50
afdeling stadsvernieuwing volkshuisvesting en monumentenzorg postbus 1086, 2800 bb gouda gemeente gouda archeologisch onderzoek bij de rioolaanleg in de nieuwehaven te gouda graven in een gracht

Graven in een gracht, archeologisch onderzoek bij de rioolaanleg in de Nieuwehaven te Gouda

Embed Size (px)

Citation preview

afdeling stadsvernieuwingvolkshuisvesting en

monumentenzorgpostbus 1086, 2800 bb gouda

gemeentegouda

archeologisch onderzoekbij de rioolaanleg in de nieuwehaven te gouda

gravenin een gracht

gravenin een gracht

afdeling stadsvernieuwingvolkshuisvesting en

monumentenzorgpostbus 1086, 2800 bb gouda

archeologisch onderzoekbij de rioolaanleg in de nieuwehaven te gouda

4

colofon

Dit is een uitgave van de afdeling Stadsvernieuwing, Volkshuisvesting en Monumentenzorg van de gemeente Gouda.

tekstR. S. Kok

afbeeldingenA. de Bruyn (17)P. Daelmans (40-42)J. van Dam (11 (tek))Golda (1)mevrouw J. de Keijzer-Prinsenberg(35, 36b, 38b)mevrouw L. Kern (43, 46 (tek), 47)R. S. Kok (2, 6, 7)G. A. van Leeuwen (11-16, 18, 19, 21-27, 29, 31-34, 36a, 37, 38a, 39a, 45, 46)P. C. Peters (44)A. Prinsen (28, 30)SAHM (4, 8, 9)H. van Uunen (10)

layout en drukafdeling Grafische Vormgevinggemeente Gouda

Gouda, februari 1997

Overname van teksten is toegestaan met nadruk-kelijke bronvermelding.

5

inhoud

Samenvatting 6

Hoofdstuk 1 - Inleiding 7

Hoofdstuk 2 - Onderzoek 9 2.1. Historisch overzicht 9 2.2. Werkwijze rioolaanleg 10 2.3. Verwachtingen 11 2.4. Onderzoeksmethode 11

Hoofdstuk 3 - De bruggen 13

Hoofdstuk 4 - Vondsten 15 4.1. Inleiding 15 4.2. Aardewerk 15 4.3. Kleipijpen en pijpaarden voorwerpen 19 4.4. Metaal 25 4.5. Glas 29 4.6. Bot en benen voorwerpen, M. van Dasselaar 33 4.7. Leer en textiel 35

Hoofdstuk 5 - Conclusie 39

Bijlagen Literatuur 41 Bijlage 1: Financiële verantwoording 43 Bijlage 2: Aardewerk 44 Bijlage 3: Kleipijpen 45 Bijlage 4: Munten 49 Bijlage 5: Bot en benen voorwerpen 50

pagina

In de zomer van 1995 is een archeologisch onderzoek uitgevoerd bij de aanleg van de riolering in de Nieuwehaven te Gouda. Tijdens het onderzoek is een grote hoeveelheid vondsten ver-zameld, die tussen 1350 en 1940 in de gracht terecht zijn gekomen. Bij het verwijderen van de fundamenten van twee verdwenen bruggen zijn waarnemingen gedaan en gegevens verzameld over de constructie van de bruggen.

Het onderzoek geeft een beeld van het wonen en het werken langs de gracht gedurende een periode van bijna zes eeuwen. De vondsten van bijvoorbeeld keukengerei, glaswerk, speelgoed en schoeisel belichten uiteenlopende aspecten van het dagelijks leven in verschillende perioden. Zo komt de 'pruikentijd' tot leven door een veren-krulmesje, waaierfragmenten, Oranjepijpen en flesjes met kwakzalfmiddeltjes. 'Grootmoeders tijd' herleeft door rijglaarsjes, Boldoot, levertraan en emaillen keukengerei. Tijdloos zijn de gereed-

schappen en kinder speeltjes. Andere voorwerpen geven informatie over de ambachtelijke activitei-ten. Zo kunnen de verschillende stadia van de pijpenproductie in beeld worden gebracht. Een aantal vondsten kan worden gekoppeld aan archiefgegevens over bewoners. Zo is één pij-penstort afkomstig van een werkplaats waar een eeuw lang pijpenmakers actief zijn geweest. Behalve kleipijpen zijn ook andere Goudse pro-ducten gevonden. Verschillende aardewerkvormen zijn van lokale herkomst en op de lepels zijn mer-ken van Goudse tinnengieters ontdekt.

Dit rapport geeft een eerste overzicht van de vondsten uit de Nieuwehaven. Het onderzoek heeft nieuwe voorwerpen en nieuwe merken opgeleverd, alsmede een aantal onbekende voor-werpen dat nog om determinatie vraagt.In ieder geval is duidelijk geworden wat de waarde kan zijn van de archeologische begeleiding van riool aanleg.

samenvatting

6

7

inleiding1In voorjaar en zomer van 1995 is de rio-lering vervangen in de Nieuwehaven, een gedempte gracht aan de rand van de Goudse binnenstad. Aangezien bij de werkzaamheden de oude grachtvullingzou worden geroerd, heeft de gemeente Gouda besloten de rioleringswerkzaam-heden te laten volgen door een archeo -loog. Doel van dit onderzoek was het veilig stellen van de historische informatie die in de vorm van vondsten en funda-menten lag opgeslagen in de gracht-vulling. De coördinatie van het project (nummer 9502) was in handen van de project-archeoloog in dienst van de gemeente en de uitvoering werd hoofd-zakelijk gedaan door de vrijwilligers van de Archeolo gische Vereniging Golda. Het veldwerk werd uit gevoerd van 21 april tot en met 7 oktober 1995. De feestelijke opening van de heringerichte Nieuwe haven vond plaats op zaterdag 8 juni 1996. Ter gelegenheid hiervan waren onder de titel 'Oude vondsten uit de Nieuwehaven' een maand lang bodemvondsten tentoongesteld in etalages van winkeliers aan de Nieuwehaven en de Klei-weg straat (afbeelding 1 en 2). Voor deze vorm van

presentatie is gekozen om door een lage drempel een groot publiek te bereiken en om de vondsten op de plaats van het onderzoek zelf te kunnen presenteren.

Dit rapport presenteert de opzet en de resultaten van het onderzoek. Na een kort historisch over-zicht van de werkwijze van de rioolaanleg worden in hoofdstuk 2 de verwachtingen en de methode van onderzoek besproken. In hoofdstuk 3 komt het onderzoek aan de bruggenhoofden aan de orde en in hoofdstuk 4 worden de vondsten per mate-riaalgroep besproken. Per materiaalsoort wordt een aantal deels terugkerende thema's behandeld. Het rapport wordt afgesloten met de conclusies in hoofdstuk 5. Voor dateringen wordt in het rapport de volgende schrijfwijze gehanteerd: 16A eerste helft zestiende eeuw, 16a eerste kwart zestiende eeuw, enzovoort.

Het archeologisch onderzoek aan de Nieuwe -haven is mede mogelijk gemaakt door een subsidie van de Provincie Zuid-Holland, Bureau Cultuur en is aangemeld bij de Rijksdienst voor het Oud heidkundig Bodemonderzoek (ROB). Een financieel overzicht is opgenomen in bijlage 1. Naast de gemeentelijke project-archeoloog en de vrij willigers van Golda heeft een groot aantal mensen meegewerkt aan het onderzoek. Voor de ple zierige samenwerking en de bereidwillige mede werking is dank verschuldigd aan de heer Th. Bloemsma (uitvoerder firma Mourik) en zijn medewerkers en aan de heren F. H. van Aagten en A. Joling (gemeente Gouda, afdeling Civiele Werken).

afbeelding 1: poster tentoonstelling

‘Oude vondsten uit de Nieuwehaven'.

afbeelding 2:de presen tatie van het

onderzoek bij de opening van de herinrichting van

de Nieuwehaven.

8

afbeelding 3:de binnenstad van Gouda met daarop aangegeven de Nieuwehaven;1. Nieuwehaven2. Hoge Gouwe3. Kattensingel4. Lange Dwarsstraat5. Vrouwesteeg6. Kleiwegstraat.

9

2.1. historisch overzichtDe straatnaam Nieuwehaven herinnert aan de gracht die tot 1940 aan de noordwestzijde van de Goudse binnenstad lag (afbeelding 3 en 4). De naam diende ter onderscheiding van de reeds be staande Haven en komt in 1365 voor het eerst in de archieven voor. De gracht werd aangelegd om het aantal ligplaatsen voor binnenvaartsche-pen uit te breiden en was dan ook geen doorgaan-de vaarroute. Hij kwam in het zuidwesten uit op de Gouwe en was in het noordoosten door een smal

afbuigend watertje verbonden met de binnenvest-gracht langs de Kattensingel. Over de Nieuwehaven lagen vier bruggen. Van zuid naar noord waren dit de St. Remigius- of St. Remeijnsbrug bij de Lage Gouwe, de Vuilsteegbrug tussen de Lange en Korte Dwarsstraat, de Onze Lieve Vrouwebrug tussen de Vrouwesteeg en de Vrouwevestesteeg en een naamloze kwakel (houten trappenbrug) bij de Kleiwegstraat. Aan de gracht lagen een klooster en twee kapellen. Het Clarissenklooster ontstond

onderzoek2

afbeelding 4:uitsnede uit de stadsplat-

tegrond van Covens en Mortier, 1648.

10

in het midden van de vijftiende eeuw en werd geleidelijk uitgebreid door de aankoop van nabu-rige panden. Nadat het klooster in 1592 werd opgeheven was in de gebouwen tot 1585 een weefhuis gevestigd. Na afbraak werd het terrein als stadstimmerwerf gebruikt. Het klooster lag op de plaats van de huidige brandweer kazerne. Op de hoek van de Lage Gouwe lag de St. Remigius-kapel. Over deze kapel is verder weinig bekend. Van de Onze Lieve Vrouwekapel staat nu nog de gelijknamige toren. De kapel werd rond 1490 gesticht en op de toren na in 1585 afgebroken. Bij de kapel lag ook een kerkhof. In de zeventien-de eeuw werden aan de gracht zeven hofjes gesticht. Hiervan bestaan nu alleen nog de hofjes van Letmaet en Cincq. De Nieuwehaven stond bekend als een centrum van kleipijpen- en aardewerk industrie. Zo werd vanaf 1686 aan de gracht een wekelijkse pijpenmarkt gehouden. Uit archief onderzoek naar de bewoners van de Nieuwe ha ven blijkt dat er een grote variëteit aan ambachts lieden gewoond en mogelijk ook gewerkt heeft1. De Nieuwehaven werd in 1939/1940 met zand gedempt nadat tussen de kademuren een rio lering was aangelegd (af beel-ding 5). Een foto bijschrift uit een krant van 5 april 1940 luidt: 'De bewoners zien met vreugde het dempingswerk vorderen.' Het westdeel van deze riolering werd in 1964 vervangen. In 1995 is ten slotte een geheel nieuw riool aangelegd en de straat heringericht.

2.2. werkwijze rioolaanlegVoorafgaand aan de werkzaamheden zijn grondboringen gezet als onderdeel van milieu-technisch onderzoek. Uit de 21 boringen kan worden afgeleid dat de bodem tot minimaal 3,29 m en maximaal 5,46 m -NAP is geroerd door het graven van de gracht; de bestrating in de Nieuwehaven ligt rond 0 m NAP. De natuur-lijke bodemopbouw bestaat uit klei op veen. De top van het veen ligt tussen de 3,98 m en5,30 m -NAP. Het riool heeft een afschot (verloop) naar de Lage Gouwe; de maximale ont-gravingsdiepte is hier 4,20 m -NAP en neemt geleidelijk af tot 3,50 m -NAP aan de kant van de Kleiwegstraat. Dit betekent dat de bodem van de rioolsleuf gedeeltelijk onder de oorspronkelijke bodem van de gracht ligt. Voor het graven van de sleuf werden stalen damwanden geslagen op circa 5,80 m van elkaar; dit is binnen de kade-muren van de gracht. De voormalige bruggen-hoofden lagen zodoende binnen de damwanden. De rioolsleuf werd van de Gouwe naar de Klei-wegstraat gegraven door een kraan die stond opgesteld op dwars over de damwanden lig-gende rijplaten (afbeelding 6). De uitgegraven grond werd opgeslagen in een tijdelijk depot op het Bol werkterrein en vervolgens als ophogings-materiaal gestort op een terrein in Gouda Goverwelle.

1 Dit onderzoek is uitgevoerd door de heer P. Mensert (Golda).

afbeelding 5:het dempen van de Nieuwehaven.

11

2.3. verwachtingenOp basis van de historische gegevens en de werk-wijze van de rioolaanleg zijn voorafgaand aan het onderzoek verwachtingen opgesteld. In de eerste plaats kwamen de bruggenhoofden beschikbaar voor onderzoek. De fundamenten kunnen infor-matie geven over datering en constructie van de bruggen. In de tweede plaats kan gekeken worden naar de aanwezigheid van vondsten in de onge-stoorde grond onder de grachtvulling. Vondsten uit deze laag kunnen informatie geven over de vroegste geschiedenis van Gouda. In de derde plaats kunnen vondsten verzameld worden uit de

grachtvulling. Deze vondsten geven informatie over de bewoning en de nijverheid langs de gracht van circa 1350 tot 1940. Het materiaal uit de gracht beslaat in principe een periode van zes eeuwen. Door uitdiepen en schonen van de gracht kunnen echter vondsten zijn verdwenen.

2.4. onderzoeksmethodeTijdens de rioleringswerkzaamheden bestond de mogelijkheid tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek. In het bestek was hierover onder ʻBij­be horende verplichtingenʼ een artikel opge nomen. Het onderzoek vond plaats in de sleuf en op de stort. Tijdens de werkzaamheden in de sleuf kon-den door één persoon waarnemingen worden gedaan en vondsten worden verzameld. Met name langs en in de uitsparingen van de dam wanden kon veel vondstmateriaal worden geborgen. De bruggenhoofden zijn tijdens het slopen ge fotogra-feerd en waar mogelijk opgemeten. Ook zijn bak-steenformaten genoteerd. De stort lag op een met hekken afgesloten bouwterrein. Hier kon door een groot aantal mensen niet alleen overdag, maar ook 's avonds en in het weekend worden gewerkt.

Zowel in de sleuf als op de stort zijn de vondsten verzameld op het oog, met een metaaldetector en met een zeef. Gezien de grote hoeveelheid materiaal zijn alleen hele of anderszins dateer-bare voorwerpen meegenomen. Om de periode van zes eeuwen zo volledig mogelijk in beeld te brengen, is niet geselecteerd op ouderdom. Alle vondsten zijn afkomstig uit de grachtvulling, waarin tijdens het onderzoek geen stratigrafisch (= laagsgewijs) onderscheid gemaakt kon wor-den. Het materiaal is per dag verzameld waarbij de datum als vondstnummer dient. Bij de regi-stratie is onderscheid gemaakt tussen vondsten uit de sleuf en van de stort. Doordat de voort-gang van de graafwerkzaamheden bekend is, kan een relatie worden gelegd tussen de vonds-ten uit de sleuf en de huizen langs de gracht. Om ook de herkomst van de stortvondsten zoveel mogelijk te kunnen bepalen, is bijge-houden voor welke huisnummers de gestorte grond afkomstig was.

Het onderzoek heeft veel hinder ondervonden van graafactiviteiten door onbevoegden (zoge-naamde 'schatgravers'2). Activiteiten van onbe-voegden in de sleuf hebben één keer geleid tot vertraging van de rioleringswerkzaamheden. De personen zijn door de politie uit de sleuf ver-wijderd en de vondsten in beslag genomen.

afbeelding 6:de werksleuf met op de voorgrond een aantal vondsten.

2 De op het project aangetroffen schatgravers bleken afkomstig uit: Den Haag, Eindhoven, Gouda, Lopik, Maarssen, Mijdrecht, Rotterdam en Schoonhoven.

12

afbeelding 8: (links)'Ontwerp voor eene IJzeren Ophaalbrug tegenover de Vuilesteeg te Gouda' uit 1872 (SAHM, 2202 H32).

13

In het tracé van de rioleringssleuf lagen de brug-genhoofden van twee bruggen: de Vuilsteegbrug tussen de Lange en Korte Dwarsstraat en de Onze Lieve Vrouwebrug tussen de Vrouwesteeg en de Vrouwevestesteeg. Het stalen damwand tracé was gepland door de bruggenhoofden heen. De dam-wandplaten bleken echter niet door de hoofden heen geslagen te kunnen worden, zodat de funde-ringen moesten worden verwijderd. Tijdens en na het verwijderen kon worden waar genomen en opgemeten.

Van beide hoofden van de Vuilsteegbrug konden gegevens worden verzameld. Van het zuidelijke hoofd zijn enkele muurfragmenten na verwijdering opgemeten. Het betrof een hoekfragment met blokken natuursteen en enkele losse natuursteen-blokken. Deze blokken zijn van een grijze hard-steen en het grootste fragment had afmetingen van 30 x 31 x 57 cm. De rechthoekige blokken lagen afwisselend haaks op elkaar ingemetseld op de hoeken van de doorvaartopening. De zijkanten van het bruggenhoofd waren voorzien van platen

van dezelfde steensoort voorzien van verticale groeven. Het metselwerk bestond uit gele ijssel-steen en de maat van de bakstenen varieerde van 3,8 x 7 x 15,5 cm tot 4,5 x 8 x 18 cm en wordt 17B gedateerd3.

Het noordelijk bruggenhoofd van de Vuilsteegbrug kon voor het verwijderen worden bekeken en ge fo-tografeerd. In de muur waren op een onderlinge afstand van ongeveer 1,25 m vier muurankers zichtbaar (afbeelding 7). Na het verwijderen kon een groot fragment muurwerk worden opgemeten. De muur had een dikte van ongeveer 1,25 m. Voor het bruggenhoofd bleek later een muur van onge-veer 0,25 m dik te zijn gezet. Mogelijk hielden de muurankers met deze voorzetmuur verband. Het metselwerk bestond uit gele ijsselstenen met daar-onder rode bakstenen van een groter formaat. De ijsselstenen uit de binnenzijde van de muur va rië-ren van 4 x 9 x 17 tot 4,5 x 8,5 x 18 cm en worden in de zestiende eeuw gedateerd. Van de rode ste-nen is een maat bekend van 3,5 x 11 x 22 cm, die op een datering 15A lijkt te wijzen.

De baksteenformaten leveren dus drie verschillen-de dateringen (15A, 16 en 17B), die wellicht over-eenkomen met drie bouwfasen van de brug. De jongste datering van het zuidelijke hoofd (17B) is mogelijk afkomstig van een niet waargenomen voorzetmuur. Over de fundering van beide hoof-den is niet meer bekend dan dat er ronde houten palen en houten planken in werden gebruikt. Hiervoor kan verwezen worden naar een aantal zeventiende eeuwse bruggen dat in Leiden is onderzocht. Drie daar onderzochte bruggen waren gefundeerd op een houten funderingsvloer rustend op een balkenroosterwerk met paalfundering (Barendregt 1983, 1990 en 1992). De gevonden planken wijzen erop dat ook bij de Vuilsteegbrug een houten funderingsvloer is gebruikt.

Het is niet bekend hoe oud de verbinding is tussen de Lange en de Korte Dwarsstraat. Eén van de

de bruggen3

afbeelding 7:de zuidmuur van het noor-delijke bruggenhoofd van

de Vuilsteegbrug.

3 De datering van de baksteenformaten is verricht door de heer C. J. W. Akkerman (Golda).

14

afbeelding 10:de muur van de Onze Lieve Vrouwebrug met daaronder funde rings-balken.

oudste afbeeldingen is die op de kaart van Jacob van Deventer (circa 1560). Op de kaart van Covens en Mortier uit 1648 staat de brug als een vaste brug afgebeeld, maar dat geldt voor bijna alle bruggen in de binnenstad, dus daar mag geen waarde aan worden gehecht (zie afbeelding 4). In het archief bevindt zich het ʻOntwerp voor eene IJzeren Ophaalbrug tegenover de Vuilesteeg te Goudaʼ uit 1872. Het betreft een ophaalbrug met een ijzeren ligger en een houten wegdek. Nadere bouwtechnische gegevens van deze brug zijn niet bekend. De tekening geeft ook een doorsnede van beide bruggenhoofden met fundering, maar maakt helaas niet duidelijk of het hier gaat om een nieuw te bouwen of om een reeds bestaande fundering. Gezien de aangetroffen baksteenformaten gaat het hier (deels) om een oude fundering. Een bal-kenrooster met palen lijkt hier inderdaad deel van uit te maken (afbeelding 8 en 9).

Van de Onze Lieve Vrouwebrug kon eveneens een aantal muurfragmenten worden opgemeten. Het gaat om een muur die aan de onderzijde 1,30 m dik is en aan de bovenzijde 0,90 m.De muur stond op houten planken en balken (afbeelding 10).

afbeelding 9:de Vuilsteegbrug om streeks 1939, vanuit het noordwesten (SAHM, foto-archief 72.797).

15

4.1. inleidingHet uitgangspunt bij de bestudering van het vond-stmateriaal uit de Nieuwehaven was dat de vonds-ten informatie geven over wonen en werken aan de gracht door de eeuwen heen. De vondsten zijn afkomstig uit de grachtvulling die is ontstaan door de ophoging van materiaal gedurende zes eeu-wen. Uit vergelijkbaar onderzoek in andere steden blijkt dat grachtvullingen een schat aan informatie kunnen verbergen4. In dergelijke natte omstandig-heden blijft organisch materiaal zoals bot, leer en textiel uitstekend bewaard. Grachtvullingen heb-ben echter het nadeel dat ze doorgaans in een lange tijdsperiode zijn gevormd. Dit bemoeilijkt de datering van het materiaal. De vondsten uit de Nieuwehaven kunnen niet in verband worden gebracht met de gelaagdheid in de grachtvulling, zodat de vondsten uitsluitend ge dateerd kunnen worden op basis van vorm- en andere kenmerken. Hierbij is het vergelijken met goed gedateerde vondsten uit andere opgravingen van groot belang. Gezien de enorme hoeveelheid aan voor-werpen moesten bij de uitwerking keuzes worden gemaakt5. In de eerste plaats hebben de vonds-ten uit de sleuf voorrang gekregen. Van deze vondsten is de (globale) herkomst bekend en zou mogelijk een directe relatie gelegd kunnen worden met de huizen langs de gracht. In de tweede plaats gaat de belangstelling vooral uit naar Goudse producten. Zo zou productie-afval wellicht in verband gebracht kunnen worden met uit het archief bekende ambachtslieden. Tot slot worden ook bijzondere vondsten besproken, waaronder voorwerpen die niet eerder in Gouda zijn gevon-den en vondsten die er in publicaties doorgaans bekaaid vanaf komen, zoals 'kitsch' en email.

Voor de meeste vondstcategorieën geldt dat met de uitwerking slechts een begin kon worden gemaakt. Alleen het bot en de benen voorwerpen zijn volledig beschreven. Getracht is in ieder geval een algemene indruk van het materiaal te krijgen.

Hoe groot is de variatie aan voorwerpen, wat zijn de dateringen en wat zijn de mogelijkheden voor onderzoek? Per materiaalcategorie wordt aan-gegeven wat de uitgangspunten waren bij de bestudering van die categorie. Ook wordt stil-gestaan bij de vraag hoe de betreffende vondsten in de gracht terecht zijn gekomen. Van elke materi-aalcategorie wordt een aantal vondstgroepen uit-gelicht. Hierbij is voor zover mogelijk gekozen voor terugkerende thema's, zoals (lokale) productie, voedselbereiding of speelgoed.

4.2. aardewerk6Het aardewerk vormt de meest omvangrijke vond-stgroep uit het onderzoek in de Nieuwe haven. Er is een breed scala aan gebruiksvoorwerpen gevonden van steengoed, rood- en witbakkend aardewerk, porselein en industrieel aardewerk. In de meeste gevallen gaat het om voorwerpen die door breuk onbruikbaar waren geworden en zijn weggegooid. De mogelijkheden bij de bestudering van het aardewerk uit de Nieuwehaven worden bepaald door de vondst omstandigheden. De vondsten kunnen bijvoorbeeld niet nauwkeurig worden gedateerd en zijn in de meeste gevallen niet aan bepaalde huishoudens toe te schrijven. Bij de bestudering is vooral gekeken naar lokale productie. Verder worden enkele opvallende importen besproken en wordt ook aandacht besteed aan speelgoed en 'kitsch'.

oudste vondstenDe oudste vondsten van aardewerk uit de Nieuwehaven zijn fragmenten van grijs aardewerk en van steengoed. Steengoed is een zeer hard gebakken aardewerksoort die vanaf het begin van de veertiende eeuw in het Duitse Rijnland werd geproduceerd. Het merendeel van de gevonden fragmenten vertoont kenmerken van het steen-goed uit het bekende productie-centrum Siegburg, een plaatsje in de omgeving van Keulen aan de Sieg, een zijrivier van de Rijn. Een enkel fragment

de vondsten4

4 Bijvoorbeeld het onderzoek in de zogenaamde Marktenroute in Leiden (Bitter 1992, Wijngaarden-Bakker en Maliepaard 1992) en in de voormalige Dolhuisgracht eveneens in Leiden (Land 1984).

5 Mijn hartelijke dank gaat uit naar de heren M. Bartels (ROB), J. Kottman (ROB) en M. Klomp (IPP), voor hun waardevolle bijdrage aan de uitwerking.

6 Het aardewerk is onderzocht door de heren C. J. W. Akkerman en J. van Dam (beiden Golda), met dank aan de heer M. Bartels (ROB).

16

heeft kenmerken van een ander bekend centrum: Langerwehe aan de Ruhr. Het steengoed uit Siegburg werd in grote hoeveelheden naar onze streken geïmporteerd. Het oudste Siegburger steengoed uit de Nieuwehaven wordt gedateerd in de veertiende eeuw. Het steengoed uit Langerwehe dateert uit de vijftiende eeuw. Van plaatselijk vervaardigd aardewerk uit deze periode is slechts één fragment grijs aardewerk gevonden, dat in de veertiende of vijftiende eeuw kan worden gedateerd.

import-aardewerkBehalve het hierboven genoemde Duitse steen-goed heeft het onderzoek aan de Nieuwehaven ook een behoorlijke hoeveelheid ander import- aardewerk opgeleverd. Het geeft een beeld van de handelsbetrekkingen in de loop der eeuwen. Bijzonder is een fragment van een bord uit het Spaanse Valencia. Het opmerkelijke aan dit aarde-werk is de fraaie glans die over de beschilderde bovenzijde ligt. Dit zogenaamde lusterglazuur is kenmerkend voor dit aardewerk dat verwant is aan het bekende majolica, een aardewerksoort die vanaf de veertiende eeuw vanuit het Middellandse Zeegebied in onze streken werd geïmporteerd. Het gaat vooral om borden die aan de voorzijde zijn voorzien van wit tinglazuur en aan de achter-zijde van doorschijnend loodglazuur. Het fragment is te dateren in de vijftiende eeuw. Een ander, min-der bekend type aardewerk is het witbakkend aar-dewerk uit het Noordfranse Beauvais. Kenmerkend is het groene, gele en bruine glazuur

en de ingekraste versiering (sgraffitotechniek). In de Nieu wehaven is een bordfragment uit de eerste helft van de zestiende eeuw gevonden. Vanaf het begin van de zeventiende eeuw werd door de schepen van de VOC porselein geïmporteerd uit China en Japan. Het gaat vooral om koppen en schotels voor het drinken van thee. In de achttien-de eeuw werd het Engelse aardewerk een geduchte concurrent van het Nederlandse aarde-werk en met name van het Delftse tinglazuur-aar-dewerk of faience. Vooral uit Staffordshire zijn ver-schillende producten aangetroffen waaronder een fraai koffiefilter met reliëfversiering geïnspireerd op de klassieke oudheid. Creamware en pearlware zijn andere bekende Engelse soorten witbakkend aardewerk met een witte glazuur, meestal zonder versiering. Aan de Nieuwehaven werden onder andere fragmenten van kommen en borden van dit Engelse aardewerk gevonden. Ten slotte noemen we nog de vondst van een bijna complete kan van zogenaamde Bunzlauer waar uit het Poolse Bolaslewiec. Dit aardewerk kwam na 1880 in Nederland en heeft de markt tot 1940 volledig ver-zadigd.

lokale productieEen deel van het aardewerk is in Gouda zelf ge produceerd. Uit archiefonderzoek is bekend dat aan de Nieuwehaven meerdere pottenbakkers actief zijn geweest. Zo zijn van pottenbakkerij De Spaarpot (Nieuwehaven 215) alle eigenaars be-kend tussen 1632 en 1823. De vraag is nu welke informatie het archeologisch onderzoek heeft

afbeelding 11:misbaksel van eenstrooppot (h 19,5 cm).

17

opgeleverd over de lokale productie. De vondst van proenen wijst erop dat aan de Nieuwehaven het eerder genoemde majolica werd gemaakt7. Bij de bestudering van het materiaal is echter vooral gelet op de producten van witbakkend aardewerk. Het gebruik van witbakkende klei met een groene glazuur wordt namelijk over het algemeen als typisch 'Gouds' aangemerkt. Naar mag worden aangenomen is een groot deel van dit soort aarde-werk door lokale pottenbakkers gemaakt. De her-komst is moeilijk met zekerheid te bepalen. Zo zal veel aardewerk dat in Gouda werd verhandeld uit andere plaatsen afkomstig zijn geweest. Met name Bergen op Zoom is eeuwenlang een con current geweest voor de Goudse pottenbakkers. Bovendien werden in de verschillende centra dezelfde producten gemaakt. Vondsten van pot-tenbakkersafval kunnen meer duidelijkheid ver-schaffen over de specifieke vormen van het Goudse aardewerk.

7 Proenen zijn steunen van aardewerk die in de oven tussen bijvoorbeeld borden werden gestapeld om te voorkomen dat ze aan elkaar vast zouden bakken. Proenen en ander productie-afval zijn eerder aangetroffen onder andere bij het onderzoek op het Bolwerk-terrein, Kok 1996, p. 32.

afbeelding 13:vogelfluitje (h 6,6 cm).

afbeelding 14: (rechts)twee fragmenten van

spaarvarkens.

afbeelding 12:een aantal miniatuur-

voorwerpen vanwitbakkendaardewerk:

1. komfoortje;2. potje;

3. theepotje;4. potje;

5. bordje;6. olielampje;

7. bordje.

12

3

4 5

6

7

Tot nu toe zijn tien voorwerpen aangemerkt als Gouds, waarvan acht van 'Gouds wit' (bijlage 2). Geen van de producten kan aan een specifieke pottenbakkerij worden toegewezen. De enkele misbaksels zijn vrijwel zeker van een lokale pot-tenbakker afkomstig, aangezien mag worden aan-genomen dat afval dicht in de buurt van de pro-ductieplek werd weggegooid. Een duidelijk mis-baksel is de zeventiende eeuwse strooppot (afbeelding 11). De pot is gemaakt van rood aar-dewerk en tijdens het bakken ingezakt. Aan de onderkant bevindt zich nog een aangebakken aardewerkfragment. Onder het Gouds wit wordt een opvallende plaats ingenomen door miniatuur- voorwerpen zoals potjes, bordjes, een komfoortje en een theepotje (afbeelding 12). Verder zijn een vogelfluitje en een aantal fragmenten van spaar-varkens gevonden (afbeelding 13 en 14). De staart van het vogeltje is het mondstuk en de lucht kan ontsnappen door twee gaatjes in de boven zijde. Door het vogeltje met een beetje water te vullen en vervolgens te blazen ontstaat een vogel-achtig gefluit. De spaarpotten werden tot in deze eeuw gemaakt door de firma Goedewaagen in Gouda. Vogeltje en varkens worden negentiende/ twintig-ste eeuw gedateerd.

Een bijzondere aardewerkvorm is mogelijk ook van Goudse makelij. Het komt zelden voor dat op een vondst geschreven staat wat het is. Dit is het geval bij een diabolo-vormige pot. Het opschrift maakt duidelijk dat het een waterfilter is (afbeelding 15). Dergelijke filters werden gebruikt om drinkwater te maken van bijvoorbeeld regenwater. Het filter uit de Nieuwehaven heeft een hoogte van 42-43 cm. De bovenzijde heeft een diameter van 37,5 cm, de taille 22 cm en de onderzijde 34 cm. De pot is op een draaischijf gemaakt van roodbakkend aarde-werk. De binnenzijde is voorzien van een oranje/gele glazuur. De buitenzijde is bedekt met een

18

afbladderende laag zwarte verf, waar onder nog een rode verflaag zichtbaar is. De verf bedekt het glazuur op de rand van de pot en is waarschijnlijk na het bakken aangebracht. In het smalste deel van de pot zit een deksel van aardewerk met een handvat en gaatjes. Op dit deksel werd bijvoor-beeld een laag zand aangebracht dat als filter werkte. Door de gaatjes liep het water in het reser-voir onderin de pot. De deksel kon worden verwij-derd om het reservoir schoon te maken. Later is deze met kalk vastgezet, mogelijk bij een tweede gebruik van de pot. Aan de voorzijde van de pot zit onderaan een opening waar een kraan op kon worden aangesloten om het water te tappen. Aan de binnenkant is te zien dat in de bovenste helft van de pot een pijp is aangebracht in de achter-wand. Deze pijp heeft een opening aan de buiten-zijde onder de rand en diende voor de ontluchting bij het vollopen van het reservoir. Het filter kon

worden opgetild aan twee hand grepen aan weers-zijden. Op de voorzijde van de pot zijn in reliëf drie versieringen aangebracht (zie afbeelding 15). Onder de rand staat op een band het woord 'waterfilter'. Daaronder op de taille van de pot staat het wapen van Gouda geflankeerd door twee leeu-wen en voorzien van kroon en wapenspreuk. Op basis hiervan is verondersteld dat het om een Gouds product gaat. Het kan echter niet geheel worden uitgesloten dat in een ander pottenbak-kerscentrum een pot met Gouds wapen is gemaakt. De laatste versiering staat boven de opening en is een hazewindhond. Het is niet waar-schijnlijk dat dit wijst op de bestemming van het drinkwater. Mogelijk gaat het om een merk van de pottenbakker. Het filter kan rond 1900 worden gedateerd.

afbeelding 15:het waterfilter met wapen van Gouda(hoogte 42-43 cm).

19

kitschDe gracht heeft een groot aantal beeldjes van aar-dewerk en porselein opgeleverd, die nu zonder meer het predikaat kitsch verdienen (afbeelding 16). De meeste beeldjes dateren uit het eind van de vorige of het begin van deze eeuw en zijn waarschijnlijk na breuk weggegooid. Behalve puur decoratieve beeldjes, zijn er ook met een functie. Zoals de dame die een luciferhouder siert of de vrijwel gave oosterse kop als spaarpot. De pot is gemaakt van witbakkend aardewerk en voorzien van verschillende kleuren glazuur. Over de her-komst van de beeldjes is nog niets bekend. Op verschillende beeldjes zijn cijfermerken aange-bracht, die hierover wellicht informatie kunnen geven. Op de spaarpot is onder het glazuur met de hand het nummer '8034' aangebracht, dat gestempeld op de onderzijde terugkeert. Daarnaast is het nummer '11' gestempeld en in bruine verf met de hand een schildersmerk aange-bracht. De porseleinen luciferdame heeft een gestempelde '273' en eveneens een schil-dersmerk.

4.3. kleipijpen en pijpaardenvoorwerpen8

Aan de Nieuwehaven werkte niet alleen een groot aantal pijpenmakers, vanaf 1668 werd er ook elke donderdag een pijpenmarkt gehouden. Fragmenten van kleipijpen zijn dan ook in grote hoeveelheden in de grachtvulling gevonden. Het gaat om pijpen die op verschillende momenten zijn gebroken en weggegooid: tijdens de fabricage, tij-dens de handel op de markt of bij het roken. De gevonden kleipijpen geven een goed beeld van de pijpenfabricage in Gouda door de eeuwen heen. Uit de beginperiode van de pijpenfabricage zijn helaas weinig exemplaren gevonden. De oudste pijp dateert uit de periode 1625-1630. Uit de negentiende/twintigste eeuw dateert een aantal complete pijpen. In totaal zijn tussen de 1000 en 1200 pijpen verzameld, terwijl mogelijk een nog groter aantal op de stort is blijven liggen. Gezien de grote hoeveelheid is met de uitwerking slechts een begin gemaakt. Hierbij hebben de pijpen uit de sleuf voorrang gekregen en is specifiek geke-ken naar vondsten die wijzen op lokale productie.

afbeelding 16:een aantal van de beeld-

jes, links op de voorgrond de oosterse kop.

8 De kleipijpen zijn onderzocht door de heer A. de Bruijn en mevrouw L. Schouten (beiden Golda).

20

tabel 1: onbekende pijpenmakersmerken(de nummers corresponderen met die in afbeelding 17, de nummers tussen haakjes met bijlage 3).

merk gerookt/ datering vindplaats ongerookt

1. DCV (1) gerookt 1670-1690 22,23,24/4 stort 2. EI (3) gerookt 1670-1690 22,23,24/4 stort 3. DA met gerookt 1670-1690 sleuf t.o. ster (42) 258 4. IFR (90) ongerookt 1670-1690 7/10 stort 5. LiB (92) gerookt 1670-1690 stort 6. IKI (7) gerookt 1650-1670 6/5 stort

Concentraties van ongerookte exemplaren kunnen een aanwijzing vormen voor productie-afval. Van de meeste pijpfragmenten is de maker te achter-halen aan de hand van het op veel pijpen aange-brachte (hiel)merk. Archiefonderzoek kan vervol-gens aantonen of de pijpenmaker panden bezat aan de Nieuwehaven. Zo kan historisch onderzoek in combinatie met onderzoek aan het pijpmateriaal informatie geven over de pijpenmakers die door de eeuwen heen actief zijn geweest aan de Nieuwehaven. Voor een aantal merken is dit uitge-zocht. Het onderzoek heeft verder zes nog onbe-kende merken opgeleverd (afbeelding 17 en tabel 1). Een overzicht van de tot nu toe gedeter-mineerde pijpen staat in bijlage 3.

productieBehalve ongerookte pijpen zijn ook andere aan-wijzingen gevonden voor lokale productie. In de Nieuwehaven zijn minstens veertien zogenaamde grospenningen gevonden (afbeelding 18). Omdat pijpen zeer breekbaar waren kregen de pijpen-makers niet betaald per uur, maar per stuk. Voor

een gros pijpen kreeg de maker een grospenning9 en hij kreeg betaald naar het aantal penningen. Deze penningen waren gemaakt van gebakken klei. Sommige hadden een kenmerk, zoals een nummer of de afdruk van een duit. De exemplaren met muntafdrukken kunnen op basis hiervan wor-den gedateerd. De drie gedetermineerde pennin-gen hebben elk afdrukken van twee verschillende duiten en kunnen rond 1770 worden gedateerd10. Twee penningen komen uit een mogelijke stort voor huisnummer 236, die nog niet onderzocht is. Drie rode muntjes zonder merkteken komen uit de stort voor de huizen 210-206, die hieronder wordt besproken.

Als de pijpen hun uiteindelijke vorm hadden gekre-gen, werden ze bij pottenbakkers gebakken in zo-genaamde pijpenpotten. Dit waren grote potten die aan de buitenzijde waren voorzien van een pleister-laag11. In het midden van de pot werd een losse kolom (de zogenaamde trompet) aangebracht waar de pijpen met de steel rondom tegenaan werden gezet (afbeelding 19 en 20). In de Nieuwehaven zijn diverse fragmenten van de dergelijke trompet-ten gevonden. Eén fragment bestaat uit een holle cilinder van witbakkende klei met een diameter van 4,5 cm (afbeelding 19a). De onderzijde loopt breed uit tot 6 cm, zodat een voet ontstaat waarmee de trompet op de bodem van de pot werd ge plaatst. Op 14 cm hoogte vanaf de voet is de aanzet zicht-baar van drie openingen (breedte 0,8/0,9 cm). Door deze openingen kon men pijpengruis vanuit de kolom tussen de pijpen laten lopen. Dit pijpengruis had een functie bij de hitteverdeling tijdens het

afbeelding 18:een aantal van degevonden grospenningen, bovenste rij met munt-afdrukken, middelste rij met nummers en textiel-afdruk en onderste rij blanco.

9 In de pijpenindustrie bevatte een gros 160 stuks, omdat rekening werd gehouden met tien procent breuk.10 Stort: OVER YSSEL 1768 en Utrecht 1739-1793, circa 1770?; sleuf t.o. 236: OVER YSSEL 1767 en Zeeland 1766-1792; sleuf t.o.

236: Utrecht 1739-1793, circa 1770? en Gelderland 1758-1788. Determinatie drs. B. J. van der Veen, assistent-conservator, Rijksmuseum het Koninklijk Penningenkabinet Leiden.

11 Zie voor pijpenpotten Bruijn en Von Hout 1982 en voor pijpenpotdeksels uit Gouda Von Hout 1985.

(links) afbeelding 17:de zes onbekendehielmerken (zie voor de nummers tabel 1).

1 2 3

4 5 6

21

bakproces. Een ander fragment heeft groeven aan de buitenzijde en is afkomstig van de bovenzijde van een trompet (afbeelding 19b). Gezien de dia-meter van circa 7 cm is het van een grotere trompet afkomstig. De pijpen werden met de uiteinden van

de stelen in de groeven gezet om te kunnen blijven staan. Het totaal aantal groeven is te recon-strueren tot ongeveer 2312. Dit komt overeen met het aantal pijpen dat in een cirkel tegen de trompet kon worden gezet. Hoeveel cirkels van 23 pijpen in de pot konden worden gestapeld is afhankelijk van de lengte van de pijpen en van de trompet. Op een afbeelding van een pijpenpot uit een Frans boek over het maken van kleipijpen zijn zowel de openingen als de groeven op de trompet duidelijk te zien (afbeelding 20). De bos van stelen werd aan de bovenzijde bij elkaar gehouden door een ring van klei. Enkele fragmenten laten zien dat de ringen konden bestaan uit een kleirol of uit twee op elkaar gedrukte kleistrips. De afdrukken van stelen op twee van de ringen geven aan dat ze werden aangebracht als de klei nog niet helemaal hard was (afbeelding 21). De ringen werden mee-gebakken en daarna weggegooid. Aan de hand van de afdrukken is het aantal stelen te bepalen dat de ring omsloot. Eén ringfragment heeft een diameter van circa 17 cm met een gerecon strueerd aantal van 31 stelen; het andere fragment meet circa 20 cm in doorsnede met 39 stelen13. Deze aantallen zijn weliswaar benade-ringen, maar wijken toch duidelijk af van het eerder op basis van de trompet berekende aantal. Dit wijst erop dat er verschillende maten pijpenpotten waren.

afbeelding 19:twee fragmenten van

trompetten;a) onderzijde;b) bovenzijde.

afbeelding 20:doorsnede van een

pijpenpot met trompet(uit: Von Hout 1985,

p. 183, origineel: Duhamel du Monceau, L'Art de faire les pipes a fumer le tabac.

Paris, 1771).

a b

12 Het fragment is een cilindersegment van circa 112o met 7 groeven, voor een complete cilinder levert dit 360/112 x 7 = 22,5 groe-ven. Doordat de breedte van de groeven varieert (0,3-0,5 cm) is dit aantal een benadering. Bruijn en Von Hout kwamen op basis van een bodemfragment van een pijpenpot uit Gorinchem uit op een aantal van 17 pijpen (Bruijn en Von Hout 1982, pp. 105-106).

13 Het fragment van de kleirol heeft acht steelafdrukken op een ringsegment met een hoek van 93o, wat een gereconstrueerd aantal van 360/93 x 8 = 31 stelen geeft. Het fragment van de dubbelgeknepen ring heeft 5 steelafdrukken op een ringsegment met een hoek van 46o, wat een gereconstrueerd aantal van 360/46 x 5 = 39 stelen geeft.

22

afval van een pijpenmakerswerkplaatsTijdens het onderzoek in de sleuf zijn op een aantal plaatsen concentraties ongerookte pijpen gevonden, die mogelijk geïnterpreteerd kunnen worden als productie-afval. Eén van deze concentraties wordt hieronder besproken. Het dagrapport van 15 augustus vermeldt ʻeen ver-schrikkelijk grote pijpenstortʼ voor de huizen 214 en 212, die door bleek te lopen tot 206. Van deze concentratie zijn 30 pijpen beschreven met 12 verschillende merken (bijlage 3, nrs. 59-74).

Archiefonderzoek geeft informatie over de eige-naars van de panden14. De panden 214/216 waren vanaf 1695 tot in ieder geval 1830 bewoond door pijpenmakers. Van de acht opeen-volgende eigenaars zijn de eerste vijf nauw met elkaar verbonden. Willem Hendriksz. (van) Sprot kocht de panden in 1723 na het overlijden van zijn vader Hendrik Jansz. Sprot. Vijf jaar later kocht hij ook het huis Nieuwehaven 195. Alle drie de panden werden in 1765 verkocht aan Evert Wout. Wout was de schoonzoon van ene Teunis Jansz. van Dieveren, die zelf de zwager was van Willem Sprot. Deze Van Dieveren is mogelijk kort eigenaar geweest van de panden 214/216, vanaf de dood van Sprot in 1762 tot zijn eigen over-lijden in 1765. De heren kochten niet alleen elkaars huizen, maar namen ook pijpenmerken van elkaar over. Zo nam Van Dieveren het merk 'twee duiven' over van Willem Sprot en Evert Wout het merk 'TI' van Van Dieveren. Wouts oudste zoon Lambert nam op zijn beurt rond zijn twintigste, in 1771, het merk 'TI' over en kocht in 1786 ook de panden 214/216. Vijf jaar later deed Lambert zowel afstand van het merk als van de huizen. Zijn vader werd toen opnieuw eigenaar. Vader Wout overleed in december 1793 en twee

maanden later werden alle drie de huizen van de familie verkocht aan twee verschillende pijpen-makers. De panden 214/216 kwamen achtereen-volgens in eigendom van de pijpenmakers Jan Houtam, Dirk de Mol en Hendrik de Jong.Evert jr. erfde van zijn vader het merk '3'.

Een aantal van de pijpen voor de huizen 214/216 kan aan de genoemde pijpenmakers worden toe-gewezen. Zo zijn twee ongerookte pijpen uit twee verschillende mallen met het merk 'theepot' van Hendrick Jansz. Sprot, die in 1690 bij het gilde zijn meesterproef deed. Vier ongerookte pijpen met het merk 'TI gekroond' worden gedateerd tussen 1775 en 1825 en kunnen worden toege-wezen aan Lambertus Wout. Het merk 'anker' waarvan één pijp is gevonden, was achtereenvol-gens in gebruik bij Jan Hendericksz. Sprot (een broer van Willem?) en bij Jan van Dieveren (een zoon van Teunis?). Gezien de datering van de pijp tussen 1775 en 1815 is hij waarschijnlijk van Van Dieveren. Een aantal merken heeft namen opge leverd van andere pijpenmakers: zo was de 'papegaai in ring' in gebruik bij Cornelis Endenburg (1732-1759) en bij Jannis Zonne (1744-1780).

Hoe laten de archeologische en de historische gegevens zich nu combineren? De huizen 214/ 216 zijn gedurende een eeuw in bezit geweest van een groep onderling nauw verbonden pijpen-makers. Gezien de concentratie pijpen voor de deur waren in de huizen ook daadwerkelijk pijpenmakers actief. Of de panden behalve als werkplaats ook als woning van de pijpenmakers dienden, is niet helemaal duidelijk. De snelle opeenvolging van eigenaars pleit hier niet voor. Het lijkt erop dat Willem Sprot en Evert Wout op Nieuwe haven 195 woonden. Een paar eigenaars hebben gezien de vondst van hun pijpen duidelijk zelf in de werkplaats gewerkt, zoals Hendrick Sprot en Lambertus Wout. In de panden werkten verder nog andere pijpenmakers, die waarschijnlijk in dienst waren van de eigenaar van de werk-plaats. De twaalf verschillende merken geven een indruk van het aantal zelfstandige makers dat in de werkplaats actief is geweest. Met een goede datering van de pijpen kan mogelijk zelfs iets gezegd worden over het aantal pijpenmakers dat gelijktijdig werkte. De historische gegevens tonen verder aan dat bij deze groep pijpenmakers werk-plaats en merken overgingen van vader op oudste zoon. In bepaalde gevallen, zoals vroeg overlijden, neemt een zwager of schoonzoon de zaak over. Familierelaties blijken, in ieder geval bij deze

14 Dit onderzoek is uitgevoerd door de heer P. Mensert (Golda).

(rechts) afbeelding 21:fragmenten van pijpenringen.

23

groep pijpenmakers, een belangrijke rol te spelen in het pijpenmakersambacht.

figurale pijpenEen aantal pijpen is nog het tonen en vermelden waard. Zo zijn er pijpen met de ketel in de vorm van een kop (afbeelding 22). De zogenaamde figurale pijpen, waarbij de oorspronkelijke vorm van de ketel niet of nauwelijks meer valt te herken-nen, komen in de loop van de achttiende eeuw in zwang. Een pijp met een zogenaamd dubbel-gezicht is één van de eerste figurale producten (datering 1740-1750). De naar de roker gekeerde zijde toont een man met snor, de achterzijde een vrouw met parelketting (afbeelding 22.1). Rond 1800 laten vooral de Franse pijpenmakerijen een opleving van de figurale pijp zien. In Nederland slaan deze opvallende pijpen niet echt aan en worden dergelijke pijpen vooral voor de export geproduceerd. Een beschilderde mannenkop is afkomstig uit een driedelige mal van de Franse fabriek Gambier, die later door de Goudse firma Goedewaagen is opgekocht (afbeelding 22.2). Andere koppen tonen een Jan Klaassen, een bebaarde man, een exotische vrouw met veren-tooi, een man met baard, snor en bontmuts, kozak? (geglazuurd) en een vrouw met ingeknipte

muts (afbeelding 22.3,4 en 6-8). Behalve koppen komen ook hele figuren voor, zoals de rechter-ach-tige persoon (afbeelding 22.5). Het figuurtje staat op zijn kop op de ketel. Van de acht afgebeelde pijpen is er slechts één gerookt, wat lijkt te beves-tigen dat dergelijke pijpen hier niet erg in trek waren.

gelegenheidspijpenBij een bijzondere gelegenheid hoorde een bijzon-dere pijp, of het nu een familie-aangelegeheid was of een zaak van nationaal belang. Vrijwel vanaf het begin van het pijproken tot aan de Tweede Wereldoorlog bestond in grote delen van Neder-land het volksgebruik dat een bruidegom op zijn huwelijksdag een speciale pijp kreeg aangeboden. Deze zogenaamde bruidegomspijpen toonden huwelijksscenes en symbolen en werden versierd met linten, strikken, stoffen bloemetjes en glazen balletjes15. Het beloofde niet veel goeds als de pijp zou breken. Uit de Nieuwehaven komt een bruide gomspijp, waarop het bruidspaar te zien is naast het altaar van Hymen, de god van het huwe-lijk (afbeelding 23). Boven hun hoofd zweven engeltjes. Aan de andere kant van het altaar staat een dame naast een pauw. De pijp is ongerookt en dus waarschijnlijk voor het huwelijk al gebro-

afbeelding 22.1-8:figurale pijpen

1 2 3 4

5 6 7 8

15 Tupan 1983.16 Duco 1992.

24

ken. Andere bekende gelegenheidspijpen zijn de zogenaamde Oranje pijpen. Deze pijpen werden gebruikt als propagandamiddel16. Eén van de Oranjepijpen uit de Nieuwehaven werd gemaakt ter gelegenheid van de benoeming van Willem IV tot stadhouder en kapitein generaal van de Republiek en de her eniging van de gewesten (afbeelding 24). De pijp toont het portret van Willem IV samen met zijn echtgenote Anna van Hannover met de tekst 'VIVAT DE PRINS EN PRINCES VAN ORANIE'. De omlijsting bestaat uit een oranjetak met appels, waaraan de schilden met de wapens van de Zeven Verenigde Provin-ciën hangen. Een andere pijp benadrukt de relatie tussen het Nederlandse en Engelse koningshuis. De ketel is versierd met de Engelse Tudorroos, de Nederlandse leeuw en de spreuken 'HONI SOIT QUI MAL Y PENSE' en 'JE MAINTIENDRAY'. Tot slot een vierkante pijp die gemaakt is naar aanlei-ding van de Belgische Opstand met de opschriften 'DE EER VAN NEDERLAND GEHANDHAAFD DOOR VORST EN VOLK AAN DE VOLKSGEEST VAN 1830-1831' en 'TROUW AAN KONING EN VADERLAND'. Alle drie de pijpen zijn gerookt en

laten zien dat aan de Nieuwehaven in ieder geval een aantal Oranje-gezinden woonden.

pijpaarden beeldjesBehalve pijpen werden ook de reeds besproken trompetten en pijpenringen van pijpaarde gemaakt. Ook voor de komst van het tabaksroken werden al voorwerpen gemaakt van de witbak-kende kleisoort, die door het grootschalig gebruik voor pijpen later de naam pijpaarde heeft gekre-gen. De benaming pijpaardenbeeldjes voor heiligenfiguurtjes in witte klei is dan ook eigenlijk onjuist. Dergelijke beeldjes werden in mallen in serie ge produceerd. Naast de bekende productie-centra Keulen en Utrecht, zijn de beeldjes ook in andere steden gemaakt. Ze werden thuis gebruikt voor de alledaagse geloofsbeleving. Van de stort komen drie fragmenten van een pijpaarden beeld-je van Maria met kind (afbeelding 25). Het Christus kind zit op de linkerarm van Maria en strekt beide armen uit naar een voorwerp in haar rechterhand. Maria staat met haar rechterbeen naar voren op een sokkeltje dat versierd is met bloemen. De drie fragmenten komen uit dezelfde

afbeelding 23:bruidegomspijp metbruidspaar naast altaar.

(rechts) afbeelding 24:Oranjepijp met portret stadhouder Willem IV.

25

mal. Mogelijk is dit een aanwijzing dat ook in Gouda pijpaarden beeldjes werden gemaakt. De beeldjes kunnen 15/16A worden gedateerd.

4.4. metaal17Het metaal vormt waarschijnlijk de meest ge vari-eerde vondstgroep, van hang- en sluitwerk tot auto- en fietsonderdelen. Bij deze grote variatie aan voorwerpen dringt zich de vraag op hoe ze in de gracht terecht zijn gekomen. Hiervoor kan een aantal mogelijkheden worden genoemd. In de eerste plaats zijn er de verloren voorwerpen, zoals muntjes en sleutels, een losgetrokken knoop, of speelgoed van onvoorzichtige kinderen. Hierbij zijn ook bootshaken en pikhaken die bij gebruik op het water zijn gebroken of verloren. In de tweede plaats zijn er de voorwerpen die per ongeluk zijn weggegooid. Vooral bestek kan tussen het keu-kenafval terecht zijn gekomen en zo zijn wegge-gooid. Het bestek vormt met 90 lepels, 68 messen en minstens 17 vorken, de grootste vondstgroep binnen het metaal. Dan zijn er in de derde plaats de voorwerpen die na gebruik bewust zijn wegge-gooid. Zo is een groot aantal afgedankte voorwer-pen zoals kapotte pannen en theepotten in de gracht gedumpt. Ook verpakkingsmateriaal als blikken en bussen ging na gebruik het water in. Er moet verder rekening mee worden gehouden dat voorwerpen, die men na een diefstal of overval kwijt moest, in het water verdwenen. Van het metaal laten vooral het bestek en natuurlijk de

afbeelding 25:fragmenten van drie

pijpaarden beeldjes uit dezelfde mal.

17 Het metaal is onderzocht door de heren A. Prinsen en B. Vermeulen (beiden Golda), met dank aan de heer M. Klomp (IPP).18 Geselschap 1977, p. 269.

munten zich goed dateren. De oudste metaal-vondst is een lepel uit het eind van de veertiende/ begin van de vijftiende eeuw en tot de jongste vondsten behoort het emaillen keukengerei uit het begin van de twintigste eeuw. Gezien de grote hoeveelheid metaalvondsten is met de uitwerking slechts een begin gemaakt. Hierbij is specifiek gekeken naar producten van Goudse tinnegieters.

bestekDe grootste groep bestek bestaat uit lepels. Tussen de lepels bevindt zich een aantal fraaie exemplaren. De oudste is een koperen lepel van Franse makelij (datering XIVd-XVa). De steel is versierd met Franse lelies en het uiteinde wordt gevormd door een eikeltje. Een paar eeuwen jon-ger is de tinnen lepel met een mensfiguurtje op het uiteinde van de steel (XVIIa). De figuur kan van-wege het kruis geïdentificeerd worden als de apostel Andreas (afbeelding 26). Ook zijn twee lepels gevonden van een type dat naar de vorm van het steeluiteinde paardenvoetlepel wordt genoemd. Een van deze lepels heeft een gedraai-de steel en een ingekraste versiering op de bak (afbeelding 27). Vrijwel alle lepels zijn voorzien van merken. Vooral de 'gekroonde roos' komt met toevoeging van verschillende initialen veelvuldig voor (afbeelding 28). De kroon mocht volgens de Goudse 'ordonnantie van de thinnegieters' uit omstreeks 1560 alleen worden gebruikt op fijn tin; dit was tin dat geen lood bevatte18. Het gebruik

26

van dit tin was voor een aantal voorwerpen ver-plicht in verband met de angst voor loodvergifti-ging. De roos komt ook als merk op pijpen voor en was afkomstig uit het wapen van het Engelse koningshuis, de Tudors. Op drie lepels staan initia-len die aan Goudse tinnegieters toegewezen kun-nen worden (zie afbeelding 28). De Goudse tinne-gieters waren aanvankelijk lid van het gilde van St. Elooy van de smeden en de koperslagers en kre-gen in 1640 samen met de blikslagers een eigen gilde. Het aantal tinnegieters in het gilde schom-melde rond de vier. De gekroonde roos met 'ID' was van Jansz. Degenaar, die in 1552 bij het St. Elooys-gilde stond ingeschreven. 'BVC' werd gebruikt door Barent van Cuijk, die in 1654 stond ingeschreven. Van Cuijk was een van de tinnegie-ters die aan de Wijdstraat was gevestigd. In 1649 nam hij daar de winkel en gieterij over in het pand 'waar de Gulde Werelt uithangt' (= Wijdstraat 9). Hier werkte hij tot aan zijn dood in 170219. De lepel met de initialen 'P.C.T.' kan mogelijk worden toegeschreven aan Pouwels Traudemus, die in 1642 het pand Nieuwehaven 310 (kadaster B199) kocht20. De lepel wordt rond 1600 gedateerd en is gevonden in de buurt van zijn huis. Dit betekent

echter nog niet dat hij hier ook zijn werkplaats heeft gehad. Eén van de andere lepels is op de achterzijde van de steel gemerkt met het wapen van Gouda. Het merk is slechts half op de steel geslagen en alleen het schild en drie sterren zijn herkenbaar (zie afbeelding 28).

afbeelding 26:de apostel Andreas (hoog-te 29,2 mm)

( rechts) afbeelding 27:paardenhoeflepel met gedraaide steel en ingekraste versiering op de bak

19 Geselschap 1977, p. 270.20 In de lijst van Goudse tinnegieters staat hij vermeld als Paulus Traudenius, 1642-1667 (Geselschap 1977, p. 272). In 1643 kocht hij

ook het pand Nieuwehaven 316 (kadaster B202).

afbeelding 28:tinmerken, waaronder drie uit Gouda: PCT, ID en wapen van Gouda

27

keukengereiBehalve bestek zijn er ook nog andere voorwer-pen gevonden die met voedselbereiding en eten in verband kunnen worden gebracht. In de vijftiende en zestiende eeuw werd het eten bereid in kook-potten die aan haken boven het vuur hingen. Van deze haken is een aantal exemplaren gevonden van een type dat ook uit Leiden bekend is21. Een voorwerp met een nog onbekende functie hoorde mogelijk op tafel thuis. Het is een rond bakje op een korte steel met ronde voet. Het bakje kan wor-den afgesloten met een scharnierend bolvormig dekseltje (afbeelding 29). Voor het tappen van dranken zoals bier en wijn had men vanafde zeventiende eeuw de beschikking over kranen. Een koperen exemplaar kan in de eerste helft van

afbeelding 29: (rechts)bakje met onbekende functie (hoogte 6,3 cm, diameter 6,7 cm).

afbeelding 30:koperen kraan.

afbeelding 31:een overzicht van een

deel van de emaillen vondsten.

de zeventiende eeuw worden gedateerd (afbeel-ding 30)22. Over het keukengerei worden we pas weer uitgebreid geïnformeerd vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw. Aan het eind van de jaren vijftig van de negentiende eeuw kwamen geëmailleerde producten op de markt: ijzeren keu-kengerei dat voorzien is van een glasachtig laagje.

21 Bitter 1992, afbeelding 3.K.22 Baart 1977, p. 353.

28

Dit materiaal is niet alleen hitte- en krasbestendig, maar ook bestand tegen zuur en roest. Aanvankelijk is het emaillen keukengerei nog duur en slechts voor een kleine groep weggelegd. In het begin van de twintigste eeuw vond het gebruik van geëmailleerd metaal ingang in brede lagen van de bevolking23. Onder de vele tientallen emaillen voorwerpen uit de Nieuwehaven bevin-den zich (steel)pannen, waterketels, thee- en kof-fiepotten, borden en petroleumstelletjes (afbeel-ding 31).Eén van deze stellen is gezien het opschrift waar-schijnlijk van Duitse makelij: 'GRAETZINLICHT 120 KERZEN'. Een aantal waterketels werd gebruikt op een zogenaamd ringenfornuis. De uit-stulping aan de onderkant van de ketels paste precies in de openingen van het fornuis, een ver-gelijkbare ketel is in Vlaardingen gevonden24.Eén ketel heeft een opvallend grote uitstulping die alleen al een inhoud heeft van 1,5 liter. In Nijmegen is uit de vondst van metalen keukenge-rei in een afvalkuil uit het eind van de vorige eeuw afgeleid dat het metaal kennelijk was ontsnapt aan de aandacht van een oud-ijzerboer25. Mogelijk was de prijs van oud ijzer zo gedaald dat het inza-melen niet meer rendabel was. Gezien de vonds-ten uit de Nieuwehaven was dit aan het begin van deze eeuw ook in Gouda het geval.

gereedschapAan de Nieuwehaven werd ook druk gewerkt. Het mag niet verwonderen dat juist het metaal hierover informatie geeft in de vorm van verschillende ge reedschappen. Zo zijn er onder andere een passer, een riek, twee beitels, drie vijlen en meer-dere kolenschoppen gevonden. Gereedschap is zeer herkenbaar omdat het in de loop der eeuwen weinig van vorm is veranderd. Dit maakt het aan de andere kant ook lastig dateerbaar. Kenmerkend voor de herkomst uit een grachtvulling is het gereedschap dat te maken heeft met scheepvaart. Er zijn bootshaken van verschillende typen gevon-den (afbeelding 32). Naast de bekende pikhaak met één rechte en één kromgebogen punt, zijn er ook haken gevonden met een enkele punt en met twee korte wijd uitstaande punten. Dit laatste type is ook in Leiden uit grachtvullingen bekend26. Opvallend zijn twee grote messen, waarvoor tot nu toe nog geen parallellen zijn gevonden (afbeelding 33). Eén mes heeft een lengte van ongeveer 32 cm en de ander is ongeveer 27 cm lang. De mes-sen waren door middel van een smaller wordend plaatvormig uitsteeksel aan het heft bevestigd. Het kleinste mes heeft aan de bovenzijde van het lem-met een aantal deuken, die veroorzaakt lijken te

23 Boymans z.j., pp. 173-178.24 Ter Brugge en De Ridder 1996, p. 77 en 79.25 Bartels z.j.26 Land 1984, p. 88 en afbeelding 163-165; Bitter 1992, p. 75 en afbeelding 14.27 Determinatie drs. B. J. van der Veen, assistent-conservator Rijksmuseum Het Koninklijk Penningenkabinet, Leiden.28 Idem.

afbeelding 32:drie bootshaken.

zijn door slagen van bovenaf (met een hamer?). Het lijkt erop dat men het mes op deze manier ergens doorheen heeft geslagen, omdat men er met het mes alleen niet door kwam. Wellicht is het mes daarna afgedankt en daarom in de gracht gegooid. Dergelijke messen kunnen misschien door slachters of slagers zijn gebruikt. Beide mes-sen zijn helaas afkomstig van de stort en niet in verband te brengen met bekende ambachtslieden.

munten en penningen27In totaal zijn 48 munten en 4 penningen gevonden (bijlage 4). Van de munten zijn 23 afkomstig uit de sleuf, twaalf van de stort en van dertien is de vind-plaats onbekend. De munten zijn een kenmerkend voorbeeld van zeventiende tot negentiende eeuw-se accumulatievondsten uit afvallagen in stedelijk gebied28. Het gaat om de gebruikelijke samen-stelling van kleingeld (oordjes en duiten) en Duits, Belgisch en Frans kopergeld. De oudste munt is een oord van Philips II uit 1578 en de jongste zijn twee centen van Wilhelmina uit 1916. Twee van de penningen zijn speelpenningen uit Neurenberg van Cornelius Lauffer (1658-1711) en Johann Albrecht Dorn (1732-1783). Dergelijke penningen werden gebruikt bij (kaart)spelletjes en in Neurenberg op grote schaal geproduceerd voor de export. De derde is een devotiepenning van Benedictus met de Benedictuszegen op de keer-zijde (eind negentiende eeuw). De vierde is een aluminium reclamepenning uit de twintigste eeuw met een onleesbaar opschrift.

diversenDe groep metalen voorwerpen is zo groot en divers, dat een groot aantal voorwerpen niet aan

29

de orde is gekomen. In de gracht is een aantal stukken speelgoed en muziekinstrumenten terecht gekomen, zoals een fluit met opschrift 'JAPAN', een mondharmonica met het dubieuze opschrift 'JUGENDWEHR' en een speelgoed conducteur-stang. Schaatsen herinneren zeer nadrukkelijk aan de winterse ijspret op de gracht. Aangenomen mag worden dat het speelgoed is verloren of kapot is weggegooid. Blikken en bussen zijn in ieder geval als afval weggegooid. Vanaf de jaren 1870 werd in de verpakkingsindustrie op grote schaal gebruik gemaakt van vertind ijzer, beter bekend als blik29. De opschriften vertellen over de inhoud: een dop van een asperinebus, een tabaksdoos, een deksel-tje van een blikje tandpasta en een nootmuskaat-bus. Ook een aantal emaillen reclameborden is in

de gracht verdwenen30. Hierbij zou gedacht kun-nen worden aan vandalisme. Eén bord maakt recla-me voor '[PAT]ENT VOOR L[Y]ONS' TEA' en een ander toont het bekende rood-geel-blauwe ontwerp uit 1925 van Jac. Jongert voor 'VAN N[ELLE] VOOR K[OFFIE] EN T[HEE]' (zie afbeelding 31). Het derde bordje prijst niet alleen in woord, maar ook in beeld een product aan. Het heeft de vorm van een tube: 'Z[E]BRALIN D[...] PASTA VOOR KACHELS EN HAARDEN. Het is niet bekend van welke winkel de borden afkomstig zijn. Tussen de overige vondsten bevinden zich nog twee wieldop-pen van een T-ford31, een muuranker, sleutels, gespen, spelden, knopen, vingerhoedjes en nog veel meer, waaronder een aantal niet te determine-ren voorwerpen.

4.5. glas32In de sleuf en vooral op de stort is een grote hoe-veelheid glas gevonden. In totaal zijn meer dan 440 (fragmenten van) glazen voorwerpen ver zameld, terwijl nog een grote hoeveelheid glas op de stort is blijven liggen. De grootste vondstgroep bestaat uit flessen: 180 zonder ziel en 55 met ziel. Daarnaast zijn kleinere hoeveelheden (inkt)potjes, medicijn-flesjes en overige gebruiksvoorwerpen gevonden. Het gaat in het algemeen om glas als verpakkings-materiaal dat na gebruik is weggegooid. Bijzondere aandacht ging bij de uitwerking uit naar de flessen met een opschrift dat duidt op een Goudse her-komst. Het oudste glas wordt ge dateerd in de zeventiende eeuw. Het merendeel van de glazen voorwerpen dateert uit de vorige en het begin van deze eeuw. Van de 'glaesmaker' Jan Corneliszoon die in 1597 het pand Nieuwe haven 197 in bezit had, zijn dus geen producten gevonden (of niet her-kend).

strijkglasTer hoogte van Nieuwehaven 276 is in de sleuf een strijkglas gevonden. Dit zijn glazen bollen die, als voorlopers van het strijkijzer, werden gebruikt om textiel te strijken. De strijkglazen werden eventueel licht verwarmd en met beide handen over het strijk-goed heen en weer gewreven. Ze zijn gebruikt tot in de twintigste eeuw33. Het Goudse exemplaar kan in de zeventiende eeuw worden gedateerd. Hij is van bruin glas en had aan de bovenzijde een gla-zen steel, die is afgebroken. Ter versteviging is op de overgang van steel naar bol een glasdraad aan-gebracht (afbeelding 34).

eten en drinkenDe bodem van een beker is het oudste glas dat is gevonden. Opvallend is de versiering van blauwe

29 Bouw e.a. 1991, p. 13.30 Complete exemplaren zijn gewild bij verzamelaars en brengen veel geld op, zo is in november 1996 bij Christie's Amsterdam de

collectie Maurer geveild.31 Uit de 'Prijscourant voor onderdeelen, model T-TT, ingaande 1 november 1926' blijkt dat het gaat om een klein model naafdop en

om een groot model voor de achteras van een vrachtwagen.32 Het glas is onderzocht door de dames J. de Keijzer-Prinsenberg en A. Zwart (Golda), met dank aan de heer J. Kottman (ROB).33 Baart 1977, pp. 150-151, zie ook Henkes en Stam 1992, p. 107.

afbeelding 33:één van de messen.

afbeelding 34:het strijkglas.

30

en witte glasdraden (afbeelding 35a). De draden liggen aan de buitenzijde op het glas en komen op de onderkant van de beker samen. Langs de rand van de bodem is over de draden heen een standring aangebracht. Dergelijke bekers waren cylindrisch van vorm en werden gebruikt voor het drinken van bier. De vindplaats is helaas onbe-kend. Het bekerfragment wordt gedateerd in de tweede helft van de zeventiende eeuw. Jonger zijn de fragmenten van fluitglazen. Eén van de glazen heeft een traan in de stam (=steel) en kan geda-teerd worden omstreeks 1700 (afbeelding 35b) 34. Op de onderzijde van de voet is het pontil duidelijk zichtbaar. Dit is een oneffenheid die achterblijft op de plaats waar het glas tijdens de fabricage aan een ijzeren staaf vastzat. Uit dergelijke kelkglazen dronk men wijn.

Eén van de oudste flessen is vrij geblazen en wordt gedateerd in de periode tussen 1740 en 1760. Uit de Nieuwehaven komt een aantal (frag-menten van) flessen die volgens opschrift op fles of dop uit Gouda afkomstig zijn (afbeelding 36a). Er zijn twee flessenhalzen gevonden met de por-seleinen beugeldop er nog op. Op de ene dop staat 'François Keunen Gouda' met op de zijkant 'FLESSCHENFABRIEK v/h JEEKEL Co, AMSTERDAM/LEERDAM' en op de andere staat 'H. v/d Linden Gouda' met op de zijkant 'DIJKSTRA'S GLASINDUSTRIE AMSTERDAM'. Drie complete flessen laten twee verschillende opschriften zien 'EIGENDOM VAN H. C. v. BUNDE GOUDA' en 'Eigendom van J. H. v.d. Werken Gouda' (zie af beelding 36b). Tot slot zijn twee losse doppen gevonden van 'H. VAN WIJNGAARDEN KORTE TIENDEWEG GOUDA' en van 'M.M. BELONJE JR BIERHANDEL GOUDA'.

Naar de herkomst van de merken is archiefonder-zoek gedaan35. Van 1900 tot 1907 was de bier-brouwerij van F. J. M. Keunen gevestigd op de Oosthaven. H. van der Linde was vanaf 1898 assistent-bierbrouwer en hij wordt later ook als bierhandelaar vermeld. In 1913 keert hij terug naar zijn oude beroep van kantoorbediende. Hij had geen percelen in bezit, zodat niet bekend is waar zijn bedrijf heeft gestaan. Hetzelfde geldt voor H. C. van Bunde, die van 1902 tot 1913 als bier-bottelaar in de Doelensteeg woonde. Bij zijn ver-huizing naar de Vijverstraat 9 in 1914 wordt hij nog als bierhandelaar vermeld. Hij overlijdt in 1925. J. H. van de Werken nam in 1895 de zaak over van weduwe Roosa-Zweedijk, tapster aan de Blauwstraat 2. Zijn bedrijf was gevestigd op de

Raam. Op een foto uit 1920 staat een aantal medewerkers bij een paard en wagen voor de deur36. Boven de deur hangt een bord 'AGENT HEINEKEN's BIERBROUWERIJ MAATSCHAPPIJ - ROTTERDAM'. De flessen kunnen op basis van deze gegevens dus zeer nauwkeurig worden gedateerd37. Verder blijkt dat Keunen een brou-wer was en de overige drie handelaren. Het glas kwam uit fabrieken elders in het land.

Behalve de Goudse merken zijn ook andere Nederlandse en buitenlandse merken aan-getroffen.Onder de buitenlandse merken zijn twee bron waterflessen. De fles met 'Franz Josef Bitterquelle' heeft een mogelijk magnesiumhou-dend bronwater bevat. Het '60 SAME EVIAN' is afkomstig uit het plaatsje Evian aan het meer van Genève. Onduidelijk is wat het 'EAU DES CARMES (= karmelieter monnikswater?) BOYER 14 R. TARANNE' precies is geweest. Bijzonder van vorm is de fles met vier bolvormige instulpin-gen bij de hals. Op de onderzijde staat 'JHT' (afbeelding 37.8). Voor de allerkleinsten was er speciaal glaswerk, zoals de babydrinkfles (hoogte

34 Dergelijke glazen zijn gevonden op het IHE-terrein in Delft: IHE B12-603 en IHE B12-604 (Henkes en Stam, 1992).35 Dit onderzoek is uitgevoerd door de heer P. Mensert (Golda).36 Scheygrond 1981, p. 227.37 F.J.M. Keunen 1900-1907; H. van der Linde 1898-1913; H. C. van Bunde 1902-1913; J. H. van der Werken 1895-1926.

afbeelding 35:a) bodem van een beker; b) fragment van een fluit-glas met een geblazen traan in de stam

a b

31

23 cm) met maatverdeling van 1 tot en met 15 (afbeelding 37.3). Over de hals werd een losse speen geschoven. Niet alleen dranken werden in flessen bewaard, zoals de volgende opschriften laten zien: 'OXO BOUILLON - LIEBIG', 'RECTERS AZIJN ESSENCE VEENENDAAL', de 'ABDIJSIROOP, LIAKKER' en de 'LEDER APPRETUUR'. Verder zijn er diverse potjes gevonden, zoals vetpotjes ('LION SCHIEDAM') en mosterdpotjes ('A. VAN RIJN UTRECHT' en 'WED. H. BREDER. OPPERT 32. ROTTERDAM').

lichamelijke verzorgingVan het eten en drinken gaan we nu over naar de lichamelijke verzorging. Er is een groot aantal klei-ne flesjes gevonden dat met allerlei watertjes en

middeltjes voor verschillende doeleinden gevuld is geweest (afbeelding 38). Van een aantal flesjes vertellen de opschriften wat de inhoud is geweest (afbeelding 38b, 1-3). In de eerste plaats zijn er reukwaters, zoals EXTRAIT DE AU DE COLOGNE, J.M. FARINA PLACE JULIERS COLOGNE en J.C. BOLDOOT-AMSTERDAM. De twee eau de cologne-flesjes zijn van kleurloos glas en zes kantig van vorm; de boldoot-fles is even-eens kleurloos en rechthoekig. De verschrijving in het eerste opschrift is opvallend: het moet immers 'eau' zijn. Kleinere sierlijke flesjes bevatten waar-schijnlijk parfum, zoals het groene flesje met een metalen dopje. Opmerkelijk is het glazen helmpje van een model dat in de Eerste Wereldoorlog door de Duitsers werd gebruikt. De punt op de boven-kant is afgebroken en op de voorzijde is een adelaar aangebracht. Het helmpje is hol en heeft een vlakke onderkant. Mogelijk was het een par-fumflesje, waarbij de afgebroken punt als hals diende. Een dergelijke vorm zou ons nu op zijn minst bevreemden. Het is onbekend of de dame die het flesje gebruikte hier een bepaalde bedoe-ling mee had.

In de tweede plaats wijst een groot aantal opschrif-ten op geneesmiddelen (zie afbeelding 38b, 4-7). Er zijn buitenlandse middeltjes gebruikt, zoals een Amerikaans smeersel 'SLOANS LINIMENT MADE IN U.S.A.' of de 'QUINA LAROCHE MESURE LAROCHE'. Kina is de bast van de kinaboom, waaruit kinine wordt bereid en die vroeger zelf als geneesmiddel werd gebruikt tegen onder andere koorts en malaria. Het flesje met 'DR. ADOLF HOMMEL'S HAEMATOGEN' bevatte een bloed-vormend geneesmiddel. Een middel waarvan

afbeelding 36:a) vier van de beugelfles-

sen met namen van Goudse handelaars;

b) twee van de flessen met opschrift.

a b

afbeelding 37:diverse flessen.

1

2

3

4 5

6

7

32

velen nu nog zullen gruwen is levertraan: ʻHUILE DE FOIE DE MORUE JODURÉE FERRUGINEUSE, LEEUWARDEN HOLLANDE, S. DRAISMA VAN VALKENBURGʼ. De Friese firma produceerde deze ijzerhoudende lever-traan-olie kennelijk voor de export, maar heeft het product ook op de binnenlandse markt afgezet, getuige de vondst van het flesje in de Nieuwe-haven. De rechthoekige fles was gemaakt van bruin glas in verband met de houdbaarheid van de levertraan. Een ander flesje bevatte volgens het op schrift 'ECKARTS BRONZE TINCTUR'. Tinctuur is een aftreksel of oplossing in alcohol of ether met een geneeskundige of cosmetische werking. Het is vreemd dat zich in het flesje twee spijkers bevin-den, terwijl het nog is afgesloten met een kurkje. De geneesmiddelen verkreeg men bijvoorbeeld bij 'KRALPELIEN & HOLM APOTHEKERS ZEIST'. Een middel dat zeer waarschijnlijk niet bij de apotheek vandaan kwam zat in de flesjes met het opschrift 'C. DE KONING TILLY' (hoogte 9 cm); ook het opschrift 'ERDTSIECK TILLY' komt voor. Hierin heeft waarschijnlijk Haarlemmerolie ge ze-ten, vanaf 1698 bekend als kwakzalversmiddel voor allerlei in- en uitwendige kwalen. Dergelijke flesjes kunnen gedateerd worden aan het eind van de achttiende/begin negentiende eeuw. Soms ver-telt de vorm iets over de inhoud, zoals bij het klei-ne flesje met een tuitje (hoogte 6 cm). Dit werd gebruikt voor oor- of oogdruppels; aan het kleine tuitje bleef precies een druppel hangen. Het zijn tot slot niet alleen flesjes die in verband gebracht kunnen worden met lichamelijke verzorging. Een fragment van een bakje werd gebruikt voor aluin. Het glas is van een fluorescerend groene kleur,

die onder kenners bekend staat als 'Anna groen'. Het merendeel van de flesjes dateert waarschijn-lijk uit de negentiende en begin twintigste eeuw. Nader onderzoek op basis van de opschriften kan informatie geven over herkomst (firma-namen) en datering.

diversenIn de loop der tijd is ook een grote hoeveelheid inktpotjes in de Nieuwehaven verdwenen. Bij het onderzoek zijn er twintig gevonden. Een aantal van de rechthoekige potjes heeft aan de boven-zijde een horizontale richel waar de pen op gelegd kon worden. Eén van de potjes heeft een opschrift 'GIMBORN 'S HEERENBERG' en een ander

afbeelding 38:a) een overzicht van het glaswerk dat werd ge-bruikt bij de lichamelijke verzorging;b) een aantal van de opschriften.

a

b

1 2 3 4 5 6 7

33

'CIMBORN ZEVENAAR'. Het voorkomen van zoveel inktpotjes mag niet verbazen omdat aan de Nieuwehaven een aantal scholen was gevestigd. Uit de gracht komt verder een compleet lam-penglas afkomstig van een olielamp. Ter hoogte van huisnummer 232 is in de sleuf een plaquette van groen glas gevonden met gouden letters. Op het fragment is het Nederlandse wapen te zien dat duidt op een hofleverancier. De letters laten zich aanvullen: Cho[colade], FLI[KKEN38], A. [de Bruyn]. A. de Bruyn was in het begin van deze eeuw broodbakker aan de Nieuwehaven 25639. Waarschijnlijk werden de flikken betrokken van een hofleverancier. De bewoners van de Nieuwe-haven hadden in ieder geval een ruime keuze aan bonbonnières voor het presenteren van de flikken. Mogelijk heeft ook het glazen kruiwagentje hier-voor gediend, alhoewel er ook een plantje in gestaan kan hebben. Behalve de bonbonnières zijn er meer glazen siervoorwerpen gevonden, waaronder vaasjes en lampenkapjes. Klein maar fijn is een knoop van geperst zwart glas (door-snede 2 cm).

4.6. bot

M. van DasselaarHet botmateriaal van de Nieuwehaven geeft een goede doorsnede van botten die normaal gespro-ken worden gevonden bij archeologisch onderzoek in Gouda (bijlage 5). Ook hier bestaat het grootste deel (59 stuks) uit botten van rund. Van de grote zoogdieren zijn verder veertien botten van een

varken, negen van schaap of geit, vier van paard, één van edelhert en één van ree40 ge von den. De overige vondsten bestaan uit botten van kleine zoogdieren (5), vogels (5), vissen (4), amfibieën (3) en weekdieren (8) (tabel 2, p.34). In totaal zijn 113 botten op soort gedetermineerd; aan 4 botten kon geen determinatie worden gegeven. Omdat bij het project Nieuwehaven geen sprake is van een dui-delijk vondstcomplex zijn de botten niet gewogen. In dit geval levert het wegen weinig informatie op. Door de vondstomstandigheden kon aan geen van de botten een datering worden gegeven. Enkele vondsten verdienen een nadere toelichting. Het gaat hierbij met name om de botten met slacht- en gebruikssporen, die meer kunnen vertellen over het gebruik van botmateriaal door de bewoners langs de Nieuwehaven. Tussen het materiaal be vindt zich verder een aantal botten van diersoorten die nog niet in Gouda waren gevonden41 en enkele bijzon-dere voorwerpen gemaakt van been.

slachtsporenEen aantal van de verzamelde botten wijst erop dat zich op één plaats een mogelijke afvalstort van een leerlooier of van een hoornbewerker bevond. In de rioolsleuf tegenover de panden 306/310 werd namelijk een deel van de schedel van een rund gevonden, waaraan kon worden gezien dat de schedel na de slacht nog eens werd gekliefd (afbeelding 39). Dit werd gedaan door de leer-looier die zijn grondstoffen, de (koeien)huiden, aangeleverd kreeg met de hoorns en een deel van

38 FLI[KJES] is ook mogelijk.39 Een foto gemaakt omstreeks 1930 toont de winkel aan de buitenzijde; een plaquette is niet te zien (SAMH foto-archief 57049).40 Inclusief de voorwerpen en versierde botten waarvan nog kon worden bepaald van welk dier het afkomstig is geweest.41 Vele van de minder algemene soorten zijn gedetermineerd met gebruik van de vergelijkingscollectie van de Rijksdienst voor het

Oudheidkundig Bodemonderzoek. Deze botten worden opgenomen in de botvergelijkingscollectie van Golda, zodat ze op deze manier nog van waarde zijn bij het determineren van toekomstige Goudse bodemvondsten.

42 Van Wijngaarden-Bakker en Maliepaard (1992), p. 58.

afbeelding 39:a) twee delen van runderschedels;b) de wijze waarop de schedel werd gekliefd(uit Van Wijngaarden-Bakker en Maliepaard 1992, pp. 57 en 58).

a b

34

het schedeldak er nog aan42. Voor een zo'n groot mogelijke lap leer moest de huid voorzichtig van de schedel worden losgesneden. Om dit te verge-makkelijken werd de schedel eerst in twee delen gekliefd, waarna de twee schedelfragmenten met ieder een hoorn eraan één voor één konden wor-den verwijderd. Deze delen konden vervolgens onder handen worden genomen door de hoorn-bewerker, die de hoorns scheidde van de zoge-naamde hoornpitten (het harde deel dat nu is teruggevonden). Het hoorn werd gebruikt voor voorwerpjes als knopen, mesheften, kammen etc. Uit de gestorte grond komen nog vier van deze gekliefde schedels met één hoornpit. Drie daarvan werden gevonden in de grond die ongeveer van dezelfde plaats moet komen als het exemplaar uit de sleuf, zodat zij er mogelijk mee in verband kun-nen worden gebracht43. Omdat het materiaal van de hoornbewerker (hoorn) in de bodem vergaat, kan aan de hand van het afval niet worden achter-haald of de leerlooier zijn afval eerst nog aan een hoornbewerker heeft afgeleverd of het direct in het water van de Nieuwehaven heeft gedumpt.

soepbeenderenOver de gehele Nieuwehaven zijn opvallend veel gespleten en of kapotgeslagen metapodia (onderste deel van voor- of achterpoot) van runde-ren gevonden; 8 van de 18 metapodia zijn op deze manier bewerkt. Vermoedelijk werd van deze bot-ten soep getrokken en werden de uiteinden er af-geslagen om het merg eruit te kunnen koken. Uit andere steden is bekend dat de poten vaak direct werden weggegooid omdat er zo weinig vlees aan zat, maar hier werd dus zelfs dit deel van de koe nog volledig gebruikt44. Wellicht is dit een teken van armoedige omstandigheden aan de Nieuwe-haven.

overige diersoortenBehalve de gebruikelijke grote diersoorten werden verspreid over de Nieuwehaven ook botten van enkele minder alledaagse soorten aangetroffen. Als eerste is er het schedeltje van een bunzing (afbeelding 40). Dit kleine zwartbruine roofdiertje leeft onder andere van kleine zoogdieren, eieren, vogels, vissen, insecten45. Bij de Nieuwehaven zal hij echter ook tussen het afval van de bewo-ners hebben rondgescharreld, om even later met een grote duik in het water te verdwijnen, want hij is ook een uitstekend zwemmer. Als archeologi-sche vondst zijn botten van de bunzing eerder aangetroffen in Monnickendam en Amersfoort46. Op twee achtereenvolgende dagen werden op de stort resten gevonden van twee diersoorten die

vaak samen worden gezien47. Voor de ene soort is dat trouwens voordeliger dan voor de andere, want het gaat hier om botten van de ooievaar en van een niet nader gedetermineerde kikkersoort. Van de ooievaar is bekend dat hij vroeger vaker in de stad voorkwam dan tegenwoordig. Zo zijn in Gouda al eerder ooievaarsbotten gevonden bij een opgraving in de Keizerstraat48. Kikkerbotten waren nog niet eerder gevonden in Gouda, ver-moedelijk omdat ze zo klein zijn.

tabel 2: overzicht overige soorten

kleine zoogdieren: haas . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 kat. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 bunzing. . . . . . . . . . . . . . . . 1 vissen: kabeljauw . . . . . . . . . . . . . . 1 platvis (indet) . . . . . . . . . . . 2 overig . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 vogels: kip. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 haan . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 eend . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 ooievaar . . . . . . . . . . . . . . . 1 vogel (indet) . . . . . . . . . . . . 1 weekdieren: zeeoor . . . . . . . . . . . . . . . . 1 grote zeeslak . . . . . . . . . . . 1 wulk . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 alikruik . . . . . . . . . . . . . . . . 3 mossel . . . . . . . . . . . . . . . . 1 amfibieën: kikker . . . . . . . . . . . . . . . . . 3

bewerkt bot en benen voorwerpenIn de Nieuwehaven zijn onder andere twee frag-menten van hertachtigen gevonden. Een helft van een gewei van een ree is gebruikt als kapstok, gezien de slijtsporen en het ophanggaatje. Hoewel geen verdere context bekend is lijkt dit begin twin-tigste eeuws. De tweede vondst van een hert-achtige is wellicht ouder. Een punt van een gewei van een edelhert is recht afgezaagd en vermoede-lijk als afval of halfproduct van een messen maker of knopenmaker te interpreteren. In de

43 Vondstdata: sleuf 1/6, stort 30/5, 10/6, 16/6 en 30/8.44 IJzereef (1983), p. 1.45 De Jong (1979), pp. 136-137.46 Lauwerier (1994), p. 10.47 Vondstdata 30/5 en 31/5.48 Op dit moment wordt een inventarisatie uitgevoerd naar het voorkomen van ooievaarsbotten in opgravingen in Nederland, Maaike

Verhagen en Kinie Esser, Archeoplan Delft, in voorbereiding.

afbeelding 40:de schedel van een

bunzing (schaal 1:1).

35

Nieuwehaven is een mes met hertshoornen heft gevonden. Een fragment van een geiten/schapen-botje vertoont een aantal naast elkaar liggende groeven. Hoewel hierover in de literatuur niets bekend is, zou het kunnen gaan om een werktuig waar draden over hebben gelopen, bijvoorbeeld in een weefgetouw. In de opgraving op het kasteel-terrein in Gouda werd eerder een compleet exemplaar gevonden49.

kinderspeelgoedSpeelkoten zijn een veel voorkomende vondst bij opgravingen. De kootbeenderen van met name rund werden gebruikt in een spel waarbij een aan-tal koten op een rijtje werd gezet, soms voorzien van een merkje om de waarde te bepalen. Vervolgens werd met een werpkoot (eenzelfde koot verzwaard met lood of met een spijker) geworpen om de koten om te gooien. Ook zo'n werpkoot is teruggevonden. Een van de aardigste vondsten van been betreft kinderspeelgoed. Het is een benen rinkelbel met aan de ene kant een fluit-tje, aan de andere kant een bijtstuk en in het mid-den vier belletjes. Verder heeft hij nog een inge-kerfde versiering (afbeelding 41). Vergelijkbare rin-kelbellen zijn bekend uit Papendrecht en Dalfsen en dateren ongeveer uit de achttiende eeuw50.

overige voorwerpenVerspreid over de Nieuwehaven zijn verschillende onderdelen van waaiers gevonden en ook een nog vrijwel complete waaier. Waaiers worden van af de late Middeleeuwen gebruikt en zijn oorspronkelijk meestal gemaakt van veren. Vanaf ongeveer 1650 worden de veren waaiers echter verdrongen door papieren waaiers51. Het verenkrulmesje, dat spe-

ciaal is bedoeld voor het opnieuw opkrullen van de veren van de waaier, zal dus vermoedelijk van voor die tijd dateren. Uit het begin van deze eeuw (of eind vorige eeuw) dateren twee (tanden)bor-stels van Franse makelij. De ene heeft als opschrift 'extra fine paris' en de andere 'le vengeur' (= de wreker). Ook het fraaibewerkte deel van een (naalden)kokertje met schroefdraad zal ongeveer van deze ouderdom zijn (afbeelding 42). Een frag-ment van een benen kam, een benen naald en vier knopen completeren de benen voorwerpen.

4.7. leer en textiel52Door de vochtige omstandigheden in de gracht-vulling is organisch materiaal zoals leer, hout en textiel uitstekend bewaard gebleven. De kleine hoeveelheid hout uit de Nieuwehaven kan wellicht verklaard worden uit het feit dat houten voorwer-pen die in de gracht werden gegooid, bleven drij-ven. Onder het leer vormen schoenen de grootste groep met circa 95 dateerbare fragmenten. Schoeisel wordt bij opgravingen met natte omstan-digheden in grote aantallen gevonden. Het wordt namelijk door iedereen gedragen, verslijt na ver-loop van tijd en wordt vervolgens weggegooid.

49 Zie Van Dam en Sprokholt (1993), p. 163.50 Van Vilsteren (1987), p. 53-54.51 Van Vilsteren (1987), p. 42.52 Het leer is onderzocht door mevrouw L. Kern en de heer P. Peters (beiden Golda) in samenwerking met de heer O. Goubitz, ROB,

Amersfoort.

afbeelding 41:de rinkelbel met door-

snede, de belletjes zijn reconstructie (schaal 1:1).

(rechts) afbeelding 42:een benen kokertje

(schaal 1:1).

Schoenen hebben het voordeel dat ze net als andere kleding modegevoelig zijn en daardoor goed zijn te dateren. Bovendien kan op basis van het schoeisel soms iets worden gezegd over de welstand van de dragers; zo wijzen bijvoorbeeld meermalen herstelde exemplaren op minder draagkrachtigen en versierde modellen op men-sen die meer te besteden hadden. De oudste schoenfragmenten uit de Nieuwehaven dateren uit de vijftiende eeuw. Onder de jongste vondsten uit het begin van deze eeuw bevinden zich twee voet-balschoenen. Het merendeel van de fragmenten bestaat uit tussen-, binnen- of buitenzolen en kan in de zeventiende eeuw worden gedateerd. Vooral bij de recentere modellen kan duidelijk een onder-scheid worden gemaakt tussen dames- en heren-schoenen. Ook zijn verschillende kindermaatjes verzameld. Er zijn geen snijresten gevonden die zouden kunnen wijzen op afval van een schoen-maker. De enkele leren beurzen zijn zeer waar-schijnlijk na diefstal in het water gegooid.

36

afbeelding 43:een schoen vanhet type 7:a) nerf- en vleeszijde van het leerfragment;b) het leerfragment in oorspronkelijke vorm gevouwen.

a b

afbeelding 44:de twee bovenzolen van ledertrippen.

afbeelding 45:een leren schoen a) bovenzijde enb) onderzijde.

a

b

37

53 type 7, Goubitz 198.

de oudste schoenenDe oudste schoenen uit de Nieuwehaven dateren uit de vijftiende eeuw. Het gaat om twee fragmen-ten van een lage schoen met een vetersluiting aan de voorkant. Dit schoentype is eerder in 's-Her-togenbosch gevonden (afbeelding 43)53. Eén van de fragmenten heeft een tong. Een ander schoenty-pe was de trip, een pantoffelachtige schoen. Buiten liep men op trippen met een houten zool, de hout-trippen; binnenshuis liep men op geheel leren trip-pen. Van dergelijke ledertrippen zijn twee zoge-naamde bovenzolen gevonden van verschillende modellen (afbeelding 44). Het model met de sierlij-ke punt kan in de vijftiende eeuw worden geda-teerd; de ander met de brede afgeronde voorkant in de eerste helft van de zestiende eeuw. De brede voorkant met smalle achterkant kan verklaard wor-den uit het feit dat men in dergelijke schoenen voor-al op de voorkant van de voet liep. Beide leerfrag-menten laten zien dat het stiksel waarmee de bovenzolen op de zool werden vastgezet vanuit de zijkant van de zolen is genaaid.

nieuw typeElke opgraving levert voor Gouda nieuwe schoenty-pen op. Het is de bedoeling om uiteindelijk een overzicht te maken van de verschillende typen uit Goudse bodem. Uit de Nieuwehaven komt een schoen die rond 1680 wordt gedateerd en nage-noeg compleet is (afbeelding 45). Het is een laag model met vetersluiting aan de voorzijde. In het leer zijn de afdrukken van de (leren) veter nog zichtbaar, zodat valt af te leiden hoe de schoen werd gestrikt. De datering is gebaseerd op de manier waarop het leer aan elkaar is gestikt. Dit heeft men aan de bin-nenzijde van de schoen gedaan met een zoge-naamde haakse zijnaad. Andere zijnaden zijn de ronde en de rechte naad. Aan de onderzijde van de schoen is te zien dat het bovenblad met een leren veter aan de zool is vastgenaaid; dit komt niet vaak

voor.versieringBijzonder fraai is het versierde bovenblad van een muil. Met een guts is er een randje en een drietal bloemmotieven in aangebracht (afbeelding 46). Het fragment is van grof rundleer en wordt in de zestiende eeuw gedateerd. Versierde leerfragmen-ten worden wel vaker gevonden, maar dit motief is nog niet eerder in Gouda aangetroffen.

textielBehalve leer blijft ook textiel onder vochtige om standigheden bewaard. Er zijn twee fragmen-ten van wollen weefsel verzameld. Wollen kleding wordt vanaf de prehistorie tot vandaag de dag gedragen en losse fragmenten zijn daarom bijzon-der moeilijk te dateren. Bij weefsel kan worden gekeken naar de manier waarop het is gemaakt. Eén fragment heeft een zogenaamde plat- of lin-nen binding, het andere heeft een zogenaamde keperbinding (afbeelding 47). Beide fragmenten kunnen afkomstig zijn van kleding (omslagdoek) of van een deken.

afbeelding 46:versierd muilblad.

(rechts) afbeelding 47:twee fragmenten van

wollen weefsel:a) met plat- oflinnenbinding;

b) met keperbinding.

a

b

38

39

De archeologische begeleiding van de rioolaanleg in de Nieuwehaven heeft laten zien wat de waarde van een dergelijk project kan zijn. Terwijl door technische beperkingen de onderzoeksomstandig-heden niet ideaal waren, kon toch een enorme hoeveelheid vondsten worden geborgen. Vanwege het ontbreken van informatie over bodem-gelaagdheid en onderlinge samenhang, zijn de voorwerpen alleen op vormkenmerken gedateerd. De vondsten beslaan de gehele periode vanaf de eerste bewoning langs de gracht in de veertiende eeuw tot aan de demping in 1940. Uit de veertien-de eeuw dateert het oudst gevonden aardewerk, het oudste metaal dateert uit eind veertiende/begin vijftiende eeuw, de oudste schoenen uit de vijftiende en het oudste glas uit de tweede helft van de zeventiende eeuw. In aantallen ligt het zwaartepunt voor de meeste vondstgroepen bij de laatste eeuwen. Het materiaal geeft niet de indruk dat bepaalde perioden ontbreken door uitbagge-ren of schonen van de gracht, terwijl dit in zes eeuwen tijd toch ongetwijfeld moet zijn gebeurd. Er zijn geen vondsten verzameld die ouder zijn dan de grachtvulling.

In het tracé van de rioolsleuf konden ook de brug-genhoofden van twee bruggen worden onder-zocht. Baksteenmaten geven een datering in de eerste helft van de vijftiende eeuw voor de vroegst aangetroffen fase van de Vuilsteegbrug. Waarnemingen bij het verwijderen van de brug-genhoofden geven aanleiding voor de veronder-stelling dat de bruggen gefundeerd waren op een balkenrooster met palen.

Voor de vondsten uit de sleuf is de vindplaats geregistreerd ten opzichte van de huizen langs de gracht. Bij de uitwerking is geprobeerd een ver-band te leggen tussen deze vondsten en de be wo-ners. Dit blijkt tot nu toe alleen mogelijk bij de klei-pijpen. Eén concentratie blijkt het afval te zijn van een groep pijpenmakers die tussen 1695 en 1793 actief was in één werkplaats.

Historische gegevens leveren informatie over de relaties tussen deze pijpenmakers en in combina-tie met de gevonden pijpen ook over de organi-satie van de werkplaats.

De aandacht ging verder in het bijzonder uit naar Goudse producten. Naast kleipijpen geven ver-schillende andere vondsten informatie over de pijpenproductie. Trompetten en kleiringen laten bijvoorbeeld zien hoe de pijpen in de pijpenpotten werden gezet. Ook een gedeelte van het aarde-werk is lokaal en ten dele zelfs aan de Nieuwe-haven vervaardigd, waaronder verschillende producten van witbakkend aardewerk met groene glazuur. De aardewerkproducten kunnen nog niet aan specifieke werkplaatsen worden toegewezen, alhoewel meerdere pottenbakkers bekend zijn aan de Nieuwehaven. Verder zijn op vier lepels merken herkend van Goudse tinnegieters, van wie één aan de Nieuwehaven woonde en mogelijk ook werkte.

De vondsten geven een aardig beeld van de ver-schillende activiteiten die zich in de loop van bijna zes eeuwen op en langs de gracht hebben afge-speeld. Door de vondstomstandigheden is het niet mogelijk afzonderlijke huishoudens te bestuderen. Het is daarom moeilijk een uitspraak te doen over de leefomstandigheden van de bewoners. Sommige vondsten wijzen op een zekere welstand, waaronder het versierde muilblad en bekerfragment met een versiering van gekleurde glasdraden; andere vondsten doen daarentegen armoedige omstandigheden vermoeden, zoals de soepbeenderen.

Het is duidelijk geworden wat de mogelijkheden zijn van het materiaal en welke vondsten nader onderzoek verdienen. Zo dient het aardewerk ver-der onderzocht te worden op Goudse producten en kan geprobeerd worden een koppeling te maken met bekende pottenbakkers. Nader onder-zoek aan de pijpenstorten levert niet alleen

conclusie5

40

informatie over de werkplaatsen, maar ook over de werkwijze van de pijpenmakers, bijvoorbeeld over het gebruik van verschillende mallen. De grote hoeveelheid schoenen biedt de mogelijkheid een overzicht samen te stellen van de in Gouda gangbare typen. Aan de hand van opschriften op

glas en van merken op aardewerk en metaal kan van een aantal voorwerpen herkomst en datering worden bepaald. In ieder geval is duidelijk dat bij de aanleg van de riolering onvervangbare stukjes Goudse geschiedenis aan de bodem zijn onttrok-ken.

41

Baart, J. M. e.a. (1977). Opgravingen in Amsterdam, 20 jaar stadkernonderzoek. Amsterdam.

Barendregt, L. (1983). De funderingen van het bol-werk De Punt, de Haarlemmer- of Rijnsburgse-poort en de Kerkpleinbrug in Leiden. In L. Barendregt en H. Suurmond-Van Leeuwen (Red.), Bodemonderzoek in Leiden, Archeologisch Jaarverslag 1982. pp. 48-62. Leiden

Barendregt, L. (1990). De Nieuwsteegbrug te Leiden. In L. Barendregt en H. Suurmond-Van Leeuwen (Red.), Bodemonderzoek in Leiden 11/12, Archeologisch Jaarverslag 1988/1989. pp. 53-61. Leiden.

Barendregt, L. (1992). De Zijlpoortsbrug over de Herensingel te Leiden. In L. Barendregt en H. Suurmond-Van Leeuwen (Red.), Bodemonderzoek in Leiden 13/14, Archeologisch Jaarverslag 1990/1991. pp. 118-129. Leiden.

Bartels, M. (z.j.). Een laat-19de eeuwse afvalkuil met email gebruiksgoed uit de Piersonstraat te Nijmegen. In H. Clevis (Red.), Assembled Articles 2, Symposium on Medieval and Post-Medieval Ceramics. Zwolle: Stichting Promotie Archeologie.

Bitter, P. (1992). Metaalvondsten uit de markten-route te Leiden. In L. Barendregt en H. Suurmond-Van Leeuwen (Red.), Bodemonderzoek in Leiden 13/14, Archeologisch Jaarverslag 1990/1991. pp. 61-79. Leiden.

Bouw, E. J. e.a. (1991). Bonte blikken, Blik fabri-cage in Nederland 1880-1990. Assen: Drents Museum.

Boymans-van Beuningen (z.j.). Kunstnijverheid en Industriële Vormgeving 1800-heden. Rotterdam.

Brugge, J. ter en T. de Ridder (1996). Archeologisch en historisch onderzoek van de Fransen en de Kuiperstraat (= Archeologische Rapporten Gemeente Vlaardingen Nr. 2). Vlaardingen: Dienst Stadswerk/Bureau Archeologie.

Dam, J. van en H. J. Sprokholt (1993). Gevonden voorwerpen. In H.J. Sprokholt, C. J. W. Akkerman en M. van Dasselaar (Red.), Het kasteel van Gouda, pp. 131-178. Gouda/Delft: SPOOR/Eburon.

Duco, D. H. (1982). Merken van de Goudse pijpenmakers. De Tijdstroom.

Duco, D. H. (1992). De tabakspijp als Oranje-propaganda. Leiden: Stichting Pijpenkabinet.

Funderingsadvies riolering Nieuwehaven, Gouda (1994). Wareco Amsterdam bv (11074/ek.767).

Geselschap, J. E. J. (1977). De Goudse tinne-gieters. Holland 9, pp. 268-274.

Goubitz, O. (1983). De ledervondsten. In H. L. Janssen (Red.), Van bos tot stad, opgravingen in 's-Hertogenbosch. pp. 274-283. Gemeente 's-Hertogenbosch, Dienst van Gemeentewerken.

Henkes, H. E. en G. H. Stam (1992). Glas. In E. J. Bult e.a., IHE-Delft bloeit op een beerput, Archeologisch onderzoek tussen Oude Delft en Westvest. pp. 99-108. Delft.

Henkes, H. E., G. H. Stam en H. van Gangelen (1992). De glasvondsten. In P. H. Broekhuizen, H. van Gangelen e.a. (Red.), Van boerenerf tot bibliotheek. Historisch, bouwhistorisch en archeo-logisch onderzoek van het voormalig Wolters-Noordhoff-Complex te Groningen. pp. 347-382. Groningen: Stichting Monument & Materiaal.

Homan, M. (1996). Nieuwehaven, van kade tot promenade. Gouda: gemeente Gouda, afdeling Wegen.

IJzereef, G.F. (1983). Gegeten en verdronken, een onderzoek naar de dierlijke resten van de Voorst. In Het kasteel Voorst (= uitgave van de vereniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis 34). pp. 115-132. Zwolle.

Jong, M. de, (1979). De zoogdieren van Europa. Aartselaar.

literatuur

42

Kok, R. S. (1996). Vondsten uit vuile grond, arche-ologisch onderzoek bodemsanering Bolwerk fase 1, Gouda. Gemeente Gouda: afdeling Stadsvernieuwing, Volkshuisvesting en Monumentenzorg.

Land, A. H. (1984). Metalen voorwerpen uit de voormalige Dolhuisgracht te Leiden. In Bodemonderzoek in Leiden 6, Jaarverslag 1983. pp. 62-97. Leiden.

Lauwerier, R. C. G. M., (1994). De archeozoölogie van Nederlandse middeleeuwse steden; een inventarisatie voor onderzoek en behoud (= Interne Rapporten Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 18).

Meulen, J. van der. (1994). De "gecroonde roos" en andere pijpenmakersmerken van Gouda. Een vernieuwde en uitgebreide inventarisatie voor het determineren van Goudse pijpen. Pijpelogische Kring Nederland en de Stedelijke Musea Gouda.

Monumentenzorg en archeologie in Gouda, Nieuwsbrief 10 (1996). Gouda: gemeente Gouda, afdeling Stadsontwikkeling, Volkshuisvesting en Monumentenzorg.

Scheygrond, A. (1979). Goudse Straatnamen. Alphen aan den Rijn: Canaletto.Scheygrond, A. (1981). De namen der Goudse straten, wijken, bruggen, sluizen, waterlopen en poorten. Alphen aan den Rijn: Repro Holland.

Tupan, H. R. (1983). De bruidegomspijp, de geschiedenis van een volkskundig huwelijks-fenomeen. Hoogezand: Stubeg.

Vilsteren, V.T. (1987). Het benen tijdperk, gebruiksvoorwerpen van been, gewei, hoorn en ivoor, 10.000 jaar geleden tot heden. Assen.

Wijngaarden-Bakker, L.H. van en C.H. Maliepaard (1992). Runderhoornpitten uit de marktenroute te Leiden, Analyse en interpretatie. In L. Barendregt en H. Suurmond-Van Leeuwen (Red.), Bodemonderzoek in Leiden 13/14, Archeologisch Jaarverslag 1990/1991. pp. 51-60. Leiden.

43

Het archeologisch onderzoek van de Nieuwehaven is in dezelfde periode uitgevoerd als dat van het Bolwerk. Verschillende kosten die opgevoerd zijn hebben betrekking op beide projecten. Voor deze kos-ten, met name personeelskosten, is een verdeelsleutel toegepast.

Ten aanzien van het project Nieuwehaven kunnen de volgende kosten genoemd worden:

Omschrijving Totaalbedrag

Vooronderzoek door de heer H.J. Sprokholt, archeoloog ƒ 800,--

Salariskosten project-archeoloog ƒ 14.869,77

Reiskosten project-archeoloog ƒ 365,17

Verzekering transport/verblijf vondsten ƒ 219,94

Foto's e.a.Rekeningen Talens Foto B.V. ƒ 1.130,50Geleverd fotowerk door Topografische Dienst ƒ 97,50Plotwerk door sector Gemeentewerken, gemeente Gouda ƒ 50,--

MaterialenAanschaf vuilwaterpomp met slang ƒ 950,--Aanschaf tafelsealer plus folie ƒ 948,81Aanschaf houten stelling t.b.v. opslag vondsten ƒ 125,--Aanschaf stalen stelling t.b.v. opslag vondsten ƒ 175,--Diverse opberg- en gebruiksmaterialen geleverd door ROB ƒ 877,10Kleingoed, betaald via handgeld archeoloog ƒ 50,--Schrijfmaterialen, declaratie Stichting SPOOR ƒ 35,85Aangeschaft materiaal t.b.v. leerbewerking ƒ 80,35

Overige kostenAankoop en kopieerkosten naslagwerken ƒ 28,60Consumpties ƒ 23,45

Totale kosten ƒ 20.827,04

financiële verantwoordingbijlage 1

44

14/7-sleufstrooppot kruikvormig met korte hals, standringrood aardewerk met loodglazuur aan binnenzijde h 19,5 cm, diameter 10,7 cmmisbaksel: ingezakte hals en aangebakken aardewerkfragment aan de onderzijdedatering: 17e eeuw.

?fragment faience schotel b 8 cmmisbaksel: aangebakken aardewerkfragment aan bovenzijde datering: 17e eeuw.

gouds wit

22/6-sleufspaarpot van wit aardewerk met geelgroen loodglazuurin reliëf versiering met Gouds wapenh onbekend, diameter 6,3 cmdatering: 18e eeuw.

11/5-sleufminiatuur schaal op voetwit aardewerk met groen glazuurh 3,5 cm, diameter 8,8 cmdatering: 17e/18e eeuw.

31/7-stortminiatuur kom hoog model met schenklip enplatte onderzijdewit aardewerk met groen glazuurh 3,5 cmdatering: 18e/19e eeuw.

14/7-sleuf2 fragmenten van spaarvarkens, langwerpig model op 3 pootjeswit aardewerk met een groene glazuurl 17 cm, h 7 cmdatering: eind 19e/begin 20e eeuw.

18/5-stortminiatuur komfoor, aan binnenzijde 3 liggende nokken, 4 ruitvormige luchtopeningen, 2 liggende orenwit aardewerk met een bruine glazuur h 6,5 cm, diameter 8 cmdatering: eind 19de / begin 20e eeuw.

31/5-stortminiatuur potje, model kamerpot zonder oorwit aardewerk met groen loodglazuur h 4,2 cm, diameter 5,1 cmdatering: eind 19e/begin 20e eeuw.

?miniatuur theepotwit aardewerk met geelgroen loodglazuurh 7 cm, diameter 4,3 cmdatering: eind 19e/begin 20e eeuw.

19/6-sleufvogelfluitjewit aardewerk met bruine glazuurh 7cm, l 9cmdatering: 19e/20e eeuw.

aardewerkbijlage 2

Determinatie de heer J. van Dam (Golda).h = hoogte, b = breedte, l = lengte

45

1. 22,23,24-4-95 volg nr 8 st merk DCV ger dat 1670-1690 maker onbekend merk kwa pors

2. 22,23,24-4-95 volg nr 8 st merk IIVE ger dat 1670-1690 maker kwa pors

3. 22,23,24-4-95 volg nr 8 st merk EI ger dat 1670-1690 maker onbekend merk kwa pors

4. 29-4-95 st merk SRM ger dat 1670-1690 maker kwa pors

5. 2-5-95 31-7-95 st merk geen ong dat 1670-1690 maker kwa grof Ketel en steel versierd

met ringen van stip-pen. Meerdere exem-plaren van gevonden (vondstcomplex).

6. 5-5-95 volg nr 24 st

merk ML gekroond ong dat 1675-1690 maker Maarten Lucasz

(gildelid 1667-1695) kwa pors

7. 6-5-95 volg nr 24 st merk IKI met stippen ger dat 1650-1670 maker onbekend merk kwa pors Deze volgorde van let-

ters in het merk komt niet veel voor; Franse lelies op steel.

8. 6-5-95 volg nr 24 st merk HS ong dat 1670-1690 maker kwa pors De eerste vermelding

in het gildenboek stamt uit 1708, gezien de datering van de pijp is het merk voor die tijd al in gebruik geweest.

9. 6-5-95 volg nr 24 st merk IAD ger dat 1660-1675 maker kwa pors

10. 6-5-95 volg nr 24 st merk geen ong dat 1880-1900 maker kwa pors

kleipijpenbijlage 3

Pijpenkop met man-chet (busje), onduidelijk is of dit origineel is of om een steelbreuk te herstellen.

11. 10-5-95 st merk IIVO daaronder N

gekroond ong dat 1750-1770 maker

12. 13-5-95 st merk IWB ger dat 1670-1690 maker kwa pors

13. 15-5-95 volg nr 33 sleuf t.o. 310 merk vogel met GI ong dat 1675-1690 maker kwa pors

14. 15-5-95 volg nr 33 sleuf t.o. 310 merk molen ong dat 1720-1750 kwa pors bolle vorm

15. 15-5-95 sleuf t.o. 310 merk wijnton gekroond

ger dat 1750-1775 maker Bouwman/

Johannes van der Valk (1771)/Cornelis Zon (1742)

kwa pors

16. 15-5-95 volg nr 33 sleuf t.o. 310 merk 51 gekroond ger dat 1880-1940 maker kwa pors

17. 15-5-95 volg nr 33 sleuf t.o. 310 merk 51 gekroond ger dat 1880-1940 maker kwa pors

18. 16-5-95 volg nr 33 sleuf t.o. 310 merk II gekroond ger dat 1660-1680 maker Jan Jonasz/Jan

Jacobsz van der Aerde kwa pors

19. 17-5-95 sleuf t.o. 310 merk geen ong dat 1900-1925? maker kwa bovenkant kop glazuur,

onderkant met steel bloemmotieven

20. 17-5-95 st merk geen ong dat 1900-1925? maker kwa karikatuur kop (Jan

Klaassen?)

21. 20-5-95 st merk trompetter

• vondstdatum• vondstnummer of vindplaats st = stort; sleuf t.o. = sleuf tegenover huis• merk: pijpenmakersmerk

• datering• ger = gerookt; ong = ongerookt• maker• kwaliteit: pors = porselein

Determinatie de heer A. de Bruijn en mevrouw L. Schouten (beiden Golda).

De gegevens van de pijpen worden in een vaste volgorde gepresenteerd:

46

ong dat 1770-1790 maker Jan Puijt (1738-

82)/Hannes van der Valk (1763-1799)

kwa pors reliëf pijp met het

wapen van Hamburg (Vrede van Aken)

22. 24-5-95 st merk Duif gekroond? ger dat 1880-1900 maker kwapors kop in de vorm van

vrouwenbeen

23. 29-5-95 st merk trompetter ong dat 1850-1870 maker kwa grof reliëfpijp met duif en

vossen

24. 29-5-95 st merk geen ong dat 1850-1870 maker kwa grof reliëfpijp met blad-

motief

25. 31-5-95 st merk geen ong dat 1670-1690 maker kwa grof Hoornpijp (dus zonder

hiel), de ketel gaat di rect over in de steel; hoornpijpen uit deze periode komen niet veel voor.

26. 31-5-95 st merk OA ger dat 1670-1690 maker kwa pors

27. 31-5-95 st merk geen ger dat 1880-1900 maker kwa grof kop geheel bewerkt

met verticale lijnen.

28. 31-5-95 st

merk geen ger dat 1880-1940 maker kwa houten kop voor losse

steel

29. 1-6-95 sleuf t.o. 310-306 merk 'Tudorroos' ger dat 1660-1680 maker kwa grof/pors steelversiering Franse

lelie

30. 1-6-95 sleuf t.o. 310-306 merk Franse lelie ong dat 1660-1680 maker kwa pors

31. 1-6-95 sleuf t.o. 310-306 merk boot ong dat 1690-1710 maker kwa pors steelversiering Franse

lelie

32. 1-6-95 sleuf t.o. 310-306 merk 19 gekroond ong dat 1735-1755 maker kwa grof reliëfmerk

33. 1-6-95 sleuf t.o. 310-306 merk kwispedoor ger dat 1735-1755 maker kwa grof reliëfmerk

34. 1-6-95 sleuf t.o. 310-306 merk man in bootje ger dat 1735-1755 maker kwa grof reliëfmerk

35. 1-6-95 sleuf t.o. 310-306 merk Both ger dat 1750-1775 maker kwa pors

36. 1-6-95 sleuf t.o. 310-306

merk Melkmeisje ger dat 1775-1850 maker kwa pors

37. 6-6-95 st merk geen ger dat 1880-1900 maker kwa grof karikatuur kop

vrouwenhoofd

38. 10-6-95 st merk geen ong dat 1900-1940? maker kwa houten pijp met man-

chet voor losse steel

39. 12-6-95 st merk man op de

kwakel ong dat 1740-1760 maker Pieter 't Hoen

(1739-82)/Jan de Mol (1754-1789)/Joris van Straale (1718-46)

kwa grof reliëfmerk

40. 12-6-95 sleuf t.o. 258 merk geen ong dat 1900-1925? maker Goedewaagen

Gouda kwa pors steelfragment met

Goedewaagen Gouda

41. 22-6-95 sleuf t.o. 258 merk roos ger dat 1670-1690 maker kwa pors

42. 22-6-95 sleuf t.o. 258 merk DA met ster ger dat 1670-1690 maker onbekend merk kwa pors

43. 22-6-95 sleuf t.o. 258 merk IMM ger dat 1670-1690 maker Jan Janse

Marel (Gildelid 1679-1682)

kwa pors

44. 22-6-95 sleuf t.o. 258 merk WS gekroond

(2 stuks) ger dat 1670-1690 maker kwa pors

45. 22-6-95 sleuf t.o. 258 merk EI gekroond ong dat 1750-1800 maker kwa pors

46. 22-6-95 sleuf t.o. 258 merk vrouw met de

kipperson ger dat 1775-1815 maker kwa pors

47. 22-6-95 sleuf t.o. 258 merk 83 gekroond ong dat 1775-1815 maker kwa pors

48. 22-6-95 sleuf t.o. 258 merk koning David met

hoofd en zwaard ong dat 1775-1815 maker kwa pors

49. 22-6-95 sleuf t.o. 258 merk TI gekroond ger dat 1775-1815 maker kwa pors

50. 22-6-95 sleuf t.o. 258 merk GN gekroond ong dat 1775-1825 maker kwa pors

51. 22-6-95 sleuf t.o. 258 merk 65 gekroond ong dat 1815-1900 maker kwa pors

52. 22-6-95 sleuf t.o. 258 merk RT gekroond ong dat 1815-1900

47

maker kwa pors

53. 22-6-95 sleuf t.o. 258 merk scheepje ger dat 1880-1940? maker kwa pors

54. 10-7-95 st merk 96 gekroond ger dat 1850-1870 maker Van der Want kwa pors pijpenkop met

opschrift: VERSCHEIDENHEID en OVEREENSTEMMING

55. 12-7-95 st merk geen ger dat 1880-1940? maker kwa grof bovenkant ketel ge gla-

zuurd (hoornpijp)

56. 19-7-95 st merk MOL gekroond ong Isaac de Mol

(1735-68) dat 1735-1755 maker kwa grof reliëfmerk

57. 19-7-95 st merk geen ong dat 1900-1925? maker kwa doorroker-glazuurde

pijp met automobiel voor losse steel

58. 9-8-95 st dat steel met bijzondere

glazuurversiering.

59. 16-8-95 sleuf t.o. 206-214 merkmuil gekroond ger dat 1700-1730 maker kwa grof reliëfpijp

60. 16-8-95 sleuf t.o. 206-214 merk theepot ong

kwa pors

68. 16-8-95 sleuf t.o. 206-214 merk TI gekroond

(4 stuks) ong dat 1775-1825 maker kwa pors

69. 16-8-95 sleuf t.o. 206-214 merk GN gekroond (2 stuks) ong dat 1775-1825 maker kwa pors

70. 16-8-95 sleuf t.o. 206-214 merk koning David met

hoofd en zwaard (2 stuks)

ong dat 1775-1825 maker kwa pors

71. 16-8-95 sleuf t.o. 206-214 merk drie klaverbladen ong dat 1775-1825 maker kwa pors

72. 16-8-95 sleuf t.o. 206-214 merk drie klaverbladen

(4 stuks) ger dat 1775-1825 maker kwa pors

73. 16-8-95 sleuf t.o. 206-214 merk geen ger dat 1880-1940? maker kwa grof gelijk aan 12-7-95 zon-

der glazuur (hoornpijp)

74. 16-8-95 sleuf t.o. 206-214 merk scheepje

(2 stuks) ong dat 1880-1940? maker kwa grof/pors

75. 20-8-95 st merk ger dat 1730-1750 maker kwa grof reliëfpijp haan en kip

dat 1710-1730 maker kwa pors twee exemplaren: twee

verschillende mallen (vondstcomplex)

61. 16-8-95 sleuf t.o. 206-214 merk N gekroond ong dat 1715-1735 maker kwa pors

62. 16-8-95 sleuf t.o. 206-214 merk 43 gekroond

ong dat 1730-1740 maker kwa pors

63. 16-8-95 st merk papegaai in de

ring ong dat 1735-1755 maker Cornelis

Endeborgh (1732-59)/ Jan Notenboom (1713-

46)/Jannes Zonne (1744-1780)

kwa grof reliëfmerk

64. 16-8-95 sleuf t.o. 206-214 merk papegaai in de

ring (2 stuks) ong dat 1760-1780 maker kwa pors

65. 16-8-95 sleuf t.o. 206-214 merk anker ong dat 1775-1815 maker Abraham van 't

Anker (1796-1838)/Jan van Dieveren (1737-1782)/Leendert Vlak (1795-1819)

kwa pors

66. 16-8-95 sleuf t.o. 206-214 merk klaverblad (5 stuks) ong dat 1775-1825 maker kwa pors

67. 16-8-95 sleuf t.o. 206-214 merk klaverblad ger dat 1775-1825 maker

76. 20-8-95 sleuf merk HHH ger dat 1775-1815 maker kwa pors

77. 20-8-95 sleuf merk TI gekroond ger dat 1775-1815 maker kwa pors

78. 20-8-95 sleuf merk GVK gekroond ger dat 1775-1815 maker kwa pors

79. 20-8-95 sleuf merk drie klaverbladen ong dat 1775-1815 maker kwa pors

80. 20-8-95 sleuf merk EA ger dat 1775-1815 maker kwa pors

81. 20-8-95 sleuf merk molen

ger dat 1775-1815 maker kwa pors

82. 20-8-95 sleuf merk melkmeisje

ger dat 1775-1815 maker kwa pors op de steel staat de

maker van de pijp (onleesbaar).

83. 20-8-95 sleuf merk drie klaverbladen

ger dat 1775-1815 maker kwa pors glazuurdruppel op de

ketel84. 21-8-95 st

48

merk 65 gekroond ong dat 1880-1940? maker Jan Prince &

Cie kwa pors sigarettenpijpje, zwart

85. 28-8-95 st merk man op de stoel

gekroond ong dat 1730-1750 maker Cornelis

Endenborgh (1732-59)/ Wed. Houbraak (1730-

46) kwa grof

86. 30-8-95 st merk IAD ger dat 1670-1690 maker kwa pors

87. 13-9-95 st merk geen ger dat 1630-1645 maker kwa grof Het betreft hier een

exemplaar van een

soort barokpijp, die gemaakt werd in de eerste helf van de 17e eeuw

88. 18-9-95 st merk geen ger dat 1640-1650 maker kwa grof reliëfpijp met molen en

wapenschild

89. 21-9-95 st merk Kraan? ong dat 1750-1770 maker Op de pijp is glazuur

gedropen; dit is een aanwijzing dat de pot-tenbakkers de pijpen bakten. Deze glazuur-druppels komen vanaf de 2e helft van de 18e eeuw minder voor

90. 7-10-95 st merk IFR ong dat 1670-1690 maker onbekend merk kwa pors

Steel versierd met vier Franse lelies in een ruit.

91. 15-10-95 st merk geen ger dat 1670-1690 maker kwa pors Het bijzondere van

deze pijp is dat de steel is versierd met Franse lelies terwijl de pijp geen merk draagt. Wanneer een 17e eeuwse pijp steelver-siering heeft, heeft hij eigenlijk ook altijd een hielmerk en is de pijp van porseleinen kwali-teit. Van deze soort zijn er nog drie andere gevonden uit dezelfde pe riode

92. geen datum st merk LiB ger dat 1670-1690 maker onbekend merk kwa pors93. geen datum st

merk EB (Evert Bird?) ong dat 1680-1700 maker Adriaen van der

Cruis (Gildelid 1672-1719)

kwa pors Gezien het aantal van

zeven fragmenten (vondstcomplex) en drie verschillende mallen is de kans groot dat deze maker aan de Nieuwehaven heeft gewerkt.

94. geen datum st merk geen ong dat 1880-1900 maker kwa grof karikatuur kop, gezicht

van man met baard

95. geen datum st merk DIM ger dat 1670-1690 maker kwa pors

49

Determinatie drs. B. J. van der Veen, assistent-conservator Rijksmuseum het Koninklijk Penningenkabinet, Leiden.

1 ex. Holland, Philips II (1555-1598), Hollandse penning 15..?1 ex. Holland, Philips II (1555-1598), oord 15781 ex. Stad Utrecht, duit 16..?1 ex. Frankrijk (feodaal),-, double tournois 16..?1 ex. Frankrijk,-, Liard de France 16..?1 ex. Friesland, oord circa 16201 ex. Friesland, duit 16261 ex. Boisbelle en Henrichemont, Maximilian III François de Bethune (1641-1661), double tournois 16421 ex. Friesland, duit 16531 ex. Gelderland, duit 16781 ex. Friesland, duit 16881 ex. Vlaanderen, Karel II, (1665-1700), oord 16992 ex. Holland, duit 17..?1 ex. West-Friesland, duit 17..?1 ex. Kleef, Frederik II van Pruisen (1740-1786), 1/4 stuber 17..?1 ex. Holland, duit 17.2?1 ex. Holland, duit 17021 ex. Brabant, Philips V (1700-1712), oord 17101 ex. Coesfeld, 8 pfennig 17131 ex. Holland, duit 17542 ex. West-Friesland, duit 17541 ex. West-Friesland, duit 17651 ex. Holland, duit 17801 ex. Zeeland, duit 17801 ex. Zeeland, duit 17831 ex. Zeeland, duit 17842 ex. Stad Utrecht, duit 17881 ex. Stad Utrecht, duit 17901 ex. Frankfurt, 1 Heller 18181 ex. Hessen-Darmstad, Ludwig I (1806-1830), 1 pfennig 18192 ex. Nederland, Willem II, 1 cent 18261 ex. Nederland, Willem I, 1 cent 18271 ex. Nederland, Willem II, 1 cent 18301 ex. Pruisen, 2 pfennig 184.?1 ex. Nederland, Willem III, 1/2 cent 18611 ex. België, Leopold I, 2 centimes 18631 ex. België, Leopold II, 2 centimes 18703 ex. Nederland, Willem III, 1 cent 18781 ex. Nederland, Wilhelmina, 1 cent 18921 ex. Nederland, Wilhelmina, 1 cent 190.?2 ex. Nederland, Wilhelmina, 1 cent 1916

muntenbijlage 4

50

21/4 vn 6 stort

geit/schaap: 2 man (div. indiv.)

28/4: vn 9 stortrund: 2 hum prox, fem dist, man fr., mc, 3 cos 2z, ul, mt j, fem fr, mc/t j s, epis fr, pel fr, cran frvarken: mc j, man fr, hum j, 2 fem fr sgeit/schaap: mt j ,4 ribvogels: fem z (kip)overig: 2 indet

3/5 stortpaard: hum

4/5 vn 23 stortvogel: pel fr. (klein)rund: tar, cosvogel: scap (kip)kikker: rad

9/5 vn 27 sleufrund: mt j

9/5 vn 28 stortrund: phal, hum distvarken: hoektand

11/5 ? rund: rad/ul s, phal II jvarken: phal II

geit/schaap: man zpaard: mc

13/5 stortrund: 2 mt j s15/5 ?rund: phalgeit/schaap: man s

24/5 vn 9rund: mc j

29/5 stortrund: mt jvis: ver (kabeljauw)haas fem j

30/5 stortvogel: tmt (ooievaar)overig: man (kat), cran (bunzing) ul (haas), indetrund: cran fr, man fr, cos, mt s

31/5 stortkikker: 2 femhaas: ulplatvis: os anale (groot)

1/6 sleufrund: hp

7/6 stortrund: cos

9/6 ?varken: man fr.10/6 stortrund: hp z?

12/6 ?rund: fem prox j?

bot en benen voorwerpenbijlage 5

verklaring van de gebruikte termencos costa-ribcran cranium-schedelepist epistropheus-draaierfem femur-dijbeenfib fibula-kuitbeenhp hoornpithum humerus-opperarmbeenman mandibula-onderkaak (vogel)mc metacarpus-middenhandsbeentjemt metatarsus-middenvoetsbeentjemp metapodia-mc of mtpel pelvis-bekkenphalI phalange1-1e koot

phalII phalange2-2e kootrad radius-spaakbeenscap scapula-schouderbladtar tarsalia-voetwortelbeentjetmt tarsometatarsus-loopbeenul ulna-ellepijpver vertebra-wervel

j = jong, s = slachtsporen, z = zaagsporen, fr = fragmentdist = distaal = van de romp afgekeerde uiteinde van een pijpbeenprox = proximaal = naar de romp gekeerde uiteinde van een pijpbeen

varken/geit/schaap: cos16/6 stortrund: hp

17/6 stort/govrund: mt jvarken: man fr, tand

22/6 sleufrund: mc svarken: man

24/6 stortrund: mc s

26/6 stortrund: phal II

? junirund: mc, mt j, tar z

1/7 stortplatvis: wervelvarken: fib

14/7 ?zeeoor, (schelp uit het geslacht Haliotis)54(enkele soorten uit dit geslacht o.a. in Europa, Afrika, Amerika)

22/7 stortrund: mc j, 2 phal 1z, mt z

31/7 stortvogel: cran (eend)

16/8 sleuf t.o no. 210-208

geit/schaap: cran fr

28/8 govhuis van grote zeeslak55waarschijnlijk (sub)tro-pisch

30/8 stortrund: mc z?, 2 cran fr, man frvarken: scap jgeit/schaap: man

4/9 ?vogel: tmt (haan)

18/9 stortrund: cos (nek), ver fr.varken: scap fr z, scap fr joverig: indet grootpaard: fem, rad

21/9 sleufrund: phal

?rund: mt j, man, tand, 2 cos, tib svarken: tib 1j 1zgeit/schaap: mt, manvis: cleithrum

?diverse slakken56 o.a.:wulk 2gewone alikruik 3mossel (1 klep)

54 Determinatie W.J. Kuijper, Archeologisch Centrum Rijksuniversiteit Leiden.55 Idem.56 Idem.

Determinatie de heer M. van Dasselaar (Golda)

De vondsten zijn per datum gesorteerd op soort, eventueel met vondstnummer (vn). Verder wordt de vindplaats ver-meld: sleuf (eventueel met huisnummmer)/stort/Goverwelle.

51

benen voorwerpen/bewerkt bot(voor zover bekend vermeld stort/sleuf)

1/5 vn 16 runderkoot met vaag telmerk, uit kootspel10/5 ? fragment waaier29/5 stort benen knoop31/5 stort fragment rammelaar, fragment vlooienkam1/6 sleuf fragment, waaier/plat lepeltje?12/6 ? mc/mt geit met slijtsporen, weefindustrie?1/7 stort 2 platte stukjes, bewerkt, deel van waaier?, 1 tandenborstel, opschrift 'extra fine paris'1/7 stort steel van borstel, opschrift 'le vengeur'8/7 stort knoop14/7 ? fragment borstel15/7 stort werpkoot, uit kootspel18/9 stort helft van benen kokertje, fraai bewerkt25/9 stort benen naald2/10 ? gezaagd fragm. gewei? gewei van ree, 1 zijdeknooplepeltjeknoopschelp met afbeelding visbenen rammelaar 18e eeuw verenkrulmesje/ 17e eeuw