158
Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2014-2015 Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in strafzaken? Kritische analyse van het toezicht op de bijzondere opsporingsmethoden Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door Luiz De Baets (Studentennummer 01000341) Promotor: prof. dr. Philip Traest Commissaris: dhr. Wim Lammens

Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

  • Upload
    others

  • View
    4

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

Faculteit Rechtsgeleerdheid

Universiteit Gent

Academiejaar 2014-2015

Het vertrouwelijk dossier:

een noodzakelijk kwaad in strafzaken?

Kritische analyse van het toezicht op de

bijzondere opsporingsmethoden

Masterproef van de opleiding

‘Master in de rechten’

Ingediend door

Luiz De Baets

(Studentennummer 01000341)

Promotor: prof. dr. Philip Traest

Commissaris: dhr. Wim Lammens

Page 2: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

Woord vooraf

Dit werk vormt het sluitstuk van mijn rechtenopleiding aan de Universiteit Gent.

Tijdens mijn studies heb ik kennis gemaakt met diverse aspecten van het recht. De voorbije twee

jaren heb ik me vooral verdiept in strafrecht en strafprocesrecht. Deze rechtstakken fascineren mij al

sinds het eerste bachelorjaar, omwille van de belangrijke rol die de materie vervult in de

maatschappij en de sterke verbondenheid met menselijke emoties en relaties.

Ik ben dan ook heel dankbaar dat ik dit werk mocht schrijven onder de auspiciën van prof. dr. Philip

Traest. Niet alleen kreeg ik de kans om te werken omtrent de boeiende problematiek van de

bijzondere opsporingsmethoden, als promotor heeft hij mij tijdens dit proces ook bijgestaan met de

nodige goede raad en een deskundige, persoonlijke begeleiding.

Daarnaast wil ik graag een woord van dank richten tot de prominente juristen die ik mocht

interviewen: dhr. Miguel Ureel, eerste substituut-procureur des Konings te Mechelen, mr. Joris Van

Cauter, advocaat te Gent en dhr. Joseph Van Goethem, kamervoorzitter van de kamer van

inbeschuldigingstelling te Gent. De praktische ervaringen, bezorgdheden en kritische bemerkingen

die ze met mij deelden, vormden een onschatbare bijdrage aan de conclusies van dit werk.

Ook andere personen waren overigens zeer bereidwillig om mij informatie te verschaffen of zaken

toe te lichten. Het gaat meer bepaald om medewerkers van de FOD Justitie, het College van de

hoven en rechtbanken en de Dienst gerechtelijke operaties van de federale politie.

Tenslotte ben ik veel verschuldigd aan mijn ouders, voor hun waardevolle feedback op mijn

onderzoek en – belangrijker – om mij op het vlak van mijn studies nimmer iets te hebben ontzegd.

Voor alle begrip en steun die mij al ten deel mocht vallen, in welke vorm dan ook: dank u wel.

Luiz De Baets

Nevele, 17 augustus 2015

Page 3: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

i

Inhoudstafel

Inleiding ....................................................................................................................................... 1

Deel I: De bijzondere opsporingsmethoden naar Belgisch recht ..................................................... 5

Hoofdstuk 1: Totstandkoming van de wetgeving ..................................................................... 5

1. Vertrouwelijke omzendbrieven ............................................................................................... 5

2. De BOM-wet van 6 januari 2003 en haar uitvoeringsbesluiten ............................................... 7

3. Arrest nr. 202/2004 van het Arbitragehof van 21 december 2004 ....................................... 11

4. Eerste BOM-reparatiewet van 27 december 2005 ................................................................ 13

5. Arrest nr. 105/2007 van het Grondwettelijk Hof van 19 juli 2007 ........................................ 13

6. Arrest nr. 107/2007 van het Grondwettelijk Hof van 26 juli 2007 ........................................ 17

7. Tweede BOM-reparatiewet van 16 januari 2009 .................................................................. 18

8. Arresten van het Grondwettelijk Hof en de Raad van State .................................................. 19

9. Wet van 21 december 2009 ................................................................................................... 20

10. Wet van 29 december 2009 ................................................................................................... 20

11. KB Informantenwerking van 6 januari 2011 .......................................................................... 20

12. Besluit .................................................................................................................................... 21

Hoofdstuk 2: Begrippen en algemene principes ..................................................................... 22

1. Afbakening van de bijzondere opsporingsmethoden ............................................................ 22

2. Gerechtelijke finaliteit ........................................................................................................... 23

3. Enkele belangrijke gerechtelijke actoren ............................................................................... 24

3.1. De BOM-magistraat ....................................................................................................... 24

3.2. De onderzoeksrechter ................................................................................................... 25

3.3. De BTS-officier ............................................................................................................... 25

3.4. De kamer van inbeschuldigingstelling ........................................................................... 26

Hoofdstuk 3: Algemene voorwaarden tot gebruik van de bijzondere opsporingsmethoden .... 27

1. Algemeen ............................................................................................................................... 27

2. Subsidiariteit .......................................................................................................................... 27

3. Proportionaliteit ..................................................................................................................... 29

4. Verbod misdrijven te plegen .................................................................................................. 29

4.1. Algemeen ....................................................................................................................... 29

4.2. Uitzonderingen op het verbod ...................................................................................... 30

5. Verbod van provocatie ........................................................................................................... 36

5.1. Algemeen ....................................................................................................................... 36

5.2. Definiëring ..................................................................................................................... 37

Page 4: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

ii

5.3. Bewijslast ....................................................................................................................... 39

5.4. Rechtsgevolg .................................................................................................................. 40

6. Tenuitvoerlegging door de procureur des Konings in een gerechtelijk onderzoek ............... 41

Hoofdstuk 4: Observatie ....................................................................................................... 43

1. Begripsomschrijving ............................................................................................................... 43

2. Toepassingsvoorwaarden ...................................................................................................... 47

2.1. Subsidiariteit .................................................................................................................. 47

2.2. Proportionaliteit ............................................................................................................ 47

3. De machtiging tot observatie ................................................................................................. 49

4. Het vertrouwelijk dossier ....................................................................................................... 51

5. Het strafdossier ...................................................................................................................... 54

6. Cijfergegevens ........................................................................................................................ 56

Hoofdstuk 5: Infiltratie .......................................................................................................... 57

1. Begripsomschrijving ............................................................................................................... 57

2. Toepassingsvoorwaarden ...................................................................................................... 58

2.1. Subsidiariteit .................................................................................................................. 58

2.2. Proportionaliteit ............................................................................................................ 59

3. Politionele onderzoekstechnieken ......................................................................................... 60

3.1. Algemeen ....................................................................................................................... 60

3.2. Pseudo-koop, vertrouwenskoop en testkoop ............................................................... 61

3.3. Pseudo-verkoop en vertrouwensverkoop ..................................................................... 62

3.4. Gecontroleerde aflevering en doorlevering .................................................................. 62

3.5. Frontstore ...................................................................................................................... 63

3.6. Akkoord van de federale procureur .............................................................................. 64

4. Bijzondere maatregelen ......................................................................................................... 64

5. De machtiging tot infiltratie ................................................................................................... 65

6. Het vertrouwelijk dossier ....................................................................................................... 67

7. Het strafdossier ...................................................................................................................... 68

8. Cijfergegevens ........................................................................................................................ 69

Hoofdstuk 6: Informantenwerking ........................................................................................ 70

1. Begripsomschrijving ............................................................................................................... 70

2. De organisatie van informantenwerking in een notendop .................................................... 72

2.1. Algemeen ....................................................................................................................... 72

2.2. De nationale informantenbeheerder ............................................................................ 73

Page 5: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

iii

2.3. De lokale informantenbeheerder .................................................................................. 73

2.4. De contactambtenaar .................................................................................................... 74

2.5. Enkele belangrijke principes .......................................................................................... 74

3. Het afzonderlijk dossier ......................................................................................................... 76

4. Cijfergegevens ........................................................................................................................ 79

Hoofdstuk 7: De controle op de bijzondere opsporingsmethoden .......................................... 81

1. Algemeen ............................................................................................................................... 81

2. Controle door de kamer van inbeschuldigingstelling (KI) ...................................................... 81

2.1. De BOM-controle en de rechten van de verdediging.................................................... 81

2.2. De verplichte controle ................................................................................................... 86

2.3. De facultatieve controle ................................................................................................ 94

3. Controle door de rechter ten gronde .................................................................................... 96

4. Cijfergegevens ........................................................................................................................ 99

Deel II: Bijzondere opsporingsmethoden in Engeland en Wales .................................................. 101

Hoofdstuk 1: Verantwoording en werkwijze ......................................................................... 101

Hoofdstuk 2: Algemene principes omtrent het vooronderzoek en het strafproces ................. 101

Hoofdstuk 3: Observatie ...................................................................................................... 103

Hoofdstuk 4: Infiltratie en informantenwerking .................................................................... 105

Hoofdstuk 5: Toezicht op de observatie, infiltratie en informantenwerking ........................... 107

1. Geen volledige rechterlijke toetsing .................................................................................... 107

2. Disclosure en public interest immunity ................................................................................ 107

Hoofdstuk 6: Besluit............................................................................................................. 112

Deel III: Interviews .................................................................................................................... 115

Inleiding ................................................................................................................................ 115

Miguel Ureel, BOM-magistraat van het parket........................................................................ 116

Joris Van Cauter, advocaat ..................................................................................................... 120

Joseph Van Goethem, kamervoorzitter van de kamer van inbeschuldigingstelling ................... 123

Besluit ................................................................................................................................... 126

Deel IV: Problemen, bemerkingen en persoonlijke aanbevelingen .............................................. 129

Hoofdstuk 1: Algemeen ........................................................................................................ 129

Hoofdstuk 2: Subsidiariteit en proportionaliteit .................................................................... 129

Hoofdstuk 3: Wantrouwen ten opzichte van infiltranten? ..................................................... 129

Hoofdstuk 4: Toezicht door de kamer van inbeschuldigingstelling (KI) ................................... 131

1. Enkele aandachtspunten...................................................................................................... 131

Page 6: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

iv

2. Positieve aspecten ............................................................................................................... 132

3. Optioneel toezicht op observaties ....................................................................................... 133

Hoofdstuk 5: Alternatieven voor de BOM-controle ............................................................... 133

1. Inzagerecht voor advocaten?............................................................................................... 133

2. Disclosure-procedure? ......................................................................................................... 135

Hoofdstuk 6: Toezicht op informantenwerking ..................................................................... 137

Hoofdstuk 7: Besluit............................................................................................................. 138

Algemeen besluit ...................................................................................................................... 139

Bibliografie ............................................................................................................................... 141

Page 7: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

1

Inleiding

1. Sinds de zogenaamde ‘BOM-wet’1 kunnen het parket en de onderzoeksrechter bij de bestrijding

van zware en georganiseerde criminaliteit gebruik maken van bijzondere opsporingsmethoden.

Hieronder vallen de observatie, de infiltratie en de informantenwerking. Telkens wanneer

observaties of infiltraties – die een vergaande inmenging in het privéleven tot gevolg hebben –

worden gehanteerd, moet er een vertrouwelijk dossier worden aangelegd. Daarin bewaart de

procureur des Konings onder meer de machtiging tot het gebruik van de bijzondere

opsporingsmethode en de verslagen over het verloop ervan. Bij informantenwerking wordt een

‘afzonderlijk dossier’ aangelegd, dat eveneens een vertrouwelijk karakter heeft.

De toegang tot beide soorten dossiers wordt niet alleen ontzegd aan de betrokken partijen

(verdachte, beklaagde of beschuldigde en eventuele burgerlijke partijen), maar ook aan de rechter

ten gronde. De motieven hiervoor zijn tweeërlei. Ten eerste dient de identiteit van de uitvoerende

politieambtenaren en betrokken burgers geheim te blijven, om eventuele represailles van het

criminele milieu te vermijden. Ten tweede mag de werkwijze van de politiediensten niet steeds

openlijk worden bekendgemaakt, omdat daardoor de effectiviteit van de aangewende technieken en

strategieën in de toekomst in het gedrang komt.

Het open strafdossier bevat wel processen-verbaal over de toegepaste observaties of infiltraties,

maar daarin zijn alle vertrouwelijke elementen weggelaten. Het afzonderlijk dossier inzake

informantenwerking wordt zelfs volledig geheim gehouden. Daardoor blijft de verdachte of

beklaagde steeds verstoken van bepaalde informatie die van belang kan zijn voor zijn verdediging.

Het bestaan van een vertrouwelijk en een afzonderlijk dossier staat dan ook op gespannen voet met

de rechten van de verdediging.

2. De problematiek draait dus in hoofdzaak om een afweging tussen twee belangen die lijnrecht

tegenover elkaar lijken te staan, namelijk openbare veiligheid enerzijds en rechtsbescherming

anderzijds. Idealiter zou er een evenwicht tussen de twee moeten bestaan, maar dit blijkt geen

sinecure. De evolutie van de wetgeving vormt hiervan het bewijs.

3. Oorspronkelijk had de wetgever niet voorzien in een adequate (lees: rechterlijke en dus

onafhankelijke en onpartijdige) controle op het vertrouwelijk dossier. Naast de betrokken partijen

konden zelfs de vonnisrechter en de onderzoeksgerechten de betreffende stukken niet inkijken.

1 Wet van 6 januari 2003 betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeks-

methoden, BS 12 mei 2003.

Page 8: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

2

Hierdoor werden de rechten van de verdediging ontegensprekelijk aangetast. Zo is het denkbaar dat

de uitvoerende politieambtenaren tijdens hun opdracht bepaalde strafbare feiten hebben uitgelokt.

Bij gebrek aan afdoend toezicht op het gebruik van de observatie en infiltratie kunnen dergelijke

fouten niet steeds worden ontdekt.

Toch was er een arrest van het Grondwettelijk Hof nodig om de wetgever tot actie aan te zetten2.

Het Hof stelde een schending vast van artikel 6 EVRM en van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Een aanpassing van de wetgeving was dus onvermijdelijk.

4. Iets meer dan een jaar na de uitspraak van het Grondwettelijk Hof werd de ‘BOM-reparatiewet’3

afgekondigd. Deze belastte de kamer van inbeschuldigingstelling met de controle op het

vertrouwelijk dossier. Het toezicht bestaat uit een verplichte en een facultatieve controle

(respectievelijk artikel 235ter en artikel 235quater Sv.)4.

5. Op de informantenwerking is tot op heden nog steeds niet in een onafhankelijke rechterlijke

controle voorzien.

6. Het is de ambitie van dit werk om na te gaan hoe de bijzondere opsporingsmethoden zijn geregeld

en of deze regeling voldoende garanties biedt in het licht van de rechten van de verdediging. Het

onafhankelijk rechterlijk toezicht (of het gebrek daaraan in geval van informantenwerking) verdient

daarbij ruime aandacht. Daarom worden zowel de zogenaamde ‘BOM-controle’ door de kamer van

inbeschuldigingstelling als de alternatieve toezichtsmodellen aan een nader onderzoek onderworpen

(Deel I, hoofdstuk 7). Eerst dient echter de nodige aandacht te worden besteed aan de evolutie van

de wetgeving (Deel I, hoofdstuk 1), aan enkele belangrijke begrippen en principes (Deel I, hoofdstuk

2) en aan de wettelijke regeling van de observatie, de infiltratie en de informantenwerking (Deel I,

hoofdstukken 3 tot en met 6).

In de rechtsleer is al veel inkt gevloeid over het toezicht op de bijzondere opsporingsmethoden, maar

dit bleef tot nu toe vaak beperkt tot het becommentariëren van (aspecten van) de huidige

2 Grondwettelijk Hof nr. 202/2004, 21 december 2004, BS 6 januari 2004 en RW 2004-05, 1290, noot S.

VANDROMME en C. DE ROY. 3 Wet van 27 december 2005 houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van strafvordering en van het

Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering van de onderzoeksmethoden in de strijd tegen het

terrorisme en de zware en georganiseerde criminaliteit, BS 30 december 2005. 4 H. BERKMOES, “Bijzondere opsporingsmethoden (observatie, infiltratie, informantenwerking)” in Postal

Memorialis. Lexicon strafrecht, strafvordering en bijzondere wetten, Mechelen, Kluwer, losbl., (B216/01)

B216/44-B216/52.1.

Page 9: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

3

wetgeving, zonder algemene en concreet uitgewerkte voorstellen te doen tot verbetering ervan5.

Ook het praktisch belang voor de partijen in een strafgeding van een onafhankelijke rechterlijke

controle op het vertrouwelijk dossier is naar mijn aanvoelen nog te weinig belicht geweest.

Dit werk tracht aan die leemtes tegemoet te komen. Er wordt namelijk inspiratie gehaald uit het

recht in Engeland en Wales (Deel II) en uit gesprekken met rechtspractici (Deel III). Vertrekkend

vanuit de inzichten die zijn verworven via de studie van de wetgeving, het rechtsvergelijkend

onderzoek en de interviews met professionele juristen, worden vervolgens de voornaamste

pijnpunten opgesomd die mijn inziens aanwezig zijn in de huidige Belgische regelgeving. Ook worden

mogelijke verbeteringen of alternatieven onderzocht (Deel IV).

Tenslotte overloop ik de belangrijkste conclusies die mijn inziens kunnen worden getrokken uit

onderhavige studie (Algemeen besluit).

7. Dit werk kan zeker niet worden beschouwd als een exhaustieve commentaar van de bijzondere

opsporingsmethoden. Daarvoor kunnen andere werken worden geconsulteerd, zoals het uitstekende

boek van H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere opsporingsmethoden en enige andere

onderzoeksmethoden, Brussel, Politeia, 2011, 1128 p.

Wel worden sterke accenten gelegd op de relatie tussen de bijzondere opsporingsmethoden en de

rechten van de verdediging, door de wetgeving met een kritische blik te analyseren. Daarnaast wordt

getracht een originele bijdrage te leveren aan de reeds bestaande rechtsleer door een bespreking

van relevante statistieken, een rechtsvergelijkende studie, interviews met vooraanstaande juristen

en de ontwikkeling van eigen voorstellen om de Belgische regelgeving te optimaliseren.

5 Een uitzondering hierop vormt het voorstel van VANDROMME en DE ROY om de figuur van disclosure-rechter in

te voeren in het Belgisch strafprocesrecht: zie S. VANDROMME en C. DE ROY, “Het vertrouwelijk dossier: Quo

vadit?” (noot onder Grondwettelijk Hof nr. 202/2004, 21 december 2004), RW 2004-05, 1295-1298 en S.

VANDROMME, “Non-disclosure van gevoelige informatie in een strafprocedure: hoe de handicap voor de

verdediging compenseren?”, TvMR 2005, afl. 1, (11) 13-14.

Page 10: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

4

Page 11: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

5

Deel I: De bijzondere opsporingsmethoden naar Belgisch recht

Hoofdstuk 1: Totstandkoming van de wetgeving

1. Vertrouwelijke omzendbrieven6

8. Vóór de totstandkoming van de BOM-wet pasten de politiediensten ook al bijzondere

opsporingsmethoden toe. Daar er geen wettelijk kader bestond, opereerden zij in een soort

‘juridische schemerzone’ waarbinnen de grenzen niet duidelijk waren afgelijnd, met

rechtsonzekerheid tot gevolg.

9. Enkele omzendbrieven trachtten hieraan tegemoet te komen. Eerst was er de Ministeriële

Omzendbrief van 24 april 1990 betreffende de bijzondere opsporingstechnieken om de zware of

georganiseerde criminaliteit te bestrijden7. Deze werd gevolgd door de Ministeriële Omzendbrief van

6 oktober 19958, die op zijn beurt werd vervangen door de Ministeriële Omzendbrief van 1 december

2002 betreffende de aanwending van de fondsen ter beschikking gesteld van de politiediensten door

de federale overheidsdienst Justitie9. Ook gingen er enkele omzendbrieven uit van individuele

procureurs-generaal10 en van het college van procureurs-generaal11. Deze circulaires boden een

referentiekader: algemene begrippen, beginselen, voorwaarden tot gebruik en finaliteit van de

bijzondere opsporingsmethoden. In de genoemde Ministeriële Omzendbrieven zijn bijvoorbeeld

proportionaliteits- en subsidiariteitsvoorwaarden opgenomen, die gelijken op deze in de latere BOM-

wet12.

10. De genoemde circulaires zijn echter vertrouwelijk, zodat ze nooit officieel gepubliceerd zijn

geweest. De inhoud ervan is wel overgenomen en becommentarieerd in bepaalde bronnen van

6 H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden,

Brussel, Politeia, 2011, 17-34. 7 Ministeriële Omzendbrief van 24 april 1990, nr. 7/SDP/690/MN/NIX/RRB6/6, onuitg., gewijzigd bij

Ministeriële Omzendbrief van 5 maart 1992, onuitg. 8 Ministeriële Omzendbrief van 6 oktober 1995, nr. 6/4322/MN3, onuitg.

9 Ministeriële Omzendbrief van 1 december 2002, onuitg.

10 Bv. Omzendbrief R. nr. 37/91 van 28 juni 1991 betreffende Getuige – getuigenis in strafzaken – bijzondere

opsporingstechnieken – anonieme verklaringen, onuitg., aangevuld door Omzendbrief R. nr. 66/91 van 2

december 1991, onuitg., uitgaande van de procureur-generaal te Gent. 11

Bv. Richtlijn COL 1/98 van 16 februari 1998 betreffende proactieve recherche – eenvormig

rapporteringsformulier en logboek. 12

Ph. TRAEST en J. MEESE, “België” in P.J.P. TAK, Heimelijke opsporing in de Europese Unie: de normering van

bijzondere opsporingsmethoden in de landen van de Europese Unie, Antwerpen, Intersentia, 2000, (9) 27-64.

Page 12: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

6

rechtsleer13. Dit vertrouwelijk karakter leidde tot dualiteit in de rechtspraak. Bepaalde rechters

meenden dat ze van de inhoud van de omzendbrieven geen kennis mochten nemen14, andere

leidden dan weer uit bepaalde ‘overtredingen’ ervan een onregelmatigheid af15. Volgens ONSEA

belette niets dat rechters rekening zouden houden met de inhoud van de circulaires16, maar de

onzekerheid in de rechtspraak hield aan.

11. De regeling in circulaires deed daarnaast problemen rijzen in verband met het recht op

bescherming van het privéleven (art. 8 EVRM) en het recht op een eerlijk proces (art. 6 EVRM).

Overeenkomstig art. 8.1. EVRM heeft eenieder recht op eerbiediging van zijn privéleven, zijn

gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling. Inbreuken op dit recht zijn slechts toegestaan indien ze

zijn voorzien bij wet, noodzakelijk zijn in een democratische samenleving en een (in artikel 8.2.

vermeld) legitiem doel nastreven.

Volgens BERKMOES en DELMULLE vormen art. 8 Sv. en de artikelen 15 en 44/1 Wet Politieambt een

voldoende wettelijke basis om niet-ingrijpende vormen van observatie te legitimeren onder art. 8.2.

EVRM, omdat dit valt onder de algemene taakstelling van de politiediensten. Voor sommige vormen

van observatie en infiltratie is echter een uitdrukkelijke wettelijke grondslag vereist17. De

vertrouwelijke ministeriële omzendbrieven voldoen niet aan die legaliteitseis van art. 8.2. EVRM18.

Het begrip ‘wet’ in art. 8.2. EVRM dient in zijn materiële betekenis te worden opgevat – waardoor

ook infralegale besluiten en verordeningen in aanmerking komen – maar de rechtsgrond moet

daarnaast ook “toegankelijk en voorzienbaar” zijn, wat bij geheime omzendbrieven niet het geval is19.

Art. 6 EVRM garandeert dan weer het recht op een eerlijk proces. Dit omvat onder meer het recht op

een eerlijke bewijsvoering (art. 6.3.(a)) en het recht op confrontatie met getuigen (art. 6.3.(d)).

Laatstgenoemde rechten zijn moeilijk te verzoenen met de anonimiteit van tipgevers, informanten

en politieambtenaren bij de aanwending van bijzondere opsporingsmethoden. De anonimiteit van

13

Zie bv. Ph. TRAEST en J. MEESE, “België” in P.J.P. TAK, Heimelijke opsporing in de Europese Unie: de normering

van bijzondere opsporingsmethoden in de landen van de Europese Unie, Antwerpen, Intersentia, 2000, (9) 27-

31. 14

KI Brussel 17 december 1999, Vigiles 2000, afl. 1, 17. 15

Bergen 5 mei 1992, RDPC 1992, 890, noot C. DE VALKENEER. 16

I. ONSEA, De bestrijding van de georganiseerde misdaad: de grens tussen waarheidsvinding en grondrechten,

Antwerpen, Intersentia, 2003, 197. 17

H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden,

Brussel, Politeia, 2011, 23-24, nr. 10. 18

R. VERSTRAETEN, “Opsporingsmethoden: regulering en controle in België en Frankrijk”, DD 1995, (605) 643. 19

A. PIPERS en P. DE HERT, Handboek privacy. Persoonsgegevens in België, Brussel, Politeia, 1997, losbl., 184.

Page 13: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

7

deze bronnen is nochtans vaak nodig, zowel om hun veiligheid te garanderen als om hun

inzetbaarheid in de toekomst te verzekeren20.

2. De BOM-wet van 6 januari 2003 en haar uitvoeringsbesluiten21

12. Vanuit het werkveld (parketmagistraten, onderzoeksrechters en politie) kwam de vraag naar

meer rechtszekerheid en rechtsbescherming bij de toepassing van bijzondere opsporingsmethoden22.

Ook uit de verslagen van enkele parlementaire onderzoekscommissies bleek de noodzaak van een

wettelijke regeling23.

13. Op 12 maart 2002 werd op initiatief van de Minister van Justitie een wetsontwerp ingediend

“betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden”. Bij het

opstellen van de tekst is rekening gehouden met twee parameters:

- enerzijds, de omschrijving van de bijzondere methoden in het licht van de permanente

ontwikkeling van nieuwe actie- en reactiemiddelen door de criminele organisaties: de wet

moet de politiediensten de mogelijkheid bieden om op een innoverende wijze te reageren op

de contrastrategieën die criminele organisaties kunnen voeren wegens hun kennis van de

politiemethoden;

- anderzijds, het verschaffen van een algemeen juridisch raamwerk dat deze methoden,

ondanks hun wijzigend karakter, inpast in een politieonderzoek dat beantwoordt aan de

grondbeginselen van de strafvordering24.

Met die principes in het achterhoofd, heeft de wetgever de definitie van elk van de bijzondere

opsporingsmethoden zodanig opgesteld dat de georganiseerde criminaliteit op een evenwaardige en

eigentijdse manier kan worden gevoerd, zonder de wet telkens te moeten aanpassen en zonder

20

M. DE RUE, “Les droits de l’homme et les méthodes modernes d’enquête policière”, JT 2000, (321) 326. 21

Wet van 6 januari 2003 betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere

onderzoeksmethoden, BS 12 mei 2003. 22

Wetsontwerp betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden.

Verslag namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht door de heren Guy HOVE en Geert BOURGEOIS, Parl.St.

Kamer 2001-02, nr. 1688/013, 119. 23

Zie onder meer: Verslag namens de Parlementaire Commissie van onderzoek naar de noodzakelijke

aanpassingen van de organisatie en de werking van het politie- en justitiewezen op basis van de moeilijkheden

die gerezen zijn bij het onderzoek naar de ‘Bende van Nijvel’, uitgebracht door de heren Renaat LANDUYT en

Jean-Jacques VISEUR, Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 573/7, 66 en Tweede tussentijds verslag namens de

Parlementaire Commissie van onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit in België – De impact van de

bestrijding van de georganiseerde criminaliteit, onder meer door het gebruik van bijzondere

opsporingsmethoden, op de organisatie van de politiediensten en het Openbaar Ministerie – uitgebracht door

de heren COVELIERS en DESMEDT, Parl.St. Senaat 1997-98, nr. 1-326/8, 6. 24

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 67.

Page 14: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

8

daarbij de individuele rechten en vrijheden en de fundamentele beginselen van de strafrechtspleging

uit het oog te verliezen25.

14. De BOM-wet regelt naast de bijzondere opsporingsmethoden ook enkele andere

onderzoeksmethoden, namelijk het onderscheppen en openen van post, de inkijkoperatie, het direct

afluisteren, de uitgestelde tussenkomst en het inwinnen van gegevens over bankrekeningen en

banktransacties.

15. Wat de controle op de bijzondere opsporingsmethoden betreft, werd niet in een specifieke

procedure voorzien. De raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling dienden hun controle- en

toezichtstaak uit te oefenen wanneer zij waren gevat in het kader van de bevoegdheden die vervat

liggen in, respectievelijk, de artikelen 127-131 en de artikelen 135, 136, 136bis, 235 en 235bis Sv.26

De wetgever oordeelde dat eventuele problemen bij de toepassing van bijzondere

opsporingsmethoden moesten worden opgelost via de procedure tot zuivering van de nietigheden.

De raadkamer kan die bevoegdheid uitoefenen bij de regeling van de rechtspleging ter afsluiting van

het gerechtelijk onderzoek (art. 127 Sv.). De kamer van inbeschuldigingstelling kan dan weer tot

zuivering overgaan in het kader van:

- hoger beroep tegen een beschikking van de raadkamer (naar aanleiding van de regeling der

rechtspleging of de voorlopige hechtenis (art. 135, §§ 1 en 2 Sv. en relevante bepalingen van

de Voorlopige Hechteniswet)) of tegen een beschikking van de onderzoeksrechter (inzake

een strijdig bevel of inzake de artikelen 61ter, 61quater en 61quinquies Sv.);

- een verzoekschrift van een inverdenkinggestelde of een burgerlijke partij of een vordering

van de procureur-generaal betreffende een gerechtelijk onderzoek dat na één jaar nog niet is

afgesloten (respectievelijk de artikelen 136 en 136bis Sv.);

- de evocatie van de zaak tijdens een gerechtelijk onderzoek op grond van art. 235 Sv.27

16. Om de zuivering van nietigheden ook mogelijk te maken na afloop van een opsporingsonderzoek

dat niet in een gerechtelijk onderzoek uitmondt, werd art. 47undecies, eerste lid Sv. (oud) ingevoerd.

Die bepaling luidde als volgt:

“De procureur des Konings die in zijn opsporingsonderzoek toepassing heeft gemaakt van

observatie of infiltratie, en tot vervolging wenst over te gaan, vordert in alle gevallen de

onderzoeksrechter. De onderzoeksrechter doet, naar aanleiding van deze procedure, verslag

25

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 67-68. 26

Ibid., 48. 27

Ibid., 48-49.

Page 15: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

9

aan de raadkamer, zonder dat hij gerechtigd is ambtshalve enige daad van onderzoek te

stellen. Er wordt gehandeld overeenkomstig artikel 127.”

Hierdoor diende de procureur des Konings, op het einde van zijn opsporingsonderzoek en alvorens

tot dagvaarding over te gaan, de onderzoeksrechter te vatten zodat ook dan langs de

onderzoeksgerechten wordt gepasseerd28.

17. Het is nuttig hier reeds even stil te staan bij enkele bezwaren van de Raad van State bij het

voorontwerp van de BOM-wet. De Raad van State had het vooral moeilijk met het ontbreken van

inzagerecht in het vertrouwelijk dossier voor de onderzoeksrechter, de raadkamer en de kamer van

inbeschuldigingstelling:

“(...) in de ontworpen wet wordt niet bepaald dat de raadkamer kennis kan nemen van het

«vertrouwelijke dossier» waarin de neerslag te vinden is van de operaties die in het kader van

de bijzondere opsporingsmethoden zijn verricht, noch dat ze de met de leiding van die operaties

belaste officieren van gerechtelijke politie kan horen, zoals in het ontworpen artikel 235bis voor

de kamer van inbeschuldigingstelling wordt bepaald.

Bijgevolg kan men zich afvragen hoe de raadkamer zich overeenkomstig artikel 131 van het

Wetboek van Strafvordering ervan kan vergewissen dat het opsporingsonderzoek verricht door

de procureur des Konings niet wordt aangetast door onregelmatigheden of nietigheidsgronden

betreffende een handeling die in het kader van dat opsporingsonderzoek is gesteld of

betreffende de manier waarop de bewijzen voor het strafbare feit zijn verzameld.”29

Wat de controle door de kamer van inbeschuldigingstelling betreft, maakte de Raad van State een

gelijkaardig voorbehoud.

Op deze bezwaren antwoordde de Regering:

“Dat de raadkamer, en ook de kamer van inbeschuldigingstelling, geen inzage hebben in het

vertrouwelijk dossier is een bewuste keuze. Alle informatie ingewonnen door de bijzondere

opsporingsmethoden is terug te vinden in het open dossier, en het vertrouwelijk dossier betreft

enkel de afscherming van de gebruikte technieken, evenals de afscherming van de identiteit

van de politieambtenaren en/of informanten (...). Bovendien is het delicaat om de raadkamer

inzage te geven in het vertrouwelijk dossier, terwijl de verdediging dit niet zou hebben: in dat

28

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 52. 29

Adv.RvS 32.673/2 bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 153.

Page 16: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

10

geval zou dan de raadkamer moeten oordelen, terwijl zij over meer informatie zou beschikken

dan een van de procespartijen.”30

18. Veel auteurs protesteerden dat deze argumentatie de keuzes van de wetgever niet kon

rechtvaardigen31. VANDROMME en DE ROY noemden de rechterlijke controle op het vertrouwelijk

dossier “een lege doos”32. Ze voerden terecht aan dat de rechters, zonder inzage in de vertrouwelijke

stukken, niet in staat zijn zich uit te spreken over de regelmatigheid van de aangewende bijzondere

opsporingsmethoden. Volledig in de lijn met voornoemd advies van de Raad van State, raadden zij

aan de onderzoeksgerechten inzage te geven in het vertrouwelijk dossier. Alleen zo, aldus de

auteurs, kon een veroordeling door het Europees Mensenrechtenhof wegens schending van art. 6

EVRM (recht op een eerlijk proces) worden vermeden33.

19. De BOM-wet werd aangevuld met twee Koninklijke Besluiten: het KB van 9 april 2003

betreffende de politionele onderzoekstechnieken34 en het KB van 26 maart 2003 tot bepaling van de

werkingsregels van de nationale en lokale informantenbeheerders en van de contactambtenaren35.

Wat het eerstgenoemde KB betreft, vernietigde de Raad van State bij arrest van 19 november 200936

een zinsnede in artikel 2 die betrekking had op de samenwerking met buitenlandse ambtenaren. De

wetgever heeft dit rechtgezet door deze bepaling op te nemen in art. 47octies, §2, tweede lid in fine

Sv.37

Het Koninklijk Besluit van 26 maart 2003 werd dan weer in zijn totaliteit door de Raad van State

vernietigd op 19 november 200938 en daarop vervangen door het KB van 6 januari 2011 tot bepaling

van de werkingsregels van de nationale en lokale informantenbeheerders en van de

contactambtenaren39.

30

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 108. 31

DE NAUW en SCHUERMANS noemden de hele procedure op verslag “een bijzonder ongelukkige vondst” en “een

onding”: A. DE NAUW en F. SCHUERMANS, “De wet betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige

andere onderzoeksmethoden”, RW 2003-04, afl. 24, (921) 936. 32

S. VANDROMME en C. DE ROY, “De ‘dark side’ van de bijzondere opsporingsmethoden: over de onmogelijke

rechterlijke controle op het vertrouwelijk dossier”, TvMR 2004, afl. 1, (12) 14-15. 33

Ibid., (12) 15. 34

BS 12 mei 2003. 35

BS 12 mei 2003. 36

RvS 19 november 2009, nr. 198.039. 37

Wet van 29 december 2010 houdende wijziging van artikel 47octies van het Wetboek van strafvordering

betreffende de samenwerking met buitenlandse infiltranten, BS 20 januari 2011. 38

RvS 19 november 2009, nr. 198.040. 39

BS 18 januari 2011.

Page 17: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

11

3. Arrest nr. 202/2004 van het Arbitragehof van 21 december 200440

20. Het Arbitragehof besloot bij zijn – omstandig gemotiveerd – arrest van 21 december 2004 tot

gedeeltelijke vernietiging van de BOM-wet41.

21. Het negende en tiende middel van het arrest handelen over de aangevoerde schending van art. 6

EVRM, in samenhang gelezen met art. 10 en 11 GW, door het gebrek aan afdoende controle op het

vertrouwelijk dossier.

Het Hof erkent vooreerst de noodzaak om in sommige gevallen bepaalde bewijselementen geheim te

houden voor de beklaagde, teneinde de fundamentele rechten van andere personen of een

behartenswaardig algemeen belang te vrijwaren (overweging B.27.6., tweede alinea).

Dergelijke inmenging in de rechten van de verdediging kan echter enkel worden verantwoord indien

zij strikt evenredig is met het belang van de te bereiken doelstellingen en indien zij wordt

gecompenseerd door een procedure die een onafhankelijke en onpartijdige rechter in staat stelt de

wettigheid van de procedure te onderzoeken (overweging B.27.6., derde alinea). Het Hof vermeldt

hierbij de arresten in de zaak Edwards and Lewis v. the United Kingdom van het Europees Hof voor de

Rechten van de Mens van 22 juli 2003 en 27 oktober 2004 (Grote Kamer).

22. Het Hof stelt vast dat noch de onderzoeksrechter, noch de raadkamer of de kamer van

inbeschuldigingstelling inzage hebben in het vertrouwelijk dossier.

Vervolgens argumenteert het Hof:

“Het vertrouwelijk dossier kan evenwel stukken bevatten die noodzakelijk zijn om de wettigheid

te toetsen van de aanwending van de observatie of de infiltratie, waardoor het onder meer

mogelijk is na te gaan of er niet een niet gemachtigd strafbaar feit is gepleegd en of de

betrokkene niet het voorwerp heeft uitgemaakt van een provocatie door de politie.

De processen-verbaal die bij het strafdossier worden gevoegd dienen enkel «verwijzingen naar»

en «vermeldingen» in verband met bepaalde stukken die zich in het vertrouwelijk dossier

bevinden te bevatten, wat niet waarborgt dat de inhoud van het strafdossier zal volstaan opdat

de onderzoeksgerechten een daadwerkelijke controle kunnen uitoefenen op de wettigheid van

de bijzondere opsporingsmethoden.

40

BS 6 januari 2005, 378-389. 41

F. GOOSSENS, “De B.O.M.-Wet deels vernietigd”, TvW 2005, afl. 4, (121) 121-122.

Page 18: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

12

Daaruit volgt dat mogelijke onwettigheden waardoor de aanwending van de observatie of de

infiltratie zijn aangetast en die uitsluitend zouden blijken uit de stukken vervat in het

vertrouwelijk dossier, niet het voorwerp kunnen uitmaken van een controle door een

onafhankelijke en onpartijdige rechter, en dat a fortiori die onwettigheden niet kunnen worden

afgekeurd.” (overweging B.27.9., tweede tot en met vierde alinea)

23. Het Arbitragehof besluit dan ook “dat de controle op de wettigheid van de aanwending van

bepaalde bijzondere opsporingsmethoden ontoereikend is om na te gaan of de erdoor veroorzaakte

inmenging in de grondrechten verantwoord is, en of niet op onevenredige wijze afbreuk wordt

gedaan aan de vereisten van een eerlijk proces, gewaarborgd door artikel 6 van het Europees Verdrag

voor de Rechten van de Mens.” (overweging B.28.)

De volgende artikelen van het Wetboek van Strafvordering waren derhalve met ongrondwettigheid

behept en werden vernietigd:

- art. 47septies, §1, tweede lid en §2 (procedure van de observatie);

- art. 47novies, §1, tweede lid en §2 (procedure van de infiltratie);

- art. 47sexies, §§ 4 en 7, tweede lid (machtiging om een misdrijf te plegen in het kader van de

observatie);

- art. 47octies, §§ 4 en 7, tweede lid (machtiging om een misdrijf te plegen in het kader van de

infiltratie);

- art. 47undecies (optreden van de onderzoeksrechter en van de raadkamer in geval van

vervolging).

Daarnaast, om redenen vreemd aan de rechterlijke controle van het vertrouwelijk dossier, werden de

volgende bepalingen in het Wetboek van Strafvordering vernietigd:

- art. 28septies, derde lid;

- art. 47quater (omtrent het verbod van provocatie);

- art. 47septies, §1, tweede lid en §2;

- art. 56bis, tweede lid, in zoverre het kon worden toegepast in samenhang met art. 28septies;

- art. 89ter, in zoverre het kon worden toegepast in samenhang met art. 28septies.

Om de buitensporige gevolgen te vermijden die de terugwerkende kracht van het vernietigingsarrest

zou hebben, werden de gevolgen van de vernietigde bepalingen evenwel nog enige tijd gehandhaafd

(overwegingen B.30.1. tot B.30.3.).

Page 19: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

13

4. Eerste BOM-reparatiewet van 27 december 200542

24. De eerste BOM-reparatiewet trachtte tegemoet te komen aan de bezwaren die het Arbitragehof

formuleerde in zijn arrest van 21 december 2004. Daarnaast introduceerde de wet een aantal nieuwe

bepalingen en voerde het technische aanpassingen door. Een nieuwe bepaling was bijvoorbeeld art.

47decies, §7 Sv., die informanten onder strenge voorwaarden toeliet misdrijven te plegen om hun

informatiepositie te behouden. Twee voorbeelden van toevoegingen zijn art. 47ter, §1, derde lid Sv.,

dat het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden toeliet in het kader van de strafuitvoering, en

art. 47sexies, §1, vierde lid en 56bis, tweede lid Sv. omtrent het aanwenden van fotoapparatuur bij

observaties.

25. Om te remediëren aan de vernietiging door het Arbitragehof van enkele artikelen van het

Wetboek van Strafvordering, werd onder meer een nieuw artikel 30 ingeschreven in de

Voorafgaande Titel van dit wetboek (ter vervanging van oud art. 47quater Sv.). Dit artikel

herdefinieerde het begrip provocatie waardoor het toepassingsgebied ervan werd vergroot43.

Ook werden de nieuwe artikelen 189ter, 235ter, 235quater en 335bis (oud) Sv. in het leven

geroepen, waardoor de kamer van inbeschuldigingstelling werd belast met een specifieke controle

op het vertrouwelijk dossier.

5. Arrest nr. 105/2007 van het Grondwettelijk Hof van 19 juli 200744

26. Het Grondwettelijk Hof diende zich meermaals uit te preken over voormelde eerste BOM-

reparatiewet. In het kader van dit werk is het gepast om enkel die arresten te bespreken die

handelen over het rechterlijk toezicht op de bijzondere opsporingsmethoden.

27. Bij arrest nr. 105/2007 van 19 juli 2007 vernietigde het Hof de mogelijkheid om de bijzondere

opsporingsmethoden aan te wenden in het kader van de strafuitvoering. Art. 47ter, §1, derde lid Sv.

liet namelijk toe dat op de observatie, infiltratie en informantenwerking beroep werd gedaan

wanneer een persoon zich onttrok aan de uitvoering van zijn straf of vrijheidsberovende maatregel,

maar in die omstandigheden kan de kamer van inbeschuldigingstelling haar wettigheidstoezicht van

art. 235ter Sv. niet uitoefenen (overwegingen B.7.1. tot en met B.7.8.).

42

Wet van 27 december 2005 houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering en van het

Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering van de onderzoeksmethoden in de strijd tegen het

terrorisme en de zware en georganiseerde criminaliteit, BS 30 december 2005. 43

M. BEERNAERT, “La loi du 27 décembre 2005 visant à améliorer les modes d’investigation dans la lutte contre

le terrorisme et la criminalité grave et organisée: un premier aperçu rapide”, JT 2006, afl. 6218, (193) 194. 44

BS 13 augustus 2007.

Page 20: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

14

Bij hetzelfde arrest werd ook art. 235ter, §6 Sv. vernietigd, volgens hetwelk geen

beroepsmogelijkheid openstond tegen een arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling inzake de

BOM-controle (overwegingen B.16.1. tot en met B.16.11.).

28. De overige aangevoerde schendingen van de Grondwet werden verworpen. Toch is het

interessant ook bij die motivering even stil te staan.

29. Zo argumenteerden de verzoekers dat het feit dat de inverdenkinggestelde noch de burgerlijke

partij inzage werd verleend in het vertrouwelijk dossier, in strijd was met de artikelen 10 en 11 GW,

al dan niet in samenhang gelezen met art. 6 EVRM en met art. 14 IVBPR.

Het Grondwettelijk Hof bracht volgende redenering naar voor:

“B.12.2. De gegevens die niet voor de partijen ter inzage zijn, werden door de wetgever strikt

en beperkend omschreven. De wet zou niet kunnen worden omzeild door in het vertrouwelijk

dossier stukken op te nemen die zich in het strafdossier moeten bevinden (Parl. St., Kamer,

2005-2006, DOC 51-2055/005, pp. 32, 36 en 66). De gegevens van het vertrouwelijk dossier

kunnen niet als bewijs worden gebruikt ten nadele van de inverdenkinggestelde (ibid., pp. 66-

67).

B.12.3. Enkel de inlichtingen die van dien aard zijn dat zij de bescherming van de uitvoerders en

de aanwending zelf van de opsporingsmethoden in het gedrang kunnen brengen, worden aan

inzage door de verdediging onttrokken. Hieronder moet worden begrepen de informatie

betreffende de misdrijven die de politiediensten en de personen bedoeld in artikel 47quinquies

§ 2, derde lid, van het Wetboek van strafvordering gemachtigd zijn te plegen in het kader van

de observatie (artikel 47sexies, §§ 4 en 7) of de infiltratie (artikel 47octies, §§ 4 en 7), daar die

informatie van dien aard is dat zij de identiteit en de veiligheid van de betrokken personen en

de aanwending zelf van de opsporingsmethode in het gedrang kan brengen.

Alle andere informatie over de aanwending en de uitvoering van die opsporingsmethoden moet

worden opgenomen in het strafdossier, dat bij de rechtspleging van artikel 235ter van het

Wetboek van strafvordering voor de burgerlijke partij en de inverdenkinggestelde ter inzage

ligt. Dat dossier bevat inlichtingen over de aanwending en de aard van de gebruikte

opsporingsmethoden, de redenen die dat gebruik verantwoorden en de verschillende fasen van

de uitvoering ervan. De partijen hebben kennis van de volledige uitvoering van de gemachtigde

bijzondere opsporingstechnieken van observatie en infiltratie en, in tegenstelling met wat

sommige verzoekende partijen beweren, zal de inverdenkinggestelde het verbod om provocatie

Page 21: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

15

aan te wenden, voorgeschreven bij artikel 30 van de voorafgaande titel van het Wetboek van

strafvordering, kunnen aanvoeren.

B.12.4. De wil van de wetgever om de zware criminaliteit doeltreffend te bestrijden en de

noodzaak om daartoe bepaalde gevoelige gegevens geheim te houden, zouden in het gedrang

worden gebracht indien, bij dat soort van criminaliteit, de inverdenkinggestelden, bij de

controle van het vertrouwelijk dossier door de kamer van inbeschuldigingstelling, toegang

zouden kunnen hebben tot dat dossier. Het is niet onredelijk een rechtspleging te organiseren

die verschilt van die waarvoor de geheimhouding niet noodzakelijk is en waarin de partijen

inzage kunnen hebben in alle stukken van het strafdossier.” (eigen onderstreping)

Het valt enigszins te betreuren dat het Grondwettelijk Hof de piste niet heeft onderzocht waarbij

enkel aan de advocaten van de inverdenkinggestelde en de burgerlijke partij een inzagerecht zou

worden toegekend, zoals door sommigen wordt voorgesteld (zie infra Deel IV, hoofdstuk 5, vanaf p.

133).

30. Vervolgens bekritiseerden de verzoekers de toekenning van de controle op het vertrouwelijk

dossier aan de kamer van inbeschuldigingstelling, terwijl dit onderzoeksgerecht in een latere fase, en

mogelijk in dezelfde samenstelling, zal moeten oordelen over de regeling van de rechtspleging,

waarbij het zal beslissen met kennis van het vertrouwelijk dossier en dus met kennis van elementen

waarover de partijen niet beschikken en waarover geen tegensprekelijk debat heeft

plaatsgevonden45.

Dit bezwaar wordt door het Hof afgewezen om volgende redenen: “De gegevens die aan inzage door

de verdediging worden onttrokken, zijn door de wetgever strikt en beperkend omschreven. (...) Het

feit dat de verdediging gegevens uit het vertrouwelijk dossier waarvan de kamer van

inbeschuldigingstelling kennis heeft genomen niet kan raadplegen, kan niet leiden tot gewettigde

twijfel omtrent de onpartijdigheid van dat rechtscollege bij de regeling van de rechtspleging. (...) De

controle van het vertrouwelijk dossier door de kamer van inbeschuldigingstelling wordt uitgeoefend in

de voorbereidende procesfase, voordat de zaak aanhangig wordt gemaakt bij de vonnisgerechten, die

zelf geen inzage krijgen in het vertrouwelijk dossier en dus op dat gebied niet anders worden

behandeld dan de partijen. Die rechtscolleges zullen dus niet oordelen op grond van gegevens

45

Deze bezorgdheid werd reeds vóór de totstandkoming van de BOM-reparatiewet gedeeld door VANDROMME

en DE ROY: zie S. VANDROMME en C. DE ROY, “Het vertrouwelijk dossier: Quo vadit?” (noot onder GwH 21

december 2004), RW 2004-05, afl. 33, (1295) 1297.

Page 22: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

16

waarvan zij wel en de partijen geen kennis hebben, zodat geen afbreuk wordt gedaan aan de

vereisten van het eerlijk proces.” (overwegingen B.13.3. en B.13.4.; eigen onderstreping)

31. De verzoekende partijen waren ook van oordeel dat art. 235ter Sv. de rechten van de verdediging

aantast doordat het bepaalt dat de kamer van inbeschuldigingstelling bij de BOM-controle de

partijen afzonderlijk hoort.

Het Hof kon zich daar niet in vinden: “Hoewel het debat voor de kamer van inbeschuldigingstelling

niet contradictoir is, biedt de wet de waarborg dat alle betrokken partijen worden gehoord zodat het

onderzoeksgerecht zo volledig mogelijk wordt geïnformeerd alvorens te beslissen. Aangezien de

partijen de mogelijkheid hebben om vooraf inzage te hebben in het strafdossier, dat met uitzondering

van de gevoelige gegevens alle informatie over de aangewende opsporingsmethoden bevat, kunnen

zij een nuttig verweer voeren (vgl. EHRM, 16 februari 2000, Jasper t. Verenigd Koninkrijk, §§ 55 en

56).” (overweging B.14.4., tweede alinea)

32. Daarnaast hadden de verzoekers het moeilijk met de korte termijn van 48 uur waarover de

burgerlijke partij en de inverdenkinggestelde beschikken om het strafdossier in te kijken, alvorens de

kamer van inbeschuldigingstelling zitting houdt inzake de BOM-controle (art. 235ter, §2, derde lid

Sv.).

Hier beslaat het antwoord van het Grondwettelijk Hof slechts één alinea: “Vergeleken met de

termijnen die van toepassing zijn bij andere verschijningen voor de onderzoeksgerechten, blijkt niet

dat de termijn van achtenveertig uur voorgeschreven in artikel 235ter, § 2, derde lid, van het

Wetboek van strafvordering, waarover de partijen beschikken om het strafdossier in te zien, als

onevenredig kort kan worden beschouwd.” (overweging B.14.6.)

33. Tenslotte werd de schending aangevoerd van artt. 10, 11, 15 en 22 GW, al dan niet in samenhang

gelezen met artt. 6 en 8 EVRM en met artt. 14 en 17 IVBPR, doordat de wet niet voorziet in een

controle door een onafhankelijke en onpartijdige rechter wanneer het Openbaar Ministerie, na

aanwending van bijzondere opsporingsmethoden, beslist de zaak te seponeren.

Het Hof stelt eerst dat, zolang het Openbaar Ministerie niet terugkomt op haar beslissing tot sepot,

er geen sprake is van strafvervolging in de zin van art. 6 EVRM en art. 14 IVBPR. Het Hof erkent wel

dat het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden ten aanzien van personen die uiteindelijk niet

worden vervolgd, een inmenging kan betekenen in het recht op eerbiediging van hun privéleven, van

hun woning of van hun briefgeheim of op een andere wijze aan die personen schade kan toebrengen.

Evenwel, nog aldus het Hof, kan worden aanvaard dat het vertrouwelijk dossier enkel het voorwerp

Page 23: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

17

dient uit te maken van de controle door de procureur-generaal en door het college van procureurs-

generaal (voorzien in art. 47undecies Sv.) “zolang de elementen die worden verzameld dankzij de

opsporingstechnieken geen enkel gevolg hebben voor de situatie van de personen ten aanzien van

wie zij zijn aangewend” (overwegingen B.17.5. tot B.17.7.).

6. Arrest nr. 107/2007 van het Grondwettelijk Hof van 26 juli 200746

34. In zijn arrest van 26 juli 2007 deed het Grondwettelijk Hof een tweede keer uitspraak over enkele

vermeende schendingen die reeds in het arrest nr. 105/2007 van 19 juli 2007 werden behandeld. De

argumentatie is telkens identiek, zodat kan worden verwezen naar de bespreking onder titel 5

(supra).

35. Nieuw is echter de aangevoerde ongrondwettigheid van art. 235quater Sv. Dit artikel regelt de

facultatieve BOM-controle door de kamer van inbeschuldigingstelling (KI) tijdens het gerechtelijk

onderzoek. Bij deze vorm van controle kan de KI niet de zuivering van nietigheden doorvoeren

overeenkomstig art. 235bis, §§ 5 en 6 Sv., terwijl zij dit wel kan bij de verplichte BOM-controle van

art. 235ter Sv.

Het Hof ziet hierin geen schending van het gelijkheidsbeginsel, aangezien een eventuele facultatieve

controle steeds wordt gevolgd door een verplichte controle, waarbij de zuivering alsnog kan

plaatsvinden (overweging B.11.5.).

36. Ook diende het Hof zich uit te spreken over de afwezigheid van toezicht door de kamer van

inbeschuldigingstelling op het afzonderlijk dossier inzake informantenwerking. In zijn arrest nr.

105/2007 van 19 juli 2007 had het Hof hierin nog een ongrondwettigheid gezien. Paragraaf 7 van art.

47decies, ingevoegd door de BOM-reparatiewet, bepaalde immers dat – naast observerende en

infiltrerende politieambtenaren – ook informanten onder bepaalde voorwaarden strafbare feiten

mochten plegen. In die omstandigheden achtte het Grondwettelijk Hof een onafhankelijke

rechterlijke toetsing van het afzonderlijk dossier noodzakelijk. Het Hof vernietigde bij voormeld

arrest art. 47decies, §7, en legde de wetgever enkele voorwaarden op, onder dewelke hij het plegen

van misdrijven door informanten opnieuw kon invoeren. Gezien de wetgever ten tijde van het

daarop volgende arrest van het Hof (d.d. 26 juli 2007, zijnde zeven dagen later) nog geen herziene

bepaling had ingeschreven in het Wetboek van Strafvordering, viel ook de noodzaak weg om een

rechterlijke controle op het afzonderlijk dossier in te bouwen. Het Hof stelde immers dat “[h]et

vertrouwelijk dossier in verband met de informanten niet dezelfde draagwijdte, noch dezelfde inhoud

46

BS 14 september 2007.

Page 24: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

18

[heeft] als het vertrouwelijk dossier in verband met de aanwending van een observatie of een

infiltratie. Het bevat in principe geen bewijsstukken die zullen worden aangewend in een later proces.

Die moeten immers het voorwerp uitmaken van het proces-verbaal bedoeld in artikel 47decies, § 6,

vierde lid. Daarentegen is het vertrouwelijk dossier van essentieel belang om de anonimiteit en dus de

veiligheid van de informanten te vrijwaren” (overwegingen B.13.1. tot en met B.13.5. van het arrest

nr. 107/2007 van 26 juli 2007).

7. Tweede BOM-reparatiewet van 16 januari 200947

37. De tweede BOM-reparatiewet is een zeer korte wet, die in zeven haasten door het parlement

werd gejaagd en die op de dag van haar afkondiging al in het Staatsblad werd gepubliceerd én in

werking trad. Het Hof van Beroep te Gent had immers bij een reeks arresten van 6 januari 2009 –

nauwelijks tien dagen voordien – ophefmakende beslissingen geveld waarbij enkele zware criminelen

werden vrijgelaten. De Gentse kamer van inbeschuldigingstelling had bij haar controle op de

bijzondere opsporingsmethoden die in het gerechtelijk onderzoek waren toegepast (overeenkomstig

art. 235ter Sv.) de inverdenkinggestelden gehoord in afwezigheid van het Openbaar Ministerie48. In

dergelijk geval, aldus het Hof van Cassatie, is de volledige rechtspleging voor de kamer van

inbeschuldigingstelling door nietigheid aangetast49. Het Hof van Beroep te Gent sprak daarom de

onontvankelijkheid van de strafvordering uit50.

De wetgever wilde dergelijke procedurefouten in de toekomst koste wat het kost vermijden en

stemde in allerijl een tweede BOM-reparatiewet. Deze voerde een vierde lid toe aan art. 189ter Sv.,

waardoor de feitenrechter of het Hof van Cassatie bij ‘wettigheidsincidenten’ met betrekking tot de

controle op de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie, de zaak aan het Openbaar

Ministerie kan overzenden teneinde deze bij de bevoegde kamer van inbeschuldigingstelling aan te

brengen voor de BOM-controle van artikel 235ter Sv. Ook nam ze alle twijfel weg omtrent de

verplichte aanwezigheid van de procureur-generaal tijdens de zitting van de kamer van

inbeschuldigingstelling, door art. 235ter, §2, derde lid Sv. aan te passen. Tenslotte werd via de

invoering van een nieuw zesde lid in art. 235ter Sv. de mogelijkheid ingevoerd om onmiddellijk

47

Wet van 16 januari 2009 tot wijziging van de artikelen 189ter, 235ter, 335bis en 416 van het Wetboek van

strafvordering, BS 16 januari 2009. 48

Volgens VAN CAUTER was deze interpretatie niet onlogisch en bovendien taalkundig correct, zie J. VAN CAUTER,

“De BOM-controle na de tweede reparatie”, T.Strafr. 2009, afl. 3, (143) 145. 49

Cass. 28 oktober 2008, AR P.08.0690.N, Juristenkrant 2009, afl. 182, 2 en AR. P.08.0706.N, NC 2009, afl. 3,

198, Pas. 2008, afl. 10, 2378 en TBP 2009, afl. 8, 492-493 (weergave F. MEERSSCHAUT). 50

V. ROELANTS, “Nieuwe BOM-Reparatiewet”, RABG 2009, afl. 4, (309) 309-310.

Page 25: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

19

cassatieberoep aan te tekenen tegen de arresten van de kamer van inbeschuldigingstelling na de

controle ex art. 235ter Sv.

8. Arresten van het Grondwettelijk Hof en de Raad van State

38. Het Grondwettelijk Hof diende zich nog enkele keren uit te spreken over vermeende

grondwetsschendingen51. In verscheidene arresten herhaalde het Hof zijn eerder ingenomen

standpunten. Het stelde geen nieuwe schendingen meer vast.

39. De Raad van State velde wel twee arresten waarbij de uitvoeringsbesluiten bij de BOM-wet

werden geviseerd.

Art. 2 van het KB van 9 april 2003 betreffende de politionele onderzoekstechnieken52 bepaalt: “De

politionele onderzoekstechnieken kunnen slechts worden aangewend door leden van de directie van

de speciale eenheden van de federale politie, en desgevallend, mits voorafgaand akkoord van de

federale procureur, in samenwerking met buitenlandse speciaal daartoe opgeleide en bevoegde

ambtenaren.” (eigen onderstreping)

De Raad van State vernietigde de onderlijnde zinsnede, omdat het Koninklijk Besluit zich hiermee

niet beperkte tot het bepalen van een politionele onderzoekstechniek, maar eveneens een specifieke

nadere regel voor de uitvoering ervan toestond. Daarmee ging het besluit de wettelijke delegatie van

art. 47octies, §2, tweede lid Sv. te buiten53. De wetgever heeft de bewuste bepaling dan maar

opgenomen in art. 47octies, §2, tweede lid in fine Sv.54

Het KB van 26 maart 2003 tot bepaling van de werkingsregels van de nationale en lokale

informantenbeheerders en van de contactambtenaren55 werd dan weer in zijn totaliteit vernietigd56.

Het besluit gaf niet aan door welke essentiële beginselen de erin opgesomde personen zich in hun

gedragingen moeten laten leiden, wanneer zij contacten onderhouden met informanten of

51

Onder meer GwH 18 februari 2009, nr. 25/2009; GwH 11 maart 2009, nr. 45/2009; GwH 10 juni 2009, nr.

98/2009; GwH 18 juni 2009, nr. 101/2009; GwH 30 september 2009, nr. 150/2009 en GwH 3 december 2009,

nr. 196/2009. Voor een bespreking van de inhoud van deze arresten, zie H. BERKMOES en J. DELMULLE, De

bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden, Brussel, Politeia, 2011, 67-107 en 111-

120. 52

BS 12 mei 2003. 53

RvS 19 november 2009, nr. 198.039. 54

Wet van 29 december 2010 houdende wijziging van artikel 47octies van het Wetboek van strafvordering

betreffende de samenwerking met buitenlandse infiltranten, BS 20 januari 2011. 55

BS 12 mei 2003. 56

RvS 19 november 2009, nr. 198.040.

Page 26: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

20

informatie beheren die op hen betrekking heeft. Door dit niet uit te werken, is het KB tekort

geschoten aan de vereisten inzake toegankelijkheid en voorzienbaarheid, zoals opgelegd door artikel

8, tweede lid van het EVRM.

Het Koninklijk Besluit werd om die reden vervangen door het KB van 6 januari 2011 tot bepaling van

de werkingsregels van de nationale en lokale informantenbeheerders en van de

contactambtenaren57.

9. Wet van 21 december 200958

40. De Wet van 21 december 2009 wijzigde art. 279 Sv. zodat het voor de voorzitter van het hof van

assisen voortaan mogelijk is, tijdens de preliminaire zitting, de kamer van inbeschuldigingstelling met

de BOM-controle van art. 235ter Sv. te gelasten indien na de verplichte BOM-controle nieuwe

gegevens aan het licht zijn gekomen, of indien wettigheidsincidenten zijn gerezen met betrekking tot

de controle op de observatie en de infiltratie.

Door wijziging van art. 321 Sv. krijgt de voorzitter eenzelfde bevoegdheid indien tijdens de zitting ten

gronde nieuwe en concrete elementen aan het licht zouden komen.

De voorzitter kan deze bevoegdheden hetzij ambtshalve uitoefenen, hetzij op vordering van het

Openbaar Ministerie, hetzij op verzoek van de beschuldigde, de burgerlijke partij of hun advocaten.

10. Wet van 29 december 2009

41. De Wet van 29 december 2009 kwam tegemoet aan het arrest van de Raad van State van 19

november 2009, waarbij een zinsnede van art. 2 van het KB van 9 april 2003 betreffende de

politionele onderzoekstechnieken was vernietigd (zie supra titel 8, p. 19).

11. KB Informantenwerking van 6 januari 2011

42. Het KB Informantenwerking verving het KB van 26 maart 2003 ingevolge de vernietiging ervan

door de Raad van State (zie supra titel 8, p. 19-20).

43. De inhoud van dit KB wordt verder besproken (zie infra hoofdstuk 6, titel 2, p. 72 e.v.).

57

BS 18 januari 2011. 58

Wet van 21 december 2009 tot hervorming van het hof van assisen, BS 11 januari 2010.

Page 27: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

21

12. Besluit

44. Het heeft een hele tijd geduurd, maar de “BOM-saga”59 lijkt voorlopig een eindpunt te hebben

bereikt.

45. Dat de BOM-wet niet in een regeling had voorzien waarbij de onderzoeksgerechten inzage

kregen in het vertrouwelijk dossier, kon op terechte kritiek rekenen vanwege de rechtsleer en het

toenmalige Arbitragehof. Hoe kon een onderzoeksgerecht immers de wettigheid van de bijzondere

opsporingsmethoden ten volle onderzoeken, als het geen kennis kon nemen van essentiële gegevens

die waren opgenomen in de machtiging tot gebruik van de observatie of infiltratie of in de

vertrouwelijke verslagen?

De eerste BOM-reparatiewet heeft dit euvel verholpen door een specifieke procedure voor de kamer

van inbeschuldigingstelling te ontwikkelen, inclusief inzagerecht. Met deze wet werd een belangrijke

stap gezet in de richting van de verzekering van de rechten van de verdediging.

46. Helaas zorgden sommige onduidelijke bewoordingen voor interpretatievraagstukken, die een

acuut probleem vormden toen bleek dat het Gentse Hof van Beroep enkele ‘zware jongens’ had

vrijgelaten. Wanneer de publieke opinie moord en brand schreeuwt, kan de wetgever klaarblijkelijk

zeer snel optreden (lees: binnen de tien dagen). De tweede BOM-reparatiewet werd afgekondigd en

de storm ging weer even liggen.

47. De Raad van State diende zich ook te moeien in de BOM-kwestie, waarbij zelfs het volledige

uitvoeringsbesluit van 26 maart 2003 nietig werd verklaard. Daarna duurde het evenwel nog een

tweetal jaar vooraleer een nieuw KB werd afgekondigd.

48. De arresten van het Grondwettelijk Hof bevatten enkele zeer belangrijke argumenten, ook waar

het gaat om aangevoerde schendingen waarmee het Hof niet akkoord gaat.

Toch betekent een doorstane grondwettelijkheidstest niet dat alle bezwaren van de baan zijn, zoals

verder in deze studie zal blijken.

59

Deze term werd ontleend aan volgende bijdrage: F. SCHUERMANS, “Saga rond BOM-wet duurt voort”,

Juristenkrant 2008, afl. 174, 3.

Page 28: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

22

Hoofdstuk 2: Begrippen en algemene principes

1. Afbakening van de bijzondere opsporingsmethoden

49. Onder de bijzondere opsporingsmethoden vallen de observatie, de infiltratie en de

informantenwerking. Ze zijn geregeld in boek 1, hoofdstuk 4, afdeling III van het Wetboek van

Strafvordering, dat door de BOM-wet van 6 januari 2003 werd ingevoegd.

De wetgever heeft bewust geen allesomvattende definitie gegeven van het begrip ‘bijzondere

opsporingsmethoden’, aangezien dit een evolutief begrip is, dat in de toekomst ongetwijfeld nog zal

wijzigen. Daarom heeft de wetgever zich ertoe beperkt de drie opsporingsmethoden op te sommen

en het doel van deze methoden te omschrijven60.

50. De bijzondere opsporingsmethoden zijn ‘bijzonder’ omdat de toepassing ervan de fundamentele

rechten en vrijheden, zoals de eerbiediging van het privéleven, kan aantasten en afbreuk kan doen

aan fundamentele beginselen van de strafrechtspleging, zoals het loyaliteitsbeginsel bij het zoeken

naar bewijzen. Ook het heimelijk karakter van deze methoden is een reden61. Ze kunnen bovendien

het recht op een eerlijk proces in het gedrang brengen62. Tenslotte zijn ze bijzonder omdat ze relatief

zeldzaam worden toegepast63.

51. De bijzondere opsporingsmethoden dienen te worden onderscheiden van de andere

onderzoeksmethoden en van de politionele onderzoekstechnieken.

De ‘andere onderzoeksmethoden’ zijn ook in de BOM-wet geregeld. Het gaat met name over het

onderscheppen en openen van post, de inkijkoperatie, het direct afluisteren, de uitgestelde

tussenkomst en het inwinnen van gegevens over bankrekeningen en banktransacties.

Het onderscheid tussen de bijzondere opsporingsmethoden en de andere onderzoeksmethoden ligt

in het bestaan van een vertrouwelijk dossier bij de eerstgenoemde categorie. Wanneer andere

onderzoeksmethoden worden toegepast, wordt de bekomen informatie daarentegen steeds

toegevoegd aan het strafdossier, zodat de partijen van alle gegevens kennis kunnen nemen64.

60

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 8. 61

Ibid. 62

Wetsontwerp betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden,

Verslag namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht door mevrouw TAELMAN, Parl.St. Senaat 2002-03, nr.

2-1260/4, 2. 63

Ibid., 60. 64

J. MEESE, “Bijzondere opsporingsmethoden en andere onderzoeksmethoden”, NJW 2003, afl. 47, (1134) 1137.

Page 29: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

23

De politionele onderzoekstechnieken zijn de pseudo-koop, de vertrouwenskoop, de testkoop, de

pseudo-verkoop, de vertrouwensverkoop, de gecontroleerde aflevering, de gecontroleerde

doorlevering en de frontstore. Deze technieken zijn geregeld in het KB van 9 april 2003 betreffende

de politionele onderzoekstechnieken65. Ze kunnen enkel worden aangewend in het kader van een

infiltratie, overeenkomstig art. 47octies, §2, tweede lid Sv. Deze technieken worden dan ook onder

het hoofdstuk over infiltratie besproken (zie infra hoofdstuk 5, titel 3, p. 60 e.v.).

2. Gerechtelijke finaliteit

52. Art. 47ter, §1, tweede lid Sv. bepaalt dat de bijzondere opsporingsmethoden worden aangewend

in het kader van een opsporings- of gerechtelijk onderzoek “met als doel het vervolgen van daders

van misdrijven, het opsporen, verzamelen, registreren en verwerken van gegevens en inlichtingen op

grond van ernstige aanwijzingen van te plegen of reeds gepleegde, al dan niet aan het licht gebrachte

strafbare feiten”. Dit is de gerechtelijke finaliteit van de bijzondere opsporingsmethoden: ze hebben

de strafprocesrechtelijke afdoening door de gerechtelijke overheden voor ogen66.

De bijzondere opsporingsmethoden kunnen dus niet worden aangewend in het kader van taken van

bestuurlijke politie of van inlichtingenwerk door de (burgerlijke of militaire) inlichtingen- of

veiligheidsdiensten, althans niet op de rechtsbasis die de BOM-wet verschaft67.

53. Door de invoering van enkele nieuwe bepalingen via de BOM-reparatiewet, zoals art. 47ter, §1,

derde lid Sv., werd het mogelijk bijzondere opsporingsmethoden aan te wenden in de fase van de

strafuitvoering, bijvoorbeeld om een uit de gevangenis ontvluchte persoon op te sporen. De

relevante bepalingen werden echter vernietigd bij arrest van 19 juli 2007 van het Grondwettelijk

Hof68. De wetgever heeft op heden nog geen gewijzigde versie heringevoerd, zodat het thans nog

steeds onmogelijk is om bijzondere opsporingsmethoden aan te wenden in de fase van de

strafuitvoering69.

54. Ingevolge art. 28bis, §2 Sv. is het dan weer wél mogelijk bijzondere opsporingsmethoden toe te

passen in het kader van de proactieve recherche. De eerste zin van die bepaling luidt immers: “Het

65

BS 12 mei 2003. 66

H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden,

Brussel, Politeia, 2011, 133-134, nr. 112. 67

A. DE NAUW en F. SCHUERMANS, “De wet betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere

onderzoeksmethoden”, RW 2003-04, (921) 929. 68

GwH 19 juli 2007, nr. 105/2007. 69

Voor een uitgebreidere bespreking, zie H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere opsporingsmethoden en

enige andere onderzoeksmethoden, Brussel, Politeia, 2011, 140-151, nrs. 116-121.

Page 30: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

24

opsporingsonderzoek strekt zich uit over de proactieve recherche”. De laatste zin zegt dan weer dat

de procureur des Konings, de arbeidsauditeur en de federale procureur voorafgaande schriftelijke

toestemming kunnen geven “onverminderd de naleving van de specifieke wettelijke bepalingen die

de bijzondere opsporingsmethoden en andere methoden regelen”. Dit impliceert dat niet alleen de

specifieke voorwaarden voor proactieve recherche dienen te zijn vervuld, maar ook deze van de

observatie, de infiltratie of de informantenwerking. De voorwaarden om aan proactieve recherche te

kunnen doen, zijn (art. 28bis, §2 Sv.):

- er moet een redelijk vermoeden bestaan van te plegen of reeds gepleegde maar nog niet aan

het licht gebrachte strafbare feiten;

- het moet gaan om feiten die worden of zouden worden gepleegd in het kader van een

criminele organisatie, zoals gedefinieerd door de wet (art. 324bis Sw.), of die misdaden of

wanbedrijven als bedoeld in art. 90ter, §§ 2, 3 en 4 Sv. uitmaken of zouden uitmaken;

- er moet een voorafgaande schriftelijke toestemming worden bekomen van de procureur des

Konings, de arbeidsauditeur of de federale procureur;

- het opsporen, verzamelen, registreren en verwerken van gegevens en inlichtingen moet

geschieden met het doel te komen tot het vervolgen van daders van misdrijven.

Wanneer het proactief onderzoek overgaat in een ‘reactief’ onderzoek, dient uiteraard achteraf een

BOM-controle plaats te vinden, waarbij aan de kamer van inbeschuldigingstelling (tevens) het

vertrouwelijk dossier van het proactief onderzoek moet worden voorgelegd70.

3. Enkele belangrijke gerechtelijke actoren

3.1. De BOM-magistraat

55. Bijzondere opsporingsmethoden kunnen tijdens een opsporingsonderzoek door de procureur des

Konings worden bevolen71. In de praktijk worden binnen elk gerechtelijk arrondissement een of

meerdere (desgevallend eerste) substituten aangeduid die zullen instaan voor de permanente

controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden door de politiediensten72. Deze

personen worden BOM-magistraten genoemd. Enkel zij mogen bijzondere opsporingsmethoden

70

Cass. 27 juli 2010, Pas. 2010, afl. 6-8, 2145. 71

Meteen na de afkondiging van de BOM-wet weerklonk al kritiek op het feit dat de procureur des Konings

dergelijke vergaande opsporingsmethoden kan machtigen, zie onder meer K. VAN CAUWENBERGHE en F.

HUTSEBAUT, “De wet betreffende de bijzondere opsporingsmethoden (B.O.M). Waarheen met de

rechtszekerheid?”, Orde dag 2003, afl. 21, (9) 9-11 en Ph. TRAEST, “De wet betreffende de bijzondere

opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden”, Orde Dag 2003, afl. 21, (15) 16-20. 72

Art. 1, 6° van het KB van 6 januari 2011 tot bepaling van de werkingsregels van de nationale en lokale

informantenbeheerders en van de contactambtenaren, BS 18 januari 2011.

Page 31: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

25

machtigen en ten uitvoer leggen. Andere parketmagistraten die in de loop van hun onderzoek een

observatie, infiltratie of informantenwerking wensen toe te passen, kunnen dit niet op eigen houtje

bevelen. Hiervoor moeten zij steeds beroep doen op een collega die de hoedanigheid van BOM-

magistraat heeft.

56. De BOM-magistraat heeft belangrijke verantwoordelijkheden. Hij machtigt observaties,

infiltraties en informantenwerking en staat in voor de inschakeling van de politiediensten om deze

ten uitvoer te leggen. De politie zal, via de BTS-officier (zie infra titel 3.3.), rechtstreeks aan hem

rapporteren aan de hand van vertrouwelijke verslagen. Deze worden door de BOM-magistraat in een

vertrouwelijk dossier bewaard. Hij bewaakt daarbij de wettigheid van de aangewende bijzondere

opsporingsmethoden en doet het nodige om het vertrouwelijk dossier en het strafdossier te

vervolledigen met alle vereiste stukken, zodat de kamer van inbeschuldigingstelling haar

wettigheidstoezicht kan uitoefenen overeenkomstig art. 235ter Sv.73

3.2. De onderzoeksrechter

57. Ook de onderzoeksrechter kan krachtens art. 56bis, eerste lid Sv. observaties en infiltraties

bevelen. Deze moeten echter steeds door de procureur des Konings (BOM-magistraat) ten uitvoer

worden gelegd (zie infra hoofdstuk 3, titel 6, p. 41-42). Bovendien kan de onderzoeksrechter geen

informantenwerking machtigen (zie infra hoofdstuk 6, titel 1, p. 70, randnr. 183).

3.3. De BTS-officier

58. Van elke fase in de uitvoering van een observatie of infiltratie dient een vertrouwelijk verslag te

worden opgesteld. Dit gebeurt door de officier van gerechtelijke politie die de leiding heeft over de

uitvoering van de bijzondere opsporingsmethode. In de regel is dit een speciaal opgeleide officier die

binnen elke gedeconcentreerde gerechtelijke dienst van de federale politie wordt aangeduid en die

belast is met de permanente controle op de bijzondere opsporingsmethoden die in het

arrondissement worden toegepast74. Deze wordt ‘BTS-officier’ (Bijzondere Technieken – Techniques

Spéciales) genoemd. In de meeste gevallen zal het dus deze officier zijn die de vertrouwelijke

verslagen opstelt, en dus niet de politieambtenaren die de observatie of infiltratie daadwerkelijk

uitvoeren. Deze verslagen bevatten een gedetailleerd relaas van de informatie die via de bijzondere

opsporingsmethoden is vergaard. De BTS-officier zal tevens van elke fase van het onderzoek

73

Interview met Miguel Ureel, BOM-magistraat, zie infra p. 117. 74

M. UREEL, Een klare en praktische kijk op de bijzondere opsporingsmethoden, onuitg., 41 en 62; artikel 105

Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.

Page 32: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

26

processen-verbaal opstellen, die uiterlijk na het beëindigen van de observatie of infiltratie bij het

strafdossier moeten worden gevoegd75.

3.4. De kamer van inbeschuldigingstelling

59. Aangezien het vertrouwelijk dossier niet ter inzage ligt voor de partijen in een strafgeding, noch

voor de vonnisrechter, heeft de wetgever met de BOM-reparatiewet een controlefunctie toebedeeld

aan de kamer van inbeschuldigingstelling (KI). Dit toezicht wordt de ‘BOM-controle’ genoemd.

Er is voorzien in een verplichte (art. 235ter Sv.) en een facultatieve (art. 235quater Sv.) controle. Bij

de verplichte controle gaat de KI, als daartoe grond bestaat, over tot nietigverklaring van de stukken

in het dossier die door een onregelmatigheid, verzuim of nietigheid zijn aangetast (art. 235ter, §5 j°

art. 235bis, §6 Sv.).

75

Art. 47septies, §2, tweede en vierde lid Sv. (observatie) en art. 47novies, §2, tweede en vierde lid Sv.

(infiltratie).

Page 33: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

27

Hoofdstuk 3: Algemene voorwaarden tot gebruik van de bijzondere

opsporingsmethoden

1. Algemeen

60. Aanwending van bijzondere opsporingsmethoden brengt noodgedwongen inmenging in de

rechten en vrijheden van de burger met zich mee, met name in het recht op bescherming van het

privéleven (art. 8 EVRM en art. 22 GW) en het recht op een eerlijk proces (art. 6 EVRM).

Ter bescherming van de burger zijn dan ook vier principes ingebouwd die moeten worden nageleefd

telkens wanneer bijzondere opsporingsmethoden worden toegepast76. Het gaat om de beginselen

van subsidiariteit, proportionaliteit, het verbod om misdrijven te plegen en het verbod van

provocatie.

61. De principes van subsidiariteit en proportionaliteit werden afzonderlijk ingevuld naargelang het

gaat om observatie dan wel infiltratie.

Voor informantenwerking gelden deze twee vereisten niet. De wetgever oordeelde enerzijds dat het

gebruik van informanten niet in strijd is met het recht op bescherming van de persoonlijke

levenssfeer, en anderzijds dat informantenwerking voor álle vormen van criminaliteit mogelijk moet

zijn. Om die redenen is er dan ook geen nood aan de vereisten van, respectievelijk, subsidiariteit of

proportionaliteit77.

2. Subsidiariteit

62. De procureur des Konings en de onderzoeksrechter kunnen een observatie of infiltratie slechts

machtigen “wanneer het onderzoek zulks vereist en de overige middelen van onderzoek niet lijken te

volstaan om de waarheid aan de dag te brengen”78. Dit is de subsidiariteitseis.

De ratio hierachter is dat observatie en infiltratie dermate ingrijpende opsporingsmethoden zijn, dat

zij pas kunnen worden gehanteerd indien minder ingrijpende maatregelen onvoldoende blijken te

zijn79. Met andere woorden, met deze methoden dient spaarzaam te worden omgesprongen80.

76

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 14. 77

Ibid., 42. 78

Art. 47sexies, §2, eerste lid Sv. (observatie) en art. 47octies, §2, eerste lid Sv. (infiltratie). 79

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 14.

Page 34: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

28

63. De subsidiariteit wordt in abstracto door de betrokken magistraat geapprecieerd81. Dit houdt in

dat de magistraat niet eerst (daadwerkelijk) de minder ingrijpende methoden moet toepassen

vooraleer een observatie of infiltratie te kunnen bevelen82. De magistraat kan bijvoorbeeld meteen

een bijzondere opsporingsmethode machtigen wanneer hij meent dat de andere onderzoeksdaden

niet doeltreffend genoeg zullen zijn, maar ook om tijdswinst te boeken of omdat er een hoger belang

op het spel staat (zoals het redden van mensenlevens)83.

De strafrechter die zich over de invulling van de subsidiariteitseis dient uit te spreken, moet zich

hiervoor plaatsen op het initiële moment waarop de machtiging tot gebruik van de bijzondere

opsporingsmethode werd gegeven84.

64. De schending van de subsidiariteitsvereiste heeft de nietigheid van de machtiging en de daaruit

verkregen bewijzen tot gevolg85. Het Hof van Cassatie stelde bij arrest van 21 april 2009 dat de

machtigende magistraat een beoordelingsrecht heeft betreffende de subsidiariteit van de bijzondere

opsporingsmethode die hij beveelt86. De kamer van inbeschuldigingstelling moet bij haar

wettigheidstoezicht ex art. 235ter Sv. enkel nagaan of de machtiging de redenen vermeldt waarom

de observatie of infiltratie onontbeerlijk is om de waarheid aan het licht te brengen.

Dit betekent echter niet dat het beoordelingsrecht van de procureur des Konings en de

onderzoeksrechter onaantastbaar is. In zijn arrest van 28 oktober 2009 verduidelijkte het Hof van

Cassatie dat de kamer van inbeschuldigingstelling de nietigheid van een observatie of infiltratie kan

uitspreken wegens miskenning van de subsidiariteitsvereiste, op voorwaarde dat zij zelf de ‘gewone’

opsporingsmethoden aanwijst die ter beschikking stonden van de magistraat en die tot hetzelfde

resultaat zouden hebben geleid als de uiteindelijk toegepaste bijzondere opsporingsmethode87.

Het Hof stelt overigens – in hetzelfde arrest – dat de (precieze) subsidiariteitsbeoordeling door de

magistraat noch in het strafdossier, noch in het vertrouwelijk dossier moet worden opgenomen. Dit

80

H.-D. BOSLY, “Méthode particulière de recherche et principe de subsidiarité” (noot onder Cass. 28 oktober

2009), Rev.dr.pén. 2010, afl. 4, (504) 507. 81

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 14. 82

J. MEESE, “Bijzondere opsporingsmethoden en andere onderzoeksmethoden”, NJW 2003, afl. 47, (1134) 1147. 83

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 14-15. 84

C. DE ROY en S. VANDROMME, Bijzondere opsporingsmethoden en aanverwante onderzoeksmethoden,

Antwerpen, Intersentia, 2004, 11. 85

Cass. 28 oktober 2009, Arr.Cass. 2009, afl. 10, 2510, NC 2010, afl. 5, 290, Pas. 2009, afl. 10, 2458 en

Rev.dr.pén. 2010, afl. 4, 502, noot H. BOSLY; H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere opsporingsmethoden en

enige andere onderzoeksmethoden, Brussel, Politeia, 2011, 524, nr. 506. 86

Cass. 21 april 2009, Arr.Cass. 2009, afl. 4, 1065. 87

Cass. 28 oktober 2009, Arr.Cass. 2009, afl. 10, 2510, NC 2010, afl. 5, 290, Pas. 2009, afl. 10, 2458 en

Rev.dr.pén. 2010, afl. 4, 502, noot H. BOSLY

Page 35: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

29

lijkt tegenstrijdig met het in vorige alinea vermelde arrest, waarin het Hof zegt dat de machtiging de

redenen moet vermelden waarom de observatie of infiltratie onontbeerlijk is om de waarheid te

achterhalen. Mijn inziens kunnen de twee uitspraken echter met elkaar worden verzoend door te

concluderen dat het volstaat dat de procureur des Konings of de onderzoeksrechter in zijn

machtiging slechts een standaardformule opneemt, zonder daarbij in concrete termen te moeten

verduidelijken waarom in de specifieke zaak aan de subsidiariteitseis is voldaan88. De KI van

Antwerpen oordeelde op 17 december 2009 in dergelijke zin: het gebruik van een standaardzin werd

aanvaard, waarna de KI een autonome analyse maakte van de ernstige aanwijzingen van schuld

teneinde zelf de subsidiariteit te kunnen beoordelen89.

3. Proportionaliteit

65. Volgens de wetgever impliceert het proportionaliteitsbeginsel drie zaken:

- de gebruikte maatregel moet evenredig zijn met de zwaarte van het misdrijf;

- de gekozen methode moet in verhouding staan tot het doel;

- een beperking van de individuele rechten en vrijheden kan slechts worden toegestaan in

geval van een ernstige inbreuk op de rechtsorde90.

In tegenstelling tot de subsidiariteit, is de proportionaliteitseis verschillend geregeld naargelang het

gaat om een stelselmatige observatie met of zonder technische hulpmiddelen of om een infiltratie.

Voor de specifieke invulling ervan kan daarom worden verwezen naar de hoofdstukken over

observatie (zie infra hoofdstuk 4, titel 2.2., p. 47) en infiltratie (zie infra hoofdstuk 5, titel 2.2, p. 59).

4. Verbod misdrijven te plegen

4.1. Algemeen

66. In principe is het de politieambtenaren die bijzondere opsporingsmethoden uitvoeren verboden

om in het kader van hun opdracht strafbare feiten te plegen (art. 47quinquies, §1 Sv.).

Onder welbepaalde voorwaarden is het plegen van misdrijven echter toegestaan. Zonder deze

uitzonderingen zou het namelijk veelal onmogelijk zijn om de bijzondere opsporingsmethoden tot

88

Zo hanteert het parket van Antwerpen, afdeling Mechelen de standaardzin “Overwegende dat het onderzoek

zulks vereist en de overige middelen van het onderzoek niet blijken te volstaan om de waarheid aan het licht te

brengen” : M. UREEL, Een klare en praktische kijk op de bijzondere opsporingsmethoden, onuitg., 45. 89

KI Antwerpen 17 december 2009, onuitg., aangehaald in H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere

opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden, Brussel, Politeia, 2011, 609, nr. 615. 90

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 15.

Page 36: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

30

een goed einde te brengen. Observatie veronderstelt bijvoorbeeld soms het schaduwen van

verdachten met een anoniem voertuig. Hierbij dienen politieambtenaren vaak verkeersinbreuken te

plegen, opdat zij de verdachten niet uit het oog zouden verliezen. Infiltranten moeten dan weer

opereren onder een fictieve identiteit, hetgeen normaal gezien strafbaar is, maar evengoed moeten

ze bepaalde misdrijven kunnen plegen opdat zij hun dekmantel niet zouden verliezen.

4.2. Uitzonderingen op het verbod

67. De wetgever opteerde bewust voor een abstracte omschrijving van de toegelaten misdrijven, in

plaats van een exacte en limitatieve opsomming te geven91.

68. Blijven vrij van straf de politieambtenaren die strafbare feiten plegen onder de volgende

cumulatieve voorwaarden:

- in het kader van hun opdracht

- en met het oog op het welslagen ervan of ter verzekering van hun eigen veiligheid of deze

van andere bij de operatie betrokken personen,

- waarbij die misdrijven bovendien strikt noodzakelijk zijn,

- niet ernstiger zijn dan die waarvoor de methoden worden aangewend,

- noodzakelijkerwijze evenredig zijn met het nagestreefde doel

- en tenslotte mits uitdrukkelijk (schriftelijk92) akkoord van de procureur des Konings (art.

47quinquies, §2 Sv.).

Onder voormelde voorwaarden genieten de politieambtenaren van een strafuitsluitende

verschoningsgrond93. Dit impliceert dat zij voor de gepleegde misdrijven geen straf kunnen krijgen.

De rechter zal de verschoningsgrond ambtshalve moeten toepassen94.

De burgerlijke gevolgen van de misdrijven blijven echter bestaan95. De politieambtenaar zal zich in

voorkomend geval wel kunnen beroepen op hoofdstuk V van de Wet op het politieambt: de in art. 47

van die wet opgenoemde politieambtenaren die schade aan derden hebben berokkend, moeten

deze slechts vergoeden wanneer zij een opzettelijke fout, een zware fout, of een lichte fout die bij

91

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 27. 92

Dit blijkt uit de samenlezing met art. 47sexies, §4 Sv. (observatie) en art. 47octies, §4 Sv. (infiltratie). 93

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 22. Voor een

ontleding van de keuze van de wetgever voor deze rechtsfiguur, alsook enkele alternatieven, zie S. MEEUS,

“Strafbaarheid of straffeloosheid van infiltranten”, Jura Falconis 2006-2007, afl. 3, (513) 527-534. 94

C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, Strafprocesrecht en Internationaal Strafrecht in hoofdlijnen. Deel I:

Strafrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 277. 95

Ibid.

Page 37: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

31

hen gewoonlijk voorkomt, hebben begaan (art. 48, eerste lid Wet op het politieambt). De misdrijven

die de politiemensen plegen in het kader van de uitvoering van bijzondere opsporingsmethodes

zullen echter vaak opzettelijk van aard zijn, in welk geval de Staat jegens hen over een

regresvordering beschikt. DE ROY en VANDROMME hekelen deze regeling96.

69. De hierboven beschreven strafuitsluitende verschoningsgrond geldt niet alleen voor

politieambtenaren, maar eveneens voor enkele andere categorieën van personen.

Zo kan de verschoningsgrond ook worden ingeroepen door personen die aan de uitvoering van de

bijzondere opsporingsmethode noodzakelijke en rechtstreekse hulp of bijstand hebben verleend, en

door de burgers op wiens deskundigheid kortstondig een beroep kan worden gedaan in het kader

van een infiltratie (art. 47quinquies, §2, derde lid Sv.). Volgens de Regering kan deze bepaling niet

worden aangewend door informanten die misdrijven zouden hebben gepleegd97 (zie ook infra

randnummer 79). Voor de hier bedoelde burgers blijven de burgerrechtelijke gevolgen van de

begane strafbare feiten onverkort bestaan. Burgers maken namelijk uiteraard geen aanspraak op de

bescherming van hoofdstuk V van de Wet Politieambt.

De verschoningsgrond is tevens van toepassing op de magistraat die een machtiging tot het plegen

van strafbare feiten verleent aan de politieambtenaar of burger (art. 47quinquies, §2, vierde lid en

§5, vierde lid Sv.).

70. Belangrijk om te vermelden is dat het enkele feit dat politieambtenaren strafbare feiten zouden

hebben gepleegd of eraan zouden hebben deelgenomen, niet tot gevolg heeft dat hun vaststellingen

nietig zijn98.

71. De wet onderscheidt vier categorieën van misdrijven die kunnen worden gepleegd. Zo zijn er de

voorzienbare (vanaf randnummer 72) en de onvoorzienbare misdrijven (vanaf randnummer 74).

Daarnaast zijn er de misdrijven begaan bij het nemen van bijzondere organisatorische maatregelen

(randnummer 77). In 2014 werd er een vierde categorie in het leven geroepen, namelijk deze van de

misdrijven gepleegd in het kader van de opleiding van de speciale eenheden (randnummer 78).

96

C. DE ROY, en S. VANDROMME, Bijzondere opsporingsmethoden en aanverwante onderzoeksmethoden,

Antwerpen, Intersentia, 2004, 25. 97

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 102. 98

Cass. 31 oktober 2006, Arr.Cass. 2006, afl. 10, 2201, NC 2007, afl. 1, 62, Pas. 2006, afl. 11, 2239, T.Strafr.

2007, afl. 1, 53, noot F. SCHUERMANS, T.Strafr. 2007, afl. 1, 53, noot J. VAN GAEVER en Vigiles 2007, afl. 3, 93, noot

F. SCHUERMANS; Cass. 27 februari 1985, JT 1985, 728, noot D. GARABEDIAN en RDPC 1985, 694; F. SCHUERMANS, “De

Antigoonleer inzake het onrechtmatig verkregen bewijs en de door de politie opzettelijk begane

onrechtmatigheden of misdrijven”, T.Strafr. 2007, afl. 1, (55) 56-57.

Page 38: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

32

72. De voorzienbare misdrijven zijn deze die ‘inherent’ zijn aan het gebruik van bijzondere

opsporingsmethoden: deze methoden kunnen niet worden toegepast, of zelfs aangevat, zonder dat

de politieambtenaar bepaalde misdrijven pleegt99.

De memorie van toelichting geeft een opsomming100:

- De fictieve achtergrond of ‘cover’ van een infiltrant, bestaande uit geloofsbrieven, een

criminele historiek, een fictieve identiteit,...;

- Deelname door de infiltrant, in het belang van zijn geloofwaardigheid, aan de (zelfs

geoorloofde) activiteiten van de criminele organisatie waarin hij infiltreert;

- De aanwending van politionele onderzoekstechnieken in het kader van infiltraties, zoals

pseudo- en vertrouwenskoop en gecontroleerde aflevering;

- Strafbare feiten gepleegd met het oog op het welslagen van een observatie, zoals inbreuken

op de verkeersreglementering bij het volgen van een voertuig, het betreden van andermans

private eigendom om de geobserveerde persoon beter te kunnen waarnemen en de

aanmatiging van ambten.

De wetgever merkt de genoemde misdrijven als voorzienbaar aan, omdat politieambtenaren en

magistraten op voorhand weten dat deze zullen worden gepleegd101. Voordat de bijzondere

opsporingsmethode of politionele opsporingstechniek aanvangt, dient de bevoegde magistraat

(bedoeld wordt een magistraat van het Openbaar Ministerie, niet de onderzoeksrechter) zorgvuldig

de limieten af te bakenen waarbinnen de uitvoerende politieambtenaar mag handelen102.

73. Vóór de uitvoering van de bijzondere opsporingsmethode melden de politieambtenaren

schriftelijk aan de procureur des Konings de misdrijven die zij of de in art. 47quinquies, §2, derde lid

Sv. bedoelde burgers voornemens zijn te plegen (art. 47quinquies, §3, eerste lid Sv.). Op het ogenblik

dat de procureur des Konings de machtiging tot observatie of infiltratie verleent of wanneer hij een

machtiging van de onderzoeksrechter ten uitvoer legt, vermeldt hij deze voorzienbare strafbare

feiten in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing (art. 47sexies, §4 en §7, tweede lid Sv.

(observatie) en art. 47octies, §4 en §7, tweede lid Sv. (infiltratie)).

De machtiging tot het plegen van strafbare feiten dient enkel in het vertrouwelijk dossier te worden

bewaard. DECAIGNY vraagt zich af waarom op die manier een tegensprekelijk debat wordt uitgesloten,

99

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 24. 100

Ibid., 24-25. 101

Ibid., 25. 102

Ibid., 25-26.

Page 39: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

33

terwijl dit in sommige gevallen nochtans noodzakelijk kan zijn, bijvoorbeeld indien een schending van

het beroepsgeheim zou worden toegelaten103.

74. De wetgever erkende dat er soms sprake kan zijn van uitzonderlijke omstandigheden, die een

politieambtenaar of assisterende burger nopen tot het plegen van onvoorzienbare misdrijven104.

Het klassieke voorbeeld is dat van de infiltrant die onverwachte opdrachten krijgt voorgeschoteld

door leden van het criminele milieu waarin hij is geïnfiltreerd, zoals het aanwezig zijn bij een

drugsdeal, heling van gestolen goederen of deelname aan de voorbereiding van een illegaal

transport. De infiltrant zou zijn eigen veiligheid in het gedrang kunnen brengen, mocht hij dergelijke

opdrachten weigeren105.

75. In dergelijke gevallen, waarin een voorafgaande kennisgeving niet kon gebeuren, dient de

politieambtenaar of assisterende burger – soms in een fractie van tijd – zelf af te wegen of het

plegen van strafbare feiten geoorloofd is. In bevestigend geval stellen de politieambtenaren de

procureur des Konings onverwijld in kennis van de strafbare feiten die zij of de in art. 47quinquies,

§2, derde lid Sv. bedoelde burgers hebben gepleegd en bevestigen zij dit nadien schriftelijk (art.

47quinquies, §2, tweede lid Sv.). De term ‘onverwijld’ impliceert dat de kennisgeving moet

geschieden zodra de politieambtenaar of assisterende burger dit kan zonder zichzelf in gevaar te

brengen of de operatie te hypothekeren106.

De procureur des Konings zal dan ex post moeten beoordelen of de gepleegde misdrijven effectief

voldoen aan de voorwaarden van art. 47quinquies, §2 Sv. Hiervoor moet hij de bewuste gedraging

aftoetsen aan de situatie zoals deze zich heeft voorgedaan en waarin de politieambtenaar of

assisterende burger tot het nemen van een beslissing werd gedwongen107.

Mocht de magistraat van oordeel zijn dat de gepleegde strafbare feiten het kader van de opdracht of

van de bijzondere opsporingsmethoden volledig te buiten gaan of werkelijk onrechtmatig en

onaanvaardbaar zijn, dient hij hieraan het strafrechtelijk gevolg te verlenen dat hij passend acht108.

Dit betekent dat de procureur des Konings van de misdrijven proces-verbaal kan opstellen en aldus

de strafvervolging op gang kan brengen. A contrario zal de magistraat zich moeten onthouden van

103

T. DECAIGNY, Tegenspraak in het vooronderzoek, Antwerpen – Cambridge, Intersentia, 2013, 291. 104

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 26. 105

Ibid. 106

Ibid. 107

Ibid. 108

Ibid., 27.

Page 40: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

34

vervolging, wanneer hij oordeelt dat de gepleegde misdrijven in het licht van art. 47quinquies, §2 Sv.

geoorloofd waren109.

76. Noch de wet, noch de memorie van toelichting bepaalt dat de procureur des Konings zijn

beslissing op schrift moet stellen. Mijn inziens verdient dit wel aanbeveling, althans in geval de

strafbare feiten geoorloofd worden geacht. Dit biedt immers toch enigszins zekerheid aan de

politieambtenaar of assisterende burger dat hij niet zal worden vervolgd.

MEESE is echter van mening dat de strafrechter niet gebonden is door de beslissing van de

parketmagistraat. De auteur onderscheidt twee situaties. In geval de procureur des Konings niet tot

vervolging overgaat, kan de vonnisrechter nog steeds worden geadieerd door de benadeelde via

rechtstreekse dagvaarding of via een klacht met burgerlijke partijstelling. In dat geval kan de rechter

beslissen dat toch niet aan de voorwaarden van art. 47quinquies, §2 Sv. is voldaan en kan hij aldus de

beslissing van de procureur des Konings naast zich neerleggen110. In het andere geval, wanneer de

procureur des Konings wel tot vervolging van de politieambtenaar of assisterende burger overgaat,

kan de rechter volgens MEESE de strafuitsluitende verschoningsgrond alsnog van toepassing

verklaren111. Deze laatste bewering strookt nochtans niet met de letterlijke bewoordingen van de

wet. Art. 47quinquies, §2, eerste lid in fine bepaalt duidelijk als voorwaarde voor toepassing van de

verschoningsgrond dat er een uitdrukkelijk akkoord moet zijn verkregen van de procureur des

Konings. Mocht de rechter de verschoningsgrond dus toepassen wanneer dergelijke toelating

ontbreekt, gaat hij mijn inziens voorbij aan deze wettelijke eis.

77. Opdat de bijzondere opsporingsmethoden tot een goed einde kunnen worden gebracht, dienen

bepaalde bijzondere organisatorische maatregelen te worden getroffen. Het gaat onder meer om de

uitbouw van een gemeenschappelijk ‘safe house’ van waaruit de bijzondere eenheden van de politie

kunnen opereren. Mochten deze eenheden tijdens een observatie of infiltratie gehuisvest blijven in

hun gebruikelijke hoofdkwartier, zouden zij mogelijk worden blootgesteld aan contrastrategieën van

het criminele milieu, die erop gericht zijn de identiteit van undercoveragenten te achterhalen112.

109

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 27. 110

J. MEESE, “Bijzondere opsporingsmethoden en andere onderzoeksmethoden”, NJW 2003, afl. 47, (1134)

1140. TRAEST deelt deze opvatting: Ph. TRAEST, “De wet betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en

enige andere onderzoeksmethoden”, Orde Dag 2003, afl. 21, (15) 20. 111

J. MEESE, “Bijzondere opsporingsmethoden en andere onderzoeksmethoden”, NJW 2003, afl. 47, (1134)

1140. 112

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 28.

Page 41: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

35

De Ministers van Justitie en van Binnenlandse zaken zijn daarom belast met het nemen van de

organisatorische maatregelen die strikt noodzakelijk zijn om de afscherming van de identiteit en de

veiligheid van de politieambtenaren die bijzondere opsporingsmethoden uitvoeren, bij de

voorbereiding en de uitvoering van hun opdrachten te allen tijde te vrijwaren. Gezien het nemen van

dergelijke maatregelen, zoals de uitbouw van een safe house, af en toe het plegen van strafbare

feiten vereist, voorziet de wet in een wettelijke rechtvaardigingsgrond (art. 47quinquies, §4 Sv.). Dit

houdt in dat de hier geviseerde feiten hun wederrechtelijk karakter verliezen, zodat er geen sprake

meer is van een misdrijf113. Dit in tegenstelling tot de hierboven besproken categorieën van

voorzienbare en onvoorzienbare misdrijven, waarvoor slechts een verschoningsgrond van toepassing

kan zijn die het strafbaar karakter onverkort laat.

78. Bij wet van 25 april 2014114 werd een extra strafuitsluitende verschoningsgrond gecreëerd voor

verkeersmisdrijven gepleegd in het kader van de opleiding van de speciale eenheden. Daarmee

wilde de wetgever een leemte opvullen, aangezien art. 47quinquies, §2 Sv. enkel voorziet in de

bescherming van politieambtenaren in het kader van hun opdracht, maar niet in het kader van de

opleidingen vóór hun indiensttreding waarbij verschillende uitvoeringstechnieken worden

aangeleerd115. Tijdens die opleidingen is het nodig dat ook het (op een verantwoorde wijze) begaan

van verkeersovertredingen wordt geoefend, gezien dit soort inbreuken vaak moet worden begaan

tijdens de uitvoering van observaties en infiltraties.

Om die reden bepaalt art. 47quinquies, §5, eerste lid Sv. nu dat de politieambtenaren van de directie

van de speciale eenheden van de federale politie vrij blijven van straf, wanneer zij in het kader van

hun opleiding en met het oog op het kunnen uitvoeren van de bijzondere opsporingsmethoden

observatie en infiltratie strikt noodzakelijke strafbare feiten plegen die zijn opgenomen in de

Wegcode116. Zowel technische, defensieve als offensieve opleidingen zijn gedekt door de

verschoningsgrond117.

Onder “politieambtenaren van de directie van de speciale eenheden van de federale politie” wordt

verstaan:

- De leden die behoren tot de directie van de speciale eenheden van de federale politie;

113

C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, Strafprocesrecht en Internationaal Strafrecht in hoofdlijnen. Deel I:

Strafrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 237-239. 114

Art. 6 van de Wet van 25 april 2014 houdende diverse bepalingen betreffende Justitie, BS 14 mei 2014. 115

Memorie van toelichting bij de Wet van 25 april 2014, Parl.St. Kamer 2013-2014, nr. 3149/001, 29. 116

KB van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het

gebruik van de openbare weg, BS 9 december 1975. 117

Memorie van toelichting bij de Wet van 25 april 2014, Parl.St. Kamer 2013-2014, nr. 3149/001, 29.

Page 42: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

36

- De personen die deelnemen aan de opleiding, met name de personen die de basisopleiding

van de DSU (Directie Special Units, voorheen CGSU) volgen en hun opleiders;

- Evenals de personen die werken bij de DSU onder het gezag van de directie van de speciale

eenheden (gedetacheerde of ter beschikking gestelde personen)118.

De bedoelde strafbare feiten moeten “noodzakelijkerwijze evenredig zijn met het nagestreefde doel

van de opleiding, met gebruikmaking van de voorzichtigheid die verwacht mag worden van

gespecialiseerde politiediensten, met steeds voorrang voor de verkeersveiligheid en waarbij in

redelijkheid alle voorzorgen dienen in acht te worden genomen opdat geen lichamelijk letsel of

materiële schade aan derden of zichzelf zou worden toegebracht” (art. 47quinquies, §5, tweede lid

Sv.).

Naar het voorbeeld van de regeling omtrent de voorzienbare misdrijven die tijdens de uitvoering van

de bijzondere opsporingsmethoden kunnen worden gepleegd, is het voorafgaand en schriftelijk

akkoord van de federale procureur vereist. Dit akkoord moet enkele verplichte vermeldingen

bevatten, namelijk de dagen en plaatsen waar deze strafbare feiten kunnen worden gepleegd, het

door de politiedienst gebruikte voertuig en de nummerplaat ervan (art. 47quinquies, §5, derde lid

Sv.). De magistraat die dergelijke machtiging verleent, geniet eveneens van een verschoningsgrond

(art. 47quinquies, §5, vierde lid Sv.).

79. De BOM-reparatiewet maakte het mogelijk dat ook informanten onder bepaalde voorwaarden

de toelating konden verkrijgen om strafbare feiten te plegen, door een zevende paragraaf toe te

voegen in art. 47decies Sv. Deze bepaling werd echter vernietigd door het Grondwettelijk Hof119. Op

heden is het informanten dan ook niet toegelaten misdrijven te plegen.

5. Verbod van provocatie

5.1. Algemeen

80. Overeenkomstig art. 30 V.T.Sv., ingevoerd door de BOM-reparatiewet, is de provocatie van

misdrijven verboden.

81. In de context van bijzondere opsporingsmethoden is de vrees extra aanwezig dat strafbare feiten

zouden worden uitgelokt door politieambtenaren. Volgens DE VALKENEER bestaat er een reëel risico

dat een operationele logica, gebaseerd op de anticipatie van een fenomeen, in een aantal gevallen

118

Memorie van toelichting bij de Wet van 25 april 2014, Parl.St. Kamer 2013-2014, nr. 3149/001, 29. 119

GwH 19 juli 2007, nr. 105/2007.

Page 43: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

37

uitmondt in praktijken die aanmoedigen dat dit fenomeen zich voordoet. Hij beschouwt ook de hoge

kostprijs van infiltraties als een extra drijfveer om resultaten te behalen120.

BERKMOES en DELMULLE brengen hier tegen in dat de verantwoordelijke politieofficieren, de

parketmagistraten en onderzoeksrechters het verbod op provocatie steeds centraal zullen stellen bij

de aanwending van bijzondere opsporingsmethoden. Bovendien zouden de aanzienlijke geldelijke

investeringen er juist voor zorgen dat de genoemde actoren willen vermijden dat provocatie wordt

ingeroepen voor (en aanvaard door) de hoven en rechtbanken121.

Niettemin beweert advocaat Joris Van Cauter dat strafbare feiten zelfs váák worden uitgelokt. Hij

heeft het onder meer over een ‘scoringsdrang’ bij de infiltrerende politieambtenaren, die er voor zou

zorgen dat criminelen actief worden aangezet tot, bijvoorbeeld, het organiseren van een grote

drugslevering122. Ook informanten zouden, aangestuurd door politie en parket, misdrijven uitlokken

in ruil voor bepaalde voordelen, zoals het opzettelijk laten vervallen van de strafvordering ten

aanzien van deze informanten123.

Zelfs Miguel Ureel, een BOM-magistraat, zegt dat provocatie nooit volledig kan worden uitgesloten,

omdat de procureur niet altijd van alle praktijken van politiemensen op de hoogte is124.

5.2. Definiëring

82. Er is sprake van provocatie wanneer in hoofde van de dader het voornemen om een misdrijf te

plegen rechtstreeks is ontstaan of versterkt, of is bevestigd terwijl hij dit wilde beëindigen, door de

tussenkomst van een politieambtenaar of van een derde handelend op het uitdrukkelijk verzoek van

deze ambtenaar (art. 30, tweede lid V.T.Sv.).

Het is vreemd dat de wet de term ‘politieambtenaar’ hanteert, gezien bijvoorbeeld een procureur

des Konings hier moeilijk onder kan worden begrepen125.

In elk geval staat vast dat de uitlokking van strafbare feiten door een burger, die volledig op eigen

initiatief handelt, niet verboden is.

120

C. DE VALKENEER en B. DEJEMEPPE, Le droit de la police. La Loi, l’institution et la société, Brussel, De Boeck,

1991, 158, nr. 202. 121

H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden,

Brussel, Politeia, 2011, 529-530, nr. 515. 122

Interview met Joris Van Cauter, advocaat, zie infra p. 121. 123

Interview met Joris Van Cauter, advocaat, zie infra p. 120-121. 124

Interview met Miguel Ureel, BOM-magistraat, zie infra p. 117. 125

F. SCHUERMANS en H. BERKMOES, “De BOM-Reparatiewet van 27 december 2005: het klein onderhoud, de

reparatie en de revisie van de bijzondere en enige andere opsporingsmethoden”, T.Strafr. 2006, afl. 2, (65) 67.

Page 44: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

38

83. Het hof van beroep te Gent diende zich op 28 februari 2006 uit te spreken over de nadere

invulling van het begrip provocatie van art. 30 V.T.Sv.126 In het betreffende arrest werden enkele

belangrijke principes opgelijst. Het hof overwoog:

“[Bij provocatie] gaat het (...) om een subjectief criterium: de rechter moet zich inleven in de

gedachtengang van de beklaagde, waarbij men de impact van het optreden van de

undercoveragent op de vorming van het misdadig opzet gaat bestuderen. Er is slechts sprake

van provocatie, wanneer bij de dader enkel door de tussenkomst van de politieambtenaar het

idee en de wil ontstonden om het misdrijf te plegen of indien de reeds aanwezige wil zodanig

werd versterkt dat de persoon ertoe overgegaan is het feit te plegen. Ook het bevestigen van

het crimineel opzet, terwijl de daders dat wilden beëindigen, dient daartoe gerekend. De

geviseerde persoon mag immers niet dermate worden bewogen dat hij niet anders kan dan in

strijd met de wet te handelen of dat hij enig misdrijf pleegt dat hij anders niet zou hebben

begaan en er moet hem op elk ogenblik de ruimte worden gelaten om de feiten niet te plegen

of om met een reeds ingezette criminele activiteit te breken. Wanneer de beklaagde reeds

enige tijd bezig was met zijn criminele activiteiten, en het voornemen tot deze activiteiten

voorafgaandelijk was ontstaan zonder enige tussenkomst van de politie, en het politieoptreden

het voornemen op het misdrijft te plegen niet heeft versterkt, maar zich heeft beperkt tot het

creëren van een gelegenheid om een strafbaar feit vast te stellen terwijl de beklaagde steeds

de mogelijkheid had om vrij een einde te maken aan de uitvoering van zijn misdadig

voornemen, vermag de strafrechter te oordelen dat er geen politionele uitlokking is (...)” (eigen

onderstreping)

De laatste overweging van het hof, namelijk dat het geen provocatie uitmaakt louter een

gelegenheid te scheppen om een strafbaar feit te plegen zodat de politie de uitvoering ervan kan

vaststellen, wordt alvast gedeeld door het Hof van Cassatie127.

84. Aldus is er geen sprake van provocatie wanneer listen worden aangewend om een persoon, in

wiens hoofde een misdadig opzet al vaststond, vrij en zonder aanmoediging in staat te stellen dit

voornemen uit te voeren128. Er mag echter geen mise-en-scène gebeuren, een val of een uitgewerkte

126

Gent 28 februari 2006, onuitg., aangehaald in H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere

opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden, Brussel, Politeia, 2011, 534, nr. 526. 127

Cass. 17 december 2002, Arr.Cass. 2002, afl. 12, 2775; Cass. 5 februari 1985, Arr.Cass. 1984-85, 772, Bull.

1985, 690 en Pas. 1985, I, 690-695. 128

Antwerpen 13 oktober 1998, Vigiles 1999, afl. 2, 31, noot D. LYBAERT.

Page 45: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

39

list worden opgezet die bij de dader het idee en de wil doen ontstaan om een strafbaar feit te plegen

of het reeds aanwezige opzet zodanig te versterken dat de dader over de schreef wordt getrokken129.

85. Problematisch is de situatie waarin de dader reeds het opzet had een crimineel feit te plegen,

maar hierbij nog geen (objectief waargenomen) uitvoeringsdaden had gesteld. In dat geval rijst

immers de vraag of de politie door haar optreden het reeds bestaande opzet al dan niet in dergelijke

mate heeft versterkt dat de dader het crimineel feit pleegde130.

86. Uit rechtspraak en rechtsleer blijken nog enkele bijkomende voorwaarden voor provocatie:

- De provocatie moet het misdrijf voorafgaan131.

- De provocatie moet rechtstreeks zijn132. Dit veronderstelt een causaal verband tussen het

optreden van de politieambtenaar (al dan niet via een tussenpersoon) en het gepleegde

misdrijf. Een voorbeeld kan dit illustreren: stel dat een infiltrant bij een verdachte aandringt

op de levering van drugs, maar aangezien de verdachte niet aan drugs kan geraken biedt

deze – uit eigen beweging – wapens aan133. In dat geval kan de verdachte worden vervolgd

voor wapenhandel, zonder dat er van provocatie sprake was.

- Provocatie door onthouding is niet mogelijk. Zo maakt het geen provocatie uit dat de politie,

na geïnformeerd te zijn over een op til staand misdrijf, wacht tot dit misdrijf heeft

plaatsgevonden alvorens tot aanhoudingen over te gaan134.

5.3. Bewijslast

87. De beklaagde die zich op politionele provocatie beroept, hoeft deze niet zelf te bewijzen. Hij

heeft, overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Cassatie, wel een ‘aanvoeringslast’. De

beklaagde moet de provocatie namelijk inroepen op zodanige wijze dat zijn verweer niet van elke

geloofwaardigheid is ontbloot135. Dit houdt in dat de beklaagde zelf, bij voorkeur door middel van

concrete gegevens, enige geloofwaardigheid moet verlenen aan zijn bewering. Hij kan dit doen door

uit te leggen op welke wijze hij persoonlijk zou zijn uitgelokt tot zijn misdadige bedrijvigheid of op

129

Corr. Dendermonde 19 november 2001, AJT 2001-02, 536; H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere

opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden, Brussel, Politeia, 2011, 536, nr. 529. 130

A. DE NAUW, “Provocatie” in Commentaar Strafrecht en Strafvordering, Antwerpen, Kluwer, losbl., (97) 104. 131

Ibid., (97) 103. 132

Ibid., (97) 103. 133

F. VERSPEELT, “Politiële infiltratie en provocatie”, Vigiles 2003, afl. 1, (6) 6. 134

Cass. 5 februari 1985, Arr.Cass. 1984-85, 772, Bull. 1985, 690 en Pas. 1985, I, 690-695. 135

Zie o.m. Cass. 21 april 1998, Arr.Cass. 1998, 440 en Bull. 1998, 464; Cass. 31 mei 1989, Arr.Cass. 1988-89,

1148, Bull. 1989, 1035 en Pas. 1989, I, 1035; Cass. 24 juni 1980, Arr.Cass. 1979-80, 1336, Bull. 1980, 1315 en

Pas. 1980, I, 1315.

Page 46: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

40

welke wijze zijn misdadig oogmerk werd versterkt terwijl hij er een einde aan wou maken136. Slaagt

de beklaagde hierin, dan moet het Openbaar Ministerie de afwezigheid van provocatie bewijzen, bij

gebreke waarvan de beklaagde moet worden vrijgesproken137.

5.4. Rechtsgevolg

88. In geval van provocatie is de strafvordering onontvankelijk wat deze feiten betreft (art. 30, derde

lid V.T.Sv.).

89. In het voorontwerp van de BOM-wet was een (inmiddels opgeheven) artikel 47quater Sv.

opgenomen, waarvan het tweede lid bepaalde dat ingeval van provocatie “de nietigheid van de

handeling die erdoor is aangetast en van een deel of het geheel van de erop volgende rechtspleging

[wordt] uitgesproken”138.

De Raad van State merkte in zijn advies op dat de Regering met deze bepaling niet ver genoeg ging:

“Indien aangetoond is dat het misdadig opzet ontstaan is als gevolg van (...) uitlokking, kan niet

gesteld worden dat de persoon die een delict heeft begaan dat tot vervolging aanleiding heeft

gegeven een strafbaar feit heeft gepleegd, daar het morele bestanddeel van het door de betrokkene

gepleegde feit in dat geval ontbreekt. De sanctie daarop moet bijgevolg de volledige niet-

ontvankelijkheid van de vervolging zijn”139 (eigen onderstreping). De Raad van State verwees ook

naar rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waarin werd gesteld dat een

zodanige uitlokking meebrengt dat de verdachte “ab initio en definitief” verstoken is van een eerlijk

proces140.

De Regering verklaarde zich akkoord met dit advies en paste art. 47quater, tweede lid Sv. in die zin

aan141. De inhoud van de uiteindelijke bepaling werd later, door de BOM-reparatiewet, quasi

onveranderd overgenomen in het huidige artikel 30, derde lid V.T.Sv.

90. De Regering bleef wel van oordeel dat begeleidende feiten van vóór de politionele uitlokking, of

die er in geen enkel verband mee staan, wel nog voor vervolging in aanmerking komen. De

provocatie verandert dus niets aan de vaststellingen die werden gedaan vóór de provocatieve

136

Brussel 3 maart 1987, RW 1987-88, 640, noot A. DE NAUW. 137

Bergen 16 februari 1999, JT 1999, 661. 138

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 115. 139

Adv.RvS 32.673/2 bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 140. 140

Ibid. 141

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 101.

Page 47: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

41

handeling, en er kan dan ook vervolging worden ingesteld voor samenhangende feiten142. Deze

interpretatie werd grondwetsconform bevonden door het Grondwettelijk Hof143.

91. De kamer van inbeschuldigingstelling kan de provocatie vaststellen wanneer ze zich uitspreekt

over de wettigheid van de toegepaste bijzondere opsporingsmethoden (art. 235ter en 235quater

Sv.), maar tevens in het kader van:

- hoger beroep tegen een beschikking van de raadkamer (naar aanleiding van de regeling der

rechtspleging of de voorlopige hechtenis (art. 135, §§ 1 en 2 Sv. en relevante bepalingen van

de Voorlopige Hechteniswet)) of tegen een beschikking van de onderzoeksrechter (inzake

een strijdig bevel of inzake de artikelen 61ter, 61quater en 61quinquies Sv.);

- een verzoekschrift van een inverdenkinggestelde of een burgerlijke partij of een vordering

van de procureur-generaal betreffende een gerechtelijk onderzoek dat na één jaar nog niet is

afgesloten (respectievelijk art. 136 en 136bis Sv.);

- de evocatie van de zaak tijdens een gerechtelijk onderzoek op grond van art. 235 Sv.

Wanneer de kamer van inbeschuldigingstelling uitspraak heeft gedaan over de exceptie van

provocatie, kan dit middel in principe niet meer worden opgeworpen voor de feitenrechter en is de

kwestie dus definitief beslecht (art. 235bis, §5 Sv.) (zie infra hoofdstuk 7, titel 3, p. 96-97).

6. Tenuitvoerlegging door de procureur des Konings in een gerechtelijk onderzoek

92. Zoals reeds gezegd, kan naast de procureur des Konings ook de onderzoeksrechter een

machtiging verlenen tot aanwending van een bijzondere opsporingsmethode (observatie of

infiltratie, niét informantenwerking). De wetgever heeft echter bepaald dat, zelfs wanneer de

onderzoeksrechter een observatie of infiltratie beveelt, de procureur des Konings deze ten uitvoer

moet leggen (art. 56bis, eerste lid Sv.). Dit houdt in dat de procureur des Konings zal instaan voor het

inschakelen van de politiediensten en dat de uitvoerende agenten aan hem zullen rapporteren.

Volgens procureur Ureel leidt het soms tot frustraties bij de onderzoeksrechters dat ze voor de

toepassing van bijzondere opsporingsmethoden deels afhankelijk zijn van het parket144.

142

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 101; F.

SCHUERMANS, “B.O.M.-reparatiewet van 27 december 2005 (B.S. 30 december 2005) verbetert de

onderzoeksmethoden in de strijd tegen het terrorisme en de zware en georganiseerde criminaliteit”, RABG

2006, afl. 3, (224) 225. 143

GwH 19 juli 2007, nr. 105/2007. 144

Interview met Miguel Ureel, BOM-magistraat, zie infra p. 118.

Page 48: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

42

93. Dit is een afwijking op de principiële regel dat de onderzoeksrechter zelf de handelingen verricht

die behoren tot de gerechtelijke politie, het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek (art.

56, §1, tweede lid Sv.), en mijn inziens ook op zijn recht om in de uitoefening van zijn

ambtsverrichtingen het optreden van de openbare macht te vorderen (art. 56, §1, derde lid Sv.).

94. Het voorgaande betekent evenwel niet dat de procureur des Konings een

opportuniteitsbeoordeling zou hebben ten aanzien van de machtiging van een onderzoeksrechter. Hij

mag enkel beslissen deze niet ten uitvoer te leggen als zij kennelijk onwettig zou zijn145.

95. Wanneer de procureur des Konings de machtiging ten uitvoer legt, vermeldt hij in een

afzonderlijke en schriftelijke beslissing de strafbare feiten die de politiediensten kunnen plegen.

Volgens BERKMOES en DELMULLE komt deze taak aan het Openbaar Ministerie toe op grond van de

aard zelve van haar functie en tengevolge van de verplichtingen en verantwoordelijkheden die deze

impliceren, evenals op grond van het feit dat de opportuniteit van de vervolging bij haar ligt, en niet

bij de onderzoeksrechter146.

96. Ook het vertrouwelijk dossier inzake observatie of infiltratie blijft in handen van de procureur des

Konings. De onderzoeksrechter heeft wel inzagerecht overeenkomstig art. 56bis, vijfde lid Sv., zodat

hij controle kan (blijven) uitoefenen op het gerechtelijk onderzoek dat hij voert147. Eveneens komt

het de onderzoeksrechter toe zijn machtiging te verlengen, te wijzigen, aan te vullen of in te trekken.

Hij mag evenwel van de inhoud van dit dossier geen gewag maken in zijn onderzoek (art. 56bis, vijfde

lid Sv.).

145

H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden,

Brussel, Politeia, 2011, 577, nr. 576. 146

Ibid., 577, nr. 577. 147

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 81.

Page 49: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

43

Hoofdstuk 4: Observatie

1. Begripsomschrijving

a) Algemeen

97. De definiëring en wettelijke invulling van observatie zijn terug te vinden in de artikelen 47sexies

en 47septies van het Wetboek van Strafvordering.

Daar wordt observatie omschreven als “het stelselmatig waarnemen door een politieambtenaar van

één of meerdere personen, hun aanwezigheid of gedrag, of van bepaalde zaken, plaatsen of

gebeurtenissen” (art. 47sexies, §1, eerste lid Sv.).

98. Een observatie is stelselmatig indien:

- deze meer dan vijf opeenvolgende dagen in beslag neemt, ofwel meer dan vijf niet-

opeenvolgende dagen gespreid over een periode van een maand en/of

- technische hulpmiddelen worden aangewend en/of

- deze een internationaal karakter heeft en/of

- deze wordt uitgevoerd door de gespecialiseerde eenheden van de federale politie (art.

47sexies, §1, tweede lid Sv.).

De stelselmatigheid kent derhalve een objectieve invulling148, die steeds voorafgaandelijk – dus vóór

het opstarten van een observatie – dient te worden nagegaan149.

99. Onder deze definiëring kunnen verschillende vormen van observatie worden gebracht, al is dit

zeker niet per se het geval. Aldus worden bijvoorbeeld onderscheiden: de statische of dynamische

observatie150, de langdurige of kortstondige observatie, de defensieve of offensieve observatie151, de

observatie met of zonder technische hulpmiddelen, de contraobservatie152 en de internationale

observatie153.

148

H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden,

Brussel, Politeia, 2011, 587, nr. 585. 149

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 30. 150

Observatie vanuit een min of meer vast observatiepunt vs. het volgen van de te observeren persoon te voet,

per wagen, per boot of per vliegtuig, waarbij deze persoon heimelijk wordt waargenomen. 151

Met als doel informatie in te winnen vs. om het meest gunstige ogenblik voor een interventie te bepalen. 152

Met als doel te achterhalen of het te observeren criminele milieu zelf geen observatie uitvoert. 153

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 29.

Page 50: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

44

100. Het door niet-gespecialiseerde politiediensten observeren van personen, zaken, plaatsen of

gebeurtenissen gedurende minder dan vijf dagen binnen een periode van een maand, zonder

technisch hulpmiddel of internationaal element, wordt niet als stelselmatig beschouwd en vormt dan

ook geen bijzondere opsporingsmethode. Voor deze vorm van observatie zullen de bijzondere

formaliteiten niet moeten worden nageleefd: art. 8 Sv. en de Wet op het politieambt vormen een

voldoende rechtsgrond154.

101. Het louter verrichten van vaststellingen van strafbare feiten vormt geen stelselmatige

observatie, zelfs niet wanneer daarbij technische hulpmiddelen (zoals een fototoestel) worden

gebruikt155.

102. Hierna worden de verschillende vormen van stelselmatige observatie verder ontleed.

b) Observatie van meer dan vijf opeenvolgende dagen, of meer dan vijf niet-opeenvolgende dagen

gespreid over een periode van een maand

103. Een observatie die langer in beslag neemt dan vijf opeenvolgende dagen of vijf niet-

opeenvolgende dagen gespreid over een periode van een maand, is steeds stelselmatig. Daarbij is

het van geen belang hoelang de afzonderlijke observaties op die dagen duurden156. Evenmin moet

rekening worden gehouden met het feit dat het onderzoek na enkele dagen zou zijn overgenomen

door een andere politiedienst157. Zo is eveneens stelselmatig de observatie die gedurende drie dagen

werd uitgevoerd door de lokale politie, en vervolgens nogmaals drie dagen door de federale politie

binnen eenzelfde periode van een maand.

Ingeval een observatie werd uitgevoerd die stelselmatig is qua tijdsduur, maar die niet (volledig)

gemachtigd is, rijst de vraag hoever de nietigheid van het vergaarde bewijsmateriaal zich in dat geval

uitstrekt. Stel dat gedurende acht opeenvolgende dagen werd geobserveerd zonder machtiging: zijn

dan álle vaststellingen die tijdens deze periode zijn gedaan nietig, of enkel de vaststellingen vanaf

dag zes (de dag waarop de observatie stelselmatig werd)?

Het Hof van Cassatie opteerde voor de eerste zienswijze, door te oordelen dat de tijdsduur van een

observatie als een geheel moet worden beschouwd. “Het naderhand overschrijden van de beperkte

154

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 30. 155

Corr. Gent 29 oktober 2004, Vigiles 2005, afl. 2, 64, noot H. BERKMOES; voor een uitgebreide bespreking van

dit onderscheid, zie H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere opsporingsmethoden en enige andere

onderzoeksmethoden, Brussel, Politeia, 2011, 588-590, nr. 590-592. 156

H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden,

Brussel, Politeia, 2011, 590-593, nr. 593. 157

Ibid., 593, nr. 594.

Page 51: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

45

tijdsduur of de beperkte frequentie zonder de vereiste machtiging daartoe, heeft de onregelmatigheid

van de gehele observatie, en niet enkel van een deel ervan, tot gevolg”, aldus het Hof158.

Indien, nog steeds in het hierboven gegeven voorbeeld, slechts een machtiging zou zijn verleend voor

een deel van de observaties – bijvoorbeeld vanaf de zesde dag – is de situatie minder eenduidig.

Wellicht geldt de ondeelbaarheid in dat geval niet. Ter illustratie kan een arrest van het Hof van

Cassatie worden aangehaald in het kader van een telefoontap die te laat werd gemachtigd, waarin

het Hof de nietigheid beperkte tot het gedeelte van de afluistermaatregel dat voorafging aan de

machtiging159.

c) Observatie met aanwending van technische hulpmiddelen

104. Ongeacht de duur van de observatie, verkrijgt deze een stelselmatig karakter wanneer een

technisch hulpmiddel wordt gebruikt. Als technisch hulpmiddel wordt beschouwd “een configuratie

van componenten die signalen detecteert, deze transporteert, hun registratie activeert en de signalen

registreert”, met uitzondering van de technische middelen die worden aangewend om een

telefoontap (art. 90ter Sv.) uit te voeren (art. 47sexies, §1, derde lid Sv.). Een ‘signaal’ is elke door

een technisch hulpmiddel aantoonbare gebeurtenis160.

Klassieke voorbeelden zijn (foto- of video)camera’s, geluidsrecorders en peilbakens (apparaten die de

locatie van bijvoorbeeld een voertuig kunnen bepalen en doorgeven). Verrekijkers, lenzen,

infraroodkijkers en soortgelijke apparaten, zolang die geen signalen registreren, worden slechts als

zintuigversterkende middelen beschouwd en zijn om die reden geen technische hulpmiddelen161.

Voertuigen, die bijvoorbeeld worden gebruikt om de te observeren personen te volgen, vormen op

zichzelf evenmin een technisch hulpmiddel.

105. Op basis van voorgaande regels maakt een fotocamera een technisch hulpmiddel uit. Normaal

gesproken heeft dit tot gevolg dat het nemen van enkele foto’s door een politieagent de observatie

een stelselmatig karakter zou verlenen. Dit werd als onbillijk ervaren, aangezien het stellen van een

dergelijke niet-indringende handeling ertoe leidde dat de observatie aan de strenge voorwaarden

inzake legaliteit, subsidiariteit en proportionaliteit diende te voldoen, die gekoppeld zijn aan het

statuut van de bijzondere opsporingsmethoden.

158

Cass. 2 september 2008, NC 2009, afl. 3, 193, Pas. 2008, afl. 9, 1830 en T.Strafr. 2009, afl. 6, 304, noot. 159

Cass. 5 juni 2007, Arr.Cass. 2007, afl. 6-8, 1215 en Pas. 2007, afl. 6-8, 1092. 160

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 32. 161

KI Antwerpen 24 juni 2010, onuitg., aangehaald in H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere

opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden, Brussel, Politeia, 2011, 596, nr. 599.

Page 52: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

46

Om die reden voegde de wetgever een uitzondering in op de algemene regel. Sinds de eerste BOM-

reparatiewet worden toestellen, gebruikt voor het nemen van foto’s, enkel beschouwd als technisch

hulpmiddel indien ze tot doel hebben zicht te verwerven in een woning of in de door deze woning

omsloten eigen aanhorigheden, of in een lokaal dat wordt aangewend voor beroepsdoeleinden of de

woonplaats van een advocaat of een arts (art. 47sexies, §1, vierde lid j° art. 56bis, tweede lid Sv.).

Gaat het om een van voornoemde bijzondere oogmerken, dan vormt de politionele handeling een

bijzondere opsporingsmethode die enkel door de onderzoeksrechter kan worden bevolen, en dan

nog enkel wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de strafbare feiten een misdrijf uitmaken of

zouden uitmaken dat voorkomt in de ‘taplijst’ (zoals bedoeld in art. 90ter, §§ 2 tot 4 Sv.) of dat deze

feiten worden of zouden worden gepleegd in het kader van een criminele organisatie (zoals bedoeld

in art. 324bis Sv.) (art. 56bis, tweede lid Sv.).

Is geen van deze oogmerken van toepassing, dan kan de politieambtenaar de observatie met een

fotocamera uitvoeren zonder machtiging, op voorwaarde uiteraard dat die observatie geen

stelselmatig karakter heeft op andere gronden.

Met het oog op de huidige technologische ontwikkelingen, is het relevant even stil te staan bij de

wettelijke kwalificatie van een drone162. Het is niet ondenkbaar dat de politie zo’n toestel in de

toekomst zal inzetten bij observaties. Moet een dergelijk apparaat dan worden beschouwd als een

“toestel gebruikt voor het nemen van foto’s”? Puur tekstueel is het antwoord bevestigend. Toch lijkt

het veraf van de bedoelingen van de wetgever om het gebruik van deze techniek toe te laten zonder

dat dit moet worden gemachtigd.

d) Observatie met een grensoverschrijdend karakter

106. Grensoverschrijdende observatie is de voortzetting van een in eigen land begonnen observatie

op het grondgebied van een ander land. Ofwel wordt daarbij de observatie verder gezet door het

team dat oorspronkelijk observeerde, ofwel wordt de uitvoering van de observatie uit handen

gegeven aan lokale politieambtenaren163. De grensoverschrijdende observatie wordt onder meer

geregeld in art. 40 van de Schengen-Uitvoeringsovereenkomst164.

162

Een drone is een vliegend toestel, bediend via een afstandsbediening, waaraan een camera kan worden

bevestigd. 163

G. VERMEULEN, T. VANDER BEKEN, P. ZANDERS en B. DE RUYVER, Internationale samenwerking in strafzaken en

rechtsbescherming, Brussel, Politeia, 1995, 75-76. 164

Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de Regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie,

de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord

betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen.

Page 53: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

47

e) Observatie uitgevoerd door de speciale eenheden

107. Wordt een observatie uitgevoerd door de gespecialiseerde eenheden van de federale politie,

dan is deze eveneens stelselmatig. Volgens BERKMOES en DELMULLE gaat het enkel over de leden van

de DSU (Directie Special Units), die ressorteert onder de algemene directie gerechtelijke politie van

de federale politie165.

2. Toepassingsvoorwaarden

2.1. Subsidiariteit

108. De procureur des Konings kan in het kader van het opsporingsonderzoek een observatie

machtigen wanneer het onderzoek zulks vereist en de overige middelen van onderzoek niet lijken te

volstaan om de waarheid aan het licht te brengen (art. 47sexies, §2, eerste lid Sv.).

109. Wanneer de rechter de naleving van deze subsidiariteitsvereiste apprecieert, moet hij zich

plaatsen op het ogenblik dat de bijzondere opsporingsmethode werd bevolen166.

110. Deze subsidiariteitseis kent geen specifieke invulling voor de observatie, zodat naar de eerder

gegeven algemene uiteenzetting kan worden verwezen (zie supra hoofdstuk 3, titel 2, p. 27-29).

2.2. Proportionaliteit

111. Voor een observatie zonder technische hulpmiddelen geldt geen proportionaliteitsvereiste.

MEESE betreurt dit, gezien een stelselmatige observatie een betrekkelijk vergaande maatregel is167.

Het lijkt nochtans eerder onlogisch dat het Openbaar Ministerie in ‘lichte’ dossiers een stelselmatige

observatie zou bevelen168, mede gelet op de bijkomende wettelijke verplichtingen, de

administratieve last en de vereiste inzet van middelen en personeel.

112. Worden wel technische hulpmiddelen aangewend, dan geldt als voorwaarde dat er ernstige

aanwijzingen moeten zijn dat de feiten strafbaar zijn met een correctionele hoofdgevangenisstraf

van een jaar of een zwaardere straf (art. 47sexies, §2, tweede lid Sv.), waarmee wordt bedoeld dat de

165

Art. 11, 3° van het Koninklijk Besluit van 14 november 2006 betreffende de organisatie en de bevoegdheden

van de federale politie, BS 23 november 2006, zoals gewijzigd door het Koninklijk Besluit van 23 augustus 2014,

BS 3 september 2014. 166

A. DE NAUW en F. SCHUERMANS, “De wet betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere

onderzoeksmethoden”, RW 2003-04, afl. 24, (921) 923. 167

J. MEESE, “Bijzondere opsporingsmethoden en andere onderzoeksmethoden”, NJW 2003, afl. 47, (1134)

1148. 168

Dit wordt bevestigd door procureur Ureel: interview met Miguel Ureel, BOM-magistraat, zie infra p. 119.

Page 54: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

48

maximumstraf een jaar of meer moet bedragen169. MEESE merkt op dat dit een relatief lage

drempelstraf is170.

113. Wordt een observatie beoogd met gebruik van technische hulpmiddelen, die tot doel heeft zicht

te verwerven in een woning of in de door deze woning omsloten eigen aanhorigheden, of in een

lokaal dat wordt aangewend voor beroepsdoeleinden of de woonplaats van een advocaat of een

arts, dan kan deze enkel worden bevolen door de onderzoeksrechter wanneer er ernstige

aanwijzingen zijn dat de strafbare feiten een misdrijf uitmaken of zouden uitmaken dat voorkomt in

de ‘taplijst’ (zoals bedoeld in art. 90ter, §§ 2 tot 4 Sv.) of dat deze feiten worden of zouden worden

gepleegd in het kader van een criminele organisatie (zoals bedoeld in art. 324bis Sv.) (art. 56bis,

tweede lid Sv.). Deze maatregel kan niet via mini-instructie worden gevraagd (art. 28septies Sv.)171.

Ook indien de strafbare feiten naderhand géén misdrijf zouden blijken uit te maken dat voorkomt op

de taplijst of indien deze feiten niet gepleegd blijken te zijn in het kader van een criminele

organisatie, kan de observatie nog regelmatig zijn. De rechter die zich over dit vraagstuk dient uit te

spreken, moet zich immers plaatsen op het ogenblik dat de onderzoeksrechter de betreffende

machtiging verleende. Kon hij op basis van de toenmalige stand van het onderzoek in redelijkheid

besluiten dat de proportionaliteitsvoorwaarden van toepassing waren, is de observatiemaatregel

geldig172.

Heeft de observatie met technische hulpmiddelen betrekking op een lokaal dat wordt aangewend

voor beroepsdoeleinden of de woonplaats van een advocaat of een arts, kan deze bovendien slechts

worden gemachtigd indien de advocaat of arts er zelf van wordt verdacht een van de strafbare feiten

te hebben gepleegd die voorkomen in de taplijst of een strafbaar feit te hebben gepleegd in het

kader van een criminele organisatie, of indien precieze feiten doen vermoeden dat derden die ervan

worden verdacht een van deze strafbare feiten te hebben gepleegd, gebruik maken van diens lokalen

of woonplaats. De observatiemaatregel kan niet ten uitvoer worden gelegd zonder dat de stafhouder

of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren ervan op de hoogte is (art. 56bis,

derde en vierde lid Sv.).

169

J. MEESE, “Bijzondere opsporingsmethoden en andere onderzoeksmethoden”, NJW 2003, afl. 47, (1134)

1148. 170

Ibid. 171

D. CHICHOYAN, “Les droits fondamentaux dans les méthodes particulières de recherche: finalement, pourquoi

pas?”, JLMB 2008, afl. 14, (600) 604. 172

H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden,

Brussel, Politeia, 2011, 611, nr. 617.

Page 55: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

49

3. De machtiging tot observatie

114. De machtiging tot observatie is schriftelijk en dient enkele verplichte vermeldingen te bevatten,

opgelijst in art. 47sexies, §3 Sv., die hierna worden overlopen:

115. “1° de ernstige aanwijzingen van het strafbaar feit die de observatie wettigen en indien de

observatie zich situeert in het proactieve onderzoek zoals omschreven in art. 28bis, §2 Sv., de

bijzondere aanwijzingen met betrekking tot de elementen omschreven in deze laatste bepaling”.

Het gaat hier om de invulling van het proportionaliteitsbeginsel, waaraan specifieke eisen worden

gesteld wanneer het gaat om een observatie met technische hulpmiddelen (zie supra).

116. “2° de redenen waarom de observatie onontbeerlijk is om de waarheid aan de dag te brengen”.

Hier betreft het de invulling van de subsidiariteitsvereiste (zie supra).

117. “3° de naam of indien die niet bekend is, een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van de

geobserveerde persoon of personen, alsmede van de zaken, plaatsen of gebeurtenissen bedoeld in §1;

4° de wijze waarop aan de observatie uitvoering zal worden gegeven, daaronder begrepen de

toelating tot het gebruik van technische hulpmiddelen in de gevallen bepaald bij §2, tweede lid, en

art. 56bis, tweede lid. In dit laatste geval vermeldt de machtiging van de onderzoeksrechter het adres

of een zo nauwkeurig mogelijke plaatsbepaling van de woning waarop de observatie betrekking

heeft”.

118. “5° de periode tijdens welke de observatie kan worden uitgevoerd en die niet langer mag zijn

dan één maand te rekenen van de datum van de machtiging”.

De machtiging kan bij het verstrijken van de oorspronkelijke termijn steeds worden verlengd (art.

47sexies, §6 Sv.).

De maximumtermijn van een maand wordt berekend overeenkomstig de artikelen 52, eerste lid, 53,

eerste lid en 54 Ger.W. Dit betekent dat de duur wordt berekend van de zoveelste tot de dag vóór de

zoveelste, en dit vanaf de dag na de datum van de machtiging, waarbij de vervaldag in de termijn is

begrepen173. Een machtiging die op de eerste dag van de maand is verleend, vervalt dus op de eerste

173

Cass. 27 januari 2010, Pas. 2010, afl. 1, 274, RABG 2010, afl. 13, 870, Rev.dr.pén. 2010, afl. 6, 801 en T.Strafr.

2010, afl. 2, 116, noot.

Page 56: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

50

dag van de volgende maand (een dag waarop echter nog steeds nuttige vaststellingen kunnen

worden gedaan).

Indien eerst een mondelinge machtiging werd verstrekt, die nadien schriftelijk is bevestigd, moet

volgens MEESE de datum van de mondelinge machtiging als vertrekdatum in aanmerking worden

genomen174.

De datum van de machtiging en de datum waarop de bijzondere opsporingsmethode zal aanvangen

moeten niet noodzakelijk dezelfde zijn. De machtigende magistraat kan dus bepalen dat de periode

van observatie pas later ingaat. In dat geval moet die gestipuleerde aanvangsdatum in aanmerking

worden genomen voor de berekening van de maximumtermijn van een maand, en niet de datum van

de machtiging175.

119. “6° de naam en de hoedanigheid van de officier van gerechtelijke politie, die de leiding heeft

over de uitvoering van de observatie”.

In de praktijk gaat het meestal om de BTS-officier176.

120. De wetgever schrijft geen nietigheid voor van de toegepaste observatie indien een

voorafgaande machtiging zou ontbreken, al verdient dit volgens MEESE (mijn inziens terecht) wel

aanbeveling177. Op de afwezigheid of onjuistheid van de hierboven opgesomde verplichte

vermeldingen is evenmin een nietigheidssanctie voorgeschreven178. Bijgevolg moet de Antigoonleer

worden toegepast, zodat de rechter zal moeten nagaan of de betrouwbaarheid van het verzamelde

bewijsmateriaal is aangetast of dat er sprake is van een schending van het recht van de

inverdenkinggestelde of beklaagde op een eerlijk proces (art. 32 V.T.Sv.; zie infra hoofdstuk 7, titel

2.2, p. 92-93).

121. Tegelijk met de schriftelijke machtiging vermeldt de procureur des Konings in een afzonderlijke,

schriftelijke beslissing de misdrijven die door de politiediensten en assisterende burger (art.

47quinquies, §2, derde lid Sv.) kunnen worden gepleegd (de rechtsgrond hiervoor is art. 47sexies, §4

174

J. MEESE, “Bijzondere opsporingsmethoden en andere onderzoeksmethoden”, NJW 2003, afl. 47, (1134)

1148. 175

Cass. 15 december 2009, Pas. 2009, afl. 12, 3018. 176

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 73. 177

J. MEESE, “Bijzondere opsporingsmethoden en andere onderzoeksmethoden”, NJW 2003, afl. 47, (1134)

1148. 178

S. GUENTER en F. SCHUERMANS, “Enkele recente Antigoon-evoluties en de toepassing ervan op een

onregelmatige observatie en/of infiltratie” (noot onder KI Gent 25 juni 2013), T.Strafr. 2013, afl. 5, (329) 334.

Page 57: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

51

Sv. indien de observatie door de procureur des Konings werd bevolen en art. 47sexies, §7, tweede lid

Sv. indien de machtiging uitging van de onderzoeksrechter).

122. In spoedeisende gevallen kan de machtiging tot observatie mondeling worden verstrekt. De

machtiging moet zo spoedig mogelijk worden bevestigd in de vorm bepaald in art. 47sexies, §3 Sv.

(art. 47sexies, §5 Sv.).

123. De machtiging tot observatie kan steeds op gemotiveerde wijze door de procureur des Konings

of de onderzoeksrechter worden gewijzigd, aangevuld of verlengd, op voorwaarde dat de

voorwaarden van art. 47sexies, §§ 1 tot 3 nog steeds zijn vervuld. Ook kunnen deze magistraten hun

machtiging te allen tijde intrekken (art. 47sexies, §6 Sv.).

4. Het vertrouwelijk dossier

124. De officier van gerechtelijke politie die de leiding heeft over de uitvoering van de observatie

(meestal is dit de BTS-officier179) brengt de procureur des Konings (BOM-magistraat) nauwgezet,

volledig en waarheidsgetrouw schriftelijk verslag uit over elke fase in de uitvoering van de observatie

(art. 47septies, §1, eerste lid Sv.). Deze vertrouwelijke verslagen worden rechtstreeks aan de

procureur des Konings overgezonden, die ze in een afzonderlijk en vertrouwelijk dossier bewaart

(art. 47septies, §1, tweede lid Sv.). Dit dossier bevat daarnaast ook de machtiging tot observatie en

de beslissingen tot wijziging, aanvulling of verlenging (art. 47septies, §2, eerste lid Sv.), de beslissing

van de procureur des Konings inzake strafbare feiten (art. 47sexies, §4, eerste en tweede lid en §7,

tweede lid Sv.) en de beslissing tot tenuitvoerlegging van de machtiging tot observatie (of de

beslissing tot wijziging, aanvulling of verlenging) die uitgaat van de onderzoeksrechter (art. 47sexies,

§7, eerste lid Sv.).

125. Enkel de BOM-magistraat heeft toegang tot het vertrouwelijk dossier, onverminderd het hierna

besproken inzagerecht van de onderzoeksrechter en van de kamer van inbeschuldigingstelling. De

inhoud van het vertrouwelijk dossier valt onder het beroepsgeheim (art. 47septies, §1, tweede lid

Sv.). In de praktijk bewaart de BOM-magistraat alle vertrouwelijke dossiers in een kluis op het

parket180.

179

Dit is echter geen vereiste. Ook anderen, zoals het hoofd van het onderzoek, kunnen verslag uitbrengen en

de vereiste PV’s opstellen; zie H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere opsporingsmethoden en enige andere

onderzoeksmethoden, Brussel, Politeia, 2011, 660, nr. 679. 180

M. UREEL, Een klare en praktische kijk op de bijzondere opsporingsmethoden, onuitg., 106.

Page 58: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

52

126. Alleen wanneer de onderzoeksrechter het onderzoek voert, kan hij het vertrouwelijk dossier

inzien dat daarop betrekking heeft. Dit inzagerecht is er omdat het vertrouwelijk dossier steeds in

handen van de BOM-magistraat blijft, ook wanneer de observatie of infiltratie door de

onderzoeksrechter zelf werd gemachtigd (zie supra hoofdstuk 3, titel 6, p. 41-42). De

onderzoeksrechter mag van de inhoud van het vertrouwelijk dossier echter geen gewag maken in het

kader van zijn gerechtelijk onderzoek (art. 56bis, vijfde lid Sv.).

Ook de kamer van inbeschuldigingstelling heeft inzagerecht, maar enkel in het kader van haar

toezichtsfunctie op de in een vooronderzoek toegepaste bijzondere opsporingsmethoden (art.

235ter, §3 en art. 235quater, §3 Sv.).

127. Het weze duidelijk dat noch de onderzoeksgerechten (behalve in het zopas genoemde geval),

noch de vonnisgerechten, noch de partijen in de strafzaak181 het vertrouwelijk dossier kunnen inzien.

Die regeling is ingegeven door veiligheids- en effectiviteitsoverwegingen.

Ten eerste bevatten de machtigingen, beslissingen tot wijziging, aanvulling of verlenging en

vertrouwelijke verslagen informatie over de politieambtenaren die aan de bijzondere

opsporingsmethode uitvoering zullen geven of hebben gegeven. Ook zijn soms gegevens opgenomen

waaruit de identiteit van de eventuele informant zou kunnen worden afgeleid, of wordt de naam

vermeld van de assisterende burger, die bijvoorbeeld zijn huis ter beschikking van de politiediensten

heeft gesteld zodat zij van daaruit de verdachten zouden kunnen observeren. Indien het criminele

milieu de identiteit van deze personen zou kennen, zouden zij mogelijk worden blootgesteld aan

vergeldingsmaatregelen182.

Ten tweede bevatten de vertrouwelijke documenten gedetailleerde informatie over de wijze waarop

aan de bijzondere opsporingsmethode uitvoering wordt gegeven, bijvoorbeeld door gebruik van

bepaalde technische hulpmiddelen. Door deze bijzonderheden omtrent de aangewende

onderzoekstechnieken geheim te houden, wou de wetgever vermijden dat deze naar de toekomst

toe zouden ‘verbranden’. Misdadigers die over deze kennis zouden beschikken, zouden immers

voorzorgsmaatregelen kunnen nemen die deze methoden nutteloos en achterhaald maken. Ook

181

Ook niet via de ‘omweg’ van art. 61quinquies Sv., zie hieromtrent P. WAETERINCKX, “Inzage in het

vertrouwelijke dossier betreffende bijzondere opsporingsmethoden via de omweg van het verzoek tot het

verrichten van bijkomende onderzoekshandelingen (art. 61quinquies Sv.)”, RABG 2005, afl. 13, 1220-1224. 182

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 76.

Page 59: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

53

zouden de politiemensen gevaar kunnen lopen bij het plaatsen van apparatuur waarvan het bestaan

en de werking in ‘het milieu’ reeds bekend zijn183.

128. Ter bescherming van de rechten van de burgers zijn echter twee correctieven in het

Strafwetboek ingeschreven184.

Er moet namelijk een proces-verbaal worden opgesteld dat het bestaan van de machtiging dient te

vermelden en een aantal vermeldingen dient te bevatten, namelijk de ernstige aanwijzingen van het

strafbaar feit die de observatie wettigen, de redenen waarom de observatie onontbeerlijk is om de

waarheid aan de dag te brengen, de naam of een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van de

geobserveerde personen, zaken, plaatsen of gebeurtenissen en de periode tijdens welke de

observatie kan worden uitgevoerd (art. 47septies, §2, derde lid j° art. 47sexies, §3, 1°-3° en 5° Sv.).

Bovendien moet de magistraat die de observatie machtigde het bestaan van die machtiging bij

schriftelijke beschikking bevestigen (art. 47septies, §2, derde lid en art. 56bis, zesde lid Sv.).

129. Het spreekt voor zich dat elementen uit het vertrouwelijk dossier niet als bewijsmateriaal ten

laste van de beklaagde kunnen dienen185.

130. De beklaagde of de vonnisrechter kan het Openbaar Ministerie niet dwingen om stukken uit het

vertrouwelijk dossier bij het open strafdossier te voegen186. Het staat de rechter wel vrij te oordelen

of de aanvoering van een beklaagde, dat het Openbaar Ministerie beschikt over elementen à

décharge in zijn voordeel, al dan niet elke grond van geloofwaardigheid mist en, indien niet, welk

rechtsgevolg hieraan moet worden verleend187.

131. Vermeldenswaardig is ook een arrest van het Hof van Cassatie dat werd gewezen in een zaak

waarin een infiltratie was toegepast. De redenering van het Hof kan evenwel worden doorgetrokken

naar de bijzondere opsporingsmethode observatie.

Het recht van verdediging houdt volgens het Hof van Cassatie niet noodzakelijk in dat de verdediging

zelf in staat moet worden gesteld de regelmatigheid van de machtiging tot infiltratie en van de

uitgevoerde machtiging te controleren; in dergelijk geval kan het volstaan dat een onafhankelijke en

183

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 76. 184

Ibid., 76-77. 185

Ibid., 109. 186

Cass. 15 februari 2000, Arr.Cass. 2000, afl. 3, 422 en Bull. 2000, afl. 2, 416; Cass. 30 oktober 2001, Arr.Cass.

2001, afl. 9, 1815, Pas. 2001, afl. 9-10, 1750 en T.Strafr. 2002, afl. 4, 198. 187

Cass. 30 oktober 2001, Arr.Cass. 2001, afl. 9, 1815, Pas. 2001, afl. 9-10, 1750 en T.Strafr. 2002, afl. 4, 198.

Page 60: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

54

onpartijdige rechter op grond van de hem regelmatig overgelegde stukken en bekende feiten

oordeelt dat de infiltratie is geschied mits naleving van alle wettelijke voorschriften188.

5. Het strafdossier

132. Aangezien het een te vergaande inperking op de rechten van de verdediging zou inhouden om

de documenten inzake de uitvoering van de bijzondere opsporingsmethoden enkel in een

vertrouwelijk dossier te bewaren, schrijft de wet voor dat enkele gegevens verplicht bij het open

strafdossier moeten worden gevoegd.

133. Overeenkomstig art. 47septies, §2, tweede tot vierde lid Sv. stelt de officier van gerechtelijke

politie die de leiding heeft over de uitvoering van de observatie proces-verbaal op van de

verschillende fasen van de uitvoering van de observatie, zonder dat hij hierin elementen mag

vermelden die de afscherming van de gebruikte technische hulpmiddelen en de politionele

onderzoekstechnieken of de vrijwaring van de veiligheid en de afscherming van de identiteit van de

informant en van de politieambtenaren die belast zijn met de uitvoering van de observatie in het

gedrang kunnen brengen.

In een proces-verbaal wordt verwezen naar de machtiging tot observatie en worden de

vermeldingen bedoeld in art. 47sexies, §3, 1°-3° en 5° Sv. opgenomen. Deze vermeldingen zijn:

- de ernstige aanwijzingen van het strafbaar feit die de observatie wettigen en, in een

proactief onderzoek, de bijzondere vermoedens vernoemd in art. 28bis, §2 Sv.;

- de redenen waarom de observatie onontbeerlijk is om de waarheid aan de dag te brengen;

- de naam of een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van de geobserveerde personen,

zaken, plaatsen of gebeurtenissen;

- de periode tijdens welke de observatie kan worden uitgevoerd (maximum een maand).

De procureur des Konings (of in voorkomend geval de onderzoeksrechter) bevestigt bij schriftelijke

beslissing het bestaan van de door hem verleende machtiging tot observatie.

De aldus opgestelde processen-verbaal en de hierboven genoemde beslissing van de procureur des

Konings of de onderzoeksrechter worden uiterlijk na het beëindigen van de observatie bij het

188

Cass. 23 augustus 2005, Arr.Cass. 2005, afl. 6-8, 1520, concl. D. VANDERMEERSCH, Pas. 2005, afl. 7-8, 1520,

Rev.dr.pén. 2006, afl. 2, 195 en T.Strafr. 2006, afl. 1, 17, noot.

Page 61: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

55

strafdossier gevoegd. Die termijn is geen vervaltermijn die noodzakelijk moet leiden tot de nietigheid

van de uitgevoerde observatie189.

134. Het proces-verbaal dat verwijst naar de machtiging tot observatie bevat dus niet de

vermeldingen van art. 47sexies, §3, 4° en 6°, te weten de wijze waarop aan de observatie uitvoering

zal worden gegeven – inclusief eventuele toelating tot gebruik van technische hulpmiddelen – en de

naam en de hoedanigheid van de leidinghebbende officier van gerechtelijke politie.

135. Waar de weglating van voormelde gegevens logisch lijkt, is het veel minder evident dat de

periode tijdens welke de observatie kan worden uitgevoerd wél moet worden opgenomen in het

strafdossier. Deze verplichting stelt het criminele milieu namelijk soms in staat daaruit bepaalde

zaken af te leiden. Zo zouden zij bijvoorbeeld kunnen nagaan met wie zij contact hadden tijdens die

periode, om daaruit te proberen achterhalen wie de informant zou kunnen zijn geweest190.

Wanneer het prijsgeven van de exacte begin- en einddatum van de observatie dergelijke gevaren

inhoudt, rijst de vraag of de loutere vermelding van de termijn (het aantal dagen) niet kan volstaan.

Onder meer het parket van Antwerpen, afdeling Mechelen, hanteert deze praktijk191. De mogelijke

rechtvaardiging hiervoor ligt in art. 47septies, §2, tweede lid Sv., dat de officier van gerechtelijke

politie verbiedt om in zijn processen-verbaal elementen te vermelden die de technische

hulpmiddelen of politionele onderzoekstechnieken of de identiteit van de infiltrant,

politieambtenaren of assisterende burgers in het gedrang zou kunnen brengen.

Het Hof van Cassatie192, hierin gevolgd door enkele gezaghebbende auteurs193, meent dat de exacte

periode van observatie of infiltratie inderdaad niet moet worden vermeld wanneer dit verantwoord

is in het licht van de te bereiken doelstellingen, zoals de noodzaak bepaalde vormen van zware

criminaliteit te bestrijden of de veiligheid van de infiltrant en/of de informant te vrijwaren. Deze

189

Cass. 18 januari 2005, Arr.Cass. 2005, afl. 1, 132 en Pas. 2005, afl. 1, 142. 190

J. DELMULLE, “Wat na het arrest van 21 december 2004 van het Arbitragehof? De kamer van

inbeschuldigingstelling als onpartijdige en onafhankelijke rechter belast met de controle over de toepassing

van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie? Een eerste toetsing aan de praktijk” (noot

onder KI Gent 6 december 2004), T.Strafr. 2005, afl. 3, (230) 232; H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere

opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden, Brussel, Politeia, 2011, 644-645, nr. 658. 191

M. UREEL, Een klare en praktische kijk op de bijzondere opsporingsmethoden, onuitg., 44. 192

Cass. 27 april 2010, Pas. 2010, afl. 4, 1301; Cass. 2 maart 2010, Pas. 2010, afl. 3, 658; Cass. 23 augustus

2005, Arr.Cass. 2005, afl. 6-8, 1520, concl. D. VANDERMEERSCH, Pas. 2005, afl. 7-8, 1520, Rev.dr.pén. 2006, afl. 2,

195 en T.Strafr. 2006, afl. 1, 17, noot. 193

A. DE NAUW en F. SCHUERMANS, “De wet betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere

onderzoeksmethoden”, RW 2003-04, (921) 939; H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere opsporingsmethoden

en enige andere onderzoeksmethoden, Brussel, Politeia, 2011, 645, nr. 658.

Page 62: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

56

beoordeling komt toe aan de rechter (kamer van inbeschuldigingstelling of vonnisrechter). Overigens

moet ook de datum van de machtiging tot observatie niet verplicht worden opgenomen in het

strafdossier194. VAN CAUTER ziet in de opvatting van het Hof echter – mijn inziens ten onrechte, gelet

op voormelde rechtvaardiging in art. 47septies, §2, tweede lid Sv. – een uitbreiding contra legem195.

In het vertrouwelijk dossier moeten de genoemde gegevens vanzelfsprekend wél worden

opgenomen, zodat een onafhankelijke rechterlijke controle in elk geval kan geschieden.

6. Cijfergegevens

136. Volgens de meest recente statistieken196 werden in het jaar 2012 in totaal 899 observaties

gemachtigd (excl. wijzigingen en verlengingen) in het kader van 823 onderzoeken197 en ten aanzien

van 1756 verdachten198. Ca. 40% van die machtigingen werd verleend door de onderzoeksrechter, ca.

42% door de procureur des Konings en ca. 19% door de federale procureur199. Het Openbaar

Ministerie staat dus in voor het grootste deel van de machtigingen.

In 147 van de 823 onderzoeken waarin een observatie werd gemachtigd, werd uitvoering gegeven

aan een buitenlands rechtshulpverzoek200.

De overgrote meerderheid van observaties houdt het gebruik van technische hulpmiddelen in (878

machtigingen, waaronder 1 om zich te verwerven in een woning)201. Dit soort observaties wordt

voornamelijk gemachtigd in onderzoeken met betrekking tot verdovende middelen (372

machtigingen) en deelname aan een criminele organisatie (195 machtigingen)202.

194

Cass. 15 december 2009, Pas. 2009, afl. 12, 3020; J. DELMULLE, “Wat na het arrest van 21 december 2004 van

het Arbitragehof? De kamer van inbeschuldigingstelling als onpartijdige en onafhankelijke rechter belast met

de controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie? Een eerste

toetsing aan de praktijk” (noot onder KI Gent 6 december 2004), T.Strafr. 2005, afl. 3, (230) 232. 195

J. VAN CAUTER, “Is de BOM gered?”, T.Strafr. 2010, afl. 3, (139) 143. 196

Het jaarrapport van 2014 is momenteel nog in opmaak (contact via e-mail met mevr. Christel Defever,

attaché FOD Justitie, op 18 mei 2015). 197

Dienst voor het strafrechtelijk beleid, Jaarrapport 2013 in uitvoering van artikel 90decies Sv.,

http://www.dsb-spc.be/doc/pdf/RAP_90deciesSv_2013_NL.pdf, 24-25. 198

Ibid., 26. 199

Ibid., 24-25. 200

Ibid., 25. 201

Ibid., 28. 202

Ibid., 29.

Page 63: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

57

Hoofdstuk 5: Infiltratie

1. Begripsomschrijving

137. Infiltratie wordt omschreven en nader ingevuld in de artikelen 47octies en 47novies van het

Wetboek van Strafvordering.

Infiltratie is het door een politieambtenaar, onder een fictieve identiteit, duurzaam contact

onderhouden met een of meerdere personen, waarvan er ernstige aanwijzingen zijn dat zij strafbare

feiten in het kader van een criminele organisatie, zoals bedoeld in art. 324bis Sw., of misdaden of

wanbedrijven als bedoeld in art. 90ter, §§ 2 tot 4 Sv. plegen of zouden plegen (art. 47octies, §1,

eerste lid Sv.).

138. Wegens het uiterst delicate karakter van infiltratieoperaties en het belang van een juiste sturing

en strikte controle van de infiltranten, kunnen enkel speciaal daartoe opgeleide politieambtenaren

van de DSU worden ingeschakeld203. Deze agenten dienen een veeleisende theoretische en

praktische opleiding te doorlopen, worden slechts voor een beperkte periode (niet meer dan zes

jaar) ingezet en worden van zeer nabij opgevolgd door hun hiërarchische oversten en door een team

van psychologen204.

139. Burgerinfiltratie is in het Belgisch recht strikt verboden. De wetgever oordeelde dat een

burgerinfiltrant zeer moeilijk controleerbaar is en vaak opereert met een dubbele agenda of wordt

gedreven door persoonlijke belangen205. Wel kan de infiltrant, in uitzonderlijke omstandigheden,

mits uitdrukkelijke machtiging van de bevoegde magistraat en indien dit strikt noodzakelijk voorkomt

voor het welslagen van zijn opdracht, bij een welbepaalde operatie kortstondig een beroep doen op

de deskundigheid van een burger.

Zo kan bijvoorbeeld een kunstexpert, chemicus of diamantair worden ingeschakeld wanneer wordt

geïnfiltreerd in criminele organisaties die handelen in, respectievelijk, vervalste schilderijen,

gevaarlijke of nucleaire stoffen of namaakdiamanten206.

203

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 33. 204

Wetsontwerp betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden.

Verslag namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht door de heren Guy HOVE en Geert BOURGEOIS, Parl.St.

Kamer, 2001-02, nr. 1688/013, 147. 205

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 34. 206

Ibid., 35.

Page 64: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

58

DE NAUW en SCHUERMANS merken op dat best zo weinig mogelijk beroep wordt gedaan op burgers

met een crimineel verleden, aangezien de grens tussen een criminele burgerdeskundige en een

burgerinfiltrant flinterdun is207.

In dit verband moet ook de link worden gelegd met informantenwerking. Art. 47decies, §1 Sv.

bepaalt dat de informant “al dan niet gevraagd” aan de contactambtenaar inlichtingen en gegevens

verstrekt. Dit betekent dat de informant kan worden geïnstrueerd door de politie om bepaalde

informatie in te winnen. Ondanks het feit dat de infiltrant aldus een actieve rol kan spelen, mag

daarbij echter in geen geval worden afgegleden naar een burgerinfiltratie. De informant kan daarom

niet nauw worden betrokken bij de uitvoering van bepaalde politionele onderzoekstechnieken (zoals

pseudokoop), kan niet onder een fictieve identiteit opereren en kan geen verschoonbare strafbare

feiten plegen208.

140. De infiltrerende politieambtenaar dient steeds te handelen onder een fictieve identiteit. Deze

biedt hemzelf en zijn familie een dekmantel tegen mogelijke vergeldingsmaatregelen vanwege het

criminele milieu209.

141. De term ‘duurzaam contact’ duidt op een contact dat enige tijd aanhoudt en dat een bepaalde

intensiteit heeft210.

2. Toepassingsvoorwaarden

2.1. Subsidiariteit

142. De procureur des Konings kan in het kader van het opsporingsonderzoek een infiltratie

machtigen wanneer het onderzoek zulks vereist en de overige middelen van onderzoek niet lijken te

volstaan om de waarheid aan het licht te brengen (art. 47octies, §2, eerste lid Sv.).

143. Deze subsidiariteitseis kent geen specifieke invulling voor de infiltratie, zodat naar de algemene

uiteenzetting kan worden verwezen (zie supra hoofdstuk 3, titel 2, p. 27-29).

207

A. DE NAUW en F. SCHUERMANS, “De wet betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere

onderzoeksmethoden”, RW 2003-04, afl. 24, (921) 940. 208

Concl. P. DUINSLAEGER bij Cass. 25 mei 2010, NC 2011, afl. 4, 245, Pas. 2010, afl. 5, 1610 en RABG 2011, afl. 2,

122; H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden,

Brussel, Politeia, 2011, 674, nr. 699. 209

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 34. 210

Ibid.

Page 65: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

59

2.2. Proportionaliteit

144. Alvorens een infiltratie kan worden bevolen, dienen er ernstige aanwijzingen te zijn dat de

personen waarmee de infiltrant duurzaam contact onderhoudt, strafbare feiten plegen of zouden

plegen in het kader van een criminele organisatie, ofwel misdaden of wanbedrijven als bedoeld in

art. 90ter, §§ 2 tot 4 Sv. (de zogenaamde telefoontaplijst) (art. 47octies, §1, eerste lid Sv.).

Ook indien de strafbare feiten naderhand géén misdrijf zouden blijken uit te maken dat voorkomt op

de taplijst of indien deze feiten niet blijken te zijn gepleegd in het kader van een criminele

organisatie, kan de infiltratie nog regelmatig zijn. De rechter die zich over dit vraagstuk dient uit te

spreken, moet zich immers plaatsen op het ogenblik dat de magistraat de betreffende machtiging

verleende. Kon hij op basis van de toenmalige stand van het onderzoek in redelijkheid besluiten dat

de proportionaliteitsvoorwaarden van toepassing waren, is de infiltratiemaatregel geldig211.

145. Heeft de infiltratie betrekking op een lokaal dat wordt aangewend voor beroepsdoeleinden of

de woonplaats van een advocaat of een arts, kan deze bovendien slechts worden gemachtigd door

de onderzoeksrechter indien de advocaat of arts er zelf van wordt verdacht een van de strafbare

feiten te hebben gepleegd die voorkomen in de taplijst of een strafbaar feit te hebben gepleegd in

het kader van een criminele organisatie, of indien precieze feiten doen vermoeden dat derden die

ervan worden verdacht een van deze strafbare feiten te hebben gepleegd, gebruik maken van diens

lokalen of woonplaats. De infiltratiemaatregel kan niet ten uitvoer worden gelegd zonder dat de

stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren ervan op de hoogte is

(art. 56bis, derde en vierde lid Sv.).

146. De wet noch de parlementaire voorbereiding verduidelijkt wat juist moet worden begrepen

onder de term ‘ernstige aanwijzingen’ in art. 47octies, §1, eerste lid Sv.

Volgens de kamer van inbeschuldigingstelling van Gent moeten de ernstige aanwijzingen “objectief

voldoende aanleiding geven voor de verdenking van het plegen van een strafbaar feit en de ingezette

middelen in proportie zijn met de ernst van de voorhanden zijnde gegevens zonder miskenning van de

subsidiariteit, namelijk in functie van het gevoerde onderzoek, de stand ervan en mits de overige

middelen van onderzoek niet lijken te volstaan om de waarheid aan het licht te brengen”212.

211

H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden,

Brussel, Politeia, 2011, 682, nr. 713. 212

KI Gent 28 juni 2005, Vigiles 2005, afl. 4, 131, noot F. VERSPEELT.

Page 66: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

60

Het Hof van Cassatie oordeelde dat informatie verkregen uit anonieme bron ook een ernstige

aanwijzing kan uitmaken213. De rechten van de verdediging worden hierdoor niet miskend214.

3. Politionele onderzoekstechnieken

3.1. Algemeen

147. Ter ondersteuning van een infiltratieoperatie kan de politie – mits akkoord van de magistraat

die de infiltratie machtigde – politionele onderzoekstechnieken aanwenden. Dit moet gebeuren

binnen het wettelijk kader van de infiltratie en met inachtneming van de finaliteit ervan (art.

47octies, §2, tweede lid Sv.). Alle beginselen die op de infiltratie van toepassing zijn, zoals de

proportionaliteits- en subsidiariteitsprincipes, gelden dus tevens onverkort bij het gebruik van de

politionele onderzoekstechnieken215.

148. De wetgever meende dat een exhaustieve opsomming vastleggen van de politionele

onderzoekstechnieken het evolutieve karakter ervan zou ondermijnen. Het criminele milieu, zo luidt

de memorie van toelichting, zou immers voortdurend zijn tactieken en technieken aanpassen aan de

gebruikte onderzoekstechnieken, waardoor deze op een bepaald moment achterhaald zullen zijn.

Door echter de politionele onderzoekstechnieken bij Koninklijk Besluit te laten bepalen, blijft de

flexibiliteit behouden en zou tegelijk de rechtszekerheid gediend zijn216.

149. Het KB van 9 april 2003 betreffende de politionele onderzoekstechnieken (KB-POT)217 gaf

gestalte aan deze redenering, in uitvoering van art. 47octies, §2, tweede lid Sv. Daarin worden de

volgende onderzoekstechnieken onderscheiden: de pseudo-koop, de vertrouwenskoop, de testkoop,

de pseudo-verkoop, de vertrouwensverkoop, de gecontroleerde aflevering, de gecontroleerde

doorlevering en de frontstore (art. 1 KB-POT). Elk van deze technieken wordt hieronder kort

besproken. De politionele onderzoekstechnieken kunnen slechts worden aangewend door leden van

213

Cass. 4 januari 2006, Arr.Cass. 2006, afl. 1, 13, concl. D. VANDERMEERSCH, Juristenkrant 2006, afl. 127, 4, JT

2006, afl. 6209, 46, NC 2007, afl. 3, 207, concl. D. VANDERMEERSCH, Pas. 2006, afl. 1, 12, concl. D. VANDERMEERSCH,

Rev.dr.pén. 2006, afl. 4, concl. D. VANDERMEERSCH en T.Strafr. 2006, afl. 2, 90, noot; Cass. 23 maart 2005,

Arr.Cass. 2005, afl. 3, 688, concl. D. VANDERMEERSCH, Juristenkrant 2005, afl. 108, 1, JT 2005, afl. 6177, 267, JLMB

2005, afl. 32, 1407, Journ.proc. 2005, afl. 500, 25, concl. D. VANDERMEERSCH, noot P. TOUSSAINT, Pas. 2005, afl. 3,

686, concl. D. VANDERMEERSCH, Rev.dr.pén. 2005, afl. 9-10, 928 en RW 2006-07, afl. 20, 829, concl. D.

VANDERMEERSCH, noot S. VANDROMME. 214

Cass. 26 maart 2003, Arr.Cass. 2003, afl. 3, 782, JT 2003, afl. 6101, 482 en Pas. 2003, afl. 3, 656. 215

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 36. 216

Ibid., 36. 217

BS 12 mei 2003.

Page 67: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

61

de directie van de speciale eenheden van de federale politie (art. 47octies, §2, tweede lid in fine Sv.

en art. 2 KB-POT).

3.2. Pseudo-koop, vertrouwenskoop en testkoop

150. De pseudo-koop is de techniek, aangewend door een politiedienst, waarbij men zich aan een

persoon voorstelt of wordt voorgesteld als een potentiële koper van een dienstverlening of van een

goed, bedoeld in artikel 42, 1° tot en met 3° Sw., en waarvan deze persoon de eigendom wenst over

te dragen voor eigen rekening of voor rekening van een ander (art. 3, eerste zin KB-POT).

Voormeld art. 42 Sw. behelst de zaken die het voorwerp van het misdrijf uitmaken en die welke

hebben gediend of waren bestemd tot het plegen van het misdrijf (1°), de zaken die uit het misdrijf

voortkomen (2°) en de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit het misdrijf zijn verkregen, de

goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld en de inkomsten uit de belegde voordelen

(3°).

Bij deze techniek doet de politieambtenaar zich als koper voor ten opzichte van het criminele milieu.

Pseudo-koop is een koepelnotie, waarbinnen eventueel een vertrouwenskoop of testkoop kan

plaatsvinden.

151. De vertrouwenskoop is de techniek, aangewend door een politiedienst, waarbij men zich aan

een persoon voorstelt of wordt voorgesteld als een potentiële koper van een dienstverlening of van

een goed, bedoeld in artikel 42, 1° tot en met 3° Sw., en waarvan deze persoon de eigendom wenst

over te dragen voor eigen rekening of voor rekening van een ander, en waarbij de eigendom effectief

wordt overgedragen, teneinde het vertrouwen van de verkoper te winnen en bijkomende informatie

te verzamelen (art. 3, tweede zin KB-POT).

152. De testkoop is de techniek, aangewend door een politiedienst, waarbij men zich aan een

persoon voorstelt of wordt voorgesteld als een potentiële koper van een dienstverlening of van een

goed, bedoeld in artikel 42, 1° tot en met 3° Sw., en waarvan deze persoon de eigendom wenst over

te dragen voor eigen rekening of voor rekening van een ander, en waarbij de eigendom effectief

wordt overgedragen, teneinde de beweringen van de verkoper en de waarachtigheid van het

aangeboden goed te controleren (art. 3, derde zin KB-POT).

153. Aldus kunnen de vertrouwenskoop en de testkoop worden beschouwd als vormen van pseudo-

koop waarbij de eigendom effectief wordt overgedragen en waarbij een specifiek doel wordt

beoogd, namelijk – respectievelijk – het winnen van vertrouwen en verzamelen van bijkomende

Page 68: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

62

informatie ofwel het controleren van de beweringen van de verkoper en de waarachtigheid van het

aangeboden goed.

3.3. Pseudo-verkoop en vertrouwensverkoop

154. De pseudo-verkoop is de techniek, aangewend door een politiedienst, waarbij men zich aan een

persoon voorstelt of wordt voorgesteld als een potentiële verkoper van een dienstverlening of van

een goed (art. 4, eerste zin KB-POT).

155. De vertrouwensverkoop is de techniek, aangewend door een politiedienst, waarbij men zich

aan een persoon voorstelt of wordt voorgesteld als een potentiële verkoper van een dienstverlening

of van een goed, en waarbij de eigendom effectief wordt overgedragen, teneinde het vertrouwen

van de koper te winnen en bijkomende informatie te verzamelen (art. 4, tweede zin KB-POT).

Ook hier geldt dat de vertrouwensverkoop een vorm van pseudo-koop is waarbij de eigendom

effectief wordt overgedragen en waarbij een specifiek doel wordt beoogd.

156. Bij aanwending van deze technieken is er een verhoogd risico op politionele provocatie. Daarom

raden DE NAUW en SCHUERMANS aan om als politiedienst niet spontaan een goed of dienst aan te

bieden, maar hiertoe slechts over te gaan op verzoek van de verdachte218.

157. Volgens de Raad van State zorgt de loutere aanwending van een pseudo-verkoop of

vertrouwensverkoop er echter niet voor dat er automatisch van provocatie sprake is219.

3.4. Gecontroleerde aflevering en doorlevering

158. De gecontroleerde aflevering is de techniek, aangewend door een politiedienst, waarbij een

illegaal transport van goederen of personen, waarvan de politiediensten op de hoogte zijn en

politieambtenaren zelf het illegaal transport uitvoeren en afleveren, of daartoe hulp verschaffen,

wordt doorgelaten onder de permanente controle van de politiediensten, en waarbij de politionele

tussenkomst wordt uitgesteld uiterlijk tot op de eindbestemming, in België of in het buitenland (art.

5 KB-POT).

159. De gecontroleerde doorlevering is de techniek, aangewend door een politiedienst, waarbij een

illegaal transport van goederen, waarvan de politiediensten op de hoogte zijn en politieambtenaren

218

A. DE NAUW en F. SCHUERMANS, “De wet betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere

onderzoeksmethoden”, RW 2003-04, (921) 943. 219

RvS 19 november 2009, nr. 198.039.

Page 69: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

63

zelf het illegaal transport uitvoeren en afleveren, of daartoe hulp verschaffen, wordt doorgelaten

onder de permanente controle van de politiediensten, zonder een politionele tussenkomst uiterlijk

op de eindbestemming. De gecontroleerde doorlevering van personen is niet toegestaan (art. 6 KB-

POT).

160. Beide technieken, gecontroleerde aflevering én doorlevering, kunnen in theorie een

internationaal karakter hebben. Zo zou bijvoorbeeld een lading drugs vanuit Nederland ons land

kunnen worden binnengebracht, waarbij de Nederlandse en Belgische politiediensten de controle op

het transport en de interventie op haar eindbestemming in België samen plannen en coördineren.

Nochtans is de gecontroleerde doorlevering in de belangrijkste internationale instrumenten (zoals de

Schengen-Uitvoeringsovereenkomst (SUO)220 of het Sluikhandelverdrag221) niet opgenomen, zodat

bijvoorbeeld een levering vanuit Nederland via België naar Frankrijk, waarbij geen interventie

plaatsvindt, naar huidig internationaal recht niet mogelijk is. De gecontroleerde aflevering heeft wél

een rechtsbasis in onder meer art. 73 SUO, art. 11 Sluikhandelverdrag, art. 20 van het VN-Verdrag

van 15 november 2000 tegen transnationale georganiseerde misdaad222 en art. 12 van de EU-

wederzijdse rechtshulpovereenkomst van 29 mei 2000223.

3.5. Frontstore

161. De frontstore is de techniek waarbij door of vanwege de politiediensten één of meerdere

bedrijven, desgevallend aan de hand van fictieve gegevens, daadwerkelijk worden opgericht of

uitgebaat, door middel waarvan ondersteuning in de vorm van goederen of diensten aan het

criminele milieu kan worden aangeboden (art. 7 KB-POT).

Zo kunnen de politiediensten bijvoorbeeld een fictief wisselkantoor opzetten, waarop de verdachten

zogezegd een beroep kunnen doen om hun illegale opbrengsten wit te wassen, zodat de politie zicht

220

Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de Regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie,

de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord

betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen. 221

Enkelvoudig Verdrag van 1961 inzake verdovende middelen, zoals gewijzigd door het Protocol van 1972 tot

wijziging van het Enkelvoudig Verdrag van 1961, het Verdrag van 1971 inzake psychotrope stoffen en het

Verdrag van de Verenigde Naties van 20 december 1988 tegen de sluikhandel in verdovende middelen en

psychotrope stoffen. Laatstgenoemd VN-Verdrag werd goedgekeurd bij Wet van 6 augustus 1993, BS 21 maart

1996. 222

Goedgekeurd bij Wet van 24 juni 2004, BS 13 oktober 2004. 223

Overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de

Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie,

gedaan te Brussel op 29 mei 2000, goedgekeurd bij Wet van 11 mei 2005, BS 22 juni 2005.

Page 70: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

64

kan krijgen op de structuur van de criminele organisatie alsook het aandeel en de rol van haar leden

en leiders224.

3.6. Akkoord van de federale procureur

162. De politionele onderzoekstechnieken van de gecontroleerde aflevering van personen, van de

gecontroleerde doorlevering en van de frontstore vereisen het voorafgaand en schriftelijk akkoord

van de federale procureur (art. 8, eerste zin KB-POT). Het akkoord wordt gevoegd in het

vertrouwelijk dossier (art. 8 in fine KB-POT).

4. Bijzondere maatregelen

163. De procureur des Konings kan, indien daartoe grond bestaat, toelating verlenen om de

noodzakelijke maatregelen te nemen ter vrijwaring van de veiligheid en de fysieke, psychische en

morele integriteit van de infiltrant (art. 47octies, §2, derde lid Sv.). Deze bijzondere maatregelen

kunnen opportuun zijn om twee redenen.

164. Ten eerste zijn soms extra maatregelen aangewezen om het welzijn van de infiltrant te

verzekeren. De politieambtenaar die infiltreert in een criminele organisatie, doet dit immers met

gevaar voor eigen leven en bovendien grotendeels autonoom, zodat onmiddellijke politionele

interventie onmogelijk is. Daarom kan de procureur des Konings, wanneer de omstandigheden

hiertoe nopen, bijvoorbeeld beslissen dat met technische apparatuur het contact met de infiltrant zal

worden verzekerd, zodat de ondersteunende politiediensten in geval van nood kunnen ingrijpen225.

Zo kan de infiltrant worden uitgerust met een microfoon, die de gesprekken opvangt die hij voert

met het criminele milieu. De via deze weg eventueel gemaakte opnames mogen echter enkel ter

verzekering van de veiligheid van de infiltrant worden aangewend. Indien de openbare aanklager de

opnames daarnaast wil gebruiken als bewijs in de latere strafprocedure, moet hij eerst de machtiging

van de onderzoeksrechter bekomen overeenkomstig art. 90ter en volgende Sv. Is geen dergelijke

machtiging verkregen, dan zouden de gemaakte opnames na afloop van de infiltratieoperatie zelfs

moeten worden vernietigd226. Mijn inziens is deze regeling op zijn minst problematisch en roept ze

enkele prangende vragen op (zie infra Deel IV, hoofdstuk 3, p. 130).

224

A. DE NAUW en F. SCHUERMANS, “De wet betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere

onderzoeksmethoden”, RW 2003-04, (921) 945. 225

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 38-39. 226

Ibid., 40.

Page 71: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

65

165. Ten tweede dient de procureur des Konings in te grijpen wanneer de psychische of morele

integriteit van de infiltrant in het gedrang komt of dreigt te komen. Doordat de infiltrant zich lange

tijd in een crimineel milieu bevindt, kan namelijk een zekere gewenning aan de misdadige levensstijl

of normvervaging optreden. In dergelijke gevallen dient de leidinggevende magistraat de infiltratie te

beëindigen of fundamenteel bij te sturen227.

5. De machtiging tot infiltratie

166. De machtiging tot infiltratie is schriftelijk en dient enkele verplichte vermeldingen te bevatten,

opgelijst in art. 47octies, §3 Sv. Deze worden hieronder overlopen.

167. “1° de ernstige aanwijzingen van het strafbaar feit die de infiltratie wettigen;

2° de redenen waarom de infiltratie onontbeerlijk is om de waarheid aan de dag te brengen”.

Het gaat hier om de invulling van, respectievelijk, het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel.

168. “3° indien bekend, de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van de persoon

of personen bedoeld in §1;

4° de wijze waarop aan de infiltratie uitvoering zal worden gegeven, daaronder begrepen de toelating

kortstondig een beroep te doen op de deskundigheid van een burger, zoals bepaald in §1, tweede lid,

en de toelating politionele onderzoekstechnieken, zoals bepaald in §2, tweede lid, aan te wenden”.

169. “5° de periode tijdens welke de infiltratie kan worden uitgevoerd en die niet langer mag zijn dan

drie maanden te rekenen van de datum van de machtiging”.

Een observatie kan telkens maar voor een maand worden gemachtigd. Wegens de aard van de

infiltratie is het vanzelfsprekend dat een termijn van drie maanden werd voorzien.

De machtiging kan bij het verstrijken van de oorspronkelijke termijn steeds worden verlengd (art.

47octies, §6 Sv.).

De maximumtermijn van drie maanden wordt berekend overeenkomstig de artikelen 52, eerste lid,

53, eerste lid en 54 Ger.W. Dit betekent dat de duur wordt berekend van de zoveelste tot de dag

vóór de zoveelste, vanaf de dag na de datum van de machtiging, waarbij de vervaldag in de termijn is

227

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 39.

Page 72: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

66

begrepen228. Een machtiging tot infiltratie die op de eerste dag van de maand is verleend, vervalt dus

op de eerste dag van de derde maand die daarop volgt (een dag waarop echter nog steeds nuttige

vaststellingen kunnen worden gedaan).

170. Indien eerst een mondelinge machtiging werd verstrekt, die nadien schriftelijk is bevestigd,

moet volgens MEESE de datum van de mondelinge machtiging als vertrekdatum in aanmerking

worden genomen229.

171. De datum van de machtiging en de datum waarop de bijzondere opsporingsmethode zal

aanvangen moeten niet noodzakelijk dezelfde zijn. De machtigende magistraat kan dus bepalen dat

de periode van infiltratie pas later ingaat. In dat geval moet die gestipuleerde aanvangsdatum in

aanmerking worden genomen voor de berekening van de maximumtermijn van drie maanden, en

niet de datum van de machtiging230.

172. “6° de naam en de hoedanigheid van de officier van gerechtelijke politie, die de leiding heeft

over de uitvoering van de infiltratie”.

In de praktijk gaat het meestal om de BTS-officier231.

173. Net als bij observatie, schrijft de wetgever geen nietigheid voor van de toegepaste infiltratie

indien een voorafgaande machtiging zou ontbreken, al verdient dit volgens MEESE (mijn inziens

terecht) wel aanbeveling232. Op de afwezigheid of onjuistheid van de hierboven opgesomde

verplichte vermeldingen is evenmin een nietigheidssanctie voorgeschreven233. Bijgevolg moet de

Antigoonleer worden toegepast, zodat de rechter zal moeten nagaan of de betrouwbaarheid van het

verzamelde bewijsmateriaal is aangetast of dat er sprake is van een schending van het recht van de

inverdenkinggestelde of beklaagde op een eerlijk proces (art. 32 V.T.Sv.; zie infra hoofdstuk 7, titel

2.2, p. 92-93).

228

Cass. 27 januari 2010, Pas. 2010, afl. 1, 274, RABG 2010, afl. 13, 870, Rev.dr.pén. 2010, afl. 6, 801 en T.Strafr.

2010, afl. 2, 116, noot. 229

J. MEESE, “Bijzondere opsporingsmethoden en andere onderzoeksmethoden”, NJW 2003, afl. 47, (1134)

1148. 230

Cass. 15 december 2009, Pas. 2009, afl. 12, 3018. 231

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 73. 232

J. MEESE, “Bijzondere opsporingsmethoden en andere onderzoeksmethoden”, NJW 2003, afl. 47, (1134)

1148. 233

S. GUENTER en F. SCHUERMANS, “Enkele recente Antigoon-evoluties en de toepassing ervan op een

onregelmatige observatie en/of infiltratie” (noot onder KI Gent 25 juni 2013), T.Strafr. 2013, afl. 5, (329) 334.

Page 73: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

67

174. Tegelijk met de schriftelijke machtiging vermeldt de procureur des Konings in een afzonderlijke,

schriftelijke beslissing de misdrijven die door de politiediensten en assisterende burger (art.

47quinquies, §2, derde lid Sv.) kunnen worden gepleegd (de rechtsgrond hiervoor is art. 47octies, §4

Sv. indien de infiltratie door de procureur des Konings werd bevolen en art. 47octies, §7, tweede lid

Sv. indien de machtiging uitging van de onderzoeksrechter).

175. In spoedeisende gevallen kan de machtiging tot infiltratie mondeling worden verstrekt. De

machtiging moet zo spoedig mogelijk worden bevestigd in de vorm bepaald in art. 47octies, §3 Sv.

(art. 47octies, §5 Sv.).

De machtiging tot infiltratie kan steeds op gemotiveerde wijze door de procureur des Konings of de

onderzoeksrechter worden gewijzigd, aangevuld of verlengd, op voorwaarde dat de voorwaarden

van art. 47octies, §§ 1 tot 3 nog steeds zijn vervuld. Ook kunnen deze magistraten hun machtiging te

allen tijde intrekken (art. 47octies, §6 Sv.).

6. Het vertrouwelijk dossier

176. De officier van gerechtelijke politie die de leiding heeft over de uitvoering van de infiltratie

(meestal is dit de BTS-officier234) brengt de procureur des Konings (BOM-magistraat) nauwgezet,

volledig en waarheidsgetrouw schriftelijk verslag uit over elke fase in de uitvoering van de infiltratie

(art. 47novies, §1, eerste lid Sv.). Deze vertrouwelijke verslagen worden rechtstreeks aan de

procureur des Konings overgezonden, die ze in een afzonderlijk en vertrouwelijk dossier bewaart

(art. 47novies, §1, tweede lid Sv.). Dit dossier bevat daarnaast ook de machtiging tot infiltratie en de

beslissingen tot wijziging, aanvulling of verlenging (art. 47novies, §2, eerste lid Sv.), de beslissing van

de procureur des Konings inzake strafbare feiten (art. 47octies, §4 en §7, tweede lid Sv.) en de

beslissing tot tenuitvoerlegging van de machtiging tot infiltratie (of de beslissing tot wijziging,

aanvulling of verlenging) die uitgaat van de onderzoeksrechter (art. 47octies, §7, eerste lid Sv.).

Specifiek voor de infiltratie moeten – indien van toepassing – ook volgende documenten worden

bijgevoegd:

- het akkoord van de federale procureur voor het gebruik van de politionele

onderzoekstechnieken van de gecontroleerde aflevering van personen, de gecontroleerde

doorlevering en de frontstore (art. 8, derde lid KB-POT); en/of

234

Hoewel dit geen vereiste is, raden BERKMOES en DELMULLE dit wel sterk aan in het kader van infiltratie-

operaties: H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere opsporingsmethoden en enige andere

onderzoeksmethoden, Brussel, Politeia, 2011, 723, nr. 785.

Page 74: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

68

- de toelating van de procureur des Konings om bijzondere maatregelen te treffen (art.

47octies, §2, derde lid Sv.).

177. De overige principes en ratio legis van het vertrouwelijk dossier inzake infiltratie zijn mutatis

mutandis dezelfde als deze die voor observatie gelden, zodat naar de hoger gegeven bespreking kan

worden verwezen (zie supra hoofdstuk 4, titel 4, p. 51 e.v.).

7. Het strafdossier

178. Op grond van art. 47novies, §2, tweede tot vierde lid Sv. stelt de officier van gerechtelijke politie

die de leiding heeft over de uitvoering van de infiltratie proces-verbaal op van de verschillende fasen

van de uitvoering van de infiltratie, zonder hierin elementen te vermelden die de afscherming van de

gebruikte technische hulpmiddelen en de politionele onderzoekstechnieken of de vrijwaring van de

veiligheid en de afscherming van de identiteit van de informant, de politieambtenaren die belast zijn

met de uitvoering van de infiltratie en de burgerdeskundige in het gedrang kunnen brengen.

In een proces-verbaal wordt verwezen naar de machtiging tot infiltratie en worden de vermeldingen

bedoeld in art. 47octies, §3, 1°-3° en 5° Sv. opgenomen. Deze vermeldingen zijn:

- de ernstige aanwijzingen van het strafbaar feit die de infiltratie wettigen;

- de redenen waarom de infiltratie onontbeerlijk is om de waarheid aan de dag te brengen;

- indien bekend, de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van de persoon

of personen bedoeld in art. 47octies, §1 Sv.;

- de periode tijdens welke de infiltratie kan worden uitgevoerd (maximum drie maand).

De procureur des Konings (of in voorkomend geval de onderzoeksrechter) bevestigt bij schriftelijke

beslissing het bestaan van de door hem verleende machtiging tot infiltratie.

179. Net zoals bij de observatie worden de vermeldingen van art. 47octies, §3, 4° en 6° niet

opgenomen in de processen-verbaal. Voor de bespreking van de redenen hiervoor en de

problematiek die er mee gepaard gaat, zie supra p. 55-56, randnr. 135.

180. De aldus opgestelde processen-verbaal en de hierboven genoemde beslissing van de procureur

des Konings of de onderzoeksrechter worden uiterlijk na het beëindigen van de infiltratie bij het

strafdossier gevoegd. Die termijn is geen vervaltermijn die noodzakelijk moet leiden tot de nietigheid

van de uitgevoerde infiltratie235.

235

Cass. 18 januari 2005, Arr.Cass. 2005, afl. 1, 132 en Pas. 2005, afl. 1, 142.

Page 75: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

69

8. Cijfergegevens

181. In het jaar 2012 werden 50 infiltraties gemachtigd in evenveel onderzoeken236. Deze cijfers zijn

stabiel sinds het jaar 2008237. Een uitgesproken meerderheid van het aantal infiltraties in 2012 werd

gemachtigd door het Openbaar Ministerie (40% door de federale procureur en 32% door de

procureur des Konings). De onderzoeksrechter beval slechts 28% van het totale aantal infiltraties238.

In totaal werd in dat jaar met 76 personen een duurzaam contact gehouden239.

Van de 50 infiltraties in 2012 werden er 13 gemachtigd in uitvoering van een buitenlands

rechtshulpverzoek240.

Iets minder dan de helft van de infiltraties had betrekking op een onderzoek inzake verdovende

middelen (23 machtigingen). Twaalf machtigingen hadden betrekking op deelname aan een criminele

organisatie241. Bij observatie waren dit eveneens de twee grootste categorieën.

236

Dienst voor het strafrechtelijk beleid, Jaarrapport 2013 in uitvoering van artikel 90decies Sv.,

http://www.dsb-spc.be/doc/pdf/RAP_90deciesSv_2013_NL.pdf, 30. 237

Ibid., 31. 238

Ibid., 30. 239

Ibid., 32. 240

Ibid., 31. 241

Ibid., 33.

Page 76: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

70

Hoofdstuk 6: Informantenwerking

1. Begripsomschrijving

182. Informantenwerking is het onderhouden van regelmatige contacten door een politieambtenaar

met een persoon waarvan wordt vermoed dat hij nauwe banden heeft met één of meerdere

personen, waarvan er ernstige aanwijzingen zijn dat ze strafbare feiten plegen of zouden plegen, en

die de politieambtenaar hierover, al dan niet gevraagd, inlichtingen en gegevens verstrekt (art.

47decies, §1 Sv.).

183. Enkel de politie en het parket mogen informantenwerking toepassen. Onderzoeksrechters

kunnen dus geen contacten onderhouden met informanten, ook niet als de zaak in gerechtelijk

onderzoek is. Dit is een belangrijk verschilpunt met de observatie en de infiltratie. Volgens procureur

Ureel kunnen de onderzoeksrechters daardoor belangrijke informatie mislopen242.

184. Nog een verschil met de andere bijzondere opsporingsmethoden is dat aan informantenwerking

geen vereisten worden gesteld van proportionaliteit of subsidiariteit243, 244.

185. De informant is niet noodzakelijk zelf een crimineel, al zegt de memorie van toelichting dat dit

meestal het geval zal zijn245

‘Informant’ kan ook niet als synoniem voor ‘aangever’ of ‘tipgever’ worden gebruikt. De aangever of

tipgever is een persoon die een melding van strafbare feiten doet aan de gerechtelijke overheid

opdat deze feiten zouden kunnen worden vervolgd, zonder zelf slachtoffer of benadeelde te zijn en

zonder banden met het criminele milieu te onderhouden246.

Zoals reeds aangegeven, is de informant evenmin een infiltrant. Bovenvermeld art. 47decies, §1 Sv.

bepaalt dat de informant “al dan niet gevraagd” aan de contactambtenaar inlichtingen en gegevens

verstrekt. Dit betekent dat de informant kan worden geïnstrueerd door de politie om bepaalde

informatie in te winnen. Daarbij mag echter in geen geval worden afgegleden naar een

burgerinfiltratie. De informant kan daarom niet nauw betrokken worden bij de uitvoering van

242

Interview met Miguel Ureel, BOM-magistraat, zie infra p. 118. 243

H. BERKMOES en J. DELMULLE, “For your ears only: de informantenwerking”, Custodes 2004, afl. 1, (81) 84-85. 244

DE RUE en DE VALKENEER vinden de argumenten hiervoor niet overtuigend en wijzen erop dat de

informantenwerking niet mag gebanaliseerd worden: M. DE RUE en C. DE VALKENEER, Les méthodes particulières

de recherche et quelques autres méthodes d’enquête. Analyse des lois du 6 janvier 2003 et du 27 décembre

2005 et de leurs arrêtés d’application, Brussel, Larcier, 2008, 130. 245

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001, 41. 246

Ibid., 40.

Page 77: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

71

bepaalde politionele onderzoekstechnieken (zoals pseudokoop), kan niet onder een fictieve identiteit

opereren en kan geen verschoonbare strafbare feiten plegen247.

Niettemin beweert meester Van Cauter dat burgerinfiltratie een reëel en gevaarlijk fenomeen is in

ons land248. Informanten zouden immers actief gestuurd worden door de politiediensten om

bepaalde informatie te vergaren, in ruil waarvoor het Openbaar Ministerie hen voordelen belooft,

zoals het laten verjaren van de strafvordering ten aanzien van feiten die de informant gepleegd heeft

of een positief advies bij een genadeverzoek. Omwille van deze persoonlijke agenda zouden

informanten vaak strafbare feiten uitlokken249.

186. Met de eerste BOM-reparatiewet250 voerde de wetgever de mogelijkheid in voor de procureur

des Konings om informanten toe te laten strafbare feiten te plegen die strikt noodzakelijk zijn om

hun informatiepositie te behouden. De procureur des Konings die onder de wettelijke voorwaarden

strafbare feiten machtigde, genoot van een strafuitsluitende verschoningsgrond (oud art. 47decies,

§7 Sv.). De informant zelf kreeg die bescherming eigenaardig genoeg niet, zodat hij strafbaar bleef251.

De beslissing van de procureur des Konings diende in het afzonderlijk dossier te worden bewaard,

maar er werd niet voorzien in een controle hierop door een onafhankelijke en onpartijdige

rechterlijke instantie.

Het Grondwettelijk Hof vernietigde deze hele regeling bij arrest nr. 105/2007 van 19 juli 2007

(overwegingen B.8.1. tot B.8.23.), onder meer wegens het gebrek aan toetsing door een

onafhankelijke en onpartijdige rechter. De bewuste paragraaf 7 van art. 47decies Sv. werd tot op

heden nog niet vervangen, zodat het parket niet langer over een solide rechtsgrond beschikt om een

informant toe te laten strafbare feiten te plegen. De procureur des Konings is dus op zichzelf

aangewezen om uit te maken of hij de informant zal toelaten strafbare feiten te plegen. Dit kan op

247

Concl. P. DUINSLAEGER bij Cass. 25 mei 2010, NC 2011, afl. 4, 245, Pas. 2010, afl. 5, 1610 en RABG 2011, afl. 2,

122; H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden,

Brussel, Politeia, 2011, 674, nr. 699 en 729-730, nr. 791. 248

Interview met Joris Van Cauter, advocaat, zie infra p. 120-121. 249

Ibid. 250

Wet van 27 december 2005 houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering en van het

Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering van de onderzoeksmethoden in de strijd tegen het

terrorisme en de zware en georganiseerde criminaliteit, BS 30 december 2005. 251

Memorie van toelichting bij de Wet van 27 december 2005, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 2055/001, 39; M.

BEERNAERT, “La loi du 27 décembre 2005 visant à améliorer les modes d’investigation dans la lutte contre le

terrorisme et la criminalité grave et organisée: un premier aperçu rapide”, JT 2006, afl. 6218, (193) 195.

Page 78: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

72

grond van art. 28quater Sv., dat de beoordeling van de opportuniteit van de strafvervolging aan de

procureur des Konings laat252.

187. Informatie die via een informant is bekomen, kan niet als bewijs in rechte worden aangewend.

Dit kan enkel in het kader van een gerechtelijk onderzoek indien de informant wordt gehoord als

anonieme getuige onder het regime van artikelen 75bis, 75ter of 86bis en 86ter Sv. Bij het verhoor

van een volledig anonieme getuige mogen de inverdenkinggestelde, de burgerlijke partij en hun

raadslieden aanwezig zijn, waarbij de identiteit van de getuige uiteraard wordt afgeschermd (art.

86ter, eerste lid Sv.). Bovendien mag een veroordeling niet uitsluitend of in overheersende mate

gegrond zijn op anonieme getuigenverklaringen die met toepassing van de artikelen 86bis en 86ter

Sv. zijn verkregen (art. 189bis, derde lid Sv.).

Inlichtingen van informanten die geen anonieme getuigen zijn, kunnen wel in overweging worden

genomen om een onderzoek te openen of te oriënteren en om op een autonome wijze bewijzen te

vergaren, of de samenhang ervan te beoordelen253. De akten van de gerechtelijke politie, van

opsporingsonderzoek en van onderzoek zijn niet onregelmatig en miskennen het algemeen beginsel

van het recht van verdediging niet, alleen omdat zij voortvloeien uit inlichtingen die zijn vervat in een

proces-verbaal dat de bron ervan niet vermeldt254.

2. De organisatie van informantenwerking in een notendop

2.1. Algemeen

188. Het juridisch kader wordt gevormd door art. 47decies Sv. en door het Koninklijk Besluit van 6

januari 2011 tot bepaling van de werkingsregels van de nationale en lokale informantenbeheerders

en van de contactambtenaren (hierna ‘KB-Informantenwerking’)255. Het oorspronkelijke KB van 26

maart 2003 werd in zijn totaliteit door de Raad van State vernietigd op 19 november 2009256 omdat

het naliet de basisbeginselen vast te leggen die de houding moeten bepalen van de personen die

relaties onderhouden met informanten.

252

H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden,

Brussel, Politeia, 2011, 788, nr. 867. 253

Cass. 23 maart 2005, Arr.Cass. 2005, afl. 3, 688, concl. D. VANDERMEERSCH, Juristenkrant 2005, afl. 108, 1, JT

2005, afl. 6177, 267, JLMB 2005, afl. 32, 1407, Journ.proc. 2005, afl. 500, 25, concl. D. VANDERMEERSCH, noot P.

TOUSSAINT, Pas. 2005, afl. 3, 686, concl. D. VANDERMEERSCH, Rev.dr.pén. 2005, afl. 9-10, 928 en RW 2006-07, afl.

20, 829, concl. D. VANDERMEERSCH, noot S. VANDROMME. 254

Cass. 26 maart 2003, Arr.Cass. 2003, afl. 3, 782, JT 2003, afl. 6101, 482 en Pas. 2003, afl. 3, 656. 255

BS 18 januari 2011. 256

RvS 19 november 2009, nr. 198.040.

Page 79: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

73

189. Hieronder wordt de regeling in grote lijnen uiteengezet. Deze bespreking is zeker niet volledig.

Een uitgebreidere commentaar is opgenomen in H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere

opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden, Brussel, Politeia, 2011, nr. 812-823, 748-

761.

2.2. De nationale informantenbeheerder

190. Binnen de DJO (Directie Judicial Operations oftewel “gerechtelijke operaties”, die deel uitmaakt

van de algemene directie gerechtelijke politie van de federale politie) wordt een officier belast met

het nationaal beheer – namelijk de algemene werking en coördinatie – van de informantenwerking

(art. 47decies, §2, eerste lid Sv. en art. 2, §2, eerste lid KB-Informantenwerking).

Deze nationale informantenbeheerder kan zich laten bijstaan door één of meer officieren van

gerechtelijke politie (art. 47decies, §2, eerste lid Sv.). Hij ziet toe op de naleving van de in of

krachtens artikel 47decies geldende regelgeving (art. 47decies, §2, tweede lid Sv.) en staat onder het

gezag van de federale procureur, aan wie hij op diens verzoek, en minstens driemaandelijks,

algemeen verslag uitbrengt (art. 47decies, §2, derde lid en §5, tweede lid Sv.).

2.3. De lokale informantenbeheerder

191. Binnen elke gedeconcentreerde gerechtelijke directie wordt een officier belast met het

arrondissementeel beheer – namelijk de algemene werking en coördinatie – van de

informantenwerking binnen de gedeconcentreerde gerechtelijke directie en de lokale politiekorpsen

van het arrondissement (art. 47decies, §3, eerste lid Sv. en art. 3, §2, eerste lid KB-

Informantenwerking).

De lokale informantenbeheerder oefent daartoe onder meer een permanente controle uit over de

betrouwbaarheid van de informanten en ziet toe op de naleving van de in of krachtens art. 47decies

geldende regelgeving en de goede werking van de contactambtenaren (art. 47decies, §3, tweede lid

Sv.). Hij wordt in elk lokaal politiekorps, waarbinnen aan informantenwerking wordt gedaan,

bijgestaan door een officier (art. 47decies, §3, vierde lid Sv.).

192. De lokale informantenbeheerder staat onder het gezag van de procureur des Konings, aan wie

hij op diens verzoek en minstens driemaandelijks algemeen verslag uitbrengt (art. 47decies, §3,

derde lid en §5, eerste lid Sv.). Indien de informantenwerking ernstige aanwijzingen over gepleegde

of nog te plegen strafbare feiten aan het licht brengt, brengt de lokale informantenbeheerder

hierover onverwijld en schriftelijk, nauwgezet, volledig en waarheidsgetrouw verslag uit aan de

procureur des Konings (art. 47decies, §6, eerste lid Sv.).

Page 80: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

74

193. Wanneer een politieambtenaar in contact komt met een persoon die als informant in

aanmerking komt, dient hij de lokale informantenbeheerder hiervan onverwijld en schriftelijk in

kennis te stellen, waarna deze laatste beslist of de persoon effectief als informant zal worden

beschouwd. In positief geval zal de lokale informantenbeheerder een contactambtenaar aanduiden

(art. 5, §1, eerste lid KB-Informantenwerking) (zie infra titel 2.4.).

194. In principe staat de lokale informantenbeheerder in voor de contacten met de nationale

informantenbeheerder (art. 3, §3 KB-Informantenwerking) en met de BOM-magistraat (art. 3, §5 KB-

Informantenwerking).

2.4. De contactambtenaar

195. De contactambtenaar is de politieambtenaar die contacten onderhoudt met de informant, na

hiertoe te zijn aangewezen door de lokale informantenbeheerder. Elke politieambtenaar kan voor

deze functie in aanmerking komen, op voorwaarde dat hij of zij een speciale opleiding heeft gevolgd

(art. 9 KB-Informantenwerking).

De contactambtenaar dient de lokale informantenbeheerder op de hoogte te houden over alle

contacten en alle aangeleverde informatie, alsook over de betrouwbaarheid van de informant (art.

14 KB-Informantenwerking).

2.5. Enkele belangrijke principes

196. Telkens informantenwerking wordt toegepast, wordt een informantendossier aangelegd dat de

persoonsgebonden en de informatiegebonden gegevens met betrekking tot de informant

bevat. Behoudens uitdrukkelijke en schriftelijke toestemming van de BOM-magistraat, hebben enkel

hijzelf, de lokale informantenbeheerder, de betrokken contactambtenaren en de nationale

informantenbeheerder, deze laatste binnen de limieten van de hem in het KB-Informantenwerking

opgedragen taken en bevoegdheden, inzage in dit dossier. De inhoud ervan valt onder het

beroepsgeheim (art. 13 KB-Informantenwerking).

Het informantendossier mag niet worden verward met het afzonderlijk dossier, dat de vertrouwelijke

verslagen inzake informantenwerking bevat (zie infra titel 3). In de rechtspraak wordt het afzonderlijk

dossier evenwel meer dan eens ‘informantendossier’ genoemd.

197. Het Hof van Cassatie aanvaardt dat een politieambtenaar op grond van zijn beroepsgeheim de

identiteit van een informant mag verzwijgen, ook tegenover de gerechtelijke autoriteiten, als hij dit

Page 81: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

75

voor de bescherming van die persoon en in het belang van de misdaadbestrijding in geweten nodig

acht257 of indien de informant de belofte heeft bedongen zijn identiteit te verzwijgen258.

Deze principes gelden eveneens wanneer de informant zélf met zijn statuut naar buiten komt –

bijvoorbeeld in de hoop dat dit hem een mildere straf zal opleveren – en hij dit in de rechtbank wil

laten bevestigen door politieambtenaren259.

198. De procureur des Konings kan, indien daartoe grond bestaat, de lokale informantenbeheerder

bij schriftelijke beslissing verbieden verder te werken op bepaalde informatie geboden door een

informant (art. 47decies, §6, tweede lid Sv.).

199. Aan informanten die daadwerkelijk nuttige informatie aanleveren, kunnen gunsten worden

toegekend. Het gaat zowel om geldelijke premies als om “andere voordelen via tussenkomsten bij de

bevoegde overheden en/of diensten”260. Wat onder die “andere voordelen” moet worden verstaan is

niet helemaal duidelijk261. In elk geval mag het niet gaan om beloftes dat de informant niet zal

worden vervolgd voor eventuele strafbare feiten die hij zou hebben gepleegd, aangezien in ons land

geen spijtoptantenregeling bestaat. Meester Van Cauter beweert echter dat dergelijke beloftes in de

praktijk wél worden gemaakt (en nagekomen)262.

Gunsten kunnen enkel worden toegekend aan in het nationaal controlesysteem geregistreerde

informanten. Ze worden aangevraagd door de lokale informantenbeheerder en door de nationale

informantenbeheerder toegekend in functie van, in het bijzonder, het verstrekken van correcte en

nog niet gekende informatie die leidde tot een nieuw onderzoek, die het succes van een lopend

onderzoek in belangrijke mate heeft beïnvloed of die criminele processen of

samenwerkingsverbanden zichtbaar maakt of een beter inzicht hierover verschaft. Bij de bepaling

van de gunst wordt minstens rekening gehouden met het belang van de informatie voor het

257

Cass. 26 februari 1986, Arr.Cass. 1985-86, 881, Bull. 1986, 801, JT 1986, 328, noot en Pas. 1986, I, 801; Cass.

10 januari 1978, Arr.Cass. 1977-78, 546. 258

Cass. 22 maart 1926, Arr.Cass. 1926, 310. Een recenter arrest van het Hof van Cassatie werpt mogelijk nieuw

licht op deze stelling: zie Cass. 6 december 2005, Arr.Cass. 2005, afl. 12, 2449, Pas. 2005, afl. 12, 2435, T.Strafr.

2006, afl. 3, 133, noot en Vigiles 2008, afl. 1, 24, noot L. ARNOU. 259

Cass. 9 december 2014, P.14.1039.N, Juristenkrant 2015, afl. 310, 6 (weergave F. SCHUERMANS). 260

Verslag aan de Koning bij het KB-Informantenwerking, BS 18 januari 2011, 5270. 261

Wanneer ik de huidige nationale informantenbeheerder van ons land hierover bevroeg, kon deze hierover

geen verdere inlichtingen verstrekken, behalve dat er in dat verband vertrouwelijke protocollen met de

betreffende overheden of diensten bestaan (contact via e-mail met de huidige nationale

informantenbeheerder op 30 juli 2015). 262

Interview met Joris Van Cauter, advocaat, zie infra p. 120-121.

Page 82: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

76

uiteindelijke resultaat, het gelopen risico inzake de afscherming van de informant, de prioriteit van

het fenomeen, de dader of dadergroep (art. 8 KB-Informantenwerking).

Als er geen concreet resultaat wordt geboekt, wordt geen geldelijke premie uitbetaald263.

Een premie boven de 500 euro kan slechts worden uitbetaald mits voorafgaande toestemming van

de BOM-magistraat. Voor premies boven de 2.500 euro is de voorafgaande toelating van de federale

procureur vereist264. De geldelijke vergoeding van informanten is verder geregeld bij vertrouwelijke

ministeriële omzendbrief van 1 december 2002265. Daarin is onder meer het budget bepaald dat de

Minister van Justitie hiervoor ter beschikking stelt.

Voor recente cijfergegevens over de geldelijke vergoedingen voor informanten, zie infra titel 4, p. 79-

80.

3. Het afzonderlijk dossier266

200. Indien de informantenwerking ernstige aanwijzingen over gepleegde of nog te plegen strafbare

feiten aan het licht brengt, brengt de lokale informantenbeheerder hierover “onverwijld en

schriftelijk aan de procureur des Konings nauwgezet, volledig en waarheidsgetrouw verslag uit” (art.

47decies, §6, eerste lid Sv.). De procureur des Konings bewaart deze vertrouwelijke verslagen in een

afzonderlijk dossier, waartoe hij als enige toegang heeft, onverminderd het inzagerecht van de

onderzoeksrechter bedoeld in art. 56bis, vijfde lid Sv. De inhoud van dit dossier valt onder het

beroepsgeheim (art. 47decies, §6, derde lid Sv.).

De procureur des Konings beslist volledig autonoom of, in functie van het belang van de

aangebrachte informatie en met inachtneming van de veiligheid van de informant, hiervan proces-

verbaal wordt opgesteld. Indien dit PV betrekking heeft op een lopend opsporings- of gerechtelijk

onderzoek, staat hij in voor de voeging ervan bij het strafdossier (art. 47decies, §6, vierde lid Sv.).

263

Dienst voor het strafrechtelijk beleid, Jaarrapport 2013 in uitvoering van artikel 90decies Sv.,

http://www.dsb-spc.be/doc/pdf/RAP_90deciesSv_2013_NL.pdf, 34. 264

Wetsontwerp houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering en van het Gerechtelijk

Wetboek met het oog op de verbetering van de onderzoeksmethoden in de strijd tegen het terrorisme en de

zware en georganiseerde criminaliteit. Uiteenzetting van de heer Marc VAN LAERE, Parl.St. Kamer 2005-06, nr.

2055/005, 107. Deze regel is op vandaag nog steeds van toepassing (contact via e-mail met de huidige

nationale informantenbeheerder op 30 juli 2015). 265

Ministeriële omzendbrief van 1 december 2002, onuitg. 266

Omwille van het vertrouwelijk karakter van dit dossier, wordt het door veel auteurs ‘vertrouwelijk dossier’

genoemd. Aangezien de wetgever het echter heeft over een ‘afzonderlijk dossier’ en om het verschil duidelijk

te maken met het vertrouwelijk dossier inzake observatie en infiltratie, wordt in dit werk consequent de term

‘afzonderlijk dossier’ gehanteerd.

Page 83: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

77

In het afzonderlijk dossier bevinden zich in principe geen stukken waaruit de identiteit van de

informant kan blijken267.

201. Het Grondwettelijk Hof aanvaardt dat er géén onafhankelijke rechterlijke controle op het

afzonderlijk dossier inzake informantenwerking moet worden georganiseerd268. Het Hof stelde

immers dat “[h]et vertrouwelijk dossier in verband met de informanten niet dezelfde draagwijdte,

noch dezelfde inhoud [heeft] als het vertrouwelijk dossier in verband met de aanwending van een

observatie of een infiltratie. Het bevat in principe geen bewijsstukken die zullen worden aangewend in

een later proces. Die moeten immers het voorwerp uitmaken van het proces-verbaal bedoeld in

artikel 47decies, § 6, vierde lid. Daarentegen is het vertrouwelijk dossier van essentieel belang om de

anonimiteit en dus de veiligheid van de informanten te vrijwaren” (overweging B.27.2.). Enkel indien

de wetgever in de toekomst een bepaling zou herinvoeren waarbij de procureur des Konings een

informant kan toelaten strafbare feiten te plegen, is een rechterlijke toetsing noodzakelijk269.

Het Hof van Cassatie nam deze redenering over en besliste dat het gebrek aan rechterlijk toezicht

geen schending uitmaakt van het recht van verdediging270. Inlichtingen waarvan uit het vertrouwelijk

verslag van de informantenbeheerder blijkt dat zij werden verkregen door uitlokking of het plegen

van een misdrijf, kunnen immers niet het voorwerp uitmaken van een bij het strafdossier te voegen

proces-verbaal en kunnen geen grond vormen tot strafvervolging, aldus nog het Hof.

DECAIGNY neemt de argumenten van beide Hoven terecht stevig op de korrel271.

202. De argumentatie van het Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie laat onverkort dat het

afzonderlijk dossier soms vertrouwelijke verslagen bevat die nuttig zouden kunnen zijn voor de

verdediging, maar niettemin geheim blijven. Met art. 47decies, §6, vierde lid Sv. gaf de wetgever aan

de procureur des Konings een discretionaire bevoegdheid om te beoordelen of van de aangebrachte

informatie proces-verbaal wordt opgesteld272. De procureur kan op die manier immers – al dan niet

bewust – informatie achterhouden die anders à décharge door de verdediging had kunnen worden

gebruikt. In dergelijke gevallen lijkt een onafhankelijke rechterlijke controle, waarbij de beslissing van

de procureur des Konings kan worden ‘overruled’, wel degelijk zijn voordelen te hebben.

267

H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden,

Brussel, Politeia, 2011, 767, nr. 833. 268

GwH 21 december 2004, nr. 202/2004. 269

GwH 19 juli 2007, nr. 105/2007. 270

Cass. 25 mei 2010, NC 2011, afl. 4, 245, Pas. 2010, afl. 5, 1610 en RABG 2011, afl. 2, 122, concl. P.

DUINSLAEGER. 271

T. DECAIGNY, Tegenspraak in het vooronderzoek, Antwerpen – Cambridge, Intersentia, 2013, 252-253. 272

Ibid., 250.

Page 84: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

78

Neem nu volgende fictieve casus.

Nog vóór er sprake is van enig vooronderzoek, leidt de politie uit de verklaringen van een informant

af dat zich op locatie X (een loods) een cannabisplantage zou bevinden. De BOM-magistraat wordt

op de hoogte gebracht en beveelt een luchtthermografie. Deze techniek houdt in dat met een

helikopter tijdens de nacht over de bewuste locatie wordt gevlogen, terwijl met een speciale

warmtecamera foto’s worden gemaakt. De resultaten van de luchtthermografie worden in een

vertrouwelijk verslag opgenomen dat in het afzonderlijk dossier terechtkomt.

Stel dat op de foto’s een warmtebron te zien is, dan kan dit een indicatie zijn dat er zich op die

locatie een operatieve cannabisplantage bevindt. Een onbewoonde loods die ’s nachts warmte

afgeeft, is immers verdacht273. Op basis van die informatie kan de procureur des Konings eventueel

verdere onderzoekshandelingen stellen. Indien de procureur des Konings in dit geval zou beslissen

om geen proces-verbaal te laten opstellen van de resultaten van de luchtthermografie, is dit niet

problematisch. Het parket zal immers een zaak trachten op te bouwen met andere, niet-

vertrouwelijke bewijsmiddelen.

Wanneer de luchtthermografie evenwel zou aantonen dat zich in de loods géén warmtebron bevindt,

is de situatie anders. Beslist de procureur des Konings in dat geval om geen proces-verbaal van die

informatie op te starten, terwijl later alsnog een verdachte wordt vervolgd voor het telen van

cannabis in de bewuste loods (op grond van andere bewijsmiddelen), dan ontstaat een oneerlijke

situatie. De procureur des Konings beschikt dan immers over informatie die tegen het bestaan van

een plantage pleit, maar waar de verdachte in principe geen weet van heeft. Mijn inziens zou het in

de meeste omstandigheden mogelijk moeten zijn om een proces-verbaal op te stellen van de

luchtthermografie, waarbij bijvoorbeeld wordt vermeld dat deze kaderde in een routineoperatie of

dat vermoedens gerezen waren “uit politionele informatie”, zonder dat daarbij het bestaan van een

informant zou worden verraden.

Een onafhankelijk rechtscollege, zoals een disclosure-rechter, zou in dit geval de fout of vergetelheid

van de procureur des Konings nog kunnen rechtzetten (voor een uitgebreide bespreking van dit

voorstel, zie infra Deel IV, hoofdstuk 6, p. 137-138).

203. Ook om te garanderen dat de informantenwerking tijdens het vooronderzoek niet is afgegleden

naar burgerinfiltratie, zou een rechterlijke toetsing nuttig kunnen zijn. Het argument dat het

afzonderlijk dossier geen bewijsstukken bevat die in een strafproces kunnen worden aangewend,

snijdt geen hout. De informant die zich op aansturen van de politie schuldig maakt aan provocatie,

273

Cannabisplanten die binnenshuis worden gekweekt, moeten immers voldoende licht krijgen. De lampen die

hiervoor worden gebruikt, geven vaak behoorlijk wat warmte af.

Page 85: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

79

zorgt er immers voor dat de gehele strafvordering komt te vervallen (art. 30 V.T.Sv.). Het is niet

ondenkbaar dat deze praktijk in bepaalde gevallen enkel kan worden aangetoond of ontkracht aan

de hand van de vertrouwelijke verslagen in het afzonderlijk dossier.

DUINSLAEGER benadrukt dat het Openbaar Ministerie wordt vermoed loyaal op te treden274 en lijkt te

suggereren dat dit een voldoende garantie vormt dat de verdachte niet zal worden vervolgd voor

uitgelokte feiten275. Mijn inziens is de procureur des Konings echter niet onfeilbaar.

204. De praktijk wijst uit dat het afzonderlijk dossier tóch af en toe aan de kamer van

inbeschuldigingstelling wordt bezorgd, en dit naar aanleiding van de BOM-controle op de observatie

of infiltratie276. Het parket is daartoe echter geenszins verplicht.

4. Cijfergegevens

205. Sinds het rapportagejaar 2011 zijn geen cijfergegevens meer beschikbaar over het totale aantal

actieve informanten277. Wel is geweten dat in het jaar 2012 in totaal 720 premies werden

uitbetaald278. Dit is iets minder dan tijdens de twee voorgaande jaren (respectievelijk 788 en 761)279.

De grootte van de premies is niet bekend.

Van alle premies in 2012 werd ca. 67% uitbetaald aan informanten van de federale politie en ca. 32%

aan informanten van de lokale politie280.

Bijna 45% van de toegekende premies werd betaald naar aanleiding van inlichtingen over feiten

m.b.t. streetdeals. Informatie over de productie en handel in cannabis was goed voor ca. 11% van alle

premies. In totaal was ongeveer 66% van alle premies gelinkt aan verdovende middelen281.

Informantenwerking heeft in 2012 bijgedragen tot de aanhouding van 1.150 personen en de

inbeslagname van onder meer 282 voertuigen, 474 vuurwapens, 212 illegale vuurwapens, 239 kg

274

Cass. 30 oktober 2001, Arr.Cass. 2001, afl. 9, 1815, Pas. 2001, afl. 9-10, 1750 en T.Strafr. 2002, afl. 4, 198. 275

Concl. P. DUINSLAEGER bij Cass. 25 mei 2010, NC 2011, afl. 4, 245, Pas. 2010, afl. 5, 1610 en RABG 2011, afl. 2,

122. 276

Interview met Joseph Van Goethem, voorzitter van de KI te Gent, zie infra p. 124. 277

Dienst voor het strafrechtelijk beleid, Jaarrapport 2013 in uitvoering van artikel 90decies Sv.,

http://www.dsb-spc.be/doc/pdf/RAP_90deciesSv_2013_NL.pdf, 34. 278

Ibid., 35. 279

Ibid., 35. 280

Ibid., 35. 281

Ibid., 35-36.

Page 86: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

80

cocaïne, ca. 9 miljoen euro, ca. 35.000 stuks munitie, ca. 23.000 stuks vervalste merkkledij

enzovoort282.

282

Ibid., 37.

Page 87: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

81

Hoofdstuk 7: De controle op de bijzondere opsporingsmethoden

1. Algemeen

206. Het toezicht op de bijzondere opsporingsmethoden geschiedt op verschillende niveaus:

- door de politiediensten zelf (zie o.m. art. 47ter, §2, vierde lid Sv.);

- door het Openbaar Ministerie (zie o.m. art. 47ter, §2, eerste tot en met derde lid en

47undecies, eerste lid Sv.);

- door de onderzoeksrechter;

- door de onderzoeksgerechten (zie o.m. art. 235ter en 235quater Sv.);

- door de rechter ten gronde (via de bewijswaardering);

- door het Parlement (zie o.m. art. 90decies, derde lid Sv.).

In dit werk wordt evenwel enkel het rechterlijk toezicht door de kamer van inbeschuldigingstelling en

door de vonnisrechter besproken. Gezien de historische evolutie van de wetgeving hierboven reeds

aan bod kwam, wordt hier enkel het huidig wettelijk kader uiteengezet, gevormd door de eerste

BOM-reparatiewet van 27 december 2005 zoals gewijzigd door de tweede BOM-reparatiewet van 16

januari 2009.

2. Controle door de kamer van inbeschuldigingstelling (KI)

2.1. De BOM-controle en de rechten van de verdediging

207. De kamer van inbeschuldigingstelling is belast met de controle op de toepassing van de

bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie (art. 235ter, §1, eerste lid Sv.). Deze wordt

in de literatuur de ‘BOM-controle’ genoemd. Er bestaat zowel een verplichte als een facultatieve

controle.

De verplichte controle, geregeld in art. 235ter Sv., moet ofwel plaatsvinden aan het einde van het

opsporingsonderzoek (vooraleer de zaak voor de vonnisrechter wordt gebracht), ofwel aan het einde

van het gerechtelijk onderzoek (vóór de regeling der rechtspleging).

Een facultatieve controle, voorzien in art. 235quater Sv., kan reeds tijdens het gerechtelijk onderzoek

plaatsvinden. De uitvoering van een facultatieve controle heeft niet tot gevolg dat bij het afsluiten

van het vooronderzoek de verplichte controle niet meer moet plaatsvinden.

208. Zoals reeds eerder opgemerkt, is er momenteel geen rechterlijke controle op het afzonderlijk

dossier inzake informantenwerking (zie supra hoofdstuk 6, titel 3, p. 77-79).

Page 88: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

82

209. Toen het Grondwettelijk Hof de BOM-wet gedeeltelijk vernietigde wegens gebrek aan toezicht

door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie, vonden niet alle auteurs het logisch

dat deze rol zou worden toebedeeld aan de kamer van inbeschuldigingstelling. Zo formuleerden

VANDROMME en DE ROY principiële bezwaren bij de toekenning van BOM-controlebevoegdheden aan

een onderzoeksgerecht. De kamer van inbeschuldigingstelling zal zich in sommige gevallen namelijk

ook ná de BOM-controle nog moeten uitspreken in dezelfde zaak, bijvoorbeeld wanneer hoger

beroep werd aangetekend tegen een beschikking van de raadkamer. Daarbij zou dit rechtscollege

niet langer onbevooroordeeld kunnen oordelen, aangezien haar leden het vertrouwelijk dossier

reeds hebben ingekeken en dus over meer informatie beschikken dan de betrokken partijen283.

Om die reden waren VANDROMME en DE ROY de creatie van een nieuwe functie – namelijk die van een

‘disclosure-rechter’ – meer genegen. Dit zou een rechter zijn die zelf geen oordeel velt over de

regelmatigheid van het verzamelde bewijsmateriaal, maar die wel kan beslissen dat bepaalde

vertrouwelijke documenten moeten worden meegedeeld aan de partijen wanneer hij meent dat het

recht op een eerlijk proces zulks vereist. Een disclosure-procedure zou de verdediging in staat stellen

zélf de regelmatigheid van de aangewende bijzondere opsporingsmethoden te onderzoeken en deze

eventueel te betwisten voor het onderzoeksgerecht of de vonnisrechter. Aan een disclosure-

procedure zijn echter onlosmakelijk nadelen verbonden (zie dienaangaande de rechtsvergelijkende

studie, infra p. 108-109, en Deel IV, hoofdstuk 5, titel 2, infra p. 135-137).

210. Met de BOM-reparatiewet koos de wetgever dan toch voor de kamer van

inbeschuldigingstelling als rechterlijk controleorgaan. Voor het Grondwettelijk Hof werd opgeworpen

dat de toekenning van de controle over het vertrouwelijk dossier aan de kamer van

inbeschuldigingstelling een schending opleverde van de artikelen 10 en 11 Gw., omdat dit

onderzoeksgerecht in een latere fase, en mogelijk in dezelfde samenstelling, zal moeten oordelen

over de regeling van de rechtspleging, waarbij het zal beslissen met kennis van het vertrouwelijk

dossier en dus met kennis van elementen waarover de partijen niet beschikken en waarover geen

tegensprekelijk debat heeft plaatsgevonden.

Het Grondwettelijk Hof veegde die argumenten van tafel door te stellen dat het eerlijk karakter van

een proces moet worden beoordeeld rekening houdend met het hele verloop van de procedure. De

BOM-controle geschiedt voordat de zaak aanhangig wordt gemaakt bij de vonnisgerechten, die zelf

283

S. VANDROMME en C. DE ROY, “Het vertrouwelijk dossier: Quo vadit?” (noot onder Grondwettelijk Hof nr.

202/2004, 21 december 2004), RW 2004-05, afl. 33, (1295) 1297; S. VANDROMME, “Non-disclosure van gevoelige

informatie in een strafprocedure: hoe de handicap voor de verdediging compenseren?”, TvMR 2005, afl. 1, (11)

13-14.

Page 89: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

83

geen inzage krijgen in het vertrouwelijk dossier en dus op dat gebied niet anders worden behandeld

dan de partijen in de zaak. De vonnisgerechten zullen dus niet oordelen op grond van gegevens

waarvan zij wel en de partijen geen kennis hebben, zodat geen afbreuk wordt gedaan aan de

vereisten van het eerlijk proces, aldus het Hof (overweging B.13.4.)284.

De redenering van het Hof kan worden bijgetreden. Zelfs al zou de kamer van inbeschuldigingstelling

‘vooringenomen’ zijn door haar kennis van het vertrouwelijk dossier, kan dit namelijk geen nefaste

gevolgen hebben voor de verdediging wanneer ditzelfde rechtscollege uitspraak doet inzake de

regeling der rechtspleging. Twee scenario’s tekenen zich hier af. De vooringenomenheid zou kunnen

leiden tot een buitenvervolgingstelling, hetgeen uiteraard in het voordeel van de

inverdenkinggestelde is, ofwel zou ze tot gevolg kunnen hebben dat de zaak wél wordt verwezen

naar de vonnisrechter (waar dit zonder kennis van het vertrouwelijk dossier niet het geval zou zijn

geweest). In laatstgenoemde situatie krijgt de inverdenkinggestelde nog steeds een eerlijk proces,

aangezien de rechter ten gronde, net als hij, enkel over de informatie uit het strafdossier beschikt.

Waar zich mogelijk wel een problematische situatie voordoet, is in geval de kamer van

inbeschuldigingstelling zich dient uit te spreken over een hoger beroep tegen een beslissing van de

raadkamer over de grond van de zaak285. Dit kan echter slechts in twee gevallen, namelijk wanneer

de raadkamer zich heeft uitgesproken over een interneringsmaatregel (overeenkomstig de Wet

Bescherming Maatschappij) of over het verlenen van (probatie)opschorting (overeenkomstig de

Probatiewet). Deze twee situaties zullen zich maar uiterst zelden voordoen in zaken omtrent zware

misdaad die hebben geleid tot de toepassing van bijzondere opsporingsmethoden.

Desondanks vindt VAN DEN WYNGAERT dat de kamer van inbeschuldigingstelling best in een andere

samenstelling zetelt wanneer zij een tweede keer dient te oordelen in dezelfde zaak. Enkel op die

manier, aldus deze auteur, kan worden verzekerd dat de raadsheren bewust of onbewust rekening

houden met elementen in het vertrouwelijk dossier waarvan alleen zij kennis hebben genomen,

hetgeen een schending van het recht op tegenspraak zou opleveren286.

211. Ook de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens kan als maatstaf dienen

om het huidige BOM-controleregime aan af te toetsen287.

284

GwH 19 juli 2007, nr. 105/2007. 285

T. DECAIGNY, Tegenspraak in het vooronderzoek, Antwerpen – Cambridge, Intersentia, 2013, 299. 286

C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, Strafprocesrecht en Internationaal Strafrecht in hoofdlijnen. Deel II:

Strafprocesrecht, Antwerpen, Maklu, 2011, 907-908. 287

Voor een uitgebreidere bespreking, zie S. VANDROMME, “Non-disclosure van gevoelige informatie in een

strafprocedure: hoe de handicap voor de verdediging compenseren?”, TvMR 2005, afl. 1, (11) 11-13.

Page 90: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

84

In zijn arrest Edwards and Lewis v. UK288 erkende het Europees Hof dat het toegelaten is om

(bewijs)materiaal achter te houden voor de verdediging, wanneer dit strikt noodzakelijk is om de

basisrechten van een ander persoon of een gewichtig openbaar belang te vrijwaren. Zo kan het voor

de bescherming van een bedreigde getuige of voor de geheimhouding van politionele

opsporingsmethoden gerechtvaardigd zijn om bepaalde informatie niet mee te delen. Volgens het

Hof is zulks echter een inperking van het recht op een eerlijk proces van de beklaagde, wat moet

worden goedgemaakt door een rechterlijk toezicht te organiseren op de beslissing tot

geheimhouding van de informatie in kwestie. Dat toezicht moet voldoende procedurele garanties

bieden, zoals het recht op tegenspraak en wapengelijkheid.

Zowel Edwards als Lewis, beklaagden in afzonderlijke dossiers, had de ‘trial judge’ verzocht om het

door de openbare aanklager achtergehouden bewijsmateriaal te laten overmaken. Ze beweerden

namelijk dat hiermee politionele provocatie kon worden aangetoond. De trial judge onderzocht de

vertrouwelijke stukken in een ex parte-procedure289 en verklaarde vervolgens dat het verzoek van de

beklaagden niet diende te worden ingewilligd. Nadien besliste diezelfde rechter ook ten gronde dat

er geen sprake was van provocatie. Het Hof te Straatsburg zag hierin een schending van het recht op

een eerlijk proces (art. 6, §1 EVRM). De trial judge oordeelde immers over een feitenkwestie van

beslissend belang (“of determinative importance”) – het al dan niet voorhanden zijn van provocatie –

terwijl de beklaagden hieromtrent onvoldoende tegenspraak hadden kunnen voeren. De rechter had

namelijk kennis van vertrouwelijke stukken, die zijn beslissing mogelijk hebben beïnvloed, maar die

de verdediging niet heeft kunnen inkijken.

De Raad van State, in zijn advies bij het voorontwerp van de eerste BOM-reparatiewet, merkte op

dat het arrest Edwards and Lewis v. UK kon impliceren dat ook de procedure voor de kamer van

inbeschuldigingstelling inzake de BOM-controle onvoldoende garanties biedt in het licht van art. 6

EVRM290.

De Regering was het daar niet mee eens291. Onder meer kan de Belgische kamer van

inbeschuldigingstelling volgens de Regering moeilijk worden vergeleken met de Angelsaksische trial

judge. De beslissing van de kamer van inbeschuldigingstelling inzake de BOM-controle zou immers

niet als een eindbeslissing kunnen worden beschouwd. De verdediging kan een vermeende

nietigheid nog steeds voor de correctionele rechtbank en het hof van beroep opwerpen, indien dit

middel de openbare orde raakt. Ten tijde van de parlementaire werkzaamheden rond de eerste

288

EHRM (Grote Kamer) 27 oktober 2004, Edwards and Lewis v. the United Kingdom. 289

Dit is een procedure waarbij de verdediging niet of slechts gedeeltelijk wordt betrokken. 290

Adv.RvS 39.092/2 bij de Wet van 27 december 2005, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 2055/001, 111-112. 291

Memorie van toelichting bij de Wet van 27 december 2005, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 2055/001, 80-83.

Page 91: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

85

BOM-reparatiewet was dit inderdaad een geldige motivering. Inmiddels is de betreffende

uitzonderingsregel voor openbare orde-excepties echter geschrapt uit artikel art. 235bis, §5 Sv. door

de Wet van 21 december 2009292.

Verder verwees de Regering naar de zaak Jasper v. UK293, die overigens ook werd aangehaald door

het Europees Hof zélf in Edwards and Lewis. Het Hof stelde in die zaak geen schending vast van art. 6,

§1 EVRM omdat de trial judge in een niet-tegensprekelijke procedure enkel uitspraak had gedaan

over het al dan niet vrijgeven van vertrouwelijke informatie, terwijl de beslissing over de schuld of

onschuld van de betrokkene genomen was door de jury, die op geen enkel moment kennis had van

de geheime documenten. Het Hof stelde wel dat de verdediging moet worden betrokken bij de

procedure omtrent openbaarmaking, althans zoveel als mogelijk is zonder daarbij vertrouwelijke

informatie mee te delen. De Regering meende dat aan deze rechtspraak tegemoet was gekomen,

enerzijds doordat de vonnisrechter geen inzage heeft in het vertrouwelijk dossier, en anderzijds

doordat het wetsontwerp in voldoende procedurele garanties voorzag om het recht op tegenspraak

te waarborgen. De verdediging heeft immers inzage in het strafdossier, wordt verplicht gehoord door

de kamer van inbeschuldigingstelling en kan haar argumenten schriftelijk en mondeling overmaken,

en bovendien hoort de kamer van inbeschuldigingstelling het Openbaar Ministerie en eventueel ook

de onderzoeksrechter, de BTS-officier en de uitvoerende politieambtenaren.

ROZIE onderschrijft de argumentatie van de wetgever294. BEERNAERT daarentegen betwijfelt of de

huidige BOM-controle wel conform de Europese rechtspraak is, aangezien deze procedure weinig

tegensprekelijk verloopt295. Daarnaast moet, zoals hierboven opgemerkt, rekening worden gehouden

met een inmiddels gewijzigde situatie: de wet van 21 december 2009 paste art. 235bis, §5 Sv. aan,

zodat het thans vaak onmogelijk is voor de beklaagde om een voor de kamer van

inbeschuldigingstelling aangevoerde nietigheid nogmaals op te werpen voor de vonnisrechter. De

kamer van inbeschuldigingstelling doet in die gevallen de facto definitief uitspraak over aangevoerde

onregelmatigheden, waarbij zij kennis heeft van meer stukken dan de verdediging296. Die situatie

292

Wet van 21 december 2009 tot hervorming van het hof van assisen, BS 11 januari 2010. 293

EHRM (Grote Kamer) 16 februari 2000, Jasper v. the United Kingdom. 294

M. ROZIE, “De controle op de bijzondere opsporingsmethoden door de kamer van inbeschuldigingstelling”,

NC 2006, afl. 3, (154) 160-161. 295

M. BEERNAERT, “La loi du 27 décembre 2005 visant à améliorer les modes d’investigation dans la lutte contre

le terrorisme et la criminalité grave et organisée: un premier aperçu rapide”, JT 2006, afl. 6218, (193) 196. 296

Tot dezelfde conclusie kwamen DE ROY en VANDROMME reeds vóór de BOM-reparatiewet werd afgekondigd:

C. DE ROY en S. VANDROMME, “Het Arbitragehof en de bijzondere opsporingsmethoden: klare taal, maar geen

pasklaar antwoord voor het vertrouwelijk dossier”, T.Strafr. 2005, afl. 3, (187) 196; S. VANDROMME, “Non-

disclosure van gevoelige informatie in een strafprocedure: hoe de handicap voor de verdediging

compenseren?”, TvMR 2005, afl. 1, (11) 13-14.

Page 92: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

86

gelijkt erg op deze in de zaak Edwards and Lewis v. UK, zodat het mijn inziens niet zeker is of de

Belgische regeling wel compatibel is met het EVRM en de rechtspraak van het Europees

Mensenrechtenhof.

2.2. De verplichte controle

a) Art. 235ter, §1 Sv.

212. Er dient een onderscheid te worden gemaakt naargelang de zaak waarin een observatie of een

infiltratie is toegepast, een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek betreft.

Wanneer tijdens een opsporingsonderzoek een observatie en/of infiltratie werd toegepast,

onderzoekt de kamer van inbeschuldigingstelling de regelmatigheid van die bijzondere

opsporingsmethoden op vordering van het Openbaar Ministerie en alvorens het tot rechtstreekse

dagvaarding overgaat (art. 235ter, §1, tweede lid Sv.).

Werd een observatie of infiltratie toegepast tijdens een gerechtelijk onderzoek, of tijdens een

opsporingsonderzoek dat nadien uitmondt in een gerechtelijk onderzoek, onderzoekt de kamer van

inbeschuldigingstelling de regelmatigheid van die bijzondere opsporingsmethoden op het ogenblik

dat de onderzoeksrechter zijn dossier overzendt aan de procureur des Konings overeenkomstig art.

127, §1, eerste lid Sv. (mededeling van het dossier voor eindvordering), op vordering van het

Openbaar Ministerie (art. 235ter, §1, derde lid Sv.). Hier gebeurt de BOM-controle dus vóór het

opstarten van de regeling van de rechtspleging volgens art. 127, §1, tweede lid Sv.

213. De BOM-controle omvat een volledige wettigheidscontrole met betrekking tot de toepassing

van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie. De kamer van

inbeschuldigingstelling moet nagaan of aan de criteria tot het gebruik van de observatie of infiltratie

is voldaan, of alle elementen met betrekking tot de uitvoering ervan en waaromtrent de wet niet in

de afscherming voorziet, in het strafdossier aanwezig zijn en of het vertrouwelijk dossier, naast alles

wat het toegankelijke strafdossier moet bevatten, ook al de wettelijk voorziene vertrouwelijke

informatie bevat297.

297

KI Gent 25 april 2006, nr. 2006/KI/172, onuitg., aangehaald in H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere

opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden, Brussel, Politeia, 2011, 224-225, nr. 220.

Page 93: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

87

b) Art. 235ter, §2 Sv.

214. De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak binnen dertig dagen na ontvangst van de

vordering van het Openbaar Ministerie. Deze termijn wordt teruggebracht tot acht dagen indien één

van de inverdenkinggestelden zich in voorlopige hechtenis bevindt (art. 235ter, §2, eerste lid Sv.).

De termijnen van dertig dagen en acht dagen zijn niet op straffe van nietigheid van het arrest

voorgeschreven298. De kamer van inbeschuldigingstelling kan de zaak steeds verdagen na een

gerechtvaardigd verzoek daartoe vanwege de inverdenkinggestelde of de burgerlijke partij299.

215. De opmerkingen van de procureur-generaal worden afzonderlijk en buiten de aanwezigheid van

de partijen gehoord (art. 235ter, §2, tweede lid Sv.).

216. De burgerlijke partijen en de inverdenkinggestelden worden afzonderlijk en in aanwezigheid van

de procureur-generaal gehoord, na kennisgeving die hen door de griffier ten laatste achtenveertig

uur vóór de zitting per faxpost of bij een ter post aangetekende brief wordt gedaan. Het strafdossier

ligt tijdens deze periode op de griffie in origineel of in kopie ter inzage (art. 235ter, §2, derde lid Sv.).

ROZIE betreurt dat de burgerlijke partijen en de inverdenkinggestelden afzonderlijk moeten worden

gehoord en wijst op de meerwaarde van een volwaardig tegensprekelijk debat300. Verder merkt hij

terecht op dat, hoewel de wet het enkel heeft over de ‘inverdenkinggestelden’, de kamer van

inbeschuldigingstelling ook de personen moet horen die het openbaar ministerie rechtstreeks wil

dagvaarden, alsook de personen die het statuut van benadeelde persoon hebben301.

217. Een termijn van achtenveertig uur om het strafdossier in te kijken en argumenten op te

bouwen, zal niet altijd volstaan voor de partijen in de zaak, voornamelijk voor de

inverdenkinggestelde die een onregelmatigheid ontdekt. In die gevallen kan de kamer van

inbeschuldigingstelling een uitstel verlenen, gezien de overschrijding van de termijn van

achtenveertig uur niet op straffe van nietigheid is voorgeschreven302. Zitten er echter minder dan

298

Cass. 30 april 2013, Pas. 2013, afl. 4, 1021 en RABG 2013, afl. 14, 1011; Cass. 28 oktober 2008, AR

P.07.0765.N, NC 2009, afl. 3, 200 en Pas. 2008, afl. 10, 2374. 299

M. ROZIE, “De controle op de bijzondere opsporingsmethoden door de kamer van inbeschuldigingstelling”,

NC 2006, afl. 3, (154) 156. Dit wordt bevestigd door de voorzitter van de KI te Gent (interview met Joseph Van

Goethem, zie infra p. 124). 300

M. ROZIE, “De controle op de bijzondere opsporingsmethoden door de kamer van inbeschuldigingstelling”,

NC 2006, afl. 3, (154) 156. 301

Ibid., (154) 157. 302

Interview met Joseph Van Goethem, voorzitter van de KI te Gent, zie infra p. 124.

Page 94: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

88

achtenveertig uren, zijnde twee werkdagen, tussen de kennisgeving en de zittingsdag, dan is de

kamer van inbeschuldigingstelling verplicht om uitstel te verlenen303.

218. Vóór de tweede BOM-reparatiewet luidde art. 235ter, §2, tweede en derde lid Sv. dat de kamer

van inbeschuldigingstelling de opmerkingen van de procureur-generaal “afzonderlijk en buiten

aanwezigheid van de partijen hoort” en dat ze “op dezelfde wijze de burgerlijke partij en de

inverdenkinggestelde hoort”. Dit werd door de kamer van inbeschuldigingstelling te Gent zo

geïnterpreteerd dat de procureur-generaal de zittingszaal moest verlaten tijdens het horen van de

burgerlijke partij en de inverdenkinggestelde, met latere vrijspraken wegens een procedurefout tot

gevolg. Een snelle interventie van de wetgever maakte komaf met de dubbelzinnige omschrijving in

art. 235ter, §2, derde lid Sv.304.

219. De kamer van inbeschuldigingstelling kan, met betrekking tot de toegepaste observatie en

infiltratie, de onderzoeksrechter en de officier van gerechtelijke politie die de leiding had over de

operatie (veelal is dit de BTS-officier) afzonderlijk en buiten de aanwezigheid van de partijen horen

(art. 235ter, §2, vierde lid Sv.).

Wanneer de kamer van inbeschuldigingstelling het binnen haar wettigheidscontrole onontbeerlijk

acht305, kunnen ook de politieambtenaren die belast zijn met de uitvoering van de observatie of

infiltratie en de in art. 47octies, §1, tweede lid Sv. bedoelde burgerdeskundige worden gehoord. Ter

afscherming van hun identiteit en ter vrijwaring van hun fysieke integriteit en veiligheid, kunnen deze

personen enkel onder het statuut van volledig anonieme getuige worden gehoord306,

overeenkomstig de artikelen 86bis en 86ter Sv. Hiertoe dient de onderzoeksrechter met het verhoor

te worden belast. De voltallige kamer van inbeschuldigingstelling of één van haar leden kan bij dit

verhoor aanwezig zijn (art. 235ter, §2, vijfde lid Sv.).

Voornoemde actoren worden afzonderlijk en buiten aanwezigheid van de partijen gehoord ter

afscherming en vrijwaring van de gebruikte technieken, tactieken en bronnen307.

303

Cass. 14 april 2010, Pas. 2010, afl. 4, 1149, RABG 2012, afl. 2, 117, Rev.dr.pén. 2010, afl. 9-10, 1031 en RW

2010-11, afl. 32, 1352, noot B. DE SMET. 304

Zie de bespreking supra p. 18 en de relevante rechtsleer: H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere

opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden, Brussel, Politeia, 2011, 236-255, nrs. 226-232; F.

SCHUERMANS, “BOM-commotie had vermeden kunnen worden”, Juristenkrant 2009, afl. 182, 2; J. VAN CAUTER,

“De BOM-controle na de tweede reparatie”, T.Strafr. 2009, afl. 3, 143-150. 305

Memorie van toelichting bij de Wet van 27 december 2005, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 2055/001, 58. 306

Ibid., 57. 307

Ibid., 58-59.

Page 95: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

89

In de kamer van inbeschuldigingstelling te Gent wordt de BTS-officier enkel gehoord in delicate

zaken, waarin mogelijk sprake is van provocatie. De uitvoerende politieagenten worden omzeggens

nooit gehoord wegens de omslachtigheid van de procedure308.

220. Grieven tegen het niet-contradictoire karakter van de rechtspleging voor de kamer van

inbeschuldigingstelling strandden bij het Grondwettelijk Hof: “Hoewel het debat voor de kamer van

inbeschuldigingstelling niet contradictoir is, biedt de wet de waarborg dat alle betrokken partijen

worden gehoord zodat het onderzoeksgerecht zo volledig mogelijk wordt geïnformeerd alvorens te

beslissen. Aangezien de partijen de mogelijkheid hebben om vooraf inzage te hebben in het

strafdossier, dat met uitzondering van de gevoelige gegevens alle informatie over de aangewende

opsporingsmethoden bevat, kunnen zij een nuttig verweer voeren (vgl. EHRM, 16 februari 2000,

Jasper t. Verenigd Koninkrijk, §§ 55 en 56)” (overweging B.14.4., tweede alinea).

c) Art. 235ter, §3 Sv.

221. De magistraten van de kamer van inbeschuldigingstelling hebben, met het oog op de BOM-

controle, zowel toegang tot het strafdossier als tot het vertrouwelijk dossier bedoeld in de artikelen

47septies, §1, tweede lid en 47novies, §1, tweede lid Sv. Daartoe legt het Openbaar Ministerie aan de

voorzitter van de kamer van inbeschuldigingstelling het vertrouwelijk dossier voor dat betrekking

heeft op het opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek bedoeld in art. 235ter, §1 Sv. Enkel de

magistraten van de kamer van inbeschuldigingstelling (dus bijvoorbeeld niet de griffier309) hebben

het recht dit vertrouwelijk dossier in te zien (art. 235ter, §3, eerste lid Sv.).

De voorzitter van de kamer van inbeschuldigingstelling neemt de nodige maatregelen ter beveiliging

van het vertrouwelijk dossier. Hij bezorgt het, na kennisname ervan, onmiddellijk aan het Openbaar

Ministerie terug (art. 235ter, §3, tweede lid Sv.).

222. In principe heeft de kamer van inbeschuldigingstelling enkel toegang tot het vertrouwelijk

dossier dat betrekking heeft op het strafonderzoek dat bij haar op dat ogenblik aanhangig is310.

Volgens ROZIE311, hierin gevolgd door BERKMOES en DELMULLE

312, moet de kamer van

inbeschuldigingstelling echter ook een vertrouwelijk dossier kunnen inkijken dat betrekking heeft op

308

Interview met Joseph Van Goethem, voorzitter van de KI te Gent, zie infra p. 125. 309

Memorie van toelichting bij de Wet van 27 december 2005, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 2055/001, 59. 310

Ibid., 59. 311

M. ROZIE, “De controle op de bijzondere opsporingsmethoden door de kamer van inbeschuldigingstelling”,

NC 2006, afl. 3, (154) 155. 312

H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden,

Brussel, Politeia, 2011, 274-275, nr. 251.

Page 96: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

90

een andere zaak, bijvoorbeeld ingeval het onderzoek voortbouwt op een eerder onderzoek waarbij

eveneens bijzondere opsporingsmethoden zijn toegepast.

d) Art. 235ter, §4 Sv.

223. In het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling mag geen gewag worden gemaakt van de

inhoud van het vertrouwelijk dossier, noch van enig element dat de afscherming van de gebruikte

technische hulpmiddelen en de politionele onderzoekstechnieken of de vrijwaring van de veiligheid

en de afscherming van de identiteit van de informant, de politieambtenaren die belast zijn met de

uitvoering van de observatie of infiltratie en de in artikel 47octies, §1, tweede lid bedoelde

burgerdeskundige in het gedrang kan brengen (art. 235ter, §4 Sv.).

Aangezien het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling bij het strafdossier zal worden

gevoegd, is het logisch dat het geen vertrouwelijke informatie mag vermelden. De kamer van

inbeschuldigingstelling is wel verplicht om te antwoorden op de conclusie van de

inverdenkinggestelde313, zolang hierbij het geheim van het vertrouwelijk dossier niet wordt

geschonden314.

224. Indien de kamer van inbeschuldigingstelling zou vaststellen dat het vertrouwelijk dossier of het

strafdossier onvolledig is, kan zij ingevolge art. 235ter, §4 Sv. in haar arrest niet aanduiden wat naar

haar mening precies ontbreekt, maar zal zij slechts in algemene bewoordingen kunnen vermelden

dat niet alle stukken ter controle aan het hof zijn voorgelegd315.

e) Art. 235ter, §5 Sv.

225. Art. 235ter, §5 Sv. luidt: “Er wordt verder gehandeld overeenkomstig artikel 235bis, §§ 5 en 6”.

Die bepalingen handelen over de gevolgen van de wettigheidscontrole. Twee scenario’s tekenen zich

af:

- Ofwel besluit de kamer van inbeschuldigingstelling dat de toegepaste bijzondere

opsporingsmethoden regelmatig zijn verlopen. In dat geval kunnen de opgeworpen

313

Cass. 31 maart 2009, Arr.Cass. 2009, afl. 3, 919 en Pas. 2009, afl. 4, 829. 314

M. TIMPERMAN, “Het Hof van Cassatie en de controle over de toepassing van de bijzondere

opsporingsmethoden: Though this be madness, yet there is a method in it” in F. DERUYCK, M. DE SWAEF, J. ROZIE,

M. ROZIE, Ph. TRAEST en R. VERSTRAETEN, De wet voorbij. Liber Amicorum Luc Huybrechts, Antwerpen, Intersentia,

2010, (399) 410. 315

J. VAN GAEVER, “Eén jaar evolutie van de wettigheidcontrole op de bijzondere opsporingsmethoden”, T.Strafr.

2007, afl. 1, (61) 62.

Page 97: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

91

onregelmatigheden, verzuimen of nietigheden niet meer worden opgeworpen voor de

feitenrechter, behoudens de middelen die verband houden met de bewijswaardering.

Hetzelfde geldt voor de gronden van niet-ontvankelijkheid of van verval van de

strafvordering (zoals ingeval van provocatie), behalve wanneer ze zijn ontstaan na de

debatten voor de kamer van inbeschuldigingstelling (art. 235bis, §5 Sv.). De achterliggende

bedoeling van deze bepaling is te vermijden dat de regelmatigheid van de bijzondere

opsporingsmethoden nog een tweede en/of derde keer ter discussie zou worden gesteld

tijdens het proces ten gronde in eerste aanleg of in hoger beroep316.

- Ofwel stelt de kamer van inbeschuldigingstelling vast, na onderzoek van het strafdossier en

het vertrouwelijk dossier, dat de toegepaste bijzondere opsporingsmethoden zijn aangetast

met een onregelmatigheid, verzuim of nietigheid die invloed heeft op een handeling van het

onderzoek of de bewijsverkrijging, of dat er een grond van niet-ontvankelijkheid of van

verval van de strafvordering bestaat. In dat geval zal zij de debatten heropenen

overeenkomstig art. 235bis, §3 Sv., zodat de procureur-generaal, de inverdenkinggestelden

en de burgerlijke partijen kunnen worden gehoord317. Daarna kan de kamer van

inbeschuldigingstelling, indien daartoe grond bestaat, de nietigheid uitspreken van de

handeling die erdoor is aangetast en van een deel of het geheel van de erop volgende

rechtspleging (art. 235bis, §6 Sv.). Het betreft hier de zogenaamde fruit of the poisonous

tree-doctrine, die stelt dat niet enkel de onregelmatig aangewende bijzondere

opsporingsmethode zelf nietig dient te worden verklaard, maar ook het gedeelte of zelfs het

geheel van de daarop volgende rechtspleging318.

De nietig verklaarde stukken worden uit het dossier verwijderd en neergelegd ter griffie van

de rechtbank van eerste aanleg, na het verstrijken van de termijn voor cassatieberoep. De

kamer van inbeschuldigingstelling oordeelt, met inachtneming van de rechten van de andere

partijen, in welke mate de ter griffie neergelegde stukken nog in de strafprocedure mogen

worden ingezien en aangewend door een partij. Ze geeft in haar beslissing aan, aan wie de

stukken moeten worden teruggegeven, dan wel wat er gebeurt met de nietig verklaarde

stukken (vervolg art. 235bis, §6 Sv.).

Indien de wettigheidscontrole zich situeert in een opsporingsonderzoek, maakt de kamer van

inbeschuldigingstelling de zaak terug over aan het Openbaar Ministerie, dat autonoom kan

316

Memorie van toelichting bij de Wet van 27 december 2005, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 2055/001, 62. 317

Cass. 16 februari 2010, T.Strafr. 2011, afl. 3, 195, noot J. VAN GAEVER; M. ROZIE, “De controle op de bijzondere

opsporingsmethoden door de kamer van inbeschuldigingstelling”, NC 2006, afl. 3, (154) 156. 318

Memorie van toelichting bij de Wet van 27 december 2005, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 2055/001, 61.

Page 98: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

92

beslissen of het – na verwijdering van nietig verklaarde stukken uit het strafdossier – nog

overgaat tot rechtstreekse dagvaarding dan wel het dossier seponeert319.

Situeert de wettigheidscontrole zich in een gerechtelijk onderzoek, dan moet het Openbaar

Ministerie hoe dan ook de regeling van de rechtspleging initiëren320.

226. De zuiveringsprocedure van art. 235bis, §6 Sv. kan enkel worden toegepast ten aanzien van

stukken uit het strafdossier321. Niet alleen heeft het zuiveren van het vertrouwelijk dossier geen zin,

aangezien deze stukken nooit kunnen worden aangewend voor de vonnisrechter, bovendien zou de

neerlegging van stukken uit het vertrouwelijk dossier ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg

tot gevolg hebben dat het vertrouwelijk karakter verloren gaat322.

227. Wanneer de kamer van inbeschuldigingstelling een onregelmatigheid, verzuim of nietigheid

vaststelt met betrekking tot de toegepaste bijzondere opsporingsmethoden, is ze niet verplicht de

nietigheid uit te spreken van de handeling die erdoor is aangetast en van een deel of het geheel van

de erop volgende rechtspleging. Conform de Antigoonleer van het Hof van Cassatie323, momenteel

opgenomen in art. 32 V.T.Sv., moet enkel tot nietigheid worden beslist indien de naleving van een

vormvereiste voorgeschreven is op straffe van nietigheid, indien de onregelmatigheid de

betrouwbaarheid van het bewijs heeft aangetast324, of indien de aanwending van het bewijs in strijd

is met het recht op een eerlijk proces325. Hierbij moet de rechter rekening houden met de elementen

van de zaak in haar geheel genomen, inbegrepen de wijze waarop het bewijs werd verkregen en de

319

Memorie van toelichting bij de Wet van 27 december 2005, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 2055/001, 61-62. 320

Ibid., 62. 321

M. ROZIE, “De controle op de bijzondere opsporingsmethoden door de kamer van inbeschuldigingstelling”,

NC 2006, afl. 3, (154) 159. 322

H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden,

Brussel, Politeia, 2011, 287, nr. 262. 323

Cass. 14 oktober 2003, Arr.Cass. 2003, afl. 10, 1862, NJW 2003, afl. 53, 1367, Pas. 2003, afl. 9-10, 1607,

concl. M. DE SWAEF, RABG 2004, afl. 6, 333, noot F. SCHUERMANS, RW 2003-2004, afl. 21, 814 en T.Strafr. 2004,

afl. 2, 129, noot Ph. TRAEST. 324

Er is discussie omtrent de vraag of het wel aan een onderzoeksgerecht toekomt de betrouwbaarheid van het

bewijs te onderzoeken, zie S. GUENTER en F. SCHUERMANS, “Enkele recente Antigoon-evoluties en de toepassing

ervan op een onregelmatige observatie en/of infiltratie” (noot onder KI Gent 25 juni 2013), T.Strafr. 2013, afl.

5, (329) 329-330. 325

DECAIGNY meende oorspronkelijk dat uit de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof moest worden afgeleid

dat de Antigoonleer geen toepassing kon vinden, maar dat er sprake was van een vierde categorie van uit te

sluiten bewijs, namelijk het ‘ongeldig bewijs’, zie T. DECAIGNY, “De BOM-controle anno 2008”, T.Strafr. 2008, afl.

3, (183) 184 en 186. Ook VAN CAUTER wees op de verwarrende situatie: J. VAN CAUTER, “Is de BOM gered?”,

T.Strafr. 2010, afl. 3, (139) 142.

Page 99: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

93

omstandigheden waarin de onrechtmatigheid werd begaan326. Het Hof geeft enkele richtsnoeren die

de rechter bij zijn beoordeling kan betrekken: de vraag of de onregelmatigheid opzettelijk is begaan,

de vraag of de ernst van het misdrijf veruit de begane onregelmatigheid overstijgt en de vraag of het

onregelmatig verkregen bewijs louter een materieel element van het bestaan van het misdrijf

betreft327.

ROZIE stelt dat de kamer van inbeschuldigingstelling enkel tot zuivering moet overgaan indien de

onregelmatigheid de Antigoontoets onmogelijk kan doorstaan. Wanneer echter de kans bestaat dat

het vonnisgerecht het onregelmatig verkregen bewijs niét zal uitsluiten, dient de kamer van

inbeschuldigingstelling niet tot nietigheid te besluiten328.

228. De kamer van inbeschuldigingstelling kan echter in sommige gevallen ook zélf remediëren aan

een vastgestelde onregelmatigheid, verzuim of nietigheid. Wanneer zij bijvoorbeeld vaststelt dat er

in het strafdossier een proces-verbaal of een bepaalde vermelding ontbreekt, kan zij dit aan het

Openbaar Ministerie melden zodat het stuk alsnog kan worden bijgevoegd329. Ingeval het om een

ontbrekende machtiging zou gaan, dient de kamer van inbeschuldigingstelling uiteraard

voorzichtigheid aan de dag te leggen: mogelijk gaat het om een machtiging die niet of pas na de

aanvang van een bijzondere opsporingsmethode werd afgeleverd – een onregelmatigheid waaraan

de kamer van inbeschuldigingstelling het gepaste gevolg zal moeten verlenen.

229. Ter conclusie worden de taken van de kamer van inbeschuldigingstelling nog eens op een rijtje

gezet. Zij oordeelt onaantastbaar330:

- of het strafdossier volledig is;

- of de gegevens van het proces-verbaal van uitvoering overeenstemmen met de gegevens van

het vertrouwelijk dossier;

- of de processen-verbaal de fasen van uitvoering voldoende vermelden, in acht genomen de

noodzakelijke afscherming van de gebruikte technische hulpmiddelen en de politionele

onderzoekstechnieken of de vrijwaring van de veiligheid en de afscherming van de identiteit

van de uitvoerders.

326

Cass. 23 maart 2004, Arr.Cass. 2004, afl. 3, 518, Pas. 2004, afl. 3, 500, RABG 2004, afl. 16, 1061, noot F.

SCHUERMANS en Rev.dr.pén. 2005 (verkort), afl. 6, 661, noot C. DE VALKENEER; S. BERNEMAN, “Van relativering naar

rationalisering van de bewijsuitsluitingsregel”, T.Strafr. 2005, afl. 7, (489) 494-495. 327

Cass. 23 maart 2004, Arr.Cass. 2004, afl. 3, 518, Pas. 2004, afl. 3, 500, RABG 2004, afl. 16, 1061, noot F.

SCHUERMANS en Rev.dr.pén. 2005 (verkort), afl. 6, 661, noot C. DE VALKENEER. 328

M. ROZIE, “De controle op de bijzondere opsporingsmethoden door de kamer van inbeschuldigingstelling”,

NC 2006, afl. 3, (154) 160. 329

Interview met Joseph Van Goethem, voorzitter van de KI te Gent, zie infra p. 123. 330

Cass. 27 juli 2010, Pas. 2010, afl. 6-8, 2145.

Page 100: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

94

Daarnaast moet zij nagaan of aan de criteria tot het gebruik van de observatie of infiltratie is voldaan

en of het vertrouwelijk dossier, naast alles wat het toegankelijke strafdossier moet bevatten, ook al

de wettelijk voorziene vertrouwelijke informatie bevat331. Tenslotte gaat de kamer van

inbeschuldigingstelling na of er sprake is van politionele provocatie overeenkomstig art. 30 V.T.Sv.

f) Art. 235ter, §6 Sv.

230. Beroep in cassatie moet worden ingesteld binnen een termijn van vijftien dagen door een

verklaring ter griffie van de kamer van inbeschuldigingstelling. Deze termijn gaat in op de dag waarop

het arrest is uitgesproken. Wanneer echter een van de inverdenkinggestelden van zijn vrijheid is

beroofd, dan moet het cassatieberoep worden ingesteld binnen een termijn van vierentwintig uren,

die ten aanzien van het Openbaar Ministerie en elk van de partijen begint te lopen vanaf de dag

waarop het arrest is uitgesproken (art. 235ter, §6 Sv.).

231. Onder het regime van de BOM-reparatiewet bepaalde deze paragraaf nog dat tegen de controle

van het vertrouwelijk dossier door de kamer van inbeschuldigingstelling geen rechtsmiddel

openstond. Ingevolge vernietiging van die bepaling door het Grondwettelijk Hof332, werd paragraaf 6

van art. 235ter Sv. aangepast met de tweede BOM-reparatiewet.

232. Voor de volledigheid dient vermeld dat de magistraten van het Hof van Cassatie onder geen

beding inzage kunnen krijgen in het vertrouwelijk dossier, bij gebrek aan een dergelijke rechtsgrond.

VAN CAUTER meent dat dit de controle door het Hof van Cassatie ondergraaft en relatief maakt333.

2.3. De facultatieve controle

233. Overeenkomstig art. 235quater, §1, eerste lid Sv. kan de kamer van inbeschuldigingstelling

voorlopig, onverminderd de controle bedoeld in art. 235ter, ambtshalve, op verzoek van de

onderzoeksrechter of op vordering van het openbaar ministerie, tijdens het gerechtelijk onderzoek,

de regelmatigheid onderzoeken van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie die

werden toegepast in het kader van dit gerechtelijk onderzoek of in het daaraan voorafgaande

opsporingsonderzoek.

De uitvoering van deze facultatieve controle belet niet dat nadien, bij het afsluiten van het

gerechtelijk onderzoek, nog een verplichte controle moet gebeuren conform art. 235ter Sv.

331

KI Gent 25 april 2006, nr. 2006/KI/172, onuitg., aangehaald in H. BERKMOES en J. DELMULLE, De bijzondere

opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden, Brussel, Politeia, 2011, 224-225, nr. 220. 332

GwH 19 juli 2007, nr. 105/2007. 333

J. VAN CAUTER, “De BOM-controle na de tweede reparatie”, T.Strafr. 2009, afl. 3, (143) 147.

Page 101: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

95

De mogelijkheid een facultatieve controle toe te passen staat enkel open tijdens een gerechtelijk

onderzoek, niet tijdens een opsporingsonderzoek.

Hoewel de inverdenkinggestelde niet wordt vernoemd in art. 235quater, §1, eerste lid Sv., kan ook

hij een verzoek aan de kamer van inbeschuldigingstelling richten om een facultatieve controle uit te

voeren, maar deze is niet verplicht het verzoek in te willigen334.

234. De ratio legis van deze bepaling is “[te] voorkomen dat onregelmatigheden, die zouden zijn

begaan bij het prille begin van het onderzoek, als gangreen om zich heen zouden grijpen, zouden

uitzaaien en ongecontroleerd doorheen het onderzoek zouden woekeren, om uiteindelijk pas bij de

regeling van de rechtspleging desgevallend te kunnen worden uitgezuiverd”335. Vanuit die

bezorgdheid werd tegemoet gekomen aan de mogelijke ‘tussentijdse behoefte’ van het Openbaar

Ministerie of de onderzoeksrechter om te weten of de gebruikte methoden, naar het oordeel van de

kamer van inbeschuldigingstelling, wel regelmatig werden toegepast336. Indien de kamer van

inbeschuldigingstelling bij haar facultatieve BOM-controle een onregelmatigheid zou vaststellen, kan

het Openbaar Ministerie deze eventueel nog rechtzetten337.

235. Opdat de kamer van inbeschuldigingstelling haar controle ambtshalve zou kunnen uitoefenen,

informeren de procureurs des Konings van haar rechtsgebied systematisch en onmiddellijk de

voorzitter van de kamer van inbeschuldigingstelling over de dossiers waarvoor tot observaties en

infiltraties werd beslist door het Openbaar Ministerie of door de onderzoeksrechter (art. 235quater,

§1, tweede lid Sv.).

236. Net zoals bij de verplichte controle van art. 235ter Sv., hoort de kamer van

inbeschuldigingstelling de opmerkingen van de procureur-generaal en kan ze ook de

onderzoeksrechter en de BTS-officier horen (art. 235quater, §2 Sv.). Het Openbaar Ministerie legt

aan de kamer van inbeschuldigingstelling het vertrouwelijk dossier voor (art. 235quater, §3 Sv.). In

haar arrest mag de kamer van inbeschuldigingstelling geen gewag maken van vertrouwelijke

informatie (art. 235quater, §4 Sv.).

237. In tegenstelling tot de verplichte BOM-controle is de kamer van inbeschuldigingstelling bij de

facultatieve controle niet gebonden aan enige termijn om uitspraak te doen, en worden de

334

Cass. 24 januari 2006, Arr.Cass. 2006, afl. 1, 209, NC 2006, afl. 3, 204, Pas. 2006, afl. 1, 217 en T.Strafr. 2006,

afl. 2, 92, noot. 335

Memorie van toelichting bij de Wet van 27 december 2005, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 2055/001, 65. 336

Ibid., 64-65. 337

Ibid., 65.

Page 102: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

96

burgerlijke partijen en de inverdenkinggestelden niet betrokken bij de procedure. Zij worden dus ook

niet gehoord, noch worden zij ook maar in kennis gesteld van de toepassing van een facultatieve

controle. Die keuze is ingegeven door de absolute noodzaak van de bescherming van het lopende

gerechtelijk onderzoek en verantwoordt zich verder mede door het feit dat er hoe dan ook later, bij

het afsluiten van het gerechtelijk onderzoek, alsnog een verplichte wettigheidscontrole volgt, waarbij

de partijen inzage hebben in het strafdossier en door de Kamer van Inbeschuldigingstelling verplicht

worden gehoord338.

Andere verschilpunten met de verplichte controle van art. 235ter Sv. zijn:

- dat de kamer van inbeschuldigingstelling geen mogelijkheid heeft tot het horen van de

uitvoerende politieambtenaren of burgerdeskundige;

- dat de zuiveringsprocedure van art. 235bis, §§ 5 en 6 Sv. niet dient te worden gevolgd. Het

betreft immers slechts een voorlopige controle. Indien de kamer van inbeschuldigingstelling

een onregelmatigheid, verzuim of nietigheid of een grond van niet-ontvankelijkheid of van

verval van de strafvordering vaststelt, zal zij dit slechts vermelden in haar arrest, zonder de

nietigheid uit te spreken van de handelingen die erdoor zijn aangetast en van een deel of het

geheel van de erop volgende rechtspleging. Hiermee kan worden gewacht tot op het

ogenblik van de verplichte BOM-controle339;

- dat geen onmiddellijk cassatieberoep mogelijk is.

3. Controle door de rechter ten gronde

238. Ook de rechter ten gronde kan nog steeds de regelmatigheid van de toegepaste bijzondere

opsporingsmethoden nagaan.

Hierop bestaat één uitzondering: de onregelmatigheden, verzuimen of nietigheden die door de

kamer van inbeschuldigingstelling reeds zijn onderzocht, kunnen niet meer worden opgeworpen voor

de feitenrechter, behoudens de middelen die verband houden met de bewijswaardering (niet de

bewijsverkrijging340). Hetzelfde geldt voor de gronden van niet-ontvankelijkheid of van verval van de

strafvordering, behalve wanneer ze zijn ontstaan na de debatten voor de kamer van

inbeschuldigingstelling (art. 235bis, §5 Sv.). Indien de kamer van inbeschuldigingstelling echter geen

toepassing heeft gemaakt van art. 235bis, §3 Sv. en zij dus het open strafdossier niet heeft

338

Memorie van toelichting bij de Wet van 27 december 2005, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 2055/001, 66. 339

Memorie van toelichting bij de Wet van 27 december 2005, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 2055/001, 84. 340

Cass. 31 oktober 2012, Pas. 2012, afl. 10, 2079 en Rev.dr.pén. 2013, afl. 2, 162; Cass. 6 januari 2006,

Arr.Cass. 2006, afl. 12, 2499, Pas. 2006, afl. 12, 2563 en Rev.dr.pén. 2007, afl. 6, 620, noot.

Page 103: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

97

onderzocht na een tegensprekelijk debat, kan de onregelmatigheid nog steeds worden opgeworpen

voor de vonnisrechter341.

Het is natuurlijk maar de vraag of de vonnisrechter de rechtmatigheid van de bijzondere

opsporingsmethoden wel in voldoende mate zal kunnen nagaan zonder inzage in het vertrouwelijk

dossier342.

239. In bepaalde omstandigheden kan de vonnisrechter de zaak terug verwijzen naar de kamer van

inbeschuldigingstelling. Overeenkomstig art. 189ter, eerste lid Sv. kan de rechtbank, op basis van

concrete gegevens, die pas aan het licht zijn gekomen na de controle van de kamer van

inbeschuldigingstelling krachtens artikel 235ter Sv., hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het

Openbaar Ministerie, hetzij op verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of hun advocaten, de

kamer van inbeschuldigingstelling gelasten de controle over de toepassing van de bijzondere

opsporingsmethoden observatie en infiltratie uit te oefenen met toepassing van artikel 235ter Sv.

Onder ‘concrete gegevens’ dient te worden begrepen: gegevens die niet van enige

geloofwaardigheid zijn ontbloot, niet vaag of algemeen zijn, maar welomschreven, duidelijk en

bepaald zijn343.

Het feit dat de verplichte BOM-controle door de kamer van inbeschuldigingstelling reeds is geschied,

sluit inderdaad niet uit dat nadien nog nieuwe en concrete gegevens opduiken met betrekking tot de

toegepaste observatie of infiltratie, die zouden kunnen wijzen op het bestaan van een

onregelmatigheid, nietigheid, verzuim of een grond van niet-ontvankelijkheid of van verval van de

strafvordering344.

Men denke bijvoorbeeld aan de ‘zaak-Aquino’, waarover in de media uitvoerig is bericht. Tijdens het

proces ten gronde van een familie van vermeende drughandelaars kwamen e-mails aan het licht van

een man die beweerde als burgerinfiltrant te hebben opgetreden tijdens het vooronderzoek, en die

daarbij actief gestuurd zou zijn door politie en parket om de verdachten in de val te lokken. De

Hasseltse correctionele rechtbank oordeelde dat het om nieuwe en concrete gegevens ging die

341

Cass. 14 september 2010, Pas. 2010, afl. 9, 2263, RW 2011-12, afl. 38, 1670 en T.Strafr. 2011, afl. 3, 196,

noot F. SCHUERMANS; Cass. 12 mei 2009, Arr.Cass. 2009, afl. 5, 1249, Pas. 2009, afl. 5, 1162 en T.Strafr. 2009, afl.

6, 317, noot. 342

C. DE ROY en S. VANDROMME, Bijzondere opsporingsmethoden en aanverwante onderzoeksmethoden,

Antwerpen, Intersentia, 2004, 35. 343

Memorie van toelichting bij de Wet van 27 december 2005, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 2055/001, 47. 344

Ibid., 46.

Page 104: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

98

onder meer provocatie aannemelijk maakten, waarop de zaak terug werd verwezen naar de kamer

van inbeschuldigingstelling voor een nieuwe BOM-controle345.

De vordering van het Openbaar Ministerie of het verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of

hun advocaten met het oog op de toepassing van art. 189ter, eerste lid Sv. dient, op straffe van

verval, vóór ieder ander rechtsmiddel te worden opgeworpen, behalve indien het middel betrekking

heeft op nieuwe en concrete elementen die tijdens de terechtzitting aan het licht zijn gekomen (art.

189ter, tweede lid Sv.).

De rechtbank zendt in dat geval, of wanneer zij hiertoe ambtshalve besluit, het dossier aan het

Openbaar Ministerie over, teneinde de zaak daartoe bij de kamer van inbeschuldigingstelling aan te

brengen (art. 189ter, derde lid Sv.).

Indien de kamer van inbeschuldigingstelling een onregelmatigheid vaststelt, moet zij niet overgaan

tot nietigverklaring van bepaalde stukken of tot verwijdering ervan uit het dossier. Dit zou immers

geen nut meer hebben, nu de vonnisrechter die de BOM-controle gelastte reeds heeft kunnen

kennisnemen van het dossier en de eventuele onregelmatigheden die het bevat346. De kamer van

inbeschuldigingstelling zal de onregelmatigheid dus louter dienen te vermelden in haar arrest.

240. Buiten het in vorig randnummer beschreven geval, kan de feitenrechter of het Hof van Cassatie

ook bij wettigheidsincidenten met betrekking tot de controle op de bijzondere opsporingsmethoden

observatie en infiltratie, de zaak aan het Openbaar Ministerie overzenden teneinde deze bij de

bevoegde kamer van inbeschuldigingstelling aan te brengen voor de in artikel 235ter bepaalde

controle (art. 189ter, vierde lid Sv.). Deze bepaling werd door de tweede BOM-reparatiewet

toegevoegd347.

Voornoemde bepaling maakt het onder meer mogelijk dat de feitenrechter de kamer van

inbeschuldigingstelling alsnog met de BOM-controle belast, waar deze voorafgaandelijk vergeten

was. Onder de algemene term “wettigheidsincidenten” valt ook de omstandigheid dat de controle

345

Het Nieuwsblad 3 februari 2015, “Geen procedurefouten gemaakt in zaak-Aquino”,

http://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20150203_01508438. 346

Cass. 16 februari 2010, T.Strafr. 2011, afl. 3, 195, noot J. VAN GAEVER; J. VAN GAEVER, noot onder Cass. 16

februari 2010, T.Strafr. 2011, afl. 3, 196. 347

Voorheen aanvaardde het Hof van Cassatie niet dat de vaststelling door de vonnisrechter dat de BOM-

controle vergeten was, een “nieuw en concreet gegeven” vormde op grond waarvan de zaak alsnog naar de KI

kon worden gestuurd. Zie omtrent deze problematiek P. VANWALLEGHEM, “Cassatie haalt vangnet voor BOM-

controle weg”, Juristenkrant 2008, afl. 167, 2.

Page 105: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

99

niet heeft plaatsgevonden vóór de verwijzing van de beklaagde naar de correctionele rechtbank of

zijn dagvaarding voor die rechtbank348.

VAN CAUTER vindt het begrip “wettigheidsincidenten” onduidelijk en problematisch349.

4. Cijfergegevens

241. Voordat conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot de impact of zelfs de

noodzaak van de BOM-controle, is het relevant om de statistieken van de voorbije jaren te

onderzoeken.

242. Zo blijkt dat de kamers van inbeschuldigingstelling in het jaar 2013 in totaal 395 eindarresten

hebben geveld inzake de BOM-controle, waarvan 394 op grond van art. 235ter Sv. (de verplichte

controle) en slechts 1 op grond van art. 235quater Sv. (de facultatieve controle)350.

In een luttele 2 zaken werd de onderzochte procedure onregelmatig bevonden, en dit telkens tijdens

een verplichte controle351. Volgens de Dienst Statistiek en Werklastmeting van het College van de

hoven en rechtbanken slaat dit cijfer op het aantal keren dat de KI een onregelmatigheid vaststelt, en

niet op het aantal keren dat zij effectief tot nietigheid besluit na toepassing van de Antigoonleer352.

Dat slechts 0,5% van alle BOM-controles leidt tot de vaststelling van een onregelmatigheid, is op zijn

minst opmerkelijk te noemen.

De kamer van inbeschuldigingstelling deed er in 2013 gemiddeld 21 dagen over om een eindarrest

inzake de BOM-controle te vellen. Wanneer een inverdenkinggestelde zich in voorlopige hechtenis

bevond, waren dit 16 dagen. Een facultatieve BOM-controle duurde gemiddeld 9 dagen353. Wanneer

een onregelmatigheid werd vastgesteld, spendeerde de KI aanzienlijk meer tijd aan het onderzoek

van de zaak: gemiddeld 74 dagen354.

348

Cass. 27 april 2010, Pas. 2010, afl. 4, 1301. 349

J. VAN CAUTER, “De BOM-controle na de tweede reparatie”, T.Strafr. 2009, afl. 3, (143) 147. 350

College van de hoven en rechtbanken, De jaarlijkse statistieken van de hoven en de rechtbanken - Gegevens

2013 – Hoven van Beroep – Correctionele zaken,

http://justitie.belgium.be/nl/binaries/Pub_COR_NL_2013_tcm265-244093.pdf, 146. 351

Ibid., 209. 352

Contact via e-mail met mevr. Sandra Steurbaut, attaché College van de hoven en rechtbanken, op 14

augustus 2015. 353

College van de hoven en rechtbanken, De jaarlijkse statistieken van de hoven en de rechtbanken - Gegevens

2013 – Hoven van Beroep – Correctionele zaken,

http://justitie.belgium.be/nl/binaries/Pub_COR_NL_2013_tcm265-244093.pdf, 246. 354

Ibid., 249.

Page 106: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

100

243. De cijfers van de twee voorgaande jaren liggen in dezelfde lijn.

Zo werden in 2012 in totaal 346 eindarresten inzake de BOM-controle uitgesproken, waarvan 3 in het

kader van art. 235quater Sv.355 Slechts in 1 zaak werd een onregelmatigheid vastgesteld, en dit naar

aanleiding van een facultatieve controle356.

In 2011 werden 423 eindarresten geveld, waarvan 2 in het kader van art. 235quater Sv.357 Ook toen

was er maar in 1 zaak sprake van een onregelmatige procedure, ditmaal tijdens de verplichte

controle358.

355

FOD Justitie, De jaarlijkse statistieken van de hoven en de rechtbanken - Gegevens 2012 – Hoven van Beroep

– Correctionele zaken,

http://justitie.belgium.be/nl/binaries/Pub_COR_NL_2013_tcm265-236566.pdf, 152. 356

Ibid., 215. 357

FOD Justitie, De jaarlijkse statistieken van de hoven en de rechtbanken - Gegevens 2011 – Hoven van Beroep

– Correctionele griffies,

http://justitie.belgium.be/nl/binaries/HvB_correctioneel_2011_NL_tcm265-218910.pdf, 151. 358

Ibid., 204.

Page 107: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

101

Deel II: Bijzondere opsporingsmethoden in Engeland en Wales

Hoofdstuk 1: Verantwoording en werkwijze

244. Gelet op het onderzoeksdoel van dit werk is het mijn inziens gepast om een vreemd

rechtsstelsel onder de loep te nemen. De inzichten die via de rechtsvergelijkende methode zijn

verkregen, kunnen immers worden aangewend bij de formulering van concrete voorstellen om de

Belgische regeling inzake het toezicht op de bijzondere opsporingsmethoden te verbeteren (zie infra

Deel IV, hoofdstukken 5 en 6, p. 135-138).

245. Ik heb ervoor geopteerd de situatie in een common law-land te bestuderen. De gelijkenissen

met onze regeling zijn weinig talrijk, maar net daardoor kan deze studie een frisse kijk op de

problematiek bieden.

Omdat het recht in het Verenigd Koninkrijk niet bepaald ‘verenigd’ is, gelet op de vele bijzondere

regels die gelden in Schotland en Noord-Ierland, wordt enkel de rechtssituatie in Engeland en Wales

bestudeerd.

246. Uiteraard is het aangewezen om eerst vertrouwd te raken met de basisprincipes van het

Engelse strafprocesrecht, vooraleer het eigenlijke onderzoek naar de regeling van de bijzondere

opsporingsmethoden kan worden aangevat.

Daarna worden de bijzondere opsporingsmethoden die het sterkst aanleunen bij de Belgische

begrippen ‘observatie’, ‘infiltratie’ en ‘informantenwerking’ kernachtig besproken. Ook de procedure

voor de overlegging van (al dan niet vertrouwelijke) stukken, disclosure-procedure genoemd, wordt

bondig uit de doeken gedaan.

Hoofdstuk 2: Algemene principes omtrent het vooronderzoek en het

strafproces

247. Het vooronderzoek in Engeland en Wales wordt autonoom door de politie gevoerd. De ‘Crown

Prosecution Service’ (CPS), die pas in 1986 is opgericht, heeft enkel bevoegdheden op het vlak van de

vervolging van misdrijven. Er is voor haar omzeggens geen enkele rol weggelegd tijdens het

opsporingsonderzoek, zodat ze moeilijk met ons Openbaar Ministerie kan worden vergeleken. De

Page 108: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

102

figuur van onderzoeksrechter, zoals wij die kennen, is al helemaal onbestaande in Engeland en

Wales359.

Ook bij het effectief overgaan tot de vervolging van een verdachte is de politie de belangrijkste actor.

Slechts zelden is het de Crown Prosecution Service die de zaak aanhangig maakt bij de rechtbank.

Wel is de politie verplicht om – eens ze de vervolging heeft opgestart – het dossier aan de lokale

afdeling van de CPS over te maken, zodat deze tijdens de strafprocedure de vervolging voor haar

rekening kan nemen360. De CPS kan ook beslissen een door de politie opgestarte vervolging te

beëindigen. Het nemen van die beslissing kan afhankelijk worden gemaakt van het stellen van

bijkomende daden van onderzoek, zodat de CPS onrechtstreeks tóch een invloed op de politie en het

vooronderzoek kan uitoefenen361.

Naast de CPS bestaan nog vele andere instanties die de vervolging op zich kunnen nemen, zoals

‘Customs and Excise’ voor BTW-geschillen of de ‘Serious Fraud Office’ voor zware fraudezaken362.

Hierna worden alle vervolgende instanties gemakshalve aangeduid als ‘prosecutor’ of ‘prosecution’.

248. Strafprocedures gaan steeds van start in een magistrate’s court. De meeste zaken worden daar

ook ten gronde afgehandeld door magistraten. Die procedure wordt summary trial genoemd. In een

kleine minderheid van de gevallen wordt een zaak overgemaakt aan een Crown Court om daar te

worden beslecht door een jury van leken (jury trial) 363.

De aard van het misdrijf bepaalt welk rechtscollege over de zaak zal beslissen. Summary offences

worden steeds behandeld door een magistrate’s court, terwijl offences triable only on indictment –

de zware misdrijven – dienen te worden berecht door een Crown Court. Een misdrijf dat als triable

either way is aangemerkt, wordt in principe behandeld door een Crown Court, maar kan toch onder

de jurisdictie van een magistrate’s court blijven wanneer zowel de verdediging als de magistraten

van dit laatstgenoemde rechtscollege daarmee akkoord gaat364.

249. Bovenstaande principes zijn opgenomen en verder uitgewerkt in een zeer uitgebreid palet van

wetten, die bovendien al ontelbare keren zijn geamendeerd. Het betreft onder meer de Prosecution

359

J. SPRACK, Emmins on criminal procedure, Oxford, Oxford University Press, 2002, 56-57. Er zijn enkele

uitzonderingen, bijvoorbeeld lichte verkeersinbreuken. 360

J. SPRACK, Emmins on criminal procedure, Oxford, Oxford University Press, 2002, 56. 361

P.J.P. TAK, “Engeland en Wales” in P.J.P. TAK, Heimelijke opsporing in de Europese Unie: de normering van

bijzondere opsporingsmethoden in de landen van de Europese Unie, Antwerpen, Intersentia, 2000, (207) 222. 362

J. SPRACK, Emmins on criminal procedure, Oxford, Oxford University Press, 2002, 62. 363

INNS OF COURT SCHOOL OF LAW, Criminal Litigation & Sentencing, Londen, Blackstone Press Limited, 1996, 4; J.

SPRACK, Emmins on criminal procedure, Oxford, Oxford University Press, 2002, 1-2. 364

INNS OF COURT SCHOOL OF LAW, Criminal Litigation & Sentencing, Londen, Blackstone Press Limited, 1996, 65.

Page 109: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

103

of Offences Act 1985, de Magistrates’ Courts Act 1980, de Criminal Justice Acts van 1967 en 1988, de

Juries Act 1974, de Criminal Procedure and Investigations Act 1996 (CPIA) en de Police and Criminal

Evidence Act 1984 (PACE).

Hoofdstuk 3: Observatie

250. Part II van de Regulation of Investigatory Powers Act 2000 (RIPA) biedt een wettelijke basis voor

twee vormen van “toezicht”: directed surveillance en intrusive surveillance. De eerste

opsporingsmethode is te vergelijken met de observatie in het Belgisch recht. Intrusive surveillance

slaat echter op de techniek van de inkijkoperatie, die hier niet verder zal worden besproken.

251. Directed surveillance is een heimelijke observatie die wordt toegepast in het raam van een

specifiek onderzoek of een specifieke operatie en die wellicht resulteert in de vergaring van

persoonlijke informatie over een bepaalde persoon (sectie 26.(2) RIPA). Persoonlijke informatie duidt

op alle informatie over het privé- en gezinsleven (s. 26.(10) RIPA). Als observatie of surveillance

wordt beschouwd: het observeren en afluisteren van personen, hun bewegingen, conversaties of

andere activiteiten of communicatie, de registratie van dit alles en de aanwending van een technisch

hulpmiddel dat ontworpen of geschikt is voor gebruik in surveillances (s. 48. (1) en (2) RIPA).

Deze omschrijving is duidelijk veel breder dan die van de stelselmatige observatie in ons land,

voornamelijk omdat ze niet is beperkt tot observaties uitgevoerd door politiediensten en omdat ze

automatisch het gebruik van technische hulpmiddelen omvat.

252. Dit soort observaties mag zonder toelating worden toegepast indien zulks gebeurt als

onmiddellijke reactie op gebeurtenissen of omstandigheden die “redelijkerwijze onwerkbaar maken”

dat eerst een toelating zou moeten worden gezocht (s. 26.(2)(c) RIPA).

253. In alle andere gevallen moet eerst een machtiging worden verkregen. Deze kan enkel worden

verstrekt indien de bevoegde instantie meent (“believes”) dat dit noodzakelijk is in het belang van de

staatsveiligheid, het voorkomen of opsporen van misdrijven, het voorkomen van wanorde of de

openbare veiligheid. Daarnaast moet de bevoegde instantie menen dat de gemachtigde maatregel in

verhouding staat tot het doel ervan (s. 28. (2) en (3) RIPA).

Vergeleken met de Belgische BOM-regeling zijn dit heel laagdrempelige voorwaarden. Een

subsidiariteitsvereiste (die naam waardig) is zelfs enkel terug te vinden in de Revised Code of

Page 110: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

104

Practice365, een soort uitvoeringsbesluit366. Daarnaast is de directed surveillance niet beperkt tot

bepaalde categorieën misdrijven of gekoppeld aan een drempelstraf.

Een machtiging, alsook elke verlenging ervan, moet op schrift worden gesteld, behalve in dringende

gevallen (s. 43.(1) RIPA). Een mondelinge machtiging geldt echter maar gedurende 72 uur (s. 43.(3)(a)

RIPA). Een schriftelijke machtiging is in de meeste gevallen drie maanden geldig (s. 43.(3)(c) RIPA). In

ons land is dit maar één maand.

De lijst met instanties die een directed surveillance kunnen machtigen, is lang. Ze bevat niet alleen

strafrechtelijke actoren, zoals “elke politiedienst”, het Ministerie van Justitie en gespecialiseerde

instellingen (bijvoorbeeld het Serious Organised Crime Agency), maar ook instellingen die elke

strafrechtelijke relevantie missen. Zo kunnen ook het leger, de Dienst voor werk en pensioenen,

bepaalde bestuurlijke overheden en zelfs de ‘Koninklijke farmaceutische vereniging’ observaties

bevelen. Hierbij dient wel te worden onderstreept dat een observatie enkel door de politiediensten

kan worden uitgevoerd indien de machtiging eveneens door een bevoegde politiële autoriteit werd

verleend (s. 33.(1) RIPA).

Binnen een bevoegde instantie kunnen enkel authorising officers een machtiging verstrekken. In de

meeste politiediensten is dit een Superintendent en in dringende gevallen een Inspector. De volledige

lijst is opgenomen in de Regulation of Investigatory Powers (Directed Surveillance and Covert Human

Intelligence Sources) Order 2000.

Het verzoek tot verkrijging van een machtiging moet schriftelijk zijn en moet enkele vermeldingen

bevatten, zoals de motivering waarom de directed surveillance nodig is in de specifieke zaak, de

beoogde onderzoeksdoelen, de redenen waarom de maatregel als proportioneel kan worden

beschouwd en dergelijke meer (art. 5.8 Revised Code of Practice).

254. De wetgeving omtrent directed surveillance heeft niet tot gevolg dat toelating moet worden

verkregen voor ‘algemene observatiebevoegdheden’ van de politiediensten. Zo kan de politie

probleemloos patrouilleren in risicobuurten zonder machtiging, aangezien daarbij geen specifieke

365

HOME OFFICE, Covert Surveillance and Property Interference. Revised Code of Practice, s.l., The Stationary

Office, 2010, 87 p. Art. 3.5 van de Revised Code of Practice bepaalt dat een machtiging niet mag worden

verleend als de gezochte informatie ook met minder ingrijpende methoden (“less intrusive means”) zou kunnen

worden verkregen. 366

Codes of Practice zijn instrumenten die nadere invulling geven aan de betreffende wetgeving. De hierboven

geciteerde Revised Code of Practice is uitgevaardigd door de Secretary of State of the Home Department en is

toelaatbaar als bewijs in strafzaken en burgerlijke zaken (s. 72.(3) RIPA).

Page 111: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

105

individuen worden geobserveerd en het bovendien onwaarschijnlijk is dat op die manier private

informatie zou worden verzameld (art. 2.24 Revised Code of Practice).

255. Wanneer een observatie de toegang tot of inmenging in een private plaats of draadloze

telecommunicatie vereist, zijn de strengere regels van Part III van de Police Act 1997 van toepassing.

Ook in dit geval is echter geen toelating van een rechter vereist, enkel die van een hooggeplaatste

politiefunctionaris (s. 93.(5) Police Act 1997).

Hoofdstuk 4: Infiltratie en informantenwerking

256. In Engeland en Wales wordt infiltratie als een variant van informantenwerking beschouwd367.

Beiden worden hier dan ook samen besproken.

257. Hier ligt het wettelijk kader eveneens vervat in de Regulation of Investigatory Powers Act 2000

(RIPA). Zowel infiltratie als informantenwerking wordt aangeduid als “the conduct and use of covert

human intelligence sources”. Een covert human intelligence source (CHIS) is een persoon (burger,

agent, etc.) die een persoonlijke of andere relatie begint of onderhoudt met een andere persoon,

met het heimelijke doel om, gebruik makend van deze relatie, ofwel informatie te vergaren of

toegang te verschaffen tot informatie aan een ander, ofwel heimelijk informatie mee te delen (s.

26.(8) RIPA).

258. Vooraleer een covert human intelligence source kan worden aangewend, moet steeds een

machtiging worden verkregen. Deze kan enkel worden verstrekt indien de bevoegde instantie meent

(“believes”) dat dit noodzakelijk is in het belang van de staatsveiligheid, het voorkomen of opsporen

van misdrijven, het voorkomen van wanorde of de openbare veiligheid. Daarnaast moet de bevoegde

instantie menen dat de gemachtigde maatregel in verhouding staat tot het doel ervan (s. 29. (2) (a)

en (b) en (3) RIPA). Dit zijn identiek dezelfde (en dus even milde) voorwaarden als voor de directed

surveillance. Daarnaast moet ook aan een aantal bijkomende voorwaarden voldaan zijn. Zo moet een

lid van de autoriteit die het onderzoek voert, worden belast met de dagelijkse verantwoordelijkheid

over de bron alsook met diens veiligheid en welzijn, moet een ander lid van deze autoriteit algemeen

toezicht houden over de inzet van de bron en moeten verslagen worden bijgehouden over elk

gebruik van de bron (s. 29. (2)(c), (4A), (4B) en (5) RIPA).

367

P.J.P. TAK, “Engeland en Wales” in P.J.P. TAK, Heimelijke opsporing in de Europese Unie: de normering van

bijzondere opsporingsmethoden in de landen van de Europese Unie, Antwerpen, Intersentia, 2000, (207) 279.

Page 112: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

106

259. Voor de machtiging tot gebruik van een covert human intelligence source gelden quasi dezelfde

regels als voor de directed surveillance. De machtiging moet in principe schriftelijk worden

afgeleverd, maar geldt wel voor een periode van liefst twaalf maanden (s. 43. (1) en (3)(b) RIPA). Een

verlenging kan pas worden toegestaan na een analyse van de uitvoering van de maatregel tijdens de

voorafgaande periode (s. 43. (6) en (7) RIPA).

De lijst met bevoegde autoriteiten die het gebruik van een covert human intelligence source kunnen

goedkeuren is quasi dezelfde als die voor directed surveillance, maar bevat een vijftal instellingen

minder. Ook hier kan elke politiedienst een machtiging verlenen.

Eveneens gelijklopend met de regels omtrent directed surveillance, kunnen binnen een bevoegde

instantie enkel authorising officers, aangeduid in de Regulation of Investigatory Powers (Directed

Surveillance and Covert Human Intelligence Sources) Order 2000, een machtiging verstrekken.

260. Voor de inzet van covert human intelligence sources is een aparte Code of Practice

uitgewerkt368. Naast algemene opmerkingen over hoe de noodzaak en proportionaliteit dienen te

worden afgewogen (artikelen 3.2 - 3.5), bevat deze bijvoorbeeld ook de verplichte elementen die

moeten worden opgenomen in een verzoek tot verkrijging van een machtiging (artikelen 5.10 - 5.12)

en de verplichting om de lopende operaties regelmatig te herbekijken (artikelen 5.15 – 5.16) en om

de machtigingen en verslagen bij te houden (artikelen 7.1 – 7.6).

261. Wanneer informanten of infiltranten worden ingezet, is er steeds een verhoogd risico op

provocatie. In het Engels recht wordt dit entrapment genoemd. Een informant of infiltrant die zich

aan entrapment schuldig maakt, wordt aangeduid als een agent provocateur369. Sinds de Police and

Criminal Evidence Act 1984 (PACE) beschikken de rechtbanken over een wettelijke bepaling om

hiertegen op te treden. Op grond van art. 78 PACE kan de rechter beslissen tot bewijsuitsluiting

wanneer hij oordeelt dat, alle omstandigheden in acht genomen, inclusief de wijze waarop het bewijs

is verkregen, de toelating van het bewijs een dermate nadelig effect zou hebben op de eerlijkheid

van het proces, dat zij dit niet behoort toe te laten.

368

HOME OFFICE, Covert Human Intelligence Sources. Code of Practice, s.l., The Stationary Office, 2010, 55 p. 369

P.J.P. TAK, “Engeland en Wales” in P.J.P. TAK, Heimelijke opsporing in de Europese Unie: de normering van

bijzondere opsporingsmethoden in de landen van de Europese Unie, Antwerpen, Intersentia, 2000, (207) 263-

264.

Page 113: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

107

Hoofdstuk 5: Toezicht op de observatie, infiltratie en informantenwerking

1. Geen volledige rechterlijke toetsing

262. Er is niet voorzien in rechterlijk toezicht op de bijzondere opsporingsmethoden zoals dit in ons

land wordt uitgeoefend door de kamer van inbeschuldigingstelling.

263. Op grond van Part IV van de Regulation of Investigatory Powers Act 2000 is wel een

‘Investigatory Powers Tribunal’ opgericht. Burgers kunnen bij dit controleorgaan een klacht indienen

indien ze zich in hun rechten geschonden voelen door een in de voormelde Act geregelde, heimelijk

uitgevoerde opsporingsmethode. Het Tribunal is echter geen rechtscollege. Bovendien werden sinds

de oprichting ervan in 2001 tot en met 2011 slechts tien klachten gegrond bevonden op een totaal

van 1300370.

2. Disclosure en public interest immunity

264. In het Engels recht is een procedure uitgewerkt betreffende de geheimhouding van bepaalde

documenten, die evenwel voor alle vormen van bewijsmateriaal geldt en dus niet is beperkt tot de

hierboven besproken bijzondere opsporingsmethoden. De zogenaamde disclosure-procedure

verdient enige aandacht, gezien er in de Belgische rechtsleer stemmen opgaan om ze ook in ons

rechtssysteem in te voeren.

265. De meest recente Code of Practice bij de Criminal Procedure and Investigations Act 1996

(CPIA)371 voorziet dat de politieambtenaren alle “materiaal” (bewijsstukken, verhoren, etc.) dat

relevant is voor het onderzoek, moeten registreren en bijhouden (titels 4 en 5 Code of Practice). Als

daar gevoelig materiaal bij is, moet dit op een aparte lijst worden bijgehouden door de disclosure

officer. Dit is een politieambtenaar die onder meer verantwoordelijk is voor de overhandiging van

stukken aan de prosecutor of de verdediging. Materiaal is ‘gevoelig’ indien de overhandiging ervan

aan de verdediging een belangrijk openbaar belang in het gedrang zou kunnen brengen. Zo kan

materiaal gevoelig zijn indien het betrekking heeft op de staatsveiligheid, heimelijke

opsporingstechnieken of de identiteit of activiteiten van informanten, infiltranten of getuigen, indien

het in vertrouwen is gegeven enzovoort (artikelen 6.7, 6.14, en 6.15 Code of Practice). Wanneer de

overhandiging van dergelijk materiaal naar alle waarschijnlijkheid levensgevaar of een directe

bedreiging voor de staatsveiligheid zou inhouden, moet dit zelfs niet worden opgetekend in een lijst

maar enkel mondeling aan de prosecutor worden meegedeeld (art. 6.16 Code of Practice). De

370

INVESTIGATORY POWERS TRIBUNAL, Operation – Cases upheld, http://www.ipt-uk.com/section.aspx?pageid=9. 371

MINISTRY OF JUSTICE, Criminal Procedure and Investigations Act 1996. Code of Practice, 2015, 18 p.

Page 114: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

108

disclosure officer moet al het materiaal dat niet gevoelig is en voor de verdediging relevant kan zijn,

maar waarop de prosecutor zich wellicht niet zal beroepen in de strafzaak, bijhouden op een aparte

lijst (art. 6.2 Code of Practice)372.

266. Vóór het proces van start gaat, moet de prosecutor de verdediging uiteraard kennis geven van

het bewijsmateriaal waarop hij zich zal beroepen373. De prosecutor in Engeland en Wales heeft

daarnaast een afzonderlijke verplichting om informatie mee te delen die enkel relevant is voor de

verdediging (het zogenaamde unused material) (s. 3.(1) CPIA)374. Beide verplichtingen voor de

vervolgende instantie worden aangeduid als prosecution disclosure.

In ons land zou de beklaagde natuurlijk gewoon inzage krijgen in het strafdossier, dat materiaal à

charge en à décharge kan bevatten.

De prosecutor kan evenwel oordelen dat bepaald unused material te gevoelig is, en het daarom niet

in het openbaar belang (“in the public interest”) zou zijn om de betreffende stukken mee te delen

aan de verdediging. In dergelijk geval zal hij de zogenaamde “public interest immunity” inroepen.

Hierbij kan de prosecutor zich laten leiden door de lijst met gevoelig materiaal die de disclosure

officer opstelde, al is hij er geenszins door gebonden375.

In alle gevallen waarin de prosecutor zich wil beroepen op de “public interest immunity”, moet hij

een verzoek richten aan de rechtbank, die zal beslissen of het gegrond is (s. 3.(6) en 7A.(8) CPIA). Het

feit dat de disclosure officer of de prosecutor bepaalde informatie als gevoelig zouden bestempelen,

impliceert dus niet dat deze informatie in elk geval mag worden achtergehouden376: er komt steeds

rechterlijk toezicht aan te pas.

De verdediging die een redelijke aanleiding heeft te vermoeden dat er (al dan niet vertrouwelijke)

stukken bestaan die nog niet zijn meegedeeld, kan zich evenzeer tot de rechtbank richten (s. 8.(2)

CPIA)377.

267. De procedure die moet worden gevolgd wanneer de prosecutor een aanvraag tot public interest

immunity indient, is opgenomen in The Magistrates’ Courts (Criminal Procedure and Investigations

372

J. SPRACK, Emmins on criminal procedure, Oxford, Oxford University Press, 2002, 122-124. 373

Ibid., 108-109. 374

R. CARD en R. WARD, The Criminal Procedure and Investigations Act 1996, Bristol, Jordan Publishing Limited,

1997, 21-30; J. SPRACK, Emmins on criminal procedure, Oxford, Oxford University Press, 2002, 125-126. 375

R. CARD en R. WARD, The Criminal Procedure and Investigations Act 1996, Bristol, Jordan Publishing Limited,

1997, 81. 376

J. SPRACK, Emmins on criminal procedure, Oxford, Oxford University Press, 2002, 132. 377

Ibid., 129-130.

Page 115: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

109

Act 1996) (Disclosure) Rules 1997, The Crown Court (Criminal Procedure and Investigations Act 1996)

(Disclosure) Rules 1997 en Part 15 van The Criminal Procedure Rules 2015378.

Kort samengevat kan één van de volgende drie procedures worden gevolgd379:

- De prosecutor moet de verdediging in kennis stellen van het feit dat hij de public interest

immunity-procedure heeft opgestart. Ook moet hij de verdediging meedelen om welke

categorie van gevoelig materiaal het gaat. De verdediging moet tenslotte in staat worden

gesteld haar argumenten voor de rechtbank kenbaar te maken. Dit is de gangbare procedure.

- Wanneer zelfs de mededeling van de categorie van gevoelig materiaal het openbaar belang,

dat de prosecutor inroept, zou schaden, moet de verdediging enkel in kennis worden gesteld

van het public interest immunity-verzoek. Verder verloopt de procedure ex parte, dus zonder

dat de verdediging erbij wordt betrokken of kennis krijgt van de aard van het gevoelig

materiaal. De rechtbank kan echter beslissen dat toch de normale procedure moet worden

gevolgd.

- In heel uitzonderlijke gevallen, wanneer zelfs de kennisgeving aan de verdediging van het

opstarten van de ex parte-procedure het ingeroepen openbaar belang zou schaden, kan de

prosecutor zelfs dit gegeven geheim houden. Ook hier kan de rechtbank in voorkomend geval

beslissen dat alsnog één van de twee andere procedures moet worden gevolgd.

Deze werkwijze is al enige tijd onderhevig aan kritiek, vooral omwille van het feit dat de beklaagde

niet wordt betrokken bij de ex parte-procedures. In de rechtsleer wordt het voorstel geopperd om de

figuur van een special independent counsel in te voeren, oftewel een raadsman die enkel wordt

aangesteld om de belangen van de beklaagde in dergelijke procedures te behartigen380.

268. In de wet zijn geen richtlijnen opgenomen om te bepalen wanneer de public interest immunity

van toepassing is. De rechter moet zich hiervoor baseren op de regels van common law (s. 21.(2)

CPIA), die terug te vinden zijn in het geheel van rechtspraak in Engeland en Wales.

Zo is er rechtspraak die het achterhouden van de identiteit van een informant aanvaardt, maar zijn er

evengoed gevallen waarin de bekendmaking van deze informatie wordt bevolen wanneer hierdoor

378

Dit instrument treedt in werking op 5 oktober 2015. 379

R. CARD en R. WARD, The Criminal Procedure and Investigations Act 1996, Bristol, Jordan Publishing Limited,

1997, 51. 380

N. MONAGHAN, Law of Evidence, Cambridge, Cambridge University Press, 2015, 457.

Page 116: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

110

de onschuld van de beklaagde kan worden aangetoond381. De public interest immunity wordt ook

verleend aan observatieposten die de politie heeft neergezet op privé-eigendom, aangezien de

burgers die hiervoor toelating gaven – net als informanten – zich mogelijk blootstellen aan

vergeldingsmaatregelen382.

Ingevolge kritische rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (zie supra p. 83-

85, randnr. 211), heeft het House of Lords in de zaak H [2004] AC 134 een belangrijke algemene

werkwijze uitgetekend om uit te maken of disclosure van gevoelige informatie vereist is. Het

stappenplan luidt als volgt383:

1) Eerst moet worden uitgemaakt of de informatie in kwestie de argumenten van de

prosecution kan verzwakken of die van de verdediging kan versterken. Indien niet, mag de

informatie worden achtergehouden; indien wel, dienen de hierna genoemde stappen te

worden gevolgd;

2) De rechter moet nagaan of er een reëel risico is dat een gewichtig openbaar belang zou

worden geschaad. Indien niet, is er geen sprake van public interest immunity; indien wel,

dienen de hierna genoemde stappen te worden gevolgd;

3) Als de belangen van de beklaagde niet kunnen worden gevrijwaard zonder disclosure, of met

een vorm van disclosure die zowel de openbare belangen als deze van de beklaagde

beschermt, kan het aangewezen zijn de strafzaak in haar totaliteit te beëindigen. Indien wel,

dienen de hierna genoemde stappen te worden gevolgd;

4) Indien beperkte disclosure mogelijk is, kan de prosecutor door de rechtbank worden

uitgenodigd om uittreksels, samenvattingen of anderszins aangepaste versies van de

documenten in kwestie over te maken;

5) De rechter moet ervan overtuigd zijn dat de in het vorige punt vermelde werkwijze, in het

licht van het recht van de verdachte op een eerlijk proces, ook niet overmatig tegemoet

komt aan de bescherming van het openbaar belang. In ontkennend geval moet verdere

disclosure van materiaal worden bevolen, ook indien dit ertoe leidt dat de prosecution afziet

van het proces;

381

J. SPRACK, Emmins on criminal procedure, Oxford, Oxford University Press, 2002, 131. Zie omtrent deze

problematiek ook C. TAYLOR, “In the Public Interest: Public Interest Immunity and Police Informants”, J. Crim. L.

2001, Vol. 65, 435-447. 382

J. SPRACK, Emmins on criminal procedure, Oxford, Oxford University Press, 2002, 131. 383

D. ORMEROD, Blackstone’s Criminal Practice 2012, Oxford, Oxford University Press, 2012, 1509-1510; R.

GLOVER, Murphy on Evidence, Oxford, Oxford University Press, 2015, 491.

Page 117: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

111

6) De vraag of disclosure aangewezen is, moet door de rechter gedurende de hele

strafprocedure worden nagegaan. Indien de omstandigheden wijzigen, zou het nodig kunnen

zijn een nieuwe beslissing ter zake te nemen.

Page 118: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

112

Hoofdstuk 6: Besluit

269. De regeling van de bijzondere opsporingsmethoden in Engeland en Wales vertoont ontelbare

verschillen met die in België. De belangrijkste (en verrassendste) worden hier nog even op een rij

gezet.

270. Vooreerst valt op in hoeveel verschillende bronnen de materie is geregeld in Engeland en

Wales. Niet alleen is de regelgeving verspreid over meerdere wetten, die overigens voortdurend aan

wijzigingen onderhevig zijn, de regels zijn ook nog eens nader uitgewerkt in afzonderlijke Codes of

Practice, ‘klassieke’ uitvoeringsbesluiten én de rechtspraak. In ons land is bijna alle BOM-wetgeving

opgenomen in het Wetboek van Strafvordering en een tweetal Koninklijke Besluiten, wat het de

rechtspracticus een stuk gemakkelijker maakt.

271. Daarnaast is het frappant dat de politiediensten over zo’n uitgebreide bevoegdheden

beschikken. Mijn inziens mag gerust van ‘macht’ gesproken worden. De politie is baas over het

opsporingsonderzoek en kan zeer vergaande maatregelen bevelen zonder de vereiste van

rechterlijke instemming. De voorwaarden die aan de toepassing van directed surveillance en de inzet

van covert human intelligence sources worden gekoppeld, zijn bovendien zeer mild. Ook wordt er

niet voorzien in een onafhankelijke, rechterlijke controle op de naleving van deze voorwaarden,

zodat de politiediensten in de praktijk in behoorlijk grote vrijheid opereren. De controle die het

Investigatory Powers Tribunal uitvoert, is verwaarloosbaar.

De continentale jurist zal zich over deze gang van zaken erg verbazen. In ons land zijn de

voorwaarden (subsidiariteit, proportionaliteit, vormvoorwaarden,...) voor de toepassing van een

observatie of infiltratie alvast een stuk strenger, en houdt de kamer van inbeschuldigingstelling er

bovendien toezicht op.

272. Ook bizar is dat, naar Engels recht, infiltratie en informantenwerking over dezelfde kam worden

geschoren. In ons rechtssysteem zijn dit twee afzonderlijke opsporingsmethoden, met elk een eigen

finaliteit, uitvoeringswijze en wettelijke regeling.

273. Wat de informantenwerking betreft, is de regeling in Engeland en Wales wel aanzienlijk

strenger. Via de disclosure-procedure kan de rechter immers bevelen dat bepaalde informatie –

desnoods zelfs de identiteit van de informant (!) – aan de verdediging moet worden meegedeeld. Als

de prosecutor dit weigert, moet de vervolging worden gestaakt. In ons land is dit ondenkbaar, gelet

op de quasi volledige afwezigheid van rechterlijk toezicht op informantenwerking.

Page 119: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

113

274. De regeling omtrent disclosure en public interest immunity, tenslotte, valt haast niet te

vergelijken met de BOM-controle door de kamer van inbeschuldigingstelling. In België kan een

rechter bijvoorbeeld geen injuncties geven aan het Openbaar Ministerie om bepaald bewijsmateriaal

over te maken384. De kamer van inbeschuldigingstelling kan enkel nagaan of uit de gegevens in het

vertrouwelijk dossier een onregelmatigheid kan worden afgeleid.

Ongetwijfeld is het grootste voordeel van een disclosure-procedure erin gelegen dat de verdediging

de kans krijgt zélf de regelmatigheid van het vergaarde bewijsmateriaal te onderzoeken, op

voorwaarde uiteraard dat de rechter dit beveelt. Een belangrijk nadeel is wel dat de beklaagde niet

steeds betrokken wordt bij de disclosure-procedure, met name indien die ex parte verloopt.

384

Cass. 24 september 2002, RW 2003-04, 61, noot S. VANDROMME; Cass. 30 oktober 2001, Arr.Cass. 2001, afl. 9,

1815, Pas. 2001, afl. 9-10, 1750 en T.Strafr. 2002, afl. 4, 198.

Page 120: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

114

Page 121: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

115

Deel III: Interviews

Inleiding

275. In de vorige twee delen van dit werk kwam de theorie aan bod, namelijk hoe de bijzondere

opsporingsmethoden precies zijn geregeld in België, Engeland en Wales. De in die context relevante

rechten en belangen bestaan echter niet louter op papier, ze spelen elke dag opnieuw een rol in de

werking van het justitieapparaat. Bij een kritische aftoetsing van de BOM-wetgeving kan het belang

van ‘praktische input’ daarom niet genoeg worden onderstreept. Hoe ervaren betrokken actoren de

wettelijke regeling omtrent de bijzondere opsporingsmethoden en de controle op het vertrouwelijk

dossier op het terrein, en hoe passen zij die toe? Rijzen er vaak problemen of blijven die

uitzonderlijk? Zijn er bepaalde frustraties of bezorgdheden? Hoe worden de verschillende

bevoegdheden concreet ingevuld en uitgeoefend? Dergelijke vragen kunnen het best worden

beantwoord door actoren die beroepsmatig met de bijzondere opsporingsmethoden in aanraking

komen.

276. In dit deel laat ik dan ook graag drie vooraanstaande juristen aan het woord die stuk voor stuk –

elk vanuit zijn eigen métier – over deskundigheid in de BOM-materie beschikken en die er bovendien

niet voor terugdeinzen hun ervaringen en kritische mening met een geïntrigeerd student te delen.

Achtereenvolgens sprak ik met dhr. Miguel Ureel, BOM-magistraat van het parket van Antwerpen,

afdeling Mechelen, mr. Joris Van Cauter, advocaat aan de balie te Gent, en dhr. Joseph Van

Goethem, kamervoorzitter van de kamer van inbeschuldigingstelling te Gent.

Page 122: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

116

Miguel Ureel, BOM-magistraat van het parket

Dhr. Miguel Ureel is eerste substituut-procureur des Konings en tevens al twaalf jaar BOM-magistraat

van het parket Antwerpen, afdeling Mechelen. Ons gesprek vond plaats op 15 april 2015 op zijn

kantoor te Mechelen. De voorziene twintig minuten interviewtijd werden uiteindelijk ruimschoots

overschreden, maar dit leek de procureur gelukkig niet al te zeer te deren.

Hoe werd u BOM-magistraat? Diende u een specifieke opleiding te volgen?

“Toen de vorige BOM-magistraat met pensioen ging, nam ik zijn plaats in. Ik was een logische keuze,

want had reeds jarenlang ervaring met georganiseerde criminaliteit. In mijn tijd moest je die functie

grotendeels zelf onder de knie krijgen, hoewel ik een tijd kon profiteren van de know-how van de

magistraat wiens plaats ik zou innemen. Nu bestaat er een ‘BOM-seminarie’ dat op landelijk niveau

wordt georganiseerd voor alle BOM-magistraten.

Er zijn momenteel wel enkele gevaarlijke evoluties aan de gang. Sinds de laatste gerechtelijke

hervorming zijn er nog slechts twee BOM-magistraten voor heel het arrondissement, dat wil zeggen

voor Antwerpen, Mechelen en Turnhout. Vroeger waren er zeven in totaal, waarvan twee in

Mechelen alleen! De huidige twee magistraten werken elke dag tot 20u door, maar zelfs dan krijgen

ze het niet gebolwerkt. Dat is niet uit te houden. Het gevolg is dat ze de ‘lichtere’ criminaliteit

noodgedwongen wat moeten verwaarlozen. Bovendien opereren ze vanuit Antwerpen en zijn ze hun

lokale voeling daardoor kwijt.

Ikzelf ben twaalf jaar lang BOM-magistraat geweest. Sinds kort ben ik ‘verbindingsmagistraat’, zodat

ik nog insta voor de coördinatie van de bijzondere opsporingsmethoden die vanuit Antwerpen

worden bevolen. De lopende dossiers mag ik nog zelf afwerken, maar binnen een zestal maanden

zullen die wel afgerond zijn.

Eigenlijk vind ik dat geen slechte zaak. Ik vind dat iemand nooit langer dan tien jaar BOM-magistraat

zou mogen zijn, anders wordt het toepassen van observaties en infiltraties te veel een automatisme.

Je staat dan niet langer stil bij de vergaande gevolgen van deze opsporingsmethoden.”

Wanneer de politiediensten een door u bevolen observatie of infiltratie uitvoeren, doen zij dit

dan – over het algemeen genomen – goed?

“Over het algemeen trekken ze inderdaad goed hun plan. Maar toch wordt de situatie ook hier

onhoudbaar. Door de vele besparingen kan de DSU (de speciale eenheden van de federale politie,

red.) het werk niet meer aan. Ze werken nu met wachtlijsten. Vroeger deden we voor observaties

met technische hulpmiddelen quasi steeds beroep op de DSU, maar door die wachtlijsten zijn we nu

meestal verplicht de lokale recherche in te schakelen. Die heeft niet bepaald de nodige expertise.

Page 123: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

117

Een voorbeeld: de stad Mechelen kocht een hele tijd geleden twee peperdure ‘peilbakens’

(apparaten die de locatie kunnen bepalen en doorsturen, red.). Die liggen al jaren ongebruikt in een

kelder, want niemand kan ze aanwenden. Stel dat een agent van de lokale politie zo’n baken in de

wagen van een verdachte zou plaatsen, en hij wordt betrapt omdat hij het niet stiekem genoeg doet,

dan kan die agent voor hetzelfde geld worden neergeschoten.”

Moet u soms tussenkomen om de politie bij te sturen of terug te fluiten, bijvoorbeeld omdat ze

zich schuldig maakt aan provocatie?

“Soms gaat de politie inderdaad te ver. Maar provocatie is nooit volledig uit te sluiten. Zelfs wij als

BOM-magistraat zijn niet altijd van alles op de hoogte. Ik kan me goed voorstellen dat politieagenten

in de verleiding kunnen komen om een strafbaar feit uit te lokken, bijvoorbeeld als ze na een lang

onderzoek nog steeds geen harde bewijzen hebben kunnen verzamelen. Het feit dat de DSU – en niet

de lokale politie – wordt belast met de uitvoering van een bijzondere opsporingsmethode, is

overigens ook geen garantie op een foutloos parcours.

Daarnaast moeten we soms ingrijpen vanwege de groeiende ‘ambtenarenmentaliteit’ bij de agenten.

Zo gebeurt het dat de speciale eenheden een observatie om 18u abrupt afbreken “omdat het tijd is

om naar huis te gaan”. Dat is werkelijk onaanvaardbaar, want hierdoor brengen ze de continuïteit

van het onderzoek in gevaar. We merken dit soort toestanden nochtans meer en meer de laatste vier

à vijf jaar. Dan is het nodig om als magistraat kordaat op te treden.

Ook kan ik me best inbeelden dat beginnende BOM-magistraten zich nog te weinig durven ‘stellen’.

Ze moeten leren te weerstaan aan de constante druk vanwege de politiediensten om bijzondere

opsporingsmethoden toe te passen.”

Bent u als BOM-magistraat actief betrokken bij de BOM-controle door de kamer van

inbeschuldigingstelling?

“In principe wordt dit uit handen gegeven aan de substituut-procureur-generaal. Van alle stukken in

het dossier maken wij een inventaris, en vervolgens controleren we of alle nodige stukken zich wel in

het vertrouwelijk dossier en het strafdossier bevinden. Is dit niet het geval, dan dienen we soms de

BTS-officier te contacteren om alsnog enkele processen-verbaal te laten opstellen die hij vergeten

was. Dat gebeurt al eens.

Daarna wordt het vertrouwelijk dossier met een speciale chauffeur naar het parket-generaal

gereden. De verantwoordelijke substituut-procureur-generaal bestudeert dan nog eens zélf het hele

dossier. Het is goed dat dit gebeurt, omdat hij op die manier naar het dossier kan kijken als een

‘outsider’, namelijk iemand die voordien niet bij het onderzoek betrokken was.

Page 124: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

118

In mijn twaalf jaar als BOM-magistraat heb ik nog maar één zaak meegemaakt waarbij de BOM-

controle desastreuze gevolgen had. Tijdens het opsporingsonderzoek was de lokale politie een

observatie begonnen, die vier dagen duurde en dus niet als bijzondere opsporingsmethode werd

aangemerkt. De federale gerechtelijke politie nam echter het onderzoek over en observeerde

nogmaals drie dagen. Ze hebben daar nooit een machtiging voor gevraagd, alhoewel de observatie in

totaal meer dan vijf dagen binnen eenzelfde maand duurde en daardoor een stelselmatig karakter

had gekregen. De kamer van inbeschuldigingstelling verklaarde de daaropvolgende huiszoeking

nietig, waardoor de inverdenkinggestelde buiten vervolging werd gesteld.

Nu proberen we die situaties zo veel mogelijk te vermijden, onder andere door in te zetten op

diversiteit in het bewijsmateriaal. Als dan pakweg een huiszoeking nietig wordt verklaard, hebben we

nog ander bewijsmateriaal om onze zaak voort te zetten.”

Vindt u de bevoegdheden van de kamer van inbeschuldigingstelling te uitgebreid of juist niet

uitgebreid genoeg?

“De BOM-controle is goed zoals ze is. Ik merk enkel dat sommige raadsheren van de KI onvoldoende

expertise hebben in de materie van bijzondere opsporingsmethoden.

De wetgever zou wel iets mogen doen aan het fenomeen waarbij partijen op de zitting ten gronde

nog afkomen met protesten omtrent het vertrouwelijk dossier. Ze wijzen dan ostentatief naar de

procureur en zeggen “Kijk, voorzitter, die procureur daar, die weet véél meer dan u en ik”. Sommige –

veelal jonge – magistraten laten zich hierdoor leiden.

Nog een opmerking terzijde: als BOM-magistraat is het nodig het onderzoek goed te coördineren

wanneer het wordt geleid door een collega-substituut. Zij zouden de verplichte BOM-controle wel

eens durven vergeten opstarten. Maar het gebeurt eigenlijk zelden dat een collega op mij beroep

doet om een observatie of infiltratie te bevelen. Meestal worden zaken van zware criminaliteit al

door een BOM-magistraat behandeld.

Wie – naast mijn collega’s – ook op ons beroep moet doen voor de toepassing van bijzondere

opsporingsmethoden, zijn de onderzoeksrechters. Deze zijn vaak gefrustreerd omdat ze zo weinig

controle hebben op de uitvoering ervan. Ook zijn observaties en infiltraties die door

onderzoeksrechters worden gemachtigd steeds wat ‘gehandicapt’, want zij kunnen niet met

informanten werken. Enkel het parket mag dit. Daardoor lopen onderzoeksrechters belangrijke

informatie mis, die had kunnen worden gebruikt bij het sturen van de observatie of infiltratie in een

bepaalde richting.”

Page 125: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

119

Wat vindt u van het voorstel in de rechtsleer om de figuur van disclosure-rechter in ons

strafrecht te introduceren, die in bepaalde gevallen zou kunnen bevelen dat het Openbaar

Ministerie vertrouwelijke documenten moet meedelen aan partijen in een strafzaak?

“Ik ben daar geen echte voorstander van. Men moet niet té veel de nadruk leggen op de rechten van

de verdediging, anders zal het parket op de duur zware misdadigers niet meer kunnen klissen.”

Stel dat tijdens een opsporingsonderzoek bijzondere opsporingsmethoden worden gebruikt,

maar het onderzoek levert geen bezwarende elementen op, zodat het parket tot seponering

overgaat. Zal de (ex-)verdachte ooit weten dat tegen hem een onderzoek liep waarbij ingrijpende

opsporingsmethoden zijn gebruikt?

“In principe komen zij dit niet te weten, omdat zij het strafdossier niet kunnen inkijken.

Dit is een afweging tussen verschillende rechten en belangen. Enerzijds vormt het toepassen van

bijzondere opsporingsmethoden een aantasting van het recht op privacy van de verdachte. Het lijkt

dan ergens aannemelijk dat hij hiervan op de hoogte zou worden gebracht. Anderzijds is het niet zo

dat er totaal geen controle plaatsvindt: de procureur-generaal en het college van procureurs-

generaal oefenen een wettigheidstoezicht uit op de opsporingsonderzoeken waarin bijzondere

opsporingsmethoden zijn gebruikt maar die niet tot strafvervolging hebben geleid. Bovendien kan de

in dit onderzoek verzamelde informatie nog worden aangewend bij een eventueel later

opsporingsonderzoek. Als de verdachte al in kennis zou zijn gesteld van het eerste onderzoek, zou

deze tevens gewaarschuwd zijn en hebben latere onderzoeken minder kans op slagen.”

Om af te sluiten: vindt u de proportionaliteitsdrempel voor observaties wel hoog genoeg? Voor

een stelselmatige observatie zonder technische hulpmiddelen is er zelfs géén...

“Ach, de praktijk regelt zichzelf. Een procureur zal nooit een observatie toepassen voor kleine

criminaliteit, zoals diefstallen in niet-georganiseerd verband.”

En wat met de proportionaliteitseis bij infiltratie, is die dan te zwaar omdat bijvoorbeeld een

criminele organisatie moet worden vermoed?

“Haast integendeel. Wij noemen de criminele organisatie hier een ‘tovermiddel’. Twee mannen die

op café bepaalde criminele plannen smeden kan je ook al snel als een criminele organisatie

beschouwen.”

Page 126: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

120

Joris Van Cauter, advocaat

Joris Van Cauter is advocaat-vennoot bij het kantoor Van Cauter & De Backer, gelegen vlakbij de

Gentse Zuid. Meester Van Cauter is al opgetreden in ontelbare BOM-dossiers waarin een cliënt in

verdenking was gesteld. Hij is dan ook méér dan vertrouwd met de materie, wat hem de uitgelezen

persoon maakt om de praktische doorwerking toe te lichten van de rechten van de verdediging in de

BOM-context. Ik sprak meester Van Cauter op 22 april 2015 op zijn kantoor.

Sta mij toe met de deur in huis te vallen. Heeft u algemene bezwaren tegen de werking van het

vertrouwelijk dossier en de BOM-controle door de kamer van inbeschuldigingstelling, zoals die

momenteel geregeld is in België?

“Ik heb vooral een probleem met de bijzondere opsporingsmethode van de informantenwerking.

Daarbij wordt ook een vertrouwelijk dossier aangelegd, waarover geen tegensprekelijk debat

plaatsvindt noch een controle door een onpartijdige en onafhankelijke rechterlijke instantie.”

De informatie die verkregen is via informantenwerking wordt toch nooit rechtstreeks als bewijs

aangewend in een strafproces?

“Dat klopt, maar men moet beseffen dat informanten geen politiemensen zijn, in tegenstelling tot

infiltranten. Dan vind ik het eigenaardig dat infiltranten wel moeten worden gecontroleerd en

informanten niet. Dat zijn nochtans mensen die ofwel verbonden zijn met het criminele milieu ofwel

zélf criminelen zijn. En het is nu eenmaal eigen aan criminelen dat ze niet 100 procent betrouwbaar

zijn, of zelfs een dubbele agenda hebben. Want waarom werkt een crimineel samen met justitie?

Niet uit een soort overtuiging om de misdaad te bestrijden, maar omdat hij daar vóórdeel bij heeft.

Officieel bestaat in ons land geen regeling omtrent spijtoptanten, maar in de praktijk wordt die wel

toegepast. Ik had ooit een cliënt die in een strafzaak bekentenissen aflegde, maar die ook enkele

medebetrokkenen verklikte. Plots werd de zaak in twee gesplitst en heeft men het onderzoek dat op

hem betrekking had, bewust laten verjaren. Zo hebben ze hem beloond voor zijn medewerking. En

intussen waren de verdachten in het oorspronkelijke dossier allemaal veroordeeld! Bovendien had

mijn cliënt een genadeverzoek gedaan voor vroegere feiten, en het parket beloofde daarin gunstig te

zullen adviseren als het in ruil een paar ‘vangsten’ kon doen. Zo geschiedde: hij heeft effectief

genade gekregen.

Wat nu het concrete nadeel is voor een verdachte tegen wie informantenwerking wordt gebruikt? Ik

merk dat informantenwerking vaak afglijdt naar burgerinfiltratie. Vooraleer een informant zijn slag

thuis kan halen, moet hij immers informatie verzamelen, en daarbij zal hij ook vaak strafbare feiten

uitlokken. De zaak-Aquino is daarvan trouwens een goed voorbeeld. Akkoord, soms zullen de

Page 127: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

121

verdachten ook nog andere feiten plegen, maar vaak worden ze vervolgd voor misdrijven die niet

zouden zijn begaan zonder de inmenging van de informant.”

Geldt hetzelfde ook voor infiltranten?

“Zeker en vast. Infiltranten hebben een geweldige ‘scoringsdrang’. Dat is begrijpelijk natuurlijk, want

het vloeit voort uit hun job. Ze zijn opgeleid om onder te duiken in het milieu en willen met een vis

naar boven komen. En is er geen vis, dan zorgen ze er wel voor dat er een ontstaat.

Ik hoor dan ook vaak van cliënten dat ze door de infiltrant voortdurend werden gepusht om een

grote drugslevering uit te voeren, terwijl ze anders nooit meer dan een paar kilo zouden

verhandelen. Maar ja, die infiltrant dringt constant aan op een grote levering en staat ook nog eens

te zwaaien met geld...”

Kan de wetgever hier wel iets aan doen?

“Dat is moeilijk, want het systeem is vanuit zijn aard zeer gevoelig voor misbruiken. Ik ben er van

overtuigd dat infiltraties soms noodzakelijk zijn. Maar toch moeten deze zeer restrictief én zeer

omzichtig worden toegepast. Bovendien moet er in de opleiding van die agenten iets veranderen,

want nu zijn infiltraties te veel gefocust op het behalen van resultaten. Volgens mij eindigen ze dan

ook steeds in de arrestatie van alle verdachten. Die scoringsdrang moet omlaag. Geef infiltranten

bijvoorbeeld eens de opdracht om niét met een zaak naar buiten te komen. Of verander hun

coververhaal. Is het echt nodig dat ze zich als drugskoerier voordoen? Kan je hen geen functies geven

waarbij ze niet rechtstreeks tot bepaalde feiten aanleiding kunnen geven?”

Laten we het ook eens hebben over de BOM-controle door de kamer van

inbeschuldigingstelling. De inverdenkinggestelde heeft het recht om te worden gehoord in die

procedure, maar diens raadsman kan het vertrouwelijk dossier niet inkijken en heeft maar 48 uur

tijd om het strafdossier te bestuderen. Kan de advocaat dan wel iets nuttigs aanbrengen op de

zitting?

“In wezen is de BOM-controle illusoir. Want hoe vaak zal er een onwettigheid worden vastgesteld?

Misschien in één procent van alle gevallen. En dat komt omdat de politieambtenaar zelf het verslag

van zijn vaststellingen opstelt. Ik vergelijk het met een acteur in een toneelstuk die achteraf zelf de

recensie schrijft. Dat is niet correct. Op die manier krijg je altijd een subjectief, onrealistisch beeld.

De infiltrant gaat bijvoorbeeld een hele dag ‘hoeren en boeren’ (sic) met de criminelen, want daar

komt het vaak op neer, en de volgende dag moet hij daar dan een verslag van opstellen. Daar zal hij

heus niet in noteren hoeveel hij de vorige dag gezopen heeft. Bepaalde cliënten hebben mij al

verteld dat de infiltrant bij momenten over de grond rolde van dronkenschap. Is hij dan wel nog in

staat om vaststellingen te doen en nadien een verslag te schrijven?

Page 128: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

122

Een mogelijke oplossing zou kunnen zijn om infiltranten uit te rusten met afluisterapparatuur. Dan

kan men alles wat gezegd wordt opschrijven. Maar dit vormt dan weer soms een gevaar voor hun

cover.”

Mag ik uit uw antwoord afleiden dat u de BOM-controle niet veel meer dan een

schertsvertoning vindt?

“De facto staat de verdediging zéér zwak. De processen-verbaal in het strafdossier hebben

bewijswaarde tot bewijs van het tegendeel. Maar door wie zijn ze opgesteld? Door een verbalisant

die actief contact onderhoudt met het criminele milieu. Een acteur in het toneelstuk. Ik vind dus dat

die PV’s geen dergelijke bewijswaarde zouden mogen hebben. Een verbalisant moet een observator

zijn, maar zodra hij zich in het hele gebeuren vermengt, verliest hij die rol. Daarom heb ik veel

minder problemen met stelselmatige observaties, die zijn een heel stuk objectiever.”

Probeert u soms op de zitting ten gronde nog bezwaren op te werpen omtrent het vertrouwelijk

dossier, ook al is er al een BOM-controle geweest?

“Ja, want soms is het mogelijk om op basis van het open strafdossier argumenten te ontwikkelen met

betrekking tot de observatie of infiltratie. Maar veel succes heb ik daar nog niet mee gehad.”

Hoe staat u tegenover het voorstel om een disclosure-procedure in te voeren?

“Dat zou het probleem al iéts verlichten. Maar misschien moet er gewoon wat meer vertrouwen zijn

in de advocatuur, in die zin dat wij toegang zouden kunnen krijgen tot het vertrouwelijk dossier

zonder dat men hoeft te vrezen dat daardoor vertrouwelijke informatie zou uitlekken.

Volgens mij zouden advocaten wel bestand zijn tegen de eventuele druk van hun cliënten om die

informatie prijs te geven. Nu staan wij ook al wat onder druk. Bovendien zijn er bepaalde technieken

die mij echt niet interesseren, bijvoorbeeld dat de politie met een radiozender van x-aantal

megahertz werkt. Wat ik wel zou willen weten is hoe ingrijpend de gehanteerde methodes waren, de

werking en de opdrachten van de infiltranten en wat zij tegen mijn cliënten hebben gezegd: wat

hebben ze hem wijsgemaakt, hoe hebben ze de drugsdeal opgezet en dergelijke. Ik ben er immers

echt van overtuigd dat veel strafbare feiten nooit zouden hebben plaatsgevonden als er geen

infiltrant was geweest.”

Page 129: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

123

Joseph Van Goethem, kamervoorzitter van de kamer van

inbeschuldigingstelling

Als magistraat van de kamer van inbeschuldigingstelling vervult dhr. Van Goethem een belangrijke

functie, namelijk die van onafhankelijk toezichthouder op de bijzondere opsporingsmethoden. Hij

sprak openlijk over de rol van de KI en de manier waarop die haar controle uitoefent. Het interview

ging door op 28 april 2015 in het bijgebouw van het hof van beroep te Gent.

Stelt de KI van Gent vaak nietigheden vast bij de BOM-controles van art. 235ter Sv.?

“Slechts in een kleine minderheid van de gevallen. Vooreerst houden de BTS-officier en de

onderzoeksrechter of procureur des Konings al streng toezicht op de observaties en infiltraties. Zij

hebben ook de nodige ervaring. Ten tweede is het de vraag, als er al ‘onregelmatigheden’ zijn, of

deze wel tot nietigheid moeten leiden. De wet specificeert dit zeer zelden. Hiervoor passen wij dan

de Antigooncriteria toe.

De weinige nietigheden die we vaststellen, hebben te maken met het feit dat er slechts een

mondelinge machtiging werd afgeleverd, die nadien nooit op schrift is gesteld. Ook kan het gaan om

observaties die na enkele dagen een stelselmatig karakter kregen, maar waarvoor geen machtiging

werd gevraagd.

Waar we bijvoorbeeld nog op letten bij de BOM-controle, is of de uitgevoerde observaties of

infiltraties wel binnen de termijn van de machtiging vallen, en of alle nodige stukken wel in het

strafdossier en het vertrouwelijk dossier steken. Soms zit er zelfs meer in het open strafdossier dan in

het vertrouwelijk dossier... Als er stukken zouden ontbreken, zullen wij er voor zorgen dat die

worden bijgevoegd, nog vóór we ons arrest vellen.”

Gebeurt het soms dat de KI de onregelmatigheid van een observatie of infiltratie vaststelt

wegens schending van de subsidiariteitsvereiste (“wanneer het onderzoek zulks vereist en de

overige middelen van onderzoek niet lijken te volstaan om de waarheid aan de dag te brengen”)?

“Zeer zelden, om niet te zeggen nooit. De subsidiariteitseis is zeer ruim geformuleerd. Maar dat is

eigenlijk niet slecht. Mocht deze strenger worden gemaakt, door bijvoorbeeld te bepalen dat die en

die onderzoeksdaden eerst moeten worden gesteld, zouden criminelen het verloop van het

onderzoek kunnen voorspellen.”

Page 130: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

124

Heeft het wel nut dat een inverdenkinggestelde wordt gehoord op de zitting van de KI, als

hijzelf en zijn advocaat maar 48 uur hebben om het dossier in te kijken?

“Ach, wij zijn redelijke mensen hoor. Als de advocaat ons meer tijd vraagt, dan zullen wij een uitstel

verlenen. Die termijn van 48 uur is namelijk niet voorgeschreven op straffe van nietigheid. Enkel als

een inverdenkinggestelde zich in voorlopige hechtenis zou bevinden, is uitstel niet mogelijk, want

dan moeten we binnen de zeven dagen uitspraak doen.

Als we na de zitting een mogelijke onregelmatigheid vaststellen, zullen we overigens de debatten

heropenen, zodat de inverdenkinggestelde nog zijn zegje kan doen.”

Heeft u soms het gevoel dat de KI de wettigheid van aangewende bijzondere

opsporingsmethoden onvoldoende kan garanderen, bijvoorbeeld omdat er geen controle is op het

afzonderlijk dossier inzake informantenwerking of omdat bepaalde feiten door politieambtenaren

kunnen worden achtergehouden?

“De BOM-controle blijft mensenwerk natuurlijk. Wij kunnen niet álle onregelmatigheden

achterhalen. Maar ik ben er van overtuigd dat er reeds een degelijke controle gebeurt door andere

actoren dan de kamer van inbeschuldigingstelling. De infiltranten worden bijvoorbeeld zeer

nauwgezet opgevolgd door de BTS-officier, die de aangewende strategieën en de verslagen met hen

zal bespreken. Op die manier worden de meeste misbruiken al uitgesloten nog voor wij er aan te pas

komen.

Wat het afzonderlijk dossier inzake informantenwerking betreft, denk ik dat de wetgever wel een

controle zal invoeren. Die praktijk bestaat al voor een stuk, doordat de procureur soms uit eigen

beweging het informantendossier aan ons zal overleggen. Soms zullen wij dat zelf suggereren, maar

het eisen kunnen we niet. Natuurlijk kan de procureur daar dan stukken uit weglaten, die niet ‘in zijn

kraam passen’. Als er inderdaad een wettelijke regeling komt, moet de wetgever wel zeer duidelijk

bepalen hoe deze controle dan moet verlopen. Ook moeten de taken van de informant beter worden

omschreven. Nu is dat allemaal zeer onduidelijk.”

Gaat de KI af en toe over tot de ambtshalve voorlopige controle van de bijzondere

opsporingsmethoden, op grond van art. 235quater, §1 Sv.?

“Dit gebeurt af en toe, maar veel minder dan vroeger. Wij worden wel verwittigd telkens er

bijzondere opsporingsmethoden worden toegepast, maar we hebben simpelweg de mankracht niet

om die permanent op te volgen. Wegens ziekte van een collega zijn we momenteel maar met vijf

raadsheren bij de KI, en dat voor het gehele rechtsgebied. Dat is eigenlijk te weinig. De voorlopige

controle van art. 235quater gebeurt dus zelden ambtshalve, maar veeleer op vordering van het

Openbaar Ministerie, wanneer het twijfelt over de wettigheid van de aangewende methoden.”

Page 131: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

125

Wordt soms gebruik gemaakt van de mogelijkheid de BTS-officier of de uitvoerende

politieambtenaren te horen?

“De BTS-officier zullen wij enkel horen in de zéér delicate zaken, bijvoorbeeld als de

inverdenkinggestelde aannemelijk heeft gemaakt dat er provocatie zou hebben plaatsgevonden. De

uitvoerende agenten zijn bij mijn weten nog nooit ondervraagd geweest. Dit is een veel te

omslachtige procedure, omdat de onderzoeksrechter moet worden ingeschakeld, die hen dan

verhoort als anonieme getuigen.”

Mocht men u wetgevende bevoegdheden toekennen, zou u de BOM-wetgeving dan op

bepaalde vlakken aanpassen? Is er bijvoorbeeld nood aan een disclosure-procedure?

“Ik heb niets tegen een disclosure-procedure, maar dan moet die worden ingevoerd als onderdeel

van een volledig nieuw wetboek van strafvordering. Disclosure is een typische common law-

werkwijze, die men momenteel niet in ons Belgisch recht kan inpassen. Zo meen ik dat die

bevoegdheid best aan een rechter van het onderzoek wordt toegekend, of een ‘vrijhedenrechter’ zo

u wil. Maar momenteel bestaat die functie natuurlijk niet.

Een veel belangrijkere en dringendere ingreep zou zijn om de BOM-controle voor observaties

optioneel te maken. Momenteel moet de KI zowel de wettigheid van de infiltraties als van de

observaties nagaan, maar bij die laatste is dat echt een maat voor niets. Wij moeten daar zo veel

kosten en tijd in steken, terwijl er haast nooit problemen worden vastgesteld. Als er maar één

inverdenkinggestelde is, valt dat nog mee, maar soms zijn er vijfendertig, en dan moeten die hier

allemaal passeren op zitting. Dan zeg ik: schaf die verplichte controle toch af, en laat ons enkel

toezicht uitoefenen als de inverdenkinggestelde dat vraagt. Zo kunnen wij onze tijd en energie voor

belangrijkere zaken aanwenden.

Weet je, eigenlijk ligt de hele problematiek voor een groot deel in het verleden. Toen de BOM-

wetgeving pas werd ingevoerd, werd er veel ruchtbaarheid aan gegeven. Maar intussen kent

iedereen zijn taken en de toepasselijke procedures, zodat de grootste problemen zich niet meer

stellen.”

Page 132: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

126

Besluit

278. De gesprekken met ‘BOM-practici’ leverden nuttige inzichten en ook enkele verrassende

uitspraken op.

279. Een van de belangrijkste conclusies luidt dat omtrent observatie weinig bezorgdheden bestaan.

Meester Van Cauter vindt deze bijzondere opsporingsmethode namelijk behoorlijk ‘objectief’, in die

zin dat er weinig discussie kan bestaan over de vaststellingen van de observerende

politieambtenaren. Dit is vooral het geval wanneer technische hulpmiddelen (camera’s,

peilbakens,...) worden aangewend, die neutrale informatie opleveren ter ondersteuning van het

relaas van de politie in de processen-verbaal.

Dhr. Van Goethem is zelfs van mening dat de verplichte BOM-controle bij observaties een maat voor

niets is. Niet alleen stelt de KI zelden problemen vast, ook moet zij veel tijd en werk aan deze

controle besteden. Hij stelt dan ook voor om de BOM-controle bij observaties optioneel te maken,

zodat deze enkel nog zou plaatsvinden wanneer een partij erom verzoekt.

280. Meester Van Cauter blijkt wel fundamentele moeilijkheden te hebben met de infiltratie en de

informantenwerking, omdat het risico van provocatie bij deze opsporingsmethoden prominent

aanwezig is. Informanten zouden samenwerken met het gerecht om zichzelf uit de wind te zetten, en

zouden zich daardoor laten verleiden tot het uitlokken van strafbare feiten. Bij infiltranten zou dan

weer een ‘scoringsdrang’ heersen. Dit laatste wordt tegengesproken door dhr. Van Goethem, die

verwijst naar de vele niveaus waarop toezicht wordt uitgeoefend op infiltraties.

Procureur Ureel vermoedt dan weer dat af en toe ontoelaatbare politiële gedragingen worden

gesteld zonder dat de BOM-magistraat daar ooit kennis van krijgt. De procureur meent bovendien

dat provocatie nooit volledig kan worden uitgesloten. Dit zijn opmerkelijke uitspraken uit de mond

van een parketmagistraat.

281. Wat de informantenwerking betreft, voorspelt dhr. Van Goethem dat er binnen afzienbare tijd

een controlemechanisme zal worden ingevoerd. Hoe die controle precies moet verlopen, laat hij aan

de wetgever over. Meester Van Cauter zou een rechterlijk toezicht op informantenwerking

toejuichen, gezien de verdediging momenteel totaal geen greep heeft op deze bijzondere

opsporingsmethode.

282. Wanneer de disclosure-procedure ter sprake wordt gebracht, als mogelijk alternatief voor of

toevoeging op de huidige BOM-controle, zijn de reacties weinig enthousiast. Kamervoorzitter Van

Goethem zou disclosure-bevoegdheden, mochten deze er al komen, eerder aan een rechter van het

Page 133: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

127

onderzoek toekennen, op voorwaarde dat dit gepaard zou gaan met een volledige hervorming van

het Belgisch strafprocesrecht. Hij laat in het midden hoe de procedure er concreet zou moeten

uitzien. Meester Van Cauter doet een oproep tot meer vertrouwen in zijn beroep. Als beter

alternatief voor de BOM-controle of een disclosure-procedure stelt hij voor om de advocaten van de

betrokken partijen toegang te geven tot (elementen van) het vertrouwelijk dossier.

Page 134: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

128

Page 135: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

129

Deel IV: Problemen, bemerkingen en persoonlijke aanbevelingen

Hoofdstuk 1: Algemeen

283. De studie van het Belgisch wetgevend kader en de individuele interviews met rechtspractici

brachten enkele pijnpunten aan het licht. In de volgende hoofdstukken worden de belangrijkste

onvolkomenheden en aandachtssituaties – die mijn inziens een belangrijke impact hebben op de

rechten van de verdediging – opgelijst en wordt hiervoor telkens een oplossing gesuggereerd.

Hoofdstuk 2: Subsidiariteit en proportionaliteit

284. De bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie houden een vergaande inmenging

in de rechten van de betrokkene in. Zoals hierna aangetoond (zie infra hoofdstuk 4, p. 131 e.v.), kan

deze situatie niet steeds worden rechtgezet via een onafhankelijke rechterlijke controle. Om die

reden moet zeer omzichtig en spaarzaam met de genoemde opsporingsmethoden worden

omgesprongen. Vooral de subsidiariteitsvereiste is in dat opzicht van belang: ze verhindert dat een

observatie of infiltratie zou worden bevolen waar hetzelfde resultaat kan worden bereikt met minder

vergaande methoden. Het spreekt voor zich dat de procureur des Konings en de onderzoeksrechter

het subsidiariteitsbeginsel steeds goed voor ogen moeten houden. Bij twijfel kan het aangewezen

zijn, ook al is dit niet verplicht, om eerst daadwerkelijk de klassieke opsporingsmethoden te

benutten. De kamer van inbeschuldigingstelling kan (en moet) ingrijpen bij flagrante schendingen van

het subsidiariteitsprincipe door de hele observatie of infiltratie nietig te verklaren.

Hoofdstuk 3: Wantrouwen ten opzichte van infiltranten?

285. Uit het interview met meester Van Cauter blijkt dat hij infiltrerende politieambtenaren

wantrouwt. Zij zouden zich regelmatig schuldig maken aan provocatie. Zelfs procureur Ureel beweert

dat provocatie nooit volledig kan worden uitgesloten. In die laatste woorden schuilt wellicht de

onverbloemde waarheid. In theorie kunnen infiltranten, en zelfs de BTS-officier, het eventueel

begane wangedrag volkomen verzwijgen, zodat deze vaststelling nooit in het vertrouwelijk dossier

terechtkomt. Het toezicht door de kamer van inbeschuldigingstelling kan dus nooit waterdicht

worden gemaakt, zelfs niet als het zou worden vervangen door een disclosure-procedure (zie infra

hoofdstuk 5, p. 133 e.v.).

286. Hier is weinig aan te doen. Politieambtenaren zijn dragers van het openbaar gezag wiens

vaststellingen een bijzondere bewijswaarde hebben. Van hen, en a fortiori van infiltranten, mag dan

ook een onberispelijk en deontologisch verantwoord gedrag worden verwacht.

Page 136: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

130

Wordt in infiltratieoperaties dan misschien te veel de nadruk gelegd op het behalen van resultaten,

zoals meester Van Cauter vermoedt? Dit kan moeilijk worden bepaald, ook niet aan de hand van

cijfergegevens. Het is namelijk niet evident om de ‘succesratio’ van infiltraties te meten, aangezien

deze operaties steeds kaderen in een breder onderzoek en het moeilijk is om te bepalen welk

onderdeel van de aangewende technieken precies heeft bijgedragen tot het uiteindelijke resultaat

van dat onderzoek385.

287. Toch verdient één wettelijke ingreep aanbeveling. Overeenkomstig art. 47octies, §2, derde lid

Sv. kan de procureur des Konings beslissen dat de infiltrant met een microfoon moet worden

uitgerust. Deze bijzondere maatregel dient om de veiligheid van de infiltrant te verzekeren. Volgens

de huidige wetgeving kunnen de gesprekken die op die manier zijn opgenomen, meestal niet worden

gebruikt als bewijs in de strafprocedure. Hiervoor moet eerst de toelating van een onderzoeksrechter

worden verkregen, zoals bepaald in art. 90ter en volgende Sv. (zie supra Deel 1, hoofdstuk 5, titel 4,

p. 64).

Deze regeling kan best worden aangepast. Het kan niet de bedoeling zijn dat dergelijk objectief

materiaal in principe geen bewijs mag uitmaken. Misschien kan politionele provocatie wel worden

uitgesloten of bewezen op basis van de opnames van gesprekken tussen de infiltrant en de

beklaagde. Het is dan ook onlogisch dat de onderzoeksrechter hiervoor moet worden ingeschakeld.

De aanwending van opgenomen gesprekken als bewijs schaadt de burgerrechten van de verdachte

namelijk niet méér dan de infiltratieoperatie op zich. Vaak zelfs integendeel. Desgevallend kunnen

enkele voorwaarden van art. 90ter Sv. behouden blijven, zoals de vereiste van ernstige en precieze

aanwijzingen van schuld.

Een wetswijziging die het gebruik van opgenomen gesprekken als bewijs toelaat, kan eventuele

wanpraktijken van infiltranten – ongeacht of ze bewust zijn begaan – minstens voor een stuk

reduceren. Wel zou deze ingreep een bijkomende administratieve last bij de politiediensten leggen,

omdat transcripties zullen moeten worden opgesteld, vertrouwelijke informatie moet worden

weggelaten enzovoort.

385

Momenteel wordt wel een poging gedaan om parameters te bepalen die de resultaten van

infiltratieoperaties objectief moeten meten (contact via e-mail met Frank Van der Mueren, hoofd van de

directie gerechtelijke operaties (DJO) van de federale politie, op 30 april 2015).

Page 137: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

131

Hoofdstuk 4: Toezicht door de kamer van inbeschuldigingstelling (KI)

1. Enkele aandachtspunten

288. De BOM-controle van artikel 235ter Sv. heeft als belangrijkste nadeel dat ze niet tegensprekelijk

verloopt. De inverdenkinggestelde krijgt wel de kans om zijn opmerkingen mondeling en in conclusie

aan de kamer van inbeschuldigingstelling kenbaar te maken, maar die inbreng is beperkt. Dit heeft

enkel nut als de raadsman van de verdediging onregelmatigheden heeft vastgesteld, op basis van een

studie van het strafdossier of het relaas van zijn cliënt. Voor de controle van het vertrouwelijk dossier

is de verdediging volledig op de KI aangewezen. DECAIGNY spreekt in dat verband terecht van een

“blinde controle”386.

289. Daarnaast blijkt dat de KI de opgeworpen middelen vaak definitief beslecht. De

inverdenkinggestelde kan deze middelen dan niet meer aanvoeren voor de vonnisrechter en hij

beschikt niet over de mogelijkheid tot een tweede aanleg. Hij kan wel cassatieberoep aantekenen op

grond van art. 235ter, §6 Sv., maar de raadsheren van het Hof van Cassatie hebben geen inzage in

het vertrouwelijk dossier. Dit laatste lijkt overigens vrij logisch, aangezien het cassatietoezicht zich

toch niet kan uitstrekken tot een beoordeling van de feiten.

290. Mag dan worden verwacht dat de KI, als onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie,

deze inperkingen op de rechten van de verdediging goedmaakt?

Ook dit kan worden betwijfeld. Uit een analyse van de statistieken is gebleken dat de KI slechts bitter

weinig tot de onregelmatigheid van de procedure besluit: tijdens de jaren 2011 tot en met 2013 in

welgeteld vier gevallen (zie supra p. 99-100). Dit is wellicht (en helaas) geen reden om te juichen.

Zoals reeds meermaals opgemerkt, is de BOM-controle namelijk niet sluitend. De KI zal bijvoorbeeld

niet alle vormen van provocatie kunnen ontdekken, zelfs niet op basis van het vertrouwelijk dossier.

Bovendien zijn de kamers van inbeschuldigingstelling vaak overbelast, zodat ze niet steeds de nodige

tijd kunnen besteden aan een grondig onderzoek van de zaak. De weinige onregelmatigheden die

worden ontdekt, kunnen dus evengoed slechts het topje van de ijsberg vormen.

Vervolgens is de toepassing van de Antigoonleer (art. 32 V.T.Sv.) in de BOM-context wat te laks. Die

leer kent namelijk een ruime beoordelingsvrijheid toe aan de rechter om al dan niet tot

nietigverklaring over te gaan. Er zijn nochtans voorbeelden van onregelmatigheden die mijn inziens

stééds tot nietigheid moeten leiden, bijvoorbeeld bij flagrante schendingen van het

386

T. DECAIGNY, Tegenspraak in het vooronderzoek, Antwerpen – Cambridge, Intersentia, 2013, 311.

Page 138: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

132

subsidiariteitsbeginsel of bij het ontbreken van een voorafgaande machtiging tot observatie of

infiltratie. Deze tekortkoming zou de wetgever eenvoudig kunnen oplossen door voor die

overtredingen uitdrukkelijk de nietigheid te bepalen, of hij kan dit punt betrekken bij een grondigere

herziening van de nietighedenleer. Anders dreigt de BOM-controle inderdaad illusoir te worden,

zoals meester Van Cauter opmerkte.

291. Een ander gebrek van de wettelijke regeling is dat de KI geen injuncties kan geven aan het

Openbaar Ministerie387. Dit kan onder meer problematisch zijn wanneer de KI vaststelt dat het open

strafdossier te weinig informatie bevat, maar waarbij het geen wettelijk verplichte vermelding

betreft (zoals vastgelegd in de artikelen 47septies, §2, derde lid en 47novies, §2, derde lid Sv.). Het

kan bijvoorbeeld gaan om bepaalde vaststellingen van de uitvoerende politieambtenaar die door de

BTS-officier als gevoelige informatie zijn aangemerkt en dus enkel in het vertrouwelijk dossier zijn

opgenomen, terwijl de KI oordeelt dat de betreffende passage geen vertrouwelijk karakter verdient.

In dat geval kan de KI de procureur des Konings niet bevelen om deze informatie alsnog aan het

strafdossier toe te voegen.

2. Positieve aspecten

292. Niet alles aan de BOM-wetgeving is echter kommer en kwel.

Positief is bijvoorbeeld dat, wanneer een onregelmatigheid wordt vastgesteld, de debatten opnieuw

worden geopend zodat een zekere vorm van tegenspraak alsnog mogelijk is. Op die manier wordt

een zeker evenwicht bekomen tussen de rechten van de verdediging en de bescherming van

vertrouwelijke informatie.

Er is ook voorzien in voldoende bevoegdheden voor de KI. Indien zij dat wenst, kan zij de BTS-officier

en zelfs de uitvoerende politieambtenaren horen. Alleen wordt van deze mogelijkheid niet vaak

gebruik gemaakt.

Uit statistieken blijkt daarnaast dat de KI veel tijd besteedt aan de behandeling van dossiers waarin

zij een onregelmatigheid vaststelt. Dit toont aan dat zij zich er niet gemakkelijk van af maakt.

Het valt eveneens toe te juichen dat de KI van Gent het Openbaar Ministerie soms verzoekt om haar

het afzonderlijk dossier inzake informantenwerking over te maken, zodat dit bij haar beoordeling kan

387

Cass. 24 september 2002, RW 2003-04, 61, noot S. VANDROMME; Cass. 30 oktober 2001, Arr.Cass. 2001, afl. 9,

1815, Pas. 2001, afl. 9-10, 1750 en T.Strafr. 2002, afl. 4, 198.

Page 139: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

133

worden betrokken. Dit is nochtans geen wettelijke verplichting, maar het bewijst dat de raadsheren

van de KI zich bewust zijn van de risico’s die informantenwerking met zich mee brengt.

Waar sommige auteurs tenslotte aanvoeren dat de samenstelling van de KI problematisch is ingeval

zij na de BOM-controle nogmaals in dezelfde zaak optreedt, kan deze visie mijn inziens niet worden

bijgetreden (zie de bespreking supra p. 82-83, randnrs. 209-210).

3. Optioneel toezicht op observaties

293. Bepaalde van bovenvermelde problemen kunnen misschien worden opgelost door de

rechterlijke controle van observaties optioneel te maken. Zoals toegelicht door dhr. Van Goethem,

zou de KI dan enkel nog tot controle overgaan na een verzoek van de inverdenkinggestelde of

ambtshalve. Meester Van Cauter gaf aan dat observaties veel minder problematisch zijn, omdat ze

objectief bewijsmateriaal opleveren. De inperking op de rechten van de verdediging alsook het risico

op misbruiken zijn daardoor minder groot. Die redenering is plausibel. Wanneer de BOM-controle

ten aanzien van observaties optioneel zou worden gemaakt, zou de KI zich bovendien meer kunnen

toeleggen op het onderzoek van infiltraties (en eventueel informantenwerking, zie infra hoofdstuk 6,

p. 137-138).

Dit voorstel, dat overigens niet nieuw is388, is dan ook zeker een overweging door de wetgever waard.

Hoofdstuk 5: Alternatieven voor de BOM-controle

294. Om de in het vorige hoofdstuk genoemde problemen van de baan te ruimen, is mogelijk een

meer ingrijpende wetswijziging nodig. Twee alternatieven voor de BOM-controle worden hierna

overwogen.

1. Inzagerecht voor advocaten?

295. Binnen de advocatuur gaan stemmen op om een inzagerecht toe te kennen aan de raadslieden

van de verdediging en van de burgerlijke partijen. De concrete invulling van dit voorstel kan mijn

inziens twee richtingen uit. Ofwel krijgen de raadslieden automatisch inzage in het vertrouwelijk

dossier aan het einde van een opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek en wordt de BOM-

388

Zowel de Hoge Raad voor de Justitie als enkele auteurs hebben een dergelijk voorstel reeds geopperd: zie

Wetsontwerp houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering en van het Gerechtelijk

Wetboek met het oog op de verbetering van de onderzoeksmethoden in de strijd tegen het terrorisme en de

zware en georganiseerde criminaliteit. Ambtshalve advies van de Hoge Raad voor de Justitie, Parl.St. Kamer

2005-06, nr. 2055/005, 81 en S. VANDROMME en C. DE ROY, “Het vertrouwelijk dossier: Quo vadit?” (noot onder

GwH 21 december 2004), RW 2004-05, afl. 33, 1297.

Page 140: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

134

controle door de kamer van inbeschuldigingstelling afgeschaft, ofwel wordt inzage mogelijk gemaakt

in het kader van de bestaande BOM-controle of een gelijkaardige procedure.

De eerstgenoemde optie is zonder twijfel de meest vergaande. Ze moet immers noodzakelijkerwijze

gepaard gaan met de toekenning van inzagerecht in het vertrouwelijk dossier aan de vonnisrechter

én aan de raadkamer. Alleen dan heeft de verdediging er baat bij, want haar raadslieden moeten een

eventuele onregelmatigheid ook daadwerkelijk kunnen aanvechten. Dit kan desgevallend voor de

vonnisrechter of, wanneer het een gerechtelijk onderzoek betreft, voor de raadkamer tijdens de

regeling van de rechtspleging (met de mogelijkheid beroep aan te tekenen bij de KI). De praktische

moeilijkheden zijn echter legio. Er zullen bijvoorbeeld speciale hoorzittingen moeten worden

georganiseerd, waarop noch de partijen zelf (enkel hun advocaten), noch het publiek aanwezig mag

zijn. Ook zullen de vonnissen en arresten, waarbij uitspraak wordt gedaan over opgeworpen

onregelmatigheden, geen melding mogen maken van gevoelige gegevens uit het vertrouwelijk

dossier.

De tweede optie kan eventueel worden ingepast binnen een licht gewijzigde BOM-

controleprocedure. Het inzagerecht kan hier bijvoorbeeld worden georganiseerd voorafgaand aan de

zitting van de KI, waarna een quasi volledig tegensprekelijke procedure plaatsvindt en de KI

(definitief) uitspraak doet over een opgeworpen onregelmatigheid. Er kan tevens worden geopteerd

voor een ‘uitgesteld inzagerecht’, dat enkel wordt toegekend wanneer de KI – na eerst zelf het

vertrouwelijk dossier te hebben bestudeerd – een onregelmatigheid zou vaststellen. Dit leunt dan

weer zeer sterk aan bij een disclosure-procedure, wat onder de volgende titel aan bod komt.

296. In zoverre het voorstel van bepaalde leden van de advocatuur er op neerkomt dat een

automatisch inzagerecht zou worden toegekend aan de raadslieden van de betrokken partijen, is het

mijn inziens toch wat te riskant. De advocaten zouden namelijk moeten kunnen weerstaan aan

behoorlijke druk vanwege hun cliënten. Een criminele rechtszoekende zal maar wat graag willen

weten welke technieken de politiediensten op hem hebben toegepast en of hij misschien wel is

verklikt door een (hem bekende) informant.

Studies lijken deze vrees te rechtvaardigen. Zo maakt een rapport van Europol gewag van de steeds

belangrijker wordende rol van “professionals” in criminele organisaties. Ook juristen zouden actief

bijdragen tot de illegale activiteiten van deze organisaties389. SCHUERMANS390 verwijst daarnaast naar

389

EUROPOL, 2004 European Union Organised Crime Report,

https://www.europol.europa.eu/content/publication/european-union-organised-crime-report-2004-1497, 7. 390

F. SCHUERMANS, “Grondwettelijk Hof laat ‘BOM-reparatiewet’ quasi ongemoeid”, RABG 2008, afl. 1, (4) 15.

Page 141: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

135

het Nederlands nationaal dreigingsbeeld, waaruit blijkt dat sommige advocaten misbruik maken van

hun recht om getuigenverhoren bij te wonen391 en dat zij ook op andere manieren informatie lekken

naar criminelen392.

2. Disclosure-procedure?

297. Vormt een disclosure-procedure dan wél een zaligmakend alternatief voor de BOM-controle?

Het grootste voordeel van een dergelijke procedure is uiteraard dat de verdediging in sommige

gevallen de kans zal krijgen om zelf het vertrouwelijke bewijsmateriaal te onderzoeken en om dit

vervolgens aan te wenden in de strafprocedure. Meer bepaald kan dit wanneer de rechter oordeelt

dat de openbare aanklager te veel informatie achterhoudt, waardoor de rechten van de verdediging

dreigen te worden geschonden.

298. Disclosure naar Engels model, zoals ontleed in het rechtsvergelijkend luik van dit werk, heeft

evenwel enkele belangrijke nadelen:

- Deze procedure verloopt niet steeds tegensprekelijk. Wanneer de aard van het vertrouwelijk

materiaal het vereist, moet de verdediging zelfs helemaal niet worden betrokken bij de

procedure en verloopt deze ex parte. Meestal kan de inverdenkinggestelde wel worden

gehoord door de disclosure-rechter, maar daarbij kan hij vanzelfsprekend de vertrouwelijke

informatie niet inkijken teneinde argumenten op te bouwen. De rechter beslist autonoom of

het meedelen van de vertrouwelijke informatie noodzakelijk is voor het recht van de

betrokkene op een eerlijk proces. Op dit vlak is de procedure inzake disclosure dus veelal

gelijkaardig aan de huidige BOM-controle.

- Disclosure komt er op neer dat de rechter injuncties kan geven aan het Openbaar Ministerie

om bepaalde stukken te overhandigen. Wanneer de prosecutor in Engeland en Wales beslist

om aan dit bevel geen gevolg aan te geven, moet de vervolging desnoods worden gestaakt.

VANDROMME en DE ROY suggereren een gelijkaardige sanctie in hun pleidooi voor een

Belgische disclosure-regeling: volgens hen moet de rechter de strafvordering onontvankelijk

verklaren na een weigering vanwege het Openbaar Ministerie om zijn beslissing uit te

391

NEDERLANDSE POLITIE (KORPS LANDELIJKE POLITIEDIENSTEN), Nationaal dreigingsbeeld 2012 – Georganiseerde

criminaliteit, https://www.politie.nl/binaries/content/assets/politie/documenten-algemeen/nationaal-

dreigingsbeeld-2012/nationaal-dreigingsbeeld-eindrapport.pdf, 244. 392

Ibid., 239-240.

Page 142: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

136

voeren393. De auteurs erkennen dat dit het parket voor een verscheurende keuze zou

plaatsen: ofwel de stukken meedelen, met gevaar voor betrokken agenten of burgers of

‘verbranding’ van de aangewende technieken, ofwel de verdachten vrijuit laten gaan.

Evenwel menen ze dat, wanneer de procureur des Konings of de onderzoeksrechter

voldoende heeft gewaakt over de regelmatigheid van de toegepaste bijzondere

opsporingsmethoden, de disclosure-rechter ook geen aanleiding zal hebben om een injunctie

te geven394.

Dit is hoe dan ook een riskante ‘oplossing’. Ze impliceert dat de verdachten eveneens op vrije

voeten komen wanneer het Openbaar Ministerie gegronde redenen heeft om de

vertrouwelijke gegevens niet vrij te geven, zoals levensgevaar voor de betrokken infiltrant of

informant, en dit slechts omdat de disclosure-rechter meent dat er ‘indiciën’ zijn die wijzen

op een onregelmatigheid. In dergelijke situaties zullen justitie ongetwijfeld verontwaardigde

krantenkoppen ten deel vallen...

299. De disclosure-procedure kan evenwel ook een duidelijke meerwaarde bieden zónder dat dit

ernstige risico’s met zich mee hoeft te brengen, namelijk wanneer de vertrouwelijke informatie niet

van die aard is dat ze de veiligheid van betrokken agenten of burgers in het gedrang kan brengen.

Het kan bijvoorbeeld gaan om informatie die het Openbaar Ministerie onterecht als ‘vertrouwelijk’

heeft aangemerkt. Dit is echter een bevoegdheid die zonder al te veel problemen aan de kamer van

inbeschuldigingstelling zou kunnen worden toegekend (zie supra p. 132, randnr. 291).

300. Wil de wetgever toch een ‘volwaardige’ disclosure-procedure invoeren, dan zal hij dit met de

nodige omzichtigheid moeten doen. Er kan onder meer worden gedacht aan het vastleggen van

strikte voorwaarden waaronder de rechter de mededeling van vertrouwelijke stukken kan bevelen.

Zo zou een voorwaarde kunnen luiden als volgt: “Wanneer het overhandigen van vertrouwelijke

informatie aan de partijen een ernstig risico zou inhouden voor de fysieke integriteit van een

politieambtenaar of burger, kan de rechter slechts tot de overhandiging van die informatie besluiten

wanneer hij oordeelt dat de inverdenkinggestelde bij gebreke daaraan geen eerlijk proces meer kan

krijgen”.

393

S. VANDROMME en C. DE ROY, “Het vertrouwelijk dossier: Quo vadit?” (noot onder Grondwettelijk Hof nr.

202/2004, 21 december 2004), RW 2004-05, afl. 33, (1295) 1297; S. VANDROMME, “Non-disclosure van gevoelige

informatie in een strafprocedure: hoe de handicap voor de verdediging compenseren?”, TvMR 2005, afl. 1, (11)

14. 394

S. VANDROMME en C. DE ROY, “Het vertrouwelijk dossier: Quo vadit?” (noot onder Grondwettelijk Hof nr.

202/2004, 21 december 2004), RW 2004-05, afl. 33, (1295) 1298.

Page 143: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

137

Tot slot rest er nog te bepalen welke rechterlijke instantie als disclosure-rechter zou kunnen worden

aangemerkt. Met dhr. Van Goethem kan worden besloten dat dergelijke bevoegdheden best aan een

‘vrijhedenrechter’ of ‘rechter van het onderzoek’ worden toebedeeld.

Hoofdstuk 6: Toezicht op informantenwerking

301. Momenteel wordt in ons land geen onafhankelijke rechterlijke controle uitgeoefend op

informantenwerking. Nochtans zou dergelijk toezicht zeker zijn nut bewijzen.

Rechterlijk toezicht kan namelijk vooreerst een tegengewicht bieden voor de discretionaire

beoordelingsbevoegdheid van de procureur des Konings ex art. 47decies, §6, vierde lid Sv.

Momenteel kan de procureur des Konings volledig autonoom beslissen of een proces-verbaal wordt

opgesteld van bepaalde vaststellingen of verkregen inlichtingen. Zoals hoger geïllustreerd aan de

hand van een concreet voorbeeld, kan het parket op die manier belangrijke informatie achterhouden

voor de verdediging (zie supra p. 77-78, randnr. 202).

Toezicht is ook aangewezen om erover te waken dat de informantenwerking niet is afgegleden naar

burgerinfiltratie, of dat geen andere wantoestanden hebben plaatsgevonden. Hiervoor dient wellicht

ook het begrip ‘provocatie’ van art. 30 V.T.Sv. te worden uitgebreid. Momenteel leidt uitlokking door

een informant enkel tot de onontvankelijkheid van de strafvordering indien dit geschiedde op

uitdrukkelijk verzoek van een politieambtenaar. Dit is voor een inverdenkinggestelde zeer moeilijk

aan te tonen of zelfs aannemelijk te maken. Daarnaast is het mijn inziens in geen geval geoorloofd

om uitlokkingsdaden te dulden van een burger die zo goed als steeds zelf uit het criminele milieu

komt en bovendien gunsten ontvangt van de overheid wanneer hij nuttige informatie verstrekt.

Provocatie wordt dus best uitgebreid tot álle uitlokkende gedragingen van informanten.

302. De praktische uitwerking van een rechterlijke controle op informantenwerking moet zeer goed

worden doordacht. In de huidige stand van de wetgeving krijgt een inverdenkinggestelde immers

principieel geen kennis van het feit dat informantenwerking in zijn dossier werd toegepast, omdat de

informant anders zou worden blootgesteld aan mogelijke represailles. De wetgever moet dus ofwel

opteren voor een volledig niet-tegensprekelijke procedure, ofwel voor een algemene disclosure-

procedure waarbij de inverdenkinggestelde slechts wordt betrokken wanneer de rechter dit

noodzakelijk vindt. Beide handelswijzen hebben echter onvermijdelijk tot gevolg dat de verdediging

lucht kan krijgen van de informantenwerking, meer bepaald wanneer de rechter een

onregelmatigheid vaststelt of de overlegging van vertrouwelijke stukken beveelt.

Page 144: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

138

Indien wordt gekozen voor een volledig niet-tegensprekelijke controle op informantenwerking, kan

de kamer van inbeschuldigingstelling hiermee worden belast. In sommige gevallen (steeds op

vrijwillige basis) krijgt zij trouwens vandaag de dag al inzage in het afzonderlijk dossier. Een

volwaardige disclosure-bevoegdheid wordt daarentegen best aan een vrijhedenrechter toegekend.

Hoofdstuk 7: Besluit

303. Om de rechten van de verdediging in de BOM-context te maximaliseren, zonder onnodige

risico’s te creëren voor de veiligheid van politiemensen of burgers of voor de afscherming van

toegepaste technieken, zou de wetgever mijn inziens enkele maatregelen moeten treffen. De ene is

al ingrijpender dan de andere.

Ten eerste verdient het sterk aanbeveling dat, wanneer een infiltrant met een microfoon wordt

uitgerust overeenkomstig art. 47octies, §2, derde lid Sv., de aldus verzamelde opnames worden

toegelaten als bewijs in de strafprocedure. Dit kan een objectiviteit aan de infiltratie verlenen die

anders niet (of veel minder) bestaat.

Ten tweede kan de BOM-controle worden aangepakt. De controle van observaties zou optioneel

kunnen worden gemaakt, zodat de KI meer tijd kan investeren in het toezicht op de overige

bijzondere opsporingsmethoden. Daarnaast wordt de nietighedenleer best herbekeken. Mijn inziens

moet minstens op enkele inbreuken uitdrukkelijk de nietigheidssanctie worden voorgeschreven. Op

die manier wordt de KI daadkrachtiger en kan zij zich meer opwerpen als beschermer van

fundamentele vrijheden.

Ten derde kan de invoering van disclosure-bevoegdheden worden overwogen. Ofwel krijgt de kamer

van inbeschuldigingstelling dergelijke bevoegdheden, maar dan in beperkte mate, namelijk wanneer

het materiaal dat wordt achtergehouden eigenlijk niet ‘gevoelig’ is. Ofwel wordt een volwaardige

disclosure-regeling ingevoerd naar Engels model. In dat laatste geval verdient het aanbeveling de

bevoegdheden van de rechter op strikte wijze te omschrijven.

Ten vierde zou het een meerwaarde betekenen voor de rechten van de verdediging mocht een

controle worden georganiseerd op informantenwerking. Dit kan hetzij als een variant op de BOM-

controle, hetzij onder een nieuw disclosure-regime. Het is aan te raden om tegelijk de omschrijving

van verboden provocatie uit te breiden tot álle uitlokkende handelingen van informanten (dus niet

enkel deze die gesteld zijn op aandringen van de politiediensten).

Page 145: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

139

Algemeen besluit

304. Onderhavig werk toonde aan dat de bijzondere opsporingsmethoden vergaande inperkingen

inhouden op de grondrechten van de burger, zowel wat betreft hun toepassing als de controle

hierop. De wetgeving die de bijzondere opsporingsmethoden regelt, is meermaals aan wijzigingen

onderhevig geweest. Dit bewijst dat de afweging tussen de rechten van de verdediging en het

openbaar belang allesbehalve eenvoudig is.

305. Hoewel de BOM-commotie grotendeels achter de rug is, blijkt uit mijn onderzoek dat nog niet

alle problemen van de baan zijn.

Is er een noodzaak tot het bijhouden van een vertrouwelijk dossier? Ongetwijfeld wel. Hiervoor

pleiten zeer gegronde redenen, namelijk de bescherming van de identiteit van politieambtenaren en

burgers en de afscherming van bepaalde aangewende technieken en strategieën.

Waar er zaken aan het daglicht worden onttrokken, loeren echter verdoken fouten en toegedekte

misbruiken om de hoek. De BOM-controle, zoals die momenteel in ons land is geregeld, blijkt daar

onvoldoende het hoofd aan te bieden. Ze heeft mijn inziens zelfs wat weg van een lege doos, gelet

op het zeer lage aantal vastgestelde onregelmatigheden en de lakse sanctionering daarvan.

306. Op het einde van dit werk (zie supra Deel IV, vanaf p. 129) werden de belangrijkste

onvolkomenheden opgelijst die in de loop van mijn studie naar boven kwamen. Voor elk van deze

problemen heb ik ook mogelijke oplossingen geformuleerd. De drie geïnterviewde juristen – die over

de nodige praktijkervaring beschikken – hebben daartoe een waardevolle bijdrage geleverd.

307. De belangrijkste conclusie lijkt mij dat de basisprincipes van het huidige controleregime perfect

kunnen behouden blijven. Door de middelen van de kamer van inbeschuldigingstelling anders in te

zetten en door enkele eenvoudige wettelijke ingrepen door te voeren, zou al veel kunnen worden

bereikt. Zo kan de kamer van inbeschuldigingstelling worden ontlast van de verplichte controle op

observaties, waarin toch maar zelden problemen worden ontdekt. De aldus vrijgekomen tijd en

middelen kunnen worden aangewend ten voordele van een grondigere controle op infiltraties. Ook

zou dit rechtscollege (minstens beperkte) disclosure-bevoegdheden kunnen krijgen en wordt de

nietighedenleer best strenger gemaakt. Op die manier krijgt de kamer van inbeschuldigingstelling

een stuk meer slagkracht om op te treden tegen misbruiken. Voor de doorvoering van deze ingrepen

hoeft het krappe budget van Justitie zelfs niet te worden aangesproken.

Page 146: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

140

Een iets verregaander voorstel bestaat erin dat een controle zou worden georganiseerd op de

informantenwerking. Dit is een bevoegdheid die bijkomend aan de kamer van inbeschuldigingstelling

zou kunnen worden toegekend. Daarnaast dient het begrip ‘provocatie’ mijn inziens te worden

uitgebreid zodat dit op alle uitlokkende handelingen van informanten betrekking heeft.

Wil de wetgever nog een stap verder gaan, kan hij de invoering van een ‘volwaardige’ disclosure-

procedure overwegen. Deze procedure gaat echter met de nodige risico’s gepaard, en bovendien

veronderstelt ze een ingrijpende wijziging van ons rechtssysteem. Zo lijkt het onder meer

aangewezen dat een ‘rechter van het onderzoek’ in het leven zou worden geroepen.

308. De wetgever moet beseffen dat de rechten van de verdediging niet automatisch beschermd zijn

door een onafhankelijke rechterlijke instantie met toezicht te belasten. De controle door de kamer

van inbeschuldigingstelling laat zich tot op zekere hoogte vergelijken met een hond zonder tanden.

Die zal niet veel boeven afschrikken, zeker niet als hij aan een ketting wordt gehouden.

Een wetgevend ingrijpen lijkt me dan ook onontbeerlijk om de rechten van de verdediging in de

praktijk maximaal te verzekeren.

309. Laat dus één zaak klaar en duidelijk zijn: over de bijzondere opsporingsmethoden is het laatste

woord nog niet gezegd.

Page 147: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

141

Bibliografie

1. INTERNATIONALE BRONNEN

1.1. Internationale wetgeving

1.2. Internationale rechtspraak

2. BELGISCHE BRONNEN

2.1. Belgische wetgeving

2.2. Belgische rechtspraak

2.3. Belgische rechtsleer

3. BRONNEN UIT ENGELAND EN WALES

4. OVERIGE BRONNEN

Page 148: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

142

1. INTERNATIONALE BRONNEN

1.1. Internationale wetgeving

Verdrag van de Verenigde Naties van 15 november 2000 tegen transnationale georganiseerde

misdaad, goedgekeurd bij Wet van 24 juni 2004, BS 13 oktober 2004.

Overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de

Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de

Europese Unie, gedaan te Brussel op 29 mei 2000, goedgekeurd bij Wet van 11 mei 2005, BS 22 juni

2005.

Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de Regeringen van de staten van de Benelux

Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen

gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de

gemeenschappelijke grenzen.

Enkelvoudig Verdrag van 1961 inzake verdovende middelen, zoals gewijzigd door het Protocol van

1972 tot wijziging van het Enkelvoudig Verdrag van 1961, het Verdrag van 1971 inzake psychotrope

stoffen en het Verdrag van de Verenigde Naties van 20 december 1988 tegen de sluikhandel in

verdovende middelen en psychotrope stoffen.

1.2. Internationale rechtspraak

EHRM (Grote Kamer) 27 oktober 2004, Edwards and Lewis v. the United Kingdom.

EHRM (Grote Kamer) 16 februari 2000, Jasper v. the United Kingdom.

2. BELGISCHE BRONNEN

2.1. Belgische wetgeving

Wetgeving sensu lato

Wet van 21 december 2009 tot hervorming van het hof van assisen, BS 11 januari 2010.

Wet van 16 januari 2009 tot wijziging van de artikelen 189ter, 235ter, 335bis en 416 van het

Wetboek van strafvordering, BS 16 januari 2009.

Page 149: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

143

Wet van 27 december 2005 houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering en

van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering van de onderzoeksmethoden in de

strijd tegen het terrorisme en de zware en georganiseerde criminaliteit, BS 30 december 2005.

Wet van 6 januari 2003 betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere

onderzoeksmethoden, BS 12 mei 2003.

Wetboek van Strafvordering.

Koninklijk Besluit van 23 augustus 2014 tot wijziging van het Koninklijk Besluit van 14 november 2006

betreffende de organisatie en de bevoegdheden van de federale politie, BS 3 september 2014.

Koninklijk Besluit van 6 januari 2011 tot bepaling van de werkingsregels van de nationale en lokale

informantenbeheerders en van de contactambtenaren, BS 18 januari 2011.

Koninklijk Besluit van 14 november 2006 betreffende de organisatie en de bevoegdheden van de

federale politie, BS 23 november 2006.

Koninklijk Besluit van 9 april 2003 betreffende de politionele onderzoekstechnieken, BS 12 mei 2003.

Ministeriële omzendbrief van 1 december 2002, onuitg.

Voorbereidende documenten

Memorie van toelichting bij de Wet van 27 december 2005, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 2055/001.

Wetsontwerp houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering en van het

Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering van de onderzoeksmethoden in de strijd tegen

het terrorisme en de zware en georganiseerde criminaliteit. Ambtshalve advies van de Hoge Raad

voor de Justitie, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 2055/005, 80-82.

Wetsontwerp houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering en van het

Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering van de onderzoeksmethoden in de strijd tegen

het terrorisme en de zware en georganiseerde criminaliteit. Uiteenzetting van de heer Marc VAN

LAERE, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 2055/005, 107.

Memorie van toelichting bij de Wet van 6 januari 2003, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1688/001.

Wetsontwerp betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere

onderzoeksmethoden. Verslag namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht door de heren Guy

HOVE en Geert BOURGEOIS, Parl.St. Kamer, 2001-02, nr. 1688/013.

Page 150: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

144

2.2. Belgische rechtspraak

GwH 26 juli 2007, nr. 107/2007, BS 14 september 2007.

GwH 19 juli 2007, nr. 105/2007, BS 13 augustus 2007.

Arbitragehof 21 december 2004, nr. 202/2004, BS 6 januari 2004, 378-389 en RW 2004-05, afl. 33,

1290, noot VANDROMME, S. en DE ROY, C.

Cass. 9 december 2014, P.14.1039.N, Juristenkrant 2015, afl. 310, 6 (weergave SCHUERMANS, F.).

Cass. 30 april 2013, Pas. 2013, afl. 4, 1021 en RABG 2013, afl. 14, 1011.

Cass. 31 oktober 2012, Pas. 2012, afl. 10, 2079 en Rev.dr.pén. 2013, afl. 2, 162.

Cass. 14 september 2010, Pas. 2010, afl. 9, 2263, RW 2011-12, afl. 38, 1670 en T.Strafr. 2011, afl. 3,

196, noot SCHUERMANS, F.

Cass. 27 juli 2010, Pas. 2010, afl. 6-8, 2145.

Cass. 25 mei 2010, NC 2011, afl. 4, 245, Pas. 2010, afl. 5, 1610 en RABG 2011, afl. 2, 122, concl.

DUINSLAEGER, P.

Cass. 27 april 2010, Pas. 2010, afl. 4, 1301.

Cass. 14 april 2010, Pas. 2010, afl. 4, 1149, RABG 2012, afl. 2, 117, Rev.dr.pén. 2010, afl. 9-10, 1031

en RW 2010-11, afl. 32, 1352, noot DE SMET, B.

Cass. 2 maart 2010, Pas. 2010, afl. 3, 658.

Cass. 16 februari 2010, T.Strafr. 2011, afl. 3, 195, noot VAN GAEVER, J.

Cass. 27 januari 2010, Pas. 2010, afl. 1, 274, RABG 2010, afl. 13, 870, Rev.dr.pén. 2010, afl. 6, 801 en

T.Strafr. 2010, afl. 2, 116, noot.

Cass. 15 december 2009, Pas. 2009, afl. 12, 3018.

Cass. 15 december 2009, Pas. 2009, afl. 12, 3020.

Cass. 28 oktober 2009, Arr.Cass. 2009, afl. 10, 2510, NC 2010, afl. 5, 290, Pas. 2009, afl. 10, 2458 en

Rev.dr.pén. 2010, afl. 4, 502, noot BOSLY, H.

Cass. 12 mei 2009, Arr.Cass. 2009, afl. 5, 1249, Pas. 2009, afl. 5, 1162 en T.Strafr. 2009, afl. 6, 317,

noot.

Page 151: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

145

Cass. 21 april 2009, Arr.Cass. 2009, afl. 4, 1065.

Cass. 31 maart 2009, Arr.Cass. 2009, afl. 3, 919 en Pas. 2009, afl. 4, 829.

Cass. 28 oktober 2008, AR P.08.0690.N, Juristenkrant 2009, afl. 182, 2 en AR. P.08.0706.N, NC 2009,

afl. 3, 198, Pas. 2008, afl. 10, 2378 en TBP 2009, afl. 8, 492-493 (weergave MEERSSCHAUT, F.).

Cass. 28 oktober 2008, AR P.07.0765.N, NC 2009, afl. 3, 200 en Pas. 2008, afl. 10, 2374.

Cass. 2 september 2008, NC 2009, afl. 3, 193, Pas. 2008, afl. 9, 1830 en T.Strafr. 2009, afl. 6, 304,

noot.

Cass. 5 juni 2007, Arr.Cass. 2007, afl. 6-8, 1215 en Pas. 2007, afl. 6-8, 1092.

Cass. 31 oktober 2006, Arr.Cass. 2006, afl. 10, 2201, NC 2007, afl. 1, 62, Pas. 2006, afl. 11, 2239,

T.Strafr. 2007, afl. 1, 53, noot SCHUERMANS, F., T.Strafr. 2007, afl. 1, 53, noot VAN GAEVER, J. en Vigiles

2007, afl. 3, 93, noot SCHUERMANS, F.

Cass. 24 januari 2006, Arr.Cass. 2006, afl. 1, 209, NC 2006, afl. 3, 204, Pas. 2006, afl. 1, 217 en

T.Strafr. 2006, afl. 2, 92, noot.

Cass. 6 januari 2006, Arr.Cass. 2006, afl. 12, 2499, Pas. 2006, afl. 12, 2563 en Rev.dr.pén. 2007, afl. 6,

620, noot.

Cass. 4 januari 2006, Arr.Cass. 2006, afl. 1, 13, concl. VANDERMEERSCH, D., Juristenkrant 2006, afl. 127,

4, JT 2006, afl. 6209, 46, NC 2007, afl. 3, 207, concl. VANDERMEERSCH, D., Pas. 2006, afl. 1, 12, concl.

VANDERMEERSCH, D., Rev.dr.pén. 2006, afl. 4, concl. VANDERMEERSCH, D. en T.Strafr. 2006, afl. 2, 90,

noot.

Cass. 6 december 2005, Arr.Cass. 2005, afl. 12, 2449, Pas. 2005, afl. 12, 2435, T.Strafr. 2006, afl. 3,

133, noot en Vigiles 2008, afl. 1, 24, noot ARNOU, L.

Cass. 23 augustus 2005, Arr.Cass. 2005, afl. 6-8, 1520, concl. VANDERMEERSCH, D., Pas. 2005, afl. 7-8,

1520, Rev.dr.pén. 2006, afl. 2, 195 en T.Strafr. 2006, afl. 1, 17, noot.

Cass. 23 maart 2005, Arr.Cass. 2005, afl. 3, 688, concl. VANDERMEERSCH, D., Juristenkrant 2005, afl.

108, 1, JT 2005, afl. 6177, 267, JLMB 2005, afl. 32, 1407, Journ.proc. 2005, afl. 500, 25, concl.

VANDERMEERSCH, D., noot TOUSSAINT, P., Pas. 2005, afl. 3, 686, concl. VANDERMEERSCH, D., Rev.dr.pén.

2005, afl. 9-10, 928 en RW 2006-07, afl. 20, 829, concl. VANDERMEERSCH, D., noot VANDROMME, S.

Cass. 18 januari 2005, Arr.Cass. 2005, afl. 1, 132 en Pas. 2005, afl. 1, 142.

Page 152: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

146

Cass. 23 maart 2004, Arr.Cass. 2004, afl. 3, 518, Pas. 2004, afl. 3, 500, RABG 2004, afl. 16, 1061, noot

SCHUERMANS, F. en Rev.dr.pén. 2005 (verkort), afl. 6, 661, noot DE VALKENEER, C.

Cass. 14 oktober 2003, Arr.Cass. 2003, afl. 10, 1862, NJW 2003, afl. 53, 1367, Pas. 2003, afl. 9-10,

1607, concl. DE SWAEF, M., RABG 2004, afl. 6, 333, noot SCHUERMANS, F., RW 2003-2004, afl. 21, 814

en T.Strafr. 2004, afl. 2, 129, noot TRAEST, Ph.

Cass. 26 maart 2003, Arr.Cass. 2003, afl. 3, 782, JT 2003, afl. 6101, 482 en Pas. 2003, afl. 3, 656.

Cass. 17 december 2002, Arr.Cass. 2002, afl. 12, 2775.

Cass. 24 september 2002, RW 2003-04, 61, noot VANDROMME, S.

Cass. 30 oktober 2001, Arr.Cass. 2001, afl. 9, 1815, Pas. 2001, afl. 9-10, 1750 en T.Strafr. 2002, afl. 4,

198.

Cass. 15 februari 2000, Arr.Cass. 2000, afl. 3, 422 en Bull. 2000, afl. 2, 416.

Cass. 21 april 1998, Arr.Cass. 1998, 440 en Bull. 1998, 464.

Cass. 31 mei 1989, Arr.Cass. 1988-89, 1148, Bull. 1989, 1035 en Pas. 1989, I, 1035.

Cass. 26 februari 1986, Arr.Cass. 1985-86, 881, Bull. 1986, 801, JT 1986, 328, noot en Pas. 1986, I,

801.

Cass. 27 februari 1985, JT 1985, 728, noot GARABEDIAN, D. en RDPC 1985, 694.

Cass. 5 februari 1985, Arr.Cass. 1984-85, 772, Bull. 1985, 690 en Pas. 1985, I, 690-695.

Cass. 24 juni 1980, Arr.Cass. 1979-80, 1336, Bull. 1980, 1315 en Pas. 1980, I, 1315.

Cass. 10 januari 1978, Arr.Cass. 1977-78, 546.

Cass. 22 maart 1926, Arr.Cass. 1926, 310.

RvS 19 november 2009, nr. 198.039.

RvS 19 november 2009, nr. 198.040.

KI Antwerpen 24 juni 2010, onuitg., aangehaald in BERKMOES, H. en DELMULLE, J., De bijzondere

opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden, Brussel, Politeia, 2011, 596, nr. 599.

KI Antwerpen 17 december 2009, onuitg., aangehaald in BERKMOES, H. en DELMULLE, J., De bijzondere

opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden, Brussel, Politeia, 2011, 609, nr. 615.

Page 153: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

147

KI Gent 25 april 2006, nr. 2006/KI/172, onuitg., aangehaald in BERKMOES, H. en DELMULLE, J., De

bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden, Brussel, Politeia, 2011, 224-

225, nr. 220.

KI Gent 28 juni 2005, Vigiles 2005, afl. 4, 131, noot VERSPEELT, F.

KI Brussel 17 december 1999, Vigiles 2000, afl. 1, 17.

Gent 28 februari 2006, onuitg., aangehaald in BERKMOES, H. en DELMULLE, J., De bijzondere

opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden, Brussel, Politeia, 2011, 534, nr. 526.

Bergen 16 februari 1999, JT 1999, 661.

Antwerpen 13 oktober 1998, Vigiles 1999, afl. 2, 31, noot LYBAERT, D.

Bergen 5 mei 1992, RDPC 1992, 890, noot DE VALKENEER, C.

Brussel 3 maart 1987, RW 1987-88, 640, noot DE NAUW, A.

Corr. Gent 29 oktober 2004, Vigiles 2005, afl. 2, 64, noot BERKMOES, H.

Corr. Dendermonde 19 november 2001, AJT 2001-02, 536.

2.3. Belgische rechtsleer

BEERNAERT, M., “La loi du 27 décembre 2005 visant à améliorer les modes d’investigation dans la lutte

contre le terrorisme et la criminalité grave et organisée: un premier aperçu rapide”, JT 2006, afl.

6218, 193-196.

BERKMOES, H., “Bijzondere opsporingsmethoden (observatie, infiltratie, informantenwerking)” in

Postal Memorialis. Lexicon strafrecht, strafvordering en bijzondere wetten, Mechelen, Kluwer, losbl.,

B216/01 – B216/106.

BERKMOES, H. en DELMULLE, J., De bijzondere opsporingsmethoden en enige andere

onderzoeksmethoden, Brussel, Politeia, 2011, 1128 p.

BERKMOES, H. en DELMULLE, J., “For your ears only: de informantenwerking”, Custodes 2004, afl. 1, 81-

101.

BERNEMAN, S., “Van relativering naar rationalisering van de bewijsuitsluitingsregel”, T.Strafr. 2005, afl.

7, 489-507.

Page 154: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

148

BOSLY, H.-D., “Méthode particulière de recherche et principe de subsidiarité” (noot onder Cass. 28

oktober 2009), Rev.dr.pén. 2010, afl. 4, 504-508.

CHICHOYAN, D., “Les droits fondamentaux dans les méthodes particulières de recherche: finalement,

pourquoi pas?”, JLMB 2008, afl. 14, 600-615.

DECAIGNY, T., “De BOM-controle anno 2008”, T.Strafr. 2008, afl. 3, 183-187.

DECAIGNY, T., Tegenspraak in het vooronderzoek, Antwerpen – Cambridge, Intersentia, 2013, 719 p.

DELMULLE, J., “Wat na het arrest van 21 december 2004 van het Arbitragehof? De kamer van

inbeschuldigingstelling als onpartijdige en onafhankelijke rechter belast met de controle over de

toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie? Een eerste toetsing aan

de praktijk” (noot onder KI Gent 6 december 2004), T.Strafr. 2005, afl. 3, 230-234.

DE NAUW, A., “Provocatie” in Commentaar Strafrecht en Strafvordering, Antwerpen, Kluwer, losbl.,

97-116.

DE NAUW, A. en SCHUERMANS, F., “De wet betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige

andere onderzoeksmethoden”, RW 2003-04, afl. 24, 921-953.

DE ROY, C. en VANDROMME, S., Bijzondere opsporingsmethoden en aanverwante onderzoeksmethoden,

Antwerpen, Intersentia, 2004, 122 p.

DE ROY, C. en VANDROMME, S., “Het Arbitragehof en de bijzondere opsporingsmethoden: klare taal,

maar geen pasklaar antwoord voor het vertrouwelijk dossier”, T.Strafr. 2005, afl. 3, 187-198.

DE RUE, M., “Les droits de l’homme et les méthodes modernes d’enquête policière”, JT 2000, 321-

330.

DE RUE, M. en DE VALKENEER, C., Les méthodes particulières de recherche et quelques autres méthodes

d’enquête. Analyse des lois du 6 janvier 2003 et du 27 décembre 2005 et de leurs arrêtés

d’application, Brussel, Larcier, 2008, 202 p.

DE VALKENEER, C. en DEJEMEPPE, B., Le droit de la police. La Loi, l’institution et la société, Brussel, De

Boeck, 1991, 319 p.

GOOSSENS, F., “De B.O.M.-Wet deels vernietigd”, TvW 2005, afl. 4, 121-122.

Page 155: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

149

GUENTER, S. en SCHUERMANS, F., “Enkele recente Antigoon-evoluties en de toepassing ervan op een

onregelmatige observatie en/of infiltratie” (noot onder KI Gent 25 juni 2013), T.Strafr. 2013, afl. 5,

329-335.

MEESE, J., “Bijzondere opsporingsmethoden en andere onderzoeksmethoden”, NJW 2003, afl. 47,

1134-1153.

MEEUS, S., “Strafbaarheid of straffeloosheid van infiltranten”, Jura Falconis 2006-2007, afl. 3, 513-

536.

ONSEA, I., De bestrijding van de georganiseerde misdaad: de grens tussen waarheidsvinding en

grondrechten, Antwerpen, Intersentia, 2003, 533 p.

PIPERS, A. en DE HERT, P., Handboek privacy. Persoonsgegevens in België, Brussel, Politeia, 1997, losbl.

ROELANTS, V., “Nieuwe BOM-Reparatiewet”, RABG 2009, afl. 4, 309-311.

ROZIE, M., “De controle op de bijzondere opsporingsmethoden door de kamer van

inbeschuldigingstelling”, NC 2006, afl. 3, 154-161.

SCHUERMANS, F., “BOM-commotie had vermeden kunnen worden”, Juristenkrant 2009, afl. 182, 2.

SCHUERMANS, F., “B.O.M.-reparatiewet van 27 december 2005 (B.S. 30 december 2005) verbetert de

onderzoeksmethoden in de strijd tegen het terrorisme en de zware en georganiseerde criminaliteit”,

RABG 2006, afl. 3, 224-233.

SCHUERMANS, F., “De Antigoonleer inzake het onrechtmatig verkregen bewijs en de door de politie

opzettelijk begane onrechtmatigheden of misdrijven”, T.Strafr. 2007, afl. 1, 55-61.

SCHUERMANS, F., “Grondwettelijk Hof laat ‘BOM-reparatiewet’ quasi ongemoeid”, RABG 2008, afl. 1,

4-27.

SCHUERMANS, F., “Saga rond BOM-wet duurt voort”, Juristenkrant 2008, afl. 174, 3.

SCHUERMANS, F. en BERKMOES, H., “De BOM-Reparatiewet van 27 december 2005: het klein

onderhoud, de reparatie en de revisie van de bijzondere en enige andere opsporingsmethoden”,

T.Strafr. 2006, afl. 2, 65-77.

TIMPERMAN, M., “Het Hof van Cassatie en de controle over de toepassing van de bijzondere

opsporingsmethoden: Though this be madness, yet there is a method in it” in DERUYCK, F., DE SWAEF,

Page 156: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

150

M., ROZIE, J., ROZIE, M., TRAEST, Ph. en VERSTRAETEN, R., De wet voorbij. Liber Amicorum Luc Huybrechts,

Antwerpen, Intersentia, 2010, 399-414.

TRAEST, Ph., “De wet betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere

onderzoeksmethoden”, Orde Dag 2003, afl. 21, 15-23.

TRAEST, Ph. en MEESE, J., “België” in TAK, P.J.P., Heimelijke opsporing in de Europese Unie: de

normering van bijzondere opsporingsmethoden in de landen van de Europese Unie, Antwerpen,

Intersentia, 2000, 9-65.

UREEL, M., Een klare en praktische kijk op de bijzondere opsporingsmethoden, onuitg., 151 p.

VAN CAUTER, J., “De BOM-controle na de tweede reparatie”, T.Strafr. 2009, afl. 3, 143-150.

VAN CAUTER, J., “Is de BOM gered?”, T.Strafr. 2010, afl. 3, 139-143.

VAN CAUWENBERGHE, K. en HUTSEBAUT, F., “De wet betreffende de bijzondere opsporingsmethoden

(B.O.M). Waarheen met de rechtszekerheid?”, Orde dag 2003, afl. 21, 9-14.

VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht, Strafprocesrecht en Internationaal Strafrecht in hoofdlijnen. Deel I:

Strafrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 698 p.

VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht, Strafprocesrecht en Internationaal Strafrecht in hoofdlijnen. Deel II:

Strafprocesrecht, Antwerpen, Maklu, 2011, 1277 p.

VANDROMME, S., “Non-disclosure van gevoelige informatie in een strafprocedure: hoe de handicap

voor de verdediging compenseren?”, TvMR 2005, afl. 1, 11-14.

VANDROMME, S. en DE ROY, C., “De ‘dark side’ van de bijzondere opsporingsmethoden: over de

onmogelijke rechterlijke controle op het vertrouwelijk dossier”, TvMR 2004, afl. 1, 12-15.

VANDROMME, S. en DE ROY, C., “Het vertrouwelijk dossier: Quo vadit?” (noot onder GwH 21 december

2004), RW 2004-05, afl. 33, 1295-1298.

VAN GAEVER, J., “Eén jaar evolutie van de wettigheidcontrole op de bijzondere opsporingsmethoden”,

T.Strafr. 2007, afl. 1, 61-65.

VAN GAEVER, J., noot onder Cass. 16 februari 2010, T.Strafr. 2011, afl. 3, 196.

VANWALLEGHEM, P., “Cassatie haalt vangnet voor BOM-controle weg”, Juristenkrant 2008, afl. 167, 2.

Page 157: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

151

VERMEULEN, G., VANDER BEKEN, T., ZANDERS, P. en DE RUYVER, B., Internationale samenwerking in

strafzaken en rechtsbescherming, Brussel, Politeia, 1995, 386 p.

VERSPEELT, F., “Politiële infiltratie en provocatie”, Vigiles 2003, afl. 1, 6-21.

VERSTRAETEN, R., “Opsporingsmethoden: regulering en controle in België en Frankrijk”, DD 1995, 605-

643.

WAETERINCKX, P., “Inzage in het vertrouwelijke dossier betreffende bijzondere opsporingsmethoden

via de omweg van het verzoek tot het verrichten van bijkomende onderzoekshandelingen (art.

61quinquies Sv.)”, RABG 2005, afl. 13, 1220-1224.

3. BRONNEN UIT ENGELAND EN WALES

CARD, R. en WARD, R., The Criminal Procedure and Investigations Act 1996, Bristol, Jordan Publishing

Limited, 1997, 287 p.

GLOVER, R., Murphy on Evidence, Oxford, Oxford University Press, 2015, 816 p.

HOME OFFICE, Covert Human Intelligence Sources. Code of Practice, s.l., The Stationary Office, 2010, 55

p.

HOME OFFICE, Covert Surveillance and Property Interference. Revised Code of Practice, s.l., The

Stationary Office, 2010, 87 p.

INNS OF COURT SCHOOL OF LAW, Criminal Litigation & Sentencing, Londen, Blackstone Press Limited,

1996, 362 p.

MINISTRY OF JUSTICE, Criminal Procedure and Investigations Act 1996. Code of Practice, 2015, 18 p.

MONAGHAN, N., Law of Evidence, Cambridge, Cambridge University Press, 2015, 528 p.

ORMEROD, D., Blackstone’s Criminal Practice 2012, Oxford, Oxford University Press, 2012, 3328 p.

SPRACK, J., Emmins on criminal procedure, Oxford, Oxford University Press, 2002, 562 p.

TAK, P.J.P., “Engeland en Wales” in TAK, P.J.P., Heimelijke opsporing in de Europese Unie: de

normering van bijzondere opsporingsmethoden in de landen van de Europese Unie, Antwerpen,

Intersentia, 2000, 207-298.

TAYLOR, C., “In the Public Interest: Public Interest Immunity and Police Informants”, J. Crim. L. 2001,

Vol. 65, 435-447.

Page 158: Het vertrouwelijk dossier: een noodzakelijk kwaad in ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/213/374/RUG01-002213374_2015_0001_AC.pdf · Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering

152

4. OVERIGE BRONNEN

Contact via e-mail met de huidige nationale informantenbeheerder op 30 juli 2015.

Contact via e-mail met Frank Van der Mueren, hoofd van de directie gerechtelijke operaties (DJO)

van de federale politie, op 30 april 2015.

Contact via e-mail met mevr. Christel Defever, attaché FOD Justitie, op 18 mei 2015.

Contact via e-mail met mevr. Sandra Steurbaut, attaché College van de hoven en rechtbanken, op 14

augustus 2015.

College van de hoven en rechtbanken, De jaarlijkse statistieken van de hoven en de rechtbanken -

Gegevens 2013 – Hoven van Beroep – Correctionele zaken,

http://justitie.belgium.be/nl/binaries/Pub_COR_NL_2013_tcm265-244093.pdf, 257 p.

Dienst voor het strafrechtelijk beleid, Jaarrapport 2013 in uitvoering van artikel 90decies Sv.,

http://www.dsb-spc.be/doc/pdf/RAP_90deciesSv_2013_NL.pdf, 53 p.

EUROPOL, 2004 European Union Organised Crime Report,

https://www.europol.europa.eu/content/publication/european-union-organised-crime-report-2004-

1497, 26 p.

FOD Justitie, De jaarlijkse statistieken van de hoven en de rechtbanken - Gegevens 2012 – Hoven van

Beroep – Correctionele zaken,

http://justitie.belgium.be/nl/binaries/Pub_COR_NL_2013_tcm265-236566.pdf, 263 p.

FOD Justitie, De jaarlijkse statistieken van de hoven en de rechtbanken - Gegevens 2011 – Hoven van

Beroep – Correctionele griffies,

http://justitie.belgium.be/nl/binaries/HvB_correctioneel_2011_NL_tcm265-218910.pdf, 248 p.

Het Nieuwsblad 3 februari 2015, “Geen procedurefouten gemaakt in zaak-Aquino”,

http://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20150203_01508438.

INVESTIGATORY POWERS TRIBUNAL, Operation – Cases upheld,

http://www.ipt-uk.com/section.aspx?pageid=9.

NEDERLANDSE POLITIE (KORPS LANDELIJKE POLITIEDIENSTEN), Nationaal dreigingsbeeld 2012 – Georganiseerde

criminaliteit, https://www.politie.nl/binaries/content/assets/politie/documenten-

algemeen/nationaal-dreigingsbeeld-2012/nationaal-dreigingsbeeld-eindrapport.pdf, 284 p.