Upload
j-s-m-hobbelen
View
310
Download
2
Embed Size (px)
Citation preview
KLINISCHE VRAAG
Paratonie en fysiotherapie
Drs. J.S.M. Hobbelen
Inleiding
Paratonie is het onbewust mee- of tegenwerken van een
patient bij elke vorm van passief bewegen (bijv. het was-
sen en aankleden door een verzorgende). Paratonie komt
voor bij dementie en zorgt in de loop van de ziekte voor
een duidelijke afname van de kwaliteit van leven.
Door de dubbele vergrijzing (steeds meer mensen wor-
den steeds ouder) neemt het aantal patienten met demen-
tie toe. Door deze toename zullen steeds meer
fysiotherapeuten, niet alleen in verpleeghuizen maar
ook in ziekenhuizen en particuliere praktijken, in aanra-
king komen met dementerende patienten.
Dementie is een syndroom waarbij verschillende cog-
nitieve stoornissen ontstaan zoals geheugenstoornissen,
afasie en apraxie. Er is een groot aantal ziekten die
dementie kunnen veroorzaken. De meest voorkomende
is de ziekte van Alzheimer. Daarnaast vormen de vascu-
laire dementie en de Lewy body-dementie nog twee grote
groepen.
Bij alle vormen van dementie is er sprake van neuro-
nale degeneratie waarbij er naast cognitieve stoornissen
ook in meer of mindere mate motorische stoornissen
optreden.
Een van die motorische stoornissen is paratonie. In dit
artikel wordt uitgelegd wat paratonie is en worden empi-
rische, fysiotherapeutische behandelstrategieen in een
late fase van de dementie, tegen het wetenschappelijke
licht gehouden. Paratonie kan al in een vroeg stadium
van de dementie aanwezig zijn. Er zijn de auteur echter
geen onderzoeken bekend die de gevolgen van een vroege
interventie onderzocht hebben.
Dementie
De verschillende ziekten die dementie veroorzaken hebben
ook verschillende uitingsvormen. Bij 50 tot 80% van de
patienten met dementie zou het gaan om de ziekte van
Alzheimer. Bij de ziekte van Alzheimer staan de cognitieve
problemen in het begin op de voorgrond. In de beschrijving
vanSouren enFranssenwordt echter duidelijk dat al in een
vroeger stadium dan we in het algemeen denken motori-
sche problemen optreden (Souren en Franssen, 1993).
Internationaal wordt de ziekte van Alzheimer vaak
ingedeeld met behulp van de Global Deterioration
Scale (GDS) van Reisberg. Deze bestaat uit zeven fases
en komt grotendeels overeen met vijf fases in de Neder-
landstalige indeling van dezelfde onderzoeksgroep (Reis-
berg et al., 1985; Van Gennep, 1999). De belangrijkste
motorische problemen zijn:
De Voorfase (GDS 1-2): onmerkbaar begin.
Het doelgericht denken is het eerste wat gestoord is,
het vooruit plannen wordt moeilijk.
Fase I (GDS 3-4): verlies van organisatievermogen.
Alle bewegingen verlopen trager, minder intentioneel
en doelgericht.
Fase II (GDS 5): gefragmenteerde belevingen.
Bepaalde activiteiten kunnen alleen nog maar met
aansporing en begeleiding uitgevoerd worden. Er ont-
staat apathie en passief gedrag met geen enkel initiatief
tot bewegen of juist een ongerichte bewegingsdrang. Het
bewegen in totaliteit is vertraagd. Er ontstaat een apraxie
(onvermogen tot het uitvoeren van doelgericht handelen)
en de eerste tekenen van weerstand tegen passief bewegen
ontstaan.
Drs. J.S.M. Hobbelen (*)Fysiotherapeut, bewegingswetenschapper Verpleeghuis deWeerde, Vitalis Zorggroep Eindhoven, UniversiteitMaastricht, afd. Epidemiologie, affiliatie onderzoeksinstituutCaphri
Stimulus (2004) 23:74–79
DOI 10.1007/BF03076094
13
Fase III (GDS 6): geen besef van tijd en ruimte.
De samenhang van het eigen lichaam en het lichaams-
schema raakt geleidelijk aan gestoord. Het lopen gaat
langzaam, met kleine pasjes en het lichaam lichtjes voor-
overgebogen, de romp stijf, de armen stijf tegen of voor
het lichaam gehouden, het hoofd wordt nauwelijks
gedraaid en de blik op oneindig. Zonder stimulans van
buitenaf zijn alle bewegingen traag en onzeker.
Fase IV (GDS 7): geen besef meer van zichzelf.
Beleving van ruimte, tijd en eigen lichaam is er niet
meer. Lopen is uiterst traag en aarzelend, schuifelen op
de voorvoeten. Omdraaien gaat langzaam en met een
been als spil. De spieren contraheren bij elke onver-
wachte aanraking, maar ook bij gewoon zitten in een
stoel of in bed liggen. Er is een grijpreflex van de handen
en een zuigreflex van de mond. Lopen zonder hulp is nu
snel niet meer mogelijk, zelfstandig eten is onmogelijk.
Het rechtop zitten in de stoel wordt steeds moeilijker.
Uiteindelijk ontstaat een bedlegerige patient met een
dusdanig verhoogde spierspanning dat zelfs in ruglig
het hoofd los boven het hoofdkussen zweeft.
De afgelopen jaren is er veel onderzoek gedaan naar de
zogenaamde Lewy body-dementie. Lewy bodies
De lichaampjes van Lewy zijn intracellulaire ophopin-
gen van neuronaal eiwit (alpha-synucleıne) in vooral de
substantia nigra, de locus coeruleus, de hersenstam en de
cortex. Bij 15 tot 25% van de patienten zou het om deze
vorm van dementie gaan. Naast verschijnselen van Par-
kinsonisme en terugkerende visuele hallucinaties wordt
deze vorm van dementie gekenmerkt door sterke wisselin-
gen van cognitie, aandacht en alertheid. De lichaampjes
van Lewy worden bij de ziekte van Parkinson ook gevon-
den maar dan alleen in de basale kernen, bij Lewy body-
dementie ziet men deze lichaampjes ook in de cortex en de
frontale kwabben. Of de ziekte van Parkinson en Lewy
body-dementie een en dezelfde ziekte is, is onbekend.
De vasculaire dementie is een vorm van dementie
waarbij er in de ziektegeschiedenis van de patient vaak
CVA’s of TIA’s voorkomen (en andere aandoeningen
gerelateerd aan gegeneraliseerd vaatlijden) en waarbij al
vanaf het begin motorische problemen aanwezig zijn
zoals een loopstoornis. Verder is er vertraagd denken
en handelen, met apathie, stoornissen in aandacht en
concentratie, verminderde cognitieve flexibiliteit en
geheugenstoornissen.
Paratonie
De verhoogde spierspanning die in fase IV van de ziekte
van Alzheimer beschreven wordt, noemt men paratonie.
Paratonie wordt al gezien in fase I (GDS 3) en wordt
geassocieerd met apraxie (Franssen et al., 1991). Ook bij
andere vormen van dementie wordt paratonie gezien. De
omschrijving van het begrip paratonie is niet eenduidig
en dat maakt de interpretatie van de literatuur erg lastig
(Kurlan et al., 2000).
In de literatuur wordt paratonie verdeeld in twee groe-
pen: facilitory paratonia ofwel ‘Mitgehen’ is het meebe-
wegen tijdens passief bewegen en oppositional paratonia
(Beversdorf en Heilman, 1998). Oppositional paratonia
(het tegenwerken bij passief bewegen) heeft als voor-
naamste synoniemen motorisch negativisme en Gegen-
halten. Tot nu toe wordt in de Nederlandstalige
literatuur de term paratonie uitsluitend gebruikt voor
oppositional paratonia. Er zijn echter aanwijzingen dat
beide vormen van paratonie tegelijkertijd bij dezelfde
patient kunnen voorkomen.
Middelveld-Jacobs et al. (1986) beschrijven paratonie
als een vorm van hypertonie die bij passief bewegen aan
de volgende criteria beantwoordt:
1. Toename van de spiertonus tijdens passief bewegen
van de extremiteiten, hoofd of romp.
2. Deze toename treedt zowel op bij flexie als extensie,
onafhankelijk van de uitgangspositie van de
gewrichten.
3. Bij snel bewegen neemt de weerstand toe.
Figuur 1 Slechte zithouding als gevolg van paratonie. M.Meussen, Grave
Stimulus (2004) 23:74–79 75
13
4. Bij langzaam bewegen is de weerstand geringer.
5. De mate waarin de weerstand optreedt, varieert van
licht tot zeer hevig.
Paratonie heeft een duidelijke afname van de kwaliteit
van leven tot gevolg doordat de dementerendemede door
de paratonie het loopvermogen verliest en stoel- of
bedpatient wordt (Koopmans en Ekkerink, 2001). Door
paratonie en de sterke mobiliteitsafname neemt de zorg-
zwaarte enorm toe.
Uit een aantal studies blijkt dat de prevalentie en de
mate van paratonie toenemen bij een toename van de
ernst van de dementie (Arnst et al., 1989; Bernassi et
al., 1990; Hobbelen, 2001; Koopmans et al., 1991; Koop-
mans en Ekkerink, 2001; Middelveld-Jacobs en Van den
Boogaard, 1986; Souren et al., 1997; Waardenburg et al.,
1999.)
Er is weinig bekend over het ontstaan en de ontwikke-
ling van paratonie. Er worden in de literatuur zowel
neurofysiologische als biomechanische mechanismen
verondersteld (Arnst et al., 1989; Beversdorf en Heilman,
1998; Denny-Brown,1950; Dupre, 1910; Franssen et al.,
1991; Funkenstein et al., 1993; Galasko et al., 1990;
Hobbelen et al., 2003; Kleist, 1927; Koopmans en Ekke-
rink, 2001; Kwakkel, 1995; Middelveld-Jacobs en Van
den Boogaard, 1986; Souren et al., 1997; Van de Rakt,
1997; Van Eijle, 1991; Van Gennep, 1999; Waardenburg
et al., 1999)
De neurofysiologische verklaringen varieren van een
stoornis in de basale kernen, frontaal kwabben of in een
combinatie van deze twee. Ook wordt er gedacht aan een
mogelijke perceptiestoornis die ervoor zorgt dat de
patient op zoek is naar steeds meer stabiliteit. In
de artikelenreeks in het Nederlands Tijdschrift voor
Fysiotherapie in 1995 schetst Kwakkel een genuanceerd
beeld over spasticiteit na een beschadiging van het cen-
traal zenuwstelsel.
Paratonie kan ook gezien worden als een fenomeen na
beschadiging van het centraal zenuwstelsel. Een van de
artikelen besteedt aandacht aan de stijfheidveranderin-
gen van het bewegingsapparaat zelf. Kwakkel stelt:
‘zowel visco-elasticiteitsveranderingen als mogelijke ver-
anderingen binnen de contractiliteit van dwarsgestreepte
spieren worden in belangrijke mate verantwoordelijk
geacht voor de abnormale houdings- en bewegingstonus
na een upper motor neuron syndroom’. Deze verande-
ringen worden vooral gezien bij langer bestaande stoor-
nissen (> 1 jaar) (Kwakkel, 1995). Uit de analyse van de
resultaten van een pilotstudie naar het effect van passief
bewegen op de mate van paratonie, zijn er aanwijzingen
dat bij paratonie deze biomechanische veranderingen
ook een rol spelen (Hobbelen et al., 2003).
Therapeutische interventie bij paratonie
In de literatuur zijn vier therapeutische interventies bij
paratonie in de laatste fase van dementie beschreven. Dit
zijn het behandelprotocol van Arnst et al., de inputver-
beterende kussens van Van de Rakt, de Passiviteiten van
het Dagelijkse Leven (PDL-)methode en het zogenaamde
‘snoezelen’.
Figuur 2 Karakteristieke lighouding van patient met paratonie. Het hoofd bijna los van het hoofdkussen, beide armen in flexie en (nietkarakteristiek) een been in flexie en een been in extensie. M. Meussen, Grave
76 Stimulus (2004) 23:74–79
13
Arnst et al. (1989) hebben een multidisciplinair proto-
col geschreven voor de behandeling van patienten met
paratonie. Dit protocol omvat zes opeenvolgende stap-
pen waarin zij rekening houdenmet de wijze waarop deze
patienten reageren op de manier van benaderen en van
bewegen. Het protocol is erop gericht de kwaliteit van
leven te optimaliseren en een behoud c.q. verbetering van
het niveau van functioneren.
Stap 1: algemene uitleg aan bij de zorg betrokken
disciplines.
Stap 2: kijken naar de bestaande bewegingsmogelijk-
heden (actief en passief) van de patient.
Stap 3: zorg voor een goede lig- en zithouding en het
gebruik van speciaal ontwikkelde kussens wordt bena-
drukt.Arnst et al. schrijven hierover: ‘Uit praktijkervaring
blijkt dat een goede manier van ondersteunen drie voor-
delen heeft. Ten eerste ontstaat er minder hypertonie in
rust, ten tweede is er minder kans op contracturen en ten
derde is er soms minder hypertonie bij passief bewegen.’
Stap 4: toepassen van geassisteerd actieve en passieve
oefentherapie. Mogelijke behandelvormen zijn sta- en
looptraining en speltherapie voor een actieve en functio-
nele wijze van contractuurpreventie. Geassisteerd actieve
en passieve oefentherapie wordt toegepast als ondanks
het voorgaande de verzorging van de patient problemen
blijft geven.Voor deze therapie wordt geen vastomlijnde
behandelwijze gegeven, maar volgens de auteurs is een
aantal aandachtpunten van belang (zie figuur 3).
In de stappen 5 en 6 wordt nogmaals het belang van
een multidisciplinaire samenwerking onderstreept.
Stap 5: de verzorgenden krijgen instructies voor de
juiste til- en verplaatsingtechnieken.
Stap 6: samen met de arts wordt bekeken of medica-
menteus de spiertonus te beınvloeden is.
(Noot van de auteur: medicamenteuze therapie wordt
vaak pas als laatste optie gezien omdat het of geen enkel
effect op de tonus heeft of een te groot effect, wat als groot
nadeel heeft dat ook slik- en kauwfuncties verslechteren.)
Van de Rakt (1997) gaat in zijn artikel in op de wijze
waarop de tonus beınvloed kan worden door middel van
een aantal goede lig- en zitorthesen. Hij pleit voor harde
en gladde materialen onder hoofd en knieen en in de
handen. Van de Rakt stelt in een nog te publiceren arti-
kel: ‘Als de bedhouding aan alle inputverbeterende ele-
menten voldoet dan moet er
1. enigszins een tonusnormalisatie optreden; en
2. een positieve gedragsverandering optreden.
Deze houding is vaak alleen toe te passen in ruglig-
ging, hoewel soms ook met veel steun voor en achter een
zijligging lukt met twee gebogen benen met 90oin de
heupen en in de knieen. Meestal zal de patient nog wat
in het kussen blijven duwen maar minimaal vergeleken
met de situatie op een instabiel matras.’ Een tijdsfactor
waarin de gegeven interventie effect zou moeten sorteren
geeft Van de Rakt niet (2001).
In dezelfde tijd dat Arnst et al. hun protocol hebben
ontwikkeld, werkte men in het verpleeghuis de Samari-
taan te Sommelsdijk ook aan een zo optimaal mogelijke
behandelstrategie. Hier werd de PDL-werkwijze ontwik-
keld. PDL staat voor Passiviteiten van het dagelijkse
leven. De werkwijze houdt eigenlijk in dat men de ont-
stane situatie zoveel mogelijk respecteert. Er wordt geen
oplossing gezocht om de huidige toestand van de patient
te veranderen, maar men accepteert de huidige toestand
en kijkt op welke wijze patient en verzorgende de minste
last hebben van de ontstane situatie. In een uitgebreid
handboek wordt elk denkbare situatie behandeld, waar-
bij patient en verzorgende interacteren (Van Eijle, 1991).
‘Snoezelen’ is een interventie die inNederland vaak door
activiteitenbegeleiders wordt uitgevoerd en in deliteratuur
gezien wordt als een belangrijke interventie. Snoezelen
is het aanbieden van visuele, auditieve, tast-, smaak-,
reukprikkels in een multisensorische omgeving. Het
wordt gezien als een gedragsmatige therapie waarbij apa-
thisch, rusteloos en agressief gedrag wordt tegengegaan.
Wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van fysi-
otherapeutische interventies in de laatste fases van
dementie zijn erg schaars. Pomeroy heeft onderzoek
gedaan bij zeven patienten. Al deze patienten gaf ze zes
weken, drie keer per week een halfuur een combinatie van
sensorische input (snoezelen), bewegen op muziek en
passief bewegen (Pomeroy, 1994). [C> Haar conclusie
was dat bij de zeven patienten mobiliteitsverbeteringen
optraden door de gegeven fysiotherapeutische behande-
ling <C]. Hobbelen heeft door middel van een RCT bij
vijftien patienten gekeken naar het effect van passief
bewegen op de mate van paratonie. In deze studie is
vijftien minuten passief bewegen van alle ledematen afge-
zet tegen het gebruik van goed ondersteunende kussen
volgens Van de Rakt en een controlegroep. Drie weken,
Tabel 1 Aandachtpunten bij geassisteerd actief en passief bewegen
Vanuit welke uitgangspositie beweegt de patient het gemakkelijkst,de houding heeft immers een grote invloed op de tonus.
Een symmetrische houding geeft vaak bij de patient de meesteontspanning.
Het kan per patient en per ledemaat wisselen of je vanuit centraal ofperifeer moet aangrijpen.
Werk met kleine krachten en rustig tempo.
Ga op zoek naar een beweging waarmee de patient met de minstehypertonie de grootste bewegingsuitslag kan maken.
Na de oefentherapie wordt met ondersteunende kussens debewegingswinst langere tijd vastgehouden.
Pijn wordt tijdens het oefenen zoveel mogelijk vermeden.
Stimulus (2004) 23:74–79 77
13
drie keer per week werd er via een voor- en een nameting
met de gemodificeerdeAshworth-schaal gekeken naar het
effect op paratonie. Ashworth-schaal
Is een meetinstrument voor spiertonus. Op een 5-
puntsschaal wordt aangegeven hoeveel spiertonus de
onderzoeker voelt bij passief bewegen. De gemodificeerde
Ashworth-schaal geeft op eveneens een 5-puntsschaal aan
hoeveel weerstand de onderzoeker ervaart bij passief
bewegen. Van geen weerstand (= 0) tot zoveel weerstand
dat passief bewegen onmogelijk is (= 4). [B> Uit de
trendanalyse bleek dat paratonie na passief bewegen
voor korte tijd afgenomen is (zodat wellicht de verzorging
gemakkelijker verloopt) maar dat in de loop van drie
weken dit effect duidelijk minder wordt. Tevens bleek uit
de analyse dat er voor beide armen een lichte verbetering
te zien was na drie weken bij het gebruik van goed onder-
steunende kussens. Voor beide benen was passief bewegen
en het gebruik van goed ondersteunende kussens voor de
extensie echter niet gunstig (Hobbelen et al., 2003) <B].
Tot slot is er met behulp van een Cochrane review
gekeken naar het effect van snoezelen bij dementie.
Chung et al. hebben slechts twee RCT’s gevonden en
hun conclusie luidde dat ondanks dat beide studies korte-
termijneffecten claimen er toch te weinig data waren en te
veel verschillen om te kunnen analyseren of generaliseren
(Chung et al., 2003). [B> Beide studies geven echter wel
positieve effecten te zien op de mate van apathie en ruste-
loosheid. <B] Naar het effect van PDL is voorzover de
auteur weet geen wetenschappelijke studie verricht.
Conclusie
Paratonie, een vorm van hypertonie bij patienten met
dementie, is een probleem voor de dagelijkse verzorging
van deze patienten. De fysiotherapeutische interventies
zoals passief bewegen, goed ondersteunende kussens en
snoezelen zijn wetenschappelijk minimaal onderzocht.
Kortetermijneffecten worden vermeld, maar langeter-
mijneffecten zijn erg onduidelijk. PDL is niet onderzocht.
Meer wetenschappelijk onderzoek zal moeten worden
verricht om enige duidelijkheid te verkrijgen over het
ontstaan, het beloop en de determinanten die het beloop
van paratonie beınvloeden. RCT’s naar het effect van
fysiotherapeutische interventies zijn nodig.
Literatuur
Arnts W, Oostwaard P van, Rooyakkers A. Paratonie en de fysio-therapeutische behandeling. Ned T Fysiother 1989;99:216-20
Bergener M. Psychogeriatrics, an international handbook, hoofd-stuk 20. New York: Springer Pubishing Company, 1987.
Bernassi G, D’Allessandro R, Gallassi G, Morreale A, Lugaresi E.Neurological examination in subjects over 65 years: An epide-miological survey. Neuroepidemiol 1990;9:27-38.
Beversdorf DQ, Heilman KM. Facilitory paratonia and frontallobe functioning. Neurology 1998;51:969-971.
Chung JCC, Lai CKY, Chung PMB, Franch HP. Snoezelen fordementia (Cochrane Review). The Cochrane Library, Issue 4.Chichester: John Wiley and Sons, 2003
Denny-Brown D. Disintegration of motor function resulting fromcerebral lesions. J Nerv Ment Dis 1950;112:1-45.
Dupre E. Debilite mentale et debilite motrice associees. Rev Neurol1910;20(semestre 2):54-6.
Eijle J van. Werkboek PDL. Middelharnis: Mobicare, 1991.Franssen EH, Reisberg B, Kluger A, Sinaiko E, Boja C. Cognition-
independent neurologic symptoms in normal aging and pro-bable alzheimer’s disease. Arch Neurol 1991;48:148-54.
Funkenstein HH, Albert MS, Cook NR, West CG, Scherr PA,Chown MJ, et al. Extrapyramidal signs and other neurlogicfindings in clinically diagnosed alzheimer’s disease. ArchNeurol 1993;50:51-6.
Galasko D, Kwo-on-Yuen PF, KlauberMR, Thal LJ. Neurologicalfindings in alzheimer’s disease and normal aging. Arch Neurol1990;47:625-7.
Gennep M van. Fysiotherapie en dementie. In: Dekker JB den,Aufdemkampe G, Ham I van, Smits-Engelsman BCM. Jaar-boek Fysiotherapie 1999. Houten: Bohn Stafleu VanLoghum,1999.
Hobbelen JSM. Paratonie; het effect van passief bewegen op demate van paratonie. Een partieel geblindeerde gerandomi-seerde klinische trial. Doctoraal scriptie. Universiteit Maa-stricht, 2001.
Hobbelen JSM, Bie RA de, Rossum E van. Het effect van passiefbewegen op de mate van paratonie. Een partieel geblindeerdegerandomiseerde klinische trial. Ned T Fysioth 2003;113:132-7.
Kleist K. Gegenhalten (motorischer negativismus) zwangsgreifenund thalamus opticus. Monatschr Psychiat Neurol1927;65:317-96.
Koopmans RCTM, Hell ME van, Jongh F de, Froeling PGAM,Hoogen HJM van den, Weel C van. Het beloop van de ziektevan Alzheimer bij een groep verpleeghuispatienten: epidemio-logie, (bijkomende) morbiditeit en sterfte. Ned TijdschrGeneesk 1991;135:845-50.
Koopmans RTCM, Ekkerink JLP. Dementie in het verpleeghuis.In: Jonker C, Verhey FRJ, Slaets JPJ. Alzheimer en anderevormen van dementie. Houten/Diegem: Bohn Stafleu VanLoghum, 2001.
Kurlan R, Richard IH, PapkaM,Marshall F.Movement disordersin Alzheimer’s Disease: more rigidity of definitions is needed.Movement disorders 2000;15:24-9.
Kwakkel G. De pathofysiologie van spasticiteit: III, Spasticiteit inrelatie tot functies en vaardigheden. Ned T Fysioth1995;4:114-22.
Middelveld-Jacobs IM, Boogerd MECP van den. Paratonie eenvorm van hypertonie in het psychogeriatrisch verpleeghuis.Ned T Fysiother 1986;96:85-7.
Pomeroy VM. Immobility and severe dementia: when is physiothe-rapy treatment appropriate. Clin Rehab 1994;8:226-32.
Rakt J van de. Een hypothese over het ontstaan van de foetalehouding in de psychogeriatrie. Fysiotherapie en ouderenzorg1997;juni:2-6.
Rakt J van de. Foetale houding. Ongepubliceerd, 2001.Reisberg B, Ferris SH, Franssen E. An ordinal functional assess-
ment tool for alzheimer’s type dementia. Hosp CommunityPsychiatry 1985;4:85-7.
Souren LEM, Franssen EH. Verbroken verbindingen: de ziekte vanAlzheimer. Amsterdam: Swets en Zeitlinger, 1993.
78 Stimulus (2004) 23:74–79
13
Souren LEM, Franssen EH, Reisberg B. Neuromotor changes inAlzheimer’s disease: implications for patient care. J GeriatrPsychiatry Neurol 1997;10:93-8.
Waardenburg H, Elvers WH, Vechgel F van, Oostendorp RAB. Isparatonie betrouwbaar te meten? Ned T Fysiother 1999;102(2):30-5.
Stimulus (2004) 23:74–79 79
13