!I)*%&%J!#%!8&%$P!

4 T5!)&:1&!B#$+,.#%.&%S%*+&%!1,%!0&$!KLM45'*6&7$!&&%!,%$)**'+!E#&+&%P!!Q'&+&'&!#%2$#$B$#*%&:&!7*%$&R$!(,%!0&$!KLM45'*6&7$C!<,/&%:&(#%.2*5E*B)!8&%$!(3)C!

4 =,$! 3#6%! ?! (,%B#$! 0&$! 5&'25&7$#&-! (,%! <,/&%:&(#%.2*5E*B)! 8&%$! (3)! E&1&1&%! ?! +&!B#$+,.#%.&%S1%&:5B%$&%!#%!0&$!8&%$2!)**%E&:&#+P!!

4 =,$!#2!+&!(#2#&!*/$'&%$!)*%&%!(,%!<,/&%:&(#%.2*5E*B)!8&%$!(3)P!4 =&:1&!#%2$'B/&%$&%!)*'+&%!.&E'B#1$!*/!+#&!B#$+,.#%.&%!#%!)*%&%!0&$!0**-+!$&!E#&+&%P!4 =,$! #2! 0&$! E&:,%.! *-! +&! E#6+',.&! (,%! KLM! #%! '&:,$#&! $*$! +&! (&'270#::&%+&! E&2$,,%+&!

#%2$'B/&%$&%P!!KLM45'*6&7$C!!

4 =,$!3#6%!(,%B#$!B)!5&'25&7$#&-!,'.B/&%$&%!*/!(**'!&&%!KLM!#%!8&%$!$&!1#&3&%P!4 =,$!3#6%!(,%B#$!B)!5&'25&7$#&-!+&!5#6%5B%$&%!(,%!&&%!KLM!#%!8&%$P!!