44
Afgiftekantoor: 2060 Antwerpen 6 P109160 Driemaandelijks: juli-augustus-september 2004 Vol 6 Zomer 2004 Nr 3

Theosofie Vol6 Nr3

  • Upload
    azdawg

  • View
    35

  • Download
    0

Embed Size (px)

DESCRIPTION

Language: DutchHeeft een foetus recht op leven? Theosofie in hoofdlijnenDe illusie van afgescheidenheid De kunst van het loslatenDe troost van de BoeddhaDe toepassing van theosofische theorieën

Citation preview

Page 1: Theosofie Vol6 Nr3

Afgi

ftek

anto

or: 2

060

Antw

erpe

n 6

P1

0916

0

D

riem

aand

elijk

s: ju

li-au

gust

us-s

epte

mbe

r 200

4

Vol 6 Zomer 2004 Nr 3

Page 2: Theosofie Vol6 Nr3

Inhoud

Heeft een foetus RecHt op Leven? 69tHeosofie in HoofdLijnen 72de iLLusie van afgescHeidenHeid 79de Kunst van Het LosLaten 92de tRoost van de BoeddHa 103de toepassing van tHeosofiscHe tHeoRieën 106

Abonnementen ‘THEOSOFIE’: 13€ - Nederland: op postbankrekening 342654 t.n.v. Stichting Theosofie, Veldweg 51, 4874 ML Etten-Leur. Tel. (076) 503.45.03 (e-mail: [email protected])- België: op bankrekening 412-0113551-42 t.n.v. THEOSOFIE, St.Norbertusstraat 16, 2060 Antwerpen. Tel. 03 411.06.02- Dit tijdschrift is een onafhankelijke uitgave, niet gebonden aan enige theosofische of andere organisatie. - Brieven van lezers met kritiek, vragen of opmerkingen met betrekking tot onderwerpen besproken in dit tijdschrift zijn welkom.- Verantwoordelijke uitgever: P. Wouters c/o St.Norbertusstraat 16, 2060 Antwerpen, België. (e-mail: [email protected])- Wettelijk depot: 1987-4759-1.

DE DRIE THEOSOFISCHE DOELSTELLINGEN

Het vormen van een kern van Universele Broederschap van de Mensheid, zonder onderscheid van ras, geloof, geslacht, persoon lijke omstandigheden of richting.

De vergelijkende studie van oude en moderne religies, filosofieën en wetenschappen en het aantonen van het belang van zo’n studie.

Het onderzoek van de onverklaarde natuurwetten en de latente psychische vermogens in de mens.

Afbeelding voorpagina: Gram, het zwaard van Sigurd

Page 3: Theosofie Vol6 Nr3

HET EUrOpESE HOF voor de Rechten van de Mens heeft op 8 juli j.l. gesteld dat bij een onvrijwillige abortus van een foetus geen sprake is

van doodslag. De juridische status van een foetus wordt door het Hof niet erkend. Hoewel geen uitspraak werd gedaan over de vraag of een foetus als een volwaardige persoon kan worden aangemerkt, is het Hof wel van mening dat een ongeboren kind geen aanspraak kan maken op het door internationale verdragen beschermde recht op leven. Volgens de veertien rechters is het op dit moment ‘wenselijk noch mogelijk’ om een uitspraak te doen over de vraag of een foetus dit recht toekomt. De wetenschappelijke en juridische meningen lopen daarvoor te zeer uiteen. Het is aan de afzonderlijke landen om te beslissen aan wie het recht op leven toekomt. Bovendien had een andere uitspraak de deur kunnen openen voor een Europees verbod op vrijwillige abortus. Daarmee zou het Hof te zeer ingrijpen in de soevereiniteit van de Europese landen. Het is immers in de eerste plaats aan deze landen zelf om uit te maken wat strafbaar is en wat niet.1

Een 37-jarige Française van Vietnamese afkomst, Thi-Nho Vo, had de zaak bij het Hof aangespannen, omdat ze haar baby na zes maanden zwangerschap door een medische fout had verloren. Een gynaecoloog uit Lyon had haar onderzocht en verwisselde de vrouw met een naamgenoot, die op dezelfde dag een spiraaltje wilde laten verwijderen. De gynaecoloog deed daartoe een poging, maar prikte de vruchtwaterzak van de foetus lek, waarna een abortus onvermijdelijk was. Thi-Nho Vo had de gynaecoloog aangeklaagd voor ‘onvrijwillige doodslag.’ Aanvankelijk had een rechtbank de man veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, maar het Franse Hof van Cassatie vernietigde dit vonnis, omdat van een ‘recht op leven’ van de foetus en daarmee ook van ‘doodslag’ geen sprake kon zijn. De vrouw stapte vervolgens naar het Europese Hof, dat haar nu dus in het ongelijk heeft gesteld: een foetus heeft inderdaad geen recht op leven.

Met deze belangrijke uitspraak staat de hedendaagse medische moraal weer volop in de belangstelling. De beslissing van het Europese Hof doet de vraag rijzen of het wel ethisch aanvaardbaar is dat een foetus geen recht

Theosofie Vol. 6 Nr. 3July 2004

Editoriaal

69

Heeft een foetus recht op leven?

1 EHRM, uitspraak in zaak 53924/00: Vo/Frankrijk. De volledige tekst van dit arrest is gepubliceerd op www.recht.nl

Page 4: Theosofie Vol6 Nr3

op leven toekomt. Hoe kijkt de theosofie naar deze kwestie? Is een foetus een beschermenswaardig menselijk wezen of slechts een verzameling van cellen? Heeft het ongeboren kind een recht op leven? De beantwoording van deze vragen hangt af van het mensbeeld dat men heeft. Volgens een zuiver materialistische visie is pas van een menselijk leven sprake vanaf het moment dat dit zich als zodanig uiterlijk kenbaar maakt. Het probleem is echter dat niemand het erover eens is wanneer dat moment aanbreekt. Vanaf de conceptie, of pas na twee, acht of vijftien weken zwangerschap, of misschien pas na de geboorte? Wie bepaalt het begin van menselijk leven? Het Europese Hof gebruikt deze wetenschappelijke onzekerheid (of beter: onwetendheid) als een belangrijk argument voor zijn uitspraak: “Als de wetenschap al niet weet wanneer het menselijk leven aanvangt, waarom zouden wij rechters dan wel kunnen bepalen wanneer iemand recht op dat leven heeft?” Deze redenering is op zich begrijpelijk, want we hebben zeker geen behoefte aan juridische moraalridders, maar het laat ook zien dat het huidige recht tekortschiet in de normering van ethische vraagstukken. Het is duidelijk dat het materialisme geen bevredigende antwoorden kan geven op vragen van leven en dood. Waarom niet? Omdat haar filosofisch uitgangspunt verkeerd is. Volgens het materialisme is leven -dus ook menselijk leven- slechts een toevallig bijproduct van materie. De mens is niet meer dan zijn lichaam en zijn bewustzijn is zuiver het resultaat van chemische breinactiviteit. Als het lichaam dood is, dan is ook de mens gestorven. Het materialisme devalueert een foetus dan ook tot niets anders dan een stoffelijk organisme.

De esoterische filosofie bekijkt de mens niet vanuit een louter stoffelijk of lichamelijk perspectief, maar vanuit een spiritualistische visie. Volgens de theosofie is niet materie, maar bewustzijn de grondslag van het leven. Bewustzijn, of het vermogen tot waarneming en ervaring, is de oorzaak van alle verschijnselen. Elk lichaam, of het nu mineraal, plantaardig, dierlijk of menselijk is, bestaat slechts dankzij een centrum van bewustzijn dat dit lichaam heeft doen ontstaan. Alle wezens zijn belichaamde eenheden van bewustzijn. Deze bewustzijnseenheden worden in de theosofie ook wel monaden genoemd. Niet alleen is ieder wezen een bewustzijnscentrum, ook het lichaam waardoor dat wezen zich manifesteert, bestaat uit bewustzijnscentra. De cellen, moleculen en atomen van een lichaam zijn in hun essentie evoluerende kernen van bewustzijn. Ieder wezen is dus een centrum van bewustzijn dat zich uitdrukt via lagere bewustzijnscentra die gezamenlijk het lichaam van dat wezen uitmaken. Wanneer nu een bewustzijnscentrum zich bij de dood terugtrekt, dan valt het daarbij horende lichaam uit elkaar. Als dit bewustzijnscentrum zich opnieuw wenst te manifesteren, dan bouwt het een nieuw lichaam op. Bewustzijn evolueert via een cyclisch proces van wederbelichaming. Ook wij mensen zijn in de kern van ons wezen levende bewustzijnscentra,

70

Page 5: Theosofie Vol6 Nr3

71

die via reïncarnatie trachten ons potentieel tot uitdrukking te brengen. Wij zijn niet ons lichaam, zelfs niet onze veranderlijke persoonlijkheden, maar onsterfelijke reïncarnerende Ego’s. We zijn niet het resultaat van een bevruchte eicel, want als bewustzijnswezen bestaan wij reeds vóór de conceptie.2 Het geboorteproces houdt dan ook in dat het menselijke bewustzijn of Ego wordt aangetrokken tot die omgeving en die ouders die zo veel mogelijk overeenkomen met de evolutionaire ervaring die door het Ego in voorgaande levens is verzameld. De plaats en het tijdstip van incarnatie worden bepaald door de wet van oorzaak en gevolg, wat betekent dat men wordt aangetrokken tot die omstandigheden die men samen met anderen ooit heeft gecreëerd. Een reïncarnerend Ego dat klaar is voor een nieuwe belichaming maakt contact met die zaadcel en die eicel die het meest overeenstemmen met de neigingen en eigenschappen van dat Ego. Vanaf de conceptie werken de opbouwende levensenergieën van de incarnerende Mens in op het DNA van de bevruchte eicel, waardoor stap voor stap een nieuw lichaam wordt opgebouwd. De embryonale ontwikkeling is dus niet een mechanisch of toevallig proces. De sturende of bezielende kracht achter die ontwikkeling is afkomstig van de overschaduwende invloed van het reïncarnerende Ego zelf.3

Vanaf welk moment is er nu sprake van menselijk leven? Uit het bovenstaande kan worden afgeleid dat dit niet aanvangt vanaf de geboorte, zelfs niet vanaf de bevruchting, maar vanaf het moment dat in het reïncarnerende Ego het verlangen ontwaakt naar een nieuwe fysieke belichaming. Die drang ontstaat wanneer de rustperiode tussen twee incarnaties is uitgewerkt, en het Ego een straal van zijn bewustzijn uitzendt, die psycho-magnetisch tot een bepaald ouderpaar wordt aangetrokken. Het hoeft nauwelijks betoog dat deze visie een totaal andere kijk geeft op het ontstaan van menselijk leven. Door niet het lichaam, maar bewustzijn te zien als de oorzakelijke en richtinggevende factor van het leven, kunnen eenzijdige denkpatronen worden doorbroken. Pas wanneer wij de materialistische kijk op de mens verlaten, mogen we verwachten dat ook rechters in hun beslissingen meer uitdrukking zullen geven aan het ene Leven dat aan alle wezens ten grondslag ligt � De redactie

lL lL lL

2 Dat het menselijke bewustzijn inderdaad een zelfstandige realiteit is, die ook buiten het lichaam kan bestaan, wordt trouwens door recente onderzoekingen bevestigd. Zie hierover: “Lessen uit Bijna-doodervaringen”, in Theosofie, 2003, nr. 2, pp.67-80.3 Zie H.P.Blavatsky, De Geheime Leer, deel I, Den Haag, TUPA, 1988, Eng.p.219 en 223-224. Zie ook: “Klonen van Embryo’s: Geneeskunde of Misdaad?”, in Theosofie, 2002, nr.1, pp.20-34.

Page 6: Theosofie Vol6 Nr3

[Onderstaand artikel is een vertaling van Theosophy generally stated, een lezing die door W.Q. Judge werd gehouden in 1893 voor het eerste Wereldparlement van Religies te Chicago (gepubliceerd in Theosophical Articles by W.Q. Judge, Los Angeles, The Theosophy Co., 1980, pp.1-7). Hoewel deze lezing meer dan honderd jaar geleden werd uitgesproken, vormt zij nog steeds een duidelijke inleiding tot de belangrijkste leringen van de oorspronkelijke theosofie.]

WE gAAn ErVAn UIT dat een onpartijdig onderzoek van geschiedenis, religie en literatuur zal aantonen, dat er sinds oeroude

tijden een groot afgerond geheel van filosofische, wetenschappelijke en ethische leringen heeft bestaan, dat de grondslag en de oorsprong vormt van alle soortgelijke gedachten zoals die in moderne stelsels te vinden zijn. Dit geheel is zowel religieus als wetenschappelijk en meent daarom dat religie en wetenschap nooit gescheiden mogen worden. Het verkondigt verheven religieuze leringen en idealen, maar het toont tegelijkertijd aan, dat alles wat hiermee verband houdt op rationele wijze kan worden bewezen, en dat er buiten de ratio geen plaats is voor een andere autoriteit. Hypocrisie die voortvloeit uit het aanhangen van dogma’s waarvan niemand de redelijke grondslag kan aantonen, wordt daardoor uitgesloten. Dit oude stelsel van leringen staat bekend als de ‘Wijsheid-religie’ en het werd steeds onderwezen door adepten of ingewijden die het doorheen alle tijden bewaren. Op basis van deze stelling en andere leringen van dit stelsel wordt aangetoond dat de mens als geestelijk en onsterfelijk wezen in staat is zijn leven en bewustzijn te doen voortbestaan, en dit ook in alle tijden steeds heeft gedaan in de hoedanigheid van die mooie bloesems van de mensheid die lid zijn van een aloude en verheven broederschap. Deze broederschap houdt zich bezig met de zielenontwikkeling van de mens die volgens haar op alle gebieden alle mogelijke evolutieprocessen omvat. Omdat de ingewijden gebonden zijn door de wet van evolutie moeten zij met de mensheid werken voor zover haar ontwikkeling dat toelaat. Daarom maken zij van tijd tot tijd telkens weer dezelfde leer bekend, die bij tussenpozen bij verschillende volkeren op verschillende plaatsen verduisterd raakt. Dit is de Wijsheid-religie en zij zijn er de hoeders van. Op sommige tijden verschijnen zij

Filosofie

Theosofie in Hoofdlijnen

72

Page 7: Theosofie Vol6 Nr3

onder volkeren als grote leraren en ‘verlossers’, die niets anders doen dan de oude waarheden en ethische stelsels opnieuw verkondigen. Dit betekent dat de mensheid beschikt over het vermogen tot vervolmaking, dat zowel in tijd als in kwaliteit onbegrensd is, en de verlossers en adepten worden als bewijzen van die mogelijkheid beschouwd.

H.P.Blavatsky verklaarde dat zij door deze levende en actieve groep van vervolmaakte mensen werd aangespoord om de oude ideeën nogmaals naar voren te brengen en dat zij van hen ook verschillende sleutels tot oude en nieuwere leringen ontving die tijdens het moeizame beschavingsproces van de moderne tijd verloren waren gegaan. Bovendien verkreeg zij ook kennis van sommige leringen die in wezen heel oud zijn, maar die voor de huidige tijd, in welke exoterische vorm ook, toch als volstrekt nieuw kunnen gelden. Tezamen met andere sleutels die zij verschafte, publiceerde zij deze leringen voor haar medewerkers en de rest van wereld. Dit feit, gevoegd bij de getuigenis van alle tijden die we terugvinden in de annalen van alle volkeren, geeft ons de zekerheid, dat de aloude geleerde en menslievende groep van adepten nog steeds op deze aarde bestaat en zich in de ontwikkeling van de mensheid verdiept.

Theosofie neemt een eeuwig grondbeginsel aan, het onbekende genaamd, dat behalve in zijn manifestaties nooit kan worden gekend. Dit eeuwige grondbeginsel is in elk ding en wezen en het is elk ding en wezen; in alle eeuwigheid manifesteert het zich periodisch en het trekt zich eveneens periodisch uit de manifestatie terug. In deze eb en vloed gaat de evolutie voort en vormt daarbij zelf de vooruitgang van de manifestatie. Het waarneembare heelal is de manifestatie van dit onbekende, geest en stof daarbij ingegrepen, want de Theosofie leert, dat deze niets anders zijn dan de twee tegengestelde polen van het ene onbekende grondbeginsel. Zij bestaan tezamen, zijn van elkaar niet gescheiden noch te scheiden, of zoals de Hindoegeschriften het zeggen: zelfs het kleinste stoffelijk deeltje is niet zonder geest, en zelfs het kleinste deeltje geest is niet zonder stof. Bij zijn manifestatie differentieert geest-stof zich op zeven gebieden; elk gebied afdalend naar ons zintuiglijk gebied is meer verdicht dan het voorgaande, terwijl de substantie op alle gebieden dezelfde is en slechts in ontwikkelingsgraad verschilt. Zo is vanuit dit standpunt het hele heelal levend, omdat geen enkel atoom ervan als dood kan worden beschouwd. Het is zelfs bewust en intelligent, en zijn bewustzijn en intelligentie is op alle gebieden aanwezig, hoewel het op ons gebied verduisterd is. Op ons gebied concentreert de geest zich in ieder menselijk wezen dat zich daartoe vrijwillig openstelt, en de weigering om de geest toe te laten is de oorzaak van onwetendheid, van zonde, en van alle smart en lijden. In alle eeuwen zijn enkelen tot die hoge staat opgeklommen, waarbij zij zijn gegroeid tot

73

Page 8: Theosofie Vol6 Nr3

goden, tot daadwerkelijke deelnemers in het werk van de natuur en zij gaan van eeuw tot eeuw voort met de verruiming van hun bewustzijnsveld en de uitbreiding van hun aandeel in het beheer van de natuur. Dit is de bestemming van alle wezens en daarom neemt de Theosofie vanaf het begin deze mogelijkheid tot vervolmaking van de mensheid aan, en verwerpt zij het denkbeeld van een aangeboren, onherstelbare zondigheid, en geeft zij een doel en bedoeling aan het leven, dat overeenstemt met de verlangens en de ware aard van de ziel, terwijl zij tegelijkertijd er naar streeft pessimisme en haar metgezel wanhoop te vernietigen.

In de Theosofie wordt de wereld beschouwd als het product van de evolutie van het zonet genoemde grondbeginsel. Vanaf de allerlaagste eenvoudigste levensvormen wordt zij bij haar voortgang geleid door intelligente volmaakte wezens uit andere en oudere evoluties en is zij tevens samengesteld uit de ego’s van individuele geesten voor en door wie zij te voorschijn treedt. Vandaar dat de mens zoals wij hem kennen wordt beschouwd als een bewuste geest, de bloesem der evolutie, met onder hem in de lagere natuurrijken andere en lagere groepen van ego’s, die echter allemaal bezig zijn omhoog te klimmen en bestemd zijn om eenmaal op hetzelfde menselijke stadium als waarop wij nu zijn te komen, terwijl wij dan nog hoger zullen staan. Wanneer het bewustzijn van de mens op die wijze meer volmaakt zal zijn geworden, zal het in staat zijn van het ene naar het andere van de genoemde gebieden van differentiatie over te gaan. Indien hij één ervan ten onrechte voor de realiteit houdt, die hijzelf in zijn essentie is, wordt hij misleid; het doel van evolutie is dus hem volledig zelf-bewustzijn te doen verwerven, opdat hij met de voortschrijdende ontwikkeling van het heelal tot hogere stadia op zou klimmen. Zijn evolutie na het bereiken van het menselijke stadium is gericht op het verkrijgen van ervaring met als doel zo de verschillende gebieden van materie waarmee hij te maken heeft te verheffen en te zuiveren, opdat de stem van de geest volledig gehoord en begrepen zou worden.

De mens is een religieus wezen omdat hij een geest is omhuld door materie, die zelf op haar beurt in essentie geestelijk is. Omdat hij een geest is, heeft hij voertuigen nodig waardoor hij de mogelijkheid verkrijgt met alle gebieden van de natuur die in de evolutie betrokken zijn in aanraking te komen en deze voertuigen zijn het die van hem zo’n ingewikkeld samengesteld wezen maken, dat aan dwaling onderhevig is, maar dat tegelijk in staat is om boven alle begoochelingen uit te stijgen en de hoogste plaats in te nemen. Hij is het heelal in het klein, omdat hij zich als geest door middel van zeven differentiaties aan zichzelf openbaart. Daarom is hij in de Theosofie bekend als een zevenvoudig wezen. De Christelijke indeling van lichaam, ziel en geest is tot op zekere hoogte juist,

74

Page 9: Theosofie Vol6 Nr3

maar is niet in staat de problemen van het leven en de natuur op te lossen tenzij die drie onderdelen elk op zich (wat echter niet gebeurt) worden beschouwd als uit de andere te zijn samengesteld waardoor het mogelijke totaal tot zeven wordt opgevoerd. De geest staat alleen aan de top, dan volgt de geestelijke ziel of wat in het Sanskriet Buddhi wordt genoemd. Dit heeft meer dan enig daaropvolgend beginsel deel aan de geest, en is verbonden met Manas of het denkvermogen; deze drie vormen de werkelijke drieëenheid in de mens, het onvergankelijke deel, de ware denkende entiteit, die krachtens zijn evolutie op aarde in de andere meer verdichte voertuigen leeft. Daaronder ligt in orde van kwaliteit het gebied van de begeerten en hartstochten, die wij met het dierenrijk gemeen hebben; dit gebied is onintelligent en de bron van onwetendheid die uit begoocheling voortvloeit. Het onderscheidt zich van de wil en het oordeelsvermogen en moet dus een eigen plaats worden toegekend. Op dit bestaansniveau bevindt zich ook de grove levenskracht die zich op dit gebied niet manifesteert als geest, waaraan het zijn essentie ontleent, maar als energie en beweging. Omdat het in het hele objectieve gebied aanwezig is en alomtegenwoordig, moet de levenskracht ook als een zelfstandig iets worden opgevat, en het deel dat door de mens gebruikt wordt, wordt met de dood van het lichaam prijsgegeven. Dan volgt als laatste vóór het objectieve lichaam, het modellichaam of dubbel van het uitwendige stoffelijke omhulsel. Dit dubbel is het astraal lichaam en behoort tot het astrale gebied van materie, niet zo verdicht als de fysieke moleculen, maar meer samenhangend, sterker en ook veel duurzamer. Het ligt aan de oorsprong van het lichaam want het stelt de fysieke moleculen in staat zich te rangschikken en zich als lichaam voor te doen; het laat deze moleculen van dag tot dag komen en gaan -en het is bekend dat zij dit doen- terwijl zij toch steeds de eenmaal aangenomen vorm en contouren bewaren die door het astrale dubbel daarbinnen wordt aangegeven. Deze vier lagere beginselen of omhulsels zijn het voorbijgaande vergankelijke deel van de mens en niet hemzelf. Zij zijn in elk opzicht het instrument dat hij gebruikt en dat met het uur van de dood als een oud kledingstuk wordt afgelegd en bij elke nieuwe geboorte weer uit de algemene voorraadschuur wordt opgebouwd. De drieëenheid is de werkelijke mens, de denker, de individualiteit, die “van huis tot huis gaat”, bij elke wedergeboorte ervaring opdoend, terwijl hij al naar gelang zijn daden lijdt en vreugde ervaart; dit is de eeuwige centrale mens, de levende geest-ziel.

Nu dient de aanwezigheid van deze geestelijke mens, die steeds heeft bestaan en zeer nauw bij de evolutie is betrokken, die door de wet van oorzaak en gevolg wordt beheerst omdat hij in zichzelf die wet is, en die bovendien op dit gebied verschillen toont in karakter, capaciteiten en mogelijkheden, te worden verduidelijkt, terwijl ook de zonet genoemde

75

Page 10: Theosofie Vol6 Nr3

verschillen moeten worden verklaard. De leer van reïncarnatie stelt ons daartoe in staat. Deze leer houdt in dat de mens als denker, bestaande uit ziel, denkvermogen en geest, op aarde van leven tot leven het ene lichaam na het andere aanneemt. De aarde is het toneel van zijn evolutie en daarop moet hij die eenmaal ondernomen evolutie voltooien, onder de wetten die zijn wezen bepalen. In elk afzonderlijk leven wordt hij door anderen als een persoonlijkheid gekend, maar in het hele verloop van de eeuwigheid is hij één individu, dat in zichzelf een identiteit voelt die niet afhankelijk is van naam, vorm of herinnering. Deze leer vormt de grondslag van de Theosofie, want zij verklaart het leven en de natuur. Het is één aspect van evolutie als zodanig, want daar het hier eigenlijk gaat om wederbelichaming, en evolutie niet zonder wederbelichaming mogelijk is, is reïncarnatie zelf niets anders dan een toepassing van evolutie op de menselijke ziel. Maar het is ook een leer waarin men geloofde in de tijd die gewoonlijk als die van Jezus wordt beschouwd, en die in de eerste eeuwen van het Christendom werd onderwezen, terwijl het ook nu nog voor die godsdienst evenals voor iedere andere religie onmisbaar is bij tekstverklaringen om de rechtvaardigheid van god te verzoenen met het voor de meeste mensen ruwe en meedogenloze aanschijn van de natuur en het leven. De leer van reïncarnatie is ook nodig om een voor de rede aanschouwelijk licht te werpen op alle problemen die ons op onze tocht door deze wereld verontrusten. Het grote maar volgens andere leerstelsels onrechtvaardige verschil tussen de primitieve en de beschaafde mens, zowel wat bekwaamheid, karakter als levensomstandigheden betreft, kan alleen door deze leer begrijpelijk worden gemaakt, en soortgelijke verschillen in onze eigen kring kunnen ook slechts hierdoor worden verklaard. Zij doet recht aan Natuur en God en verwijdert uit religies de smet die daarop door mensen wordt geworpen, die geloofsbelijdenissen hebben aangenomen die de schepper als een demon afschilderen. Ieders leven en karakter zijn het resultaat van zijn vroegere levens en gedachten. Ieder is voor zichzelf zijn eigen rechter en beul, want het is zijn eigen hand die het wapen smeedt dat tot zijn bestraffing dient, en ieder verkrijgt door zijn eigen wijze van leven beloning, en stijgt op tot hoogten van kennis en macht ten dienste van allen die mogelijk achterblijven. niets wordt aan het toeval overgelaten, aan gunst of bevoorrechting, maar alles staat onder de leiding van wetmatigheid. De mens is een denker en door zijn gedachten schept hij de oorzaken van ellende of gelukzaligheid, want zijn gedachten brengen zijn daden voort. Hij is het centrum van elke verstoring van de universele harmonie, en opdat het evenwicht hersteld zal worden, moet de verstoring naar hem als centrum terugkeren, want de natuur streeft steeds naar harmonie. De mens creeërt voortdurend een aaneengeschakelde reeks van gedachten, die tot in een ver verleden is terug te voeren en die onophoudelijk actie en reactie voortbrengt. Hij is

76

Page 11: Theosofie Vol6 Nr3

dus verantwoordelijk voor al zijn gedachten en daden en daarin ligt zijn volledige verantwoordelijkheid; zijn eigen geest is de essentie van deze wet en draagt voortdurend zorg voor de vergelding na elke verstoring en voor de vereffening van alle gevolgen. Dit is de wet van Karma of rechtvaardigheid, soms de ethische wet van causaliteit genoemd. Deze wet is aan de Christelijke geschriften niet vreemd, want zowel Jezus als Paulus hebben haar duidelijk verkondigd. Jezus zei dat wij geoordeeld zouden worden zoals wij veroordelen en de maat zouden ontvangen die wij aan anderen toebedelen. Paulus zei: “Broeders dwaalt niet. God laat niet met zich spotten, want wat de mens zaait, dat zal hij ook maaien.” En dat zaaien en maaien is alleen mogelijk door de leringen van Karma en reïncarnatie.

Maar hoe zit het met de dood en het hiernamaals? Is de hemel een plaats of niet? Theosofie leert, zoals in alle heilige boeken kan worden teruggevonden, dat de ziel na de dood een rustpauze oogst. Dit vloeit voort uit haar eigen natuur. De ziel is een denker en kan tijdens het leven niet alle of zelfs maar een klein deel van de myriaden gedachten waarmee zij zich heeft beziggehouden verwerken of uitvoeren. Wanneer zij dus met de dood het lichaam en het astraal lichaam afwerpt en van de hartstochten en begeerten wordt bevrijd, krijgen haar natuurlijke krachten onmiddellijk de overhand en werkt zij haar gedachten uit op het ziele-gebied, gehuld in een fijner lichaam geschikt voor dat bestaan. Dit wordt Devachan genoemd. Dit is de toestand die aan de basis ligt van de beschrijvingen van de hemel, die alle religies gemeen hebben, maar slechts in het Boeddhisme en Hindoeïsme is deze leer volkomen duidelijk uiteengezet. Het is een tijd van rust omdat door het ontbreken van het fysieke lichaam het bewustzijn niet langer in dat meer volledige contact met de zichtbare natuur staat zoals dat op het materiële gebied mogelijk is. Toch is het een werkelijk bestaan en niet meer illusoir dan het aardse leven; hier ontplooit zich de essentie van levensgedachten, die van de hoogste kwaliteit waren die het karakter toeliet, en hier wordt deze essentie door de ziel en het denkvermogen opgenomen. Wanneer de kracht van deze gedachten volledig is uitgewerkt, wordt de ziel opnieuw aangetrokken tot de aarde, naar een omgeving die zodanig met haar overeenkomt dat aan haar de geschikte omstandigheden voor verdere evolutie wordt verschaft. Deze afwisseling van de ene naar de andere toestand gaat voort totdat het wezen door herhaalde ervaringen boven onwetendheid uitkomt en in zichzelf de werkelijke eenheid van alle geestelijke wezens ervaart. Vervolgens gaat het over tot hogere en verhevener trappen op de weg van evolutie.

Er wordt door de Theosofie geen nieuwe ethica gebracht, daar wordt aangenomen dat de ware ethica eeuwig dezelfde blijft. Maar in de leringen van de Theosofie wordt de filosofische en rationele grondslag van

77

Page 12: Theosofie Vol6 Nr3

ethica en van de natuurlijke toepassing daarvan in de praktijk gevonden. Universele broederschap zal voortvloeien uit hetgeen door alle leraren van de grote wereldreligies als de enige rechtvaardigheid is verkondigd, namelijk: voor anderen doen, zoals gij wilt dat zij voor u doen, en uw naaste liefhebben als uzelf �

W.Q. Judge

lL lL lL

78

Page 13: Theosofie Vol6 Nr3

De eerste stap om wakker te worden is eerlijk genoeg zijn om jezelf te bekennen dat je het niet leuk vindt. Je wilt niet gelukkig zijn. We willen andere dingen. Of laten we het nauwkeuriger stellen; we willen niet onvoorwaardelijk gelukkig zijn. Ik ben bereid gelukkig te zijn, maar dan moet ik wel dit en dat en nog wat hebben. Maar in wezen zeg je dan tegen je vriend, of tegen God, of tegen wie dan ook: “Jij bent mijn geluk. Als ik jou niet krijg, weiger ik gelukkig te zijn.” Het is heel belangrijk om dat te begrijpen. We kunnen ons niet voorstellen dat we gelukkig zijn zonder dat er aan die voorwaarden is voldaan. We kunnen ons geen voorstelling maken van geluk zonder die dingen of mensen. Ons is geleerd het geluk daar te vinden. Dus dat is het eerste wat we moeten doen als we wakker willen worden, wat hetzelfde is als zeggen: als we lief willen hebben, als we vrij willen zijn, als we vreugde en vrede en spiritualiteit willen ervaren. In die zin is spiritualiteit het meest praktische in de hele wijde wereld.

Anthony de Mello

MENSEN LIJDEN AAN EEN BEPAALD soort pijn die andere wezens niet kennen. Alle wezens krijgen ooit te maken met ziekte,

ongelukken en de dood, maar alleen de mens is zich volledig bewust van deze pijn, en gaat bovendien ook nog gebukt onder emotioneel en mentaal lijden. Heb je ooit een depressieve roos gezien of een neurotische appelboom? Heb je ooit een jaloerse meikever gezien of een roodborstje met een minderwaardigheidscomplex? Alleen de mens wordt dagelijks gemarteld door angst, ontevredenheid, haat, woede en een gebrek aan innerlijke vrede. De enige dieren die soms lijden onder deze pijnlijke aandoeningen leven in nauw contact met mensen. De grote wijsheidsleraren hebben steeds onderwezen dat ons psychologisch lijden het gevolg is van het gevoel van afgescheidenheid, van het feit dat de mens van zichzelf en de wereld vervreemd is. De oorzaak van ons lijden is niet zozeer ziekte of materiële problemen, maar dat we niet echt ons Zelf zijn. We weten niet wie wij werkelijk zijn, wat onze ware natuur is. In dit artikel staan we nader stil bij dit gevoel van afgescheidenheid, zodat we misschien meer inzicht krijgen in de oorzaken van ons lijden.

Metafysica

De Illusie van Afgescheidenheid

79

Page 14: Theosofie Vol6 Nr3

Zonder grenzenVolgens de esoterische traditie bestaat de objectieve en absolute Werkelijkheid niet uit losse en aparte dingen, maar is zij een eenheid. Met objectief en absoluut bedoelen we de Werkelijkheid zoals zij werkelijk is, in tegenstelling tot onze subjectieve en relatieve werkelijkheid, die het resultaat is van onze projecties en illusies. Wanneer we de Werkelijkheid objectief zouden ervaren, dus zonder conceptuele filters, dan zouden we ontdekken dat zij één is. En met ‘één’ bedoelen we niet een getalsmatig één, gevolgd door twee, drie, vier, enzovoort, maar het feit dat de Werkelijkheid niet-tweeledig is.1

“Deze eenheid is iets totaal anders dan de gebruikelijke opvatting van eenheid – zoals wanneer we zeggen dat een volk of een leger een eenheid is; of dat de ene planeet is verenigd met een andere door magnetische krachtlijnen, of iets dergelijks. Dat is niet de leer. Die luidt dat het bestaan één ding is, niet een verzameling dingen die met elkaar zijn verbonden. Fundamenteel is er ÉÉN ZIJN.”2

De Werkelijkheid is niet de som der delen; zij is zonder delen. Zij is één naadloos geheel. De joodse theosofie van de kabbala noemt daarom de Werkelijkheid Ain Soph, zonder grenzen. Dit betekent niet alleen dat de Werkelijkheid in ruimte en tijd onbegrensd is, maar ook dat er geen begrensde afgescheiden wezens bestaan. Objectief beschouwd is er nergens in het universum een volledig afzonderlijk en geïsoleerd wezen te vinden. De eenheid van de Werkelijkheid betekent echter niet dat er geen verschillende wezens bestaan, maar dat geen enkel wezen iets anders is dan een manifestatie van de Ene Werkelijkheid, en dat bijgevolg geen enkel wezen afgescheiden is van een ander wezen. Uiteraard bestaat er in het gemanifesteerde universum onderscheid en verscheidenheid. Een olifant is niet een mug, en de Mount Everest is geen molshoop. Maar onderscheid is niet hetzelfde als afgescheidenheid; verscheidenheid betekent nog niet dat de dingen volkomen van elkaar gescheiden zijn.3

Zo zijn de cellen van je lichaam van elkaar te onderscheiden, maar ze bestaan niet los van elkaar. Ze maken deel uit van één lichaam, en het feit dat ze samen één lichaam vormen is fundamenteler dan dat ze als losse dingen kunnen worden beschouwd. De eenheid van de Werkelijkheid is fundamenteler dan de verscheidenheid waarin die eenheid zich uitdrukt.4

Leeg van afgescheidenheidWe kunnen deze theosofische grondstelling verduidelijken met de bekende

80

1 H.P.Blavatsky, De Sleutel tot de Theosofie, Pasadena, TUPA, 1985, pp.60-61. 2 R. Bowen, “De Geheime Leer en de Studie ervan”, Theosofie, 2000, nr.2, p.49. 3 Zie hierover meer uitgebreid: “Wat is Leven?”, Theosofie, 2004, nr. 2, p.57 e.v.4 A.H. Almaas, De Innerlijke Diamant, deel 4, Haarlem, Altamira-Becht, 2002, pp.320-321.

Page 15: Theosofie Vol6 Nr3

metafoor van de oceaan en haar golven. Ieder wezen kan worden gezien als een golf in de oceaan van de Werkelijkheid. Iedere golf is een uitdrukking van de oceaan, maar is tegelijk van de oceaan te onderscheiden. Het is duidelijk dat je als golf niet de hele oceaan bent, maar het is ook duidelijk dat je net zomin van de oceaan gescheiden bent. De Ene Werkelijkheid (de oceaan) kent weliswaar een verscheidenheid aan wezens (er zijn immers vele golven), maar geen afgescheidenheid (want geen enkele golf is van de oceaan te scheiden). Ieder wezen is een manifestatie van Ain Soph, het Absolute, het Oneindige, Parabrahman, god of hoe je de Ene Werkelijkheid ook zou willen noemen:

“De wezenlijke eenheid van ieder bestanddeel van de samengestelde dingen in de Natuur -van ster tot delfstoffenatoom, van de hoogste Dhyan-Chohan tot de kleinste infusoriën, in de meest ruime betekenis en toegepast, hetzij op de geestelijke, de verstandelijke, dan wel op de stoffelijke wereld- die eenheid is de enige fundamentele wet in de occulte wetenschap. ‘De godheid is onbegrensde en oneindige uitgebreidheid.’”5

In het mahayana boeddhisme wordt de Werkelijkheid shunyata genoemd, wat meestal wordt vertaald met ‘leegte’. Dit begrip moet goed worden begrepen. Shunyata betekent niet dat de Werkelijkheid een ‘niets’ of een kleurloze afwezigheid is. Dan zou er immers niets bestaan, en het is duidelijk dat dit niet het geval is. Niets kan niet bestaan, want niets is nu eenmaal niets.

“Shunyata betekent eenvoudig dat net zoals armen en benen en vingers heel verschillende delen zijn, maar ook delen van één lichaam, zo ook alle dingen en gebeurtenissen in het universum aspecten zijn van één fundamenteel Geheel, de bron en zodanigheid zelve die het Werkelijke is.”6

Leegte betekent dat de Werkelijkheid leeg is van afgescheidenheid, leeg van onafhankelijke begrensde wezens. De verscheidenheid van de gemanifesteerde wereld is dus niet in strijd met de eenheid, maar de eenheid ontkent wel het bestaan van afgescheidenheid.7

81

5 H.P.Blavatsky, De Geheime Leer, deel I, Den Haag, TUPA, 1988, Eng.p.120.6 K. Wilber, Het Atman Project, Cothen, Servire, 1992, p.152.7 D.T. Suzuki zegt over de leegte: “het is geen ontkenning van de menigvuldige wereld; er bestaan bergen, de kersenbomen bloeien, in de herfstnacht schijnt de maan het helderst; maar het zijn tegelijkertijd geen afzonderlijke verschijnselen, ze doen een beroep op ons door hun diepere betekenis, ze worden begrepen in de relatie met dat wat ze ‘niet zijn’. Het punt is, dat wanneer wordt ingezien dat er in de wereld geen grenzen zijn, alle dingen en verschijnselen -net zoals alle tegenstellingen- dan gezien kunnen worden als

Page 16: Theosofie Vol6 Nr3

Wat is afgescheidenheid?Ook al is de wereld een eenheid, we ervaren onszelf voortdurend als gescheiden van de wereld. We kunnen misschien intellectueel begrijpen dat het universum objectief een eenheid is, maar subjectief ervaren we een gevoel van afgescheidenheid. We mogen dan golven zijn die nooit de oceaan hebben verlaten, we hebben toch dat gevoel. We ervaren onszelf niet als ongescheiden van het universum, maar als een afgescheiden en zich afscheidend iemand, vervreemd van God en andere mensen. Dit gevoel een begrensd zelf te zijn, is grotendeels gebaseerd op de overtuiging dat de grenzen van je lichaam ook de grenzen van je bewustzijn zijn. Je ervaart de werkelijkheid als een subject-hierbinnen tegenover een wereld-daarbuiten. Je voelt een grens tussen ‘ik’ en de ‘ander’ en daarom is er een (kennend) subject tegenover een (gekend) object. Met andere woorden: de ervaring van afgescheidenheid is niets anders dan de ervaring van dualiteit. Het is deze subject-object-ervaring die een sluier werpt over de fundamentele eenheid van de Werkelijkheid. In het Oosten wordt deze sluier maya genoemd, een illusie. In de woorden van H.P.Blavatsky:

“Maya is het waarnemingsvermogen van elk ego dat zichzelf beschouwt als een eenheid, afgescheiden en onafhankelijk van het ene oneindige en eeuwige SAT, of ‘zijn-heid’ […] terwijl niet alleen wijzelf, maar het gehele zichtbare en onzichtbare heelal slechts een tijdelijk deel zijn van het grote GEHEEL, dat geen begin en einde heeft, dat altijd was, is en zal zijn.”8

Afgescheidenheid is dus geen objectieve, maar een subjectieve werkelijkheid. Er kunnen immers nooit twee objectieve Realiteiten tegelijk bestaan.9 Werkelijkheid en illusie kunnen niet naast elkaar bestaan. Zij sluiten elkaar uit. Het ene kennen, is het andere ontkennen. De afgescheidenheid heeft objectief nooit plaatsgevonden, en in die zin is zij geen werkelijkheid, maar een illusie. Maar zij heeft wel subjectief plaatsgevonden, en in die zin is zij geen illusie, maar een werkelijkheid. Kortom: niet de objectieve wereld is een illusie -zoals door sommige spirituele stromingen wordt onderwezen- maar onze subjectieve en persoonlijke ervaring van de wereld. De oceaan en de talrijke golven zijn wel degelijk objectieve feiten. Zij zijn geen illusie. Het is echter geen feit dat jij als golf ooit de oceaan hebt verlaten, maar je kan wel geloven dat je dat ooit hebt gedaan. Heel simpel gezegd: de dualiteit zit in ons hoofd en niet

82

onderling afhankelijk en van elkaar doordrongen. Net zoals genot verbonden is met pijn, goed met kwaad, en leven met dood, zo zijn alle dingen verbonden ‘met dat wat ze niet zijn.’” Aangehaald in K. Wilber, Zonder Grenzen, Amsterdam, Karnak, 2001, pp.52-53.8 H.P.Blavatsky, Een Toelichting op De Geheime Leer. Handelingen van de Blavatsky Lodge, Den Haag, TUPA, 1995, p.30.9 H.P.Blavatsky, De Geheime Leer, deel I, Den Haag, TUPA, 1989, Eng.p.7.

Page 17: Theosofie Vol6 Nr3

in de Werkelijkheid. De eenheid is dus versluierd door de dualiteit, maar zij is nooit verdwenen of vernietigd. Wat werkelijk is, kan nooit vernietigd worden of verdwijnen. Het idee dat wij ons van God (de Werkelijkheid) zouden kunnen verwijderen, valt onmogelijk te verwezenlijken. Het is echter wel mogelijk te dromen dat dit gebeurd is, en dat doen we dan ook, totdat we uit deze nachtmerrie zijn ontwaakt. Daarom wordt de Boeddha ook wel de Ontwaakte genoemd. Hij is opgehouden met te dromen dat hij zich ooit van de Werkelijkheid heeft afgescheiden. Laten we nu eens een tipje van de sluier oplichten en onderzoeken hoe de illusie van afgescheidenheid werkt.

Verlangen naar BevrijdingHet gevoel een apart persoonlijk ego te zijn, is het resultaat van de oplegging van een illusoire grens over de oorspronkelijke eenheid en heelheid van de Werkelijkheid.10 De golf schept een mentale grens tussen zichzelf, de oceaan en andere golven. Het persoonlijke ego -en dat is ieder van ons zolang we ons daarmee identificeren- is iemand die gelooft dat zij of hij zonder de oceaan een golf kan zijn. Stel je de moeite voor die het je zou kosten om dat vol te houden. Je zou het gevoel hebben er helemaal alleen voor te staan, geen steun te hebben. Je zou je voortdurend bedreigd voelen door de oceaan en alle andere golven. Je zou van alles doen, behalve luisteren naar de Stem van de Stilte die zegt “Wees als de Oceaan, die alle stromen en rivieren opneemt. De machtige rust der Wereldzee blijft onbewogen; zij voelt hen niet.”11 Je zou alleen maar bezig zijn met weerstand te bieden aan het leven en te proberen om jezelf overeind te houden.12 Is dat nu niet precies de situatie waarin we ons allemaal

83

10 Het Latijnse woord ego betekent gewoon ‘ik’. Het verwijst dus naar het bewustzijn van het ‘ik ben ik’ in de mens. Het persoonlijke ego mag niet worden verward met het hogere of reïncarnerende Ego. In de diepste kern van ons wezen zijn wij dit hogere Ego, maar ons bewustzijn is door onwetendheid volledig in de greep van het persoonlijke ego. De esoterische filosofie leert dus het bestaan van twee ego’s in de mens, het sterfelijke of persoonlijke en het hogere, goddelijke of onpersoonlijke; de eerste wordt ook wel ‘persoonlijkheid’ genoemd en de laatste ‘individualiteit.’ Beide ego’s hebben het gevoel van ‘ik ben ik’, maar het verschil tussen beide ego’s lijkt erin te bestaan dat het lagere ego het ‘ik ben ik’ ervaart als een gevoel van afgescheidenheid (ik ben ik en niet iemand anders), terwijl het hogere Ego dit ‘ik ben ik’ ervaart als een zelfbewuste eenheid met het universele IK, het Ene Zelf of Atman. Het persoonlijke ego is dus dat deel in ons dat gelooft dat onze identiteit beperkt is tot een lichaam en een persoonlijkheid, geboren om slechts te sterven. Het ontkent dat we een spirituele identiteit bezitten. Het reïncarnerende Ego daarentegen is zich bewust van deze spirituele identiteit. Met andere woorden: het lagere ego heeft een illusoir zelfbesef, terwijl het hogere Ego beseft dat hij het ware ZELF is. Het hogere Ego is dus zich ZELF, en is (in vergelijking met het lagere ego) geestelijk ontwaakt. Daarom dat dit Ego ook wel de innerlijke Boeddha wordt genoemd.11 H.P. Blavatsky, De Stem van de Stilte, p.50 en p.55.12 A.H. Almaas, Negen facetten van eenheid, Bloemendaal, Altamira-Becht, 2002, p.140.

Page 18: Theosofie Vol6 Nr3

bevinden? De ervaring een afgescheiden ego te zijn, gaat dus onvermijdelijk gepaard met het totale verlies van de gewaarwording van eenheid. Het gevoel van afgescheidenheid is het verlies van eenheid, en daarmee ook het verlies van Gelukzaligheid, Liefde en Vrede. Zo wordt duidelijk waarom afgescheidenheid de grondoorzaak is van alle lijden. De oorzaak van het kwaad ligt niet bij God of de Natuur, maar ligt in de mens zelf.13

Het gevoel van afgescheidenheid is ondraaglijk. Ons gehele streven is er op gericht ons van dit gevoel te verlossen. We willen bevrijd worden van het lijden. Dat is een natuurlijke impuls in ieder mens. Volgens de theosofie is de herontdekking van de eenheid en heelheid van de Werkelijkheid dan ook de primaire behoefte van alle mensen, want dat is onze ware aard. De wens opnieuw één te worden met de goddelijke Heelheid uit zich als het verlangen naar vrijheid, liefde en geluk. Velen vragen zich af waar dit verlangen vandaan komt. Welnu, het ontstaat door het gevoel van afgescheidenheid. Maar wil het persoonlijke ego wel echt vrijheid, liefde en geluk?

Angst voor BevrijdingIeder mens streeft naar geluk en liefde, maar ieder mens is tegelijk doodsbang voor het ware Geluk en de ware Liefde -die alleen door een herontdekking van de Werkelijkheid worden gevonden- want zij leiden onvermijdelijk tot de ‘dood’ van het persoonlijke ego, van het eigen ‘ik’. Daarom dat het ego steeds op zoek is naar Liefde, maar het tegelijk nooit vindt, omdat dit zou betekenen dat het ophoudt te bestaan. Het grote dilemma van het leven is dat het ego bang is voor lijden, maar dat het tegelijk angst heeft voor de Bevrijding van lijden, want dan houdt het op te bestaan. pas als we dit verdedigingsmechanisme van het ego in onszelf durven herkennen, kunnen we begrijpen waarom het zo moeilijk is om gelukkig te worden:

“het subject kan de oorspronkelijke Heelheid alleen maar vinden door de grens tussen subject en object los te laten – dat wil zeggen, door te sterven als het exclusieve subject. En het subject is hier natuurlijk doodsbang voor. En omdat hij zijn afzonderlijk zelfbesef niet kan of wil loslaten en het niet wil laten sterven, kan hij geen ware transcendentie [overstijging] vinden, die grotere vervulling als het Geheel. Vasthoudend aan zichzelf, zijn subjectiviteit, sluit hij Atman [het ware Zelf] buiten; zich vastgrijpend aan zijn eigen ego ontkent hij de rest van het Al.”14

84

13 H.P.Blavatsky, Een Toelichting op De Geheime Leer, p.29.14 K. Wilber, Het Atman Project, p.153.

Page 19: Theosofie Vol6 Nr3

Boven alles wil ieder mens in het diepst van zijn hart Bevrijding en Heelheid, want in dat hart is een heel diep verdriet aanwezig, de diepste wond die er is, de wond van afgescheidenheid. Alle andere wonden zijn daarvan slechts symptomen of varianten. In ons hart is er een oneindig smachten, een onblusbaar verlangen om niet langer meer alleen te zijn, om eindelijk één te zijn, omdat we intuïtief weten dat er in werkelijkheid slechts het Ene is. Dat verlangen is dus geestelijk van aard. Het is de goddelijke Eros die ons drijft. Maar tegelijk is dit verlangen naar Liefde onze grootste angst. Daarom gaat het ego op zoek naar Eenheid door middel van substituten die deze Eenheid in feite verhinderen, zodat het oorspronkelijke verlangen blijft bestaan zonder dat het afgescheiden ego ophoudt te bestaan. Het ego wil als het ware twee meesters dienen. En deze substituten zijn legio: rijkdom, status, macht, seks, exclusieve relaties, roem, kennis, religieuze dogma’s enzovoort. Het bange ego gebruikt twee drijfveren om zich in stand te houden: het voortduren van zijn eigen afzonderlijke bestaan (door voorkeur of begeerte) en het vermijden van alles wat zijn afzonderlijk bestaan bedreigt (door afkeer of haat). En tussen die twee tegenstellingen leeft het in een permanente spanning op zoek naar substituten voor Bevrijding. Iedere keer wanneer het ego meent het ware geluk gevonden te hebben, ontdekt hij dat het hem niet echt bevredigt. De oorzaak ligt voor de hand: het zijn allemaal substituut-bevredigingen voor de ware Vrede, maar dat heeft het ego niet door zolang het weigert in volkomen zelfovergave te luisteren naar de Stem die zegt: “het Zelf van Stof en ‘t ZELF van Geest gaan nimmer samen. Eén van dit tweetal moet verdwijnen; er is geen plaats voor beide.”15

We weten van niets wat het werkelijk ISNu duidelijk is geworden hoe het persoonlijke ego functioneert, kunnen we nader bekijken welke consequenties afgescheidenheid heeft voor onze waarneming van de wereld. We zijn er doorgaans van overtuigd dat wij de zogenaamde objectieve wereld kennen, maar dat is slechts een overtuiging, niet meer dan een geloof. In werkelijkheid hebben we immers op geen enkel moment feitelijk contact met de wereld zelf, maar slechts met onze persoonlijke waarneming daarvan en onze persoonlijke gedachten daarover. Want we kennen de wereld alleen via ons geconditioneerde proces van denken, voelen en waarnemen. Je denkt en je neemt waar en dus veronderstel je een buiten jezelf staande objectieve wereld. Maar deze veronderstelling is nu net de grote illusie van afgescheidenheid. We gaan om met onze waarnemingen en gedachten, maar niet met de wereld. We zien de wereld nooit zoals zij is, maar steeds zoals wij zijn. We weten van niets wat het werkelijk is. Wanneer we ergens naar kijken, dan zien we vrijwel nooit met een onbevangen blik. We kijken nauwelijks

85

15 H.P.Blavatsky, De Stem van de Stilte, p.16.

Page 20: Theosofie Vol6 Nr3

met een open houding naar de dingen. We kijken ernaar vanuit al onze ideeën, idealen, meningen, gevoelens, verwachtingen en herinneringen uit het verleden. We kijken naar de werkelijkheid door de sluiers van ons verleden. We kijken dus door een psychologische laag van dood materiaal naar de wereld.16 We doden de wereld. Daarom leert De Stem van de Stilte:

“Het Denkvermogen is de machtige Verdelger van al het Werkelijke. Laat de Discipel dus verdelgen de Verdelger.”17

We zien de werkelijkheid niet zoals ze is; we zien de sluiers die wij op de werkelijkheid werpen. We zien met andere woorden onszelf. Als je naar een boom kijkt, geloof je dat je naar de boom zelf kijkt, maar dat is slechts een geloof, dat uiteraard door miljarden mensen wordt gedeeld. Het is een collectieve begoocheling. Wat je werkelijk ervaart, is niet de boom, maar jouw zintuiglijke waarneming van en jouw gedachten over de boom. Wat die boom zelf is, weet je niet. We nemen het reële feit van de boom slechts waar via het innerlijke beeld dat we van de boom hebben, en dat beeld is ons aangeleerd. Je kijkt ernaar met je geconditioneerde verleden, dat je belet naar de boom zelf te kijken en je zegt: “Het is een appelboom; het is zo en zo’n soort boom.” We hebben dus een relatie met het concept ‘boom’, dat wil zeggen met de wijze waarop wij de feitelijke boom in onze waarneming en ons denken vertalen. Wat er vervolgens gebeurt, is dat we ons innerlijk beeld van de boom naar buiten projecteren op het scherm van de Werkelijkheid. Zo ontstaat de wereld der verschijnselen. Waarneming is niets anders dan projectie. Vandaar dat wordt onderwezen: “Houd innerlijke beelden af, opdat zij op uw Zielelicht geen duistere schaduw werpen.”18

We verdingelijken de WerkelijkheidIn werkelijkheid is er geen boom als een ding dat op zichzelf bestaat. Het object ‘boom’ bestaat niet, behalve in ons afscheidingsdenken, het kama-manas of begeerte-denken. Wanneer je zegt dat er een boom in een weiland staat, kristalliseert het begeerte-denken zich automatisch rond het concept boom als werkelijkheid en het concept weiland als werkelijkheid. Wat we volledig vergeten is dat onze waarneming gevormd wordt door een proces van conceptualisering, waarbij ‘dit’ geplaatst wordt tegenover ‘dat’, ‘boom’ tegenover alles wat ‘niet-boom’ is. De ene waarneming noemen we ‘boom’ en de andere ‘weiland’ en vervolgens geloven we dat er een op zichzelf staande boom in een op zichzelf staand weiland staat waar wij als afzonderlijk wezen naar kijken. Op dat moment is er dus niet langer één Werkelijkheid, maar zijn er twee van elkaar gescheiden objecten

86

16 A.H. Almaas, De Innerlijke Diamant, deel 4, p.156.17 H.P.Blavatsky, De Stem van de Stilte, p.1. 18 Idem, p.24

Page 21: Theosofie Vol6 Nr3

-de boom en het weiland- die door jou als geïsoleerd subject worden waargenomen. Wat je zo letterlijk uit het oog verliest is dat jij, de boom en het weiland uitdrukkingen zijn van één en dezelfde Werkelijkheid, dat ze één ondeelbaar Geheel vormen, wat ze trouwens altijd zijn geweest. In werkelijkheid zijn er geen grenzen tussen jij, de boom en het weiland. Dit is voor ons verstand (kama-manas) niet makkelijk te begrijpen, omdat het onmogelijk de wereld op een niet-afgescheiden manier kan waarnemen. Ken Wilber zegt hierover:

“Maar de essentie van het inzicht dat de realiteit onbegrensd is, is heel eenvoudig. Het is juist die eenvoudigheid die het zo moeilijk maakt het te begrijpen. Neem bijvoorbeeld je eigen gezichtsveld, Ziet je oog als het door de wereld der natuur dwaalt, ooit een enkel ding, een afzonderlijk ding, een apart ding? Heeft het ooit één boom gezien, één golf, één vogel? Of ziet het in plaats daarvan een caleidoscopische wisseling van allerlei patronen en structuren van bomen met lucht met gras met grond, en golven met zand met stenen met lucht en wolken… Zelfs bij het lezen van de gedrukte regels in dit boek merk je, als je er goed op let wat je gezichtsveld werkelijk bestrijkt, dat je oog niet elke keer één woord opneemt. Je oog ziet, weliswaar zonder ze echt te lezen, alle woorden op deze bladzijde, met nog iets op de achtergrond, misschien je handen en je onderarmen, je schoot, een tafel, gedeeltes van de kamer enz. Voor je directe en concrete bewustzijn zijn er dus geen afzonderlijke dingen, geen grenzen. Je ziet dus eigenlijk nooit een afzonderlijk iets, maar altijd een rijk geschakeerd geheel. Dat is de ware aard van je directe realiteit en daarin bestaan absoluut geen grenzen. Maar mentaal kun je denkbeeldige grenzen trekken in je directe bewustzijnsgebied.”19

Door onze kristallisatie of ‘verdingelijking’ van de werkelijkheid hebben we nooit echt een rechtstreekse relatie met de wereld. We hebben een relatie met onze ervaringen en concepten van de wereld. En het zijn niet alleen onze concepten die de werkelijkheid ‘vernietigen’, het zijn ook de associaties die we bij die concepten hebben. Het woord ‘boom’ geeft je een ander gevoel dan het woord ‘hond’. Het woord ‘papa’ geeft je weer andere associaties. Al onze concepten en associaties zijn allemaal door ons verleden bepaald. We hebben met andere woorden alleen maar een relatie met onszelf. De persoonlijkheid is dan ook van nature egoïstisch. De persoonlijkheid kan niet altruïstisch zijn, want dat is in strijd met haar aard. Dit betekent niet dat de persoonlijkheid geen altruïstische daden kan verrichten, maar uiteindelijk hebben die slechts één doel: een versteviging van het persoonlijke ego, een versterking van het gevoel van afgescheidenheid. Meestal zijn we ons er niet van bewust dat ons altruïsme

87

19 K. Wilber, Zonder Grenzen, p.53.

Page 22: Theosofie Vol6 Nr3

vaak de belangen van ons lager ego dient. Zelfs het zoeken naar Verlichting kan in werkelijkheid een sluwe strategie zijn van de persoonlijkheid om ware Bevrijding uit te stellen. Mensen gaan dan van goeroe tot goeroe, van workshop naar workshop en zeggen telkens: “Ik ben een zoeker” en realiseren zich niet dat ze tegelijkertijd stiekem tegen zichzelf zeggen:

“En ik wil zeker geen vinder zijn.” Want zoals we hebben besproken: de persoonlijkheid is wel voortdurend op zoek naar Eenheid, maar wil die niet vinden, want vinden betekent doodgaan. Dat na de dood van het valse ego een herrijzenis van het ware Ego volgt -en we dus niet in het ‘niets’ verdwijnen- is een boodschap die door de persoonlijkheid niet wordt geloofd, omdat haar geloof nu eenmaal zegt dat zij het enige is wat bestaat.

Onze concepten leren begrijpenDat we de Werkelijkheid conceptualiseren, betekent nog niet dat we geen concepten mogen hebben, zoals door sommige tradities wordt verkondigd. Laten we eerlijk zijn: zelfs de Boeddha gebruikte concepten en woorden om zijn boodschap door te geven, omdat anders niemand hem zou begrijpen. Bovendien kunnen we in onze samenleving niet functioneren en communiceren zonder concepten. Probeer maar eens boodschappen te doen zonder concepten, zonder gedachten, woorden en taal. Ook een Wijze moet woorden gebruiken, maar hij weet wel dat het woord nooit het ding zelf is. Er is dus niets mis met concepten, zolang we maar weten dat zij vooral nodig zijn voor de praktische kant van het leven, en we ze niet verwarren met de objectieve Werkelijkheid. Het is overigens beter om eerst door regelmatige studie van geschriften zoals De Geheime Leer verkeerde concepten te vervangen door meer juiste concepten. H.P.Blavatsky bespreekt het belang hiervan in haar beschouwingen over Jnana Yoga, de Yoga van de Kennis:

“Naarmate men vorderingen maakt in Jnana Yoga, komen er begrippen te voorschijn die men, hoewel men zich ervan bewust is, niet in woorden kan uitdrukken en nog niet kan formuleren in enig mentaal beeld. pas na enige tijd ontwikkelen deze voorstellingen zich tot mentale beelden. Dit is een moment om op je hoede te zijn en weigert je te laten misleiden door de gedachte dat het pas ontdekte en prachtige beeld de werkelijkheid moet vertegenwoordigen. Dat is niet zo. Als men doorgaat, ontdekt men dat het eens bewonderde beeld saai en onbevredigend wordt en tenslotte vervaagt of wordt verworpen. Dit vormt opnieuw een gevaarlijk punt, want men verkeert op dat ogenblik in een vacuüm, zonder enig begrip om op te steunen, en men kan in de verleiding komen om het verworpen beeld nieuw leven in te blazen bij gebrek aan een beter om zich aan vast te klampen. De ware student zal echter onbezorgd doorwerken,

88

Page 23: Theosofie Vol6 Nr3

en weldra doemen er nieuwe vormloze glimpen op die na verloop van tijd opnieuw aanleiding geven tot een wijder en mooier beeld dan het vorige. Maar de student weet nu dat geen enkel beeld ooit de waarheid zal vertegenwoordigen. Dit laatste schitterende beeld zal, net als alle voorgaande, verduisteren en vervagen. En zo gaat het proces verder, totdat de leerling tenslotte uitstijgt boven het denken en zijn beelden, en de wereld van niet-vorm binnentreedt en bewoont, waarvan alle vormen beperkte afspiegelingen zijn. De ware student van De Geheime Leer is een Jnana Yogi, en dit Pad van Yoga is het Ware Pad voor de westerse student. Het zal hem voorzien van wegwijzers op dat pad waarvoor De Geheime Leer is geschreven.”20

Ooit zullen we dus de Werkelijkheid conceptloos kennen, maar dat is pas op het einde van de rit. We hoeven zelfs niet onze concepten te vernietigen. Het volstaat dat we onze concepten leren begrijpen en doorzien om ze vervolgens los te laten wanneer ze niet langer bruikbaar zijn. Het is al een goed begin te leren zien wat ze werkelijk zijn, namelijk louter gedachtebeelden, die ons weliswaar meestal misleiden, maar die ons vaak ook kunnen helpen om stap voor stap ons begripsvermogen te oefenen.

Met wie hebben we een relatie?Het is duidelijk dat wat we zien slechts een verschijningsvorm is van de dingen en niet de werkelijkheid zelf. Als we de verschijningsvorm voor de werkelijkheid aanzien, dan ligt het voor de hand dat er dwaling, onwetendheid en lijden zullen zijn. De droom van afgescheidenheid wordt vroeg of laat een nachtmerrie. Deze droom beïnvloedt natuurlijk ook onze intermenselijke contacten. We hebben vrijwel nooit een echt contact met onze medemens. We hebben contact met onze gedachten over iemand, met de betekenis die wij persoonlijk (on)bewust aan iemand toekennen. Het is ontnuchterend, misschien zelfs pijnlijk te moeten beseffen dat we bijna nooit een feitelijke relatie hebben met een ander mens. We hebben doorgaans een relatie met onze beleving van de ‘ander’. We hebben dus eigenlijk een (positieve of negatieve) relatie met onszelf, want het is onze beleving van de ander die we rechtstreeks ervaren en niet de ander zelf. Zolang we gevangen zijn in de illusie van afgescheidenheid is er geen echte relatie met iemand anders mogelijk, ook al geloven we zo graag dat dit wel zo is. Je hebt bijvoorbeeld een gesprek met een goede vriend. Heb je op dat moment echt een relatie met hem? Of heb je in werkelijkheid een relatie met jouw gevoelens voor hem, want het is alleen door jouw gevoelens (en gedachten) dat hij door jou wordt ervaren als een vriend. Voor iemand anders is je vriend misschien een vijand. En als jouw gevoelens of gedachten vervolgens veranderen, dan is hij misschien

89

20 R. Bowen, “De Geheime Leer en de Studie ervan”, Theosofie, 2000, nr. 2, p.51.

Page 24: Theosofie Vol6 Nr3

ook jouw vijand geworden. Je hebt dus in werkelijkheid een relatie met jouw vriendschappelijke gevoelens voor hem, maar niet met hemzelf. We zijn dus bijna altijd met onszelf bezig. Ook wanneer we geloven dat we van iemand houden, houden we meestal slechts van onszelf, want de ander is niet de werkelijke ander, maar onze subjectieve beleving en conceptualisering van de ander. Zo diep geworteld is de illusie van afgescheidenheid. Wellicht kunnen we nu beter begrijpen waarom Oscar Wilde ooit schreef:

“In de liefde begin je altijd met jezelf voor de gek te houden, en eindig je altijd door de ander voor de gek te houden. De wereld noemt dat romantiek.”21

We weten van niemand wie hij of zij werkelijk is. Wat je ook van een ander wezen weet, dat zegt weinig over dat wezen zelf, maar wel veel over jouw relatie tot dat wezen. Deze waarheid kunnen we moeilijk aanvaarden, omdat onze persoonlijkheid nu eenmaal haar identiteit haalt uit haar relatie met andere wezens en dingen. Als je jezelf als ‘vader’ ziet, dan haal je je identiteit uit jouw relatie met je kinderen. Als je jezelf als een moslim, een jood of een communist ziet, dan haal je je identiteit uit jouw relatie met je levensovertuiging. Mensen voelen zich dan ook persoonlijk aangevallen, wanneer iemand hun overtuiging bekritiseert.

De relatie met jezelf opgevenAl onze persoonlijke relaties -de relatie met onze ouders, onze kinderen, onze partner, onze collega’s, onze auto, ons land, ons volk, onze religie- zijn, zolang ze persoonlijk zijn, per definitie relaties met onszelf. Dat betekent dan ook dat je nooit echt een probleem hebt met de ander, maar met jouw reacties op de ander. Ieder conflict met een ander mens, is uiteindelijk een conflict met jezelf. Maar we geloven dat dit niet zo is. Als we lijden, denken we meteen dat de oorzaak van wat ons overkomt buiten ons gevonden kan worden. Het is de schuld van de ‘ander’. En als we niemand concreet kunnen aanwijzen, geven we de schuld aan God, het Leven of als er niets meer overblijft, het weer. Misschien verklaart dit waarom zoveel relaties mislukken, en waarom er zoveel conflicten bestaan tussen mensen, volkeren en religies. Omdat vrijwel niemand echt een relatie heeft met een ander mens. Omdat we in werkelijkheid een relatie hebben met de beelden die we van elkaar hebben. Maar kan een relatie tussen beelden ooit een levende relatie zijn, wanneer we weten dat beelden altijd dood zijn? Waarom is er zoveel lijden in de wereld? Omdat vrijwel niemand een echte relatie met een ander levend wezen aandurft. Waarom niet? Omdat een relatie met een ander wezen slechts mogelijk is

90

21 Aangehaald in S. Harrison, Eén-zijn in relaties, Amsterdam, Samsara, 2002, p.41.

Page 25: Theosofie Vol6 Nr3

als we de relatie met onszelf opgeven, als we het gevoel een afgescheiden en zich afscheidend zelf te zijn, durven loslaten. Dit wil helemaal niet zeggen dat we geen relaties zouden mogen aangaan. De wens ons van anderen af te sluiten -al dan niet onder het mom van spiritualiteit- kan even ik-gericht zijn als het verlangen naar een relatie. Het is trouwens onmogelijk om geen relaties te hebben. We staan voortdurend in relatie tot andere mensen. niemand leeft alleen. Universele broederschap is een feit in de Natuur. Het is echter wel belangrijk te beseffen dat iedere relatie een relatie met onszelf blijft zolang zij uitsluitend een persoonlijke relatie is; zolang zij wordt gemotiveerd door de verlangens en angsten van het kleine sterfelijke ego, in plaats van door de Liefde en Wijsheid van ons ware Zelf, de innerlijke God die we in wezen zijn. Natuurlijk mogen we niet vergeten dat het ontwaken uit de illusie van afgescheidenheid een lange tijd zal duren. Op ons pad naar Heelheid zullen ongetwijfeld momenten voorkomen van geestelijk inzicht, misschien zelfs een enkele flits van Verlichting. Maar definitieve Bevrijding, die bovendien tot doel heeft andere wezens te bevrijden, is een langdurig proces van deconditionering, van vallen en opstaan. Maar dat is niet erg want tijdens dat proces leren we onszelf en anderen beter kennen en aanvaarden. Als we onze eigen persoonlijkheid al niet leren kennen en aanvaarden, hoe kunnen we dan ooit vriendschap sluiten met die miljarden andere persoonlijkheden die hier op aarde rondlopen? Het is relatief makkelijk om tijdens je meditatie het Hoger Zelf (of wat we voor het Zelf aanzien) in een ander mens lief te hebben. Het Goddelijke is immers per definitie beminnenswaardig. Maar ware mensenliefde bewijst zich pas in de wijze waarop we in onze persoonlijkheid met de persoonlijkheid van anderen omgaan �

Hilde van Oost

lL lL lL

91

Page 26: Theosofie Vol6 Nr3

Theosofische discipline vraagt van de leerling dat hij voor zichzelf enkele bepaalde ascetische oefeningen uitwerkt. Bij de aanvaarding daarvan moet rekening worden gehouden met wat besloten ligt in de leer dat de gehele gang van evolutie van binnen naar buiten verloopt. Van de beoefenaar wordt gevraagd om het persoonlijke ego of kama-manas op te offeren aan het Individuele Ego of Buddhi-Manas. Het oogmerk en het doel van alle pogingen is de mensheid te dienen. Deze vier stellingen worden in theorie makkelijk begrepen. In de praktijk leveren zij echter ontelbare moeilijkheden op. Een gebrek aan juist inzicht in zijn eigen psychologische samenstelling zal de taak van de leerling haast onmogelijk maken en daarom moet de voorbereidende studie van de wetenschap der Zelf-Kennis worden beoefend. Het is voor de leerling gemakkelijk te begrijpen dat hij zowel goede als slechte eigenschappen heeft en dat deze voortdurend met elkaar in strijd zijn. Maar dat gedachten en gevoelens eveneens afzonderlijke categorieën vormen, wordt niet zo makkelijk ingezien; denkbeelden en gevoelens zijn zo vermengd dat het zorg en tijd vereist om hen te ziften.

Wat zou dan de beoefenaar om te beginnen zich eigen moeten maken? Het volgende: Het persoonlijke ego is de Sosie of de gelijkenis van het Individuele Ego en moet zich onsterfelijkheid verwerven door adeptschap. Het persoonlijke ego kan slechts in verbinding treden met Atma of het bereiken door middel van Buddhi-Manas. Dit is mogelijk doordat het lagere manas de weerkaatsing of schaduw is van Buddhi-Manas en de mogelijkheden van beide bezit, hoewel deze gewoonlijk overmand worden door de relaties met kama-elementen. Buddhi-Manas kan niet volledig tot uiting komen tijdens zijn periodieke manifestaties, behalve dan door het menselijk denkvermogen of het lagere manas. Het vermogen van Buddhi besloten in lager manas vormt de weg naar onsterfelijkheid. De activiteit van de kama-elementen nemen de aandacht van het persoonlijke ego of het lagere manas zo in beslag dat er noch tijd overblijft, noch neiging gevoeld wordt om acht te slaan op deze grote geestelijke taak. Kama-elementen zijn steeds levendig en actief en de moderne opvoeding kan ons weinig helpen bij onze taak hoe ons denkvermogen vrij te maken

Psychologie

De Kunst van het Loslaten

92

Page 27: Theosofie Vol6 Nr3

van hun invloed en aantrekkingskracht. Deze opvoeding leert ons niets omtrent het sluimerend vermogen van het Buddhische element dat in het lagere manas zetelt. De kama-elementen kunnen worden vergeleken met de tentakels van de octopus, die het lagere manas op honderden plaatsen aangrijpen en hardnekkig vasthouden. Het lagere manas wordt door dit proces zozeer begoocheld dat hij het bestaan zelfs van zijn afkomst en de bron waaruit hij is ontstaan volkomen vergeet en zo volledig onwetend blijft van het feit dat hij in zichzelf zowel de vermogens van Hoger Manas als van Buddhi heeft. De taaie kleverigheid van de kama-elementen bederft de kansen van vele goede mensen omdat zij het vanzelfsprekend vinden dat kamische neigingen niet alleen natuurlijk zijn voor de mens op zijn huidige trap van evolutie, maar ook dat er tegen hun aanvallen geen kruid is gewassen of dat er enige uitweg bestaat om deze te ontgaan. De theosofie leert echter met zekerheid niet alleen dat zo’n ontkomen mogelijk is, maar zij acht het zelfs noodzakelijk dat de mens dit monster bestrijdt, omdat het voor hem volslagen onnatuurlijk is om in zijn greep te blijven.

Het allereerste gevolg dat voortvloeit uit slechts een geringe activiteit van de mogelijkheden van Manas en Buddhi, die in het persoonlijke ego besloten liggen, openbaart zich als Vairagya – onverschilligheid voor het leven der zinnen, afschuw van ondeugd, een verlangen om zich af te wenden van het rumoer, de stank en lelijkheid van de Kali-Yuga [het huidige tijdperk van geestelijke duisternis]. Dit zaad van Vairagya ontkiemt door de aandrang om zich naar binnen te keren – niet naar buiten, naar bos of bergtop, maar naar binnen, naar de spelonk van het hart, waar het Beeld van Buddhi-Manas wacht om de toegewijde te verwelkomen. Niet weinigen onder de theosofische aspiranten voelen de invloed van Vairagya, maar een verkeerd, en vaker nog een gedeeltelijk begrijpen van de Esoterische Filosofie doen hen verkeerde paden betreden zodat zij weer zullen moeten terugkeren of vruchteloos blijven rondcirkelen. Een eenvoudige praktische regel om het gevoel van Vairagya tot ontwikkeling te brengen kan in twee korte woorden worden uitgedrukt: Laat Los.

Het is gemakkelijk om uiterlijke bezittingen weg te geven. Het mag voor de wereldse mens vreemd klinken, maar een vurige aspirant vol enthousiasme kan gemakkelijk een cheque schrijven voor een liefdadigheidsdoel en verkiezen het leven van een pauper te leiden, doch slechts om te ontdekken dat die stap hem niet veel verder heeft gebracht. Van uiterlijke bezittingen afstand doen is relatief gemakkelijk. Het loslaten van de innerlijke bezittingen die in de kama-elementen besloten zijn, is daarentegen zeer moeilijk. Bovendien vraagt dit tijd – weken, neen maanden verlopen vóór de beoefenaar weet welke zijn belemmeringen zijn; welke vormen van begeerte, toorn en hebzucht in hem wonen. Het

93

Page 28: Theosofie Vol6 Nr3

kost tijd voordat iemand zijn eigen lelijkheid ziet, het luide en schelle van zijn eigen stem hoort, met afgrijzen de innerlijke stank in zichzelf gewaarwordt. Dit zijn afstotende ervaringen, maar niemand kan eraan ontsnappen. Voordat een mens zijn vijanden kan neervellen, moet hij hen recht in de ogen kijken.

Ontwikkel de gewoonte om Los te Laten. Er moet niet worden toegegeven aan de innerlijke mentale en morele neigingen en belemmeringen. De innerlijke mentale en ethische verlangens moeten gekoesterd worden. Dit is het begin van de Innerlijke Weg.

Wens je rijk te worden om goed te kunnen doen? Laat los. Verlang je populair en beroemd te worden voor de Zaak? Laat los. Begeer je vurig macht te bezitten en de heerschappij over anderen te voelen? Laat los. Wil je liefde verwerven? Laat los. Wens je liefde te geven? Laat los. Wil je kennis verkrijgen om anderen te kunnen onderwijzen? Laat los. Verlang je naar abnormale vermogens om te kunnen helpen? Laat los. Wens je voor sommigen een ‘goeroe’ te zijn? Laat los. Wens je iemands bijzondere chela te zijn? Laat los. Wens je een gids, filosoof en vriend in je eigen Loge te zijn? Laat los. Wens je te slagen? Laat los. Wens je dat je eigen plannen worden aangenomen? Laat los. Wens je geprezen te worden? Laat los. Wens je niet bekritiseerd te worden, of zoek je juist wel bekritiseerd te worden? Laat los. Zie je jezelf als een ‘kranig iemand’ of als een ‘arme sukkel’? Laat los. Zit je te piekeren over die dingen waar je wél of niét van houdt? Laat los. Hou je je in gedachten bezig met je toekomstige groei en heerlijkheid? Laat los.

Laat los. Laat los. Maar houd vast aan het Beeld van Buddhi-Manas in jezelf en zoek uur na uur, bij denken en voelen, bij spreken en handelen naar de vermogens van Buddhi-Manas in het persoonlijke ego en laat hen stralen werpen van onpersoonlijke dienst aan allen, bedenkend dat de Mensheid één grote Broederschap vormt vanwege de gelijkheid van het materiaal waaruit zij stoffelijk en moreel is opgebouwd. Tenzij zij echter ook intellectueel een Broederschap wordt, is zij echter niet veel meer dan een hogere diersoort.

Uit The Theosophical Movement, 1937, deel VII.

II

Maak je geen zorgen. Maak jezelf niet ‘gek’. Want het feit dat je jezelf ‘gek’ maakt (natuurlijk in figuurlijke zin) bewijst dat je je zorgen maakt. In

94

Page 29: Theosofie Vol6 Nr3

wereldlijke zin is het misschien goed om over een heel belangrijke zaak bezorgd te zijn, maar in het occultisme is dat anders, want de Wet houdt geen rekening met onze plannen en bedoelingen, of met ons verlangen om voorop of achterop te lopen. Dus als we ons druk maken, werpen we een barrière op tegen de vooruitgang door verwarring en door ons te forceren.

De eerste stap bij het worden is overgave. Overgave is de zekere, ware en koninklijke weg. Onze subtiele motieven die telkens veranderen, ontglippen ons als we ernaar zoeken. Je bent dicht bij de weg; dit vraagt veel aandacht. Maar hoewel het lichaam misschien tijd nodig heeft om de gevolgen ervan te ondervinden, kunnen we de houding van het denkvermogen ogenblikkelijk veranderen. Na overgave, komen (in hun eigen volgorde) bevrediging, tevredenheid, kennis. Angst om die dingen te doen maakt de weg onduidelijk en houdt je ervan af. Probeer dus een houding van geduldige overgave te verkrijgen. De les die het karma van dit huidige leven je heeft te leren is het hogere geduld. Ik kan je niets zeggen over dit onderwerp; het is een zaak voor het zelf en voor oefening. Werp elke wens om macht te verkrijgen van je af, en probeer slechts jezelf te begrijpen. Leg de nadruk op onbezorgdheid. Verzeker jezelf ervan dat het er niet in het minst toe doet wat je gisteren was, maar streef ieder ogenblik naar dat moment, de gevolgen zullen vanzelf komen. Als je wat teneergeslagen bent, of als iemand van ons dat is, dan verliezen onze gedachten in die mate aan kracht. Men zou in een gevangenis kunnen zijn opgesloten en toch een werker zijn voor de Zaak. Dus vraag ik je om elke afkeer van de huidige omstandigheden uit je denken te zetten. Als je erin kunt slagen om deze te beschouwen als precies dat wat je eigenlijk wenste, dan zullen ze niet alleen werken als een versterker van je goede gedachten, maar een weerslag hebben op je lichaam en het sterker maken.

Er is nooit enige noodzaak om je zorgen te maken. De goede wet zorgt voor alle dingen, en het enige dat we moeten doen is onze plicht zoals die zich van dag tot dag aandient. niets wordt gewonnen door je over dingen en over de manier waarop mensen niet reageren zorgen te maken. In de eerste plaats verander je mensen niet, en in de tweede plaats, door je druk te maken over dingen plaats je een occult obstakel op de weg van wat je gedaan wilt hebben. Het is beter een levenslot te verwerven dat door de wereld zorgeloosheid wordt genoemd, maar dat in werkelijkheid een kalm vertrouwen is op de wet, en het doen van zijn eigen plicht, ermee tevreden dat de gevolgen goed moeten zijn wat ze ook zijn. Denk daarover, en probeer het tot een deel van je innerlijk bewustzijn te maken dat het geen zin heeft je zorgen te maken; dat de dingen goed zullen zijn, ongeacht wat er komt, en dat je vastbesloten bent te doen wat je op je weg tegenkomt, en voor de rest te vertrouwen op karma.

95

Page 30: Theosofie Vol6 Nr3

Weet je wat het betekent om te weerstaan zonder weerstand te bieden? Dat betekent, onder andere, dat het niet wijs is om veel kracht uit te oefenen, te ‘standvastig’ te zijn. Als men vecht wordt men in een draaikolk van gebeurtenissen en gedachten getrokken in plaats van te steunen op de grote oceaan van het Zelf die nooit wordt bewogen. Nu je dat ziet, kun je achterover leunen en kijken naar de eb en vloed van het leven waardoor vele dingen die men niet gemakkelijk zal missen of met vreugde verwelkomen naar onze voeten worden gespoeld en weer weg. En toch behoren ze alle tot het leven, tot het zelf. De wijze heeft geen persoonlijke bezittingen. In ieder geval heb je gelijk dat het verkeerd is om te worstelen. Doe het rustig aan, dat is de manier waarop de Meesters het doen. De andere reactie is precies zoals je zegt, maar de Meester heeft zoveel wijsheid dat hij zelden of nooit het slachtoffer is van reacties. Daarom gaat hij langzaam. Maar zeker… Ik weet hoe de wolken komen en gaan. Dat is goed; wacht maar, zoals het lied zegt, tot ze voorbijdrijven.

W.Q.Judge1

III

Is het mogelijk voor een mens om in zijn denken diepte te doen ontstaan? Het gebrek aan diepte is inderdaad de grootste subjectieve moeilijkheid waardoor de objectieve hindernissen ons abnormaal groot lijken. Het kan zijn dat er een objectieve hemel bestaat, maar zonder subjectieve diepte hebben wij daar niets aan. De invloeden die van de hemel uitgaan kunnen hun rijkdommen niet uitstorten in een oppervlakkig denkvermogen. Dus is het praktische probleem voor alle geestelijk strevenden om deze diepte of ruimte in ons denken te scheppen. Want hoe kan de invloed van de Meester of van de Waarheid worden uitgestort in een denken zonder ruimte?

Hoe kunnen wij deze ruimte scheppen in ons denken, opdat ons contact met het leven diep en blijvend wordt? Wij mogen niet vergeten dat deze diepte niet geschapen kan worden door onze punten van aanraking met het leven te vermenigvuldigen. Het is niet door een kwantitatieve benadering, maar slechts door een kwalitatieve herschepping dat een diep contact met het leven mogelijk wordt. Nu is ruimte scheppen in het denken niets anders dan het hebben van een denkvermogen zonder weerstanden, hetzij deze op bewust of op onbewust gebied aanwezig zijn. Als het denken weerstand biedt, verliest deze zijn buigzaamheid en wordt daardoor ongevoelig. Als men de diepte van het denken wil verstaan, laat men dan de diepe stilte 1 W.Q. Judge, Brieven die me hebben geholpen, Den Haag, TUPA, 2001, pp.12, 27, 55, 106, 191-192.

96

Page 31: Theosofie Vol6 Nr3

beschouwen, die na een storm neerdaalt over de Natuur. De stilte die volgt op een storm kan zowel op bergtoppen als in diepe dalen worden waargenomen, en zowel aan zee als op de vlakte. Als de storm woedt, lijkt het alsof alles vernietigd zal worden door zijn alles overheersende kracht. En toch, na de storm ervaart men een algehele reiniging van de Natuur, een zuivering van de atmosfeer – een frisheid en diep natrillende stilte. De dode takken en bladeren zijn weggewaaid en het lijkt alsof in de natuur een algehele vernieuwing heeft plaatsgevonden. Licht op het Pad zegt:

“Zie uit naar de bloem die zal bloeien in de stilte die volgt op de storm – niet vóór die tijd. De plant zal groeien; zij zal opschieten, zij zal takken en bladeren vormen en knoppen doen ontspruiten, terwijl de storm nog duurt, terwijl de slag nog woedt. Maar niet voordat de gehele persoonlijkheid van de mens is opgelost en weggesmolten, niet voordat deze door het goddelijk fragment dat haar geschapen heeft, wordt beschouwd als slechts een voorwerp bestemd voor ernstige proefneming en ondervinding – niet voordat de gehele aard zich heeft overgegeven en onderworpen aan zijn hoger Zelf, kan de bloesem zich openen.”

Het openen van de bloesem is de diepe geestelijke ervaring die ons deel wordt na het ontzettende woeden van de storm. Het is juist gedurende de storm dat de diepe stilte ontstaat. Het zuiveren van de Natuur door de storm is inderdaad het scheppen van ruimte. De stilte die volgt op de storm is hoogst betekenisvol. De storm doorwoelt de Natuur zo grondig, dat alle dode dingen worden weggerukt en dat de last van het verleden wordt weggevaagd. Alleen op dezelfde wijze kan ook het menselijke denken vernieuwd worden, als de last van ons verleden van ons wordt afgenomen en daardoor ons denken lichter en buigzamer wordt. Een diepe stilte kan in ons neerdalen als ons gemoed maar diep kan worden bewogen. Een gemoed, dat lauw, onverschillig, nonchalant, onbewogen is, kan nooit de diepste dingen ervaren en kan daarom ook geen vernieuwing kennen. Zulk een gemoed kan opgewonden, maar nooit geestdriftig worden. Het vermogen om ontroerd en ontdaan te worden is een noodzakelijke voorwaarde om belangstelling en geestdrift in iemand te kunnen wekken. Als niets een mens in beroering brengt dan is er met hem ergens iets fundamenteel niet in orde. Gelukkig is er altijd wel iets dat ons verontrust. Dat is de verlossende genade van ons leven. Het toont dat wij niet dood zijn, al slapen wij misschien nog. Maar als in ons leven beroering ontstaat en als er stormen in ons woeden, waarom doen die dan geen diepten in ons denken ontstaan? Waarom zuiveren zij ons denkvermogen niet? Waarom zijn wij niet als vernieuwd na mentale en emotionele stormen? Dat komt doordat wij ons tegen stormen hevig

97

Page 32: Theosofie Vol6 Nr3

verzetten. Wij verstoren hun beweging, wij willen ze beheersen. Wij zijn bang om de storm door ons heen te laten woeden. Wij hebben de angst dat wij onder de aandrang daarvan zullen bezwijken; wij voelen dat wij onder zijn ontzagwekkende heerschappij zullen worden weggevaagd. En dus verzetten wij ons tegen de komst van de stormen als zij in ons beginnen te woeden en, als zij komen, trachten wij onze weg daar doorheen te banen.

Nu zijn er ernstige gevaren verbonden aan een poging om onze weg door een storm heen te banen. Als er een storm woedt, is men verward. Als er geen verwarring is, is er ook geen storm. In een storm wordt het stof opgewoeld en worden de bomen en planten heen en weer geschud. Vanzelf is men verward te midden van deze ontreddering en dus zullen de stappen welke ook, die men neemt in het ogenblik van deze verwarring, ons zeker naar een nog grotere verwarring leiden. Temidden van stormen en verwarring moet men onwrikbaar staan, daar elke beweging van het verwarde denken de pelgrim waarschijnlijk op dwaalwegen zal brengen. Als men de storm rustig laat uitwoeden en als men daar geen weerstand aan biedt, dan ontstaat er een algehele zuivering van ons denken. Voor zo’n denkvermogen zullen een nieuwe weg en een nieuwe benadering van zijn moeilijkheden zich openen.

Ongetwijfeld zendt het leven voortdurend en onophoudelijk uitdagingen uit, van alle kanten en op verschillend gebied. Maar ons denken, door middel van zijn reacties die uit de sfeer van ons geheugen voortkomen, fungeert als een schokbreker met betrekking tot deze uitdagingen. Het is deze werkzaamheid van ons denken die ons in slaap sust. Op deze wijze worden wij tengevolge van de tussenkomst van ons denken verhinderd om de uitdagingen van het leven tegemoet te treden. Als ons denken de uitdaging van het leven zou kunnen ontvangen, zonder daarop te reageren vanuit de centra van zijn herinnering, dan zou ons denken vitaal en fris blijven. Juist zoals de Natuur gezuiverd wordt door stormen die woeden, zo zal het denken van de mens gezuiverd worden door de uitdagingen van het leven. Uitdagingen van het leven te ontvangen en er niet op te reageren vanuit de centra van onze herinnering is het standvastig blijven te midden van een storm – is onwrikbaar te staan, want elke beweging van ons denken in het uur van de storm zou de geestelijke pelgrim in steeds grotere verwarring brengen. Maar het vereist enorme moed om in een storm pal te blijven staan. Als men geen weerstand aan de storm biedt en er ook niet voor wegloopt, betekent dit dat men de volle kracht van de storm opvangt. En bij het opvangen van die stoot komt de mens geheel alleen te staan. Een uitdaging waarop men niet reageert veroorzaakt een toestand van eenzaamheid. Als er in de natuur een storm woedt, is elke boom alleen want hij moet zich op zijn eigen kracht

98

Page 33: Theosofie Vol6 Nr3

verlaten. Maar als de boom in die eenzaamheid geen weerstand biedt, wordt hij lichter, omdat de dode takken en bladeren van hem afvallen. Op dezelfde wijze zou iemand, indien hij stil kon zijn, alleen kon staan in de storm, kunnen ontdekken dat hij geheel en al vernieuwd wordt.

Rohit Mehta2

IV

Het grootste deel van de pijn die mensen lijden is niet nodig. Het ontstaat vanzelf zolang het niet-waargenomen verstand je leven beheerst. De pijn die je nu schept neemt altijd de vorm aan van niet-aanvaarden, de vorm van een onbewuste weerstand tegen wat is. Op het niveau van het denken is die weerstand de een of andere vorm van veroordeling. Op het emotionele vlak is het een vorm van negativiteit. Al het innerlijke verzet wordt ervaren als negativiteit in één of andere vorm. Alle negativiteit is verzet. In deze context zijn deze twee woorden vrijwel synoniem. Negativiteit varieert van irritatie of ongeduld tot hevige woede, van een sombere stemming of norse verontwaardiging tot suïcidale wanhoop. De enige ‘nuttige’ functie van negativiteit is dat die het [persoonlijke of lagere] ego versterkt, en om die reden is het ego er zo gek op. Zodra je je geïdentificeerd hebt met een bepaalde vorm van negativiteit, wil je die niet meer laten varen, en op een diep onbewust niveau wil je geen verandering ten goede. Het zou je identiteit als depressief, boos en slecht behandeld mens maar bedreigen. Je gaat dan het positieve in je leven negeren, ontkennen of saboteren. Dat is een bekend verschijnsel. Het is ook krankzinnig.

Zolang negativiteit er is, moet je haar gebruiken. Gebruik haar als een signaal dat je eraan herinnert dat je aanweziger moet zijn […] Raak echter niet ontmoedigd. Er zijn op deze planeet nog steeds maar heel weinig mensen die een toestand van voortdurende aanwezigheid kunnen handhaven, hoewel sommige mensen er dicht bij zijn. Dus telkens als je negativiteit in je voelt opkomen, of dat nu komt door een factor van buiten, door een gedachte, of door niets in het bijzonder, althans niet iets waarvan je je bewust bent, moet je dat beschouwen als een stem die tegen je zegt: “Attentie -Hier en Nu- Aanwezig worden.” Zelfs de geringste irritatie is al veelbetekenend en moet erkend en bekeken worden; anders ontstaat er een opeenhoping van ongeobserveerde reacties. Ik heb al eerder gezegd dat je misschien in staat bent het te laten vallen als je beseft dat je dat energieveld niet in je wilt hebben en dat het nergens toe dient. 2 R. Mehta, Zoek naar de Weg. Studies in “Licht op het Pad”, Utrecht, Theosofische Vereniging, 1977, pp.32-38.

99

Page 34: Theosofie Vol6 Nr3

Maar let er wel op dat je het ook helemaal loslaat. Als je het niet kunt loslaten, aanvaard dan dat het er is en richt je aandacht op dat gevoel…

Voor sommige mensen heeft overgave misschien een negatieve gevoelswaarde, ze denken dan aan nederlaag, opgeven, de uitdagingen van het leven niet aankunnen, lusteloos worden, enzovoort. Werkelijke overgave is echter iets volkomen anders. Het betekent niet dat je je passief schikt in elke situatie waar je in belandt. Het betekent ook niet dat je geen plannen meer maakt of geen positieve actie onderneemt. Overgave is de eenvoudige maar tegelijk diepe wijsheid van meegeven met in plaats van je te verzetten tegen de stroom van het leven. De enige plek waar je de stroom van het leven kunt ervaren, is het Nu, dus overgave betekent dat je het huidige moment onvoorwaardelijk en zonder voorbehoud accepteert. Het houdt in dat je innerlijk verzet tegen wat is laat varen. Innerlijk verzet is nee zeggen tegen wat is, door een mentaal oordeel en door emotionele negativiteit. Overgave is een zuiver innerlijk verschijnsel. Het betekent niet dat je op het uiterlijk niveau niet in actie komt om de situatie te veranderen. Eigenlijk hoef je niet eens de hele situatie te veranderen wanneer je je overgeeft, alleen maar het kleine deel ervan dat het Nu heet. Als je bijvoorbeeld ergens vastzit in de modder, zeg je niet: “Goed, ik berust erin dat ik vastzit in de modder.” Berusting is niet hetzelfde als overgave. Je hoeft een onwenselijke of onprettige levenssituatie niet te aanvaarden. Ook hoef je jezelf niet voor de gek te houden door te zeggen dat er niets mis is met vastzitten in de modder. nee. Je realiseert je volkomen dat je eruit wilt komen. Dan concentreer je je aandacht helemaal op het huidige moment, zonder daar een etiket op te plakken. Dat betekent dat je het Nu niet veroordeelt. Daarom is er ook geen verzet, geen emotionele activiteit. Je aanvaardt de ‘isheid’ van de situatie. Dan kom je in actie en doe je alles wat in je vermogen ligt om uit de modder te komen. Dat is wat ik positieve actie noem. Het is veel effectiever dan negatieve actie, die voortkomt uit woede, wanhoop of frustratie. Zolang je het gewenste resultaat niet bereikt, blijf je overgave beoefenen door het huidige moment geen etiket op te plakken.

Eckhart Tolle3

V

Het enige moment waarop we lijden, is als we een gedachte geloven die in strijd is met dat wat is. Als het denken helemaal helder is, dan is dat 3 E. Tolle, De Kracht van het NU, Deventer, Ankh-Hermes, 2001, pp.39-40, 160, 162, 173-174.

100

Page 35: Theosofie Vol6 Nr3

wat is, wat we willen. Als je wilt dat de realiteit anders is dan zij is, kun je net zo goed proberen een kat te laten blaffen. Je kunt het blijven proberen, en uiteindelijk kijkt de kat je aan en zegt: “Miauw”. Willen dat de realiteit anders is, is hopeloos. Dan blijf je je hele leven proberen een kat te laten blaffen. En toch, als je oplet, merk je dat je tientallen keren per dag dit soort gedachten hebt. ‘Mensen moeten vriendelijker zijn.’ ‘Kinderen moeten zich beter gedragen.’ ‘Mijn buren moeten hun gazon beter bijhouden.’ ‘De rij bij de supermarkt moet sneller gaan.’ ‘Mijn man (of vrouw) moet het met me eens zijn.’ ‘Ik zou dunner moeten zijn (of mooier of succesvoller)’. Deze gedachten betekenen dat jij wilt dat de realiteit anders is dan hij is. Als je vindt dat dat deprimerend klinkt, heb je gelijk. Al de stress die wij voelen wordt veroorzaakt doordat we in conflict zijn met dat wat is.

Ik heb nog nooit een gestresst gevoel gehad dat niet werd veroorzaakt doordat ik vasthield aan een onware gedachte. Achter elk onbehaaglijk gevoel ligt een gedachte die niet waar is voor ons. ‘Het zou niet moeten waaien’, ‘mijn man zou het met mij eens moeten zijn’. We hebben een gedachte die in strijd is met de realiteit, daarna voelen we stress en dan reageren we op dat gevoel, wat ons nog meer stress oplevert. In plaats van de echte oorzaak -een gedachte- te begrijpen, proberen we onze stressgevoelens te veranderen door iets buiten onszelf. We proberen iemand anders te veranderen, of we vluchten in seks, eten, alcohol, drugs of geld om tijdelijk troost te vinden en de illusie dat we controle hebben. Het is gemakkelijk om je te laten meeslepen door een overweldigend gevoel, dus het helpt om te bedenken dat elk gevoel van stress een meelevende alarmklok is die zegt: “Je zit gevangen in een droom.” Depressie, pijn en angst zijn geschenken die zeggen: “Lieverd, kijk eens goed naar wat je nu denkt. Je leeft in een verhaal dat niet waar is voor jou.”

Mensen […] zeggen vaak tegen me: “Maar ik zou in kracht afnemen als ik mijn gevecht met de realiteit zou opgeven. Als ik de realiteit zomaar accepteer, word ik passief. Misschien raak ik dan zelfs mijn behoefte om iets te doen wel kwijt.” Ik antwoord dan met een tegenvraag: “Kun je zeker weten dat dat waar is?” Wat geeft je meer kracht: “Ik wou dat ik mijn baan niet was kwijtgeraakt” of “Ik ben mijn baan kwijtgeraakt; wat kan ik nu doen?” [Het spirituele werk] laat je zien dat wat jij vindt dat niet had moeten gebeuren, wel moest gebeuren. Het moest gebeuren omdat het gebeurd is, en wat je ook denkt, niets kan dat veranderen. Dat betekent niet dat je het over je kant moet laten gaan of het moet goedkeuren. Het betekent alleen dat je de dingen zonder weerstand kunt zien en zonder de verwarring van je innerlijke strijd. niemand wil dat zijn kinderen ziek worden, niemand wil een auto-ongeluk krijgen; maar als die dingen gebeuren, wat heb je er dan aan om je er mentaal tegen te verzetten?

101

Page 36: Theosofie Vol6 Nr3

[…] Ik ben een liefhebber van wat is, niet omdat ik een spiritueel mens ben, maar omdat het pijn doet als ik vecht tegen de realiteit.

Byron Katie4

lL lL lL

4 B. Katie, Vier vragen die je leven veranderen (Loving what is), Amsterdam, De Boekerij, 2003, pp.33, 38 en 34.

102

Page 37: Theosofie Vol6 Nr3

LAMA SuryA DAS

De Troost van de Boeddha

ForumAmsterdam, 2004, 202p. ISBN 90-225-3711-0

HET LEVEN BRENGT ONS vroeg of laat verlies, verdriet en verandering. De dood van een geliefde, werkloos worden of

financieel verlies, een diepe kras op je favoriete CD… Voor de meeste mensen is het moeilijk om verdriet en onzekerheid te verwerken. We zijn bang om onszelf te verliezen. We zullen immers door deze ervaringen niet meer dezelfde zijn. In De Troost van de Boeddha behandelt Lama Surya Das de betekenis van verlies en verandering in het licht van spirituele transformatie. Hij geeft krachtige lessen voor het verwerken van emoties die bij elk verlies horen. Dit universele thema verklaart hij vanuit de Boeddhistische Vajrayanatraditie en hij slaagt erin dit zeer moeilijke onderwerp op een toegankelijke en vooral menselijke manier te brengen.

Verlies is een ingewikkeld begrip waarbij allerlei negatieve emoties, gedachten en vooral lijden en pijn horen. Om ons heen zien we dat eigenlijk niemand dat wil ervaren. Er heerst veelal een houding van wegvluchten of negeren. Als je maar niet kijkt, dan gaat het (misschien) weg. De meeste mensen ontkennen lijden en verlies. Toch blijven ze met pijn en onverwerkt verdriet zitten. Verlies is echter een onontkoombaar feit. Vergankelijkheid is overal om ons heen. Alles wat een begin heeft, heeft ook een einde. Daardoor is alles voorbijgaand. niemand zal ooit aan verlies kunnen ontsnappen. Het hoort nu eenmaal bij het leven. Het gaat dus niet om het zoeken naar methodes om verliezen te vermijden, maar eerder naar het vinden van een manier waarop we met onze verliezen kunnen omgaan. Een eerste belangrijke stap is het aanvaarden, het onder ogen durven zien van verlies, verdriet of pijn. Simpel gezegd: het geen weerstand meer bieden aan of ontkennen van wat er is. W.Q. Judge schrijft dan ook: “De eerste stap bij het worden is overgave. Overgave is

Ex Libris

103

Page 38: Theosofie Vol6 Nr3

de zekere, ware en koninklijke weg”.1 Dan pas kan het besef groeien dat lijden ons de lessen kan verschaffen die we misschien het hardst nodig hebben. In antwoord op een vraag hierover zegt Mevrouw Blavatsky: “Omdat het einddoel op geen enkele manier kan worden bereikt dan door levenservaringen en omdat het grootste deel daarvan uit pijn en lijden bestaat. Alleen daardoor kunnen wij leren.”2 Ook in andere tradities wordt het stilstaan bij verlies als enorm belangrijk ervaren. In het Boeddhisme vormt bijvoorbeeld meditatie op vergankelijkheid een integraal onderdeel van de dagelijkse oefeningen. De Boeddha zei zelf: “De dood is mijn leermeester”.3

Lijden komt voort uit een onjuiste waarneming van de werkelijkheid, wat die is en hoe die werkt. We geloven dat alles waarachtig, objectief en blijvend bestaat. In de eerste plaats betreft dat onze eigen persoonlijkheid. Hierdoor gaat al onze energie en aandacht naar het instandhouden of bij elkaar houden van dat wat niet werkelijk is. We klampen ons vast aan patronen, gewoonten, routines, maar ook aan bepaalde zelfbeelden, overtuigingen en meningen. We zijn bang, dat als we die moeten prijsgeven, het lijkt alsof onze wereld (lees: onze eigenheid) instort. We kunnen dit zelfs in discussies opmerken. Wie wil er niet zijn gelijk krijgen? En hoe voelt het om geen gelijk te hebben? Zo trachten we soms ten koste van anderen onze persoonlijkheid in stand te houden. Door krampachtig vast te houden aan wat we ten onrechte als onze ware identiteit beschouwen. Maar vaak leidt dit tot opgekropte frustraties, afgescheidenheid, eenzaamheid en achteruitgang. Wat willen we werkelijk: gelijk of geluk?

Hoe kunnen we dan leren ‘lichter’ te worden? Hoe kunnen we onze greep op illusies losser maken? In alle grote spirituele tradities vormt loslaten een belangrijk gegeven.4 Men spreekt dan van onthechting. W.Q. Judge schreef dit prachtige advies: “Volg daarom het hindoegezegde: ‘Betreur niets, heb nooit berouw; en vel alle twijfel met het zwaard van geestelijke kennis’. Berouw leidt alleen tot fouten. Het kan me niet schelen wat ik was, of wat iemand anders was. Ik kijk alleen naar wat ik elk ogenblik ben. Want omdat ieder ogenblik is en onmiddellijk niet is, volgt daaruit dat als we aan het verleden denken, we het heden vergeten… Je moet in het heden werken.”5 Loslaten is niet; vergeten of zomaar opzij zetten of negeren. Loslaten is de dingen laten komen en gaan in hun natuurlijke zo-heid, gewoon door ze te laten zijn zoals ze zijn in het hier en nu. Meer wordt niet verlangd. En toch vraagt loslaten zelfkennis en bewustzijn. Het 1 W.Q. Judge, Brieven die me hebben geholpen, Den Haag, TUPA, 2001, p.27.2 H.P. Blavatsky, De Sleutel tot de Theosofie, Den Haag, TUPA, 1985, p.211.3 Lama Surya Das, De Troost van de Boeddha, p.37.4 Zie ook het in dit nummer opgenomen artikel De Kunst van het Loslaten.5 W.Q. Judge, Brieven die me hebben geholpen, pp.27-28.

104

Page 39: Theosofie Vol6 Nr3

is een zware opdracht en er is zelfdiscipline voor nodig. Want vaak weten we niet eens dat we ons aan illusies en het daaruit voortvloeiende lijden vastklampen. Meestal vervallen we opnieuw in oude reactiepatronen en gewoonten. Loslaten zou daarom een dagelijkse opdracht moeten zijn. Een sleutelwoord voor loslaten is openheid. Jezelf niet afsluiten, maar openen voor wat is. Jezelf toelaten de open ruimte van bewustzijn te zijn waarin verschijnselen komen en gaan: met open handen, open armen, een open levenshouding en een open hart. Hiervoor is aandacht nodig, opdat je niet slaapwandelend door het leven gaat: “Het is onwetendheid die verstikt en het zijn onoplettendheid en hebzucht die de werkelijkheid onzichtbaar maken”.6 Wees wakker, want hoe kunnen we anders dieper ingaan op de structuur en de aard van ons zelf, van de werkelijkheid?

Aandacht vormt een belangrijke opstap naar wijsheid. Wijsheid is weten wat waar en wat echt is; de dingen zonder vervormingen, illusies, maar ook los van mentale concepten en rationaliseringen kunnen waarnemen. Dit bewerkstelligt men door de aandacht te richten op wat is, gewoon zoals het is van moment tot moment. Zonder ervan weg te lopen of zich te verstoppen. Aandacht helpt ons om op de weg te blijven zodat we kunnen weerstaan aan de verleidelijke gezangen van de Sirenen uit ons verleden. Het helpt om de uiterlijke patronen, evenals de onderliggende principes waaruit ze voortkomen en waardoor ze worden gekenmerkt te onderkennen. Hierdoor vervallen we minder snel in oude reacties en kunnen we ‘lichter’ worden. Aandacht helpt om de pijn waar te nemen en de stadia van verdriet door te werken, maar ook om te beseffen dat er tegelijk toch schoonheid en vreugde kan zijn. Door aandacht kan het onbewuste bewust worden gemaakt en dus worden verlicht. Aandacht is het licht van bewustzijn dat de duisternis van onbewustheid verdrijft.

Doorheen het hele boek weeft Lama Surya Das verlies, verdriet en transformatie met de prachtige ethische rode draad van deugdzaamheid en altruïsme. Hij schrijft: “Onthechting is de hoogste spirituele discipline; je nergens aan vastklampen is de ultieme vorm van vrijgevigheid; onvoorwaardelijke liefde is de belangrijkste spirituele deugd.”7 Of in de kernachtige bewoordingen van De Stem van de Stilte: “Geef op uw leven als gij leven wilt”.8

lL lL lL

6 Lama Surya Das, De Troost van de Boeddha, p.137.7 ibidem, p.87.8 H.P. Blavatsky, De Stem van de Stilte, p.22.

105

Page 40: Theosofie Vol6 Nr3

De Toepassing van Theosofische Theorieën

ZEER VELEN, EN ONDER HEN OOK THEOSOFEN, begaan de fout verscheidene leringen, die veelvuldig in de theosofische literatuur

worden aangetroffen, slechts toe te passen op één of twee aspecten van een vraag, of op slechts één zaak tegelijk, waardoor zij universeel geldende regels beperken tot enkele gevallen, terwijl toch alle leringen, die reeds zo lang in het Oosten gangbaar zijn, in algemene zin zouden moeten worden toegepast. Neem bijvoorbeeld de wet van Karma. Sommigen zeggen: “Ja, daar geloven wij in”, maar zij passen haar vervolgens alleen toe op mensen. Zij zien haar uitsluitend in haar verhouding tot hun eigen daden of tot de daden van alle andere mensen. Soms zien zij niet in dat Karma niet alleen invloed heeft op henzelf en hun medemensen, maar ook op de hoogste Mahatma’s. Deze grote Wezens zijn ook onderworpen aan Karma. In zekere zin zijn zij er meer door gebonden dan wij. Hoewel men zegt dat zij boven Karma staan, moet men dit zo opvatten dat, terwijl zij zich ontworsteld hebben aan het rad van samsara (d.w.z. het rad van leven en dood of wedergeboorte), en in die zin boven Karma staan, zij toch in bepaalde gevallen hun invloed dikwijls niet zullen kunnen uitoefenen. Waarom? Indien zij Karma ontstegen zijn, hoe is het dan mogelijk dat zij niet in alle gevallen de wet kunnen overtreden, of zekere daden verrichten, die ons juist op dat ogenblik rechtmatig zouden toeschijnen? Waarom kunnen zij bijvoorbeeld niet voor een chela, die zeer altruïstisch jarenlang voor hen en de zaak heeft gewerkt, ingrijpen en hem behoeden voor een plotselinge val of een ernstig ongeluk; of waarom kunnen zij niet een bepaalde beweging helpen of besturen? Omdat zij een deel van de grote wet van Karma zelf geworden zijn. Zij zouden zelfs geen vinger kunnen opheffen om tussenbeide te komen.

Wij weten dat na een zekere periode van vooruitgang, ver boven deze ondermaanse wereld, de adept een punt bereikt waarop hij, als hij dat wil, de wens kan formuleren om één van de Deva’s te worden, één van die schitterende schare van wezens van wier vreugde, heerlijkheid en macht wij geen idee hebben. Het formuleren van de wens is reeds voldoende. Op dat ogenblik wordt hij één van de Deva’s. Hij geniet in deze toestand gedurende een tijdperk van onberekenbare lengte – en dan? Dan moet hij

Ethica

106

Page 41: Theosofie Vol6 Nr3

opnieuw van onderaf beginnen op een wijze en met een doel waarvan een uitvoerige verklaring nutteloos zou zijn, omdat het niet begrepen zou worden en ook omdat ik niet in staat ben het mee te delen in een taal die ik ken. Is in dit geval deze Adept, die aldus viel, niet onderhevig aan de wet van Karma?1

In de boeken van de Hindoes staat een aardig verhaal dat het bovenstaande illustreert. Een zekere man hoorde dat er iedere dag een zeer mooie vrouw uit de zee oprees en haar haar kamde. Hij besloot haar te gaan zien. Ter plaatse aangekomen, zag hij haar zoals gewoonlijk oprijzen. Toen sprong hij haar achterna in de zee en ging met haar mee naar haar verblijfplaats. Daar woonde hij lange tijd met haar samen. Op een zekere dag zei zij tot hem dat ze hem moest verlaten en dat hij een schilderij dat aan de muur hing vooral niet mocht aanraken, waarna ze vertrok. Na een paar dagen ging hij door nieuwsgierigheid gedreven het schilderij bekijken. Hij zag dat het een gebrandschilderde afbeelding was van een bijzonder mooie vrouw, en stak zijn hand uit om haar aan te raken. Op dat ogenblik vergrootte de voet van de figuur zich plotseling, kwam uit de lijst, en dreef hem terug naar het aardse toneel, waar hem slechts verdriet en zorg ten deel viel.

De wet van Karma moet op alles worden toegepast. Niets is er vrij van. Zij beheerst zowel de moleculen van een plant als Brahmâ zelf. Pas deze wet daarom toe op het planten-, dieren- en mensenrijk. Een andere wet is die van reïncarnatie. Die moeten wij niet beperken tot de zielen en lichamen van mensen. Waarom zou men haar niet toepassen op ieder gebied van de Natuur waarop zij geldt? Niet alleen zijn wijzelf, mannen en vrouwen, geïncarneerd, maar ook ieder molecuul waaruit ons lichaam is opgebouwd. Op welke wijze kunnen wij dan deze wet in verband brengen met al onze gedachten? Geldt zij ook daar? Me dunkt van wel en met eenzelfde intensiteit overal elders. Iedere gedachte heeft een bepaalde 1 In Theosofie in Vogelvlucht (p. 22) schrijft W.Q. Judge hierover nog het volgende: “Er is ook een lot, dat zelfs de Adepten der Goede Wet kan treffen, hetwelk enigszins overeenkomt met een verlies van de ‘hemel’, na de genietingen ervan gedurende onmetelijke tijdperken. Wanneer de Adept een bepaald verheven punt in zijn evolutie bereikt heeft, kan hij, door het slechts te wensen, worden wat de Hindoes noemen een ‘Deva’ of een lagere god. Als hij dit doet, kan hij, hoewel hij de zaligheid en macht van die staat gedurende een onmetelijke tijd zal genieten bij de volgende Pralaya geen deel hebben aan het bewuste leven ‘in de schoot des Vaders’, maar moet hij bij de volgende nieuwe ‘schepping’ in de stof neerdalen, zeker werk verrichtend, dat nu niet kan worden toegelicht en zich dan weer door de elementale wereld heen opwerken; dit lot is echter niet hetzelfde als dat van de Zwarte Magiër, die in Avitchi geraakt. En wederom kan de Adept tussen de twee de middenweg kiezen en een Nirmanakya worden - een, die de zaligheid van Nirvana opgeeft en na zijn dood buiten het lichaam in een bewust bestaan blijft voortleven, teneinde de Mensheid te helpen. Dit is het grootste offer, dat hij het mensdom brengen kan.” [NvdR]

107

Page 42: Theosofie Vol6 Nr3

duur. Zij duurt niet langer dan wat wij een ogenblik zouden noemen, maar in werkelijkheid is ze nog korter. Een gedachte ontstaat plotseling en verdwijnt dan; doch zij wordt onmiddellijk herboren in de vorm van een andere gedachte. Op deze wijze gaat het proces van ogenblik tot ogenblik, van uur tot uur en van dag tot dag voort. En elk van deze gereïncarneerde gedachten leeft haar leven; sommige zijn goed, andere zijn slecht, weer andere zijn zo indrukwekkend van aard, dat wij verschrikt zouden terugdeinzen, als we ze konden zien. Sterker nog; een aantal van deze gedachten vormen gezamenlijk een zeker denkbeeld, dat sterft om op zijn tijd te reïncarneren. Aldus vloeit deze machtige stroom voort. Zal hij ons overmeesteren? Het is mogelijk; soms gebeurt dit ook. Laten wij daarom zuivere gedachten denken. Onze gedachten vormen het model, de bron van al wat wij zijn en van al wat we zullen worden �

W.Q. Judge2

lL lL lL

2 “Application of Theosophical Doctrines”, Theosophical Articles by W.Q. Judge, deel I, Los Angeles, Theosophy Co., 1985, pp.8-10.

108

Page 43: Theosofie Vol6 Nr3
Page 44: Theosofie Vol6 Nr3

DE GEÜNIEErDE LOGE VAN THEOSOFEN

BEGINSELVErKLArING

Het richtsnoer van deze Loge is onafhankelijke toewijding aan de belangen van de Theosofie. De Loge staat buiten elke Theoso-fische organisatie. Zij blijft getrouw aan de grote Stichters van de Theosofische Beweging en houdt zich niet op met onenigheden of persoonlijke meningsverschillen.

Het werk dat ze ter hand heeft genomen en het doel dat ze voor ogen houdt, nemen haar te zeer in beslag en zijn te verheven om haar tijd te laten of lust te doen voelen zich met bijzaken op te houden. Dat werk en dat doel zijn de verbreiding van de Theoso-fische grondstellingen en de toepassing van die beginselen in de praktijk van het leven door een zich steeds beter bewust worden van het Zelf; een diepere overtuiging van Universele Broederschap.

Zij verklaart dat de onaantastbare grondslag voor eenheid onder Theosofen, waar en hoe ook geplaatst, overeenkomst van doel, streven en lering is. Daar deze grondslag de enig mogelijke en volmaakte band tussen de bij haar aangeslotenen vormt, is verdere reglementering of een bestuur overbodig. Zij stelt zich ten doel dit begrip onder Theosofen te verspreiden om zodoende de onderlinge eenheid te bevorderen.

Zij acht allen ‘Theosoof’ die de mensheid zonder onderscheid van ras, geloof, geslacht, persoonlijke omstandigheden of richting in waarheid dienen. Zij heet allen welkom die instemmen met deze grondslag en die wensen zichzelf door studie en op andere wijze te bekwamen om anderen steeds beter te helpen en te onderwijzen.

‘De ware Theosoof behoort tot geen geloof noch sekte en toch behoort hij tot alle.’