69
Watergebiedsplan Groenraven-Oost en Maartensdijk Bijlagenrapport

bijlagen rapport (pdf, 3,7 MB)

  • Upload
    lecong

  • View
    240

  • Download
    3

Embed Size (px)

Citation preview

Watergebiedsplan Groenraven-Oost en Maartensdijk

Bijlagenrapport

Watergebiedsplan Groenraven-Oost en Maartensdijk

Bijlagenrapport

Vastgesteld door het algemeen bestuur op 18 juni 20 08

Verantwoording Titel Bijlagenrapport w atergebiedsplan Groenraven-Oost en Maartensdijk Colofon Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) sector Strategie en plannen afdeling Water en ruimte Postbus 550 3990 GJ Houten Telefoon: 030 634 57 00 Fax: 030 634 59 97 website: www.hdsr.nl email: [email protected]

Inhoudsopgave

Bijlage 1 GGOR-systematiek ............................................................................................................. I Bijlage 2 Werkwijze en f asering project.............................................................................................. III Bijlage 3 Projectgroep (PG) en Begeleidingsgroep (BG)....................................................................... VII Bijlage 4 Beleidskader peilbesluiten en onderbemalingen...................................................................... IX Bijlage 5 Waterplannen binnen het plangebied.................................................................................. XIII Bijlage 6 Beschrijv ing waterhuishouding........................................................................................... XIV Bijlage 7 Wateropgav e GROM....................................................................................................... XVI Bijlage 8 Natuurdoeltypen met gewenst grondwaterregime................................................................ XVIII Bijlage 9 Beschrijv ing maatregelen watergebiedsplan.......................................................................... XX Bijlage 10 Peilbesluitteksten Groenraven-Oost en Maartensdijk....................................................... XXXIII Bijlage 11 Peilgebieden: peilen volgens peilbesluit............................................................................XLII Bijlage 12 Samenv atting van “De Kaderrichtlijn Water in Groenrav en Oost en Maartensdijk” .....................XLV Bijlage 13 Archeologie en cultuurhistorie ....................................................................................... LVII Bijlage 14 Effecten op ov erstorten..................................................................................................LIX Bijlage 15 Beheer en onderhoud watergangen...................................................................................LX Bijlage 16 Waterv oorziening voor de f ruitteelt ...................................................................................LXI Bijlage 17 Mogelijkheden v oor het toekennen v an andere natuurdoeltypen............................................LXII Bijlage 18 Subsidiemogelijkheden & fasering uitvoering maatregelen..................................................LXIII

Kaart A-1 Peilbesluit Maartensdijk

Kaart A-2 Peilbesluit Groenraven-Oost, noordelijk deel

Kaart A-3 Peilbelsuit Groenraven-Oost, zuidelijk deel

Kaart 1 Ligging plangebied

Kaart 2 Huidige grondgebruik

Kaart 3 Functiekaart

Kaart 4 Maaiv eldhoogte

Kaart 5 Bodemty pen

Kaart 6 Kwel en inf iltratie (in de huidige situatie)

Kaart 7 Huidige peilgebieden en v igerend peilbesluit

Kaart 8 Gemiddelde drooglegging huidige situatie (bij winterpeil)

Kaart 9 Onderbemalingen

Kaart 10 Opperv laktewatersysteem: waterlopen en kunstwerken

Kaart 11 Inv loeden Kromme Rijn en Amsterdam Rijnkanaal

Kaart 12 Wateropgav e huidige situatie

Kaart 13 Meetpunten waterkwaliteit en ecologie

Kaart 14 Rioolov erstorten en rwzi's

Kaart 15 Waterlichamen Europese Kaderrichtlijn Water (EKRW)

Kaart 16 Utrechtse Natuurdoeltypen (UNAT's)

Kaart 17 Herinrichtingsplannen Groenraven Oost en Noorderpark

Kaart 18 Ligging maatregelen

Kaart 19 Ligging autonome ontwikkelingen

Kaart 20 Groot onderhoud kunstwerken

Kaart 21 Gemiddelde drooglegging ontwerp (bij winterpeil)

Kaart 22 Peilgebieden waarin het peil v erandert t.o.v. de huidige situatie

Kaart 23 Cultuurhistorie en archeologie

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk - Bijlagenrapport I

Bijlage 1 GGOR-systematiek In deze bijlage wordt de aanpak van het watergebiedsplan beschreven conform de GGOR-systematiek. GGOR-systematiek GGOR staat voor het Gewenste Grond- en Oppervlaktewaterregime. De GGOR-systematiek is leidend geweest bij het opstellen van het watergebiedsplan. Zowel de inhoudelijke als de procesmatige werkzaamheden zijn volgens deze systematiek uitgevoerd. Het resultaat van de GGOR-systematiek is een via bestuurli jke afweging vastgesteld besluit op peilgebiedsniveau over de gewenste inrichting en beheer van het watersysteem. Dit besluit bevat een set kaartbeelden die de gewenste situatie weergeeft en een pakket maatregelen om tot deze gewenste situatie te komen. Deze (zowel technische als ecologische) maatregelen hebben betrekking op de inrichting van het watersysteem en het te voeren peilbeheer. Achtergrond In 1998 hebben de Unie van Waterschappen en de Dienst Landelijk Gebied een methode voorgesteld om bij het plan en de inrichting van het watersysteem rekening te houden met de dynamiek van de grondwaterstand en de functie van het betreffende gebied. Deze methode is weergegeven in de rapportage “Grondwater als leidraad voor het oppervlaktewater”. De GGOR-systematiek is hier de directe uitwerking van. In 2003 hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen het Nationaal Bestuursakkoord Water ondertekend (zie ook paragraaf 2.2). Een van de afspraken hierin is dat de waterschappen in nauwe samenwerking met gemeenten, grondwaterbeheerders en belanghebbenden voor hun werkgebied het GGOR vaststellen. De provincie geeft hiervoor de kaders aan en keurt het uiteindelijke besluit goed (net als bij peilbesluiten). Gebruik van de GGOR-systematiek in het watergebieds plan De systematiek wordt gebruikt om, redenerend vanuit de gebiedsfuncties, knelpunten in het huidige waterbeheer te signaleren en de effecten van voorgestelde oplossingen in beeld te brengen. Door een kwantificering van de effecten van ingrepen in het watersysteem is het mogelijk maatregelenpakketten met behulp van het Waternoodinstrumentarium met elkaar te vergelijken. Hierdoor wordt de afweging van verschillende belangen in het gebied duidelijker en objectiever. Het vaststellen van GGOR is een beoogd resultaat van het watergebiedsplan, maar de hoofdproducten zijn nieuwe peilbesluiten en het inrichtingsplan. De GGOR-systematiek voorziet in een goed begrip van het functioneren van het watersysteem en een degelijke afweging van belangen. De systematiek moet dan ook vooral worden gezien als een denkwijze of stappenplan om te komen tot een maatregelenpakket voor de realisatie van duurzaam waterbeheer in de praktijk. Beschrijving van de GGOR-systematiek In eerste instantie wordt het huidig functioneren van het watersysteem in beeld gebracht. Verschillende gebiedsgegevens worden gebruikt om kaartbeelden te genereren die het Actuele Grond- en Oppervlaktewaterregime (AGOR) weergeven. In een gebied komen verschillende functies en grondsoorten voor. Bij elke combinatie van functie en grondsoort (bijvoorbeeld landbouw op veengrond) kan een hydrologisch regime worden gekarakteriseerd waarmee deze combinatie optimaal tot haar recht komt. Er worden kaarten gemaakt van de gemiddeld hoogste, laagste en de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand. Dit regime wordt aangeduid met de term Optimaal Grond- en Oppervlaktewaterregime (OGOR). Door vooral ruimtelijke verschillen in de functies en de grondsoort zal dit OGOR er van plaats tot plaats anders uitzien. De huidige situatie zal vaak afwijken van de optimale situatie. Binnen de GGOR-systematiek worden AGOR en OGOR met elkaar vergeleken waardoor knelpunten in de huidige situatie naar voren komen. In het werkproces voor dit watergebiedsplan wordt dit aangevuld en getoetst met de ervaringskennis van veldmedewerkers en bewoners van de streek. Hiervoor worden gebiedsavonden en veldbezoeken georganiseerd. Om de gesignaleerde knelpunten op te lossen kunnen maatregelenpakketten worden opgesteld. In de GGOR-systematiek worden deze maatregelen vertaald naar een VGOR (Verwacht Grond- en Oppervlaktewaterregime). De VGOR wordt vergeleken met de OGOR om te zien of een aantal van de knelpunten met de voorgestelde maatregelen kan worden opgelost. Op basis van een bestuurli jke afweging van mogelijkheden en belangen worden de meest wenselijke maatregelen gekozen. De realisatie hiervan wordt gezien als het Gewenste Grond- en Oppervlaktewaterregime (GGOR). In onderstaande figuur is de GGOR-systematiek uiteengezet. Zoals in hoofdstuk 1 is aangegeven, is voor het kwantitatieve spoor van het watergebiedsplan de GGOR-systematiek gevolgd. Dit betekent dat op basis van algemeen geaccepteerde normen en de functies zoals

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport II

die nu in het gebied voorkomen een gebiedsdekkend optimaal grond- en oppervlaktewaterregime (OGOR) is opgesteld. Tevens is er een hydrologisch model opgezet, waarmee het watersysteem in het plangebied schematisch weergegeven kan worden. Hiermee is het actuele hydrologisch regime (AGOR) berekend en zijn de knelpunten in de waterhuishouding bepaald door OGOR en AGOR met elkaar te confronteren. Dit resulteert in een vlakdekkende weergave van de actuele doelrealisatie per gebruiksfunctie. Omwille van de voortgang van de peilbesluiten, uitgangspunt van het waterhuishoudingsplan, is de inhoudelijke onderbouwing van de GGOR-systematiek niet opgenomen in dit rapport, omdat de kwantificering van de voorgestelde maatregelen (kaartbeelden met doelrealisaties) zonder aanvullende bewerkingen niet presentabel zijn. In het achtergronddocument ‘Interpretatie modelberekeningen’ is per maatregel een toelichting gegeven op basis van de afwegingscriteria in paragraaf 5.2.

Schematische weergav e van de GGOR-systematiek (uit: GGOR-kaders Prov incie Utrecht).

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport III

Bijlage 2 Werkwijze en fasering project In deze bijlage wordt de werkwijze, die gevolgd is tijdens het opstellen van het watergebiedsplan, toegelicht. Het watergebiedsplan is in 4 fasen opgesteld: • Fase 1: Inventarisatie huidige situatie, bouw modelinstrumentarium & knelpunten; • Fase 2: Definiëren inrichtings- en beheersvarianten (scenario’s) & effecten hiervan; • Fase 3: Integrale afweging en ontwerpplan; • Fase 4: Inspraakprocedure & vaststellen watergebiedsplan (inclusief peilbesluit). Fase 1: Huidige situatie In de eerste fase is de huidige situatie geïnventariseerd, zijn de knelpunten bepaald en is een hydrologisch rekenmodel gebouwd. Er is gewerkt via 2 sporen: een kwalitatief spoor en een kwantitatief spoor. Beide sporen zijn belangrijk en via een goede ‘kruisbestuiving’ is optimaal gebruik gemaakt van de informatie die uit elk afzonderlijk spoor naar voren kwam. Zo is het kwantitatieve spoor aangevuld en getoetst met de ervaringskennis van veldmedewerkers en bewoners van de streek en werden uitkomsten uit het kwalitatieve spoor grotendeels bevestigd door het kwantitatieve spoor. Kwalitatief spoor: Onderzoeksrapporten, gebiedskennis & gebiedsavond Op basis van onderzoeksrapporten en gebiedskennis is een watersysteemanalyse gemaakt, waarin een beschrijving wordt gegeven van het huidige functioneren van het watersysteem. Tevens is er een algemene knelpuntenanalyse gemaakt en zijn er mogelijke oplossingen verkend voor de beschreven knelpunten. Voor het onderwerp waterkwaliteit is een aparte quick scan uitgevoerd, waarin knelpunten, oorzaken en oplossingen worden aangegeven. Voor een aantal natuurgebieden was een verdrogingsonderzoeken beschikbaar, de relevante maatregelen hieruit zijn geïnventariseerd (zie literatuurlijst; onder apart kopje ‘rapporten verdrogingsbestri jding’). Omdat er niet voldoende waterkwaliteitsgegevens beschikbaar waren om hiervoor een OGOR-waterkwaliteit op te stellen is m.b.v. vegetatiegegevens van de provincie Utrecht getoetst in hoeverre het watersysteem voldoet aan de ecologische normdoelstell ingen. Daarnaast hebben 3 veldbezoeken plaatsgevonden (1 per deelgebied) met een aantal bewoners/gebruikers van het gebied dat veel specifieke aquatisch ecologische kennis heeft van het betreffende gebied. Als onderdeel van fase 1 is er tevens een gebiedsavond georganiseerd, waarin het waterschap een overzicht heeft gegeven van de doelstell ingen en de aanpak van het project. Ook de reeds bekende knelpunten in het watersysteem zijn gepresenteerd en door bewoners en gebruikers van het gebied gecontroleerd en aangevuld. Kwantitatief spoor: hydrologisch model en GGOR-werkwijze Zoals in hoofdstuk 1 is aangegeven, is voor het kwantitatieve spoor van het watergebiedsplan de GGOR-systematiek gevolgd. Voor gedetailleerde informatie over deze systematiek wordt verwezen naar bijlage 1. Om de GGOR-systematiek toe te kunnen passen is van de uitgangssituatie (0-situatie) een hydrologisch model gebouwd. Met dit model is bepaald wat de huidige grondwaterstanden en doelrealisaties voor de verschillende landgebruikfuncties zijn. Daarnaast is m.b.v. het model bepaald in hoeverre het watersysteem voldoet aan de werknormen voor wateroverlast uit het NBW (faalkansanalyse: middenscenario mét maaiveldcriterium in het jaar 2050). Dit is aangevuld met knelpunten die door beheerders en gebruikers van het gebied zijn geconstateerd. Fase 2: Scenario’s Tijdens de eerste fase van het watergebiedsplan zijn de knelpunten in het gebied geïnventariseerd en zijn maatregelen opgesteld om deze knelpunten op te lossen. Deze circa 90 maatregelen zijn vervolgens verdeeld over vijf scenario’s (zie hierna). Zowel voor de uitgangssituatie als voor elk scenario zijn de effecten berekend op de grondwaterstanden en doelrealisaties voor stedelijk gebied, voor landbouw en voor natuur. Doel hiervan was om pér maatregel inzicht te krijgen in de effecten hiervan. Ook zijn de effecten op wateroverlast en waterkwaliteit bepaald.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport IV

Fase 3: Integrale afweging en ontwerpplan Op basis van de resultaten van de 5 scenario’s, de beschikbare verdrogingsonderzoeken, diverse veldbezoeken en gesprekken met terreinbeheerders en agrariërs is vervolgens een voorkeursvariant (= maatregelenpakket + peilbesluit) uitgewerkt. De effecten van deze voorkeursvariant op doelrealisatie, wateroverlast en waterkwaliteit zijn in beeld gebracht met behulp van het modelinstrumentarium. De voorkeursvariant is besproken met de project- en begeleidingsgroep en is vervolgens aan de streek gepresenteerd op een drietal gebiedsavonden. Naar aanleiding hiervan is de voorkeursvariant zo nodig aangescherpt en bijgesteld. In bijlage 9 is het maatregelenpakket en inrichtingsplan opgenomen en in bijlage 10 het peilbesluit. Per maatregel is tevens een motivatie opgenomen. Fase 4: Inspraakprocedure en vaststellen plan In fase 4 doorloopt het watergebiedsplan een officiële inspraakprocedure en wordt het plan (inclusief het peilbesluit) vastgesteld door het AB van het waterschap. Vervolgens vindt er nog een goedkeuringsprocedure door de provincie plaats.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport V

MAATREGELEN PER SCENARIO (onderdeel van fase 2) Scenario 1: Autonome ontw ikkeling: Scenario 1 geeft een indruk van de effecten op het watersysteem van de autonome ontwikkelingen in het gebied. Dat wil zeggen dat hierin de maatregelen opgenomen zijn waarvan nu al bekend is dat ze uit zullen worden gevoerd. Samengevat komt het neer op de volgende maatregelen: • Beheer op orde: o.a. baggeren watergangen, vervangen oude gemalen en stuwen, vergroten duiker in

de Rietsloot; • Verbeteren kwaliteit effluent rwzi’s De Bilt en Zeist; • Anti-overstortmaatregelen (o.a. aanleg bergbezinkbassins) voor: Zeist, De Bilt, Bunnik en Driebergen; • Verplaatsing drinkwaterwinning bij De Bilt van het 1e naar het 2e watervoerende pakket; • Realisatie 3 hectare waterberging ten zuiden van Odijk. De scenario’s 2 t/m 5 bevatten tevens de maatregelen die zijn opgenomen in scenario 1 (autonome ontwikkeling). Op deze manier is bepaald welke knelpunten de komende jaren al door de autonome ontwikkelingen worden opgelost en voor welke problemen in het watersysteem er nog aanvullende maatregelen moeten worden genomen. Scenario 2: Duurzaam watersysteem (verkenning v oor d e iets langere termijn) Tevens is een toekomstgericht scenario uitgewerkt (scenario 2) waarin wordt nagegaan wat de mogelijkheden zijn om het watersysteem op de iets langere termijn (na de looptijd van dit watergebiedsplan/peilbesluit) te optimaliseren en welke randvoorwaarden dit oplevert voor de korte termijn. Dit scenario is dus vooral als toekomstverkenning bedoeld en geeft de mogelijkheid om de maatregelen voor de korte termijn (scenario’s 3 t/m 5) in een kader te plaatsen. Maatregelen in scenario 2 zijn: • Realistisch maar ambitieus afkoppelen voor Zeist, De Bilt en Driebergen in de periode 2005 – 2015

(soms meer dan in het betreffende waterplan is opgenomen); • Groter peilgebied maken van bos Wulven (als de gronden zijn aangekocht); • Herstellen van de oorspronkelijke stroomrichting van de Biltse- en Zeister Grift (als het effluent van de

rwzi Zeist is verbeterd); • Opengraven van de oude arm van de Kromme Rijn (‘Houtense Rijn’, ten westen van Odijk; mogelijke

maatregel in het kader van het project de Hollandse Waterlinie). Scenario 3: Waterbeheer optimaliseren v oor de natuu r (korte termijn) Scenario 3 geeft een beeld van de mogelijkheden om voor de functie natuur de waterhuishouding te optimaliseren (dus nog los van eventuele tegenstrijdige belangen tussen de functies). Bufferzones zijn als maatregel niet in scenario 3 opgenomen, omdat het uitgangspunt is dat het waterschap de huidige functies voldoende kan (of: zou moeten kunnen) bedienen, tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten en zonder grote (landbouw)gebieden met natschade te confronteren. Maatregelen die wel in scenario 3 opgenomen zijn: • Isoleren van diverse natuurgebieden van omliggend landbouwgebied en het vasthouden van

gebiedseigen (kwel)water; • Peilopzet in diverse natuurgebieden; • Peilopzet in de Nieuwe Hakswetering; • Aanleg van een aantal helofytenfilters of verlenging van de route van aanvoerwater; • Beheersmaatregelen (baggeren in natuurgebieden, vernieuwen kunstwerken).

Scenario 4: Waterbeheer optimaliseren v oor de landb ouw & bebouwing (korte termijn) Scenario 4 geeft een beeld van de mogelijkheden om voor de functies landbouw en bebouwing de waterhuishouding te optimaliseren: • Vergroten van het oppervlak aan open water in deelgebied zuid waardoor droogte en wateroverlast

wordt tegen gegaan; • Een stuw plaatsen ten oosten van Houten. Hierdoor is vasthouden van water en een betere uitvoering

van nachtvorstschadebestri jding mogelijk; • Aanleg van een nieuwe watergang om voorkomen wateroverlast bij Maartensdijk te voorkomen; • Oplossen wateroverlast bij De Bilt (door aanleg sifon) en Lage Vuursche (via de schouw); • Scheiden van natuur en fruitteelt ten oosten van De Uithof en gemaal Fortuin gebruiken voor

wateraanvoer naar de fruittelers. Scenario 5: Waterbeheer optimaliseren door peilvera nderingen (korte termijn)

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport VI

Scenario 5 geeft de effecten van een veranderd peilbeheer. Dit scenario is opgesteld op basis van een speelveldverkenning. Dit houdt in dat met behulp van een hydrologisch model een aantal varianten van peilaanpassingen is doorgerekend. Zo is bijvoorbeeld alleen het zomerpeil verhoogd met 20 cm, of alleen het winterpeil. Ook het effect van een combinatie van een zomer- en een winterpeilverhoging is bepaald. Op deze manier wordt duidelijk of een type maatregel werkt of niet. Behalve naar peilaanpassingen is in de speelveldverkenning ook gekeken naar de invloed van het vasthouden van water. Dit kan in de praktijk worden gedaan door bijvoorbeeld schotten in watergangen te plaatsen of door waterplanten te laten groeien. Na analyse van de resultaten van de speelveldverkenning is besloten in welke peilgebieden een peilverandering of het vasthouden van water nuttig is en deze maatregelen vormen samen scenario 5.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport VII

Bijlage 3 Projectgroep (PG) en Begeleidingsgroep ( BG) Het watergebiedsplan is opgesteld door het hoogheemraadschap. Een projectgroep heeft zorg gedragen voor de voorbereiding en de inhoudelijke uitvoering van het project. Hierbij is intensief samengewerkt tussen beleidsambtenaren en regiobeheerders. Naast waterschapsmedewerkers zijn hierin ook vertegenwoordigd: DLG, i.v.m. de grote hoeveelheid kennis vanuit de herinrichtingsprojecten Groenraven Oost en Noorderpark en de provincie Utrecht i.v.m. kennis op het gebied van verdrogingsbestrijding en een goede en snelle input van m.n. ecologische gegevens. Daarnaast was er een externe begeleidingsgroep, waarin verschillende overheden en belanghebbende organisaties waren vertegenwoordigd. De begeleidingsgroep discussieerde inhoudelijk en op ambtelijk niveau over de uit te voeren werkzaamheden. In die zin kan de begeleidingsgroep gezien worden als een ‘denktank’ in het project. De begeleidingsgroep had een adviserende rol richting de projectgroep. Samenstelling Projectgroep Actiev e leden • Jeanette van Eck (HDSR; projectleider) • Linda Nederlof (HDSR; inhoudelijke ondersteuning) • Michiel Anten (HDSR; afstemming waterplannen Zeist & de Bilt) • Arjan Koerhuis, Ruud Weijs (HDSR; regiobeheerder Kromme Rijn) • Peter Westerbeek (HDSR; regiobeheerder Utrecht/Maartensdijk) • Teun Wendt (Grontmij; modelberekeningen) • Rob Klaarenbeek (Dienst Landelijk Gebied / HDSR; afstemming met Langbroekerweteringgebied) • Martin van der Lee (Provincie Utrecht) Agendaleden • Jasper van der Bruggen (HDSR; inhoudelijke ondersteuning) • Heleen Genders (HDSR; inhoudelijke ondersteuning) • Astrid Russchen (HDSR; communicatie) • Hans van der Vlist (HDSR; juridische zaken) • Roel Bronda (HDSR; afstemming met waterketen & emissies) • Koos van der Ree Doolaard (HDSR; afstemming herinrichting Noorderpark & Groenraven Oost) • Marco van Schaik (HDSR; uitwerking waterplan Utrecht) • Ives van Leth (HDSR; ondersteuning uitvoering) • Arjanne Mulder (HDSR; uitwerking Kaderrichtlijn Water) • Joost Heijkers (HDSR; hydroloog) Samenstelling Begeleidingsgroep Actiev e leden • Dries van Rozen (GLTO) • Rob Klaarenbeek (Dienst Landelijk Gebied / Herinrichting Groenraven-Oost) • Ronald Huijssen (Gemeente De Bilt) • Trudi Dreve (Gemeente Bunnik) • Marieke Creemer (Gemeente Houten) • Ariënne Kuin (Gemeente Utrecht, Dienst Stadsontwikkeling) • Mirjam Vaartjes, Lisette de Ruiter (Gemeente Zeist) • Sandra Swinkels, Antoine Bijl (Gemeente Utrechtse Heuvelrug) • Simon Hofstra (Dienst Landelijk Gebied) • Inge Rosenthal-Koehorst, Batiaan van Loon (Vitens Advies en diensten) • Marije Koopman (Provincie Utrecht) • Allard van Leerdam (Staatsbosbeheer) • Hendrike Geessink (Het Utrechts Landschap) • Mirjam van Kouwen (Werkgroep Natuurlijk Zeist-West) • Kirsty Blatter (Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht) • H.J. Kleven (Agrarisch Jongerencontact) • Teun Wendt (Grontmij; modelberekeningen)

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport VIII

Agendaleden • Natasja van de Lagemaat (Milieudienst Zuidoost Utrecht; waterplan Zeist) • Els Reinking (Gemeente Nieuwegein) • N. Spanbroek (Bestuur Regio Utrecht) • Nienke Welle (Utrechts Particulier Grondbezit) • Ruud Campman (recreatieschap Utrechtse Heuvelrug, Vallei & Kromme Rijngebied) • P. Greeven (werkgroep Zeist West) • J. de Greef (werkgroep Zeist West) • R. van Oostenbrugge (werkgroep Santwijck) • H. van Dam (Natuur en Milieufederatie Utrecht)

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport IX

Bijlage 4 Beleidskader peilbesluiten en onderbemali ngen Provincie Utrecht Waterhuishoudingsplan (2004) De belangrijkste punten uit het Waterhuishoudingsplan met betrekking tot peilbesluiten zijn: • in 2007 zijn overal actuele peilbesluiten van kracht; • het peilbesluit wordt binnen zes weken na de vaststelling ter goedkeuring gezonden aan gedeputeerde

staten van de provincie waarbinnen het gebied waarvoor het peilbesluit zal gaan gelden geheel of grotendeels is gelegen, vergezeld van de naar voren gebrachte zienswijzen en van het commentaar daarop van het algemeen bestuur;

• het dagelijks bestuur beziet regelmatig en in elk geval bij de herziening van het desbetreffende peilbesluit of een ontheffing en de daaraan verbonden voorschriften moeten worden gewijzigd of ingetrokken;

• het dagelijks bestuur kan ontheffing verlenen voor het brengen c.q. houden van de waterstand op een ander peil dan is vastgesteld in het peilbesluit;

• bij het opstellen van peilbesluiten moet zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van de GGOR-systematiek. Het gebruik van GGOR mag echter niet leiden tot vertraging van peilbesluiten;

• mits goed onderbouwd moeten er binnen de peilbesluiten mogelijkheden zijn voor peilindexering, flexibel peilbeheer en natuurlijk peilbeheer;

• regels voor vergunningen moeten worden opgenomen in het peilbesluit; • het archeologisch erfgoed wordt conform ons beleid zoals vastgelegd in de Cultuurhistorische

Hoofdstructuur en de nota Niet van gisteren zoveel mogelijk beschermd. In het kader van peilbeheer is daarbij met name van belang het beschermen van organisch materiaal in de bodem tegen oxidatie als gevolg van daling van de grondwaterspiegel. Een groot deel van het plangebied heeft op grond van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur de aanduiding ‘eisen stellen’. Dit betekent dat vanuit de cultuurhistorie voorwaarden verbonden worden bij veranderingsprocessen binnen het gebied. Veranderingen zijn mogelijk als deze plaats vinden ‘in de geest van’ de cultuurhistorische samenhang;

• tevens is verdrogingsbestri jding een belangrijk thema in het Waterhuishoudingsplan. Kaders voor het GGOR De belangrijkste aspecten uit de Kaders voor het GGOR in de provincie Utrecht zijn: • het waterschap stelt het GGOR op in de periode 2005 – 2010 binnen de provinciale kaders en realiseert

deze uiterli jk in 2015 in het veld; • het waterschap betrekt provincie, gemeenten en belanghebbenden bij het opstellen van het GGOR; • de provincie toetst het vastgestelde GGOR aan de kaders en keurt het GGOR goed; • GGOR is gericht op de huidige toegekende functies, met een doorkijk van maximaal 5 jaar; • Daar waar keuzes gemaakt worden die tot suboptimale situaties leiden voor één of meerdere functies

worden afwegingen op transparante wijze gemaakt, waarbij de belangen van alle functies meegewogen zijn;

• Het waterschap adviseert de provincie ten aanzien van eventuele gewenste functieveranderingen. Verordening waterhuishouding HDSR De belangrijkste aspecten uit de Verordening waterhuishouding HDSR zijn: • het algemeen bestuur stelt voor de oppervlaktewateren onder zijn beheer peilbesluiten vast; • het vaststellen van een peilbesluit is niet verplicht in gebieden waar handhaving van een bepaalde

waterstand redelijkerwijs niet mogelijk is. Dit geldt o.a. voor het deel van het gebied ‘Groenraven-Oost & Maartensdijk’ dat behoort tot de Utrechtse Heuvelrug (zie figuur ..). Voor dit gebied moeten streefpeilen vastgesteld worden;

• een peilbesluit wordt tenminste eenmaal in de tien jaar herzien; • het peilbesluit wordt binnen zes weken na de vaststelling ter goedkeuring gezonden aan gedeputeerde

staten van de provincie waarbinnen het gebied waarvoor het peilbesluit zal gaan gelden geheel of grotendeels is gelegen, vergezeld van de naar voren gebrachte zienswijzen en van het commentaar daarop van het algemeen bestuur;

• het dagelijks bestuur beziet regelmatig en in elk geval bij de herziening van het desbetreffende peilbesluit of een ontheffing en de daaraan verbonden voorschriften moeten worden gewijzigd of ingetrokken;

• het dagelijks bestuur kan ontheffing verlenen voor het brengen c.q. houden van de waterstand op een ander peil dan is vastgesteld in het peilbesluit.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport X

Waterschapsbeleid Het huidige beleid van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden dat van toepassing is op het opstellen van een peilbesluit wordt voornamelijk in het Waterbeheersplan 2003–2007 (2002) en de Nota Peilbesluiten (1998) beschreven. Waterbeheersplan 2003 – 2007 De belangrijkste st rategieën en doelen uit het Waterbeheersplan 2003 – 2007 met betrekking tot het watergebiedsplan Groenraven oost en Maartensdijk zijn: • het vasthouden en benutten van schone kwel; • het voorkomen van grondwateroverlast bij bebouwing; • de aanpak van verdrogingsbestrijding; • waterberging in plassen t.b.v. het stedelijk gebied; • op grond van de Verordening Waterhuishouding HDSR 2002 legt het waterschap de peilen in

peilbesluiten vast. De nieuw op te stellen peilbesluiten worden gebaseerd op het nog vast te stellen GGOR;

• in 2007 beschikt het waterschap gebiedsdekkend over geldige peilbesluiten; • de beoordeling van een ontheffingsaanvraag voor op- of peilafwijkingen vindt plaats op basis van de

criteria genoemd in de Nota Peilbesluiten (zie onder). Ook de bestaande ontheffingen worden hieraan getoetst. De criteria zijn erop gericht om het aantal peilafwijkingen zo beperkt mogelijk te houden.

• in de peilbesluiten zullen de volgende onderwerpen worden meegenomen: verdroging, flexibel peilbeheer, peilafwijkingen, hoogwatervoorzieningen, waterkwaliteit en ecologie;

• gestreefd wordt naar het toepassen van flexibel peilbeheer, zodat minder gebiedsvreemd water wordt ingelaten.

Punten uit de Nota Peilbesluiten (1998) De belangrijkste aspecten uit de Nota Peilbesluiten zijn: • in gebieden met een agrarische functie wordt over het algemeen een 0,10 – 0,20 m hoger zomerpeil dan

het winterpeil vastgesteld (afhankelijk van de bodemgesteldheid); • in gebieden met de functie natuur en landschap die begrensd en/of verworven zijn worden geen

peilverlagingen ingevoerd tenzij het natuurbelang daarbij gebaat is; • peilafwijkingen zijn in principe niet toegestaan, onder bepaalde voorwaarden kan echter een vergunning

worden verleend; • in gebieden waar de hoofdtaak van het waterschap het vasthouden of aanvoeren van water is, geldt als

richtli jn bij het instellen van een apart peil een minimale grootte van een gebied van 40 ha. Schade Het waterschap dient bij de totstandkoming van het peilbesluit na te gaan of er schade kan ontstaan en hoe deze kan worden voorkomen. Mogelijke vormen van schade zijn zettings-, vernattings-, droogteschade en schade naar aanleiding van bijvoorbeeld landinrichtings- en natuurontwikkelingsprojecten. Het waterschap dient een schadevergoeding toe te kennen voor schade die redelijkerwijs niet ten laste van de burger behoort te blijven en die niet op andere wijze voldoende is verzekerd. Of en hoeveel schade wordt vergoed wordt bepaald door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de rechtspraak. Op het onderdeel schade is artikel 40 Wet op de waterhuishouding van toepassing en de Nadeelcompensatieregeling van het waterschap. Peilafwijkingen Algemeen streven is om het aantal peilafwijkingen zo veel mogelijk te beperken. In het Waterhuishoudingsplan van de Provincie Utrecht is aangegeven dat in 2007 in peilgebieden niet meer dan 10% van het oppervlak onderbemalen mag zijn. Bij de herziening van peilbesluiten moeten volgens de nieuwe verordening van de provincie alle peilafwijkingen opnieuw worden bezien. In de Nota Peilbesluiten heeft het waterschap, als formele beleidslijn, aangegeven dat peilafwijkingen in principe niet zijn toegestaan. In de Nota Peilbesluiten zijn eisen geformuleerd waar peilafwijkingen aan moeten voldoen. Deze toetsingscriteria geven aan wanneer ontheffingen mogen worden afgegeven, namelijk in de gevallen waar plaatselijk met het reguliere waterbeheer niet voldoende de functie gefaciliteerd kan worden. Deze criteria zijn: 1. bij peilafwijkingen moet de hoogteligging van het maaiveld of de droogleggingeisen van het grondgebruik

meer dan 0,10 m afwijken van het gemiddelde van het gehele peilgebied; 2. peilafwijkingen mogen niet in strijd zijn met de doelstell ingen van de functie van het desbetreffende

gebied;

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XI

3. een peilafwijking mag niet dieper worden bemalen dan de na te streven drooglegging voor het betreffende grondgebruik op de betreffende grondsoort;

4. in veen en klei-op-veengebieden mag het te handhaven peil in een peilafwijking niet meer dan 0,20 m afwijken van het voor dat peilgebied vastgelegde zomer/winterpeil;

5. peilafwijkingen mogen geen negatieve gevolgen hebben voor de doelstellingen of functies in het aangrenzende gebied;

6. de peilafwijking mag geen schadelijke gevolgen hebben voor bebouwing. Het peil in een peilafwijking mag niet meer dan 0,50 m lager zijn dan in een aangrenzend hoogwatervoorzieningsgebied;

7. binnen een peilgebied mag niet meer dan 10% van de oppervlakte worden onderbemalen. Hoewel algemeen geldend voor het gehele beheersgebied zijn deze criteria toegespitst op het veenweidegebied. Voor de watersystemen in het oosteli jk deel van het beheersgebied (vrij afwaterend en de overgangszone naar poldersystemen) zijn met name de criteria 1, 4, 6 en 7 moeili jk toepasbaar. Aanvullende criteria voor het gebied zijn gewenst. Dit betreft de volgende situaties en gebieden:

• In gebieden met functieverweving landbouw/natuur kunnen ontheffingen afgegeven worden indien de peilen uit het peilbesluit zijn afgestemd op één van de beide functies, ook als hiermee het totaal areaal peilafwijking meer dan 10% gaat bedragen (criteriumpunt 7);

• In reliëfri jk gebied kunnen ontheffingen afgegeven worden ten behoeve van verdrogingsbestrijding en/of waterconservering;

• In natuurgebieden is de acceptabele afwijking tussen de actuele en gewenste drooglegging afhankelijk van de natuurdoeltypen. Kwantificering hiervan is punt van nadere uitwerking. Dit betreft een vervanging/nuancering van criteriumpunt 1.

Deze aanvullende criteria worden in de komende periode uitgewerkt als aanvullend beleid op de Nota Peilbesluiten. Aanvragen voor ontheffing van het peilbesluit zullen ook aan deze aanvullende criteria getoetst worden. Procedure regulering peilafwijkingen Het waterschap is verplicht om bij herziening van de peilbesluiten de peilafwijkingen opnieuw te bezien. De bestaande peilafwijkingen moeten worden getoetst aan de beleidslijnen van de provincie en het waterschap. In principe komt bij de herziening van het peilbesluit het recht op peilafwijking te vervallen. Voor het opstellen van het watergebiedsplan zijn de bestaande peilafwijkingen in het gebied opnieuw geïnventariseerd. Voor het inrichtingsplan worden de bestaande peilafwijkingen getoetst aan het beleid. De criteria waaraan een peilafwijking moet voldoen zijn hierboven opgenomen. De peilafwijkingen die gereguleerd worden en de peilafwijkingen die niet gereguleerd worden en niet door de toetsing komen, krijgen een tijdelijke ontheffing van het waterschap voor de afbouwperiode. De peilafwijkingen die wel aan de eisen voldoen, krijgen een nieuwe ontheffing voor peilafwijking. Bij het vaststellen van het nieuwe peilbesluit heeft iedereen het recht een ontheffing voor peilafwijking aan te vragen of een aanvraag in te dienen voor nadeelcompensatie. Voor de regulering van de peilafwijkingen start het waterschap een aparte procedure, zodra de peilbesluiten zijn goedgekeurd door gedeputeerde staten van de provincie Utrecht. Het waterschap zal na goedkeuring de mensen in het gebied met een peilafwijking aanschrijven en aangeven hoe de regulering van de peilafwijking dient te geschieden (de beschikking). In de beschikking staat aangegeven of, hoe en wanneer de peilafwijking dient te worden gereguleerd. Het is mogelijk een bezwaar tegen deze beschikking in te dienen bij het waterschap. Opheffen en afbouwen peilafwijking De hier beschreven procedure geldt voor peilafwijkingen die worden gereguleerd door waterhuishoudkundige ingrepen en daarmee overbodig worden. Ook voor peilafwijkingen die niet worden gereguleerd en die na toetsing in de nieuwe situatie (na uitvoering van het watergebiedsplan) niet voldoen aan de toetsingsvoorwaarden geldt onderstaande procedure. In de bovengenoemde gevallen kan geen ontheffing afgegeven worden voor de betreffende peilafwijking. De peilafwijking dient te worden afgebouwd. Dit betekent dat de peilscheidingen moeten worden opgeheven, de peilafwijkingsinstallatie moet worden verwijderd en dat het peil in de onderbemalen percelen hetzelfde moet worden als het peilgebiedspeil. Het waterschap zal toezien op het afbouwen van de peilafwijkingen. Bij de implementatie van de peilbesluiten wordt parallel het afbouwtraject voor peilafwijkingen ingezet. Het bestuur van het waterschap geeft aan welke peilafwijkingen in het kader van het nieuwe peilbesluit moeten worden afgebouwd. De eigenaar dient zelf te zorgen voor de afbouw van de peilafwijking.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XII

Nieuwe ontheffingen Een nieuwe ontheffing kan aan een bestaande peilafwijking worden verleend, wanneer aan alle voorwaarden voor peilafwijkingen wordt voldaan. Juridische aspecten Bij de beslissing om de peilafwijking af te bouwen wordt per individueel geval de verleende ontheffing ingetrokken. Tegen deze intrekking staat bezwaar en beroep open. Indien een peilafwijking wordt toegestaan onder strengere condities, dan wordt hiervoor een nieuwe ontheffing met strengere voorschriften verleend. Ook hiertegen kan bezwaar en beroep worden aangetekend. In het voortraject van de vergunningverleningprocedure kunnen ook nog zienswijzen worden ingediend, waarmee gemotiveerd al dan niet rekening wordt gehouden. Als het waterschapsbestuur beslist tot het afbouwen van de peilafwijking en betrokkenen ondervinden van dat besluit schade, dan kunnen betrokkenen recht hebben op nadeelcompensatie. Daartoe dient een verzoek om nadeelcompensatie te worden ingediend. Het moet gaan om schade welke redelijkerwijze niet of niet geheel voor rekening van de betrokkene behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet op andere wijze voldoende is verzekerd. Belangrijke voorwaarde om in aanmerking te komen voor nadeelcompensatie zal zijn het hebben van een geldige ontheffing. Het eventueel uit te betalen bedrag zal per verzoek tot peilafwijking worden bepaald. Ov erzicht onderbemalingen Nr. Peil-

gebied Grond-soort

Grond-gebruiks-

functie

Gemid-delde

maaiveld-hoogte

onderbe-maling (m t.o.v. NAP)

Gemid-delde

maaiveld-hoogte

peilgebied (m t.o.v.

NAP)

Zomerpeil nieu we

peilbesluit (m t.o.v.

NAP)

W inter- peil

nieu we peilbesluit (m t.o.v.

NAP)

Droogleg-ging

onder-bemaling

t.o.v. W interpeil

(nieuwe peilbe-

sluit, cm)

Globale toetsing

(criterium-punt 3)

2 GRZ008 Klei grasland 1,33 1,59 0,55 0,45 88 Geen ontheffi ng

kr6 GRN014 Klei fruitteelt 2,84 4,93 1,80 1,60 124 Geen ontheffi ng

7 GRZ016 Klei fruitteelt 1,62 1,46 0,35 0,25 137 Geen ontheffi ng

1 GRZ019 klei Glastuin-bouw

1,73 1,97 0,55 0,45 128 Geen ontheffi ng

4 GRZ019/ klei fruitteelt 1,50 1,97 0,55 0,45 105 Geen ontheffi ng

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XIII

Bijlage 5 Waterplannen binnen het plangebied Een regelmatige en goede afstemming tussen het watergebiedsplan en de waterplannen in het plangebied heeft plaatsgevonden door deelname van de projectleider van de waterplannen aan de projectgroep van het watergebiedsplan en/of regelmatig overleg èn door deelname van de betreffende gemeenten aan de begeleidingsgroep. Van relevante maatregelen uit de waterplannen zijn de effecten bepaald in het watergebiedsplan. Bij sprake van een voldoende positief effect wordt de maatregel in het watergebiedsplan uitgevoerd. Er is geen sprake van tegenstrijdigheden tussen het watergebiedsplan en de waterplannen. Waterplan Zeist Waterplan Zeist is door zowel de gemeente als het waterschap vastgesteld in 2004. Het waterschap heeft tevens een convenant met de gemeente ondertekend. Voor het Watergebiedsplan heeft het Waterplan Zeist veel voordelen gehad, doordat veel recente informatie beschikbaar was over de werking van het watersysteem binnen de gemeente. Er zijn diverse overleggen geweest met de projectleider1 van het Waterplan Zeist en er heeft regelmatig uitwisseling van informatie plaatsgevonden (onder andere ook gebiedskennis en wensen uit het gebied). De effecten van concrete maatregelen, die deels vanuit het Waterplan Zeist werden voorgesteld, zijn m.b.v. het modelinstrumentarium in het Watergebiedsplan bepaald. Het modelinstrumentarium dat in het kader van het Watergebiedsplan is ontwikkeld wordt in het Waterplan gebruikt om aanvullende vragen t.b.v. een lange termijn visie voor Zeist te beantwoorden. Waterplan De Bilt Het Waterplan De Bilt is in 2002 door de gemeente vastgesteld tevens is een convenant ondertekend door gemeente en waterschap. Relevante maatregelen uit het waterplan zijn meegenomen in het watergebiedsplan. Waterplan Bunnik Voor Bunnik wordt op dit moment een waterplan opgesteld, het waterschap is betrokken bij de planvorming hiervan. Er wordt o.a. nagegaan of er kansen zijn voor het vergroten van de waterberging t.b.v. de nachtvorstbestri jding. Ook wordt nagegaan of er extra mogelijkheden zijn voor het realiseren van piekberging. De wateroverlast bij Vrumona wordt ook via dit waterplan opgelost, omdat dit een zeer lokaal probleem betreft, waarbij de oplossing met name in de ontwatering van het Vrumonaperceel zit en niet in het hoofdwatersysteem. Op termijn zal er een directe aansluiting van Houten op de A12 worden gerealiseerd (het zgn. Salto-project), de tracékeuze is op dit moment nog onbekend. Daadwerkelijke aanleg zal vanaf 2010 plaatsvinden. Ook hiervoor geldt dat er indien mogelijk meegelift wordt in het project om knelpunten in het waterbeheer op te lossen. Tevens zal in de periode 2010-2015 gestart worden met de bouw van ca. 1000 woningen ten westen van Odijk en ca. 300 woningen bij Werkhoven. Maatregelen in het watergebiedsplan zijn hiermee niet stri jdig. Waterplan Heuvelrug Dit waterplan is in 2005 vastgesteld en heeft betrekking op de gemeenten Driebergen, Doorn, Leersum en Amerongen. In dit plan is aandacht besteed aan het afkoppelen van verhard oppervlak. Verder zijn er geen raakvlakken tussen dit waterplan en het watergebiedsplan. Uitwerking Waterplan stad Utrecht Het waterplan van de stad Utrecht is in 2004 door zowel de gemeente als het waterschap vastgesteld. In het waterplan is de visie op het water tot 2030 voor de stad gegeven en wordt een aanzet gegeven voor de uitwerking ervan. Anno 2006 is een projectgroep de maatregelen die uit het waterplan voortkomen uit te voeren. De maatregelen zijn onder andere de mogelijke wateroverlast als gevolg van oppervlaktewater, grondwater en de riolering binnen de gemeentegrenzen in beeld te brengen en op te lossen, de kwaliteit van het oppervlaktewater in probleemgebieden te verhogen en de waterketen te optimaliseren.

1 namens de gemeente Zeist

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XIV

Bijlage 6 Beschrijving waterhuishouding In deze bijlage wordt de waterhuishouding per deelgebied beschreven. Voor de ligging van de watergangen en de kunstwerken wordt verwezen naar kaart 10. Groenraven-Oost, noordelij k deel In het gebied tussen de Heuvelrug en Kromme Rijn heeft een verbeterde afvoer t.b.v. de landbouw in combinatie met grondwateronttrekkingen (industrie en drinkwater) geleid tot verlaagde grondwaterstanden en kwelafname in de overgangszone. Door deze maatregelen zijn sprengen, beken en vijvers aan de voet van de Utrechtse Heuvelrug droog komen te staan. Aanvullende watervoorziening ten behoeve van de landbouw vindt voornamelijk plaats door beregening vanuit het oppervlakte- en het grondwater. Dit alles leidt tot verdroging in de nabijgelegen natuurgebieden. Wateraanvoer naar de gronden grenzend aan de Heuvelrug is door het hellende karakter van het gebied niet of nauwelijks mogelijk. Slechts in een gedeelte van het gebied kan vanuit de Kromme Rijn gebiedsvreemd water worden aangevoerd. Een belangrijke watergang die door opmaling vanuit de Kromme Rijn van water kan worden voorzien is de Rijnwijckse wetering. De Rijnwijckse Wetering was oorspronkelijk bedoeld om water van de Heuvelrug af te voeren naar de Kromme Rijn. In 1983 is de stromingsrichting omgedraaid en wordt d.m.v. gemaal Rijnwijck water uit de Kromme Rijn opgepompt naar de Rijnwijckse wetering. De wetering voert via gemaal Beerschoten en de Blikkenburgervaart water aan naar de landbouwgebieden ten westen van Zeist. Daarnaast zijn de Kromme Rijn, Biltse- en Zeister Grift en de Nieuwe Hakswetering van belang voor dit deelgebied. Eind jaren '70 werd Zeist-We st gebouwd. Om zowel het effluentwater van de RWZI Zeist, regenwater als drainagewater uit de nieuwe woonwijk af te kunnen voeren werd de Nieuwe Hakswetering naar de Kromme Rijn aangelegd. Voorheen waterde laag-Zeist af via De Biltse en Zeister Grift richting Utrecht, maar ten behoeve van de aanvoer van water voor Zeist is in de jaren ‘70 de stromingsrichting omgedraaid. Gemaal Sandwijck werd gebouwd, waarmee water uit De Bilt kon worden aangevoerd. Dit was ook nodig vanwege de sterke permanente wegzijging uit de Biltse Grift, als gevolg van het hoge streefpeil van deze watergang in combinatie met een zandige bodem en drinkwaterwinning Beerschoten. Dit water dat via gemaal Sandwijck wordt aangevoerd aan de westkant van Zeist bestaat voor een groot deel uit effluent van RWZI De Bilt. Bij het viaduct van de A28 gaat de Biltse Grift over in de Zeister Grift. Groenraven-Oost, zuidelijk deel Het noordoostelijk deel van het gebied watert af op de Kromme Rijn. Het midden en westelijk deel van het Kromme Rijngebied watert af op het Amsterdam-Rijnkanaal. De Kromme Rijn is de belangrijkste waterloop in het gebied. De Rietsloot en Rijsbruggerwetering zijn eveneens van belang voor de regulering van de waterhuishouding. Het lage peil van het Amsterdam-Rijnkanaal (-0,40 m NAP) heeft een wegzijging van grondwater uit het gebied tot gevolg2. Agrariërs hebben ook aangegeven dat ze dit signaleren als ze de huidige situatie vergelijken met die van hun voorouders. Om deze wegzijging te compenseren dient ten behoeve van peilhandhaving en 2 in een studie die HDSR heeft laten uitvoeren kwam naar voren dat dit beperkt bleef tot een smalle zone direct langs het Amsterdam Rijnkanaal.

Gemaal Rijnwijck in de Rijnwijcksewetering

Stuw in Langbroekerwetering bij de Kromme Rijn

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XV

doorspoeling water naar het gebied aangevoerd te worden. Deze wateraanvoer vindt plaats vanuit de Kromme Rijn. Wateraanvoer is met name van belang voor de nachtvorstbestri jding van de fruitteelt in het voorjaar. In droge perioden wordt met het gemaal Caspargouw water uit het Amsterdam-Rijnkanaal opgemalen ten behoeve van de watervoorziening van dit gebied. Maartensdijk Vanuit het grootste deel van het gebied Maartensdijk vindt bemalen afvoer plaats naar de stadswateren van Utrecht via de gemalen ‘Overvecht-Zuid’ en ‘Voordorp’. Het gebied ten oosten van de rijksweg A27 en ten noorden van Groenekan loost vrij via de Groene Vaart. Als gevolg van slootdempingen in het verleden is er nabij Maartensdijk kans op wateroverlast doordat er onvoldoende water kan worden geborgen. Wateraanvoer voor een deel van het gebied Maartensdijk vindt plaats via het inlaatwerk Berekuil en Fort Blauwkapel vanuit de Kromme Rijn via de Groene Vaart naar de Ruigenhoekse polder, de Gelderpolder, de Achterweteringse polder en polder Hooge Kamp. In het noordoosteli jke deel van het gebied kan geen water aangevoerd worden vanwege de hoge ligging. Aangezien bij Maartensdijk droogtegevoelige gronden voorkomen wordt hier met behulp van stuwen water zo lang mogelijk vastgehouden. In de omgeving van Maartensdijk hebben de verschil lende bemalingsgebieden in verhouding tot de breedte een grote lengte. Hierdoor zijn de hoofdwatergangen en de secundaire watergangen in relatie tot de afwaterende oppervlakte bijzonder lang. De ontwatering (de afvoer van water van de percelen naar het afwateringssysteem) van uitgetreden kwelwater, gemengd met regenwater vindt in hoofdzaak plaats door middel van de noord-zuid gerichte kavelsloten en in de lagere delen van het gebied mede via greppels.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XVI

Bijlage 7 Wateropgave GROM Op kaart 12 wordt aangegeven welke wateroverlastknelpunten er zijn binnen het watergebiedsplan Groenraven-Oost en Maartensdijk. Het watersysteem is hiervoor getoetst aan de normen die zijn opgenomen in het Nationaal Bestuursakkoord Water en voor de situatie ‘2050-midden-scenario klimaatverandering’. De berekende knelpunten zijn vervolgens getoetst en aangevuld met praktijkervaringen. Hieronder wordt per knelpunt de wateropgave beschreven en wordt tevens aangegeven welke maatregelen in het watergebiedsplan zijn opgenomen om het betreffende knelpunt op te lossen. Deelgebied Maartensdijk • A MTD015 en MTD023 Door de beheerders wordt aangegeven dat tijdens hevige regenbuien het water

in het tertiaire systeem in de omgeving van Hollandse Rading niet goed kan wegstromen. Om wateroverlast tegen te gaan is nagegaan of de watergang Hollandse Rading verbreed kan worden. Verbreding is echter niet haalbaar. Via de schouw zal erop toe worden gezien dat het tertiaire systeem wordt opgeknapt om een goede waterafvoer ti jdens hevige regenbuien te kunnen garanderen.

• B MTD020 en MTD021 Door de beheerders wordt aangegeven dat ten oosten van Maartensdijk in natte perioden wateroverlast kan optreden (als gevolg van weinig open water en gestremde afvoermogelijkheden). Klachten worden veroorzaakt door een lange afvoerweg richting de hoofdwatergang, weinig oppervlaktewater en laag maaiveld (als gevolg van een graszodenbedrijf). Via maatregel M030 wordt dit knelpunt opgelost.

• C Peilgebied MTD011 : Er wordt een totale wateropgave van 4.944 m3 berekend. Het grootste deel van de wateropgave in dit peilgebied vindt plaats ten westen van de A27 op een laag gelegen graslandperceel bij Groenekan. Doordat de correctie van de AHN niet voor de keringen van de Groenevaart is uitgevoerd, vormt het omliggende lage maaiveld een knelpunt. In de praktijk is momenteel geen knelpunt aanwezig. Aangegeven wordt dat dit wel een knelpunt kan worden in de toekomst. De (nu al lage) keringen moeten voldoende opgehoogd worden om wateroverlast te voorkomen (dit wordt voorgesteld in het watergebiedsplan, in combinatie met maatregel M028; nieuw gemaal Groenevaart).

• C MTC009: De wateropgave hiervoor is 9.531 m3. Aan weerszijden van de A27 liggen pixels waar inundatie voorkomt. Dit is zeer waarschijnlijk onterecht, omdat de inundatie veroorzaakt wordt door de fout in het AHN. De keringen van de Groenevaart komen niet in AHN naar voren, waardoor het omliggende lage maaiveld in de praktijk niet direct een knelpunt vormt. Wel zullen de keringen in de (nabije) toekomst worden opgehoogd om wateroverlast te voorkomen (een onderdeel van maatregel M028: nieuw gemaal Groenevaart).

• C MTD026: Ter hoogte van Groenekan inunderen de graslandpercelen ten oosten van de Groenevaart. De wateropgave hier is 6.400 m3. De keringen van de Groenevaart komen niet in AHN naar voren waardoor wateroverlast plaatsvindt in het omliggende lage maaiveld. In praktijk vormt dit niet direct een knelpunt. Wel is het belangrijk dat de keringen voldoende op hoogte gebracht worden (maatregel M028).

• C MTD015: De wateropgave voor dit peilgebied is 8.631 m3 Ten westen van de A27, tussen Groenekan en Maartensdijk, vindt voornamelijk wateroverlast plaats. Er is een klein aantal pixels direct naast de snelweg waarvoor aangegeven wordt dat er meer dan 5 cm inundatie plaats zal vinden. Het is echter waarschijnlijk dat hier ook door de AHN een vertekend beeld gegeven wordt. Een verklaring voor de rode pixels zou kunnen zijn dat een deel van het wateroppervlak niet bij de correctie van het AHN is meegenomen. Het wateroppervlak wordt dan als maaiveldhoogte gezien en dan is er dus sowieso inundatie. Kortom: deze wateropgave kan waarschijnlijk voor een groot deel om deze reden verwaarloosd worden. Daarnaast zorgt de AHN correctie van de keringen van de Groenevaart ook voor een vertekend beeld (maatregel M028).

Deelgebied Groenraven-Oost, noordelij k deel • D MTD009 Door de beheerders wordt aangegeven dat ten zuidwesten van de Bilt (bij park Arenberg)

wateroverlast kan optreden omdat het water niet goed afgevoerd kan worden. Via maatregel M034 wordt dit knelpunt opgelost.

• E GRN011 Door de beheerders wordt aangegeven dat de omgeving van de Nieuwe Hakswetering in de toekomst een knelpunt kan worden. Door de lage ligging van randen van de omliggende percelen kan wateroverlast optreden. Het verlagen van het peil in de Nieuwe Hakswetering is niet gewenst en versnelde afvoer heeft ook niet de voorkeur. Voornamelijk wordt er gestreefd om het gebiedseigen water zo lang mogelijk vast te houden. Het mogelijke toekomstige knelpunt kan worden opgelost door een kade aan te leggen langs de Nieuwe Hakswetering. Dit is vooralsnog niet als maatregel meegenomen in het watergebiedsplan, omdat nog onduidelijk is of het probleem daadwerkeli jk zal gaan optreden.

• F GRN004 Door de beheerders wordt aangegeven dat tussen gemaal Rijnwijck en de Blikkenburgervaart een lange duiker ligt. Deze duiker is enigszins krap gedimensioneerd en kan in de toekomst de doorspoelmogelijkheden belemmeren. In het watergebiedsplan wordt dit knelpunt via M015 opgelost.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XVII

Deelgebied Groenraven-Oost, zuidelijk deel

• G Kromme Rijn : Uit de wateropgave HDSR-midden komt duidelijk naar voren dat er een redelijke wateropgave langs de Kromme Rijn zit. Momenteel is er al wel eens sprake van wateroverlast, o.a. ter hoogte van Bunnik en bovendien zijn de onderdoorgangen bij het spoor en de A12 krap gedimensioneerd. Ook geven de beheerders aan dat de wateropgave veroorzaakt wordt door lage stukken langs de Kromme Rijn. Rond het Rijneiland (ten zuiden van Odijk, autonome ontwikkeling M084) is ingezet op verruiming van de bergingscapaciteit van het watersysteem (verruiming doorstroomprofiel) in combinatie met natuurvriendelijke oevers. Hiermee wordt een extra berging in het oppervlaktewatersysteem gerealiseerd van circa 3.000 m3, hetgeen de knelpunten zal verminderen. In het watergebiedsplan zijn verder de maatregelen M022 en M024 opgenomen om hoeveelheid waterberging te vergroten en de afvoer te verbeteren.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XVIII

Bijlage 8 Natuurdoeltypen met gewenst grondwaterreg ime De volgende natuurdoeltypen komen voor in het plangebied. Op kaart 16 staat welke natuurdoeltypen (UNAT’s) zijn toegekend aan de verschil lende natuurgebieden. Hogere zandgebied Utrechtse Natuurdoeltypen

Grondwaterregime (cm t.o.v. maaiv eld)

UNAT-code Omschrijv ing GVG GLG GHG Hz-3.02 mv Zoetwater

gemeenschap matig v oedselrijk

aquatisch aquatisch aquatisch

Hz-3.02 v a Zoetwater gemeenschap v oedselarm

aquatisch aquatisch aquatisch

Hz-3.03 Rietland en ruigte > 0 -10 tot -20 > 0 Hz-3.04 v en aquatisch aquatisch aquatisch Hz-3.05 mv Droog grasland matig

v oedselrijk nvt nvt nvt

Hz-3.05 v a Droog grasland v oedselarm

nvt nvt nvt

Hz-3.06 Bloemrijk grasland, v ochtig

-40 tot -60 -120 -20 tot -40

Hz-3.07 n Nat schraalgrasland natte variant

0 -15 +5

Hz-3.07 v Nat schraalgrasland v ochtige v ariant

-20 tot -50 -50 tot -80 0

Hz-3.08 Open zand nvt nvt nvt Hz-3.09 Droge heide nvt nvt nvt Hz-3.10 n Vochtige heide natte

v ariant 0 tot -10 -30 < 10

Hz-3.10 v Vochtige heide v ochtige v ariant

-20 -30 0

Hz-3.11 v Houtwal, struweel en boszoom v ochtig

-40 -50 tot -80 -5

Hz-3.11 m Houtwal, struweel en boszoom matig droog

-60 > -120 -25

Hz-3.12 d Hakhout droog nvt nvt nvt Hz-3.12 v Hakhout v ochtig -40 -50 tot -80 -10 Hz-3.13 v Bosgemeenschap

arme zandgrond,v ochtig

-20 tot -50 -80 tot -120 -20

Hz-3.13 d Bosgemeenschap arme zandgrond, droog

nvt nvt nvt

Hz-3.14 v Bosgemeenschap leemgrond

-20 tot -50 > -120 -20

Hz-3.14 m Bosgemeenschap leemgrond

-50 tot -70 > -120 -50

Hz-3.14 d Bosgemeenschap leemgrond

nvt nvt nvt

Hz-3.15 Hz-3.16 Bosgemeenschap

hoogv een nvt nvt nvt

Hz-3.19 v Park-stinzebos, v ochtig

-40 -50 tot -80 -10

Hz-3.19 m Park-stinzebos, matig droog

-20 tot -30 - 120 -20

Hz-3.19 d Park-stinzebos, droog

-30 tot -50 > -120 -30

Hz-4.01 d Akker droog nvt nvt nvt Hz-4.01 v Akker vochtig -30 onbekend onbekend Hz-4.02 d Grasland droog nvt nvt nvt Hz-4.02 n Grasland nat 0 onbekend onbekend Hz-4.02 v Grasland v ochtig -30 onbekend onbekend Hz-4B Multif unctioneel bos nvt nvt nvt

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XIX

Laagveengebied Utrechtse Natuurdoeltypen

Grondwaterregime (cm t.o.v. maaiv eld)

UNAT-code Omschrijv ing GVG GLG GHG lv -3.05 Bloemrijk grasland -10 tot -30 onbekend onbekend lv -3.06 v eenheide -5 tot -20 -30 tot -50 -5 tot -20 lv -3.08 n Hakhout en griend

nat 0 -20 >0

lv -3.09 n Bosgemeenschap laagv een nat

> 0 -10 tot -30 > 0

lv -3.09 v Bosgemeenschap laagv een v ochtig

-10 tot -40 -80 > 0

Rivierengebied Utrechtse Natuurdoeltypen

Grondwaterregime (cm t.o.v. maaiv eld)

UNAT-code Omschrijv ing GVG GLG GHG Ri-3.01 Riv ier en nev engeul aquatisch aquatisch aquatisch Ri-3.02 Plas en geïsoleerde

strang aquatisch aquatisch aquatisch

Ri-3.03 a Rietland en moeras aquatisch

aquatisch aquatisch aquatisch

Ri-3.03 n Rietland en moeras nat

-15 tot 0 -30 tot 0 -10 tot 0

Ri-3.04 Nat schraalgrasland -20 tot 10 onbekend onbekend Ri-3.05 v Stroomdalgrasland

v ochtig -40 tot -60 -120 0 tot -20

Ri-3.05 d Stroomdalgrasland droog

-60 > -120 -40

Ri-3.07 n Houtwal, struweel en boszoom nat

0 tot -10 -20 > 0

Ri-3.07 v Houtwal, struweel en boszoom v ochtig

-10 tot -40 -50 0

Ri-3.07 d Houtwal, struweel en boszoom droog

nvt nvt nvt

Ri-3.08 n Hakhout en griend nat

0 tot -40 -60 > 0

Ri-3.08 v Hakhout en griend v ochtig

-40 tot -60 -80 -20

Ri-3.10 d Bosgemeenschap v an riv ierklei droog

-60 tot -80 nvt nvt

Ri-3.10 n Bosgemeenschap v an riv ierklei nat

0 tot -40 -60 > 0

Ri-3.10 v Bosgemeenschap v an riv ierklei vochtig

-40 tot -60 -80 -20

Ri-3.12 v Park-stinzebos v ochtig

-40 tot -60 -80 -20

Ri-3.12 d Park-stinzebos droog -60 tot -80 -100 -50 Ri-3.x gr Zoetwater

gemeenschap grondwaterachtig

aquatisch aquatisch aquatisch

Ri-4.01 v Akker vochtig -40 onbekend onbekend Ri-4.02 d Grasland droog nvt nvt nvt Ri-4.02 n Grasland nat 0 onbekend onbekend Ri-4.02 v Grasland v ochtig -40 onbekend onbekend Ri-4B b Multif unctioneel bos nvt nvt nvt

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XX

Bijlage 9 Beschrijving maatregelen watergebiedsplan Voor veel maatregelen is een kaartje opgenomen waarop wordt aangegeven hoe de maatregel wordt uitgevoerd (ligging nieuwe kunstwerken etc.). Voor een aantal maatregelen is nog niet exact bekend hoe de uitvoering plaats zal vinden, omdat hiervoor nog nader onderzoek nodig is. Op het moment dat een maatregel daadwerkelijk wordt uitgevoerd zal de precieze uitvoering/inrichting nog worden besproken met de terreineigenaar/-beheerder. Mede op basis van actuele ontwikkelingen kunnen maatregelen in een gewijzigde vorm worden uitgevoerd. M001 Isolatie natuurweide Blikkenburg Om de invloed van gebiedsvreemd water op de natuurweide van Blikkenburg tegen te gaan en te profiteren van het lokale schone water, wordt de natuurweide van Blikkenburg hydrologisch geïsoleerd (ca 10 ha). Om de natuurweide te isoleren wordt er een stuw geplaatst direct bovenstrooms van de aansluiting met de sloten die onder invloed staan van de landbouw (hr. v/d Grift). De stuw zorgt er enerzijds voor dat er nooit water ingelaten wordt (waardoor het peil in droge tijden zal uitzakken) en anderzijds dat het peil niet hoger wordt dan +1.40 m t.o.v. NAP. Het huidige peil schommelt hier rond de 1.40 m t.o.v. NAP; peilopzet is hier niet nodig of gewenst. Na overleg met de beheerder/eigenaar zal het waterschap de werken van deze maatregel aanleggen en voor beheer en onderhoud overdragen aan de beheerder/eigenaar. Deze maatregel levert geen schade op voor de omgeving. M007: Blikkenburg De natuurweide van Blikkenburg heeft een goede waterkwaliteit (vanwege kwel), de omgeving van Blikkenburg en Wulperhorst hebben een matige waterkwaliteit (vanwege landbouw en incidentele waterinlaat). Door middel van maatregel M001 (Isolatie natuurweide Blikkenburg) zal voorkomen worden dat het matige water van de omgeving van Blikkenburg de natuurweide Blikkenburg kan binnendringen. De omgeving van Blikkenburg, inclusief de scheisloot tussen landbouw en natuur, heeft vanwege de hier aanwezige landbouw en incidentele waterinlaat een matige waterkwaliteit en beperkte ecologische waarde. De scheisloot heeft vanwege de landbouw op één oever en een bos (met bladinval en schaduw) op de andere oever een geringe potentie tot verbetering van waterkwaliteit en ecologie. De voorgestelde maatregelen richten zich op het beperken van ongewenste lekkage van water uit de Blikkenburgervaart naar de omgeving van Blikkenburg. Dit is primair ten bate van het watersysteem van de Blikkenburgervaart (minder verlies gebiedseigen water c.q. lagere inlaatbehoefte). Dit heeft tevens een (beperkt) positief effect op de waterkwaliteit in de omgeving van Blikkenburg. De landbouw in de omgeving van Blikkenburg (rond Bunsinglaan en Tiendweg) heeft de beschikking over drie verschil lende route voor het inlaten van water. Zij hebben slechts incidenteel behoefte aan dit inlaatwater; door gebrekkige inlaat-/afsluitconstructies lekt hier echter vaak water. Bovendien kan door het verbeteren van een aantal duikers en een stukje watergang de inlaat in de scheisloot komen te vervallen. Hierdoor wordt het aantal inlaten gereduceerd tot 2 en komt de scheisloot minder onder invloed te staan van inlaatwater.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XXI

M009 Isolatie en peilopzet De Bunzing Dienst Landelijk Gebied werkt aan een inrichtingsplan voor natuurgebied De Bunzing. Het natuurgebied De Bunzing wordt hydrologisch geïsoleerd om de invloed van voedselrijk water tegen te gaan. Het peil wordt opgezet tot +2.00 m t.o.v. NAP (25 cm hoger dan het huidige peil) om verdroging van de natuur te bestrijden. Er wordt geen water meer ingelaten, in de zomer zal het water uitzakken. De scheisloot, gelegen tussen het natuurgebied en de nieuwe huizen aan de Bunsinglaan, wordt gescheiden van de watergangen in het natuurgebied. De scheisloot krijgt een flexibel peilbeheer, boven- en ondergrens: +2,00 en +1,65 m t.o.v. NAP, waardoor de wederzijdse hydrologische invloed beperkt is en er optimaal gebruik gemaakt wordt van gebiedseigen water en er slechts incidenteel water in de scheisloot hoeft te worden ingelaten. Het waterschap draagt bij aan de hydrologische inrichting van dit gebied. De peilopzet heeft geen invloed op de naaste omgeving.

M010 Scheiden grienden van de Nieuwe Hakswetering De sloten van de grienden langs de Nieuwe Hakswetering staan in open verbinding met het water uit de Nieuwe Hakswetering. De binnendringing van dit nutriëntri jke water uit Zeist is ongewenst in de natuur. Om deze reden worden de grienden (ca 6 ha) ten zuidoosten van de Nieuwe Hakswetering geïsoleerd van de Nieuwe Hakswetering (de grienden staan aan de achterkant nog wel in open verbinding met het watersysteem aldaar). Na overleg met de beheerder/eigenaar zal het waterschap de werken van deze maatregel aanleggen en voor beheer en onderhoud overdragen aan de beheerder/eigenaar. Deze maatregel zorgt voor een verbetering van de waterkwaliteit. Deze maatregel beoogt niet het faciliteren van de aanleg van een wandelpad.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XXII

M011 Vervanging stuw randsloot Zeist De twee stuwtjes in de randsloten van Zeist aan weerszijden van de Nieuwe Hakswetering zijn oud en lekken. De oostelijke stuw (= einde natuursloot Couwenhoven) wordt vervangen in het kader van M051 (het benutten van kwelwater natuursloot Zeist West). De westeli jke stuw (= einde randsloot Brugakker) zal door het waterschap vervangen worden. De stuw die hier in de Hakswetering staat heeft geen functie meer en zal door het waterschap verwijderd worden. De peilen blijven gelijk (Nieuwe Hakswetering: zomerpeil 1,05 m en winterpeil 0,95 m t.o.v. NAP).

M013 Hydrologisch scheiden landbouw en natuur bij R ijnwij ck Om de waterkwaliteit in de natuur van Rijnwijck (ca 20 ha) te verbeteren worden de watersystemen van de natuur en de landbouw gescheiden door middel van het plaatsen van een aantal dammen. Waterafvoer en –aanvoer ten bate van de landbouw gaat (onveranderd) via de Bermsloot van de A12. Na overleg met de beheerder/eigenaar zal het waterschap de werken van deze maatregel aanleggen. Zie ook maatregelen: M042 en M043. M015 Verlengde Blikkenburgervaart In het Waterplan Zeist is afgesproken dat de waterkwaliteit in Zeist en omgeving verbeterd moet worden. Negatieve effecten van de aanwezige overstorten moeten binnen 24 uur uit het systeem verdwenen zijn middels het doorspoelen van het watersysteem. Ook dient er te worden doorgespoeld ter vermindering van de kroosvorming. Hiervoor moet een waterhoeveelheid van 300 l/s doorgevoerd kunnen worden vanuit de Kromme Rijn via de Rijnwijcksewetering en de Blikkenburgervaart. Tussen de Rijnwijcksewetering en de Blikkenburgervaart l igt echter een lange duiker (500 meter). Deze duiker is te krap gedimensioneerd en vormt daarmee een knelpunt voor het realiseren van de waterkwaliteitsdoelstellingen in Zeist. De huidige duiker zal worden vervangen door een nieuwe, grotere duiker. Het kan zijn dat er in het kader van de landinrichting óf in het kader van de herinrichting stationsgebied tóch mogelijkheden zijn voor het waterschap om mee te liften en alsnog een watergang aan te leggen. Dit heeft voor het waterschap dan de voorkeur, omdat hiermee een duurzamer watersysteem gecreëerd kan worden. Mogelijkheden hiervoor l ijken echter niet waarschijnlijk.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XXIII

M022 Bestrijden wateroverlast Rijsbruggerwetering Het waterschap zet bij het bestri jden van de wateroverlast rond de Rijsbruggerwetering in op duurzame oplossingen (= vasthouden of bergen van water). De verwachte ruimtelijke ontwikkelingen, aansluiting Houten-A12 en woningbouw, bieden hiertoe waarschijnlijk kansen. Pas nadat gebleken is dat duurzame oplossingen niet voldoende zijn voor het oplossen van het knelpunt, kiest het waterschap voor het verbeteren van de afvoer. M024 Creëren van extra waterberging tussen de Kromm e Rijn en de A12 De onderdoorgangen van de Kromme Rijn bij de spoorlijn en de A12 bij Bunnik zijn vrij krap, waardoor dit een opstuwend effect heeft (wat wateroverlast kan veroorzaken). Rijkswaterstaat heeft puin verwijderd wat de situatie heeft verbeterd. Bovendien creëert Dienst Landelijk Gebied binnenkort, in samenspraak met het waterschap, extra waterberging direct bovenstrooms van deze flessenhalzen (= tussen de Kromme Rijn en de A12) waardoor het opstuwende effect afneemt. Het peil in het gebied blijft gelijk.

M026 Verbeteren wateraanv oer nachtv orstschadebestri jding Een aantal duikers dat een knelpunt vormt tijdens nachtvorstschadebestri jding zullen vergroot of verwijderd worden; dit draagt tevens bij aan de robuustheid van het watersysteem in algemene zin. Uit analyses en ervaring is duidelijk dat er geen watergangen grootschalig verbreed hoeven te worden. Onder andere in twee gebieden (bij de Overeindsewetering-Heemsteedsewetering en Stoetwegensewetering) worden problemen ervaren bij wateraanvoer ten ti jde van nachtvorstschadebestrijding. In deze gebieden worden wel een aantal watergangen opnieuw geprofileerd (optrekken kanten en op diepte brengen); en een aantal duikers vergroot of verwijderd. Deze maatregel heeft geen invloed op peilen of peilgebiedsgrenzen.

M028 Nieuw gemaal Groene Vaart Omdat het in droge periodes niet goed mogelijk is om het gebied rond Maartensdijk van voldoende water te voorzien én droge periodes in de toekomst steeds vaker zullen voorkomen, is het zeer gewenst om een opvoergemaal in de Groene Vaart te plaatsen. Dit gemaal kan gebruikt worden om in tijden van droogte water vanuit Utrecht in het gebied te pompen. In combinatie met M032 (aanleg helofytenfilter Ruigenhoekse polder) kan het water vanuit Maartensdijk en Hollandse Rading gezuiverd worden, om het vervolgens weer door het gebied rond te pompen. Hierdoor wordt optimaal gebruik gemaakt van gebiedseigen water. Het peil van de Groene Vaart blijft gelijk (vast peil 0,55 m t.o.v. NAP). Wel is het noodzakelijk om de keringen van de Groene Vaart voldoende op hoogte te brengen.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XXIV

M030 Aanpak wateroverlast Zuidoostelij k v an Dorpswe g Maartensdij k Ten oosten van Maartensdijk treedt in natte perioden wateroverlast op, mede als gevolg van weinig open water en beperkte afvoermogelijkheden. Nabij de plek met de ergste wateroverlast zal de afvoermogelijkheid verbeterd worden door het herstellen van de verbinding tussen de watergangen. Verder zal er een schuif voor de duiker onder de Dorpsweg geplaatst worden zodat er in normale omstandigheden een waterscheiding is, maar zodat er bij (dreigende) wateroverlast water afgevoerd kan worden.

M032 Helofytenfilter Ruigenhoekse polder In de polder Ruigenhoek wordt op grondgebied van het Recreatieschap de Stichtse Groenlanden door het waterschap een helofytenfilter (zuiveringsmoeras) aangelegd om de waterkwaliteit te verbeteren. Het kan ook dienen als retentie van gebiedseigen water en voor extra opslag tijdens piekafvoer. In combinatie met M028 (nieuw gemaal Groene Vaart) kan het gezuiverde water weer in het gebied worden rondgepompt zodat optimaal gebruik wordt gemaakt van gebiedseigen water. Het peil blijft gelijk (zomerpeil -0,20 m en winterpeil -0,40 m t.o.v. NAP).

M034 Bestrijden wateroverlast de Bilt Ten zuidwesten van de Bilt (park Arenberg) treedt in natte perioden wateroverlast op, als gevolg van beperkte afvoermogelijkheden. De sloot naast de woonwijk “park Arenberg” zal verbonden worden met de rest van het watersysteem om waterafvoer te garanderen. Om dit te realiseren zal de sloot verbonden worden met de rest van het watersysteem, door het graven van een watergang en het plaatsen van een sifon. De exacte ligging is nog niet bekend, hiervoor is nader onderzoek noodzakelijk. Waarschijnlijk zal deze maatregel in combinatie met de herinrichting van de Voorveldse polder worden uitgevoerd.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XXV

M036 Overname watergang tussen spoor en Voordorpsed ij k De watergang tussen het spoor en de Voordorpsedijk is nog geen hoofdwatergang, maar heeft wel een duidelijke afvoerfunctie. Het overnemen van beheer en onderhoud van deze watergang door het waterschap van de huidige eigenaar draagt bij aan een robuust watersysteem. Dit zal worden opgenomen in de volgende Legger. Het peil blijft gelijk (zomerpeil 0,00 en winterpeil -0,20 m t.o.v. NAP).

M038 Peilopzet Hooge Woerd Met name het noordelijk deel van het natuurgebied Hooge Woerd is verdroogd. Om dit te bestri jden zal in dit deel van Hooge Woerd het peil opgezet worden tot maximaal 20 cm hoger dan het huidige peil. Er is ook onderzocht of het zinvol is om de alhier gelegen hoofdwatergang Hoogewoerdwetering te verleggen of te verontdiepen en te verbreden; geen van deze maatregelen waren echter zinvol. Verleggen is niet zinvol omdat hiermee ook het drainerende effect van de watergang wordt verplaatst. Verontdiepen is niet zinvol omdat de gronden naast de hoofdwatergang een dusdanig grote drooglegging hebben (en houden) dat natte of kwelgerelateerde UNAT’s hier niet realistisch zijn. Bovendien is maatregel erg duur (honderdduizenden euro’s). Het nieuwe peilgebied (ca. 10 ha) krijgt een flexibel peil met een bovengrens van +2,00 m t.o.v. NAP. Door de flexibilisering van het peil verbetert de waterkwaliteit. Deze peilverhoging geeft geen schade voor de omgeving. Na overleg met de beheerder/eigenaar zal het waterschap de werken van deze maatregel aanleggen en voor beheer en onderhoud overdragen aan de beheerder/eigenaar.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XXVI

M042 Benutten kwel Rijnw ijck-Noord Water uit het kwelgebied (= Rijnwijck ten noorden van het spoor) zal naar de slotgracht worden geleid, waardoor de natuur meer profiteert van dit schone water. Om dit te bereiken wordt een duiker aangelegd. Na overleg met de beheerder/eigenaar zal het waterschap de werken van deze maatregel aanleggen. Zie ook maatregelen: M013 en M043.

M043 Natuurlijk peilbeheer Rijnw ijck Om zo veel mogelijk te profiteren van het gebiedseigen water en zo min mogelijk water in te hoeven laten krijgt Rijnwijck een natuurlijk flexibel peil. Om dit te bereiken wordt de stuw tussen de slotgracht en de Rijnwijckse wetering vervangen. Rijnwijck wordt niet hydrologisch geïsoleerd omdat de mogelijkheid van waterinlaat moet blijven bestaan ten bate van het handhaven van de laagste grondwaterstand ten bate van het beschermen van waardevolle cultuurhistorische bodemresten. De bovengrens van het peil wordt +1,85, de ondergrens +1,50 m t.o.v. NAP. Na overleg met de beheerder/eigenaar zal het waterschap de werken van deze maatregel aanleggen. Deze maatregel is vooral nuttig indien de andere maatregelen in Rijnwijck ook worden uitgevoerd. Zie ook maatregelen: M013 en M042. M048 Verdrogingsbestrijding natuur Lage Grond De slechte kwaliteit van inlaatwater en de te lage grondwaterstanden zorgen voor verdroging van de natuur in Lage Grond (tussen de Zeistergrift en de Nieuwe Hakswetering). Dienst Landelijk Gebied is bezig de mogelijkheden voor een inrichtingsplan hier te onderzoeken. In dit inrichtingsplan zullen anti-verdrogingsmaatregelen worden opgenomen. In het peilbesluit wordt niets aan de huidige situatie veranderd. Mocht het nodig zijn om op grond van het inrichtingsplan van DLG peil(gebied)en) aan te passen dan kan dit te zijner tijd nog plaatsvinden bij een herziening van het peilbesluit (zie ook M092).

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XXVII

M051 Benutten water natuursloot Zeist-West Het overtollige (kwel)water uit de natuursloot van Zeist-West (soms Couwenhoven of randsloot genoemd) zal door het gebied hier ten zuiden van geleid worden, in plaats van de huidige afvoer direct op de Nieuwe Hakswetering. Op deze manier wordt er langer geprofiteerd van het schone water. Er wordt een dam geplaatst aan het einde van de natuursloot en een inlaat gemaakt om het water af te voeren. De peilen worden hier in de zomer +1,25 en in de winter +1,10 m t.o.v. NAP).

M052 Peil opzetten woonwijk Vollenhove Deze maatregel wordt uitgevoerd om de verdroging van de Utrechtse Heuvelrug te bestrijden. Om water langer vast te houden wordt het peil in de woonwijk Vollenhove met de bestaande stuw 10 cm opgezet (peil wordt dan +2,05 m t.o.v. NAP). Deze peilopzet heeft geen nadelige gevolgen voor de (directe) omgeving.

M056 Isolatie en peilopzet Vollenhov en Om meer te profiteren van het gebiedseigen water in het landgoed Vollenhoven en de omringende natuur wordt er over gegaan naar een flexibel natuurlijk peil. In droge periodes wordt echter wel (net als nu) water ingelaten om te lage grondwaterstanden (bebouwing) en droogval hier te voorkomen. Bovengrens van het waterpeil wordt +1,90, de ondergrens +1,55 m t.o.v. NAP). Door de peilopzet wordt verdroging bestreden en zal minder gebiedsvreemd water worden ingelaten wat de waterkwaliteit ten goede komt .

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XXVIII

M058 Baggeren Beerschotervliet De Beerschotervliet moet worden gebaggerd om de waterkwaliteit en de watervoorziening van het landgoed Vollenhoven en de omringende natuur te verbeteren. Dit is de taak van de eigenaar. Deze maatregel heeft nauwelijks invloed op het waterpeil.

M059 Aanpassen schuif Achtervijver (bij Beerschoter vliet) De schuif in de Achtervijver verandert van een onderdoorlaat naar een overstortende stuw om de afvoer van kroos te verbeteren. Hierdoor zal de ecologische gesteldheid van de watergang beter worden. Dit is geen taak van het waterschap; het waterschap overlegt met de beheerder/eigenaar. Deze maatregel heeft geen invloed op het waterpeil. M060 Isolatie en peilopzet Vollenhov en 3 (tussen A2 8 en bebouwde kom Zeist) In het kader van verdrogingsbestrijding wordt het natuurgebied in Vollenhoven 3 (ca 12 ha) door het waterschap hydrologisch geïsoleerd, wat de waterkwaliteit ten goede komt. Om gebiedsvreemd water zo veel mogelijk buiten te houden wordt hier in het peilbesluit het volgende opgenomen: Flexibel peil, bovengrens: +1,80m t.o.v. NAP, geen ondergrens. Peilopzet in Vollenhoven 3 is alleen mogelijk als rekening wordt gehouden met de bebouwing (door geen peilopzet toe te passen op de sloten langs de Bisschopsweg). Na overleg met de beheerder/eigenaar zal het waterschap de werken van deze maatregel aanleggen en voor beheer en onderhoud overdragen aan de beheerder/eigenaar.

M064 Peilopzet Sandwijck Om verdroging tegen te gaan wordt het maximale peil in Landgoed Sandwijck opgezet met circa 40 centimeter. Om de waterkwaliteit hier te verbeteren wordt het gebied zo veel mogelijk geïsoleerd en zal alleen in droge ti jden water worden ingelaten. Het gebied krijgt een flexibel natuurlijk peil met een bovengrens van + 1,10 m en een ondergrens van + 0,55 t.o.v. NAP (= de huidige ondergrens). Deze peilverandering zal geen nadelige gevolgen hebben voor de omgeving. Na overleg met de beheerder/eigenaar zal het waterschap de werken van deze maatregel aanleggen.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XXIX

M065 Opzetten peil hoofdwatergang A28 Het peil in de hoofdwatergang langs de A28 wordt opgezet omdat dit positief is voor de verdroogde natuur alhier. Zomerpeil: 1,65 m en winterpeil 1,55 m t.o.v. NAP. Deze maatregel zal geen schade veroorzaken voor de omgeving.

M073 Isolatie en peilopzet Amelisweerd / Rhijnauwen Delen van Amelisweerd/Rhijnauwen worden door het waterschap hydrologisch geïsoleerd zodat de waterkwaliteit in deze natuur beter wordt en er een natuurlijk peilverloop ontstaat. De bovengrens wordt ingesteld op 0,80 m t.o.v. NAP (= huidige zomerpeil). Er wordt geen water meer ingelaten, waardoor het peil in de zomer kan uitzakken.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XXX

M075 Isolatie en peilopzet de Raaphof Het gebied de Raaphof valt onder de natuurbeschermingswet. De Raaphof wordt door het waterschap hydrologisch geïsoleerd om water vast te houden en verdroging tegen te gaan. De stuw wordt ingesteld op 1,90 m t.o.v. NAP (= 5 cm hoger dan het huidige zomerpeil en 20 cm hoger dan het huidige winterpeil). Er wordt geen water meer ingelaten, waardoor het peil in de zomer kan uitzakken. Na overleg met de beheerder/eigenaar zal het waterschap de werken van deze maatregel aanleggen.

M076 Isolatie en peilopzet Fort ’t Hemeltje In Fort ’t Hemeltje wordt de verdroging waarschijnlijk veroorzaakt door de mindere waterkwaliteit in de fortgracht. Door een robuuste isolatie van de fortgracht wordt de inlaat van gebiedsvreemd water voorkomen. Het bovenpeil (+0,65 m t.o.v. NAP) is gelijk aan het huidige maximumpeil. Na overleg met de beheerder/eigenaar zal het waterschap de werken van deze maatregel aanleggen en voor beheer en onderhoud overdragen aan de beheerder/eigenaar.

M077 Isolatie en peilopzet Voordaan Door het isoleren van Voordaan kan het inlaten van gebiedsvreemd water van mindere kwaliteit in het natuurgebied voorkomen worden. Daarnaast wordt het peil verhoogd naar 0,70 m t.o.v. NAP. Na overleg met de beheerder/eigenaar zal het waterschap de werken van deze maatregel aanleggen en voor beheer en onderhoud overdragen aan de beheerder/eigenaar.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XXXI

M079 Isolatie en peilopzet Achterwetering Het gebied ‘De Achterwetering’ wordt hydrologisch geïsoleerd om de verdroging tegen te gaan. Daarnaast wordt het peil met 30 cm verhoogd (+0,40 m t.o.v. NAP). Er wordt geen water meer ingelaten, waardoor het peil in de zomer kan uitzakken. Na overleg met de beheerder/eigenaar zal het waterschap de werken van deze maatregel aanleggen en voor beheer en onderhoud overdragen aan de beheerder/eigenaar.

M083 Meer effluent RWZI De Bilt richting Groenekan leiden Al in de huidige situatie wordt het water van RWZI De Bilt deels richting de Biltse Grift en deels richting Groenekan gevoerd. Voorstel is om meer effluentwater naar Groenekan te voeren via een geautomatiseerde stuw. Met de extra zuiveringsstap van RWZI De Bilt zal na 2008 de waterkwaliteit van het effluentwater sterk verbeteren. Het effluentwater dat voor fosfaat voldoet aan het MTR kan dan in Groenekan ingezet worden om de droogte te bestrijden. Hierdoor zal minder gebiedsvreemd water ingelaten worden wat een positief effect op de waterkwaliteit heeft. Het peil bli jft geli jk.

M089 Status hoofdwatergang Gelderpolderwetering Momenteel is deze watergang nog in onderhoud van het waterschap. Omdat deze watergang de meeste ti jd van het jaar droog staat wordt voorgesteld om de status van hoofdwatergang te laten vervallen. Dit wordt via de nieuwe legger gerealiseerd.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XXXII

M091 Verbinden Voordensedwarswetering met Beukenbur gwetering Als aanvulling op maatregel M077 (isoleren Voordaan) wordt voorgesteld om de Voordensedwarswetering en de Beukenburgwetering met elkaar te verbinden om een betere wateraanvoer naar het gebied mogelijk te maken. Het peil stijgt hierdoor l icht (van +0,55 naar +0,60 m t.o.v. NAP). De exacte ligging van de aan te leggen watergang is nog niet vastgelegd. Hiervoor is nader onderzoek noodzakelijk. Deze maatregel wordt uitgevoerd in het kader van verdrogingsbestrijding.

M092: Isolatie van de grienden langs de Bisschopsw etering Het is wenselijk dat er zo min mogelijk gebiedsvreemd water wordt ingelaten in de grienden langs de Bisschopswetering. DLG zal voor het hele gebied Lage grond een inrichtingsplan opstellen, nadat betreffende gronden zijn verworven. Hierin wordt tevens de vraag meegenomen of de grienden langs de Bisschopswetering geïsoleerd moeten worden of niet (zie ook M048). K1 t/m K6 Vispassages In deelgebied Maartensdijk worden twee vispassages gerealiseerd direct ten noorden van Utrecht, bij het nieuwe gemaal Groene Vaart (K1 in combinatie met maatregel M028) en bij de stuw1902 (K2). In deelgebied Groenraven-Oost, noordelijk deel worden drie vispassages aangelegd: in de Zeistergrift bij de stuw St1019 (K3), die vlak bij de bebouwde kom ligt, bij stuw St1006 in de Nieuwe Hakswetering (K4) en stuw ST2030 in de Hoogwoerdwetering naar de Kromme Rijn (K5). ST2030 (K6) heeft voor de KRW een minder grote prioriteit maar wordt nu wel opgenomen, omdat dit in combinatie kan met groot onderhoud. In deelgebied Groenraven-Oost, zuidelijk deel wordt stuw St0013 in de Rijsbruggerwetering naar de Kromme Rijn vispasseerbaar gemaakt K7 Natuurv riendelijke oevers (KRW) Vanuit de Kaderrichtlijn is bepaald dat daar waar kansen liggen er zoveel mogelijk natuurvriendelijke oevers aangelegd moeten worden. Dit is met name afhankelijk van de beschikbaarheid van de gronden. Voor het hele Groenraven-gebied wordt ingeschat dat de beschikbaarheid van gronden om oevers aan te leggen tot 2015 beperkt is. Daar waar mogelijk zullen uiteraard kansen worden benut en is hiervoor geld opgenomen.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XXXIII

Bijlage 10 Peilbesluitteksten Groenraven-Oost en Ma artensdijk

Peilbesluit Maartensdijk Het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden; op het voorstel van de dijkgraaf en hoogheemraden van 1 april 2008 met nummer 08.SPR/035; Overwegende dat met betrekking tot de voorbereiding van het peilbesluit voor het afvoergebied van Maartensdijk een inrichtingsplan, het zogeheten Watergebiedsplan Groenraven-Oost en Maartensdijk, is opgesteld waarin, naast de waterhuishoudkundige inrichting en de regeling van de waterbeheersing van het gebied, ook de toelichting is opgenomen op de in te stellen waterpeilen; Gelet op artikel 16 van de Wet op de Waterhuishouding en op hoofdstuk III van de Verordening waterhuishouding Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2002, Besluit: onder intrekking van het peilbesluit van het waterschap Maartensdijk d.d. 27-2-1976 (goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Utrecht op 22-9-1976), het peilbesluit Maartensdijk vast te stellen zoals hierna is aangegeven. Artikel 1. Gebied

Het gebied waar dit peilbesluit betrekking op heeft ligt in de provincie Utrecht, binnen het grondgebied van de gemeenten De Bilt en Utrecht en is aangegeven op de bij dit besluit behorende kaart. Op deze kaart zijn ook de coderingen van de peilgebieden en de locatie van de peilschaal, waarop het peil is af te lezen, aangegeven.

Artikel 2. Referentiepeil

Voor de toepassing van dit besluit geldt dat peilen zijn aangegeven ten opzichte van het Normaal Amsterdams Peil 2005 (NAP 2005).

Artikel 3. Peilen en regulier peilbeheer

1. In de volgende peilgebieden wordt een zomer- en winterpeil gehanteerd. De na te streven waterstanden zijn:

Code Peilgebied

Zomerpeil (m t.o.v. NAP)

Winterpeil (m t.o.v. NAP)

MTD005 0,95 0,80 MTD006 0,40 0,20 MTD009 0,20 0,00 MTD011 -0,20 -0,40 MTD012 -0,20 -0,40 MTD016 0,50 0,30 MTD019 0,30 0,10 MTD025 0,10 -0,10 MTD026 -0,30 -0,40 MTD028 0,20 0,10

De overgang van zomer- naar winterpeil zal, al naar gelang de weersomstandigheden en het verloop van de grondwaterstanden, in het algemeen en naar het oordeel van het waterschap, plaatsvinden in de periode september tot en met november. De overgang van winter- naar zomerpeil zal, al naar gelang de weersomstandigheden en het verloop van de grondwaterstanden, in het algemeen en naar het oordeel van het waterschap, plaatsvinden in de periode april tot en met juni.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XXXIV

2. In de volgende peilgebieden wordt een vastpeil gehanteerd. De na te streven waterstanden zijn:

Code Peilgebied

Vastpeil (m t.o.v. NAP)

MTD007 0,30 MTD008 0,50 MTD010 0,25 MTD015 0,55 MTD018 0,55 MTD023 0,80 MTD030 0,80 MTD031 0,60 MTD033 0,90 MTD034 1,30

3. In de volgende peilgebieden wordt een flexibel peilbeheer gevoerd. De na te streven waterstanden

liggen tussen:

Code Peilgebied

Bovenpeil (m t.o.v. NAP)

Onderpeil (m t.o.v. NAP)

MTD001 0,40 - MTD002 1,20 - MTD003 0,80 - MTD013 1,10 - MTD014 1,30 - MTD017 0,55 - MTD020 1,00 - MTD021 0,80 - MTD022 1,00 - MTD024 0,75 - MTD027 1,50 - MTD029 1,20 - MTD032 0,70 -

Het peil mag fluctueren tussen het genoemde boven- en onderpeil. Indien geen onderpeil is aangegeven wordt geen water ingelaten, droogval van de watergang is mogelijk.

Artikel 4. Marges in het peilbeheer

Bij afwijking van 0,05 m of meer boven of onder de in artikel 3 genoemde waterstanden moet, uitlaat of inlaat van water geschieden tot op het moment dat – na bijzakking – de na te streven waterstand weer is bereikt.

Artikel 5. Buitengewone weersomstandigheden Dijkgraaf en hoogheemraden zijn bevoegd om, indien buitengewone weersomstandigheden dit naar hun oordeel noodzakelijk maken, de bovengenoemde peilen van de waterstand tijdelijk: - in droge en zeer droge perioden met 0,10 m te verhogen; - in natte en zeer natte perioden met 0,10 m te verlagen.

Artikel 6. Calamiteiten en extreme weersomstandigheden Dijkgraaf en hoogheemraden zijn bevoegd om, onder afweging van de betrokken belangen, van het in artikel 3 vermelde peil af te wijken, indien daarvoor op grond van te verwachten of reeds optredende extreme – natte of droge – weersomstandigheden, dan wel in verband met dreigende of reeds optredende calamiteiten, aanleiding bestaat.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XXXV

Artikel 7. Fasering instelling peil

De in dit peilbesluit vermelde peilen worden gefaseerd ingevoerd. Als alle daarvoor noodzakelijke maatregelen in een peilgebied zijn getroffen, zijn dijkgraaf en hoogheemraden bevoegd om in dat desbetreffende peilgebied het vermelde peil in te voeren, ook al zijn/worden de peilen in een of meer andere peilgebieden op dat moment nog niet ingevoerd. Dit moment wordt door dijkgraaf en hoogheemraden bepaald en in dag- en of weekbladen gepubliceerd.

Artikel 8. Inwerkingtreding peilbesluit

Dit peilbesluit treedt in werking met ingang van de achtste dag nadat bekendmaking van de goedkeuring van dit peilbesluit door gedeputeerde staten heeft plaatsgevonden.

Artikel 9. Titel

Dit peilbesluit kan worden aangehaald als ‘Peilbesluit Maartensdijk’. Vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van 18 juni 2008. drs. E.Th. Meuleman P.J.M. Poelmann secretaris voorzitter

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XXXVI

Peilbesluit Groenraven-Oost, noordelijk deel Het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden; op het voorstel van de dijkgraaf en hoogheemraden van 1 april 2008 met nummer 08.SPR/035; Overwegende dat met betrekking tot de voorbereiding van het peilbesluit voor het afvoergebied van Groenraven-Oost een inrichtingsplan, het zogeheten Watergebiedsplan Groenraven-Oost en Maartensdijk, is opgesteld waarin, naast de waterhuishoudkundige inrichting en de regeling van de waterbeheersing van het gebied, ook de toelichting is opgenomen op de in te stellen waterpeilen; Gelet op artikel 16 van de Wet op de Waterhuishouding en op hoofdstuk III van de Verordening waterhuishouding Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2002, Besluit: Het peilbesluit ‘Groenraven-Oost, noordelijk deel’ vast te stellen zoals hierna is aangegeven. Artikel 1 Gebied

Het gebied waar dit peilbesluit betrekking op heeft ligt in de provincie Utrecht, binnen het grondgebied van de gemeenten De Bilt, Zeist, Utrechtse Heuvelrug, Bunnik en Utrecht en is aangegeven op de bij dit besluit behorende kaart. Op deze kaart zijn ook de coderingen van de peilgebieden en de locatie van de peilschaal, waarop het peil is af te lezen, aangegeven.

Artikel 2. Referentiepeil

Voor de toepassing van dit besluit geldt dat peilen zijn aangegeven ten opzichte van het Normaal Amsterdams Peil 2005 (NAP 2005).

Artikel 3. Peilen en regulier peilbeheer

1. In de volgende peilgebieden wordt een zomer- en winterpeil gehanteerd. De na te streven waterstanden zijn:

Code Peilgebied

Zomerpeil (m t.o.v. NAP)

Winterpeil (m t.o.v. NAP)

GRN001 1,30 1,10 GRN004 2,10 1,90 GRN005 0,70 0,55 GRN011 1,25 1,10 GRN012 1,50 1,25 GRN014 1,80 1,60 GRN018 1,30 1,20 GRN021 1,05 0,95 GRN024 1,65 1,55 GRN028 1,70 1,50

De overgang van zomer- naar winterpeil zal, al naar gelang de weersomstandigheden en het verloop van de grondwaterstanden, in het algemeen en naar het oordeel van het waterschap, plaatsvinden in de periode september tot en met november. De overgang van winter- naar zomerpeil zal, al naar gelang de weersomstandigheden en het verloop van de grondwaterstanden, in het algemeen en naar het oordeel van het waterschap, plaatsvinden in de periode april tot en met juni.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XXXVII

2. In de volgende peilgebieden wordt een vastpeil gehanteerd. De na te streven waterstanden zijn:

Code Peilgebied

Vastpeil (m t.o.v. NAP)

GRN013 1,10 GRN020 1,25 GRN023 1,75 GRN025 1,40 GRN026 1,70 GRN027 1,80

3. In de volgende peilgebieden wordt een flexibel peilbeheer gevoerd. De na te streven waterstanden liggen tussen:

Code Peilgebied

Bovenpeil (m t.o.v. NAP)

Onderpeil (m t.o.v. NAP)

GRN002 1,40 - GRN003 1,55 - GRN006 1,10 0,55 GRN007 1,85 1,50 GRN008 2,00 - GRN009 1,80 - GRN010 1,80 - GRN015 1,30 - GRN016 2,05 - GRN017 1,90 1,55 GRN019 2,00 - GRN022 2,00 1,65

Het peil mag fluctueren tussen het genoemde boven- en onderpeil. Indien geen onderpeil is aangegeven wordt geen water ingelaten, droogval van de watergang is mogelijk.

Artikel 4. Marges in het peilbeheer

Bij afwijking van 0,05 m of meer boven of onder de in artikel 3 genoemde waterstanden moet, uitlaat of inlaat van water geschieden tot op het moment dat – na bijzakking – de na te streven waterstand weer is bereikt.

Artikel 5. Buitengewone weersomstandigheden Dijkgraaf en hoogheemraden zijn bevoegd om, indien buitengewone weersomstandigheden dit naar hun oordeel noodzakelijk maken, de bovengenoemde peilen van de waterstand tijdelijk: - in droge en zeer droge perioden met 0,10 m te verhogen; - in natte en zeer natte perioden met 0,10 m te verlagen.

Artikel 6. Calamiteiten en extreme weersomstandigheden Dijkgraaf en hoogheemraden zijn bevoegd om, onder afweging van de betrokken belangen, van het in artikel 3 vermelde peil af te wijken, indien daarvoor op grond van te verwachten of reeds optredende extreme – natte of droge – weersomstandigheden, dan wel in verband met dreigende of reeds optredende calamiteiten, aanleiding bestaat.

Artikel 7. Nachtvorstpeil Dijkgraaf en hoogheemraden zijn bevoegd om, indien nachtvorst wordt verwacht, ten behoeve van de nachtvorstschadebestri jding in de fruitteelt, de peilen tijdeli jk op te zetten tot het vermelde zomerpeil.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XXXVIII

Artikel 8. Fasering instelling peil

De in dit peilbesluit vermelde peilen worden gefaseerd ingevoerd. Als alle daarvoor noodzakelijke maatregelen in een peilgebied zijn getroffen, zijn dijkgraaf en hoogheemraden bevoegd om in dat desbetreffende peilgebied het vermelde peil in te voeren, ook al zijn/worden de peilen in een of meer andere peilgebieden op dat moment nog niet ingevoerd. Dit moment wordt door dijkgraaf en hoogheemraden bepaald en in dag- en of weekbladen gepubliceerd.

Artikel 9. Inwerkingtreding peilbesluit

Dit peilbesluit treedt in werking met ingang van de achtste dag nadat bekendmaking van de goedkeuring van dit peilbesluit door gedeputeerde staten heeft plaatsgevonden.

Artikel 10. Titel

Dit peilbesluit kan worden aangehaald als ‘Peilbesluit Groenraven-Oost, noordeli jk deel’. Vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van 18 juni 2008. drs. E.Th. Meuleman P.J.M. Poelmann secretaris voorzitter

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XXXIX

Peilbesluit Groenraven-Oost, zuidelijk deel Het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden; op het voorstel van de dijkgraaf en hoogheemraden van 1 april 2008 met nummer 08.SPR/035; Overwegende dat met betrekking tot de voorbereiding van het peilbesluit voor het afvoergebied van Groenraven-Oost een inrichtingsplan, het zogeheten Watergebiedsplan Groenraven-Oost en Maartensdijk, is opgesteld waarin, naast de waterhuishoudkundige inrichting en de regeling van de waterbeheersing van het gebied, ook de toelichting is opgenomen op de in te stellen waterpeilen; Gelet op artikel 16 van de Wet op de Waterhuishouding en op hoofdstuk III van de Verordening waterhuishouding Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2002, Besluit: Het peilbesluit ‘Groenraven-Oost, zuidelijk deel’ vast te stellen zoals hierna is aangegeven. Artikel 1 Gebied

Het gebied waar dit peilbesluit betrekking op heeft ligt in de provincie Utrecht, binnen het grondgebied van de gemeenten Bunnik, Houten, Utrecht en Nieuwegein en is aangegeven op de bij dit besluit behorende kaart. Op deze kaart zijn ook de coderingen van de peilgebieden en de locatie van de peilschaal, waarop het peil is af te lezen, aangegeven.

Artikel 2. Referentiepeil

Voor de toepassing van dit besluit geldt dat peilen zijn aangegeven ten opzichte van het Normaal Amsterdams Peil 2005 (NAP 2005).

Artikel 3. Peilen en regulier peilbeheer

1. In de volgende peilgebieden wordt een zomer- en winterpeil gehanteerd. De na te streven waterstanden zijn:

Code Peilgebied

Zomerpeil (m t.o.v. NAP)

Winterpeil (m t.o.v. NAP)

GRZ001 1,55 1,35 GRZ002 1,85 1,70 GRZ005 1,10 0,90 GRZ008 0,55 0,45 GRZ009 0,20 0,10 GRZ011 0,45 0,35 GRZ012 0,10 -0,10 GRZ013 1,10 0,95 GRZ015 1,10 0,95 GRZ016 0,35 0,25 GRZ017 0,15 0,05 GRZ019 0,55 0,45 GRZ020 0,55 0,40 GRZ021 0,80 0,70

De overgang van zomer- naar winterpeil zal, al naar gelang de weersomstandigheden en het verloop van de grondwaterstanden, in het algemeen en naar het oordeel van het waterschap, plaatsvinden in de periode september tot en met november. De overgang van winter- naar zomerpeil zal, al naar gelang de weersomstandigheden en het verloop van de grondwaterstanden, in het algemeen en naar het oordeel van het waterschap, plaatsvinden in de periode april tot en met juni.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XL

2. In de volgende peilgebieden wordt een vastpeil gehanteerd. De na te streven waterstanden zijn:

Code Peilgebied

Vastpeil (m t.o.v. NAP)

GRZ003 -0,40 GRZ004 -0,20 GRZ018 0,20

3. In de volgende peilgebieden wordt een flexibel peilbeheer gevoerd. De na te streven waterstanden

liggen tussen:

Code Peilgebied

Bovenpeil (m t.o.v. NAP)

Onderpeil (m t.o.v. NAP)

GRZ006 1,90 - GRZ007 0,65 - GRZ010 0,55 0,40 GRZ014 0,65 0,55

Het peil mag fluctueren tussen het genoemde boven- en onderpeil. Indien geen onderpeil is aangegeven wordt geen water ingelaten, droogval van de watergang is mogelijk.

Artikel 4. Marges in het peilbeheer

Bij afwijking van 0,05 m of meer boven of onder de in artikel 3 genoemde waterstanden moet, uitlaat of inlaat van water geschieden tot op het moment dat – na bijzakking – de na te streven waterstand weer is bereikt.

Artikel 5. Buitengewone weersomstandigheden Dijkgraaf en hoogheemraden zijn bevoegd om, indien buitengewone weersomstandigheden dit naar hun oordeel noodzakelijk maken, de bovengenoemde peilen van de waterstand tijdelijk: - in droge en zeer droge perioden met 0,10 m te verhogen; - in natte en zeer natte perioden met 0,10 m te verlagen.

Artikel 6. Calamiteiten en extreme weersomstandigheden Dijkgraaf en hoogheemraden zijn bevoegd om, onder afweging van de betrokken belangen, van het in artikel 3 vermelde peil af te wijken, indien daarvoor op grond van te verwachten of reeds optredende extreme – natte of droge – weersomstandigheden, dan wel in verband met dreigende of reeds optredende calamiteiten, aanleiding bestaat.

Artikel 7. Nachtvorstpeil Dijkgraaf en hoogheemraden zijn bevoegd om, indien nachtvorst wordt verwacht, ten behoeve van de nachtvorstschadebestri jding in de fruitteelt, de vermelde peilen tijdeli jk op te zetten tot het vermelde zomerpeil.

Artikel 8. Fasering instelling peil

De in dit peilbesluit vermelde peilen worden gefaseerd ingevoerd. Als alle daarvoor noodzakelijke maatregelen in een peilgebied zijn getroffen, zijn dijkgraaf en hoogheemraden bevoegd om in dat desbetreffende peilgebied het vermelde peil in te voeren, ook al zijn/worden de peilen in een of meer andere peilgebieden op dat moment nog niet ingevoerd. Dit moment wordt door dijkgraaf en hoogheemraden bepaald en in dag- en of weekbladen gepubliceerd.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XLI

Artikel 9. Inwerkingtreding peilbesluit

Dit peilbesluit treedt in werking met ingang van de achtste dag nadat bekendmaking van de goedkeuring van dit peilbesluit door gedeputeerde staten heeft plaatsgevonden.

Artikel 10. Titel

Dit peilbesluit kan worden aangehaald als ‘Peilbesluit Groenraven-Oost, zuidelijk deel’. Vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van 18 juni 2008. drs. E.Th. Meuleman P.J.M. Poelmann secretaris voorzitter

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk - Bijlagenrapport XLII

Bijlage 11 Peilgebieden: peilen volgens peilbesluit Afvoergebied Maartensdijk Peilg ebied Grondsoort Grondgebruik (functie) Grootte

peilgebied (hectare)

Gemiddeld e maaiveldhoogte (m t.o.v. NAP)

Huidige peilen (m t.o.v. NAP)

Peilen plan (m t.o.v. N AP) Drooglegging plan t.o.v. winter- of bovenpeil (m)

MTD001 zand natuur 5 1,14 zp/wp: 0,20 / 0,10 Flexibelpeil tussen: 0,40 / - 0,74 MTD002 zand natuur en landbouw 12 2,28 fp: 1,20 / - Flexibelpeil tussen: 1,20 / - 1,08 MTD003 zand bebouwing en landbouw 99 3,61 fp: 0,80 / - Flexibelpeil tussen: 0,80 / - 2,81 MTD005 zand landbouw, natuur en bebouwing 114 2,50 zp/wp: 0,95 / 0,80 Zomer en winter: 0,95 / 0,80 1,70 MTD006 zand landbouw en natuur 104 1,53 zp/wp: 0,40 / 0,20 Zomer en winter: 0,40 / 0,20 1,33 MTD007 zand en veen landbouw 17 1,40 vp: 0,30 Vastpeil: 0,30 1,10 MTD008 zand natuur 22 1,16 vp: 0,50 Vastpeil: 0,50 0,66 MTD009 klei, veen en zand landbouw, natuur en bebouwing 217 1,73 zp/wp: 0,20 / 0,00 Zomer en winter: 0,20 / 0,00 1,73 MTD010 zand en veen landbouw 25 0,84 vp: 0,25 Vastpeil: 0,25 0,59 MTD011 veen en zand landbouw 251 0,42 zp/wp: -0,20 / -0,40 Zomer en winter: -0,20 / -0,40 0,82 MTD012 veen water 8 1,20 zp/wp: -0,20 / -0,40 Zomer en winter: -0,20 / -0,40 1,60 MTD013 zand landbouw en bebouwing 7 2,46 fp: 1,10 / - Flexibelpeil tussen: 1,10 / - 1,36 MTD014 zand natuur, landbouw en bebouwing 22 2,34 fp: 1,30 / - Flexibelpeil tussen: 1,30 / - 1,04 MTD015 zand landbouw en bebouwing 258 1,84 vp: 0,55 Vastpeil: 0,55 1,29 MTD016 zand landbouw, natuur en bebouwing 147 1,63 zp/wp: 0,50 / 0,30 Zomer en winter: 0,50 / 0,30 1,33 MTD017 zand landbouw 7 1,76 fp: 0,55 / - Flexibelpeil tussen: 0,55 / - 1,21 MTD018 zand landbouw 24 1,48 vp: 0,55 Vastpeil: 0,55 0,93 MTD019 klei landbouw 8 1,44 zp/wp: 0,30 / 0,10 Zomer en winter: 0,30 / 0,10 1,34 MTD020 zand landbouw en natuur 252 2,95 fp: 1,00 / - Flexibelpeil tussen: 1,00 / - 1,95 MTD021 zand landbouw 83 1,75 fp: 0,80 / - Flexibelpeil tussen: 0,80 / - 0,95 MTD022 zand landbouw 100 2,35 fp: 1,00 / - Flexibelpeil tussen: 1,00 / - 1,35 MTD023 zand landbouw 166 2,23 vp: 0,80 Vastpeil: 0,80 1,43 MTD024 zand bebouwing en landbouw 15 2,04 fp: 0,75 / - Flexibelpeil tussen: 0,75 / - 1,29 MTD025 zand en veen landbouw 55 0,80 zp/wp: 0,10 / -0,10 Zomer en winter: 0,10 / - 0,10 0,90 MTD026 zand en veen landbouw 5 0,60 zp/wp: -0,30 / -0,40 Zomer en winter: -0,30 / -0,40 1,00 MTD027 zand natuur 406 3,68 fp: 1,50 / - Flexibelpeil tussen: 1,50 / - 2,18 MTD028 zand landbouw 169 0,92 zp/wp: 0,20 / 0,10 Zomer en winter: 0,20 / 0,10 0,82 MTD029 zand natuur, landbouw en bebouwing 205 3,11 fp: 1,20 / - Flexibelpeil tussen: 1,20 / - 1,91 MTD030 zand bebouwing 194 4,96 vp: 0,80 Vastpeil: 0,80 4,16 MTD031 zand landbouw en natuur 156 1,68 vp: 0,55 Vastpeil: 0,60 1,08 MTD032 zand natuur en landbouw 10 1,46 vp: 0,55 Flexibelpeil tussen: 0,70 / - 0,76 MTD033 zand en klei water 6 2,17 vp: 0,90 Vastpeil: 0,90 1,27 MTD034 zand water 1 2,26 vp: 1,30 Vastpeil: 1,30 0,96

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XLIII

Afvoergebied Groenraven-Oost, noordelijk deel Peilg ebied Grondsoort Grondgebruik (functie) Grootte

peilgebied (hectare)

Gemiddeld e maaiveldhoogte (m t.o.v. NAP)

Huidige peilen (m t.o.v. NAP)

Peilen plan (m t.o.v. N AP) Drooglegging plan t.o.v. winter- of bovenpeil (m)

GRN001 klei landbouw en natuur 77 2,16 zp/wp: 1,30 / 1,10 Zomer en winter: 1,30 / 1,10 1,06 GRN002 klei natuur 10 2,03 fp: 1,40 / 1,25 Flexibelpeil tussen: 1,40 / - 0,63 GRN003 zand landbouw en natuur 35 2,43 zp/wp: 1,30 / 1,20 Flexibelpeil tussen: 1,55 / - 0,88 GRN004 klei en zand landbouw, natuur en bebouwing 316 4,79 zp/wp: 2,20 / 1,85 Zomer en winter: 2,10 / 1,90 2,89 GRN005 klei en zand natuur 75 2,10 zp/wp: 0,70 / 0,55 Zomer en winter: 0,70 / 0,55 1,55 GRN006 klei landbouw en natuur 32 1,92 zp/wp: 0,70 / 0,55 Flexibelpeil tussen: 1,10 / 0,55 0,82 GRN007 klei en zand natuur en landbouw 50 2,64 fp: 1,85 / 1,50 Flexibelpeil tussen: 1,85 / 1,50 0,79 GRN008 klei landbouw 41 3,55 vp: 1,75 Flexibelpeil tussen: 2,00 / - 1,55 GRN009 zand en klei bebouwd 13 2,49 zp/wp: 1,65 / 1,55 Flexibelpeil tussen: 1,80 / - 0,69 GRN010 klei landbouw en natuur 155 6,40 fp: 1,80 / - Flexibelpeil tussen: 1,80 / - 4,60 GRN011 klei landbouw 85 2,09 zp/wp: 1,25 / 1,10 Zomer en winter: 1,25 / 1,10 0,99 GRN012 klei bebouwing en natuur 100 2,64 zp/wp: 1,50 / 1,25 Zomer en winter: 1,50 / 1,25 1,39 GRN013 klei en zand landbouw en natuur 9 3,99 vp: 1,10 Vastpeil: 1,10 2,89 GRN014 klei bebouwing en natuur 368 4,93 zp/wp: 1,85 / 1,50 Zomer en winter: 1,80 / 1,60 3,33 GRN015 zand bebouwing 41 5,25 fp: 1,30 / - Flexibelpeil tussen: 1,30 / - 3,95 GRN016 zand natuur en landbouw 126 9,10 fp: 1,95 / - Flexibelpeil tussen: 2,05 / - 7,05 GRN017 klei landbouw en natuur 1164 5,72 fp: 1,80 / 1,55 Flexibelpeil tussen: 1,90 / 1,55 3,82 GRN018 klei en zand natuur en landbouw 123 2,69 zp/wp: 1,30 / 1,20 Zomer en winter: 1,30 / 1,20 1,49 GRN019 klei landbouw en natuur 15 3,03 fp: 1,80 / - Flexibelpeil tussen: 2,00 / - 1,03 GRN020 klei bebouwing, landbouw en natuur 76 2,79 vp: 1,25 Vastpeil: 1,25 1,54 GRN021 klei natuur en landbouw 111 5,47 zp/wp: 1,05 / 0,95 Zomer en winter: 1,05 / 0,95 4,52 GRN022 klei landbouw en natuur 3 3,07 vp: 1,75 Flexibelpeil tussen: 2,00 / 1,65 1,07 GRN023 zand en klei bebouwing en landbouw 429 7,48 vp: 1,75 Vastpeil: 1,75 5,73 GRN024 klei en zand landbouw, natuur en bebouwing 368 3,46 zp/wp: 1,65 / 1,55 Zomer en winter: 1,65 / 1,55 1,91 GRN025 zand bebouwing 14 5,32 vp: 1,40 Vastpeil: 1,40 3,92 GRN026 klei bebouwing en natuur 10 3,45 vp: 1,70 Vastpeil: 1,70 1,75 GRN027 zand bebouwing 230 7,30 vp: 1,80 Vastpeil: 1,80 5,50 GRN028 klei landbouw 53 2,79 zp/wp: 1,70 / 1,50 Zomer en winter: 1,70 / 1,50 1,29

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XLIV

Afvoergebied Groenraven-Oost, zuidelijk deel Peilg ebied Grondsoort Grondgebruik (functie) Grootte

peilgebied (hectare)

Gemiddeld e maaiveldhoogte (m t.o.v. NAP)

Huidige peilen (m t.o.v. NAP)

Peilen plan (m t.o.v. N AP) Drooglegging plan t.o.v. winter- of bovenpeil (m)

GRZ001 klei landbouw en bebouwing 215 3,75 zp/wp: 1,55 / 1,35 Zomer en winter: 1,55 / 1,35 2,40 GRZ002 klei landbouw en bebouwing 110 2,74 zp/wp: 1,85 / 1,70 Zomer en winter: 1,85 / 1,70 1,04 GRZ003 klei landbouw en bebouwing 39 2,90 vp: -0,40 Vastpeil: -0,40 3,30 GRZ004 klei landbouw 19 1,11 vp: -0,20 Vastpeil: -0,20 1,31 GRZ005 klei landbouw 39 2,25 zp/wp: 1,10 / 0,90 Zomer en winter: 1,10 / 0,90 1,35 GRZ006 klei natuur 11 2,49 zp/wp: 1,85 / 1,70 Flexibelpeil tussen: 1,90 / - 0,59 GRZ007 klei natuur 7 1,91 fp: 0,65 / - Flexibelpeil tussen: 0,65 / - 1,26 GRZ008 klei landbouw 104 1,59 zp/wp: 0,55 / 0,45 Zomer en winter: 0,55 / 0,45 1,14 GRZ009 klei landbouw 39 1,21 zp/wp: 0,20 / 0,10 Zomer en winter: 0,20 / 0,10 1,11 GRZ010 klei landbouw en natuur 85 1,05 zp/wp: 0,55 / 0,45 Flexibelpeil tussen: 0,55 / 0,40 0,50 GRZ011 klei bebouwing en landbouw 95 3,51 zp/wp: 0,45 / 0,35 Zomer en winter: 0,45 / 0,35 3,16 GRZ012 klei landbouw 16 2,81 zp/wp: 0,10 / -0,10 Zomer en winter: 0,10 / - 0,10 2,91 GRZ013 klei landbouw 112 2,19 zp/wp: 1,10 / 0,95 Zomer en winter: 1,10 / 0,95 1,24 GRZ014 klei natuur 20 2,62 fp: 0,65 / 0,55 Flexibelpeil tussen: 0,65 / 0,55 1,97 GRZ015 klei landbouw 177 2,30 zp/wp: 1,10 / 0,95 Zomer en winter: 1,10 / 0,95 1,35 GRZ016 klei landbouw 44 1,46 zp/wp: 0,35 / 0,25 Zomer en winter: 0,35 / 0,25 1,21 GRZ017 klei landbouw 10 1,50 zp/wp: 0,15 / 0,05 Zomer en winter: 0,15 / 0,05 1,45 GRZ018 klei landbouw 11 0,61 vp: 0,20 Vastpeil: 0,20 0,41 GRZ019 klei landbouw 492 1,97 zp/wp: 0,55 / 0,45 Zomer en winter: 0,55 / 0,45 1,52 GRZ020 klei landbouw 30 1,27 zp/wp: 0,55 / 0,40 Zomer en winter: 0,55 / 0,40 0,87 GRZ021 klei landbouw 18 1,73 zp/wp: 0,80 / 0,70 Zomer en winter: 0,80 / 0,70 1,03

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk - Bijlagenrapport XLV

Figuur A: Waterlichamen, beschermd gebied, zwemwater en waterparels in plangebied GROM

Bijlage 12 Samenvatting van “De Kaderrichtlijn Wate r in Groenraven Oost en Maartensdijk”

Sinds 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtli jn Water (KRW) van kracht. Met deze richtlijn wil Europa het oppervlakte- en grondwater verder beschermen en verbeteren en een duurzaam gebruik van water bevorderen. Het uitvoeren van de Kaderrichtli jn Water is een gedeelde verantwoordelijkheid van alle overheden in Nederland. Voor de te formuleren doelen van maatregelpakketten geldt een resultaatverplichting. Doelen en maatregelen worden uiteindelijk vastgelegd in een stroomgebiedbeheersplan (SGBP) en opgenomen in de plannen van de regionale overheden en het rijk. Momenteel werken alle waterbeheerders, provincies, gemeenten en het rijk aan de uitwerking van de doelen en haalbare en betaalbare maatregelen om in 2009 op te nemen in de eerste cyclus stroomgebiedbeheersplannen (planperiode 2009-2015). Eind 2007 moeten alle gegevens voor het stroomgebiedbeheersplan klaar zijn, zodat in 2008 de inspraakprocedures doorlopen kunnen worden. Voor verdere achtergronden over het KRW-proces wordt verwezen naar “De Kaderrichtlijn Water in Groenraven Oost en Maartensdijk” deel A (HDSR, 2007). De stappen die doorlopen zijn om te komen tot de maatregelen en doelstellingen voor de wateren in het GROM-gebied staan hierin beschreven. Deel B bevat de concrete uitwerking van de detailanalyse in het onderzoeksgebied. Belangrijke wateren v oor de KRW Figuur A toont de ligging van de wateren in het gebied van Groenraven Oost Maartensdijk die ten behoeve van de KRW worden onderscheiden. Dit zijn de volgende wateren:

• 4 waterlichamen (Maartensdijk, De Biltse Grift, De Ravense Wetering en De Kromme Rijn);

• 2 waterparels (fortgracht Rhijnauwen en fortgracht Vechten);

• 1 Natura 2000 gebied (De Raaphof);

• 1 zwemwater (Zwembad de Kikker);

• alle overige wateren. De tertiaire watergangen, waar het waterschap niet het beheer en onderhoud over heeft, vormen geen onderdeel van de KRW-opgave. Het watergebiedplan neemt alleen maatregelen op voor de waterlichamen en de overige wateren. Waterlichaam de Kromme Rijn valt ook buiten de reikwijdte van watergebiedplan GROM. (Eventuele) maatregelen voor de waterparels, zwemwateren en de Raaphof worden via andere sporen uitgewerkt.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XLVI

De meeste wateren in het GROM-gebied zijn gegraven wateren en hebben geen natuurli jk karakter. Daarom is aan deze watergangen de status “kunstmatig” toegekend. Verder hebben de watergangen een type M1 (een gebufferde sloot op zand en klei tot 8 meter breed) of een type M3 (gebufferde sloot op zand en klei tussen 8 en 15 meter breed) toegekend gekregen. Uitzondering hierop is de Kromme Rijn. Dit is een rivier (type R6, langzaam stromende rivier op zand en klei) met een natuurlijk karakter. Omdat in de Kromme Rijn een aantal hydromorfologische ingrepen heeft plaatsgevonden, die als onomkeerbaar worden verondersteld, is een natuurlijke toestand niet meer te realiseren. Om deze reden is aan de Kromme Rijn de status “sterk veranderd” toegekend. De kenmerken en (concept) streefbeelden van deze waterlichamen zijn bijgevoegd. Knelpunten In geen van de wateren wordt voldaan aan de ecologische doelen van de KRW. Vooral inrichting en beheer levert knelpunten op voor vrijwel alle wateren. Voor het gebied GROM valt te denken aan intensief maaibeheer om de afvoerfunctie te garanderen, niet ingerichte maar wel steile en daardoor smalle oevers, tegennatuurlijk of vast peilbeheer, barrières in voor visrelevante watergangen en een baggerachterstand. De baggerlaag op de bodem maakt het voor ondergedoken planten moeili jk om te wortelen en kan voor slechte zuurstofcondities zorgen in warme perioden. Het intensieve beheer hangt uiteraard samen met de krappe inrichting (geen overdimensionering), waardoor er ook weinig ruimte is om natuurvriendelijker te beheren. Vooral in waterlichaam de Biltse Grift is de nutriëntenbelasting hoog. Dit wordt veroorzaakt door de emissie van de RWZI’s. Voor Maartensdijk en de Ravense Wetering kan hierover gediscussieerd worden, aangezien het afhankelijk is van de gebruikte normen of deze waterlichamen wel of niet voldoen. Bij deze waterlichamen is waarschijnlijk de landbouw de grootste bron. KRW-toetsing v an het voorkeursscenario. De maatregelen in het voorkeursscenario van het watergebiedplan zijn gescreend op effecten in relatie tot KRW-doelstell ingen. Samengevat kan worden gesteld dat de meeste maatregelen van het voorkeursscenario positieve effecten op de waterkwaliteit hebben. Veel maatregelen hebben naast deze positieve effecten echter ook een (gering) lokaal negatief effect. Peilopzet kan bijvoorbeeld het aandeel kwel in watergangen terugdringen en de eventuele fosfaatuitspoeling versterken. Verder worden door isolatie van (natuur) gebieden nieuwe vismigratie barrières opgeworpen (nieuwe stuwen / plankjes). De nieuw aan te leggen vismigratie barrières liggen echter niet in die wateren, die van groot belang zijn voor vis. Daarom komen uit het voorkeursscenario van het watergebiedplan geen nieuwe knelpunten voor de KRW naar voren. De onderbouwing om deze maatregelen toch uit te voeren is de positieve bijdrage die de maatregelen leveren aan het opheffen van de verdroging van natuurgebieden. De inputnota voor de KRW van de provincie Utrecht geeft aan dat verdroging van natuurgebieden een erg hoge prioriteit. Extra KRW maatregelen De maatregelen van het voorkeursscenario van het watergebiedplan komen de waterhuishoudkundige situatie van het gebied GROM zeker ten goede. Om de doelen van de KRW te realiseren moeten echter extra maatregelen worden benoemd. Op basis van de huidige toestand en de knelpunten in het gebied zijn door middel van een groslijst alle mogelijke maatregelen beschouwd die een positieve bijdrage leveren aan de waterkwaliteit. Dit staat beschreven in “De Kaderrichtlijn Water in Groenraven Oost en Maartensdijk” deel B (HDSR, 2007). Toegespitst op het gebied Groenraven Oost en Maartensdijk en rekeninghoudend met de criteria:

• geen schade toebrengen aan bestaande functies; • maatregel moet (maatschappelijk) haalbaar zijn; • geen schade toebrengen aan milieu; • maatregel moet bij voorkeur een bijdrage leveren aan andere doelen (bijvoorbeeld WB21).

worden per deelgebied extra KRW-maatregelen voorgesteld. Deze maatregelen zijn weergegeven in tabel ‘Relevante maatregelen ten behoeve van de KRW’. De vierde kolom van de tabel geeft aan welke maatregelen zijn opgenomen in het watergebiedplan GROM. Het uiteindelijke pakket 2015-2027 (vijfde kolom) is een bestuurlijke keuze en is nog niet vastgesteld. De invulling van het pakket aan maatregelen 2015-2027 is afhankelijk van een bestuurlijke keuze in ambitieniveau. Mogelijk wordt een aantal maatregelen niet of in mindere mate uitgevoerd, vanwege te hoge kosten en/of een geringe effectiviteit. De bovengrens is de omvang van het KRW-gewenste pakket, het zogenaamde maximale ecologische pakket.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XLVII

Tabel Relevante maatregelen ten behoeve van de KRW Deelgebied Maatregel Autonoom

beleid * Tot 2010

Tot 2015 Opnemen in WGP

2015-2027Maximaal ecologisch pakket

Natuurv riendelijke oevers ** 7 % - 7% - 25% Vispasseerbaar maken

- Onderzoek mogelijkheden bij G1017

Mogelijk uitv oering G1017

Natuurv riendelijk onderhoud ***** - - Onderzoek naar mogelijkheden - 100%

Paaiplaats ontwikkelen

- - 1 (nabij NVO)

Waterlichaam Maartensdijk

Ov erdimensionering

- - 3% - 50%

Natuurv riendelijke oevers ** 11% - 13% - 25% Vispasseerbaar maken

- ST1902 -

Natuurv riendelijk onderhoud ***** - - 100% Onderzoek naar mogelijkheden - 100%

Paaiplaats ontwikkelen - - 1 (nabij NVO) Ov erdimensionering

2% - 3% - 50%

Aanleg Helofytenfilter - M032 uit WGP, onderzoek naar effect op ecologie en kwaliteit

Extra Baggeren tot 1 m. diepte - - Locaties opnemen in taggerbeleidsplan

Overig water Maartensdijk

Ov erwinteringsputten

- - 1

Natuurv riendelijke oevers ** 20% - 20% - 25% Vispasseerbaar maken

- ST 1019 ST 1006

Natuurv riendelijk onderhoud ***** - - Onderzoek naar mogelijkheden - 100%

Paaiplaats ontwikkelen - - 1 (nabij NVO) Ov erdimensionering

- - 5% - 50%

Waterlichaam Biltse Grift

Extra Baggeren tot 1 m. diepte - - Locaties opnemen in taggerbeleidsplan

Natuurv riendelijke oevers**

3% - 10% - 25%

Vispasseerbaar maken

- ST2030***

Natuurv riendelijk onderhoud ***** - - Onderzoek naar mogelijkheden - 100%

Paaiplaats ontwikkelen - - 1 (nabij NVO) Ov erdimensionering

- - 8% - 50%

Ov erwinteringsputten

- - 1

Overig water Groenraven Noord

Extra Baggeren tot 1 m. diepte - - Locaties opnemen in taggerbeleidsplan

Natuurv riendelijke oevers ** 0% - 1% - 25% Ov erdimensionering 50% - -

Waterlichaam Ravense Wetering

Natuurv riendelijk onderhoud ***** - - Onderzoek naar mogelijkheden - 100%

Natuurv riendelijke oevers**

0% - 1% - 25%

Vispasseerbaar maken

- ST0013 ST0007 G0004 G0006 ****

Natuurv riendelijk onderhoud ***** - - Onderzoek naar mogelijkheden - 100%

Overig water Groenraven Zuid

Paaiplaats ontwikkelen - - 1 (nabij NVO)

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XLVIII

Ov erdimensionering

10% - 10% - 50%

Ov erwinteringsputten

- - 1 (nabij NVO)

Extra Baggeren tot 1 m. diepte - - Locaties opnemen in taggerbeleidsplan

* Dit is inclusief het autonome beleid v an andere partijen; bv DLG met aanleg NVO’s ** Als er v oor 2015 kansen v oordoen tot grondverwerv ing, dan deze wel benutten! Voorgesteld wordt een bedrag op te nemen om deze kansen te benutten. *** ST2030 heeft prioriteit 2 mbt v ispasseerbaarheid. Omdat deze stuw wordt aangepakt in het WGP wordt deze nu vispasseerbaar aangelegd. **** Deze kunstwerken hebben prioriteit 2 mbt v ispasseerbaarheid. Alleen aanpassen in het kader van werk met werk. ***** Deze maatregel wordt in meerdere gebieden voorgesteld. Voorgesteld wordt deze maatregel HDSR-breed op te pakken

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport XLIX

R6 (langzaam stromende rivier) deelgebied Oost (Krom me Rijn) Profielschets

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport L

R6 (langzaam stromende rivier) deelgebied Oost (Krom me Rijn) Morfologie: Stroomsnelheid > 0,3 m/s, maximaal <0,50 m/s Oeverinrichting is minimaal 25% natuurvriendelijk Breedte natuurvriendelijke oever (0-0,5 diepte) 3 meter Inrichting en ecologie: Emerse vegetatie 10-50% minimaal 5 soorten, ruigtesoorten uitgezonderd,

maximale breedte zone helofyten 1m Drijvende vegetatie >5% minimaal 1 soort nymphaeïde Kroos 0% Submerse vegetatie 10-50% minimaal 3soorten bedekking >10%

(waterpest en hoornblad uitgezonderd), >25% bedekking van ondergedoken vegetatie uit stroomminnend milieu

Vis Karakteristiek voor langzaam stromend water (>25% stroomminnende soorten)

Macrofauna Soortenrijke gemeenschap, zichtjagers aanwezig, >75%, zuurstofminnende soorten, Soorten voor langzaam stromend water zijn aanwezig (>40%), aandeel slibminnende soorten <60%, aandeel saprobe en eutrofe soorten <25%. Grazers komen nauwelijks voor (aandeel <5%).

Fytoplankton <10 µg chlorofyl/l Chemie Nutriënten

NH4+ -N <0,2 mg N/l (zomergemiddelde)

NO3- -N <1 mg N/l (zomergemiddelde

Totaal N <2,2 mg N/l (zomergemiddelde) o-PO4-P <0,05 mg P/l (zomergemiddelde) totaal-P <0,15 mg P/l (zomergemiddelde)

Overige parameters Overal wordt voldaan aan Frauenhofer normen (voor prioritaire stoffen) of MTR O2 >6 mg/l (10-percentiel) Doorzicht >1m

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport LI

M3 (gebufferde regionale kanalen), niet centrumsted elijk Profielschets

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport LII

M3 (gebufferde regionale kanalen), niet centrumsted elijk Morfologie: Breedte op waterlijn 8-15m Diepste punt >0,6 m Inrichting en ecologie: Emerse vegetatie >10% Drijvende vegetatie >10% minimaal 1 soort nymphaeïde Kroos <10% Submerse vegetatie 20-80% minimaal 3 soorten bedekking >10%

(waterpest en hoornblad uitgezonderd) Vis Karakteristiek voor voedselarme sloten met veel waterplanten

(snoek-zeelt type) Macrofauna Soortenrijke gemeenschap, zichtjagers aanwezig, >75%,

zuurstofminnende soorten Fytoplankton < 10 µg chlorofyl/l Chemie nutriënten NH4

+ -N <0,3 mg N/l (zomergemiddelde) NO3

- -N <1 mg N/l (zomergemiddelde

o-PO4-P <0,05 mg P/l (zomergemiddelde) totaal-P <0,15 mg P/l (zomergemiddelde) totaal-N <2,2 mg N/l (zomergemiddelde) SO4 <100 mg/l

Overige parameters

Overal wordt voldaan aan Frauenhofer normen (voor prioritaire stoffen) of MTR O2 >5 mg/l (10-percentiel) Cl >200 mg/l

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport LIII

M1 (sloten op zand/klei) deelgebied Oost, kwelsloten Profielschets

M1 (sloten op zand/klei) deelgebied Oost, kwelsloten

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport LIV

M1 (sloten op zand/klei) deelgebied Oost, kwelsloten Morfologie: Breedte op waterlijn 1,5-8m Diepste punt >0,6 m Inrichting en ecologie: Emerse vegetatie 10-50% minimaal 7 soorten, ruigtesoorten uitgezonderd, maximale

breedte zone helofyten 1m Drijvende vegetatie Geen richtlijn Kroos <1% Submerse vegetatie 20-80% minimaal 2 soorten (waterpest en hoornblad uitgezonderd),

waarvan minimaal 1 kwelindicerende soort, bedekking >10% . Vis Indien aanwezig, karakteristiek voor voedselarme sloten met veel

waterplanten Macrofauna Soortenrijke gemeenschap, zichtjagers aanwezig, >75%,

zuurstofminnende soorten Fytoplankton <5 µg chlorofyl/l Chemie nutriënten NH4

+ -N <0,2 mg N/l (zomergemiddelde) NO3

- -N <0,5 mg N/l (zomergemiddelde

o-PO4-P <0,04 mg P/l (zomergemiddelde) totaal-P <0,10 mg P/l (zomergemiddelde) SO4 <20 mg/l

Overige parameters

Overal wordt voldaan aan Frauenhofer normen (voor prioritaire stoffen) of MTR O2 >5 mg/l (10-percentiel)

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport LV

M1 (sloten op zand/klei) deelgebied Oost, sloten zon der kwel Profielschets

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport LVI

M1 (sloten op zand/klei) deelgebied Oost, sloten zon der kwel Morfologie: Breedte op waterlijn 1,5-8 m Diepste punt >0,6 m Inrichting en ecologie: Emerse vegetatie 10-50% minimaal 5 soorten, ruigtesoorten uitgezonderd,

maximale breedte zone helofyten 1 m

Drijvende vegetatie <10% minimaal 1 soort nymphaeïde Kroos <20% Submerse vegetatie 20-80% minimaal 2 soorten fonteinkruiden of een andere soort

(waterpest en hoornblad uitgezonderd)met bedekking >10%

Vis Karakteristiek voor voedselarme sloten met veel waterplanten (snoek, bittervoorn)

Macrofauna Soortenrijke gemeenschap, zichtjagers aanwezig, >75%, zuurstofminnende soorten

Fytoplankton <10 µg chlorofyl/l Chemie nutriënten NH4

+ -N <0,3 mg N/l (zomergemiddelde) NO3

- -N <0,5 mg N/l (zomergemiddelde)

totaal-N <2,2 mg N/l (zomergemiddelde) o-PO4-P <0,05 mg P/l (zomergemiddelde) totaal-P <0,15 mg P/l (zomergemiddelde) SO4 <100 mg/l

Overige parameters

Overal wordt voldaan aan Frauenhofer normen (voor prioritaire stoffen) of MTR O2 >5 mg/l (10-percentiel) BZV <5 mg O2/l (zomergemiddelde) Cl <200 mg/l

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport LVII

Bijlage 13 Archeologie en cultuurhistorie Archeologische vindplaatsen Bij veranderingen in het watersysteem moet rekening worden gehouden met archeologische vindplaatsen, omdat deze hierdoor aangetast kunnen worden. Op de Archeologische MonumentenKaart staan alle vindplaatsen met een waarde van belangrijkheid. Bij peilaanpassing of verstoring van de bodem moet onderzocht worden of dit geen effect heeft op de archeologische vindplaatsen. Archeologische vindplaatsen kunnen betrekking hebben op terreinen en gebouwen.

• De beschermde terreinen/gebouwen met een zeer hoge archeologische waarde zijn monumenten van oudheidkundige betekenis die op grond van een aantal criteria zoals zeldzaamheid, kwaliteit en contextwaarde zijn aangewezen als behoudenswaardig. Deze worden beschermd volgens de monumentenwet 1988.

• De terreinen/gebouwen met een (zeer) hoge archeologische waarde zijn ook behoudenswaardig, maar deze scoren op bovenstaande criteria lager en/of zijn niet beschermd volgens de monumentenwet 1988. Vaak komt dit doordat de exacte kwaliteit of omvang van de vindplaats nog niet precies bekend is. Na nader onderzoek kan alsnog een hogere waarde worden toegekend.

• Terreinen/gebouwen van archeologische waarde scoren iets lager dan de vindplaatsen van hoge archeologische waarden.

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) (versie 2007) geeft aan dat er 53 gebieden met een archeologische waarde of betekenis – geheel of gedeelteli jk – binnen het gebied van dit watergebiedsplan liggen. In onderstaande tabellen zijn deze vindplaatsen benoemd en op kaart 23 zijn de locaties weergegeven. Terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd nummer gemeente locatie omschrijving 322 Bunnik Vechten fort vechten; de burg; marsdij k; polder vechter- en oudwul verbroek 323 Bunnik Bunnik kas teel rhijnauwen; kromme rijn 324 Bunnik Odijk houtenseweg; achterdijk; 't vagevuur 7131 Houten Loeri k binnenweg 11994 Houten Houten polder vechter- en oudwul verbroek ; oud- wulfseweg Terrein van zeer hoge archeologische waarde nummer gemeente locatie omschrijving 2217 Bunnik Odijk schouder mantel/vinkenburgweg 2219 Bunnik Odijk schouder mantel 2228 Bunnik Bunnik rijsbrugger wetering 3514 Houten Loeri k rietdijk/binnenweg 8883 Houten Houten binnenweg; de geer 11424 Houten Loeri k rietdijk 12211 Zeist Zeist centrum

Terrein van hoge archeologische waarde nummer gemeente locatie omschrijving 2207 De Bilt De Bilt kloosterlaan, knmi 2208 De Bilt De Bilt bunni kseweg/bisschopsweg/zeistergrift; oostbroek 2210 Zeist Austerlitz grensweg; tno 2214 Bunnik Odijk singel; schoudermantel 2216 Zeist Zeist landgoed rijnwijck 2223 Bunnik Odijk 't vagevuur 2224 Bunnik Odijk houtenseweg 2225 Bunnik Bunnik rietsloot; atteveld 2227 Bunnik Bunnik rietsloot 2229 Bunnik Odijk rijsbrugger wetering 2230 Bunnik Bunnik groene weg 2231 Bunnik Vechten achterdijk/ rijsbrugger wetering 2232 Zeist Zeist blikkenburgerlaan; bli kkenburg 2233 Zeist Austerlitz hazenbosch; nieuwe weg/damreese spoor; wallenburg 2234 Zeist Huis ter Heide huis ter hei deweg; sportpar k dijnselburg 2947 Nieuwegein Nieuwegein overeindse weg; heemsteedse weg 3558 Bunnik Wer khoven gr. v. l ynden v. sandenburgweg/beverweertseweg 5626 Nieuwegein Nieuwegein koppeldij k/overeindse weg 5627 Nieuwegein Nieuwegein ravenswade/veldwade 5632 Houten Houten polder vechter- en oudwul verbroek; lange weg 5633 Houten Houten polder vechter- en oudwul verbroek; houtense weg 5634 Houten Houten polder vechter- en oudwul verbroek; houtense weg

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport LVIII

5635 Bunnik Vechten polder vechter- en oudwul verbroek; koningslaan; plas vechten 11788 Zeist Austerlitz beukbergen; tno 12140 Bunnik Wer khoven kromme rijn; kasteel bever weer d 12209 Bunnik Bunnik kromme rijn; de beesde 12212 Zeist Zeist centrum 12213 Bunnik Bunnik centrum 12214 Bunnik Odijk centrum 12216 De Bilt De Bilt centrum 12217 Bunnik Bunnik burgweg; het burgje, 't uilengat 12259 De Bilt Maartensdijk centrum 12323 De Bilt Groenekan kooidij k 15856 Bunnik Bunnik glofterrein de brakel Terrein van archeologische waarde nummer gemeente locatie omschrijving 3589 Houten Loeri k binnenweg 11781 Zeist Austerlitz hazenbosch; damreese spoor 11782 Zeist Austerlitz hazenbosch; damreese spoor 11786 Zeist Austerlitz hazenbosch; nieuwe weg 11787 Zeist Austerlitz hazenbosch; nieuwe weg 12143 Houten Houten hennesprong 12389 Utr. Heuvelrug Driebergen-R. grensweg Effecten op de archeologie en cultuurhistorie De effecten van dit watergebiedsplan op de cultuurhistorie zijn met name te vinden in het vergroten van de zichtbaarheid van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Dit is ondermeer het geval bij uitbreiding van het bos Nieuw Wulven en de overgang naar een natuurlijk peilbeheer aldaar (M027) en de aanleg van een helofytenfilter in de Ruigenhoekse polder (M032). Andersom stelt cultuurhistorie eisen aan maatregelen van dit watergebiedsplan. Zo zullen nieuw aan te leggen watergangen zo goed mogelijk aansluiten bij de locale verkaveling en/of inrichting. In het algemeen kan gesteld worden dat dit watergebiedsplan bijdraagt aan het veil igstellen van het (archeologisch) bodemarchief omdat het watergebiedsplan zorgt voor een robuust watersysteem (waardoor de peilen beter te handhaven zijn) en een actueel peilbesluit. Effecten van dit watergebiedsplan op archeologische vindplaatsen zijn te verwachten bij verstoring van de bodem en bij peilveranderingen. Voor bodemverstoringen geldt dat voorafgaand aan het daadwerkeli jk uitvoeren van de inrichtingmaatregel bekeken wordt óf en welk archeologisch onderzoek verricht dient te worden. Bij peilaanpassingen kan met name een daling van de laagste grondwaterstand een negatief effect hebben op het archeologisch erfgoed in de bodem. Een verlaging van de GLG komt in het plangebied slechts voor in een aantal natuurgebieden die – ten bate van de waterkwaliteit – hydrologisch geïsoleerd worden en waar de kwelstroom en/of de peilopzet gering is. Dit betreft de gebieden Beukenburg, De Raaphof, Amelisweerd/Rhijnauwen, Fort ’t Hemeltje en Sandwijck. In de andere te isoleren gebieden zal de toekomstige GLG niet lager liggen dan de huidige GLG omdat daar de kwelstroom en/of de peilopzet groot genoeg is; het betreft hier de gebieden de Achterwetering, Bunzing, Blikkenbrug, Driebergsemeer en Vollenhoven-3. Geen van de te isoleren gebieden vallen samen met archeologische vindplaatsen, wel zijn een aantal archeologische vindplaatsen in de nabijheid van te isoleren gebieden. Van de bovenstaande gebieden waar een verlaging van de GLG optreedt hebben de gebieden van Amelisweerd/Rhijnauwen en Sandwijck een archeologische vindplaats in de directe nabijheid (resp. 323, Kasteel Rhijnauwen en 2207, Kloosterlaan/KNMI). Beide vindplaatsen staan echter onder invloed van watersystemen waar geen GLG-verlaging optreedt (resp. Kromme Rijn en Biltsche Grift). Van bovenstaande te isoleren gebieden waar de GLG niet verlaagd wordt heeft alleen Blikkenburg een vindplaats in de directe nabijheid (2232, Blikkenburg); ook deze vindplaats staat onder invloed van een watersysteem zonder GLG-verlaging. Middenin het natuurgebied Rijnwijck ligt de archeologische vindplaats Landgoed Rijnwijck. Vanwege deze vindplaats wordt dit natuurgebied niet volledig hydrologisch geïsoleerd. Inlaten van water moet zo veel mogelijk beperkt worden, maar de ondergrens van het nieuwe waterpeil in het natuurgebied Rijnwijck is gelijk aan de huidige ondergrens.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport LIX

Bijlage 14 Effecten op overstorten Tussen de drempelhoogte van een overstort en het oppervlaktewaterpeil dient een zekere marge te zijn (de zogenaamde waking). Deze mag niet te gering zijn, omdat anders het risico bestaat dat oppervlaktewater het riool in loopt en/of dat de overstort niet goed kan functioneren indien dit nodig is. Er is getoetst of er overstorten zijn waarbij de waking door dit watergebiedsplan onacceptabel klein wordt. Verhoging van het hoogste peil vindt vooral plaats in natuurgebieden (Achterwetering, Voordaan, Sandwijck, Landgoed Vollenhoven, Vollenhoven-3, Driebergse Meer, Hooge Woerd en de Bunzing) waar geen overstorten aanwezig zijn. Verder vindt er verhoging van het hoogste peil naar +2,10 m t.o.v. NAP plaats in de woonwijk Vollenhoven (bovenstrooms van de stuw bij de Chopinlaan-Montessorilaan); hier zijn twee overstorten (0355-ZEI-03-LP18 en 0355-ZEI-13-LP01). Deze overstorten hebben een drempelhoogte van respectievelijk +3,60 en +3,00 m t.o.v. NAP. De waking is hier groot genoeg.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport LX

Bijlage 15 Beheer en onderhoud watergangen Flora- en Faunawet In 2002 is de Flora- en faunawet van kracht geworden. Deze wet ziet toe op de duurzame instandhouding van plant- en diersoorten in Nederland. In de Flora en faunawet is natuurvriendelijk werken het uitgangspunt. De wet spreekt van een algemene zorgplicht, “Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving”, maar schrijft geen specifieke maatregelen voor. Iedereen, dus ook het waterschap is zelf verantwoordelijk hiervoor. Dit betekent dat activiteiten vermeden worden die nadelig zijn voor in het wild levende planten en dieren. Ook moet het waterschap op hoofdli jnen weten waar in het beheergebied actuele natuurwaarden en bijzondere potenties liggen. Daarnaast zorgt het waterschap voor de instandhouding van soorten en hun leefgebieden. Gedragscode Voor zwaarder beschermde soorten zijn extra waarborgen opgenomen in een gedragscode. In deze gedragscode wordt de algemene zorgplicht nader ingevuld en wordt duideli jk gemaakt wanneer de gedragscode kan worden toegepast en wanneer een ontheffing verplicht is. De beschermde soorten zijn ingedeeld in drie categorieënde algemene soorten (tabel 1) en de juridisch zwaarder beschermde soorten van (tabel 2 en tabel 3). Voor de tabel 1 soorten geldt de algemene zorgplicht, voor tabel 2 vrijstelling met gedragscode en voor tabel 3 is ontheffing nodig wanneer werkzaamheden niet vallen onder bestendig beheer en onderhoud. Praktijk Wat betekent dit voor de praktijk? Er wordt gewerkt volgens de “Gedragscode Flora- en faunawet voor waterschappen” opgesteld door de Unie van Waterschappen. De gedragscode zorgt er voor dat het waterschap structureel de soorten van tabel 2 en 3 beschermt. Het waterschap heeft hiervoor werkprotocollen opgesteld voor de uitvoering van de verschillende werkzaamheden (Gedragscode Flora- en faunawet, HDSR, 2006). Voor alle andere soorten geldt de algemene zorgplicht. Hieraan kan invulling gegeven worden door bijvoorbeeld in het afvoerende deel van de watergang 10% van de watervegetatie te laten staan bij schonings- en baggerwerkzaamheden. In het deel dat niet nodig is voor de afvoerfunctie kan de vegetatie met rust worden gelaten. Ook door het gefaseerd uitvoeren van werkzaamheden in ruimte en tijd wordt de aanwezige natuur beschermd. Andere voorbeelden zijn: het ene jaar de ene oever schonen, het volgende jaar de andere, bij het schonen de oevervegetatie laten staan, bij baggerwerkzaamheden de opgebaggerde mossels terugzetten in het water, zorgen voor vluchtwegen voor dieren, hier er daar plukjes vegetatie laten staan en kopse kanten van sloten met rust laten. Status van kwetsbare en bedreigde amfibieën en viss en De soorten die worden vermeld bij de Flora- en Faunawet en de Habitatrichtlijn zijn wettelijk beschermd. Voor deze soorten geldt dat alle ingrepen niet zijn toegestaan wanneer de “natuurlijke staat van instandhouding” wordt aangetast. De soorten die op de Rode Lijst (nationale status) of de Oranje Lijst (provinciale status) staan kennen geen wettelijke bescherming. Voor deze soorten moeten rijk en/of provincie maatregelen initiëren om de bedreigde status ongedaan te maken. Voor meer informatie wordt verwezen naar het baggerrichtlijnen rapportage (De Jong, 2002). wettelijke b esch erming status

(beleidsmatige ondersteuning) Soort Flora/faunawet Conventie van Bern Habitat-richtlijn Rode Lijst Oranje Lijst Amfibieën en reptielen: Kamsalamander Tabel 3 X X kwetsbaar bedreigd Heiki kker Tabel 3 X X kwetsbaar sterk bedreigd Poel ki kker Tabel 3 kwetsbaar Rugstreeppad Tabel 3 X X kwetsbaar potentieel bedreigd Ringslang Tabel 3 kwetsbaar potentieel bedreigd Vissen: Rivierdonderpad Tabel 2 Kleine modder kruiper Tabel 2 X X Bermpje Tabel 2 Bitter voorn Tabel 3 X X kwetsbaar

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport LXI

Bijlage 16 Watervoorziening voor de fruitteelt Waterv oorziening fruitteelt Op 20 maart 2007 heeft het Dagelijks Bestuur van het waterschap besloten om de aanvoer van water voor nachtvorstbestri jding t.b.v. de fruitteelt te faciliteren voor het fruitareaal zoals dat nu in het gebied aanwezig is. In dit watergebiedsplan worden dan ook maatregelen getroffen om de watervoorziening t.b.v. de fruitteelt te verbeteren. Om te voorkomen dat nieuwe problemen met het watersysteem ontstaan, wil het waterschap afspraken maken met de fruitteeltsector over toekomstige verplaatsingen en uitbreidingen van fruitpercelen. In afwachting daarvan worden geen onttrekkingsvergunningen afgegeven voor fruitpercelen die ná 20 maart 2007 zijn aangelegd. Alleen als uit een toetsing door het waterschap blijkt dat de desbetreffende vergunning geen problemen veroorzaakt voor het huidige watersysteem, wil het waterschap het afgeven van een vergunning overwegen. Dit creëert een zekere ongelijkheid tussen de huidige en toekomstige fruittelers, maar dat is inherent aan het uitzetten van een nieuwe lijn om in de toekomst duidelijkheid te krijgen over de beschikbaarheid van water bij nachtvorst en ieders verantwoordelijkheid daarin. Over toekomstige ontwikkelingen in de fruitteelt, worden aansluitend op dit watergebiedplan aparte afspraken gemaakt met de fruitsector in samenwerking met de provincie Utrecht. Het aanvoeren van water voor nachtvorstbestri jding blijft een inspanningsverplichting van het waterschap. Ondanks getroffen maatregelen kunnen onvoorziene omstandigheden ertoe blijven leiden dat niet voldoende water beschikbaar is voor de huidige fruittelers. Voor de onttrekking uit oppervlaktewater zijn in het verleden onttrekkingsvergunningen verleend. Nadat alle maatregelen uit het watergebiedsplan zijn uitgevoerd, worden de lopende vergunningen ingetrokken. Voor nachtvorstbestri jding worden – op basis van de in overleg met de streek vast te stellen nulsituatie – nieuwe vergunningen afgegeven. Voor beregening in de zomer worden vergunningaanvragen op basis van de (nieuwe) Keur afgewogen en eventueel onder voorwaarden verleend. Dit houdt in dat de onttrekking moet worden gestaakt wanneer het waterpeil in primaire en secundaire waterlopen tot onder het vastgelegde winterpeil zakt. Ook kan het DB, bijvoorbeeld bij extreme droogte, een beregeningsverbod afkondigen.

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport LXII

Bijlage 17 Mogelijkheden voor het toekennen van and ere natuurdoeltypen Op kaart 16 staat welke natuurdoeltypen (UNAT’s) zijn toegekend aan de verschillende natuurgebieden. Voor enkele natuurgebieden is na analyse van de modelberekeningen gebleken dat kritischer natuurdoeltypen mogelijk zijn. Soms is ook een minder kritisch UNAT realistischer omdat het niet mogelijk is om het huidige UNAT hydrologisch te realiseren. Dit geldt voor de onderstaande natuurgebieden. Via het natuurgebiedsplan kunnen deze UNAT’s, indien gewenst, worden gewijzigd. M040: stuw Perenlaantje (Rijnw ijck) opzetten Het betreffende bos kan beter het natuurdoeltype ‘nat hakhout’ kri jgen ipv ‘vochtig hakhout’. Het betreffende grasland kan beter het natuurdoeltype ‘vochtig stroomdalgrasland’ ipv ‘nat schraalgrasland’ kri jgen. M056 / M058: Peilopzet Bloembergvijver / Baggeren Be erschotervliet (Landgoed Vollenhove) Het betreffende bos kan een combinatie van ‘droog en matig droog park-stinzenbos’ kri jgen ipv ‘vochtig park-stinzenbos’. M060 Peilopzet Vollenhoven 3 (tussen A28 en bebouwde kom Zeist) De graslanden kunnen beter het natuurdoeltype ‘vochtig stroomdalgrasland’ krijgen ipv ‘nat schraalgrasland’ waarbij de hydrologische randvoorwaarden van de houtwal worden aangepast óf aan deze elementen kan het doel ‘hakhout vochtig’ ipv ‘houtwal vochtig’worden gegeven. M064 Opzetten peil Sandwijck De droge UNAT’s zijn te droog gekozen. Deze kunnen aangepast worden naar een vochtiger variant. Hierbij dient opgepast te worden voor de oude bossen nabij het landhuis, deze zijn gevoelig voor vernatting. M077 Isolatie en peilopzet Voordaan Hieraan is het UNAT ‘vochtig parkstinzenbos’ (hz-3.19v) toegekend. Uit de modelstudie blijkt dat na hydrologische isolatie en peilopzet de grondwaterstandsverandering te weinig is om te voldoen aan de randvoorwaarden van de toegekende UNAT. Daarom is het beter om aan dit gebied het minder kritischer UNAT hz-3.19m toe te kennen

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport LXIII

Bijlage 18 Subsidiemogelijkheden & fasering uitvoer ing maatregelen In onderstaande tabel is aangegeven welke subsidiemogelijkheden er zijn. In de laatste kolom is de fasering qua uitvoering aangegeven. Maat regel

Omschrijving SW T SGB Groene hart

ILG Planning

M001 Isolatie natuurwei de Blikkenburg + 2008 M007 Verbeteren watersys teem omgevi ng Blikkenburg + 2008 M009 Isolatie en peilopzet De Bunzing + 2008 M010 Gedeeltelij ke isolatie grienden Nieuwe Hakswetering + 2008 M011 Vervanging stuwen randsl oot Z eist + 2008 M013 Hydrol ogisch schei den landbouw en natuur bij Rijnwijck + 2008 M015 Verlengde Bi kkenburgervaart 2009 M022 Verbinding maken tussen Rijsbruggerwetering en

Runnenburgersloot 2009-2015

M024 Creëren van extra waterberging tussen Kromme Rijn en A123

2009-2015

M026 Vergroten dui kers Groenraven-Zuid4

2009-2015

M028 Nieuw gemaal Groene Vaart (Maartensdijk) + 2009-2013 M030 Aanpak wateroverlast Zui doostelij k van Dorpsweg

Maartensdijk 2009-2015

M032 Helofytenfilter Ruigenhoekse pol der incl. monitoring 5 + 2009-2015 M034 Wateroverlast bes trijden D e Bilt 2009-2015 M036 Overname watergang tussen spoor en Voordorpsedij k + 2009-2015 M038 Peilopzet Hooge Woerd + 2009 M042 Benutten kwel Rijnwijck-Noord + 2009 M043 Natuurlijk peilbeheer Rijnwijck + 2008 M048 Verdrogingsbestrijding natuur Lage Grond + 2009-2015 M051 Benutten water natuursloot Zeist-West + 2009 M052 Peilopzet wijk Vollenhove6 2009-2015 M056 Isolatie en peilopzet Vollenhove8 2009-2015 M058 Baggeren Beerschoter vliet7 2009 M059 Aanpassen schuif Achtervij ver (bij Beerschotervliet) + 2009 M060 Isolatie en peilopzet Vollenhoven 3 (tussen A28 en

bebouwde kom Z eist) + 2009

M064 Peilopzet Sandwijck + 2009-2015 M065 Opzetten peil hoofdwatergang A288 2009-2015 M066 Herinrichting Voor vel dse pol der5 2009-2015 M073 Isolatie en peilopzet Amelisweerd / R hijnauwen + 2009 M075 Isolatie en peilopzet de Raaphof + 2009 M076 Isolatie en peilopzet Fort ’t Hemeltje + 2009-2015 M077 Isolatie en peilopzet Voordaan (Maartensdij k) + 2009-2015 M079 Isolatie en peilopzet Achter wetering (Maartensdij k) + 2009-2015 M083 Meer effl uent RWZI De Bilt richti ng Groenekan lei den

(Maartensdij k + 2009-2015

M089 Overname watergang Gelderpolderwetering 8 2009-2015 M091 Verbinden Voordensedwarswetering en de

Beukenburgwetering (Maartensdij k) + 2009-2015

M092 Isolatie grienden Bisschopswetering + + 2009-2015 Peilschalen aanschaffen en inmeten 2009-2015 Archeol ogisch onderzoek en onvoorzien + + 2008-2015 Monitoring + + 2009

3 Uitgevoering door DLG, geen kosten v oor opgenomen in dit watergebiedsplan. 4 O.b.v. het WGP ‘Tussen Kromme Rijn en Amsterdam-Rijnkanaal’ is ingeschat dat er ca. 20 duikers verv angen moeten worden (1/3 v an de duikers). 5 Groene Hart subsidie is aangev raagd door de gemeente Utrecht 6 Geen extra kosten, peilopzet met behulp van bestaande stuw 7 Valt onder regulier onderhoud, geen kosten opgenomen in dit watergebiedsplan 8 Beheer v an de watergang wordt ov ergenomen door het waterschap, v alt onder regulier onderhoud, geen kosten v oor opgenomen

Watergebiedsplan Groenraven-Oos t en Maartensdijk – Bijlagenrapport LXIV

Maatregelen Kaderrichtlij n water Maatregel Omschrijving Planning K1 Vispasseerbaar maken nieuwe gemaal Groene Vaart (M028) 2009-2015 K2 Vispasseerbaar maken stuw St1902 ten noorden v an Utrecht

2009- 2015

K3 Vispasseerbaar maken stuw St1019, Zeistergrift bij bebouwde kom 2009- 2015

K4 Vispasseerbaar maken stuw St1006, Hakswetering 2009- 2015

K5 Vispasseerbaar maken stuw St0013 Rijsbruggerwetering naar Kromme Rijn 2009- 2015

K6 Vispasseerbaar maken stuw St2030 Hoogwoerdwetering naar Kromme Rijn 2009- 2015

K7 Aanleg natuurv riendelijke oevers 2009- 2015

Voor alle KRW-maatregelen is waarschijnlijk ILG-geld beschikbaar, specifieke mogelijkheden zijn echter nog niet bekend.