24
YELULT YELULT Magazine Arts & mediacrafts Philips’ gouden Kalff Philips’ gouden Kalff De eerste lichtarchitect? De muziekindustrie De muziekindustrie volgens Steve Albini PR & de wereldvrede PR & de wereldvrede De moeder aller PR-stunts 20 20 14 14 12 12

YELULT Magazine 12 2014

Embed Size (px)

DESCRIPTION

PRvanstekelenborg arts & media crafts magazine full of insights, media tactics, music, arts, historical facts, Haarlem communications stories and marketing driven updates.

Citation preview

Page 1: YELULT Magazine 12 2014

YELULTYELULT Magazine

Arts & mediacrafts

Phi l ips ’ gouden Kal f fPhi l ips ’ gouden Kal f f De eerste lichtarchitect?

De muziek industr ieDe muziek industr ie volgens Steve Albini

PR & de wereldvredePR & de wereldvrede De moeder aller PR-stunts

2 02 0 1 41 4 1 21 2

Page 2: YELULT Magazine 12 2014

“Even you can afford a decent style now”

Go  to  deadsheap.nl  

Page 3: YELULT Magazine 12 2014

YELULTYELULT Inhoud

Louis Kalff; de eerste lichtarchitect  

De muziekindustrie volgens Steve Albini  

De moeder aller PR-stunts  

4  12  

18  

Contact  [email protected]  

www.prvanstekelenborg.com    

Volg  Yelult  op  facebook  

 Verschijningsfrequentie  

Elke  maand  verschijnt  een  gratis  nieuwe  editie  in  de  publicaties  op  Issuu.    

Cover  foto  L.  Kalff  

Disclaimer  

Colofon  

Page 4: YELULT Magazine 12 2014

Louis Kalff: alleskunner en lichtarchitect

Philips’ eigen gouden kalff

Page 5: YELULT Magazine 12 2014

Louis Christiaan Kalff (Amsterdam, 14 november 1897 – Waalre, 16 september 1976) was een was een veelzijdig Nederlands kunstenaar: architect, industrieel vormgever, lichtarchitect, grafisch ontwerper, auteur en een gepassioneerd verzamelaar van Japanse kunst.      Zijn  vader  was  Jan  Kalff  jr.  (1865-­‐1944).  Hij  was  een  advocaat  die  de  journalistiek  in  ging  en  kunst-­‐  en  hoofdredacteur  werd  voor  het  Algemeen  Dagblad.  Zijn  moeder  was  Elisabeth  Adèle  van  Goudoever  (1868-­‐1956).  Kalff  studeerde  na  de  HBS  te  hebben  voltooid  aan  de  Quellinusschool  in  Amsterdam  en  later  aan  de  Technische  Hogeschool  in  Delft.  Kalff  groeide  op  in  een  welgesteld  en  intellectueel  milieu.  Op  de  Quilliniusschool,  de  latere  Rietveld  Academie  zou  hij  zich  bekwamen  in  meubelmaken,  beeldhouwen,  boetseren  en  reclametekenen.  Dit  kreeg  in  1916  een  vervolg  door  zijn  inschrijving  op  de  Polytechnische  School  (latere  TH)  in  Delft  voor  de  opleiding  van  architect.    Privé  was  Louis  Kalff  gefascineerd  door  de  Japanse  cultuur  vanwege  de  tradities  op  het  gebied  van  architectuur,  tuinontwerp,  grafiek  en  gebruiksvoorwerpen.  In  het  woonhuis  Treeswijklaan  9  dat  hij  in  1960  voor  eigen  gebruik  heeft  ontworpen,  zijn  vele  Japanse  elementen  terug  te  vinden.  Bijvoorbeeld  de  integratie  van  huis  en  tuin;  vanuit  alle  vertrekken  is  het  alsof  je  in  de  tuin  leeft.  Typische  Japanse  elementen  zijn  ook  de  schoorstenen,  de  houten  goten  met  kettingen  waarlangs  het  regenwater  naar  beneden  sijpelt,  Japanse  prenten  verwerkt  in  de  voordeur,  bamboe  met  droogbloemen,  intarsiawerk  in  deuren  en  voorheen  schuifdeuren  in  een  veranda,  het  mozaïek  van  de  haan  (het  zonnedier)  op  de  voorgevel  wier  kraaien  in  Japan  het  symbool  is  van  het  verwelkomen  van  een  nieuwe  dageraad.Hij  heeft  het  unieke  huis  voor  zichzelf  rondom  zijn  collectie  van  Japanse  kunstvoorwerpen  ontworpen.  Het  vele  houtwerk  (o.a.  Redwood)  in  het  interieur,  de  massieve  houtreden  van  de  open  trap  (fineer  was  uit  den  boze)  (foto)  en  de  kleurrijke  natuurstenen  vloeren  getuigen  van  Kalff's  voorliefde  voor  natuurlijke  materialen.  Kalff  beschouwde  zichzelf  als  een  traditionele  architect  uit  de  Berlageschool.  Hij  vond  een  bouwwerk  pas  geslaagd  "wanneer  het  getuigt  van  eerlijkheid  in  vormen  van  eerbied  voor  de  juiste  toepassing  van  het  materiaal".    Kalff,  ontwerper  bij  de  fabriek  van  gloeilampen  en  elektrische  apparaten  van  Philips,  was  één  van  de  pioniers  op  het  gebied  van  industriële  vormgeving  in  Nederland.  Hij  vernieuwde  ook  de  vormgeving  van  de  reclame  van  dit  bedrijf.  Als  architect  specialiseerde  hij  zich  in  de  integratie  van  het  kunstlicht  in  de  architectuur.  Als  een  van  de  eersten.  

Page 6: YELULT Magazine 12 2014

Ontdek de wereld van wijn tijdens een introductie-avond, wijnproeverij of wijncursus. Voor zowel de beginnende als gevorderde wijndrinker. Ella’s wijncursussen zijn helder, hedendaags,

aansprekend met een knipoog naar de oude wereld.

www.elladivino.nl

Page 7: YELULT Magazine 12 2014

In  1923  liept  hij  stage  bij  architect  D.F.  Slothouwer.  In  1925  meldde  Louis  Kalff  zich  schriftelijk  bij  de  reclameafdeling  van  Philips  in  Eindhoven  aan.  Hij  beweerde  dat  de  reclame  van  het  bedrijf  niet  modern  genoeg  was  en  onvoldoende  van  ‘standing’  getuigde.  Onder  zijn  leiding  werd  in  1929  het  Lichtadviesbureau  (LIBU)  opgericht.  Hij  nam  deel  aan  de  wereldtentoonstellingen  in  Barcelona,  Antwerpen,  Brussel  en  Parijs.  Ook  voor  kleinere  exposities  zoals  de  Tentoonstelling  Elektriciteit  in  Huis  en  Industrie  (eiHei)  in  Arnhem  (1927),  ontwierp  hij  combinaties  van  kunstlicht  en  architectuur.  Wereldberoemd  was  het  Philips-­‐paviljoen  en  La  Poème  Electronique  in  Brussel  dat  in  1958  in  samenwerking  met  de  beroemde  architect  Le  Corbusier  en  Edgar  Varèse  tot  stand  is  gekomen.  Kalff  was  met  de  eerste  verpakkingsdoos  voor  radiolampen  die  hij  in  1925  voor  Philips  ontwierp,  de  grondlegger  van  het  Philips-­‐beeldmerk  van  de  3  golven  (radio)  en  sterren  (licht).  Daarnaast  ontwierp  hij  als  freelancer  affiches  en  reclamedrukwerk  voor  de  Holland-­‐Amerikalijn,  Calvé,  Zeebad  Scheveningen,  Braat  Stalen  Ramen,  PTT,  Holland  Radio  en  diverse  boekbanden.    

Page 8: YELULT Magazine 12 2014

Bij  Philips  werkte  Kalff  ook  als  architect  aan  objecten  zoals:  het  Dr.  A.F.  Philips  Observatorium  (1937)  in  Eindhoven,  de  Diamantboorderij  (1948)  in  Valkenswaard  en  enkele  landhuizen  in  Eindhoven  en  Waalre  voor  directieleden  van  Philips.  Na  de  Tweede  Wereldoorlog  hield  Kalff  zich  bij  Philips  actief  bezig  met  de  industriële  vormgeving.  Na  zijn  pensionering  in  1960  bleef  Louis  Kalff  bij  Philips  als  adviseur  en  architect.  In  1961  kreeg  hij  de  leiding  en  uitvoering  van  het  Evoluon  (Rijksmonument  2013).  Het  was  het  laatste  werk  van  de  lichtarchitect  die  bijna  veertig  jaar  de  reclame  verzorgde  van  het  Philips-­‐concern.  

Page 9: YELULT Magazine 12 2014

Kalff  had  bij  Philips  een  afdeling  Artistieke  Ontwerpgroep  of  ARTO,  die  producten  controleerde  op  hun  esthetische  kwaliteiten.  Ook  maakte  hij  zelf  vele  ontwerpen,  onder  andere  voor  de  kasten  met  sierelementen  rond  de  ingebouwde  radio.  Uit  een  opmerking  in  notulen  van  een  werkvergadering  kan  worden  geconcludeerd  dat  Kalff  verder  de  ontwerper  is  van  het  schaalsysteem,  dat  wil  zeggen  het  opzoeken  van  radiostations  door  middel  van  schalen  achter  plexiglas.    In  1961  werd  hij  belast  met  de  leiding  en  uitvoering  van  het  Evoluon.  Het  was  het  laatste  levenswerk  van  deze  geniale  lichtarchitect  die  bijna  veertig  jaar  het  artistieke  geweten  was  binnen  het  Philips-­‐concern.  Het  is  deze  unieke  combinatie  van  grafisch  ontwerper,  industrieel  vormgever,  architect,  promotor  van  kunstvormen,  auteur  van  vele  publicaties  waardoor  Kalff  bekendheid  genoot  binnen  vele  vakgebieden.  Het  Evoluon  werd  gebouwd  naar  een  oorspronkelijk  ontwerp  van  Louis  Kalff.  Hij  wordt  vermeldt  als  architect  met  medewerking  van  Leo  de  Bever.  Kalff  heeft  veel  medewerking  gekregen  van  de  aannemer  van  het  Philips  Bouwbureau.  Het  vroeg  voor  die  tijd  heel  wat  technische  know  how  om  een  beton-­‐overspanning  van  ruim  77  meter  te  realiseren.  

Page 10: YELULT Magazine 12 2014

www.prvanstekelenborg.nl | www.prvanstekelenborg.com

Page 11: YELULT Magazine 12 2014

www.prvanstekelenborg.nl | www.prvanstekelenborg.com    

Een heel voorspoedig 2015!

Page 12: YELULT Magazine 12 2014

Steve Albini Zijn onvrede over de muziekindustrie

Page 13: YELULT Magazine 12 2014

ik een artiest spreek die op het punt staat om een contract met een major te tekenen, dan zie ik hen nooit los van een stinkende beerput vol stront waarin ze uiteindelijk belanden. Aan de rand van die beerput stel ik me voor dat er een anonieme industrielakei met een vulpen en een contract staat te wachten. Niemand kan zien wat er op het contract staat. Het is te ver weg en bovendien maakt de stank van de beerput ieders ogen troebel. De lakei roept om dat degene die als eerste de beerput uitklautert de kans krijgt op het contract. Iedereen buitelt in de put over elkaar heen en ze worstelen zich een weg naar buiten.

Twee mensen weten vrijwel tegelijkertijd te ontsnappen aan de beerput. Als een van hen capituleert, blijft er slechts een gegadigde over. De lakei grijpt naar zijn vulpen en zegt: “Eigenlijk denk ik dat je nog wat extra moet doorontwikkelen. Ga terug de put in en train op je worstelvaardigheden.” Wat de man zonder tegensputteren meteen doet.  

Page 14: YELULT Magazine 12 2014

Elk major label die betrokken is bij de jacht op nieuwe bands beschikt over een staff aangevoerd door een ‘high profile’ aanspreekpunt; een A&R-vertegenwoordiger die in staat is om elke band presentabel te maken voor de markt. A&R staat voor ‘artist & repertoire’. Oorspronkelijk selecteerden A&R-medewerkers artiesten omwille van hun muziek waar een label iets in zag. Dit is nog steeds het geval, maar niet meer openlijk. Wereldwijd zijn A&R-mensen jonge, net zo oud als de bands zelf, zelfvoldane gastjes die stuk voor stuk op hun eigen manier een geloofwaardigheid in ‘the underground’ hebben opgebouwd. Daar zwaaien ze dan ook voortdurend mee. Lyle Preslar, voormalig gitarist van Minor Threat , was zo’n jongen. De New Yorker Terry Tolkin, onafhankelijk boekingsagent en assistent-manager bij Touch and Go was een van hen. Al Smith, voormalig geluidsman bij CBGB was er een. Mike Gitter, voormalig redacteur van XXX fanzine en gastschrijver voor Rip, Kerrang en andere ‘lowbrow’ blaadjes was een van hen. Eigenlijk ook heel veel vervelende ventjes die ooit bij een college-radiostation werkten behoren tot het leger van A&R-mensen. Er zijn verschillende redenen aan te dragen waarom A&R-scouts altijd jong zijn. De verklaring die het vaakst wordt afgegeven is dat de scout jong is opdat hij hip bevonden wordt in de scene. De reden erachter is dat bands intuïtief meer vertrouwen hebben in iemand uit eigen geledingen; een ‘peer’ die liefdevol en vol enthousiasme dezelfde taal spreekt en dezelfde rock-‘n-roll-ervaringen deelt. Het A&R-personage is de eerste persoon die contact maakt met de band en als zodanig de eerste is die grootse beloftes doet. Wie kan beter beloftes doen dan een idealistische jonge Turk die binnen een paar denkt bakken met geld te verdienen en die geen enkele ervaring heeft met een grote platenmaatschappij. Mijn hemel, zo’n jongen is net zo naïef als de band die hij zojuist besodemietert. Als zo’n gast een band vertelt dat niemand zich zal mengen in het creatieve proces, gelooft hij het zelf ook nog. Als hij op chique gaat eten met de band, vertelt hij hen in al zijn oprechtheid dat wanneer ze tekenen bij bedrijf X, ze eigenlijk direct bij hem tekenen. Hij staat tenslotte geheel aan de kant van de artiest. Weet je nog dat ik jullie zag bij dat grote festivaloptreden in ‘ 85? Dat was echt wel supervet! Je zou denken dat rockbands anno nu wijs genoeg zijn om met argwaan het platenlabeltuig te bekijken. Er is een hartgrondige karikatuur in de popcultuur van een deftige, statische ex-hipster op leeftijd die veel te snel en te veel praat, verouderd jargon gebruikt en iedereen aanspreekt met ‘schatje’ of ‘lieve schat’. Na de eerste ontmoeting met ‘hun’ A&R-mannetje, zal iedereen van de band overal rondbazuinen dat hij toch echt anders is. “Hij is echt niet zoals de cliché-mannetjes van de platenmaatschappij, hij is een van ons.” En dat denken ze terecht, want het is een van de redenen waarom de jongen door het label is ingehuurd en ingezet. Deze A&R jongens zijn niet bevoegd om contracten op te stellen. Wat ze doen is de band een intentieverklaring of een ‘deal memo’ overhandigen. Daarin zijn losjes wat termen onder elkaar gezet en ze dienen als bevestiging dat de band zal ondertekenen bij het label, wanneer het tot een overeenkomst komt. Het enge is van dit onschuldig lijkend papiertje is dat voor alle wettelijke doeleinden een bindend document is. Dat wil zeggen dat zodra de band tekent, het de band verplicht om een deal met het platenlabel af te sluiten. Als het label een contract aanbiedt dat de band niet wil ondertekenen, dan hoeft het label enkel te wachten. Er zijn honderden andere bands bereid die exact hetzelfde contract wel willen tekenen. Het geeft het label een absolute machtspositie. Er schuilt geen glorieuze hoop in de ‘deal memo’s’. Een band is net zolang gebonden aan de memo totdat een contract is getekend. Het maakt niet uit hoe lang dat duurt. De band kan zich niet melden voor andere arbeid of in eigen beheer muziek uitbrengen, tenzij ze worden verlost van hun overeenkomst. Maar, dat gebeurt nooit. Laat er geen misverstand over bestaan, zodra een band een intentieverklaring heeft ondertekend, zullen ze ofwel een contract ondertekenen naar de wil van het label, of de bands zullen volledig met de grond gelijk gemaakt worden. Een van mijn favoriete bands is bijna twee jaar lang gegijzeld door een gladde, jonge ‘hij-lijkt-helemaal-niet-op-een-platenbaas’, A&R-man met een dergelijke ‘deal memo’. Hij kon een van zijn beloftes niet nakomen (iets wat hij ook bij andere bekende bands deed) en dus wilde de band van de deal memo af. Een ander label toonde interesse, maar toen de A&R-man werd gevraagd om de band te laten gaan, zij hij dat hij geld of punten , of mogelijk beide nodig zou hebben, voordat hij het zou overwegen. Het nieuwe label was bang dat de prijs zou te duur zijn en bedankte voor de eer. Op de vooravond van een majordebuut werd een uitstekende band vernederd. Na maanden van wachten en machteloos toezien nam de stress toe en werd de band opgedoekt.  

Page 15: YELULT Magazine 12 2014

Dan is er nog die andere band. Een vrij gewone band, maar ook vrij goed. En, dus genereerde de band wat aandacht. Die band meldde zich bij een redelijk groot ‘onafhankelijk’ label dat eigendom is van een distributiemaatschappij. Nu stond deze band nog voor twee albums bij het label in het krijt. Het was een ambitieuze band. Ze wilden een contract bij een major opdat de band zekerheid wilde. Dan kun je investeren in goede apparatuur, een behoorlijke toerbus, eigenlijk in alles wat gezien moet worden als een beloning op het zwoegen van de afgelopen jaren wat te veraangenamen. Zo werd een manager in de arm genomen. Hij kende wat jongens die bij het label werkten en hij was in staat om het bandproject bij de juiste mensen aan de man te brengen. Tuurlijk pakte hij zijn aandeel, maar ja, dat was maar 15% en als hij de band aan een contract kon helpen, dan was dat goed besteed. Trouwens, als het niks zou worden, dan kostte het de band zo goed als 15% van niks, dus dat risico was de band bereid te nemen. Op een dag belt een A&R-scout de band met de mededeling dat hij hen al een tijdje in de gaten houdt. Hij was getipt door de manager en het voelde als een natuurlijke klik. Of de band zin had in een afspraak om de mogelijkheden van een deal met het label te bespreken? Wow, de grote doorbraak waarvan de band al jaren droomde! Dan ontmoeten ze de platenlabeljongen. En, hij blijkt totaal niet aan de verwachtingen van een platenbaas te voldoen. Hij is jong, net zo gekleed zoals de band en hij kent alle muziek die de band goed vindt. Hij is eigenlijk net zoals zij. En, hij vertelt de band dat hij wil proberen te vechten voor alles wat de band wil. Alles is mogelijk als je maar de juiste houding hebt. Op een avond nemen ze een kopie van de deal memo door en ondertekent de band ter plekke. De A&R-man was vol goede ideeën, hij opperde zelfs om een gevestigde producer in te schakelen. Butch Vig was ideaal maar niet haalbaar. Hij vroeg 100.000 dollar en drie punten. Een goede tweede was Don Fleming die 30000 dollar vroeg en drie punten. Om zekerheid te bieden kon de band beter gaan voor die ene kerel die jarenlang in de band van David Letterman had gespeeld. Hij vroeg slechts drie punten. Maar dan kun je net zo goed Warton Tiers inhuren. Hij vraagt tussen de 5000 en 7000 dollar. Dan kun je Andy Wallace de boel voor 4000 plus 2 punten laten afmixen. Maar, dat is iets om over na te denken natuurlijk. Ach, die A&R-jongen is een goeie gast en de band vertrouwt hem. En, de deal memo is al ondertekend, dus hij moet wel serieus zijn over een contract. De band besluit om te breken met hun huidige label op advies van de labelmanager om het echt te willen maken. Hij zal natuurlijk daarvoor wel gecompenseerd moeten worden. In ieder geval voor de platen die de band nog voor het oude label moet uitbrengen, maar hij zegt dat hij dat zelf wel met het label regelt. Sub Pop verdiende miljoenen aan de doorverkoop van Nirvana. Twin Tone deed het ook niet slecht. 50.000 dolllar verdiende het label aan The Babes en 60.000 dollar aan Poster Children, enkel voor het doorverkopen van een registratieformuliertje, zonder ook maar één plaat uit te brengen. En, dat zal dan nog een bescheiden inschatting van mijn kant zijn. Het nieuwe label kan er niet mee zitten, zolang het maar terug te verdienen valt uit de royalties. En, dan hebben ze het definitieve contract, maar is het niet helemaal wat ze ervan verwachten. Beter is om het zekere voor het onzekere te nemen en ze schakelen advocaat 1 in, iemand die zegt dat hij een ervaren entertainmentjurist is. Hij heeft veel verstand van contracten en hij is aangewezen door de platenmaatschappij, dus goed in wat hij doet. Hij vraagt 13% (minus 10% van de deal). Was het niet Buffalo Tom die slechts 12% minus 10% kreeg? Maakt niet uit. Het oude label wil slechts 50 ruggen zien, geen punten! Sub Pop kreeg 3 punten als ze Nirvana zouden laten gaan. Kurt Cobain en co. werden voor vier jaar getekend met opties voor elk jaar, voor een totaal van meer dan één miljoen dollar. Dat is voor iedereen een hoop geld! Het voorschot in het eerste jaar alleen al bedroeg een kwart miljoen. Denk daar maar eens over na! Een kwart miljoen dollar omdat je in een bandje zit! Hun manager denkt dat het een goede deal is, zeker vanwege het enorme voorschot. Hij kent trouwens een publishing company die de band onder zijn hoede wil nemen als de band tekent en bereid is om een extra voorschot te verstrekken van 20.000 dollar. Dat geld heeft de band dus ook al binnen. De manager zegt verder dat ‘publishing’ een vrij mysterieuze business is en dat niemand precies weet waar al het geld vandaan komt, maar daar is de advocaat voor. Hij kan het contract bekijken en adviseren. Het is gratis geld, dus waarom niet? Hun boekingsagent is enthousiast over de platendeal bij een major, want nu kan hij gages van 1000 tot 2000 dollar per concert vragen. Genoeg om een vijfweekse toernee op poten te zetten met voorprogramma en inclusief een fatsoenlijke tourcrew, goede apparatuur én een gloednieuwe toerbus! Bussen zijn duur, maar als je het vergelijkt met de hotelkosten per avond voor de band en crew, dan vallen de kosten voor een aanschaf van de bus 100% mee.  

Page 16: YELULT Magazine 12 2014

Bands als Therapy?, Sloan en Stereolab gebruiken zelfs professionele toerbussen, terwijl ze maar een paar honderd dollar per concert verdienen. Deze toernee van de band moet op zijn minst 1000 tot 2000 dollar per avond opleveren. Het is de moeite waard. Het is comfortabel touren, waardoor de band beter gaat spelen. De agent zegt dat een band onder contract bij een major een merchandise-bedrijf zover krijgt om de band een voorschot te geven op het aantal verkochte t-shirts. Belachelijk natuurlijk! Maar, we zijn op een goudmijn gestuit en de advocaat gaat het merchandise-contract uitzoeken en checken op onjuistheden. Je kunt niet zeker genoeg zijn. En, dus sloeg de band het tijdens het ondertekenen het op een zuipen om het contract te vieren. Er werden wat polarioids gemaakt en iedereen was in euforie. Het label haalde de band op in een limousine. De band besloot om met de producer in zee te gaan die vroeger deel uitmaakte van de David Letterman-band. Hij liet zelfs technici de drums opzetten, de apparatuur aansluiten en de gitaren stemmen. Een gast kwam zelfs aanzetten met heel dure oude vintage microfoons. Hij had een man te brengen in een hoop dure oude "vintage " microfoons voor dat speciale warme geluid. Er kwam zelfs een vent het paneel in de control room checken. Hij experimenteerde met van alles en nog wat en de conclusie was dat de band een eigen geluid had ontwikkeld dat zowel ‘punchy’ als ‘warm’ tegelijkertijd was. Het harde werken had zijn vruchten afgeworpen. Met een beetje hulp van een goede video, zouden de albums als zoete broodjes over de toonbank vliegen. Sterker nog, het album verkocht 250.000 exemplaren! Een simpel wiskundig sommetje verklapt het hele verhaal. Deze cijfers zijn representatief voor alle bedragen die dagelijks in platencontracten staan vermeld. Er is geen noodzaak om de cijfers mooier te maken dan ze zijn, omdat er genoeg voorbeelden in de praktijk zijn die anders bewijzen. De inkomsten zijn vetgedrukt en onderstreept, de kosten niet.  

Page 17: YELULT Magazine 12 2014

Ytje Veenstra Works

Designs Sells &

Makes you happy

www.ytje.com

Page 18: YELULT Magazine 12 2014

The  interview    en  de  moeder  aller  politieke  PR-­rellen  

"Als  ik  zou  willen  liegen,  of  als  wij  zouden  willen  liegen,  als  we  zouden  willen  overdrijven,  dan  zou  ik  mijn  dochter  daar  niet  voor  gebruiken,  het  zou  gemakkelijker  zijn  om  andere  mensen  daarvoor  (om)  te  kopen."  

 Saud  Nasir  al-­Sabah,  de  ambassadeur  van  Koeweit  tegen  de  VS  en  Canada  

Page 19: YELULT Magazine 12 2014

The  Interview  is  een  film  van  Sony  Pictures  waarin  een  aanslag  op  Kim  Jung  Un,  de  leider  van  Noord-­‐Korea  wordt  beraamd.  Verschillende  media  buitelden  over  elkaar  heen.  Er  waren  aanslagen  aangekondigd  in  miniscule  theatertjes  in  Amerika  als  de  film  vertoond  zou  worden.  Obama  sprak  zich  zelfs  uit,  net  als  prominente  filmsterren  als  Tom  Cruise.  Een  onbeduidende  film  werd  onderwerp  van  gesprek  als  het  ging  om  vrijheid  van  meningsuiting.  Sony  trok  zich  terug  met  de  film  en  Noord-­‐Korea  werd  uit  de  tent  gelokt  om  politieke  statements  te  maken.    Kennen  we  de  omstreden  grassroots-­‐schoolcampagne  nog  over  Kony?  Nu  blijkt  dat  Kony  2012′  een  state-­‐of-­‐the-­‐art,  maar  multimiljoenen  project  was  van  de  US  State  Dept.  om  de  handjes  op  elkaar  te  krijgen  om  militair  in  te  grijpen  in  Oeganda.  Joseph  Kony  is  een  schurk  maar  is  de  afgelopen  10  jaar  niet  in  het  openbaar  door  iemand  nog  gezien.    Hetzelfde  zien  we  nu  gebeuren  met  Boko  Haram  in  Nigeria.  Al  jarenlang  gaan  de  geruchten  dat  de  CIA  financiert  om  te  infiltreren  in  cellen  die  verwant  zijn  aan  Al  Qaeda.  Naomi  Wolff  drukt  zich  nog  sterker  uit.  Zij  ziet  Boko  Haram  als  een  Obama  Death  Squad.  Elke  Amerikaanse  president  heeft  de  leiding  over  groeperingen  die  lynchpartijen  en  moorden  begaan  in  Afrika,  in  Honduras  en  in  Mexico.  Pas  bij  het  aantreden  van  Obama  is  Boko  Haram  exponentieel  gegroeid  en  heeft  het  10.000  moorden  op  zijn  geweten.  Enkele  daarvan  in  opdracht  van  voorganger  George  W.  Bush.    Wie  de  val  van  Irak  na  de  Golfoorlog  nog  op  zijn  netvlies  heeft,  die  weet  dat  het  Amerikaanse  leger  zocht  naar  een  symbool  dat  die  val  prominent  in  beeld  kon  brengen.  En  dus  was  de  video  van  het  neerhalen  van  het  beeld  van  Saddam  Hoessein  een  wereldlijk  feit.  Inclusief  de  juichende  menigte  die  het  eens  was  met  de  Amerikaanse  invasie.  Niemand  vroeg  zich  af  hoeveel  Amerikanen  in  burger  daadwerkelijk  in  beeld  waren  gebracht  om  de  feeststemming  te  benadrukken.    De  moeder  aller  klanten  van  een  PR-­‐bureau  is  de  eerste  Golfoorlog  en  hoe  het  destijds  grootste  PR-­‐bureau  ter  wereld  er  alles  aan  deed  om  van  Saddam  Hoessein  een  gevaarlijke  gek  te  maken,  een  militair  ingrijpen  van  de  VS  te  rechtvaardigen  en  het  compleet  dictatoriale  oliestaatje  Koeweit  uit  de  brand  te  helpen.    Op  2  augustus  1990  vielen  Irakese  troepen  geleid  door  dictator  Saddam  Hoessein  het  oliestaatje  Koeweit  binnen.  Net  als  Noriega  in  Panama  was  ook  Hoessein  al  bijna  tien  jaar  een  bondgenoot  van  de  VS.  Van  1980  tot  1988  had  hij  ongeveer  150000  Iraniërs  vermoord,  bovenop  zeker  13000  eigen  Irakezen.  Wat  mensenrechtenorganisaties  ook  zeiden,  de  VS  onder  aanvoering  van  Reagan  en  Bush  Sr.  Zagen  in  Hoessein  een  trouwe  bondgenoot  in  hun  strijd  tegen  Iran.    Op  25  juli,  een  week  voor  de  invasie  in  Koeweit,  verzocht  de  Amerikaanse  ambassadeur  April  Glaspie  Saddam  Hoessein  om  zich  in  de  media  anders  en  beter  te  profileren  in  reactie  op  hoe  journaliste  Diane  Sawyer  van  ABC  het  land  Irak  in  een  uitzending  voor  het  Amerikaanse  volk  had  geschetst.  Glaspie  wilde  Hoessein  ‘likeable’  maken  voor  de  Amerikanen.  Glaspie’s  slecht  getimede  actie  sterkte  Saddam  in  de  gedachte  dat  de  VS  wel  de  andere  kant  op  zou  kijken  als  hij  ’n  oliestaatje  zou  annexeren.  Wat  hij  vergat  is  dat  Amerika  helemaal  niet  om  mensen  geeft,  maar  om  geld  en  handel.  Bush  sr.  gaf  aan  dat  met  de  invasie  van  Koeweit  er  een  grens  was  overschreden.    Niet  het  welzijn  van  de  Koerden  stond  voorop,  maar  de  wereldoliehandel  kwam  in  gevaar.  En,  daar  moest  Hoessein  gewoon  vanaf  blijven.  

Page 20: YELULT Magazine 12 2014

Moreel  gezien  was  Koeweit  niet  bepaald  een  land  dat  de  moeite  waard  was  om  te  verdedigen.  Zelfs  niet  tegen  het  monster  Saddam.  Het  kleine,  maar  superrijke  staatje  was  amper  een  kwart  eeuw  een  onafhankelijke  natie  toen  in  1986  de  regerende  al-­‐Sabah  familie  haar  dictatuur  verstevigde  en  meer  grip  kreeg  over  de  olie  en  de  olie  als  leengeld  inzette  om  de  National  Assembly  te  ontbinden  en  dus  nog  meer  macht  in  handen  gaf  van  de  al  schatrijke,  regerende  Emir.  Toen,  en  nu  nog  steeds  bestaat  Koeweits  heersende  oligarchie  uit  het  onderdrukken  van  een  kleine  democratische  beweging,  het  intimideren  en  monddood  maken  van  journalisten  en  het  inhuren  van  wanhopige  buitenlanders  om  fysieke  arbeid  te  leveren  onder  omstandigheden  die  qua  houding  en  contract  lijken  op  slavernij.  De  rijke  jongemannen  van  de  heersende  elite  in  Koeweit  stonden  bekend  als  een  verwend  stel  jongens  in  de  universiteitssteden  en  de  hoofdsteden  van  Cairo  tot  aan  Washington.      In  tegenstelling  tot  Grenada  en  Panama  had  Irak  een  substantieel  leger  dat  niet  in  een  enkel  weekend  omver  geworpen  kon  worden.  In  tegenstelling  tot  de  Sandinista’s  in  Nicaragua  was  Hoessein  te  ver  van  de  VS  verwijderd,  hij  was  te  rijk  geworden  door  olie  en  hij  was  te  bedreven  in  propaganda  en  terreur  dat  hij  ongevoelig  zou  zijn  voor  de  psychologische  oorlogsvoeringstechnieken  over  een  zaak  die  nauwelijks  de  moeite  waard  was.  Het  aansturen  op  een  oorlog  om  het  Iraakse  leger  te  verdrijven  uit  Koeweit  zou  miljarden  dollars  kosten  en  het  vereiste  een  ongekende,  massale  Amerikaanse  militaire  mobilisatie.  Het  Amerikaanse  publiek  was  terughoudend  geworden  in  het  uitsturen  van  jonge  strijdkrachten,  vechtend  voor  maakt  niet  uit  welke  ‘goede’  zaak.    Een  oorlog  in  het  Midden-­‐Oosten  verkopen  aan  het  Amerikaanse  volk  zou  niet  gemakkelijk  worden.  Bush  sr.  moest  Amerikanen  ervan  overtuigen  dat  Saddam  vanaf  nu  de  belichaming  van  het  kwaad  was  en  dat  het  rijke  oliestaatje  Koeweit    moeite  had  om  te  democratiseren.  Hoe  kon  de  regering  Bush  Amerikaanse  steun  genereren  om  een  land  te  bevrijden  dat  zo  fundamenteel  gekant  was  tegen  alle  Westerse  democratische  waarden?  Hoe  kon  een  oorlog  zo  ‘getweaked’  worden  dat  het  een  nobele  actie  met  nut  en  noodzaak  leek  dan  een  snelle  greep  om  goedkope  olie  te  redden?  “Als  ergens  een  oorlog  begint,  dan  vragen  journalisten  zich  af  waarom  Amerikanen  zich  moeten  slachtofferen  voor  steenrijke  oliesheiks”,  zo  waarschuwde  Hal  Steward,  een  gepensioneerde  Amerikaanse  legerwoordvoerder  al.  “Het  Amerikaanse  leger  had  beter  zijn  hersenen  kunnen  kraken  om  met  een  PR-­‐plan  te  komen  dat  antwoorden  geeft  waar  het  publiek  mee  kan  leven”.  Steward  hoefde  zich  niet  druk  te  maken.  Een  PR-­‐plan  was  in  de  maak,  geheel  en  hoogstpersoonlijk  bekostigd  door  de  rijke  oliesheiks.    Het  inpakken  van  de  Emir  Het  Amerikaanse  congreslid  Jimmy  Hayes  uit  Louisiana  was  een  conservatieve  Democraat  die  de  Golfoorlog  steunde.  Hij  schatte  dat  de  regering  van  Koeweit  zeker  20  PR,  juridische  en  lobby-­‐praktijken  financierde  in  zijn  campagne  om  de  Amerikaanse  mening  over  Hoessein  te  herzien  en  kracht  uit  te  oefenen  op  Irak.  De  Rendon  Group  ontving  een  maandelijkse  retainer  van  100.000  dollar  voor  media-­‐inzet.  Neil  &  Co.  ontving  50.000  per  maand  voor  de  lobby  in  het  Congres.  Sam  Zakhem,  een  voormalig  Amerikaans  ambassadeur  in  het  rijke  golfstaatje  Bahrein  sluisde  7.7  miljoen  dollar  aan  advertentie-­‐  en  lobby-­‐geld  door  naar  twee  groepen:  The  Coalition  for  Americans  at  Risk  en  The  Freedom  Task  Force.    De  eerste  groep  begon  in  de  jaren  ’80  als  organisatie  voor  de  contra’s  in  Nicaragua  en  plaatste  reclames  en  advertenties  op  TV  en  in  de  kranten.  Daarnaast  beheerde  deze  coalitie  een  stal  van  ongeveer  50  sprekers  die  ingezet  kon  worden  bij  pro-­‐oorlog-­‐demonstraties  en  publiciteitsevenementen.  Hill  &  Knowlton,  toentertijd  ’s  werelds  grootste  PR-­‐bureau  diende  als  meesterbrein  van  de  Koeweitse  campagne.  Alleen  haar  activiteiten  al  zouden  goed  zijn  voor  de  grootste  door  het  buitenland  gefinancierde  campagne  ooit.  Een  campagne  die  was  gericht  op  het  manipuleren  en  beïnvloeden  van  de  Amerikaanse  publieke  opinie.  Puur  juridisch  zou  de  Foreign  Agents  Registration  Act  deze  activiteiten  als  propaganda  hebben  bestempeld,  maar  het  ministerie  van  Justitie  koos  ervoor  om  een  

Page 21: YELULT Magazine 12 2014

publieke  opinie  af  te  dwingen.  Negen  dagen  nadat  Saddam  Koeweit  was  binnengevallen,  stemde  de  regering  van  de  Koeweitse  Emir  in  met  een  overeenkomst  waarin  besloten  werd  dat  Hill  &  Knowlton  de  ‘Citizins  for  a  free  Kuwait’  zou  vertegenwoordigen.  Een  klassieke  PR-­‐stunt  die  was  opgezet  om  de  echte  rol  van  betekenis  van  de  Koeweitse  regering  en  haar  samenwerking  met  president  Bush  sr.  te  verhullen.  De  volgende  zes  maanden  maakte  de  Koeweitse  regering  11.9  miljoen  dollar  over  naar  ‘the  Citizens  for  a  free  Kuwait’  die  slechts  door  78  andere  individuen  gespekt.  In  totaal  was  de  reserve  van  ‘the  Citizens’  17,861  miljoen  dollar.  10,4  miljoen  dollar  daarvan  ging  linea  recta  naar  Hill  &  Knowlton  in  de  vorm  van  vergoedingen.    Aan  het  hoofd  van  Hill  &  Knowlton’s  kantoor  in  Washington  stond  Craig  Fuller,  een  van  Bush’s  beste  vrienden  en  een  van  zijn  naaste  politieke  adviseurs.  De  nieuwsmedia  hebben  nooit  de  moeite  genomen  om  de  rol  van  Fuller  tot  na  de  Golfoorlog  te  onderzoeken,  maar  als  Amerikaanse  journalisten  de  PR-­‐vakbladen  beter  hadden  gelezen,  dan  waren  ze  gestuit  op  een  aankondiging  die  gepubliceerd  werd  in  O’Dwyer’s  PR  Services,  nog  voor  de  oorlog  uitbrak:  “Craig  L.  Fuller  was  hoofd  van  de  Bush-­‐adviseurs  toen  Bush  nog  vice-­‐president  was,  leidde  vanaf  dag  één  het  Koeweit-­‐account  bij  Hill  &  Knowlton.  Hij  en  Bob  Dilenschneider  maakten  ooit  een  reis  naar  Saoedi-­‐Arabië  waar  ze  de  productie  van  ongeveer  20  videobanden  zouden  aanschouwen.  En,  dat  was  slechts  een  van  de  klusjes.  De  Wirthlin  Group,  de  onderzoekstak  van  Hill  &  Knowlton,  was  het  enquêtebureau  van  president  Reagan.  De  Wirthlin  Group  meldde  dat  het  1,1  miljoen  dollar  aan  vergoedingen  voor  onderzoeksopdrachten  ten  behoeve  van  Koeweit  ontving.  Robert  K.  Gray,  voorzitter  van  Hill  &  Knowlton  in  de  V.S.  was  diverse  grote  rollen  onder  Reagan  toegekend.  Hij  is  jarenlang  direct  betrokken  geweest  bij  Buitenlandse  Zaken.  Lauri  J.  Fitz-­‐Pegado,  account  supervisor  van  het  Koeweit-­‐account  was  voorheen  medewerker  Buitenlandse  Zaken  bij  de  Amerikaanse  inlichtingendienst.  Zij  voegde  zich  direct  bij  Gray  toen  hij  in  1982  Hill  &  Knowlton  oprichtte.      Naast  Republikeinse  kopstukken  zoals  Gray  en  Fuller,  wist  Hill  &  Knowlton  goed  contact  te  onderhouden  met  echte  Democraten  die  meehielpen  om  de  steun  aan  de  Golfoorlog  zo  tweeledig  en  volledig  mogelijk  te  maken.  Lauri  Fitz-­‐Pegado  die  de  Koeweit-­‐campagne  leidde,  had  eerder  gewerkt  met  superlobbyist  Ron  Brown  die  de  dictator  Duvalier  van  Haïti  vertegenwoordigde.  Vice-­‐president  van  Hill  &  Knowlton  Thomas  Ross  was  onder  president  Carter  woordvoerder  van  het  Pentagon.  Om  de  media  te  controleren  vertrouwde  Hill  &  Knowlton  op  vice-­‐voorzitter  Frank  Mankiewicz  die  nog  als  perssecretaris  en  adviseur  onder  Robert  F.  Kennedy  en  George  McGovern  had  gediend  en  bovendien  president  van  ‘the  National  Public  Radio’  was  geweest.  Onder  zijn  leiding  regelde  Hill  &  Knowlton  honderden  vergaderingen,  briefings,  gesprekken  en  mailings  direct  gericht  aan  journalisten  van  dagbladredacties  en  andere  media.    Jack  O'Dwyer  deed  al  meer  dan  20  jaar  verslag  van  PR-­‐zaken,  maar  hij  was  zwaar  onder  de  indruk  van  het  snelle  en  enorme  werken  van  Hill  &  Knowlton  aan  ‘the  Citizens  for  a  free  Kuwait’.  “Hill  &  Knowlton  heeft  zich  een  rol  in  de  internationale  politiek  aangemeten  die  ongekend  is  voor  een  PR-­‐bureau.  H&K  heeft  een  verbluffende  verscheidenheid  meningvormende  apparaten  en  technieken  die  ervoor  moeten  zorgen  dat  de  V.S.  aan  de  kant  van  de  Koeweitse  regering  blijven  staan.  De  technieken  lopen  uiteen  van  enorme  persconferenties  waarbij  de  martelpraktijken  en  wreedheden  van  de  Irakezen  werden  getoond  tot  aan  het  uitdelen  van  tienduizenden  gratis  buttons,  stickers  en  shirts  aan  op  studentencampussen  waarop:  ‘Free  Kuwait’  stond.    Documenten  van  het  Amerikaanse  ministerie  van  Justitie  tonen  aan  dat  119  H&K-­‐executives  in  12  kantoren  in  de  VS  bezig  waren  met  het  Koeweit-­‐account.  De  activiteiten  van  het  bureau  waren:  het  regelen  van  interviews  met  de  media  voor  Koeweitse  mensen  die  Amerika  bezochten,  het  opzetten  van  dagen  zoals  National  Free  Kuwait  Day,  National  Prayer  Day  (for  Kuwait)  en  National  Student  Information  Day  waarbij  openbare  bijeenkomsten  werden  georganiseerd,  gijzelaarsbrieven  werden  vrijgegeven,  persberichten  en  informatiepakketten  werden  verstuurd,  contact  werd  gezocht  met  tal  van  politici  en  een  nachtelijk  radioprogramma  in  het  Arabisch  werd  gemaakt.    

Page 22: YELULT Magazine 12 2014

Dat  schreef  Arthur  Rowse  in  The  Progressive  net  na  de  Golfoorlog.  Citizens  for  a  free  Kuwait  was  in  hoofdletters  terug  te  vinden  op  een  154-­‐pagina’s  tellend  boek:  The  Rape  of  Kuwait  dat  meeging  in  de  informatiepakketten  en  te  zien  was  bij  diverse  talkshows  en  in  de  Wall  Street  Journal.  De  Koeweitse  Ambassade  kocht  en  verscheepte  200.000  exemplaren  voor  Amerikaanse  soldaten  naar  het  front.      Hill  &  Knowlton  produceerde  tientallen  videoberichten  tegen  een  kostprijs  van  meer  dan  een  half  miljoen  dollar,  maar  dat  bleek  goed  besteed.  De  mediawaarde  van  getoonde  video’s  in  de  media  bedroeg  tientallen  miljoenen  dollars.  De  videoberichten  gingen  de  hele  wereld  over.  Zelden  of  nooit  werd  H&K  als  bron  van  de  video’s  vermeld.  TV  stations  en  TV-­‐netwerken  voedden  slechts  de  zorgvuldig  geplande  propaganda  aan  de  ontstelde  kijkers.  Arthur  Rowse  vroeg  H&K  na  de  Golfoorlog  of  hij  een  van  de  videoberichten  mocht  zien.  Het  bureau  weigerde.  Natuurlijk  zou  H&K  nooit  een  journalist  laten  zien  hoe  enorm  de  omvang  van  bedrog  kan  uitpakken.  In  Unreliable  Sources  schreven  auteurs  Martin  Lee  en  Norman  Solomon  dat:  “toen  een  onderzoeksteam  van  de  communicatie-­‐afdeling  van  de  Universiteit  van  Massachussetts  een  onderzoek  deed  naar  de  samenhang  tussen  publieke  opinie  en  de  kennis  van  basale  feiten  over  regionaal  Amerikaans  beleid,  kwam  het  tot  de  conclusies  dat  hoe  meer  mensen  TV  keken,  hoe  minder  ze  de  feiten  kenden  en  dat  hoe  minder  mensen  van  feiten  wisten,  hoe  sterker  hun  steun  voor  president  Bush  was”.  

Gedurende  de  campagne  voerde  de  Wirthlin  Group  dagelijkse  opiniepeilingen  uit  waardoor  Hill  &  Knowlton  op  de  hoogte  was  van  verschillende  emoties  die  opspeelden  bij  verschillende  kiesdistricten  en  zodoende  thema’s  en  slogans  kon  opstellen  die  het  best  aansloten  bij  de  steun  voor  militair  ingrijpen.  

Na  de  Golfoorlog  maakte  de  Canadese  Broadcasting  Corporation  een  met  een  Emmy  bekroonde  documentaire  genaamd:  ‘To  Sell  A  War”.  Hierin  is  een  interview  opgenomen  met  Dee  Alsop,  een  Wirthlin-­‐executive  waarin  hij  opschept  over  zijn  werk  en  hij  zelfs  liet  zien  hoe  peilingen  van  invloed  waren  op  de  kledingkeuze  en  haardracht  van  de  Koeweitse  ambassadeur,  alleen  maar  om  hem  meer  ‘likeable’  te  maken  voor  de  Amerikaanse  kijker.  Het  was  de  taak  van  Wirthlin  om  die  boodschappen  te  destilleren  die  direct  van  invloed  zijn  op  de  Amerikaan.  Wat  Amerikanen  het  meest  raakte  was  de  boodschap  dat  Saddam  Hoessein  een  gek  was  die  zelfs  wreedheden  beging  tegen  zijn  eigen  volk,  maar  over  zoveel  macht  beschikte  dat  hij  afgestopt  moest  worden  om  verdere  schade  te  voorkomen.    Laat  kleine  kinderen  lijden  Elk  groot  media-­‐evenement  moet,  wat  journalisten  noemen  een  nieuwshaak  bevatten.  Een  ideale  nieuwshaak  wordt  het  centrale  element  van  een  verhaal  diat  nieuwswaardig  wordt,  het  ontlokt  heftige  emotionele  reacties  en  het  blijft  in  ieders  geheugen  gegrift.  Bij  de  Golfoorlog  was  het  nieuwshaakje  uitgedokterd  door  Hill  &  Knowlton.  In  stijl,  inhoud  en  lancering  was  er  een  griezelige  gelijkenis  met  hoe  Engeland  tijdens  de  Eerste  Wereldoorlog  Duitsland  ervan  beschuldigde  dat  het  baby’s  doodde.  

Op  10  oktober  1990  hield  The  Congressional  Human  Rights  Caucus  een  hoorzitting  op  Capitol  Hill.  Het  was  de  allereerste  gelegenheid  om  formele  presentaties  te  laten  zien  van  Iraakse  mensenrechtenschendingen.  Naar  buiten  toe  leek  de  hoorzitting  op  een  officiële  Congres-­‐procedure,  maar  schijn  bedriegt.  In  werkelijkheid  werd  The  Human  Rights  Caucus  voorgezeten  door  de  Californische  Democraat  Tom  Lantos  en  de  Republikein  John  Porter  uit  Illinois,  een  klein  gesmeed  verbond.  Lantos  en  Porter  waren  ook  voorzitters  van  de  Congressional  Human  Rights  Foundations,  een  juridisch  gescheiden  entiteit  die  gratis  gebruik  maakte  van  kantoorruimte  op  het  bureau  van  Hill  &  Knowlton  in  Washington  D.C.  Eigenlijk  was  The  Congressional  Human  Rights  Caucus  een  van  de  vele  Hill  &  Knowlton-­‐groeperingen  die  met  een  fraaie  naam  hun  echte  doel  trachtte  te  verhullen.    Slechts  enkele  scherpzinnige  waarnemers  merkten  de  hypocrisie  op  in  Hill  &  Knowlton’s  gebruik  van  de  term:  ‘mensenrechten’.  Een  van  die  waarnemers  was  John  MacArthur,  auteur  van  The  Second  Front,  

Page 23: YELULT Magazine 12 2014

dat  geldt  als  het  beste  boek  over  de  mediamanipulatie  tijdens  de  Golfoorlog.  In  de  herfst  van  1990  meldde  MacArthur  dat  de  telefooncentrale  van  Hill  &  Knowlton  in  Washington  tegelijkertijd  oproepen  voor  de  mensenrechten  afhandelde  én  langlopende  klanten  in  de  vorm  van  vertegenwoordigers  van  de  regeringen  van  Indonesië  en  Turkije  adviseerde.  Net  als  Turkije  is  ook  Indonesië  niet  vies  van  agressie,  denk  maar  aan  de  ingenomen  voormalige  kolonie  van  Portugal;  Oost-­‐Timor  in  1975.  Sinds  de  annexatie  van  Oost-­‐Timor,  wordt  de  Indonesische  regering  verantwoordelijk  geacht  voor  het  doden  van  minimaal  100.000  Timorezen.  MacArthur  merkte  verder  over  de  hoorzittingen  van  oktober  1990  op  dat  The  Human  Rights  Caucus  helemaal  geen  commissie  van  het  Congres  is,  en  daarom  niet  gehinderd  wordt  door  tal  van  juridische  consequenties  waardoor  normaliter  een  getuige  zich  drie  keer  bedenkt  voordat  hij  liegt  en  meineed  pleegt.  Liegen  onder  ede  voor  een  Congres-­‐commissie  is  een  strafbaar  feit.  Liegen  onder  de  noemer  van  anonimiteit  voor  iets  als  The  Human  Rights  Caucus  is  slechts  public  relations.    De  meest  ontroerende  getuigenis  op  10  oktober  kwam  van  het  15-­‐jarige  Koeweitse  meisje  Nayirah.  Volgens  The  Caucus  moest  haar  volledige  naam  geheim  blijven  om  Iraakse  represailles  tegen  haar  familie  in  het  bezette  Koeweit  te  voorkomen.  Snikkend  beschreef  ze  wat  ze  met  eigen  ogen  had  gezien  in  een  ziekenhuis  in  Koeweit-­‐Stad.  Haar  schriftelijke  getuigenis  werd  onbewust  meegenomen  als  verslag  in  een  media-­‐kit  van  Citizens  for  a  free  Kuwait.  “Ik  werkte  als  vrijwilliger  in  het  al-­‐Addan-­‐ziekenhuis.  Daar  zag  ik  Iraakse  soldaten  binnenstormen  met  geweren  en  een  kamer  binnengaan  waar  baby’s  in  couveuses  lagen.  Ze  namen  de  baby’s  uit  de  couveuses,  stalen  de  couveuses  en  lieten  de  baby’s  op  de  koude  vloer  sterven”.    Drie  maanden  verstreken  tussen  Nayirah’s  getuigenis  en  het  begin  van  de  oorlog.  Gedurende  deze  maanden  werd  het  verhaal  van  de  uit  de  couveuses  gehaalde  baby’s  steeds  opnieuw  herhaald.  President  Bush  vertelde  het.  Het  werd  als  feit  aangehaald  in  getuigenissen  voor  het  Congres,  op  TV-­‐  en  in  radiotalkshows  en  zelfs  tijdens  de  VN-­‐Veiligheidsraad.  Van  alle  beschuldigingen  tegen  Saddam  de  dictator  was  er  geen  enkele  die  meer  impact  had  op  de  Amerikaanse  publieke  opinie  dan  het  wegnemen  van  312  baby’s  uit  hun  couveuses  en  hen  te  laten  sterven  op  de  koude  ziekenhuisvloer  in  Koeweit-­‐Stad.  Aldus  MacArthur.  Op  de  Human  Rights  Caucus  hadden  Hill  &  Knowlton  en  congreslid  Lantos  niet  laten  zien  dat  Nayirah  lid  was  van  de  Koeweitse  koninklijke  familie.  Sterker  nog,  haar  vader  was  Saud  Nasir  al-­‐Sabah,  de  Koeweitse  ambassadeur  in  de  V.S.  die  tijdens  de  hoorzitting  doodleuk  aanwezig  was  om  de  getuigenis  van  zijn  dochter  aan  te  horen.  De  Caucus  verklapte  ook  maar  niet  dat  H&K-­‐vice-­‐president  Lauri  Fitz-­‐Pegado  Nayirah  gecoacht  had  in  het  afleggen  van  wat  later  zelfs  door  Koeweitse  autoriteiten  omschreven  werd  als  valse  getuigeverklaring.    Als  de  schandalige  leugen  van  Nayirah  al  aan  het  licht  zou  komen  op  het  moment  dat  deze  werd  verteld  dan  zou  er  op  zijn  minst  ophef  zijn  ontstaan  in  het  Congres.  De  media  zouden  worden  gesommeerd  in  hoeverre  ze  waren  beïnvloed  om  in  te  stemmen  voor  militair  ingrijpen.  De  publieke  opinie  was  diep  verdeeld  over  Bush’s  beleid  ten  aanzien  van  de  Golf.  Uit  een  peiling  in  december  1990  van  The  New  York  Times/CBS  News  bleek  dat  48%  van  het  Amerikaanse  volk  wilde  dat  Bush  zou  wachten  met  ingrijpen  als  Irak  zich  niet  voor  de  ingestelde  deadline  van  15  januari  zou  terugtrekken  uit  Koeweit.    Op  12  januari  stemde  de  Senaat  met  een  minimale  marge  van  slechts  5  stemmen  voor  steun  aan  president  Bush  en  een  oorlogsverklaring.  Gezien  het  minimale  verschil  van  stemmen  kan  het  baby’s-­‐en-­‐couveuses-­‐verhaal  in  het  voordeel  van  Bush  hebben  uitgepakt.    Na  de  Golfoorlog  hebben  onderzoekers  van  mensenrechtenorganisaties  geprobeerd  om  Nayirah’s  verhaal  bevestigd  te  krijgen.  Geen  enkele  getuige  of  bewijsmateriaal  kon  haar  verhaal  onderschrijven.  Amnesty  International  die  in  het  verhaal  trapte  werd  gedwongen  om  zich  uit  het  publieke  domein  terug  te  trekken  op  dit  punt.  Nayirah  zelf  was  onbereikbaar  voor  commentaar.  “Dit  is  de  eerste  keer  dat  ik  van  de  beschuldiging  hoor  dat  ze  de  dochter  van  de  ambassadeur  is”  zei  co-­‐voorzitter  John    

Page 24: YELULT Magazine 12 2014

  Porter  van  Human  Rights  Caucus.  “Ja,  ik  denk  dat  mensen...  het  recht  hadden  om  de  bron  van  haar  getuigeverklaring  te  leren  kennen”.  Toen  journalisten  voor  de  Canadian  Broadcasting  Corporation  haar  om  toestemming  voor  een  interview  vroegen,  weigerde  de  ambassadeur  boos  en  geïrriteerd.    Frontlinie  persmuskieten  De  militaire  opbouw  in  de  Perzische  Golf  begon  met  het  invliegen  van  honderdduizenden  Amerikaanse  legertroepen,  wapens  en  goederen  voor  legerbases  in  Saoedi-­‐Arabië,  nog  zo’n  intolerante  natie  zonder  het  vrije  woord,  democratische  rechten  en  Westerse  gewoonten.  In  een  geheime  strategische  memo  schetste  het  Pentagon  een  strak  plan  om  het  aantal  journalisten  in  te  perken  en  hen  volledig  te  controleren.  Een  massale  kinderopvangoperatie  zou  ervoor  moeten  zorgen  dat  er  geen  enkel  integer  of  onafhankelijk  rapport  het  Amerikaanse  publiek  zou  bereiken.  “Nieuwsmedia-­‐reporters  zullen  te  allen  tijde  worden  begeleid”,  meldde  de  memo.  “Herhaling,  te  allen  tijde!”    Adjunct-­‐secretaris  van  het  ministerie  van  Defensie,  afdeling  Public  Affairs  Pete  Williams  diende  als  het  eerste  aanspreekpunt  van  het  Pentagon  tijdens  de  Golfoorlog.  Met  behulp  van  zijn  epische  ‘good  cop/bad  cop-­‐strategie’  speelde  de  regering  van  Saoedi-­‐Arabië  de  rol  van  de  slechterik  door  visa’s  te  weigeren  en  toegang  voor  pers  uit  de  VS  te  weigeren,  terwijl  Williams  zich  voordeed  als  vriend  van  de  journalisten  en  namens  hen  maar  al  te  graag  wilde  bemiddelen.  Door  deze  strategie  te  kiezen  bleven  nieuwsmedia  met  elkaar  concurreren  om  de  gunsten  van  Williams.  Het  gaf  hen  ook  vooral  geen  ruimte  om  vraagtekens  te  plaatsen  bij  het  fundamentele  gegeven  dat  journalistieke  onafhankelijkheid  onmogelijk  was  onder  militaire  escorte  en  bij  censuur.    De  overweldigende  technologische  superioriteit  van  de  Amerikaanse  troepen  zorgde  voor  een  allesbeslissende  overwinning  in  een  korte  en  brute  oorlog  die  de  boeken  ingaat  als  operatie  Desert  Storm.  Naderhand  hebben  wat  media  stilletjes  toegegeven  dat  zij  gemanipuleerd  zijn  om  vooral  schoon  verslag  te  doen,  waarbij  het  vooral  niet  om  de  bijna  100.000  burgerdoden  mocht  gaan.    Wat  vooral  blijft  hangen  bij  het  Amerikaanse  publiek  is  de  belachelijk  succesvolle  video  van  het  Pentagon  waarin  robots  en  slimme  bommen  met  de  allerhoogste  precisie  alleen  beoogde  militaire  doelen  weten  te  raken,  zonder  al  te  veel  ‘collateral  damage’.  Lees:  burgerdoden.    Hoewel  invloedrijke  media  zoals  the  New  York  Times  en  Wall  Street  Journal  lange  tijd  de  illusie  van  de  schone  oorlog  bleven  verkopen,  begon  er  een  ander  beeld  te  ontstaan  na  de  massale  bombardementen  op  Irak,  zo  stelden  Lee  en  Solomon.  Het  patroon  onderstreepte  wat  Napoleon  bedoelde  toen  hij  zei  dat  het  niet  nodig  was  om  het  nieuws  volledig  de  kop  in  te  drukken,  maar  voldoende  moest  zijn  om  het  nieuws  uit  te  stellen  totdat  het  er  niet  meer  toe  zou  doen.