117
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2010-2011 Eerste examenperiode Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West-Vlaamse consulentenwerking Een voorbeeld van good practice in Vlaanderen?! KAREN ROELS Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van master in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting orthopedagogiek promotor: prof. dr. G. Van Hove begeleider: L. Claes commissaris: dr. G. Roets

Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

  • Upload
    others

  • View
    0

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2010-2011

Eerste examenperiode

Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de

West-Vlaamse consulentenwerking Een voorbeeld van good practice in Vlaanderen?!

KAREN ROELS

Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van master in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting orthopedagogiek

promotor: prof. dr. G. Van Hove

begeleider: L. Claes commissaris: dr. G. Roets

Page 2: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Ondergetekende, Karen Roels,

geeft toelating tot het raadplegen van de masterproef door derden.

Page 3: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

ABSTRACT

Mensen met een verstandelijke beperking en bijkomende gedragsmatige en/of psychische

problemen vindt moeilijk aansluiting in het Vlaamse hulpverleningslandschap. Zowel

hulpverleners in de geestelijke gezondheidszorg als in de gehandicaptensector voelen zich

onbekwaam om deze doelgroep te ondersteunen. Vanuit die nood aan ondersteuning is er,

zo’n 15 jaar geleden, per provincie een consulentenwerking opgericht.

Consulentenwerkingen zijn laagdrempelige, ambulante netwerken van

(ervarings)deskundigen uit de geestelijke gezondheidszorg en de gehandicaptensector, die

omgevingsondersteuning bieden in vastgelopen situaties van mensen met een verstandelijke

beperking. Ze zijn een provinciaal meldpunt voor alle personen met een verstandelijke

beperking, hun natuurlijk netwerk en organisaties die hen ondersteuning bieden. Anno 2011

erkent het beleid het belang van deze werking, maar wordt tevens op een evaluatie

aangedrongen. Deze masterproef wil hierbij een aanzet tot een kwalitatieve evaluatie zijn,

door middel van het onderzoeken van de potentiële meerwaarde van de

consulentenwerking, op zowel micro-, meso- als macroniveau. Een tweede onderzoeksvraag

gaat mogelijke tips ter verbetering van de werking na. Als case study worden zes consulten

uit de West-Vlaamse consulentenwerking, Ampel, onderzocht. Meer bepaald werden, na

veldonderzoek en een dossieranalyse, semi-gestructureerde interviews afgenomen van vier

ouders, zes hulpverleners en vier externe consulenten die met Ampel in aanraking zijn

gekomen. In de discussie komen op basis van de onderzoeksresultaten enkele reflecties met

betrekking tot de ruimere werking en het beleid aan bod. Tot slot worden enkele

beperkingen en suggesties voor volgend onderzoek opgesomd.

Karen Roels

Promotor: prof. dr. G. Van Hove

Begeleider: L. Claes

Page 4: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 4

Voorwoord

Nadat ik een stageplaats had gevonden bij Ampel, de West-Vlaamse consulentenwerking en

wat meer uitleg had gekregen over wat die dienst nu precies inhield, was mijn interesse in

de doelgroep en de werking gewekt. Het behoefde dan ook geen twijfel toen ik het

onderwerp van deze masterproef gepresenteerd kreeg. De consulentenwerking leren

kennen, is niet evident. Ik heb dan ook het geluk gehad om ze zowel op wetenschappelijke

manier, als in de praktijk, te leren kennen.

In de eerste plaats wil ik dan ook Tine Morisse en Trees Vangansbeke van Ampel bedanken

om mij de mogelijkheid te geven zoveel bij te leren op stage over de doelgroep en de manier

van werken. Daarnaast kon ik bij hen terecht voor allerhande vragen wat betreft deze

masterproef.

Daarnaast wil ik ook Leen Blontrock en Stéphanie Danckaert bedanken voor hun snelle

antwoorden op mijn vragen over de consulentenwerkingen in Oost-Vlaanderen en Vlaams-

Brabant en Brussel en voor hun vriendelijke woorden van steun tijdens heel dit proces.

Bedankt ook om me zo welwillend op te nemen in jullie groep tijdens het voorbereiden van

de studiedag van de consulentenwerkingen in het najaar van 2010. Op die manier leerde ik

uit eerste hand waar de consulentenwerkingen voor staan.

Lien Claes heeft me tijdens het schrijven van deze masterproef zeer sterk begeleid. Bedankt

voor de stapels literatuur, voor de vriendelijke bedenkingen bij wat ik schreef, voor de vele

ideeën wat betreft inhoud en structuur en niet in het minst om me gerust te stellen wanneer

ik teveel ineens wou doen.

Mijn dank gaat ook uit naar mijn promotor, prof. dr. Geert Van Hove, die me – misschien

onbewust – in de richting van de consulentenwerkingen gewezen heeft en voor zijn

bemoedigende woorden op informele momenten.

Bedankt ook aan de coördinatoren van het Steunpunt Expertisenetwerken en aan de heer

Penders om me wat helderheid te bieden in de zoektocht naar een overzicht van de diensten

Page 5: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 5

en organisaties die in Vlaanderen voor de in deze masterproef besproken doelgroep

bestaan.

Vervolgens wil ik de sterren uit dit onderzoek hartelijk bedanken: de mama’s van B., J., A. en

N., de hulpverleners A., S., H., D. en C. en E., D., B. en L., die als externe consulent bij de

consulten betrokken waren. Bedankt voor jullie tijd, de vriendelijke ontvangst die ik bij elk

van jullie gekregen heb en jullie enthousiasme om jullie verhaal te doen!

Tenslotte wil ik nog mijn vriend Adriaan, vrienden en familie bedanken voor het luisteren

naar mijn eindeloze verhalen en bedenkingen. Bedankt voor de steun en voor het nalezen

van deze masterproef!

Karen Roels, mei 2011

Page 6: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 6

“Nee, maar ‘k vind dat je iemand hebt die in je gelooft en respect toont tegenover de ouders

en tegenover het kind – om het kind, ja, het leven aangenamer – zo aangenaam mogelijk te

maken, dat is sterk toch hé.”

(E., ouder)

Page 7: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 7

Inhoudsopgave

Voorwoord ________________________________________________________________ 4

Inhoudsopgave _____________________________________________________________ 7

Hoofdstuk 1: Inleiding ______________________________________________________ 10

1.1. Probleemstelling ________________________________________________________ 11

1.2. Onderzoeksvragen_______________________________________________________ 13

1.3. Structuur ______________________________________________________________ 14

Hoofdstuk 2: De doelgroep ___________________________________________________ 16

2.1. Verstandelijke beperking _________________________________________________ 16

2.2. Psychische en gedragsmatige problemen ____________________________________ 17

2.3. Prevalentie _____________________________________________________________ 19

Hoofdstuk 3: Internationale situering __________________________________________ 20

3.1. Het VN verdrag inzake de rechten van personen met een handicap _______________ 20

3.2. Vergelijking van de consulentenwerking met de buurlanden _____________________ 22

Hoofdstuk 4: Het Vlaamse hulpverleningslandschap ______________________________ 26

4.1. Het beleid _____________________________________________________________ 26

4.1.1. Het beleid van het ministerie van Welzijn, volksgezondheid en gezin _____________________ 26

4.1.2. Pact 2020 _____________________________________________________________________ 30

4.2. De huidige Vlaamse ondersteuningsvormen __________________________________ 31

4.2.1. Complexiteit van het hulpverleningsaanbod voor de doelgroep _________________________ 32

4.2.2. Gevolgen voor de (hulpverlenings)relatie ___________________________________________ 34

Hoofdstuk 5: De consulentenwerking in Vlaanderen ______________________________ 35

5.1. Ontstaan: waarom en hoe? _______________________________________________ 35

5.2. Doelstellingen en opdracht ________________________________________________ 35

5.3. Werkwijze _____________________________________________________________ 36

5.4. Erkenning ______________________________________________________________ 38

Hoofdstuk 6: De consulentenwerking in West-Vlaanderen _________________________ 40

Page 8: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 8

6.1. Ontstaan en structuur van Ampel __________________________________________ 40

6.2. Gedachtegoed __________________________________________________________ 41

6.2.1. Došen: Ontwikkelingsdynamische visie _____________________________________________ 42

6.2.2. Heijkoop: Vastgelopen situaties ___________________________________________________ 45

6.2.3. Van Gennep: Het burgerschapsparadigma __________________________________________ 47

6.2.4. McGee: Gentle Teaching _________________________________________________________ 48

6.2.5. Schalock: Quality of Life _________________________________________________________ 49

Hoofdstuk 7: Onderzoeksopzet _______________________________________________ 52

7.1. Kwalitatief onderzoek als methode _________________________________________ 52

7.2. Case study _____________________________________________________________ 54

7.2.1. Veldonderzoek ________________________________________________________________ 54

7.2.2. Steekproef ____________________________________________________________________ 55

7.2.3. Dossieranalyse _________________________________________________________________ 57

7.2.4. Semi-gestructureerde interviews __________________________________________________ 57

7.2.5. Analyse_______________________________________________________________________ 59

Hoofdstuk 8: Resultaten _____________________________________________________ 61

8.1. Onderzoeksvraag 1 ______________________________________________________ 61

8.1.1. Microniveau ___________________________________________________________________ 61

8.1.1.1. Externe blik ______________________________________________________________ 61

8.1.1.2. Expertise ________________________________________________________________ 63

8.1.1.3. Beleving van de werking van Ampel ___________________________________________ 64

8.1.1.4. Samenwerking met externe consulenten _______________________________________ 67

8.1.1.5. Werkwijze van Ampel ______________________________________________________ 68

8.1.1.6. Tijdsduur en intensiviteit ____________________________________________________ 72

8.1.1.7. Ampel als team ___________________________________________________________ 74

8.1.2. Mesoniveau ___________________________________________________________________ 74

8.1.2.1. Casusoverschrijdende werking _______________________________________________ 75

8.1.2.2. Werken met het team ______________________________________________________ 75

8.1.2.3. Het overbrengen van expertise _______________________________________________ 76

8.1.2.4. Ampel als “boodschapper” __________________________________________________ 77

8.1.3. Macroniveau __________________________________________________________________ 77

8.1.3.1. Ampel als ambulante oplossing ______________________________________________ 78

8.1.3.2. Ampel als laagdrempelige (goedkope) dienst ___________________________________ 79

8.1.3.3. Ampel als dienst met een groot (informeel) netwerk _____________________________ 79

8.1.3.4. Ampel in vastgelopen situaties/als laatste redmiddel _____________________________ 80

Page 9: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 9

8.1.3.5. Ampel als intensieve tussenkomst ____________________________________________ 81

8.2. Onderzoeksvraag twee ___________________________________________________ 81

8.2.1. Duidelijke afspraken op voorhand _________________________________________________ 82

8.2.2. Sensibiliseren versus middelen ____________________________________________________ 82

8.2.3. Verzekeren dat iedereen betrokken wordt __________________________________________ 83

8.2.4. De doelgroep afbakenen _________________________________________________________ 83

8.2.5. Evaluatie aan de hand van het aanmeldingsformulier? ________________________________ 83

8.2.6. Draagkracht van de medewerkers van Ampel ________________________________________ 84

Hoofdstuk 9: Discussie en conclusie ____________________________________________ 85

9.1. Discussie ______________________________________________________________ 85

9.1.1. Meerwaarde van de West-Vlaamse consulentenwerking? ______________________________ 85

9.1.2. Reflecties op microniveau ________________________________________________________ 87

9.1.2.1. Kookboek versus reisgids ___________________________________________________ 87

9.1.3. Reflecties op mesoniveau ________________________________________________________ 88

9.1.3.1. Communities of Practice ____________________________________________________ 88

9.1.3.2. Betrokkenheid als wisselwerking _____________________________________________ 89

9.1.4. Reflecties op macroniveau _______________________________________________________ 90

9.1.4.1. Bouwen aan een netwerk: een vergelijking met het case management ______________ 90

9.1.4.2. De consulentenwerking als “verbindende buitenstaander” ________________________ 91

9.1.4.3. Kortdurend proces als kracht of valkuil? _______________________________________ 91

9.1.4.4. Betaalbare expertise? ______________________________________________________ 92

9.1.4.5. Discretionaire ruimte versus evidence based practice ____________________________ 94

9.1.5. Naar een integratieve handelingsorthopedagogiek… __________________________________ 95

9.2. Beperkingen van het onderzoek ____________________________________________ 96

9.3. Suggesties voor volgend onderzoek _________________________________________ 97

Bibliografie _______________________________________________________________ 99

Bijlagen _________________________________________________________________ 109

Bijlage 1: Informed consent _____________________________________________________ 109

Bijlage 2: Leidraad ouders-voorziening ____________________________________________ 111

Bijlage 3: Leidraad externe consulenten ___________________________________________ 115

Page 10: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 10

Hoofdstuk 1: Inleiding

In deze masterproef wordt de meerwaarde van de consulentenwerkingen in Vlaanderen

onderzocht.

Uit de scriptie van Jooren (2008) en het artikel “Consulentenwerking, essentiële schakel in

de geestelijke gezondheidszorg voor personen met een verstandelijke beperking…?!” (Claes

et al., 2010), kan de volgende omschrijving van wat een consulentenwerking is, gedestilleerd

worden:

Consulentenwerkingen zijn laagdrempelige, ambulante netwerken van

(ervarings)deskundigen uit de geestelijke gezondheidszorg en de gehandicaptensector, die

omgevingsondersteuning bieden in vastgelopen situaties van mensen met een verstandelijke

beperking. Ze zijn een provinciaal meldpunt voor alle personen met een verstandelijke

beperking, hun natuurlijk netwerk en organisaties die hen ondersteuning bieden.

De keuze voor dit onderwerp is te verantwoorden vanuit maatschappelijk opzicht. De

doelgroep van de consulentenwerkingen bestaat uit personen met een verstandelijke

beperking en bijkomende gedragsmatige en/of psychische problemen. In het Vlaamse

hulpverleningslandschap is ondersteuning aan dergelijke vastgelopen situaties niet evident.

Ondanks enkele uitzonderingen, die verder in deze masterproef aangehaald worden, voelen

hulpverleners in zowel de gehandicaptensector als de geestelijke gezondheidszorg zich over

het algemeen onbekwaam om deze doelgroep te ondersteunen (Došen, Gardner, Griffiths,

King, & Lapointe, 2008; Jooren, 2008; Vandeurzen, 2010a) .

De meeste consulentenwerkingen zijn ongeveer 15 jaar geleden ontstaan, maar van een

structurele erkenning is pas sinds 1 januari 2011 sprake (Steunpunt Expertisenetwerken vzw,

2011). De consulentenwerkingen in Antwerpen en Limburg zijn in het verleden reeds

gestopt, maar starten nu terug op. Een evaluatie dringt zich op. Het evidence-based denken

bepaalt het beleid immers steeds meer (Vandeurzen, 2009). Nieuwe initiatieven worden

daartoe bewuster aan de hand van welbepaalde criteria opgezet. Projecten die al lopen,

worden getoetst op hun efficiëntie en effectiviteit en aan de hand van die evaluatie verder

gezet of gestopt.

Page 11: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 11

De kwaliteitseisen stijgen – ook door de gebruikers – en dus moeten diensten transparanter

worden: het moet duidelijk zijn wat werkt en hoe iets werkt. Organisaties moeten hun

processen beschrijven, (zelf)evaluatie-instrumenten hanteren, omgaan met

tevredenheidsmetingen, voldoen aan kwaliteitsstandaarden, …

Een masterproef over dit onderwerp bleek nodig om de meerwaarde van de

consulentenwerkingen ten opzichte van het huidige aanbod in Vlaanderen te onderzoeken.

Op basis van zowel vragen uit de praktijk, als een literatuurstudie – die in de volgende

hoofdstukken wordt weergegeven – werd volgende probleemstelling werkelijkheid.

1.1. Probleemstelling

Het belang van een samenwerking tussen de geestelijke gezondheidszorg en de

gehandicaptensector, wordt alsmaar meer duidelijk. Vandeurzen (2009) geeft aan dat er

voor de doelgroep van personen met een verstandelijke beperking en bijkomende

gedragsmatige en/of psychische problemen weinig mogelijkheden tot ondersteuning

bestaan. Hij pleit voor een uitbreiding van de consulentenwerkingen, naast uitzicht op

ambulante therapie en residentiële opvangmogelijkheden (Vandeurzen, 2010a).

Zoals Lunenborg (2009) aangeeft in haar vergelijkende studie van consulentenwerkingen in

verschillende landen, werden de consulentenwerkingen in Vlaanderen, ten tijde van haar

onderzoek, niet structureel gesubsidieerd. Hoewel dit sinds 1 januari 2011 (Steunpunt

Expertise Netwerken vzw, 2011) veranderd is, blijft dit een reden waarom de

consulentenwerkingen geen centrale regie en dus geen eenheidsbeleid hebben: het is

afhankelijk van de provincie en de privé-financiering welke middelen er vrijkomen om de

werking op te zetten en vooral te behouden (Claes et al., 2010; Lunenborg, 2009). Lunenborg

(2009) gaf in haar vergelijkende studie ook aan dat bij drie van de vier teams aan de

aanmeldende instantie werd gevraagd om de experthulp te betalen. Financiering verwordt

aldus tot een probleem wanneer de overheid niet tussenkomt. Het feit dat de

consulentenwerkingen in Limburg en Antwerpen – door gebrek aan financiering – een

tijdlang werden stopgezet, illustreert die problematiek. Lunenborg (2009) argumenteert dat

ondersteuning aan de consulentenwerkingen als deel van het nationaal beleid ervoor kan

Page 12: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 12

zorgen dat personen met een verstandelijke beperking en bijkomende problemen niet uit de

hulpverlening worden uitgesloten.

Hoewel onderzoek dat belang aantoont en er ook beleidsmatig stelling wordt ingenomen dat

de consulentenwerkingen een belangrijk deel dienen uit te maken van het

hulpverleningslandschap, zijn er in de praktijk aldus nog enkele knelpunten te melden.

Bovendien waait er al enkele jaren een nieuwe wind in de non-profit sector, met name de

vraag naar markteconomische principes (Vanderplasschen, Vandevelde, Claes, Broekaert, &

Van Hove, 2007), waarmee die sector zich spiegelt aan de profit-sector (Broekaert, De Fever,

Schoorl, Van Hove, & Wuyts, 1997). De cliënt wordt steeds mondiger; hij wordt een actieve

partner in het proces. De overheid speelt hierop in door de diensten en voorzieningen die ze

subsidieert steeds grondiger te bevragen met betrekking tot kwaliteit. De tevredenheid van

de gebruiker moet gemaximaliseerd worden. Via het kwaliteitsdecreet wordt geëist dat deze

tevredenheid getoetst wordt. Daarnaast moeten de ingezette middelen periodiek

geëvalueerd worden en moeten kwaliteitsaudits gepland en geïmplementeerd worden

(Vanderplasschen et al., 2007; Vandeurzen, 2009). Hierbij wil de overheid een sociale

markteconomie nastreven, waarbij de nadruk op de actieve rol van de overheid in de

economie wordt gelegd. De overheid heeft als taak de kwaliteit, de beschikbaarheid en de

betaalbaarheid van de door haar erkende en/of gesubsidieerde zorginitiatieven te bewaken

(Vandeurzen, 2009). Zo ontstaat de nood aan evidence-based werken (Perry & Weiss, 2007;

Schalock et al., 2009; Vanderplasschen et al., 2007). Vanderplasschen et al. (2007) merken

hierbij op dat het belangrijk is niet voorbij te gaan aan een aantal basisprincipes van goede

welzijns- en gezondheidszorg, zoals onder andere recht op zorg, differentiatie van het

zorgaanbod, keuzevrijheid, vraaggestuurde zorg en levenskwaliteit van de cliënt. Verder

geven deze auteurs aan dat het opstellen van een reorganisatie binnen de geestelijke

gezondheidszorg staat of valt met de afspraken tussen de federale en

gemeenschapsoverheden. Het verwerken van voorstellen verloopt hierbij zeer traag en

daarenboven kan een akkoord tenietgedaan worden wanneer slechts één minister weigert

om zijn goedkeuring te geven (Jooren, 2008).

De overheid wil aldus waar voor haar geld: wanneer er bewijzen kunnen worden geleverd

dat de consulentenwerkingen draaien – dat wil zeggen: de test der evaluatie doorstaan – kan

Page 13: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 13

een financiering misschien overwogen worden. Echter, zonder adequate werkingsmiddelen

is het voor de consulentenwerkingen allesbehalve evident om aan de hoge eisen van de

overheid te voldoen. Dat kan als een wisselwerking worden gezien. Momenteel evalueert

men de consulten1 zes maanden nadat het consult beëindigd werd. Hiertoe wordt een

gesprek opgestart met de cliënt en zijn omgeving, waarbij de klemtoon op het vervolg van

het verhaal van de cliënt ligt: “Hoe is de situatie nu? Hebben de adviezen geholpen? Worden

ze opgevolgd? Hoe kijkt men terug op het proces van het consult?” De manier waarop de

consulentenwerking functioneert, wordt echter niet grondig herbekeken. Evaluatie gebeurt

vaak indirect: wanneer men terugbelt naar de consulentenwerking, worden de consulenten

op de hoogte gebracht van de situatie. Men belt echter vooral terug wanneer het probleem

zich opnieuw voordoet, of wanneer een nieuw probleem op de voorgrond is getreden. Als

men dus niet belt, kan men ervan uitgaan dat alles goed verlopen is (Vangansbeke, T., &

Morisse, T. (16/03/2010), mondelinge communicatie). De vraag naar een evaluatie van de

werking komt bijgevolg ook van de consulentenwerkingen zelf. Alleen door het proces dat de

cliënten doormaken te evalueren, kunnen de consulentenwerkingen hun werking op punt

stellen en de cliënten beter van dienst zijn. Ook volgens Broekaert et al. (2008) moet

gehandeld worden via beeldvorming, interpretatie, planning, handeling én evaluatie.

1.2. Onderzoeksvragen

Vanuit de nood aan evidence-based werken en de nood aan financiering en erkenning

enerzijds en de noodzaak om voor personen met een verstandelijke beperking en

bijkomende gedragsmatige en/of psychische problemen en hun omgeving handvaten te

bieden om uit hun vastgelopen situatie te geraken anderzijds, komt het belang naar voor om

een evaluatie op te zetten van de consulentenwerkingen in Vlaanderen. Met voorliggend

masterproefonderzoek wordt gepoogd daaraan een bijdrage te leveren.

Het onderzoek vond plaats in de West-Vlaamse consulentenwerking, Ampel. Hoewel de

consulentenwerkingen historisch los van elkaar zijn ontstaan en er op die manier verschillen

in wijze van werken zijn gegroeid, zijn de ontstaansgronden op dezelfde principes gebaseerd.

1 Dit zijn de ondersteuningsprocessen die de consulentenwerking opzet. Verder in deze masterproef wordt hier

uitgebreider op ingegaan.

Page 14: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 14

Het zijn die principes die in deze masterproef geëvalueerd worden. Er zullen dan ook

voorzichtige conclusies voor alle consulentenwerkingen worden gemaakt.

Een evaluatie houdt in dat de methodiek van de consulentenwerkingen uitgebreid bevraagd

wordt. Er wordt gepolst naar hoe ondersteuningsprocessen (cf. consulten) vorm krijgen en in

welke mate zij bijdragen aan de kwaliteit van leven voor de cliënt en zijn omgeving.

Een eerste algemene onderzoeksvraag die daaruit kan worden gedestilleerd, luidt: “Welke

elementen (zowel op micro-, meso- als macroniveau) zijn cruciaal opdat de

omgevingsondersteuning van mensen met een verstandelijke beperking in vastgelopen

situaties, zoals die door de Vlaamse consulentenwerkingen aangeboden wordt, een

meerwaarde vormt?”. Om die onderzoeksvraag te concretiseren, worden op basis van de

verschillende organisatorische niveaus drie subvragen geformuleerd. Op microniveau wordt

dat: “Wat betekent omgevingsondersteuning nu concreet voor een vastgelopen situatie?

Welke elementen binnen deze omgevingsondersteuning betekenen een mogelijke

meerwaarde voor de kwaliteit van bestaan van de cliënt en zijn natuurlijk/professioneel

netwerk?”. Op mesoniveau wordt dat de volgende vraag: “Wat zien organisaties als cruciale

meerwaarde aan de tussenkomst van Ampel bij vastgelopen situaties?”. Op macroniveau

luidt dat als volgt: “Waar ligt de potentiële meerwaarde van de consulentenwerkingen ten

opzichte van het huidige aanbod van de geestelijke gezondheidszorg en de

gehandicaptensector?”.

Een tweede algemene onderzoeksvraag die in deze masterproef onderzocht wordt, is: “Wat

zijn tips ter verbetering van de werking van Ampel?”.

1.3. Structuur

Met dit masterproefonderzoek wordt een aanzet tot een (kwalitatieve) evaluatie van de

consulentenwerkingen gegeven.

Er wordt gestart met de probleemstelling en onderzoeksvragen in hoofdstuk 1. Daarna volgt

in de hoofdstukken 2, 3 en 4 een uiteenzetting over de doelgroep en hoe deze in

internationale en Vlaamse context wordt bekeken. Hierbij worden de Vlaamse

Page 15: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 15

consulentenwerkingen vergeleken met enkele andere Europese landen. Beleidsmatig

worden, zowel op internationaal als op nationaal niveau, enkele belangrijke verdragen en

conceptnota’s aangehaald. In hoofdstuk 4 wordt ook de Vlaamse hulpverleningscontext

specifieker onder de loep genomen. Vervolgens worden de consulentenwerkingen in

Vlaanderen besproken in hoofdstuk 5, om tenslotte tot de onderzoekscontext van deze

masterproef te komen in hoofdstuk 6: de West-Vlaamse consulentenwerking, Ampel.

Waarom voor kwalitatief onderzoek werd gekozen en een toelichting bij de gebruikte

methodologie, komt in hoofdstuk 7 aan bod. Aansluitend hierbij worden de resultaten in

hoofdstuk 8 uitgebreid verwerkt, om tenslotte in hoofdstuk 9 antwoord te bieden op de

onderzoeksvragen en enkele voorzichtige besluiten te trekken. De beperkingen van dit

onderzoek worden aangehaald, alsook worden enkele suggesties voor volgend onderzoek

gemaakt.

Page 16: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 16

Hoofdstuk 2: De doelgroep

De doelgroep van de consulentenwerkingen in Vlaanderen bestaat enerzijds uit personen

met een verstandelijke beperking met bijkomende gedragsmatige en/of psychische

problemen, waar verder in deze masterproef naar verwezen zal worden als “personen met

een verstandelijke beperking (in een vastgelopen situatie)”2. Er wordt voor die terminologie

gekozen in navolging van Heijkoop (2003), wiens visie in 3.1.2. uitgebreider besproken

wordt. Anderzijds behoren het natuurlijk en het professioneel netwerk die de persoon met

een verstandelijke beperking ondersteunen ook tot de doelgroep van de

consulentenwerkingen.

Wanneer algemeen over een “vastgelopen situatie” wordt gesproken, gaat dit over zowel de

persoon met een verstandelijke beperking, als over zijn professioneel en/of natuurlijk

netwerk.

Achtereenvolgens wordt de visie op een verstandelijke beperking en bijkomende problemen

besproken. Vervolgens wordt de prevalentie wat betreft deze doelgroep beschreven.

2.1. Verstandelijke beperking

Volgens de American Association of Intellectual and Developmental Disabilities (AAIDD,

2010; Lachapelle, 2004; Verenigde Naties, 2009) behelst de definitie van een “verstandelijke

beperking” een ecologisch perspectief: een verstandelijke beperking ontstaat uit een

samenspel tussen intellectueel functioneren en adaptief gedrag (bestaande uit conceptuele,

sociale en praktische vaardigheden). Bijkomende factoren waar rekening mee moet worden

gehouden, zijn de omgeving, de linguïstische diversiteit en de culturele verschillen die tot

uiting komen in de manier van communiceren en het gedrag dat een welbepaald persoon

stelt. Bovendien is het van belang dat ondersteuners naast de beperkingen ook de

mogelijkheden van een persoon erkennen en dat ernaar gestreefd wordt om een persoon

2 Voor de leesbaarheid wordt soms ook over “de doelgroep” gesproken, hierbij doelend op die personen met

een verstandelijke beperking in een vastgelopen situatie.

Page 17: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 17

zijn functioneren te optimaliseren door middel van adequate, gepersonaliseerde

ondersteuning.

2.2. Psychische en gedragsmatige problemen

Over de “bijkomende problematiek” hebben verscheidene, door de consulentenwerkingen

als belangrijk erkende auteurs een eigen visie.

Volgens Vonk en Hosmar (2009, p61-62) verstaat Došen onder gedragsproblemen “gedrag

dat door de omgeving als vreemd, storend of inadequaat wordt gezien. […] Het is

situatiegebonden, onaangepast, intensief, frequent, langdurend en het tast de kwaliteit van

leven aan”. Psychiatrische stoornissen ontstaan anderzijds onafhankelijk van de situatie en

er zijn symptomen te herkennen van verstandelijke, emotionele en fysiologische functies.

Het gedrag wordt bizar genoemd en dat kan zich over een lange periode manifesteren, maar

kan ook afwisselend dan weer wel, dan weer niet tot uiting komen (Došen, 2011).

Heijkoop (2003) wijst er ons op dat hoe ernstiger de verstandelijke beperking, hoe sneller

mensen geneigd zijn over gedragsproblemen of gedragsstoornissen te spreken. Bij personen

met een lichtere verstandelijke beperking heeft men het eerder over emotionele of

psychische problemen. Die connotatie zou volgens Heijkoop positiever overkomen. Bewust

of onbewust wordt hierbij enerzijds het belang van een mogelijke stoornis benadrukt,

anderzijds het moeilijk omgaan van de omgeving met de problemen. Myrbakk en Von

Tetzchner (2007) bespreken bijvoorbeeld de mogelijkheid dat personen met een matig

verstandelijke beperking meer symptomen van psychiatrische stoornissen tonen dan

personen met een diep verstandelijke beperking. In hun artikel zoeken ze naar de relatie

tussen psychiatrische symptomen en gedragsproblemen. Het nadeel aan die denkwijze is dat

slechts één kant van de problemen belicht wordt. Heijkoop (2003) kiest eerder voor

veelzijdigheid door de term “vastgelopen mensen” te introduceren.

Ook Van Gennep (in Došen, 2005c) bespreekt het verschil tussen gedragsproblemen en

psychische stoornissen vanuit een historisch perspectief. Vanuit de geschiedenis wordt

verklaard hoe de opdeling tussen beide ontstaan is: tot voor 1970 werd een verstandelijke

Page 18: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 18

beperking als een psychiatrische stoornis opgevat. Van een psychiatrische behandeling

kwam in de praktijk echter niet veel terecht, aangezien een verstandelijke beperking niet

“behandelbaar” bleek. Personen met een verstandelijke beperking kregen ten gevolge van

die idee enkel verpleegkundige zorg. Tegen die medicalisering werd vanaf de jaren 1970

opgekomen met als gevolg dat een verstandelijke beperking onder de orthopedagogische en

psychologische begeleiding terechtkwam en strikt gescheiden werd van de psychiatrische

stoornis. Zo’n 20 jaar geleden kwam er een nieuwe kentering, wanneer bekend werd dat

veel personen met een verstandelijke beperking ook psychische en gedragsproblemen

kenden: van een strikte scheiding kon aldus geen sprake zijn (Došen et al., 2008).

In Došen (2005c, p37) geeft Van Gennep volgende orthopedagogische omschrijving van

psychische en gedragsproblemen, aan de hand van een citaat van Kirk en Gallagher (1985):

“*…+ excessieve, chronische, afwijkende gedragingen, variërend van impulsieve en agressieve

tot depressieve en teruggetrokken gedragingen, die niet beantwoorden aan de

verwachtingen omtrent gewenst gedrag van degene die dit gedrag waarneemt en die vindt

dat dit gedrag moet ophouden.”.

Volgend uit die omschrijving spreekt Van Gennep (in Došen, 2005c) van “psychosociale

gedragsproblemen”, waarbij met betrekking tot de aard van het gedrag, de aard van de

persoon en de situatie en de waarnemer van het gedrag een integratie gemaakt wordt van

een medisch-biologische en een sociaal-culturele visie. De aard van het gedrag ligt deels in

de persoon zelf, deels bij problemen van de persoon met de omgeving. Het gaat enerzijds

om de aanleg van een persoon qua temperament, genetische factoren en/of organische

beschadigingen, anderzijds om omgevingsfactoren (bestaande uit gezins- en

instellingsfactoren en kritische levensgebeurtenissen). De oorzaak wordt op die manier niet

bij één iemand gelegd; er is een probleem waar men samen ondersteuning voor zoekt.

Page 19: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 19

Tabel 1: psychosociale gedragsproblemen (Van Gennep, in Došen, 2005c)

Stoornis Conflict

Aard probleem

Etiologie

Classificatie

Beeldvorming

Ondersteuning

Psychische stoornis

Aanleg

Rationeel

Diagnostiek

Behandeling

Psychosociale

gedragsproblemen

Transactioneel

Integratief

Interactief

Gedragsprobleem

Omgeving

Empirisch

Assessment

Begeleiding

2.3. Prevalentie

Psychische problemen komen veel regelmatiger voor bij personen met een verstandelijke

beperking dan in de algemene populatie (Didden, 2004; Došen & Day, 2001; Lavrysen, 2001;

Van Hove & Blontrock, 1998); volgens Došen (2005c) bij 30% tot 50% van de personen met

een verstandelijke beperking. Došen (1990, in Jooren, 2008; 2005c; Maes, Broekman, Došen,

& Nauts, 2003) stelt dat deze personen drie tot vijf keer meer risico lopen om aan een

psychiatrische stoornis of een gedragsprobleem te lijden. Ze hebben vaak last van

chronische stress, (zelf)overschatting en (zelf)overvraging (Morisse & Weyts, 2010).

Embregts, Didden, Huitink en Schreuder (2009) geven onder andere nietsdoen, wachten tot

een activiteit begint, moeilijke taken, slaapdeprivatie en een slecht humeur aan als

contextuele gebeurtenissen die sterk geassocieerd worden met probleemgedrag bij

personen met een verstandelijke beperking. Volgens cijfers van de Vlaamse

Gezondheidsraad in 2004 (in Jooren, 2008) schat men het aantal personen met een

verstandelijke beperking in een vastgelopen situatie minimaal op ongeveer 30.000 personen

in Vlaanderen.

Page 20: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 20

Hoofdstuk 3: Internationale situering

3.1. Het VN verdrag inzake de rechten van personen met een handicap

In het verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Verenigde Naties, 2009),

dat op 2 juli 2009 door België werd geratificeerd, worden volgende vaststellingen vermeld:

de inherente waardigheid en waarde en de gelijke en onvervreemdbare rechten van

alle leden van de mensheid, als de grondvesten van gerechtigheid, vrede en vrijheid

in de wereld,

waarbij iedereen aanspraak kan maken op de rechten en vrijheden die daarin

vernoemd worden, zonder enige discriminatie.

Hierbij wordt de noodzaak om een apart verdrag voor personen met een beperking op te

stellen duidelijk, aangezien:

“het begrip handicap aan verandering onderhevig is en voortvloeit uit de

wisselwerking tussen personen met functiebeperkingen en sociale en fysieke drempels

die hen belet ten volle, daadwerkelijk en op voet van gelijkheid met anderen te

participeren in de samenleving” (Preambule: e, 2009, p1)

de diversiteit van personen met een beperking erkend wordt

ondanks de nu al genomen initiatieven, mensen met een beperking nog steeds

gediscrimineerd worden op basis van die beperking, en zo obstakels moeten

overwinnen om te kunnen participeren in de samenleving

dit een schending is van de inherente waarde en waardigheid van de mens

zij daarenboven vaker in armoede leven en dat meisjes en vrouwen met een

beperking een grotere kans hebben op verwaarlozing, mishandeling, misbruik,

geweld en dergelijke

Volgende assumpties maken duidelijk wat het verdrag met betrekking tot deze lacunes in

het beleid wil verwezenlijken:

“De gewaardeerde bestaande en potentiële bijdragen erkennend van personen met

een handicap aan het algemeen welzijn en de diversiteit van hun gemeenschappen,

Page 21: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 21

en onderkennend dat bevordering van het volledige genot van de mensenrechten en

fundamentele vrijheden en de volwaardige participatie door personen met een

handicap ertoe zal leiden dat zij sterker gaan beseffen dat zij erbij horen en zal

resulteren in wezenlijke vorderingen in de humane, sociale en economische

ontwikkeling van de maatschappij en de uitbanning van armoede” (Preambule: m,

p2)

Personen met een beperking mogen en kunnen individuele autonomie en

onafhankelijkheid nastreven, alsook hun eigen keuzes maken

Ze moeten de gelegenheid krijgen om actief betrokken te worden in

besluitvormingsprocessen over het beleid en programma’s die hen aangaan

“De noodzaak erkennend van een toegankelijke fysieke, sociale, economische en

culturele omgeving, de toegang tot gezondheidszorg, onderwijs en tot informatie en

communicatie, teneinde personen met een handicap in staat te stellen alle

mensenrechten en fundamentele vrijheden ten volle te genieten” (Preambule: v, p3)

“Ervan overtuigd dat een allesomvattend en integraal internationaal verdrag om de

rechten en waardigheid van personen met een handicap te bevorderen en te

beschermen, een wezenlijke bijdrage zal vormen aan het aanpakken van de grote

sociale achterstand van personen met een handicap en hun participatie in het

burgerlijke, politieke, economische, sociale en culturele leven met gelijke kansen, in

zowel ontwikkelde landen, als ontwikkelingslanden zal bevorderen” (Preambule: y,

p3)

De grondbeginselen van het verdrag, zijn dan ook de volgende:

A. “Respect voor de inherente waardigheid, persoonlijke autonomie, met inbegrip van

de vrijheid zelf keuzes te maken en de onafhankelijkheid van personen

B. Non-discriminatie

C. Volledige en daadwerkelijke participatie in, en opname in de samenleving

D. Respect voor verschillen en aanvaarding dat personen met een handicap deel

uitmaken van de mensheid en menselijke diversiteit

E. Gelijke kansen

F. Toegankelijkheid

G. Gelijkheid van man en vrouw

Page 22: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 22

H. Respect voor de zich ontwikkelende mogelijkheden van kinderen met een handicap en

eerbiediging van het recht van kinderen met een handicap op het behoud van hun

eigen identiteit” (Artikel 3, p4)

Deze worden in het verdrag geconcretiseerd door het recht op toegang tot diensten en

voorzieningen ook voor personen met een beperking te verzekeren, hen sociale

bescherming te geven, hun bijdrage aan de maatschappij te erkennen, met hen in overleg te

gaan over zaken die hen aanbelangen, hen mogelijkheden te bieden op vlak van huisvesting,

mobiliteit, onderwijs, werk en dergelijke meer – kortom hen alle rechten te geven die

mensen zonder beperking al langer genieten. Hiertoe wordt hen aangepaste hulp en

ondersteuning geboden om die grondrechten te kunnen uitoefenen.

Wanneer dit aan personen in een vastgelopen situatie gekoppeld wordt, lijkt vooral het

recht op toegang tot de geestelijke gezondheidszorg van belang. Zoals in 5.1. wordt vermeld,

kunnen personen met een beperking nog steeds niet overal in deze sector terecht (Došen,

2005c; Jooren, 2008; Maes et al., 2003; Vanderplasschen et al., 2007; Vandeurzen, 2010a;

Van Hove & Blontrock, 1998). De staten die – zoals België – dit verdrag onderkennen,

moeten “personen met een handicap voorzien van hetzelfde aanbod met dezelfde kwaliteit

en volgens dezelfde normen voor gratis of betaalbare gezondheidszorg en –programma’s die

aan anderen worden verstrekt, […]” (Artikel 25: a, p16).

Vandeurzens (2010b) reactie op dit verdrag, dat sinds 1 augustus 2009 van kracht is in

België, is dat het burgerschapsmodel het basismodel dient te zijn voor personen met een

beperking. Dat model moet ons naar een inclusiebeleid leiden, wat betekent dat we

maximaal moeten inzetten op volwaardige maatschappelijke participatie voor personen met

een beperking. Ze moeten handvaten aangeboden krijgen om regie over hun eigen leven te

krijgen/behouden en de sociale solidariteit moet worden gemaximaliseerd.

3.2. Vergelijking van de consulentenwerking met de buurlanden

Lunenborg maakte in haar doctoraatstudie (2009) een algemene vergelijking tussen vijf

landen of regio’s in Noord-West-Europa, zijnde Nederland, Vlaanderen, Duitsland, Engeland

Page 23: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 23

en Noorwegen. Ze merkte grote verschillen op tussen de organisatie- en werkvormen, maar

in al die landen of regio’s bleek er een of andere vorm van ondersteuning te bestaan voor

vastgelopen personen. Bij deze studie dient het verschil in ervaring in acht te worden

genomen: in Vlaanderen bestaan de consulentenwerkingen bijvoorbeeld al 10-15 jaar, in

Nederland al sinds 1989, maar in Duitsland kan men pas sinds 2006-2007 op zo’n expertise

rekenen.

Tabel 2: overzicht doctoraatsstudie Lunenborg (2009)

Vlaanderen Nederland Duitsland Engeland Noorwegen

Beleid Regionaal Nationaal Regionaal Regionaal Nationaal

Financiering Projectmatig(*) Structureel Projectmatig Structureel Structureel

Aanmelder Verschillend

per regio

Zowel ouders,

professionals

als persoon

zelf

Verschillend

per regio

Zowel ouders,

professionals

als persoon

zelf

Zowel ouders,

professionals

als persoon

zelf

Doelgroep Werking voor

volwassenen

en

minderjarigen

(**)

Werking voor

volwassenen

en

minderjarigen

Verschillend

per regio

Verschillend

per regio

Werking voor

volwassenen

en

minderjarigen

strikt

gescheiden

Hulpverlenings-

vorm

Advies

ondersteuning

Advies,

ondersteuning

en hulp bij

implementatie

door case

manager

Advies,

ondersteuning,

hulp bij imple-

mentatie door

case manager,

interventie

In North East

Lincolnshire:

ondersteuning

en eventueel

therapie (***)

Advies,

ondersteuning

en hulp bij

implementatie

door case

manager

Page 24: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 24

Vlaanderen Nederland Duitsland Engeland Noorwegen

Team Verschillend

per regio

Variabel team:

externe

consulenten

Variabel team:

externe

consulenten

Vast multi-

disciplinair

team, maar

trend van

externe

consulenten

komt op

Vast multi-

disciplinair

team

Referentie-

kader

In alle landen wordt een eclectische theoretische oriëntatie gehanteerd, afhankelijk

van het consult.

(*) sinds 1 januari 2011 structureel gesubsidieerd door het SEN (Steunpunt Expertisenetwerken vzw, 2011)

(**) Ampel, 2010; Blontrock, L. (19/04/2011), mondelinge communicatie; Danckaert, S. (05/04/2011), mondelinge

communicatie; Consulenten- en expertiseteam provincie Antwerpen (z.d.)

(***) Legge, A. & Moran, J., (01/12/2010), mondelinge communicatie

Ten eerste merkt Lunenborg (2009) op dat de meeste landen, in tegenstelling tot Nederland,

geen nationaal beleid hebben wat betreft deze ondersteuningsvormen.

In Vlaanderen werd financiering lange tijd op projectmatige wijze voorzien vanuit de

overheid, in de vorm van Steunpunt Expertise Netwerken vzw (SEN). Sinds 1 januari 2011

kan men op een structurele financiering rekenen (Steunpunt Expertise Netwerken vzw,

2011). Toch krijgen de consulentenwerkingen daarbovenop nog steeds financiële

ondersteuning van privé-organisaties (Ampel, 2010; Blontrock, L. (19/04/2011), mondelinge

communicatie; Consulentenwerking Vlaams-Brabant en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest,

2010). Desalniettemin kan de combinatie van deze twee soorten financiering nog steeds

geen fulltime equivalent per provincie garanderen.

In sommige landen werkt men met externe consulenten. Om die hulpverleners te kunnen

bekostigen, zijn er in verschillende landen systemen uitgedacht. In Nederland worden

hiertoe individuele budgetten uitgedeeld aan personen met een beperking; in een deeltje

van Duitsland, Noorwegen, Engeland en Wales zijn er lokale overheden die zich over die

budgettering buigen. In Vlaanderen gebeurt de medewerking van externe consulenten op

vrijwillige basis of wordt dit door de aanmelder bekostigd (Ampel, 2010;

Page 25: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 25

Consulentenwerking Vlaams-Brabant en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 2010;

Blontrock, L. (19/04/2011), mondelinge communicatie).

Omtrent mogelijke aanmelders is er in Duitsland en Vlaanderen verdeeldheid tussen de

verscheidene consulentenwerkingen: in sommige regio’s kan een persoon met een

beperking enkel een beroep doen op de dienst wanneer hij/zij geassisteerd wordt door een

professional. Ampel sluit hierbij eerder aan bij de werkwijze van Nederland, Noorwegen en

Engeland.

Sommige regio’s in Engeland werken enkel met volwassenen. In Noorwegen blijft de werking

voor volwassenen en minderjarigen strikt gescheiden.

Na afronding van het consult, volgt in Duitsland een evaluatie op basis van op voorhand

bepaalde, meetbare succescriteria. In Engeland werd, ten tijde van het onderzoek van

Lunenborg, niet geëvalueerd na een consult; in Vlaanderen doet men dit na ongeveer zes

maanden. In Noorwegen hangt het al dan niet evalueren af van het team dat aan het consult

heeft meegewerkt.

Een klinische evaluatie van de effectiviteit van het team, kan door de externe consulenten

een rapport te laten schrijven, dat dan door het team geëvalueerd wordt. In Vlaanderen

wordt er geëvalueerd door de stuurgroepen.

Wetenschappelijk onderzoek wordt weinig teruggevonden. Lunenborg haalt aan dat het niet

evident is om teams binnen een land te evalueren, gezien hun verschillende ontwikkelingen

doorheen de jaren.

Page 26: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 26

Hoofdstuk 4: Het Vlaamse hulpverleningslandschap

4.1. Het beleid

4.1.1. Het beleid van het ministerie van Welzijn, volksgezondheid en gezin

In de beleidsnota (2009) van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin,

Vandeurzen, wordt de algemene trend binnen de sociale sector voor de volgende jaren

uitgetekend. Het kabinet kwam tot enkele vaststellingen, waaraan een beleid voor de

komende vijf jaar werd gekoppeld, zoals weergegeven in tabel 3. Dit beleid wordt gespiegeld

aan het Pact 2020, waarbij de Vlaamse overheid 20 doelstellingen heeft opgesteld om

Vlaanderen tegen 2020 naar de top van Europa te brengen (Vlaamse overheid, z.d.). Meer

over dit project van de overheid, is terug te vinden in 4.1.2.

Tabel 3: beleidsmatige inzichten en voorstellen tot aanpak

Vaststellingen Beleid

Algemene trends Aanbod < vraag; toename aan

zorgvragen vooral bij jongeren

met een beperking en in een

problematische situatie

Aanbod en vraag meer op

elkaar afstemmen

Individualisering van de

samenleving

Vraaggestuurde trend

Zorg op maat

“Warme samenleving”

Verdere professionalisering

van de hulpverlening

Inclusiegedachte

Page 27: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 27

Vaststellingen Beleid

Trends wat betreft personen

met een beperking

Het aantal vragen neemt toe:

dringende zorgvragen

(urgentiecode 1 en 2) zijn

gestegen van 6860 in 2004 naar

10.508 in 2008. Dit kan

verklaard worden door een

betere registratie en door een

betere diagnose van

autismespectrumstoornissen

In 2010 werd 22,5 miljoen

euro besteed aan de sector

van personen met een

beperking

Zoektocht naar de “passende

ondersteuning”, waarbij

zoveel mogelijk autonomie

en zelfbeschikking van de

persoon met een beperking

wordt nagestreefd. Dit

rekening houdend met het

draagvlak en de inclusieve

ondersteuning aan de

persoon met een beperking

Probleem van de wachtlijsten Uitbreidingsbeleid, met

prioriteit voor de zwaarst

hulpbehoevenden binnen de

doelgroep

Uitbreiding van de capaciteit

van een aantal ambulante

diensten

Bijkomende investering in

diagnostiek, indicatiestelling

en toeleiding naar de VAPH-

erkende hulpverlening

Grotere personeels-

omkadering

Bij deze vaststellingen maakt het kabinet van Vandeurzen onmiddellijk de kanttekening dat

het nieuwe beleid binnen een context van besparing moet worden gevoerd. In 2010 moest

men ruim 48 miljoen euro besparen. Er wordt aldus naar een goed evenwicht tussen de

beschikbare middelen en basisbescherming voor iedereen gezocht, maar niet in het minst

Page 28: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 28

blijkt doorheen heel de beleidsnota dat men prioriteit geeft aan de meest kwetsbare, meest

zorgbehoevende mensen.

In het beleid dat Vandeurzen voert, wordt beklemtoond dat mensen ondersteund en

gestimuleerd moeten worden om hun eigen verantwoordelijkheid of de

verantwoordelijkheid van mensen in hun omgeving op te nemen. Dat noemt Vandeurzen het

fundament van zijn beleid, namelijk het versterken van mensen in hun thuissituatie. Het doel

is mensen zolang als mogelijk, voor zichzelf en hun omgeving, zelfstandig te laten wonen.

In Perspectief 2020 (2010b) bespreekt minister Vandeurzen uitgebreider de impact die de

Vlaamse context uitoefent op personen met een beperking. Zorgvernieuwing dringt zich op,

wat gezien de bevoegdheidsverdeling betekent dat alle overheden zich hierachter moeten

scharen.

De minister haalt in deze conceptnota de moeilijkheid aan die personen in een vastgelopen

situatie ervaren om de geschikte hulpverlening te vinden. Zowel samenwerking met de

integrale jeugdhulpverlening als met de geestelijke gezondheidszorg wordt als noodzakelijk

gezien.

De doelstelling die het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin zich ten opzichte

van deze doelgroep stelt tegen 2020, is dat “ ze een voldoende, passende en kwaliteitsvolle

ondersteuning krijgt tegen een maatschappelijk verantwoorde kostprijs binnen een

aanvaardbare periode. Deze ondersteuning is in overeenstemming met hun zorgnood en

houdt rekening met hun sociale context en persoonlijke voorkeur” (Vandeurzen, 2010b, p22).

Deskundigen die dicht bij de personen in kwestie staan, moeten de ernst van de situatie

inschatten. Om een betere ondersteuning op maat te kunnen bieden, breekt Vandeurzen

een lans voor outreach: het Vlaams agentschap voor personen met een handicap (VAPH)

moet zijn deskundigheid overbrengen aan de eerstelijnsdiensten, zodat die diensten

rechtstreeks toegankelijk worden voor personen met een beperking. Op die manier wordt

voorkomen dat duurdere en intensievere hulpverlening nodig is. Door netwerken uit te

bouwen waar vraagverheldering, casemanagement en trajectbegeleiding centraal staan,

Page 29: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 29

moet “passende ondersteuning” gerealiseerd worden. Die ondersteuning moet uiteraard

ook betaalbaar blijven.

Ook in het beleidsplan geestelijke gezondheidszorg Vlaanderen (2010a) benadrukt minister

Vandeurzen het belang van een inclusief beleid voor personen in een vastgelopen situatie.

Dit beleidspunt komt overeen met de VN conventie (Verenigde Naties, 2009), waar in 3.1.

verder op werd ingegaan. Personen met een beperking hebben vaak dezelfde psychische

problemen als personen zonder beperking, zoals depressie, stress, hechtingsproblemen en

angst. Het is dan ook belangrijk het ambulant aanbod voor de doelgroep uit te breiden over

alle Vlaamse provincies.

Vandeurzen erkent hierbij de complexiteit die voortkomt uit de verschillende bevoegdheden

van de federale en de Vlaamse overheid (met hieronder nog eens de verschillende

agentschappen), verantwoordelijk voor de geestelijke gezondheidszorg en de

gehandicaptensector. Beide overheden hebben geïnvesteerd om de hulpverlening open te

stellen voor de doelgroep. Zo heeft de federale overheid bijvoorbeeld pilootprojecten

opgezet in Bierbeek en Gent, die een samenwerking tussen beide sectoren mogelijk moeten

maken. De Vlaamse overheid zorgde voor ambulante psychotherapeutische hulp voor

personen met een beperking, door het Kom Binnen project in Vlaams-Brabant en het YoT

project in Brussel op te zetten.

Een opmerking die minister Vandeurzen hierbij maakt, is dat een andere aanpak vereist zal

zijn om personen met een beperking binnen de geestelijke gezondheidszorg te

ondersteunen: ze moeten hun eigen gevoelens kunnen herkennen, zich concentreren en

zaken kunnen herinneren uit het verleden. Ook op taalkundig vlak zullen therapeuten

andere verwachtingen moeten stellen aan die cliënten. Ze zullen moeten herhalen,

structureren, hun tempo en taal aanpassen en eventueel met visueel materiaal werken.

Bovendien wordt erkend dat outreaching naar de context van de cliënt werkzaam kan zijn.

Het SEN zal expertise uit de gehandicaptensector aanreiken, om deskundigheid uit te

wisselen met de geestelijke gezondheidszorg. Vandeurzen (2010a) haalt de

consulentenwerkingen in Vlaanderen hierbij aan als partners van het SEN.

Page 30: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 30

In het verder uit te bouwen regionaal zorgcircuit zijn “een goed uitgebouwde

consulentenwerking, ambulante therapie en residentiële opvangmogelijkheden voor deze

doelgroep” (Vandeurzen, 2010a, p80) essentieel.

4.1.2. Pact 2020

Het nieuwe toekomstproject van Vlaanderen heeft de naam “Vlaanderen in Actie” (ViA)

gekregen (Vlaamse Overheid, z.d.). Het doel van dit project is Vlaanderen tegen 2020 in de

top vijf van Europese regio’s te brengen. Vlaanderen doet het vandaag de dag al niet slecht

in de rankschikking van die regio’s, maar het kan nog beter. Om in die top vijf te geraken, zal

op elk maatschappelijk domein actie ondernomen worden: op wetenschappelijk, ecologisch,

internationaal, bestuursmatig, onderwijskundig én sociaal vlak worden doelstellingen

opgesteld.

Om hieraan tegemoet te komen, stelde ViA zichzelf de uitdaging tot zeven grote doorbraken

te komen. Belangrijk voor de sociale sector is vooral de doorbraak van de “warme

samenleving”, waarbij solidariteit en gelijke kansen vooropstaan.

Aan die doorbraken worden 20 concrete doelstellingen gekoppeld in het Pact 2020.

Het thema “levenskwaliteit van hoog niveau” omvat de doelstellingen omtrent zorg,

armoede, mobiliteit, milieu, natuur en gezondheidsbevordering.

Volgende doelstellingen omtrent zorg kunnen betrekking hebben op de doelgroep:

In 2020 voorziet Vlaanderen in een toegankelijk en betaalbaar kwaliteitsvol aanbod

aan hulp- en zorgverlening dat toereikend is in het licht van de zich wijzigende

maatschappelijke behoeften en sociaal-demografische ontwikkelingen

Bij de organisatie van het volledige hulp- en zorgcontinuüm staan in 2020 efficiëntie,

effectiviteit en daardoor de kwaliteit vanuit het oogpunt van de gebruiker centraal

Eerstelijnszorg- en thuiszorg zijn in 2020 versterkt

In de gehandicaptensector, de geestelijke gezondheidszorg en de ouderenzorg is er in

2020 voldoende aanbod gecreëerd

Page 31: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 31

Betreffende gezondheidsbevordering, kunnen volgende doelstellingen van toepassing zijn op

de doelgroep:

In 2020 scoort Vlaanderen op diverse aspecten van de levenskwaliteit bij de hoogste

van Europa. Dat blijkt uit een hoog geluksgevoel bij de bevolking, een hoge globale

tevredenheid met de eigen leefsituatie, de levensstandaard en langer leven in goede

gezondheid

Hiertoe voert Vlaanderen in 2020 een inclusief beleid dat transversaal doorheen de

verschillende beleidsdomeinen wordt uitgebouwd, in het bijzonder in de

ouderenzorg, de gehandicaptensector, de geestelijke gezondheidszorg en de

bijzondere jeugdzorg

4.2. De huidige Vlaamse ondersteuningsvormen

Interesse in de doelgroep neemt toe. Toch bestaat nog geen Vlaams decreet over hoe rond

die doelgroep te werken, alsook is er geen overkoepelend beleidsorgaan. Per provincie

worden netwerken en intersectorale platforms opgezet, waar men informatie kan

uitwisselen, elkaar kan ontmoeten, problemen kan detecteren en expertise kan ontwikkelen,

bundelen en verspreiden. Dergelijk platform onderhoudt ook relaties met politici (Penders,

P., (29/04/2011), mondelinge communicatie).

Sinds 2002 is Steunpunt Expertise Netwerken vzw (SEN) vanuit de overheid gegroeid. Deze

organisatie ondersteunt professionelen bij preventie, diagnostiek en behandeling bij

complexe zorgvragen (Steunpunt Expertisenetwerken vzw, 2011). Per provincie is er een

coördinator van het SEN, die op de vergaderingen van de platforms/netwerken aanwezig is.

Er zijn in Vlaanderen verschillende organisaties binnen de gehandicaptensector en de

geestelijke gezondheidszorg, die in hun reguliere werking openstaan voor personen met een

verstandelijke beperking in een vastgelopen situatie. Daarnaast bestaan ook specifieke

(deel)werkingen die zich toespitsen op die doelgroep.

Een overzicht van die werkingen in de verschillende provincies, is niet voorhanden.

Page 32: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 32

4.2.1. Complexiteit van het hulpverleningsaanbod voor de doelgroep

Behandeling van de doelgroep is niet evident. Het gaat namelijk enerzijds om personen met

een verstandelijke beperking, waar de gehandicaptensector zich over buigt. Anderzijds gaat

het echter over personen met psychische en/of gedragsmatige problemen, wat eerder tot

het terrein van de geestelijke gezondheidszorg behoort. Dat is doorheen de geschiedenis zo

gegroeid (Lavrysen, 2001), zoals ook door Van Gennep uitgelegd in 2.2.

Die doelgroep is zeer heterogeen en de voor hulpverleners herkenbare psychische en

psychiatrische symptomen manifesteren zich vaak op een atypische wijze (Došen & Day,

2001; Vanderplasschen et al., 2007). Daarenboven zijn er vaak nog andere problemen

aanwezig ten gevolge van de verstandelijke beperking zelf (Jooren, 2008). Hierdoor worden

minder diagnoses gesteld. Dat komt deels doordat personen met een beperking niet altijd

even duidelijk kunnen aangeven wat ze voelen, denken en gewaarworden (Morisse & Weyts,

2010), maar ook door het falen van de categoriale diagnostiek (Didden, 2004; Došen, 2005c;

Došen, in Vonk & Hosmar, 2009).

Dit heeft als gevolg dat de behandeling minder aansluit bij de noden van de doelgroep

(Jooren, 2008). De externaliserende problematiek wordt het frequentst (h)erkend; de

internaliserende, psychische problemen worden regelmatig over het hoofd gezien (Došen &

Day, 2001; Vanderplasschen et al., 2007). Ondersteuning op dat vlak ontbreekt bijgevolg

vaak.

Personen die binnen die doelgroep vallen, kunnen dus vaak nergens terecht, want zowel

hulpverleners in de geestelijke gezondheidszorg, als in de gehandicaptensector, voelen zich

onbekwaam om die personen op te nemen (Došen, 2005c; Jooren, 2008; Maes et al., 2003;

Vanderplasschen et al., 2007; Vandeurzen, 2010a; Van Hove & Blontrock, 1998). Dat is wat

Van Daal et al. (1997, in Jooren, 2008) de “grensvlakproblematiek” noemen. Ook vandaag de

dag komt de nood aan sectoroverschrijdende samenwerking naar voor in onder andere de

beleidsnota’s van Vandeurzen (2009, 2010a, 2010b), Pact 2020 (2009) en het jaarverslag van

2009 van de strategische adviesraad voor het Vlaamse welzijns-, gezondheids- en

gezinsbeleid (SAR WGG).

Page 33: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 33

“We zijn ervan overtuigd dat meer welbevinden en een betere gezondheidstoestand een

totale opdracht is voor heel wat meer actoren en sectoren in de samenleving. We geloven er

sterk in dat het creëren van netwerken en het maken van dwarsverbindingen tussen sectoren

extra welzijn en betere gezondheidszorg zullen opleveren. Gezondheid en welzijn hebben

immers ook te maken met wonen, werken, onderwijs, mobiliteit, cultuur, recreatie en noem

maar op.” (SAR WGG, 2009, p3).

Volgens Andries et al. (2003, in Vanderplasschen et al., 2007) worden de weinige

gespecialiseerde eenheden die zich richten op de doelgroep, overvraagd. Dat resulteert

onder andere in lange wachttijden (Didden, 2004) en een moeilijke doorstroom. Daarnaast

zijn een groot aantal heropnames kenmerkend voor die doelgroep, wat wijst op de

complexiteit van de problematiek. Ook de ambulante werkingen zijn beperkt in

ondersteuningsmogelijkheden. Er wordt gesproken over “uitbehandelde” cliënten waarvoor

men geen geschikte ondersteuning vindt buiten de residentiële voorzieningen (Morisse &

Weyts, 2010).

Volgens Vanderplasschen et al. (2007) is er een evolutie op te merken waarbij steeds meer

orthopedagogen en opvoeders in de geestelijke gezondheidszorg worden ingezet. Volgens

hen illustreert dat gedeeltelijk de veranderende kijk op psychische problemen: actuele

orthopedagogische concepten zoals “vermaatschappelijking”, “recovery”, “burgerschap” en

het “sociaal model” krijgen ingang in die sector. Toch is er nog een hele weg af te leggen

vooraleer personen met een verstandelijke beperking in een vastgelopen situatie zorg op

maat krijgen. Jooren (2008) geeft aan dat er nood is aan een continuümvisie: er wordt op dit

moment nog te weinig een continuüm bewandeld van ambulante individuele en

omgevingsondersteuning. Personen met een verstandelijke beperking in een vastgelopen

situatie worden te snel doorverwezen naar de residentiële zorg. Echter niet de situering van

de zorg, maar de specialistische kennis omtrent de problematiek bepaalt het slagen van de

hulpverlening volgens Došen (2005c). Er is daarenboven een nijpend tekort aan

communicatie, afstemming en samenwerkingsverbanden tussen de verschillende sectoren,

wat leidt tot overlappingen en een gebrek aan continuïteit van zorg (Didden, 2004;

Vanderplasschen et al., 2007). Er is nauwelijks sprake van een integrale benadering (Wouters

& Van Riet, 2007, in Jooren, 2008).

Page 34: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 34

Een externe blik op de situatie kan hier een oplossing bieden (Lunenborg, 2009; Van Hove &

Blontrock, 1998). Wanneer de begeleiding vastloopt, kunnen de consulentenwerkingen per

provincie ingeroepen worden.

4.2.2. Gevolgen voor de (hulpverlenings)relatie

Lunenborg (2009) geeft aan dat ondersteuning bieden aan personen met een verstandelijke

beperking in een vastgelopen situatie complex is, waarbij niet enkel karakteristieken van de

cliënt, maar ook van de hulpverlener, de omgeving en de theoretische achtergrond van de

interventie een rol spelen.

Personen die dagelijks bij de cliënt betrokken zijn, kunnen soms door de bomen het bos niet

meer zien. Bovendien wordt al het gedrag na verloop van tijd in het perspectief van de

problemen gezien (Van Hove, 1996). Zo kan men spreken van een vastgelopen situatie en, in

navolging van Van Gemert (Claes et al., 2010; Lunenborg, Nakken, van der Meulen, &

Ruijssenaars, 2009; Van Hove, 1996), van “handelingsverlegenheid”. Het natuurlijk en/of

professioneel netwerk weet niet meer hoe ze nog met de cliënt kunnen omgaan. Ook Maes

et al. (2003) geven dat aan in hun artikel over de last die ouders voelen wanneer hun kind

met een verstandelijke beperking in een vastgelopen situatie bij hen inwoont. Die ouders

weten niet hoe ze met hun kind moeten omgaan, voelen zich onzeker door het

onvoorspelbare gedrag van hun kind en willen verandering zien in hun situatie. Die

gevoelens zorgen voor reactie van de persoon met een beperking in kwestie, waardoor een

wisselwerking tot stand komt. Het is in dat opzicht dat Heijkoop (2003) van “vastgelopen

mensen” spreekt: men ziet geen uitweg meer in de cirkel van probleemgedrag.

Volgens de AAIDD is het belangrijk dat de discrepantie tussen de verwachtingen van de

verschillende omgevingen waarin iemand participeert en de mogelijkheden van een

persoon, in kaart kan worden gebracht. Op die manier kan de ondersteuning optimaal

gebeuren (Van Hove & Van Loon, 2006). Door het opstellen van een diepgaande

beeldvorming, proberen de consulentenwerkingen dit in het werk te stellen.

Page 35: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 35

Hoofdstuk 5: De consulentenwerking in Vlaanderen

5.1. Ontstaan: waarom en hoe?

Tussen 1995 en 1999 zijn in alle Vlaamse provincies de eerste consulentenwerkingen van

start gegaan (Blackman, Blontrock, Piot, & Vangansbeke, 2009; Claes et al., 2010). Die

initiatieven zijn los van elkaar en zonder overleg ontstaan, maar wel vanuit eenzelfde gemis

aan een goed uitgewerkte geestelijke gezondheidszorg voor de doelgroep. De

consulentenwerkingen gaan er immers van uit dat personen met een verstandelijke

beperking recht hebben op geestelijke gezondheid en geestelijke gezondheidszorg, ongeacht

hun niveau van cognitief functioneren of hun woonplaats.

5.2. Doelstellingen en opdracht

Zo ontstonden de consulentenwerkingen vanuit een gemeenschappelijke nood: personen

met een verstandelijke beperking en hun omgeving in een vastgelopen situatie adviseren,

informeren en ondersteunen, zodat ze een uitweg kunnen vinden uit die vastgelopen

situatie waarin ze zich bevinden (Blackman et al., 2009, Claes et al., 2010; Van Hove, 1996).

Over de sectoren heen wordt gekeken waar zich de leemtes in het zorglandschap bevinden

(Jooren, 2008). De consulentenwerkingen willen de brug slaan tussen de verschillende

sectoren – zijnde de geestelijke gezondheidszorg en de gehandicaptensector, maar ook het

algemeen welzijnswerk, het onderwijs en de integrale jeugdhulpverlening – en dat telkens

opnieuw per ondersteuningsvraag van een cliënt. Het is daarnaast ook de bedoeling dat de

verschillende diensten, via de consulentenwerkingen, expertise kunnen uitwisselen en

leerprocessen kunnen opstarten en verder zetten. Die consulentenwerkingen geven het

belang aan van het betrekken van buitenstaanders bij vastgelopen situaties. Ze willen

werken met variabele, multidisciplinaire teams, afhankelijk van de hulpvraag. Ze willen

daarnaast zoveel mogelijk in de omgeving van de cliënt zelf werken en daarom hanteren ze

een ambulante, outreachende werkmethode. Die werkmethode is bovenal emancipatorisch

(zie Van Gennep in 6.2.3.): er wordt samengewerkt met de aanmelder. De

Page 36: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 36

consulentenwerkingen nemen een ondersteunende rol aan (Blackman et al., 2009; Claes et

al., 2010). Van Gennep spreekt in dat opzicht van “samenwerking-als-partners”, een begrip

dat hij aan Speck (2003, in Van Gennep, 2007) ontleent. De ervaringskennis van het

natuurlijk en professioneel netwerk en de gegeneraliseerde specialistische kennis van de

consulentenwerking, vullen elkaar aan. Door beide soorten kennis samen te brengen, komen

ze tot voldoende kennis om de benodigde ondersteuning vast te stellen. Door respectvol

samen te werken en open te communiceren, wordt iedereen in zijn waarde gelaten.

Vanuit een orthopedagogisch model wordt immers gesteld dat de omgeving een rol speelt in

de probleemsituatie, wat ook als legitimatie kan gelden om met die externe hulpverleners te

werken (Lavrysen, 2001).

5.3. Werkwijze

De werking is opgebouwd rond enkele fasen: de aanmeldingsfase, de beeldvormingsfase, de

ondersteunings- of implementatiefase en de evaluatiefase (Blackman et al., 2009; Claes et

al., 2010).

Afhankelijk van de provincie (Ampel, 2010; Blontrock, L. (19/04/2011), mondelinge

communicatie; Consulenten- en expertiseteam provincie Antwerpen, z.d.; Danckaert, S.

(05/04/2011), mondelinge communicatie) kunnen zowel de cliënt zelf, als zijn natuurlijk

en/of professioneel netwerk een beroep doen op het ambulant hulpverleningsnetwerk.

Aangezien er reeds veel expertise aanwezig is in de verschillende sectoren in Vlaanderen,

hebben consulentenwerkingen niet de bedoeling om nieuwe diensten op te richten, maar

willen ze veeleer aan netwerkvorming doen (Ampel, 2010; Claes et al., 2010; Jooren, 2008).

Er wordt een multidisciplinair (consult)team samengesteld, bestaande uit opvoeders,

ouders, orthopedagogen, enzovoort, zodat allerlei verschillende invalshoeken in acht

genomen worden (Van Hove & Blontrock, 1998). Dat team komt op vaste tijdstippen samen

om alle aanmeldingen te bespreken. Afhankelijk van het consult, kan een hulpverlener uit dit

Page 37: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 37

team verder bij het consult als externe consulent betrokken worden. Dat betekent dat deze

persoon het proces, samen met de medewerker van de consulentenwerking, van dichtbij

opvolgt. Ook andere hulpverleners uit de provincie kunnen hun expertise uitlenen (Blackman

et al., 2009; Claes et al., 2010).

De beeldvorming wordt opgezet aan de hand van (participerende) observaties,

dossieranalyse, gesprekken met begeleiders, ouders en dergelijke meer. Ook de visie van de

cliënt moet zoveel mogelijk beluisterd worden (Gilbert, 2004; Van Hove & Blontrock, 1998).

Het afnemen van instrumenten kan ook handig blijken (bijvoorbeeld bij een vermoeden van

autisme). “Goede diagnostiek is niet enkel een “label” of etiket, dat iemand een leven lang

kan achtervolgen. Goede diagnostiek is op maat gemaakt van het unieke individu en geeft

helderheid over de prognose en mogelijke verwachtingen en richting voor begeleiding en

behandeling. Goede diagnostiek wordt uitgelegd in verstaanbare taal en wordt besproken

met de cliënt en zijn familie.” (Vonk & Hosmar, 2009, p103). Dat citaat van Vonk en Hosmar

(2009) geeft in de kern de gedachtegang van de consulentenwerkingen weer: bijkomend

zoeken naar een diagnose kan nuttig zijn, zolang het daar niet bij eindigt en er concrete

handvaten uit kunnen voorkomen.

Na die beeldvormingsfase worden enkele adviezen geformuleerd en wordt er gekeken hoe

het natuurlijk en/of professioneel netwerk dat praktisch gezien kan omzetten. Het is daarbij

de bedoeling om emancipatorisch te werken en bijgevolg de hulpverlening niet over te

nemen, wat Van Hove en Blontrock (1998) “begeleidend behandelend” noemen. Alle

betrokkenen worden als deskundigen gezien die, met wat extra ondersteuning, de situatie

zelf weer de baas kunnen (Lavrysen, 2001). Er wordt sámen met het natuurlijk en/of

professioneel netwerk naar oplossingen gezocht; de kennis van de omgeving wordt als heel

waardevol gezien (Blackman et al., 2009, Claes et al., 2010). Die betrokkenheid zorgt er

bovendien voor dat de inzichten in de praktijk gebracht zullen worden (Lunenborg, 2009).

Die adviezen worden gedurende de implementatiefase uitgeprobeerd door het natuurlijk

en/of professioneel netwerk. Ondertussen wordt telefonisch of per e-mail contact gehouden

Page 38: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 38

met de consulentenwerking. Na enkele maanden volgt een nieuw overlegmoment, waarbij

alle betrokkenen samen evalueren hoe de vorige fase is verlopen en nieuwe bedenkingen

kunnen worden behandeld. Er kunnen nog enkele doorverwijzingen volgen, alvorens het

consult wordt afgesloten.

5.4. Erkenning

Alle consulentenwerkingen in Vlaanderen zijn onafhankelijk van elkaar ontstaan. De

financiering gebeurde aanvankelijk dan ook per provincie. Het VAPH zorgde voor een

experimentele betoelaging en ook de provincie zette op experimentele basis middelen in.

Hiernaast werden de consulentenwerkingen ook afzonderlijk gefinancierd door privé-

organisaties in hun provincie. In sommige provincies werkt men met externe consulenten.

Deze worden niet betaald door de consulentenwerkingen. In sommige provincies is er sprake

van een vrijwillige medewerking aan de consulten (Vangansbeke, 2010); in andere provincies

worden deze door de aanmelders betaald (Blontrock, L. (19/04/2011), mondelinge

communicatie; Consulentenwerking Vlaams-Brabant en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest,

2010).

Sinds 2007 werden de consulentenwerkingen in Vlaanderen projectmatig gefinancierd door

de overheid, via het SEN (Vangansbeke, 2010). Dit betekende dat het SEN elk jaar bekeek of

de financiering voor het volgend werkjaar bleef gelden.

Sinds 1 januari 2011 erkent het SEN de consulentenwerkingen in Vlaanderen structureel. Per

jaar wordt er €25.000 per provincie voorzien voor die werking. Hier hangt een jaarlijkse

evaluatie aan vast, waarbij de afzonderlijke consulentenwerkingen hun meerwaarde via een

jaarverslag aantonen. Het SEN is in de mogelijkheid om de financiering stop te zetten na

ernstige tekortkomingen wat betreft de werking. Ook kunnen zij reeds gestorte bedragen

terugvorderen (Steunpunt Expertisenetwerken vzw, 2011).

Page 39: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 39

Naast deze structurele erkenning, blijven privé-organisaties de consulentenwerkingen

financieel en organisatorisch ondersteunen. Dit is noodzakelijk om de consulentenwerking

minimaal te doen functioneren. Ook de medewerking van externe consulenten blijft op

vrijwillige basis gebeuren of wordt bekostigd door de aanmelder (Ampel, 2010;

Consulentenwerking Vlaams-Brabant en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 2010;

Blontrock, L. (19/04/2011), mondelinge communicatie).

Page 40: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 40

Hoofdstuk 6: De consulentenwerking in West-Vlaanderen

In deze masterproef worden consulten uit de consulentenwerking in West-Vlaanderen,

Ampel, gebruikt. Dat is te verantwoorden vanuit praktische overwegingen: de onderzoeker

loopt stage in Ampel en kan dus ten allen tijde de dossiers inkijken en raad vragen aan de

coördinator en medewerker van Ampel. Ook om de interviews af te nemen, is het

haalbaarder om het onderzoek tot een regio te beperken.

Per consulentenwerking zijn er, ondanks de gelijkaardige ontstaansredenen en de

vergelijkbare werking, toch ook enkele verschillen. Hoe elke consulentenwerking historisch

gegroeid is en in welke organisatie ze zijn ingebed, verschilt per provincie.

6.1. Ontstaan en structuur van Ampel

Ampel bestaat al sinds 1996 in Beernem en kreeg in 2001 haar huidige naam. Aanvankelijk

kwam het samenwerkingsverband tot stand op initiatief van Oranje – een organisatie die

ondersteuning biedt aan volwassenen met een verstandelijke beperking in West-

Vlaanderen. Over de jaren heen werd het aantal partners in het samenwerkingsverband

uitgebreid.

Ampel is anno 2011 ingebed in het centrum geestelijke gezondheidszorg Prisma, dat

eveneens vestigingen heeft in Torhout, Blankenberge en Oostende (Ampel, 2010;

Vangansbeke, 2010). Ampel wordt, naast deze financiering van vzw Prisma, ook financieel

ondersteund door De Lovie (gehandicaptensector) en het psychiatrisch centrum Sint-

Amandus (geestelijke gezondheidszorg).

In Ampel zijn twee medewerkers tewerkgesteld: Trees Vangansbeke werkt 28 uur per week

als coördinator en sinds ongeveer een jaar wordt ook Tine Morisse voor 20 uur vanuit het

psychiatrisch centrum Sint-Amandus te Beernem gedetacheerd om consulten te begeleiden

(Vangansbeke, T. en Morisse, T. (07/09/2010), mondelinge communicatie).

Page 41: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 41

Ampel werkt reeds enkele jaren met een vast consultteam, bestaande uit een psychiater,

drie orthopedagogen, twee therapeuten, een begeleider, twee psychologen – waarvan een

uit een consultatiebureau –, een thuisbegeleidster en een ouder (Vangansbeke, T. &

Morisse, T. (07/09/2010), mondelinge communicatie). Dat team komt om de zes weken

samen om de nieuwe aanmeldingen te bespreken en zo ideeën samen te brengen over een

mogelijke aanpak van het consult. Afhankelijk van het consult kunnen sommige leden uit het

consultteam vervolgens nauw betrokken worden bij de verdere opvolging van dat consult,

maar ook andere hulpverleners in West-Vlaanderen kunnen op basis van hun expertise als

externe consulent betrokken worden.

Naast deze inhoudelijke vergaderingen, heeft Ampel een stuurgroep die jaarlijks enkele

keren samenkomt om de beleidsmatige en structurele uitbouw van het

samenwerkingsverband vorm te geven. In deze stuurgroep zetelen directeurs uit

verschillende voorzieningen en sectoren in West-Vlaanderen.

6.2. Gedachtegoed

Bij consulentenwerking Ampel hanteert men verschillende kaders als vertrekpunt bij een

consult. Hierbij baseert men zich onder andere op het gedachtegoed van Anton Došen

wanneer men de schaal voor emotionele ontwikkeling (SEO) afneemt en algemeen gezien in

zijn visie betreffende de nood aan een integratieve diagnose en het kunnen versus

aankunnen. Ook Heijkoop wordt in die zin gevolgd, wanneer men beslist om met

videomateriaal aan de slag te gaan. Andere visies waar men bij Ampel achter staat, zijn

onder andere het burgerschapsparadigma van Van Gennep, Gentle Teaching van McGee en

het Quality of Life paradigma van Schalock. Uiteraard speelt ook het contextueel denken een

rol, aangezien Ampel niet enkel met de persoon met een beperking werkt, maar ook met

diens omgeving.

Afhankelijk van de problematiek die een welbepaald consult met zich meebrengt, of de

theoretische stroming waar een externe consulent zich in heeft geschoold, worden andere

visies mee opgenomen tijdens consulten van Ampel.

Page 42: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 42

Zo zal Ampel ook flexibel inspelen op de visie van de voorziening waar ze mee samenwerken

aan een consult. Wanneer ze hier zelf weinig ervaring mee hebben, kunnen ze een externe

consulent inroepen die hier meer voeling mee heeft.

Hieronder worden enkele belangrijke stromingen besproken.

6.2.1. Došen: Ontwikkelingsdynamische visie

Došen (2005a, 2005b, 2005c, 2011) stelt een ontwikkelingsdynamisch model voor waarbij hij

een gezonde psyche aan het evenwicht tussen het cognitief en emotioneel niveau van een

persoon koppelt.

Het model van Došen gaat ervan uit dat iedere persoon zowel een cognitief als een

emotioneel ontwikkelingsniveau heeft. Veelal wordt die tweede soort

ontwikkelingsdimensie over het hoofd gezien (Došen, 2005a, 2005c, 2011; Vonk & Hosmar,

2009). Het is niet omdat iemands cognitief ontwikkelingsniveau gemiddeld is, dat hij op

emotioneel vlak hetzelfde niveau benadert. Wanneer hier geen rekening mee gehouden

wordt en die persoon op emotioneel vlak over- of onderschat wordt, ontstaat er in het

eerste geval, dat volgens Došen het meest voorkomt, stress en in het tweede geval frustratie

en verveling. Men spreekt dan van een discrepante persoonlijkheidsontwikkeling (Došen,

2005a, 2005c) of een disharmonisch profiel (Vonk & Hosmar, 2009). Het is aldus belangrijk

om zich hiervan bewust te zijn en de ondersteuning daarop te baseren. Ampel denkt, met

Došen, in termen van “wat kan hij aan?” in plaats van “wat kan hij?” (Vonk & Hosmar, 2009).

Došen heeft een model uitgebouwd waarbij hulpverleners – mede met behulp van de schaal

voor emotionele ontwikkeling – het emotioneel niveau van personen met een verstandelijke

beperking kunnen bepalen (Morisse, 2005). De emotionele ontwikkeling wordt bekeken in

de context van sociale interacties (Došen, 2005c). Er zijn zeven fasen die de ontwikkeling van

kinderen omschrijven (Došen, 2005a; Vonk & Hosmar, 2009). Die fasen worden door Došen

toegepast op personen met een verstandelijke beperking – dus ook op volwassenen. De

typische kenmerken per ontwikkelingsfase worden opgesomd en de problemen die ontstaan

wanneer de ontwikkelingsfase niet goed wordt doorlopen, worden op basis van dat

ideeëngoed verklaard. Vooral de eerste vijf fasen zijn vaak van toepassing op personen met

Page 43: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 43

een verstandelijke beperking (Došen, 2005c, 2011; Morisse, 2005; Vonk & Hosmar, 2009). In

tabel 5 worden die fasen benoemd, met vermelding van de kernthema’s die elke fase

kenmerken. De ernst van de verstandelijke beperking die normaliter met elke fase

overeenkomt, is ook in de tabel terug te vinden. Men spreekt altijd van een schatting van het

emotionele niveau van functioneren, omdat iedere mens de ene dag meer aankan dan de

andere dag (vb. wanneer men moe of prikkelbaar is) en dat niveau bijgevolg fluctueert

(Došen, 2005a, 2005b, 2011; Vonk & Hosmar, 2009). Hoewel personen met een

verstandelijke beperking afwisselend in verschillende fasen gesitueerd kunnen worden en

dat voor verscheidene subdomeinen verschillend kan zijn, ziet men toch dat de

fundamenten van de eerste fasen gelegd moeten zijn, vooraleer van de volgende fasen

sprake kan zijn.

Volgens Došen (2005a, 2005b, 2005c, 2011) is het belangrijk om te weten waardoor de

vastgelopen situatie ontstaat. Het gaat hierbij altijd om een combinatie van biologische,

sociale, psychologische en ontwikkelingsfactoren, waarbij de onderzoeker te weten moet

komen hoe deze factoren met elkaar interageren. Als een dimensie verandert, verandert de

volledige structuur. Dat noemt men de pathogenese, waar, aldus Došen, vaak minder belang

aan wordt gehecht, ten opzichte van het zoeken naar de symptomatologie en

fenomenologische diagnostiek van de stoornissen. Het is belangrijk op zoek te gaan naar de

oorzaak die achter de symptomen schuilgaat. Die oorzaak hoeft niet in de persoon zelf te

liggen, maar kan ook in het interactiepatroon tussen die persoon en zijn omgeving liggen

(Došen, 2011). Hieraan gekoppeld is het van belang om multidisciplinair te werk te gaan,

rekening houdend met de verschillende factoren die de problemen in stand houden. Daarbij

moet niet enkel met de persoon zelf worden gewerkt, maar zal eerder een belangrijke taak

weggelegd zijn voor de leefomgeving. Het natuurlijk en professioneel netwerk van de cliënt

zullen zich moeten aanpassen aan diens behoeften en mogelijkheden (Došen, 2005c).

De consulentenwerkingen onderkennen het belang van Došens gedachtegoed, door een

grote nadruk op de beeldvorming te leggen. Hierbij wordt, naast gesprekken met ouders,

professionelen en, indien mogelijk, de persoon met een verstandelijke beperking, een SEO

afgenomen. De consulentenwerkingen volgen Došens idee van de integratieve diagnose

Page 44: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 44

(2005b; Došen et al., 2008) en de meerwaarde van een holistische behandeling (Došen et al.,

2008).

Došen (2005b) omschrijft dit als volgt: “Like pieces in a puzzle, findings gathered from all

sources of examination should be placed into an integrative framework, forming a complete

clinical picture.” (p13).

Op de eerste lijn (ontwikkelingsdimensie) moet men voldoen aan de basale behoeften van

de vastgelopen persoon. Op de tweede lijn (sociale dimensie) moet de sociale omgeving

aangepast worden. Op de derde lijn (psychologische dimensie) kan aan stimulatie, training

en therapie worden gedacht. Pas in laatste instantie (biologische dimensie) kan men aan

medicatie denken (Došen, 2011). Op deze manier worden ook de adviezen van Ampel

opgesteld.

Deze komen vaak voort uit de resultaten van de SEO en de aangepaste verwachtingen die

men moet stellen wanneer het emotioneel en intellectueel ontwikkelingsniveau vergeleken

worden. Hierbij volgen ze Došen ook door niet enkel met de persoon met een beperking te

werken, maar door vooral de omgeving te betrekken (zowel in het schetsen van het

probleem, als in het ondersteunen), waardoor men via die omgeving de persoon met een

beperking zelf ondersteunt.

Tabel 4: schematische voorstelling gedachtegoed Došen (op basis van: Morisse, 2005)

Ernst van de verstandelijke

beperking (V.B.)

Fase van emotionele

ontwikkeling

Kernthema’s

0 – 6m Diep V.B. Eerste Adaptatie Homeostase ↔ Disregulatie

6 – 18m Diep V.B. Eerste Socialisatie Vertrouwen ↔ Wantrouwen

18m – 3j Diep V.B. – Ernstig V.B. Eerste Individuatie Autonomie ↔ Afhankelijkheid

3 – 7j Ernstig V.B. – Matig V.B. Eerste Identificatie Initiatief ↔ Geremdheid

7 – 12j Matig V.B. – Licht V.B. Realiteitsbewustzijn Zelfvertrouwen ↔ Minderwaardigheid

Page 45: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 45

6.2.2. Heijkoop: Vastgelopen situaties

Heijkoop geeft (2003) de voorkeur aan de term “vastgelopen mensen” wanneer hij het over

onze doelgroep heeft. Daarmee wil hij aantonen dat het om een wisselwerking gaat tussen

individu en omgeving: de totaliteit aan moeilijkheden wordt benadrukt, waarbij niet enkel de

betrokken persoon, maar ook de personen uit zijn omgeving ter sprake komen. De term

“vastgelopen” kan ook van toepassing zijn op personen zonder beperking, wat stigmatisering

probeert te voorkomen. De complexe problematiek van personen met een beperking is niet

wezenlijk anders dan een ander zijn problemen. Die problemen ontstaan door het niet

begrijpen van een situatie, door het zich onveilig voelen; reacties die personen zonder

beperking ook hebben en die stress opleveren. Personen met een beperking zijn extra

stressgevoelig, omdat ze zich moeilijker kunnen uiten en ze langzamer zijn in hun denken en

begrijpen. Velen van hen hebben bovendien ook minder invloed op de invulling van hun

eigen leven. Ze zijn vaak aangewezen op andere personen en hiervoor is veel vertrouwen

nodig. Wanneer dat vertrouwen ontbreekt, loopt de situatie vast.

Ook de gevoelswereld van een persoon met een beperking kan verstoord geraken: het is

vaak moeilijker om contacten te leggen met anderen, om een relatie op te bouwen, om zich

duidelijk te maken aan anderen. Het hele functioneren kan op die manier verstoord worden

en wanneer die situatie een tijdje blijft aanslepen, kan de algemene ontwikkeling van de

persoon in kwestie geblokkeerd worden en zal zijn hele persoonlijkheid er uiteindelijk op

achteruit gaan. Samen met Heijkoop (2003) wordt van een absolute hulpeloosheid

gesproken.

Heijkoop haalt verder aan dat het belangrijk is de omgeving niet te vergeten: ook die

personen geraken verstrikt in de problemen. Hun gevoelens, gedachten, verwachtingen en

reacties worden beïnvloed door hun omgang met de persoon met een beperking. Ze ervaren

gevoelens van angst, schuld, medelijden, woede, verdriet, machteloosheid enzovoort. Ze

moeten een heel proces doormaken en wanneer dat niet sereen gebeurt, kunnen ze in een

neerwaartse spiraal terechtkomen. Door het “probleemgedrag” gaat zijn omgeving niet veel

van de vastgelopen persoon verwachten, alles proberen controleren om het gedrag te

vermijden en als dat niet lukt, de persoon zelfs mijden waardoor hij in een sociaal isolement

Page 46: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 46

terechtkomt. Die isolatie zorgt voor nieuwe negatieve ervaringen. Dan is de situatie

vastgelopen (Heijkoop, 2003; Myrbakk & Von Tetzchner, 2007).

Het is echter belangrijk om niet enkel op de zaken te focussen die niet goed lopen, maar ook

te zíen wat personen met een beperking zelf proberen om de situatie om te buigen. De

krachten die ze hebben, moeten worden uitgebouwd en versterkt. Probleemgedrag kan niet

altijd worden vermeden, maar men kan de vastgelopen persoon en zijn omgeving wel leren

hoe ermee om te gaan. Daartoe is het, aldus Heijkoop, nodig om regelmatig te toetsen of

men als hulpverlener nog steeds in het belang van de vastgelopen persoon werkt. Het zijn

namelijk de hulpverleners die in grote mate bepalen wat de norm is voor “aanvaardbaar

gedrag”. Men moet zichzelf de volgende vraag durven stellen: “Geeft de interpretatie die je

van hun doen en laten hebt wel voldoende ruimte aan hun persoonlijkheid?” (Heijkoop, 2003,

p17). Heijkoop spreekt hier van “interpreteren”; men kan niet anders dan subjectief kijken

naar een situatie. Als hulpverlener kan men wel eens op een andere manier proberen te

kijken, bijvoorbeeld door een video te gebruiken. Zo kan men van op een afstand kijken en

toch inpikken op details die in de gewoonlijke omgang niet opgemerkt worden. De

hulpverlener kan patronen proberen te ontwarren in het gedrag dat gesteld wordt en de

aanloop analyseren. Zo ziet hij/zij ook wanneer het gedrag niet voorkomt en kan hij/zij de

krachten uit de situatie halen. Het is hierbij belangrijk met meerdere personen te

observeren, want één iemand kan niet alles waarnemen. Met die bemerking wordt een lans

gebroken voor multidisciplinaire teams die zoeken naar de krachten die in vastgelopen

mensen en hun natuurlijk/professioneel netwerk schuilen. Heijkoop (2003) stelt voor om

externe hulp in te roepen, aangezien het natuurlijk/professioneel netwerk zelf vastzit en dus

al alle, voor hen mogelijke, parcours heeft uitgeprobeerd.

Ampel gebruikt, afhankelijk van het consult, video-analyse om samen met de omgeving de

situatie te bekijken. Ze volgen hierbij Heijkoop door vier situaties te laten filmen: een waarbij

de persoon met een beperking alleen zit zonder dat er verwachtingen zijn wat hij zal doen en

een situatie waarbij er wel een verwachting is omtrent zijn gedrag. Daarnaast worden er ook

twee situaties gefilmd – met en zonder verwachting – waarbij de persoon met een beperking

niet alleen is. Eerst wordt het videomateriaal volledig bekeken en schrijft iedereen algemene

Page 47: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 47

ideeën op. Daarna wordt de video in stukjes bekeken met het professioneel en/of natuurlijk

netwerk en probeert men zowel krachten als zwaktes te zien.

Ook het doel dat Heijkoop (2003) aanhaalt, komt in belangrijke mate overeen met wat de

consulentenwerkingen willen verwezenlijken: dat de vastgelopen persoon en zijn netwerk

zelf weer de draad kunnen opnemen. “Ons doel is om het probleemgedrag niet meer zo

centraal te laten zijn in het leven van de vastgelopen persoon en in het leven van de mensen

om hem heen. Ons doel is bovendien om weer meer variatie mogelijk te maken in de relaties,

in de bezigheden, in het beleven van het eigen lichaam, het weer gaan gebruiken van de

eigen zintuigen zodat hij weer zelf gaat kijken, luisteren, ruiken en aanraken.” (p28). Een doel

dat daarbij hoort, is opnieuw ruimte creëren in iemands persoonlijke functioneren. Dat geldt

zowel voor de vastgelopen persoon als voor diens omgeving.

6.2.3. Van Gennep: Het burgerschapsparadigma

Van Gennep is een duidelijke vertegenwoordiger van de kritische orthopedagogiek. Hij is van

mening dat ook mensen met een verstandelijke beperking het recht hebben om in de

maatschappij opgenomen te worden. Gelijke kansen en rechten voor iedereen trekt hij door

naar personen met een beperking. Naast aandacht voor de persoon, legt Van Gennep zo ook

de nadruk op de maatschappelijke context, waarbij hij de dialectiek tussen persoon en

maatschappij beklemtoont. Een beperking wordt geproduceerd in interactie met de

omgeving. Emancipatie en zelfontplooiing zijn belangrijke idealen. Verandering is mogelijk.

Als kritisch orthopedagoog voelt Van Gennep zich gesteund door een ecologische

benadering (Broekaert et al., 1997; Ruijssenaars, van den Bergh, & Schoorl, 2008).

Van Gennep (2007; 2011; Wibaut, Calis, & Van Gennep, 2006) stelt het

burgerschapsparadigma voor, dat volgens hem na 1990 opgang maakte. Dat paradigma

benadrukt Quality of Life (zie 6.2.5.), inclusie, empowerment en ondersteuning. Om aan

inclusie en empowerment te kunnen doen, is ondersteuning van personen met een

beperking nodig. Enkel zo kunnen ze een goede kwaliteit van bestaan ervaren. Kernwoorden

Page 48: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 48

van deze benadering zijn onder andere zelfbepaling, verbondenheid in relaties,

lidmaatschap, gelijke kansen en toegankelijkheid.

Wibaut et al. (2006) breken een lans voor sociale netwerken in de ondersteuning van

personen met een beperking. Dat zijn informele netwerken uit het natuurlijk milieu van de

persoon met een beperking. De taak van de hulpverleners hierbij is het onderkennen en

helpen ontwikkelen van capaciteiten van personen uit dat netwerk. Wanneer de

ondersteuning door dit netwerk niet voldoende blijkt, kan het sociaal vangnet (d.i. de

hulpverlening) tussenbeide komen.

6.2.4. McGee: Gentle Teaching

McGee (1992) gaat ervan uit dat iedereen nood heeft aan warmte en affectie, ook personen

die probleemgedrag stellen naar anderen toe. Het is van belang om de relatie tussen de

cliënt en de hulpverlener zo op te bouwen dat er verbondenheid tussen de twee ontstaat.

Om hiertoe te komen, is een langdurig proces nodig, waarbij de cliënt zich veilig leert voelen

en leert dat hij/zij onvoorwaardelijk aanvaard wordt (De Corte, 2005; McGee, 1992; McGee

& Menolascino, 1991; Van de Siepkamp, 2005). McGee noemt Gentle Teaching de

psychologie van de onderlinge afhankelijkheid.

“Warmth can be felt in the tone of our voice, the sincerity of our gaze, and the serenity of our

movements. Tolerance is conveyed through patience in the face of aggression, respect in the

face of rejection, and perseverance in the face of entrenched rebellion. Our values are the

impetus within this process, and they need to be constantly questioned and deepened.”

(McGee & Menolascino, 1991, p9).

Vaak hebben cliënten met een instellingsverleden hier moeite mee. Veelal zijn ze in het

verleden voorwaardelijk benaderd: elk gedrag heeft zijn gevolg. Op die manier kwam de

hulpverlener (on)bewust in een machtspositie te staan. De cliënt ervoer angst en leerde zich

afhankelijk op te stellen. Dit stond verbondenheid in de weg (De Corte, 2005, 2010).

Gentle Teaching als methodiek stelt vier fases voor: bij de ander willen zijn, iets met de

ander willen doen, iets voor de ander willen doen en iets voor de anderen willen doen.

Page 49: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 49

McGee benadrukt hierbij het belang van “stretching” (De Corte, 2005): per moment gaat de

hulpverlener bekijken in welke fase de cliënt zich bevindt en zich daaraan aanpassen. Zo

gaan hulpverlener en cliënt telkens van de ene fase naar de andere. De relatie blijft hierbij

het belangrijkst, niet het gedrag.

Het invoeren van Gentle Teaching heeft consequenties voor de hele organisatie. Het is naast

een methodiek ook een houding die de hulpverleners moeten aannemen. Ze moeten leren

kijken naar wie de cliënten zijn, niet enkel een interventie toepassen op basis van

waarneembaar gedrag. De totaliteit van de cliënt moet bekeken worden: wat hij voelt en

hoe hij zijn leven ervaart (Van de Siepkamp, 2005). Er wordt als het ware een andere

beeldvorming over de cliënt opgezet.

6.2.5. Schalock: Quality of Life

Door het opkomen van empowerment van de consument (met de nadruk op person-

centered planning, zelfdeterminatie en persoonlijke uitkomsten), het integratie- en

inclusieparadigma waardoor personen met een beperking in de gemeenschap terechtkomen

en het besef dat persoonlijk, familiaal en gemeenschapswelzijn voortkomen uit complexe

combinaties van wetenschappelijke, medische en technologische vooruitgang met waarden,

percepties en omgevingsvoorwaarden, is de interesse in “Quality of Life” (QOL) toegenomen.

Met name bij personen met een verstandelijke beperking wordt dat concept gebruikt om te

evalueren hoe goed ze worden ondersteund (Lin et al., 2009; Schalock et al., 2002). Wanneer

personen met een verstandelijke beperking namelijk niet goed (genoeg) worden

ondersteund, bestaat er een reële kans dat ze uitgesloten worden uit de gemeenschap en ze

verhinderd worden in het maken van keuzes over hun leven (Schalock et al., 2002).

“Quality of Life” wordt in het artikel van Schalock et al. (2002) omschreven als “general

feelings of well-being, feelings of positive social involvement, and opportunities to achieve

personal potential” (p458).

Schalocks construct bestaat uit acht kerndomeinen, zijnde emotioneel welzijn,

interpersoonlijke relaties, materieel welzijn, persoonlijke ontwikkeling, fysiek welzijn,

zelfdeterminatie, sociale inclusie en rechten. Naast die algemene domeinen (die in drie

factoren worden geclusterd) kunnen, afhankelijk van de bevraagde persoon, specifiek op die

Page 50: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 50

persoon toegepaste indicatoren toegevoegd worden. Het is aldus een multidimensioneel

construct, dat zowel objectieve als subjectieve componenten bevat (Broekaert et al., 1997;

Miller & Chan, 2008; Schalock et al., 2002; Schelly, 2008; Schwartz & Rabinovitz, 2003; Van

Gennep, 2011; Wibaut et al., 2006).

Het meten van QOL houdt in dat men de kwaliteit van iemands bestaan waardeert en wil

behouden of verbeteren waar nodig. Het feit dat men de waarde van QOL ook in rekening

neemt wat betreft personen met een verstandelijke beperking, geeft aan dat iedereen – met

en zonder beperking – het recht heeft een goed leven te leiden binnen zijn omgeving. Door

de discrepantie tussen de noden van een vastgelopen persoon en zijn omgeving te

reduceren, wordt zijn QOL beter. Hoe slechter de balans tussen die twee, hoe meer

ondersteuning iemand nodig heeft (Schalock et al., 2002). Wanneer men de QOL meet en

daar conclusies uit trekt, kan men bijgevolg betere ondersteuning bieden.

Verschillende auteurs (Devereux, Hastings, & Noone, 2009; Van Gemert, in Došen & Day,

2001) geven aan dat er aandacht moet worden besteed aan de QOL van hulpverleners. Hun

job kan stress met zich meebrengen, wat, als het langdurig blijft aanslepen, tot een burn-out

kan leiden. Voor hulpverleners die met personen met een verstandelijke beperking werken,

is dit risico hoog: tussen de 25 en 32,5% van de hulpverleners zou behoorlijk wat stress

ervaren. De kwaliteit van de hulpverlening kan erop achteruit gaan, wanneer de

hulpverlener zijn welzijn in het gedrang komt. Op die manier kan ook het welzijn van de

cliënt erop achteruit gaan.

Naast hulpverleners ervaren ook familieleden heel wat stress en hebben ze meer hulp nodig

dan andere ouders (Canary, 2008; Lin et al., 2009, Werner et al., 2009). Door de eerder

vermelde integratie/inclusie en deïnstitutionalisering komt een grotere “last” op de

schouders van de familie te liggen. De familie wordt in veel gevallen de voornaamste bron

van ondersteuning. Ouders willen vooral emotionele steun en aanmoediging van

hulpverleners (Canary, 2008). De consulentenwerkingen proberen zo’n steun te geven door

middel van persoonlijke contacten met de families; ze krijgen de kans om hun verhaal eens

zelf te doen.

Page 51: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 51

In dit onderzoek zal het welzijn van zowel hulpverleners als ouders bevraagd worden. Op die

manier hoopt de onderzoeker te weten te komen in welke mate consulentenwerking Ampel

aan hun noden heeft voldaan.

Page 52: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 52

Hoofdstuk 7: Onderzoeksopzet

7.1. Kwalitatief onderzoek als methode

Om een antwoord te proberen formuleren op bovenstaande onderzoeksvragen, werd een

kwalitatief onderzoek opgezet. Het is immers niet aangewezen om aan de hand van

cijfergegevens te meten hoe iemand een consult ervaren heeft en in welke mate dat de

cliënt en zijn/haar omgeving heeft beïnvloed. Het is belangrijk om aan de hand van “thick

descriptions” inzicht te verwerven in concrete situaties: wetenschap kan adequate

voorbeelden leveren van hoe andere mensen in soortgelijke situaties handelen (Wardekker,

in Levering & Smeyers, 2000).

Door een combinatie van onderzoeksmethoden te gebruiken (via triangulatie, Wardekker, in

Levering & Smeyers, 2000; Baxter & Jack, 2008; De Visscher, 2008, Eisenhardt, 1989; Mays &

Pope, 2000; Meyrick, 2006; Pettigrew, 1990; Russell & Gregory, 2003; Sandelowski, 2000),

wou de onderzoeker een getrouw beeld van de verhalen van de cliëntsystemen nastreven.

Binnen elke casus werd daartoe, naargelang de mogelijkheden, zowel het natuurlijk netwerk,

het professioneel netwerk en eventueel een externe consulent die meegewerkt heeft aan

het consult, bevraagd via een semi-gestructureerd interview.

Voor dat nader wordt toegelicht, wordt echter stilgestaan bij enkele bemerkingen die

Meyrick (2006) maakt omtrent het gebruiken van kwalitatief onderzoek.

Deze auteur geeft aan dat het steeds belangrijker wordt om, naast het bewijs dat iets werkt,

ook bewijs te leveren van hoe en waarom iets werkt. Wanneer men dat binnen de

gezondheidszorg probeert aan te tonen aan de hand van lineaire modellen van causaliteit,

overeenkomstig kwantitatief onderzoek, wordt het onderwerp tekort gedaan. Wanneer

kwalitatief onderzoek gevoerd wordt, dient men de context in rekening te brengen;

cijfergegevens kunnen die meerwaarde niet vervangen. Er zijn echter evenveel verschillen

binnen het kwalitatief onderzoeksdomein, als tussen kwalitatief onderzoek enerzijds en

kwantitatief onderzoek anderzijds. Toch stelt Meyrick een algemeen model op waar

onderzoekers zich best aan houden wanneer ze kwalitatief onderzoek willen verrichten. De

twee kernwoorden hierbij zijn “transparantie” en “systematiek”. Meyrick stelt dat de

Page 53: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 53

onderzoeker duidelijk moet aantonen welke stappen hij zet in zijn proces, door al die

stappen uitgebreid te beschrijven (Mays & Pope, 2000; Meyrick, 2006). Zo kunnen de lezers

inschatten hoe ze het onderzoek moeten interpreteren. Het doel, de objectieven en de

gebruikte methoden moeten volledig uitgelegd worden, zodat de lezer zelf in staat wordt

gesteld uit te maken of de methoden passend zijn voor dat soort onderzoek. De manier

waarop een sample samengesteld wordt, moet ook gedetailleerd beschreven worden en

wordt idealiter verantwoord door een theorie. Informatie over de doelgroep is nodig en er

moet verwoord worden hoe representatief die sample is. Reflecteren over hoe de

onderzoeker zelf, de participant of de situatie het proces heeft beïnvloed, maakt het

onderzoek meer valide. Triangulatie leidt tot meer zekerheid over de interpretatie van het

onderzoeksmateriaal.

Figuur 1: model van Meyrick (2006)

Om aan die criteria tegemoet te komen, wordt hieronder beschreven hoe de steekproef

werd getrokken, welke methoden gebruikt werden en hoe de resultaten werden

geanalyseerd.

Page 54: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 54

7.2. Case study

Door middel van case studies (Baxter & Jack, 2008; De Visscher, 2008; Eisenhardt, 1989),

waarbij de verhalen van afgelopen consulten worden bevraagd, trachtte de onderzoeker

inzicht te verwerven en enkele voorzichtige conclusies te formuleren wat betreft de werking

van de consulentenwerkingen (Ghesquière & Staessens, in Levering & Smeyers, 2000).

Daarbij wou de onderzoeker zowel het natuurlijk als het professioneel netwerk bevragen.

Case studies zijn hiervoor bijzonder geschikt, gezien hun focus op het particuliere en op de

gecontextualiseerde visie op de werkelijkheid (De Visscher, 2008). Case studies worden

gebruikt wanneer de onderzoeker op zoek is naar het “hoe” en het “waarom” en wanneer

de context in rekening moet worden genomen. De werkelijkheid wordt geconstrueerd door

de verhalen (Flyvbjerg, 2006) van de respondenten. Ze kunnen hun visie op die werkelijkheid

beschrijven, waardoor de onderzoeker de werking van Ampel beter kan begrijpen (Baxter &

Jack, 2008).

Bij case studies is het belangrijk om het onderwerp goed af te bakenen qua definitie,

context, tijd en plaats (Baxter & Jack, 2008). Dit valt te vergelijken met in- en exclusiecriteria,

maar bovenop die criteria wordt op die manier ook de diepgang van het onderzoek bepaald.

Verschillende auteurs (Baxter & Jack, 2008; Eisenhardt, 1989; Flyvbjerg, 2006; Pettigrew,

1990) waarschuwen immers voor een te grote hoeveelheid data, die voor zo’n complexiteit

zorgt dat de resultaten moeilijk te bundelen zijn. Case studies geven een rijke hoeveelheid

aan voorbeelden en kunnen via – voorzichtige – generalisatie een meerwaarde betekenen

voor dit onderzoek (Flyvbjerg, 2006).

In dit onderzoek werd gekozen voor instrumentele multiple-case studies (Baxter & Jack,

2008), aangezien het doel van het onderzoek is elementen te vinden die de werking van

Ampel over verschillende consulten heen typeren.

7.2.1. Veldonderzoek

Om de werking van Ampel van binnenuit te leren kennen, was het aangewezen om enkele

maanden in deze dienst mee te draaien (Baxter & Jack, 2008). Gedurende vijf maanden

leerde de onderzoeker de methodieken kennen die gebruikt werden tijdens consulten van

Page 55: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 55

Ampel en welke ondersteuningsvragen vooral gesteld werden. Ze zag hoe de medewerkers

van Ampel met hun cliënten omgingen en hoe ze hun referentiekaders in de praktijk

omzetten.

Op die manier werden reeds enkele kritische bemerkingen gemaakt en kregen de interviews

langzaamaan vorm. Tijdens het afnemen van de interviews, was het gemakkelijker om te

begrijpen waar de respondenten over praatten, aangezien de onderzoeker reeds

veldonderzoek (Pettigrew, 1990) had gedaan. Zo was geen uitleg nodig over wat de werking

algemeen gezien inhield; er kon onmiddellijk worden overgaan tot het fundament van die

werking.

7.2.2. Steekproef

De steekproef werd samengesteld volgens vooraf bepaalde kenmerken. Om een zekere

heterogeniteit te garanderen tussen de verschillende consulten, was purposeful sampling

(Baxter & Jack, 2008; Eisenhardt, 1989; Flyvbjerg, 2006; Onwuegbuzie & Leech, 2007;

Sandelowski, 2000) wenselijk. Op die manier was de onderzoeker verzekerd van enkele

consulten met meerderjarige en minderjarige cliënten, mannelijke en vrouwelijke cliënten,

cliënten die ambulante en residentiële hulpverlening genoten, cliënten met verschillende

problematieken en ondersteuning uit verschillende sectoren.

Op basis van deze verscheidene kenmerken, werden een achttal mogelijke consulten

voorgesteld. Hierbij werd op voorhand ingeschat wat de kans was dat de cliënten (zowel

professionals als ouders) bereid zouden zijn om mee te werken aan dit onderzoek.

Uiteindelijk werden, na een eerste vluchtig doornemen van het dossier, zes consulten

gekozen. Om praktische overwegingen werden de andere consulten niet opgenomen in het

onderzoek. Bij één consult was het niet mogelijk om meerdere betrokkenen te bevragen.

Aangezien dit consult geografisch ook moeilijker te bereiken was voor de onderzoeker, werd

beslist om dit consult niet verder te onderzoeken.

In onderstaande tabel kan telkens teruggevonden worden wanneer de aanmelding

plaatsvond, hoe oud de vastgelopen persoon toen was en waar deze op dat ogenblik

verbleef. Per consult wordt aangegeven wie geïnterviewd werd. Wanneer er een streepje

Page 56: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 56

staat, betekent dit dat er geen mogelijkheid was om die persoon te bevragen, bijvoorbeeld

wanneer er geen externe consulent had meegewerkt aan het consult, of wanneer de ouders

– zoals bij het tweede consult – reeds overleden zijn.

Opvallend was dat het bij alle consulten meerderjarigen betrof. Een jongere was nog

schoolgaand; een man was bejaard.

Tabel 5: overzicht respondenten uit steekproef

Geslacht Woonvorm +

Dagbesteding

Leeftijd Aanmelding Ouders Hulpverlener Externe

Consulent

Consult 1 Man Thuis;

schoolgaand

20 Mei ‘08 X Op vraag van

ouders geen

contact

gezocht

X

Consult 2 Man Woon- En

Zorgcentrum

68 Juli ‘07 / X /

Consult 3 Man Thuis;

Dagcentrum

23 Januari ‘09 X X X

Consult 4 Vrouw Tehuis niet-

werkenden;

weekend bij

ouders; atelier

+ begeleid

werk

31 Januari ‘08 Op

vraag

van

voorzie-

ning

geen

contact

gezocht

X (3 pers.) X

Consult 5 Man Thuis;

dagcentrum

35 Augustus ‘08 X /(*) X

Consult 6 Vrouw Tehuis

werkenden;

beschutte

werkplaats

24 Oktober ‘09 X X /

(*) van het dagcentrum dat aanvankelijk bij dit proces betrokken was, kon niemand die daar nu nog werkte, de onderzoeker

iets vertellen over het consult.

Page 57: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 57

Afhankelijk van wie aanmelder van het consult was, werd aan die persoon gevraagd wie de

onderzoeker nog mocht vragen om mee te werken aan het onderzoek; dit uit respect voor

alle betrokkenen.

7.2.3. Dossieranalyse

Door middel van een eerste dossieranalyse van de consulten die al ongeveer een half jaar

geleden door Ampel beëindigd waren, werd een gegronde keuze voor een zestal consulten

gemaakt. Deze werden op basis van heterogeniteit en mogelijkheden tot medewerking

uitgekozen. Door die diversiteit te garanderen, kon de onderzoeker – weliswaar voorzichtig –

gefundeerde conclusies trekken na het interpreteren van de interviews.

In die dossiers stonden uiteraard ook gegevens om de personen in kwestie te kunnen

bereiken. De aanmelder werd eerst op de hoogte gesteld van dit onderzoek via e-mail, en

kort daarna opgebeld (in sommige gevallen na een telefoontje/e-mail van de coördinator ter

inleiding). Na de nodige toestemming te hebben verkregen om het consult opnieuw te

bekijken, vroeg de onderzoeker van wie ze, volgens de aanmelder, een interview kon/mocht

afnemen.

Wanneer van iedere betrokkene die de onderzoeker wou interviewen, toestemming was

verkregen, kon het dossier grondig ingelezen worden, zodat de onderzoeker op de hoogte

was van het verloop van het consult. Op die manier kon de onderzoeker enkele gerichte

vragen stellen tijdens het interview en hoefde ze niet stil te staan bij details die ze

gemakkelijk zelf kon opzoeken.

7.2.4. Semi-gestructureerde interviews

In de scriptie van Mattias Goderis (2007) wordt benadrukt dat het belangrijk is om

tevredenheid zowel op directe, als indirecte manier te bevragen: er dient zowel een aantal

vaste vragen gesteld te worden (waarmee impliciet aangegeven wordt dat de bevraagde

Page 58: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 58

items de tevredenheid beïnvloeden), als ruimte gelaten worden voor aanvullingen van de

participanten zelf.

Het interview dat gebruikt werd om het natuurlijk en professioneel netwerk in onze

consulten te bevragen, werd op deze manier opgesteld. Door vorig onderzoek (Claes et al.,

2010) door te nemen en vragen op te stellen die voortkwamen uit veldonderzoek, gekoppeld

aan de onderzoeksvragen, kwam de onderzoeker tot enkele belangrijke thema’s die zeker

bevraagd dienden te worden. Er ontstond een leidraad voor de ouders en hulpverleners (zie

bijlage 2) en een leidraad voor de externe consulenten (zie bijlage 3). De vragen dienden niet

allemaal expliciet gesteld te worden, maar aan de hand van die leidraad, werd het interview

ietwat gestructureerd. Voor de onderzoeker was het gemakkelijk om af te vinken welke

thema’s al aan bod waren gekomen.

De vragenlijsten werden aan de medewerkers van Ampel en aan de begeleidster van deze

masterproef voorgelegd.

Vooraleer aan het interview te beginnen, kregen de betrokkenen telkens een informed

consent (zie bijlage 1; Pettigrew, 1990) voorgelegd. Hiermee verklaarden ze zich akkoord dat

ze vrijwillig deelnamen aan het onderzoek, dat ze op voorhand voldoende waren ingelicht,

dat hun informatie gebruikt mocht worden in voorgaand masterproefonderzoek, dat ze de

vrijheid hadden om – op ieder moment in het onderzoek – hun medewerking stop te zetten,

dat al hun informatie letterlijk opgenomen zou worden en dat hun gegevens geanonimiseerd

zouden worden. Hierbij verleenden ze ook hun toestemming om de interviews op te nemen

met een dictafoon.

Per interview werd ongeveer met dezelfde vragen gestart, maar afhankelijk van de

antwoorden van de respondenten werden andere vervolgvragen gesteld. Sommige thema’s

werden uitdrukkelijker behandeld bij het ene consult dan bij het andere. De belangrijkste

vragen (zoals bijvoorbeeld de vraag wanneer men Ampel nuttig vindt en wanneer Ampel niet

hoeft te worden ingeschakeld), werden wel aan iedereen gesteld.

Page 59: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 59

De interviews werden allemaal bij de betrokkenen thuis of in de organisatie afgenomen. Dit

gebeurde allemaal tijdens het tijdsbestek van het veldonderzoek.

De duur voor het afnemen van een interview verschilde: het kortste interview duurde

ongeveer 40 minuten, het langste een uur en 20 minuten.

7.2.5. Analyse

Zowel bij het uitkiezen van de cases, het opstellen van de interviews en het verwerken

ervan, hebben we ons gebaseerd op artikels van Eisenhardt (1989) en Russell en Gregory

(2003).

Na afname van alle interviews, werden deze één voor één getranscribeerd en

geanonimiseerd. De uitgetypte interviews werden vervolgens, ter goedkeuring,

teruggestuurd naar alle respondenten (member check; Baxter & Jack, 2008; Mays & Pope,

2000; Pettigrew, 1990).

Om die enorme veelheid aan gegevens zo adequaat mogelijk te kunnen verwerken, werd

beslist om zowel thema’s uit vorig onderzoek te zoeken overheen alle interviews (deductie),

als nieuwe thema’s te zoeken in de interviews, door deze allemaal meermaals door te lezen

en zo op gelijkenissen te stoten (inductie) (Braun & Clarke, 2006; Broekaert, 2009;

Eisenhardt, 1989; Pope, Ziebland & Mays, 2000). Na een introductiesessie omtrent NVivo

aan de Universiteit Gent, werd beslist om met kleuren- en onderlijningscodes te werken. Het

programma NVivo werd in voorliggend onderzoek niet gebruikt, aangezien sommige functies

op het tijdstip van de introductiesessie niet werkten. Het systeem werd door de onderzoeker

overgenomen in het softwareprogramma Word (Office, 2010).

Eerst werden de vier interviews met de externe consulenten met elkaar vergeleken.

Vervolgens vergeleek de onderzoeker de hulpverleners, en als laatste de ouders. Aan de

hand van de thema’s van de externe consulenten, werd een basis voor de andere

vergelijkingen gecreëerd. Thema’s die enkel op de andere interviews van toepassing waren,

konden dan nog toegevoegd worden.

Page 60: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 60

Om zeker te zijn dat een diversiteit aan mogelijke thema’s opgenomen werd in het

onderzoek, werden eerst alle zaken die meermaals aan bod kwamen, als thema aangeduid,

ongeacht hun relevantie met betrekking tot de onderzoeksvragen. In een latere fase werden

de nuttige thema’s er uitgefilterd.

Na het coderen van alle interviews, werden de thema’s onder elkaar gezet, waarbij de

nuttige citaten – per soort betrokkene: externe consulenten, hulpverleners en ouders – per

thema onder elkaar werden gezet. Opmerkingen van de onderzoeker werden in de zijlijn

genoteerd. De thema’s die in deze masterproef werden aangehaald, zijn betekenisvol omdat

ze door iemand verhaald werden, niet omdat een bepaald significant deel van de steekproef

ze erkende (Braun & Clarke, 2006). De gekozen citaten zijn dan ook ofwel een weergave van

wat door meerdere respondenten werd aangehaald, ofwel een weergave van een kritische

bemerking die opvallend leek ten opzichte van de andere antwoorden van de respondenten.

De gekozen citaten zijn die krachtige zinnen, die de meest rijke informatie bevatten (Claes et

al., 2010).

Page 61: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 61

Hoofdstuk 8: Resultaten

8.1. Onderzoeksvraag 1

Het antwoord op de eerste onderzoeksvraag, zijnde: “Welke elementen zijn cruciaal opdat

de omgevingsondersteuning van mensen met een verstandelijke beperking in vastgelopen

situaties, zoals die door de Vlaamse consulentenwerkingen aangeboden wordt, een

meerwaarde vormt?”, werd – zoals de vragen – opgesplitst in micro-, meso- en macroniveau.

Algemeen viel op dat alle respondenten met een globaal gezien, positief gevoel terugkijken

op de tussenkomst van Ampel.

Zowel externe consulenten, hulpverleners als ouders, zouden, wanneer er nood aan zou zijn,

opnieuw een beroep doen op Ampel. In één voorziening hadden ze ondertussen iemand

intern aangeworven om soortgelijke problematieken aan te pakken. Indien het met die hulp

nog niet zou lukken, zouden ook zij de diensten van Ampel aanvragen.

Zowel ouders, hulpverleners als externe consulenten zouden Ampel aanraden wanneer ze

horen dat anderen in een gelijkaardige probleemsituatie gekomen zijn. Op

intervisiemomenten met andere hulpverleners wordt over de werking van Ampel gesproken

en ook in de organisatie waar de geïnterviewde hulpverleners werken, wordt Ampel positief

voorgesteld. Niet alle personen die deelnamen aan dit masterproefonderzoek, hadden al de

mogelijkheid gehad om Ampel te adviseren.

8.1.1. Microniveau

Op microniveau bekeken we welke elementen het natuurlijk en professioneel netwerk van

de vastgelopen persoon, alsook de externe consulenten, een cruciale meerwaarde vonden in

de tussenkomst van Ampel tijdens een bepaald consult.

8.1.1.1. Externe blik

De externe blik die Ampel biedt, is een belangrijk element van hun werking. Hulpverleners

gaven aan dat ze te dicht betrokken waren bij de persoon met een beperking. Zo ontstond er

een vastgelopen situatie.

Page 62: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 62

“*…+ omdat ze [Ampel] niet vergroeid zijn met de situatie.” (hulpverlener)

Die externe blik is om meerdere redenen een meerwaarde: ze bekijken de situatie op een

andere manier, zonder vooroordelen, wat een hulpverlener zo verwoordde:

“Ja, en het feit dat zij buitenstaanders zijn, dat ze extern zijn, vond zij ook een meerwaarde,

omdat we anders een beetje een beperkte visie hebben en dat dat zo wat werd

opengetrokken.” (hulpverlener)

Doordat ze als externen de situatie komen onderzoeken, kunnen ze er de nodige tijd voor

uitrekken. Dit werd ook zo door de hulpverleners erkend:

“*…+ als je erbuiten staat en er zo niet in zit; als je geen activiteiten moet leiden, dan zie je

dikwijls veel – in nog niet zo veel tijd kun je al bepaalde dingen toch erkennen zo hé.”

(hulpverlener)

Een externe consulent verwoordde het als volgt:

“Iemand die de situatie eigenlijk heel goed kent – of heel goed bekeken heeft – maar die er

niet dagelijks instaat.” (externe consulent)

Ook de tijd die door de komst van Ampel vrijgemaakt wordt in het uurrooster van een

organisatie, is noodzakelijk om iets aan de situatie te doen.

“Bijvoorbeeld alleen al de extra tijd die we gehad hebben voor overleg, ook het bijhouden van

registraties, zaken uitproberen,…” (hulpverlener)

Een externe consulent en een hulpverlener gaven aan dat het voor het team een verschil

maakt wanneer een externe dienst de situatie komt bekijken.

“En dan ook met dat sociaal-emotionele – was ik ook al mee bezig – ik was daar vanuit mijn

stage al vree veel mee bezig geweest – *…+ Maar dan hoor je van als iemand extern dat komt

vertellen, dat dat een veel grotere impact heeft. En de reden daarvoor, ja, we zien dat bij

vorming ook. Als je vorming geeft rond – *…+ – allez, gaat het publiek daar heel anders

tegenover staan, dan als je interne vorming geeft…” (hulpverlener)

Ook ouders merkten dit op: “Als mama kom je niet altijd serieus over.” (ouder)

Page 63: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 63

8.1.1.2. Expertise

Hieraan gekoppeld werd door verschillende respondenten aangehaald dat de medewerkers

van Ampel een expertise hebben die zijzelf niet zomaar kunnen overnemen.

“*…+ en anderzijds kunnen ze meer bereiken mét (nadruk) het team vanuit hun gezag

(nadruk) als ervarene, externen. *…+ Gewoon: als zij het zeiden, was het precies waar ook. …

Heel veel informatie ook hé.” (hulpverlener)

Een andere hulpverlener zei hierover: “Wij geloofden dat direct, dat waren specialisten hé

die dat zeiden.” (hulpverlener)

De beeldvorming die door de medewerkers van Ampel werd opgesteld, was voor veel

hulpverleners en ouders herkenbaar. Bij sommige consulten werd er nieuwe informatie aan

de betrokkenen voorgesteld, bij andere consulten was het vooral een bevestiging van wat

men al vermoedde. Een ouder verwoordde het als volgt:

“*…+ ik heb met Trees gebabbeld, ik heb met E. gebabbeld en zij zagen een beeld in J. dat ik al

jaren (nadruk) voor ogen had. En dan dacht ik “OK, mijn gevoel wordt bevestigd”.” (ouder)

“Zij konden dat precies verwoorden wat wij al al die jaren ondervonden. Maar wij konden dat

niet zeggen.” (hulpverlener)

Door uitleg te krijgen over de emotionele ontwikkeling of bijvoorbeeld over KOPP-kinderen

(kinderen van ouders met een psychische problematiek), konden ouders en hulpverleners de

problematische situatie beter plaatsen.

“Dus al die verliesmomenten waren herkenbaar, toen kregen we de uitleg zogezegd over zijn

emotionele ontwikkeling – waarbij hij maar 18 maanden was – in feite in dat gedrag dat hij

nog niet kan nadenken over – dat was enorm leerzaam.” (hulpverlener)

“Dat is moeilijk, maar ja – stilletjes aan – door dat te bieden, de veiligheid, de structuur,

rustig blijven, zelfzeker blijven, zag ik toch dat ik betere resultaten boekte.” (ouder)

Page 64: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 64

“Ik weet wel dat ze er alleszins over bezig is geweest, want ze heeft me zelfs enige titels

gegeven van boeken waarvan dat ze zei: “die boeken moet je zeker een keer lezen”, ze zegt

“je gaat daar veel dingen in terugvinden die je gaat kunnen gebruiken”.” (ouder)

Hier werd door een hulpverlener aan toegevoegd:

“*…+ omdat ik ook niet het gevoel heb dat we blijven steken zijn bij de theorie; we hebben

echt wel over concrete, praktische zaken gesproken, als (nadruk) wij daar vragen over

hadden.” (hulpverlener)

8.1.1.3. Beleving van de werking van Ampel

Voor ouders was het vooral belangrijk dat ze het gevoel hadden hun verhaal te kunnen doen

en dat ze met respect bejegend werden.

“Nee, maar ‘k vind dat je iemand hebt die in je gelooft en respect toont tegenover de ouders

en tegenover het kind – om het kind, ja, het leven aangenamer – zo aangenaam mogelijk te

maken, dat is sterk toch hé.” (ouder)

Een ouder merkte op dat niet enkel de negatieve, maar ook de positieve kanten aan hun

kind werden bevraagd. In volgend citaat wordt het invullen van het aanmeldingsformulier

vermeld:

“Eigenlijk vond ik dat precies niet moeilijk; ze hebben mee helpen invullen, dus we waren

daar eigenlijk over eens dat er zulke problemen waren en ook de pluspunten van B. hé.”

(ouder)

Voor ouders was het ook belangrijk dat ze op de hoogte werden gehouden. Ze werden bij

het volledige proces betrokken. Ook wanneer er een overlegmoment vastgelegd was met

het professioneel netwerk, werden de belangrijkste conclusies nadien meegegeven aan de

ouders.

“Al de verslagen die ze gemaakt heeft, heeft ze aan ons overgedragen ook. Zodanig dat we

van alles op de hoogte blijven, van wat er allemaal is.” (ouder)

Page 65: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 65

Hierbij aansluitend werd aangehaald dat ouders de uitleg ook begrijpelijk vonden. Wanneer

ze iets niet begrepen, voelden ze zich ook genoeg op hun gemak om uitleg te vragen.

“Het was geen taal van psychiaters en wat weet ik al; nee, absoluut niet. Er zaten daar

woorden bij, maar dat viel nog gerust mee, echt waar.” (ouder)

Hoewel de beeldvorming van Ampel confronterend kan zijn, waren ouders blij om

duidelijkheid te krijgen omtrent de situatie.

“(denkt) Euh, ja, ik had er een heel goed gevoel bij. Natuurlijk, als je natuurlijk het verslag

leest… Allez, het resultaat – het is op papier en je ziet het staan (zucht) en je denkt “tja, OK”.

Maar ik vind de beoordeling van Ampel en van E. en eigenlijk van al die … wel heel goed. Echt

goed. Een heel goed rapport eigenlijk dat ze gemaakt hebben. Klaar en duidelijk en to the

point.” (ouder)

Hulpverleners gaven aan dat het, ondanks het feit dat andere hulpverleners in hun

organisatie kwamen rondkijken, niet bedreigend overkwam wanneer Ampel vragen stelde of

adviezen formuleerde.

“Het was echt wel in overleg – ik heb nooit het gevoel van “doe het zo en als je dat niet doet,

dan is het jullie schuld dat je verder met het probleem zit”. Totaal, totaal niet! En echt ook,

van – of ja, ofwel zei ze van “probeer het eens zo en lukt het niet...” – in heel kleine stappen

werken *…+.” (ouder)

Hulpverleners duidden dat ze altijd mochten bellen als er tussen twee bijeenkomsten iets

was gebeurd. Op de volgende vergadering werd hier dan ook op ingegaan. Zo werd op de

noden van het team in kwestie ingespeeld. Er was sprake van een grote openheid tussen de

medewerkers van Ampel en de teamleden.

“*…+ die communicatie, die blijft opengetrokken worden en als er iets was, om dat dan ook

wel aan te pakken.” (hulpverlener)

“Door hun aanwezigheid en omdat je weet dat je altijd mag bellen of mailen, betekenen ze

wel een emotionele ondersteuning ook. Ze geven zeker ook een gevoel van bevestiging dat

we goed bezig zijn en op het juiste spoor zitten. Daardoor sta je sterker in je schoenen.”

(hulpverlener)

Page 66: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 66

Ook kritische bemerkingen vanuit het team waren welkom wanneer de adviezen gegeven

werden. De adviezen werden sowieso door de medewerkers van Ampel op hun haalbaarheid

bevraagd. De hulpverleners voelden zich beluisterd: de medewerker van Ampel wou hun

situatie leren kennen om daar op in te kunnen spelen.

“Ook gewoon dat verbaal ondersteunen, maar ook zoiets van: “komaan hé, we gaan ervoor!

Hier en nu en … We zijn er voor je.” Maar echt zo klare taal zo. *…+ als er dingen waren, werd

dat gebracht en werd daar feedback op gegeven.” (hulpverlener)

Hoewel ze het gevoel hadden beluisterd te worden, was er toch een consult waarbij de twee

hulpverleners die bevraagd werden, aangaven een ander idee te hebben omtrent de

problematiek. De medewerkers van Ampel luisterden naar hen en fundeerden hun eigen

argumenten. Toch betrof dit een consult waarbij de hulpverleners en de medewerkers van

Ampel minder op eenzelfde golflengte zaten. De hulpverleners gaven aan dat dit bij vorige

samenwerking met Ampel anders was verlopen.

Verschillende ouders gaven aan snel op dezelfde golflengte te zitten met de medewerkers

van Ampel. Hun verhaal werd beluisterd en begrepen. Er werd op hun vragen ingegaan,

bijvoorbeeld om niet aan hun zoon/dochter te laten weten waarom ze kwamen observeren.

Volgende citaten geven kernachtig weer hoe ouders ook met hun bekommernissen bij de

medewerkers van Ampel terecht konden:

“Zij heeft mij altijd gezegd ook en zij geeft me dat gevoel ook, van: ik heb iemand achter me

staan. Toch zeker in die moeilijke periode.” (ouder)

“Echt waar, ik ben daar heel tevreden over. Er was echt geen barrière. Het was direct: OK. En

ze begrepen onmiddellijk waarover ik het had. En ze zaten me ook niet beschuldigend of

denigrerend te bekijken…” (ouder)

“*…+ en ze kwam direct vlot over; ’t was niet direct zoals tegen een vreemde dat je bezig was

– weet wel – ze kon zich direct goed aanpassen en dat klikte direct goed vond ik. De

gesprekken lopen dan vlotter ook hé in feite.” (ouder)

Page 67: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 67

“Het is alsof ze N. al lang kent – *…+ – of dat wij elkaar al heel lang kennen en dat ze ook

geïnteresseerd is in het doen en laten – ja, dat vind ik wel.” (ouder)

8.1.1.4. Samenwerking met externe consulenten

Externe consulenten merkten ook op dat zij het gevoel hadden op dezelfde golflengte te

zitten met de medewerkers van Ampel. Hoe meer ze samengewerkt hebben met Ampel, hoe

gemakkelijker het lukt om snel afspraken te maken en aan te voelen wie wat op zich zal

nemen.

“Het enige wat dat je hebt, denk ik, is in de communicatie dat je wel wat gemakkelijker bent.

Dat je elkaar wat beter kent en dat Trees dan wel weet van “ah ja, dat kan ze wel alleen

doen” of “daar zal ik maken dat ik bij ben”, dat dat wel vlotter verloopt. Terwijl, als je af en

toe maar eens met iemand samenwerkt, dat dat misschien wat meer moet afgetoetst

worden, ik weet dat eigenlijk niet.” (externe consulent)

De externe consulenten haalden hierbij aan dat ze zowel samen werkten met de

medewerkers van Ampel, als onderdelen van het consult alleen op zich namen. Ze hadden

het gevoel dat ze genoeg informatie doorgespeeld kregen over het consult; zowel op

voorhand als tijdens het consult. De medewerker van Ampel bevroeg of ze ermee akkoord

waren om een onderdeel alleen op zich te nemen.

“Ik denk dat als je elkaar wel beter leert kennen, dat ze ook wel weet – allez, dat het alleen

ook wel lukt om iets te doen, maar dat zal ze wel altijd checken – zo van “het lukt niet”, “er is

een probleem” of “er is iets tussengekomen, zie je het zitten om het alleen te doen”, *…+”

(externe consulent)

Om concreet af te spreken of te overleggen, werd in sommige gevallen samengekomen; bij

andere consulten verliep de communicatie vooral via e-mail en telefoon.

De externe consulenten wisten duidelijk wat van hen verwacht werd, al werd dat in de

meeste gevallen pas concreet toen ze aan het consult begonnen waren.

Page 68: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 68

“Maar het is eigenlijk – dat vind ik zelf nog altijd – vooral door echt ermee geconfronteerd te

worden, aan iets mee te werken, door casussen een stuk te beschrijven, dat je echt maar te

weten komt wat Ampel eigenlijk allemaal doet en is.” (externe consulent)

“Ik denk dat dat eigenlijk vrij soepel (nadruk) ook verloopt en vrij rap duidelijk is.” (externe

consulent)

Op de overlegmomenten met het professioneel en/of het natuurlijk netwerk, zaten de

externe consulenten altijd met de medewerker van Ampel samen.

8.1.1.5. Werkwijze van Ampel

Wanneer een vastgelopen persoon bij Ampel aangemeld wordt, krijgt de aanmeldende

instantie een aanmeldingsformulier opgestuurd. Sommige hulpverleners vonden dit een

uitgebreid instrument, dat niet altijd even gemakkelijk in te vullen was.

“ik vind de vragen wel duidelijk – allez, die vragen had ik niet echt een probleem mee. Het

was meer van: jah, N., hoe kijkt ze daar inderdaad naar toe, naar het probleem? Euhm…”

(hulpverlener)

Dezelfde hulpverlener vervolgt: “En zo bijvoorbeeld naar de pluspunten van de persoon. Dat

hebben we ook samen met het team gedaan. Dat was dan ook vree confronterend. Zo van ja,

die pluspunten – op dat moment was dat zo moeilijk om te noemen, omdat het zo moeilijk

liep. Terwijl nu – ik denk, moesten we dat nu invullen, dat dat een heel ander formulier zou

zijn natuurlijk.” (hulpverlener)

De uitgebreidheid van dat formulier werd als nuttig omschreven: op die manier werd

onmiddellijk een grote hoeveelheid aan informatie doorgegeven aan de medewerkers van

Ampel. Dat formulier samen invullen met het team, bleek handig te zijn om problemen op

zo’n manier te formuleren, dat het voor buitenstaanders ook duidelijk was. Zo merkte een

hulpverlener op dat ze met haar team opnieuw bij vanzelfsprekendheden moest stilstaan.

Daarenboven was het een eerste reflectie op het probleem, wanneer bijvoorbeeld bleek dat

het moeilijk was om positieve punten op te sommen over de vastgelopen persoon.

Page 69: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 69

“Ik vond dat wel goed om dat met het team te doen, inderdaad, het is zo’n eerste start, van:

wat loopt er fout? En waar moeten we misschien iets meer aandacht aan besteden?”

(hulpverlener)

Zowel hulpverleners, externe consulenten, als ouders gaven het belang van voorbeelden

aan. Een externe consulent verwoordde het zo: “*…+ concrete adviezen, liefst op basis van

voorbeelden en vragen die mensen zelf aanhalen, dat dat wel belangrijk is. Zonder dat je in

een soort voorschrijfgedrag kunt vervallen hé, want dat verwachten de mensen soms wel

hé.” (externe consulent)

“Maar dan merk je wel dat het concreet gaan vertalen – of als mensen voorbeelden gaan

aanreiken – dat dat nog altijd, ja, meer effect teweeg brengt dan als ze het verslag lezen.

Uiteindelijk verwacht je dan van mensen dat ze zelf die – toch min of meer theoretische –

ideeën in de praktijk gaan omzetten. En soms merk je dat, wat in de ene situatie werkt, en

wat ze eigenlijk zouden moeten transfereren naar een andere, gelijke, situatie, dat dat niet

altijd zo goed marcheert. Dus in die zin is het dan niet zo slecht om eens de vergelijking te

maken: eigenlijk zijn dat twee gelijklopende situaties, dus: wat doe je daar? Awel, dat kun je

ook daar gaan toepassen.” (externe consulent)

Hierbij wordt ook het belang aangehaald van het ondersteunen en begeleiden van de

betrokkenen, naast het schetsen van een beeld. Zo zei een ouder:

“Want je hebt de voorbeelden gekregen van hoe je het kan doen, en als (nadruk) je dat dan

doet, dan – of als je dat dan probeert en je ziet dat je resultaten hebt daarvan *…+.” (ouder)

Een externe consulent merkte in dat opzicht het volgende op:

“Ik denk dat de beeldvorming belangrijk is om de neuzen in dezelfde richting te krijgen, maar

dat je daarnaast ook heel veel concrete adviezen moet geven om die beeldvorming vertaald

te krijgen.” (externe consulent)

Een gedeeld beeld op de probleemsituatie vormen, is een cruciaal element in de werking van

Ampel.

Page 70: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 70

Doordat de medewerkers van Ampel “aan huis” kwamen, leerden ze ook de vastgelopen

persoon zelf kennen. Zo konden zijzelf een goed beeld vormen van de situatie.

Belangrijk bij die beeldvorming is, volgens enkele hulpverleners, dat iedereen betrokken

wordt. Dit wordt aangehaald als voordeel van het ambulant werken met de vastgelopen

persoon, in tegenstelling tot wanneer hij/zij uit de situatie wordt gehaald. Het team is dan

namelijk mee in het proces. Bij sommige consulten was dit het geval, bij andere niet:

“Vooral de duiding op team vond ik heel goed, omdat iedereen ernaar moet handelen. Dan is

het ook belangrijk dat iedereen mee is in het waarom en het hoe. We hebben daar toch

verschillende teamvergadering aan besteed, waar ik dankbaar voor ben.” (hulpverlener)

“Maar dat je in heel dat oplossen van die problemen, het team (nadruk) meeneemt zodanig

dat zij weten wat het probleem veroorzaakt en wat we moeten doen om die problemen niet

meer terug te krijgen. Dat weten ze veel (nadruk) meer – denk ik – als je het kunt doen met

Ampel *…+ En dat ze ook het gevoel hebben van ja, we worden ook – allez, we hebben dat ook

in het team gedaan en we worden er in meegepakt en we begrijpen nu ook waarom dat N.

zo’n gedrag stelt en wat we wel kunnen doen en wat we niet kunnen doen.” (hulpverlener)

“Maar ik vond het wel een meerwaarde in feite dat iedereen erbij is. Want het is toch heel

anders – *…+ – als je dan andere teamleden bevraagt, dat dat toch voor hen moeilijker is om

dat beeld te hebben dat wij hadden. Doordat dat rechtstreekse informatie is en je ook

rechtstreeks kunt vragen stellen, *…+ – ja, was dat precies moeilijker voor over te brengen,

want wij zijn meer de collega’s *…+.” (hulpverlener)

Hier wordt verder op ingegaan bij onderzoeksvraag twee omtrent mogelijke tips ter

verbetering van de werking.

Een volgend belangrijk element voor ouders en hulpverleners, is de aanpassing die de

medewerkers maken aan hun noden. Zo merkte een ouder op dat ze het waardeerde dat de

medewerker van Ampel bij haar thuis kwam, op het moment dat het voor haar paste.

Omtrent dit gegeven werd door een externe consulent de bemerking gemaakt dat niet alle

Page 71: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 71

ouders graag iemand bij hen thuis zouden ontvangen. Algemeen werd het aan huis gaan

echter als een meerwaarde gezien.

Ook voor hulpverleners werd dit als meerwaarde aangehaald: er werd op hun tempo

gewerkt; de vergaderingen werden vastgelegd in overleg met de organisatie en er werd

gewerkt met voorbeelden die door de hulpverleners werden aangehaald.

Nadat de adviezen gegeven zijn en er na enkele maanden terug samengekomen wordt om te

kijken hoe het is gelukt om die adviezen te implementeren, wordt de intensieve

ondersteuningsperiode stopgezet. Tijdens het laatste overlegmoment, wordt steeds

duidelijk gemaakt dat de betrokkenen altijd mogen bellen of e-mailen wanneer ze nog een

vraag hebben of wanneer de situatie opnieuw ontspoort. Dit wordt door de respondenten

als belangrijke meerwaarde van de werking gezien. Zo merkten enkele hulpverleners het

volgende op:

“… ook het feit dat je een beroep kan doen op – moest je nu morgen zeggen van “oh nee, het

gaat echt niet meer met N.” – dat je heel rap nog een keer kunt beroep doen op Ampel, vind

ik ook heel positief.” (hulpverlener)

“*…+ en dan als we gestopt zijn, van “kijk ja, we gaan dat hier nu afronden” – ook die

openheid was er van “kijk, als er nog problemen zijn, kan je ons altijd bereiken en kun je

vragen stellen” *…+” (hulpverlener)

Ook ouders merkten de meerwaarde hiervan op. Daarnaast gaven ze aan dat de

medewerkers van Ampel hen doorverwezen naar andere instanties, waar ze dan verder door

konden worden ondersteund.

“Ze hebben dat ook gezegd van “kijk, onze taak zit erop, en dat en dat zijn de mogelijkheden.

Als er iemand van St. langskomt, is dat weer iemand die achter u staat en ik denk dat dat

goed gaat zijn”.” (hulpverlener)

Zowel hulpverleners als ouders vonden het nuttig om de beeldvorming en adviezen van

Ampel op papier te krijgen. Een ouder zei hierover:

“Ik heb eigenlijk vooral dat verslag gelezen, (denkt) – allez, hoe dat we alles konden – allez,

om B. te snappen eigenlijk *…+ Ik heb eigenlijk vooral zo’n dingen gelezen hé, en ook de

Page 72: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 72

aanpak hé – maar wat er eigenlijk in B. omgaat hé. Dat hij op zo’n niveau zit, dat hij op zo’n

niveau zit – allez, daar eigenlijk vooral goed gelezen en dat eigenlijk volledig aanvaard.”

(ouder)

“En bijvoorbeeld dan ook – ik ben ook met die adviezen naar het houtwerk gegaan zodanig

dat iedereen die eigenlijk met N. in begeleiding staat, weet – persoonlijk assistent ook – van

kijk, dat zijn de problemen van N. en zo kunnen we daar best mee omgaan. Zoals de huisarts,

die heb ik daar dan ook – kort – van op de hoogte gebracht, ik denk dat dat niet slecht is. Ja,

ik vind dat heel goed dat we dat eindverslag hebben om soms een keer onszelf nog terug

eraan te herinneren.” (hulpverlener)

8.1.1.6. Tijdsduur en intensiviteit

Omtrent de tijd die de betrokkenen in het consult dienden te steken, waren de meningen

verdeeld. De externe consulenten gaven aan dat er soms veel tijd tussen zat omwille van

praktische omstandigheden. Eén van de externe consulenten vond dat organisaties zich

meer kunnen inzetten, opdat de intervisiemomenten elkaar sneller zouden opvolgen.

“Dus dat merk je soms wel: tegen dat je samen komt, kan dat wel even duren en er mag daar

niks tussen komen – iemand die ziek valt of dat er iets fout loopt – of het loopt helemaal in de

– het draait helemaal in de soep hé dan. Dat was vooral rond de intervisie, vond ik. De eerste

zaken zijn heel vlot verlopen: observatie, de SEO en zo. Dat ging aan een goed tempo. Ook de

beeldvormingsbespreking. Maar dan kwam er intervisie – en ik vind: dat is niet de eerste keer

– dat het dan begint te stokken zo. Dat was dan ook wel de vakantieperiode – allez, de grote

vakantie zat daartussen – dat is al een periode dat er veel verlof genomen wordt, men draait

op een minimumbezetting en dan merk je dat zaken wel opgeschoven worden en dat vind ik

vaak wel wat jammer.” (externe consulent)

Ouders en hulpverleners gaven aan dat er naar hun gevoel niet te veel of te weinig tijd zat

tussen de samenkomsten.

Een hulpverlener merkte op: “Ik denk gewoon, moest dat om de twee weken zijn, dat je op

den duur denkt van “we geraken er niet meer met onze andere dingen, er zijn meer

Page 73: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 73

gebruikers dan N. alleen”, terwijl dat dat totaal niet zo overkwam. Allez, er zat ook – allez,

dat was ook niet zo vlug vlug op elkaar.” (hulpverlener)

Ook werd aangehaald dat er contact gehouden werd per e-mail en telefoon, wanneer er een

langere periode tussen zat.

Over de intensiviteit van het consult, hadden de meeste respondenten dezelfde mening: ze

vonden dat het intensief, maar nodig was. Een hulpverlener gaf toe dat ze er in het begin

wat schrik voor had, omdat ze al verhalen van collega’s had gehoord. Ze had het echter niet

als té tijdrovend ervaren.

“*…+ nee, ik had het gevoel dat ik daar ook gewoon veel uithaalde en het team ook. Ik vond

het niet té (nadruk).” (hulpverlener)

Ouders spraken eerder in termen van “genoeg tijd” in plaats van “te veel tijd”.

“Ikzelf? Ik vond dat.. ja… je steekt eigenlijk tijd in je kind hé. Hetgeen dat Ampel eigenlijk

vraagt, is niet meer dan normaal: dat je daarbij bent hé. Vind ik. Ik vond dat zeker niet te

veel, absoluut niet.” (ouder)

Verder gaf een hulpverlener aan dat ze ook niet het gevoel hadden te moeten wachten tot

heel het proces met Ampel doorlopen was, vooraleer geholpen te zijn:

“Goh, ik vond dat elke keer dat wij samen gezeten hebben, altijd wel iets – duidelijkheid –

concreet uitkwam, waarmee dat we aan de slag konden. Dat is misschien lang als het

inderdaad, maar het moment dat je die adviezen krijgt – als je dan pas aan de slag kunt gaan

– maar wij konden elke keer wel iets doen en wij hebben ook gewoon heel rap verbetering

gezien.” (hulpverlener)

Een hulpverlener gaf aan dat niet iedereen in haar team er zo over dacht: “Het was

natuurlijk wel tamelijk intensief, want ze stonden hier van “ja, er zijn nog meer deelnemers

dan J. *…+.”. (hulpverlener)

Page 74: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 74

8.1.1.7. Ampel als team

Een ouder gaf aan dat ze het belangrijk vindt dat Ampel uit een team bestaat van

verschillende deskundigen. Er is steeds een medewerker van Ampel die het consult leidt,

maar de psychiater verbonden aan het consultteam van Ampel kan ook haar inbreng doen,

wanneer een externe consulent gevraagd wordt, heeft ook die zijn/haar eigen visie.

“*…+ die verschillende mensen die dat van op afstand eens kunnen bekijken.” (ouder)

Ook een hulpverlener bevestigde dit: “*…+ is dat Ampel een team is – *…+ – vb. inbreng van

een psychiater zonder lange wachtlijsten, en met meer ervaring dan wijzelf.” (hulpverlener)

Een andere hulpverlener merkte op: “Ik had ook het gevoel dat het een team was die heel

goed samenwerkte”. (hulpverlener)

Een andere hulpverlener vond het soms moeilijk wanneer een medewerker van Ampel en

een externe consulent een ander accent leggen. Soms is het goed om slechts één

contactpersoon te hebben.

Een externe consulent die ook kennis heeft van de werking van het consultteam, vond het

ook een meerwaarde dat er met een vast consultteam gewerkt werd.

“Ik denk dat dat eigenlijk één van de krachten is van Ampel dat vast team van mensen die

elkaar onderling kennen, maar ook van uit heel andere – heel verschillende hoeken komen. Je

merkt dat ook dat mensen daar veel kunnen – kunnen, durven, willen zeggen en ook wel

dingen willen opnemen. Doordat dat een vaste groep – allez, je creëert een stukje

gemeenschappelijke verantwoordelijkheid bijna denk ik, door daar met een vast team te

zitten.” (externe consulent)

8.1.2. Mesoniveau

Op mesoniveau werd onderzocht hoe organisaties ten opzichte van de werking van Ampel

staan: wat vonden zij de meerwaarde aan de tussenkomst van die consulentenwerking?

Page 75: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 75

8.1.2.1. Casusoverschrijdende werking

Een hulpverlener gaf aan dat men in haar organisatie, naar aanleiding van het consult van

Ampel, nu meewerkt aan het SENSEO project (d.i. het project van het SEN om een nieuwe

versie van de SEO te maken, met inbreng van de verschillende instanties in Vlaanderen).

“Er is ook iemand komen spreken over manisch-depressief en hoe je kan omgaan met

kinderen van manisch-depressieve ouders. In de praktijk hebben we daar niet veel aan gehad.

Het was wel boeiend om een beeld te krijgen van wat er met mama aan de hand is. Dat was

erg positief. We hebben echter geen tips gebruikt in de aanpak van H.” (hulpverlener)

Andere hulpverleners gaven aan dat ze het emotioneel functioneren nu ook in kaart

proberen te brengen bij andere cliënten.

Methodieken die bij het consult van Ampel werden gebruikt, zoals bijvoorbeeld een situatie

opsplitsen in het gedrag, de reactie van de hulpverlener, het gedrag enzovoort, werden

verder gebruikt bij andere cliënten.

“En daar hebben we geredeneerd zoals bij F. en hebben we dus ook een kader geschetst. En

gaan we nu ook zo’n blad maken (toont blad van F.): hoe is L. als we binnenkomen? Is ze al

gespannen of is ze al overspannen? Doen we een time-out of benadrukken we – als ze

positief is – dat positief gevoel, die positieve ervaringen?” (hulpverlener)

“We moesten hem, door positief te bevestigen als het nu een keer goed ging, hem doen

ondervinden dat dat de juiste attitude was. En als het een negatief gedrag was, dan moesten

we dat couperen. En nu komen we dat terug tegen met iemand met schizofrenie: datzelfde

kader proberen we uit te werken: dus het goede gedrag positief bevestigen, aangename

momenten proberen te hebben en als negatief gedrag: time-out.” (hulpverlener)

8.1.2.2. Werken met het team

Zoals ook bij het microniveau aangegeven, vonden organisaties het een meerwaarde dat de

vastgelopen persoon niet uit de situatie werd gehaald. Hierdoor werd het team

meegenomen in het proces, om zo samen naar een betere ondersteuning te streven.

Page 76: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 76

Ook voor de teamspirit was het belangrijk dat het team hier samen naar op zoek kon gaan.

Zo maakte de directie ook duidelijk dat ze naar de vragen en problemen van hun team

luisterden, en actie ondernamen.

“Ja, ik denk voor het team ook dat dat heel belangrijk was, dat ze – dat je toont van kijk, we

weten dat het niet gemakkelijk is en we willen er ook effectief (nadruk) iets aan doen; we

willen samenwerken met andere (nadruk) mensen om daartoe te komen. En dat ze ook het

gevoel hebben van ja, we worden ook – allez, we hebben dat ook in het team gedaan en we

worden er in meegepakt en we begrijpen nu ook waarom dat N. zo’n gedrag stelt en wat we

wel kunnen doen en wat we niet kunnen doen.” (hulpverlener)

Doordat Ampel slechts voor een welbepaalde periode tussenkwam, bleef de

verantwoordelijkheid bij het team liggen. Ampel komt niet tussen om over te nemen, maar

ondersteunt het team wel om zelf weer verder te kunnen.

Verder werd aangehaald dat het team door de tussenkomst van Ampel meer op een

golflengte zat: “Niet direct bij haar, wel bij onze aanpak. We hopen dat het haar toch helpt.

Misschien zou het nu wel nog moeilijker gaan met haar als wij die aanpak niet hanteerden. In

ieder geval is er meer eensgezindheid.” (hulpverlener)

Een reden om Ampel in te schakelen, is volgens een externe consulent wanneer het team

vastzit. Wanneer teamleden een verschillende visie hebben op een situatie, kan Ampel op

een “neutrale” manier advies geven.

8.1.2.3. Het overbrengen van expertise

Een externe consulent getuigde dat het voor haar en haar organisatie een win-win situatie

was om met Ampel samen te werken. Zij kon leren over de emotionele ontwikkeling; Ampel

kreeg expertise terug over het werken met brussen.

“Ja, het is iets dat steeds meer en meer gebruikt wordt door ons team en er wordt meer en

meer gekeken op welke niveau – of op welk emotioneel niveau functioneert die gast. Vroeger

werd dat niet zo gezien.” (externe consulent)

Page 77: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 77

Externe consulenten gaven hierbij aan dat zij het voor zichzelf een verrijking vonden om aan

de consulten mee te werken. Vooral bijleren over de emotionele ontwikkeling en de

doelgroep, werden als belangrijke bijscholing gezien.

“Dus zelf vind ik dat dat eigenlijk echt wel je blik verruimt. En ook ja, ik vind het persoonlijk

ook een verrijking om daar mee bezig te zijn. Ik vind dat eigenlijk wel heel fijn om te doen,

eigenlijk. Je kunt een stuk ondersteuning gaan bieden, elders (nadruk), maar ik vind dat het

ook dikwijls naar jezelf wel een dingen teruggeeft zo.” (externe consulent)

Ampel werd ingeschakeld als vorming naar het team toe.

“Ze hebben een boeiende manier aangebracht om met de SEO te werken, waar het volledige

team iets aan heeft gehad.” (hulpverlener)

Een hulpverlener gaf aan dat Ampel wellicht de bedoeling heeft zichzelf overbodig te maken,

door kapstokken aan te reiken waardoor het team bijleert. Zo kan men die kennis ook

gebruiken bij andere consulten.

8.1.2.4. Ampel als “boodschapper”

Een externe consulent legde uit waarom haar organisatie ook reeds de hulp van Ampel had

ingeroepen:

“En als het een twijfelgeval is of als er wat problemen zijn, dan schakelen wij nu vlug Ampel

in, om toch eerst die beeldvorming te hebben, omdat – als het op papier staat en het is

vastgesteld door een externe dienst – kun je daar ook gemakkelijker mee naar de context.

Van kijk, het is vastgesteld; het komt niet van ons, het is ook zo.” (externe consulent)

Op die manier blijft de organisatie uit de strijd. Andere hulpverleners gaven ook aan dat de

expertise van Ampel gebruikt kan worden om ideeën ingang te laten vinden bij het team.

8.1.3. Macroniveau

Op macroniveau werd onderzocht welke elementen in de werking van Ampel een

meerwaarde betekenden op beleidsniveau. De onderzoeker probeerde een antwoord te

Page 78: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 78

formuleren omtrent wat de meerwaarde is van Ampel ten opzichte van andere diensten die

met de doelgroep werken.

Een aantal zaken werden op microniveau al besproken als meerwaarde ten opzichte van

andere diensten. Dit ging bijvoorbeeld over het gevoel dat ouders hadden dat er naar hen

werd geluisterd, dat ze betrokken werden en dat er meerdere visies verenigd werden in de

werking van Ampel. In Ampel hadden ze het gevoel een medestander te hebben gevonden.

“En ik zat daar gewoon bij alsof jullie hier nu een gesprek zouden houden en ik werd daar

gewoon buiten gehouden. Dat heb ik nooit of nooit gehad met Ampel: je werd echt

betrokken.” (ouder)

8.1.3.1. Ampel als ambulante oplossing

Een belangrijk element in de werking van Ampel is het feit dat zij ambulant, in de situatie, te

werk gaan. Ze gaan naar de mensen toe en proberen, samen met de context, de vastgelopen

situatie te doorbreken.

Een hulpverlener verwoordde dit als volgt: “Ik denk ook – het feit dat je werkt met Ampel –

dat het grote voordeel daarvan (nadruk) is, dat je niet (nadruk) de persoon eruit haalt –

breng naar een andere voorziening – naar de M. of naar de St. – dat ze het daar oplost en dat

je ze terugzet (nadruk). Maar dat je in heel dat oplossen van die problemen, het team

(nadruk) meeneemt zodanig dat zij weten wat het probleem veroorzaakt en wat we moeten

doen om die problemen niet meer terug te krijgen.” (hulpverlener)

Een externe consulent gaf hierbij aan dat: “*…+ het moment dat er soms maar aangemeld

wordt, is vaak heel laat al… (denkt) Dus probeer dan nog maar een keer – inderdaad –

ambulant iets te doen.” (externe consulent)

Hierbij gaf ze het belang van tijdig aan de alarmbel trekken aan. In een echte crisis is het niet

meer mogelijk om ambulant iets te verwezenlijken.

Page 79: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 79

8.1.3.2. Ampel als laagdrempelige (goedkope) dienst

Ten opzichte van andere diensten werd het prijskaartje vaak als meerwaarde aangehaald; zo

zei een hulpverlener: “Ik vond dat heel schappelijk, als je vergelijkt met andere diensten of

sprekers of vorming, is dat – allez, qua prijs zou me dat zeker niet tegenhouden. En ik denk

ook dat het meespeelt: bij ons heeft dat enorm geholpen.” (hulpverlener)

Ook externe consulenten vonden de prijs van Ampel zeer goedkoop. Toch gaven ze aan dat

dit nodig was om de drempel, ook voor gezinnen, zo laag mogelijk te houden.

“Ik vind het niet slecht dat er iets gevraagd wordt, maar volgens mij moet dat zeker niet

meer zijn, want dan ga je een barrière gaan opwerpen en dan ben je te selectief hé.” (externe

consulent)

De opmerkingen die hierbij gemaakt werden, waren dat het typisch is voor de sociale sector

om bang te zijn geld te vragen en dat Ampel zijn geld waard is. Een derde, opvallende

opmerking, was van een externe consulent die aanhaalde dat organisaties soms misschien

meer moeite zouden doen, moest het duurder zijn. Ook hier bleef echter benadrukt worden

dat het net een kracht is van Ampel om de drempel op die manier zo laag mogelijk te

houden.

8.1.3.3. Ampel als dienst met een groot (informeel) netwerk

Ampel is een team: het bestaat uit twee vaste medewerkers en per consult kan er gekozen

worden om nog met externe consulenten te werken. Daarenboven is er een vast

consultteam dat om de zes weken samenkomt. Uit dat consultteam kunnen ook

deskundigen aangesteld worden om mee een kijkje te nemen in het consult. Dit wordt door

zowel ouders, hulpverleners, als externe consulenten geprezen.

Een consulent uit het consultteam zei daarover: “Ik denk dat dat eigenlijk één van de

krachten is van Ampel dat vast team van mensen die elkaar onderling kennen, maar ook van

uit heel andere – heel verschillende hoeken komen.” (externe consulent)

Vooral de meerwaarde van de inbreng van een psychiater zonder lange wachtlijsten werd

door ouders als sterkte gezien.

Page 80: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 80

De ouders maakten ook de vergelijking met andere diensten, waarbij er maar een iemand

ter beschikking stond van het gezin. “*…+ ik had een iemand en die had een eigen visie

daarover en als je daar niet mee akkoord bent, dan sta je daar hé.” (ouder)

8.1.3.4. Ampel in vastgelopen situaties/als laatste redmiddel

“Want je creëert natuurlijk de verwachting van: voor alle moeilijke, extreme, situaties…”, zo

verwoordde een externe consulent kernachtig dit element uit de werking van Ampel.

Een ouder gaf aan dat ze in een noodsituatie zat en dat daardoor Ampel werd ingeschakeld.

Ampel wordt algemeen bekeken als “laatste redmiddel”: als men niet weet waardoor

probleemgedrag ontstaat, als men het niet eens is in het team of als ouders en hulpverleners

verschillende visies hebben, als men kortom “vastgelopen” is in het zoeken naar een

antwoord op de situatie.

Hierbij werden drie opmerkingen gemaakt: ten eerste is het belangrijk om ook in te zien

wanneer Ampel geen hulp kan bieden, bijvoorbeeld in acute crisissituaties, waarbij het beter

is dat de vastgelopen persoon even uit de situatie wordt gehaald. Belangrijk voor het

netwerk is om op tijd Ampel in te schakelen, zodat zo’n crisissituatie vermeden kan worden.

Een tweede opmerking kwam van een externe consulent die aangaf dat een vraag die puur

gebaseerd was op beeldvorming, geen echte zaak meer is voor Ampel. Door de

puzzelstukken zelf even samen te leggen, kan dat ook opgelost worden. Wanneer men hier

echter op vastloopt, kan dat wel een basis zijn om Ampel erbij te roepen.

Een derde opmerking behandelde de verwachting dat Ampel telkens voor moeilijkere

situaties zal komen te staan en dus meer expertise zal moeten opbouwen.

“*..+ omdat binnen een organisatie zelf veel meer vorming rond zo’n dingen wordt

opgenomen – dat ook mensen met veel meer mensen – misschien – geconfronteerd worden

die zo – hé – af en toe eens vree moeilijk zijn en het proberen zelf te doen. En daardoor alleen

nog maar echt extreme – extreem moeilijke situaties gaan aanmelden – ik weet het niet. Dat

kan meespelen denk ik.” (externe consulent)

Page 81: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 81

Voor het beleid van een organisatie is Ampel een krachtige werking, omdat hun enig

exclusiecriterium het hebben van een verstandelijke beperking is. En ook hierover kan nog

gediscussieerd worden.

8.1.3.5. Ampel als intensieve tussenkomst

Wanneer de vergelijking gemaakt werd van Ampel met andere diensten, viel voor een

hulpverlener vooral de intensiviteit van Ampel op:

“*…+ dat was waarschijnlijk een jaar lang, hebben wij elke maand een uur of twee naar het

centrum G. geweest. Dus dat was ook een serieuze investering en dat was niet intensief

genoeg. Hier is Tine op de werkvloer gekomen, in contact met F., terwijl: G. centrum kwam

niet in contact met de patiënt. ’t Is nog veel – we werden nog beter ondersteund.”

(hulpverlener)

8.2. Onderzoeksvraag twee

Als tweede grote onderzoeksvraag, werden tips ter verbetering van de werking van Ampel

bevraagd. Hoewel veel respondenten aangaven geen tips te kunnen benoemen, kreeg de

onderzoeker (indirect) toch enkele antwoorden op die vraag.

Een aantal van de bedenkingen die gemaakt werden, werden door de respondenten zelf

bijna onmiddellijk weer ontkracht.

Zo stelde een ouder zich de vraag of het werken via e-mail ook voor oudere familieleden een

handig communicatiemiddel zou zijn. Daarop volgde direct de opmerking dat de

medewerkers van Ampel hier dan wel rekening mee zouden houden en op een andere

manier zouden communiceren.

Een hulpverlener stelde voor dat de medewerkers van Ampel misschien eens tijdens een

korte briefing konden langskomen, om te kunnen ondersteunen op het moment dat het

probleem zich voordeed. De bedenking volgde snel dat dit misschien niet haalbaar zou zijn.

Hieronder volgen zes aandachtspunten om de kwaliteit van de werking nog te optimaliseren.

Page 82: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 82

8.2.1. Duidelijke afspraken op voorhand

Een externe consulent gaf aan dat ze van hulpverleners in het algemeen wat meer moeite

verwacht om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk hulpverleners aanwezig kunnen zijn

tijdens overlegmomenten. Tijdens het consult waarrond ze bevraagd werd, zat er weinig

continuïteit in de aanwezigheid van begeleiders tijdens de intervisiemomenten. De

beeldvormingsfase was vlot verlopen, maar erna ontbrak voor haar de schwung. Daarnaast

werden weinig voorbeelden door het team aangehaald.

“Allez, ze vragen uiteindelijk dat er iemand komt – allez, het moet natuurlijk van twee kanten

komen hé, ik wil niet niet inschikkelijk zijn, maar soms denk ik een beetje van misschien moet

er vanuit de voorziening iets meer inspanning gedaan worden om een overlegmoment te

plaatsen op een moment dat er wat meer volk aanwezig is of moeten ze ook een keer hun

uurrooster aanpassen hé om te maken dat er mensen op dienst zijn. Allez, dat vind ik wel

belangrijk. Maar om dat allemaal te gaan stipuleren op voorhand in een of andere

overeenkomst, dat is een beetje moeilijk hé. Ik denk: het feit dat er actieve samenwerking en

medewerking gevraagd wordt, en inbreng van de medewerkers, dat dat niet slecht zou zijn,

maar dat is dan nog vrij ruim te interpreteren.” (externe consulent)

Door op voorhand duidelijk aan te geven wat verwacht wordt – zonder hierbij de

schoolmeester uit te hangen –, zou de werking nog vlotter kunnen verlopen. Door tijdens

het eerste overlegmoment enkele volgende momenten vast te leggen, zouden ook

problemen qua timing kunnen worden voorkomen.

8.2.2. Sensibiliseren versus middelen

Een externe consulent maakte de opmerking over het bekendmaken van Ampel:

“Euhm, ja, het hangt allemaal weer met elkaar samen hé. want natuurlijk: als je meer gaat

bekendmaken bij bepaalde groepen waar dat er nu – denk ik – veel nood is aan zoiets, maar

nog niet veel bekendheid is – hangt natuurlijk samen met de vraag dat je het toenemend

aantal consulten moet kunnen oppikken.” (externe consulent)

Hierbij zal een balans moeten worden gezocht tussen bekendmaken en het vrijmaken van

middelen om aan de extra aanmeldingen tegemoet te kunnen komen.

Page 83: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 83

8.2.3. Verzekeren dat iedereen betrokken wordt

Een hulpverlener haalde aan dat ze het jammer vond dat niet iedereen betrokken was bij de

overlegmomenten van Ampel. Daarbij maakte ze wel de bedenking dat het dan misschien de

taak van de betrokken hulpverleners was om de ideeën die uit die momenten voortkwamen,

nadien over te brengen naar de rest van het team.

8.2.4. De doelgroep afbakenen

Naar de toekomst toe, zal het volgens een externe consulent belangrijk worden om goed af

te bakenen wie tot de doelgroep van Ampel behoort. Zo vermeldde ze: “Allez, het enige

criterium wat ze – denk ik – nu hanteren en ook het enige – ja, plus dat mensen moeten

functioneren op het niveau van iemand met een verstandelijke beperking en dat is dan ook

breed hé: moet je een verstandelijke beperking hebben of op dat niveau functioneren? Dus je

kunt daar alweer over discussiëren…” (externe consulent)

Het zal naar de toekomst toe van belang zijn om hier duidelijke afspraken rond te maken.

Een van de belangrijke taken van Ampel is om goed door te verwijzen. Een externe consulent

verwees hierbij naar het zorgcircuit, waarbij Ampel als aanmeldingspunt/draaischijffunctie

zou kunnen fungeren.

8.2.5. Evaluatie aan de hand van het aanmeldingsformulier?

Een hulpverlener bracht het nut van het aanmeldingsformulier als evaluatie-instrument naar

voor: “ik heb een aantal vragen voorgelegd aan het team ook, van: wat denken jullie? En zo

bijvoorbeeld naar de pluspunten van de persoon. Dat hebben we ook samen met het team

gedaan. Dat was dan ook vree confronterend. Zo van ja, die pluspunten – op dat moment

was dat zo moeilijk om te noemen, omdat het zo moeilijk liep. Terwijl nu – ik denk, moesten

we dat nu invullen, dat dat een heel ander formulier zou zijn natuurlijk.” (hulpverlener)

Wanneer nagedacht wordt over mogelijke manieren om het proces te evalueren, kan deze

opmerking in de discussie worden meegenomen.

Page 84: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 84

8.2.6. Draagkracht van de medewerkers van Ampel

Een element dat vooral door externe consulenten naar voor kwam, was de mogelijkheid om

ideeën af te toetsen bij de medewerkers van Ampel. Wanneer zij een consult samen

doorliepen, vonden ze het werken met twee een meerwaarde. Deze opmerkingen kunnen

doorgetrokken worden naar de werking van de consulentenwerking in het algemeen:

wanneer er meerdere vaste medewerkers per consulentenwerking werken, kan de draaglast

verdeeld worden. Behalve het verdelen van het werken en het aftoetsen van ideeën, kan

men elkaar dus ook emotioneel ondersteunen.

“Vroeger zou je al – denk ik – regelmatig een keer iemand van de andere coördinatoren

bellen om een keer af te checken, maar nu kan dat – dat is echt waardevol denk ik dat dat

binnen een team kan.” (externe consulent)

“En dat heb je zo – de laatste twee jaar heb ik dat wel een paar keer echt (nadruk) gezien,

heel concreet, van – dat het teveel wordt voor de mensen. Maar als je dan kunt samenzitten,

dingen delen, euhm… Het is niet dat het daarom minder zwaar wordt – de casussen zijn nog

altijd even zwaar – het werk… Allez, ik denk niet dat Trees nu bijvoorbeeld minder werk heeft,

er zijn gewoon meer vragen. Maar je kunt al meer een keer afchecken bij elkaar. Ik denk dat

dat wel – allez, naar iets houdbaar houden en de werking laten draaien – dat dat eigenlijk

een heel belangrijke is.” (externe consulent)

“*…+ ja, eigenlijk hetzelfde wat dat de consulenten – wat de coördinatoren binnen hun

consult doen – die externe blik – daar dingen terug opentrekken – kan – denk ik – iemand die

nog externer is, die niet echt in de casus zit, dat nog een keer doen met een collega dan. Dus

in die zin is dat wel waardevol.” (externe consulent)

Een hulpverlener nuanceerde deze meerwaarde, door het geven van de waarschuwing dat

werken met twee soms voor onduidelijkheid kan zorgen. Wanneer twee medewerkers van

Ampel samen naar een overlegmoment gaan, is het belangrijk dat er goed wordt

afgesproken wie het aanspreekpunt zal zijn en wie het woord zal voeren tijdens die

momenten.

Page 85: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 85

Hoofdstuk 9: Discussie en conclusie

9.1. Discussie

Met deze masterproef wou de onderzoeker op zoek gaan naar de potentiële meerwaarde

van de consulentenwerkingen in Vlaanderen, als dienst die de expertise binnen de

geestelijke gezondheidszorg en de gehandicaptensector probeert te verenigen. Het

onderzoek werd in West-Vlaanderen afgenomen. Rekening houdend met de provinciale

verschillen tussen de consulentenwerkingen, worden hier – na een terugblik op het

onderzoek in West-Vlaanderen – desalniettemin voorzichtige besluiten voor de algemene

werking beschreven. Alle consulentenwerkingen zijn immers uit eenzelfde nood ontstaan en

baseren zich grotendeels op dezelfde principes.

9.1.1. Meerwaarde van de West-Vlaamse consulentenwerking?

Wanneer bovenstaande resultaten worden geanalyseerd, wordt duidelijk dat de

consulentenwerking een complex proces behelst, dat niet door enkele gestandaardiseerde

tests in kaart kan worden gebracht. Ondanks de tendens in onze samenleving om evidence

based te werk te gaan, werd in deze masterproef bewust gekozen voor een kwalitatief,

diepgaand onderzoek. Zoals Engelse collega’s van de consulentenwerkingen aangaven

(Legge, A. & Moran, J. (01/12/2010), mondelinge communicatie), is hun werking effectief

wanneer hun cliënten zeggen dat het effectief is; ze spreken over “Practice-Based Evidence”.

In dat opzicht kunnen de consulentenwerkingen uit voorgaand masterproefonderzoek

besluiten dat hun werking positief wordt beleefd. Zoals ook uit vorig onderzoek (Claes et al.,

2010) gesteld werd, werd het bieden van een externe blik (micro), het casusoverschrijdende

aspect (meso) en het feit dat het om een ambulante, laagdrempelige werking gaat (macro),

als kracht van de consulentenwerking gezien. Daarnaast kwamen enkele nieuwe aspecten

naar voor.

Op microniveau werd de volgende vraag gesteld: “Wat betekent omgevingsondersteuning

nu concreet voor een vastgelopen situatie? Welke elementen binnen deze

Page 86: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 86

omgevingsondersteuning betekenen een mogelijke meerwaarde voor de kwaliteit van

bestaan van de cliënt en zijn natuurlijk/professioneel netwerk?”. Doorheen de semi-

gestructureerde interviews werden hier uitgebreide antwoorden op gegeven, waarvan de

belangrijkste hier nogmaals besproken worden.

Wat in bijna alle interviews aan bod kwam, is het gevoel dat de betrokkenen aan de

tussenkomst van Ampel overhouden: de respondenten voelden zich beluisterd, hadden het

gevoel dat ze met hun bekommernissen én kritische bedenkingen bij de medewerkers

terecht konden; de medewerkers van Ampel pasten zich aan hun noden aan. Er werd

voldoende intensief aan het consult gewerkt. Het belang van de beeldvorming kwam naar

voor, maar ook het begeleiden en ondersteunen bij het implementeren van de adviezen

werd als belangrijk benoemd. Hierbij werd het als meerwaarde gezien dat er veel met

voorbeelden wordt gewerkt. De expertise van de consulentenwerking werd onderstreept.

Op mesoniveau werd op volgende vraag een antwoord gezocht: “Wat zien organisaties als

cruciale meerwaarde aan de tussenkomst van Ampel bij vastgelopen situaties?”.

Op dat niveau werd vooral het werken met het team als zeer positief ervaren: het team was

op die manier betrokken bij de verandering. De consulentenwerking werd als welkome

boodschapper gezien, wanneer een team iets niet overgebracht kreeg bij een familie, of

wanneer een orthopedagoge iets niet verkocht kreeg bij het team.

Op macroniveau luidde de vraag: “Waar ligt de potentiële meerwaarde van de

consulentenwerkingen ten opzichte van het huidige aanbod van de geestelijke

gezondheidszorg en de gehandicaptensector?”.

De intensieve tussenkomst van de consulentenwerking werd als meerwaarde geduid ten

opzichte van andere diensten. Het (informele) netwerk dat rond de consulentenwerking

werd opgebouwd en het gegeven dat de consulentenwerking bij vastgelopen situaties

tussenkomt, waren twee andere belangrijke elementen in de werking.

Met betrekking tot de tweede onderzoeksvraag “Wat zijn tips ter verbetering van de werking

van Ampel?” bleek dat enkele afspraken op voorhand duidelijker kunnen worden

gestipuleerd, zoals de vraag tot actieve betrokkenheid van het professioneel netwerk. Ook

Page 87: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 87

gaf een externe consulent de tip om tijdens het eerste overlegmoment onmiddellijk enkele

volgende afspraken vast te leggen.

Naar evaluatie toe, kwam het voorstel om het aanmeldingsformulier als basis te nemen.

Naar de toekomst toe werd daarnaast aangeraden om, gezien de groeiende bekendheid van

Ampel, de doelgroep voldoende af te bakenen. Volgens een externe consulent kan de

functie van Ampel in het zorgcircuit een aanzet zijn voor deze discussie.

Een zeer belangrijke opmerking die door verschillende respondenten werd gemaakt, is dat

het werken met twee in de consulentenwerking een grote meerwaarde betekent. Zowel om

ideeën bij elkaar af te toetsen, als om de draagkracht van de medewerkers te vergroten, kan

dit de werking optimaliseren.

Uit die resultaten zijn enkele reflecties voor de werking en het beleid voortgekomen.

9.1.2. Reflecties op microniveau

9.1.2.1. Kookboek versus reisgids

Binnen de werking van Ampel verwachten cliënten soms een bepaalde zekerheid dat de

aanpak zal werken. Ze komen bij Ampel terecht omdat ze in een vastgelopen situatie zijn

terechtgekomen. Ze verwachten van de medewerkers van Ampel duidelijke antwoorden,

waarbij hen verzekerd kan worden dat aanpak X binnen X-aantal maanden voor verbetering

zal zorgen. Zo zit de werking van een consulentenwerking echter niet in elkaar. Ampel,

alsook de andere consulentenwerkingen, leveren geen kookboek met een stappenplan hoe

te werk te gaan. De metafoor van de reisgids past hier beter: er worden enkele routes op

papier gezet, waaruit de reizigers kunnen kiezen. Er wordt per route beschreven welke

paden ze het best nemen, maar welke route ze kiezen, bepalen ze zelf. Het is ook mogelijk

om meerdere routes te combineren. Sommige reizigers zullen hier zelf creatief in zijn,

andere zullen ervoor kiezen om de uitgeschreven routes te volgen.

Aan elk advies dat gegeven wordt, moet dus nog een zekere vertaalslag gekoppeld worden.

Op die manier worden de adviezen iets van het professioneel/natuurlijk netwerk zelf,

aangepast aan hun specifieke situatie. De consulentenwerking zet haar cliënten weer op weg

en ondersteunt gedurende een welbepaalde implementatieperiode. Daarna is het de

Page 88: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 88

bedoeling dat het netwerk van de vastgelopen persoon met hernieuwde energie opnieuw

zelf aan de slag kan met de situatie.

9.1.3. Reflecties op mesoniveau

9.1.3.1. Communities of Practice

Dit is de kracht van de consulentenwerking: ze zet de verschillende betrokkenen samen,

waarbij ieders perspectief beluisterd wordt. Alle informatie, zowel uit het heden als uit het

verleden, wordt meegenomen in een holistische beeldvorming. Er wordt ingespeeld op de

specifieke vragen van de betrokkenen. Gedurende dit proces, worden een aantal zaken

reeds duidelijk voor de betrokkenen.

Aan dit gegeven kunnen de “Communities of Practice” (Laluvein, 2010; Mortier, 2010;

Wesley & Buysse, 2001; Wenger, McDermott, & Snyder, 2002) gekoppeld worden.

Communities of Practice zijn groepen mensen die een probleem of bezorgdheid met elkaar

delen, en die hun expertise daaromtrent uitbreiden door langdurig met elkaar in interactie

te gaan (Wenger et al., 2002). Hierbij staat centraal dat leren een proces van sociale

participatie is. In een kleine groep, die respectvol bejegend wordt, wordt zeer open over de

problemen gepraat. De groep die door de consulentenwerking wordt samengebracht,

overstijgt de organisatorische grenzen, door het betrekken van organisaties uit zowel de

gehandicaptensector als de geestelijke gezondheidszorg (Wesley & Buysse, 2001).

Doordat het professioneel en natuurlijk netwerk van een cliënt samen de problemen

benaderen, geven ze er samen betekenis aan en zoeken ze gezamenlijk naar nieuwe

strategieën. Hierbij wordt voorbijgegaan aan de strijd om macht en status, die soms de

hulpverlener-ouderrelatie bepaalt. Door het delen van ervaringen en verhalen, wordt

onbewuste kennis expliciet gemaakt. Het gezamenlijk beeld dat hieruit ontstaat, kan het

referentiekader van de betrokkenen veranderen (Laluvein, 2010).

Wanneer een professioneel en natuurlijk netwerk rond een cliënt samenkomt met de

consulentenwerking, wordt op die manier te werk gegaan: er worden concrete vragen

gesteld, waaraan verhalen gekoppeld worden. Uit die verhalen kunnen patronen ontward

Page 89: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 89

worden. Wanneer het professioneel netwerk met het natuurlijk netwerk praat, (h)erkennen

ze elkaars bezorgdheden en kunnen ze elkaar op een andere manier leren kennen.

Wederzijdse betrokkenheid is de eerste dimensie van de Community of Practice (Laluvein,

2010).

Wanneer het netwerk rond een cliënt bereid is om intensief samen te werken met de

consulentenwerking, geven ze aan een gedeeld doel te hebben; ze gaan dezelfde uitdaging

aan. Die gedeelde uitdaging vormt de tweede dimensie van de Community of Practice

(Laluvein, 2010).

De consulentenwerking probeert – als het ware als moderator – tot een gedeeld beeld te

komen aan de hand van die gesprekken en andere informatie. Hieruit worden adviezen

geformuleerd. Het netwerk kan zelf haalbare voorstellen doen om de omgeving aan te

passen. Door een consequente, gedeelde aanpak probeert men die adviezen te

implementeren. Dit gedeeld repertoire telt als derde dimensie (Laluvein, 2010).

Doordat de betrokkenen heel het proces gevolgd hebben, is er meer begrip en een grotere

bereidheid om de adviezen van de consulentenwerking in de praktijk om te zetten. Dit werd

tijdens dit onderzoek door verschillende hulpverleners aangehaald als belangrijke

meerwaarde van Ampel. Bovendien werd de haalbaarheid van een advies telkens bevraagd.

Zoals bij onderzoeksvraag twee aangegeven, is het belangrijk dat alle betrokkenen

gemotiveerd zijn. Ook dit is een cruciale voorwaarde van de Communities of Practice

(Laluvein, 2010). Wanneer de wil er niet is om samen te werken en te onderhandelen,

verkleint de kans op mogelijke verandering.

9.1.3.2. Betrokkenheid als wisselwerking

Het viel gedurende voorgaand onderzoek op dat hulpverleners die rechtstreeks bij het

proces van Ampel betrokken waren, meer “mee” waren in de nieuwe visie op de

vastgelopen persoon. Hulpverleners gaven zelf aan dat ze het niet altijd evident vonden om

wat gezegd werd tijdens de overlegmomenten, op een correcte manier over te brengen naar

hun collega’s. Het gedachtegoed omtrent de emotionele ontwikkeling werd hierbij als

voorbeeld aangegeven. Bij een ander consult was er een algemene vorming gegeven rond

dit gedachtegoed, waardoor alle medewerkers uit die voorziening op de hoogte waren. Zoals

Page 90: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 90

bij de tweede onderzoeksvraag vermeld, is het niet evident om alle betrokkenen evenveel

aanwezig te laten zijn tijdens het proces. De kracht van de consulentenwerking zou teniet

gedaan worden wanneer de medewerkers zoals een schoolmeester zouden staan zwaaien

met een huishoudelijk reglement. Anderzijds kan misschien nog duidelijker gestipuleerd

worden wat van de betrokkenen wordt verwacht.

9.1.4. Reflecties op macroniveau

9.1.4.1. Bouwen aan een netwerk: een vergelijking met het case management

Tijdens een consult worden netwerken uitgebouwd rond een vastgelopen persoon. Hier

helpen de consulentenwerkingen verder aan bouwen door in hun adviezen ook voorstellen

te doen wat betreft andere organisaties in het hulpverleningslandschap. Dit kan gaan om

een thuisbegeleidingsdienst, een centrum geestelijke gezondheidszorg, een

vrijwilligersorganisatie en dergelijke meer. Ze verwijzen de vastgelopen persoon door en

helpen ook de eerste stappen te zetten. Op die manier wordt afgesloten met de zekerheid

dat de ondersteuning kan worden verdergezet.

Hieraan kan het gedachtegoed omtrent case management gekoppeld worden. Hoewel aan

case management (Brun & Rapp, 2001; Howgego, Yellowlees, Owen, Meldrum, & Dark,

2003; Rapp, 1993; Schaedle & Epstein, 2000), afhankelijk van de specifieke vorm,

verschillende kenmerken worden toegeschreven, geven volgende criteria de basis weer: het

gaat om outreachend, ambulant werken, waarbij de cliënt een stem krijgt om samen met de

case manager een individueel plan op te stellen, nadat een “assessment” of holistisch beeld

is gevormd. Case management verleent een continue ondersteuning aan de cliënt, waarbij

nabijheid en de relatie tussen cliënt en case manager voorop staan. De bedoeling van case

management is het terugdringen van de hoge kosten van residentiële hulpverlening.

Hoewel de consulentenwerking slechts tijdelijk tussenkomt, zijn de gelijkenissen duidelijk.

Ook de consulentenwerking probeert alle betrokkenen te betrekken, dus in de mate van het

mogelijke ook de cliënt zelf. De consulentenwerking stapt naar de betrokkenen toe

(outreachend), om op ambulante wijze tijdelijke ondersteuning te bieden. Er wordt een

beeld gevormd aan de hand van verschillende soorten informatie: tests, gegevens van

Page 91: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 91

vroeger, gesprekken met alle betrokkenen en observaties kunnen hiertoe dienen. Aan de

hand van dat holistisch beeld, worden adviezen tot aanpak geformuleerd.

Zoals duidelijk naar voor komt bij de eerste onderzoeksvraag, wordt de relatie die de

betrokkenen met de consulentenwerking hebben positief ervaren.

Hoewel het niet het primaire doel is van de consulentenwerking, is een (positief)

neveneffect dat de kosten van residentiële hulpverlening worden teruggedrongen.

Waar het case management gepaste ondersteuning zoekt en zelf ook ondersteuning blijft

opnemen, zal de consulentenwerking dit laatste niet doen, maar wel verdere ondersteuning

proberen te verzekeren via doorverwijzen en versterken van het bestaande netwerk.

9.1.4.2. De consulentenwerking als “verbindende buitenstaander”

De consulentenwerking kan als “verbindende buitenstaander” (Stoopendaal, 2008) worden

gezien: ze komen slechts tijdelijk tussen en kijken met een andere, externe bril naar de

situatie. Doordat ze niet vergroeid zijn met die situatie, zijn ze in staat nieuwe verbindingen

te maken tussen de informatie die voorhanden is. Aan verbindend werken geeft de

onderzoeker van deze masterproef ook de betekenis van het maken van de verbinding

tussen het professioneel en natuurlijk netwerk van een cliënt. Daarnaast kan dit verbindend

werken volgens de onderzoeker ook beschouwd worden als het verbinden van de

verschillende organisaties en sectoren in het hulpverleningslandschap.

9.1.4.3. Kortdurend proces als kracht of valkuil?

Dat een consulentenwerking slechts tijdelijk tussenkomt, wordt algemeen als een

meerwaarde gezien. Zo komt hun tussenkomst minder bedreigend over, aangezien ze niks

kunnen afdwingen en geen negatieve gevolgen kunnen koppelen aan wat tijdens de

bijeenkomsten wordt gezegd (Claes et al., 2010). Daarnaast zorgt het er voor dat het

netwerk van de vastgelopen persoon weer aan de slag kan. Dat element in hun werking

kenmerkt echter ook hun afhankelijkheid: wanneer een organisatie of familie er niet voor

openstaat, kan de consulentenwerking weinig beginnen. Verschillende respondenten gaven

de moeilijkheid hiervan aan. Na het geven van de adviezen, volgt een implementatiefase,

gevolgd door een soort evaluatiegesprek. Echter, de mate waarin de adviezen daarna

Page 92: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 92

worden opgevolgd, hangt van de betrokkenen zelf af. Verschillende hulpverleners gaven

hierbij aan dat zij als aandachtbegeleider of orthopedagoog erop moesten toezien dat de

nieuwe beeldvorming en de adviezen die daaraan gekoppeld waren, levendig werden

gehouden. Hierbij vonden ze het wel een grote hulp dat ze een verslag hadden dat ze

konden herlezen.

9.1.4.4. Betaalbare expertise?

Net omdat het over vastgelopen situaties gaat waarbij de consulentenwerking, zo blijkt uit

de resultaten, vaak als laatste redmiddel wordt gezien, is het belangrijk om zoveel mogelijk

mensen in de Communities of Practice te betrekken. Een opmerking die door enkele externe

consulenten hieraan werd toegevoegd, is dat er telkens moeilijkere vragen op de

consulentenwerking afkomen. De medewerkers zullen dus extra expertise moeten vergaren,

maar op hoeveel vlakken kan één hulpverlener expertise hebben?

Een andere optie is om de hulp van gespecialiseerde externe consulenten in te roepen.

Momenteel wordt er in West-Vlaanderen van externe consulenten verwacht dat ze vrijwillig

meehelpen aan een consult. Wanneer het meer en meer over gespecialiseerde expertise zal

gaan, zal die vrijwillige medewerking geen evidentie blijven.

Een van de werkzame elementen, die uit voorgaand onderzoek naar voor komt, is dat de

consulentenwerking weinig geld vraagt voor haar diensten. Als men dit element wil

behouden, zal men meer middelen vrij moeten maken om de consulentenwerking nog

optimaal te laten draaien.

Het welzijnsbeleid in Vlaanderen erkent het belang van samenwerking tussen verschillende

sectoren. In het beleidsplan geestelijke gezondheidszorg Vlaanderen (Vandeurzen, 2010a)

worden de consulentenwerkingen als voorbeeld van good practice gezien. Het beleid van

Vandeurzen (2009) ijvert immers voor een hulpverlening die cliënten zo lang als mogelijk

thuis laat wonen, met ondersteuning zo dicht mogelijk bij de cliënt. Vraaggestuurd werken,

zorg op maat, toegankelijkheid en betaalbaarheid zijn kernwoorden in dit beleid.

Page 93: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 93

Dit verklaart waarom de consulentenwerkingen als good practice worden erkend: wanneer

een ondersteuningsvraag gesteld wordt, volgt zo snel mogelijk een eerste overlegmoment.

Daarin wordt de vraag verder geconcretiseerd en wordt onderzocht of de

consulentenwerking de vraag zelf verder op zich neemt, of als een doorverwijzing nodig

blijkt. Wanneer de consulentenwerking het consult verderzet, worden zowel het natuurlijk

en professioneel netwerk, als de cliënt zelf in de mate van het mogelijke betrokken. Zoals

eerder vermeld, worden verschillende gegevens samengenomen om tot een holistisch beeld

te komen. De doelstelling van de consulentenwerkingen is om binnen de vier maanden na de

intake te starten met deze beeldvormingsfase. Op die manier probeert de

consulentenwerking vraaggestuurd te werken.

De consulentenwerking gaat ondersteuning bieden in de (thuis)omgeving van de cliënt.

Overlegmomenten gaan door in de organisatie waar de cliënt verblijft of bij het natuurlijk

netwerk thuis. Zo wil de consulentenwerking een toegankelijke werking garanderen.

In veel gevallen wordt de consulentenwerking ingeroepen om een residentiële behandeling

te vermijden. Door alternatieve oplossingen te zoeken, probeert men de cliënt zo lang

mogelijk thuis te ondersteunen. De deïnstitutionaliseringstrend kan hierin worden herkend.

Zo worden de kosten voor zowel de overheid als het natuurlijk netwerk gedrukt. De

consulentenwerking ijvert er immers voor haar werking zo laagdrempelig mogelijk te

houden: wanneer het professioneel netwerk een vraag aanmeldt, betaalt deze €200;

wanneer het natuurlijk netwerk aanmelder is, betaalt die €50. Ook hier houdt de

consulentenwerking rekening met de mogelijkheden van de betrokkenen (Vangansbeke, T. &

Morisse, T., (07/09/2011), mondelinge communicatie).

Er wordt vanuit het beleid dan ook gepleit voor een uitbreiding van de

consulentenwerkingen in Vlaanderen. Aan uitbreiding moeten uiteraard middelen worden

gekoppeld.

Page 94: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 94

9.1.4.5. Discretionaire ruimte versus evidence based practice

Sinds 1 januari 2011 worden de consulentenwerkingen structureel gesubsidieerd door de

overheid, via het SEN (Steunpunt Expertisenetwerken vzw, 2011). In het voorstel om tot een

overeenkomst te komen, stelt het SEN dat er jaarlijks gecontroleerd zal worden in welke

mate de consulentenwerkingen hun taak nog goed volbrengen. In het geval van ernstige

tekortkomingen kunnen de gelden worden teruggevorderd.

Het is in dit opzicht dat auteurs zoals Evans (2011), Evans en Harris (2004) en Tonkens (2008)

voor een discretionaire ruimte pleiten. Hiermee doelen ze op ruimte voor professionals om

naar eigen inzicht te handelen en beslissingen te nemen. Volgens deze auteurs is het moeilijk

om te werken aan de hand van vaste protocollen. Ze betwisten niet dat richtlijnen bruikbaar

kunnen zijn en evaluatie van een werking is zeker niet ongewenst, maar professionals

moeten de vrijheid kunnen krijgen om van die richtlijnen af te wijken.

Van Gennep (2007) noemt de discretionaire bevoegdheid zelfs een van de kenmerken van

professionalisme, waarmee hij het belang ervan duidt. Hij verwijst naar Freidson (2001, in

Van Gennep, 2007, p84), wanneer hij hiervoor pleit:

“Professionals mogen op grond van hun opleiding en de diploma's die getuigen van het

succesvol afsluiten van die opleiding, diensten verlenen die grote discretie vereisen. Dit houdt

in dat zij het recht hebben om zelf zich een oordeel te vormen over het probleem waar zij

beroepshalve mee te maken krijgen en naar dit oordeel te handelen. Daartoe moeten zij hun

werk zelf organiseren en controleren. Zij bepalen zelf de criteria waarmee zij hun werk

controleren en zijn vrij van controle door diegenen die hen hebben aangesteld.”

In dat opzicht valt verder op dat de consulentenwerking de tijd neemt om alle informatie op

te zoeken, naar alle verhalen te luisteren, alle nodige tests af te nemen en dergelijke,

ondanks de huidige tendens om elk gesprek in tijd te meten en zo efficiënt mogelijk te

werken. Een proces van de consulentenwerking gaat over verscheidene maanden, opdat de

betrokkenen de tijd zouden krijgen om na te denken over het nieuwe beeld op de persoon

met een beperking en om de adviezen te kunnen implementeren.

Het gedachtegoed van Tonkens (2008) en Van Gennep (2007) volgend, kunnen de

consulentenwerkingen de aandachtspunten die uit de tweede onderzoeksvraag zijn

Page 95: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 95

gekomen – zoals ook werd herhaald in 9.1.1. – naar eigen goeddunken aanpakken. Zo

kunnen deze aandachtspunten een aanzet geven om de samenwerkingsovereenkomst te

herbekijken. In het uitwerken van een systematische evaluatie kan de tip omtrent het

gebruiken van het aanmeldingsformulier in rekening worden genomen.

Ook beleidsmatig kunnen enkele van deze aandachtspunten als mogelijks op te lossen

knelpunten worden gezien. In theorie wordt de consulentenwerking als voorbeeld van good

practice geprezen, dus zou men een uitbreiding van die consulentenwerkingen kunnen

verwachten. In de praktijk is het echter niet evident om aan sensibilisering te doen,

aangezien de consulentenwerkingen nu al een grote caseload hebben en wachtlijsten

moeten aanleggen. Als het recht op gezondheidszorg voor iedereen moet kunnen gelden,

zullen meer middelen moeten worden vrijgemaakt. Wanneer er meer middelen ter

beschikking zijn, kan er ook een uitbreiding in personeel komen. Uit het onderzoek blijkt

immers dat niet alleen het werk op die manier verdeeld wordt, maar ook de draagkracht kan

worden vergroot. Aangezien de consulentenwerkingen met vastgelopen situaties werken,

kan het enkel een meerwaarde betekenen wanneer enkele voorstellen bij iemand anders

kunnen worden afgetoetst. Door af en toe te ventileren en consulten met elkaar door te

spreken, vergroot ook het welzijn van de medewerkers van de consulentenwerkingen.

9.1.5. Naar een integratieve handelingsorthopedagogiek…

Uit dit alles kan besloten worden dat de consulentenwerkingen een integratieve

handelingsorthopedagogiek nastreven, in de betekenis die Broekaert (2009) eraan geeft. De

consulentenwerking zet een breedvoerige beeldvorming op, op basis van logica, observatie

en ervaring. De essentie ligt volgens Broekaert (2009) in de “creatieve zoektocht al doende”

(p22). Theorieën worden omwille van de cliënt geïntegreerd; men werkt metatheoretisch.

Afhankelijk van het consult, worden bepaalde theorieën gevolgd bij het benaderen van de

probleemsituatie. Eventueel worden externe deskundigen gevraagd om een vorming te

komen geven over de problematiek. Daarenboven krijgen ouders en hulpverleners

informatie over boeken die ze kunnen lezen, of verenigingen die ze kunnen contacteren die

hen meer informatie kunnen bieden. Die extra informatiebronnen worden steeds

aangewend in functie van het consult.

Page 96: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 96

Hierbij wordt benadrukt dat het gevormde beeld niet stabiel is; het is beweeglijk en

fluctuerend.

9.2. Beperkingen van het onderzoek

Aan voorgaand masterproefonderzoek kunnen enkele beperkingen worden gekoppeld.

Aangezien dit onderzoek gevoerd werd in het kader van een masterproef, was het niet

mogelijk om een tweede onderzoeker in te schakelen om de resultaten te controleren.

In dit onderzoek werden geen personen met een verstandelijke beperking bevraagd, hoewel

het belang daarvan uit wetenschappelijke literatuur blijkt (Gilbert, 2004; Van Hove &

Blontrock, 1998). Aanvankelijk was dat het opzet, maar op vraag van het natuurlijk en

professioneel netwerk, werd het onderzoek tot externe consulenten, het professioneel en

natuurlijk netwerk beperkt. Er werd gevreesd dat een interview onnodige stress met zich

mee zou brengen voor de persoon met een beperking.

Hoewel het aanvankelijk de bedoeling was om een zo heterogeen mogelijke steekproef te

trekken, zijn geen minderjarigen bevraagd. Ondanks het historisch gegroeid zijn van de

consulentenwerkingen als enkel voor meerderjarigen, is er de laatste jaren nochtans wel een

openheid naar minderjarigen ontstaan.

Voorts heeft de onderzoeker zichzelf een beperking in aantal consulten opgelegd.

Aanvankelijk waren er zeven consulten waarbij telkens het natuurlijk en/of professioneel

netwerk bevraagd konden worden, alsook in sommige gevallen een externe consulent. Bij

enkele consulten was het niet mogelijk om een van de drie partijen te bevragen,

bijvoorbeeld omdat de ouders liever vermeden dat de onderzoeker met het professioneel

netwerk zou praten, of omdat het professioneel netwerk niet bereid was haar medewerking

te verlenen aan dit onderzoek.

Na afname van de meeste interviews, bleek dat vier audio-opnames verloren waren gegaan.

Dit zorgde ervoor dat een volledige case wegviel, aangezien daar maar één partij bij

betrokken was. Bij de andere drie interviews, allemaal komend uit hetzelfde consult, was het

mogelijk om twee van de drie personen uit het professioneel netwerk via e-mail te

contacteren, waardoor hun bijdrage nog kon worden gerecupereerd.

Page 97: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 97

Generaliseren van dit onderzoek kan niet zomaar gebeuren, aangezien enkel Ampel, de

West-Vlaamse consulentenwerking, onderzocht werd. Ook dit was een pragmatische keuze.

Aangezien de consulentenwerkingen in Vlaanderen elk hun eigen werking hebben, worden

uit voorgaande bevindingen slechts heel voorzichtig conclusies getrokken voor het werkveld.

Tenslotte was de onderzoeker betrokken bij de werking van Ampel. Enerzijds was dit een

hulp, om zo de werking beter te kunnen doorgronden en te begrijpen waar de respondenten

over praatten. Anderzijds zou het kunnen dat de respondenten niet geneigd waren bepaalde

bevindingen met de onderzoeker te delen, omdat ze wisten dat de onderzoeker stage deed

bij de consulentenwerking.

Hoewel gepoogd werd zo duidelijk mogelijk alle stappen van het onderzoek transparant te

weergeven en zo systematisch mogelijk te werk te gaan, is het, door die betrokkenheid bij

Ampel, mogelijk dat de onderzoeker haar subjectieve mening niet volledig heeft kunnen

onttrekken aan het onderzoek.

9.3. Suggesties voor volgend onderzoek

Uit deze beperkingen, komen ook enkele suggesties voor volgend onderzoek voort.

Zo zou het een meerwaarde kunnen betekenen om in de andere provincies in Vlaanderen te

kijken naar de consulentenwerking en een vergelijkende studie op te zetten.

Verder is het aangewezen om ook personen met een verstandelijke beperking te bevragen.

Voorgaand masterproefonderzoek onderzocht de meerwaarde van de consulentenwerking

aan de hand van semi-gestructureerde interviews, ongeveer een half jaar tot een jaar na

afronding van het consult. Het opzetten van een longitudinale studie is nodig, waarbij

consulten van begin tot afronding worden gevolgd, om dan op regelmatige tijdstippen nog

een vervolginterview op te zetten. Zo kan het hele proces zowel door de onderzoeker

worden beoordeeld, als dat er – zoals in dit onderzoek – naar de beleving van de

betrokkenen wordt gevraagd.

Page 98: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 98

Ook zou ruimer onderzoek gevoerd kunnen worden naar de hulpverlening die in Vlaanderen

bestaat voor de doelgroep. Momenteel bestaat hier geen exhaustief overzicht van.

Aangezien er geen Vlaams decreet bestaat omtrent de manier van werken met deze

doelgroep, kan het nuttig zijn om te onderzoeken hoe elke provincie – overheen

verschillende sectoren – de werking met deze doelgroep vormgeeft.

Daarnaast zou het nuttig kunnen zijn om het gedachtegoed van de Community of Practice

uitgebreider toe te passen op de consulentenwerkingen.

Voorts kan een onderzoek naar de meerwaarde van het betrekken van het natuurlijk

netwerk als partner in de zoektocht naar de geschikte hulpverlening, voorbeelden van good

practice duiden.

Page 99: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 99

Bibliografie

Ampel (2010). Consulentenwerking Ampel: Samenwerkingsverband voor geestelijke

gezondheidszorg aan mensen met een verstandelijke beperking en hun netwerk in een

vastgelopen situatie – West-Vlaanderen (Folder).

Baxter, P. & Jack, S. (2008). Qualitative case study methodology: Study design and

implementation for novice researchers. The qualitative report, 13(4), 544-559.

Blackman, E., Blontrock, L., Piot, I., & Vangansbeke, T. (2009). Voorstellingstekstje m.b.t. de

werking in het kader van het congres van de European Association of Mental Health in

Intellectual Disability, september 2009.

Braun, V. & Clarke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative research in

psychology, 3(2), 77-101.

Broekaert, E. (2009). Naar een integratieve handelingsorthopedagogiek. Antwerpen-

Apeldoorn: Garant.

Broekaert, E., De Fever, F., Schoorl, P., Van Hove, G., & Wuyts, B. (1997). Orthopedagogiek

en maatschappij. Antwerpen-Apeldoorn: Garant.

Brun, C. & Rapp, R.C. (2001). Strengths-based case management: Individuals’ perspectives on

strengths and the case manager relationship. Social work, 46(3), 278-288.

Canary, H.E. (2008). Creating supportive connections: A decade of research on support for

families of children with disabilities. Health communication, 23, 413-426.

Page 100: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 100

Claes, L., Blontrock, L., Morisse, T., Piot, I., Vangansbeke, T., & Van Hove, G. (2010).

Consulentenwerking, essentiële schakel in de geestelijke gezondheidszorg voor personen

met een verstandelijke beperking…?! Vlaams tijdschrift voor orthopedagogiek, 29(2), 20-34.

Consulentenwerking Vlaams-Brabant en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (2010).

Jaarverslag 2010 (Niet-gepubliceerd).

Consulenten- en expertiseteam provincie Antwerpen (z.d.). Consulenten- en expertiseteam

provincie Antwerpen voor mensen met een handicap en bijkomende psychische en

gedragsstoornissen (Folder).

De Corte, K. (2005). Gentle teaching op Vlaamse wijze in de 21ste eeuw. Vlaams tijdschrift

voor orthopedagogiek, 24(4), 10-19.

De Corte, K. (2010). Het emancipatorisch methodisch kader: Houvast voor hulpverleners in

het burgerschapsmodel. In Samenwerking met Den Dries, Plantijn Hogeschool en Stad

Antwerpen.

Devereux, J., Hastings, R., & Noone, S. (2009). Staff stress and burnout in intellectual

disability services: Work Stress Theory and its application. Journal of applied research in

intellectual disabilities, 22, 561-573.

De Visscher, S. (2008). De sociaal-pedagogische betekenis van de woonomgeving

(gepubliceerde doctoraatsverhandeling). Universiteit Gent, Faculteit Psychologie en

Pedagogische Wetenschappen. Gent: Academia Press.

Didden, R. (2004). Psychiatrische- en gedragsproblemen: thematisch overzicht en

ontwikkelingen. In: Kersten, M. & Flikweert, D. (Ed.). Onderzoek over grenzen: Thematische

rapportages en beschouwingen naar aanleiding van het 12de IASSID congres, Montpellier

2004 (pp. 25-39). Utrecht: NGBZ en LKNG/NIZW.

Page 101: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 101

Došen, A. (2005a). Applying the developmental perspective in the psychiatric assessment

and diagnosis of persons with intellectual disability: part 1 – assessment. Journal of

intellectual disability research, 49(1), 1-8.

Došen, A. (2005b). Applying the developmental perspective in the psychiatric assessment

and diagnosis of persons with intellectual disability: part 2 – diagnosis. Journal of intellectual

disability research, 49(1), 9-15.

Došen, A. (2005c). Psychische stoornissen, gedragsproblemen en verstandelijke handicap:

Een integratieve benadering bij kinderen en volwassenen. Assen: Koninklijke Van Gorcum BV.

Došen, A. (2011, 16 februari). Plenaire lezing op Studiedag SenSeo. Hogeschool Gent.

Došen, A. & Day, K. (2001). Treating mental illness and behavior disorders in children and

adults with mental retardation. Washington DC: American Psychiatric Press, Inc.

Došen, A., Gardner, W.I., Griffiths, D.M., King, R., & Lapointe, A. (2008). Richtlijnen en

principes voor de praktijk: Beoordeling, diagnose en behandeling en bijbehorende

ondersteuning voor personen met verstandelijke beperkingen en probleemgedrag (A. Van

Gennep, Trans.). Utrecht: Vilans/LKNG.

Eisenhardt, K.M. (1989). Building theories from case study research. The academy of

management review, 14(4), 532-550.

Evans, T. (2011). Professionals, managers and discretion: Critiquing street-level bureaucracy.

British journal of social work, 41(2), 368-386.

Evans, T. & Harris, J. (2004). Street-level bureaucracy, social work and the (exaggerated)

death of discretion. British journal of social work, 34(6), 871-895.

Flyvbjerg, B. (2006). Five misunderstandings about case-study research. Qualitative inquiry,

12(2), 219-245.

Page 102: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 102

Gilbert, T. (2004). Involving people with learning disabilities in research: issues and

possibilities. Health and social care in the community, 12(4), 298-308.

Goderis, M. (2007). Een tevredenheidsonderzoek in de Christoforusgemeenschap: een

sociaal-therapeutische woon- en werkgemeenschap voor personen met een verstandelijke

beperking (Niet-gepubliceerde licentiaatsverhandeling). Universiteit Gent, Faculteit

Psychologie en Pedagogische Wetenschappen.

Heijkoop, J. (2003). Vastgelopen: Anders kijken naar begeleiding van mensen met een

verstandelijke handicap en met ernstige gedragsproblemen. Soest: Uitgeverij Nelissen B.V.

Howgego, I.M., Yellowlees, P., Owen, C., Meldrum, L., & Dark, F. (2003). The therapeutic

alliance: The key to effective patient outcome? A descriptive review of the evidence in

community mental health case management. Australian and New Zealand journal of

psychiatry, 37(2), 169-183.

Jooren, M. (2008). Hoe verlopen samenwerkingsprojecten tussen Geestelijke

Gezondheidszorg en Gehandicaptenzorg? (Niet-gepubliceerde licentiaatsverhandeling).

Universiteit Gent, Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen.

Lachapelle, Y. (2004). What is intellectual disability? Geraadpleegd op 30 maart 2010, van

http://www.declarationmontreal.com/english/documentation.htm

Laluvein, J. (2010). Parents, teachers and the “community of practice”. The qualitative

report, 15(1), 176-196.

Lavrysen, L. (2001). Ambulante teams voor personen met een verstandelijke handicap en

bijkomende gedragsproblemen en/of psychische stoornissen (Niet-gepubliceerde

licentiaatsverhandeling). Katholieke Universiteit Leuven, Faculteit Psychologie en

Pedagogische Wetenschappen.

Page 103: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 103

Levering, B. & Smeyers, P. (2000). Opvoeding en onderwijs leren zien: Een inleiding in

interpretatief onderzoek. Amsterdam: Boom.

Lin, J., Hu, J., Yen, C., Hsu, S., Lin, L., Loh, C., Chen., M., Wu, S., Chu, C.M., & Wu, J. (2009).

Quality of life in caregivers of children and adolescents with intellectual disabilities: Use of

WHOQOL-BREF survey. Research in developmental disabilities, 30, 1448-1458.

Lunenborg, C. (2009). Additional support for individuals with intellectual disabilities and

challenging behavior. Groningen: Stichting Kinderstudies.

Lunenborg, C.B., Nakken, H., Van der Meulen, B.F., & Ruijssenaars, A.J.J.M. (2009).

Vervolgonderzoek naar de effecten van bijzondere zorg op probleemgedrag van mensen met

een verstandelijke beperking door twee Centra voor Consultatie en Expertise. Groningen:

Stichting Kinderstudies.

Maes, B., Broekman, T.G., Došen, A., & Nauts, J. (2003). Caregiving burden of families looking

after persons with intellectual disability and behavioural or psychiatric problems. Journal of

intellectual disability research, 47 (6), 447-455.

Mays, N. & Pope, C. (2000). Qualitative research in health care: Assessing quality in

qualitative research. Education and debate, 320, 50-52.

McGee, J. (1992). Gentle teaching’s assumptions and paradigm. Journal of applied behavior

analysis, 25(4), 869-872.

McGee, J. & Menolascino, F. (1991). Beyond gentle teaching: A nonaversive approach to

helping those in need. New York: Springer.

Meyrick, J. (2006). What is good qualitative research? A first step towards a comprehensive

approach to judging rigour/quality. Journal of health psychology, 11 (5), 799-808.

Page 104: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 104

Miller, S.M. & Chan, F. (2008). Predictors of life satisfaction in individuals with intellectual

disabilities. Journal of intellectual disability research, 52 (12), 1039-1047.

Morisse, F. (2005). Het ‘model Došen’ in de praktijk: Ervaringen met het ontwikkelings-

dynamisch psychiatrisch denken van Anton Došen op een psychiatrische opnamedienst voor

volwassenen met een verstandelijke handicap met bijkomende psychische stoornissen en/of

gedragsproblemen. Vlaams tijdschrift voor orthopedagogiek, 24 (2), 14-21.

Morisse, F. & Weyts, E. (2010). Wanneer de gewone leefsituatie voor even niet meer het

ideaal is of zelfs ziekmakend… Residentiële behandeling van volwassenen met een

verstandelijke beperking met bijkomende psychiatrische en/of gedragsproblemen. Tijdschrift

voor orthopedagogiek, kinderpsychiatrie en klinische kinderpsychologie, 35(1-2), 44-54.

Mortier, K. (2010). Creating supports for children with disabilities in general education

classrooms: from an expert model to a partnership model. Gent: Academia Press.

Myrbakk, E. & Von Tetzchner, S. (2007). Psychiatric disorders and behavior problems in

people with intellectual disability. Research in developmental disabilities, 29, 316-332.

Onwuegbuzie, A.J. & Leech, N.L. (2007). Sampling designs in qualitative research: making the

sampling process more public. The qualitative report, 12(2), 238-254.

Perry, A. & Weiss, J.A. (2007). Evidence-based practice in developmental disabilities: what is

it and why does it matter? Journal on developmental disabilities, 13(1), 167-172.

Pettigrew, A.M. (1990). Longitudinal field research on change: theory and practice.

Organization science, 1(3), 267-292.

Pope, C., Ziebland, S., & Mays, N. (2000). Qualitative research in health care: Analysing

qualitative data. Education and debate, 320, 114-116.

Page 105: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 105

Rapp, C.A. (1993). Theory, principles, and methods of the strengths model of case

management. In: Harris, M. & Bergman, H.C. (Eds.). Case management for mentally ill

patients: Theory and practice. Amsterdam: Harwood academic publishers.

Ruijssenaars, A.J.J.M., van den Bergh, P.M., & Schoorl, P.M. (2008). Orthopedagogiek:

Ontwikkelingen, theorieën en modellen: Een inleiding. Antwerpen-Apeldoorn: Garant.

Russell, C.K. & Gregory, D.M. (2003). Evaluation of qualitative research studies. Evidence

based nursing, 6(2), 36-40.

Sandelowski, M. (2000). Focus on research methods: Combining qualitative and quantitative

sampling, data collection, and analysis techniques in mixed-method studies. Research in

nursing & health, 23(3), 246-255.

Schaedle, R.W. & Epstein, I. (2000). Specifying intensive case management: A multiple

perspective approach. Mental health services research, 2(2), 95-105.

Schalock, R.L., Bonham, G.S., Van Loon, J., Van Hove, G., Claes, C., Buntinx, W., Verdugo,

M.A., & Gomez, L. (2009). A proposed framework for developing and using evidence-based

practices in the field of intellectual and closely related developmental disabilities (Niet-

gepubliceerd artikel).

Schalock, R.L., Brown, I., Brown, R., Cummins, R.A., Felce, D., Matikka, L., Keith, K.D., &

Parmenter, T. (2002). Conceptualization, measurement, and application of Quality of Life for

persons with intellectual disabilities: Report of an international panel of experts. Mental

retardation, 40(6), 457-470.

Schelly, D. (2008). Problems associated with choice and quality of life for an individual with

intellectual disability: a personal assistant’s reflexive ethnography. Disability and society,

23(7), 719-732.

Page 106: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 106

Schwartz, C. & Rabinovitz, S. (2003). Life satisfaction of people with intellectual disability

living in community residences: perceptions of the residents, their parents and staff

members. Journal of intellectual disability research, 47 (2), 75-84.

Steunpunt Expertise Netwerken vzw (2011). Beleidsplan 2011-2015. Geraadpleegd op 27

april 2011, van http://www.senvzw.be/file/show?id=3565/plan/SEN_beleidsplan2011-

2015.pdf.

Stoopendaal, A. (2008). Zorg met afstand: Betrokken bestuur in grootschalige

zorginstellingen. Assen: Koninklijke Van Gorcum.

Strategische adviesraad voor het Vlaamse welzijns-, gezondheids- en gezinsbeleid (2009).

Jaarverslag 2009. Geraadpleegd op 4 april 2011, van

http://www.serv.be/sarwgg/publicatie/jaarverslag-2009-sar-wgg

Vanderplasschen, W., Vandevelde, S., Claes, C., Broekaert, E., & Van Hove, G. (2007).

Orthopedagogische werkvelden in beweging: Organisatie en tendensen. Antwerpen-

Apeldoorn: Garant.

Van de Siepkamp, P. (2005). Gentle teaching: een weg van hoop voor mensen met bijzondere

kwetsbaarheden. Soest: Uitgeverij Nelissen

Vandeurzen, J. (2009). Welzijn, volksgezondheid en gezin: Beleidsnota 2009-2014. Vlaamse

overheid. Geraadpleegd op 1 mei 2010, van

http://www.ministerjovandeurzen.be/nlapps/docs/default.asp?id=53

Vandeurzen, J. (2010a). Beleidsplan geestelijke gezondheidszorg Vlaanderen. Vlaamse

overheid. Geraadpleegd op 5 april 2011, van

http://www.ministerjovandeurzen.be/nlapps/docs/default.asp?fid=53

Page 107: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 107

Vandeurzen, J. (2010b). Perspectief 2020: Nieuw ondersteuningsbeleid voor personen met

een handicap. Vlaamse overheid. Geraadpleegd op 5 april 2011, van

http://www.ministerjovandeurzen.be/nlapps/docs/default.asp?fid=53

Vangansbeke, T. (2010, 21 oktober). Consulentenwerking Ampel: Een terugblik, een

vooruitblik. Voorstelling van de werking in het kader van de informatieavond omtrent het

zorgcircuit, Beernem.

Van Gennep, A. (2007). Waardig leven met beperkingen: Over veranderingen in de

hulpverlening aan mensen met beperkingen in hun verstandelijke mogelijkheden.

Antwerpen-Apeldoorn: Garant.

Van Gennep, A. (2011, 22 februari). Empowerment: Wegwijzers in handvatten. Lezing in het

kader van de studiedag “Empowerment: Wegwijzers in handvatten” van de Plantijn

Hogeschool, Antwerpen.

Van Hove, G. (1996). Bijzondere ontmoetingen: begeleiding van personen met een

verstandelijke handicap en bijkomende psychische en/of gedragsproblemen. In: Broekaert, E.

& Van Hove, G. (red.), Orthopedagogische Reeks Gent nr. 8. Gent: Universiteit Gent.

Van Hove, G. & Blontrock, L. (1998). Hulpverlening aan volwassenen met een verstandelijke

handicap met bijkomende psychische en/of gedragsstoornissen, de uitbouw van een

regionaal netwerk: evaluatierapport na anderhalf jaar concrete werking. In: Broekaert, E. &

Van Hove, G. (red.), Orthopedagogische Reeks Gent nr. 9. Gent: Universiteit Gent.

Van Hove, G. & Van Loon, J. (2006). Personen met een verstandelijke beperking. In: Van

Hove, G. & Broekaert, E. (red.), Handboek bijzondere orthopedagogiek (pp.17-44).

Antwerpen-Apeldoorn: Garant.

Verenigde Naties (2009). Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.

Geraadpleegd op 3 april 2011, van http://www.ond.vlaanderen.be/leerzorg/VN/verdrag.pdf.

Page 108: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 108

Vlaamse overheid (z.d.). Vlaanderen in actie: Pact 2020. Geraadpleegd op 3 april 2011, van

http://www.vlaandereninactie.be/nlapps/docs/default.asp?fid=179.

Vonk, J. & Hosmar, A. (2009). Emotionele ontwikkeling bij mensen met een beperking: Een

denk- en handelingskader voor de praktijk. Leuven/Den Haag: Acco.

Wenger, E., McDermott, R., & Snyder, W. (2002). Cultivating communities of practice: A

guide to managing knowledge. Boston: Harvard Business School Press.

Wesley, P.W. & Buysse, V. (2001). Communities of practice: Expanding professional roles to

promote reflection and shared inquiry. Topics in early childhood special education, 21(2),

114-123.

Wibaut, A., Calis, W., & Van Gennep, A. (2006). De spin in het web: Onderzoek naar het effect

van projecten sociale netwerken voor mensen met verstandelijke beperkingen. Utrecht:

LKNG/NIZW.

Page 109: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 109

Bijlagen

Bijlage 1: Informed consent

INFORMED CONSENT

Masterproefonderzoek: een evaluatie van consulentenwerking Ampel

Hierbij verklaart de participant…………………………………………………………………….dat:

- Hij/zij vrijwillig deelneemt aan het interview omtrent de samenwerking met de

consulentenwerking Ampel. Dit impliceert dat hij/zij beslist welke informatie hij wel/niet

aan de onderzoekers meegeeft en hij/zij ook mag weigeren om bepaalde vragen te

beantwoorden. Daarnaast kan de participant op gelijk welk moment en zonder opgave

van reden het onderzoek stopzetten.

- Hij/zij voldoende werd ingelicht over het onderzoek (nl. doel, opzet,…) zodat hij/zij op

gegronde wijze kon beslissen tot deelname. Hij/zij verklaart ook dat deze informatie in

eenvoudige, duidelijke en verstaanbare termen werd geformuleerd en dat er

gelegenheid was om bijkomende vragen te stellen.

- Hij/zij toestemming verleent om het interview op te nemen op een dictafoon.

- Hij/zij toestemming verleent om de gegeven informatie te gebruiken in het kader van het

onderzoek. Hij/zij heeft eveneens het recht op inzage en het recht op correctie van deze

gegevens.

Hierbij verklaart de onderzoeker Karen Roels dat:

- zij de participant vrijwillige deelname verzekert aan het interview omtrent de

samenwerking van de participant met de consulentenwerking Ampel. Dit houdt in dat de

participant zonder opgave van reden en ten allen tijde het onderzoek kan stopzetten.

- zij zich ertoe verbindt om de participant eenvoudige, duidelijke en verstaanbare

informatie te geven omtrent het onderzoek (doel, opzet,…) en gelegenheid tot vragen en

opmerkingen te bieden.

Page 110: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 110

- zij de participant (en zijn/haar gegevens) met veel respect zal behandelen en ten allen

tijde zal vermijden om zijn/haar waardigheid aan te tasten.

- zij het opgenomen materiaal (met name de gegevens uit het interview) weergeeft zoals

het werd gepresenteerd en geen data verzint, relevante data weglaat of

onderzoeksresultaten vervalst.

- zij de gegeven informatie enkel zal gebruiken in het kader van het onderzoek en met

respect voor de privacy. Dit impliceert dat de zij niet verder zal doordringen dan nodig is

voor het vooropgestelde onderzoeksdoel, dat zij gegevens zal anonimiseren en enkel zal

bijhouden na toestemming (dit voor 5 jaar).

Gelezen en goedgekeurd, Gelezen en goedgekeurd,

De onderzoeker: De participant:

Naam: Naam:

Datum: Datum:

Handtekening: Handtekening

Page 111: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 111

Bijlage 2: Leidraad ouders-voorziening

Eerste kennismaking met Ampel

Hoe bent u in contact gekomen met de werking van Ampel?

Had u voordien al van een dergelijke werking gehoord?

Hoe werd de werking aan u voorgesteld? Volgde een officiële uitleg van Ampel zelf?

Schriftelijk/mondeling? Of kwam u de uitleg via een andere instantie te weten?

Was deze informatie voldoende/duidelijk/begrijpbaar?

Beeldvormingfase: Eerste informatie/gesprekken

Voor de aanmelder: Was het moeilijk om het aanmeldingsformulier in te vullen? Was

het duidelijk geformuleerd? Werd er naar voldoende detail gevraagd? Zijn er zaken

die u als te uitgebreid/tekort ervaren hebt bij het invullen van dit formulier? Was het

duidelijk wat van u verwacht werd bij het invullen van dit formulier?

Wat was de initiële aanmeldingsklacht? Wat waren de problemen die zich stelden,

waarvoor jullie van Ampel een oplossing verwachtten? Zijn die verwachtingen

bijgesteld gedurende het proces?

Hoelang heeft het geduurd vooraleer na de aanmelding een eerste afspraak werd

gemaakt? Was u tevreden met die tijdspanne?

Eventueel: werd u tussentijd op de hoogte gehouden van wanneer het consult van

start zou kunnen gaan?

Vond u het moeilijk om concrete voorbeelden te kunnen geven, om terug te graven

in het verleden, om uw eigen gevoel weer te geven? Had u het gevoel dat de

medewerkers van Ampel uw problemen begrepen/goed konden weergeven in

verslaggeving?

Wat vond u van de tijd die u in deze gesprekken heeft gestoken? Was dit ongeveer

gelijk aan wat u had verwacht? Vindt u dat de diepgaande werking van Ampel (ook in

tijd) een meerwaarde biedt?

Wat vond u van de gebruikte methodieken (tests, gesprekken, observaties)? Was het

voor u duidelijk waarom elke methodiek toegepast werd? Vond u het zelf nodig dat

dit gebeurde?

Page 112: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 112

Heeft u het gevoel dat u voldoende betrokken werd bij deze fase? Heeft u voldoende

uw inbreng kunnen doen op het overleg? Waakten de medewerkers van Ampel

erover dat iedereen evenveel aan bod kwam?

Wie werd allemaal bij deze fase betrokken (hulpverleners/familiaal netwerk)?

Wat vond u van de teamsamenstelling? Indien er een externe consulent heeft

meegewerkt: ervoer u een meerwaarde aan de samenwerking met de externe

consulent? Werd u uitgelegd waarom deze “vreemde” persoon ook aan het consult

ging meewerken?

Hypotheses/diagnosestelling/adviezen:

Was het voor u duidelijk/aanvaardbaar waarom de hypotheses gesteld werden?

Werd u duidelijk gemaakt waarop de medewerkers van Ampel zich baseerden om die

hypotheses te stellen? Was het voor u duidelijk hoe de voorgestelde adviezen hieruit

voortvloeiden?

Werd de uitleg in een verstaanbare taal uit de doeken gedaan?

Heeft u het gevoel dat u uw mening kon zeggen over wat Ampel van adviezen

presenteerde? Kon u verduidelijking vragen? Had u het gevoel dat u “nee” kon

zeggen wanneer u ergens niet mee akkoord was? En zo ja, heeft u het gevoel dat dit

in rekening werd genomen? Werd hier iets mee gedaan?

Waren de adviezen voor u concreet genoeg (gestaafd met voorbeelden); had u het

gevoel dat u er zelf mee aan de slag kon gaan? Zag u het zitten om aan het

opgestelde plan te beginnen? Leek het u haalbaar om die adviezen in de praktijk om

te zetten? Waarom wel/niet?

Kreeg u van de medewerkers van Ampel ook emotionele ondersteuning bij het horen

van de diagnoses/hypotheses?

Heeft u het gevoel dat u, naast het strikt noodzakelijke, ook met uw

bekommernissen, gevoelens bij de medewerkers van Ampel terecht kon/kan?

Intervisiefase

Ervoer u genoeg ondersteuning bij het in praktijk brengen van de adviezen?

Page 113: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 113

Hoe verliep de samenwerking tussen ouders en voorziening? Was het duidelijk

waarin u kon helpen en waar de andere betrokkenen voor verantwoordelijk waren?

Heeft u het gevoel dat Ampel hier haalbare doelstellingen bij nastreefde? Kon u uw

mening ook hierbij kwijt?

Wie werd betrokken bij deze fase (hulpverleners/familiaal netwerk)?

Werd u genoeg betrokken bij het uitvoeren van de adviezen?

Hoe verliep deze fase? Wat vond u van de voorgestelde timing om deze adviezen

waar te maken?

Was u bekend met de voorgestelde methodieken? Vond u deze

haalbaar/praktisch/nuttig?

Evaluatiefase

Wat vond u van de timing van het eindgesprek? Had u genoeg tijd gekregen om de

adviezen uit te voeren en om een idee te vormen van het lukken van de adviezen?

Hoe verliep het eindgesprek? Werd u gehoord? Kon u extra vragen stellen?

Werd er positief afgerond?

Bleef de deur openstaan voor verdere vragen/ondersteuning?

Wat vond u algemeen gezien van het eindverslag? Was het uitgebreid genoeg?

Strookte het met de door u beleefde werkelijkheid?

Heeft u een verbetering ervaren i.v.m. toen de aanmelding werd gedaan? Werd uw

initiële verwachting naar Ampel toe ingelost? Of was die in het proces al bijgesteld?

Hoe het nu gaat

Hoe lukt het nu met de adviezen? Worden die nog altijd gebruikt?

Hoe verloopt de samenwerking nu tussen familie en voorziening?

Hoe gaat het nu met …? Is er nog steeds een verbetering te zien i.v.m. toen hij/zij

werd aangemeld?

Heeft u sindsdien nog een beroep gedaan op Ampel (officieel/informeel)? Zou u dit in

het vervolg nog doen?

Heeft u nog verwachtingen m.b.t. de follow-up?

Page 114: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 114

Algemeen

Heeft Ampel algemeen gezien aan uw verwachtingen voldaan? Zowel qua tijd, als

qua diepgang in beeldvorming, als qua ondersteuning en opvolging, …

Heeft u nog tips/voorstellen om de kwaliteit van de werking te verbeteren?

Zou u de werking van Ampel aan anderen aanraden? Of heeft u dit al gedaan?

Wanneer vindt u Ampel een nuttige hulp en wanneer niet?

Page 115: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 115

Bijlage 3: Leidraad externe consulenten

Eerste kennismaking met Ampel

Kende u, voor u als externe consulent betrokken werd, de werking van Ampel?

Hoe bent u voor het eerst met Ampel in contact gekomen?

Kende u voordien al een dergelijke werking? Zoniet: hoe werd de werking u uitgelegd

(telefonisch/per e-mail/in persoon; aan de hand van een voorbeeld; door middel van

teksten)?

Was deze informatie voldoende/duidelijk/begrijpbaar?

Had u zelf al eens beroep gedaan op Ampel voor u als externe consulent gevraagd

werd?

Vanuit welke expertise bent u gevraagd bij dit consult?

Toen de vraag u gesteld werd om mee te werken aan dit consult, was u hier dan

onmiddellijk toe bereid? Zoniet: wat hield u tegen? (vb. tijd, geld, …)

Beeldvormingfase: Eerste informatie/gesprekken

Was u van bij de eerste gesprekken betrokken bij het consult? Wanneer in het proces

had u het eerste contact met de familie/de hulpverleners?

Was uw rol in het consult duidelijk? Waren de verwachtingen vanuit Ampel naar u

toe duidelijk gesteld?

Werd uw expertise ingezet voor heel het proces (daarom niet vanaf het eerste

gesprek, maar dan vb. wel alle verdere stappen) of enkel voor vb. de

beeldvormingfase?

Was uw komst op voorhand uitgelegd aan de betrokkenen?

Werd u genoeg voorbereid op het consult (inlezen dossier, extra informatie door

medewerkers van Ampel)?

Nam u delen van het proces alleen op of was dit telkens samen met een van de

medewerkers van Ampel?

Was de manier van werken binnen Ampel u bekend? Zoniet: vond u het een

gemakkelijke manier van werken? Wat zijn voor- en nadelen van zo’n breedvoerige

beeldvorming? Kende u alle gebruikte methodieken? Vond u die allemaal

nodig/nuttig?

Page 116: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 116

Hoe verliep het praktisch gezien om het consult (gedeeltelijk) op u te nemen en

daarnaast nog uw eigen functie uit te oefenen? Had u het gevoel genoeg op de

hoogte te worden gehouden van evolutie in het consult (vb. mails,

telefoongesprekken, observaties waar u misschien niet bij was, …)? Wat vond u van

de tijd die verstreek tussen de verschillende delen van het proces (gesprek,

testafname, observatie, video, verslaggeving, teambespreking, …)?

Wat vond u van de tijd die u in de gesprekken heeft gestoken? Was dit ongeveer

gelijk aan wat u had verwacht? Vindt u dat de diepgaande werking van Ampel (ook in

tijd) een meerwaarde biedt?

Had u het gevoel dat u een mandaat had om op de overlegmomenten met het

team/de ouders uw inbreng te doen (zelfs al was het niet over datgene waarvoor

men specifiek uw expertise inriep)?

Hypotheses/diagnosestelling/adviezen:

Heeft u meegeholpen met het opstellen van de adviezen?

Had u het gevoel voldoende op de hoogte te zijn van de situatie in zijn geheel om

uitspraken te kunnen doen over mogelijke adviezen?

Had u het gevoel dat de medewerker van Ampel uw adviezen/mening/uitkomsten

begrepen heeft zoals u ze bedoelde? Werden ze, naar uw mening, correct

weergegeven in het eindverslag? Zoniet: kon u hier uw mening over kwijt?

Had u het gevoel dat de doelstellingen die Ampel vooropstelde, aan de hand van uw

observaties/diagnose/…, haalbaar waren?

Intervisiefase

Was u op de hoogte van hoe de intervisiefase verliep? Had u hier meer nood aan?

Was u bekend met de voorgestelde methodieken? Vond u deze

haalbaar/praktisch/nuttig?

Wat vond u van de voorgestelde timing om de adviezen waar te maken?

Had u de indruk dat de adviezen aankwamen zoals ze bedoeld waren? Of voelde u

weerstand?

Page 117: Een kwalitatief onderzoek naar de meerwaarde van de West …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/097/RUG01-001789097... · 2012. 3. 14. · Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Pagina | 117

Evaluatiefase

Was u aanwezig op het eindgesprek? Zo ja, wat vond u van de timing van het

eindgesprek? Denkt u dat de betrokkenen voldoende tijd hadden gehad om de

adviezen te implementeren?

Wat was uw gevoel tijdens het eindgesprek? Verliep het vlot?

Verliep het eindgesprek zoals u verwacht had? Wat was uw verwachting

hieromtrent?

Was er nood aan verdere opvolging/concretere adviezen? Waren er nieuwe

problemen opgedoken? Zo ja, wat was de volgende stap en werd u hier opnieuw in

betrokken?

Wat vond u algemeen gezien van het eindverslag? Was het uitgebreid genoeg?

Strookte het met de door u beleefde werkelijkheid?

Werd er positief afgerond?

Algemeen

Heeft u sindsdien nog gehoord van de betrokkenen in dit consult? Rechtstreeks/via

Ampel?

Heeft u sindsdien nog samengewerkt met Ampel? Zou u nogmaals met Ampel willen

samenwerken?

Vond u de samenwerking voor uzelf ook een meerwaarde/verrijking? Heeft u er voor

uw eigen job zaken uit bijgeleerd?

Heeft u sinds die ervaring Ampel aangeraden aan andere

mensen/voorzieningen/eigen voorziening?

Wanneer vindt u Ampel een nuttige hulp en wanneer niet?

Heeft Ampel algemeen gezien aan uw verwachtingen voldaan?

Heeft u nog tips/voorstellen om de kwaliteit van de werking te verbeteren?