87
BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax 02-217 64 64, www.hubkaho.be KAHO Sint-Lieven, Gebroeders De Smetstraat 1, 9000 Gent Tel 09-265 86 10, Fax 09-225 62 69, www.hubkaho.be Onderwijsgroep Professionele Opleidingen Studiegebied Sociaal-Agogisch Werk Academiejaar 2013-2014 Wat met de eigen kinderen van pleegouders? Een kwalitatief interview naar hun beleving en betrokkenheid Bachelorproef aangeboden door Sanne Keppens tot het behalen van de graad van Bachelor in de Gezinswetenschappen Promotor: Benedikte Van den Bruel C AMPUS H OGER I NSTITUUT VOOR G EZINSWETENSCHAPPEN H UART H AMOIRLAAN 136 1030 B RUSSEL T EL : 02-240.68.40-44 F AX : 02-240.68.49

BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

  • Upload
    others

  • View
    33

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

BACHELORPROEF

Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax 02-217 64 64, www.hubkaho.be KAHO Sint-Lieven, Gebroeders De Smetstraat 1, 9000 Gent Tel 09-265 86 10, Fax 09-225 62 69, www.hubkaho.be

Onderwijsgroep Professionele Opleidingen

Studiegebied Sociaal-Agogisch Werk

Academiejaar 2013-2014

Wat met de eigen kinderen van pleegouders?

Een kwalitatief interview naar hun beleving en betrokkenheid

Bachelorproef aangeboden door Sanne Keppens

tot het behalen van de graad van Bachelor in de Gezinswetenschappen

Promotor: Benedikte Van den Bruel

C A M P U S H O G E R I N S T I T U U T V O O R G E Z I N S W E T E N S C H A P P E N

H U A R T H A M O I R L A A N 1 3 6 1 0 3 0 B R U S S E L

T E L : 0 2 - 2 4 0 . 6 8 . 4 0 - 4 4 F A X : 0 2 - 2 4 0 . 6 8 . 4 9

Page 2: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax
Page 3: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

BACHELORPROEF

Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax 02-217 64 64, www.hubkaho.be KAHO Sint-Lieven, Gebroeders De Smetstraat 1, 9000 Gent Tel 09-265 86 10, Fax 09-225 62 69, www.hubkaho.be

C A M P U S H O G E R I N S T I T U U T V O O R G E Z I N S W E T E N S C H A P P E N

H U A R T H A M O I R L A A N 1 3 6 1 0 3 0 B R U S S E L

T E L : 0 2 - 2 4 0 . 6 8 . 4 0 - 4 4 F A X : 0 2 - 2 4 0 . 6 8 . 4 9

Onderwijsgroep Professionele Opleidingen Studiegebied Sociaal-Agogisch Werk

Academiejaar 2013-2014

Wat met de eigen kinderen van

pleegouders? Een kwalitatief interview naar hun beleving en

betrokkenheid

Bachelorproef aangeboden door

Sanne Keppens tot het behalen van de graad van

Bachelor in de Gezinswetenschappen

Promotor: Benedikte Van den Bruel

Page 4: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

SAMENVATTING EINDPROEF

Opleiding: Bachelor in de Gezinswetenschappen

Student: Sanne Keppens

Eindproefbegeleider: Benedikte Van den Bruel

Academiejaar: 2013-2014

Titel eindproef Wat met de eigen kinderen van pleegouders? Een kwalitatief

interview naar hun beleving en betrokkenheid

Abstract publiceren

Ja

Neen

Kern- / trefwoorden eindproef:

Pleegzorg, kwalitatief interview, eigen kinderen, betrokkenheid, beleving, handvaten

Korte samenvatting eindproef:

Pleegzorg is gefocust op het pleegkind. Gezinnen die deze extra taak op zich nemen

verdienen nochtans alle ondersteuning. Daarbij mogen de behoeften en de ontwikkeling

van de eigen kinderen niet naar de achtergrond verschuiven. Vandaar dat het belangrijk

is voor de pleegzorgers om te weten hoe hun kinderen de pleegzorg beleven en welke

impact dit kan hebben op hun ontwikkeling. Dit leidt meteen tot het onderwerp van dit

eindwerk: de beleving en betrokkenheid van de eigen kinderen van pleegouders.

Aan de hand van een literatuurstudie en een kwalitatief interview tracht ik mij enerzijds

een beeld te vormen hoe de eigen kinderen de pleegzorg beleven. Anderzijds bekijk ik

hoe ze beter betrokken en ondersteund kunnen worden in het pleegzorgproces. De

doelstelling van mijn eindwerk is een aantal richtlijnen te bundelen die pleegouders

inzicht geven over de beleving- en de gewenste betrokkenheid van hun kinderen in een

pleegzorgsituatie.

Als inleiding en omkadering van mijn eindwerk wordt in hoofdstuk één de organisatie van

pleegzorg in Vlaanderen beschreven. In hoofdstuk twee beschrijf ik in een eerste

subhoofdstuk de beleving van -en de invloed op de eigen kinderen van pleegouders. Een

tweede subhoofdstuk is gewijd aan de invloed van de adolescentie op pleegzorg, dit in

functie van de gekozen doelgroep voor het kwalitatief interview (12 –tot 18 jarigen). In

een derde subhoofdstuk ga ik op zoek naar richtlijnen voor het opstellen van een

kwalitatief interview. Hieronder volgen enkele bevindingen uit hoofdstuk twee.

Er zijn heel wat aspecten in het gezin die beïnvloed worden door de keuze voor

pleegzorg. De eigen kinderen van pleegouders komen voor uitdagingen en veranderingen

te staan. Er wordt dikwijls een meer tolerante en begripvolle houding van hen verwacht

en er wordt indirect gevraagd de behoeften van de pleegkinderen vóór die van hen te

Page 5: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

plaatsen. Ondanks de negatieve aspecten zoals meer stress en minder aandacht en tijd

van de ouders, evalueren de meeste kinderen van oorsprong de ervaring toch positief. Ze

vinden bovendien dat ze rijker zijn geworden door hun deelname aan pleegzorg. Enkele

zaken die ze als positief ervaren zijn: de kennis die ze opdoen over mensen, nieuwe

mensen leren kennen, meer zelfstandigheid, meer appreciatie voor hun gezin, et cetera.

Ouders moeten streven naar evenwicht en consensus binnen dit alles.

De adolescentiefase is zowel in een pleeggezin als in een gewoon gezin niet altijd een

gemakkelijke periode. Adolescenten hebben ruimte en vrijheid nodig om zich zelfstandig

te kunnen ontwikkelen maar hebben tegelijkertijd ook nood aan structuur en een gezin

als terugvalbasis. Ze willen autonoom worden, en dit proces kan door de aanwezigheid

van een pleegkind zowel positief als negatief beïnvloed worden. Bijvoorbeeld: positief

indien ze een rolmodel willen opnemen ten opzichte van het pleegkind en negatief als ze

het als een bedreiging zien van hun hiërarchische plaats in het gezin.

De concretisering van het kwalitatief interview, namelijk het ontwikkelen en de afname

van het interview zijn te vinden onder hoofdstuk 3.1. In hoofdstuk 3.2 en 3.3 volgt de

verwerking van de kwalitatieve interviews en de handvaten voor pleegouders. Hieronder

volgen een aantal bevindingen uit dit praktische luik.

De meeste jongeren uit dit onderzoek zijn over het algemeen tevreden met de mate

waarin ze betrokken worden in het pleegzorgproces. Meer informatie over het pleegkind

en zijn achtergrondsituatie is de meest voorkomende tip naar ouders toe. Hoewel er in de

meeste gezinnen wel de mogelijkheid is om te praten maakt niet elk kind daar gebruik

van. Het blijft dus belangrijk voor ouders om alert te zijn voor signalen die erop wijzen

dat je kind met iets zit.

Als we kijken naar de tips gevonden in de literatuur en uit de interviews kunnen we

stellen dat de literatuur en de praktijk elkaar aanvullen. Zo geven de geïnterviewde

adolescenten een praktische en meer genuanceerde aanvulling aan de tips uit de

literatuur. De literatuur benadrukt iets meer het belang van de erkenning, de noden en

de draagkracht van de eigen kinderen. Tot slot is het belangrijk te onthouden dat elk

kind anders is en andere behoeften heeft en dat niet elke tip op ieder kind van

toepassing is.

Met mijn eindwerk heb ik getracht een aanzet te geven voor het ontwikkelen van tips

voor pleegouders. Daarbij lag de focus op het betrekken en ondersteunen van de eigen

kinderen in het pleegzorgproces. Met het interview heb ik enkel vrouwelijke

respondenten bereikt. Met slechts vijf respondenten is het te kleinschalig om tot

veralgemeenheden te kunnen overgaan, een uitgebreider onderzoek is nodig. Hopelijk

heb ik hiervoor interesse gewekt.

E-mailadres: [email protected]

Page 6: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

INHOUDSTAFEL

Inleiding .................................................................................................... 1

1. Pleegzorg in Vlaanderen ........................................................................ 3

1.1 Probleemstelling ............................................................................. 3

1.2 Algemeen ...................................................................................... 4

1.2.1 Definities ................................................................................. 4

1.2.2 Doel ....................................................................................... 5

1.2.3 Doelgroepen ............................................................................ 5

1.2.4 Pleegzorg in cijfers ................................................................... 6

1.3 Pleegzorg ruimer gesitueerd ........................................................... 9

1.4 Organisatie pleegzorg ................................................................... 10

1.4.1 Per provincie ......................................................................... 11

1.4.2 Vier vormen van pleegzorg ...................................................... 11

1.4.3 Typemodules ......................................................................... 12

1.4.4 Combineerbaarheid ................................................................ 13

1.5 Participatie van de eigen kinderen van pleegouders .......................... 13

1.6 Het traject ................................................................................... 14

2. Theoretische invalshoeken ................................................................... 15

2.1 De beleving van en invloed op de eigen kinderen van pleegzorgers .... 15

2.1.1 De persoonlijke ontwikkeling en het welbevinden van de eigen

kinderen van pleegouders .................................................................... 16

2.1.2 De relatie met hun ouder(s) .................................................... 18

2.1.3 De relatie met hun eigen broer(s) en/of zus(sen) ....................... 19

2.1.4 De relatie met het pleegkind(eren) ........................................... 19

2.1.5 Veranderde gezinssamenstelling .............................................. 21

2.1.6 Besluit .................................................................................. 23

2.2 De ontwikkelingspsychologie van adolescenten ................................ 23

2.2.1 Identiteitsontwikkeling ............................................................ 23

2.2.2 Generatieconflict .................................................................... 25

2.2.3 De morele ontwikkeling ........................................................... 26

Page 7: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

2.2.4 Seksualiteit ........................................................................... 27

2.2.5 Besluit .................................................................................. 27

2.3 Richtlijnen voor het ontwikkelen van een kwalitatief interview ........... 28

2.3.1 Kwalitatief verkennend onderzoek ............................................ 28

2.3.2 Onderzoeksmethode ............................................................... 29

2.3.2.1 Het interview .............................................................................................. 29

2.3.2.2 Kenmerken en functies .............................................................................. 29

2.3.2.3 Voor –en nadelen ....................................................................................... 29

2.3.3 Een interview opstellen ........................................................... 30

2.3.3.1 Doelpopulatie ............................................................................................. 30

2.3.3.2 Steekproef .................................................................................................. 31

2.3.3.3 Structuur..................................................................................................... 31

2.3.3.4 Soorten vragen en richtlijnen ..................................................................... 31

2.3.4 Een interview afnemen ........................................................... 33

2.3.5 Een interview verwerken en analyseren .................................... 34

2.3.6 Evaluatie van het kwalitatief onderzoek .................................... 34

3. Uitwerking van de Veranderingsgerichte strategieën ............................... 36

3.1 Ontwikkelen en afname van een interview ....................................... 36

3.1.1 Doel ..................................................................................... 36

3.1.2 Afbakenen doelgroep .............................................................. 37

3.1.3 Zoektocht naar respondenten .................................................. 38

3.1.4 Het interview ......................................................................... 39

3.1.4.1 Inleiding ...................................................................................................... 39

3.1.4.2 Instructies ................................................................................................... 39

3.1.4.3 Algemene vragen........................................................................................ 40

3.1.4.4 Specifieke vragen ....................................................................................... 40

3.1.4.5 Afronding .................................................................................................... 41

3.1.5 Kritische nabespreking interview .............................................. 41

3.2 Resultaten van het interview.......................................................... 42

3.2.1 Analyse per vraag .................................................................. 42

3.2.2 Samenvatting ........................................................................ 46

Page 8: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

3.3 Handvaten voor pleegouders ......................................................... 48

3.3.1 Tips uit de literatuur ............................................................... 48

3.3.2 Tips uit de kwalitatieve interviews ............................................ 50

3.3.3 Vergelijking literatuur en praktijk ............................................. 52

4. Algemeen besluit ................................................................................ 53

Literatuurlijst ........................................................................................... 55

Bijlagen ................................................................................................... 58

Page 9: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

VOORWOORD

Dit eindwerk is tot stand gekomen in het kader van het behalen van een diploma

Bachelor in de Gezinswetenschappen.

Het onderwerp ‘pleegzorg’ heb ik gekozen omdat ik mezelf aangetrokken voel om

pleegouder te worden in de toekomst. Tot voor kort had ik slechts een vaag beeld van

wat pleegzorg inhoudt, de studie ter realisatie van dit eindwerk heeft me heel wat kennis

en inzicht bijgebracht. Binnen de ruime problematiek van pleegzorg richt mijn studie zich

op de ‘eigen kinderen van pleegouders’ omdat deze doelgroep nog weinig besproken is.

Een woord van dank aan mijn promotor Benedikte Van den Bruel. Mede door haar

feedback en begeleiding kon ik dit eindwerk telkens tot een hoger niveau tillen.

Daarnaast wil ik tevens alle jongeren bedanken voor de tijd die ze vrijgemaakt hebben

om deel te nemen aan mijn interview.

Tot slot wil ik ook mijn nonkel Wilfried bedanken voor het nalezen van mijn eindwerk en

zijn steun doorheen het jaar.

Page 10: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

LIJST MET GEBRUIKTE TABELLEN

Tabel 1. Alle pleegzorgsituaties p. 6

Tabel 2. Soorten pleeggezinnen p. 7

Tabel 3. Looptijd van alle pleegzorgsituaties (lopende en beëindigde) p. 7

Tabel 4. Leeftijd pleegkinderen- en gasten p. 7

Tabel 5. Profiel Vlaamse pleegzorgers p. 8

Tabel 6. Gezinssamenstelling van pleeggezinnen p. 9

Page 11: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

1

INLEIDING

In de media horen we regelmatig iets over de wachtlijsten van personen met een

handicap of van andere kwetsbare mensen die nood hebben aan hulp, en bij de

regeringsonderhandelingen staat het onderwerp eens te meer op de agenda. Over

wachtlijsten van jongeren en gezinnen die hulp zoeken in een pleeggezin horen we

nauwelijks iets. Nochtans is hier ook de vraag groter dan het aanbod, ongeveer 500

jongeren per jaar kunnen niet geplaatst worden wegens een tekort aan pleeggezinnen.

Bij pleegzorg draait alles rond vrijwilligerswerk. Wie er aan deelneemt kan wel rekenen

op een aantal instanties die per provincie gecoördineerd worden door één organisatie.

Ongetwijfeld heeft een pleegzorgsituatie impact op de relaties binnen het gezin en op de

ontwikkeling van de eigen kinderen. Ondanks de ondersteuning van de officiële instanties

zijn het de pleegouders die dagelijks het nieuwe gezin in goede banen moeten leiden. Ze

moeten zoeken naar een consensus, hun aandacht verdelen en er voor zorgen dat de

pleegzorgsituatie niet ten koste gaat van de opvoeding en ontwikkeling van de eigen

kinderen.

Bij dit alles stel ik mij de vraag hoe de eigen kinderen omgaan met zo een

pleegzorgsituatie en of ze voldoende betrokken worden bij het pleegzorgproces.

Daarnaast zijn de eigen kinderen van pleegouders een weinig besproken doelgroep in de

literatuur wat mij motiveert om ze in dit eindwerk op de voorgrond te plaatsen.

Bovendien is de keuze voor deze doelgroep actueel. Men hecht namelijk in het nieuwe

decreet van pleegzorg (dat in werking trad op 1 januari 2014) meer belang aan het

betrekken van het volledige gezin bij pleegzorg.

Via literatuurstudie en een kwalitatief interview tracht ik een inzicht te krijgen in de

pleegzorgsituatie vanuit het oogpunt van de eigen kinderen. Het hoofddoel van mijn

eindwerk is namelijk het inzicht dat ik verkregen heb om te zetten in een aantal

aandachtspunten/handvaten voor de ouders om de eigen kinderen beter te kunnen

betrekken en te ondersteunen in het pleegzorggebeuren.

De twee belangrijkste onderzoeksvragen van dit eindwerk zijn: “Hoe beleven de eigen

kinderen van een pleeggezin de pleegzorgsituatie?” en “Hoe kan men ze beter

betrekken?”. Om zicht te krijgen op deze twee thema’s zal er naast een literatuurstudie

ook een eigen kwalitatief onderzoek uitgevoerd worden.

Page 12: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

2

Ter omkadering van de probleemstelling wordt in hoofdstuk één dieper ingegaan op de

betekenis van pleegzorg en op het nieuwe decreet om daarna de specifiek gekozen

thema’s binnen pleegzorg verder uit te diepen.

Ter analyse van de probleemstelling worden in hoofdstuk twee volgende drie

invalshoeken uitgewerkt. Als eerste verdiep ik mij in de bevindingen uit de literatuur over

de beleving en betrokkenheid van de eigen kinderen van pleegzorgers en de invloed die

de pleegzorgsituatie op hen uitoefent. Vervolgens sta ik stil bij de

ontwikkelingspsychologie van de doelgroep van dit eindwerk (adolescenten) gelinkt aan

pleegzorg. Tot slot ga ik op zoek naar richtlijnen voor het ontwikkelen van een kwalitatief

interview.

Uit de onderzoeksvragen vloeien drie doelen voort die uitgewerkt worden in hoofdstuk

drie. Een eerste is het ontwikkelen van een bevraging van de eigen kinderen van

pleegzorgers. Een volgende doel is het komen tot resultaten van de bevraging. Tenslotte

kom ik tot handvaten voor de pleegouders om hun eigen kinderen beter te kunnen

betrekken en ondersteunen bij pleegzorg.

Page 13: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

3

1. PLEEGZORG IN VLAANDEREN

Eerst wordt de probleemstelling van dit eindwerk besproken gevolgd door een algemene

schets van pleegzorg in Vlaanderen: definitie, doel, doelgroep en cijfergegevens.

Vervolgens wordt pleegzorg ruimer gesitueerd en wordt er stilgestaan bij de organisatie

van pleegzorg, meer specifiek: de organisatie per provincie, vier vormen van pleegzorg,

typemodules en combineerbaarheid van pleegzorg. Daaropvolgend bekijken we in welke

mate aandacht wordt gegeven aan de participatie van de eigen kinderen van pleegouders

in het nieuwe decreet. Tot slot wordt een overgang gemaakt naar het volgende

hoofdstuk, de keuze van de invalshoeken voor dit eindwerk en de veranderingsdoelen

worden toegelicht.

Voor het schrijven van dit hoofdstuk gebruik ik het nieuw decreet pleegzorg dat in

werking trad op 1 januari 2014 als leidraad. Het decreet houdende de organisatie van

pleegzorg heeft zowel betrekking op minderjarigen als op meerderjarigen maar gezien de

gekozen probleemstelling ligt de focus op pleegzorg voor minderjarigen.

1.1 Probleemstelling

Een vaak vergeten doelgroep bij pleegzorg zijn de eigen kinderen van de pleegzorgers.

In vele gevallen wordt deze groep nauwelijks geraadpleegd of betrokken bij het proces

om het gezin uit te breiden met pleegkinderen. Bovendien is er tot nu toe weinig

onderzoek gedaan naar de beleving van en invloed op de eigen kinderen van

pleegzorgers in een pleegzorgsituatie. Vandaar mijn keuze om in dit eindwerk stil te

staan bij deze minder besproken doelgroep. Daarenboven wordt in de nieuwe

regelgeving met betrekking tot pleegzorg veel belang gehecht aan het betrekken van het

volledige gezin in de pleegzorg. Mijn eindwerk sluit bijgevolg goed aan bij het decreet

pleegzorg dat in werking treedt op 1 januari 2014.

Uit bovenstaande probleemstelling volgen twee onderzoeksvragen: “Hoe beleven de

eigen kinderen van een pleeggezin de pleegzorgsituatie?” en “Hoe kan men ze beter

betrekken?”.

Ter omkadering van deze probleemstelling wordt eerst dieper ingegaan op de betekenis

van pleegzorg en op het nieuwe decreet om daarna de specifiek gekozen thema’s binnen

pleegzorg verder uit te diepen. Verdere informatie over de invalshoeken en

veranderingsdoelen van dit eindwerk wordt gegeven aan het eind van dit hoofdstuk.

Page 14: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

4

1.2 Algemeen

Eerst wordt een definitie van pleegzorg en pleeggezinnen toegelicht, gevolgd door een

bespreking van de doelen en doelgroepen. Tot slot worden enkele cijfergegevens nader

bekeken, met name: het aantal pleegzorgsituaties, de soort pleegzorgsituaties, de duur,

de leeftijd van de pleegkinderen- en gasten, het profiel van de Vlaamse pleegzorg en de

gezinssamenstelling van pleeggezinnen.

1.2.1 Definities

De definitie van pleegzorg in de memorie van toelichting bij het decreet (Schryvers et

al., 2012a, p. 2) luidt als volgt: “Pleegzorg is een vorm van zorg waarbij een pleegzorger,

onder begeleiding van een dienst voor pleegzorg en tegen een kostenvergoeding, één of

meerdere pleegkinderen en/of pleeggasten opvangt in het eigen gezin.”. Deze definitie is

het meest geschikt om verder te analyseren aangezien deze behoort bij het nieuwe

decreet.

Een aantal kernwoorden in deze definitie vragen nadere toelichting (Schryvers, et al.,

2012a, p. 2-3, 2012b; Van den hove, 2012):

- Pleegzorg is een vorm van zorg. Het gaat hier om een vermaatschappelijking van de

zorg, met andere woorden zorg die opgaat in de gewone samenleving. Daarnaast is het

paraprofessionele zorg, “de combinatie van informele zorg in een pleeggezin en de

professionele begeleiding door een dienst voor pleegzorg”.

- Een pleegzorger is: “een meerderjarige natuurlijke persoon die een of meer

pleegkinderen en/of pleeggasten ontvangt”.

- Er wordt een forfaitaire vergoeding voorzien afhankelijk van de leeftijd van het

pleegkind, de vorm en typemodule van pleegzorg (zie 1.4.2 en 1.4.3) en de

gezinsbijslag. Een tegemoetkoming voor bijzondere kosten en een bijdrage van de

ouders van de pleegkinderen is ook mogelijk.

- Het verschil tussen een pleegkind en pleeggast is dat een pleegkind minderjarig is een

pleeggast meerderjarig, voor beiden kan pleegzorg worden georganiseerd.

Beschrijving van de twee soorten pleeggezinnen:

- Netwerkpleeggezin: het pleeggezin bestaat in dit geval uit eigen familie of iemand van

het sociale netwerk van de ouders (Schryvers et al., 2012b, p. 2).

- Bestandspleeggezin: hier komt het pleegkind of de pleeggast in een pleeggezin terecht

dat niet bestaat uit familie of personen uit het sociale netwerk (Schryvers et al., 2012b,

p. 2).

Page 15: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

5

1.2.2 Doel

Over de pleegzorg doen verschillende doelstellingen de ronde afhankelijk van de visie die

men erover heeft.

Een eerste doelstelling van pleegzorg volgens de memorie van toelichting bij het decreet

(Schryvers et al., 2012a, p. 2) is het bieden van zorg en ondersteuning. Bovendien is er,

wanneer daar nood aan is, tevens een behandeling mogelijk.

Een andere doelstelling gebaseerd op het Verdrag inzake de Rechten van het Kind is dat

de hoogst mogelijke mate van ontwikkeling en ontplooiing moet nagestreefd worden

(Van den Bruel, 2012). Uiteraard geldt dit voor alle kinderen maar bij het maken van

beslissingen binnen de pleegzorg wordt hier extra aandacht aan besteed.

Als laatste zijn er vier verschillende doelen naargelang de soort pleegzorg. De

verschillende types pleegzorg worden verder in de tekst uitvoerig besproken (zie 1.4.3),

hier wordt enkel ingegaan op de doelen. In het nieuwe decreet bepaalt namelijk het doel

de meest geschikte pleegzorgvorm (Agentschap Jongerenwelzijn, 2013a).

Het doel van perspectiefzoekende pleegzorg is snel zekerheid bieden, er wordt gezocht

naar een duurzame oplossing (bijvoorbeeld: terugkeer naar gezin, naar een voorziening

of een langdurig verblijf in een pleeggezin) (Agentschap Jongerenwelzijn, 2013a, p. 2).

Bij perspectiefbiedende pleegzorg wordt er gestreefd naar een stabiel leefklimaat, dit

door een langdurig verblijf in een pleeggezin (Van den Broeck, 2013).

Een derde vorm van pleegzorg is ondersteunende pleegzorg, hier ligt de nadruk op een

tijdelijk verblijf. De ouders worden dan af en toe ontlast door opvang in het weekend of

wanneer de nood hoog is (Agentschap Jongerenwelzijn, 2013a, p. 2).

Tot slot is er extra behandeling of training mogelijk bij perspectiefzoekende- en biedende

pleegzorg. Op die manier kan men specifieke psychiatrische, emotionele –of

gedragsproblemen opvangen. Deze vorm van pleegzorg wordt behandelingspleegzorg

genoemd (Agentschap Jongerenwelzijn, 2013a, p. 2).

1.2.3 Doelgroepen

In het nieuwe decreet wordt het doel en niet de doelgroep gebruikt om te differentiëren

in pleegzorgvormen. Om zicht te bieden op wie er nu juist terecht komt in de

pleegzorggezinnen volgt hier toch een overzicht van de verschillende doelgroepen

(Agentschap Jongerenwelzijn, 2013a; Van den Broeck, 2013).

Page 16: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

6

- Kinderen van nul tot twaalf jaar: kinderen van ouders die het niet meer aankunnen en

beseffen dat ze een oplossing moeten vinden voor hun kind, kinderen uit een

problematische opvoedingssituatie of kinderen met een handicap (Pleegzorg Vlaanderen,

2013). Daarnaast kunnen ook kinderen met gedrags-of emotionele problemen en

kinderen met psychiatrische in de pleegzorg terecht (Agentschap Jongerenwelzijn,

2013a).

- Jongeren van twaalf tot achttien jaar: idem indeling kinderen.

- Volwassenen: mensen die niet meer thuis kunnen wonen, volwassenen met een

handicap en mensen met psychische problemen (Pleegzorg Vlaanderen, 2013).

1.2.4 Pleegzorg in cijfers

In dit subhoofdstuk volgen een aantal cijfers betreffende het aantal, de verschillende

soorten en de looptijd van pleegzorgsituaties. Verder wordt de leeftijd van

pleegkinderen- en gasten, het profiel van de Vlaamse pleegzorgers en de

gezinssamenstelling van pleeggezinnen onder de loep genomen.

Enkel de globale cijfers worden besproken omdat in het nieuw decreet de indeling in

sectoren (Kind en Gezin, bijzondere jeugdzorg, Vlaams Agentschap voor Personen met

een Handicap en psychiatrie) niet meer wordt gehandhaafd. Meer informatie hieromtrent

komt aan bod in de volgende subhoofdstukken.

Tabel 1. Alle pleegzorgsituaties

Jaartal Totaal

Aantal Jaartal

Totaal

Aantal Jaartal

Totaal

Aantal

1998 3.929 2003 5.031 2008 6.061

1999 4.345 2004 5.050 2009 6.129

2000 4.645 2005 5.315 2010 6.277

2001 4.741 2006 5.773 2011 6.371

2002 4.803 2007 6.008

(Pleegzorg Vlaanderen, 2012, p. 3)

Zoals aangegeven in de tabel van Pleegzorg Vlaanderen (2012) staat in 2011 de teller

van het aantal pleegzorgsituaties op 6371, dit zijn er 94 meer dan in 2010.

Vanaf de metingen in 1998 gaan de cijfers enkel in stijgende lijn, het aantal is bijna

verdubbeld. Een kanttekening bij deze vaststelling is dat hoewel het aantal verdubbeld is,

er in de laatste vier jaar een daling is van de toename. Met gemiddeld 240

pleegzorgsituaties per jaar was de grootste stijging tussen 2004 en 2007, daarna

bedroeg de gemiddelde stijging slechts 91 per jaar.

Page 17: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

7

Tabel 2. Soorten pleeggezinnen

Netwerkpleeggezin Bestandspleeggezin

55%

Waarvan: 46%

Familie

40%

Sociaal netwerk

15%

(Pleegzorg Vlaanderen, 2012, p. 5)

Ongeveer 55 procent van alle pleegzorg is een netwerkpleeggezin en 46 procent een

bestandspleeggezin.

Bij netwerkpleeggezinnen wordt tevens een onderscheid gemaakt tussen familie en

sociaal netwerk, uit de cijfers in tabel twee kan afgeleid worden dat de pleegzorgers van

de netwerkpleeggezinnen in de meeste gevallen familie is. Tot slot geeft Pleegzorg

Vlaanderen (2012) aan dat het aantal netwerkpleeggezinnen gestegen is.

Tabel 3. Looptijd van alle pleegzorgsituaties (lopende en beëindigde)

Aantal jaar Totaal % Aantal jaar Totaal %

0 tot 1 jaar 27% 5 tot 10 jaar 20%

1 tot 2 jaar 15% 10 tot 15 jaar 8%

2 tot 3 jaar 11% 15 tot 20 jaar 3%

3 tot 4 jaar 8% Meer dan 20 jaar 2%

4 tot 5 jaar 7%

(Pleegzorg Vlaanderen, 2012, p. 9)

Tabel drie geeft een zicht op de looptijd van alle pleegzorgsituaties. De groep van nul tot

één jaar is het hoogst met 27 procent. Daarna volgt met twintig procent de groep tussen

vijf tot tien jaar. Meer dan de helft (68%) van de pleegzorgsituaties duurt niet meer dan

vijf jaar.

Tabel 4. Leeftijd pleegkinderen –en gasten

Leeftijd Totaal % Leeftijd Totaal %

0 tot 3 jaar 8% 20 tot 30 jaar 6%

3 tot 6 jaar 13% 30 tot 40 jaar 1%

6 tot 9 jaar 15% 40 tot 50 jaar 2%

9 tot 12 jaar 14% 50 tot 60 jaar 3%

12 tot 15 jaar 12% 60 tot 70 jaar 3%

15 tot 18 jaar 14% 70 tot 80 jaar 1%

Page 18: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

8

18 tot 20 jaar 8% 80 jaar en ouder 0%

(Pleegzorg Vlaanderen, 2012, p. 15)

Vijftien procent (zie tabel 4) van het aantal pleegkinderen- en gasten heeft een leeftijd

van zes tot negen jaar, dit is meteen de grootste leeftijdsgroep. Uit de tabel blijkt ook

dat de leeftijdsgroepen vanaf drie tot achttien jaar heel dicht bij elkaar liggen qua

percentages. Daarbij aansluitend heeft 76 procent van het aantal pleegkinderen- en

gasten een leeftijd tussen de nul en achttien jaar en 24 procent is achttien jaar en ouder.

Tabel 5. Profiel Vlaamse pleegzorgers

Kenmerk Categorie Totaal

% Kenmerk Categorie

Totaal

%

Geslacht Man 17% Beroepssituatie Voltijds

tewerkgesteld 21%

Vrouw 83% Deeltijds

tewerkgesteld 23%

Leeftijd 20-39 15% Werkloos 5%

40-59 61% Huisvrouw/

huisman 21%

60-79 22% Gepensioneerd 17%

80-99 2% Langdurig ziek

of arbeidsongeschikt

7%

Opleidings

niveau Geen diploma 8% Onthaalouder 2%

Lager

Onderwijs 11% Zelfstandige 2%

Lager middelbaar 22% Andere 1%

Hoger middelbaar 27% Burgerlijke

staat Ongehuwd 10%

Niet-universitair

H.O. 25%

Wettelijk samenwonend

5%

Universitair Onderwijs

8% Gehuwd 67%

Wettelijk

gescheiden 11%

Weduwe of weduwnaar

7%

(Bronselaer, Vandezande, & Verreth, 2012, p. 29)

In tabel vijf wordt het profiel van Vlaamse pleegzorgers geschetst. 83% zijn vrouwen,

maar wat vooral opvalt is dat 85% van de pleegzorgers ouder zijn dan 40 jaar. 60% van

hen hebben een opleidingsniveau van hoger middelbaar of meer. 52% van de

pleegzorgers zijn voltijds thuis en 23% zijn deeltijds tewerkgesteld. De meesten (72%)

zijn gehuwd of wonen wettelijk samen.

Page 19: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

9

Tabel 6. Gezinssamenstelling van pleeggezinnen

Kenmerk Categorie Totaal

% Kenmerk Categorie

Totaal

%

Partner Nee 24% Drie of

meer 1%

Ja 76% Stiefkinderen Geen 97%

Pleegkinderen/-

gasten Eén 69% Eén 1%

Twee 21% twee 1%

Drie of

meer 10%

Drie of

meer 0%

Biologische

kinderen Geen 57%

(groot)ouders,

schoonouders,

schoongrootouders

Geen 98%

Eén 15% Eén 2%

Twee 14% twee 0%

Drie of

meer 14% Andere Geen 94%

Adoptiekinderen Geen 95% Eén 4%

Eén 3% twee 1%

Twee 1% Drie of

meer 1%

(Bronselaer, Vandezande, & Verreth, 2012, p. 38)

Als laatste wordt ingegaan op de gezinssamenstelling van pleeggezinnen. In 76% van de

pleeggezinnen is er een partner aanwezig. 69 % van de Vlaamse pleeggezinnen heeft

één pleegkind/gast in zijn gezin. Bij ongeveer de helft (43%) van de pleeggezinnen

maken biologische kinderen deel uit van het huishouden. Adoptie- en stiefkinderen

daarentegen zijn bijna niet aanwezig in de huishoudens. Tevens is slechts bij twee

procent van de pleeggezinnen één (groot)ouder, etc. aanwezig. Tot slot zijn er bij een

klein aantal (4%) pleeggezinnen eveneens andere personen aanwezig.

1.3 Pleegzorg ruimer gesitueerd

Pleegzorg voor minderjarigen maakt deel uit van de integrale jeugdhulp. Zij bieden

volgens Agentschap Jongerenwelzijn (2013b) en het Vlaams Parlement (2013) aan

minderjarigen, hun ouders (of opvoedingsverantwoordelijken) en wanneer nodig aan

andere personen uit hun leefomgeving hulp en zorg op maat. Om dit te bereiken vertrekt

men vanuit de eigen kracht van het gezin en helpt men deze krachten te maximaliseren.

Bovendien wordt de samenwerking en afstemming tussen alle sectoren die betrokken zijn

bij de jeugdhulp bevordert zodat ze een gezamenlijk engagement kunnen aangaan ten

opzichte van de betrokkenen. Deze sectoren zijn: Agentschap Jongerenwelzijn, Algemeen

Page 20: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

10

Welzijnswerk, Centra voor Geestelijk Gezondheidszorg, Centra voor

Leerlingenbegeleiding, Kind en Gezin, Centra voor integrale Gezinszorg en Vlaams

Agentschap voor Personen met het Handicap.

Belangrijk is ook dat pleegzorg niet meer opgesplitst wordt tussen de vier sectoren

bijzondere jeugdzorg, Kind en Gezin, het Vlaams Agentschap voor Personen met een

Handicap en de psychiatrie (Van den Broeck, 2013). In het nieuw decreet wordt de

pleegzorg intersectoraal geharmoniseerd en aangestuurd door één agentschap, namelijk

het Agentschap Jongerenwelzijn (Schryvers, et al., 2012a).

Het Agentschap Jongerenwelzijn behoort tot het Vlaamse Ministerie van Welzijn,

Volksgezondheid en gezin. “Het agentschap staat in voor de bijzondere jeugdzorg, met

name: opvoedingsondersteuning; vrijwillige én gedwongen (gerechtelijke) hulpverlening

aan kinderen en jongeren in problematische leefsituaties; opvang en begeleiding van

jongeren die een als misdaad omschreven feit hebben gepleegd” (Agentschap

Jongerenwelzijn, 2013b, p. 1).

Pleegzorg in Vlaanderen en in Brussel wordt erkend door het Agentschap

Jongerenwelzijn. Zij bepalen onder andere:

- welke diensten een vergunning krijgen

- de typemodules binnen de pleegzorg

- bijkomende taken voor de diensten pleegzorg

- de subsidiëring van vergunde diensten

- de forfaitaire vergoeding voor pleegzorgers

en organiseren het toezicht op de naleving van het decreet en kan administratieve

geldboetes opleggen (Schryvers et al., 2012b).

De jeugdrechtbank zou volgens Schryvers et al. (2012a), wanneer dit de beste

oplossing is, pleegzorg als eerste zorgvorm moeten overwegen bij uithuisplaatsing van

kinderen en jongeren. Dit houdt in dat de jeugdrechtbank een motiveringsplicht heeft

wanneer een kind/jongere ergens anders geplaatst wordt dan in een pleeggezin.

1.4 Organisatie pleegzorg

In deze paragraaf staan we eerst stil bij de provinciale organisatie van de pleegzorg.

Vervolgens bij de vier vormen van pleegzorg en de verdere opdeling in typemodules. We

sluiten af met het bespreken van de combineerbaarheid van pleegzorg met andere

typemodules en hulpververleningsinstanties.

Page 21: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

11

1.4.1 Per provincie

Om de efficiëntie te verhogen is er volgens Schryvers et al. (2012b) besloten slechts één

dienst voor pleegzorg per provincie te vergunnen. Voor Vlaanderen betekent dit vijf

erkende diensten: West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Vlaams-Brabant &

Brussel en Limburg. Het werkingsgebied van deze diensten is beperkt tot hun provincie,

er zijn echter wel samenwerkingsovereenkomsten mogelijk tussen de diensten.

1.4.2 Vier vormen van pleegzorg

De beschrijving van de vier vormen van pleegzorg is gebaseerd op volgende bronnen:

Schryvers et al. (2012a, 2012b) en Van den Broeck (2013).

Personen die in het eigen gezin geen kans meer zien om zich te ontwikkelen kunnen

terecht in de perspectiefzoekende pleegzorg waar ze geholpen worden om weer zicht

te krijgen op een toekomst. De maximum duur is zes maand die één maal verlengbaar is

op voorwaarde dat er vooruitgang wordt geboekt. Ondertussen wordt er gewerkt aan de

obstakels in de thuissituatie die de ontwikkeling van het kind belemmerd hebben. Deze

vorm van pleegzorg is voor pleeggasten rechtstreeks toegankelijk1 maar niet2 voor

pleegkinderen.

Een tweede vorm van pleegzorg is Perspectiefbiedende pleegzorg, de

toegankelijkheid ervan is hetzelfde als bij de vorige vorm. Door allerlei omstandigheden

kan de gezinssituatie van die aard zijn dat het kind er geen toekomst in kan opbouwen.

Een langdurige opvang in een pleeggezin is dan een mogelijkheid. In een nieuwe stabiele

leefomgeving met aandacht voor opvoeding krijgt het kind alle kansen om zich te

ontwikkelen.

Behandelingspleegzorg is rechtstreeks toegankelijk voor iedereen. Bij

perspectiefzoekende- en biedende pleegzorg kunnen zowel het pleegkind/pleeggast als

de pleegzorger eventueel ondersteund, opgeleid of begeleid worden. Een dienst

pleegzorg kan de organisatie hiervan al dan niet combineren met een andere typemodule

1 Rechtstreeks toegankelijk: de dienst voor pleegzorg kan zelf over de inzet van het

aanbod beslissen (Agentschap Jongerenwelzijn, 2013a, p. 4)

2 Wanneer de vorm van pleegzorg ingrijpend en intensief is, is deze niet-rechtstreeks

toegankelijk en zal de toewijzing ervan gebeuren door de jeugdrechter of via de

intersectorale toegangspoort (Agentschap Jongerenwelzijn, 2013a, p. 4).

Page 22: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

12

buiten de pleegzorg, een andere vorm van hulp- en dienstverlening of samenwerken met

een psychiatrische ziekenhuisdienst.

Ook Ondersteunende pleegzorg is altijd rechtstreeks toegankelijk. Deze biedt

ondersteuning en een tijdelijke ontlasting voor de gezinnen. Dit kan voor een korte

aaneengesloten periode zijn zoals voor een ziekenhuisopname of voor een afwisselend

verblijf in het gezin en het pleeggezin voor meerdere korte periodes (bijvoorbeeld tijdens

de weekends).

1.4.3 Typemodules

In het decreet wordt een typemodule beschreven als: “een eenheid van hulpverlening of

zorg, gebaseerd op een functie [verblijf, begeleiding en/of behandeling] (S.K.) of op een

specifiek omschreven kernproces van hulpverlening of zorg” (Schryvers et al., 2012b, p.

2). Het is met andere woorden een verdere opdeling van de verschillende vormen van

pleegzorg (Van den Broeck, 2013).

Hieronder volgt een opsomming van de verschillende typemodules (Agentschap

Jongerenwelzijn, 2013c). Er wordt echter niet in detail getreden omdat dit niet relevant is

voor dit eindwerk. Het dient louter om een beter zicht te krijgen op het begrip:

- Verblijf in een pleeggezin (ondersteunend-korte duur)

- Verblijf in een pleeggezin (ondersteunend-lage frequentie, bijvoorbeeld

weekendopvang)

- Verblijf in een pleeggezin (perspectiefzoekend)

- Verblijf in een pleeggezin (perspectiefbiedend-hoge frequentie, gemiddeld vier tot

zeven nachten per week)

- Verblijf in een pleeggezin (perspectiefbiende-lage frequentie, gemiddeld een tot drie

nachten per week)

- Crisisverblijf in een pleeggezin

- Begeleiding voor pleeggezinnen, gezinnen, pleegkinderen of pleeggasten

(crisispleegzorg)

- Begeleiding voor pleeggezinnen, gezinnen, pleegkinderen of pleeggasten

(ondersteunende pleegzorg)

- Begeleiding voor pleeggezinnen, gezinnen, pleegkinderen of pleeggasten

(perspectiefzoekende pleegzorg)

- Begeleiding voor pleeggezinnen, gezinnen, pleegkinderen of pleeggasten

(perspectiefbiedende pleegzorg)

- Behandeling in het kader van pleegzorg

Page 23: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

13

Belangrijk is dat de subsidies worden berekend aan de hand van de ingezette

typemodules en het aantal begeleidingen binnen een vergunde pleegzorgdienst

(Schryvers et al., 2012b).

1.4.4 Combineerbaarheid

Zoals reeds eerder vermeld kunnen verschillende typemodules binnen de pleegzorg

gecombineerd worden met elkaar. Er kan echter ook, wanneer er nood aan is en de

pleegzorgdienst het zelf niet kan bieden, gecombineerd worden met typemodules buiten

de pleegzorg of andere vormen van hulp- en dienstverlening (Van den Broeck, 2013). Zo

kan pleegzorg gecombineerd worden met thuisbegeleidingsdiensten uit de bijzondere

jeugdzorg en voor personen met een handicap (Schryvers et al., 2012b).

1.5 Participatie van de eigen kinderen van pleegouders

In de probleemstelling heb ik reeds aangegeven dat de eigen kinderen van pleegouders

niet altijd betrokken worden in het proces om een pleeggezin te worden en dat in het

nieuwe decreet meer belang wordt gehecht aan het betrekken van het volledige gezin in

de pleegzorg. Naar aanleiding van deze twee uitspraken ben ik in het nieuwe decreet

houdende de organisatie van pleegzorg (Schryvers, et al., 2012a) op zoek gegaan naar

concrete voorstellen die de participatie van de eigen kinderen van pleegouders

waarborgen.

Ik bespreek de twee belangrijkste aspecten die hier specifiek betrekking op hebben. Er

zijn ook heel wat aanbevelingen voor het bevorderen van de participatie van het

pleegkind, zijn ouders en de pleegzorgers maar gezien de keuze van mijn doelgroep

worden deze hier niet besproken.

De screening van een kandidaat-pleeggezin is een eerste belangrijk aspect waarbij alle

gezinsleden betrokken worden. De pleeggezinnen moeten in het bezit zijn van een attest

uitgereikt door een vergunde dienst om pleegkinderen –of gasten te kunnen opvangen.

Hiervoor moet aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. Zo moeten alle meerderjarige

gezinsleden een uittreksel uit het strafregister volgens model twee voorleggen aan de

dienst. Bovendien moet het gezin over voldoende draagkracht beschikken om een stabiel

leefklimaat te kunnen bieden. De derde en belangrijkste voorwaarde in het kader van de

participatie van de eigen kinderen is dat alle gezinsleden van de kandidaat-pleegzorger

moeten betrokken worden bij de kandidaatstelling.

Page 24: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

14

Een andere taak van de dienst pleegzorg is het organiseren van een participatieraad.

Daarin worden alle belangrijke sleutelfiguren vertegenwoordigd: de

pleegkinderen/gasten, de pleegzorgers en hun gezin en het gezin van oorsprong. Deze

raad geeft onder andere advies over de werking van de dienst pleegzorg. De betrokkenen

kunnen hier hun mening en ervaring kwijt ter verbetering van de pleegzorgsituatie.

1.6 Het traject

Zoals eerder aangegeven is de probleemstelling van dit eindwerk dat er in pleeggezinnen

nog weinig onderzoek is gedaan naar de beleving, betrokkenheid en de invloed op het

leven van de eigen kinderen van de pleegouders. De eigen kinderen zijn een vaak

vergeten doelgroep.

Vanuit die probleemstelling ontstonden er twee onderzoeksvragen: “Hoe beleven de

eigen kinderen van een pleeggezin de pleegzorgsituatie?” en “Hoe kan men ze beter

betrekken bij heel het pleegzorggebeuren?”.

Daarnaast werden tevens drie veranderingsdoelen opgesteld:

- Ontwikkeling van een bevraging van de eigen kinderen van pleegzorgers.

- Komen tot resultaten van de bevraging.

- Komen tot handvaten voor de pleegouders om eigen kinderen beter te kunnen

betrekken bij pleegzorg, hierbij kunnen de bevindingen over de invloed van de

pleegzorgsituatie op de eigen kinderen als motivator fungeren.

Page 25: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

15

2. THEORETISCHE INVALSHOEKEN

Ter analyse van het probleem zullen drie invalshoeken uitgewerkt worden in dit

eindwerk. Als eerste wordt op zoek gegaan naar de bevindingen in de literatuur, vanuit

het oogpunt van het kind, over de beleving en betrokkenheid van de eigen kinderen van

pleegzorgers. Hier zal ook de invloed van pleegzorg op de kinderen van oorsprong

besproken worden. Het resultaat van deze invalshoek kan dienen als inspiratiebron voor

de uitwerking van de veranderingsstrategie rond het beter betrekken van de kinderen bij

het pleegzorggebeuren. Eens de invloed gekend kan men ernaar handelen en de rust in

het huishouden bewaren of herstellen.

In de tweede invalshoek kijken we naar de ontwikkelingspsychologie van pubers in

relatie met pleegzorg. Dit om meer inzicht te krijgen in de doelgroep, 12- tot 18- jarigen,

waarvan ik een kwalitatief interview zal afnemen.

Een derde invalshoek is er op gericht de eigen kinderen van pleegouders te bevragen.

Ter voorbereiding zal theoretische informatie verzameld worden om een kwalitatief

interview te kunnen opstellen.

De invalshoeken zijn beknopt uitgewerkt, bij het selecteren van de geschikte literatuur

werd rekening gehouden met de relevantie hiervan voor dit eindwerk. Bovendien is er

per invalshoek aandacht voor de vertaling naar de probleemstelling. Eigen bevindingen

en opmerkingen zullen cursief worden weergegeven.

Tot slot worden mogelijke tips en aanbevelingen voor ouders om hun kind beter te

betrekken en te ondersteunen in het pleegzorgproces niet in dit hoofdstuk verwerkt. Zij

zullen besproken worden in hoofdstuk 3.3 samen met de bevindingen van mijn

onderzoek.

2.1 De beleving van en invloed op de eigen kinderen van pleegzorgers

Mijn eerste theoretische invalshoek vertrekt vanuit het oogpunt van de eigen kinderen

van pleegouders, aangezien deze de doelgroep zijn van mijn eindwerk. De rol en de

beleving van de ouders, pleegkinderen of pleegzorg begeleiders komen hier dus niet aan

bod.

Ik heb er voor gekozen dit hoofdstuk op te bouwen aan de hand van de thema’s die

frequent aangehaald worden in de literatuur. De verschillende onderwerpen hebben

betrekking op de relatie van de eigen kinderen met hun ouders, het pleegkind, de eigen

broers en zussen of op hun eigen persoonlijke ontwikkeling en welbevinden.

Page 26: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

16

In dit hoofdstuk worden enkel de resultaten en conclusies van de onderzoeken

besproken. Aangezien er niet wordt ingegaan op de methodieken geef ik een korte

omkadering van de gebruikte onderzoeken.

Ik heb geen Nederlandstalige literatuur opgenomen in dit subhoofdstuk omdat deze

minder geschikt is voor dit specifiek onderwerp en moeilijk te verkrijgen is. Er wordt

uitsluitend met Engelstalige literatuur gewerkt die ik gevonden heb in verschillende

online databanken. De onderzoekers zijn afkomstig van Zweden, Canada, het Verenigd

Koninkrijk en de Verenigde Staten. Het gaat zowel om klein- als grootschalig onderzoek,

het aantal deelnemers varieert van 6 tot 685 personen. Bij diepgaandere interviews

waren er gemiddeld acht respondenten waren. Tot slot zijn de deelnemers minimum 5-

en maximum 32 jaar.

2.1.1 De persoonlijke ontwikkeling en het welbevinden van de eigen kinderen

van pleegouders

In het begin van de opvang van de pleegkinderen kunnen de eigen kinderen van

pleegouders zeer uiteenlopende gevoelens ervaren: opwinding, jaloezie,

competitiedrang, angst, vrees, ongemak, raar, et cetera (Younes & Harp, 2007). Een

strategie om met dat ongemakkelijk gevoel om te gaan is vast te houden aan de

gebruikelijke dagelijkse routines (Sutton & Stack, 2013) van waaruit ze dan na verloop

van tijd op een natuurlijke manier contact gaan leggen met de pleegkinderen. Ze leren

de pleegkinderen tevens kennen door te praten, te spelen, uit te zoeken wat hun

interesses zijn en wat ze leuk vinden of door over zichzelf te vertellen en zo de ander te

stimuleren hetzelfde te doen (Twigg & Swan, 2007). Gaande weg leren ze omgaan met

de pleegkinderen en wennen ze aan de situatie, hoewel dit niet voor iedereen geldt

(Younes & Harp, 2007).

Door de pleegzorgsituatie worden er bij de biologische kinderen een aantal gedragingen

versterkt, zo zouden ze: extraverter, geduldiger, zelfstandiger en verantwoordelijker

worden (Younes & Harp, 2007). Nog een aantal positieve evoluties: ze worden beter in

de omgang, leren ze meer nieuwe mensen kennen en zijn er ook meer op hun gemak bij,

ze krijgen een betere houding, leren omgaan met gevoelens van verlies en woede,

winnen zelfvertrouwen en appreciëren hun gezin meer (Younes & Harp, 2007; Twigg &

Swan, 2007). Empathie is ook een van de eigenschappen die dikwijls sterker ontwikkeld

wordt: ze zijn bekommerd om het welbevinden van alle gezinsleden, ze hebben dikwijls

een zorgende rol, ze zoeken naar verklaringen voor het gedrag van het pleegkind, ze

verplaatsen zich in de huid van de ander, ze leren meer over gevoelens en gedragingen,

Page 27: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

17

ze leren beter communiceren en luisteren, et cetera (Sutton & Stack, 2013; Twigg &

Swan, 2007).

Er zijn echter ook een aantal negatieve eigenschappen en gevoelens die getriggerd

worden: jaloezie, woede, sneller geïrriteerd, zoeken naar aandacht, minder vertrouwen in

de goedheid van het leven en het gevoel dat ze niet belangrijk zijn of aan de kant

geschoven worden waardoor het zelfvertrouwen een deuk krijgt (Younes & Harp, 2007).

Andere nadelen die de kinderen ondervinden van de pleegzorgsituatie zijn: risico op

geweld, stress, discussies, aandacht delen, minder privacy en zich benadeeld voelen ten

opzichte van de pleegkinderen (Twigg & Swan, 2007).

Hun prestaties op school zouden onveranderd of beter zijn dan vóór het gezin met

pleegzorg gestart is (Younes & Harp, 2007).

Voor de meerderheid van de kinderen in het onderzoek van Younes en Harp (2007) bleef

de relatie met hun leeftijdsgenoten onveranderd. Een aantal kinderen rapporteerden

wel dat hun vrienden minder vaak op bezoek komen als voordien of dat ze hun

pleegbroer/zus moesten verdedigen tegen het geplaag van hun vrienden.

De rol of de plaats die de biologische kinderen innemen in het gezin kan ook voor

verandering zorgen. Een aantal van hen voelen zich opzij geschoven wanneer ze niet

langer de oudste of jongste zijn, voor sommigen was dit zelf zorgwekkend (Younes &

Harp, 2007). Een nieuwe rol kan bepaalde verwachtingen scheppen zoals het opnemen

van leiderschap of een goed voorbeeld stellen. Een aantal kinderen vonden deze

verwachtingen belastend maar het merendeel kon er goed mee overweg (Younes & Harp,

2007).

Ook de eigen kinderen van de pleegouders hebben nood aan steun, volgens Spears en

Cross (2003) zoeken ze die voornamelijk bij hun ouders. Volgens hun onderzoek helpen

ouders bij problemen of stress de negatieve effecten van de situatie te reduceren. Ook

bij hun eigen broers of zussen kunnen ze terecht. Sommigen vinden ook steun in een

praatgroep voor biologische kinderen uit pleeggezinnen. Anderen hadden dan weer nood

aan steun van personen buiten hun familie, vermoedelijk wanneer het hele gezin onder

stress staat (Spears & Cross, 2003).

Tot slot moeten de eigen kinderen leren omgaan met het onvermijdelijke afscheid van

de pleegkinderen telkens wanneer de opvang eindigt. Voor het gezin is dit meestal het

moeilijkste gedeelte in het proces. Voor sommige kinderen voelt het pleegkind tegen die

tijd aan als een echte broer of zus waardoor het afscheid des te zwaarder valt en gezien

wordt als een verlies dat gepaard gaat met verdriet (Younes & Harp, 2007). Er is niet

Page 28: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

18

enkel verdriet, ze voelen tevens pijn en maken zich vaak zorgen over het welbevinden

van het pleegkind.

Elk kind gaat op een andere manier om met dit verlies. Sommige kinderen trekken zich

terug, anderen praten met hun ouders en nog anderen geven ruimte aan de negatieve

gevoelens om aanwezig te zijn (Younes & Harp, 2007). Ze hebben tijd nodig om alles te

laten bezinken. De meeste kinderen lijken echter met de nodige steun in staat het verlies

positief te verwerken (Sutton & Stack, 2013).

In de periode tussen verschillende pleegopnames in komen ze tot rust en terug tot

zichzelf in hun normale gezin (Sutton & Stack, 2013; Younes & Harp, 2007).

2.1.2 De relatie met hun ouder(s)

Een eerste aspect is de betrokkenheid van de eigen kinderen bij het pleegzorgproces.

Ze hebben volgens Martin (1993) het gevoel dat ze niet serieus worden genomen, dat er

onvoldoende naar hen geluisterd wordt en dat aan hun behoefte om voorbereid te

worden op de eisen die pleegzorg stelt niet tegemoet gekomen wordt. Uit het onderzoek

van Younes en Harp (2007) blijkt dan weer dat alle kinderen geraadpleegd en

geïnformeerd worden bij de beslissing om een pleeggezin te worden. De beslissing zelf

wordt echter meestal door de ouders gemaakt.

Een volgend frequent aangehaald thema in de literatuur is het delen van de tijd en

aandacht van de ouders. Onder andere Höjer (2007) heeft hieromtrent een aantal

gegevens verzameld: zo zou 19% van de eigen kinderen dit aspect als een probleem

ervaren, ze vinden hun ouders minder toegankelijk. Ze zijn zich bewust dat hun ouders

een succesverhaal willen boeken en accepteren daarom dat de pleegkinderen prioritair

zijn en zetten daarvoor een stapje opzij (Höjer, 2007). Volgens sommige kinderen neemt

dit echter niet weg dat ze ook recht hebben op aandacht en beschikbaarheid van hun

ouders, ouders mogen hun eigen kinderen niet vergeten (Höjer & Nordenfors, 2004).

Pleegouders hebben ook een aantal verwachtingen ten opzichte van hun eigen

kinderen. Zo wordt van hen verwacht dat ze een positief rolmodel zouden zijn voor de

pleegkinderen, en dat ze productiever en minder afhankelijk worden van hun ouders

(Younes & Harp, 2007). Ze moeten tevens de pleegkinderen ondersteunen, ze toelaten in

hun vriendenkring en hun soms moeilijk gedrag tolereren (Höjer & Nordenfors, 2004).

Een aantal kinderen hebben tevens het gevoel dat ze hun ouders teleurstellen wanneer

ze niet aan hun verwachtingen voldoen en dit willen ze ten allen koste vermijden (Höjer

& Nordenfors, 2004).

Page 29: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

19

Bovendien vinden sommige kinderen dat de persoonlijkheid van hun ouders,

voornamelijk de moeder, verandert (Younes & Harp, 2007). Ze zouden te veel proberen

de perfecte ouder te zijn. Sommige ouders gaan striktere regels hanteren, anderen gaan

juist losser worden en meer uitstapjes plannen (Spears & Cross, 2003).

Eigen kinderen hebben soms de neiging om hun ouders te beschermen tegen

emotionele stress door een zorgende houding aan te nemen en minder over hun eigen

problemen te vertellen (Höjer, 2007). Ze voelen zich verantwoordelijk voor het

welbevinden van hun ouders en maken zich zorgen omdat ze weten hoe hard en

vermoeiend het kan zijn (Höjer & Nordenfors, 2004). Eigen kinderen kunnen het ook niet

hebben dat pleegkinderen hun ouders op een slechte manier behandelen en nemen het

dan ook dikwijls voor hen op (Younes & Harp, 2007).

Tot slot zijn kinderen vaak trots op hun ouders omdat ze zich inzetten voor pleegzorg en

beschrijven ze hun ouders als zorgend en competent (Höjer & Nordenfors, 2004)

2.1.3 De relatie met hun eigen broer(s) en/of zus(sen)

Pleegzorg kan ook invloed hebben op de relatie tussen broers en zussen onderling.

Onderzoek van Younes en Harp (2007) toont aan de impact zeer verschillend kan zijn. Zo

rapporteren sommige kinderen dat ze dichter naar elkaar toe groeien. Anderen vinden

dat er juist meer wrijvingen ontstaan en dat ze uit elkaar groeien door tegenstrijdige

percepties over het pleegkind. Een andere reden is de nood het pleegkind te moeten

verdedigen tegenover hun broer of zus. Er zijn er ook die geen verandering waarnemen.

2.1.4 De relatie met het pleegkind(eren)

Uit de studie van Höjer (2007) blijkt dat 70% van de eigen kinderen een goede tot zeer

goede relatie heeft met het pleegkind. Een goede relatie geeft volgens Höjer (2007)

echter geen garantie voor een ongecompliceerde situatie. Het is namelijk zo dat het

gedrag en de sociale interactie van het pleegkind beïnvloed is door eerdere ervaringen

zoals tekort in zorg, misbruik, scheiding, et cetera. Dit alles kan soms tot moeilijke

situaties leiden in het pleeggezin.

De frequentie van conflicten met de pleegkinderen ligt volgens onderzoek van Höjer

(2007) eerder laag. Ongeveer 70% van de eigen kinderen heeft zelden tot nooit

conflicten en 25% vaak. De conflicten zijn meestal van dezelfde aard als deze die ze

hebben met hun biologische broer of zus. De kinderen begrijpen vaak dat conflicten van

Page 30: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

20

grotere aard hun oorsprong vinden in problematische ervaringen uit het verleden (Höjer,

2007). Niet alle conflicten konden echter vergeven en vergeten worden.

Een factor die aanleiding kan geven tot moeilijkheden is het verschil in opvoeding

tussen het pleegkind en het eigen kind. De basis huisregels in het gezin (zoals samen

eten, laten weten waar je bent, sociale interactie,…) zijn niet altijd evident voor de

pleegkinderen en kunnen als zodanig discussies oproepen (Höjer, 2007).

Hierbij aansluitend hebben de eigen kinderen het soms moeilijk met het gedrag dat

sommige pleegkinderen stellen. Liegen of het verzinnen van verhalen is daar een

voorbeeld van (zoals de schuld op iemand anders steken), vooral jongere kinderen

verstaan niet goed waarom ze dit doen (Höjer, 2007). Het gevolg hiervan is dat het

vertrouwen en geloof in de pleegkinderen beschadigd wordt (Höjer, 2007).

Andere kinderen hebben het soms moeilijk wanneer het pleegkind de hele dag niets doet,

ze worden er zenuwachtig van (Martin, 1993).

Pleegkinderen onthullen soms geheimen aan biologische kinderen, niet iedereen weet

hoe daarmee om te gaan (Spears & Cross, 2003). Het is moeilijk om te beslissen welke

geheimen ze moeten delen en welke ze voor zich moeten houden, dit conflict kan

stresserend zijn.

Stelen is een van de gedragingen waar eigen kinderen het moeilijk mee hebben, het

wordt gezien als verraad en het wordt ze kwalijk genomen (Spears & Cross, 2003).

Delen is een van de dingen waarmee de meeste eigen kinderen moeten leren mee

omgaan: ze moeten hun ouders, speelgoed en bezittingen delen (Martin, 1993). Martin

(1993) stelt dat het verschil in omgang samenhangt met de verwachting van de ouders

ten opzichte van de gevoelens die hun kind mag hebben wanneer hun materiaal

beschadigd wordt. Er wordt verwacht dat ze begripvol zijn. Kinderen hebben echter

gaande weg geleerd grenzen te stellen aan het delen en hebben er nood aan om

bepaalde dingen voor zichzelf te houden (Martin, 1993).

Een belangrijke factor is de leeftijd van het pleegkind. Volgens onderzoek van Sutton en

Stack (2013) verkiezen de eigen kinderen een pleegkind dat even oud of jonger is dan

henzelf. Höjer en Nordenfors (2004) stellen echter vast dat de relatie het minst positief

verloopt wanneer de leeftijd te dicht bij elkaar ligt. Er is niet echt consensus over wat de

ideale leeftijd is voor een pleegkind.

De eigen kinderen nemen vaak een zorgende rol op ten opzichte van de pleegkinderen,

dit gaat gemakkelijker wanneer ze zelf ouder zijn. Heel wat eigen kinderen nemen

verantwoordelijkheid op voor het pleegkind, dit gaat onder andere over praktische hulp,

Page 31: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

21

emotionele en psychologische steun en het opnemen voor het pleegkind (Höjer &

Nordenfors, 2004).

Tot slot zijn heel wat kinderen trots op de vooruitgang die de pleegkinderen maken en

de mogelijkheid om hen hierbij te helpen (Spears & Cross, 2003).

2.1.5 Veranderde gezinssamenstelling

Wanneer een pleegkind in het gezin komt verandert de structuur van het gezin. Er zijn

verschillende manieren om het pleegkind in het gezin te betrekken met telkens een

andere uitdaging voor de eigen kinderen van de pleegzorgers. Daarom zullen we in dit

deel dieper ingaan op de verschillende gezinsmodellen van Heidbuurt (2004) en de

invloed hiervan op de kinderen van oorsprong. De manier waarop de kinderen zich hun

nieuwe familie voorstelden en hun rol daarin stemde niet altijd overeen met de opvatting

van hun ouders. De volgende bevindingen komen allemaal uit Heidbuurt (2004).

Een eerste gezinsmodel is dat van de open grenzen: een situatie waarbij iedereen uit

het gezin het pleegkind volledig aanvaardt en laat deelnemen als volwaardig lid aan het

familiale leven. Dit houdt onder andere in dat voor ieder kind in het gezin de

verwachtingen, regels en onvoorwaardelijke liefde van de ouders gelijk zijn.

Er zijn een aantal uitdagingen voor de biologische kinderen bij dit model. Het is ondanks

aandringen van de ouders niet voor elk kind evident om gevoelens te ontwikkelen ter

ondersteuning van dit model. Sommigen vonden het niet leuk als pleegkinderen praten

over hun ‘eigen’ gezin. Anderen hadden dan weer het gevoel dat hun behoeften als

minder prioritair werden gezien waardoor ze het gevoel hadden minder belangrijk te zijn.

Een aantal kinderen van oorsprong die het gevoel hadden dat hun eigen behoeften en

mogelijkheden niet erkend werden en emotioneel niet de kracht hadden te investeren in

het pleegkind ontwikkelden een overlevingstechniek voor dit gezinsmodel, namelijk

gedeeltelijke geslotenheid. Zij beschreven hun aanwezigheid in het gezin als

gescheiden/afgeschermd van de rest van de gezinsleden. Een aantal factoren die hiertoe

bijdroegen waren: het gedrag van het pleegkind en de druk die ze ervaren van de ouders

om andere gevoelens ten opzichte van het pleegkind te ontwikkelen. De kinderen die dit

overlevingsmechanisme toepassen waren bovendien meestal ouder.

Aan het ander uiteinde van het spectrum is er een gezinsmodel waarbij het gezin wordt

gezien als een vaste en duurzame kern die uitsluitend bestaat uit de biologische

familie. Pleegkinderen worden opgenomen in hun huis maar maken geen deel uit van de

Page 32: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

22

vaste familiekern, ze komen en gaan en het emotioneel trauma voor de biologische

kinderen wordt beperkt. Dit model tracht zo goed als mogelijk de eigen kinderen te

beschermen door de tijd en energie die pleegkinderen vragen te compenseren.

Het ontstaan van dit model is soms een gevolg van het voorgaand model waarin ze

teveel van zichzelf gegeven hebben en nu de energie niet meer kunnen opbrengen zich

volledig open te stellen voor het pleegkind. Uit onderzoek blijkt dat sommige gezinsleden

hierbij schuldgevoelens ervaren omdat ze volgens hun overtuiging een meer verenigd

familiemodel verkiezen waarin het pleegkind wordt opgenomen. Anderen hadden dan

weer het gevoel dat pleegkinderen zich bij dit model meer op hun gemak voelen omdat

ze gehecht zijn aan hun oorspronkelijk gezin.

Een derde model is dat van selectieve integratie, een middenweg tussen de twee

voorgaande modellen. Een aantal kinderen van oorsprong gaven een duidelijke

beschrijving van een gezinssamenstelling die het belang van pleegkinderen in hun

beleving van een gezin noch uit- noch insloten. Concreet wil dit zeggen dat ze sommige

pleegkinderen betrokken in hun familieconcept en anderen niet. Ze waren selectief over

welke pleegkinderen in aanmerking komen. Zo hebben pleegkinderen die voor een lange

termijn in het gezin blijven meer kans geïntegreerd te worden.

Dit model lijkt de druk om zich emotioneel gebonden te moeten voelen aan nieuwkomers

te verlichten. Het is bovendien niet zo dat elk familielid hetzelfde pleegkind op hetzelfde

moment als familie beschouwt, iedereen bepaalt dit voor zichzelf.

Tot slot stelt Heidbuurt (2004) vast dat er geen consensus is over welk model het

meest geschikt is. Het eerste model lijkt het best tegemoet te komen aan de noden van

het pleegkind, hoewel niet elk pleegkind zichzelf ziet als deel van het gezin.

Een gezinsmodel met vaste kern geeft dan weer meer zekerheid aan de eigen kinderen

met betrekking tot hun positie in het gezin en hun emotionele zekerheid. Maar toont

volgens de eigen kinderen niet voldoende dat ze het engagement van hun ouders in

pleegzorg waarderen.

De selectieve integratie verlaagt dan weer de druk om iedereen als gelijke te moeten

behandelen wanneer ze niet dezelfde emotionele binding voelen. Het geeft hen

bovendien de mogelijkheid om zelf te kiezen in wie ze willen investeren. De inclusie van

pleegkinderen hing hierbij af van hun gedrag, de duur van het verblijf en de mogelijkheid

om in de toekomst deel te kunnen blijven uitmaken van de familie.

Page 33: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

23

2.1.6 Besluit

Er zijn heel wat aspecten in het gezin die beïnvloed worden door de keuze voor

pleegzorg. De eigen kinderen van pleegouders komen voor uitdagingen en veranderingen

te staan. Er wordt dikwijls een meer tolerante en begripvolle houding van hen verwacht

en er wordt indirect gevraagd de behoeften van de pleegkinderen vóór die van hen te

plaatsen. Ondanks de negatieve aspecten zoals meer stress en minder aandacht en tijd

van de ouders, evalueren de meeste kinderen van oorsprong de ervaring toch positief. Ze

vinden bovendien dat ze rijker zijn geworden door hun deelname aan pleegzorg. Enkele

zaken die ze als positief ervaren zijn: de kennis die ze opdoen over mensen, nieuwe

mensen leren kennen, meer zelfstandigheid, meer appreciatie voor hun gezin, et cetera.

Er mag geen twijfel over bestaan dat pleegzorg een serieuze impact heeft. Dat de eigen

kinderen een belangrijke rol spelen in het pleeggezin en afhankelijk van hun leeftijd

actief betrokken willen worden. Ze zijn belangrijke schakels voor het slagen of mislukken

van de pleegzorgplaatsing. Dit omdat heel wat ouders het welbevinden van hun eigen

kinderen of hun draagkracht als een belangrijke factor zien. Zoals eerder aangegeven

zijn er verschillende factoren die hun welbevinden kunnen ondermijnen. Daarom is het

belangrijk ze te betrekken en de nodige ondersteuning te bieden. Een te grote negatieve

invloed op het welbevinden van de eigen kinderen kan een reden zijn voor het vroegtijdig

beëindigen van een pleegzorgplaatsing.

2.2 De ontwikkelingspsychologie van adolescenten

De doelgroep voor mijn interview zijn kinderen van 12 tot 18 jaar, vandaar dit hoofdstuk

over de ontwikkelingspsychologie van jongeren in de vroege adolescentie. Er wordt in

een notendop enkele ontwikkelingstaken en uitdagingen besproken die horen bij deze

leeftijdsgroep en relevant zijn voor dit eindwerk: identiteitsontwikkeling,

generatieconflicten, morele ontwikkeling en seksualiteit. Bovendien wordt steeds een link

gelegd met pleegzorg, hoe kan pleegzorg de ontwikkelingstaak of uitdaging beïnvloeden

en omgekeerd.

De theorie beschreven in dit subhoofdstuk is uit Meurs (2012,2013).

2.2.1 Identiteitsontwikkeling

Volgens Meurs stelt Newman één ontwikkelingstaak centraal in de vroege adolescentie

(12-18 jaar), namelijk: groepsidentiteit versus isolatie.

Page 34: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

24

In deze fase nemen de adolescenten meer en meer afstand van hun gezin en zoeken ze

meer contact met leeftijdsgenoten. Ze willen zichzelf kunnen identificeren met de groep,

op het gevaar af dat ze hun eigenheid verliezen. Voor wie geen aansluiting vindt bij

leeftijdsgenoten kan het moeilijker zijn om een sociaal netwerk op te bouwen. De kans

dat ze in isolatie terecht komen wordt dan groter.

De ouders spelen in deze fase een belangrijke rol. Enerzijds hebben de kinderen nood

aan structurering en een gezin waarop ze kunnen terug vallen. Anderzijds moeten ze hun

adolescent de ruimte en vrijheid geven om zelfstandig te kunnen opgroeien.

Aansluitend bij de ontwikkeling van zijn groepsidentiteit evolueert de

persoonlijkheidsontwikkeling van de adolescent naar een meer complex niveau. Dit kan

voor sommige adolescenten leiden tot crisissen. Heftige emoties en extreem gedrag zijn

niet ondenkbaar tijdens de adolescentie. In heel dit overgangsproces gaan ze op zoek

naar identificatiefiguren buiten het gezin.

Deze ontwikkelingstaken kunnen door het leven in een pleeggezin bemoeilijkt of juist in

goede banen geleid worden.

Zo is in het vorig hoofdstuk aangehaald dat de tijd en aandacht die de eigen kinderen

van hun ouders krijgen vermindert wanneer er een pleegkind in het gezin komt wonen.

Er zijn ook kinderen die hun ouders willen beschermen voor emotionele stress door

minder over hun eigen problemen te vertellen.

Dat ouders minder toegankelijk zijn en minder tijd hebben voor hun eigen kinderen kan

er de oorzaak van zijn dat ze niet op tijd opmerken dat er is iets aan de hand is met hun

eigen kind. Zo is het niet ondenkbaar in de puberteit dat jongeren soms neerslachtige

gevoelens hebben, het is belangrijk hier oog voor te hebben zodanig dat dit niet ontaard.

De jongere kan ook het gevoel hebben niet terecht te kunnen bij zijn ouders of hij wil

hen niet belasten. Daardoor is extra alertheid van de ouders soms noodzakelijk. In beide

gevallen is dan de veilige basis waarop ze moeten kunnen terugvallen verstoord en

wanneer ze dan geen aansluiting vinden bij hun leeftijdsgenoten kunnen ze geïsoleerd

geraken.

De komst van een pleegkind kan er ook voor zorgen dat er meer structuur komt in het

gezin, dit is positief op voorwaarde dat dit de vrijheid niet beknot. Zo worden de regels

en afspraken soms explicieter gemaakt omdat er een nieuwkomer in huis is.

Sommige ouders verwachten ook dat hun kinderen zelfstandiger worden omdat ze nu

hun aandacht over nog meer kinderen moeten verdelen. Bovendien hebben

pleegkinderen soms extra aandacht nodig. In deze levensfase streven de adolescenten

naar meer zelfstandigheid. De aanwezigheid van een pleegkind kan er voor zorgen dat de

adolescenten sneller zelfstandig moeten worden omdat de ouders nu minder tijd hebben

Page 35: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

25

voor hen en ze zo verplicht zijn meer zelf te doen. Uiteraard mag de

verantwoordelijkheid die hen gegeven wordt hun draagkracht niet overstijgen.

Jongeren die streven naar autonomie testen graag de grenzen van hun ouders af. Die

grenzen kunnen sterker of zwakker worden bij de komst van een pleegkind. Strengere

grenzen zullen tot protest leiden. Zo kunnen de regels wat strikter worden om de

controle in huis te kunnen bewaren (bijvoorbeeld: huishoudelijke taken, uur van

thuiskomst bij het uitgaan en studietijd). Een te grote versoepeling zal op minder protest

stoten, maar niet ieder kind kan overweg met een grotere vrijheid. Zo kan het zijn dat de

ouders omdat ze meer tijd investeren in de pleegkinderen de eigen kinderen wat vrijer

laten.

Adolescenten willen ook graag tot een groep leeftijdsgenoten behoren, door hun ‘aparte’

gezinsvorm kunnen de eigen kinderen het gevoel hebben ‘anders’ te zijn en nergens bij

te horen.

2.2.2 Generatieconflict

Het loskomen van het gezin gaat gepaard met agressie, men ontwikkelt nieuwe fysieke

krachten die ze nog niet volledig beheersen en waar bijgevolg schade kan mee

aangericht worden. In deze fase bestaat er ook heel wat onzekerheid over hun identiteit,

waardoor ze kwetsbaarder zijn.

Typisch voor dit ontwikkelingsproces is dat de idealen en normen van de ouders in vraag

worden gesteld, ze zetten zich af tegen hun ouders, ze eisen ruimte op en willen hun

plaats innemen. De ouders zijn echter nog niet bereid hun plaats af te staan wat tot

conflicten kan leiden.

Ondanks de afstand die ze willen nemen van hun ouders is hun aanwezigheid in dit

proces belangrijk. Ze moeten de adolescent beschermen tegen roekeloosheid, duidelijke

grenzen stellen en structuur bieden. De adolescent moet nog niet de volle

verantwoordelijkheid dragen voor zijn daden, verantwoordelijkheid moet opgebouwd

worden, ze hebben immers tijd en ruimte nodig om te experimenteren.

Deze drang om zich af te zetten tegen hun ouders, ruimte op te eisen en het in vraag

stellen van normen en waarden kan door pleegzorg versterkt of verzwakt worden.

Gezien adolescenten meer autonoom willen worden kunnen ze protesteren tegen de

komst van een pleegkind die de hiërarchie en hun positie in het gezin bedreigt.

Bovendien kunnen ze zich verzetten tegen de idealen van hun ouders met betrekking tot

pleegzorg en een tegenovergestelde positie innemen.

Page 36: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

26

Jongeren kunnen ook extra gevoelig zijn voor de eventuele negatieve gedragingen van

het pleegkind voortkomende uit zijn verleden. Ze willen experimenteren en grenzen

aftasten en gaan misschien bepaald gedrag overnemen. Dat ze soms vatbaarder zijn

voor conflicten met pleegkinderen komt omdat ze innerlijk een woelige fase doormaken.

Een positieve invloed kan zijn dat ze hun eigen problemen meer gaan relativeren

wanneer ze meer te weten komen over het leven van het pleegkind. Het is mogelijk dat

ze een rolmodel willen zijn voor het pleegkind en zich daardoor voorbeeldiger gaan

gedragen. Tot slot willen sommige kinderen misschien hun ouders extra stress besparen

waardoor ze minder opstandig en meer verdraagzaam worden.

2.2.3 De morele ontwikkeling

Meurs (2012, p. 79) geeft een korte samenvatting van de verschillende fasen van morele

ontwikkeling die Kohlberg onderscheidt: “ een preconventionele fase in de kleutertijd:

goed is individueel bepaald, namelijk door wat fijn is voor degene die het doet; een

conventionele fase in de lagere schoolleeftijd; goed is een algemene maatstaf die zegt

dat je je moet houden aan wat hoort; een postconventionele fase in de

volwassenheid: iemand kan afwegen welke waarde in welke situatie de doorslag moet

krijgen”.

De adolescenten zitten met andere woorden in een tussenfase, ze komen los van hun

ouders en ontwikkelen een eigen waardesysteem.

Dit sluit aan bij het generatieconflict waar ze zich afzetten tegen de normen en idealen

van hun ouders. Ze zijn op zoek naar een eigen identiteit en daar hoort ook een eigen

waardesysteem bij. Het pleegkind en zijn verhaal kan mogelijk invloed uitoefenen op de

ontwikkeling van dit waardesysteem, de adolescent kan bepaalde elementen oppikken en

integreren.

Zo kan de adolescent meer belang gaan hechten aan zijn gezin doordat hij de gevolgen

ziet van een ontwrichte gezinssituatie. Daarnaast kan hij meer respect en begrip

ontwikkelen voor allerlei mensen doordat hij als pleeggezin in contact met heel

uiteenlopende kinderen met ieder hun verhaal. Tot slot kan hij nu meer belang hechten

aan privacy doordat hij al die tijd zijn huis heeft moeten delen en privacy minder

vanzelfsprekend is.

Page 37: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

27

2.2.4 Seksualiteit

Tijdens de adolescentie ondergaat het lichaam heel wat veranderingen, zo is er de

groeispurt die het lichaam uit proportie brengt wat voor sommige jongeren onzekerheid

meebrengt.

Tegelijkertijd worden de adolescenten vruchtbaar, dit brengt met zich mee dat ze

verantwoordelijkheid moeten beginnen opnemen voor hun eigen seksuele lichaam. Ze

staan voor de taak hun mature seksuele lichaam te integreren in hun zelfbeeld. Wanneer

deze integratie niet goed verloopt kan dit verschillende gevolgen hebben: het verwerpen

van het seksuele lichaam en de verantwoordelijkheden die hierbij horen, vasthouden aan

kinderlijke lichaamsbeelden, te snel willen gaan, verminking, et cetera.

Deze fase van seksuele rijpheid kan voor pleegouders en diensten een reden zijn om

rekening te houden met de leeftijd en het geslacht van het pleegkind dat ze in hun gezin

toelaten. Sommige ouders zullen bewust kiezen voor een pleegkind van hetzelfde

geslacht en/of iemand die niet te dicht bij de leeftijd van hun eigen kind aanleunt om te

vermijden dat er op vlak van seksualiteit spanning ontstaat.

2.2.5 Besluit

Duidelijk is dat de adolescentie een overgangsfase is die heel wat onzekerheden,

veranderingen en conflicten met zich kan meebrengen. Adolescenten willen

zelfstandigheid verwerven, ruimte opeisen, een eigen identiteit en waardesysteem

ontwikkelen maar streven ook naar bevestiging bij hun leeftijdsgenoten. Ze nemen

afstand van hun gezin en zoeken andere identificatiefiguren, zoals leeftijdsgenoten.

Deze woelige fase vol nieuwe ontwikkelingen maakt de adolescenten fragieler. Hoewel ze

nood hebben aan vrijheid om te experimenteren hebben ze ook nood aan duidelijke

grenzen en een gezin waarop ze kunnen terugvallen. Dit laatste is vooral een

aandachtspunt voor pleegouders, hoewel het lijkt dat adolescenten de wereld kunnen

veroveren toch hebben ze nood aan hun beschikbaarheid en structuur. De aanwezigheid

van een pleegkind kan deze fase zowel negatief als positief beïnvloeden.

Page 38: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

28

2.3 Richtlijnen voor het ontwikkelen van een kwalitatief interview

Dit subhoofdstuk gaat over de betekenis van kwalitatief onderzoek en over de meest

geschikte onderzoeksmethode voor mijn eindwerk. Over hoe een kwalitatief interview op

te stellen, af te nemen, te verwerken en te analyseren en tot slot te evalueren.

Het is hoofdzakelijk een theoretisch hoofdstuk waar naar de keuzes en opties binnen

kwalitatief onderzoek wordt gekeken. Dit ter voorbereiding en omkadering van mijn

eigen kwalitatief interview. Er wordt hier en daar reeds een link gelegd naar het

kwalitatief interview dat ik zelf zal uitvoeren. De eigenlijke uitwerking en concretisering

van het interview volgt in hoofdstuk 3.1.

Bovendien heb ik enkel de relevante zaken voor mijn eindwerk uit de literatuur gefilterd.

Wat wil zeggen dat heel wat aspecten van het kwalitatief onderzoek onbesproken blijven.

2.3.1 Kwalitatief verkennend onderzoek

Een eerste stap is het kwalitatief onderzoek: “deze vorm van onderzoek geeft

informatie over de achterliggende motivaties, meningen, wensen en behoeften van de

doelgroep, het gaat in op het waarom van heersende meningen en bepaalde

gedragingen” (Right marktonderzoek, 2014). Kwantitatief onderzoek daarentegen biedt

cijfermatig inzicht en focust op het zoeken naar de omvang en frequentie van

verschijnselen.

Bij kwalitatief onderzoek wordt er volgens Philipsen en Vernooy-Dassen (2004)

vertrokken van een idee dat wordt getoetst via een interview, observaties, en andere; uit

de resultaten en analyse komen meestal nieuwe bevindingen die aanleiding geven om de

vraagstelling en de methodiek gedurende de looptijd van het onderzoek bij te sturen.

Vervolgens zal mijn onderzoek exploratief of verkennend zijn. “Het doel van dit type

onderzoek is het verkrijgen van kennis omtrent feiten en verschijnselen in onze

buitenwereld” (Naessens, 2008-2009, p. 24). In dit eindwerk zal ik kennis proberen te

vergaren over de beleving en betrokkenheid van de eigen kinderen van pleegouders. In

dit onderzoeksproces worden er zoveel mogelijk gegevens verzameld om daarna via

analyse samenhangen en patronen te ontdekken (Naessens, 2008-2009).

Page 39: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

29

2.3.2 Onderzoeksmethode

In dit deel wordt dieper ingegaan op de onderzoeksmethode, het interview dat ik zal

hanteren voor mijn eigen onderzoek. Eerst heb ik het over het waarom van deze keuze,

vervolgens over de kenmerken en functies en tot slot over de voor –en nadelen.

2.3.2.1 Het interview

Als onderzoeksmethode heb ik gekozen voor het interview, ik zal hiermee trachten

informatie te verzamelen over de beleving van de eigen kinderen van pleegouders en

over hoe deze kinderen beter betrokken kunnen worden.

Ik heb deze methode gekozen omdat het open vraagstelling gemakkelijker maakt (zie

2.3.3.4) maar vooral de mogelijkheid geeft om door te vragen. Gezien er gewerkt zal

worden met adolescenten wil ik de mogelijkheid hebben tot het herformuleren van

vragen of geven van extra uitleg zodanig dat antwoorden naast de kwestie of

onduidelijkheden kunnen vermeden worden. Hoewel interviews meer tijdrovend zijn dan

online vragenlijsten geloof ik dat ik zo meer representatieve respondenten kan bereiken

en kwalitatief betere antwoorden te krijgen.

2.3.2.2 Kenmerken en functies

Het interview is volgens Billiet (1995) een vraaggesprek tussen twee personen waarbij er

een duidelijke rolverdeling aanwezig is. Als eerste is er de interviewer die vragen stelt om

relevante informatie te verzamelen voor zijn onderzoek en die steeds een bepaalde

doelstelling voor ogen houdt. Daarnaast is er een respondent of geïnterviewde persoon

die wordt bevraagd en geacht wordt zo volledig en accuraat mogelijk te antwoorden

(Billiet J. B., 1995).

Nog zou volgens Billiet (1995) het interview drie functies hebben: het verkrijgen van

informatie, het motiveren tot medewerking en het aanleren van adequaat

respondentengedrag.

2.3.2.3 Voor –en nadelen

Billiet en Waege (2012) geven een aantal voordelen van het interview: Een eerste

voordeel is de mogelijkheid tot het verhelderen van vragen en het uitdiepen van

antwoorden. Ten tweede ligt het percentage van weigering van deelname lager dan bij

andere methoden zoals bijvoorbeeld de telefonische enquête. Bovendien kan de non-

verbale informatie van de respondent een meerwaarde bieden, er is ook meer zekerheid

dat de vragen beantwoord worden door de juiste respondent en kan de setting zelf

gekozen worden. De controle over de adequaatheid en volledigheid van de informatie is

Page 40: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

30

ook groter. Tot slot geeft een interview de respondent ook de kans tot spontane inbreng

wat tot extra relevante informatie kan leiden.

Volgens Baarda en de Goede (1995) zijn er ook een aantal nadelen verbonden aan het

interview. Een eerste opmerking is dat de informatie verzameld via deze methode qua

betrouwbaarheid niet de beste resultaten oplevert, zo zou via “observatie” meer valide

informatie kunnen bekomen worden. Dit komt omdat de zelfkennis van de respondenten

over hun eigen gedrag vaak gekleurd is, niet iedereen is zich even bewust van zijn

gedrag en de beweegredenen daartoe. Daarenboven gaan respondenten vaak op zoek

naar voorbeelden die het globaal idee dat ze van zichzelf hebben bevestigen.

Bovendien benadrukken Baarda en de Goede (1995) de negatieve invloed van sociale

wenselijkheid op de antwoorden. Veel respondenten willen een goede indruk maken en

zijn daardoor geneigd te vertellen wat ze denken dat de interviewer graag zou horen of

zij onderstrepen hun goede kant. De interviewer en zijn houding kunnen dit proces nog

versterken.

Verder beweren Baarda en de Goede (1995) in tegenstelling met wat Billiet en Waege

(1995) aangeven dat de non-respons vrij hoog is omdat veel mensen geen zin hebben

om deel te nemen aan een interview. Overigens zouden de mensen die wel zin hebben

om deel te nemen vaak een uitgesproken mening hebben waardoor je een selecte groep

bekomt.

Tot slot is deze methode tijdrovend in vergelijking met bijvoorbeeld telefonische- of

online enquêtes.

2.3.3 Een interview opstellen

Bij het opstellen van een interview komen heel wat aspecten kijken, belangrijke stappen

in dit proces zijn: de doelpopulatie, steekproef, structuur en soorten vragen en richtlijnen

bij het formuleren van vragen.

2.3.3.1 Doelpopulatie

Voorafgaand aan het feitelijk opstellen van een interview is het belangrijk om de

doelgroep vast te leggen. Een belangrijke vraag om hier zicht op te krijgen is: ‘Op welke

populatie heeft dit onderzoek betrekking?’ of ‘Over welke personen wil ik een uitspraak

doen?’ (Baarda & de Goede, 1995; Dijkstra & Smit, 1999). Het is de bedoeling om tot

een zo concreet mogelijke omschrijving te komen van de doelpopulatie die onderzocht

zal worden (Baarda & de Goede, 1995).

Page 41: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

31

De doelgroep voor mijn kwalitatief interview is: de eigen kinderen tussen 12 en 18 jaar

van pleegouders uit een pleeggezin waar sprake is van bestandspleegzorg.

2.3.3.2 Steekproef

Het is echter vaak niet mogelijk om iedereen binnen de gekozen doelpopulatie te

bereiken/ondervragen daarom wordt er een steekproef getrokken, er wordt met andere

woorden een selectie gemaakt uit de gehele doelpopulatie (Dijkstra & Smit, 1999). Deze

selectie van personen zullen daadwerkelijk bevraagd worden om daarna de bevindingen

te veralgemenen naar de gehele doelpopulatie, om te kunnen veralgemenen moet wel

aan een aantal voorwaarden voldaan worden zoals representativiteit3 (Dijkstra & Smit,

1999).

Aangezien het proces om de gehele doelpopulatie in kaart te brengen en daarna een

correcte steekproef te trekken heel wat tijd in beslag neemt is er besloten deze stap voor

dit eindwerk over te slaan. Dit heeft als gevolg dat de bevindingen bekomen via het

interview niet veralgemeend zullen kunnen worden voor de volledige doelpopulatie. Er zal

uiteraard maar een selectie van de doelgroep bevraagd worden (4 à 5 personen) maar

deze zal niet via een representatieve steekproef getrokken worden, vandaar dat hier niet

verder ingegaan wordt op de verschillende soorten steekproeven.

2.3.3.3 Structuur

De Afdeling Dataverzameling en Analyse (2002) geeft een aantal richtlijnen met

betrekking tot de structuur van het interview. Eerst worden er een aantal algemene

gegevens gevraagd, zoals: naam of nummer respondent, datum, plaats, et cetera.

Daarna volgt een algemene inleiding zodat de geïnterviewde weet over wat het zal gaan,

door wie het georganiseerd wordt, hoe lang het zal duren, wat er van hem verwacht

wordt, enzovoort. Vervolgens kunnen de eigenlijke vragen gesteld worden, deze worden

het best opgedeeld volgens thema. Ter afsluiting kan meegedeeld worden wat er met de

vragenlijsten gaat gebeuren en wanneer de resultaten bekend zullen zijn.

2.3.3.4 Soorten vragen en richtlijnen

Een eerste indeling is deze naar de vorm, namelijk open –en gesloten vragen (Afdeling

Dataverzameling en Analyse, 2002).

Open vragen geven de geïnterviewde de vrijheid om zelf te kiezen wat hij antwoordt en

hoe uitgebreid, de interviewer heeft wel de mogelijkheid tot doorvragen wanneer hij een

uitgebreider en meer nauwkeurig antwoord wil bekomen (Afdeling Dataverzameling en

3 “We spreken van een representatieve steekproef indien de geselecteerde personen een

goede afspiegeling vormen van de gehele doelpopulatie.” (Dijkstra & Smit, 1999, p. 29)

Page 42: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

32

Analyse, 2002). De Schampheleire en Van Looveren (1995) geven een aantal voor –en

nadelen. Voordelen zijn dat de geïnterviewde zelf nadruk kan leggen op wat hij belangrijk

vindt, een antwoord in eigen woorden geformuleerd is genuanceerder dan bij gesloten

vragen. Als nadeel benadrukken ze dat het niet altijd gemakkelijk is om op open vragen

te antwoorden, ook de verwerking ervan is soms moeilijk.

Daarnaast zijn er de gesloten vragen waarbij de antwoordmogelijkheden vastliggen en er

dus minder vrijheid is (Afdeling Dataverzameling en Analyse, 2002). Een aantal

voordelen zijn dat ze vaak makkelijker te beantwoorden zijn, ze kunnen ook

gemakkelijker geanalyseerd worden en de bevraagden verstaan sneller de essentie van

de vraag (De Schampheleire & Van Looveren, 1995). Een mogelijk nadeel volgens De

Schampheleire en Van Looveren (1995) is dat mensen ad-random antwoorden kunnen

aanduiden zonder stil te staan bij de inhoud ervan.

Ik zal enkel gebruik maken van gesloten vragen om zicht te krijgen op algemene

gegevens, het interview zelf zal bestaan uit open vragen.

Een tweede indeling is naar inhoud (Afdeling Dataverzameling en Analyse, 2002). Een

vraag kan opgesteld zijn om: feiten te weten te komen die al dan niet gestaafd moeten

worden, kennis te achterhalen of zicht te krijgen op opvattingen van de respondent

(Afdeling Dataverzameling en Analyse, 2002). In mijn onderzoek zullen de vragen

voornamelijk peilen naar opvattingen, dit door middel van open vragen.

Ten slotte geven verschillende auteurs richtlijnen voor de formulering van vragen. Zo

geven Dijkstra en Smit (1999) aan dat het gebruiken van ontkennende woorden zoals

‘nooit’ voor verwarring kunnen zorgen en beter vermeden kunnen worden. Nog volgens

hen is het af te raden meerdere vragen tegelijk te stellen. Daarenboven stellen Baarda

en de Goede (1995) dat het taalgebruik aangepast moet worden aan de doelgroep, dit

door grammaticaal eenvoudige en korte zinnen te gebruiken en door te kiezen voor de

actieve vorm van een werkwoord. Men mag de vragen ook niet zo formuleren dat er een

bepaalde voorkennis voor nodig is om ze te kunnen beantwoorden, veelal is die bij de

respondent niet aanwezig. De wijze waarop de vraag gesteld wordt mag ook geen

antwoord suggereren, ze moet neutraal geformuleerd worden (Baarda & de Goede,

1995).

Tot slot is ook de volgorde van de vragen belangrijk: zo is het beter om moeilijkere

vragen niet in het begin van de vragenlijst op te nemen omdat respondenten dan sneller

afhaken, vragen die relevant zijn voor het onderzoek worden echter best zo vroeg

mogelijk gesteld, het is aangeraden moeilijke en gemakkelijke vragen af te wisselen

(Dijkstra & Smit, 1999).

Page 43: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

33

2.3.4 Een interview afnemen

Eens de vragenlijst klaar kan het interview afgenomen worden. Hierna volgen enkele tips

en wat achtergrondinformatie die er voor moeten zorgen dat het interview zo correct

mogelijke verloopt.

- Zowel de respondent als de interviewer vormen zich een beeld van elkaar waardoor het

gesprek kan beïnvloed worden (De Schampheleire & Van Looveren, 1995).

- De interviewer moet duidelijk vertellen wat er verwacht wordt van de geïnterviewde en

hem duidelijke instructies geven (De Schampheleire & Van Looveren, 1995).

- Feedback op de gegeven antwoorden zorgt er voor dat de respondent weet of zijn

antwoord voldoende nauwkeurig of volledig is zodat hij kan bijsturen (De Schampheleire

& Van Looveren, 1995).

- De interviewer moet steeds op een niet-directieve wijze: informatie geven, toelichting

geven, doorvragen, enzovoort (De Schampheleire & Van Looveren, 1995).

- Er kan over een specifieke situatie/aspect doorgevraagd worden in de diepte, of in de

breedte waarbij meerdere aspecten onderzocht worden (De Schampheleire & Van

Looveren, 1995).

- Het is aangewezen in een hoek van 90 graden te zitten zodanig dat de persoon kan

kiezen of hij je aankijkt of niet (Dijkstra & Smit, 1999).

- Geef de respondent voldoende tijd om te antwoorden voor je de volgende vraag stelt,

dikwijls overloopt men in gedachten nog eens wat er gezegd is om daarna eventueel aan

te vullen (Dijkstra & Smit, 1999).

- Wanneer de geïnterviewde klaar is met antwoorden kan je best aftoetsten door middel

van herhalen of samenvatten of je alles goed verstaan hebt, bovendien geeft het blijk

van interesse (Dijkstra & Smit, 1999). Andere manieren van interesse tonen zijn

hummen, knikken of glimlachen (Dijkstra & Smit, 1999).

- Andere aanwezigen kunnen de respondent beïnvloeden, daarom is het belangrijk dat je

het interview alleen met de betrokken persoon afneemt (Dijkstra & Smit, 1999).

- De interviewer mag nooit laten blijken dat hij het eens of oneens is met de opvatting of

gedrag van de geïnterviewde, dit kan de komende antwoorden beïnvloeden en er voor

zorgen dat hij sociaal wenselijk zal antwoorden (Baarda & de Goede, 1995; Dijkstra &

Smit, 1999).

- Alle deelnemers moeten op dezelfde manier ondervraagd worden zodanig dat het

verschil in de antwoorden te wijten is aan verschillende meningen en niet aan een

inconsistente manier van ondervragen (Afdeling Dataverzameling en Analyse, 2002).

- De interviewer kan de antwoorden interpreteren en noteren aan de hand van bepaalde

verwachtingen die hij heeft en zo het antwoord vervormen (Billiet J. B., 1995). Hij kan

Page 44: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

34

bijvoorbeeld verwachten dat het antwoord in dezelfde lijn ligt als de vorige of aansluit bij

het meest voorkomende antwoord van de doelpopulatie of zich laten leiden door

bepaalde kenmerken van de geïnterviewde (Billiet J. B., 1995). Een doorgedreven

opleiding van de interviewer moet deze situatie voorkomen.

2.3.5 Een interview verwerken en analyseren

Eerst worden de interviews genummerd om de anonimiteit van de deelnemers te

waarborgen.

Vervolgens worden de gesloten vragen verwerkt, de vragen hebben enkels als doel om

algemene gegevens (zoals geslacht) te achterhalen. De antwoorden worden gecodeerd

en de resultaten via Excel in frequentietabellen gezet (Bral, 2012).

Het merendeel van het interview zal echter bestaan uit open vragen, welke moeilijker en

meer tijdrovend zijn om te verwerken. Een mogelijkheid bestaat erin om gelijklopende

antwoorden onder te verdelen in categorieën, deze categorieën kunnen dan op hun beurt

gecodeerd worden om de verwerking van de gegevens te vergemakkelijken (Bral, 2012).

De categorieën kunnen pas gekozen worden na het overlezen van alle interviews (Bral,

2012).

Na de analyse van alle antwoorden is het de bedoeling de ouders een aantal handvaten

aan te bieden om de eigen kinderen beter te kunnen betrekken in het pleegzorgproces.

2.3.6 Evaluatie van het kwalitatief onderzoek

Validiteit en betrouwbaarheid zijn twee essentiële eigenschappen van een kwalitatief

onderzoek. Baarda en de Goede (1995) stellen dat een onderzoek betrouwbaar is

wanneer de resultaten ervan zo min mogelijk beïnvloed worden door het toeval. Billiet

(1995) ziet betrouwbaarheid als stabiliteit, bijvoorbeeld wanneer ik een interview afneem

zou een andere interviewer hetzelfde resultaat moeten bekomen met diezelfde

vragenlijst. Echter betrouwbaarheid alleen is niet voldoende, de resultaten moeten ook

valide zijn. Een synoniem hiervoor is geldigheid, wat wil zeggen: “meten wat je beoogt te

meten” (Baarda & de Goede, 1995, p. 165). Bijvoorbeeld wanneer men de intelligentie

wil meten neemt men de IQ test af als maatstaf. Wat je je moet afvragen is dan of de IQ

test de juiste meting is voor de intelligentie.

Bij open interviews, zoals bij het onderzoek dat ik zal doen, zijn er volgens Billiet en

Waege (2012) twee factoren die invloed kunnen uitoefenen op de betrouwbaarheid en

validiteit. Een eerste factor is de interviewer zelf, hij dient het evenwicht tussen

Page 45: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

35

afstandelijkheid en empathie te behouden en moet zich bewust zijn van de invloed die hij

kan uitoefenen. Daarnaast moet hij zich bewust zijn van de invloed van de omgeving,

kledij, taalgebruik, enzovoort.

Billiet en Waege (2012) geven als laatste factor de bevraging zelf, hierbij moet de

interviewer een grens vinden tussen sturen en niet-sturen.

In mijn eigen onderzoek zal ik betrouwbaarheid proberen te bewerkstellen door

transparant te zijn en er voor te zorgen dat een andere interviewer het interview op

dezelfde manier kan afnemen zoals ik het zal doen. In hoofdstuk 3.1 maak ik een

schriftelijke voorbereiding van het interview dat ik zal afnemen daar zullen alle vragen,

beweegredenen en instructies besproken worden. Ik zal er tevens voor zorgen dat ik

tijdens de interviews elke respondent op dezelfde manier bevraag.

Daarnaast zal ik bij het opstellen van mijn interview mij de vraag stellen of ik met mijn

vraagstelling meet wat ik wil meten (validiteit). Vooraf moet ik dus eerst goed nadenken

over wat ik te weten wil komen.

Page 46: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

36

3. UITWERKING VAN DE VERANDERINGSGERICHTE STRATEGIEËN

Uit de probleemstelling heb ik in het begin van dit eindwerk twee onderzoekvragen

afgeleid: “Hoe beleven de eigen kinderen van een pleeggezin de pleegzorgsituatie?” en

“Hoe kan men ze beter betrekken?”.

De eerste onderzoeksvraag is in hoofdstuk 2.1 en 2.2 reeds uitvoerig aan bod gekomen.

In het interview besteden we hier dan ook minder aandacht aan. De tweede

onderzoeksvraag staat in dit hoofdstuk centraal, dit zowel bij het ontwikkelen van het

interview als bij het uitschrijven van de handvaten voor ouders.

Het eerste subhoofdstuk is gewijd aan de ontwikkeling en de afname van een kwalitatief

interview. Er wordt eerst ingegaan op het doel van het interview, daarna op de doelgroep

en vervolgens op de zoektocht naar respondenten. Als volgt ontwikkel ik de vragen en de

structuur van mijn interview. Ik sluit af met een kritische nabespreking.

In het tweede subhoofdstuk worden de resultaten van het interview besproken. Eerst

worden de antwoorden per vraag geanalyseerd om daarna tot een overkoepelend besluit

te komen.

Tot slot kom ik in een laatste subhoofdstuk tot handvaten voor pleegouders om hun

eigen kinderen beter te kunnen betrekken en ondersteunen in het pleegzorgproces. Dit

door zowel tips uit de literatuur als uit mijn interviews te verzamelen en te vergelijken

met elkaar.

3.1 Ontwikkelen en afname van een interview

In dit subhoofdstuk ontwikkel ik mijn eigen kwalitatief interview in verschillende stappen.

Eerst ga ik dieper in op wat ik wil bereiken, wat ik beoog te weten te komen. Eens het

doel duidelijk is kan ik mijn doelgroep afbakenen en op zoek gaan naar respondenten.

Vervolgens ga ik gericht op zoek naar vragen en bepaal ik de structuur van het interview.

Tot slot geef ik kort feedback over de afname van de interviews en eventuele

complicaties en geef ik suggesties voor verbetering.

3.1.1 Doel

In het begin van mijn eindwerk ben ik vanuit de probleemstelling tot twee

onderzoeksvragen gekomen “Hoe beleven de eigen kinderen van een pleeggezin de

pleegzorgsituatie?” en “Hoe kan men ze beter betrekken?”. Deze zijn dan ook het

vertrekpunt voor het opstellen van mijn interview.

Page 47: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

37

Tijdens het schrijven van hoofdstuk 2.1 heb ik inspiratie opgedaan voor de richting die

ik wil uitgaan met mijn interview. Bij het doornemen van de literatuur over onderzoek

naar de eigen kinderen van pleegouders blijkt dat de beleving van de kinderen opgedeeld

wordt in enkele thema’s die kort besproken worden. Een van die onderwerpen was de

betrokkenheid van de eigen kinderen bij pleegzorg.

Nu heb ik al heel wat informatie verzameld over de beleving van het kind en in mindere

mate over de betrokkenheid van de eigen kinderen in de pleegzorgsituatie. En daar de

beleving sterk afhankelijk is van de betrokkenheid heb ik besloten om de focus in het

interview te leggen op de betrokkenheid en in mindere mate op de beleving in het

algemeen.

Bovendien is het hoofddoel van mijn interview handvaten creëren voor ouders om hun

kinderen beter te kunnen betrekken in het pleegzorggebeuren en zo hun

pleegzorgervaring positief te beïnvloeden. De bevindingen over de invloed op en beleving

van de eigen kinderen kunnen hierbij als motivator fungeren.

Rekening houdende met het hoofddoel van mijn interview, mijn onderzoeksvragen en de

bevindingen die ik opgedaan heb tijdens het doornemen van literatuur wil ik het

volgende onderzoeken met mijn interview:

- de betrokkenheid van de eigen kinderen in het pleegzorgproces

- hun visie op hoe ouders hen beter kunnen betrekken en ondersteunen

- en in beperkte mate de beleving van de eigen kinderen.

Tot slot tracht ik via dit interview ook de eigen kinderen van pleegouders een stem te

geven. Zo wil ik meehelpen de participatiegedachte uit het decreet te realiseren waarin

men pleit om alle gezinsleden te betrekken bij pleegzorg.

3.1.2 Afbakenen doelgroep

Het is duidelijk dat mijn onderzoeksvragen het best kunnen beantwoord worden door de

eigen kinderen van de pleegouders. Omdat deze doelgroep veel te breed is heb ik

nog een aantal criteria vastgelegd waaraan de eigen kinderen moeten voldoen.

Zo moeten de kinderen tussen 12- en 18 jaar zijn. Ik heb voor deze leeftijd gekozen

omdat kinderen uit deze leeftijdsgroep normaal gezien nog thuis wonen, dit is belangrijk

omdat ik geloof dat de ervaring voor kinderen die uit huis zijn anders is dan voor

kinderen die er nog middenin zitten. Daarnaast heb ik er voor gekozen om niet met

kinderen uit de lagere school te werken (<12 jaar) omdat ik het belangrijk vind dat mijn

vragen zo diepgaand en correct mogelijk beantwoord worden. Ik denk dat oudere

Page 48: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

38

kinderen beter zicht en overzicht hebben op de totale situatie en zodoende met meer

inzicht de vragen kunnen beantwoorden.

Een volgend criterium is dat het om bestandspleegzorg moet gaan, het pleegkind mag

dus geen familie of kennis zijn. Het is een andere ervaring als een bekend iemand in je

gezin komt wonen, je kent de persoon al en je hebt er reeds een bepaalde band mee

ontwikkeld. De impact op de eigen kinderen van het pleeggezin kan het best onderzocht

worden wanneer het gaat over een totaal “vreemd” kind dat is komen inwonen.

De doelgroep voor mijn onderzoek is dus: “eigen kinderen van pleegouders tussen 12- en

18 jaar die deel uitmaken van een gezin dat bestandspleegzorg uitoefent”.

3.1.3 Zoektocht naar respondenten

Als eerste heb ik een brief opgesteld gericht aan pleegouders en hun kinderen, deze kan

je raadplegen in bijlage 1.

In deze brief stel ik eerst mezelf en mijn studie voor en motiveer ik waarom ik voor een

eindwerk rond pleegzorg heb gekozen. Ik vertel wat ik wil onderzoeken en wat ik met dit

onderzoek wil bereiken. Daarna volgt een beschrijving van de doelgroep waar ik naar op

zoek ben en de onderzoeksmethode, namelijk het interview. Ik benadruk hierbij de

garantie van anonimiteit. Tot slot doe ik een oproep om mij te contacteren en deel ik

enkel praktische gegeven mee.

Ik heb op verschillende manieren kandidaten proberen te bereiken. Ik heb eerst en

vooral beroep gedaan op mijn vrienden, kennissen en familie om pleeggezinnen te

vinden. Daarnaast heb ik ook een oproep geplaatst op de sociale media facebook in een

poging de juiste respondenten te rekruteren. Vervolgens heb ik pleegzorg Vlaanderen

gecontacteerd om mij te helpen bij mijn zoektocht, zij hadden echter andere prioriteiten.

Uiteindelijk heeft de Vlaamse Vereniging voor Pleeggezinnen een oproep geplaatst in hun

nieuwsbrief waardoor ik mijn laatste respondenten heb gevonden.

Tot slot heb ik samen met mijn promotor besloten om 4 à 5 interviews af te nemen.

Het aantal is niet bijster groot maar in het kader van kwalitatief onderzoek zou dit toch

voldoende moeten zijn om bruikbare informatie te bekomen. Het is echter niet de

bedoeling om een representatieve uitspraak te doen over de bevindingen. Bovendien zal

getracht worden diepgang te brengen in het interview.

Page 49: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

39

3.1.4 Het interview

Het volledige interview zoals ik het zal afnemen kan je raadplegen in bijlage 2. Hier

wordt stap voor stap het interview opgesteld en licht ik mijn keuzes toe. Door

gedetailleerd in te gaan op het verloop van het interview en de vragen wil ik de validiteit

van mijn onderzoek aantonen.

Voor de vragen van mijn interview heb ik mij niet expliciet gebaseerd op een ander

bestaand interview. Ik heb wel inspiratie opgedaan en ideeën gehaald uit de literatuur

die ik gelezen heb voor het schrijven van mijn invalshoeken. Ik heb steeds mijn

doelstellingen voor ogen gehouden om zo tot een gerichte vraagstelling te komen. De

kennis die ik opgedaan heb in functie van dit eindwerk heeft mij hierbij geholpen.

3.1.4.1 Inleiding

Aan het begin van het interview zal ik mij eerst nog eens voorstellen en daarna kort

herhalen wat in de brief stond en de kinderen bedanken voor hun komst.

Ik zal het interview als volgt inleiden: “Eerst en vooral wil ik je bedanken voor de tijd die

je heb vrijgemaakt om mij te helpen bij mijn eindwerk. Zoals je waarschijnlijk gelezen

hebt in de brief wil ik graag een aantal vragen stellen over jouw beleving over pleegzorg

en de mate waarin jij hierbij betrokken wordt. Daarnaast zal ik een paar vragen stellen

over hoe je ouders je beter kunnen betrekken en ondersteunen. Ik wil graag je

toestemming vragen voor het opnemen van het gesprek, de opname zal gewist worden

zodra ik ze heb uitgeschreven. Voor we beginnen wil ik ook nog eens benadrukken dat

alles anoniem zal worden verwerkt, enkel ik zal weten dat jij dit interview hebt gegeven.”

3.1.4.2 Instructies

Na de inleiding ga ik nog een korte instructie/aanmoediging geven, zodanig dat de

vragen op de meest complete manier beantwoord worden.

De instructie/aanmoediging: “Ik wil dat je de vragen zo oprecht en volledig mogelijk

beantwoord, er zijn geen juiste of foute antwoorden elk antwoord is waardevol voor mijn

onderzoek. Probeer het eerste wat in je opkomt te beschrijven en van daaruit kan je

verder nadenken. Wees niet bang om meer uitleg te vragen of mij de vraag te laten

herhalen. Het interview zal ongeveer een half uurtje duren. Is alles duidelijk? Heb je nog

vragen voordat we starten?”

Page 50: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

40

3.1.4.3 Algemene vragen

Ik ga eerst een aantal gesloten algemene vragen stellen om zicht te krijgen op het

pleeggezin, zodanig dat ik de informatie die ik via de open vragen ontvang kan kaderen

binnen hun context.

Gesloten vragen:

- Hoe oud ben jij?

- Hoeveel eigen kinderen zijn er in uw gezin (jezelf meegeteld)?

- Hoeveel pleegkinderen heeft uw gezin reeds opgevangen?

- Hoe lang was het langste verblijf van een pleegkind in uw gezin?

- Hoe lang was het kortste verblijf van een pleegkind in uw gezin?

- Hoe lang vormen jullie al een pleeggezin?

3.1.4.4 Specifieke vragen

Een eerste manier om structuur aan te brengen in mijn vragen is het ordenen van vragen

die te maken hebben met de aankomst van het pleegkind, vervolgens met de

middenperiode en uiteindelijk met het vertrek. Daarnaast zal ik elk deeltje starten met

een belevingsvraag. Tot slot zal ik moeilijke en gemakkelijke vragen proberen af te

wisselen.

Beginperiode/aankomst pleegkind

- Welke gevoelens heb je ten opzichte van het pleegkind de eerste weken na aankomst?

- Hoe werd jij betrokken bij de beslissing om een pleegkind in huis te nemen?

- Wat kan er volgens jou beter, heb je tips voor je ouders?

- Hoe werd je voorbereid op de komst van het pleegkind?

- Wat kan beter bij deze voorbereiding?

Middenperiode

- Welke gevoelens heb je na verloop van tijd ten opzichte van het pleegkind, wanneer je

min of meer gewend geraakt aan de situatie?

- Hebben jouw ouders tijd gemaakt om over jouw gevoelens, moeilijkheden, conflicten,…

in verband met de pleegzorgsituatie te praten? Zo ja, hoe doen ze dat?

- Word je betrokken wanneer er verslag moet uitgebracht worden aan de

pleegzorgorganisatie? Zo ja, hoe? Zo nee, wat vind je hiervan?

- Word je op de hoogte gehouden van belangrijke informatie over het pleegkind?

- Hoe kunnen je ouders je beter betrekken tijdens deze fase?

Page 51: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

41

Vertrek pleegkind

- Welke gevoelens heb je ten opzichte van het pleegkind wanneer hij/zij het gezin moet

verlaten?

- Krijg je nog informatie over het pleegkind wanneer hij/zij jullie gezin heeft verlaten?

Heb je hier nood aan?

- Wat heeft je geholpen of wat kan je helpen het vertrek van het pleegkind goed te

verwerken?

Afsluiter

- Heb je nog tips voor ouders hoe ze hun eigen kinderen beter kunnen betrekken in het

proces?

3.1.4.5 Afronding

Ter afsluiting van het interview zal ik het volgende zeggen: “We zijn aan het einde van

het interview gekomen, hopelijk viel het wat mee. Als je bepaalde opmerkingen of

feedback hebt over het interview mag je deze zeker geven. Verder zal ik je, als je dit

wenst, de resultaten van mijn eindwerk doorsturen wanneer het af is. Alleszins heel erg

bedankt voor de moeite.”

3.1.5 Kritische nabespreking interview

Een eerste opmerking is dat alle respondenten meisjes zijn, een gelijke proportie tussen

jongens en meisjes was het ideale scenario maar omwille van het beperkt aantal

kandidaten was dit niet mogelijk. Om diezelfde reden was het onmogelijk om een proef

interview af te nemen en eventueel correcties aan te brengen.

Daarnaast heb ik twee zussen geïnterviewd, waarvan één met een

autismespectrumstoornis. Hoewel het interview, met bijstand van haar moeder, iets

minder vlot verlopen is wou ik dit interview toch behouden omdat het zowel voor mij als

voor haar verrijkend was.

Ik heb bovendien ondervonden dat het nuttig zou geweest zijn moest ik de doelgroep

nog verder gespecifieerd hebben. Zo is er een verschil te merken tussen pleeggezinnen

die kinderen voor langere termijn opvangen en deze die kiezen voor een korte

termijn/crisisopvang. Dit heeft invloed op de manier waarop de eigen kinderen

voorbereid en betrokken kunnen worden.

Mijn respondenten een leeftijd tussen 15 -en 17 jaar. Het was niet altijd evident om mijn

vragen te beantwoorden, daarom denk ik dat het goed is dat ik geen jongere kinderen

Page 52: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

42

heb geïnterviewd. Ik zou zelfs overwegen om de maximum leeftijdsgrens en minimum

leeftijdsgrens te verhogen indien ik de interviews nog eens zou afnemen. Ik denk dat

oudere jongeren nog beter in staat zijn om te reflecteren over het pleegzorggebeuren.

Tot slot heb ik gemerkt dat de vragen waarin ik rechtstreeks naar tips vraag het

moeilijkste te beantwoorden zijn. Ook de vraag gevoelens te beschrijven was niet

vanzelfsprekend. De kinderen gaven vaker indirect tips in hun antwoord op de andere

vragen zonder dat ze er zich bewust van waren. Als gevolg hiervan denk ik dat ik via een

discussiegroep, waarin kinderen kunnen discussiëren over de verschillende thema’s van

het interview en hoe deze bij hun thuis aan bod komen, wellicht meer tips zou verkregen

hebben. De beschrijving van hoe elk deelproces (voorbereiding, aankomst,

tussenperiode, vertrek) thuis verloopt en de discussie daarover kan tot heel wat indirecte

tips leiden.

3.2 Resultaten van het interview

De antwoorden van de respondenten worden eerst gegroepeerd en geanalyseerd per

vraag om daarna tot een overkoepelend besluit te komen. In het volgende subhoofdstuk

wordt specifiek ingegaan op de tips afgeleid uit de interviews. De volledige interviews

van alle respondenten zijn te vinden in bijlage drie tot en met zeven.

3.2.1 Analyse per vraag

Een eerste belangrijk element is dat alle respondenten (5) die deel hebben genomen aan

het interview meisjes zijn.

Vraag 1: “Hoe oud ben jij?”

De respondenten hadden een leeftijd tussen 15 -en 17 jaar. In vergelijking met de

beoogde doelgroep ‘12 tot en met 18 jaar’ hebben we dus voornamelijk oudere

adolescenten bereikt.

Vraag 2: “Hoeveel eigen kinderen zijn er in uw gezin (jezelf meegeteld)?”

Alle respondenten hebben broers en/of zussen, het gaat om gezinnen met twee, drie of

vier kinderen.

Page 53: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

43

Vraag 3: “Hoeveel pleegkinderen heeft uw gezin reeds opgevangen?”

Hierbij liggen de antwoorden ver uiteen, het gaat van 1 tot 17 pleegkinderen. Hier merk

je al meteen het verschil tussen gezinnen die aan crisisopvang doen of kinderen voor een

kort verblijf opvangen en gezinnen die enkel langdurig kinderen opvangen. Er is slechts

één gezin dat nog maar één pleegkind heeft opgevangen, al de andere hebben er

meerdere gehad (minimaal 15).

Vraag 4: “Hoe lang was het langste verblijf van een pleegkind in uw gezin?”

De langere verblijven variëren tussen 2 –en 9 jaar, sommige van die pleegkinderen

blijven nog een aantal jaar.

Vraag 5: “Hoe lang was het kortste verblijf van een pleegkind in uw gezin?”

Op één gezin na (9 jaar kortste verblijf) vangen alle gezinnen ook kinderen op voor korte

periodes, gaande van één week tot twee maand.

Vraag 6: “Hoe lang vormen jullie al een pleeggezin?”

Alle gezinnen vormen al meerdere jaren (van 6 tot 20 jaar) een pleeggezin.

(Beginperiode/aankomst pleegkind)

Vraag 7: “Welke gevoelens heb je ten opzichte van het pleegkind de eerste

weken na aankomst?”

De gevoelens hieromtrent zijn uiteenlopend. Het ene kind wil het pleegkind beter leren

kennen en een band creëren. Een ander kind heeft eerst tijd nodig om te wennen voor ze

zich kan hechten en houdt in het begin wat afstand. Nog iemand anders vraagt zich

telkens af of het kind moeilijk zal zijn of niet. Er is een meisje die weinig voelt omdat het

een gewoonte is en ze zich niet hecht aan de pleegkinderen, ze is gewoon vriendelijk.

Andere gevoelens die kinderen ervaren zijn: blij, nieuwsgierig en trots. Iemand geeft

tevens aan dat het bij elk kind anders is.

Vraag 8: “Hoe werd jij betrokken bij de beslissing om een pleegkind in huis te

nemen?”

Eén kind wordt niet betrokken bij deze beslissing maar heeft hier ook geen behoefte aan

omdat pleegkinderen voor haar de normaalste zaak van de wereld zijn. De andere

kinderen worden steeds betrokken in de beslissing, hun mening word gevraagd en er is

overleg. Zo heeft een meisje in overleg met haar ouders beslist dat enkel nog jongere

meisjes bij het gezin mogen komen.

Page 54: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

44

Vraag 9: “Wat kan er volgens jou beter, heb je tips voor je ouders?”

De meeste kinderen hebben geen tips voor hun ouders om beter betrokken te worden bij

de beslissing om pleegkinderen in huis te nemen. Ze vinden het goed zoals het is of

willen niet méér betrokken worden. Eén kind zou wel graag wat meer informatie krijgen

over het pleegkind dat komt. Een ander vindt dat ouders moeten vertellen over zowel de

positieve –als negatieve gevolgen van de komst van een pleegkind.

Vraag 10: “Hoe werd je voorbereid op de komst van het pleegkind?”

Bij een aantal kinderen wordt er over het pleegkind verteld en vinden er gesprekken

plaats waarin alle gekende informatie wordt doorgegeven. Soms is hier echter geen tijd

voor omdat de komst van het pleegkind pas de dag zelf wordt aangekondigd. Twee

kinderen bezoeken samen met hun ouders het pleegkind. Sommigen helpen mee met het

voorbereiden van de kamer en gaan er kleren voor kopen.

Vraag 11: “Wat kan beter bij deze voorbereiding?”

Twee kinderen hebben geen tips. Een ander kind zegt dat het meestal niet mogelijk is

beter voorbereid te worden aangezien het meestal gaat om crisisopvang. Nog twee

andere willen graag meer informatie over het pleegkind.

(Middenperiode)

Vraag 12: “Welke gevoelens heb je na verloop van tijd ten opzichte van het

pleegkind, wanneer je min of meer gewend geraakt aan de situatie?”

Een 3-tal kinderen zien het pleegkind na verloop van tijd als een broer of zus en hechten

zich eraan. Wanneer het pleegkind hun niet ligt houden ze meer afstand. Eén kind vindt

het pleegkind lastig en moeilijk en is nu minder enthousiast over haar verblijf dan bij

aankomst. Nog een ander neemt altijd afstand en ziet sommige pleegkinderen als een

vriend of vriendin.

Vraag 13: “Hebben jouw ouders tijd gemaakt om over jouw gevoelens,

moeilijkheden, conflicten,… in verband met de pleegzorgsituatie te praten? Zo

ja, hoe doen ze dat?”

De meeste kinderen gaan samenzitten met hun ouders wanneer er moeilijkheden zijn,

wanneer nodig wordt het pleegkind er ook bij betrokken. Een 2-tal kinderen vindt dit

echter niet zo vanzelfsprekend. ’s Avonds wanneer de pleegkinderen in bed liggen is het

een goed moment voor een gesprek. Sommige ouders benaderen ook zelf hun kind

wanneer ze signalen opvangen dat het niet zo goed gaat. Eén kind merkt ook op dat haar

ouders nu meer tijd hebben dan vroeger omdat het toen drukker was met al de kleine

kindjes in huis.

Page 55: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

45

Vraag 14: “Word je betrokken wanneer er verslag moet uitgebracht worden aan

de pleegzorgorganisatie? Zo ja, hoe? Zo nee, wat vind je hiervan?”

Geen enkele jongere wordt bij de verslaggeving betrokken en indien toch, dan maar heel

beperkt. Drie respondenten vinden dit niet erg, een andere zou graag meer betrokken

worden, een laatste respondent merkt op dat er weinig verslag wordt uitgebracht.

Vraag 15: “Word je op de hoogte gehouden van belangrijke informatie over het

pleegkind?”

De meerderheid van de kinderen geeft aan dat ze altijd op de hoogte worden gehouden

van belangrijke informatie en dat ze dit bespreken met hun ouders. Twee kinderen

maakten de kanttekening dat ze op de hoogte worden gehouden wanneer de informatie

niet te delicaat is of wanneer deze noodzakelijk is. Eén respondent krijgt heel weinig

informatie maar maakt daar geen probleem van omdat haar ouders voornamelijk

crisisopvang doen.

Vraag 16: “Hoe kunnen je ouders je beter betrekken tijdens deze fase?”

Alle respondenten zijn tevreden zoals het nu is. Zo vindt één iemand het goed dat

iedereen in het gezin gelijk behandeld wordt, een andere respondent merkt op dat ze

haar mening altijd kwijt kan. Eén van de jongere vertelt wel dat ze graag meer

informatie zou krijgen over de duur van het verblijf maar dat dit niet mogelijk is.

Diezelfde persoon heeft het ook soms lastig met het gebrek aan privacy.

(Vertrek pleegkind)

Vraag 17: “Welke gevoelens heb je ten opzichte van het pleegkind wanneer

hij/zij het gezin moet verlaten?”

Twee jongeren hebben het moeilijk met het afscheid vooral wanneer ze een goede band

met het pleegkind hadden opgebouwd. Gewoontes die tussen hen waren ontstaan vallen

weg en er komt leegte in de plaats. Nog twee andere respondenten zien de

pleegkinderen meestal als zusjes en dus valt het hen zwaar als die het huis moet

verlaten. De bestemming die het kind krijgt is meebepalend voor het gevoel dat ze

hebben bij het afscheid. Wanneer de kinderen naar huis mogen kunnen ze beter met het

afscheid om dan wanneer ze naar een instelling moeten omdat ze vinden dat ze daar niet

voldoende liefde krijgen. Een laatste jongere denkt dat ze het pleegkind niet zo erg zal

missen omdat ze er geen goede band mee heeft.

Page 56: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

46

Vraag 18: ”Krijg je nog informatie over het pleegkind wanneer hij/zij jullie

gezin heeft verlaten? Heb je hier nood aan?”

Vier jongeren vertellen dat ze weinig tot geen informatie krijgen over het pleegkind na

zijn vertrek. Drie vinden dit niet zo erg maar één heeft er echter wel behoefte aan.

Wanneer ze toch iets willen te weten komen moeten ze er meestal zelf naar vragen bij de

pleegzorgdienst. Eén iemand houdt contact via facebook als ze meer wilt weten. Een

vijfde respondent heeft nog niet in die situatie gezeten maar denkt slechts in beperkte

mate nood te hebben aan informatie achteraf.

Vraag 19: “Wat heeft je geholpen of wat kan je helpen het vertrek van het

pleegkind goed te verwerken?”

Iedereen antwoordt verschillend op deze vraag hetgeen aantoont dat de manier van

omgaan met het vertrek zeer divers en individueel is. Eén van de respondenten houdt

altijd afstand en hecht zich niet aan de kinderen wat het afscheid minder lastig maakt.

Een volgende heeft geen goede band met het pleegkind en denkt dat ze geen moeite zal

hebben bij het vertrek. Een andere is geholpen wanneer ze voldoende tijd heeft om

afscheid te nemen. Nog iemand verwerkt het gemakkelijker wanneer ze informatie krijgt

over het pleegkind na zijn vertrek. Een laatste respondent praat erover met haar ouders

en neemt de tijd om voor zichzelf alles op een rijtje te zetten.

(Afsluiter)

Vraag 20: “Heb je nog tips voor ouders hoe ze hun eigen kinderen beter kunnen

betrekken in het proces?”

Meerdere jongeren vinden het belangrijk om af en toe alleen te kunnen zijn met hun

ouders. Dit kan onder andere wanneer de pleegkinderen vroeger gaan slapen. Twee

respondenten geven aan dat ze het goed vinden dat iedereen gelijk behandeld wordt.

Een andere benadrukt het belang dat ouders in de verschillende stadia van het

pleegzorggebeuren met hun kinderen over hun gevoelens praten. Tenslotte is er iemand

die niet beter wil betrokken worden bij het proces, zij houdt liever afstand.

3.2.2 Samenvatting

De vijf respondenten zijn allemaal meisjes (waaronder twee zussen) en hebben een

leeftijd tussen 15 –en 17 jaar. Ieder leeft in een gezin met twee tot vier eigen kinderen.

Vier gezinnen vangen zowel voor korte –als voor lange duur kinderen op, slechts één

enkel voor lange duur. De pleeggezinnen zijn al meerdere jaren actief in de pleegzorg

gaande van zes tot twintig jaar.

Page 57: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

47

Bij aankomst van het pleegkind ervaren de jongeren verschillende gevoelens, zoals:

nieuwsgierig, trots, blij. Het ene kind zoekt toenadering terwijl het andere kind meer een

afwachtende houding aanneemt.

De meerderheid van de kinderen werd betrokken bij de beslissing om pleegkinderen in

huis te nemen en vinden het goed zoals het verlopen is. Enkel mocht er soms nog wat

meer informatie gegeven worden en meer gepraat worden over de impact van de komst

van een pleegkind.

De jongeren werden hiervoor op verschillende manieren voorbereid. Ze kregen informatie

en hadden gesprekken met hun ouders. Sommigen gingen op bezoek bij het kind.

Anderen hielpen mee de kamer klaarzetten. Bij crisisopvang is het echter niet altijd

mogelijk om voorbereid te worden. In het algemeen waren ze tevreden over de

voorbereiding, alhoewel voor sommigen een beetje meer informatie welkom zou geweest

zijn.

Na verloop van tijd veranderen bij de meeste respondenten de gevoelens ten opzichte

van het pleegkind. Sommigen zien ze nu als een echte broer of zus, anderen nemen

afstand en één iemand is minder enthousiast omwille van de minder goede band met het

pleegkind.

Alle jongeren geven aan dat hun ouders tijd maken om te praten over het

pleegzorggebeuren. Niet iedereen begint echter uit eigen initiatief over zijn

bekommernissen te praten. Geen enkel kind wordt echt geraadpleegd voor de

verslaggeving naar de pleegzorgorganisatie. De meeste vinden dit niet zo erg. Ze worden

wel op de hoogte gehouden van belangrijke informatie met betrekking tot het pleegkind.

Over het algemeen zijn ze tevreden over de manier waarop ze betrokken worden bij het

pleegzorggebeuren.

Bij het vertrek van het pleegkind verschillen de gevoelens naargelang de band die ze

ermee hadden en de bestemming die het pleegkind krijgt. Twee kinderen hebben het er

niet zo lastig mee omdat ze altijd afstand hebben gehouden of geen goede band hadden

met het pleegkind. Na het vertrek ontvangen de meeste weinig tot geen informatie meer

over het pleegkind, slechts één iemand heeft hier behoefte aan. Het afscheid wordt

minder zwaar wanneer ze voldoende tijd hebben om afscheid te nemen, er met hun

ouders over kunnen praten en wanneer ze weten dat het kind in een goede thuis terecht

komt.

De jongeren gaven nog een aantal tips voor ouders. Ze vinden het belangrijk om met

hen af en toe quality-time door te brengen. Ze voelen ook de noodzaak om te praten

Page 58: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

48

over hun gevoelens doorheen de verschillende stadia van de pleegzorg. Een aantal vindt

het goed dat iedereen in het gezin gelijk behandeld wordt.

Tot slot kan ik uit de interviews afleiden dat de meeste jongeren uit dit onderzoek over

het algemeen tevreden zijn met de manier waarop ze betrokken worden in het

pleegzorgproces. Meer informatie is de meest voorkomende tip naar ouders toe. Hoewel

er in de meeste gezinnen de mogelijkheid is om te praten maakt niet elk kind daar

gebruik van. Het blijft dus belangrijk voor ouders om alert te zijn voor signalen die erop

wijzen dat je kind met iets zit.

3.3 Handvaten voor pleegouders

Als afsluiter kom ik tot een integratie van de kennis verkregen via het

literatuuronderzoek en het kwalitatief interview. In dit subhoofdstuk worden tips gegeven

aan de pleegouders om eigen kinderen beter te betrekken en te ondersteunen bij het

hele pleegzorggebeuren. De bevindingen over de invloed van de pleegzorgsituatie op de

eigen kinderen (besproken in hoofdstuk 2.1 en 2.2) kunnen als een belangrijke motivator

fungeren om deze tips in praktijk om te zetten. Bovendien is het welbevinden van de

eigen kinderen een belangrijke factor voor het voortbestaan van een pleeggezin en dit

kan bevorderd worden door ze (nog) beter te betrekken.

Eerst zal ik de tips die ik verzameld heb uit de geraadpleegde literatuur voor het

schrijven van hoofdstuk twee groeperen. Daarenboven geef ik een aantal adviezen die ik

er zelf heb uit afgeleid (cursieve tekst). Vervolgens ga ik aan de slag met de tips die

voortkomen uit de interviews die ik heb afgenomen. Deze laatste zal ik dan vergelijken

deze verkregen uit de literatuur.

De handvaten zijn een inspiratiebron en maken pleegouders nog meer bewust van het

belang om hun eigen kinderen voldoende te betrekken. Het spreekt voor zich dat de tips

aangepast kunnen worden aan de leeftijd van het kind. Bovendien is elk kind anders en

heeft elk kind andere behoeften, dus zal niet elke tip voor ieder kind toepasselijk zijn.

3.3.1 Tips uit de literatuur

- Kinderen verdienen erkenning en beloning voor de bijdrage die ze leveren aan

het pleeggezin en de verantwoordelijkheid die ze opnemen ten opzichte van het

pleegkind (Höjer, 2007).

- Pleegzorg heeft invloed op iedereen in het gezin, dus het is aan te raden iedereen

te betrekken bij de voorbereiding op de samenstelling van het pleeggezin

Page 59: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

49

(Martin, 1993). Zo kunnen eigen kinderen betrokken worden bij de beslissing over

welk kind het gezin zal ontvangen.

- Sommige onderzoeken vermelden dat de leeftijd van het pleegkind belangrijk

is, de richtlijnen hierover zijn echter niet eensgezind. De mening van je kinderen

vragen over de leeftijd en het geslacht van het pleegkind is een mogelijkheid om

ze te betrekken.

- De kinderen moeten zoveel mogelijk informatie krijgen over de pleegkinderen.

Dit is volgens Martin (1993) nodig opdat ze zich zouden kunnen voorbereiden op

de komst ervan maar ook om ze te beschermen. Sommige pleegkinderen zouden

namelijk delicate informatie kunnen onthullen waarvan de eigen kinderen nog niet

op de hoogte waren. Wanneer ze de informatie vooraf van hun ouders krijgen

kunnen ze beter anticiperen en op een ‘adequate’ manier reageren.

- Open, duidelijke en directe discussies tussen ouders en eigen kinderen is een

belangrijke protectieve factor (Martin, 1993).

- Het kan een hulpmiddel zijn om te overleggen naar welk gezinsmodel (zie 2.1.5)

men wil streven, onenigheid en ambivalentie hierover kan immers voor stress

zorgen (Heidbuurt, 2004).

- De mogelijkheid om betrokken te worden bij het nemen van beslissingen

is belangrijk, zo voelen ze zich gewaardeerd en zijn ze fier een bijdrage te kunnen

leveren in het pleeggezin (Spears & Cross, 2003).

- Open en eerlijke communicatie met de kinderen helpt hen meer inzicht te

krijgen in het nut van pleegzorg en de redenen waarom hun ouders daarvoor

gekozen hebben (Younes & Harp, 2007). Het is belangrijk hen de mogelijkheid te

geven om te praten over hun zorgen, frustraties en moeilijkheden. Een eerlijke en

open communicatie brengt duidelijkheid en rust in de familie, bekommernissen

worden uitgewisseld zonder dat iemand veroordeeld wordt (Sutton & Stack,

2013).

- Wanneer je kind iets vertelt luister dan aandachtig en neem hen serieus,

sommige kinderen hebben immers het gevoel dat hun problemen geminimaliseerd

worden.

- Soms wordt van de eigen kinderen verwacht dat ze een goed voorbeeld stellen en

‘perfect moeten zijn’ (Younes & Harp, 2007). Leg de druk en de verwachtingen

op je eigen kinderen niet te hoog, het is niet nodig om een modelgezin te zijn.

- Het is belangrijk de noden van je eigen kinderen en pleegkinderen in balans te

houden.

- Door de komst van pleegkinderen hebben de eigen kinderen vaak minder privacy

(Younes & Harp, 2007). Sommigen hebben nood aan een eigen plekje waar hun

privacy gerespecteerd wordt.

Page 60: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

50

- Sommige kinderen hebben er nood aan dat hun ouders hun liefde voor hen af en

toe bevestigen (Younes & Harp, 2007).

- Breng af en toe quality-time door met je eigen kinderen, zo toon je aan dat ze

niet minder belangrijk zijn (Younes & Harp, 2007).

- Het kan een meerwaarde zijn om je kind te laten deelnemen aan bijeenkomsten

of praatgroepen voor eigen kinderen van pleegouders (Martin, 1993). Zo krijgen

ze de mogelijkheid om op een constructieve manier over hun moeilijkheden te

discussiëren.

- Een vertrouwenspersoon of buddy uit een ander pleeggezin of buiten de familie

kan helpen om eens te ventileren en raad te vragen als ze liever eens met iemand

buiten het gezin praten.

- Gebruik de periode van rust tussen de plaatsingen in voor quality-time met het

gezin, het geeft de kinderen even tijd terug tot zichzelf te komen (Sutton & Stack,

2013).

3.3.2 Tips uit de kwalitatieve interviews

- Eigen kinderen worden graag betrokken bij de beslissing over het al dan niet

in huis halen van pleegkinderen. Ze stellen het op prijs als je hun mening vraagt.

Wanneer ze geen pleegkind willen kan het nuttig zijn na te gaan wat de reden

hiervoor is, daar kan dan rekening mee gehouden worden. Inspraak over het

geslacht en de leeftijd van een pleegkind kan helpen de komst ervan beter te

aanvaarden. Voor sommige kinderen is het echter een evidentie dat er een

pleegkind bijkomt omdat ze niet anders gewoon zijn.

- Meer informatie over de duur van het verblijf van het pleegkind en

achtergrondinformatie kan helpen voor een betere voorbereiding. Geef hen alle

informatie die je kan geven. Vertel ook over de mogelijke gevolgen van de komst

van een pleegkind, het is immers niet altijd even gemakkelijk. Naast de positieve

momenten kan de komst van pleegkinderen ook moeilijkheden en conflicten

meebrengen.

- Door met je eigen kinderen op bezoek te gaan bij het pleegkind kunnen ze reeds

kennismaken en is het ijs gebroken. Ze krijgen een beter beeld van wie er in huis

komt. Niet elk kind heeft hier echter behoefte aan.

- Een mogelijkheid om je kinderen te betrekken bij de voorbereiding en de

aankomst van het pleegkind is je kind de rondleiding van het huis te laten doen

en hun kamer te tonen/laten klaarzetten. Ook samen inkopen doen voor het

pleegkind net voor aankomst kan de toenadering vergemakkelijken.

Page 61: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

51

- Een gemeenschappelijke agenda met daarin de planning van elk gezinslid en

pleegkind kan helpen het overzicht te bewaren, ook voor je kinderen.

- Sommige eigen kinderen willen zich niet hechten aan het pleegkind, zij houden

liever afstand. Dat maakt het onvermijdelijke afscheid achteraf minder lastig.

Andere kinderen hebben dan weer tijd nodig om aan de pleegkinderen te wennen

maar zien ze na verloop van tijd als een eigen broer of zus.

- Ouders moeten tijd maken om samen te zitten met hun kinderen (en het

pleegkind) bij conflicten en moeilijkheden. Directe en open communicatie is

belangrijk. Niet elk kind vindt het even gemakkelijk om zelf de eerste stap te

zetten om over zijn problemen te praten. Wees alert voor signalen en moedig je

kind aan open te communiceren.

- Probeer voldoende met je eigen kinderen te praten over hun gevoelens bij de

verschillende stadia van het pleegzorgproces.

- De eigen kinderen hebben soms nood aan privacy gezien die door de komst van

pleegkinderen sterk afneemt. Een eigen kamer is ideaal. Wanneer dit niet gaat

kan je bijvoorbeeld afspreken dat wanneer het eventjes te veel wordt ze er even

tussenuit kunnen door bijvoorbeeld een nachtje bij de grootouders te gaan

slapen.

- Quality-time is iets waar de eigen kinderen belang aan hechten en nood aan

hebben. Ze doen graag eens iets alleen met het kerngezin of hun ouders zonder

de pleegkinderen. Zeker wanneer ze niet zo’n goede band hebben met het

pleegkind kunnen ze wel eens een time-out gebruiken. Sommige kinderen vinden

het leuk als de pleegkinderen wat vroeger in bed liggen, dan hebben ze nog wat

tijd om alleen met hun ouders te zijn.

- Sommige kinderen vinden het goed dat iedereen gelijk behandeld wordt in het

gezin.

- Kinderen worden graag op de hoogte gehouden over belangrijke informatie

met betrekking tot het pleegkind.

- Kinderen worden meestal niet betrokken bij de verslaggeving naar de

pleegzorgorganisatie toe. De meeste kinderen vinden dit niet erg, maar sommigen

zouden het wel een meerwaarde vinden als ze betrokken worden.

- Het helpt als de kinderen een tijdje op voorhand weten wanneer het pleegkind

zal vertrekken. Zo kunnen ze geleidelijk aan afstand nemen en het afscheid

voorbereiden. Sommige hebben er minder last van wanneer ze weten dat het

pleegkind terug naar een goede thuis kan.

- Sommige kinderen hebben nood aan meer informatie na het vertrek van het

pleegkind. Andere kinderen vinden dat dan weer niet nodig.

Page 62: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

52

3.3.3 Vergelijking literatuur en praktijk

Als je de tips verzameld uit de interviews en uit de literatuur naast elkaar legt merk je

zekere gelijkenissen. Volgende onderwerpen komen zowel in de literatuur als in de

interviews aan bod: het betrekken van de eigen kinderen bij de voorbereiding, quality-

time, belang van de leeftijd van het pleegkind, de nood aan informatie bij aankomst en

na vertrek, open communicatie, privacy en inspraak bij beslissingen.

Een belangrijk verschil is dat de tips verworven uit de interviews meer genuanceerd zijn,

waardoor duidelijk te zien is dat elk kind anders is en niet iedereen dezelfde behoeften

heeft. Daarnaast zijn de tips van de jongeren meer geconcretiseerd en praktischer dan in

de literatuur.

Er zijn echter ook een aantal tips die in de literatuur worden vermeld maar die niet door

de jongeren worden aangegeven en omgekeerd.

Als eerste bekijken we de tips die voorkomen in de literatuur maar niet in de interviews.

Deze hebben betrekking op de volgende thema’s: liefde bevestigen voor de eigen

kinderen, erkenning en beloning voor hun inspanningen, de druk en verwachtingen op de

eigen kinderen niet te hoog leggen, noden van de pleegkinderen en eigen kinderen in

balans houden, een praatgroep of buddy voor de eigen kinderen en een periode van rust

tussen de verschillende plaatsingen. Het lijkt hier voornamelijk om tips te gaan die het

belang van erkenning voor de eigen kinderen benadrukken en vragen rekening te houden

met hun draagkracht en noden.

Daarnaast zijn er in de interviews een aantal praktische, specifiekere tips gegeven die ik

niet in de literatuur heb teruggevonden. Deze hebben betrekking op: bezoeken van het

pleegkind voor aankomst, de eigen kinderen een rondleiding laten geven, aanleggen van

een gemeenschappelijke agenda, betrekken bij verslaggeving naar de

pleegzorgorganisatie toe en voldoende tijd hebben om afscheid te nemen.

We kunnen stellen dat de literatuur en de praktijk elkaar aanvullen. De geïnterviewde

adolescenten vullen de tips uit de literatuur op een praktische en genuanceerde manier

aan. De literatuur benadrukt dan weer iets meer het belang van de erkenning, de noden

en de draagkracht van de eigen kinderen. Tot slot is het belangrijk te onthouden dat elk

kind anders is en andere behoeften heeft en dat niet elke tip voor ieder kind effectief zal

zijn. Het is aan de ouders om te kiezen uit het aangeboden gamma.

Page 63: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

53

4. ALGEMEEN BESLUIT

Het aantal pleeggezinnen neemt nog altijd toe de laatste jaren. Gezinnen die tot

pleegzorg overgaan hebben meestal al een lange weg van bezinning achter de rug. Ze

hebben een zicht op welke taken en problemen hen te wachten staat en proberen zich er

op voor te bereiden. Bovendien is 85% van de pleegzorgers ouder dan 40 jaar, dit zijn

mensen met levenservaring. Toch heeft pleegzorg een impact op het gezin en verloopt

het proces meestal niet zonder obstakels. In 43% van de pleeggezinnen zijn er ook eigen

kinderen aanwezig waarmee rekening moet gehouden worden.

Literatuurstudies over de eigen kinderen van pleegouders wijzen op verschillende

valkuilen die we min of meer onder één noemer kunnen samenvatten. Namelijk, geef de

eigen kinderen de gelegenheid om hun zeg te hebben in het pleegzorggebeuren en

schenk ze voldoende aandacht. Het welbevinden van de kinderen van oorsprong is een

belangrijk criterium voor het voortzetten van pleegzorg. Bovendien is de adolescentiefase

een overgangsperiode waarin de eigen kinderen fragieler zijn. Ondanks de drang naar

vrijheid en zelfstandigheid blijven ze nood hebben aan structuur en de beschikbaarheid

van hun ouders.

Ouders kunnen voor ondersteuning terecht bij de erkende provinciale diensten voor

pleegzorg. 73% van de looptijd van de pleegzorgsituatie is groter dan één jaar, de

meeste gezinnen nemen dus al jaren de zorg op zich. Dit wijst erop dat de

zelfredzaamheid van de gezinnen zeker niet tekort schiet. Dit blijkt ook uit het aantal

interviews die ik afgenomen heb.

Dit neemt niet weg dat extra tips nog altijd welkom zijn. In dit eindwerk heb ik dan ook

getracht tips te verzamelen om de betrokkenheid en de beleving van het

pleegzorggebeuren voor de eigen kinderen te optimaliseren.

Ideaal zou zijn dat deze studie op grotere schaal wordt verder gezet om te komen tot

meer betrouwbare en valide resultaten die dan veralgemeend kunnen worden. Een

nuttige en concrete afronding van dit onderzoek zou dan kunnen zijn dat de bekomen

handvaten gebundeld worden in een brochure die de ouders via het pleegzorgbureau ter

beschikking wordt gesteld.

Tot slot heb ik in 3.1.5 naar aanleiding van moeilijkheden bij bepaalde vragen een

andere onderzoeksmethode gesuggereerd om tot een groter aantal handvaten te komen.

Namelijk, het samenstellen van een discussiegroep waarin de jongeren van gedachten

wisselen over de verschillende stappen van het pleegzorgproces (voorbereiding,

Page 64: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

54

aankomst, tussenperiode, vertrek). De hieruit volgende discussie kan tot directe tips

leiden die bij het interview niet boven water zijn gekomen.

Page 65: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

55

LITERATUURLIJST

Afdeling Dataverzameling en Analyse. (2002). Handleiding voor interviewers: het face-to-

face interview. Leuven: K.U. Leuven.

Agentschap Jongerenwelzijn. (2013a). Jeugdhulp: pleegzorg. Geraadpleegd op 21

december 2013 via

http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/jeugdhulp/pleegzorg/

Agentschap Jongerenwelzijn. (2013b). Over ons. Geraadpleegd op 27 december 2013 via

http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/over-ons/

Agentschap Jongerenwelzijn. (2013c). Regelgeving: typemodules pleegzorg.

Geraadpleegd op 29 december 2013 via

https://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/assets/docs/ons/regelgeving/typemod

ules-pleegzorg.pdf

Baarda, B. D., & de Goede, M. M. (1995). Basisboek Methoden en Technieken. Houten:

Stenfert Kroese.

Billiet, J. (1995). Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek: ontwerp en

dataverzameling. Leuven: Acco.

Billiet, J., & Waege, H. (2012). Een samenleving onderzocht: methoden voor sociaal-

wetenschappelijk onderzoek. Berchem: De Boeck.

Bral, L. (2012). Registreren en rapporteren [cursus]. Brussel: Hogeschool-Universiteit

Brussel.

Bronselaer, J., Vandezande, V., & Verreth, K. (2012). Vlaamse pleegzorgers in beeld:

profielschets, kwaliteit van dienstverlening en duurzaam pleegzorgerschap.

Geraadpleegd op 22 december 2013 via http://www.kbs-frb.be/uploadedfiles/kbs-

frb/05)_pictures,_documents_and_external_sites/09)_publications/pub_2011_302

4_pleegzorgers.pdf

De Schampheleire, W., & Van Looveren, I. (1995). De techniek van de enquête: een

inleiding. Leuven: Acco.

Dijkstra, W., & Smit, J. H. (1999). Onderzoek met vragenlijsten: een praktische

handleiding. Amsterdam: VU uitgeverij.

Heidbuurt, J. (2004). All in the family home: the biological children of parents who foster.

Foster Family-based Treatment Associantion's 18th Annual Conference on

Treatment Foster care (Nashville, TN), 1-11. Opgehaald van

http://www.ffta.org/research_outcomes/abstracts18_heidbuurt.pdf

Page 66: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

56

Höjer, I. (2007). Sons and daughters of foster carers and the impact of fostering on their

everyday life. Child and Family Social Work, 12(1), 73-83. doi:10.1111/j.1365-

2206.2006.00447.x

Höjer, I., & Nordenfors, M. (2004). Living with foster siblings - what impact has fostering

on the biological children of foster carers? In H. G. Erikson, & T. Tjelflaat (Eds.),

Residential Care: Horizons for the New Century (pp. 99-118). Aldershot: Ashgate.

Martin, G. (1993). Foster care: the protection and training of carers' children. Child

Abuse Review, 2(1), 15-22. doi:10.1002/car.2380020105

Meurs, P. (2012). Ontwikkelingspsychologie [cursus]. Brussel: Hogeschool-Universiteit

Brussel.

Meurs, P. (2013). Ontwikkelingspsychopathologie en ouderbegeleiding [cursus]. Brussel:

Hogeschool-Universiteit Brussel.

Naessens, K. (2008-2009). Methoden van onderzoek [curus]. Kortrijk: Vives.

Philipsen, H., & Vernooy-Dassen, M. (2004). Kwalitatief onderzoek: nuttig, onmisbaar en

uitdagend. Huisarts en Wetenschap, 47(10), 288-292. doi:10.1007/BF03083760

Pleegzorg Vlaanderen. (2012). Pleegzorg in cijfers: registratierapport 2011. Geraadpleeg

op 22 december 2013 via

http://www.pleegzorgvlaanderen.be/files/pages/files/Registratierapport_2011.pdf

Pleegzorg Vlaanderen. (2013). Pleegzorg uitgelegd: voor wie. Geraadpleeg op 21

december 2013 via http://www.pleegzorgvlaanderen.be/over-pleegzorg/wat-is-

pleegzorg/voor-wie

Right marktonderzoek. (2014). Methoden onderzoek: kwalitatief onderzoek.

Geraadpleegd op 23 mei 2014 via http://www.rightmarktonderzoek.nl/

Schryvers, K., De Wachter, E., Stevens, H., Jans, V., Godderis-T'Jonck, D., De Vits, M., &

Dehaene, T. (2012a). Voorstel van decreet houdende de organisatie van

pleegzorg. Geraadpleegd op 27 december 2013 via

http://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2011-2012/g1597-1.pdf

Schryvers, K., De Wachter, E., Stevens, H., Jans, V., Godderis-T'Jonck, D., De Vits, M., &

Dehaene, T. (2012b). Voorstel van decreet houdende de organisatie van

pleegzorg: tekst aangenomen door plenaire vergadering. Geraadpleegd op 21

december 2013 via

https://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/assets/docs/ons/regelgeving/decreet_

pleegzorg.pdf

Page 67: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

57

Spears, W., & Cross, M. (2003). How do 'children who foster' perceive fostering?

Adoption & Fostering, 27(4), 38-45. doi:10.1177/030857590302700406

Sutton, L., & Stack, N. (2013). Hearing quiet voices: biological children's experiences of

fostering. The British Journal of Social Work, 43(3), 596-612.

doi:10.1093/bjsw/bcr186

Twigg, R., & Swan, T. (2007). Inside the foster family: what research tells us about the

experience of foster carers' children. Adoption and Fostering, 31(4), 49-61.

doi:10.1177/030857590703100407

Van den Broeck, S. (2013). Dossier pleegzorg anno 2014. Geraadpleegd op 21 december

2013 via http://www.weliswaar.be/modulefiles/magazines/114-

pleegzorg/pdfs/dossier-pleegzorg-anno-2014.pdf

Van den Bruel, B. (2012). Naar een nieuw Vlaams intersectoraal decreet pleegzorg. In J.

Vanderfaeillie, F. Van Holen, & F. Vanschoonlandt (red.) (Eds.), Op weg met

pleegzorg: kansen en risico's (pp. 43-63). Leuven: Acco.

Van den hove, E. (2012). Hoorzitting van 26 oktober 2011-uiteenzetting door de heer

Eddy Van den hove, stafmedewerker Bijzondere Jeugdbijstand en

Gezinsondersteuning van het Vlaams Welzijnsverbond. In K. Schryvers, T.

Dehaene, & V. Jans, Conceptnota voor nieuwe regelgeving over pleegzorg in

Vlaanderen: hoorzittingen (pp. 16-20). Opgehaald van

http://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2010-2011/g1192-3.pdf

Vlaams Parlement. (2013). Ontwerp van decreet betreffende de integrale jeugdhulp:

tekst aangenomen door de plenaire vergadering. Consulté le januari 22, 2014, sur

Jongerenwelzijn:

https://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/assets/docs/ons/regelgeving/ontwerp

decreet_integrale-jeugdhulp.pdf

Younes, M. N., & Harp, M. (2007). Addressing the impact of foster care on biological

children and their families. Child Welfare, 86(4), 21-40. Opgehaald van

https://hubrussel.stuiterproxy.associatie.kuleuven.be/ehost/pdfviewer/,DanaInfo

=web.b.ebscohost.com+pdfviewer?sid=4bb7fe10-8eb9-412e-a1ee-

91d42610a071%40sessionmgr112&vid=2&hid=126

Page 68: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

58

BIJLAGEN

Bijlage 1 Brief gericht aan pleegouders en kinderen

Bijlage 2 Blanco interview

Bijlage 3 Interview I

Bijlage 4 Interview II

Bijlage 5 Interview III

Bijlage 6 Interview IV

Bijlage 7 Interview V

Page 69: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

BIJLAGE 1: brief gericht aan pleegouders en kinderen

Geachte pleegouder(s) en kinderen,

Ik ben een laatstejaarsstudent en studeer gezinswetenschappen aan de Hogeschool-

Universiteit Brussel. Ter afronding van mijn studie schrijf ik een eindwerk over de

kinderen van oorsprong van pleegouders. Dit omdat ik zelf heel erg geïnteresseerd

ben om in de toekomst pleegouder te worden en omdat het een doelgroep is waar nog

heel weinig onderzoek is naar gedaan.

Zelf wil ik onderzoeken hoe de eigen kinderen van pleegouders de pleegzorgsituatie

beleven en hoe ze beter betrokken kunnen worden in het pleegzorgproces. Door dit te

onderzoeken wil ik komen tot handvaten voor ouders om de eigen kinderen beter te

kunnen betrekken bij pleegzorg.

Voor mijn onderzoek ben ik op zoek naar eigen kinderen van pleegouders die in het

middelbaar onderwijs zitten. Enkel van de eigen kinderen zou een eenmalig

interview worden afgenomen, de andere familieleden of pleegkinderen worden niet

bevraagd. Een belangrijk detail is dat het moet gaan om bestandspleegzorg, wat wil

zeggen dat het pleegkind of de pleeggast in een pleeggezin niet bestaat uit familie of

personen uit het sociale netwerk.

Deze gegevens zullen bovendien volledig anoniem verwerkt worden, enkel ik zal op de

hoogte zijn van de persoonlijke gegevens. Wanneer mijn onderzoek is afgerond breng ik

jullie op de hoogte van de resultaten.

Ik ben dus op zoek naar kinderen van oorsprong uit pleeggezinnen van 12 tot 18 jaar die

graag tijd willen maken voor een kort gesprek. Dit interview zal afgenomen worden in de

periode juni-juli 2014.

Indien jullie willen meewerken zou ik willen vragen contact op te nemen. Dit bij

voorkeur via e-mail [email protected], dan neem ik zo snel mogelijk contact

met jullie op om een afspraak te maken voor het interview. Ik zou willen vragen reeds

jullie naam, adres en telefoonnummer te vermelden.

Alvast bedankt!

Met vriendelijke groet,

Sanne Keppens

Bachelor in de Gezinswetenschappen

GSM: 0477/44.85.73

E-mai: [email protected] of [email protected]

Page 70: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

BIJLAGE 2: blanco interview

Interview nr. …

Introductie:

“Eerst en vooral wil ik je bedanken voor de tijd die je heb vrijgemaakt om mij te helpen

bij mijn eindwerk. Zoals je waarschijnlijk gelezen hebt in de brief wil ik graag een aantal

vragen stellen over jouw beleving over pleegzorg en de mate waarin jij hierbij betrokken

wordt. Daarnaast zal ik een paar vragen stellen over hoe je ouders je beter kunnen

betrekken en ondersteunen. Ik wil graag je toestemming vragen voor het opnemen van

het gesprek, de opname zal gewist worden zodra ik ze heb uitgeschreven. Voor we

beginnen wil ik ook nog eens benadrukken dat alles anoniem zal worden verwerkt, enkel

ik zal weten dat jij dit interview hebt gegeven.”

Instructie:

“Ik wil dat je de vragen zo oprecht en volledig mogelijk beantwoord, er zijn geen juiste of

foute antwoorden elk antwoord is waardevol voor mijn onderzoek. Probeer het eerste wat

in je opkomt te beschrijven en van daaruit kan je verder nadenken. Wees niet bang om

meer uitleg te vragen of mij de vraag te laten herhalen. Het interview zal ongeveer een

half uurtje duren. Is alles duidelijk? Heb je nog vragen voordat we starten?”

Vragen

Algemeen:

1. Hoe oud ben jij?

2. Hoeveel eigen kinderen zijn er in uw gezin (jezelf meegeteld)?

3. Hoeveel pleegkinderen heeft uw gezin reeds opgevangen?

4. Hoe lang was het langste verblijf van een pleegkind in uw gezin?

5. Hoe lang was het kortste verblijf van een pleegkind in uw gezin?

6. Hoe lang vormen jullie al een pleeggezin?

Specifiek:

(beginperiode/ aankomst pleegkind)

7. Welke gevoelens heb je ten opzichte van het pleegkind de eerste weken na

aankomst?

8. Hoe werd jij betrokken bij de beslissing om een pleegkind in huis te nemen?

9. Wat kan er volgens jou beter, heb je tips voor je ouders?

10. Hoe werd je voorbereid op de komst van het pleegkind?

11. Wat kan beter bij deze voorbereiding?

Page 71: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

(middenperiode)

12. Welke gevoelens heb je na verloop van tijd ten opzichte van het pleegkind,

wanneer je min of meer gewend geraakt aan de situatie?

13. Hebben jouw ouders tijd gemaakt om over jouw gevoelens, moeilijkheden,

conflicten,… in verband met de pleegzorgsituatie te praten? Zo ja, hoe doen ze

dat?

14. Word je betrokken wanneer er verslag moet uitgebracht worden aan de

pleegzorgorganisatie? Zo ja, hoe? Zo nee, wat vind je hiervan?

15. Word je op de hoogte gehouden van belangrijke informatie over het pleegkind?

16. Hoe kunnen je ouders je beter betrekken tijdens deze fase?

(vertrek pleegkind)

17. Welke gevoelens heb je ten opzichte van het pleegkind wanneer hij/zij het gezin

moet verlaten?

18. Krijg je nog informatie over het pleegkind wanneer hij/zij jullie gezin heeft

verlaten? Heb je hier nood aan?

19. Wat heeft je geholpen of wat kan je helpen het vertrek van het pleegkind goed te

verwerken?

(afsluiter)

20. Heb je nog tips voor ouders hoe ze hun eigen kinderen beter kunnen betrekken in

het proces?

Afronding:

“We zijn aan het einde van het interview gekomen, hopelijk viel het wat mee. Als je

bepaalde opmerkingen of feedback hebt over het interview mag je deze zeker geven.

Verder zal ik je, als je dit wenst, de resultaten van mijn eindwerk doorsturen wanneer

het af is. Alleszins heel erg bedankt voor de moeite.”

Page 72: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

Bijlage 3: interview I

1. Hoe oud ben jij?

“17 jaar”

2. Hoeveel eigen kinderen zijn er in uw gezin (jezelf meegeteld)?

“vier”

3. Hoeveel pleegkinderen heeft uw gezin reeds opgevangen?

“Zeker meer dan 15.”

4. Hoe lang was het langste verblijf van een pleegkind in uw gezin?

“Vier jaar. Dit pleegkind is nu zes jaar en zal nog twaalf jaar bij ons verblijven normaal

gezien (tot zijn 18 jaar).”

5. Hoe lang was het kortste verblijf van een pleegkind in uw gezin?

“2 à 3 maand (het is meestal crisisopvang)”

6. Hoe lang vormen jullie al een pleeggezin?

“Een 20-tal jaar”

7. Welke gevoelens heb je ten opzichte van het pleegkind de eerste weken na

aankomst?

“Ik voel daar niet veel bij. Ik ben gewoon vriendelijk tegen elk pleegkind, heel soms lukt

dit niet. Voor mij is het een gewoonte, ik heb nooit anders geweten en eentje meer of

minder maakt mij niet zo veel uit. Ik hecht mij niet aan de pleegkinderen omdat ik weet

dat ze toch weggaan en je er daarna niets meer van hoort.”

8. Hoe werd jij betrokken bij de beslissing om een pleegkind in huis te nemen?

“Niet. Ik heb nooit anders geweten, het wordt gemeld maar ik heb er niets in te zeggen.

Ik vind dit niet erg, voor mij is de komst van een pleegkind de normaalste zaak van de

wereld. Ik ben er in opgegroeid, pleegkinderen zijn al aanwezig sinds mijn geboorte.”

9. Wat kan er volgens jou beter, heb je tips voor je ouders?

“Het is goed zoals het is, ik wil niet super betrokken worden. Ik ben daar in betrokken, in

die zin dat ik meestal de kamer toon aan de kinderen en mijn ouders mij voorstellen.”

Page 73: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

10. Hoe werd je voorbereid op de komst van het pleegkind?

“Meestal weten we een week op voorhand dat er een pleegkind komt, aangezien wij

crisisopvang bieden maar soms weten we het slechts een half uur op voorhand. Het is

dus niet echt mogelijk om voor te bereiden. Meestal weet ik enkel het geslacht en soms

de leeftijd.”

11. Wat kan beter bij deze voorbereiding?

“Het is niet echt mogelijk beter voorbereid te worden aangezien we het meestal maar

laat weten als er iemand komt. Meestal zijn het ook oudere kinderen vanaf 14 jaar, die

kan je niet echt meer opvoeden dus moet je er niet echt op voorbereid zijn. Als je weet

wie er komt is het goed, dan kan je de kamer klaarzetten.”

12. Welke gevoelens heb je ten opzichte van het pleegkind na verloop van tijd,

wanneer je min of meer gewend bent aan de situatie?

“Niet zo veel. Ik ben daar altijd vriendelijk tegen (meestal), maar heel soms gaat dat

niet. Ik betrek ze bij het gezin maar bij crisisopvang is dat niet altijd evident soms zijn ze

veel weg. Ik trek het mij niet echt aan, ik hou afstand. Nu zit er bijvoorbeeld een meisje

van mijn leeftijd, ze is niet zo veel thuis. We praten wel veel en als ik iets met haar doe

is het leuk zoals met een vriendin, gewone vrienden zie je namelijk ook niet elke dag.”

13. Hebben jouw ouders tijd om over jouw gevoelens, moeilijkheden,

conflicten,… in verband met de pleegzorgsituatie te praten? Zo ja, hoe doen ze

dat?

“Nu meer dan vroeger, het was toen heel druk. Met vier kleine kinderen is het moeilijk

om tijd te vinden om te luisteren. Er zijn al een paar keer problemen geweest tussen mij

en een pleegkind, vooral als ik aan het puberen was. Als er een probleem is of

misverstanden zijn dan roept mama het pleegkind en mij samen om onder begeleiding

van mijn ouders het uit te praten. Als het pleegkind en ik dat apart zouden doen lukt het

toch niet. Bovendien communiceren de pleegkinderen vaak via hun gsm als er een

probleem is, zoiets doe ik niet, daar komen soms ruzies van.”

14. Word je betrokken wanneer er verslag moet uitgebracht worden aan de

pleegzorgorganisatie? Zo ja, hoe? Zo nee, wat vind je hiervan?

“Ik word hier niet bij betrokken. Ik heb zelf nog maar twee keer mijn

pleegzorgbegeleider gezien om eens samen te zitten over hoe de pleegzorg verloopt,

maar ik vind dat niet erg. Het zou geen meerwaarde zijn moest je mij daar bij

betrekken.”

Page 74: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

15. Word je op de hoogte gehouden van belangrijke informatie over het

pleegkind?

“Nee, omdat het crisisopvang is krijgen we niet zoveel informatie. Het is minder

belangrijk. Aangezien we niet altijd kunnen samenzitten hebben we wel een agenda

liggen in de keuken waar de planning van het hele gezin en de pleegkinderen wordt in

bijgehouden. Zo zijn we op de hoogte van de belangrijke dingen.”

16. Hoe kunnen je ouders je beter betrekken tijdens deze fase?

“Ik zou het leuk vinden moest ik duidelijk weten hoe lang de kinderen zullen blijven,

maar dit is jammer genoeg niet mogelijk. Ik moet thuis niet meer betrokken worden, ik

vind het goed zoals het is. Het enige wat ik lastig vind aan pleegkinderen is het gebrek

aan privacy. Ik ben nooit meer helemaal alleen. Als ik het eventjes te druk wordt kan ik

wel naar mijn Pepe. Ik heb ook mijn eigen kamer, als ik daar ben weten ze dat ze mij

met rust moeten laten.”

17. Welke gevoelens heb je ten opzichte van het pleegkind wanneer hij/zij het

gezin moet verlaten?

“Als ik er goed mee overeenkom vind ik het soms wel jammer, zeker omdat je weet dat

je er niets meer van gaat horen. Ik bouw toch enkele gewoontes, routines (zoals

wandelen met de hond) op met een aantal kinderen en dan heb ik het wel lastig als ze er

niet meer zijn. Soms ben ik ook heel blij als er een pleegkind weggaat, bijvoorbeeld als

ze met ruzie vertrekken.”

18. Krijg je nog informatie over het pleegkind wanneer hij/zij jullie gezin heeft

verlaten? Heb je hier nood aan?

“Heel af en toe horen we er iets van. In het algemeen krijg ik eigenlijk geen informatie,

meestal heb ik daar ook geen nood aan. Maar ik ben 17 jaar dus als ik nog iemand wil

zien dan kan ik dat zelf regelen. Ook via facebook is het mogelijk een beetje contact te

houden. Soms vraag ik mij af hoe het gaat met hen en vraag ik het aan mijn

pleegzorgbegeleider, die kan meestal meer informatie geven.”

19. Wat kan je helpen het vertrek van het pleegkind goed te kunnen verwerken?

“Ik weet het niet. Ik ben er meestal ook niet bij als ze vertrekken. Ik hecht mij niet aan

de kinderen en dan is het afscheid niet zo lastig. Die afstand is nodig zeker omdat we

zoveel kinderen opvangen, als je je aan alle kinderen hecht zou het te moeilijk zijn.”

Page 75: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

20. Heb je nog tips voor ouders hoe ze hun eigen kinderen beter kunnen

betrekken in het proces?

“Ik wil daar zelf niet echt bij betrokken worden, ik heb daar niet echt behoefte aan. Het is

wel belangrijk om quality-time te hebben met je eigen kinderen.”

Page 76: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

Bijlage 4: interview II

1. Hoe oud ben jij?

“15 jaar”

2. Hoeveel eigen kinderen zijn er in uw gezin (jezelf meegeteld)?

“drie”

3. Hoeveel pleegkinderen heeft uw gezin reeds opgevangen?

“één”

4. Hoe lang was het langste verblijf van een pleegkind in uw gezin?

“Ze woont al bijna negen jaar bij ons”

5. Hoe lang was het kortste verblijf van een pleegkind in uw gezin?

“idem vraag 4”

6. Hoe lang vormen jullie al een pleeggezin?

“Al negen jaar”

7. Welke gevoelens heb je ten opzichte van het pleegkind de eerste weken na

aankomst?

“Ik was nog maar 6 jaar, dus ik weet er niet meer veel van. Wat ik wel weet is dat ik heel

graag een klein zusje wou hebben en dat ik heel nieuwsgierig en trots was.”

8. Hoe werd jij betrokken bij de beslissing om een pleegkind in huis te nemen?

“Mijn ouders hebben sowieso ook onze mening gevraagd, veel vragen gesteld enzovoort.

Alhoewel ik nog zeer jong was, was ik er tijdens het gehele proces erg enthousiast over.”

9. Wat kan er volgens jou beter, heb je tips voor je ouders?

“Zeker ook vertellen dat het niet altijd makkelijk gaat zijn om een pleegkind in huis te

halen, dat er ook veel moeilijke momenten gaan zijn en problemen. Naast natuurlijk de

positieve dingen.”

10. Hoe werd je voorbereid op de komst van het pleegkind?

“Er werd vaak over haar verteld en er waren vele gesprekken met het gezin. Ik mocht

haar zelfs enkele keren bezoeken in het Home waar ze verbleef. Samen met mijn ouders

maakten we haar kamer klaar en kochten we kleren. Dat vond ik heel leuk en spannend.”

Page 77: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

11. Wat kan beter bij deze voorbereiding?

“De voorbereiding vond ik goed, ik werd er ook vaak zelf bij betrokken. Dat ik haar mee

mocht gaan bezoeken was heel goed voor mij. Dan had ik meer een idee wie ze was en

was het niet helemaal nieuw voor mij als ze dan uiteindelijk thuiskwam.”

12. Welke gevoelens heb je ten opzichte van het pleegkind na verloop van tijd,

wanneer je min of meer gewend bent aan de situatie?

“Toen ze al even bij ons was, deed ze vaak moeilijk en lastig. Zij kreeg daarom ook wat

meer aandacht, wat normaal is. En ik denk dat ik daardoor ook soms jaloers werd ook

omdat we maar één jaar en een half verschillen. Ik was over het algemeen niet meer zo

enthousiast over haar en vond het leuk als ze bijvoorbeeld naar familie ging, zodat ik wat

meer tijd alleen met mijn ouders of zus en broer had.”

13. Hebben jouw ouders tijd om over jouw gevoelens, moeilijkheden,

conflicten,… in verband met de pleegzorgsituatie te praten? Zo ja, hoe doen ze

dat?

“Ik mag er altijd over praten met hen wanneer ik wil, alleen deed en doe ik het niet

vaak.”

14. Word je betrokken wanneer er verslag moet uitgebracht worden aan de

pleegzorgorganisatie? Zo ja, hoe? Zo nee, wat vind je hiervan?

“Neen, ik word er niet bij betrokken. Toch niet dat ik weet, misschien stellen ze hiervoor

soms wel wat vragen. Ik vind dit niet erg.”

15. Word je op de hoogte gehouden van belangrijke informatie over het

pleegkind?

“Ja, mijn zus, broer en ik worden altijd geïnformeerd als er iets belangrijk is. Mijn ouders

bespreken het altijd ook met ons.”

16. Hoe kunnen je ouders je beter betrekken tijdens deze fase?

“Ik vind dat mijn ouders me er heel goed bij betrekken. Ik mag altijd zeggen wat ik vind

of wat ik zou willen.”

17. Welke gevoelens heb je ten opzichte van het pleegkind wanneer hij/zij het

gezin moet verlaten?

“Ze blijft normaal nog tot haar 18 bij ons, dus weet ik dat niet. Maar ik denk dat ik haar

niet bepaald erg zou missen.”

Page 78: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

18. Krijg je nog informatie over het pleegkind wanneer hij/zij jullie gezin heeft

verlaten? Heb je hier nood aan?

“Als ze weg zou gaan, heb ik niet echt veel nood aan informatie. Misschien wel een

beetje, hoe ze het stelt bijvoorbeeld.”

19. Wat kan je helpen het vertrek van het pleegkind goed te kunnen verwerken?

“Ik heb niet het gevoel dat ik het zou moeten verwerken, want ik heb niet echt een

goede band met mijn pleegzus.”

20. Heb je nog tips voor ouders hoe ze hun eigen kinderen beter kunnen

betrekken in het proces?

“Probeer zeker voldoende met je eigen kinderen te praten over hun gevoelens bij het

proces in de verschillende stadia. En soms ook eens iets alleen doen met hen, zonder het

pleegkind”.

Page 79: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

Bijlage 5: interview III

1. Hoe oud ben jij?

“16 jaar”

2. Hoeveel eigen kinderen zijn er in uw gezin (jezelf meegeteld)?

“twee”

3. Hoeveel pleegkinderen heeft uw gezin reeds opgevangen?

“zeventien”

4. Hoe lang was het langste verblijf van een pleegkind in uw gezin?

“acht jaar”

5. Hoe lang was het kortste verblijf van een pleegkind in uw gezin?

“één week”

6. Hoe lang vormen jullie al een pleeggezin?

“vijftien jaar”

7. Welke gevoelens heb je ten opzichte van het pleegkind de eerste weken na

aankomst?

“Ik vraag mij altijd af of het pleegkind moeilijk zal zijn of niet.”

8. Hoe werd jij betrokken bij de beslissing om een pleegkind in huis te nemen?

“Mijn ouders vragen altijd of dat we dat willen of niet. Wanneer we niet willen gaan ze op

zoek naar de reden waarom we niet willen en houden ze daar rekening mee.”

9. Wat kan er volgens jou beter, heb je tips voor je ouders?

“Een beetje meer informatie over de pleegkinderen die komen zou leuk zijn.”

10. Hoe werd je voorbereid op de komst van het pleegkind?

“Mijn ouders laten altijd iets weten vanaf het moment dat zij meer weten over de komst

van het kind. We gaan niet mee op bezoek naar de kinderen, maar krijgen wel informatie

over het bezoek en over het kind.”

Page 80: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

11. Wat kan beter bij deze voorbereiding?

“Meer informatie over het pleegkind, maar dit is jammer genoeg niet altijd mogelijk. Ik

vind het niet nodig om de pleegkinderen op voorhand te zien.”

12. Welke gevoelens heb je ten opzichte van het pleegkind na verloop van tijd,

wanneer je min of meer gewend bent aan de situatie?

“Ik het gevoel dat het een soort zus is.”

13. Hebben jouw ouders tijd om over jouw gevoelens, moeilijkheden,

conflicten,… in verband met de pleegzorgsituatie te praten? Zo ja, hoe doen ze

dat?

“Ja, dan ga ik gewoon naar mijn mama en zitten we eens samen. Soms komt mama ook

naar mij wanneer ze merkt dat er iets is. Als het nodig is zitten we ook samen met het

pleegkind.”

14. Word je betrokken wanneer er verslag moet uitgebracht worden aan de

pleegzorgorganisatie? Zo ja, hoe? Zo nee, wat vind je hiervan?

“Neen. Het zou leuk zijn moesten we daar meer in betrokken worden.”

15. Word je op de hoogte gehouden van belangrijke informatie over het

pleegkind?

“Mijn mama houdt mij altijd op de hoogte van belangrijke informatie. Wanneer een

kindje bijvoorbeeld problemen heeft zoals een hechtingsstoornis of autisme dan probeert

ze uit te leggen hoe het komt dat het kindje op een bepaalde manier reageert.”

16. Hoe kunnen je ouders je beter betrekken tijdens deze fase?

“Neen, ik vind het goed zoals het is.”

17. Welke gevoelens heb je ten opzichte van het pleegkind wanneer hij/zij het

gezin moet verlaten?

“Het hangt er vanaf of een kindje naar huis gaat of naar een instelling gaat. Het is

moeilijker als het kindje naar een instelling moet. Ik zie de pleegkinderen als eigen

zussen dus dat maakt het moeilijk bij het afscheid.”

18. Krijg je nog informatie over het pleegkind wanneer hij/zij jullie gezin heeft

verlaten? Heb je hier nood aan?

“Nee, maar ik weet het liever niet.”

Page 81: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

19. Wat kan je helpen het vertrek van het pleegkind goed te kunnen verwerken?

“Als het kind naar huis mag lukt de verwerking het best. Als ik weet dat ze naar goede

ouders terug gaan dan lukt het beter. Het helpt als ik wat tijd heb om afscheid te

nemen.”

20. Heb je nog tips voor ouders hoe ze hun eigen kinderen beter kunnen

betrekken in het proces?

“Mama behandelt iedereen hetzelfde en dat vind ik goed.”

Page 82: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

Bijlage 6: interview IV

1. Hoe oud ben jij?

“17 jaar”

2. Hoeveel eigen kinderen zijn er in uw gezin (jezelf meegeteld)?

“twee”

3. Hoeveel pleegkinderen heeft uw gezin reeds opgevangen?

“zeventien”

4. Hoe lang was het langste verblijf van een pleegkind in uw gezin?

“acht jaar”

5. Hoe lang was het kortste verblijf van een pleegkind in uw gezin?

“één week”

6. Hoe lang vormen jullie al een pleeggezin?

“vijftien jaar”

7. Welke gevoelens heb je ten opzichte van het pleegkind de eerste weken na

aankomst?

“Ik hou ze een beetje op afstand, ik moet eerst wat wennen aan het kind. Ik ben blij dat

er een kindje bij is maar ik moet er toch eerst aan wennen voor ik er mij kan aan

hechten.”

8. Hoe werd jij betrokken bij de beslissing om een pleegkind in huis te nemen?

“Mijn ouders vragen of ik akkoord ga met de komst van een bepaald pleegkind. Als wij

dit niet zien zitten kan het zijn dat er geen pleegkindje bij komt. Ik heb ook op een

bepaald moment gevraagd om pleegkinderen in huis te nemen die jonger zijn dan mij.

De regel bij ons is ook dat het allemaal meisjes moeten zijn omdat we geen plaats

hebben om jongens te huisvesten.”

9. Wat kan er volgens jou beter, heb je tips voor je ouders?

“Niets, neen.”

Page 83: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

10. Hoe werd je voorbereid op de komst van het pleegkind?

“Meestal weten we een aantal weken op voorhand dat er een pleegkind bijkomt maar

niet altijd. Soms ga je daar eerst een paar keer op bezoek, dit doen mijn ouders alleen.

Het is voor mij ook niet nodig om mee op bezoek te gaan.”

11. Wat kan beter bij deze voorbereiding?

“Ik zou graag meer weten over het pleegkind dat komt, meer achtergrondinformatie. De

kinderen zelf vertellen soms wel nog iets over zichzelf en soms komen we tijdens het

verblijf nog dingen te weten.”

12. Welke gevoelens heb je ten opzichte van het pleegkind na verloop van tijd,

wanneer je min of meer gewend bent aan de situatie?

“Ik ga me na een tijdje hechten aan het kind, ik zie de pleegkinderen als een eigen zus.

Het pleegkind wordt altijd volledig opgenomen in het gezin, voor iedereen gelden

dezelfde regels. Het kind wordt niet anders behandeld.”

13. Hebben jouw ouders tijd om over jouw gevoelens, moeilijkheden,

conflicten,… in verband met de pleegzorgsituatie te praten? Zo ja, hoe doen ze

dat?

“Meestal vraag ik om eens te praten wanneer ik met iets zit en wachten we tot de

pleegkinderen in bed liggen. Dan praat ik eerst samen met mijn ouders, wanneer het

nodig is roepen we er achteraf de pleegkinderen bij.”

14. Word je betrokken wanneer er verslag moet uitgebracht worden aan de

pleegzorgorganisatie? Zo ja, hoe? Zo nee, wat vind je hiervan?

“Neen. De laatste jaren moeten we niet zoveel verslag uitbrengen naar de

pleegzorgdienst.”

15. Word je op de hoogte gehouden van belangrijke informatie over het

pleegkind?

“Als het noodzakelijk is of het te maken heeft met ons worden we op de hoogte

gehouden.”

16. Hoe kunnen je ouders je beter betrekken tijdens deze fase?

“Wij worden gelijk behandeld, voor mij is het goed zo.”

Page 84: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

17. Welke gevoelens heb je ten opzichte van het pleegkind wanneer hij/zij het

gezin moet verlaten?

“Het is afhankelijk van de manier waarop het kind vertrekt. Als ze terug naar huis mogen

kan ik het beste omgaan met het afscheid. Als het blijkt dat het thuis dan toch niet zo

vlot loopt vind ik dit minder erg omdat we toch geprobeerd hebben. Wanneer het kind

naar een instelling moet, heb ik het moeilijker om afscheid te nemen, ze krijgen daar ook

niet evenveel liefde.

Er is een kindje van de ene op de andere weggehaald omdat de ouders jaloers waren op

de band die het kind had met het pleeggezin. Met dit vertrek heb ik het heel erg moeilijk,

het is mijn lievelingszusje. Ik trok altijd naar haar toe en ze snapte me altijd. Ik heb

gevoel dat ik iemand verloren heb.”

18. Krijg je nog informatie over het pleegkind wanneer hij/zij jullie gezin heeft

verlaten? Heb je hier nood aan?

“ Mijn ouders hebben nog een paar weken informatie gehad wanneer ze er zelf naar

vragen. Maar we krijgen niet altijd informatie, waarom weet ik niet.”

19. Wat kan je helpen het vertrek van het pleegkind goed te kunnen verwerken?

“Het zou mij zeker helpen moest ik meer informatie krijgen over de kinderen die

vertrekken. Nu ga ik soms op zoek naar mijn lievelingszusje als ik een groepje kinderen

tegen kom.

Iedereen heeft thuis zijn eigen manier om het vertrek te verwerken. In de voormiddag

van het vertrek van mijn lievelingszusje heb ik mij opgesloten op mijn kamer en mij

bezig gehouden met mijn schoolwerk. In de namiddag wou ik dan weer al mijn tijd met

haar doorbrengen. Het is en blijft mijn zusje, ze is op een onterechte manier

overgeplaatst.”

20. Heb je nog tips voor ouders hoe ze hun eigen kinderen beter kunnen

betrekken in het proces?

“Eigen kinderen en pleegkinderen hetzelfde behandelen. Ik heb wel af en toe nood aan

tijd alleen met mijn ouders, ik moet soms eens kunnen uitblazen. Als de kindjes vroeger

gaan slapen dan mij is dit wel leuk dan heb ik een aantal uurtjes met mijn ouders.”

Page 85: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

Bijlage 7: interview V

1. Hoe oud ben jij?

“16 jaar”

2. Hoeveel eigen kinderen zijn er in uw gezin (jezelf meegeteld)?

“vier”

3. Hoeveel pleegkinderen heeft uw gezin reeds opgevangen?

“elf”

4. Hoe lang was het langste verblijf van een pleegkind in uw gezin?

“twee jaar”

5. Hoe lang was het kortste verblijf van een pleegkind in uw gezin?

“zes weken”

6. Hoe lang vormen jullie al een pleeggezin?

“zes jaar”

7. Welke gevoelens heb je ten opzichte van het pleegkind de eerste weken na

aankomst?

“Ik heb altijd het gevoel dat ik het kind beter wil leren kennen om er zo een band mee te

maken. Het is telkens weer een nieuw gevoel als er iemand komt.”

8. Hoe werd jij betrokken bij de beslissing om een pleegkind in huis te nemen?

“Mijn ouders hebben met mij en mijn broer overlegd en erover gebabbeld.”

9. Wat kan er volgens jou beter, heb je tips voor je ouders?

“Ik heb geen tips.”

10. Hoe werd je voorbereid op de komst van het pleegkind?

“Er wordt vaak over het kind gesproken thuis en we gaan soms op bezoek. Het kind komt

soms ook al eens op bezoek bij ons.”

Page 86: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

11. Wat kan beter bij deze voorbereiding?

“Ik heb geen verdere tips.”

12. Welke gevoelens heb je ten opzichte van het pleegkind na verloop van tijd,

wanneer je min of meer gewend bent aan de situatie?

“Dit gevoel kan bij elk kind anders liggen. Als ik na een tijd een band heb kunnen maken

met het pleegkind zal ik het kind ook aanvaarden/bekijken als een broer of zus. Is er

geen band dan zal ik ook sneller afstand houden.”

13. Hebben jouw ouders tijd om over jouw gevoelens, moeilijkheden,

conflicten,… in verband met de pleegzorgsituatie te praten? Zo ja, hoe doen ze

dat?

“Mijn ouders vragen soms of ik het leuk vind of niet. Dit doen ze dan meestal ’s avonds

als de kinderen zijn gaan slapen.”

14. Word je betrokken wanneer er verslag moet uitgebracht worden aan de

pleegzorgorganisatie? Zo ja, hoe? Zo nee, wat vind je hiervan?

“Ik word niet echt betrokken maar er wordt wel gevraagd of het nog gaat voor mij en of

ik het nog steeds leuk vind. Dat ik er niet volledig bij betrokken wordt vind ik normaal.”

15. Word je op de hoogte gehouden van belangrijke informatie over het

pleegkind?

“Ik word zeker op de hoogte gehouden. Als er informatie is over de echte ouders of over

het kind zelf dan wordt het verteld, tenzij de informatie te delicaat is.”

16. Hoe kunnen je ouders je beter betrekken tijdens deze fase?

“Ik ben tevreden zoals het nu is.”

17. Welke gevoelens heb je ten opzichte van het pleegkind wanneer hij/zij het

gezin moet verlaten?

“Als ik een goede band had met het kind dan heb ik het daar zeer moeilijk mee.”

18. Krijg je nog informatie over het pleegkind wanneer hij/zij jullie gezin heeft

verlaten? Heb je hier nood aan?

“Soms vraag ik aan mijn ouders of ze nog iets weten over het kind en dan krijg ik dat te

horen. Ik heb hier zeker nood aan.”

Page 87: BACHELORPROEF - Sociaal-Cultureel › jeugd › onderzoek › thesis › ... · BACHELORPROEF Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax

19. Wat kan je helpen het vertrek van het pleegkind goed te kunnen verwerken?

“Door er op voorhand al over na te denken en er met mijn ouders over te praten.”

20. Heb je nog tips voor ouders hoe ze hun eigen kinderen beter kunnen

betrekken in het proces?

“Geen tips.”