Author
others
View
1
Download
0
Embed Size (px)
Faculteit Rechtsgeleerdheid
Universiteit Gent
Academiejaar 2013-2014
RECHTS(ON)ZEKERHEID IN HET FISCAAL RECHT
Masterproef van de opleiding
‘Master in de rechten’
ingediend door
Lore Rammeloo
(studentennummer: 904353)
Promotor: Prof. Dr. Paul Beghin
Commissaris: Prof. Dr. Inge Van De Woesteyne
I
WOORD VOORAF
Ik zoom uit op de complexe veelheid van het bestaan, tot het grotere geheel mij duidelijk wordt.
Opgelucht zuchtend bij de perceptie van een overzicht. Alsof je in een opstijgend vliegtuig ineens
de structuren van de chaotische stad herkent, op zoek naar de blauwdruk van het ‘ding’ dat
achteraf mijn leven zal worden genoemd. Het hoofdstuk over mijn studententijd in Gent is en
blijft ongetwijfeld een belangrijk onderdeel van mijn verhaal. Onzeker begon ik aan mijn
rechtenstudie, maar gaandeweg heb ik mij, zowel academisch als persoonlijk, weten te
ontplooien. Ik heb niet gekozen voor de meest simpele, maar wel voor de meest uitdagende weg.
De apotheose van mijn periode aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid wordt ongetwijfeld
gevormd door mijn Erasmuservaring in Amsterdam en het schrijven van een masterproef. Ik heb
ervoor gekozen een onderzoek te voeren naar de rechts(on)zekerheid in het fiscaal recht, een
actueel thema waarmee ieder van ons dagelijks wordt geconfronteerd. Ik vroeg me af hoe we zijn
terechtgekomen in een systeem dat dermate complex is dat zelfs de specialisten het noorden
dreigen te verliezen. Ook in mijn masterproef moest ik opstijgen in de hoop de structuren van de
chaotische fiscale wereld te zien. Ik verliet mijn veilige juridische thuishaven om na te gaan wat
nu precies de invloed is van rechtsonzekerheid op het investeringsklimaat. Een belangrijke vraag
om België aantrekkelijk te maken en te houden in een internationale investeringseconomie.
Had ik deze opdracht volledig op eigen houtje moeten tot stand brengen, zou ik niet tot het
huidige resultaat gekomen zijn. Mijn bijzondere dank en erkentelijkheid gaan uit naar mijn
enthousiaste promotor, Professor Doctor Paul Beghin, die mij van begin tot eind heeft gesteund
en gestuurd. Zijn interesse en betrokkenheid tijdens mijn onderzoek waren een bron van inspiratie
en motivatie.
Bovendien wil ik uitdrukkelijk Piet Vandendriessche, Kristof Willekens, Nick Van Gils, Karl
Collaerts, Philippe Vyncke en David Rombouts bedanken voor de warme ontvangst en de
duurzame tijd die ieder van hen heeft willen vrijmaken. Deze mensen hebben, elk op hun eigen
manier, de problematiek van mijn onderzoek praktisch en verhelderend belicht. Bovendien
zorgden deze gesprekken voor een aangenaam, afwisselend en boeiend werkklimaat.
Tot slot wil ik graag mijn ouders bedanken, die mij niet alleen tijdens deze masterproef, maar
gedurende mijn volledige studieloopbaan onvoorwaardelijk moreel en financieel hebben
II
gesteund, mijn broers, zussen en familie voor hun eeuwige motivatie en vertrouwen en mijn
lotgenoten, van wie sommigen vrienden voor het leven zijn geworden.
Lore Rammeloo
Gent, mei 2014
III
INHOUD
WOORD VOORAF ...................................................................................................................................... I
INLEIDING ................................................................................................................................................. 1
DEEL I DE PROBLEMATIEK VAN DE RECHTSONZEKERHEID IN HET FISCAAL RECHT . 3
HOOFDSTUK 1 HET BEGINSEL VAN DE RECHTSZEKERHEID .......................................................................... 3
Afdeling 1 De kwalificatie van de rechtszekerheid ............................................................................ 3
Afdeling 2 De pijlers van objectieve rechtszekerheid ....................................................................... 4 § 1 De kenbaarheid ..................................................................................................................................................................... 5 § 2 De stabiliteit ............................................................................................................................................................................ 7 § 3 De afdwingbaarheid ............................................................................................................................................................ 8
Afdeling 3 Twee bronnen van rechtsonzekerheid .............................................................................. 8
HOOFDSTUK 2 DE EERSTE BRON VAN RECHTSONZEKERHEID: DE WETGEVER ........................................ 11
Afdeling 1 De juridische grondslag van belastingen ...................................................................... 11
Afdeling 2 Het spanningsveld van de wetgever ................................................................................ 12 § 1 De aanhoudende verkiezingskoorts .......................................................................................................................... 12 § 2 Het effect van de consumptiedrift .............................................................................................................................. 14
A. De imperatieve begrotingsnorm ............................................................................................................................ 14 B. Illustratie ........................................................................................................................................................................... 15
§ 3 De zesde staatshervorming ........................................................................................................................................... 17 A. De uitbreiding van de fiscale autonomie ............................................................................................................. 17 B. Fiscaal instrumentalisme ........................................................................................................................................... 18 C. Illustratie ........................................................................................................................................................................... 19
Afdeling 3 De pijlers van objectieve rechtszekerheid in het gedrang ..................................... 19 § 1 Impact van de spanningsfactoren .............................................................................................................................. 19 § 2 Stabiliteit en kenbaarheid onder druk ..................................................................................................................... 20
A. Stabiliteit ........................................................................................................................................................................... 20 B. Kenbaarheid .................................................................................................................................................................... 21
Afdeling 4 Estafette van wetgeving ....................................................................................................... 23 § 1 Aftrek voor risicokapitaal .............................................................................................................................................. 23
A. Een nieuwe aftrek anno 2005 .................................................................................................................................. 23 B. Beperking van het maximumtarief ........................................................................................................................ 24 C. Afschaffing van de overdraagbaarheid ................................................................................................................ 26 D. Overgangsregime .......................................................................................................................................................... 26
§ 2 Fairness tax .......................................................................................................................................................................... 29
IV
A. Een complementaire heffing naast de aftrek voor risicokapitaal ............................................................. 29 B. Idee overgewaaid uit Engeland ................................................................................................................................ 29 C. Fairness tax in België .................................................................................................................................................... 30 D. De belastbare basis ....................................................................................................................................................... 31 E. Potentiële problemen ................................................................................................................................................... 32
§ 3 Liquidatibonus .................................................................................................................................................................... 34 A. Uitzonderingsmaatregel verdwijnt ........................................................................................................................ 34 B. Overgangsregime met strikt tijdskader ............................................................................................................... 35 C. Introductie van een onaantastbaarheidsperiode ............................................................................................. 36
§ 4 Meerwaarden op aandelen ............................................................................................................................................ 37 A. Introductie van een minimale houdperiode ...................................................................................................... 37 B. Een nieuwe belastbare meerwaarde ..................................................................................................................... 38 C. Uitzonderingsregime voor tradingvennootschappen .................................................................................... 40
§ 5 Voordeel van alle aard voor bedrijfswagens .......................................................................................................... 40 A. Veelvuldige veranderingen van de berekeningswijze ................................................................................... 41 B. Het einde van een oude discussie ........................................................................................................................... 42 C. Het begin van heel wat onduidelijkheid ............................................................................................................... 43 D. De forfaitaire ouderdomsvermindering .............................................................................................................. 44
§ 6 Aftrekbare bestedingen in de personenbelasting ................................................................................................ 45 A. Overdracht van de bevoegdheid naar de gewesten ........................................................................................ 45 B. De voorlopige federale regeling ............................................................................................................................... 46
§ 7 Belastingvoordeel voor dienstencheques ............................................................................................................... 47 A. Beperking van het plafond ......................................................................................................................................... 47 B. De prijsstijging ................................................................................................................................................................ 48
HOOFDSTUK 3 DE TWEEDE BRON VAN RECHTSONZEKERHEID: DE ADMINISTRATIE ............................ 49
Afdeling 1 De administratie als slechte verliezer ............................................................................ 49 A. De sterfhuisclausule ...................................................................................................................................................... 51
1. Consequente (lagere) rechtspraak ................................................................................................................... 51 2. Een nieuwe uitweg? ................................................................................................................................................ 52
B. Kosten van onthaal versus publiciteitskosten .................................................................................................... 53 Afdeling 2 Administratieve circulaires ................................................................................................. 55
§ 1 Oorspronkelijke doelstelling ......................................................................................................................................... 55 § 2 De administratie wikt en weegt ................................................................................................................................... 56
A. De aanslag geheime commissielonen ......................................................................................................................... 57 1. Een inschikkelijke administratie ....................................................................................................................... 57 2. De administratieve ommekeer .......................................................................................................................... 58 3. Terug naar af .............................................................................................................................................................. 59 4. De wetgever grijpt in .............................................................................................................................................. 61
B. De Liquidatiebonus ....................................................................................................................................................... 62 § 3 Een onwettige circulaire is niet afdwingbaar ........................................................................................................ 63 § 4 De administratie neemt te laat positie in ................................................................................................................. 63
Afdeling 3 De ruling ...................................................................................................................................... 64
Afdeling 4 Andere instrumenten ter bevordering van de rechtszekerheid .......................... 65
V
§ 1 Antwoorden van de Minister ........................................................................................................................................ 65 § 2 Frequently Asked Question ........................................................................................................................................... 66
Afdeling 5 De belastingcontroles ............................................................................................................ 66
DEEL II FISCALE STABILITEIT: EEN ZEGEN OF UITDAGING? ............................................. 69
HOOFDSTUK 1 BELASTINGSYSTEMEN DOOR DE OGEN VAN INTERNATIONALE BEDRIJVEN ................... 69
Afdeling 1 Grote versus kleine economieën ........................................................................................ 69 § 1 Attractieve economieën .................................................................................................................................................. 69 § 2 Uitdagende economieën ................................................................................................................................................. 70 § 3 Belemmeringen en opportuniteiten voor gunstige rechtssystemen .......................................................... 71
Afdeling 2 Graadmeters van attractiviteit ......................................................................................... 72 § 1 De competitiviteit .............................................................................................................................................................. 72 § 2 De administratieve last ................................................................................................................................................... 74 § 3 Het totale belastingtarief ................................................................................................................................................ 75
Afdeling 3 Analyse ......................................................................................................................................... 75
HOOFDSTUK 2 DE POSITIE VAN BELGIË IN EEN EUROPEES PERSPECTIEF ............................................... 79
HOOFDSTUK 3 SLEUTELS TOT SUCCES ............................................................................................................ 80
DEEL III GEVOLGEN VAN RECHTSONZEKERHEID OP HET INVESTERINGSKLIMAAT 82
HOOFDSTUK 1 DE BAROMETER VAN DE ATTRACTIVITEIT IN MONDIAAL OPZICHT ................................ 83
Afdeling 1 De meest aantrekkelijke investeringsbestemmingen .............................................. 83 § 1 Het aantal directe buitenlandse investeringen .................................................................................................... 83
A. DBI anno 2010 ................................................................................................................................................................ 83 B. DBI anno 2011 ................................................................................................................................................................ 83 C. DBI anno 2012 ................................................................................................................................................................ 84
§ 2 De perceptie van investeerders ................................................................................................................................... 85 § 3 De effectieve selectiecriteria ........................................................................................................................................ 86
Afdeling 2 Een toetsing van de selectiecriteria ................................................................................ 87
Afdeling 3 De correlatie met rechtszekerheid ................................................................................... 88
HOOFDSTUK 2 DE POSITIE VAN BELGIË ALS INVESTERINGSBESTEMMING .............................................. 91
CONCLUSIE ............................................................................................................................................. 93
BIBLIOGRAFIE .......................................................................................................................................... I
1
INLEIDING
1. Het fiscaal klimaat in België wordt de laatste jaren onderhuids getekend door een zekere
mate van rechtsonzekerheid, waardoor de Belgische concurrentiekracht onder druk komt te staan.
Nederland, Luxemburg, Zwitserland en Ierland, onze buurlanden, zijn de grootste concurrenten
van België als aantrekkelijke vestigingsplaats en zij scoren beduidend hoger op
belastingzekerheid. In de naweeën van de economische crisis blijkt risicobeperking één van de
belangrijkste factoren te zijn bij de keuze van de locatie om activiteiten te vestigen. Stabiliteit en
transparantie van de politieke, wetgevende en administratieve omgeving zijn sleutels voor
attractiviteit. Net op dat vlak scoort ons land niet al te best. Een doorn in het oog voor een land
met een open economie, dat voor potentiële tewerkstelling en welvaart sterk afhankelijk is van
buitenlandse investeerders.
2. In mijn onderzoek, dat is onderverdeeld in drie grote luiken, sta ik eerst stil bij de
problematiek van de rechtsonzekerheid in het fiscaal recht (I). Na een korte analyse van de
noodzakelijke pijlers om rechtszekerheid te realiseren, lijkt het mij dat er twee belangrijke
pionnen zijn die deze voorwaarden doen kraken. Een eerste bron van rechtsonzekerheid is de
wetgever, die de taak heeft goede wetten uit te vaardigen die passen in de complexe en
dynamische maatschappij van vandaag. Door de aanhoudende verkiezingskoorts, het effect van de
consumptiedrift en de invloed van de zesde staatshervorming, blijkt dit geen eenvoudige opdracht
te zijn. Het gevolg hiervan is dat we te maken krijgen met een wetgever die aan een razendsnel
tempo wetten uitvaardigt. De slechte kwaliteit en de leemtes, waardoor reparatiewetgeving zich
opdringt, zorgen ervoor dat de stabiliteit en de kenbaarheid van de wetten in het gedrang komt.
Door de toename van vage en onbepaalde begrippen in de fiscale wetgeving, krijgt de
administratie een grotere appreciatiebevoegdheid. Hierin schuilt de tweede bron van
rechtsonzekerheid. Niet zelden leidt deze ruimere beoordelingsbevoegdheid tot interpretatie- en
kwalificatieproblemen, wat op hun beurt resulteert in potentiële meningsverschillen. De
administratie blijkt echter een slechte verliezer te zijn. Ze deinst er niet voor terug om bij de
wetgever aan te kloppen om haar gelijk te halen, noch om bestaande rechtspraak naast zich neer te
leggen. Het is daarenboven frappant dat de instrumenten, die oorspronkelijk werden gecreëerd
met het oog op het verbeteren van de rechtszekerheid, op hun beurt de potentie van
rechtsonzekerheid in zich dragen. Bovendien is de relatie tussen de belastingcontroleur en de
belastingplichtige er één van wantrouwen. Het systeem van het horizontaal toezicht zou de
rechtszekerheid aanzienlijk kunnen verbeteren, maar dat vereist een heuse mentaliteitswijziging.
2
3. In het volgende luik ga ik na wat de fiscale (in)stabiliteit precies inhoudt (II). Het
vertrekpunt vormt een analyse van grote en kleine economieën. Vervolgens ga ik na in welke
mate de competitiviteit, de administratieve last en het totale belastingtarief een impact hebben op
de attractiviteit van een land. Aan de hand van mijn bevindingen onderzoek ik de positie van
België in een Europees perspectief.
4. Tot slot gaat mijn volle aandacht naar het luik over de gevolgen van de rechtsonzekerheid
op het investeringsklimaat (III). Op basis van de evolutie van het aantal directe buitenlandse
investeringen, de perceptie van investeerders en de effectieve selectiecriteria ga ik na of er
daadwerkelijk een verband bestaat tussen een rechtszeker fiscaal klimaat en het aantal directe
buitenlandse investeringen. Om mijn onderzoek te beëindigen, sta ik stil bij de positieve en
negatieve punten die ons land als investeringsbestemming kenmerken.
3
DEEL I DE PROBLEMATIEK VAN DE RECHTSONZEKERHEID IN
HET FISCAAL RECHT
Hoofdstuk 1 Het beginsel van de rechtszekerheid
Afdeling 1 De kwalificatie van de rechtszekerheid
5. De rechtszekerheid is één van de basiselementen van een rechtsstaat. Een burger kan
alleen vrij en met voldoende kennis van zaken de gevolgen van toekomstig gedrag inschatten als
hij voldoende zekerheid heeft over het bestaan en de inhoud van zijn rechten en plichten, zowel
ten aanzien van zijn medeburgers als ten aanzien van de overheid.1
6. Over het karakter van het rechtszekerheidsbeginsel bestaat wat onenigheid. Volgens een
eerste strekking, die gevolgd wordt door S. VAN CROMBRUGGE, is de rechtszekerheid een
belastingbeginsel. De belastingbeginselen vormen een vaag en moeilijk te definiëren begrip en
zijn samengevat in de zogenaamde belastingtheorieën.2 Deze theorieën geven aan en motiveren
waarop het recht van de overheid berust om belastingen te heffen en duiden de beginselen aan die
bij het opbouwen van een verantwoord belastingstelsel moeten worden gehanteerd. 3
Belastingbeginselen worden daarom het best omschreven als richtsnoeren die de wetgever zou
moeten respecteren bij het uitwerken van het belastingstelsel. Naast de rechtszekerheid worden
onder meer de rechtvaardigheid, de doeltreffendheid, het draagkrachtbeginsel en de eenvoud van
het stelsel gerekend tot de belastingbeginselen. Over de verhouding tot de rechtsregels bestaat
heel wat onduidelijkheid. De voornaamste invloed die van de belastingbeginselen uitgaat, is
zonder twijfel die op het beleid.4
7. B. PEETERS volgt de strekking die de rechtszekerheid kwalificeert als algemeen
rechtsbeginsel met algemene draagwijdte.5 Het grote verschil met de belastingbeginselen is dat
algemene rechtsbeginselen concrete juridische principes vormen met een veel duidelijkere
inhoud. Het recht komt immers niet alleen tot uiting in de wet, maar ook in de ongeschreven
1 B. PEETERS, “Rechts(on)zekerheid in het belastingrecht”, TFR 1994, afl. 127, 179; P. POPELIER, Rechtszekerheid als beginsel voor behoorlijke regelgeving, Antwerpen, Intersentia, 1997, 175-176. 2 S. VAN CROMBRUGGE, De grondregels van het Belgisch fiscaal recht, Antwerpen, Biblo, 2013, 10. 3 H.J. HOFSTRA en R.E.C.M. NIESSEN, Inleiding tot het Nederlands belastingrecht, Deventer, Kluwer, 2002, 65. 4 S. VAN CROMBRUGGE, De grondregels van het Belgisch fiscaal recht, Antwerpen, Biblo, 2013, 10-11. 5 B. PEETERS, “Rechts(on)zekerheid in het belastingrecht”, TFR 1994, afl. 127, 179; P. POPELIER, Rechtszekerheid als beginsel voor behoorlijke regelgeving, Antwerpen, Intersentia, 1997, 485.
4
algemene rechtsbeginselen, die ook deel uitmaken van het positief recht. De algemene
draagwijdte heeft tot gevolg dat het rechtszekerheidsbeginsel niet eigen is aan het belastingrecht,
maar de verschillende rechtstakken overstijgt. Algemene rechtsbeginselen worden vrijwel
eensgezind aanvaard, omdat ze aan de grondslag liggen van een gehele rechtsmaterie of
instelling.6
8. Dat de rechtszekerheid tot de belastingbeginselen behoort, sluit helemaal niet uit dat het
ook een algemeen rechtsbeginsel zou zijn.7 Het Hof van Justitie benoemde in het Elmeka-arrest
het rechtszekerheidsbeginsel als een algemeen rechtsbeginsel door te oordelen dat het
rechtszekerheidsbeginsel deel uitmaakt van de communautaire rechtsorde, waardoor de lidstaten
dit beginsel moeten respecteren. 8 Het Hof van Cassatie kwalificeerde het
rechtszekerheidsbeginsel als een beginsel van behoorlijk bestuur.9 De rechtsleer leidde hieruit af
dat het Hof van Cassatie met dit doorbraakarrest het rechtszekerheidsbeginsel erkende als
algemeen rechtsbeginsel met grondwettelijke waarde.10 C. PARMENTIER gaf daarentegen de
erkenning van het rechtszekerheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur toe, maar
weigerde het beginsel te kwalificeren als algemeen rechtsbeginsel, omdat het volgens hem te
onbepaald is.11 Los van het debat over de kwalificatie van het rechtszekerheidsbeginsel dient de
wetgever dit beginsel te respecteren bij de uitwerking van het belastingstelsel.12
Afdeling 2 De pijlers van objectieve rechtszekerheid
9. Traditioneel wordt in de doctrine een onderscheid gemaakt tussen objectieve en
subjectieve rechtszekerheid. De objectieve rechtszekerheid (i.e. zekerheid betreffende het
objectieve recht) betekent dat de bronnen en de inhoud van het recht kenbaar zijn, dat het recht
een stabiel karakter vertoont en dat de afdwingbaarheid van het recht door de werking van de
rechterlijke macht wordt verzekerd. De subjectieve rechtszekerheid (i.e. zekerheid omtrent de
6 F. VANISTENDAEL, “Algemene rechtsbeginselen in het belastingrecht”, AFT 1989, afl. 12, 311; B. PEETERS, “Rechts(on)zekerheid in het belastingrecht”, TFR 1994, afl. 127, 179; P. POPELIER, Rechtszekerheid als beginsel voor behoorlijke regelgeving, Antwerpen, Intersentia, 1997, 488; S. VAN CROMBRUGGE, De grondregels van het Belgisch fiscaal recht, Antwerpen, Biblo, 2013, 11. 7 H.J. HOFSTRA en R.E.C.M. NIESSEN, Inleiding tot het Nederlands belastingrecht, Deventer, Kluwer, 2002, 67-68. 8 HvJ 14 september 2006, C-181/04, Elmeka, Jur. 2006, I, 8167. 9 Cass. 27 maart 1992, A.R. nr. 6891, Belgische Staat/Van Apers, Arr.Cass. 1991-92, afl. 1, 727. 10 S. VAN CROMBRUGGE, “De vernietiging of vermindering van een aanslag wegens schendig van algemene beginselen van behoorlijk bestuur in het fiscaal recht” in S. VAN CROMBRUGGE en P. BEGHIN (eds.), Gentse geschriften over fiscaal recht en fiscaliteit, Kalmthout, Biblo, 1989, 27; S. VAN CROMBRUGGE, “Het vertrouwensbeginsel in het fiscaal recht”, TFR 1996, afl. 1, 5. 11 C. PARMENTIER, “La sécurité juridique, un principe générale du droit?” in La sécurité juridique, Luik, Editions du jeune barreau de Liège, 1993, 21-34. 12 H.J. HOFSTRA en R.E.C.M. NIESSEN, Inleiding tot het Nederlands belastingrecht, Deventer, Kluwer, 2002, 68; S. VAN CROMBRUGGE, De grondregels van het Belgisch fiscaal recht, Antwerpen, Biblo, 2013, 10-11.
5
subjectieve rechten) houdt in dat de rechtsonderhorige zekerheid heeft over het bestaan en het
behoud van zijn subjectieve rechten.13
10. Deze twee vormen van rechtszekerheid zijn niet los te koppelen. De objectieve
rechtszekerheid is noodzakelijk om subjectieve rechtszekerheid te bekomen. De objectieve
rechtszekerheid wordt gevormd door drie steunpilaren: de kenbaarheid, de vastheid en de
afdwingbaarheid van het objectieve recht.14
§ 1 De kenbaarheid
11. De kenbaarheid kan slechts gerealiseerd worden als de volgende vijf voorwaarden zijn
vervuld. Opdat het recht voldoende kenbaar kan zijn, moet het eerst en vooral opgenomen worden
in wettelijke bepalingen waardoor het wordt vastgezet. Deze vereiste heeft niet tot gevolg dat het
ongeschreven recht sowieso strijdig zou zijn met het rechtszekerheidsbeginsel.15 Vervolgens moet
het voor een rechtsonderhorige gemakkelijk zijn te weten welke rechtsregels in een bepaalde
situatie van toepassing kunnen zijn. Dit impliceert de nodige overzichtelijkheid en geen al te
onoverkomelijke complexiteit. 16 Een derde samenhangende voorwaarde betreft de
toegankelijkheid, die vereist dat de wetten behoorlijk worden bekend gemaakt. De publicatie van
regelgeving in een officieel publicatieblad is hiervan een voorbeeld.17 Het Europees Hof voor de
Rechten van de Mens oordeelt dat aan de voorwaarde van toegankelijkheid is voldaan wanneer de
materiële rechtsregel gepubliceerd, of minstens consulteerbaar, is.18
Als vierde voorwaarde veronderstelt kenbaarheid ook een zekere mate van voorzienbaarheid van
het recht. Het moet voor een belastingplichtige mogelijk zijn om, desnoods met juridisch advies,
de (fiscale) rechtsgevolgen van zijn handelen op een redelijke wijze te voorspellen. Om de
13 N. GEELHAND, “Over zekerheid, rechtszekerheid en vertrouwensleer in het huwelijksvermogensrecht”, TPR 1989, afl. 3, 941; B. PEETERS, “Rechts(on)zekerheid in het belastingrecht”, TFR 1994, afl. 127, 179-180. 14 N. GEELHAND, “Over zekerheid, rechtszekerheid en vertrouwensleer in het huwelijksvermogensrecht”, TPR 1989, afl. 3, 949; B. PEETERS, “Rechts(on)zekerheid in het belastingrecht”, TFR 1994, afl. 127, 179; P. POPELIER, Rechtszekerheid als beginsel voor behoorlijke regelgeving, Antwerpen, Intersentia, 1997, 176; B. PEETERS en T. WUSTENBERGHS, “De verenigbaarheid van vage en onbepaalde normen met het fiscaal legaliteits- en rechtszekrheidsbeginsel”, AFT 1999, afl. 3, 101; T. DE CLERCK, “Taal: de rechtsonzekerheid van het fiscaal recht?”, TFR 2012, afl. 431, 956. 15 N. GEELHAND, “Over zekerheid, rechtszekerheid en vertrouwensleer in het huwelijksvermogensrecht”, TPR 1989, afl. 3, 941; B. PEETERS, “Rechts(on)zekerheid in het belastingrecht”, TFR 1994, afl. 127, 182; P. POPELIER, Rechtszekerheid als beginsel voor behoorlijke regelgeving, Antwerpen, Intersentia, 1997, 256; G. MAES, “Bekendmaking van wetgeving, Feitelijke kennis en bindende kracht”, NJW 2004, afl. 86, 1123. 16 LL. FULLER, The Morality of Law, New Haven, Yale University Press, 1969, 39; B. PEETERS, “Rechts(on)zekerheid in het belastingrecht”, TFR 1994, afl. 127, 182-183; P. POPELIER, Rechtszekerheid als beginsel voor behoorlijke regelgeving, Antwerpen, Intersentia, 1997, 293. 17 EHRM 26 april 1979, nr. 6538/74, Sunday Times/Verenigd Koninkrijk; G. MAES, “Bekendmaking van wetgeving, Feitelijke kennis en bindende kracht”, NJW 2004, afl. 86, 1123; T. PIAZZON, La Sécurité Juridique, Parijs, Defrénois, 2009, 18-19. 18 EHRM 28 maart 1990, nr. 10890/84, Groppera Radio AG/Zwitserland; EHRM 25 januari 2005, nrs. 37096/97 en 37101/97, Karademirci/Turkije.
6
vereiste voorspelbaarheid te realiseren, moeten de rechtsregels precies en duidelijk worden
opgesteld.19 Ook internationale instanties zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
en het Hof van Justitie erkennen het belang van de voorzienbaarheid als criterium voor
deugdelijke fiscale wetgeving. De teneur van de arresten SHCHOKIN en SERKOV is dat een wet die
fiscale verplichtingen oplegt aan de rechtsonderhorigen, maar die onvoldoende duidelijk en
voorzienbaar is in zijn toepassing, het recht op het ongestoord genot van de eigendom dat ook
betrekking heeft op de belastingheffing (artikel 1, lid 1 Eerste Aanvullend Protocol EVRM)
schendt, tenzij de rechtsregel wordt uitgelegd in het voordeel van de belastingplichtige.20 Het Hof
van Justitie specifieerde dat rechtsregels voldoen aan de vereisten van rechtszekerheid als ze
duidelijk en nauwkeurig zijn en de gevolgen ervan voorzienbaar zijn. Een regel waarvan de
werkingssfeer te algemeen en onduidelijk is, voldoet niet aan het rechtszekerheidsbeginsel en kan
niet worden geacht evenredig te zijn met de nagestreefde doelstellingen.21
De rechtszekerheid heeft het meeste baat bij rechtsregels die zo nauw mogelijk aansluiten bij de
concrete casus en zo weinig mogelijk ruimte laten voor uiteenlopende interpretaties, zowel op
vlak van de toepassingsvoorwaarden als op vlak van de rechtsgevolgen. Vanuit dit oogpunt lijkt
een precieze en gedetailleerde wetgeving de oplossing en moeten vage en onbepaalde normen
zoveel mogelijk worden vermeden. Nochtans kan een overvloed aan categorieën, opsommingen
en andere detailregelingen leiden tot heel wat interpretatieproblemen. Bovendien dreigt dergelijke
detailwetgeving snel achterhaald te worden door de maatschappelijke ontwikkelingen, waardoor
de rechtsregels onrechtvaardig zullen aanvoelen. Het spoort de rechtsonderhorige ook aan zich
aan de toepassing van de rechtsregels te onttrekken. Vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid
moet een rechtsregel een minimale precisie bieden die nodig is voor de noodzakelijke
voorspelbaarheid. Vanuit het oogpunt van de rechtvaardigheid is voldoende flexibiliteit vereist
zodat er genoeg manoeuvreerruimte overblijft zowel naar concrete omstandigheden als naar de
toekomst toe. Men moet bijgevolg een evenwicht vinden tussen nauwkeurigheid en soepelheid.22
Tot slot impliceert kenbaarheid de nodige stabiliteit, die meteen de tweede pijler van de
objectieve rechtszekerheid vormt.
19 LL. FULLER, The Morality of Law, New Haven, Yale University Press, 1969, 39; W. LEISNER, “L’état de droit – une contradiction?”, in M. WALINE (ed.), Recueil d’études en hommage à Charles Eisenmann, Parijs, Cujas, 1977, 71 en 76; B. PEETERS, “Rechts(on)zekerheid in het belastingrecht”, TFR 1994, afl. 127, 182-183; T. PIAZZON, La Sécurité Juridique, Parijs, Defrénois, 2009, 44-45. 20 EHRM 14 oktober 2010, nr. 23759/03, Shchokin/Oekraïne; EHRM 7 juli 2011, nr. 39766/05, Serkov/Oekraïne; M. MAUS, “‘In dubio contra fiscum’ is een mensenrecht”, Fisc.Act. 2011, afl. 27, 3-4; M. DELANOTE, “Geen belasting zonder (voorzienbare) wet”, Fisc.Act. 2011, afl. 31, 1. 21 HvJ 5 juli 2012, C-318/10, SIAT, voorlopig enkel te consulteren op www.curia.eu; A. WEYN, “Artikel 54 WIB92: dromen van duidelijkere wetgeving”, Fisc.Act. 2012, afl. 30, 11. 22 N. GEELHAND, “Over zekerheid, rechtszekerheid en vertrouwensleer in het huwelijksvermogensrecht”, TPR 1989, afl. 3, 952-953; B. PEETERS, “Rechts(on)zekerheid in het belastingrecht”, TFR 1994, afl. 127, 184; P. BEGHIN, “Rechtsonzekerheid in fiscale aangelegenheden, een poging tot empirische evaluatie”, niet gepubliceerd, 1999, 1-2; J.L.M. GRIBNAU, “Belastingen en ethiek: de ethische dimensie van tax planning”, TFR 2013, afl. 444, 532-533.
7
§ 2 De stabiliteit
12. Absolute stabiliteit is niet alleen onmogelijk, maar ook onwenselijk. Recht is een
dynamisch gegeven, waardoor het noodzakelijk is dat wetten worden aangepast aan
maatschappelijke, sociale en economische omstandigheden en aan de heersende
rechtsovertuiging. Wetgevende innovaties zijn een must in onze samenleving. De rechtszekerheid
komt echter in het gedrang als de wetgeving op een te korte tijd veelvuldig wordt gewijzigd. Het
vergroot het risico dat de gewone belastingplichtige en zelfs de rechtspracticus niet meer weet wat
hij kan verwachten, welke wet gedurende welke periode van kracht is en hoe de, dikwijls
complexe, overgangsbepalingen luiden.23 Dit verklaart het Britse adagium ‘a good taxe is an old
taxe’.24
13. Een wetswijziging raakt de subjectieve rechtszekerheid, vooral wanneer het gaat over de
verworven rechten van de rechtsonderhorige. Hier speelt overwegend de niet-retroactiviteit van
de wet. Retroactiviteit impliceert immers telkens een risico, omdat toekomstige
overheidsbeslissingen onmogelijk te voorspellen zijn.25 In principe geldt de directe werking van
een wet. Dit betekent dat, behoudens afwijkende bepalingen, elke wet geacht wordt onmiddellijk
van toepassing te zijn op belastbare handelingen die zich voordoen na de inwerkingtreding van de
nieuwe wet, maar ook op na de inwerkingtreding ontstane rechtsgevolgen van vroegere feiten. De
onmiddellijke werking van wetten is geen goede zaak voor de rechtszekerheid. Een nieuwe fiscale
wet heeft namelijk ook invloed op het geheel van de reeds tijdens een nog niet afgesloten
belastbaar tijdperk verwezenlijkte verrichtingen. Daardoor wordt het voor de belastingplichtige
moeilijk om de fiscale gevolgen van zijn rechtshandelingen in te schatten op het ogenblik dat ze
worden gesteld.26
14. De regering heeft getracht deze onzekerheid te verhelpen door haar voorgenomen fiscale
maatregelen vooraf aan te kondigen in het Belgisch Staatsblad. Dit is echter geen zaligmakende
23 LL. FULLER, The Morality of Law, New Haven, Yale University Press, 1969, 39; N. GEELHAND, “Over zekerheid, rechtszekerheid en vertrouwensleer in het huwelijksvermogensrecht”, TPR 1989, afl. 3, 951; H. CROMBAG, “Vier paradoxen van de rechtszekerheid”, RW 1993-94, afl. 42, 1478; R. DE BLAUWE, “Recht en onzekerheid in de fiscale wetgeving”, RW 1993-94, afl. 32-33, 1215; B. PEETERS, “Rechts(on)zekerheid in het belastingrecht”, TFR 1994, afl. 127, 183 en 187; P. BEGHIN, “Rechtsonzekerheid in fiscale aangelegenheden, een poging tot empirische evaluatie”, niet gepubliceerd, 1999, 2 en 14; F. VANISTENDAEL, “Vijf minuten politieke moed”, AFT 2012, afl. 11, 3. 24 F. DOUET, Contribution à l’étude de la sécurité juridique en droit fiscal interne français, Parijs, L.G.D.J., 1997, 31. 25 D. SHAVIRO, When Rules Change, An Economic and Political Analysis of Transition Relief and Retroactivity, Chicago, The University of Chicago Press, 2000, 227. 26 R. DE BLAUWE, “Recht en onzekerheid in de fiscale wetgeving”, RW 1993-94, afl. 32-33, 1210; B. PEETERS, “Rechts(on)zekerheid in het belastingrecht”, TFR 1994, afl. 127, 187-188; P. BEGHIN, “Rechtsonzekerheid in fiscale aangelegenheden, een poging tot empirische evaluatie”, niet gepubliceerd, 1999, 2; J. DE BRUYCKER, “De woningfiscaliteit na de zesde staatshervorming”, Fisc.Act. 2014, afl. 11, 5.
8
techniek.27 De aankondiging in het Belgisch Staatsblad wordt immers dikwijls voorafgegaan door
een summiere mededeling ten opzicht van de media. Als datum voor inwerkingtreding van de
nieuwe wetsbepaling wordt dan niet verwezen naar de datum van verschijning van de
aankondiging in het Belgisch Staatsblad, maar naar de eerdere datum van de vage en abstracte
mededeling in de media.28
Bovendien heeft de aankondiging geen enkele bindende kracht, aangezien het parlement het
laatste woord heeft wat belastingwetten betreft. 29 De belastingplichtige wordt de facto
gewaarschuwd voor mogelijke nieuwe wetten en hij wordt, hoewel hij in de onzekerheid blijft
over het uiteindelijke resultaat, verwittigd om behoedzaam op te treden. De belastingplichtige
verkrijgt als het ware zekerheid over de rechtsonzekerheid.30
§ 3 De afdwingbaarheid
15. De laatste pijler van de objectieve rechtszekerheid betreft de zekerheid over de
afdwingbaarheid in rechte van de subjectieve rechten. Dit impliceert onder meer de zekerheid
voor de belastingplichtige dat het geschil ter beslechting kan worden voorgelegd aan een
onafhankelijke, onpartijdige en deskundige rechter die binnen een redelijke termijn uitspraak
doet. Zoals al vermeld, kan de wetgever de voorwaarden van kenbaarheid en voorspelbaarheid
niet volledig realiseren. Door de toename van onbepaalde normen in het fiscaal recht wordt de
taak van de rechter des te belangrijker.31
Afdeling 3 Twee bronnen van rechtsonzekerheid
16. Na een korte analyse van de objectieve rechtszekerheid, kunnen we stellen dat we het in
België niet te nauw nemen met deze pijlers. De problematiek van de rechtsonzekerheid situeert
zich echter niet louter in België, maar in heel wat (Europese) landen. DELOITTE belichtte in de
‘European Tax Survey, The benefits of stability’ de nieuwe en soms verrassende trends waar tax
directors aan blootgesteld worden. DELOITTE deed deze rondvraag bij 940
belastingverantwoordelijken van hoofdzakelijk multinationale bedrijven en organisaties uit 27
27 B. PEETERS, “Rechts(on)zekerheid in het belastingrecht”, TFR 1994, afl. 127, 188; P. BEGHIN, “Rechtsonzekerheid in fiscale aangelegenheden, een poging tot empirische evaluatie”, niet gepubliceerd, 1999, 2. 28 B. PEETERS, “Rechts(on)zekerheid in het belastingrecht”, TFR 1994, afl. 127, 188. 29 Infra 11, nr. 21. 30 B. PEETERS, “Rechts(on)zekerheid in het belastingrecht”, TFR 1994, afl. 127, 188. 31 W. LEISNER, “L’état de droit – une contradiction?” in M. WALINE (ed.), Recueil d’études en hommage à Charles Eisenmann, Parijs, Cujas, 1977, 68; B. PEETERS, “Rechts(on)zekerheid in het belastingrecht”, TFR 1994, afl. 127, 188; P. POPELIER, Rechtszekerheid als beginsel voor behoorlijke regelgeving, Antwerpen, Intersentia, 1997, 109; B. PEETERS en T. WUSTENBERGHS, “De verenigbaarheid van vage en onbepaalde normen met het fiscaal legaliteits- en rechtszekrheidsbeginsel”, AFT 1999, afl. 3, 101.
9
Europese landen.32 Deze bedrijven zijn actief in de meest uiteenlopende sectoren.33 Uit de
resultaten blijkt dat de globale belastingonzekerheid een belangrijk pijnpunt blijft. Van de
Europese respondenten ervaart 60,6 % een hoge mate van belastingonzekerheid in hun land. Voor
de Belgische ondervraagden klimt dit percentage op tot 76,5 %.34 Bovendien is 40,2 % van de
Belgische respondenten ervan overtuigd dat het niveau van belastingzekerheid in België lager ligt
dan in andere Europese landen, terwijl het Europese gemiddelde op 33,4 % strandt.35
17. Naar mijn mening zijn er twee grote oorzaken van rechtsonzekerheid. De eerste bron
ontspringt uit de wetgever, die de initiële taak heeft om goede wetten uit te vaardigen die passen
in onze huidige dynamische samenleving. De veelvuldige wetswijzigingen zorgen er echter voor
dat de gewone belastingplichtigen, en zelfs onze specialisten, het noorden dreigen te verliezen.
Daar komt dan nog eens bij dat de hoge kwantiteit de kwaliteit van onze belastingwetgeving niet
ten goede komt, wat resulteert in complexiteit, vaagheid en onbepaaldheid. Het is de taak van de
wetgever om de fiscale wetgeving te vereenvoudigen.
Vage en onbepaalde normen moeten worden geïnterpreteerd door de administratie. Hier ligt de
tweede oorzaak van rechtsonzekerheid. De toepassing van fiscale wetgeving leidt tot interpretatie-
en kwalificatieproblemen die op hun beurt dikwijls aanleiding geven tot meningsverschillen,
zowel tussen de belastingadministratie en de belastingplichtige als tussen de belastingcontroleurs
onderling. Bovendien ondermijnt ook de relatie van wantrouwen tussen de belastingplichtige en
de fiscus de rechtszekerheid.
18. Deze twee pijlers van rechtsonzekerheid zijn ook terug te vinden in de ‘European Tax
Survey’ van DELOITTE. Een grote meerderheid van de ondervraagden is van mening dat de
veelvuldige wijzigingen van de wetgeving de belangrijkste oorzaak zijn van fiscale onzekerheid.
De ambiguïteit, zwakheden en tegenstrijdigheden in de doctrine van de belastingadministratie
worden als de tweede belangrijkste oorzaak van belastingonzekerheid gekwalificeerd. Andere
potentiële oorzaken hebben slechts een marginale invloed.
19. P. BEGHIN belicht in zijn poging tot empirische evaluatie van de rechtsonzekerheid in
fiscale aangelegenheden eveneens dezelfde bronnen die aanleiding geven tot rechtsonzekerheid.
Ten eerste wijst hij er op dat frequente veranderingen van het fiscaal recht en de samenhangende
onvoorspelbaarheid een nefaste invloed hebben op het rechtszekerheidsgevoel van de
belastingplichtige. Wanneer een aanpassing aan de gewijzigde maatschappelijke en economische
32 DELOITTE, European Tax survey, The benefits of stability, Diegem, 2013, 23. 33 DELOITTE, European Tax survey, The benefits of stability, Diegem, 2013, 22. 34 DELOITTE, Belgische concurrentiekracht onder druk door hoge fiscale onzekerheid, News release 28 oktober 2013, Diegem, 2013, 1; DELOITTE, powerpoint, 2013 European Tax Survey, The benefits of stability, Diegem, niet gepubliceerd, 28 oktober 2013, 2. 35 DELOITTE, powerpoint, 2013 European Tax Survey, The benefits of stability, Diegem, niet gepubliceerd, 28 oktober 2013, 4.
10
omstandigheden zich opdringt, zijn legislatieve innovaties op zich geen probleem. De wetgevende
vernieuwingen nemen echter dikwijls de vorm aan van reparatiewetgeving om leemten op te
vullen, vergissingen ongedaan te maken of de effecten van eerdere wetswijzigingen geheel of
gedeeltelijk ongedaan te kunnen maken. Het resultaat is onduidelijke en ongecoördineerde
wetgeving, terwijl rechtszekerheid alleen gediend is met precieze en ondubbelzinnige
rechtsregels. Als tweede bron van onzekerheid haalt P. BEGHIN de problematiek van de
interpretatie aan. De fiscale wetgever wou de effecten van een potentieel inherente
rechtsonzekerheid van in het begin minimaliseren door alles tot in de kleinste details vast te
leggen in regelgeving. Daardoor was hij genoodzaakt steeds meer vage begrippen te introduceren,
met een ruimere beoordelingsvrijheid en een minder nauwkeurige interpretatie als gevolg. Deze
werkwijze zorgt voor een toenemende verwarring, waardoor ook hier reparatiewetgeving zich
vaak opdringt.36
36 P. BEGHIN, “Rechtsonzekerheid in fiscale aangelegenheden, een poging tot empirische evaluatie”, niet gepubliceerd, 1999, 1-2.
11
Hoofdstuk 2 De eerste bron van rechtsonzekerheid: de wetgever
Afdeling 1 De juridische grondslag van belastingen
20. Op grond van het legaliteitsbeginsel, vervat in artikel 170, § 1 van de Grondwet van 1994
(hierna: Gw.), kan een belasting ten behoeve van de staat alleen worden ingevoerd door een wet.
Het legaliteitsbeginsel werd derhalve beschouwd als grondwettelijke waarborg van de
rechtszekerheid voor de belastingplichtige. Sinds 1831 moest het legaliteitsbeginsel de
belastingplichtige de zekerheid bieden dat de wet als enige bron van alle belastingen fungeert, of
met andere woorden dat, in navolging van de Angelsaksische traditie ‘No taxation without
representation’, alleen belastingen geheven zouden worden die waren goedgekeurd door de
democratisch verkozen vertegenwoordigers van het volk.37
21. Een basiskennis van de werking van het publiekrecht leert dat op het federale niveau het
parlement en de Koning, op grond van artikel 36 Gw., de exclusieve hoofdrolspelers zijn in de
totstandkoming van wetgevende akten. Het parlement, als hoogst verkozen beraadslagend orgaan
van onze democratische rechtsstaat, lijkt de garantie te realiseren die in het legaliteitsbeginsel
vervat ligt.38 Ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat de belastingplichtige zich, net zoals in
Nederland, niet meer volledig kan terugvinden in het democratisch besluitvormingsproces,
doordat het zwaartepunt van de wetgevende macht de facto bij de regering berust.39 De taak van
de uitvoerende macht gaat verder dan het uitvoeren van de wetten die het parlement heeft
gestemd. De uitvoerende macht drukt haar stempel op het wetgevend werk doordat ze de politieke
beleidslijnen voorstelt.40 Het regeerakkoord vormt het vertrekpunt voor de wetgevende taak van
het parlement. Bovendien komt de regering tussen in het wetgevend werk via het initiatiefrecht
(art. 75 Gw.), het amenderingsrecht (art. 76, lid 2 Gw.) en de bekrachtiging (art. 109 Gw.). De
wetgevende macht controleert op haar beurt de uitvoerende macht en keurt de begroting van de
37 F. DUMON, “Les impôts directs, l’Etat de droit et la Constitution”, JDF 1984, 35; B. PEETERS, “Rechts(on)zekerheid in het belastingrecht”, TFR 1994, afl. 127, 180; G.S. COOPER, Tax Avoidance and the Rule of Law, Amsterdam, IBFD Publications, 1997, 135; B. PEETERS en T. WUSTENBERGHS, “De verenigbaarheid van vage en onbepaalde normen met het fiscaal legaliteits- en rechtszekrheidsbeginsel”, AFT 1999, afl. 3, 95; T. DE CLERCK, “Taal: de rechtsonzekerheid van het fiscaal recht?”, TFR 2012, afl. 431, 956; B. PEETERS, “Naar een grondige hervorming van de inkomstenbelastingen?”, AFT 2013, afl. 4, 14; S. VAN CROMBRUGGE, De grondregels van het Belgisch fiscaal recht, Antwerpen, Biblo, 2013, 15. 38 J. DUJARDIN, J. VANDE LANOTTE, G. GOEDERTIER en J. GOOSSENS, Basisbegrippen publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2012, 295; J. VANDE LANOTTE, G. GOEDERTIER en T. DE PELSMAEKER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2013, 176. 39 R.H. HAPPÉ, “Van trias politica naar duas politica, Een verkenning van een nieuw evenwicht” in Belastingrechtspraak in een veranderende wereld, Den Haag, Sdu Uitgevers, 2001, 13-37; E. VAN DE VELDE, ‘Afspraken’ met de fiscus: de grenzen, juridische kwalificatie en rechtsgevolgen, Gent, Larcier, 2009, 162; A. BRENNINKMEIJER, “Unitas politica”, NJB 2012, afl. 3, 192-193. 40 J. VANDE LANOTTE, G. GOEDERTIER en T. DE PELSMAEKER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, die Keure, 2013, 182.
12
regering goed.41 Het is echter opvallend dat de parlementsleden zelden weerstand bieden,
waardoor het bijna normaal wordt dat het parlement de regeringsvoorstellen onmiddellijk
goedkeurt. De regering neemt een beslissing en daarmee is het wetgevend traject de facto zo goed
als afgelegd.42
22. Het valt te betwijfelen of we nog lang zullen kunnen vasthouden aan het principe van de
scheiding der machten van MONTESQUIEU. Volgens de zuivere vorm van de triasleer zou de
regering zich moeten beperken tot haar weigeringsrecht om voorstellen uit te voeren.
MONTESQUIEU was er namelijk van overtuigd dat er geen nood was aan een regering die
voorstellen deed, omdat ze altijd de mogelijkheid had om genomen beslissingen te verwerpen.43
De laatste decennia werden echter gekenmerkt door een intensieve samenwerking tussen
parlement en regering, waardoor deze laatste wel degelijk medewetgevende macht heeft.
Misschien wordt het tijd voor een position switch: van trias politica naar duas politica.44 Voor de
volledigheid dienen we er ook rekening mee te houden dat de grenzen, naar de toekomst toe, nog
meer dreigen te vervagen. Instellingen zoals de OESO en de Europese Unie leggen immers heel
wat druk op de lokale overheden, waardoor slechts weinig manoeuvreerruimte overblijft. De
oorspronkelijke doelstelling die verankerd ligt in het legaliteitsbeginsel, met name dat slechts een
democratisch verkozen orgaan bevoegd is om wetten te heffen, dreigt steeds meer te verwateren.45
Afdeling 2 Het spanningsveld van de wetgever
§ 1 De aanhoudende verkiezingskoorts
23. Fiscaliteit wordt meer en meer ingeschakeld in de verkiezingsstrijd. Politici proberen met
mooie beloften de kiezer voor zich te winnen. Sinds 2009 zitten politici echter voortdurend in
deze fiscale kiescampagne. De Belgen trokken in 2009, 2010 en 2012 naar de stemhokjes. Op 25
mei 2014 staan zowel Europese, nationale en regionale verkiezingen op de agenda. Dat heeft zijn
sporen nagelaten op het fiscale beleid, dat gekenmerkt wordt door strategisch gedrag en halve
maatregelen.46
41 J. VANDE LANOTTE, G. GOEDERTIER en T. DE PELSMAEKER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, die Keure, 2013, 178 en 182. 42 N. VAN GILS, Ernst & Young, Diegem, 27 maart 2014; K. COLLAERTS, Voka, Brussel, 15 april 2014. 43 J. VANDE LANOTTE, G. GOEDERTIER en T. DE PELSMAEKER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, die Keure, 2013, 175. 44 R.H. Happé, “Van trias politica naar duas politica, Een verkenning van een nieuw evenwicht” in Belastingrechtspraak in een veranderende wereld, Den Haag, Sdu Uitgevers, 2001, 13-37; A. BRENNINKMEIJER, “Unitas politica”, NJB 2012, afl. 3, 192-193. 45 N. VAN GILS, Ernst & Young, Diegem, 27 maart 2014; P. VYNCKE, PwC, Gent, 16 april 2014. 46 J.L.M. GRIBNAU, “Belastingen en ethiek: de ethische dimensie van tax planning”, TFR 2013, afl. 444, 534; S. VANACKERE, “Gelegenheidstoespraak academische zitting oprichting Antwerp Tax Acamdey: ‘Fiscaliteit vandaag: van wildgroei naar duidelijkheid’ (21 februari 2013)”, TFR 2013, afl. 444, 523; D. ROMBOUTS, N-VA, Brussel, 17 april 2014.
13
24. In onze maatschappij zijn de wensen, behoeften en belangen van de burgers,
ondernemingen en andere organisaties zelden harmonieus te cumuleren. Het is voor de wetgever
lastig om perfecte wetten te maken, omdat elke genomen maatregel onvermijdelijk het resultaat is
van het sluiten van compromissen.47 Hierin schuilt strategisch gedrag van de wetgever die zijn oor
te luisteren legt bij invloedrijke belangengroepen. Het invoeren en wijzigen van
belastingwetgeving om de gunst van de kiezer resulteert in tal van uitzonderingsbepalingen en
fiscale privileges die de fiscale wetgeving overmatig complex maken.48 Bovendien bestaat de
perceptie dat de Belgische fiscaliteit een lobbyfiscaliteit dreigt te worden, waar de sterkste
lobby’s de grootste kortingen krijgen.49 Zo bleef onder meer de aftrek voor risicokapitaal een
lange tijd onaangeroerd, kon de liquidatiebonus lang ontkomen aan de tariefverhoging van de
roerende voorheffing en bleven tradingvennootschappen uitgezonderd van de minimumbelasting
op gerealiseerde meerwaarden op aandelen.50
25. Een periode kort voor de verkiezingen, die nu al voortduurt sinds 2009, wordt gekenmerkt
door halve maatregelen, uit angst om stemmen te verliezen. Uit verschillende hoeken klinkt dat
het hoog tijd is voor grondige hervormingen van de fiscaliteit. 51 Dergelijke fundamentele
maatregelen kunnen kennelijk niet genomen worden onder druk van deze aanhoudende
verkiezingskoorts. Er geldt een overheersende eensgezindheid dat de belastingdruk op inkomen
uit arbeid moet dalen. Over de vraag of die druk moet verschuiven naar consumptie, milieu of
vermogen kon men niet tot een akkoord komen. In de verkiezingscampagne zal het onmogelijk
zijn een beeld te krijgen van hoe de noodzakelijke hervormingen er concreet zullen uitzien.
Politici die de nodige hervormingen concreet zouden propageren, zouden door de kiezer wellicht
ongenadig afgestraft worden ten voordele van andere politici, die zogezegd geen hervormingen
noodzakelijk achten, maar na de nodige binnengehaalde stemmen ze toch zouden doorvoeren.52
Een voorbeeld van een halve maatregel betreft de fairness tax. In ons huidig economisch en
politiek klimaat is er volgens een aantal maatschappelijke groepen geen plaats meer voor de
notionele interestaftrek. Ondernemingen die verliezen hebben geleden tijdens de economische
crisis, zouden deze verliezen niet meer mogen aftrekken van de nieuwe gerealiseerde winsten, de
47 W. TWINING en D. MIERS, How to Do Things with Rules, A Primer of Interpretation, Londen, Weidenfeld and Nicolson, 1982, 148. 48 J.L.M. GRIBNAU, “Belastingen en ethiek: de ethische dimensie van tax planning”, TFR 2013, afl. 444, 533. 49 Blauwdruk voor een meer rechtszekere (ondernemings)fiscaliteit, Oproep aan de kersverse Minister van Financiën “Koen Geens”, 6 maart 2013, www.fiscaalcorrect.be/source/notas/. 50 Resp. infra 24, nr. 48; 34, nr. 69 en 40, nr. 85. 51 B. PEETERS, “Naar een grondige hervorming van de inkomstenbelastingen?”, AFT 2013, afl. 4, 5 en 17; E. Masset, “De ‘Fairness Tax’”, Wekelijkse analyses FiscalNet 2013, www.fiscalnet.be; 1; F. VANISTENDAEL, “Stop met regeren in de marge”, AFT 2013, afl. 12, 3; P. VANDENDRIESSCHE, Deloitte, Diegem, 4 maart 2014; K. WILLEKENS, Unizo, Brussel, 10 maart 2014; N. VAN GILS, Ernst & Young, Diegem, 27 maart 2014; K. COLLAERTS, Voka, Brussel, 15 april 2014; P. VYNCKE, PwC, Gent, 16 april 2014. 52 F. VANISTENDAEL, “Stop met regeren in de marge”, AFT 2013, afl. 12, 3.
14
aftrek van eventuele verliezen zou beperkt moeten worden, etc… Hoewel men deze
gunstmaatregelen onrechtvaardig vindt, wordt aan deze regels in se niks gedaan. In de plaats voert
men een fairness tax in.53
§ 2 Het effect van de consumptiedrift
A. De imperatieve begrotingsnorm
26. De druk van de lopende begrotingsinspanningen speelt een cruciale rol. Door Europese
druk mag de referentiedrempel van 3 % van het Bruto Binnenlands Product (hierna: BBP) niet
overschreden worden. In het regeerakkoord van 1 december 2011 lezen we dat België de
verbintenis heeft aangegaan ten opzichte van de Europese instellingen om het tekort van de
gezamenlijke overheden al in 2012 in te perken tot 2,8 % van het BBP en om in 2015 een
begroting in evenwicht te realiseren.54 De regering kon deze doelstelling in 2012 niet realiseren.
Het deficit bedroeg nog 4,0 % BBP, wat een buitensporig overheidstekort aangeeft. In 2013 is de
regering er echter in geslaagd het deficit terug te schroeven tot 2,7 % BBP, waarmee het voor het
eerst sinds 2008 onder de grens van 3 % bleef.55 Dit resultaat is onder andere het gevolg van een
aantal begrotingsmaatregelen die zich vertaald hebben in verscheidene wijzigingen en
nieuwigheden in de fiscale wetgeving.56
Men zou zich echter kunnen afvragen waarom bijna elke besparing moet gecompenseerd worden
met een nieuwe uitgave. De consumptiedrift van de overheid werd sinds 2000 in de hand gewerkt
door de lagere interestlasten op de staatsschuld en door een pak eenmalige maatregelen, zoals de
verkoop van overheidsgebouwen die nadien weer gehuurd werden op lange termijn. Op deze
manier wordt de begroting in het jaar van deze maatregel opgesmukt, maar wordt ze in de
komende dertig jaar belast met bijkomende recurrente uitgaven.57
27. Onze fiscaliteit volgt het budget. Bijna elke maatregel waarvan wordt vermoed dat hij kan
bijdragen tot een betere financiële toestand, wordt moeiteloos aangenomen. Daardoor leven we
van begrotingscontrole tot begrotingscontrole en wordt de fiscaliteit te vaak gedegradeerd tot een
53 E. MASSET, “De ‘fairness tax’”, Wekelijkse analyses FiscalNet 2013, www.fiscalnet.be, 1-2; F. VANISTENDAEL, “Stop met regeren in de marge”, AFT 2013, afl. 12, 3. 54 Regeerakkoord 1 december 2011, http://premier.fgov.be/sites/all/themes/custom/tcustom/Files/Regeerakkoord_1_december_2011.pdf, 74. 55 NATIONALE BANK VAN BELGIË, Verslag 2013, Brussel, 2014, 165. 56 T. JANSEN en A. GONZALES, De fiscale maatregelen van Di Rupo: het volledige overzicht (deel I), Mechelen, Kluwer, 2012, 7; S. SABLON (ed.), Fiscaal Jaaroverzicht 2011, Mechelen, Kluwer, 2012, 3; T. JANSEN en A. GONZALES, De fiscale maatregelen van Di Rupo: het volledige overzicht (deel II), Mechelen, Kluwer, 2013, 9; S. SABLON (ed.), Fiscaal Jaaroverzicht 2012, Mechelen, Kluwer, 2013, 3. 57 G. PEERSMAN en K. SCHOORS, De perfecte storm: hoe de economische crisis de wereld overviel en vooral hoe we eruit geraken, Gent, Borgerhoff & Lamberigts, 2012, 187; K. WILLEKENS, Unizo, Brussel, 10 maart 2014.
15
middel louter om geld in te zamelen.58 Bovendien ontbreekt een grondige voorafgaandelijke
impactanalyse op economisch en administratief vlak. Wat de economische analyse betreft, gaat
men te weinig na wat de gevolgen van een maatregel kunnen zijn (onder meer op het gedrag van
de belastingplichtige en op het investeringsklimaat). De administratieve impactanalyse houdt
onder andere een onderzoek in van de beheerskosten en de praktische uitvoering. 59 De
bijkomende heffing op roerende inkomsten illustreert duidelijk dat een begrotingsmaatregel
traditioneel het resultaat is van een delicaat en moeizaam bevochten politiek compromis, waarvan
uiteindelijk de implementatie niet altijd evident lijkt.60
B. Illustratie
28. In de overtuiging dat de breedste schouders de grootste lasten moeten dragen, verwachtte
men van de belastingplichtigen die over aanzienlijke roerende inkomsten beschikten een grotere
bijdrage aan de lopende begrotingsinspanningen.61 Vanuit deze overtuiging werd een met de
personenbelasting gelijkgestelde bijkomende heffing op roerende inkomsten ingevoegd ten laste
van belastingplichtigen die interesten en dividenden genieten, waarvan het totale nettobedrag
hoger ligt dan 13.675,00 EUR (geïndexeerd bedrag voor aanslagjaar 2013: 20.020,00 EUR).62 Het
deel van de interesten en dividenden dat deze grens overschrijdt, werd onderworpen aan een
bijkomende heffing van 4 %.63 De nieuwe regeling kwam er de facto op neer dat het tarief van de
belasting voor de roerende inkomsten die het grensbedrag overschrijden, opgetrokken werd van
21 % naar 25 %, waardoor de nieuwe maatregel in de volksmond al snel de ‘rijkentaks’ werd
genoemd. Algemeen werd aangenomen dat deze maatregel het niet-invoeren van een
vermogensbelasting moest compenseren.64 De bijkomende heffing op roerende inkomsten was
van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012.65
Om de inning van deze bijkomende heffing van 4 % in de praktijk mogelijk te maken, werd de
wetgever genoodzaakt een drastische wijziging van de voorschriften inzake aangifte van roerende
58 P. VANDENDRIESSCHE, Deloitte, Diegem, 4 maart 2014; K. WILLEKENS, Unizo, Brussel, 10 maart 2014; N. VAN GILS, Ernst & Young, Diegem, 27 maart 2014; K. COLLAERTS, Voka, Brussel, 15 april 2014; P. VYNCKE, PwC, Gent, 16 april 2014, D. ROMBOUTS, N-VA, Brussel, 17 april 2014. 59 K. COLLAERTS, Voka, Brussel, 15 april 2014. 60 T. JANSEN en A. GONZALES, De fiscale maatregelen van Di Rupo: het volledige overzicht (deel I), Mechelen, Kluwer, 2012, 7. 61 Wetsontwerp houdende diverse bepalingen, Parl.St. Kamer 2011-12, nr. 53K1952/004, 12. 62 Art. 174/1, § 1, al. 1 WIB92, zoals ingevoegd door art. 28 wet 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, BS 30 december 2011. 63 Art. 174/1, § 1, al. 2 WIB92, zoals ingevoegd door art. 28 wet 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, BS 30 december 2011. 64 D. COVELIERS, “Roerende inkomsten van 2012: alsnog ‘rijkentaks’ laten inhouden?”, Fiscoloog 2012, afl. 1322, 1; T. JANSEN en A. GONZALES, De fiscale maatregelen van Di Rupo: het volledige overzicht (deel I), Mechelen, Kluwer, 2012, 41-42; S. SABLON (ed.), Fiscaal Jaaroverzicht 2011, Mechelen, Kluwer, 2012, 15-16; L. DE GREEF, Nieuwigheden personenbelasting, Mechelen, Kluwer, 2013, 24. 65 Art. 38 wet 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, BS 30 december 2011.
16
inkomsten in te voeren. De wet van 28 december 1983 had de roerende voorheffing immers
facultatief bevrijdend gemaakt, waardoor er geen aangifteverplichting bestond voor roerende
inkomsten waarop bij de uitkering door de bank of de uitbetaler van het dividend al belasting
werd afgehouden. Met de wet van 28 december 2011 werd echter, vanaf aanslagjaar 2013,
opnieuw een algemene aangifteplicht in de personenbelasting ingevoerd, ongeacht het feit of op
deze inkomsten al dan niet roerende voorheffing werd ingehouden. 66 De aangifte in de
personenbelasting werd enorm complex, maar enkel op die manier zou het mogelijk zijn om te
controleren of het grensbedrag van 20.020 EUR al dan niet was overschreden. Concreet werden
de schuldenaars van de roerende voorheffing (overeenkomstig art. 261 WIB92) er voortaan toe
verplicht de gegevens met betrekking tot de dividenden en interesten, met identificatie van de
verkrijgers van de inkomsten, toe te zenden aan een centraal aanspreekpunt dat bij de FOD
Financiën zou worden geïnstalleerd. Het centraal aanspreekpunt moest de gegevens op haar beurt
automatisch doorgeven aan de fiscale administratie wanneer het grensbedrag werd
overschreden.67 De complexiteit werd nog opgedreven doordat de wet van 28 december 2011 de
belastingplichtigen de mogelijkheid bood te kiezen voor de extra bronheffing van 4 % op
roerende inkomsten.68 Dit impliceerde dat anonimiteit een prijskaartje had, met name een
roerende voorheffing van 25 %.69
29. Een jaar na de invoering van deze regels, naar aanleiding van het begrotingsakkoord van
eind 2012, kwam de regering op haar stappen terug. Een eerste wijziging betrof een aanzienlijke
vereenvoudiging van de regels voor aangifte van roerende inkomsten die in de periode van 1
januari 2012 tot en met 31 december 2012 werden toegekend en dit met het oog op een verlaging
van de administratieve last.70 Vervolgens werd het volledige artikel 174/1 WIB, amper één jaar na
de invoering opgeheven. 71 Als gevolg verloor de algemene aangifteplicht voor roerende
inkomsten haar nut en werd, met ingang van 1 januari 2013, het bevrijdend karakter van de
roerende voorheffing in ere hersteld. Ook de oprichting van een centraal aanspreekpunt werd
66 Art. 313 WIB92, zoals gewijzigd door art. 33 wet 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, BS 30 december 2011. 67 Art. 174/1, § 2 WIB92, zoals ingevoegd door artikel 28 wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, BS 30 december 2011. 68 Art. 174/1, § 2, al. 2 WIB92, zoals ingevoegd door artikel 28 wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, BS 30 december 2011; art. 313 WIB92, zoals gewijzigd door art. 33 wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, BS 30 december 2011. 69 Wetsontwerp houdende diverse bepalingen, Parl.St. Kamer 2011-12, nr. 53K1952/004, 22; D. COVELIERS, “Roerende inkomsten van 2012: alsnog ‘rijkentaks’ laten inhouden?”, Fiscoloog 2012, afl. 1322, 1; T. JANSEN en A. GONZALES, De fiscale maatregelen van Di Rupo: het volledige overzicht (deel I), Mechelen, Kluwer, 2012, 55. 70 Ontwerp van programmawet, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2561/001, 63-64; S. SABLON (ed.), Fiscaal Jaaroverzicht 2012, Mechelen, Kluwer, 2013, 12. 71 Art. 174/1 WIB92, zoals opgeheven door art. 82 programmawet 27 december 2012, BS 31 december 2012.
17
overbodig.72 Op het einde van de rit besloot de regering om de algemene tarieven inzake roerende
voorheffing uniform te verhogen van 21 % naar 25 %.73
30. Men kan zich hier terecht de vraag stellen waarom de regering de zaken eerst dermate
heeft gecompliceerd om uiteindelijk te komen tot een eenvoudige algemene tariefverhoging. Gaat
het om een onschuldige vergissing of is er een verborgen agenda, met name een algemeen beeld
krijgen van de tegoeden van de Belgen om daarna een heus vermogenskadaster in te voeren? Als
het vermogen in kaart is gebracht, lijkt een vermogensbelasting immers een volgende logische
stap.74
31. Het maatschappelijk debat wordt dus al te vaak vertroebeld door budgettaire
overwegingen, waardoor heel wat fiscale maatregelen maar stand houden tot aan de volgende
begrotingscontrole. Zo bouw je geen duurzaam fiscaal model, maar creëer je bijkomende
complexiteit.75 Het valt ook te betreuren dat wanneer men een evenwicht of zelfs een overschot
bereikt, de regering net meer zal uitgeven, met een gecumuleerde stijging van het overheidsbeslag
als resultaat.
§ 3 De zesde staatshervorming
A. De uitbreiding van de fiscale autonomie
32. Volgens artikel 1 van de Grondwet is België een federale staat, samengesteld uit de
gemeenschappen en de gewesten. Deze federale staatsvorm verkreeg tot op heden vorm middels
vijf grote staatshervormingen, met name in 1970, 1980-83, 1988-89, 1993 en 2001.76 Aan de basis
van de zesde staatshervorming ligt het institutioneel akkoord van 11 oktober 201177 dat nadien
letterlijk werd overgenomen in het regeerakkoord van 1 december 2011. De onderhandelaars zijn
tot een compromis gekomen dat in grote lijnen heeft geleid tot ruimere financiële autonomie voor
de gemeenschappen en de gewesten, een bijkomende financiering voor het Brussels
72 S. SABLON (ed.), Fiscaal Jaaroverzicht 2012, Mechelen, Kluwer, 2013, 108. 73 Art. 171, 3° WIB92, zoals gewijzigd door art. 80 programmawet 27 december 2012, BS 31 december 2012; art. 269, 1° WIB92, zoals gewijzigd door art. 84 programmawet 27 december 2012, BS 31 december 2012. 74 A. FALJAOUI, “Vermogenskadaster op komst?”, Acc.& Tax 2011, afl. 1, 28. 75 S. VANACKERE, “Gelegenheidstoespraak academische zitting oprichting Antwerp Tax Acamdey: ‘Fiscaliteit vandaag: van wildgroei naar duidelijkheid’ (21 februari 2013)”, TFR 2013, afl. 444, 524; P. VANDENDRIESSCHE, Deloitte, Diegem, 4 maart 2014; K. WILLEKENS, Unizo, Brussel, 10 maart 2014; N. VAN GILS, Ernst & Young, Diegem, 27 maart 2014; K. COLLAERTS, Voka, Brussel, 15 april 2014; P. VYNCKE, PwC, Gent, 16 april 2014. 76 B. PEETERS, “De krachtlijnen van de fiscale bevoegdheidsverdeling in België na het Institutioneel Akkoord voor de zesde staatshervorming van 11 oktober 2011”, AFT 2012, afl. 2, 4; B. PEETERS en N. PLETS, “Fiscale aspecten van de zesde staatshervorming, Nieuwe perspectieven voor de gewesten eens de gordiaanse bevoegdheidsknoop is ontward”, AFT 2014, afl. 4, 5. 77 Institutioneel akkoord voor de Zesde Staatshervorming, Een efficiëntere federale Staat en een grotere autonomie voor de deelstaten, http://www.lachambre.be/kvvcr/pdf_sections/home/NLdirupo.pdf.
18
Hoofdstedelijk Gewest en meer fiscale autonomie voor de gewesten via uitdieping van hun
bevoegdheden op het vlak van de personenbelasting en de exclusieve toewijzing van bepaalde
fiscale uitgaven in de personenbelasting die aansluiten bij hun materiële bevoegdheden.78
De aanzienlijke uitbreiding van de gewestelijke fiscale autonomie inzake de personenbelasting
zorgt voor de meest ingrijpende wijzigingen op fiscaal vlak. Onder het oude systeem werd het
toegewezen gedeelte van de opbrengst van de personenbelasting tussen de gewesten verdeeld op
basis van de lokalisatie van de belastingopbrengst. De gewesten hadden de bevoegdheid op dit
toegewezen gedeelte van de opbrengst van de personenbelasting opcentiemen te heffen,
belastingverminderingen- en vermeerderingen in te voeren en kortingen toe te staan. In elk gewest
was de gelokaliseerde opbrengst van de personenbelasting echter gereduceerd tot een globaal
maximumpercentage van 6,75 %, wat de gewestelijke fiscale autonomie de facto aanzienlijk
beperkte. Door de uitbreiding van de fiscale autonomie werd dit maximumpercentage afgeschaft,
zodat de gewesten de ongelimiteerde bevoegdheid hebben om uitgebreide opcentiemen op te
leggen, algemene belastingverminderingen- en vermeerderingen in te voeren en kortingen toe te
staan op de federale personenbelasting.79
B. Fiscaal instrumentalisme
33. De belastingwet maakt tegenwoordig integraal deel uit van het regeringsbeleid, zodat een
grotere fiscale autonomie het de gewesten mogelijk maakt om de fiscaliteit in te zetten in functie
van hun eigen behoeften. Fiscale wetgeving wordt ingezet als beleidsinstrument om de economie,
de werkgelegenheid, de cultuur, het milieu en nog heel wat ander doelen te bevorderen. Op die
manier kunnen de drie gewesten, elk met hun eigen prioriteiten, het gedrag van de
belastingplichtigen aanmoedigen of ontmoedigen met fiscale prikkels.80
34. Dat de verdergaande regionalisering niet bevorderend werkt voor de rechtszekerheid, is
gebleken uit de regionalisering van de registratie- en successierechten. Dit resulteerde in drie
verschillende categorieën van verminderingen die in de essentie vrij sterk gelijklopend zijn, maar
in detail toch afwijken, omdat iedere deelstaat zijn eigenheid heeft willen bewijzen. Deze situatie
78 B. PEETERS, “De krachtlijnen van de fiscale bevoegdheidsverdeling in België na het Institutioneel Akkoord voor de zesde staatshervorming van 11 oktober 2011”, AFT 2012, afl. 2, 4; B. PEETERS en N. PLETS, “Fiscale aspecten van de zesde staatshervorming, Nieuwe perspectieven voor de gewesten eens de gordiaanse bevoegdheidsknoop is ontward”, AFT 2014, afl. 4, 5. 79 J. DE BRUYCKER, “De woningfiscaliteit na de zesde staatshervorming”, Fisc.Act. 2014, afl. 11, 1; J. GOOSSENS en S. VAN BELLE, “Zesde staatshervorming: welke fiscale bevoegdheden voor de Gewesten?”, Fiscoloog 2014, afl. 1373, 1; B. PEETERS en N. PLETS, “Fiscale aspecten van de zesde staatshervorming, Nieuwe perspectieven voor de gewesten eens de gordiaanse bevoegdheidsknoop is ontward”, AFT 2014, afl. 4, 5. 80 S. VANACKERE, “Gelegenheidstoespraak academische zitting oprichting Antwerp Tax Acamdey: ‘Fiscaliteit vandaag: van wildgroei naar duidelijkheid’ (21 februari 2013)”, TFR 2013, afl. 444, 523; J.L.M. GRIBNAU, “Belastingen en ethiek: de ethische dimensie van tax planning”, TFR 2013, nr. 444, 529.
19
dreigt zich nu voor te doen op het vlak van de personenbelasting, maar dan op grotere schaal.
Bovendien kan niemand verhinderen dat de Vlaamse overheid alle milieu-aftrekken die afgeschaft
werden door de federale overheid terug invoert op Vlaams niveau, maar dan onder de vorm van
een belastingvermindering of –korting.81
C. Illustratie
35. De woningfiscaliteit illustreert hoe complex een regeling kan worden als gevolg van de
zesde staatshervorming. De eerste eigen woning valt onder de gewestelijke regeling, maar de
bepalingen in de bijzondere financieringswet zijn slechts van toepassing vanaf aanslagjaar 2015.
Dit brengt met zich mee dat er vanaf 1 januari 2015 ofwel een gewestelijke regeling ofwel een
federale belastingvermindering zal gelden. Er bestaan dan federaal drie mogelijke regimes: (1) het
bouwsparen voor contracten van vóór 1 januari 2005, (2) het langetermijnsparen als opvangnet
voor bouwsparen of woonbonus en (3) een belastingvermindering tegen het marginaal tarief voor
contracten van vóór 1 januari 2015, maar na 1 januari 2014, en voor contracten die afgesloten
worden na 1 januari 2015 geldt dezelfde belastingvermindering, maar tegen het tarief van 45 %.
De fiscaliteit van de tweede en volgende woningen valt sowieso onder de federale regels.82
Het is ook mogelijk dat niet alle gewesten een eigen regeling uitwerken voor 1 januari 2015, wat
kan resulteren in een samenloop van een gewestelijke en een federale regeling voor eenzelfde
aangelegenheid in de personenbelasting. Op die manier wordt de complexiteit echt ten top
gedreven.83
Afdeling 3 De pijlers van objectieve rechtszekerheid in het gedrang
36. De wetgever is het aan zijn belastingplichtigen verplicht om rechtszekerheid te
verschaffen door stabiele, kenbare en afdwingbare wetgeving uit te vaardigen. De
spanningsfactoren waar de wetgever echter mee te maken krijgt, laten ongetwijfeld sporen na op
de fiscale wetgeving.
§ 1 Impact van de spanningsfactoren
37. De wetgever werd de voorbije jaren sterk beïnvloed door een aanhoudende
verkiezingskoorts, de invloed van de consumptiedrift en de gevolgen van de zesde
staatshervorming. De blijvende druk van de verkiezingen heeft geleid tot compromissen als
gevolg van de invloed van sterke lobbygroepen en tot halve maatregelen uit angst om in het
81 F. VANISTENDAEL, “De sluipende fiscale hervorming”, AFT 2012, nr. 1, 3-4. 82 J. DE BRUYCKER, “De woningfiscaliteit na de zesde staatshervorming”, Fisc.Act. 2014, afl. 11, 1 en 5. 83 J. DE BRUYCKER, “De woningfiscaliteit na de zesde staatshervorming”, Fisc.Act. 2014, afl. 11, 5.
20
stemhokje te worden afgestraft. Daarenboven leeft elke regering van begrotingscontrole tot
begrotingscontrole. Elke ruimte op de begroting die hierbij ontstaat, wordt al snel weer
opgesoupeerd met nieuwe uitgaven. De zesde staatshervorming tenslotte heeft ertoe geleid dat
fiscaliteit nog meer dan ooit kan worden ingezet als beleidsinstrument. Het gevolg van dit alles is
dat we te maken krijgen met een wetgever die elke langetermijnvisie verliest en aan een
razendsnel tempo wetten uitvaardigt. Hierdoor wordt de nieuwe wetgeving gekenmerkt door een
slechte kwaliteit en talrijke leemtes, waardoor reparatiewetgeving zich opdringt. Dit alles zorgt
ervoor dat de stabiliteit en de kenbaarheid van de wetten in het gedrang komt.
§ 2 Stabiliteit en kenbaarheid onder druk
38. De afdeling wetgeving van de Raad van State heeft de spoedige evolutie van de fiscale
wetgeving verworpen. “De wijzigingen zijn evenwel zo frequent en ze worden met een zodanige
haast aangebracht dat het adagium volgens hetwelk ‘iedereen geacht wordt de wet te kennen’ hoe
langer hoe irreëler lijkt en dat de bestendigheid die deze wet zou moeten kenmerken op losse
schroeven wordt gezet. Het vooruitzicht van nieuwe wijzigingen, inzonderheid van wijzigingen
met terugwerkende kracht, schokken het gewettigde vertrouwen van de burger. De
onvoorspelbaarheid van de herhaalde wijzigingen brengt hoe dan ook de rechtszekerheid in het
gedrang. De terugkeer naar enige wetgevende bestendigheid dankzij de verbetering van de
kwaliteit van de teksten en het zoeken naar ruime eensgezindheid omtrent de vast te stellen
hervormingen, zou, op zich, een voordeel betekenen voor de belastingplichtigen.”84 De Raad van
State erkent met deze uitspraak de stabiliteit en de kenbaarheid, meer bepaald de
voorspelbaarheid, als belangrijke pijlers van objectieve rechtszekerheid.
A. Stabiliteit
39. Het feit dat het recht voortdurend moet mee-evolueren met de complexe en dynamische
maatschappij, leidt tot een overproductie aan regelgeving. De wetgever streeft naar
belastingwetten die recht doen aan de huidige complexe maatschappelijke ontwikkelingen en hij
tracht bovendien de belastingplichtigen met calculerend gedrag te sturen. 85 Het Belgisch
Staatsblad strandde in 2012 op 89.084 bladzijden. In 2013 overschreed het de kaap van 100.000
en deed het nog een spurt naar de 104.172 pagina’s.86 Tot die niet te stoppen inflatie van
84 Wetsontwerp houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen, Parl.St. Kamer, 1992-93, nr. 48K0717/001, 100-101. 85 P. POPELIER, Rechtszekerheid als beginsel voor behoorlijke regelgeving, Antwerpen, Intersentia, 1997, 109; T. DE CLERCK, “Taal: de rechtsonzekerheid van het fiscaal recht?”, TFR 2012, afl. 431, 977. 86 Ter vergelijking: in 1980 telde het Belgisch Staatsblad 14.693 bladzijden. In iets meer dan 30 jaar tijd kunnen we dus spreken van een verzevenvoudiging in omvang.
21
wetgeving heeft de fiscaliteit zeker haar steentje bijgedragen.87 Frequente wetswijzigingen van
rechtsregels vormen per definitie geen bron van rechtsonzekerheid zolang de overzichtelijkheid
en voorspelbaarheid, twee belangrijke voorwaarden van de kenbaarheid, bewaard blij