2 Zorgplan dyscalculie
Inhoud 1. Visie en uitgangspunten ................................................................................................................................. 3
2. Achtergrond, afbakening en plaatsbepaling ....................................................................................................... 4
Definitie .............................................................................................................................................................. 4
Werkdefinitie ERWD ........................................................................................................................................... 4
Criteria voor vaststelling dyscalculie .................................................................................................................. 4
Verklaringen dyscalculie ..................................................................................................................................... 4
De gevolgen ........................................................................................................................................................ 5
Emotionele problemen ....................................................................................................................................... 5
3. Kenmerken van leerling met mogelijk dyscalculie ......................................................................................... 6
Kleuters ............................................................................................................................................................... 6
Groep 3 t/m groep 8 ........................................................................................................................................... 7
4. Signaleren van rekenwiskunde problemen .................................................................................................... 8
Aanknopingspunten voor signalering van rekenwiskunde problemen. ............................................................. 9
5. Diagnosticerend onderwijzen ....................................................................................................................... 12
Pijler 1. De leerling ............................................................................................................................................ 12
Pijler 2. Het rekenwiskunde-onderwijs ............................................................................................................. 12
Pijler 3. De leraar .............................................................................................................................................. 13
6. Intern diagnostisch onderzoek ..................................................................................................................... 14
7. Extern diagnostisch onderzoek .................................................................................................................... 15
Wanneer aanmelden voor onderzoek? ................................................................................................................ 15
Aanmeldingscriteria .......................................................................................................................................... 15
Achterstanden .................................................................................................................................................. 16
Wat zal er onderzocht worden? ....................................................................................................................... 16
Diagnose ................................................................................................................................................................ 16
Onderzoek ........................................................................................................................................................ 16
Verklaring en dan? ................................................................................................................................................ 16
8. Begeleiding ................................................................................................................................................... 17
Fasen in schema, bijbehorende signalering, diagnostiek en begeleiding ............................................................. 18
Handige websites .................................................................................................................................................. 19
Bijlage 1 : Stappenplan volgens protocol ERWD ................................................................................................... 20
Bijlage 2 : Goed rekenwiskunde onderwijs ........................................................................................................... 24
Bijlage 3 : Signalering en observatie van leerlingen met ERWD ........................................................................... 25
3 Zorgplan dyscalculie
1. Visie en uitgangspunten Passend onderwijs is een samenspel tussen leerling, leerstof en leraar. Iedere leerling heeft recht op onderwijs
dat goed afgestemd is op zijn mogelijkheden. Problemen bij het leren zijn normaal. Bij de ene leerling verloopt
het makkelijker dan bij de andere leerling. Naarmate problemen groter worden, moet het onderwijs steeds
nauwkeuriger worden afgestemd op de mogelijkheden van de individuele leerling.
Passend onderwijs begint bij goed onderwijs. De leraar is de professional. Hij heeft kennis van de ontwikkeling
van leerlingen in het algemeen en specifiek van de rekenwiskundige ontwikkeling.
In het onderwijs hebben we te maken met de volgende gradaties in stagnatie in het rekenwiskundige
ontwikkeling van individuele leerlingen:
Normale, vrijwel ongestoorde ontwikkeling, waarbij de leerling voldoende baat heeft bij het standaard
onderwijsaanbod
Een ontwikkeling met geringe rekenwiskunde problemen, op te lossen binnen de school met gerichte
begeleiding
Een ontwikkeling met ernstige rekenwiskunde problemen die in principe op te lossen zijn met
intensieve begeleiding binnen de school.
Een ontwikkeling met ernstige en hardnekkig rekenwiskunde problemen die in principe te begeleiden
zijn binnen de school, eventueel met externe ondersteuning. Alleen in dit geval spreken we van
dyscalculie.
In de praktijk is de grens tussen ernstige rekenwiskunde-problemen en dyscalculie moeilijk te trekken.
Alleen met extern diagnostisch onderzoek en vervolgens een periode van intensieve, deskundige begeleiding
kan worden vastgesteld of het gaat om ernstige rekenwiskunde problemen of om dyscalculie.
Het doel van dit protocol is:
1. Informatie geven over dyscalculie
2. Het bieden van passend rekenwiskunde onderwijs aan alle leerlingen
3. Het bieden van handreikingen voor de preventie van rekenwiskunde problemen;
4. Het bieden van handreikingen en richtlijnen om problemen in de rekenwiskundige ontwikkeling vroegtijdig
te signaleren en te verhelpen.
5. Het bieden van een stappenplan ERWD.
4 Zorgplan dyscalculie
2. Achtergrond, afbakening en plaatsbepaling
Dyscalculie betekent letterlijk 'niet kunnen berekenen'. Het is net als bij dyslexie in feite een andere term voor
ernstige en hardnekkige problemen bij het aanleren van bepaalde schoolse vaardigheden, die niet worden
veroorzaakt door een gebrek aan intelligentie of te weinig onderwijs.
Definitie
`Dyscalculie is een stoornis die gekenmerkt wordt door hardnekkige problemen met het leren en vlot en/of
accuraat oproepen en/of toepassen van reken/wiskundekennis (feiten/afspraken)` (Ruijssenaars, Van Luit, &
Van Lieshout, 2006, p. 28).
Werkdefinitie ERWD ERWD spreekt van dyscalculie als ernstige rekenwiskunde problemen ontstaan ondanks tijdig ingrijpen,
deskundige begeleiding en zorgvuldige pogingen tot afstemming. De problemen blijken hardnekkig te zijn. De
rekenwiskundige ontwikkeling van de leerling wordt waarschijnlijk belemmerd door kindfactoren.
Criteria voor vaststelling dyscalculie We spreken van dyscalculie als (Desoete, 2004)
er sprake is van een ernstige achterstand. Een kind valt meerdere keren ernstig uit, gemeten met een
betrouwbare toets (ernstcriterium)
er een grote discrepantie is tussen de ontwikkeling van de leerling in het algemeen (intelligentie en
andere schoolse vaardigheden) en zijn rekenwiskundige ontwikkeling. (discrepantiecriterium)
de rekenproblemen niet te verklaren zijn uit slecht onderwijs dat een kind gekregen zou hebben of uit
een (zintuiglijke) handicap
er de achterstand hardnekkig is. De leerling laat ondanks 6 maanden gerichte, deskundige begeleiding
(te) weinig aantoonbare vooruitgang zien.
de rekenproblemen al op jonge leeftijd zijn ontstaan. Het kind had al problemen vanaf het verwerven
van de basisvaardigheden in het domein Getallen en Bewerkingen. (Van Luit, 2012)
Als de problemen veroorzaakt worden door secundaire oorzaken (bijv. werkhouding of ADHD) kan pas van
dyscalculie gesproken worden als de rekenproblemen ernstiger zijn dan de secundaire problemen.
Verklaringen dyscalculie
De term dyscalculie verwijst naar een beschrijvende, niet-causale classificatie. Het ernstige rekenprobleem is
niet het gevolg van dyscalculie, maar het is dyscalculie.
De meningen zijn verdeeld over wat er precies wordt verstaan onder dyscalculie. Er is geen eenduidige
verklaring over de oorzaken van dyscalculie en welke kindkenmerken hierbij in het geding zijn.
Vanuit neuropsychologisch onderzoek komt naar voren dat het zou gaan om een betrokkenheid van (en
mogelijke uitval in) specifieke hersengebieden. Bij sommige soorten van dyscalculie zou een erfelijke factor een
rol kunnen spelen, omdat het bekend is dat dyscalculie vaak in families voorkomt.
Door het ontbreken van eenduidige (theoretische) definities kan men in de praktijk dyscalculie niet eenvoudig
door middel van een standaardtest (dyscalculietest) tijdens diagnostisch onderzoek vaststellen.
In het “Protocol dyscalculie : Diagnostiek voor gedragsdeskundigen (Protocol DDG)”worden, op basis van
recente wetenschappelijke inzichten wel enkele verklaringen voor de stoornis dyscalculie gegeven.
1. Tekorten in de executieve functies lijken voor een belangrijk deel te verklaren waarom leerlingen met
dyscalculie moeite hebben met het uitvoeren van (reken) procedures. Er is uit onderzoek gebleken dat
leerlingen met dyscalculie, in vergelijking met leerlingen zonder rekenproblemen, tekorten in
planninsvaardigheid hebben (Kroesbergen, Van Luit, & Naglieri, 2003). In het bijzonder zijn tijdens het
5 Zorgplan dyscalculie
rekenen vereist voor het kiezen en toepassen van strategieen, het monitoren van de berekening, te
toepassen van rekenkennis en het controleren van het antwoord (Das, Naglieri, 1997).
2. Een tweede belangrijke verklaring kan gevonden worden in de benoemsnelheid. Meerdere
onderzoeken hebben aangetoond dat er een duidelijke samenhang is tussen de snelheid van toegang
tot numerieke informatie (cijfers en hoeveelheden) in het lange termijn geheugen. Een tekort in de
benoemsnelheid kan betekenen dat het de leerling tijdens het rekenen meer tijd en moeite kost om
relevante informatie vlot beschikbaar te hebben voor het oplossen van de taak.
3. Verder is gebleken dat tekorten in het verbaal korte termijn en werkgeheugen en het visueel-
ruimtelijke kortetermijn-en werkgeheugen als achterliggende tekorten bij dyscalculie voorkomen. Het
werkgeheugen lijkt met name de prestaties bij contextsommen te beïnvloeden.
4. Ten slotte kunnen aandachtsproblemen bij cognitieve taken een verklaring vormen voor
rekenproblemen. Uit onderzoek van Kroesbergen et al.(2003) is gebleken dat bij leerlingen met een
rekenstoornis aandacht en concentratie veelal zwakker zijn dan bij leerlingen zonder rekenproblemen.
Leerlingen met dyscalculie blijken tevens meer moeite te hebben met het onderdrukken van
responsen dan leerlingen zonder dyscalculie (Ashkenazi&Henik, 2010)
De gevolgen De stoornis dyscalculie leidt tot allerlei beperkingen en extra last in het dagelijks leven. Denk bijvoorbeeld aan
het niet vlot met geld kunnen omgaan bij het afrekenen van boodschappen, het niet goed kunnen gebruiken
van de NS-borden met spoortijden en problemen met klokkijken. Mensen met dyscalculie lopen tegen veel
dagelijkse problemen aan waar anderen zich niet van bewust zijn.
Emotionele problemen Wanneer dyscalculie niet tijdig wordt herkend kan er een verkeerd beeld ontstaan van de capaciteiten van de
leerling en de achtergrond van de rekenproblemen. Het kind kan daardoor onnodig veel moeilijkheden
ondervinden bij het uitvoeren van rekenbewerkingen, het leren van wiskunde en andere vakken. Als alle
inspanningen van het kind weinig vooruitgang en weinig succeservaringen tot gevolg hebben, kan dat zorgen
voor sterke demotivatie en veel frustratie. Hierdoor kan het kind emotionele problemen ontwikkelen, zoals
bijvoorbeeld gebrek aan zelfvertrouwen, negatief zelfbeeld, faalangst, depressiviteit of gedragsproblemen.
6 Zorgplan dyscalculie
3. Kenmerken van leerling met mogelijk dyscalculie De leerling:
gebruikt simpele procedures (blijft bijvoorbeeld lang op de vingers tellen in plaats van te werken met
clusters van getallen; 5, 10, 100 etc.)
maakt veel fouten in een stapsgewijze aanpak
heeft moeite met het uitvoeren van procedures (strategieën)
heeft problemen met de volgorde van de te nemen stappen bij een bepaalde strategie
kan geen associaties maken met eerder opgedane kennis
heeft problemen met de plaats van getallen ( bijv. het niet goed kunnen plaatsen van getallen op de
getallenlijn, het door elkaar halen van cijfers, problemen met meten, metriekstelsel)
maakt veelvuldig omkeringen van getallen
Verder zijn er een aantal algemene problemen bij kinderen met leerstoornissen te herkennen:
trager tempo
een ongunstig aanpakgedrag: een passieve of impulsieve aanpak
een minder goed werkend korte-termijngeheugen
een minder efficiënt gestructureerd lange-termijngeheugen
problemen met het vasthouden van de instructie
problemen om snel de essentie van een opdracht te doorzien
minder flexibiliteit in het overschakelen van het ene naar het andere niveau
moeite het eigen werk te controleren en te reflecteren op eigen werk
emotionele problemen, bijvoorbeeld faalangst
Kleuters In de onderbouw van de basisschool (groep 1- 2)wordt veel aandacht besteed aan voorbereidend rekenen. Bij het rekenonderwijs voor kleuters ook wel ontluikende gecijferdheid genoemd onderscheiden we 3 domeinen.
Tellen en getalbegrip hierbij verwerven kinderen geleidelijk inzicht in de verschillende betekenissen en functies van (kleine) getallen. Ze leren kleine hoeveelheden herkennen, tellen en schatten. Ze leren aantallen ordenen en vergelijken, zien overeenkomsten en verschillen op basis van vergelijking en herkennen eigenschappen en kunnen daarop sorteren.
Meten meten is gebaseerd op vergelijken en afpassen. We onderscheiden het meten van lengte, gewicht, inhoud en tijd. Meetkunde voor jonge kinderen betekent meetkunde het kunnen weergeven van wat je waarneemt en het leren vertellen wat je ziet. Er wordt uitgegaan van het eigen lichaamsbeeld, dan naar voorstellingen van het eigen lichaam in de ruimte en dan naar vormen en voorstellingen van vormen (ruimtelijke constructies). Verschil in tempo
Kinderen in de kleuterleeftijd verschillen sterk in het tempo waarin zij zich getalbegrip en rekentaal eigen
maken. Zij kunnen soms in korte tijd grote ontwikkelingssprongen maken. Achterstanden in het voorbereidend
rekenen kunnen, maar hoeven daarom niet per se een voorbode te zijn van latere rekenproblemen.
Verhoogd risico
Als kinderen met één of enkele aspecten van voorbereidend rekenen moeite hebben is dit niet alarmerend. Pas
als het kind met meerdere onderdelen moeite heeft én deze problemen niet overgaan na extra oefening kan
sprake zijn van een verhoogd risico op latere rekenproblemen.
In de literatuur worden onder andere de volgende signalen bij kleuters genoemd:
moeite met het vergelijken van hoeveelheden
7 Zorgplan dyscalculie
het niet in een keer kunnen overzien van kleine hoeveelheden
niet vlot kunnen opzeggen van de getalrij tot 10
moeite met synchroon tellen (tellen van voorwerpen door ze een voor een aan te wijzen)
niet gemakkelijk resultatief kunnen tellen (bepalen van aantal voorwerpen)
niet snel kunnen benoemen van vormen en kleuren
een zwakke ruimtelijke oriëntatie
moeite met het (na)bouwen van constructies van blokken of lego
een gebrekkig richtinggevoel
een zwak auditief geheugen
moeite met rekentaal: begrippen die voor het latere rekenen belangrijk zijn
geen interesse in puzzelen en in activiteiten met tellen
Groep 3 t/m groep 8 Rekenproblemen worden pas echt duidelijk als kinderen vanaf groep 3 formeel rekenonderwijs krijgen. De
problemen van kinderen met rekenproblemen en dyscalculie kunnen erg van elkaar verschillen.
Hieronder wordt een aantal signalen bij kinderen in de basisschoolleeftijd genoemd die kunnen wijzen op
dyscalculie. Daarbij geldt: hoe meer signalen, hoe groter de kans op dyscalculie. En: als intensieve extra
instructie en oefening van het specifieke rekenprobleem niet leidt tot (voldoende) vooruitgang en er dus
sprake is van een hardnekkig probleem dan is de kans groter dat sprake is van dyscalculie.
veel moeite met het aanleren en vlot toepassen (automatiseren) van optellen en aftrekken tot 20, de
tafels en telhandelingen. Kinderen met deze problemen blijven heel traag en vaak tellend rekenen
en/of maken veel rekenfouten bij eenvoudige sommen
veel fouten in het correct lezen en schrijven van getallen (bijv. 23 wordt 32)
veel moeite met het inzicht in getalopbouw (wat is de waarde van 3 in het getal 235?)
moeite met de volgorde van stappen bij ingewikkelde berekeningen (bijvoorbeeld bij grote
vermenigvuldigingen of optel-/aftreksommen met tientaloverschrijding)
veel moeite met opdrachten waarbij ruimtelijk inzicht een grote rol speelt
het niet kunnen onthouden van rekenregels, symbolen (zoals % en <) en formules en moeite blijven
houden met de rekentaalbegrippen
moeite met klokkijken
niet goed schattend kunnen rekenen door moeite met het overzien van hoeveelheden
de rekenresultaten zijn vaak onvoorspelbaar en leiden tot onzekerheid waardoor het kind faalangstig
kan worden, rekenangst kan ontwikkelen en een hekel aan rekenen krijgt.
8 Zorgplan dyscalculie
4. Signaleren van rekenwiskunde problemen Vier hoofdlijnen van de rekenwiskundige ontwikkeling
Een goede rekenwiskundige ontwikkeling verloopt via vier hoofdlijnen:
begripsvorming (conceptontwikkeling en het verlenen van betekenis aan kennis en vaardigheden);
ontwikkelen van oplossingsprocedures;
vlot leren rekenen (oefenen, automatiseren en memoriseren)
flexibel toepassen van kennis en vaardigheden.
In het onderwijs zie je dat er in de opbouw van leerstoflijnen in verschillende fasen aandacht wordt besteed
aan deze vier hoofdlijnen. De hoofdlijnen volgen elkaar op en hebben een cyclisch verloop. Elke volgende fase
in het leerproces gaat uit van beheersing van de voorafgaande fase. De vier hoofdlijnen haken dan ook als
opeenvolgende schakels aan elkaar.
Wanneer een leerling een nieuw leerstofonderdeel aangeboden krijgt dan zullen bovenstaande fasen
doorlopen worden. Kennis van deze vier hoofdlijnen is dan ook onontbeerlijk om goed te kunnen bepalen in
welke fase van een leerstoflijn een leerling zich bevindt. Rekenzwakke leerlingen zullen bij het doorlopen van
deze fasen knelpunten kunnen ervaren. Het is belangrijk om deze knelpunten tijdig te onderkennen, zodat de
rekenontwikkeling van de leerling niet nog meer belemmerd wordt. Alle leerlingen hebben goed onderwijs
nodig op de vier hoofdlijnen. Alleen dan kunnen ze een goed fundament leggen voor een goede
rekenontwikkeling.
Voor rekenzwakke leerlingen is het zeker noodzakelijk dat ze goed rekenonderwijs krijgen. Grote problemen
beginnen bij kleine problemen. Deze vallen aanvankelijk niet op maar als kleine problemen lang aanhouden en
niet verdwijnen, kunnen ze uitmonden in grote problemen. Observatie al in groep 1 is van belang. Blijven
9 Zorgplan dyscalculie
leerlingen tellen, zien ze een hoeveelheid niet in één oogopslag. Vroegtijdig signaleren en tijdig ingrijpen is van
groot belang.
Hieronder vindt u een overzicht van de signalen die per hoofdlijn kunnen voorkomen.
Aanknopingspunten voor signalering van rekenwiskunde problemen. Hoofdlijn 1 Begripsvorming
Signaal 1: Problemen met het verlenen van betekenis
Rekenzwakke leerlingen hebben moeite met het verlenen van betekenis aan getallen en bewerkingen.
Signaal2: Gebrekkige conceptvorming
Rekenzwakke leerlingen ondervinden vaker problemen bij de ontwikkeling van rekenwiksundige concepten. Ze
vinden het moeilijk het concrete, informele handelen te koppelen aan formele bewerkingen. Daardoor kunnen
gebrekkige concepten ontstaan.
Hoofdlijn 2: ontwikkelen van oplossingsprocedures
Signaal 3: Problemen met het verwerven van de basisbewerkingen
Sommige leerlingen blijven hardnekkig tellen en komen niet tot echt rekenen. Daardoor ontstaat een
gebrekkige basis voor het leren optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen.
Signaal 4: Problemen met het leren van de tafels
Als de leerling de basisbewerkingen onvoldoende beheerst, wordt het leren van de tafels een onmogelijke
opgave. Rekenzwakke leerlingen kunnen hier al in hun ontwikkeling stagneren.
Signaal 5: Problemen met het uitvoeren van complexere bewerkingen
Het verwerven van meer complexe rekenwiskundige concepten verloopt moeizaam. Rekenzwakke leerlingen
komen niet of moeizaam tot begripsvorming en ontwikkeling van complexere oplossingsprocedures op het
gebied van breuken, procenten, verhoudingen, decimale getallen en meten.
Signaal 6: Problemen met het verwerven van algoritmes
Rekenzwakke leerlingen hebben vaak moeite met het verwerven van de complexe procedures van algoritmes.
Hoofdlijn 3: Vlot leren rekenen
Signaal 7: Onbegrepen procedures en losse feitenkennis in de basisvaardigheden leiden tot fragmentarische
kennis en vaardigheden.
Onbegrepen kennis en procedures worden niet onvoldoende opgeslagen in het geheugen. Dit kan leiden tot
losse feitenkennis binnen de basisvaardigheden. Dit leidt tot fragmentarische kennis en vaardigheden
waardoor een zwakke basis ontstaat (gatenkaas).
Signaal 8: Problemen met standaardalgoritmes en complexe procedures automatiseren belemmeren het vlot
leren rekenen.
Fragmentarische kennis en vaardigheden bij de basisbewerkingen heeft als direct gevolg problemen met het
automatiseren van complexere procedures, zoals de algoritmes en bij bewerkingen met verhoudingen,
breuken, decimale getallen en procenten.
Signaal 9: Problemen met het memoriseren leiden tot het niet goed georganiseerd opslaan van informatie.
Niet goed opgeslagen informatie leidt tot niet goed automatiseren en memoriseren en is daardoor minder snel
oproepbaar of wordt vergeten. (Analogie met archiveren op de harde schijf: opslaan in mappen).
10 Zorgplan dyscalculie
Hoofdlijn 4: Flexibel toepassen
Signaal 10: Gebrekkige oplossingsprocedures en tekorten in het strategisch denken en handelen belemmeren
het flexibel toepassen.
Zwakke rekenaars die gebrekkige oplossingsprocedures ontwikkelen profiteren niet of onvoldoende van hun
oplossingsprocedures bij het uitwerken van complexere berekeningen. Dit belemmert tevens de ontwikkeling
van het strategisch denken en handelen.
Rekenzwakke leerlingen die over minder zelfsturing beschikken zijn ook minder in staat hun cognitieve
handelingen aan te sturen. Zij nemen nieuwe informatie gebrekkig in zich op en ontwikkelen daardoor
fragmentarische kennis en oplossingsprocedures of vergeten weer wat ze hebben geleerd.
Observeren en analyseren van leerprocessen
Naast kennis van de vier hoofdlijnen en knelpunten die daarin kunnen voordoen zijn er ook nog een tweetal
modellen ( het handelingsmodel en het drieslagmodel) die aanknopingspunten bieden om de rekenwiskundige
ontwikkeling van leerlingen te volgen, observeren en analyseren. Beide modellen bieden aanknopingspunten
om te bepalen wanneer en hoe problemen in de ontwikkeling van leerlingen ontstaan. Door de ontwikkeling
van leerlingen goed te volgen en tijdig in te grijpen als er zich problemen voordoen, kunnen leraren preventief
te werk gaan. Op basis van hun analyses en interpretaties kunnen zij het rekenonderwijs afstemmen op de
ontwikkeling en de onderwijsbehoeften van hun leerlingen.
Het handelingsmodel
Het handelingsmodel is een schematische weergave van de rekenwiskundige ontwikkeling, zoals die geldt voor
alle leerlingen. Het model bestaat uit vier handelingsniveaus.
1. Informeel handelen in werkelijkheidssituaties (doen);
2. Voorstellen – concreet (representeren van objecten en werkelijkheidssituaties in concrete afbeeldingen);
3. Voorstellen – abstract (representeren van de werkelijkheid aan de hand van denkmodellen);
4. Formeel handelen (formele bewerkingen uitvoeren).
In protocol ERWD zo vormgegeven
Een goede ontwikkeling op de eerste twee handelingsniveaus is voorwaarde voor het handelen en
functioneren op de twee hoogste niveaus. Het eerste handelingsniveau is tevens de link met het rekenen in
dagelijkse situaties en daardoor de basis voor functionele gecijferdheid.
11 Zorgplan dyscalculie
Het drieslagmodel
Het drieslagmodel is een model voor probleemoplossend handelen. Het laat zien hoe een leerling de
oplossingsprocedure van contextopdrachten doorloopt. De leerling gaat stapsgewijs van de context naar
bewerking (plannen), vandaar naar oplossing (uitvoeren van de bewerking) en van de oplossing terug naar het
oorspronkelijke probleem (reflecteren). Het eigenlijke rekenen is slechts een onderdeel van het
probleemoplossend handelen, maar meestal wel essentieel voor het resultaat.
12 Zorgplan dyscalculie
5. Diagnosticerend onderwijzen In het rekenwiskunde onderwijs spelen drie variabelen (pijlers) een rol: de rekenwiskundige ontwikkeling van
de leerling, het rekenwiskunde onderwijs en de leraar. Deze pijlers worden in hun onderlinge samenhang
beschreven. Elke pijlers beïnvloed de andere.
Pijler 1. De leerling De rekenwiskundige ontwikkeling van leerlingen wordt in vier fasen onderscheiden. Elke fase heeft een eigen
kleurcode die in de afbeelding wordt gebruikt. In de volgorde van fase groen naar fase rood neemt de zorg en
dus ook de specifieke afstemming toe. De leerling kan tijdens een bepaalde periode van zijn rekenwiskundige
ontwikkeling tot de ene
fase behoren en op een ander moment tot een andere fase. De pijltjes in het schema geven aan dat een
leerling kan wisselen van de ene fase naar de andere.
Fasen-indeling rekenwiskunde problemen
Pijler 2. Het rekenwiskunde-onderwijs Goed of passend rekenwiskunde-onderwijs houdt in dat de leraar zijn onderwijsaanbod optimaal afstemt op de
rekenwiskundige ontwikkeling van de leerling en de daaruit voortvloeiende onderwijsbehoeften. Dit betekent
een continu proces van observeren, signaleren, analyseren, registreren, interpreteren en daardoor komen tot
afstemming op specifieke onderwijsbehoeften. Om die afstemming op de ontwikkeling van de (individuele)
leerling te realiseren, zijn zorgvuldige analyses van de vorderingen van de leerling en programmering van
onderwijsactiviteiten noodzakelijk.
Daardoor kan de leraar differentiatie toepassen, dat wil zeggen dat leerlingen niet allemaal op hetzelfde
ogenblik, in hetzelfde tempo, op dezelfde wijze hetzelfde werk doen. Dit is kenmerkend voor diagnosticerend
onderwijzen. Het begrip diagnosticerend onderwijzen lijkt uit te gaan van het perspectief van de leraar. De
13 Zorgplan dyscalculie
nadruk ligt echter op diagnosticerend, wat betekent dat de leraar zich concentreert op het denken en handelen
van de leerling en zijn eigen pedagogisch en didactisch handelen daar zo goed mogelijk op afstemt.
Pijler 3. De leraar Wij onderscheiden drie sporen van lesgeven. Deze zijn afhankelijk van de didactische begeleiding die een leraar
aan een groep kan geven. Met name de manier waarop de leraar in staat is differentiatie toe te passen is
bepalend. De bekwaamheid van de leraar is bepalend voor de mate waarin hij kan differentiëren. Een leraar
kan groeien in zijn bekwaamheid.
De drie sporen zijn:
Spoor 1. De leraar benadert de klas als een homogene groep. Hij kan omgaan met geringe verschillen
in de groep.
Spoor 2. De leraar differentieert binnen de groep met subgroepen.
Spoor 3. De leraar differentieert binnen de groep met subgroepen en individuele leerlingen
14 Zorgplan dyscalculie
6. Intern diagnostisch onderzoek Wanneer bij een leerling in fase geel het vermoeden bestaat dat zelfs door gerichte afstemming de gewenste
vooruitgang niet wordt geboekt, dan komt de leerling in fase oranje. Bij deze overgang gaan de leraar en de
interne rekenexpert in overleg met het team en de ouders/verzorgers over tot een intern diagnostisch
onderzoek. Dit onderzoek is diepgaander dan de rekengesprekken die de leraar op spoor 2 of 3 zelf voert in de
klas. Wij spreken van diagnostiek als het gaat om:
• een geplande interventie,
• met een duidelijke vraagstelling,
• in een systematisch gesprek met de leerling,
• aan de hand van een weloverwogen selectie van rekenwiskunde-opdrachten,
• met de bedoeling beter te begrijpen hoe de leerling denkt en rekent.
De interne onderzoeker (de interne rekenexpert of een leraar op spoor 3) is speciaal opgeleid om dergelijk
onderzoek uit te voeren. Hij onderzoekt de (totale) rekenwiskundige ontwikkeling van de leerling (wat kan hij
al?) en de wijze waarop de leerling leert rekenen. Hij neemt waar dat er mogelijk ook kindkenmerken een rol
spelen. Een of meer diagnostische gesprekken met een individuele leerling leiden tot een onderwijskundig
rapport. Dit biedt het vertrekpunt om de afstemming voor deze leerling verder te verfijnen naar zijn specifieke
onderwijsbehoeften. De interne rekenexpert stelt samen met de leraar een individueel handelingsplan voor de
begeleiding van deze leerling. Dit plan bevat ontwikkeldoelen op korte en langere termijn.
In het gunstige geval zijn de maatregelen afdoende en komt het ontwikkelingsproces weer op
gang. De leerling gaat terug naar fase geel. De leerling gaat naar fase rood als blijkt dat de rekenwiskundige
ontwikkeling van de leerling dreigt vast te lopen of te stagneren. Externe deskundige hulp is noodzakelijk. De
leerling krijgt een verwijzing voor extern diagnostisch onderzoek.
15 Zorgplan dyscalculie
7. Extern diagnostisch onderzoek Als de school de grenzen heeft bereikt van haar eigen mogelijkheden het onderwijs op de specifieke
onderwijsbehoeften van de leerling af te stemmen (fase rood) dan kan de school externe diagnostiek
inroepen. Er is meer specialistische diagnostische kennis nodig om te onderzoeken welke factoren de
ontwikkeling van de leerling belemmeren. Vanuit die diagnose wordt bepaald welke intensieve begeleiding –
zorgvuldig afgestemd op de specifieke onderwijsbehoeften van de leerling – noodzakelijk is. Deze vorm van
onderzoek behoort tot de competentie van een externe onderzoeker, die hiervoor is opgeleid en geregistreerd
(Orthopedagoog Generalist NVO of Registerpsycholoog K&J NIP). Hij is zelf tevens rekenexpert of werkt nauw
samen met een rekenexpert.
De school en de ouders/verzorgers melden de leerling aan voor een extern onderzoek. De school doet in het
aanvraagformulier verslag van de maatregelen die zij heeft getroffen. Zij vermeldt tevens de hulpvragen van de
school, van de ouders/verzorgers en van de leerling, of hun gezamenlijke hulpvraag. De school beschrijft de
specifieke hulp die geboden is aan de leerling en de bereikte resultaten daarvan.
Het diagnostisch onderzoek wordt uitgevoerd door de externe onderzoeker volgens de uitgangspunten en de
fasen van HGD. De externe onderzoeker kijkt met een andere professionele blik naar de rekenwiskundige
ontwikkeling van de leerling. Hij betrekt daarbij de totale situatie van de leerling: de totale ontwikkeling van de
leerling, de kindkenmerken inclusief intelligentie, de onderwijskenmerken en de opvoedingssituatie.
De opbrengsten van de externe diagnostiek zijn uiteindelijk:
1. Een beeld van de specifieke onderwijsbehoeften van de leerling binnen de vier domeinen van
rekenen-wiskunde.
2. Een beschrijving van het perspectief op lange termijn (koersbepaling).
3. Handelingsadviezen en concrete aanknopingspunten voor de begeleiding.
De externe onderzoeker schrijft een inhoudelijk verslag van zijn onderzoek met een handelingsadvies voor de
begeleiding van de leerling. Indien van toepassing geeft de onderzoeker een ERWD indicatie voor de leerling af.
De leerling houdt gedurende een half jaar intensieve, individuele begeleiding. De verantwoordelijkheid het
handelingsadvies voor de intensieve begeleiding optimaal uit te voeren ligt bij de school. Na een periode van
maximaal een half jaar vindt de evaluatie plaats en worden afspraken gemaakt voor vervolg.
Bij een goede, intensieve begeleiding, eventueel met externe ondersteuning, en bij aantoonbaar effect heeft
de leerling zicht op terugkeer in fase oranje. Blijkt echter dat de ernstige problemen hardnekkig blijven en dat
de leerling aantoonbaar (methodegebonden toetsen en LOVS) niet of onvoldoende vooruit gaat, dan kan de
externe onderzoeker een dyscalculieverklaring verlenen. Deze verklaring is geldig voor de hele verdere
schoolcarrière van de leerling.
Bij deze verklaring geeft de externe onderzoeker aan welke faciliteiten en begeleiding de leerling nodig heeft.
Deze verklaring kan in principe alleen worden afgegeven voor leerlingen vanaf groep 6 en met voldoende
intelligentie. Bij jonge kinderen wordt tot aan eind groep 5 alleen een ERWD indicatie afgegeven.
Wanneer aanmelden voor onderzoek?
Aanmeldingscriteria Laatste drie achtereenvolgende meetmomenten Cito E scores.
Er is sprake van automatiseringsproblemen (Van Luit, 2012).
Bij leerlingen met een eigen leerlijn: ernstige achterstand t.o.v. leeftijd en/of opleidingsgenoten.
Minimaal 6 maanden planmatige en gespecialiseerde RT gehad. Er is gewerkt aan specifiek aantal doelen
welke geëvalueerd kunnen worden a.d.h.v. begin en eindmeting. Naast RT moet er ook sprake zijn geweest
16 Zorgplan dyscalculie
van adequate basisdidactiek en efficiënte differentiatievormen in de groep (goede afstemming tussen
rekenaanbod en rekenbegrip van leerlingen)
Verklaring meestal pas mogelijk eind groep 5/ begin groep 6.
Achterstanden Eind groep 8 sprake van achterstand van minimaal 2 jaar. Eind groep 8 score lager dan een C score op E6
toets Cito LOVS.
Midden groep 7 op de Cito E5 toets een score lager dan C.
Begin groep 6 een score lager dan C op Cito E4 toets.
Er is sprake van een leerrendement lager dan 67%.
Wat zal er onderzocht worden? Ernst van het rekenprobleem ( Cito LOVS, methodetoetsen, automatiseringsproblemen, procesonderzoek,
diagnostisch gesprek)
De leerbaarheid van de leerling middels een intelligentieonderzoek.
Onderzoek naar primair verklarende factoren in de informatieverwerking, zoals aandacht, geheugen,
executief functioneren (plannen en organiseren) en basale rekenvaardigheid.
Uitsluiten van secundaire oorzaken: taalproblematiek, werkhouding, intelligentie, sociaal emotionele
problemen of comorbiditeit met andere stoornissen (ADHD, faalangst, DCD, dyslexie).
Beoordeling van de hulp (hp) die gegeven is. Hoeveel extra hulp, inhoud van die hulp, resultaat.
Beoordeling van rekenonderwijs aan de leerling. Zijn er in het onderwijsaanbod factoren geweest die van
invloed kunnen zijn geweest op rekenontwikkeling van de leerling.
Diagnose Er is geen simpele test die uitspraken doet over het wel of niet bestaan van dyscalculie. Wanneer
rekenproblemen niet overgaan met extra oefening en het kind met andere vakken wel goed presteert, moet er
op taakniveau onderzoek worden gedaan. Dit betekent dat er onderzoek wordt gedaan naar de uitvoering van
rekentaken.
Onderzoek Een intelligentieonderzoek is niet meteen nodig. Er moet eerst gekeken worden hoe het kind een rekentaak
uitvoert en of de basisfeiten en procedures wel gekend en geautomatiseerd zijn. Ook moet nagegaan worden
of het kind voldoende onderwijs heeft gehad en of er bijvoorbeeld geen emotionele problemen zijn. Verder is
van belang te kijken naar de gebruikte rekenmethode en is ook het taalniveau van groot belang, want rekenen
is veel taliger dan vaak wordt gedacht.
Voor een diagnostisch onderzoek naar dyscalculie kunnen we terecht bij een daartoe geregistreerde
orthopedagoog (Orthopedagoog Generalist) of psycholoog (Registerpsycholoog K& J NIP) met
rekenspecialisatie. Ook het ambulatorium in Utrecht biedt gespecialiseerd onderzoek op dyscalculie.
Verklaring en dan? De leerling
Krijgt meer tijd bij opgaven en proefwerken. mag gebruik maken van een tafelkaart.
mag de rekenmachine gebruiken.
krijgt extra mondelinge uitleg/of kan mondeling worden overhoord
mag werken met voorgedrukte, aan het niveau van het kind aangepaste werkbladen.
mag gebruik maken van schema’s met mogelijke probleemoplossingsstrategieën.
Krijgt verminderd hoeveelheid werk.
Bij de deskundigenverklaring wordt vaak ook een dyscalculieverklaring afgegeven, waarin staat welke hulp en
voorzieningen de deskundige adviseert. De dyscalculieverklaring kan een leerling recht geven op extra
17 Zorgplan dyscalculie
faciliteiten bij het maken van toetsen en schoolexamens. De school bepaalt hierbij zèlf welke voorzieningen zijn
toegestaan.
8. Begeleiding In de fasen geel, oranje en rood is het van belang dat leerlingen goed worden begeleid. Het handelingsplan is
bedoeld voor de leraar om het onderwijs (de begeleiding) zo goed mogelijk te kunnen afstemmen op de
specifieke onderwijsbehoeften van de individuele leerling. Een goede begeleiding bestaat uit samenwerking
met alle betrokkenen.
De organisatie, planning en uitvoering van de begeleiding zijn beschreven in het zorgbeleid. De begeleiding
wordt ingepland in het model: groepsplan, werken met subgroepen, met daarbinnen individuele accenten. De
begeleiding van leerlingen in fase geel vindt plaats in subgroepen. Voor de afstemming van de begeleiding van
leerlingen in de fasen oranje en rood worden individuele momenten gecreëerd. De begeleiding wordt in
principe uitgevoerd door de leraar met ondersteuning van de interne rekenexpert. De begeleiding vindt zo veel
mogelijk plaats binnen de eigen groep. Soms kan een deel van de individuele begeleiding ook buiten de groep
worden uitgevoerd. Het streven is dat de leerling een vloeiende overgang ervaart tussen de inhoud en de
aanpak van de begeleiding en van de activiteiten in de groep. Dit vereist een goede afstemming van inhoud en
didactiek tussen alle betrokkenen. De begeleiding gaat uit van actieve betrokkenheid van de leerling. Het
groepsonderwijs wordt inhoudelijk uitgebreid en versterkt met elementen uit de begeleiding. Dat kan ook een
positieve uitwerking hebben op de andere leerlingen in de (sub)groep.
Voor de leerlingen in de fasen oranje en rood wordt een individueel handelingsplan opgesteld op basis van het
extern diagnostisch onderzoek. Dit plan beschrijft waaruit de begeleiding van de individuele leerling moet
bestaan. De interne rekenexpert en de groepsleraar stellen op basis hiervan een handelingsplan op. Dit omvat
de volgende componenten:
• doelen op lange en korte termijn;
• inhoud;
• werkwijze;
• uitvoering (planning en organisatie);
• evaluatie.
19 Zorgplan dyscalculie
Handige websites
Kwaliteitskaart durf te kiezen in doelen voor zwakke rekenaars
http://www.schoolaanzet.nl/uploads/tx_sazcontent/Kwaliteitskaart_Durf_te_kiezen_in_doelen_voor_zwakke_
rekenaars_01.pdf
Kwaliteitskaart scan rekenwiskunde onderwijs
http://www.schoolaanzet.nl/uploads/tx_sazcontent/Kwaliteitskaart_Scan_reken-wiskundeonderwijs.pdf
SLO
http://www.slo.nl/organisatie/recentepublicaties/paperekenen/
Kwaliteitskaart 10 tips voor betere rekenresultaten
http://www.schoolaanzet.nl/uploads/tx_sazcontent/Kwaliteitskaart_10_tips_voor_betere_rekenresultaten_01
Kwaliteitskaart instructievaardigheden rekenen
http://www.schoolaanzet.nl/uploads/tx_sazcontent/Kwaliteitskaart_Instructievaardigheden.pdf
Protocol ERWD
https://erwd.nl/protocol/primair-onderwijs
20 Zorgplan dyscalculie
Bijlage 1 : Stappenplan volgens protocol ERWD
Stap 1:
Leerkracht
Goed rekenonderwijs
Effectief rekenonderwijs
1. Werk planmatig met de methode. 2. Stel realistische doelen, uitgaande van leerlijnen en tussendoelen. 3. Besteed voldoende aandacht aan het oefenen en automatiseren van basisvaardigheden (ook
in de bovenbouw). 4. Bied gedegen verlengde instructie voor risicoleerlingen. 5. Zorg voor een goed didactisch-pedagogisch klimaat voor elke leerling op basis van de
basisbehoeften relatie competentie autonomie.
Wat doet ertoe voor de zwakke rekenaar
1. Meer instructie- en oefentijd (betekent soms minder aanbod dus vertragen op de gemiddelde leerlijn).
2. Liefst pre-teaching, anders verlengde instructie. 3. Directe instructie (strategisch model): activeren voorkennis en motiveren voor de leertaak,
instructie – begeleid inoefenen – zelfstandig oefenen. 4. Deelvaardigheden expliciet inoefenen maar wel binnen het impliciet aanbieden van
rekenconcepten. 5. Uitgebreide begeleide inoefening, korte perioden van zelfstandig werken. 6. Dagelijks automatiseringsoefeningen wanneer passend bij cognitief profiel van de leerling en
op eigen niveau. 7. Directe procesgerichte feedback.
Evaluatie:
Afname Cito toets Rekenen volgens richtlijnen van het Cito-LVS.
Stap 2:
Leerkracht
Extra ondersteuning binnen de groep (voor de leerlingen die C-D-E of IV- V scoorden):
1. Een effectieve verlengde rekeninstructie kenmerkt zich door een goede opbouw (de leerlijn volgend) en is doelgericht.
2. Directe instructie (strategische model): activeren voorkennis, motivatie voor de leertaak, begeleide inoefening, zelf de handeling verwoorden, kort zelfstandig verwerken, verder oefenen (herhalen).
3. Aanbieden basisstrategie gebaseerd op het handelingsmodel uit het ERWD protocol en waarbij gebruik gemaakt wordt van handelen met materialen en/of modellen (bijv. fiches, splitsbox, eierdozen, rekenrek, kralenketting, lege getallenlijn, geld, breukenstroken enz.)
4. Verlagen van de moeilijkheid door het abstractieniveau van de som te verlagen (handelend of schematiseren). Investeren in opbouw inzicht en handelend kunnen uitvoeren i.p.v. oneindig oefenen van ‘kale sommen’. Bedenk hierbij dat verliefde harten, splitsbloemen en tweelingsommen ook abstract niveau is!! (zie handelingsmodel).
5. Begeleid inoefenen met de leerlingen, leerlingen laten verwoorden en geven van procesgerichte feedback op de uitgevoerde rekenhandeling.
6. Proberen te komen tot steeds verder verkorten en abstraheren van de rekenhandeling op basis van het handelingsmodel.
Stap 3:
Leerkracht
/ IB/ RT/
rekenspec
ialist
Observaties en diagnostische gesprekken:
Leerkracht observeert dagelijks door de bril van het drieslagmodel en het handelingsmodel. Leerkracht voert korte diagnostische gesprekjes tijdens de instructie/na de verwerking/na de toets.
Specifieke interventies
De intern begeleider/ rekenspecialist voert diagnostische gesprekken a.d.h.v. het
21 Zorgplan dyscalculie
drieslagmodel en het handelingsmodel om niveau van de leerling te bepalen en te bepalen
aan welke doelen gewerkt moet worden tijdens extra instructiemomenten (bijv. RT).
Extra instructie- en oefenmomenten (minimaal 1 uur extra (2x30 min) door opgeleid RT-
er/leerkracht/rekenspecialist)
Drieslag-model
Wat gebeurt er bij deze leerling:
• Bij het plannen=betekenis verlenen?
• Bij de uitvoering (rekenen op zich)?
• Bij de reflective (controle)?
Handelingsmodel
Is de leerling in staat de handelingen van
een som te verwoorden (op alle niveaus
van een aangeboden opdracht)?
Goede rekeninterventies blijven zo dicht mogelijk bij de gebruikte methode en
maken gebruik van de extra materialen (kopieerbladen, extra oefenbladen)
die de methode biedt, ook uit voorgaande jaren. Gebruik geen materialen
die andere werkwijzen gebruiken of aanleren dan kinderen dagelijks gebruiken
vanuit de methode.
Aanvullend sluit tot nu toe Maatwerk het meest aan bij de reguliere methodes.
Pas op met materialen van ‘Met sprongen vooruit’ in groep 3 omdat deze
snel inzetten op te abstract (automatiseren) niveau.
Stap 4:
IB/
rekenspec
ialist
Begeleide
r Passend
Onderwijs
of SP V&V
Aanvraag begeleiding t.b.v. de rekenontwikkeling van een leerling
De intern begeleider ( met toestemming van ouders) kan een consultatie aanvragen bij de
schoolpsycholoog van Vechtstreek en Venen of bij het samenwerkingsverband Passenderwijs als
het gaat om:
Rekenonderzoek leerling ter bepaling van niveau van de leerling; Observaties van leerling tijdens rekenles (In hoeverre is de instructie afgestemd op wat de
leerling nodig heeft?) ; Formuleren specifieke onderwijsbehoeften van de leerling op rekengebied; Indien nodig hulp bij het opstellen van een ontwikkelingsperspectief voor rekenen.
Extra begeleiding wanneer vermoeden bestaat van dyscalculie: Minimaal 6 maanden en minimaal 1 uur per week individuele rekenhulp door een daartoe geschoolde deskundige plannen (blz. 46 protocol DDG) zodat didactische resistentie kan
22 Zorgplan dyscalculie
worden aangetoond. Rekenhulp is effectief wanneer op dezelfde toets na 6 mnd. een vooruitgang van meer dan vier mnd. (plannen in vaardigheidsscores) wordt geboekt t.o.v. het vorige meetmoment. Intensiteit begeleidingstraject wordt afgestemd in overleg met school en ouders.
Beslismoment verwijzing extern rekenonderzoek:
Wanneer gedacht wordt aan dyscalculie dan worden de volgende punten besproken en overdacht:
Is rekenen een geïsoleerd leerprobleem? Is er sprake van een discrepantie met de overige vakgebieden? Heeft de leerling op de laatste drie achtereenvolgende meetmomenten van de Cito E- of D-scores (V)
behaald? (Leerlingen met een eigen leerlijn afzetten tegen niveau klasgenoten. Bij hoogbegaafde leerlingen hoeft er niet per se sprake te zijn van E- of D- scores (V); n.b. rekenproblemen komen niet vaak voor bij hoogbegaafde leerlingen)
Is er sprake van ernstige achterstand t.o.v. leeftijd- en/of opleidingsgenoten. Zittenblijvers vergelijken met klasgenoten.
Heeft er minimaal 6 maanden en minimaal 1 uur per week individuele rekenhulp plaatsgevonden, zodat didactische resistentie kan worden aangetoond?
De rekenhulp is effectief wanneer op dezelfde toets na 6 mnd. een vooruitgang van meer dan vier mnd. wordt geboekt t.o.v. het vorige meetmoment.
Bij een IQ score tussen 71 en 85 is de rekenhulp effectief als de vooruitgang 3 mnd. of meer bedraagt t.o.v. eerst meting. (N.B. Voor toekenning van een dyscalculieverklaring aan leerlingen met IQ tussen 71 en 85 bestaat geen
wetenschappelijke evidentie.)
Criterium van ernst:
Er is sprake van een significante achterstand wat betreft automatisering van de basale rekenvaardigheden t.o.v. leeftijd- en/of opleidingsgenoten en
Er is sprake van een significante achterstand wat betreft de beheersing van de inhoud van de rekendomeinen.
Om te kunnen spreken van dyscalculie moet aan het eind van de basisschool sprake zijn van een achterstand van
minimaal twee jaar ( Er is sprake van een leerrendement lager dan 67 % ):
- voor eind groep 8 score < Cito E6 IV score of C score.
- voor midden groep 7: score < E5 IV score of C score.
- voor begin groep 6: score <E4 IV score of C score.
In principe wordt dyscalculie zelden eerder vastgesteld dan eind groep 5 of begin groep 6. Eerder kan
maar is afhankelijk van uitblijvende effectiviteit van vroegtijdige interventie en uitsluiten van een
algemene ontwikkelings- of leerstoornis. Bij jonge kinderen wordt ( volgens protocol) tot aan eind groep
5 alleen een ERWD indicatie afgegeven en begeleidingsadviezen opgesteld.
Van belang is altijd dat het rekenonderwijs eerst in optima forma aangeboden moet zijn.
Criterium van achterstand:
Er is sprake van een significante rekenachterstand t.o.v. datgene wat op basis van de individuele ontwikkeling
van de persoon verwacht mag worden. Een intelligentietest kan afgenomen worden om na te gaan of de
rekenproblemen worden verklaard door verminderde leercapaciteiten.
Criterium van didactische resistentie:
Er is sprake van een hardnekkig rekenprobleem dat resistent is tegen gespecialiseerde hulp. (Schoolgegevens en
procesonderzoek). Er is minimaal 6 maanden en minimaal 1 uur per week individuele rekenhulp geboden door
een daartoe geschoolde deskundige. Er is systematisch (met begin en eindmeting) gewerkt aan een specifiek
aantal doelen.
Om dyscalculie te kunnen vaststellen moet uit onderzoek blijken dat aan alle drie onderkennende criteria is
23 Zorgplan dyscalculie
voldaan. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van verschillende tests, procesonderzoek en een evaluatie van de
schoolgegevens.
Een rekenonderzoek kan helpen bepalen of het rekenprobleem van een leerling mogelijk ernstig genoeg is om
een dyscalculieonderzoek te laten doen. Het rekenonderzoek bevat ten minste de volgende onderdelen:
Bepalen van rekenproblemen t.a.v. geautomatiseerde kennis. Afname TTA: op basis van normering of percentielscore kan vastgesteld worden of sprake is van een significante achterstand op het gebied van automatiseren van plus, min, keer en deelsommen.
Onder de rekendomeinen worden de Cito domeinen Getallen en bewerkingen, Verhoudingen,
breuken, procenten en Meten, meetkunde tijd en geld verstaan. Met betrekking tot het criterium
op dit gebied zijn de prestaties, die de leerling op deze domeinen laat zien zowel met
(automatiseren) als zonder tijdsdruk, bepalend voor de achterstand. Het accent van de
problematiek ligt tenminste op het domein Getallen en bewerkingen.
Aanvullend wordt door procesonderzoek (bijv. met een bij het niveau van de leerling passende Cito-toets uit het LOVS of afname ZAREKI) de kennis van de leerling nagegaan met betrekking tot telvaardigheden, getallennotatie, getal benoemen, splitsen tot 10, erbij- en eraf sommen tot 5, 10, 100, en 1000 en plaatsen van getallen op een getallenlijn.
Stap 5:
Externe
instantie
Of
SP V&V
Aanvraag diagnose door ouders
Wanneer je als school denkt dat voldaan wordt aan de drie criteria (criterium van ernst, criterium
van achterstand en criterium van didactische resistentie) kan besloten worden om een
dyscalculieonderzoek aan te vragen. Ouders moeten de aanvraag voor zo´n onderzoek doen.
Aanvraag doen door invullen van aanmeldfomulier voor reken- of dyscalculieonderzoek (bv. bij het Ambulatorium Utrecht, Schoolbegeleidingsdienst, Rekencentrale te Amsterdam).
De schoolpsycholoog van Vechtstreek en Venen kan ook onderzoek doen naar dyscalculie. Zij is geregistreerd Jeugdpsycholoog K& J NIP met aanvullend specialisatie op diagnostiek dyscalculie. Aanvraag doen door invullen van aanmeldformulier voor reken-dyscalculieonderzoek.
Aangevuld met:
Verslag rekenonderzoek. Cito LVS uitdraai van alle vakken gedurende de hele schoolloopbaan. Handelingsplannen en evaluaties van de 6 maanden specifieke hulp, verslagen aanwezige
hulp / OPP. Eventueel aanwezig verslag intelligentieonderzoek of andere psychologische
onderzoeksverslagen.
De ouders zijn verantwoordelijk voor de overdracht van het dossier aan de onderzoekende
instantie.
24 Zorgplan dyscalculie
Bijlage 2 : Goed rekenwiskunde onderwijs
http://www.masterplandyscalculie.nl/docs/handreiking-placemat-dyscalculie-po.pdf
26 Zorgplan dyscalculie
4. Basisondersteuning
Basisondersteuning is feitelijk het aanbod op het gebied van passend onderwijs en ondersteuning, dat van alle
basisscholen in het samenwerkingsverband verwacht mag worden. Bij het beschrijven van het aanbod
van basisondersteuning kan de indeling, die gebruikt wordt in het Referentiekader, behulpzaam zijn. Deze
indeling gaat uit van een afspraak over basisondersteuning op basis van vier onderdelen:
1. Basiskwaliteit: de kwaliteit op basis waarvan de inspectie voor het onderwijs een school een
basisarrangement verstrekt.
2. De onderwijsondersteuningsstructuur op school: de aanwezige expertise in het team en de
samenwerking met andere scholen en ketenpartners. Hier worden ook de preventieve
programma's van de ketenpartners vanuit welzijn en jeugdhulp omschreven, die gericht zijn
op opgroei- en opvoedproblemen (bijvoorbeeld vanuit het Centrum voor Jeugd en Gezin).
3. Planmatig werken: het structureel en planmatig werken aan en verbeteren van de indicatoren Zorg
en begeleiding uit het toezichtskader van de inspectie van het onderwijs.
4. Preventieve en licht curatieve interventies: Onder preventie verstaan we de basisondersteuning
voor alle leerlingen die er op is gericht om tijdig leerproblemen en opgroei- en opvoedproblemen
te signaleren. Onder licht curatieve interventies verstaan we lichte ondersteuningsarrangementen
voor bijvoorbeeld dyslexie/dyscaculie of meer of minder dan gemiddelde intelligentie, de fysieke
toegankelijkheid van het schoolgebouw en een medisch protocol. In zowel de preventieve als de
licht curatieve zin worden er afspraken gemaakt met de gemeenten.
Onder de basisondersteuning vallen niet enkel specifieke ondersteuningsmogelijkheden van de school, maar
tevens preventieve ondersteuning en maatregelen die bedoeld en/of beschikbaar zijn voor alle leerlingen.
Daarbij kan gedacht worden aan IB, RT, inzet van deskundigen en/of materialen in de school. Het niveau van de
basisondersteuning wordt beschreven in zowel het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband als in
het schoolondersteuningsprofiel van elke school en behoort vastgesteld te worden door de samenwerkende
besturen binnen het samenwerkingsverband.