382
ArcheoProjecten Met Catalogus Middelburg-Berghuijskazerne rapport 595

J. Dijkstra, S. Ostkamp \u0026 G. Williams (red.), 2008: Archeologisch onderzoek op het terrein van de voormalige Berghuijskazerne te Middelburg. ADC ArcheoProjecten Rapport 595. Amersfoort

Embed Size (px)

Citation preview

ArcheoProjecten

Met

Cat

alog

us

Middelburg-Berghuijskazernerapport 595

Archeologisch onderzoek op het terrein van devoormalige Berghuijskazerne te Middelburg

J. Dijkstra, S. Ostkamp en G. Williams

Met bijdragen van:

P.A. Henderikx

H. Hendrikse (SCEZ)

J.F.P. Kottman

D.H. Duco (Pijpenkabinet)

C. Nooijen

E. Kars

H. Kars (AIVU Amsterdam)

A.M. Brakman

H. van Haaster (BIAX Consult)

K. Hänninen (BIAX Consult)

P. van Rijn (BIAX Consult)

E. Esser (Archeoplan Eco)

B. Beerenhout (ArchaeoZoo)

M.J. Rijkelijkhuizen

W.J. Kuijper

O. Goubitz

I. Joosten (ICN Amsterdam)

Colofon

ADC ArcheoProjecten Rapport 595

Archeologisch onderzoek op het terrein van de voormalige Berghuijskazerne te Middelburg

Auteurs: J. Dijkstra, S. Ostkamp en G. WilliamsMet bijdragen van: P.A. Henderikx, H. Hendrikse (SCEZ), J.F.P. Kottman, D.H. Duco (Pijpenkabinet), C. Nooijen, E. Kars, H. Kars (AIVU Amsterdam), A.M. Brakman, H. van Haaster (BIAX Consult), K. Hänninen (BIAX Consult), P. van Rijn (BIAX Consult), E. Esser (Archeoplan Eco), B. Beerenhout (ArchaeoZoo), M.J. Rijkelijkhuizen, W.J. Kuijper, O. Goubitz en I. Joosten (ICN Amsterdam)In opdracht van: gemeente MiddelburgFoto’s en tekeningen: ADC, tenzij anders vermeld

© ADC, ArcheoProjecten Amersfoort, April 2006Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ookzonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers.

Het ADC aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.

Autorisatie:drs. H. van der Velde

ISBN 90-5874-xx-xx

ADC ArcheoProjectenTel 033-299 81 81Postbus 15133800 BM AmersfoortFax 033-299 81 80Email [email protected]

Inhoudsopgave

1 Samenvatting 7

2 Inleiding 92.1 Inleiding 92.2 Wat vooraf ging aan de opgraving 92.3 Vraagstelling bij het onderzoek 102.4 De opzet van het rapport 11

3 De vroegste geschiedenis en de ruimtelijke ontwikkeling van Middelburg in de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd, met name van de omgeving van de Noordmonster- of- Sint-Pieterskerk – P.A. Henderikx 133.1 Voorgeschiedenis, de ‘Middelburg’ 133.2 Het begin van Middelburg: van de 10e eeuw tot ca. 1130 143.3 Middelburg van de 12e tot het begin van de 14e eeuw 163.4 De omgeving van de Noordmonsterkerk in de Late-Middeleeuwen 193.5 De latere ontwikkelingen van het terrein 21

4 Sporen en structuren – G. Williams en J. Dijkstra 23 4.1 Inleiding 23

4.1.1 Methode van onderzoek 234.1.2 Kwaliteit van de sporen en de invloed van post-depositionele processen 254.1.3 De onderzoeksvragen 26

4.2 Fasering van de bewoning en definiëring van de structuren 264.2.1 Fase 1 (1000-1200/50) 274.2.2 Fase 2 (1200/50-1350) 284.2.3 Fase 3 (1350-1400) 304.2.4 Fase 4 (1400-1550/60) 344.2.5 Fase 5 (1550/60-1613) 384.2.6 Fase 6 (1613-1809) 424.2.7 Fase 7 (1809-2003) 46

4.3 Conclusies 48

5 Het aardewerk uit de opgraving – S. Ostkamp, m.m.v. A. Kaneda 515.1 Inleiding 515.2 Het ‘Deventer-systeem’ 515.3 Beschrijving van de vondstgroepen 52

5.3.1 Verspreide vondsten uit de opgraving van voor ca. 1150 525.3.2 Waterput 1 (put 18, spoor 49 – 1150-1200) 535.3.3 Grachten en daaraan gerelateerde greppels (1300-1350) 575.3.4 Kuilen op het erf van een 14e-eeuwse bronsgieter 615.3.5 Laat-middeleeuwse vondsten uit kuilen en lagen op de overige erven 625.3.6 Vondsten uit een laat-middeleeuwse beerput (BPT 3 – put 7, spoor 23 –

1375-1450) 665.3.7 Vondsten uit 16e-eeuwse mestkuilen en andere kuilen en lagen 695.3.8 Vondsten uit enkele laat-16e- en 17e-eeuwse beerputten 765.3.9 Vondsten uit enkele andere 17e-eeuwse sporen 855.3.10 Vondsten uit twee beerkelders van de kazerne 87

5.4 Conclusie: gebruiksaardewerk in Middelburg tussen 1150 en 1900 915.4.1 Algemeen 91

6 De glasvondsten – J.F.P. Kottman 93 6.1 Inleiding 936.2 Historische bronnen in verband met de Middelburgse glasblazerij 93 6.3 Beschrijving van de complexen 93

6.3.1 Mestkuil 3 936.3.2 Mestkuil 8 946.3.3 Beerput 4 946.3.4 Beerput 5 94

6.3.5 Beerput 8 956.3.6 De stortkoker van beerput 13 956.3.7 Beerput 14 96

6.4 Conclusie 99

7 Kleipijpen en ander rookgerei – D.H. Duco 1017.1 Inleiding 1017.2 Algemeen 1017.3 Afval van een kazerne 1037.4 Conclusies en nawoord 111

8 De metaalvondsten – C. Nooijen 115 8.1 Inleiding 1158.2 Fase 1: 1000-1200/50 1158.3 Fase 2: 1200/50-1350 115

8.3.1 Kledingaccessoires 1158.3.2 Munten en penningen 115

8.4 Fase 3: 1350-1400, Potgieters in Middelburg, overblijfselen van metaalbewerking 1168.5 Fase 4: 1400-1550/60 1188.6 Fase 5: 1550/60-1613 119

8.6.1 Vondsten afkomstig van het weeshuis 1198.6.2 Een mestkuil op een erf gelegen aan de Koningstraat 1198.6.3 Loodbewerking in fase 5? 119

8.7 Fase 6 1613-1809, Het Oude mannen- en vrouwenhuis 1208.9 Fase 7: 1809-2003, De kazerne 120

8.9.1 Het uniform 1208.9.2 Wapens en wapenonderdelen 1228.9.3 Uitrusting van militairen 123 8.9.4 Persoonlijke voorwerpen 1248.9.5 Overige vondsten 125 8.9.6 Een waterput op het kazerneterrein 125

8.10 Overige interessante voorwerpen die niet aan een context of fase kunnenworden gekoppeld 1268.10.1 Kledingaccessoires 1268.10.2 Een insigne 1268.10.3 Ruiterspoor 126

8.11 Interpretatie 126

9 Het natuursteen – H. Kars en E.A.K. Kars 129 9.1 Inleiding 1299.2 Het bewerkte materiaal 129

9.2.1 Bouwmateriaal en decorelementen 1309.2.2 Griffels 1319.2.3 Maalstenen 1329.2.4 Kogels 1329.2.5 Bewerkt vuursteen 1329.2.6 Slijpgereedschap 1329.2.7 Gewicht 1329.2.8 Knikkers 1339.2.9 Vijzel 1339.2.10 Functie onbekend 133

9.3 Onbewerkt materiaal 1349.4 Herkomst van het materiaal 1349.5 Conclusies 135

10 Keramisch Bouwmateriaal – A.M. Brakman 13710.1 Inleiding 13710.2 Methode 13710.3 Baksteen 13710.4 Overige vormen 13910.5 Bijzonderheden 14010.6 Conclusie 141

11 Zegels uit was – H. Hendrikse 143

12 Het leder – O. Goubitz 14512.1 Inleiding 14512.2 Late-Middeleeuwen: 14e-en 15e-eeuws schoeisel 14512.3 16e-eeuws leder 14512.4 19e-eeuws leder afkomstig uit de kazerne 15112.5 Conclusies 152

13 Archeobotanisch onderzoek - H. van Haaster, K. Hänninen & P. van Rijn (BIAX Consult) 15313.1 Materiaal en methode 153

13.1.1 Botanische macroresten en pollen 15313.1.2 Hout 15313.2 Resultaten van het onderzoek naar botanische macroresten en pollen 15313.2.1 Twee laat-middeleeuwse kuilen 15413.2.2 Twee 16e-eeuwse mestkuilen en een 16e-eeuwse beerkelder 15513.2.3 Vier 17e-eeuwse beerputten 162

13.3 Houtonderzoek 16413.4 Conclusies en discussie 170

13.4.1 De voedingsmiddelen 17013.4.2 Herkomst van de voedingsmiddelen 17113.4.3 Sociale status 17313.4.4 Vergelijking met andere vondstcomplexen 17413.4.5 Hout 175

14 Dierlijke resten uit de stad – E. Esser (Archeoplan Eco, red.) 17714.1 Inleiding 17714.2 Materiaal en methoden 177

14.2.1 Verzamelwijze en selectie 17714.2.2 Onderzoeksmethoden 17714.2.3 Kwaliteit van het bot 178

14.3 De dierlijke resten 17914.3.1 Zoogdieren 17914.3.2 Vogels 19114.3.3 Vissen 19414.3.4 Weekdieren 201

14.4 Voorwerpen van bot, gewei, ivoor en hoorn 20314.4.1 De voorwerpen 20414.4.2 Materiaalgebruik en fabricage 20914.4.3 Voorwerpen van andere materialen 210

14.5 De bewoningsfasen 21114.5.1 Fase 1, de oudste resten, 1000-1200/1250 21114.5.2 Fase 2, een adellijk hof?, 1200-1350 21214.5.3 Fase 3, ambachtslieden, 1350-1400 21314.5.4 Fase 4, luxe woonhuizen, 1400-1550/1560 21514.5.5 Fase 5, het weeshuis, 1550/1560-1613 21814.5.6 Fase 6, het Oude mannen- en vrouwenhuis, 1613-1809 22014.5.7 Fase 7, de kazerne, 1809-2002 221

14.6 Vraag(stellingen) en antwoord 22314.6.1 Eten in Middelburg 22314.6.2 Handel en handelsbetrekkingen 22514.6.3 Sociale status van de bewoners 22614.6.4 Middelburg en zijn regio 227

15 Onderzoek naar aankoeksel in een 17e-eeuwse pot - I. Joosten 22915.1 Inleiding 22915.2 Onderzoeksmethoden 22915.3 Resultaten 22915.4 Discussie 23015.5 Conclusies 231

16 Synthese – J. Dijkstra 23316.1 Inleiding 23316.2 De bewoningsgeschiedenis van het voormalige kazerneterrein 23416.3 De voedingsgewoonten van de bewoners 23616.4 De materiële cultuur en de status van de bewoners in de verschillende fasen 23916.5 Handel 24616.6 Tot besluit 247

Literatuur 249Lijst van afbeeldingen 263Lijst van tabellen 267Lijst van bijlagen 269

Bijlagen in rapport:Bijlage 2.1 Periodisering volgens het ARCHeologisch Informatie Systeem (ARCHIS) 270Bijlage 5.1 Catalogus met aardewerk- en glas vondsten 271Bijlage 13.1 Resultaten van het macroresten onderzoek 379Bijlage 13.2 Resultaten van de pollenanalyse 380

De overige bijlagen bevinden zich op de CD-rom achter in het rapport

1 Samenvatting

In opdracht van de gemeente Middelburgheeft ADC ArcheoProjecten een opgravinguitgevoerd op het terrein van de voormaligeBerghuijskazerne, gelegen tussen de KorteNoordstraat, de Koningstraat en deZuidsingel te Middelburg. Hoewel door devele verstoringen, vooral veroorzaakt door debouw van de kazerne in de late 19e en 20e

eeuw, een versplinterd beeld is verkregenvan de bewoningsgeschiedenis van het ter-rein, zijn we toch veel te weten gekomenover de diverse bewoners. Het onderzoeksgebied ligt binnen de 13e-eeuwse verdedigingswerken van de stad. Deeerste bewoners vestigden zich echter zekerin de 12e eeuw, maar mogelijk al in de 11e

eeuw op het terrein. De aard van dezebewoning is onduidelijk. Verschillende ele-menten die zich in die periode op het terreinbevinden suggereren de aanwezigheid vaneen adellijk hof: een grachtensysteem en eenwaterput waarin zich uitzonderlijk veel (80-100%) import aardewerk bevindt. Het oudstegrachtensysteem heeft zich mogelijk rondomhet hele blok Korte Noordstraat, Koningstraaten Zuidsingel bevonden, later is dit verlegdnaar het oosten, waarbij het omgrachte ter-rein is verkleind. Verschillende noord-zuidlopende greppels hebben waarschijnlijkgefunctioneerd in het afwateringssysteemvan het terrein. Wellicht wijst dit op eengedeeltelijk agrarisch gebruik van het terrein. De laatste grachten zijn rond het midden vande 14e eeuw gedempt. Omstreeks deze tijdzijn vermoedelijk de eerste erven uitgegevenlangs de Korte Noordstraat. Zowel histori-sche als archeologische gegevens wijzenhierop. Langs deze straat woonde en werktekorte tijd een bronsgieter. Hierop wijst hetafval van de productie van bronzen grapenen mogelijk klokken. Het afval bestaat uitgietmallen voor klauwpootjes en de pot zelf.Rond 1400 vindt nieuwbouw plaats aanzowel de Korte Noordstraat als deKoningstraat. Eén van de huizen aan de eerstgenoemde straat had een grote kelder meteen tongewelf aan de achterzijde van hethuis. Restanten van bestrating doen vermoe-den dat er een mooi aangelegde tuin aanwe-zig was. Aan de Koningstraat is een zwaremuur aangetroffen die mogelijk ook onder-deel is geweest van een kelder. Zowel hetvondstmateriaal als het gebruik van baksteenin deze vroege periode wijzen op de aanwe-zigheid van welgestelde bewoners. Dit zoutot in de tweede helft van de 16e eeuw hetgeval zijn. Vanaf dat moment werd het terreinvooral in beslag genomen door instellingenals de armschool, het weeshuis, het Oude

mannen- en vrouwenhuis vanaf 1614 en uit-eindelijk de kazerne vanaf 1809. Uit alle peri-oden zijn resten in de grond overgebleven.Voor het eerst kon in Zeeland de ontwikke-ling van het aardewerk op grotere schaalworden gevolgd. Ook is hier voor het eerstop grote schaal archeobotanisch en archeo-zoölogisch onderzoek verricht aan beerput-ten en afvalkuilen. Verschillendevondstcomplexen waren rijk aan voorwerpenvan organisch materiaal aan de hand waar-van we een beeld hebben kunnen schetsenvan de dagelijkse bezigheden van de bewo-ners.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

7

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

8

ADMINISTRATIEVE GEGEVENS VAN DE VINDPLAATS

Opdrachtgever: Gem. MiddelburgUitvoerder: ADC ArcheoProjectenBevoegd gezag: Gem. MiddelburgAdviseur van de gemeenteMiddelburg: R. van Dierendonck –

Prov. archeoloog van Zeeland

Provincie: ZeelandGemeente: MiddelburgToponiem: BerghuijskazerneDatum Veldwerk: 16-6 t/m 19-9-2003Datum Evaluatie/Selectiefase: december 2003/

januari 2004Datum Uitwerkingsfase: maart 2004-december

2005Periode: Middeleeuwen en

Nieuwe TijdKaartblad: 65DLandelijk registratienummer: 3791Coördinaten: 31725/391875Gemeentecode + jaartal: MIDG2-03ADC-projectcode: 3962000Beheer en plaats van devondsten en documentatie: PAD Zeeland

ArnemuidenArnemuidenArnemuidenArnemuidenArnemuidenArnemuidenArnemuidenArnemuidenArnemuiden

BreskensBreskensBreskensBreskensBreskensBreskensBreskensBreskensBreskens

HeHeHeHeHeHeHeHeHe

MiddelburgMiddelburgMiddelburgMiddelburgMiddelburgMiddelburgMiddelburgMiddelburgMiddelburg

VlissingenVlissingenVlissingenVlissingenVlissingenVlissingenVlissingenVlissingenVlissingen

GGEKERKEGGEKERKEGGEKERKEGGEKERKEGGEKERKEGGEKERKEGGEKERKEGGEKERKEGGEKERKEGGEKERKEGGEKERKEGGEKERKEGGEKERKEGGEKERKEIGGEKERKEIGGEKERKEIGGEKERKEIGGEKERKEIGGEKERKEIGGEKERKEIGGEKERKEIGGEKERKEIGGEKERKEIGGEKERKEIGGEKERKEIGGEKERKEIGGEKERKEIGGEKERKEIGGEKERKEIGGEKERKEIGGEKERKEIGGEKERKEIGGEKERKEIGGEKERKEIGGEKERKEIGGEKERKEIGGEKERKEIGGEKERKEIGGEKERKEIGGEKERKEIGGEKERKEBIGGEKERKEBIGGEKERKEBIGGEKERKEBIGGEKERKEBIGGEKERKEBIGGEKERKEBIGGEKERKEIGGEKERKE

BORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELEBORSSELE

DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD

KOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKEKOUDEKERKE

LEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORPLEWEDORP

NIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLANDNIEUW EN ST JOOSLAND

NIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDNIEUWDORP ZLDOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURGOOST SOUBURG

RITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEMRITTHEM 'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK'S-HEERENHOEK

VLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGENVLISSINGEN

NNNNNNNNN

0000000000000000000000000000000000000000000000000

Middelburg - Berghuijs Kazerne

Locatie van de opgravingbron: Geodan

MiddelburgBerghuijs Kazerne

30000 35000 40000

380000

385000

390000

395000

5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km5 km0000000000000000000000000000000000000000000000000

Afb. 2.1

2 Inleiding

2.1 InleidingIn opdracht van de gemeente Middelburgheeft ADC ArcheoProjecten een opgravinguitgevoerd op het terrein van de voormaligeBerghuijskazerne, gelegen tussen de KorteNoordstraat, de Koningstraat en deZuidsingel te Middelburg, kadastraal bekendals Gemeente Middelburg, sectie L, nummer2104 (afb. 2.1). De aanleiding voor het arche-ologisch onderzoek vormde de plannen voorde bouw van een nieuw theater op dezelocatie. Onder het theater was een onder-grondse parkeergarage gepland met eenoppervlakte van 3200 m2. Het terrein ligt bin-nen de Middeleeuwse omwalling van de stadMiddelburg en had derhalve een hogearcheologische verwachting. In eersteinstantie is een InventariserendVeldonderzoek (IVO-3) uitgevoerd op hetvoormalige binnenterrein van de kazernedoor middel van twee proefputten van 10 x10 meter. Dit onderzoek leverde een schataan archeologische sporen op, zodat ver-volgonderzoek in de vorm van een Opgravingnoodzakelijk bleek. Tijdens het proefonder-zoek zijn onder andere ophogingslagen uitde 13e/14e eeuw gezien, muurresten vanaf de14e/15e eeuw en delen die toegeschrevenkonden worden aan het oude mannen- envrouwenhuis uit de 17e en 18e eeuw. Ook wastijdens dit onderzoek duidelijk geworden datzich goed geconserveerde resten op het ter-rein moesten bevinden door de aanwezig-heid van in mestkuilen en beerputtenbewaard gebleven houten voorwerpen. Het veldwerk is uitgevoerd van 16 juni tot enmet 19 september 2003. Aan het veldwerkhebben de volgende personen een bijdragegeleverd (deels op wisselende momenten):G. Williams (veldarcheoloog), tijdens zijnafwezigheid vervangen door S. Wijns (veldar-cheoloog); S. DeReu, G. Busé en E. vanEgmond (veldtechnici); D. Kneuvels, H.Bostelaar, K. Notenboom en M. Rašica (vel-dassistenten); C. Boyer, S. Kodde, L. Nieheen I. Lempke (stagiaires); C. van Terheyden(vrijwilliger). Het project staat onder leidingvan J. Dijkstra (projectleider), tijdens haarafwezigheid vervangen door G. Tichelman(projectleider). De directievoerders namensde gemeente Middelburg waren H. vanHaren en L.H.A. van der Lans (BBN advi-seurs). Intern projectleider voor het projectA-theater was Dhr. J. Lievense.

Het onderzoek is uitgevoerd conform deKwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie enhet Programma van Eisen (PvE) dat is opge-steld voor dit project door ADC

ArcheoProjecten en goedgekeurd door pro-vinciaal archeoloog R. van Dierendonck. 1

2.2 Wat vooraf ging aan de opgravingIn het kader van de wijziging van hetbestemmingsplan voor het plangebied, is eenkort historisch onderzoek uitgevoerd doorhet Zeeuws Archief (zie ook hoofdstuk 3).2

Naar aanleiding van dit onderzoek en eenarcheologisch bureauonderzoek heeft deprovinciaal archeoloog advies uitgebrachtten aanzien van de vermoedelijk aanwezigearcheologische waarden in het plangebied.In eerste instantie moest een proefonderzoekworden uitgevoerd op de binnenplaats vande voormalige kazerne.Tijdens het Inventariserend Veldonderzoekzijn twee putten van 10 bij 10 meter opge-graven op het binnenterrein van de voorma-lige kazerne (afb. 2.2). In put 1, aan deoostzijde van het binnenterrein zijn vier vlak-ken aangelegd. Op het eerste vlak is muur-werk aangetroffen van nog onbekende aard,een beerkelder met stortkoker en wat puin-sporen. In het tweede vlak is een mogelijkeoven tevoorschijn gekomen. Op het niveauvan het vierde vlak, ongeveer twee meteronder maaiveld, waren drie (mest)kuilen eneen beerput zichtbaar. Uit één van de kuilenvan put 1 is een houten schep en eenemmerbodem afkomstig. Het feit dat dezevoorwerpen van organisch materiaalbewaard zijn gebleven, geeft aan dat de con-serveringsomstandigheden zeer goed waren.Put 2, aan de westzijde van het binnenter-rein, is in twee vlakken opgegraven tot ca.één meter onder maaiveld. In deze put lijkenzich tenminste vier verschillende structurente bevinden, waaronder twee beerputten eneen waterkelder. Op vlak twee kwam veelmuurwerk uit verschillende perioden naarboven. Belangrijk is verder dat bij het aanleggen vaneen zogenaamde Berliner wand het profielaan de noordoostzijde van het terrein konworden bestudeerd. Daarbij bleek dat onderhet diepste niveau van de kazernekelders deoudste archeologische lagen nog intactwaren.Op grond van de gegevens van het in hetvoorjaar van 2003 uitgevoerde IVO is devindplaats als behoudenswaardig geken-merkt. De aanwezigheid van goed geconser-veerde gebouwresten, beerputten en vooralde goede conservering van de oudste bewo-ningsniveaus maken de locatie van deBerghuijskazerne een bijzondere vindplaats.Daarbij is wel de opmerking geplaatst dat demuurresten nooit tot volledige gebouwen

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

9

1 Verhoeven 2003, PvE-nummer(ADC-PvE nummer) 2003-01, d.d.28-3-2003.

2 Het historisch onderzoek van deonderzoekslocatie is uitgevoerddoor A. van Waarden-Koet (ZeeuwsArchief).

kunnen worden gereconstrueerd. Door deaanleg van de kelders van de kazerne zijn destraatzijden van de gebouwen verdwenen.

2.3 Vraagstelling bij het onderzoekDe ontwikkeling van Middelburg is recente-

lijk samengevat door Henderikx.3 Aan dehand van die bijdrage zijn in het Programmavan Eisen enkele vraagstellingen voor hetonderzoek geformuleerd. In de loop van hetonderzoek zijn enkele vragen toegevoegd:

3 Henderikx 2002.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

10

7

3

1

45

53

51

49

55

47

35

41

37

39

59

140406

4018

61

Molenw

aterK

orteN

oordst raa t

33

31

2

34

32

30

28

26

24

22

1

30

24

26

249

7

Koningstraat

Kazerne 16

14

12

10

8

6

4

3

18

22

1

3230

26

28

28

34

34a

5

5

2

3

Pompstr

Ac

5

31710 31720 31730 31740

391870

391880

391890

NNNNNNNNN

10m0

Middelburg - Berghuijs Kazerne

De resultaten van het vooronderzoek (IVO3)

Legenda

waterkelder (later: kelder HUIS 4) A

funderingenB

funderingenC

beerput (?) (later: BPT5)D

beerkelder (later: BPT11)E

muur met dichtgezet vensterF

betonnen kelder recente kazerneG

beerput (later: BPT 4)H

muurwerk diversI

recente verstoringJ

ovenK

muurwerk diversL

mestkuilenM

Put 1

Put 2SB

05-

12-2

005

Afb. 2.2

● Wat was de aard van de oudste stedelijke bewoning ter plekke?

● Zijn resten van de oudste stadsmuurbewaard gebleven?

● Wat is de ouderdom van de eerste stadsmuur (indien aanwezig)?

● Was op deze locatie al bewoning vóór de aanleg van de oudste stadswal? Wordt de locatie bewoond ten tijde van het functioneren van de ringwalburg?

● Was sprake van agrarisch gebruik van deze locatie vóór het begin van de bewoning?

● Wat is de datering en reden voor de ophogingen?

● Wat was de sociale status van de bewoners van de laat-middeleeuwse gebouwen?

● Wat was het consumptiepatroon van de bewoners en welke veranderingen deden zich hierin voor?

● Waarin onderscheidt zich de armschool enhet weeshuis van overige gebouwen?

● Kan uit de vondsten iets worden afgeleid over de rol van de handel met Engeland en Vlaanderen in de Late Middeleeuwen?

De onderzoeksvragen worden vanuit ver-schillende disciplines beantwoord in dehoofdstukken 4 tot en met 16.

2.4 De opzet van het rapportDit rapport betreft een standaardrapportzoals genoemd in de KwaliteitsnormNederlandse Archeologie (KNA-specificatieOS15). In dit standaardrapport worden deresultaten van het onderzoek gepresenteerd,waarna de eerste conclusies volgen. Ditonderzoek vormt geen eindstation, maar debasis van waaruit verder synthetiserendonderzoek kan plaatsvinden. Bij dit syntheti-serend onderzoek kan, indien nodig, altijdworden teruggegrepen op de basisgegevensdie op een CD-rom zijn gezet. Tevens staanhierop de meeste bijlagen. De CD-rombevindt zich achterin het rapport.Na de samenvatting en het inleidendehoofdstuk volgen de verschillende deelon-derzoeken. De auteurs en eventuele overigemedewerkers staan telkens bij de hoofdstuk-ken vermeld. Om een kader te scheppen voor het archeo-logisch onderzoek volgt in hoofdstuk 3 eenkorte historische introductie. De aangetroffen sporen en structuren meteen interpretatie worden in hoofdstuk 4beschreven. Vooral op basis van de stratigra-fie en het aardewerk, maar ook met behulpvan enkele dendrochronologische dateringenkonden verschillende bewoningsfasen wor-den onderscheiden.In de hoofdstukken 5 tot en met 12 wordt de

materiële cultuur behandeld (aardewerk,glas, kleipijpen, metaal, natuursteen, kera-misch bouwmateriaal, zegels uit was enleer). De resultaten van het archeobotanischen archeozoölogisch onderzoek waarbij res-pectievelijk zaden, pollen, hout (inclusiefvoorwerpen) en dierlijk bot (onbewerkt enbewerkt) zijn bestudeerd, worden gepresen-teerd in de hoofdstukken 13 en 14.Hoofdstuk 15 bevat de resultaten van hetonderzoek naar het aankoeksel in de zoge-naamde industriële potten uit beerput 12.Tot slot worden alle resultaten op een rijgezet in hoofdstuk 16. Hierin worden conclu-sies getrokken en wordt de aanzet tot eeneerste synthese gegeven. De vragen die zijngesteld in het programma van eisen wordendaarbij beantwoord.Een enkele keer worden artefacten van eenbepaalde materiaalcategorie in een anderhoofdstuk dan waar ze thuis zouden horen,omdat ze tijdens het splitsen van de vond-sten per ongeluk bij een andere materiaalca-tegorie terecht zijn gekomen. Dit geldt metname voor enkele voorwerpen van hout enbeen of hoorn.De tekeningen en foto’s zijn vervaardigddoor M. Hoppel van ADC ArcheoProjecten,tenzij anders vermeld.Hierbij een woord van dank voor alle auteursen medewerkers van het project. Een projectdat niet altijd even makkelijk is gelopen,maar dat wat betreft de archeologie totmooie resultaten heeft geleid. Speciale dankgaat uit naar C. van Terheyden, L.Goldschmitz-Wielinga, H. Hendrikse, O.Goubitz, W.J. Kuijper, P. Henderikx en dediverse stagiaires die geheel vrijwillig hunbijdragen aan het project hebben geleverd.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

11

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

12

P.A. Henderikx, met medewerking van A. van Waarden-Koets

3.1 Voorgeschiedenis, de ‘Middelburg’Nadat onder invloed van de zee vanaf circa300 na Chr. achter de oude duinen, aanweerszijden van de benedenloop van deSchelde een schorrenlandschap van kreek-ruggen, klei-op-veengronden en getijdewa-teren is gevormd en het gebied geruime tijdonbewoond is geweest, vestigen zich ervanaf ongeveer de 7e eeuw opnieuw mensen,het eerst op en direct achter de oude duinenen vervolgens ook verder landinwaarts, metname op de kreekruggen. De bewoners hou-den zich er rond 800 vooral bezig met scha-penhouderij en met het winnen van zout uithet met zilt water doordrenkte veen onder deklei vandaan. In Zeeland Bewesten Schelde,het gebied tussen de Ooster- en deWesterschelde, gebeurt dat voor een belang-rijk deel binnen het kader van een aantalgrote domeinen: in de eerste plaats het

domein Walcheren van de koningen van hetFrankische rijk waar Zeeland in die tijd deelvan uitmaakt. Daarnaast beschikken enkeleabdijen, onder andere de Gentse Sint-Baafsabdij en de Sint-Willibrordsabdij vanEchternach, over uitgestrekte schorrenwei-den op de nog geheel onbedijkte Zeeuwseeilanden. Dank zij het bericht dat in 837 een graafEkhard van Walcheren in een veldslag tegende Noormannen sneuvelt, weten wij dat er indie tijd een graafschap Walcheren heeftbestaan. Waarschijnlijk heeft dit heel ZeelandBewesten Schelde omvat, en zal de graaf ertevens de functie van villicus, meier (beheer-der) van het koninklijk domein Walcherenhebben gehad. Met dit domein zal ook dehandelsnederzetting verbonden zijn geweest,waarvan in de afgelopen eeuwen overblijfse-len zijn blootgespoeld op het strand tussenDomburg en Oostkapelle. Vanaf circa 600 isdeze plaats lange tijd een van de knooppun-ten in het handelsverkeer tussen Engelanden het vasteland, maar in de loop van de

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

13

1 Deze bijdrage is voor het overgrotedeel gebaseerd op onderstaandepublicaties van mijn hand. Ziealdaar voor bron- en literatuurver-wijzingen en voor nadere argumeta-tie en toelichting. P.A. Henderikx,De ringwalburgen in het mondings-gebied van de Schelde in historischperspectief, in: R.M. van Heeringene.a. (red.), Vroeg-Middeleeuwseringwalburgen in Zeeland,Goes/Amersfoort 1995, 71-112, 248-252. P.A. Henderikx, Middelburg enhet Duitse huis in deMiddeleeuwen, in: J.C. Dekker e.a.(red.), Een bijzonder huis op eenbijzondere plek. Het Van dePerrehuis in Middelburg en zijnomgeving, Middelburg 2000, 17-63.P.A. Henderikx, Ontstaan en ruimte-lijke ontwikkeling van middelburg(9e-14e eeuw), in: P.J.Woltering e.a.(red.), Middeleeuwse toestanden.Archeologie, geschiedenis enmonumentenzorg. Aangeboden aanHerbert Sarfatij bij zijn 65e verjaar-dag, Amersfoort 2002, 241-267.Bovendien is voor dit artikel gebruikgemaakt van: W. Dirksen, Stad,buurt en commanderij in 1574-1765,in: J.C. Dekker e.a. (red.), Een bij-zonder huis op een bijzondere plek.Het Van de Perrehuis in Middelburgen zijn omgeving, Middelburg 2000,65-97.

3 De vroegste geschiedenis en de ruimtelijke ontwikkeling vanMiddelburg in de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd, met name van deomgeving van de Noordmonster- of- Sint-Pieterskerk1

Afb. 3.1 De ligging van de wal (grijzecirkel) en gracht van de ringwalburg‘de Middelburg’. De rode cirkel geeftde onderzoekslocatie aan. Uit: VanHeeringen et al. 1995, 22.

periode 840-880 verliest hij zijn betekenis.Hoogstwaarschijnlijk heette deze nederzet-ting Walcheren, net als het eiland, en is zijidentiek aan de ‘villa Walichrum’ waar vol-gens het relaas van Alcuin van ca. 800 deAngelsaksische zendeling Willibrord rond700 het christendom predikt. Vanaf 810 krijgen de Lage Landen te makenmet invallen door uit Denemarken afkom-stige Noormannen. Dorestad plunderen zijdiverse keren en in 837 wordt Walcheren,waarschijnlijk vooral de gelijknamige han-delsnederzetting, gebrandschat en geplun-derd. Enige decennia later, gedurende dejaren 879-885, is een vanuit Engeland over-gestoken Noormannenleger onafgebrokenactief in het zuiden van de Lage Landen,vooral in de Vlaamse kuststreek en in hetstroomgebied van de Schelde. In 891 en 892gebeurt hetzelfde; nu zijn Vikingen afkomstiguit de Seinestreek de boosdoeners. In die tijdpasseren Noormannen met hun schepengeregeld het mondingsgebied van deSchelde, waarbij zij meer dan eens in botsingkomen met de bevolking ter plaatse.De verdediging tegen de Vikingen in hetkustgebied van Vlaanderen en Zeeland richtzich in die tijd op het aanleggen van verde-digbare wijkplaatsen in de vorm van ringwal-burgen, dat wil zeggen, cirkelvormigeterreinen, omgeven door een gracht en eenaarden wal met palissaden, en bestemd alsvluchtplaats voor de bevolking en het vee uitde omgeving. Voor de burgen van Burgh opSchouwen en van Domburg, Middelburg enSouburg op Walcheren maken de archeolo-gische gegevens het aannemelijk dat zij allevier in globaal de twee laatste decennia vande 9e eeuw zijn aangelegd, mogelijk in deperiode van rust tussen 885 en 891. Bij deburg van Middelburg dateert, gezien de 14C-dateringen, de gootconstructie in de wal-doorgang bij de Balans vermoedelijk uit dejaren 884-892. Het opwerpen van de wal ende ophoging van het binnenterrein met eenlaag schone zand en zavel zal dan of welgelijktijdig, of eerder hebben plaats gevon-den. De burg is aangelegd op de plaats waarvanuit het noorden en het noordwesten tweegrote kreekruggen - de ruggen waarover deNoordweg en de Seisweg lopen - samenko-men bij de bovenloop van de Arne. Eenbocht van dit riviertje is daarbij waarschijnlijkin het oostelijk deel van burggracht opgeno-men. Overigens ligt de burg niet midden opde kreekrug maar aan de oostelijke flankervan. Daar waar hij aan de Arne zal hebbengegrensd, rust hij zelfs op klei-op-veen-grond. De vorm van de burg is nog steeds inhet stratenpatroon zichtbaar (afb. 3.1).De leiding bij de aanleg van de burgen opWalcheren is vermoedelijk in handen

geweest van de graaf van Walcheren alias devillicus van het koningsgoed, alsook van devillici van de abdijen van Echternach en SintBaaf. Bij de aanleg van de ‘Middelburg’ kun-nen, naast de graaf van Walcheren, metname de villicus en opgezetenen van hetnabijgelegen goed van de abdij vanEchternach betrokken zijn geweest. Volgenseen goederenlijst van rond 1200 bezit dieabdij in die tijd 408 gemet land (circa 163ha.) in de omgeving van Middelburg, onderandere twee gemet (0,8 ha) ‘infra vallum’,dus binnen de wal van de burg. Onduidelijk is waar vóór de aanleg van deburg in de directe omgeving van de burg isgewoond. Archeologisch onderzoek buitende burg, zowel in de binnenstad als in dedirecte omgeving van Middelburg zal hier inde toekomst misschien meer duidelijkheidscheppen.

3.2 Het begin van Middelburg: van de 10e eeuw tot ca. 1130Archeologische gegevens wijzen erop datvan het begin af aan binnen de burg isgewoond, dus vanaf de late 9e eeuw; menmag aannemen met het oog op hetNoormannengevaar. Ook in de 10e eeuw isdie dreiging nog niet geheel geweken enverbreedt men halverwege die eeuw deburgwal nog aanzienlijk. Van niet veel laterdateren de eerste tekenen van bewoningbuiten de burg. In de late 10e eeuw bestaatbewoning aan de oostzijde van de burg, daarwaar de Arne op de burggracht heeft aange-sloten en is afgedamd. Bij archeologischonderzoek is vastgesteld dat in de late 10e

eeuw wordt gewoond aan de zuidzijde vande Korte Delft (thans Damplein). De oudekern van de buurt aan weerszijden van debuiten de dam gevormde haven dateert danop zijn laatst uit die tijd. Dat Middelburg alvroeg als havenplaats functioneert komt eeneeuw later tot uiting in de Vita sanctiWillibrordi van circa 1103, een ‘vita’ (heiligen-leven) van Willibrord, geschreven door abtThiofried van Echternach. Thiofried verteltdaarin dat hij op een keer - dat moet rond1090 zijn geweest - naar Walcheren isgereisd om te bemiddelen in de onderlingevetes van de Walcherenaren. Hij vaart danvanaf Antwerpen per schip naar de ‘navalia’(de haven of de rede) van de ‘portus’Middelburg. De term portus heeft hier detypisch Middeleeuws-Latijnse betekenis vanhaven- en handelsplaats. In de 11e eeuw, nadat in 1012 de Duitsekoning Hendrik II - Zeeland behoort dan tothet Duitse Rijk - het koninklijk domeinWalcheren en het grafelijk gezag overZeeland Bewesten Schelde aan graafBoudewijn IV van Vlaanderen in leen heeft

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

14

gegeven, is Middelburg ook het bestuurs-centrum van Zeeland Bewesten Schelde.Waarschijnlijk neemt Middelburg daar ook aleen centrale positie in vóór 1012, in de tijddat het koningsgoed Walcheren nog onderdirect koninklijk gezag staat. Dit zou althansvolledig aansluiten bij hetgeen uit de bron-nen naar voren komt, namelijk dat deWestmonsterkerk, de kerk die tot 1574 inMiddelburg op de Markt heeft gestaan, deeerste parochiekerk is die na deNoormannentijd in Zeeland BewestenSchelde is gesticht. Aangezien midden 11e

eeuw de dochterkerken van de Westmonsterte Westkapelle en Oostkapelle al aanwezigzijn zal de Westmonster zelf van vóór de 11e

eeuw dateren. Het meest plausibel is dan datde kerk is gesticht in de tweede helft van de10e eeuw, wanneer het Noormannengevaargoeddeels is geweken en de Duitsekoning/keizer weer reëel gezag heeft overhet koningsgoed Walcheren. Voor de ruimte-lijke ontwikkeling van de nederzettingMiddelburg is de locatie van de aan Sint-Maarten gewijde Westmonster interessant,namelijk op de tegenwoordige Markt, dusniet binnen maar buiten de burg. Dit wijsterop dat in die tijd niet alleen aan de haven-zijde, maar ook aan de westzijde buiten deburg zal zijn gewoond.De oude kerk van Middelburg zal in de 10e

eeuw als vermoedelijk enige parochiekerk inhet ook dan nog dun bevolkte ZeelandBewesten Schelde een zeer uitgestrekt paro-chiegebied hebben omvat. Dat de kerk bij de‘Middelburg’ wordt gesticht wijst er dan welop dat sedert de 9e eeuw het zwaartepuntvan de bewoning op Walcheren landinwaartsis verschoven. Wanneer in de loop van de 10e

eeuw, na een tumultueuze periode vanVikinginvallen, het maatschappelijk levenweer enigszins op gang komt, heeft de han-delsplaats Walcheren aan de kust al geruimetijd zijn betekenis verloren en is Middelburgde centrale plaats van Bewesten Schelde:met de burg is de nederzetting dat opbestuurlijk en militair gebied, met deArnehaven in economisch opzicht en met deWestmonster op kerkelijk terrein.

Zoals gezegd zijn op Walcheren voor hetmidden van de 11e eeuw de parochiesWestkapelle en Oostkapelle van de oudeSint-Maartensparochie afgesplitst. Hetzelfdegeldt zo goed als zeker voor de kerk van(West-)Souburg, en rond 1050 bestaan ver-moedelijk ook al de kerk van Welle opNoord-Beveland en die van Monster, demoederkerk van het eiland Borsele. Kortnadien, waarschijnlijk in de late 11e eeuw,splitst men de nog altijd zeer uitgestrekteparochie van de Middelburgse moederkerk

in tweeën en sticht men in Middelburg eentweede kerk, de Noordmonster- of Sint-Pieterskerk. Deze heeft tot de afbraak in1832 aan het tegenwoordige Hofpleingestaan, direct naast de toegangsweg vanuithet noorden, de Noordweg/Korte-Noord-straat/Lange-Noordstraat. Tot de Noordmonsterparochie gaan inMiddelburg de havenbuurt in het oosten, deomgeving van de Noordmonster zelf en hetgebied daartussenin behoren, en verder hetnoordoosten van Walcheren, Wolfaartsdijk enhet noordwesten van Zuid-Beveland. Onderde Westmonsterkerk blijven midden-Walcheren en het zuidwesten van Zuid-Beveland en in Middelburg de burg en hetwesten en zuiden van de stad met de stratenrondom de Westmonsterkerk.Bevolkingstoename op Walcheren en deandere eilanden zal een rol gespeeld hebbenbij het besluit de parochie van de oude Sint-Maartenskerk - die pas vanaf die tijdWestmonster zal zijn gaan heten - te splitsen,maar er moet tegelijkertijd wel sprake zijngeweest van een duidelijke bevolkingscon-centratie in Middelburg. De Noordmonsterligt op slechts 300 meter afstand van deoude kerk! Middelburg en directe omgevinghebben kennelijk over goede mogelijkhedenbeschikt voor een tweede kerk waar het gaatom kerkbezoek en bijbehorende offeranden. Niet lang daarna, begin 12e eeuw, wordt inZeeland de invloed merkbaar van deGregoriaanse hervormingsbeweging,genoemd naar paus Gregorius VII. Zij isgericht op verdieping van het kerkelijke enreligieuze leven en keert zich tegen verwe-reldlijking van de geestelijkheid en deinvloed van leken in de kerk. Binnen hetkader van deze beweging wordt in 1123 inMiddelburg een proosdij van regulierekanunniken gesticht vanuit het opGregoriaanse leest geschoeide regulierekapittel van Voormezeele in Vlaanderen. Hetconvent wordt gevestigd binnen de ringwal-burg, dat wil dus zeggen, ongetwijfeld metmedewerking van de graaf. Of dat dan nogde graaf van Vlaanderen is, dan wel dat dezeZeeland Bewesten Schelde voordien reeds inleen heeft gegeven aan de graaf vanHolland, is niet zeker. Kort daarna, tussen1124 en 1127, gaat de Middelburgse regulie-renproosdij over naar de eveneensGregoriaans georiënteerde norbertijner orde,en wel als dochterklooster van de in 1124gestichte Sint-Michielsabdij in Antwerpen.Het is bekend dat zowel de Antwerpse als deMiddelburgse abdij met name zijn gestichtter bestrijding van de beweging van devolksprediker Tanchelm, die ook na diensdood (1115) zowel in Zeeland als inAntwerpen nog jaren lang aktief blijft.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

15

3.3 Middelburg van de 12e tot het beginvan de 14e eeuwIn de loop van de 12e en 13e eeuw neemt debevolking in Zeeland sterk toe. Onder anderehangt hiermee samen de stichting van velenieuwe parochiekerken. Op Walcheren zijn ervoor 1300 van de vijf genoemde oude kerken,de West- en Noordmonster en die vanWestkapelle, Oostkapelle en Souburg, nietminder dan 31 dochterkerken afgesplitst,zodat er daar begin 14e eeuw 36 parochieker-ken zijn. Gelijkijdig worden de lokalebestuurdistricten, de ambachten gevormd,die over het algemeen met de parochiessamenvallen. Met de bevolkingstoenamehangt ook de wijziging samen van de manierwaarop men in de 12e en 13e eeuw de oudekerngebieden van de eilanden tegen over-stroming beschermt. Beperkte men zich inde 10e en 11e eeuw nog tot deelbedijkingenen de afdamming van kreken, in de 12e

eeuw, vooral na de stormvloed van 1134, paktmen dit grootschaliger aan en worden deeilanden in hun geheel door dijken omgeven. Tegen de achtergrond van de toename vande bevolking moet men ook de verdere ont-wikkeling van Middelburg zien. Voor wat

betreft de economische kant daarvan latende schriftelijke bronnen ons overigens tot verin de 13e eeuw in het ongewisse. Pas in detweede helft van die eeuw wordt het beeldiets helderder. De plaats van Zeeland in hetinternationale handelsverkeer van die tijdhangt mede samen met de ligging van hetgewest op een knooppunt van waterwegen,in het overgangsgebied van zee- en rivier-scheepvaart, dicht bij de Vlaamse lakenin-dustriesteden, de groeiende Brabantsebevolkingscentra zoals Antwerpen, en vooralhet internationale handelscentrum Brugge.Middelburgse en andere Zeeuwse schipperszijn in die tijd intensief betrokken bij devrachtvaart tussen Engeland en het vaste-land; zij varen in opdracht van kooplieden uitEngeland, Duitsland, Frankrijk, Brabant,Vlaanderen en Italië. Een goede kijk op dediverse beroepen die in de tweede helft vande 13e eeuw in Middelburg worden uitgeoe-fend, geeft de keur die graaf Floris V in 1271vaststelt voor het Middelburgse kooplieden-gilde. De wijn- en lakenhandelaren en degrote bierbrouwers vormen blijkens dezekeur het patriciaat, de aanzienlijken van destad. Naast lakenhandel is er in Middelburg

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

16

Afb. 3.2 De kaart van Jacob vanDeventer (ca. 1550). De rode cirkelgeeft de onderzoekslocatie aan.

ook lakennijverheid. In de keur worden debeoefenaren genoemd van diverse takkenvan deze nijverheid, zoals wevers, volders,ververs en wolkaarders.Middelburg heeft dan al geruime tijd eigenstedelijk recht, het zogeheten stadsrecht, datafwijkt van het recht op het platteland endat, zoals Kruisheer heeft aangetoond, in de12e eeuw op basis van de rechtspraktijk terplaatse is ontwikkeld. In 1217 beoorkondengraaf Willem I van Holland en gravinJohanna van Vlaanderen, die in die tijdZeeland Bewesten Schelde gezamenlijkbesturen, het stadsrecht. Het moet echter aleerder beoorkond zijn geweest, want in dekeur van 1217 is sprake van een ouderestadskeur, mogelijk uit de tijd van graaf FlorisIII (1157-1190).Versterkt is Middelburg in ieder geval in1290: de stad wordt dan belegerd doorRobert van Nevers, zoon van de graaf vanVlaanderen. Ook in 1266 is Middelburg waar-schijnlijk al bevest. De indeling in ‘wachten’,die dan blijkt te bestaan, wijst op een verde-digingssysteem waarbij de burgers per wijktot wachtdiensten verplicht zijn. Anderzijdsheeft enkele decennia eerder de gracht rondde oude ringwalburg nog een militaire func-tie. In 1232 regelt graaf Floris IV het beheervan de ophaalbrug over de burggracht. Bijdit beheer spelen ook de schepenen van destad een rol, hetgeen kan betekenen dat deburg in die tijd nog dienst doet als vlucht-plaats voor de burgers bij naderend gevaar.Mogelijk is in 1232 de stad als geheel nogniet, of nog niet voldoende versterkt. Hetbegin van de aanleg van de stadsversterkingkan men dan voorzichtig dateren tussen1232 en 1266.Hoogstwaarschijnlijk hebben de oudstemuren en grachten van Middelburg zich daarbevonden, waar zij ook op de kaart vanJacob van Deventer van rond 1550 staanaangegeven (afb. 3.2). Er is althans geenenkele aanwijzing dat het beveste stadsge-bied eerst kleiner is geweest en, zoals doorDommisse is verondersteld, in de loop vande 14e eeuw nog een paar keer zou zijn uit-gelegd. Midden 13e eeuw zal men er bij deversterking van de stad naar hebbengestreefd zowel de dan bestaande bebou-wing alsook een flinke oppervlakte onbe-bouwd terrein binnen de stad te trekken.Zoals bij veel nederzettingen zal er een con-centratie van bebouwing langs de toegangs-wegen hebben bestaan, resulterend in eenster-achtige plattegrond van het bebouwdestadsgebied. Bij de bevesting zijn dan depunten van de ‘ster’ met elkaar verbonden,zodat zowel de bestaande bebouwing als detussenliggende open ruimten binnen de ver-sterking zijn getrokken en tegelijkertijd de

lengte van de vesten zo kort mogelijk isgehouden. Net als op zoveel plaatsen elders in die tijd,wordt ook in Middelburg in de 13e eeuw nogeen nieuwe parochie gevormd, deKloosterparochie, bediend door een kanun-nik van de norbertijner abdij. Deze parochieontstaat in de jaren 1266-1273 door splitsingvan de Westmonsterparochie. Als parochie-kerk dient aanvankelijk de voorkerk van deabdijkerk (de huidige Nieuwe kerk), maarvanaf midden 14e tot eind 15e eeuw heeft deparochie ook een eigen kerkgebouw aan deWal, naast de Abdijkerk. Tot de Klooster-parochie gaan behoren het ambacht van deHaaiman ten zuiden van de stad en binnende stad de wijk ‘waghta de Delf’, die het zui-den van de stad ten oosten van deGravenstraat beslaat, alsmede het grootstedeel van de ‘waghta de Burgh’, de wijk waar-van de oude burg deel uitmaakt. Voor deWestmonsterparochie resteren dan nogalleen het westen van de stad en hetMiddelburgambacht.

Van de ontwikkeling van de ruimtelijke struc-tuur van de stad tot begin 14e eeuw kan menzich aan de hand van de archeologische enschriftelijke gegevens slechts een zeer glo-baal beeld vormen (afb. 3.3). De namen van de twee in 1266 genoemde‘wachten’ bevatten impliciet de oudste ver-melding van twee Middelburgse straten.Gezien de naam ‘waghta de Delf’ moet menaannemen dat de Lange Delft in 1266 decentrale straat is van de betreffende wacht.De ‘waghta de Burgh’ zal zijn genoemd naarde (Lange en Korte) Burg, de straat die hetburgterrein dwars doorsnijdt en nog dateertuit de tijd van de aanleg van de ringwalburg.Naast deze straten wordt in de diverse bron-nen van voor het midden van de 14e eeuwslechts een bescheiden aantal andere stra-ten vermeld. Een belangrijke indicatie voorde topografische structuur van de stad in de13e eeuw vindt men echter in de locatie énde namen van de stadspoorten, die in 1351voor het eerst worden genoemd. De poortenzijn, met uitzondering van de Noordpoort,genoemd naar de kennelijk reeds bestaandestraten aan het eind waarvan zij zijngebouwd: de Zuid- en Noorddampoorten, deSegeerstraatpoort, de Gortstraatpoort, deLangevielepoort en de Costerstraatpoort; deCosterstraat is de latere Kromme Weele metde Vlasmarkt. Het wijst erop dat bij debevesting van de stad rond het midden vande 13e eeuw de poorten op dié plaatsen zijngebouwd waar zich op dat moment reedstoegangs- en uitvalswegen en -straten heb-ben bevonden. Het kaartbeeld sluit hier opaan. De zes in de namen van de poorten ver-

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

17

noemde straten, evenals de (Lange- enKorte-)Noordstraat liggen volledig in het ver-lengde van de toegangswegen buiten destad. Het versterkt de gedachte dat dezestraten al lang voor de bevesting vanMiddelburg bestaan en mede bepalend zijnvoor de geografische basisstructuur van destad. Archeologisch onderzoek zal hopelijk in detoekomst meer duidelijkheid brengen, maarop grond van de topografie en de vroegsteschriftelijke bronnen mag men ook nu alaannemen dat de meest stedelijke delen vande stad zich bevinden enerzijds bij de haven,en anderzijds en vooral in de omgeving vande Westmonsterkerk en de Markt, met alsverbinding tussen beide de Lange en KorteDelft. Dit stedelijk gebied herbergt ook allespecifiek stedelijke gebouwen. Aan de LangeDelft staan het gasthuis, voor het eerst ver-meld in 1289, en het vleeshuis: het gasthuisin het oostelijk deel van de straat, dicht bijde haven, het stedelijk vleeshuis een paarhuizen van de hoek van de Lange Burg. Aande westzijde van de Lange Noordstraat,waarschijnlijk ter plaatse van (de zijkant van)het tegenwoordige stadhuis, staan naastelkaar het stadhuis, al vermeld in 1217, en delakenhal, genoemd in 1271. Schuin daarte-genover op de zuidhoek van de LangeNoordstraat en de Lombardstraat hebben delombarden een vestiging. Middelpunt vanhet westen van het stedelijke gebied is zon-

der twijfel de Markt met deWestmonsterkerk. Dit komt met name mooinaar voren in een oorkonde uit 1295 waarinde officiaal van het bisschoppelijk Hof teUtrecht de verplaatsing regelt van debegraafplaats op het Westmonsterkerkhof.Daaruit blijkt dat dit ‘kerkhof’ al sinds men-senheugenis de plaats is waar ‘dagelijks eentoevloed van volk komt dat er markthandeldrijft’. De Westmonsterkerk is dus niet alleenhet oude kerkelijk centrum van Walcheren,het bijbehorend kerkhof vormt tevens van-ouds de kern van Middelburg als regionaalmarktcentrum, de plaats waar - vergelijk dekaart van Jacob van Deventer uit het middenvan de 16e eeuw - van haast alle kanten dewegen van Walcheren samenkomen.Buiten het gebied met een overwegend ste-delijk karakter bevinden zich rond 1300diverse kloosters en andere niet stedelijkeinstellingen. In het uiterste noordwesten, opde plaats van het tegenwoordigeSchuttershof, staat het klooster van de bede-lorde van de augustijnen en in het zuidenvan de stad ligt aan de oostzijde van deGravenstraat de Gravenhof, met schuin daar-achter de hof van de heren van Voorne,burggraven van Zeeland. De Gravenhofwordt rond 1310 door graaf Willem III aan dejohannieters geschonken, die daar een com-manderij stichten. Achter de Gravenhof islater, in 1473 nog plaats voor de stichting vanhet vrouwenklooster Bachten ‘s-Gravenhove

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

18

Afb. 3.3 Plattegrond van Middelburgmet de in de tekst genoemde gebou-wen en toponiemen. Kerken en kloos-ters: 1. Begijnhof; 2. Noordmonster; 3.Duitse huis; 4. Minderbroeders; 5.Begarden; 6. Onze-Lieve-Vrouwe-abdij; 7. Kloosterparochiekerk; 8.Westmonster; 9. Augustijnen; 10.Johannieters. Belangrijke gebouwen:A. Gravenlogement; B. Gravensteen;C. Lombardhuis; D. Lakenhal en stad-huis; E. Huis van Middelburg envleeshuis; F. Gasthuis. Straten metdoorgetrokken lijn: aangetoond rond1350. Straten met stippellijn: stratenvolgens Van Deventer, vóór 1350 nietaangetoond. Dikke stippellijn: paro-chiegrenzen. Namen tussen haakjeshebben betrekking op de modernesituatie. De rode cirkel geeft deonderzoekslocatie aan. Uit: Henderikx2002, 249.

(Derde orde van Sint Franciscus). Aan denoordoostflank van de stedelijke bebouwingis het gebied met een minder stads karakterveel uitgestrekter. Daar vindt men rond 1300binnen de oude burg het Gravensteen (degrafelijke gevangenis), de norbertijner Onze-Lieve-Vrouwe-abdij en een minderbroeders-klooster. Later, in de 15e eeuw, wordt op hetburgterrein, aan de Latijnseschoolstraat,bovendien nog het vrouwenklooster Bachten‘s-Gravensteen (Derde orde van SintFranciscus) gesticht. De norbertijner abdij ende minderbroeders beschikken beide overeen flink segment van het burgterrein. Aande Nederhof van de abdij, het tegenwoordigeAbdijplein, heeft vanaf de late 13e eeuw degraaf zijn vaste verblijfplaats, het zogehetenGravenlogement. Het klooster van de bede-lorde der franciscanen of minderbroeders isin 1242 met medewerking van graaf Willem IIgesticht aan de westzijde van de Korte Burg,op grond die aanvankelijk aan de norbertij-ner abdij behoorde. In de directe nabijheidvan de abdij en het minderbroedersklooster,maar dan buiten de oude burggracht, bevin-den zich het begijnhof, het begardenconventen vanaf 1316 de commanderij van de Duitseorde. Daar ook ligt in de 16e eeuw op dehoek van de Wagenaarstraat en de Balansde zogeheten Grote Hof van de abdij, waar in1560 de brouwerij van dit klooster wordtgevestigd. Of dit terrein echter rond 1300 ookal aan de abdij behoort, is onbekend. Hetbegijnhof is gesticht omstreeks 1245 enbeslaat een groot terrein, waarschijnlijk terbeschikking gesteld door graaf Willem II. Hetstrekt zich uit van de Wagenaarstraat in hetzuiden tot de stadsmuur in het de noorden.De oostelijke begrenzing van het begijnhofzal oorspronkelijk bij de Spanjaardstraat ende westgrens dicht bij de Koningstraat heb-ben gelegen. Het convent van de begarden,de manlijke pendant van de begijnen, ligteven ten zuidoosten van het begijnhof, op dehoek van de Sint-Pietersstraat en deSpanjaardstraat. Het wordt voor het eerstgenoemd in 1271. De commanderij van deDuitse orde tenslotte bevindt zich aan hetSint-Pieterskerkhof-Zuidzijde (Hofplein). Ditconvent komt aanstonds ter sprake.

3.4 De omgeving van deNoordmonsterkerk in de Late-MiddeleeuwenIs zo een globaal beeld gegeven van destadsontwikkeling en de ruimtelijke structuurvan Middelburg tot begin 14e eeuw, dan rijstde vraag in hoeverre er specifiek iets gezegdkan worden over de directe omgeving van deNoordmonster- of Sint-Pieterskerk, hetgebied waar ten noorden van de kerk hetonderhavige archeologisch onderzoek is uit-

gevoerd. De belangrijkste straten in deomgeving van de kerk zijn de Korte en LangeNoordstraat. Gezien het verloop van de wes-telijke straatwand mogen deze straten wor-den opgevat als één doorgaande toegangs-en uitvalsroute van en naar het noorden. Destraat wordt voor de 15e eeuw dan ook vaakaangeduid als Noordstraat zondermeer. Demanier waarop het Sint-Pieterskerkhof-Zuidzijde en de Wagenaarstraat aansluitenop de Noordstraat verraadt hun secundairestatus. Veelzeggend is wat dat betreft ook devrij smalle doorgang later in deMiddeleeuwen tussen het zuider transeptvan de Sint-Pieterskerk en de kapel van decommanderij van de Duitse orde. Aan hetSint-Pieterskerkhof-Zuidzijde, dus dicht bijhet kruispunt met de Noordstraat, bevindtzich in de 14e en 15e eeuw een ‘vate’, eendrinkput voor paarden en vee. Het is eenvoorziening die past bij de Noordstraat alsde straat waarlangs men met paarden en veede stad binnenkomt.

Waar in deze omgeving rond 1300 en eerderburgerlijke bebouwing aanwezig is geweest,is nauwelijks bekend. Gezien het feit dat vol-gens de stadsrekening van 1366/67 een vande ‘wachten’ van de stad naar deNoordstraat is genoemd, mag men aanne-men dat deze straat in die tijd de voornaam-ste en meest bewoonde straat van de buurtis. Zeker is wel dat er rond 1300 in de omge-ving van de Noordmonsterkerk nog heel watopen terreinen hebben gelegen. Met namede hierna genoemde gegevens over de bezit-tingen van de Duitse orde in deze buurt wij-zen daarop.In 1316 verhuist de in 1271 gestichte com-manderij van de Duitse orde van Zandvoortonder Buttinge naar Middelburg, naar eenperceel direct ten zuiden van deNoordmonsterkerk. Dit is zo goed als zekerde ‘hofstede’ die in 1268 door Hugo, schoutvan Buttinge aan het Duitse huis te Utrechtis geschonken. Het perceel grenst aan dezuidzijde aan het restant van de oude burg-gracht, met direct daarachter het kloostervan de minderbroeders. Nadat het terrein in1317 aan de westzijde nog met een ‘hovekijn’is uitgebreid en er in 1337 aan de oostzijde‘een huis en perceel oftewel hofstede’ aan decommanderij is geschonken - het betreft hetdeel van het Zeeuws Archief dat thans wordtaangeduid als de ‘Dominee’s woning’ - valthet perceel van het Duitse huis exact samenmet dat van het huidige Zeeuws Archief.Hiervan zal de in 1268 verworven hofstedeverreweg het grootste deel hebben uitge-maakt. Hugo, schout van Buttinge is onge-twijfeld ambachtsheer en een lid van deWalcherse landadel, die op het ruime erf zijn

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

19

huis in de stad had staan of dat daar wildebouwen, voor hij het perceel aan de Duitseorde schonk.Een dergelijk perceel ligt eind 13e eeuw ookaan de noordzijde van de Noordmonsterkerk,namelijk de adellijke hofstede die in 1268door mr. Hendrik van Werendijke aan deDuitse orde is geschonken en volgens deschenkingsoorkonde afkomstig is van eenzekere heer Colijn. Deze heer Colijn zal even-eens een Walcherse ambachtsheer zijngeweest, en Hendrik van Werendijke, die zelfparochiegeestelijke is, moet gezien zijn naamook tot een ambachtsheerlijke familie heb-ben behoord. Dat het hier gaat om het ter-rein tussen de Korte Noordstraat, Achter hetHofplein en de Koningstraat - dus daar waarhet archeologisch onderzoek heeft plaatsgehad - blijkt uit het volgende. Uit de peri-ode 1356/57-1451/52 zijn in het archief vande balije van de Duitse orde te Utrecht elflijsten overgeleverd met een opgave vandoor de commanderij te ontvangen jaarlijksehofstedehuren uit 27 ‘hofsteden’. Helaas ver-melden alleen de latere lijsten waar dezehofsteden zich bevinden. Aan de hand echtervan de diverse huurbedragen, de vermeldejaarlijkse betaaldagen en de volgorde waarinde hofsteden in de lijsten staan genoemd, ishet mogelijk ook de hofsteden in de oudstelijsten met een grote mate van waarschijn-lijkheid te lokaliseren. Wat dan blijkt, is datde commanderij in genoemde periode dehuur int van, naast negen hofsteden elders inde stad, een groep van gemiddeld achttienhofsteden - het aantal wisselt wat, naargelang hofsteden worden gesplitst of samen-gevoegd -, die praktisch aaneengesloten zijngelegen aan de oostzijde van de KorteNoordstraat, het Sint-Pieterskerkhof-Noordzijde (Achter het Hofplein) en de west-zijde van de Noordsteenputstraat(Koningstraat). Deze hofsteden hebben zogoed als zeker deel uitgemaakt van de adel-lijke hofstede ten noorden van deNoordmonster, die zoals gezegd in 1268 doorHendrik van Werendijke aan de Duitse ordeis geschonken en afkomstig was van eenzekere heer Colijn. De ‘ser Colins hof’ is in de14e eeuw door de commanderij in ruil vooreen lening enige tijd verpand geweest aanHendrik die Reyse, ambachtsheer inNoordmonsterambacht en andere ambach-ten. Wanneer in 1333 de lening is afbetaald,krijgt Hendrik de hof voor de duur van zijnleven van de commanderij in pacht voor 3,5pond per jaar. Na zijn dood, zo is bepaald, zalde hof terugvallen aan de Duitse heren. Hetis aannemelijk dat van deze hof op zekermoment vóór 1356 - de oudste lijst dateertuit dat jaar - hofsteden tegen hofstedehuurzijn uitgegeven en met huizen zijn bebouwd,

mogelijk al door Hendrik die Reyse.De lijsten met opgaaf van de hofstedehuren,vooral de latere, geven een goed beeld vande huurders van de erven en - dat zijn nietaltijd dezelfden - de bewoners van de hui-zen. In het blok ten noorden van deNoordmonsterkerk worden in de periode1415-1451 erven gehuurd en/of bewoonddoor een vleeshouwer, een verver, een met-selaar, een bakker, een schoenmaker, eenhandschoenmaker, een kok van de augustij-nen, een valkenier, een maarschalk. Van henwordt in de lijst van 1415 Jan Hendrikszoonde bakker in de Korte Noordstraat door deDuitse heren aangeduid als ‘onse backer’.Ook deken, kanunniken en de parochiepries-ter van de Sint-Pieterskerk huren vaak hof-steden in dit blok. Cornelis, de koster van diekerk woont tenminste van 1439 tot 1457 aanhet Sint-Pieterskerkhof-Noordzijde in hettweede huis van de hoek van deNoordsteenputstraat. Veel eerder, in 1387,huurt ‘Jan mijns heren zoon’ een hofstedeaan hetzelfde rijtje. Deze Jan zal niemandanders zijn dan Jan van Beieren, de jongerezoon van hertog Albrecht, later bisschop vanLuik, die een rol speelt in de perikelen inHolland en Zeeland rond zijn nicht Jacoba envan 1418 tot zijn dood in 1425 graaf is vanHolland en Zeeland.Een en ander betekent dat tussen 1268 en1356 de situatie ter plaatse drastisch is ver-anderd. In het zuidelijk deel van het blok tus-sen Korte Noordstraat, Achter het Hofplein,Koningstraat en de stadsmuur, zijn vermoe-delijk in het tweede kwart van de 14e eeuw,daar waar zich voorheen een adellijke ‘hof-stede’ bevond, percelen ter bebouwing uitge-geven aan burgers van Middelburg. Dit wilzeggen dat die percelen voordien nietbebouwd zijn geweest. Omtrent de verdere bebouwing van het blokin de Late-Middeleeuwen bevatten hetarchief van de Duitse orde en andere bron-nen - het stadsarchief is helaas verlorengegaan - geen relevante gegevens. Devroegste informatie over de periode na hetmidden van de 15e eeuw geven de minuut-en netkaart van Middelburg van Jacob vanDeventer van rond 1550, alsmede het kohiervan de honderdste penning van huizen enerven in Middelburg uit 1576. Van Deventergeeft op zijn kaarten bebouwing aan over devolle lengte van beide straatzijden van deKorte Noordstraat en van de noordzijde vanAchter het Hofplein. Van de Koningstraat isvolgens Van Deventer ongeveer tweederdevan de westzijde en eenderde van de oost-zijde bebouwd, aan beide zijden aansluitendop de bebouwing aan Achter het Hofplein.Het kohier van de honderdste penning uit1576 vermeldt aan de oostzijde van de Korte

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

20

Noordstraat 14 huizen, aan Achter hetHofplein elf huizen en in de Koningstraat(hier Schotsehoek genaamd) aan beide zij-den samen veertien huizen. Aan de KorteNoordstraat zijn zes en aan de Koningstraatnegen huizen zo klein dat zij niets hoeven tebetalen.

3.5 De latere ontwikkelingen van hetterrein2

Vanaf de tweede helft van de 16e eeuw wordtsteeds duidelijker wat het gebruik van hetterrein is geweest. In 1564 is er sprake vaneen armschool die tien jaar later in gebruikwordt genomen als armweeshuis. De schoolwas gevestigd in een bestaand woonhuis.Later wordt er een grote schuur aan deKoningstraat, toen nog Scotschen houckgeheten, aan toegevoegd. De wezen vertrek-ken in 1606. Twee jaar daarna verhuurt menhet huis aan de theoloog FranciscusGomarus, in de beschrijving van het huis iser een bleek, een bloemhof en een gangachteruit. Ook is er ergens op het achterterrein van hetweeshuis een ververij gevestigd. Vanaf 1613tot 1809 is het midden van het terrein inbeslag genomen door een groot Oude man-

nen- en vrouwenhuis. Het is samengestelduit een aantal woningen en de school ofweeshuis. Aan de Korte Noordstraat krijgthet zo ontstane gebouw een nieuwe gevel.Het gebouw had een binnenplaats en grotedoorgaande galerijen. Het was geschikt voorongeveer honderd bewoners. Verbouwingenvonden plaats in 1648, 1715 en 1729. Op destadsplattegrond van Goliath (tweede helft17e eeuw) is het Oude mannen- en vrouwen-huis duidelijk afgebeeld: aan de KorteNoordstraat staat het grootste gebouwdeelbekroond met een torentje, erachter strekkenzich de drie galerijen en de tussenliggendehoven en bleekvelden uit tot aan deKoningsstraat waar een langgerekt laaggebouw staat (afb. 3.4). Opmerkelijk is hetgrote huis ten zuiden van deze lage rij huis-jes. Het is een van de grootste huizen in deomgeving en het staat als tweede huis vanafde hoek in de Koningsstraat: de locatie die in1387 wordt aangegeven als het woonhuisvan Jan van Beieren.Het tehuis verandert van functie in 1809 alsde stad het opdoekt en het vervolgens ingebruik wordt genomen als behuizing voorkrijgsvolk. In 1820 wordt het gebouw in deKorte Noordstraat als kazerne vermeld. Deoude bebouwing van het Oude mannen- envrouwenhuis verdwijnt grotendeels in 1848als er een definitief kazernegebouw wordtgeplaatst. Verbouwingen volgden in 1891 en1892. In 1901 verrijst het achtergebouw langs deKoningsstraat, het tot voor kort nog oudstedeel van de kazerne.Na de beschadigingen van de TweedeWereldoorlog besluit men het gebouw aan tepassen aan de eisen van de tijd. Een nieuwgebouw aan de Korte Noordstraat met kel-ders stamt uit 1948 en de jaren erna. Langsde Zuidsingel bouwt men in 1960-’61 eenhoofdgebouw. Hiervoor sloopte men de nogaanwezige winkels en woningen aan denoordzijde van het opgravingsterrein, begin-nend bij het einde van de Korte Noordstraattot aan de hoek van de Koningstraat. Tussen1990 en 2001 is de voormalige kazerne eenasielzoekerscentrum.De sloop van de kazernegebouwen volgde in2002 en begin 2003.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

21

2 De gegevens uit deze paragraaf zijnovergenomen uit het rapport vanhet historisch onderzoek van deonderzoekslocatie dat is uitgevoerddoor A. van Waarden-Koets(Zeeuws Archief).

Afb. 3.4 Uitsnede van de kaart van Goliath. De letter T geeft de locatie van het Oude mannen- envrouwenhuis aan.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

22

4.1 Inleiding

4.1.1 Methode van het Onderzoek

Tijdens het onderzoek is een terrein van2060 m2 opgegraven tot een diepte van 0,15meter – NAP, bijna 3 meter onder maaiveld(afb. 4.1). Deze aanlegdiepte is bepaald doorde opdrachtgever in verband met de bouw-werkzaamheden die na de opgraving zoudenvolgen. Na het archeologisch onderzoek zoude bouwput dieper worden ontgraven. Ophet niveau van 0,15 m – NAP moest de hei-installatie staan voor het aanbrengen van defundering. Om te voorkomen dat de onder-grond instabiel zou worden, mocht niet opgrote schaal worden gecoupeerd. Hierdoorkonden niet alle sporen op de laatste vlak-ken worden gecoupeerd en afgewerkt. Welzijn, voor zover aanwezig, vondsten verza-meld.

Bij het opgraven is het terrein opgesplitst inachttien werkputten van circa 15 x 9 meter.In de achttien putten zijn tussen drie en zesvlakken aangelegd (afb. 4.2). De vlakken zijnaangelegd met hulp van een hydraulischekraan. Op de diepere vlakken waar geenmuurwerk meer aanwezig was, is gebruikgemaakt van een schaafbak om het vlak‘leesbaar’ te maken. De aangetroffen muur-resten zijn met de hand schoongemaakt omde oversnijdingen goed te kunnen bekijken.Een gedeelte van het muurwerk is naderbekeken door bouwhistoricus A. Viersen. De vlakken zijn onderzocht met een metaal-detector. Na het fotograferen zijn de vlakkenmet behulp van een ‘total station’ getekendop schaal 1: 20. Details zijn ook getekend opschaal 1: 20. Er zijn twee lange oost-westprofielen gedocumenteerd, een lang noord-zuid profiel en meerdere korte profielen daarwaar dat noodzakelijk werd geacht. Het

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

23

4 Sporen en structuren – G. Williams en J. Dijkstra

Koningsstraat

Korte

Noordstraat

3333333333333333333333333333333333333333333333333

4444444444444444444444444444444444444444444444444

5555555555555555555555555555555555555555555555555

6666666666666666666666666666666666666666666666666

7777777777777777777777777777777777777777777777777

8888888888888888888888888888888888888888888888888

999999999999999999999999999999999999999999999999910101010101010101010101010101010101010101010101010101010101010101010101010101010101010101010101010

1111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111112121212121212121212121212121212121212121212121212121212121212121212121212121212121212121212121212

1313131313131313131313131313131313131313131313131313131313131313131313131313131313131313131313131314141414141414141414141414141414141414141414141414141414141414141414141414141414141414141414141414

15151515151515151515151515151515151515151515151515151515151515151515151515151515151515151515151515

16161616161616161616161616161616161616161616161616161616161616161616161616161616161616161616161616

17171717171717171717171717171717171717171717171717171717171717171717171717171717171717171717171717

18181818181818181818181818181818181818181818181818181818181818181818181818181818181818181818181818

31650 31700 31750 31800

3918

5039

1900

NNNNNNNNN

25m0

Middelburg - Berghuijs Kazerne

Overzicht van de putten en profielen

Legenda

Putomtrek met putnummer

SB05

-09-

2005

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Koningstraat

Afb. 4.1

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

24

Vlak 1 Vlak 2

Vlak 3 Vlak 4

Vlak 5 Vlak 6

Middelburg - Berghuijs Kazerne

Overzicht van grondsporen in de verschillende vlakken

SB08

-09-

2005Legenda

spoor omtrek onderzoeksgebied

Afb. 4.2

hoofdmeetsysteem is door een bevoegdlandmeter in het landelijke coördinatenstelselingemeten. Van het muurwerk zijn zoveelmogelijk de steenmaten genomen.Verschillende keren kon ook een vijf- of tien-lagenmaat worden genomen. Van de vlakken en soms van de individuelesporen zijn de hoogten vastgesteld tenopzichte van het NAP. Van de onderkant vanhet muurwerk is ook de NAP-hoogtebepaald. Grondsporen zijn zoveel mogelijkgecoupeerd. Deze coupes zijn getekend enwaar nodig gefotografeerd . De sporen zijnmet de schep of troffel afgewerkt. De inhoudvan de aangetroffen beerputten en anderegrote vondstcomplexen, zoals mestkuilen eneen gracht, zijn verzameld in ‘bigbags’ engezeefd over een maaswijdte van 3,8 mm. Uit

kansrijke sporen zijn grondmonsters geno-men ten behoeve van archeozoölogisch enarcheobotanisch onderzoek. De gemiddeldegrootte van een grondmonster bedraagt 10liter. Diverse stukken hout zijn bewaard tenbehoeve van houtsoortbepaling en dendro-chronologisch onderzoek. Jammer genoegbleek later dat veel van het verzamelde houtniet geschikt was voor dendrochronologischonderzoek.Tijdens de eerste weken van de opgraving isop het oostelijk deel van het terrein tijdensde sloopwerkzaamheden een archeologischebegeleiding uitgevoerd (gebouwdeel C). Aanhet eind van de opgraving zijn nog enkelewaarnemingen gedaan aan de kant van deZuidsingel (gebouwdeel A).

4.1.2 Kwaliteit van de sporen en deinvloed van post-depositioneleprocessen

De sporen en vondsten die worden aange-troffen bij een opgraving zijn slechts eengedeelte van hetgeen oorspronkelijk, tentijde van de bewoning, aanwezig was. Nadateen terrein of nederzetting in een bepaaldeperiode buiten gebruik kwam, speelden zichallerlei processen af van zowel natuurlijke alsmenselijke aard, die voor (gedeeltelijke)afbraak en verwering zorgden. Dit zijn dezogenaamde post-depositionele processen.Het opgravingsterrein bevindt zich op eenmin of meer noord-zuid georiënteerde kreek-rug, waarop in principe bewoning mogelijkwas vanaf de 9e eeuw.1 De oudste schervenzijn een fragment van een zogenaamde reli-ëfband amfoor uit de 10e-11e eeuw en eenfragment van Karolingisch grijsbakkendewaar uit dezelfde periode. Deze schervenbevinden zich met later te dateren schervenin gracht 2 en kunnen daarom wordenbeschouwd als opspit. Voor zover archeolo-gisch zichtbaar is het terrein pas vanaf de11e/12e eeuw in gebruik genomen. Daarna istot 2002 eeuwenlang op het terrein gewoonden gewerkt. Het intensieve gebruik wordtweerspiegeld door de hoeveelheid vondstenen sporen die per periode bewaard zijngebleven. Bij nieuwbouw of het graven vannieuwe kuilen en beerputten zijn voortdu-rend sporen uit voorgaande tijden (gedeelte-lijk) opgeruimd. Dit betekent dat het beeldvan de eerste eeuwen van bewoningsgebruikzeer incompleet is door post-depositioneleprocessen. Bij deze vindplaats hebben vooralmenselijk activiteiten voor een verstoring vande archeologische sporen gezorgd. Hier komtbij dat het loopniveau uit de 15e of 16e eeuw(langs de Korte Noordstraat) min of meergelijk geweest moet zijn met dat van de11e/12e eeuw. Op het terrein is namelijk geen

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

25

1 De vroegste (middeleeuwse) vond-sten die op Walcheren op de kreek-ruggen worden gevonden, daterenover het algemeen vanaf de 9eeeuw. Tijdens een proefonderzoekbij Serooskerke is een zogenaamdeGittermuster-scherf gevonden, diein de 8e, of mogelijk al aan het eindvan de 7e eeuw wordt gedateerd.Zie voor deze laatste vondst Dijkstra& Meijlink 2001, 17.

Afb. 4.3 Het westelijk deel van het onderzoeksterrein. De foto is genomen vanuit het noorden.

Afb. 4.4 Het oostelijk deel van het onderzoeksterrein aan de Koningstraat. De foto is genomen van-uit het noorden.

sprake van grootschalige ophogingen waar-bij onderliggende niveaus zijn afgedekt.De grootste verstoringen zijn veroorzaakt inde 19e en 20e eeuw bij de bouw van diversekazernegebouwen (afb. 4.3 en 4.4). De fun-deringen van het kazernegebouw aan deKorte Noordstraat, het oudste deel van dekazerne dat rond 1900 is gebouwd, blekennaar beneden zo breed en zo diep te zijningegraven, dat in de eerste vlakken relatiefweinig andere sporen konden worden waar-genomen. Onder deze kazernefunderingenkonden nog wel enkele vlakken worden aan-gelegd. In deze vlakken bevonden zich die-pere sporen uit verschillende perioden.De diepste verstoringen zijn echter veroor-zaakt bij de bouw van de nieuwe kazerne inde 20e eeuw, in de jaren ‘40 en ’60. Aan destraatzijden van de Korte Noordstraat en deZuidsingel zijn diepe kelders gegraven metdaarboven de kazerne gebouwen. De gebou-wen die nog aanwezig waren vóór de bouwzijn toen vrijwel volledig verdwenen. Aan de

Korte Noordstraat kon tot op de vereistediepte nog net één vlak worden aangelegd,hierin bevonden zich nog enkele sporen. Aande Zuidsingel was het terrein dieper ver-stoord, hier kon alleen de mogelijke voortzet-ting van een vroege gracht wordenwaargenomen.

4.1.3 De onderzoeksvragen

Voor het onderzoek zijn, zoals vermeld, ver-schillende onderzoeksvragen opgesteld.Enkele daarvan hebben direct betrekking opde sporen en structuren. Het zijn de vragendie betrekking hebben op de aard van desporen, de uitleg, de functie, de datering ende fasering van dit stadsdeel.

4.2 Fasering van de bewoning endefiniëring van de structurenIn het grote aantal sporen en structuren isgetracht een fasering aan te brengen waar-door een chronologisch beeld kan worden

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

26

Koningstraat

KorteN

oordstraat

GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?

GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05

GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05GR05

GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04

GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11GR11

GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?GA1?

GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02

GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1

WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01WA01

GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02GR02

GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03GR03

GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GR04GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1GA1

31700 31725 31750

3918

5039

1875

NNNNNNNNN

10m0

Middelburg - Berghuijs Kazerne

Overzicht van de fasen

Legenda

Fase 1

Omtrek putten

SB24

-08-

2005Mogelijk fase 1

GR03

Afb. 4.5

gegeven van de bewoningsgeschiedenis vanhet terrein. Daarbij is gebruik gemaakt vanaardewerk- en metaaldateringen, de versnij-dingen tussen structuren onderling en deruimtelijke verdeling hiervan. Dit bleek nieteenvoudig omdat de datering van de aard-ewerkvondsten soms nogal ruim is en er veelsprake is van opspit van vondsten in kuilenuit voorgaande perioden. Daarnaast was deonderlinge relatie tussen de sporen zelf opelementaire punten vaak niet eenduidig. Bijde indeling van de sporen die uit laterefasen dateren (met name fase 6 en 7), is nietalleen gebruik gemaakt van archeologischegegevens, maar ook van diverse historischevermeldingen. Dit is de reden dat fase 6 in1613 begint en fase 7 in 1809. Dergelijkexacte jaartallen kunnen normaal gesprokenniet uit een archeologische dataset gedistil-leerd worden. De sporen en structuren worden per faseweergegeven op verschillende overzichts-kaarten en met verschillende kleuren. Desporen hebben de kleur gekregen van defase waarin ze voor het eerst voorkomen.Soms bestaat twijfel over de fase waarin spo-ren thuishoren. Dit is ook door middel vaneen kleur weergegeven, met een omschrij-ving in de legenda. De tabel met een overzicht van de sporen,structuren en fasen bevindt zich op de CD-rom achterin het rapport (bijlage 4.1).

4.2.1 Fase 1: 1000-1200/1250

De oudste antropogene sporen op het ter-rein van de voormalige Berghuijskazernedateren uit de 11e of vroeg 12e eeuw (afb.

4.5). Uit deze periode dateert een gegravenwaterloop, die maar voor deel kan wordengevolgd (GA1). Een deel van deze waterlooploopt parallel aan de Korte Noordstraat, hal-verwege loopt een ander deel haaks richtinghet oosten. Door de wirwar aan lagen in deputten ten oosten van put 18 kon het spoorniet goed worden gevolgd. In vlak 1 van put18 is te zien dat het noordelijk deel van dewaterloop breder is, verder zijn meerdere vul-lingen te zien. Waarschijnlijk hebben we temaken met meerdere fasen van uitgraven endempen. Dit spoor is geïnterpreteerd alsgracht. Mogelijk is het een voorganger vande latere grachten 2 tot en met 4 (zie fase 2,waar ook de betekenis van de gracht wordtbesproken). Op basis van het aardewerk datis aangetroffen in de verschillende vullingenvan de gracht wordt het dempen ervangedateerd tussen ca. 1100 en 1200. Maarwaarschijnlijk is de gracht al vóór ca. 1175gedempt, gezien de datering van de water-put die deze oversnijdt (zie verderop). Tijdens een waarneming in de noordoosthoek van de toekomstige parkeergarage iseen donkere, noord-zuid lopende baangezien. Door middel van boringen is dediepte van het spoor bekeken. Richting hetoosten neemt de diepte toe, de oostelijkerand moet zich in de Koningstraat bevinden.Mogelijk gaat het om de rand van eengracht. In de vulling bevond zich kogelpot enPaffrath aardewerk dat globaal gedateerdkan worden tussen 1000 en 1250. Door dezewaarneming is het vermoeden ontstaan datwellicht een groot deel van het onderzoeks-terrein omgracht is geweest.Stratigrafisch gezien behoren de sporen, de‘banen’, die zijn gezien op de diepste vlakkenin de putten 7 en 11, maar ook hier en daar inde putten 6, 8, 12 en 18 tot de oudste sporenvan de opgraving. Omdat vanuit de laatstevlakken op een niveau van ca. 0,15 m – NAPslechts sporadisch kon worden gecoupeerd,is de aard van deze sporen niet goed begre-pen. Voor een goede interpretatie had op eendieper niveau een extra vlak aangelegd moe-ten worden, hetgeen in verband met debouwwerkzaamheden na het archeologischonderzoek niet mogelijk was. Aan de handvan een coupe in put 7 kan worden gecon-cludeerd dat het bij spoor 105 uit deze putom een gegraven spoor gaat, mogelijk eengegraven waterloop (afb. 4.6). Uit deze spo-ren zijn diverse scherven afkomstig. Uitspoor 105 uit put 7 komen bijvoorbeeld 36scherven, waaronder kogelpotaardewerk,Pingsdorfer waar, Maaslands wit en zelfs eenscherf proto-steengoed en enkele schervenvan vroeg grijs- en roodbakkend aardewerk.Bij elkaar geeft het een einddatering rond1200 of in de vroege 13e eeuw. Op de over-

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

27

Afb. 4.6 Een doorsnede door een mogelijke gracht aan de oostzijde van het terrein (put 7, spoor105).

zichtstekening van fase 1 zijn de sporen aan-gegeven als mogelijk behorend tot gracht 1(GA1?).Het dempen en verleggen van de grachtheeft te maken met een nieuwe indeling vanhet terrein. Kort na het verdwijnen van degracht aan de westzijde wordt niet ver vande latere Korte Noordstraat een waterputgegraven. Deze put had een houten ton alsbekleding. Het hout kon helaas niet wordengedateerd. Toch hebben we een betrouwbaredatering van het dichtgooien van de put opbasis van het vele aardewerk dat is aange-troffen in de vulling van de put. Verschillendebijna-complete Andenne potten, Pingsdorfaardewerk en een bijna complete (vroeg)roodbakkende tuitpot die mogelijk is ver-vaardigd in Vlaanderen, worden gedateerd inhet laatste kwart van de 12e eeuw. In debuurt van deze waterput met gebruiksaard-ewerk heeft vermoedelijk een woonhuis ofboerderij gelegen. Mogelijk hebben we hierte maken met de eerste bebouwing aan eendoorgaande weg (de uitvalsweg vanMiddelburg naar het noorden), aan de voor-ganger van de Korte Noordstraat. In totaal zijn vier delen van greppels aange-troffen die in fase 1 kunnen wordengeplaatst. Het gaat om de greppels 2, 3, 4 en11. Ze zijn allen noord-zuid georiënteerd enliggen verspreid over het terrein. De greppelsworden geïnterpreteerd als percelerings-greppels die tevens hebben gediend voor deontwatering van de akker- of weilanden. Deeinddatering van de greppels op basis vanaardewerk is veelal ruim: GR2, 1000-1200;GR3, 1200-1250; GR4, 1175-1200 en GR11,1000-1200. Mogelijk hebben vrijwel alle grep-pels gefunctioneerd ten tijde van de aanwe-zigheid van het woonhuis of de boerderij,maar zeker is dit niet. Greppel 3 zou deopvolger kunnen zijn van greppel 4.Van een vermoedelijke kringgreppel is dedatering onbekend (GR5). Gezien de strati-grafische ligging moet de structuur tot éénvan de oudste sporen horen. Daarom isgreppel 5 in deze fase geplaatst. Dergelijkekringgreppels worden veel bij agrarischenederzettingen uit deze periode aangetrof-fen. Binnen de greppel werd zeer waar-schijnlijk het koren opgetast, al of nietrondom een paal. De greppel diende voor dedrainage van het water.Behalve deze greppels, de gracht en dewaterput zijn enkele paalsporen en kuilenaangetroffen. Van de paalsporen kan geengebouw worden gereconstrueerd. Doorlatere ingrepen in het terrein is teveel ver-stoord. Tijdens het verder ontgraven van denoordelijke strook langs de Zuidsingel heeftH. Jongepier nadat het archeologisch onder-zoek was afgerond een archeologische waar-

neming kunnen doen. Hierbij zijn enkele kui-len met kogelpot aardewerk en Maaslandsewaar gedocumenteerd. Gezien de dateringmoeten deze sporen tot fase 1 worden gere-kend.2

Zoals hierboven gezegd, impliceert de aan-wezigheid van een waterput wel bewoningop deze locatie. Het totaal aantal sporen uitdeze fase is zeer gering hetgeen duidt opextensief gebruik van het terrein.

4.2.2 Fase 2: 1200/1250-1350

Op het terrein hebben op verschillendemomenten grachten gelegen, of lievergezegd gaat het om diverse fasen van éénomgrachting. De oudste (GA1) is hierbovenbesproken, de vermoedelijke opvolgers (GA2t/m 4) zijn te plaatsen in fase 2 (afb. 4.7). Hetverloop van de grachten kon door latere ver-storingen maar moeizaam worden gevolgd.Het verloop van gracht 3 is het meest duide-lijk geworden, de loop van de grachten 2 en3 is min of meer gereconstrueerd aan dehand van diverse lagen die in de vlakken zijnaangetroffen en aan de hand van coupes enprofielen. Het is onduidelijk wanneer de grachten uitfase 2 zijn gegraven. Een aanwijzing voor dedatering van de aanleg kan het dempen vangracht 1 en waterput 1 zijn. De waterput isbuiten gebruik geraakt in het laatste kwartvan de 12e eeuw, maar zal even vóór die tijdzijn aangelegd. Gracht 1 moet tussen 1100 enca. 1150/1175 zijn gedempt. Indien het omeen verkleining van het omgrachte areaalgaat, kan de verlegging van de gracht rond1150/75 worden geplaatst (dus nog in fase1). Het gebruik van de gracht is vooral infase 2 te plaatsen. Aardewerk uit de 13e

eeuw is echter nauwelijks gevonden. Dit kanbetekenen dat óf de grachten pas later zijnaangelegd, óf dat de grachten regelmatigzijn opgeschoond waardoor het 13e-eeuwsemateriaal is verdwenen. Een antwoord hieropis op dit moment niet te geven.Gracht 2 heeft een noord-zuid oriëntatie enmaakt een bocht naar het noord-oostelijkegedeelte van het terrein, onder gracht 3 door,richting de Koningstraat. Hier houdt hetspoor op. Op basis van oversnijdingen isvastgesteld dat gracht 4 jonger is dan gracht2. Deze relatieve datering kan echter nietworden opgemaakt uit het aardewerk. Beidegrachten hebben een einddatering ergens inde eerste helft van de 14e eeuw. Gracht 4 isniet alleen gezien in het midden van het ter-rein, maar ook in de profielen die zijn aange-legd door gracht 3. Zowel aan de noordoostkant van gracht 3 als aan de zuidkant isonder de gracht een oudere fase aangetrof-fen. Met de verlegging van de gracht richting

2 Mondelinge mededeling H.Jongepier (SCEZ).

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

28

het oosten heeft opnieuw een verkleiningvan het omgrachte terrein plaatsgevonden.Gracht 3 is de laatste fase van de gracht.Deze kon aan de oostzijde van het onder-zoeksterrein helemaal worden gevolgd.Halverwege de Koningstraat maakt de grachteen haakse bocht naar het westen. Degracht is rond 1350 gedempt. Op verschillende plaatsen zijn in gracht 3restanten van beschoeiingen aangetroffen. Input 14 bevond zich op een diepte van 0,49 mtot 0,98 m + NAP een dubbele rij meest vier-kante palen van dennenhout (SCH1). Dezepalen zijn te koppelen aan de noordelijkerand van gracht 3. Voor zover bekend is debeschoeiing alleen aan de buitenkant van degracht aangebracht. Helaas was het houtniet geschikt voor dendrochronologischonderzoek. Meer naar het oosten zijn in de putten 13 en9 ook restanten van een beschoeiing gevon-

den op een diepte van ca. 0,35 m –NAP(SCH2). De restanten bevonden zich aan dezuidzijde van het laatste restant van degracht, waarschijnlijk op dat moment nietmeer dan een droge sloot (greppel 12). Dezebeschoeiing bestond uit langs de sloot inge-slagen paaltjes van elzenhout met daartus-sen vlechtwerk. De palen van de noordelijkrij hebben een diepte van ca. 0,40 metervanaf vlak 4, put 13. De palen van de zuide-lijk rij hebben een diepte tussen 0,28 en 0,38meter vanaf vlak 6, put 9. Deze sloot of grep-pel functioneerde vrijwel zeker als erfschei-ding nadat de gracht in onbruik was geraakt.In deze greppel bevond zich dan ook aarde-werk dat tot ca. 1400 gedateerd kan worden.Ook in latere eeuwen bleef deze scheiding instand (zie fase 3 en 4). Vanaf het westelijkeuiteinde van greppel 12 loopt een greppelhaaks naar het noorden (greppel 15). Dedatering komt overeen met die van greppel

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

29

KoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13GR13

GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4GA4

WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07WA07

GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2

GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09

GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09GR09

GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3

GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12GR12

GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3

GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10

SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2SCH2

WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02WA02

GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07

GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10GR10

GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07GR07

GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3

GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15GR15

GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2

GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3

SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1SCH1

GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2

GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2GA2

GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06GR06DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1DIG1

GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08GR08

GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14GR14

GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01GR01 GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3GA3

31700 31725 31750

3918

5039

1875

NNNNNNNNN

10m0

Middelburg - Berghuijs Kazerne

Overzicht van de fasen

Legenda

Fase 2

Omtrek putten

SB24

-08-

2005Fase 2 of 3

4.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.7Afb. 4.7

12. Wellicht heeft deze greppel een rolgespeeld in de afwatering van het terrein,waarbij het water werd afgevoerd naar destadsgracht die in deze periode al ten noor-den van het onderzoeksterrein heeft gelegen.Het is opvallend hoe hoog de vulling van degrachten al werd waargenomen. Gracht 2 inieder geval tot op een hoogte van 0,60 m +NAP en gracht 4 tot 0,98 m + NAP. Het oor-spronkelijke loopniveau is uit deze fase nietbekend, die uit fase 4 wel. Dit ligt net onder1,20 m + NAP achter huis 4 (1,20 m + NAP isde onderkant van het keldervenster). Ditimpliceert dat het oorspronkelijke loopniveauuit fase 2 niet veel zal hebben afgewekenvan die uit fase 4. Op het terrein is dus geensprake van grootschalige ophogingen.Binnen het omgrachte terrein zijn geengebouwstructuren aangetroffen. Door onder-zoek dat elders is uitgevoerd is bekend datde bebouwing binnen een omgracht terreinsoms op een verhoogd binnenterrein werdgeplaatst. Grond afkomstig uit de nieuwgegraven gracht werd hiervoor gebruikt. Nade sloop van een dergelijk gebouw zijn desporen van aanwezigheid vaak uitgewistdoor dat het ‘eiland’ in de gracht is gescho-ven. Voor een dergelijk ontwikkeling zijngeen aanwijzingen gevonden. Vermoedelijkmoet het gebouw, de woning, meer zuidelijkworden gezocht, buiten het opgravingster-rein. Binnen de gracht liggen wel gedeelten vankringreppels (GR6, 7, 8 en 9), een dierbegra-ving (DIG1) en een waterput (WA2). In eenkuil in put 12 bevond zich een compleet ske-let van een jong varken. De kringgreppelszijn buiten gebruik geraakt tussen 1300 en1400 en kunnen wat betreft datering ook bijde volgende fase horen. Aan de hand van destratigrafie is dit niet nader te bepalen.Voorlopig worden ze in fase 2 geplaatst. Zezijn in ieder geval ouder dan de sporen die infase 3 worden besproken. Maar greppel 6, 8en 9 dateren in ieder geval uit een periodena het dempen van gracht 4, waarschijnlijkuit de laatste fase van fase 2. Mogelijk wijstde aanwezigheid van een kringgreppel opeen gedeeltelijk agrarische functie van hetcomplex. De waterput was bekleed met een houtenton waarvan slechts de onderste 20 cm isteruggevonden. De put bereikte een dieptevan 1,13 m - NAP. Het hout kon gedateerdworden met behulp van dendrochronolo-gisch onderzoek: de veldatum van het houtis 1246 ± 6.3 Tussen het vellen van de boomen het verwerken van de ton tot bekledingvan een waterput heeft een onbekend aantaljaren gezeten. We mogen echter wel aanne-men dat de waterput heeft gefunctioneerdten tijde van de aanwezigheid van de gracht,

dus in fase 2. Dit wordt bevestigd door hetaardewerk dat in de kern is aangetroffen: hetgrijsbakkend aardewerk kan worden geda-teerd tussen 1300 en 1350.

Het is duidelijk dat we te maken hebben meteen omgracht terrein, mogelijk al vanaf de11e eeuw. In de vroegste periode lijkt eengroot deel van het blok Korte Noordstraat –Zuidsingel - Koningstraat omgracht te zijngeweest. Later bleef dit beperkt tot eengedeelte van het terrein, vooral aan de kantvan de Koningstraat. Aan de kant van deKorte Noordstraat zijn dan vermoedelijk alerven uitgegeven. De werkelijke betekenis van het omgrachtecomplex is aan de hand van de archeologi-sche gegevens niet te bepalen. Het is echterverleidelijk om de aanwezigheid van eengrachtencomplex te koppelen aan de mel-ding in de historische bronnen van een adel-lijke hofstede en een woonhuis van Jan vanBeieren. 4 Hoewel deze laatste vermeldingdateert van na het dempen van de gracht,mag verondersteld worden dat een gedeeltevan het terrein lang in bezit is geweest vandezelfde adellijke familie. Gebouwen aan de zijde van de KorteNoordstraat zijn uit deze periode nietbewaard gebleven. Twee dieper ingegravensporen die worden gerelateerd aan dezestraat zijn echter wel bewaard: twee water-putten. Waterput 1, nog gerekend tot de eer-ste fase, is hierboven al besproken. Een laterte dateren waterput is waterput 7. Deze putwas bekleed met een houten ton met eendiameter van ca. 65 cm. Het hout kon nietworden gedateerd. Aan de hand van het aar-dewerk dat is aangetroffen in de bovenstevulling (en dat gerelateerd kan worden aanhet dempen van de put) kan worden geda-teerd tussen 1300 en 1350. Het erf waaropdeze waterput lag werd aan de oostzijdewaarschijnlijk begrensd door greppel 13.Opvallend is dat deze greppel de oude lijnvan gracht 2 volgt (de greppel ligt nog net inde oude gracht). Ook na het dempen van degracht bleef deze lijn voortbestaan als erf-grens. De greppels 1 en 14 hebben vermoe-delijk op verschillende momenten ook alserfgrens gediend. De greppels staan haaksop de Korte Noordstraat en houden verbandmet de percellering die is ontstaan vanuitdeze straat.

4.2.3 Fase 3: 1350-1400

In deze fase wordt een groot deel van hetterrein opnieuw ingedeeld (afb. 4.8). Aan dehand van de sporen en vondsten kunnen weslechts globaal iets over de indeling zeggen. De meest opvallende locatie binnen het

3 Vernimmen 2004.4 Henderikx 2000, resp. 44 en 53.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

30

onderzoeksterrein is het gedeelte waarbronsbewerkingsafval is gevonden. Uitenkele kuilen zijn veel brokken verbrandeklei en gietmallen van klei geborgen. Deafvalkuilen of greppels in deze zone bevattenveelal botmateriaal dat groen is uitgeslagen(vooral in de kuilen 4 en 6). We hebben hierte maken met het erf van een bronsgieter.Aan de hand van de gietmallen voor klauw-poten kunnen wij concluderen dat in iedergeval bronzen grapen zijn gegoten. Het isook mogelijk dat er dat klokken zijn gegoten(zie hoofdstuk 8). Grapen en klokken werdenvaak in de grond gegoten. Op basis van devorm van de kuil en de grote hoeveelheidbrokken verbrande klei met en zonderindrukken van randen wordt aangenomendat in kuil 4 een grape of klok is gegoten. Behalve kuilen met bronsgietersafval bevin-den zich op deze locatie kuilen met een

onduidelijke functie (de kuilen 2, 3, 5, 6 en 7)en een waterput (WA6). Deze waterput wasbekleed met twee op elkaar gestapelde ton-nen. De waterput is gezien vanaf een dieptevan 1,15 m – NAP en bevond zich onder eenjongere mestkuil (MSK1). Van de bovensteton restte nog slechts 35 cm, de ton had eendiameter van 90 cm. De onderste ton hadeen hoogte van 50 cm en een diameter van55 cm. Van de laatste ton kon door middelvan dendrochronologisch onderzoek eendatering van de veldatum van het hout wor-den bepaald. De boom die is gebruikt voorhet vervaardigen van deze ton moet tussen1329 en 1331 zijn gekapt.5

Dicht bij de Korte Noordstraat is onder derecente kelder van de kazerne de onderkantvan een beerput aangetroffen (BPT7). Dezerechthoekige beerkelder heeft afmetingenvan 3,23 x 2,34 meter. De maten van de ver-

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

31

5 Vernimmen 2004.

KoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06KL06

KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05

KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04KL04

KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01KL01

KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05KL05

MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4MUUR4

BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02BPT02WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06WA06

BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01BPT01

BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07BPT07

KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11KL11

KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08KL08

KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09KL09

KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10KL10

KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03KL03

KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02KL02

WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03WA03

KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12KL12

KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17KL17

KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16KL16

KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13KL13

KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14KL14

KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15KL15

31700 31725 31750

3918

5039

1875

NNNNNNNNN

10m0

Middelburg - Berghuijs Kazerne

Overzicht van de fasen

Legenda

Fase 3

Omtrek putten

SB24

-08-

2005Fase 2 of 3

Fase 3 of 4

4.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.74.7

mogelijke erfgrens

MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2MUUR2

KL07

Afb. 4.8

werkte bakstenen zijn ? x 13 x 6 cm. Hetaangetroffen aardwerk leidt tot een dateringin de 14e eeuw. Opmerkelijk is de schijffibuladie in de put gevonden is. Deze dateert in deperiode 900-1050. Het is duidelijk dat hethierbij om opspit gaat.Aan de hand van de ligging van bovenge-noemde sporen en de latere ontwikkelingenop het terrein is gepoogd het erf van debronsgieter te reconstrueren. We gaan ervanuit dat het woonhuis aan de KorteNoordstraat heeft gelegen. De aangetroffenkuilen met groen uitgeslagen bot bevindenzich binnen een bepaalde grens. De ooste-lijke grens van deze concentratie bevindtzich voorbij de erfgrens ter hoogte van devoormalige gracht uit de vorige periode (GR13), maar stopt ter hoogte van put 16 (onge-veer het midden van het terrein). Mogelijkmoet daar ergens de achtergrens van het erfworden gezocht. De noordelijke erfgrensmoet mogelijk net ten noorden van de water-put en kuil 6 worden gezocht. Ten noordenvan deze lijn zijn geen sporen van de aanwe-zigheid van een bronsgieter gevonden. Ditkomt min of meer overeen met de lijn van dezuidmuur van de kelder van het woonhuisdat rond 1400 is gebouwd (zie fase 4).

Het bovengenoemde erf is op basis vanarcheologische gegevens relatief goed af tebakenen. Voor de rest van het terrein is ditniet eenvoudig. Verspreid over het terrein zijnslechts schaarse aanwijzingen voor de aan-wezigheid van andere erven.Ten noorden van het bronsgieterserf bevin-den zich vele kuilen, een waterput en tweebeerkelders (BPT 1 en 2) die in de tweedehelft van de 14e eeuw gedateerd kunnen

worden. Beerput 2 bevindt zich net ten noor-den van de vermoedelijke erfgrens van debronsgieter. Deze rechthoekige beerputwaarvan slechts de onderkant bewaard isgebleven, heeft een buitendiameter van 6,00x 6,50 meter. De afmetingen van degebruikte stenen variëren iets: 28 x 14 x 6 /29 x 14 x 6 cm.De bakstenen bekleding van waterput 3 ligttegen de keldermuur die rond 1400 isgebouwd aan (afb. 4.9). Deze keldermuur isechter door de insteek van de put heengegraven, zodat geconcludeerd kan wordendat de waterput ouder is. Deze put is op eendiepte van 0,26 m - NAP aangetroffen. Dediepte van de put kon niet worden vastge-steld. De gebruikte stenen variëren een wei-nig in de afmetingen: 29 x 14,5 x 5,5 / 30 x 15x 6 / 31 x 15 x 6,5 cm. Wat betreft het for-maat van de baksteen kan de put al in delate 13e of vroege 14e eeuw zijn aangelegd.Zekerheid over de datering bestaat hier ech-ter niet. Opvallend is wel dat op het ene erfde waterput met hout is bekleed en op hetandere erf met baksteen. Wellicht heeft hette maken met een verschil in rijkdom.Bakstenen waren in deze periode nog rela-tief kostbaar. Beerput 1 bevindt zich ca. 10 meter tennoordoosten van beerput 2. Het gaat om eenrechthoekige structuur met afmetingen van2,50 x 1,50 meter. De bakstenen meten 24,5 x12 x 6 cm. Deze noord-zuid georiënteerdestructuur is aangetroffen onder muurwerk,dat geassocieerd wordt met het Ouden man-nen- en vrouwenhuis uit fase 6. Net als bijveel van de aangetroffen beerputten is dezekelder ook opgeschoond en waren er nauwe-lijks meer vondsten aanwezig. De schervendie wel zijn aangetroffen, dateren de kelderin het laatste kwart van de 14e eeuw.Net ten noorden van deze beerput zijnenkele kuilen met ijzerslakken aangetroffen.Dit zou kunnen wijzen op de aanwezigheidvan een smid in deze periode. Gezien de ligging van beide beerputten tenopzichte van elkaar is het aannemelijk dat debeerputten op verschillende erven hebbengelegen. Voor een eventuele erfgrens tussenbeide beerputten is een vage aanwijzing. Input 18 ligt een rij kuilen waarvan er twee inde tweede helft van de 14e eeuw zijn dicht-gegooid (de kuilen 8 t/m 11). De lijn van dekuilen komt overeen met de zuidgevel vanhuis 1 uit fase 4/5. De erfgrens heeft danmogelijk net ten noorden van de kuilen gele-gen. Waterput 3 en beerput 2 hebben ver-moedelijk op hetzelfde erf gelegen.

Aan de kant van de Koningstraat zijn enkelesporen aangetroffen die ook in deze periodekunnen worden gedateerd. Van enkele spo-

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

32

Afb. 4.9 Put 6, vlak 4, genomen vanuit het oosten. De oostelijke keldermuur van huis 4, waterput 3,beerput 11 en beerput 5.

ren is een ruimere datering bekend. Hierdooris het niet duidelijk of ze in fase 3 zijn ont-staan en ook nog in fase 4 aanwezig waren,of dat ze pas in fase 4 zijn ontstaan. Aan denoordzijde bevindt zich ter hoogte van devoormalige gracht 3 en greppel 12 een muur(MUUR 2). Deze muur wordt gezien alsopvolger van de greppel en dus als erfschei-ding of tuinmuur. Deze muur kan zowel infase 3 als in fase 4 zijn gebouwd. Later wordtop exact dezelfde plaats een nieuwe muurmet steunberen gebouwd (muur 3, aan heteind van fase 4 of in fase 5).Meer naar het zuiden is een klein restant vaneen oost-west georiënteerde muur aange-troffen (MUUR 4). Deze is opgebouwd uitrode bakstenen met de afmetingen 29,5 x13,5 x 7 cm. De muur wordt doorsneden dooreen beerkelder uit de tijd van het Oude man-nen- en vrouwenhuis (fase 6). Wat betreft

baksteenformaat kan het een zeer vroegemuur zijn. Op z’n vroegst dateert deze uit detweede helft van de 14e eeuw door de over-snijding met gracht 3 die rond 1350 isgedempt. Verder zijn er geen aanwijzingenvoor de datering of betekenis ervan. Het isoverigens niet uitgesloten dat het om herge-bruikte stenen gaat of dat het onderdeelheeft uitgemaakt van het latere huis 3.Halverwege de Koningstraat liggen verschil-lende kuilen met een datering in de tweedehelft van de 14e eeuw (onder andere de kui-len 12 t/m 17). Ze worden beschouwd alsafvalkuilen. Aan de zuidkant bevindt zich een kuil diegedateerd wordt in de tweede helft van de14e eeuw (KL1). Deze kuil bevat veel huis-houdelijk afval tussen beerresten.Vermoedelijk betreft het afval dat oorspron-kelijk afkomstig is uit een beerput.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

33

KoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7 MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7MSK7STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2STRA2

KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21KL21

MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27KL27 KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20KL20

BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03BPT03

KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26KL26

STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3STRA3

STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1STRA1

MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5MSK5

HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7HUIS7

MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6MUUR6

MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1MUUR1

MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1MSK1

HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1

HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1

HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1

HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1HUIS1STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7STRA7

HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6HUIS6

MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3

MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3

BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05

31700 31725 31750

3918

5039

1875

NNNNNNNNN

10m0

Middelburg - Berghuijs Kazerne

Overzicht van de fasen

Legenda

Fase 4

Omtrek putten

SB24

-08-

2005Fase 3 of 4

Fase 4 of 5

Fase 4 en 5

4.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.104.10

oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1oven1

KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25KL25

MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5

MUUR8

HUIS4

KL24

MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5MUUR5 KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23KL23

KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22KL22

KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19KL19

KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18KL18WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10WA10

Afb. 4.10

Beerputten werden gedurende de looptijdregelmatig geleegd, vaak niet ver van de oor-spronkelijke plek. De beerput die hiervoor inaanmerking zou kunnen komen is beerput 3die in verband met de vulling die erin is aan-getroffen, wordt besproken in fase 4. Het isniet uitgesloten dat de put zelf in fase 3 isgebouwd. Indien dit het geval is, is het nietuitgesloten dat huis 7 dat tot hetzelfde erfwordt gerekend als beerput 3, ook al in fase3 is gebouwd.

4.2.4 Fase 4: 1400-1560

Ook in deze fase zijn op meerdere plaatsenop het terrein ontwikkelingen te zien (afb.4.10). Per locatie en periode worden de ont-wikkelingen geschetst. De meest opmerkelijke ontwikkeling in dezeperiode is de bouw van het huis aan deKorte Noordstraat, waarvan alleen de grotekelder overgebleven is (HUIS 4, afb. 4.11). Hetkan ook gaan om de uitbreiding van een

bestaand pand, maar door de relatief recenteverstoringen veroorzaakt door de bouw vande kazerne is hier geen zicht meer op. Alleenmuur 8, in het verlengde van de zuidelijkekeldermuur, kan bij het voorhuis hebbengehoord. De bouw wordt gedateerd rond1400 op basis van de baksteenformaten vanhet muurwerk en aardewerk dat zich in eenkuil onder de noordelijke keldermuurbevindt.6 De kelder meet 8,85 bij ca. 5,60meter buitenwerks. De muren hebben eendikte van 65 tot 85 cm. Aan de zuidkant is demuur tijdens de verbouwing in fase 6gedeeltelijk gesloopt, zodat de exactebreedte niet kon worden vastgesteld. Degebruikte stenen van de kelder hebbenafmetingen van 26 x 12 x 6 cm, enkele gro-tere stenen met een lengte van 27 cm komenook voor. De kelder was overdekt met eentongewelf waarvan aan de noordzijde eenaanzet is blootgelegd in het vlak. In de oos-telijke keldermuur was nog net een deel vande aanzet van het gewelf aan de zuidzijde

6 Het betreft een kuil uit put 3 metspoornummer 106.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

34

Afb. 4.11 Put 3, vlak 1 met onder andere de kelder uit ca. 1400 en huis 1 uit fase4 (de foto is genomen vanuit het oosten).

Afb. 4.13 Put 6/8 vlak 4, gezien vanuit het oosten: resten van de kelder van huis4 met ouder muurwerk (put 6, spoor 207).

Afb. 4.12 Het oostelijk deel van de kelder gezien vanuit de binnenzijde met deoorspronkelijk gewelfaanzet en het venster (na het dichtzetten van de onder-zijde).

Afb. 4.14 Op de voorgrond een overzicht van muurwerk in de putten 6 en 8 (vlak2), kijkend naar het noordoosten.

zichtbaar (afb. 4.12). Het was een kelder opstahoogte. Aan de oostzijde heeft een ven-ster gezeten dat in later tijd is dichtgezet (infase 6). Het venster had oorspronkelijk eenvlakke ‘vensterbank’ waarin een groot for-maat baksteen was verwerkt (29 x 14 x 7cm). De bovenkant van deze ‘vensterbank’lag op 1,20 m + NAP. De opstaande zijdenwaren afgeschuind (afb. 4.12). Later, op eenonbekend tijdstip, is de onderzijde dichtgezetwaardoor de onderkant van het venster 38cm hoger kwam te liggen. Deze onderkant isafgeschuind en bepleisterd. Mogelijk heeftdeze aanpassing te maken gehad met hetophogen van het achterterrein. De onderkantvan de keldermuur lag op – 0,23 m NAP.Vanaf de zuidoosthoek van de kelder loopteen muur naar het oosten (spoor 207, afb.4.13).7 Deze muur is in verband gemetseldmet de keldermuur. Wanneer de lijn van dezemuur wordt doorgetrokken naar het westenis ook duidelijk waar oorspronkelijk de zuide-lijke keldermuur heeft gelegen. De muur isopvallend diep ingegraven, hetgeen doetvermoeden dat we met een muur van eenbeerput of kelder te maken hebben. Verder inhet verhaal zal blijken dat beerput 11, tenzuiden van spoor 207, later is aangelegd,gedeeltelijk op deze muur. Op basis van deaanwezigheid van de oudere muur spoor 207,kunnen we veronderstellen dat we hier temaken hebben met een voorganger vanbeerput 11. Deze veronderstelling wordtbevestigd door een aantal oudere aarde-werkvondsten uit deze beerput, waarondereen grotendeels complete drinkschaal vanFrans steengoed uit de late 14e of het beginvan de 15e eeuw. Overigens een niet alle-daagse vondst. Vermoedelijk gaat het hierdan om de beerput van de buurman.Spoor 207 kan op een hoger niveau in ver-binding hebben gestaan met de muur met

spoornummers 15, 53, 160 en 162 in put 8(MUUR1), in dezelfde lijn gelegen en zichverder richting het oosten uitstrekkend (afb.4.14 en 4.15). Gezien de steenmaten vanmuur 1 moet deze in een iets later stadiumzijn gebouwd, de gebruikte stenen meten 24x 12,5 x 6. Iets naar het oosten vanaf beerput11 gezien is in de muur een soort spaarbooggemaakt, die over de vroegere beerput 2heen gaat. De boog is niet alleen gemaaktom stenen te sparen, maar vooral om eenstevige constructie over de put heen temaken met de bedoeling dat de muur niet inde put zou zakken. De muur is op een gege-ven moment toch gaan verzakken. Opafbeelding 4.14 is te zien dat de muur ietsverder naar het oosten een haakse hoek naarhet noorden maakt. Dit gedeelte is uitgebro-ken. Aan de noordzijde sloot de muur ver-moedelijk aan op de oudste tuinmuur(MUUR2), in een later stadium vervangendoor muur 3 met steunberen aan de zuid-kant. Gezien het feit dat de muur 1 zo verdoorloopt op het achterterrein moet het omeen tuinmuur gaan, dus een erfbegrenzingvan huis 4. Deze oostelijke begrenzing ligtmin of meer op dezelfde lijn als de vermoe-delijke oostelijke begrenzing van het erf vande bronsgieter. Tijdens het veldwerk is geconstateerd dat demuur van beerput 5 in verband is gemetseldmet spoor 207, hetgeen wijst op een gelijktij-dige ontwikkeling (zie ook afb. 4.9). De beer-put is eeuwenlang in gebruik geweest entelkens opgeschoond. Het gaat om eenronde beerput met steenmaten die deelsovereenkomen met die van de kelder (26 x 11x 4 cm). De inhoud van deze put wordtgedateerd in de periode 1580-1610 (zie fase5) maar dit is afval van de laatste gebruikersvan de put. Er bevonden zich slechts elfoudere scherven tussen het vondstmateriaal,maar deze kunnen ook niet worden gekop-peld aan fase 4. De put moet eeuwenlangregelmatig grondig zijn opgeschoond. Deaanwezigheid van houten palen in de put diewaarschijnlijk het secreet ter hoogte van hetmidden hebben gesteund, wijst ook op eenvroege datering van de put.8 De onderkantvan deze beerput bereikte een diepte van -0,94 m NAP.Net ten noordoosten van de kelder is eendeel van een bestrating van baksteen terug-gevonden (STRA1, afb. 4.11). Het straatje isgelegd van gedeeltelijk gebroken baksteen.Verschillende maten zijn gemeten, waaron-der 22 x 11 x ? en 26 x 11 x ? cm. Aan éénzijde zijn de bakstenen in een halfrondevorm gelegd, de andere zijden zijn doorbro-ken als gevolg van latere bouwwerkzaamhe-den. Dit straatje ligt op een hoogte van ca.1,45 m + NAP en kan wat betreft de hoogte

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

35

7 De muur uit put 6, vlak 4 metspoornummer 207.

8 Bitter, Dijkstra et al 1997.

Afb. 4.15 Het verloop van muur 1, put 12 (de foto is genomen vanuit het oosten).

bij de latere kelderfase horen (na de verklei-ning van het venster). Het oorspronkelijkeloopniveau van de eerste kelderfase is nietteruggevonden.Ongeveer 6 tot 9 meter ten oosten van dekelder ligt MUUR 5, deels nog het restantvan een bakstenen muur en deels een uitge-broken muur. Het zijn de restanten van eennoord-zuid georiënteerd gebouwtje. De date-ring ervan is onbekend, maar kan aan dehand van oversnijdingen tussen 1400 en ca.1550 worden gedateerd. Het moet verdwe-nen zijn voordat huis 1 werd gebouwd.Vermoedelijk gaat het om een bijgebouwbehorend bij huis 4. De bewoners hebben regelmatig op het erfkuilen gegraven om hun afval in te dumpen.De oudste kuil (KL36) wordt gedateerd in de15e eeuw en bevat mogelijk materiaal datafkomstig is uit beerput 5 die, zoals we alzagen, gedurende de looptijd herhaaldelijk isgeleegd. Het vondstmateriaal uit de kuilen 24 en 25 ismogelijk ook afkomstig uit beerput 5. Hetmateriaal wordt gedateerd tussen 1500 en1550. De datering van kuil 28 (mogelijk delaatste vulling van kuil 25) is belangrijk voorde datering van het muurwerk van huis 2 uitfase 5 dat over deze kuil heen gaat. Deze kuilwordt op basis van het aardewerk gedateerdtussen 1525 en 1550.

Getuige de restanten muurwerk aan de KorteNoordstraat die op een dieper niveau in put18 zijn gevonden onder de recente kelder vande kazerne en gedeeltelijk zijn waargenomentijdens de archeologische begeleiding van degegraven sleuf voor het plaatsen van deBerliner wand, hebben ook huizen ten zuidenvan huis 4 gestaan. In muur 6 zijn bakstenenmet de afmetingen 26,5 x 13 x 5,5 verwerkt.Op basis van deze maten kan de muur in delate 14e of vroege 15e eeuw worden geda-teerd. Verder zijn geen begeleidende vond-sten aangetroffen die een meer nauwkeurigedatering kunnen geven. De lijn van dezemuur loopt gelijk met die van de zuidelijkemuur van de latere Regentenkamer van hetOude Mannen- en Vrouwenhuis. Muur 6hoorde mogelijk bij een pand dat direct tenzuiden van huis 4 was gelegen. Behalve denoordelijk erfgrens van dit pand (namelijkmuur 1) zijn geen erfgrenzen te bepalen.De beerput behorende bij dit pand lag wel-licht ter hoogte van de latere beerput 11.Door grondige aanpassingen in later tijd ishier echter niet met zekerheid een uitspraakover te doen. Het is niet waarschijnlijk datdeze meer naar de straatzijde heeft gelegen.Naar verwachting zouden ondanks de ver-storingen uit de 20e eeuw de diepere sporenervan wel zijn teruggevonden.

Het restant van een straatje dat is aangetrof-fen in put 12 kan mogelijk nog tot het erf vanhet buurpand van huis 4 worden gerekend(STRA2). De afmetingen van de bakstenenvan dit straatje zijn 24 x 12 x 6 cm, ook zijnenkele grotere bakstenen met een lengte van25 cm verwerkt. De oriëntatie van hetstraatje doet vermoeden dat het om een dia-gonale lijn gaat. Mogelijk was de tuin inge-deeld in vakken door middel van eenkruisvormig aangelegd pad. Gezien hetgebruikte baksteenformaat zal de bestratingniet ouder zijn dan 16e-eeuws.Mogelijk nog uit deze fase of uit fase 5dateert mestkuil 1, met een datering tussen1525/50 en 1575 (zie ook afb. 4.13). Aan dehand van de ligging wordt aangenomen datde kuil bij het huis met muur 6 heeftgehoord. Deze kuil is op een diepte van 0,45m + NAP aangetroffen, is 3,05 meter lang en2,70 meter breed. Behalve voorwerpen vandagelijks gebruik zijn uit dit spoor luxe voor-werpen gekomen. Bijvoorbeeld fragmentenvan majolicakannen (op een ervan is eenbloemmotief geschilderd) en rijk versierdesteengoedkannen. In de mest is veel orga-nisch materiaal bewaard gebleven, waaron-der klompen van hout.

Hoewel op de kaart van Jacob van Deventeraan het noordelijk deel van de Koningstraatgeen huizen te zien zijn, wijzen enkele spo-ren ten noorden van tuinmuur 2 op de aan-wezigheid van bewoning aldaar. Het gaat omde resten van een haardplaats en leemvloe-ren (aangegeven als HUIS6). In deze vloerzijn twee bijna complete grapen aangetrof-fen. Deze hebben waarschijnlijk gefunctio-neerd als aspot bij de haard. Eén grapewordt gedateerd tussen 1300 en 1375, deander tussen 1350 en 1450. Op basis van deoversnijding met gracht 3 die rond 1350 isgedempt, moet worden geconcludeerd dathuis 6 in ieder geval van na 1350 dateert. Hetfeit dat er op deze locatie geen huizen op dekaart van Van Deventer staan, kan met dedatering te maken hebben. Toen Van Deventer gegevens verzameldevoor het vervaardigen van de kaart was hethuis vermoedelijk al verdwenen. De haardheeft mogelijk tegen muur 2 aan gelegen.Omdat in een latere fase een vierkant putjedoor muur 2 en de haard heen is gegraven,is dit niet met zekerheid te zeggen.

Ten zuiden van muur 2 zijn afgezien vanenkele afvalkuilen geen sporen van bewo-ning gevonden. Muurresten en resten vanhoutbouw of vloerniveau’s uit de 15e eeuwontbreken hier. Het is natuurlijk niet uitgeslo-ten dat het ontbreken van dergelijke sporenveroorzaakt is door de verstoringen in later

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

36

tijd. Het eerste muurwerk bevindt zich pasweer in de meest zuidoostelijke hoek van hetterrein: een muur van huis 7 en beerput 3.De baksteenformaten van deze muur zijn ? x14 x 6 cm. De muur is ca. 80 cm dik geweest.Verder kon een vijflagenmaat van 34 cmworden gemeten. De maten komen gedeelte-lijk overeen met die van de kelder aan deKorte Noordstraat. Er wordt dan ook aange-nomen dat dit gebouw eveneens rond 1400is gebouwd, of mogelijk iets eerder (zie hier-boven). Net als de kelder van huis 4 ligt dezemuur ook verder van de straat af en is dezediep ingegraven. De aangetroffen muur isvermoedelijk ook een restant van een kelder-muur. Gezien de hoek in de muur aan dezuidwest kant, moet de kelder zich naar hetzuiden hebben uitgestrekt. Beerput 3 is een ronde put met een door-snede van 1,72 meter en is voor het eerstgezien op een diepte van 0,45 m + NAP. Deonderkant van de put lag op -1,06 m NAP.De put is opgebouwd uit bakstenen met deafmetingen ? x 12,5 x 5,5 cm. De onderstevulling van de put bestond uit een 0,40meter dikke laag beer. De inhoud van de putdateert uit het laatste kwart van de 14e eeuwen de eerste helft van de 15e.

In de periode waarin huis 7 is gebouwd, washet gebruikte bouwmateriaal nog relatiefkostbaar. De eigenaar van dit huis moetdaarom welvarend zijn geweest. Op de kaartvan Goliath uit het midden van de 17e eeuwstaat op ongeveer deze locatie een groothuis. Het is één van de grootste huizen in deomgeving en staat als tweede huis vanaf dehoek in de Koningstraat, de locatie die in1387 wordt aangegeven als het woonhuis

van Jan van Beieren, de zoon van hertogAlbrecht van Beieren. Het is verleidelijk inhet muurwerk van huis 7 een restant van hethuis van Jan van Beieren te zien, mogelijkeen voortzetting van het adellijk hof. Als dithet geval is, dan is het pand nog in fase 3gebouwd.

Verschillende kuilen zijn gegraven tijdens devroegere fase van fase 4. De kuilen liggenmin of meer geconcentreerd op het binnen-terrein, ten zuiden van muur 2 en ten oostenvan de oostelijke erfgrens van huis 4. Het isniet duidelijk waar de kuilen bij horen.Huizen aan de Koningstraat zijn ter hoogtevan de kuilen niet teruggevonden. De enigeechte aanwijzing voor de aanwezigheid vaneen huis is de muur van huis 7. Mogelijk magop basis van de ligging van de grachten infase 3 in combinatie met de latere erfgren-zen die min of meer overeenkomen met deligging van de gedempte grachten (bijvoor-beeld muur 2 en de vermoedelijk oostelijkeerfgrens van het erf van de bronsgieter) wor-den verondersteld dat het terrein waar dekuilen op liggen bij het erf van huis 7 heeftgehoord. Dat zou tevens verklaren dat op datmoment nog geen woonhuizen aan dit deelvan de Koningstraat liggen. Het gaat om de kuilen 18 tot en met 21 enmestkuil 7 die in de eerste helft van de 15e

eeuw worden gedateerd (met mogelijk eenvroegere begindatering). Vooral in de kuilen18 en 19 bevinden zich veel aardewerkvond-sten (put 11). Mogelijk gaat het om materiaaldat afkomstig is uit een geleegde beerput.Een opmerkelijke kuil uit deze periode watbetreft inhoud is aangetroffen in het middenvan het opgravingterrein (KL21). Put 16Spoor 22 is een ovale kuil met een diametervan 1,18 meter en is 0,22 meter diep in decoupe. Het aangetroffen aardewerk dateertuit de periode 1400-1450. Behalve het aan-wezige aardewerk zijn stukjes dierlijk bot,een stuk van een ijzeren mes en wat natuur-steen gevonden. Opmerkelijk zijn de elfzegels van was (zie ook hoofdstuk 11).Waterput 10 kan ook in fase 4 worden geda-teerd. Het is een waterput met een bakste-nen bekleding met een diameter van bijna 2meter buitenwerks. De put was afgedekt meteen rechthoekige opbouw met een gewelf(afb. 4.16). Via de openingen kon men ooitwater putten. De verwerkte bakstenen meten26 x 12 x 6,5 cm. Gezien het baksteenformaatkan het om een vroege put gaan. De eindda-tering van deze put ligt tussen 1500 en 1550.

Later in fase 4 wordt aan de noordzijde vanhet terrein net ten noorden (of deels overlap-pend) van de veronderstelde erfgrens vanhuis 4 een huis gebouwd (HUIS1). Dit huis is

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

37

Afb. 4.16 Put 16, spoor 12, de opbouw boven waterput 10 (fase 4).

oost-west georiënteerd en meet ca. 12 bij 5,5meter. De datering van de bouw van het huisis onduidelijk. De algemeen gebruikte bak-steenformaat voor dit huis is 24 x 12 x 6 cm.In de fundering van de wang van de schouwbevinden zich stenen met de formaten 24 x11,5 x 5,5 cm. Deze maten komen overeenmet een bouwfase van het mogelijk refecto-rium (eetzaal) van het Minderbroeders-klooster dat in 1997 ten noorden van deBogardstraat in Middelburg is blootgelegd.9

Op basis hiervan wordt aangenomen dat hethuis aan het eind van de 15e of in de 16e

eeuw is gebouwd.

Het muurwerk van huis 1 kon slechts moei-zaam worden gevolgd omdat veel muurwerkdoorsneden of hergebruikt is in fase 5 en 6.Aan de westzijde van het huis bevond zichde haard met schouw (afb. 4.11). De vloervan de haard (ca. 1,50 m + NAP) en één vande wangen zijn teruggevonden. Het is nietzeker of de muur waartegen de haard lag de

buitenmuur is geweest. Ten westen van dezemuur zijn ook restanten van vloeren of eenstraatje aangetroffen (STRA3). De resten zijnechter zo minimaal en onduidelijk dat hier-aan geen duidelijke fasering of betekenisgekoppeld kan worden. Grenzend aan deoostzijde van de haardvloer kon een leem-vloer voor een deel worden gevolgd. Opbasis van de aanwezigheid van een bakste-nen vloertje meer naar het oosten en op eendieper niveau kan worden geconcludeerd datde leemvloer met haardplaats niet de oor-spronkelijke vloer is. Ook de indeling van hethuis in twee ruimten is van later datum,getuige de oversnijding van de tussenmuurmet het genoemde bakstenen vloertje. Deoostgevel heeft mogelijk net ten oosten vande latere beerput 14 gelegen. Gezien de ligging van huis 1 op het midden-terrein, moet dit op het achtererf van eenwoning hebben gelegen, vermoedelijk van dewoning gelegen aan de Korte Noordstraat,ten noorden van huis 4. Hiervan zijn geenresten teruggevonden.Mogelijk lag kuil 27 op het erf van huis 1.Deze (afval)kuil wordt gedateerd tussen 1525en 1550.

Verschillende kuilen hebben aan het eindvan fase 4 gefunctioneerd, mogelijk ook ophet erf van huis 7. De kuilen 22 en 23 in put11 hebben een datering tussen 1500 en1550/75. Kuil 26 op de grens van put 4 en 7bevatte veel vondstmateriaal. De dateringvan dit als afvalkuil te beschouwen spoor ligttussen 1525 en 1550.

Tegen de noordzijde van muur 3 is in fase 4of in de volgende fase een oventje gebouwdvan baksteen. Het heeft min of meer de vormvan een sleutelgat (afb. 4.17). In de oven ismogelijk brood gebakken.

4.2.5 Fase 5: 1550/60-1613

In deze periode verschijnen meer woonhui-zen op het onderzoeksterrein. Niet alleenaan de Koningstraat, maar ook midden ophet terrein, achter woonhuis 4 (afb. 4.18). Kort na 1550 wordt een gebouw van ca. 10,5bij 5 meter gebouwd ten oosten van de kel-der van huis 4. Het huis (HUIS2) is preciestussen de muren 1 en 3 in gebouwd. Dezemuren vormden respectievelijk de zuidelijkeen noordelijke gevel van huis 2. Deze murenfunctioneren dan waarschijnlijk nog steedsals erfgrenzen. De oostelijke erfgrens is danal komen te vervallen. Met de noordoosthoek grensde het aan huis 1. De algemeengebruikte steenmaat van dit gebouw is 24 x11,5 x 6,5 cm. Om bakstenen te sparen zijn inde oostelijke en de westelijke muur op twee9 Dijkstra & De Haan 1998, 18.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

38

Afb. 4.17 Het oventje ten noorden van muur 3 (put 1, spoor 33 en 34).

plaatsen spaarbogen aangebracht. In eenlatere fase heeft een verbouwing plaatsge-vonden: in het midden van het huis is toeneen kelder van ca. 3,00 x 1,75 m aange-bracht. Zeer waarschijnlijk hoorde bij dit huis water-put 5. Deze put heeft een bakstenen bekle-ding met een diameter van ca. 1,50 meter. Deerin verwerkte bakstenen meten ? x 13,5 x6,5 cm, relatief grote bakstenen dus. Tochwordt de waterput op basis van de stratigra-fie in fase 5 geplaatst (de put is door muur 5heen gegraven). Op hetzelfde erf wordt ook weer tegen muur3 een beerput aangelegd (BPT4). De recht-hoekige put had afmetingen van 7,5 x 3meter. De gebruikte bakstenen hebben dematen ? x 13 x 6 cm. Deze put heeft eenstortkoker aan de oostzijde van de kelder. De

kelder zelf was oost-west georiënteerd. Hetgewelf was deels ingezakt maar nog groten-deels aanwezig. Onder de muren van de kel-der zijn houten planken waargenomen, dieals funderingen zijn gebruikt. Aan de noord-zijde van deze put bevond zich een groterecente verstoring. Het vermoeden bestaatdat al eerder, mogelijk kort na de TweedeWereldoorlog vlak voor de bouw van hetnoordelijk deel van de kazerne, ‘onderzoek’ isgedaan naar deze put. Toch bevatte de beer-put nog veel vondstmateriaal. Deze inhoudvan de put wordt gedateerd tussen ca. 1575en 1600. Behalve aardewerk bevatte de putveel houten voorwerpen zoals tollen, tiepelsen kantklosjes. De tollen en tiepels behorentot kinderspeelgoed.Het hierboven genoemde huis 2 en de beer-put worden op basis van de datering en

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

39

KoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05BPT05

HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2

HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2 HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2HUIS2

MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6MSK6

KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL33KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32KL32

KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31KL31

KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34KL34MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8MSK8

KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL35KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30KL30

KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29KL29

BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12BPT12

STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5STRA5

MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3MSK3

MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2MSK2

BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04BPT04WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09WA09

WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05WA05

MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9MSK9

BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08BPT08

WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11WA11

HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5HUIS5

HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4HUIS4

MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3

MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3MUUR3

31700 31725 31750

3918

5039

1875

NNNNNNNNN

10m0

Middelburg - Berghuijs Kazerne

Overzicht van de fasen

Legenda

Fase 5

Omtrek putten

SB24

-08-

2005Fase 4 en 5

4.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.184.18

MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9MUUR9

HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3HUIS3

MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4MSK4

STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA6STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4STRA4

Afb. 4.18

inhoud toegeschreven aan de armschool enhet weeshuis die hier achtereenvolgend tus-sen ca. 1564 (de eerste melding) en 1606waren gevestigd. Ook het woonhuis aan deKorte Noordstraat is in die periode voor ditdoeleinde verhuurd. Een deel van de kinde-ren zal zijn ondergebracht in het woonhuisen een deel in het nieuw gebouwde huis 2. In deze periode is het oostelijk deel van deoorspronkelijke erfgrens van huis 4 verdwe-nen. In de bronnen is sprake van een schuurgelegen aan de Koningstraat die bij de arm-school gevoegd zou zijn. Dit wijst op uitbrei-ding van het erf. Archeologisch is van deschuur niets teruggevonden. Mestkuil 6, gelegen in het noordelijk deelvan put 16, wordt tot deze fase gerekend.Mogelijk staat ook deze in relatie tot hetweeshuis. Deze kuil wordt gedateerd tussen1550 en 1650.

Beerput 5 functioneert in deze periode nogsteeds als secreet van het woonhuis aan deKorte Noordstraat (huis 4). De vulling van deput dateert uit een vrij korte periode: 1580-1610. Tussen de vondsten bevindt zich ééngedateerd bord uit 1607. Mogelijk moet debegindatering van de laatste vulling daaromworden opgeschoven. Deze periode valt inde laatste fase van het weeshuis, dat tot1606 hier was gevestigd, en in de korte peri-ode tussen 1606 en 1613 waarin het woon-huis was verhuurd aan anderen.10 Het isdaarom moeilijk uit te maken van wie hetafval afkomstig is. De put bevatte verschil-

lende voorwerpen die tot luxe waar wordengerekend, zoals een Swatow bord (grofChinees porselein) en veel glaswerk. Bij delaatste vondstcategorie zijn fragmenten vannegen verschillende glazen voorwerpen aan-getroffen. Het meest opvallende daarvan iseen lichtgrijze kom. Deze kom behoort waar-schijnlijk tot een van de vroegste productenin de zogenaamde wafelpatroon techniek (ziehoofdstuk 6). Luxe waar wordt niet directgeassocieerd met een armweeshuis. Het kanechter ook om geschonken voorwerpengaan. Daarnaast is het niet uitgesloten datde voorwerpen zijn gebruikt door de laatste(meer welvarende?) huurders. Het juiste ant-woord op deze vraag moeten we schuldigblijven, het materiaal kan daarvoor niet exactgenoeg worden gedateerd.

Vermoedelijk zijn in de tweede helft van de16e eeuw voor het eerst huizen gebouwd tus-sen muur 3 en huis 7. Halverwege is huis 3gebouwd. Het uiterlijk van het huis is onbe-kend omdat slechts enkele resten over zijn.Het belangrijkste restant is een kelder die isaangetroffen op de grens van put 5 en 11 opeen diepte van ca. NAP. Verder kunnen watrestanten muurwerk worden gerekend toteen bouwfase vóór het Oude mannen- envrouwenhuis en daarmee mogelijk tot het-zelfde woonhuis. Waterput 11 ligt niet ver van huis 3 en zoudaarom bij dit huis gehoord kunnen hebben.De put bevatte echter geen vondstmateriaalen kan daarom niet met zekerheid wordengedateerd.Verschillende mestkuilen liggen ook in denabijheid van huis 3. Het zijn de mestkuilen2, 3, 4 en 9 waarvan het ook niet zeker is ofze bij dit huis hebben gehoord. Mestkuil 2 bevond zich in de werkputten 11en 13 en ligt parallel aan muur 3. De mest-kuil was 4,50 meter lang en 3,00 meter breed.De kuil is aangetroffen op een diepte van0,35 m + NAP. De inhoud van de mestkuilbestaat uit scherven uit verschillende perio-den maar de sluitdatum voor dit spoor isgesteld in de tweede helft van de 16e eeuwop basis van de aangetroffen steengoedkan-nen. Twee opmerkelijke vondsten zijn eenbijna compleet komfoor van witbakkendaardwerk en een zogenaamde ‘baardman-kruik’. Ondanks het feit dat het grootste deelvan het vondstmateriaal uit gewone dage-lijkse huishoudelijke voorwerpen bestaat, zijner ook enkele vondsten die als luxe artikelenomschreven kunnen worden. Dit zijn bijvoor-beeld de fragmenten van Spaans majolica,kacheltegels en steengoedkannen. Behalveaardewerk zijn er ook andere vondsten aan-getroffen, inclusief leer en glas.Mestkuil 3 is in het zuidelijk deel van mest-10 Van Waarden-Koets 2001.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

40

Afb. 4.19 Een heidebezem afkomstiguit mestkuil 4.

kuil 2 gegraven. Deze mestkuil moet wordengezien als de laatste fase van mestkuil 2.Voor wat betreft de datering verschilt dezenauwelijks van die van mestkuil 2. Mestkuil 3wordt gedateerd tussen 1525 en 1575.Mestkuil 4 is een kleine kuil van ca. 1 x 0,80meter en ligt bijna tegen muur 3 aan. De kuilis aangetroffen op een diepte van 0,21 m +NAP. De kuil bereikte een diepte van circa0,40 cm onder het sporenvlak (vlak 3). Netals bij mestkuil 2 is het waarschijnlijk dat tentijde van het graven van deze mestkuil deerfgrens in de vorm van muur 3 aanwezigwas. De datering van deze kuil ligt iets vroe-ger dan die van de mestkuilen 2 en 3: tussen1525 en 1575. Mogelijk gaat deze kuil voorafaan de mestkuilen 2 en 3. Een vondst uit deonderste vulling van mestkuil 4 is het restantvan een bezem van heidetakken (afb. 4.19). Ca. 1,50 meter ten oosten van MSK2 is aanandere kuil aangetroffen (MSK9). Deze is

grotendeels verstoord door de funderingenvan de nieuwe kazerne. Deze kuil heeft eendiameter van 3,52 meter en is 0,50 meterdiep. Met behulp van de aangetroffen vond-sten is deze kuil gedateerd tussen 1580 en1620. Vermoedelijk is deze mestkuil de opvol-ger van de mestkuilen 2 en 3.

In de zuidoostelijke hoek van de opgravingzijn restanten aangetroffen van een andergebouw (HUIS5), ook gelegen aan deKoningstraat. Deze restanten bestaan uit eenweggebroken muur haaks op de straat gele-gen met daartegenaan een haardvloer vanbaksteen op een diepte van 1,40 m + NAP.

De kleinste bakstenen van de vloer hebbende maten 24 x 12 x ? cm. Grotere maten zijnook verwerkt. Aan de hand van de baksteen-formaten kan het huis in de 16e eeuw wor-den gedateerd. Muur 9 ten westen van dehaard heeft mogelijk gefunctioneerd als erf-scheiding.Ten westen van het huis lag een beerkelder(BPT8). Deze rechthoekige put heeft afme-tingen van 3,83 x 2,17 meter en was noord-zuid georiënteerd. De gebruikte bakstenenhadden verschillende afmetingen, zodat opbasis daarvan geen bouwperiode kan wor-den bepaald. De muren zijn voor het eerstwaargenomen op een hoogte van circa 0,90m + NAP. De beerkelder had een bakstenenvloer van gehalveerde bakstenen die wasgelegen op een diepte van -0,08 m NAP. Deinhoud van de put bestaat uit drie vullingen,met onderin een laag beer. Deze laag is ver-zameld en gezeefd. Een bijzondere vondst uitdeze put is een boerendanskruik van steen-goed met het jaartal 1583. Ook het aange-troffen glaswerk kan bijzonder wordengenoemd. Uit de fragmenten konden elfvoorwerpen worden gereconstrueerd uit deperiode 1580-1600, waaronder een kelkglasen een beker die mogelijk in Middelburg zijnvervaardigd (zie hoofdstuk 6). De inhoud vande put dateert uit de laatste fase van hetwoonhuis, uit de periode vlak vóór de nieuw-bouw van het Oude mannen- en vrouwen-huis.

Aan de noordzijde van het terrein, ten noor-den van de erfgrens van huis 4 (ten noordenvan muur 3) zijn diverse sporen gevondendie mogelijk tot één erf behoren. Allereerstzijn in put 10 resten van straatjes of vloerengevonden (STRA 4 t/m 6, afb. 4.20). Het pla-vuizen straatje 6 is de jongste. De bestratin-gen 4 van rode baksteen en 5 van geleIJsselsteentjes kunnen wat betreft dieptetegelijkertijd hebben bestaan. De oriëntatieen het gebruikte materiaal wijken echter af.Straat 4 is aan de noordzijde halfrond aan-gelegd, de ronding was afgezet met keien.Deze ronding correspondeert opvallendgenoeg met kuil 29 die op vlak 4 van put 10is aangetroffen. Dit kan bijna geen toeval zijnen daarom wordt aangenomen dat beidesporen aan elkaar gerelateerd zijn. Op vlak 4en in put 14 op hetzelfde niveau zijn meer-dere grote, ronde kuilen aangetroffen (dekuilen 29 tot en met 35 aan de noordelijkerand van deze putten). Deze kuilen hebbeneen diameter tussen 2,19 tot 2,43 meter. Dekuilen zijn aangetroffen op een diepte van0,01 m + NAP en zijn tussen 0,50 en 0,80meter diep In drie van de vier kuilen was eenhouten bekisting nog aanwezig. Hiervanrestte 10 tot 40 cm. Mogelijk zijn het restan-

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

41

Afb. 4.20 Put 10, vlak 2, gezien vanuit het oosten.

ten van kuipen, een bodem ontbrak echter.Wellicht heeft dit te maken met hergebruikvan deze kuipen, want in het profiel is te ziendat enkele kuilen dieper zijn uitgegraven dande onderkant van het hout. De vullingbestaat bij verschillende kuilen voor een deeluit mest, soms met zichtbaar gras erin. Defunctie van deze grote kuilen is onduidelijk.Gezien de relatie met het straatje moeten hetin de grond gegraven kuipen zijn geweest.Staande op het straatje werd een bepaaldehandeling in de kuipen verricht. Een industri-ële functie lijkt het meest waarschijnlijk. Ineen historische bron wordt melding gemaaktvan een ververij ‘achter’ het weeshuis.11 Delocatie ervan is niet duidelijk, maar bevondzich mogelijk op het erf waarop de kuipenwaren ingegraven. Ten zuiden van de kuipen is een ronde beer-put aangetroffen (BPT12, zie ook afb. 4.20).De bakstenen put heeft een doorsnede van2,20 meter en wordt op basis van het aarde-werk gedateerd tussen 1600 en 1650. Omdatde put zich onder muurwerk van het Oudemannen- en vrouwenhuis bevindt, moet desluitingsdatum van de put rond 1613 liggen.De inhoud van deze put wijkt sterk af vanhetgeen over het algemeen in een beerputwordt gevonden. Opmerkelijk is de grotehoeveelheid fragmenten van identieke pot-ten, naast slechts enkele scherven van‘gewoon’ huishoudelijk afval. Het zijn allenpotten van roodbakkend aardewerk waarvaner naar schatting 81 geborgen zijn. De pottenzijn gedeeltelijk geglazuurd en hebben op debodem tot op hetzelfde niveau een aankoek-sel. Het onderzoek dat is uitgevoerd naar ditaankoeksel, kan helaas geen bevredigendantwoord op de vraag naar de aard van ditgoedje geven (zie hoofdstuk 15). Er wordtgedacht in de richting van loodwit, dat werdgebruikt bij het maken van verf. De in hetverleden elders aangetroffen loodwitpottenwijken echter af van de potten vanMiddelburg (zie ook hoofdstuk 5). Het is inieder geval duidelijk dat de eenvormige pot-ten zijn gebruikt bij ambachtelijke activitei-ten. Beerput 12 en de kuilen 29 tot en met 35kunnen wat betreft ligging en datering bijéén erf hebben gehoord. Het is daarom aan-nemelijk dat beide ambachtelijke activiteitenverband met elkaar houden. Nog iets verder naar het zuiden ligt waterput9 met een diameter van bijna 2,40 meter. Deput is niet diep geweest want op vlak 4/5van put 10/14 (op een diepte van -0,10 mNAP) was de put al verdwenen. De put zaldaarom niet zijn gevoed met grondwater,maar met regenwater. Deze put hoort ver-moedelijk ook bij het erf van de ambachts-man.

4.2.6 Fase 6: 1613-1809

Het historische onderzoek heeft uitgewezendat men in 1613 besloot het voormaligeweeshuis aan de Korte Noordstraat geschiktte maken voor de opvang van oude mannenen vrouwen. Het Oude mannen- en vrou-wenhuis (hierna omschreven als OMV) isgedeeltelijk samengesteld uit een aantalbestaande woningen en gedeeltelijk opnieuwopgebouwd. Nieuwbouw werd vooralgepleegd op de binnenplaats waar de prove-nierskamers aan doorgaande galerijen wer-den gebouwd. In 1621 was het complexgereed en geschikt voor ongeveer 100 bewo-ners. Het gebouw bestreek bijna het gehelehuidige onderzoeksterrein. Verbouwingenvonden nog plaats in 1648, 1715 en 1729.Het OMV is meerdere keren afgebeeld, onderandere zeer duidelijk op de stadsplattegrondvan Goliath (ca. 1690, zie afb. 3.4).

Hoewel veel van het muurwerk is verstoorddoor de bouw van de kazerne zijn tijdens hetveldwerk verschillende delen van het OMVaangetroffen, inclusief de galerij, de regen-tenkamer en meerdere individuele kamersvan de oude bewoners (afb. 4.21). Hetnieuwe, 17e-eeuwse, muurwerk behorendebij dit complex was goed herkenbaar door degebruikte opvallend witte mortel. Daarnaastkon een plattegrond van het complex gete-kend rond 1780 hulp bieden bij het toewijzenvan muren aan het OMV (afb. 4.22). Bij debeschrijving van de sporen van het OMVwordt niet elke muur afzonderlijk besproken,maar worden die delen nader onder de loepgenomen waar zich interessante ontwikkelin-gen hebben voorgedaan. Er wordt begonnenaan de noordzijde om met de klok mee teeindigen aan de westzijde. Tijdens de opgraving was duidelijk dat ver-schillende 16e-eeuwse funderingen zijn her-gebruikt, zoals de historische gegevens alaangaven. De bakstenen zijn na de sloop vande 16e-eeuwse huizen schoon gebikt enopnieuw gebruikt. Veel baksteenformatenkomen overeen met die van huis 1 en 2. Ookzijn hier en daar kleinere maten teruggevon-den. Omdat de nieuwbouw een groot com-plex betrof, moest de hoeveelheid oudebakstenen worden aangevuld met nieuwe.De baksteenformaten vormen hier geen hulpbij de datering van het muurwerk, wel deeerder genoemde witte mortel. De funderingen van huis 1 zijn voor hetgrootste deel gebruikt voor de bouw van de‘bakkerij’ zoals genoemd op de plattegronduit ca. 1780. In het oostelijk deel van huis 1 iseen grote beerkelder aangelegd (BPT14, zieafb. 4.20). De muren van deze beerkelderdoorsnijden duidelijk de muren van huis 1.11 Van Waarden-Koets 2001.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

42

De bakkerij moet volgens de plattegrondgedeeltelijk over de beerput heen hebbengelegen. Een archeologische aanwijzing voorde aanwezigheid van een vloer over de beer-kelder heen is de aanzet van een gewelf aande zuidkant van de beerkelder. Aan de handvan de boog van de gewelfaanzet kan wor-den geconcludeerd dat het vloerniveau min-stens een meter boven het opgegravenniveau heeft gelegen (op minimaal 3,00 m +NAP). Van de bakkerij zelf, de ovens of devloer, is overigens niets teruggevonden. Debakkersoven moet boven het loopniveauhebben gelegen. De beerkelder BPT14 was 4,00 meter lang en3,20 meter breed (binnenwerks). De murenhadden rondom een dikte van 50 tot 60 cm.Zoals bijna alle beerkelders of putten van hetOMV is ook deze beerkelder grondig opge-schoond voordat de soldaten in 1809 in het

gebouw trokken. De inhoud van de put isdaarom te koppelen aan het gebruik van hetcomplex als kazerne. Ondanks het opscho-nen zijn toch een leren schoen en diversescherven uit de periode 1600-1700 in de putachtergebleven. Net ten oosten van de beer-kelder, daar waar zich de stortkoker bevond,lagen conform de plattegrond uit 1780 detoiletgebouwen. Ook hier is archeologischniets van terug te vinden, behalve de afvoer-goot die naar de put liep.Op de plattegrond van ca. 1780 is sprake vaneen ‘turfschuur’ aan de noordzijde van hetcomplex. De muren met de spoornummers46 en 136 uit put 10 en 159 uit put 14 tennoordoosten van BPT14 passen in de platte-grond van deze turfschuur (zie ook afb. 4.3).In de noordoost hoek van het OMV is doorouder muurwerk heen een ‘putje’ van 1,10 x0,90 m gebouwd. De datering van het mate-

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

43

KoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04

BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13

BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14

BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06BPT06

BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11BPT11

STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8STRA8

BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10BPT10

31700 31725 31750

3918

5039

1875

NNNNNNNNN

10m0

Middelburg - Berghuijs Kazerne

Overzicht van de fasen

Legenda

Fase 6

Omtrek putten

SB24

-08-

2005

4.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.214.21

Fase 6 en 7

KelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelder

KelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelder

PutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutjePutje

KelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelderKelder

BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09BPT09

Afb. 4.21

riaal dat in het putje is gevonden ligt tussen1600-1650/1700. De functie van het putje isniet duidelijk. In deze hoek heeft ook eenkelder gelegen.

Aan de zijde van de Koningstraat zijn diverserestanten van oost-west georiënteerdemuren gevonden die haaks op een doorlo-pende noord-zuid georiënteerde muur staan(hoewel deze muur op verschillende plaatsenis doorbroken door de bouw van de kazerneaan het begin van de 20e eeuw). We hebbenhier te maken met de muur van de galerijmet aan de oostzijde de provenierskamers.Het waren maar kleine kamers waar de

bejaarden in verbleven. Bij de noordelijkegalerie kon één ruimte worden opgemeten:2,75 bij 3,40 meter, een kamer waar net eenbed, een kast en een stoel in kon staan.Beerput 10 aan deze zijde van het terreinheeft een merkwaardige vorm, hetgeenmogelijk te maken heeft met hergebruik vande put (afb. 4.23). De bodem van de putbestond uit gehalveerde bakstenen. Op basisvan de vondsten is deze put niet goed aaneen fase te koppelen. De inhoud van de putwordt gedateerd tussen 1600 en 1625 en zoudus ook al in de vorige fase gebruikt kunnenzijn. Het is in ieder geval duidelijk dat de putlang voordat het complex in gebruik geno-

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

44

31700 31720 31740 31760

3918

6039

1880

3919

00

NNNNNNNNN

10m0

Middelburg - Berghuijs Kazerne

Plattegrond van het oude Mannen- en Vrouwenhuis uit ca 1780gecombineerd met het muurwerk en de sporen uit fase 6

Legenda

Muurwerk en sporen fase 6

SB07

-09-

2005

4.22

Afb. 4.22

men werd als kazerne buiten gebruik isgeraakt. Aan de oostzijde van het complex, onder degalerij, bevond zich nog een beerkelder(BPT13), die ook was voorzien van eengewelf van baksteen. Het is ook een recht-hoekige put maar iets kleiner dan beerput 14:2,38 x 3,63 meter binnenwerks (afb. 4.24). Destortkoker bevond zich oorspronkelijk aan dezuidoost kant, maar voordat de soldaten inde 19e eeuw in het gebouw trokken is de putflink opgeschoond en is een glijkoker aan dewestzijde gemaakt.In de oostelijke (60 cm dik) en de westelijkemuur (42 cm dik) van beerput 13 zijn tegen-over elkaar gaten aangetroffen. Het is moge-lijk dat deze gaten zijn gebruikt om houtenbalken in te leggen. De houten balken maak-ten waarschijnlijk deel uit van een steuncon-structie tijdens het bouwen van het gewelfboven de put. Deze twee muren zijn gemaaktvan bakstenen met het formaat 25 x 12 x 6cm. De noord en zuid muren zijn gemaakt

van halve bakstenen die samen als eensteens muur vormden (ca. 23 cm dik). Dezemuren zijn voor het eerst aangetroffen opeen diepte van 1,85 m + NAP en de onder-kant lag op 0,50 m + NAP.Grenzend aan de buiten galerijmuur tenwesten van beerput 13 is een straatje vanIJsselsteentjes teruggevonden (STRA8, afb.4.24). Het loopniveau uit die periode buitende gebouwen lag op deze locatie op ca. 1,64m + NAP. Aan de zuidkant van het complex lag eenkelder met gewelf die in put 15 is terugge-vonden. Het is een rechthoekige kelder meteen lengte van minimaal 2,95 meter en eenbreedte van 2,60 meter. De kelder was waar-schijnlijk vanuit de galerij bereikbaar via detrap aan de noordzijde. De zuidmuur van dekelder vormde waarschijnlijk tevens de grensvan het OMV. De vloer van de kelder lag opca. 0,26 m + NAP en bestond uit deelsgebroken bakstenen. Het grootste deel van de zuidelijke galerij is

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

45

Afb. 4.23 Een gedeelte van put 5, vlak 3 met beerput 10. De foto is genomenvanuit het zuiden.

Afb. 4.24 Het zuidelijk deel van de putten 5 en 11 met onder andere beerput 13(vlak 1), gezien vanuit het westen.

Afb. 4.25 Put 6, vlak 2. De Regentenkamer en beerput 11, gezien vanuit het oos-ten.

Afb. 4.26 Beerput 11 gezien van binnenuit. De dichtgezette opening bevindt zichaan de zuidkant.

gesloopt bij de bouw van de nieuwe vleugelvan de kazerne in de jaren ’60 van de vorigeeeuw. We kunnen delen van het OMV pasweer oppakken aan de westzijde van hetonderzoeksterrein. Grenzend aan zuidzijde van de kelder vanhet woonhuis uit ca. 1400 is tamelijk zwaarmuurwerk gevonden (afb. 4.25). In het muur-werk zijn bakstenen met verschillende matenverwerkt, hetgeen wijst op hergebruik vanhet materiaal. De zuidoost hoek van de muurwas verzakt, hetgeen, zo bleek bij het aan-leggen van een vlak onder het muurwerk, temaken had met een grote kuil waarvan devulling was ingeklonken. De ligging van hetmuurwerk komt opvallend overeen met hetonderdeel van het OMV dat ‘Regentenkamer’wordt genoemd. Aan de hand van hetopgaand muurwerk is te zien dat deze ‘aan-bouw’ in één keer is gebouwd. We gaan erdan ook van uit dat dit onderdeel tegelijkmet de bouw van het OMV-complex isgebouwd. Aan de oostzijde van de Regentenkamerbevindt zich een rechthoekige beerput(BPT11) van ca. 4 x 2,44 meter buitenwerks.Tijdens de bouw hiervan is gebruik gemaaktvan een oudere muur die van de zuidoosthoek van de kelder van huis 4 naar het oos-ten loopt, mogelijk een muur van een ouderebeerput (put 6, spoor 207). De onderkant vande put werd bereikt op een diepte van -0,49m NAP. De verwerkte bakstenen meten 25 x10,5 x 6 cm en zijn roodbruin van kleur. Opeen dieper niveau in de zuidelijke muur vande put bevond zich een dichtgezette opening(afb. 4.26). De functie hiervan is onduidelijk.In later tijd is de bovenzijde van de beerputafgebroken en opnieuw opgebouwd.Mogelijk was het oorspronkelijke gewelfingezakt en was herstel noodzakelijk. Hierbijis ook de stortkoker aan de oostzijde ver-nieuwd (1,40 x 0,85 meter). Het nieuwegewelf bestond uit IJsselsteentjes. De inhoudvan de beerput wordt gedateerd tussen ca.1600 en 1700. De beerput zou dan al buitengebruik zijn geraakt voordat het complex defunctie van proveniershuis verloor. Het is duidelijk dat beerput 5 met de bouwvan een nieuw complex buiten gebruikraakte. Gedeeltelijk in de beerput en er over-heen is een muur gebouwd als onderdeelvan de galerijmuur. De kelder van huis 4 behield in deze fasenog altijd zijn functie, hoewel enkele aanpas-singen plaatsvonden. Een deel van de zuide-lijke keldermuur werd gesloopt en eennieuwe werd bijna op dezelfde plekgebouwd. Het venster werd dichtgezet en dekelder werd een weinig verkleind door hetplaatsen van een muur vóór het venster. Dekelder was bereikbaar vanuit de noordzijde

via een nieuwe en smalle trapdoorgang dieook aan de binnenkant tegen het bestaandemuurwerk werd geplaatst. Tevens werd denu kleinere kelder van een nieuw gewelfvoorzien.Het is lastig waterput 4 in een periode teplaatsen. Het is een rechthoekige put van2,84 x 2,29 meter. In eerste instantie isgedacht dat deze uit de kazernetijd dateerdeen tegen een aanbouw aan lag. Aan de handvan de ligging wordt echter aangenomen datdeze al in fase 6 is aangelegd, maar is blijvenfunctioneren in fase 7. De waterkelder istegen muur 1 aangebouwd hetgeen logi-scherwijs impliceert dat de muur nog aan-wezig moet zijn geweest op het moment datmen besloot deze te bouwen. Op muur 1bevond zich jonger muurwerk aan de handwaarvan werd verondersteld dat de water-kelder tegen een aanbouw aangebouwd was.Op de kaart van het OMV complex uit 1780 isop deze plaats echter niets te zien. Het isdaarom mogelijk dat de waterkelder met put-deksel in eerste instantie in de tuin lag endat pas in de kazernetijd, in de 19e eeuw deaanbouw is gebouwd op ouder muurwerk. Buiten het complex van het OMV zijn weinigsporen aangetroffen. Aan de noordzijde lagin deze periode een beerput, behorend bijeen erf aan de Korte Noordstraat of deZuidsingel (BPT6). Deze put is bijna oost-west georiënteerd en heeft afmetingen vanca. 3,52 x 1,33 meter. De maten van degebruikte stenen van de wanden zijn 22 x 11x 6,5 cm. Het gewelf is grotendeels ingezaktmaar een deel stond tijdens het veldwerknog overeind. Het gewelf is gebouwd vanIJsselsteentjes met de afmetingen 15 x 9 x 4cm. De inhoud van de put wordt gedateerdtussen 1600 en 1800. Veel materiaal bevondzich overigens niet meer in deze put.In de zuidoost hoek van het opgravingster-rein lag tegen de zuidelijke keldermuur vanhet OMV een restant van een beerput(BPT9). Deze moet bij een erf dat ten zuidenvan het OMV lag, hebben gehoord en niet bijhet OMV zelf, gezien de begrenzingen vanhet complex op de plattegrond van ca. 1780.Over het uiterlijk van de put is niets bekend,wel kon een groot deel van de inhoud wor-den geborgen. Het materiaal uit de put wordtgedateerd tussen 1675 en 1740/45.

4.2.7 Fase 7: 1809-1900

Uit historische bronnen valt op te maken datop 1 januari 1809 de deuren van het Oudemannen- en vrouwenhuis werden geslotenen dat vanaf datzelfde jaar soldaten hunintrek namen in het gebouwencomplex.Vanaf 1820 wordt het gebouw als kazernevermeld.1212 Van Waarden-Koets 2001.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

46

In 1849 verrees aan de Korte Noordstraat opde plaats van het OMV het nieuwe hoofdge-bouw van de kazerne. Door de bouw van eennieuw hoofdgebouw in 1960-62 met diepekelders was er tijdens het onderzoek nietsmeer van over. De overige delen van hetOMV bleven, met enkele aanpassingen, nogtientallen jaren intact. Dit laatste blijkt ookuit het archeologische onderzoek. Op ver-schillende plaatsen zijn muren aangetroffendie niet te relateren zijn aan het OMV enmoeten wat betreft het gebruikte bouwmate-riaal bij de kazerne horen (afb. 4.27: REC-KAZ= recente kazerne). Aan de noordzijde zijn enkele nieuwe murenwaargenomen ter hoogte van de voormaligeturfschuur. Wellicht heeft men de ruimte wil-len opdelen in kleinere kamers om onderdakte bieden aan de soldaten.

Verder heeft men enige aanpassingen aan-gebracht aan de beerkelder (BPT14) en detoevoer. RIOOL 1 dateert mogelijk ook uitdeze periode, hoewel niet uitgesloten is datdeze al in de tijd van het OMV is aangelegd. De inhoud van de beerkelder is zoals gezegdvrijwel volledig afkomstig uit de periode vande kazerne en weerspiegelt voor een deelhet leven in een kazerne in de 19e eeuw.Onder de keramische voorwerpen vinden weveel gestandaardiseerde producten zoals nuook nog gebruikelijk is bij instellingen. In deput bevonden zich vele schoenen, borstels,emblemen en dergelijke met nummers. Opvorken en lepels staan soms initialen inge-krast. Kortom de inhoud wijkt af van een‘gewone’ beerput met huishoudelijk afval. Deinhoud wordt gedateerd tussen 1800 en1900.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

47

KoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraatKoningstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

Korte

Noordstraat

RECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZ

RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3RIOOL3

WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08WA08

RECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZ

RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2RIOOL2

RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RIOOL1RECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZ

RECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZRECKAZ

BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14BPT14

WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04WA04 BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13BPT13

31700 31725 31750

3918

5039

1875

NNNNNNNNN

10m0

Middelburg - Berghuijs Kazerne

Overzicht van de fasen

Legenda

Fase 7

Omtrek putten

SB24

-08-

2005Fase 6 en 7

4.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.274.27Afb. 4.27

Aan de zijde van de Koningstraat hebbenook enkele aanpassingen plaatsgevonden.Nieuw muurwerk is gevonden ten westenvan beerput 13 (zie ook afb. 4.24). De functievan deze vermoedelijke aanbouw is niet dui-delijk. Wellicht staat het in relatie tot dezebeerput waarvan de stortkoker is verplaatstvan westzijde naar de oostzijde. Beerput 13zelf is opgeschoond en opnieuw in gebruikgenomen. Het materiaal uit deze put wordtgedateerd tussen 1650 en 1900 (inclusief hetmateriaal dat is achtergebleven na hetopschonen van de put). Door vele oudere sporen heen zijn de funde-ringen van de nieuwe kazernevleugel uit1901 gegraven, zware funderingen van bak-steen, afgewerkt met een laag dikke cementaan de buitenzijde. De funderingen zelfwaren in doorsnede trapeziumvormig. Dezelagen haaks op de Koningstraat en hebbenhet ‘achtergebouw’, zoals het in de bronnenwordt genoemd, ondersteund. De historischemelding van het bouwjaar 1901 komt overeenmet de einddatering van het vondstmateriaaluit beerput 13 en 14.Ten westen van beerput 8 uit fase 6 is eenronde waterput aangetroffen (WA8). Dezeput heeft een diameter van 3,30 meter en isdaarmee opmerkelijk groot. De put is voorhet eerst aangetroffen op een diepte van0,41m + NAP en bereikte een diepte van -2,00 m NAP. Op deze diepte bevond zich eenhouten funderingsring. Het formaat van destenen was 23 x 11/12 x 7 cm. De in de put

aangetroffen vondsten dateren uit verschil-lende perioden, vanaf 1300 tot 1900. Het lijktechter niet aannemelijk dat de put is herge-bruikt. De put ligt namelijk ter hoogte van defunderingen van het Oude mannen- en vrou-wenhuis.Midden op het terrein is vermoedelijk in dekazernetijd door middel van een aanbouwextra overdekte ruimte gecreëerd op de bin-nenplaats. Hierbij is gebruik gemaakt van dereeds aanwezige waterkelder (WA4). Deopening van de put was nog afgedekt meteen plaat van natuursteen. Vermoedelijk ishet een deel van een grafsteen geweest. Opde achterzijde waren letters en onder andereeen kelk uitgebeiteld (afb. 4.28) Mogelijkhebben we hier te maken met een was-ruimte.De kelder van huis 4 is in de vroegste kazer-nefase nog steeds aanwezig, maar heeft eenandere functie gekregen. De wanden van dekelder zijn bekleed met hard gebakkenIJsselsteentjes en zijn aangesmeerd metcement, zodat een waterdichte kuip ont-stond. Op deze wijze eindigde de kelder alswaterreservoir.

4.3 ConclusiesZeker vanaf de 12e eeuw, maar mogelijk alvanaf de 11e eeuw heeft bewoning op hetonderzochte terrein plaatsgevonden. De oud-ste sporen bestaan uit gegraven waterlopen,mogelijk grachten. Op basis van meerderewaarnemingen op het terrein wordt veron-dersteld dat een groot deel van het terreinomgracht is geweest. In de loop der tijdwordt het omgrachte terrein verkleind enverlegd richting het oosten. De grond aan deKorte Noordstraat komt zo vrij voor nieuwebebouwing. Van de bebouwing is nietsgevonden, de waterput uit de late 12e eeuwvormt echter wel een aanwijzing voor bewo-ning ter plekke. De aard van deze bewoningis onbekend. De diverse noord-zuid georiën-teerde greppels die als perceels- of afwater-ingsgreppels worden geïnterpreteerd kunneneen aanwijzing vormen voor een (gedeelte-lijk) agrarisch gebruik van het terrein.Misschien is deze functie het meest voor dehand liggend aangezien het terrein op datmoment nog buiten de stad ligt, ten noord-oosten van de ringwalburg.De betekenis van de omgrachting vormt eenbelangrijk vraagstuk. Binnen de grachten isgeen bebouwing aangetroffen, wel enkelekuilen en een kringgreppel die tussen1200/50 en 1350 hebben gefunctioneerd.Aan de zuidkant is geen gracht aangetroffenhetgeen betekent dat deze zuidelijker moethebben gelegen. Een eventueel hoofdge-bouw zal dan ook zuidelijker hebben gele-gen. Het noordelijk deel heeft getuige de

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

48

Afb. 4.28 De afdekplaat van waterput4, mogelijk een oude grafsteen.

aanwezigheid van de kringgreppel een agra-rische functie gehad. Binnen de greppelwerd waarschijnlijk koren opgetast. Het isverleidelijk de aanwezigheid van grachten opdit terrein te koppelen aan de historischevermelding uit 1268 van de schenking vaneen adellijk hofstede aan de Duitse Orde. Deze schenking vindt niet lang na de stads-uitleg van 1254 plaats. Bij deze stadsuitlegwerd het bevestigde stadsgebied uitgebreidtot aan de huidige Zuidsingel. Op verschil-lende plaatsen in Middelburg zijn delen vande 13e-eeuwse stadsmuur aangetroffen.Tijdens het huidige onderzoek is deze nietaangetroffen, hetgeen er op duidt dat dezemeer noordelijk moet hebben gelegen.Rond 1350 worden de grachten gedempt enwordt het terrein opnieuw ingedeeld. Vanafdat moment vindt duidelijk een meer stadseontwikkeling van het terrein plaats.Aan de Korte Noordstraat hebben waar-schijnlijk meerdere erven gelegen. Er zijngeen resten van gebouwen die kunnen hel-pen bij het reconstrueren van erven. Wel zijnenkele beerputten en sporen aanwezig diewijzen op bepaalde activiteiten op het ter-rein, aan de hand waarvan we iets kunnenzeggen over de erven die hier gelegen moe-ten hebben.Op het zuidwestelijk deel van het terrein zijnmeerdere kuilen en greppels aangetroffenmet gietmallen, brokken verbrande klei metindrukken en stukjes bronsslak. Opvallendwas ook dat veel dierlijke botten in deze kui-len groen uitgeslagen waren. De gietmallenzijn gebruikt voor het gieten van(klauw)poten voor bronzen grapen. De ver-brande brokken klei met indrukken van ran-den en dergelijke wijzen op het gieten vangrapen en mogelijk ook klokken. We hebbenhier te maken met het erf van een bronsgie-ter.Ten noorden van dit erf zijn vermoedelijk nogtwee erven aanwezig. Dit wordt geconclu-deerd op basis van de aanwezigheid vantwee beerputten die op enige afstand vanelkaar liggen. Op het meest noordelijke erfzijn veel ijzerslakken aangetroffen die kun-nen wijzen op de aanwezigheid van eensmid.De aanwezigheid van een bronsgieter en eensmid aan de rand van stad is niet verwon-derlijk. Ambachtslieden die producten ver-vaardigden waarbij enig gevaar van brandbestond, waren in die tijd meestal aan derand van de nog voor een groot deel uit hou-ten huizen bestaande stad gevestigd. Dezeambachtslieden woonden en werkten hieroverigens maar voor korte tijd. Kort vóór ofrond 1400 zijn ze naar elders vertrokken.Er zijn geen duidelijke aanwijzingen dat er inde tweede helft van de 14e eeuw al bewoning

was aan de Koningstraat, toen nog‘Scotschen houck’ geheten. Het oudste muurwerk op het terrein dateertuit ca. 1400. Aan de zijde van de KorteNoordstraat is een kelder aangetroffen dieuiteindelijk tot rond 1900 blijft functionerenin meerdere gedaanten (HUIS4). Het wasoorspronkelijk een kelder met een tongewelfen een venster aan de tuinkant. Het is nietbekend of het om een uitbreiding van eenbestaand pand gaat, de kelder is immerseven van de straat af gelegen, of om com-plete nieuwbouw. Ten zuiden van huis 4 iseen muur aangetroffen van een meer zuide-lijk gelegen huis. Wat betreft baksteenfor-maat kan dit huis ook rond 1400 zijngebouwd. In de zuidoosthoek van het terrein,aan de Koningstraat, is een muur gevondenuit dezelfde periode of mogelijk iets vroeger(HUIS 7). Gezien de zwaarte en diepte vande muur kan deze ook onderdeel van eenkelder zijn geweest. Het erf behorende bij dithuis strekte zich mogelijk ver naar het noor-den uit, tot muur 2 en het oostelijk deel vanmuur 1. Dit gebied komt overeen met hetvoormalige omgrachte terrein.In de tijd waarin het bovengenoemde muur-werk is geplaatst, waren bakstenen nogkostbaar. De bewoners van de panden moe-ten daarom niet onbemiddeld zijn geweest.Op basis van een historische melding kanhet huis aan de Koningstraat mogelijk wor-den gekoppeld aan Jan van Beieren, de zoonvan hertog Albrecht van Beieren.Het erf van het woonhuis aan de KorteNoordstraat heeft tot in de 16e eeuw doorge-lopen tot ongeveer halverwege het onder-zoeksterrein. Muur 1 vormde de zuidelijke enmuur 2 en later 3 de noordelijke begrenzingvan het erf. De vondst van bestrating die invorm is gelegd, doet vermoeden dat hier eenhuis met een mooie aangelegde tuin heeftgelegen. Hoewel op de kaart van Jacob van Deventergeen bebouwing staat aangegeven aan hetnoordelijk deel van de Koningstraat, zijn ertoch aanwijzingen dat er een huis heeftgestaan ten noorden van muur 2. Mogelijkwas deze bebouwing alweer verdwenen ophet moment dat de kaart rond 1550 werdgetekend.Vanaf de 16e eeuw vindt verdichting van debebouwing in dit deel van de stad plaats. Ophet erf ten noorden van huis 4 wordt eenklein woonhuis gebouwd (huis 1), mogelijknog in de eerste helft van de 16e eeuw. In detweede helft van deze eeuw wordt eengebouw van vergelijkbaar formaat als dat vanhuis 1 op het erf van huis 4 gebouwd. Tevenswordt een grote beerput aangelegd.Vermoedelijk is het erf van huis 4 toen ver-der naar het oosten uitgebreid. Wanneer de

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

49

historische en de archeologische gegevensnaast elkaar worden gelegd, kan wordengeconcludeerd dat we hier te maken hebbenmet gebouwen van de armschool en hetweeshuis dat hier tot 1606 was gevestigd. Aan de zijde van de Koningstraat hebben indeze periode meerdere huizen gelegen.Restanten van in ieder geval twee huizen zijnteruggevonden. Door de bouw van dekazerne rond 1900 zijn oudere sporen zwaarverstoord, zodat het beeld aan deze zijde vanhet opgravingsterrein sterk is vertroebeld.Vanaf 1613 tot 1809 is het terrein in beslaggenomen door het gebouwencomplex vanhet Oude mannen- en vrouwenhuis. Het issamengesteld uit een aantal woningen enhet weeshuis. Ondanks de verstoringen koneen groot deel van het muurwerk wordengevolgd. Uit deze periode dateren verschil-lende beerputten. De beerputten waar juistde oude bewoners gebruik van maakten zijngeleegd voordat de soldaten in het complextrokken. De inhoud van deze putten is danook vrijwel geheel te koppelen aan dekazerne. Slechts twee beerputten, waaronderdie bij de Regentenkamer, hebben eeninhoud die dateert uit de periode waarin hetcomplex als proveniershuis functioneerde. Vanaf 1809 tot 1990 was een kazerne op hetterrein gevestigd. In eerste instantie trokmen in de oude gebouwen van het Oudemannen- en vrouwenhuis, later vonden ver-bouwingen en complete nieuwbouw plaats.Het zogenaamde achterhuis aan deKoningstraat was in 1901 gereed. In 1948 nade beschadigingen van het TweedeWereldoorlog besluit men het gebouw aan tepassen aan de eisen van de tijd. Aan deKorte Noordstraat verschijnt een nieuwgebouw met diepe kelders. In de periode1960-62 verschijnt aan de Zuidsingel eencompleet nieuw hoofdgebouw. Vóór de bouwwerden de toen nog aan deze singelbestaande woonhuizen en winkels gesloopt.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

50

5.1 InleidingTijdens het uitgevoerde onderzoekMiddelburg Berghuijskazerne is een enormehoeveelheid vondsten geborgen. Veruit degrootste vondstcategorie wordt gevormddoor de keramiek. Gedurende de uitwerkingzijn niet minder dan 35.534 scherven gede-termineerd, hetgeen neerkomt op zo’n 940kilo aardewerk. Onder de scherven zijn 6505randen, die gezamenlijk een Estimated VesselEquivalents van 786 opleverden. Dit betekentdat er gemiddeld circa 12 % van iederepotrand bewaard bleef. Ervan uitgaande datdit een gemiddelde is voor de gehele opgra-ving kunnen we stellen dat het vondstmateri-aal doorgaans goed geconserveerd is.Zowel het aardewerk als het elders in ditrapport besproken glas zijn gedetermineerdvolgens de standaard van het zogenaamde‘Deventer-systeem’. Op dit instrument zalhieronder verder worden ingegaan. De tij-dens de opgraving verzamelde scherven zijnzowel afkomstig uit beerputten en afvalkuilenals wel uit andere sporen zoals grachten,greppels, kuilen, lagen en waterputten.Voorafgaande aan de definitieve uitwerkingvan de opgravingsresultaten vond een evalu-atie plaats.1 Voor het aardewerk is gedurendedeze fase bekeken welke beerputten enafvalkuilen in aanmerking zouden komenvoor een uitgebreide uitwerking. De selectievond plaats op basis van de compleetheidvan de potten in combinatie met de totaledateringsrange van de afzonderlijke vondst-groepen. Er is voor gekozen alleen dievondstcomplexen uit te werken waarvan detotale looptijd maximaal 50 tot 75 jaarbedraagt. Daarnaast is zoals gezegd gekekenhoe compleet de potten uit een vondstgroepzijn. Wanneer een beerput veel incompleetmateriaal oplevert, betekent dit meestal datde put tussentijds (meerdere malen) is opge-schoond. In totaal zijn tien beerputten enafvalkuilen geselecteerd om in detail te wor-den uitgewerkt. Dit betekent dat van dezevondstgroepen alle scherven zijn gepuzzeldtot complete potten, terwijl ook de overigevondsten – metaal, hout en natuursteen – ende ecologische resten – botten, schelpen enzaden – zijn bewerkt. Van alle overigevondstgroepen zijn in principe alleen descherven gedetermineerd. De evaluatie isuitgevoerd door A. Kaneda onder begeleidingvan S. Ostkamp. Kaneda bewerkte ook degeselecteerde vondstgroepen en maaktehierover een eerste opzet voor de uiteindelijkrapportage. Ostkamp determineerde de ove-rige vondsten. Alle gedetermineerde scher-ven, zowel die uit de geselecteerde

beerputten als de overige vondsten, zijningevoerd in de standaard aardewerktabelzoals die door ADC ArcheoProjecten wordtgehanteerd.2 Ondanks het gegeven dat hetaantal gevonden scherven het begrote aantalver overtrof, is vrijwel al het gevonden mate-riaal gedetermineerd en zo voor verderonderzoek ontsloten. L. Goldschmitz-Wielinga van de ArcheologischeWerkgemeenschap Nederland (AWN), afde-ling Zeeland was bereid een representatieveselectie van het materiaal te tekenen. Medehierdoor is het mogelijk om in het navol-gende hoofdstuk de eerste grootschaligearcheologische studie van laat-middeleeuwsen nieuwe-tijds gebruiksaardewerk voor deprovincie Zeeland te presenteren.

5.2 Het ‘Deventer-systeem’Om de vondstgroepen die tijdens de opgra-ving in Middelburg zijn verzameld te kunnenvergelijken met vondsten die elders in onsland tevoorschijn kwamen en nog zullenkomen, is het noodzakelijk dat ze typologischop een standaard wijze worden ingedeeld enbeschreven. In 1989 is om tot een dergelijkestandaard te komen het zogenaamde‘Deventer-systeem’ geïntroduceerd.3 De doel-stellingen van dit systeem zijn meervoudig.Enerzijds kunnen met behulp van dit instru-ment op een snelle en eenvoudige wijzelaat- en postmiddeleeuwse voorwerpen vanglas en keramiek worden ingedeeld.Anderzijds ontstaat door deze manier vanwerken gaandeweg een steeds groter wor-dende referentiecollectie voor de beschrij-ving van vondstgroepen uit de genoemdeperiodes. Daarnaast kan op basis van de aandit systeem gekoppelde inventarislijsten vande beschreven vondstgroepen statistischonderzoek worden verricht naar het bij dediverse sociale lagen behorende aarde-werken en glazen bestanddeel van het huis-raad. Zo kunnen bijvoorbeeld regionaleverschillen in kaart worden gebracht. Op ditmoment bestaat reeds een aanzienlijke reeksvan aan deze standaard gekoppelde publica-ties.4

De classificatie van aardewerk en glas metbehulp van het Deventer-systeem volgt eenvast stramien. Eerst worden de keramiek- englasvondsten per vondstcontext naar dedaarin voorkomende baksels/materiaalsoor-ten uitgesplitst. Vervolgens worden per bak-sel of materiaalsoort aan de individueleobjecten codes toegekend. Op basis hiervanwordt een tellijst van het minimum aantalexemplaren (MAE) samengesteld of eenvindt een schatting van het aantal potindivi-

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

51

1 Zie het Evaluatierapport MiddelburgBerghuijskazerne, januari 2004.

2 Deze tabel is een Access applicatie.3 Clevis & Kottman 1989.4 De aan deze standaard gekoppelde

publicaties die tot nog toe versche-nen zijn: Bartels 1999; Bartels,Clevis & Zeiler 1993; Barwasser &Smit 1997; Bastiaan 2004; Van denBerg, Ostkamp & Veen 2003; Bitter1995; Bitter e.a. 1997a; Bitter e.a.1997b; Bottelier 2004; Bult 1995;Carmiggelt & Van Veen 1995; Clevis2001; Clevis & Kleij 1990; Clevis &Klomp 2004a; Clevis & Klomp2004b; Clevis & Kottman 1989;Clevis & Smit 1990; Clevis &Thijssen 1989; Van Dierendonk &Hendrikse 2004; Groothedde 2003;Groothedde & Bartels 2000;Groothedde & Henkes 2003; Jacobs1994; Jacobs 1995; Jacobs 1997;Jacobs, Olthof & Pavlovic 2000;Jacobs, Poldermans & Van der Zon2002; Jacobs & Van Veen 1996; Kleij1995; Klomp 2003; Klomp 2004;Kottman 1992a; Kottman 1992b;Kottman 1997; Kottman 2005;Krauwer & Snieder 1994; Ostkamp1998a; Ostkamp 1998b; Ostkamp1999; Ostkamp 2002; Ostkamp2003a; Ostkamp 2003b; Ostkamp2004a; Ostkamp 2004b; Ostkamp2004c; Ostkamp 2004d; Ostkamp2005a: Ostkamp 2005b; Ostkamp,Roedema & Van Wilgen 2001;Schabbink & Ostkamp 2005;Thijssen 1991; Verhoeven &Brinkemper 2001; Vermeulen 2002;Vreenegoor & Kuipers 1996.

5 Het aardewerk uit de opgraving - S. Ostkamp, m.m.v. A. Kaneda

duen plaats op basis van de bewaard geble-ven randpercentages (Estimated VesselEquivalents of kortweg EVE’s). In Middelburgis gewerkt volgens de laatste methode. Deaan de verschillende voorwerpen toege-kende codes bestaan uit de drie volgendeelementen: het baksel of de materiaalsoort(glas), het soort voorwerp en het op dat spe-cifieke model betrekking hebbende type-nummer. Zo krijgt een pispot vanroodbakkend aardewerk de codering: r(ood-bakkend aardewerk)-pis(pot)-, gevolgd dooreen typenummer (bijv. r-pis-5). Dit typenum-mer is uniek voor een bepaalde vorm.Wanneer een model nog niet eerder isbeschreven, krijgt het een nieuw typenum-mer dat vervolgens in een centraal bestandwordt opgenomen.5 Door middel van de aande voorwerpen toegekende codes kunnendeze vergeleken worden met soortgelijkeobjecten die eerder binnen het Deventer-sys-teem zijn gepubliceerd. Naast de inventaris-lijst is een representatieve selectie van(archeologisch) complete voorwerpen en bij-zondere fragmenten opgenomen in een cata-logus, die eveneens een standaard indelingheeft. De catalogus is ingedeeld naar deafzonderlijke vondstgroepen en daarbinnenweer naar baksel (zie bijlage 5.1). Hij volgt zodezelfde opbouw als het navolgende hoofd-stuk.

5.3 Beschrijving van de vondstgroepen

5.3.1 Verspreide vondsten uit deopgraving van voor ca. 1150

De oudste bewoningssporen die tijdens deopgraving zijn aangetroffen dateren uit de10e of 11e eeuw. Onder de scherven zijn even-min vondsten die ouder zijn. Een fragmentvan een zogenaamde reliëfbandamfoor wordtgezien als de oudst dateerbare scherf (afb.

5.1). Deze dateert uit de 10e of vroege 11e

eeuw.6 Verreweg de grootste groep ‘vroege’scherven is afkomstig van kogelpotten, diezich tegenstelling tot import aardewerk veelmoeilijker laten dateren. Het kogelpot aarde-werk is doorgaans grijs tot zwart van kleur.De randprofielen van de Middelburgsekogelpotten vertonen grote overeenkomstenmet die van het kogelpot aardewerk uitOost-Souburg (afb. 5.2).7 Een veel voorko-mend type kogelpot heeft een S-vormig uit-gebogen en verdikte, afgeronde rand. Binnende typologie van het Deventer-systeem wor-den deze kogelpotten op basis van hunrandtype omschreven als een kp-kog-9 (cat.3 en 4). Het gaat om een relatief vroeg rand-type. Typische late randen, zoals kraagrandenen randen met een duidelijke dekselgeul,ontbreken onder de Middelburgse vondsten.Naast scherven van kogelpotten zijn onderde Middelburgse vondsten ook fragmentenvan enkele bakpannen in kogelpot aarde-werk (cat. 2). Ook deze stukken zijn verge-lijkbaar met vondsten uit Oost-Souburg.8

Omdat het zwaartepunt van de bewoning inOost-Souburg in de 10e en (vroege) 11e eeuwwordt geplaatst, ligt een vergelijkbare date-ring ook voor het Middelburgse kogelpotaardewerk voor de hand. Deze datering

5 De centrale databas6e achter hetDeventer-systeem wordt beheerddoor de Stichting PromotieArcheologie (SPA) in Zwolle.

6 Vergelijk: Van Heeringen, Henderikx& Mars 1995, 153.

7 Vergelijk: Van Heeringen, Henderikx& Mars 1995, 150-151.

8 Vergelijk: Van Heeringen, Henderikx& Mars 1995, 152.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

52

Afb. 5.1 Fragment van een zogenaamde reliëfbandamfoor, Badorf, 10e of 11e eeuw.

Afb. 5.2 Randprofielen van het gevonden kogelpot aardewerk, 10e tot midden 12e eeuw.

wordt ondersteund door een enkele kogelpotrand waarop een radstempel decoratie isaangebracht, een vorm van versieren die wevooral uit de 10e eeuw kennen (afb. 5.3). Eenlatere datering voor (een deel van) de kogel-pot scherven is echter niet uit te sluiten.

Onder de scherven van Maaslands enPingsdorfer aardewerk zijn naast fragmentenuit de late 10e en/of 11e eeuw (afb. 5.4) bij-voorbeeld ook 12e-eeuwse vondsten (afb. 5.5en cat. 1).De moeilijkheid bij de datering van hetkogelpot aardewerk is het vrijwel ontbreken

van ‘vroege’ gesloten vondstcontexten metdaarin veel materiaal. Veel van de schervenzijn als opspit in jongere sporen gevonden.Daarnaast ontbreekt een goed overzicht vankogelpot aardewerk in het Zeeuwse. Tochkunnen op basis van onze opgraving welenige uitspraken over kogelpot aardewerk inMiddelburg worden gedaan. Een belangrijkevondstgroep hierbij is een hierna te bespre-ken waterput uit de tweede helft van de 12e

eeuw. Onder de meer dan 2000 scherven uitdeze context is niet één fragment van kogel-pot aardewerk. Het lijkt derhalve nietgewaagd te veronderstellen dat inMiddelburg, en mogelijk ook elders inZeeland, kogelpot aardewerk reeds rond hetmidden van de 12e eeuw van de markt is ver-dwenen. Alle Middelburgse scherven vankogelpotten worden op basis van boven-staande overwegingen tussen 900/1000 en1150 gedateerd.

5.3.2 Waterput 1 (put 18, spoor 49 –1150-1200)

De oudste gesloten vondstgroep van enigeomvang die tijdens de opgraving is aange-troffen, is afkomstig uit een waterput. Debekisting van deze put bestond uit een(secundair gebruikte wijn)ton. Hoeweldiverse duigen van deze ton voor dendro-chronologisch onderzoek zijn bemonsterd,bleek het aantal op de duigen aanwezigejaarringen te gering te zijn om tot een date-ring te kunnen komen.9 Voor de datering vande vondstgroep zijn we dus volledig aange-wezen op het in de put aangetroffen aarde-werk (tabel 5.1).Omdat de vondsten afkomstig zijn uit eenwaterput kunnen we er van uitgaan dat ze(archeologisch gezien) uit een relatief korteperiode dateren. In tegenstelling tot beerput-ten dienen waterputten namelijk meestal nietlangdurig als stortplaats voor afval.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

53

9 Determinatie K. Hänninen, BiaxConsult (zie ook hoofdstuk 4 van ditrapport).

Afb. 5.3 Randprofiel van een kogelpotmet radstempel versiering, 10e of 11e

eeuw.

Afb. 5.4 Randprofielen van Maaslands (1153.43) en Pingsdorf aardewerk (overig),late 10e en/of 11e eeuw.

Afb. 5.5 Randprofielen van blauwgrijs (1162.3, 1222.3 en 568.1) en Pingsdorf aardewerk (overig), 12e eeuw.

Gedurende de gebruiksperiode wordt metbehulp van een emmer of aarden vaatwerkwater uit de put naar boven gehaald. Hetputten van water met behulp van aardewerkleidt tot de nodige breuk. De oren van kan-nen blijken daarbij het meest kwetsbare puntvan deze voorwerpen te zijn. Wanneer eenmet water gevulde kan aan het oor omhoogwordt gehesen, is een kleine tik tegen deputwand vaak al genoeg om de pot te doensneuvelen. De scherven van de kan belan-den in dat geval op de bodem van de put.Na verloop van tijd zal de bodem van de puthierdoor met een (dikke) laag schervenbedekt raken. Daarnaast komt met hetopwellende water zand uit de ondergrondmee. Het welzand en de scherven zullen erna verloop van tijd voor zorgen dat de putdichtslibt. Omdat de aanleg van een nieuwewaterput een aanzienlijke klus is, wordenwaterputten met enige regelmaat opge-schoond. Bij dergelijke schoonmaakactieswordt echter meestal niet al het inge-stroomde welzand met de daarin aanwezigescherven uit de put verwijderd. Wanneer deachtergebleven scherven vermengd rakenmet fragmenten uit een volgende gebruiks-fase ontstaat een vondstgroep waarin zowelcomplete als minder complete voorwerpenaanwezig zullen zijn. In principe kan een der-gelijke vondstgroep materiaal uit de gehelelevensduur van de put omvatten. Hoelangeen waterput destijds werd gebruikt, is nietbekend. Omdat een deel van het hout van deputmantel zich boven de grondwaterspiegelbevindt, zal dit vrij snel gaan rotten. Delevensduur van waterputten is hierdoor, inieder geval archeologisch gezien, vrijbeperkt. Geschat wordt dat een put gemid-deld 20 tot 30 jaar meegaat, uitzonderingendaargelaten.

Door de specifieke functie van waterputten –het putten van water – zal de groep vondstendie eruit tevoorschijn komt vooral bestaan uitschenk- of drinkgerei. Ook onze put leverdevrijwel uitsluitend scherven van dergelijkevoorwerpen op. Nadat een put buitengebruik raakt, kan deze, alvorens hij defini-tief wordt dichtgegooid, secundair als vuil-stortplaats worden gebruikt. In dat gevalzullen onder de vondsten waarschijnlijk ookandere functiegroepen, zoals kookgerei, aan-wezig zijn. Omdat dergelijke vondsten inonze put nagenoeg ontbreken, is hetonwaarschijnlijk dat deze secundair als stort-plaats voor afval heeft gediend. De vondstendateren dus waarschijnlijk vooral uit degebruiksperiode van de put. De typologisch gezien oudste vondsten zijnenkele randen van Maaslandse potten meteen zogenaamd manchetvormig profiel (wm-pot-2 – cat. 12 en 22). Vrijwel altijd gaat hetbij dergelijke potten om tuitpotten. In de lite-ratuur worden potten met ‘manchetranden’ inhet midden van de 12e eeuw gedateerd, grof-weg tussen 1125 en 1175.10 Toch is een date-ring na 1175 niet geheel uit te sluiten. Zo isin het Noord-Limburgse Swalmen onlangseen groot fragment van een dergelijke potgevonden in een afvalkuil die kort vóór 1200moet worden gedateerd.11 De grootte vandeze scherf maakt het onwaarschijnlijk datdit fragment als opspit in de afvalkuilbelandde. Elders in ons land zijn eveneensaanwijzingen gevonden dat dit type pottenmogelijk later in de 12e eeuw nog in produc-tie was.12

Naast potten met manchetvormige randenuit het Maasland bevonden zich in de putook imitaties van vergelijkbare voorwerpen inroodbakkend aardewerk (r-pot- – cat. 13 en14). De productie van het in (pre-)stedelijke

10 Verhoeven 1998, 68.11 Het betreft een vondst uit de ADC

opgraving Swalmen-Nieuwenhof,waarvan het aardewerk door deauteur dezes gedetermineerd is.Een rapportage over deze opgravingis in voorbereiding.

12 Zo dateren de oudste vondsten uitde door de ROB uitgevoerde stads-opgravingen in Dordrecht bijvoor-beeld van kort voor 1200. Onderdeze vondsten zijn ook schervenvan dit type tuitpotten. Een publica-tie van deze vondsten door deauteur van deze bijdrage is in voor-bereiding.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

54

Som van AANTAL_FRABAKSEL Totaalbg 19g 166pi 33r 362wf 3wm 1646Eindtotaal 2229

1%7%

0%

16%

1%

75%

bg

g

pi

r

wf

wm

Tabel 5.1 Waterput 1 (1150-1200), ver-deling van de baksels op basis vanhet aantal scherven. (zie bijlage 5.1voor de bakselafkortingen)

Totaal

centra vervaardigde roodbakkende aarde-werk moet in onze streken rond het middenvan de 12e eeuw op gang zijn gekomen. Detotnogtoe oudste vondsten van roodbakkendaardewerk in Nederland stammen uit deregio Rotterdam. Het gaat hierbij om bak-pannen die zijn opgegraven in nederzettin-gen die in de 12e eeuw, mogelijk in 1164,overstroomden.13 Waarschijnlijk behorenVlaamse steden als Brugge en Gent tot deeerste plaatsen waar gespecialiseerde pot-tenbakkers zich vestigen om voor een stede-lijke afzetmarkt te gaan produceren. Delokale productie van aardewerk verspreidzich vervolgens in rap tempo over het gehelegraafschap Vlaanderen.14 De oudste fase vanhet in Vlaanderen vervaardigde rood- en

grijsbakkende aardewerk wordt omstreeks1150 geplaatst. De producten uit deze fasezijn veelal rechtstreekse kopieën van eigen-tijdse importen uit de Belgische Maasvalleien het Duitse Rijnland. Hierbij worden vooraltuitpotten geïmiteerd. In minder dan eengeneratie verschuift het accent van de pro-ductie in de richting van kannen, hoewel ookandere vormen worden vervaardigd. Er ont-staat een eigen vormenspectrum dat duide-lijk afwijkt van dat van het import aardewerk.Deze hele ontwikkeling vindt plaats ruimvoor 1200.De in de waterput gevonden stukken rood-bakkend aardewerk zijn mogelijk afkomstiguit Vlaanderen, hoewel een lokale productieniet kan worden uitgesloten. Toekomstigonderzoek naar de baksels van het in de putgevonden grijs- en roodbakkende aardewerk

kan wellicht een antwoord brengen op dezevraag. Naast de nodige grotere fragmentenkon uit de scherven één vrijwel complete potbij elkaar worden gepuzzeld (afb. 5.6). Dezeis voorzien van een tuit en hij heeft eenspaarzaam loodglazuur (r-pot-31 – cat. 11).Hoewel de pot verwant is aan de zojuistbesproken Maaslandse tuitpotten, is zondermeer duidelijk dat hij uit een geheel anderetraditie stamt. De pot kan worden geplaatstin de eerder genoemde tweede fase van deVlaamse aardewerk productie. In deze fasekomen nog wel tuitpotten voor, maar dezehebben reeds een geheel eigen vormgeving.In tegenstelling tot de Maaslandse produc-ten heeft onze pot een kogelronde vorm engeen lensvormige bodem. De pot is gedraaiden vervolgens aan zowel de binnen- als debuitenzijde uitgeschraapt. Hierdoor ontstondeen kogelpot-achtige vorm met een zeergeringe wanddikte. De rand van de pot heeftdit keer geen manchetvorm. Het model vande rand komt eerder overeen met die van deMaaslandse kookpotten uit hetzelfde tijd-vak.15 Van een tweede type roodbakkendetuitpot bleven slechts enkele fragmentenbewaard (r-pot- - cat. 12). De vorm van detuit en een litteken van de rand die ooit aande tuit raakte, doen vermoeden dat een laat-12e-eeuwse tuitpot uit het Duitse Pingsdorf isnagebootst. Ook het baksel vertoont uiter-lijke overeenkomsten met de harde zandige,naar proto-steengoed neigende, scherf vanlatere producten uit Pingsdorf. Onder devondsten uit onze waterput vinden we even-eens een kleine groep Pingsdorf schervenmet een dergelijk baksel.Naast Maaslandse en roodbakkende tuitpot-ten zijn onder de vondsten ook scherven vandiverse kannen. De kan doet in onze strekenin het derde kwart van de 12e eeuw opnieuwzijn intrede.16 Vanaf de Karolingische tijd totna het midden van de 12e eeuw vormt detuitpot de belangrijkste groep schenkgerei.De in de waterput gevonden Maaslandsekannen (wm-kan-3 – cat. 16, 17, 18 en 19)behoren typologisch gezien tot het oudstetype kan. Hun vorm sluit nog nauw aan bijdie van de zojuist besproken tuitpotten meteen manchetrand. Zo hebben ze hetzelfdegedrongen model als de tuitpotten en ont-breken de standlobjes die zo karakteristiekzijn voor de latere Maaslandse kannen.Naast de algehele vorm en de lensbodem isook de maatvoering van de tuitpotten en dekannen gelijk. Hierdoor kan de vorm van dehals en rand van deze kannen duidelijk wor-den teruggevoerd op die van de oudere tuit-potten. Zo is de lengte van de halzen vanbeide soorten voorwerpen gelijk. Ter plaatsevan de onderzijde van de manchetrandenvinden we bij de kannen een ribbel die kan

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

55

Afb. 5.6 Tuitpot van vroeg roodbakkend aardewerk en kan van witbakkend Maaslands aardewerk uitwaterput 1, 1150-1200.

13 Janssen 1983, 137.14 Met dank aan Koen de Groote voor

de discussie over dit onderwerp.15 Zie bijvoorbeeld: Verhoeven 1998,

68, afb. 20-12.16 Zie onder meer: Verhoeven 1998,

68-69.

worden opgevat als een relict van de ouderemanchetvormige randen. Onder de overigeMaaslandse kannen vinden we slechtsenkele voorbeelden met standlobben.Mogelijk zijn dit de jongere kannen uit hetvondstassemblage. Eén van deze kannen(wm-kan- – cat. 20) is veel groter dan dezojuist besproken exemplaren. Helaas ont-breekt de hals en de rand van deze kanzodat we niet weten welk type het betreft.Tezamen met de Maaslandse kannen komenook diverse fragmenten van roodbakkendekannen voor (r-kan- – cat. 8, 9 en 10).Opvallend is dat de vormgeving van dezekannen niet die van de besprokenMaaslandse exemplaren volgt. Ook in ditgeval stammen de kannen gelet op hun‘eigen’ vormgeving uit de tweede fase van delokale productie van aardewerk inVlaanderen. Eén van de randscherven heefteen eenvoudige decoratie in de vorm vaneen dubbele slingerlijn (r-kan- – cat. 9).Andere versieringsmotieven, zoals we diekennen van het (latere) hoogversierde aar-dewerk, ontbreken volledig.De variëteit van de in de put aangetroffenbakselgroepen is gering (tabel 5.1). Naastimporten uit het Maasland en Pingsdorfkomen enkele scherven van blauwgrijs aar-dewerk voor. Evenals het Pingsdorfer aarde-werk zijn dit waarschijnlijk importen uit hetDuitse Rijnland. Met 75 % van het totaleaantal scherven en een vrijwel gelijkewaarde voor wat betreft de EVE’s is hetMaaslandse aardewerk veruit de grootstegroep. Het blauwgrijze aardewerk en dePingsdorfer waar vormen beide, met slechts1 % van het totale aantal gevonden scher-

ven, zeer bescheiden groepen. Rood- engrijsbakkend aardewerk vormen respectabelegroepen met respectievelijk 7 en 16 %.Wanneer we kijken naar de EVE’s is hetbeeld iets anders (tabel 5.2). Door het vrijwelontbreken van grijze randscherven en eenrelatief groot aantal Pingsdorf randen komende waarden uit op respectievelijk 0 en 4 %.Een verwaarloosbare groep – in alle gevallenminder dan 1 % van het totaal – is een drie-tal scherven van een uit Frankrijk geïmpor-teerde kan met een gelobd oor (wf-kan- –cat. 23). Het baksel is iets grover dan gebrui-kelijk voor importen uit Saintonge, doch dekan is zeker verwant aan de producten uit ditpottenbakkerscentrum. Hij is voorzien vaneen groen getint loodglazuur. Het lokaal ver-vaardigde kogelpot aardewerk ontbreekt vol-ledig. Nu kan worden gedacht dat hetontbreken van kookgerei de belangrijkstereden is voor het gemis aan kogelpot aarde-werk. Dit lijkt echter niet zo te zijn. Onderzowel het Pingsdorf als het rood- en grijs-bakkende aardewerk zijn namelijk enkelefragmenten van kookgerei aanwezig (pi- –cat. 7 en r-pot- – cat. 15). Daarnaast zijn ookde scherven van het blauwgrijze aardewerkmogelijk tot deze functiegroep te rekenen.Opvallend is ook de grote overeenkomst tus-sen het randprofiel van de roodbakkendekookpot en (r-pot- – cat. 15) en het even-eens uit de tweede helft van de 12e eeuwdaterende Kempische aardewerk dat wekennen uit verschillende vondstcontexten inBrabant.17 Waarschijnlijk stammen zowel onzekookpot als de Kempische waar uit dezelfdeof aan elkaar verwante pottenbakkerstradi-ties. De voor de Kempische waar veronder-

17 Vergelijk: Theuws, Verhoeven & VanRegteren Altena 1988, 340.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

56

Som van EVEBAKSEL Totaalbg 0,1ew/wf 0,05g 0,05pi 0,55r 3,25wm 12,45Eindtotaal 16,45

Totaal

3%

0%

0%

1%

76%

20%

bg

ew/wf

g

pi

r

wm

Tabel 5.2 Waterput 1 (1150-1200),verdeling van de baksels op basis vande EVE’s.

wf

wf

stelde West-Brabantse herkomst ondersteuntdeze hypothese. We hebben hier immers metaan elkaar grenzende gebieden van doen.Mogelijk ontstonden zowel in Vlaanderen alsin het daaraan grenzende Zeeland en West-Brabant vanaf het midden van de 12e eeuw –min of meer gelijktijdig of kort na elkaar –lokale pottenbakkerijen die produceerdenvoor een (pre-)stedelijke markt.Een opvallend detail bij de groep grijs aarde-werk is het voorkomen van standringen. Devormgeving hiervan is wellicht geïnspireerdop Elmpter of Pingsdorfer aardewerk, waarwe soortgelijke lage standringen tegenko-men. Waarschijnlijk bestond het grijze aarde-werk uit potten en/of kannen, vormen die indit baksel later uitsluitend met lobvoetenvoorkomen.De vondsten uit de waterput vormen eenuiterst belangrijke groep voor de studie vande laat-middeleeuwse keramiek in deNederlanden. Het vondstassemblage stamtwaarschijnlijk uit een betrekkelijk korte peri-ode. De vondstgroep moet gedateerd wor-den tussen 1160/70 (de periode van hetverschijnen van het eerste rood- en grijsbak-kende aardewerk en de vroegste kannen) en1190/1200 (het verschijnen van het eersteproto-steengoed, een groep die in de putnog volledig ontbreekt). Kogelpot aardewerklijkt in deze periode reeds van deMiddelburgse (of zelfs Zeeuwse) markt tezijn verdwenen. Opvallend zijn de verhoudin-gen tussen de verschillende bakselgroepen.Wanneer we aannemen dat het rood- engrijsbakkende aardewerk is geïmporteerd uitVlaanderen, terwijl de overige groepen uithet Maasland, het Duitse Rijnland enFrankrijk afkomstig zijn, dan hebben we temaken met 100 % import materiaal. Indienhet rood- en grijsbakkende aardewerk lokaalis vervaardigd, dan nog bestaat zo’n 80 %van het materiaal uit import aardewerk.Wanneer we dit percentage vergelijken metvondstgroepen uit de Zwinstreek, waar hetaandeel van de importwaar in de 12e eeuwtot maximaal 25 % bedraagt, dan is ditopvallend hoog.18 Dit zou erop kunnen wijzendat de nederzetting waar de waterput ooitdeel van uitmaakte een bijzonder karakterheeft gehad. Gedacht kan worden aan eenadellijke hofstede of een handelsnederzet-ting. In ieder geval lijkt het ambachtelijkeaspect – in de vorm van het zelf maken vanpotten – volledig te hebben ontbroken. Tweetussen de scherven gevonden stukjesnatuursteen zouden in de richting van deeerste functie kunnen wijzen. Het gaat hierbijom stukjes Doornikse kalksteen en leisteen.19

Hoewel dergelijke vondsten gebruikelijk zijnin de 13e en 14e eeuw, zijn ze vrij uitzonderlijkvoor een 12-eeuwse context. Ook de Franse

import is erg vroeg. In de Zwinstreek vindenwe dergelijke importen (vooral) in de late 12e

en in de vroege 13e eeuw.20 Helaas ontbrekende sporen van de bij de waterput behorendenederzetting. Deze sporen zijn tijdens deaanleg van de kelders van deBerhuijskazerne verdwenen. Mogelijk zijn ernog wel sporen aanwezig onder de huidigestraat of op aangrenzende percelen.Vooralsnog blijven aard en karakter van de12e-eeuwse bewoning ter plaatse echter innevelen gehuld.

5.3.3 Grachten en daaraangerelateerde greppels (1300-1350)

Uit de periode vanaf circa 1200 tot omstreeks1300 zijn nauwelijks tot geen vondsten aan-getroffen. Een aantal grachten op het terreindateert mogelijk uit dit tijdvak, maar zebevatten in dat geval nauwelijks vondsten uithun gebruiksperiode. De vondsten daterenwaarschijnlijk vooral uit de tijd dat de grach-ten met grond en huisvuil zijn dichtgegooid.Kort daarna is het terrein vermoedelijk voorbewoning geschikt gemaakt. Eén van degrachten is wel ouder en moet in de 12e

eeuw worden gedateerd (GA1). Deze grachtdateert in ieder geval van voor de aanleg vanwaterput 1, die de gracht doorsnijdt.

Gracht 1 (diverse putten en diverse sporen –1100-1150/75)De oudste van de onderzochte grachten isgracht 1. De toeschrijving van de onder-zochte sporen aan deze gracht is niet in allegevallen zeker. Voor een aantal sporen wordtervan uitgegaan dat ze met zekerheid onder-deel van GA1 uitmaakte. Een andere groepsporen was wellicht onderdeel van dezegracht. Wanneer we kijken naar de 47 scher-ven die uit de met zekerheid aan GA1 toege-schreven sporen komen, dan ontbrekenscherven van na circa 1200. Het overgrotedeel van deze scherven bestaat uit Pingsdorf(48%) en kogelpot (32%) aardewerk. De ove-rige baksels zijn wit Maaslands (9%), blauw-grijs (9%) en roodbakkend aardewerk (2%).De enige scherven waarvan typologischekenmerken bewaard bleven, zijn twee randenvan kogelpotten (kp-kog-9 – cat. 4). Dejongste bakselgroep is het roodbakkendeaardewerk, waarvan één scherf is aangetrof-fen. Al deze scherven wijzen op een dateringin de 12e eeuw. De roodbakkende scherfwijst erop dat in ieder geval tot na circa 1150scherven in de gracht zijn beland. Dat hettijdstip waarop de gracht is dichtgegooidniet erg veel later kan worden geplaatst,bewijst de eerder beschreven waterput 1.Deze is namelijk ingegraven door de (danreeds gedempte) gracht.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

57

18 Hillewaert 1993, 39.19 Determinatie R. van Lil (ADC

ArcheoProjecten).20 Hillewaert 1993, 39-40

Van een kleine groep sporen wordt aange-nomen dat ze eveneens bij gracht 1 behoren,zeker is dit evenwel niet. Deze sporen liggenniet in het verlengde van het tracé van GA1maar liggen hier haaks op. Ze maakten waar-schijnlijk ooit wel deel uit van dezelfdeomgrachting van een terrein. De wellicht aandeze omgrachting toegedachte sporen date-ren het dichtgooien van de gehele gracht na1200. Gracht GA1 was oorspronkelijk dusmogelijk een groter systeem van grachtendat in fasen is dichtgegooid. De vondsten diestammen uit de laatste fase van GA1 daterenvan na 1200. Niet alleen zijn er meer rood-bakkende scherven onder de vondsten uitdeze fase, ook zijn nu fragmenten van grijs-bakkend aardewerk en proto-steengoed aan-wezig. De totale groep scherven uit GA1bestaat uit 91 scherven, waarvan Pingsdorf(30%), kogelpot (27%) en wit Maaslands(25%) de belangrijkste baksels zijn. Grijs- enroodbakkend aardewerk (met ieder 5%),blauwgrijze waar (4%) en proto-steengoed(1%) vormen de resterende bakselgroepen.Wanneer we afgaan op het aardewerk dan isde tweedeling van GA1 in twee fasengerechtvaardigd. GA1 begon waarschijnlijkals omgrachting van een terrein. Een deelvan dit grachtenstelsel moet rond 1150 zijndichtgegooid, terwijl een ander deel langeropen bleef. Mogelijk vormde een herinrich-ting van het terrein de aanleiding voor hetdichtgooien van een deel van de omgrach-ting. Gedurende deze zelfde herinrichting iswellicht ook waterput 1 aangelegd.

Gracht 2 (diverse putten en diverse sporen –1300-1350)De demping van de tweede grachtfase (GA2)dateert uit de eerste helft van de 14e eeuw.Uit deze gracht kwam zowel bijna-steengoedals volledig gesinterde steengoed uitSiegburg tevoorschijn. Daarnaast zijn in devulling ervan een grijze pot (g-pot-10 – cat.24) en een roodbakkende bakpan (r-bak-15 –cat. 25) gevonden, die beide in hetzelfde tijd-vak kunnen worden geplaatst. Het kogelpot,Pingsdorf en witte Maaslandse aardewerkkunnen als opspit dan wel als residueelmateriaal worden gezien. Dat het tijdstip vanhet dichtgooien van de gracht niet veel laterdan rond 1350 kan worden geplaatst, bewij-zen de vondsten uit een afvalkuil op het erfvan de bronsgieter uit de volgende fase(KL5). Deze kuil oversnijdt gracht 2. Op hetmoment dat de kuil is gegraven, moet degracht derhalve reeds dicht zijn geweest. Devondsten uit deze kuil zijn daarnaast goedvergelijkbaar met het materiaal uit gracht 2.Hetzelfde geldt voor de vondsten uit enkeleandere kuilen op dit erf. Ze dateren alle vanrond het midden van de 14e eeuw.

Greppel (put 8, spoor 211), jonger dan gracht2 (1375-1425)Tijdens de uitwerking van de opgravingsre-sultaten is spoor 211 uit put 8 in eersteinstantie gezien als onderdeel van GA2. Hetspoor, waar vondstnummer 825 uit tevoor-schijn kwam, is inmiddels als apart spooronderscheiden. Door de late fase waarin ditspoor is herkend, wordt het in de tekst ver-der niet behandeld. Uit het spoor kwameneen aantal grijs- en roodbakkende pispotten(o.a. g-pis-1 – cat. 26) en een later type bak-pan (r-bak-2) tevoorschijn. Deze voorwerpenwijzen op een datering in de late 14e ofvroege 15e eeuw.

Greppel ten westen van gracht van gracht 2(put 6, spoor 73 – 1300-1350)Een ten westen van gracht 2 gelegen greppel(put 6, spoor 73) stamt uit dezelfde periodeals gracht 2. Een groot deel van een grijzevoorraadpot (g-pot-10 – cat. 27) uit dezegreppel is van hetzelfde type als een eerdergenoemd exemplaar uit GA2 (g-pot-10 – cat.24).

Gracht 3 (diverse putten en sporen – 1300-1350)Van alle grachten leverde gracht 3 veruit demeeste vondsten op, in totaal kwamen uit ditspoor niet minder dan 5389 scherven meteen gezamenlijk gewicht van 102,4 kgtevoorschijn.21 Het moment waarop dezegracht moet zijn dichtgegooid, wordt in hettweede kwart van de 14e eeuw geplaatst.Deze datering vindt vooral plaats op basisvan de vondsten die dateren uit de eerstehelft van de 14e eeuw. Grijsbakkende grapenvan de typen g-gra-3 en -4 en potten vanhet type g-pot-10 zijn bijvoorbeeld eerdergevonden in een vroeg-14e-eeuwse mestkuiluit Zierikzee.22 Daarnaast is voor een deel vanhet uit Langerwehe afkomstige steengoedvergelijkbaar materiaal te vinden onder devondsten uit twee beerputten die in of kortvoor 1343 buiten gebruik raakten door debouw van de St. Nikolaas kerk aan het O.L.V.plein in Maastricht.23 Een Siegburg kannetjevan het type s1-kan-14 is kort na 1334 in hetDuitse Schwerte-Sommerberg gebruikt alsverpakking voor een muntschat.24

Een deel van het vondstmateriaal uit gracht3 kan zonder meer als residueel dan welopspit worden gekarakteriseerd. Blauwgrijs,Pingsdorf, wit Maaslands en kogelpot aarde-werk zijn zonder uitzondering baksels die inMiddelburg reeds lang van de markt warenverdwenen op het moment dat de grachtwerd dichtgegooid. Ook het proto-steen-goed, dat rond 1300 niet meer op de marktis, is ouder dan de bulk van het vondstmate-

21 De totale hoeveelheid scherven uitde gracht was in eerste instantieveel groter. Tijdens de opgravingzijn enkel kubieke meters grachtvul-ling gezeefd. Dit leverde naast degebruikelijk scherven ook enkeleduizenden zeer kleine scherfjes op.Van dit materiaal zijn alle wand-scherven die kleiner waren dan 2 x2 cm weggegooid.

22 Van Heeringen 1990, 6, afb. 1.23 Hupperetz & Nijhof 1995.24 Stilke 2003, 94-6.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

58

riaal. Wanneer we al deze bakselgroepen alsresidueel of als opspit bestempelen, betekentdit dat 135 van de 5469 fragmenten als con-taminatie moeten worden gezien. Hiermeevalt zo’n 2,5 % van het vondstmateriaal afvoor de verdere analyse, hetgeen betekentdat de vondstgroep als redelijk zuiver kanworden getypeerd. We moeten ons hierbijwel realiseren dat de werkelijke groep vanouder materiaal iets groter zal zijn. De ouderescherven van het rood- en grijsbakkendeaardewerk laten zich namelijk nauwelijks ofzelfs in het geheel niet onderscheiden vande latere fragmenten van diezelfde baksel-groepen.

Naast ouder materiaal zijn onder de vondstenook scherven van aardewerk dat waarschijn-lijk jonger is dan het moment waarop degracht is dichtgegooid.25 Bakpannen van hettype r-bak-2, grapen als de r-gra-3 en -20 envoorraadpotten van het type g-pot-5 daterenvan na het midden van de 14e eeuw.Dergelijke voorwerpen zijn bijvoorbeeld aan-wezig onder de vondsten uit deAmsterdamse St. Olofspoort die dateren tus-sen 1390 en 1425.26 Ook Siegburg steengoedwaarop in onze streken secundair loodgla-zuur met koperoxide is aangebracht, dateertvooral uit dat tijdvak.27 Een deel van dezevondsten (vnrs. 564 en 885) is waarschijnlijkafkomstig uit een jongere laag die door‘nazakking’ met de vulling van de gracht ver-mengd raakte of komen ze uit (een) latereingraving(en) in de grachtvulling die tijdensde opgraving niet zijn herkend. Een veel gro-ter deel (vnrs. 651 en 652) is echter opgegra-ven in het noordelijke deel van de gracht (ditis het oost-west lopende deel, later greppel

12 genoemd) dat langer open is blijven lig-gen. Dit stuk gracht is nadat de rest vangracht 3 was gedempt, voorzien van eenbeschoeiing. Blijkbaar is het noordelijk deelpas in het laatste kwart van de 14e eeuwgedempt. Het oude grachtrace was nog eeu-wenlang herkenbaar als erfgrens, vanaf hetbegin van de 15e eeuw in de vorm van eenmuur.

Met 3398 scherven vormt het grijsbakkendeaardewerk zo’n 63 % van de totale groepkeramiek (tabel 5.3). Van zo’n 352 van dezescherven kon de functie worden achterhaald.De belangrijkste vormen binnen deze groepzijn achtereenvolgens: kannen (66 % - o.a.g-kan-3, -5, -8 en -10), grapen (23 % - o.a.g-gra-3 en -4), potten (8 % - o.a. g-pot-5 en-10) en kommen (3 % - o.a. g-kom-6, -10 en-17). Wanneer we op dezelfde wijze kijkennaar de som van de EVE’s van de onder dezefragmenten aanwezige randen dan is hetbeeld min of meer hetzelfde. Alleen is degroep potten (15 %) nu groter ten opzichtevan die van de kannen (60 %) en de grapen(21 %). Deze vertekening wordt vooral ver-oorzaakt door het ontbreken van determi-neerbare kenmerken op de wand- enbodemfragmenten bij potten.Het grijsbakkende aardewerk bestaat vooraluit grote waterkannen (g-kan-3 – cat. 41).Wanneer kannen van het type g-kan-3 op demarkt kwamen, is niet exact bekend. Ze ble-ven in ieder geval tot na 1400 in productie.Naast grote waterkannen ontbreken ookschenkkannen niet. Hoewel deze laatstegroep geen reconstrueerbare profielen ople-verden, is wel duidelijk dat een deel van deschenkkannen standvoeten moeten hebben

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

59

25 Deze vondsten zijn afkomstig uit devondstnummers: 564, 651, 652 en885.

26 Baart 1972.27 Ostkamp 2000, 286-287.

Som van AANTALBAKSEL Totaalg 3398r 1149s1 330s2 364s4 91s5 57Eindtotaal 5389

Totaal

21%

63%

7%2%

1%

6%

g

r

s1

s2

s4

s5

Tabel 5.3 Gracht 3 1300-1350), verde-ling van de baksels op basis van hetaantal scherven.

gehad. Dergelijke kannen hadden mogelijkeen model dat vergelijkbaar was met een inZierikzee gevonden kan van rond 1300.28

Gedurende de tweede helft van de 13e en devroege 14e eeuw vormen schenkkannen vangrijs aardewerk een vast bestanddeel van hetgebruiksaardewerk.

Opvallend is de grote groep grapen vangrijsbakkend aardewerk. De aardewerkengrape is een nieuwe vorm die in de vroege14e eeuw zijn intrede doet. Tot dan bepalenkogelronde kookpotten zonder poten en orenhet beeld. In dezelfde periode zijn er waar-schijnlijk ook reeds bronzen grapen op demarkt. Bronzen grapen uit dit tijdvak staanop drie hoge poten en hebben zonder uitzon-dering twee oren of een holle steel. Allegrijze grapen zijn voorzien van lobvoeten enhebben slechts één oor. Er komen onder devondsten uit de gracht twee typen voor (g-gra-3 en -4). Deze beide typen hebben eenkogelrond model, een licht uitstaande halsmet een afgeronde rand en een lensbodemmet lobvoeten. Het enige verschil tussenbeide typen is dat de g-gra-3 een ribbel opde schouder heeft, die bij de g-gra-4 ont-breekt. Rond 1350 verdween de grijze grapevan de markt en bleven alleen de roodbak-kende exemplaren over. Roodbakkende gra-pen komen met zowel één oor als twee orenvoor, terwijl ook varianten met steel bekendzijn.29

Onder het grijze aardewerk zijn ook voor-raadpotten (g-pot-10 – cat. 24 en 27). Dekleinere varianten van deze potten moeten,gelet op hun beroete bodem, eveneens eenfunctie als kookpot hebben gehad (g-pot-10– cat. 44).De laatste vorm onder het grijsbakkende aar-dewerk is de kom (g-kom-6 – cat. 42 en g-kom-17 – cat. 43). Kommen deden vooraldienst bij het bereiden van melk. Omdatroom op melk drijft, kan men de melk via deschenklip uit de kom laten stromen, terwijlde room in de kom achterblijft. Een enkeleberoete kom laat zien ze ook dienst dedenals kookgerei.

Vanaf het tweede kwart van de 14e eeuw ver-vangt het roodbakkende aardewerk inZeeland geleidelijk aan de grijze waar.Hoewel in deze vondstgroep het grijze aar-dewerk nog de grootste groep is, zal dezevanaf het derde kwart van de 14e eeuw eensteeds mindere rol van betekenis spelen.Met 1149 scherven is het roodbakkende aar-dewerk goed voor 21 % van het totaal, waar-mee het de tweede bakselgroep is.Gedurende het tweede kwart van de 14e

eeuw komen vergelijkbare vormen in grijs-en roodbakkend aardewerk naast elkaar

voor. Van 381 roodbakkende scherven kon devorm worden achterhaald. Wederom vormenkannen (47 % - o.a. r-kan-55) de belangrijk-ste groep, gevolgd door grapen (30 % - o.a.r-gra-3, -20, -40 en -125), bakpannen (18 % -o.a. r-bak-2, -11, -15, -19, -32, -40), koppenen kommen (3 % - r-kom- en r-kop-24), bor-den (1 %- r-bor-) en vetvangers (1 %-r-vet-).Wat direct opvalt is de grotere variatie aanfunctiegroepen als wel de vormenrijkdomdaarbinnen.Onder de kannen zijn zowel grote waterkan-nen als schenkkannen die min of meerdezelfde vormgeving hebben als de eerderbesproken grijze exemplaren. Het merendeelvan de kannen is onversierd. Van een deelvan de wandscherven en een enkele bodemstaat vast dat ze afkomstig zijn van zoge-naamd hoogversierd aardewerk. Alsgebruikte decoratietechnieken komen slibla-gen, opgelegde ‘rattenstaarten’ en radstem-pels voor, die in onderlinge afwisselinggecombineerd zijn met gele, rode, paars-bruine en groene glazuurtinten. Het hoog-versierde aardewerk is doorgaans erggefragmenteerd, hetgeen mogelijk wijst opeen relatief vroege datering van deze vond-sten. Er zijn geen reconstrueerbare vormenonder het hoogversierde aardewerk.Enkele van de grapen hebben een vorm dieverwant is aan die van de zojuist besprokengrijze exemplaren (r-gra-40 en -125 – cat.46). Ze hebben eveneens een kogelrondevorm met een lensbodem en een licht uit-staande hals met een afgeronde rand. Ooknu heeft één type een ribbel op de schouder(r-gra-40), terwijl deze bij het andere typeontbreekt (r-gra-125). Een belangrijk verschilis dat de alle rode grapen poten hebben, ter-wijl alle grijze grapen van standlobben zijnvoorzien.

Onder de bakpannen vinden we drie sub-groepen. De oudste pannen stammen uit delate 13e of vroege 14e eeuw. Het zijn plattebakpannen met een wijd uitstaande rand eneen holle steel (r-bak-19, -32 en -40). In hettweede kwart van de 14e eeuw is de r-bak-11het belangrijkste type. De gegolfde rand ishet belangrijkste kenmerk van dit modelbakpan. Pannen van dit type komen zowelmet een holle als met een platte steel voor.Rond het midden van de 14e eeuw verschijntde r-bak-15 ten tonele. De omgeslagen enaan de bovenzijde afgeplatte rand is verge-lijkbaar met die van de r-bak-11 doch dit keeris de rand niet gegolfd uitgeknepen. Het iseen type bakpan dat tot circa 1400 in pro-ductie blijft. Vanaf de late 14e eeuw komenook bakpannen van het type r-bak-2 voor. Dittype bakpan zal tot na 1500 in productie blij-ven. Hoewel al deze bakpannen typochrono-

28 Van Heeringen 1990, 8, afb.2-20.29 Zie bijvoorbeeld: Groeneweg 1982,

42.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

60

logisch opvolgers van elkaar zijn, hebben deopeenvolgende typen elkaar in tijd deelsoverlapt.De borden uit de grachtvulling vormen eenvreemde eend in de bijt. Hoewel bordenvanaf de vroege 14e eeuw voorkomen, zijn zetot laat in deze eeuw betrekkelijk zeldzaam.Eerder werd opgemerkt dat de vondsten uithet noordelijk deel de gracht jonger zijn dande rest van het materiaal (afkomstig uitgreppel 12). Alle fragmenten van borden zijnjuist uit dit deel van de gracht afkomstig(vnr. 652). Hetzelfde vondstnummer bevatdaarnaast een r-gra-3 en een secundairgeglazuurde Siegburg scherf. De latere date-ring voor deze groep blijkt derhalve nietalleen uit de vondstcontext, maar ook uit degevonden scherven.

Het bijna-steengoed bestaat vooral uit drink-gerei (s4-kan-1 en -4), daarnaast is eenenkele voorraadkan gevonden (s4-kan-5 –cat. 29). De drinkkannen zijn afkomstig uitSiegburg, voor de voorraadkan geldt moge-lijk eenzelfde herkomst. In dit geval kan ech-ter ook aan Brühl worden gedacht. Devolledig gesinterde steengoed kannen uitSiegburg bestaan voor een belangrijk deel uitmodellen die ook voorkomen in een bijna-steengoed baksel (s1-kan-8 – cat. 30; s1-kan-14 – cat. 33 en s1-kan-29 – cat. 34). Hetbetreft zonder uitzondering vormen die in deeerste helft van de 14e eeuw moeten wordengedateerd. Hetzelfde geldt voor het steen-goed met ijzerengobe en/of zoutglazuur uitLangerwehe. Onder de vondsten uit degracht zijn een beker (s2-bek-13 – cat. 35) endiverse kannen (s2-kan-23 – cat. cat. 36; s2-

kan-51 – cat. 37 en 38; -54, -56 en -76). Voordeze voorwerpen geldt dat ze nagenoegdezelfde modellen hebben als de bijna-steengoed en steengoed kannen uitSiegburg.Een opvallende groep steengoed voorwerpenzijn de voorraadkannen. In de 13e eeuw ishet overgrote deel van het uit Duitslandafkomstige proto-steengoed afkomstig uitSiegburg. Hoewel kannen voorkomen in ver-schillende maten – van kleine drinkkannentot voorraadkannen – hebben ze min of meerhetzelfde model (s5-kan-1 en -3). Bij deovergang van proto-steengoed via bijna-steengoed naar volledig gesinterd steengoedverandert dit. Mogelijk hebben de verande-ringen in de samenstelling van de gebruikteklei en de baktechnieken tot gevolg dat menzich in Siegburg meer en meer toelegt op deproductie van drinkgerei. Voorraadkannenverdwijnen in Siegburg vanaf dat moment uithet assortiment. Brühl en Langerwehe heb-ben dit ‘gat in de markt’ opgevuld. Vanaf devroege 14e eeuw zijn bijna alle steengoedvoorraadkannen uit deze twee productiecen-tra afkomstig. Opgravingen in Brühl tonenaan dat hier zowel ongeglazuurde (afb. 5.7)als met ijzerengobe en/of zoutglazuur behan-deld steengoed is vervaardigd.30 De produc-ten uit Brühl laten zich op het oognauwelijks onderscheiden van het steengoeduit Siegburg en Langerwehe.

5.3.4 Kuilen op het erf van een 14e-eeuwse bronsgieter

Eén van de vroegste erven die duiden opstedelijke bewoning op de onderzoekslocatieis dat van een bronsgieter. In het veld lietende vroegere activiteiten op dit erf zich her-kennen aan de lokaal vaak groen uitgesla-gen bodem. Ook botten en andere vondstenkwamen vaak geheel groen gekleurd uit desporen tevoorschijn. Op het erf van dezebronsgieter zijn diverse (afval)kuilen (KL2,KL3, KL4, KL5, KL6 en KL7) aangetroffen.Daarnaast zijn een waterput (WA6) en eenbeerput (BPT7) gevonden. Vooral de kuilenKL4 en KL6 bevatten veel fragmenten van demallen waarin de ambachtsman zijn produc-ten goot. Van deze sporen leverde KL4 in hetgeheel geen aardewerkvondsten op. Uit KL6kwamen 37 scherven van gebruikskeramiektevoorschijn. Van slechts één voorwerp ble-ven typologische kenmerken bewaard. Hetbetreft een uit Langerwehe afkomstige voor-raadkan van een zelfde type (s2-kan-23) alskannen die in gracht 3 zijn gevonden. Degehele vondstgroep lijkt op een dateringrond het midden van de 14e eeuw te wijzen,hoewel niet is uit te sluiten dat (een deelvan) de scherven als opspit in de kuil

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

61

30 Een overzicht is te zien in hetmuseum van Brühl.

Afb. 5.7 Kan van bijna-steengoed (s4-kan-5), Brühl, 1300-1325, bodem-vondst Utrecht, collectie en foto:Archeologisch en BouwhistorischCentrum ‘Het Pandhuis’, Utrecht.

belandde. De waterput en de beerput op diterf leverden nauwelijks vondstmateriaal op.Alleen in de beerput zijn enkele fragmentenaangetroffen waarvan typologische kenmer-ken bewaard bleven. Deze vondsten, een g-kan-5 en een r-bak-2, wijzen op een dateringin de tweede helft van de 14e en/of vroege15e eeuw. Een scherf van een stuk Spaansegoudluster majolica zou kunnen wijzen openige welstand van de vroegere eigenarenvan dit materiaal.

Kuil 3 (put 6, spoor 71 – 1340-1360)Ervan uitgaande dat kuil 3 gerelateerd moetworden aan de bewoning op dit erf kunnenwe concluderen dat er niet erg veel tijd voor-bij kan KL3 zijn gegaan tussen het dicht-gooien van gracht 2 en de inrichting van diterf. De vondsten uit de kuil bestaan voor eenbelangrijk deel uit aardewerk vormen (s1-kan-8; s2-kan-54 – cat. 49; r-bak-11 en r-gra-40a – cat. 50) die ook uit gracht 3tevoorschijn kwamen.

Kuil 5 (put 12, spoor 40 – 1350-1375)Een tweede op dit erf gevonden kuil is evi-dent later dan gracht 3. De kuil oversnijdtnamelijk de vulling van deze gracht. Eenaantal van de in de kuil gevonden vaatwerk-typen stemt geheel overeen met de vondstenuit gracht 3. Zo zijn onder de vondsten uitkuil 5 een vergelijkbare grijze grape (g-gra-3) en een tweetal Langerwehe kannen (s2-kan-23 en -51) aanwezig. Een derde typeLangerwehe kan (s2-kan-77 – cat. 52) ont-breekt weliswaar onder de vondsten ingracht 3, maar stamt uit dezelfde periode. Ditgeldt eveneens voor een kan uit Siegburg

(s1-kan-30 – cat. 51). Een tweede typeSiegburg kan is iets jonger. Het betreft een‘klassieke Jacobakan’ (s1-kan-1) die na circa1370 moet worden gedateerd. Ook de bak-pannen (r-bak-2 en -15) en grapen (r-gra-20)uit deze kuil dateren uit de tweede helft vande 14e eeuw. Een kom van roodbakkend aar-dewerk (r-kom-51 – cat. 53) is voor watbetreft zijn randafwerking vergelijkbaar metde bakpannen van het type r-bak-15.Wanneer we de bakselverhouding op basisvan het aantal scherven uit KL5 vergelijkenmet de vondsten uit gracht 3 zien we hettoenemende belang van het roodbakkendeaardewerk ten opzichte van de grijsbakkendewaar. Van de 105 scherven is nu 52 % rood-bakkend, terwijl nog maar 16 % grijsbakkendis. Het grijsbakkende aardewerk is hiermeena het steengoed zonder oppervlakte behan-deling (s1) de derde bakselgroep. Uit kuil 5komen geen vondsten die wijzen op eenenige mate van welstand.

Kuil 3 (put 6, spoor 71 – 1325-1400)Uit deze kuil is een groot fragment van eenr-bak-11 (cat. 54) afkomstig. Deze vondstdateert van rond het midden van de 14e

eeuw.

5.3.5 Laat-middeleeuwse vondsten uitkuilen en lagen op de overige erven

Naast de kuilen op het erf van de bronsgie-ter kwamen ook op de andere erven kuilentevoorschijn met daarin afval uit de eerstefase van de stedelijke bewoning ter plaatse.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

62

Aantal van AANTALBAKSEL Totaalg 11r 69s1 3s2 1s8 1sp 1wf 1Eindtotaal 87

Totaal

13%

80%

3%1%

1%

1%

1%

g

r

s1

s2

s8

sp

wf

Tabel 5.4 Kuil 1 (1350-1400), verdelingvan de baksels op basis van het aan-tal scherven.

Kuil 1 (put 15, spoor 66 – 1350-1400)De inhoud van kuil 1 betreft mogelijk eenleging van een beerput die verderop nog tersprake komt (BPT3). De kuil ligt aan de zijdevan de Koningstraat, nabij de bakstenen fun-dering van een huis dat rond 1400 wordtgedateerd (woonhuis 7). De vondsten uit kuil1 dateren eveneens uit deze periode. Onderde vondsten zijn een grijze voorraadpot (g-pot- – cat. 56) en roodbakkende grapen vande typen r-gra-3 en r-gra-20 (cat. 57 en 58).De 87 scherven uit de kuil bevestigen deeerder gesignaleerde afname van het per-centage grijze aardewerk (tabel 5.4). Van descherven is 80 % roodbakkend en slechts 13% grijsbakkend. De overige 7 % van het aar-dewerk bestaat uit steengoed met (s2) enzonder (s1) oppervlakte behandeling.Daarnaast is er steengoed dat in onze stre-ken secundair groen geglazuurd is (s8). Tenslotte zijn er scherven van een uit het FranseSaintonge afkomstige witbakkende kan metgroen loodglazuur (wf-kan- – cat. 59) en eenfragment van een stuk Spaanse goudlustermajolica.

Kuil 18 (put 11, spoor 114 – 1375-1450)De kuilen 18 t/m 21 bevinden zich op het erfvan woonhuis 7. Ze behoren tot de vroegsteperiode van bewoningsfase 4. In kuil 18 zijnin totaal 562 scherven gevonden, waarvan 94% roodbakkend is (tabel 5.5) Slechts 4 %behoort tot de grijze waar. Steengoed met(s2) en zonder (s1) oppervlakte behandelingvormen beide met 1 % de resterende baksel-groepen. Het materiaal uit kuil 18 is erg frag-mentarisch. Een bakpan van het type

r-bak-32 dateert uit de eerste helft van de14e eeuw en moet als opspit in de kuil zijnbeland. Een bord (r-bor-30) en enkele kom-men (r-kom-40 – cat. 60) van roodbakkendaardewerk dateren uit de late 14e of de eer-ste helft van de 15e eeuw. Ook een scherfvan een Spaans goudluster bord (sp-bor-)dateert waarschijnlijk uit dit tijdvak. Tot de afwijkende vondsten behoren de frag-menten van een pijpaarden mal voor eenklein rond devotiemedaillon en een terra-cotta beeldje (py-mat- – cat. 61 en te-bee- –cat. 62). Fragmenten van keramische devo-tionalia vormen een vast bestanddeel vanvondstgroepen uit de periode 1400-1550.31

Het terracotta beeldje, waarvan alleen hetvoetstuk met daarop twee ontblote voetenbewaard bleef, stelde waarschijnlijk eenChristuskind voor. Dit was een geliefd onder-werp bij de consumenten van dit soort goed-kope sculpturen. Doordat de beeldjes enreliëfs op een eenvoudige wijze in mallenwerden gedrukt, konden ze in grote getaleen tegen lage prijs worden verkocht. Dehandel in mallen zorgde ervoor dat op talvan plaatsen vergelijkbare producten werdenvervaardigd. Waarschijnlijk waren de produ-centen van deze groep keramiek veelalkleine ambachtslieden die voor een lokalemarkt produceerden. Ze lieten hun produc-ten (vooral) bakken in de ovens van lokalepottenbakkers. De vondst van een fragmentvan zo’n mal kan erop wijzen dat ook hierzo’n ambachtsman heeft gewoond. Door devondst van deze mal kan ook Middelburgaan de inmiddels reeds lange rij van produc-tieplaatsen van keramische devotionalia wor-

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

63

31 Ostkamp 2001.

Som van AANTALBAKSEL Totaalg 24pyp 1r 527s1 4s2 4sp 1ter 1Eindtotaal 562

Totaal

4%0%

94%

1%

1%

0%

0%

g

pyp

r

s1

s2

sp

ter

Tabel 5.5 Kuil 18 (1375-1450), verde-ling van de baksels op basis van hetaantal scherven.

den toegevoegd.32 Op de mal zijn diversemannelijke heiligen met een nimbus te zien.Welk bijbels verhaal of thema is afgebeeld, isvooralsnog niet bekend.

Kuil 19 (put 11, spoor 130 – 1375-1425)Uit kuil 19 zijn 456 scherven geborgen (tabel5.6). Hiervan is 89 % roodbakkend, 8 %behoort tot de grijze waar en 3 % betreftscherven van steengoed met oppervlaktebehandeling (s2). Van het steengoed zonderoppervlakte behandeling (s1) en de Spaansefaience (sp) zijn slechts enkele fragmentenaanwezig. Op grond van de vondsten kan dekuil worden gedateerd in de late 14e of devroege 15e eeuw. Een steengoedkan (s2-kan-1 – cat. 63) isnagenoeg compleet bewaard gebleven. De inLangerwehe vervaardigde kan is tussen 1375en 1450 te dateren.33 Behalve de Rijnlandseimporten kwam een klein scherfje van eenSpaanse majolicabord (vn. 1131)tevoorschijn.34 Gezien het baksel werd hetbord mogelijk vervaardigd in Valencia,Spanje.35 Op de oppervlakte is het een vagebruinkleurige goudluster beschildering tezien. Het motief van de beschildering isonduidelijk.De grootste bakselgroep uit de kuil is rood-bakkend aardewerk. Deze bakselgroepbestaat voornamelijk uit fragmenten vankeukengerei zoals bakpannen en grapen. Degrapen vormen hierbinnen de grootste func-tiegroep. De gevonden typen grapen (r-gra-73, -75, -79 en -103) dateren vooral uit de 15e

eeuw. Ook de bakpannen (r-bak-1, -15 – cat.64) wijzen op een dergelijke datering, hoewel

een iets vroegere datering niet is uit te slui-ten.36 Een kom is van het eveneens 15e-eeuwse type r-kom-40.37 De binnenzijde isgeheel geglazuurd. Eén van de weinige frag-menten van het tafelgerei is een bord vanroodbakkend aardewerk (r-bor-30) dat waar-schijnlijk eveneens in de 15e eeuw kan wor-den gedateerd.

Kuil 20 (put 17, spoor 4)Kuil 20 leverde in totaal niet meer dan 69scherven op. Het aardewerk uit de kuil wijstop een datering in de (latere) 14e eeuw. Zozijn onder de vondsten een grijze kom (g-kom-10) en twee roodbakkende grapen (r-gra-20 – cat. 65 en een r-gra-103). Eenbijzondere vondst is het fragment van eenkleine aquamanile in roodbakkend aarde-werk (r-min- – cat. 66). Dergelijke aquamani-les zijn stukken schenkgerei in de vorm vaneen (fabel)dier die waren bedoeld om waterover de handen te gieten. Ze waren oor-spronkelijk uitgevoerd in brons maar vanafde 14e eeuw werden ook aardewerk kopieënvervaardigd. Een fraai voorbeeld van zo’naardewerken aquamanile is te vinden in decollectie van de Koninklijke Musea voorKunst en Geschiedenis in Brussel.38 Dit voor-werp is qua afmeting vergelijkbaar met debronzen exemplaren die zijn nagevolgd. Hetstuk is onderdeel van een grote groep hoog-versierd aardewerk die was bestemd voor dedagelijkse lichaamsverzorging.39 De vertalingvan metalen voorwerpen in het veel goedko-pere aardewerk maakte het mogelijk datnieuwe gebruiken rondom de persoonlijkeverzorging en hygiëne onder steeds grotere

32 Zie voor een overzicht: Ostkamp2001 en Ostkamp 2003c.

33 Hurst, Neal & Van Beuningen 1986,185-187; Fig. 91-274.

34 Vergelijk: Hurst & Neal 1982, 83-110.Scherven van Spaanse majolicabor-den zijn ook gevonden in andere15e- en 16e-eeuwse kuilen (vnrs.610, 802, 939 en 1063).

35 Hurst & Neal 1982, 85.36 Clevis & Kottman 1989 en Bitter

1995 voor een (r-bak-1) en Bitter1997 voor een r-bak-15.

37 Dit type blijft overigens de geheleeerste helft van de 16e eeuw onver-anderd in productie.

38 Van Noten 1999, 158-159. De kopvan een vergelijkbaar stuk uitReimerswaal is aanwezig in de col-lectie Vna Beuningen-de Vriese inMuseum Boijmans Van Beuningenin Rotterdam.

39 Verhaeghe 1991.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

64

Som van AANTALBAKSEL Totaalg 38r 402s1 2s2 13sp 1Eindtotaal 456

Totaal

8%

89%

0%

3%

0%

g

r

s1

s2

sp

Tabel 5.6 Kuil 19 (1375-1425), verde-ling van de baksels op basis van hetaantal scherven.

groepen van de bevolking verspreid raakten.Of ook onze aquamanile in deze groepgeplaatst moet worden, is echter onzeker.Door de kleine afmeting van dit object kanhet nauwelijks genoeg water bevatten om dehanden fatsoenlijk te kunnen wassen.Wellicht was het voorwerp niet meer dan eenstuk prularia waarmee de vroegere eigenaaraanspraak maakte op de nieuwe etiquettevan een milieu waarvan hij geen deel uit-maakte. Ook is het mogelijk dat het voor-werp een andere functie had. Mogelijk washet een miniatuur voorwerp waar kinderenmee speelden of diende het als schenkgereivoor drank. Voor deze laatste mogelijkheidpleiten ook de verschillende aquamaniles diewe kennen uit Duitse pottenbakkerscentraals Siegburg en Langerwehe.40

Kuil 21 (put 16, spoor 22 – 1400-1450)Uit een kuil die voor wat betreft het aarde-werk geen vondsten opleverde die de moeitevan het bespreken waard zijn, kwam eengroot aantal waszegels tevoorschijn dat voorarcheologische begrippen uniek mag wordengenoemd.41 De in de kuil gevonden keramiek(steengoed uit Siegburg en Langerwehe engrijsbakkend aardewerk) wijst op een date-ring in de eerste helft van de 15e eeuw.

Kuil 29 (put 10, spoor 249 – 1325-1375)Een problematische vondstgroep is kuil 29.Uit deze kuil kwamen niet meer dan 33scherven tevoorschijn. Onder deze vondstenis een groot fragment van een inLangerwehe vervaardigde steengoed kan(s2-kan-54 – cat. 67). Op basis van de vond-

sten wordt de kuil vroeger gedateerd dan opgrond van opgravingsresultaten. Kuil 29 ligthelemaal aan noordzijde van terrein. De kuilis onderdeel van een groep vergelijkbarekuilen (KL30 t/m 35). Deze kuilen werdenmogelijk ooit gebruikt voor ‘industriële’ doel-einden. Ze dateren uit de late 16e of devroege 17eeeuw. De vondsten uit deze kuilmoeten in dat geval dus als opspit wordenbestempeld.

Paalkuil (put 4, spoor 67 – 1340-1360)Spoor 67 uit put 4 is in het veld geïnterpre-teerd als paalkuil. Het is evenwel niet uitge-sloten dat de kuil een andere functie had.Opvallend is dat de kuil veel mortel bevatte.Hierdoor is gedacht aan de mogelijkheid datde vondsten uit deze kuil destijds als bouw-offer zijn begraven.42 Dit zou kunnen verkla-ren waarom een uit Siegburg afkomstigesteengoed kan vrijwel ongeschonden uit dekuil tevoorschijn kwam. De kan is een vroegeJacobakan (s1-kan-15 – cat. 68) die we moe-ten dateren rond het midden van de 14e

eeuw. Vergelijkbare kannen zijn onder meergevonden in het in 1362 verwoeste kasteelVoorst bij Zwolle.43 Onder de vondsten uit ditkasteel is ook een r-gra-40, een voorwerpdat eveneens in deze kuil is gevonden.44

Verder zijn onder de vondsten steengoedkan-nen uit Langerwehe (s2-kan-15 en -76) eneen grijze kom (g-kom-10 – cat. 69). Ookdeze voorwerpen dateren uit hetzelfde tijd-vak.

Mestkuil 7 (put 12, spoor 91 – 1375-1425)Uit mestkuil MSK7 kwamen in totaal 569

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

65

40 Zie bijvoorbeeld: Vreeken 1994, 21.41 Zie hoofdstuk 11.42 Vergelijk: Cat. tent. 1980.43 Verlinde 1983, 39.44 Verlinde 1983, 39.

Som van AANTALBAKSEL Totaalg 79r 452s1 25s2 8s8 3sp 2Eindtotaal 569

Totaal

80%

4%

1%

1%

0%

14%

g

r

s1

s2

s8

sp

Tabel 5.7 Mestkuil 7 (1375-1425), ver-deling van de baksels op basis vanhet aantal scherven.

scherven tevoorschijn (tabel 5.7). Hiervan is80 % roodbakkend, 14 % grijsbakkend en 4% behoort tot de groep steengoed zonderoppervlakte behandeling (s1). De overigebaksels zijn steengoed met oppervlaktebehandeling (s2 = 1 %), secundair gegla-zuurd steengoed (s8) en Spaanse faience (sp– cat. 72). Een uit Siegburg afkomstigedrinkschaal (s1-dri-2 – cat. 70) met braam-nop appliques moet rond 1400 worden geda-teerd. Ook de scherven van secundairgeglazuurde Siegburg kannen (s8) hebbeneen dergelijke datering. Het roodbakkendeaardewerk sluit qua datering eveneens aan(r-bak-2 – cat. 71; r-bor-30; r-gra-6 en r-kom-51). De kom wijst overigens eerder op eenlaat-14e- dan een vroeg-15e-eeuwse datering.

Laat-middeleeuwse vondsten uit kuilen enlagen zonder nummerNaast kuilen waaruit grotere groepen vond-sten tevoorschijn kwamen zijn er ook kuilenen lagen met daarin een enkel compleet stukof interessant fragment. Ook nu wijzen devondsten op bewoningsactiviteiten vanafongeveer het midden van de 14e eeuw. Zobevatte de sporen 182 en 166 uit put 8 res-pectievelijk een uit Siegburg afkomstigebeker (s1-bek-5 – cat. 73) en een drinkschaal(s1-dri-3 – cat. 74) die beide in het tweede ofderde kwart van de 14e eeuw kunnen wordengedateerd. Een grijze grape (g-gra-4 – cat.76) die werd gevonden tijdens de aanleg vanhet eerste vlak in put 8 past eveneens indeze groep, evenals twee fragmenten vanvetvangers (r-vet-5 – cat. 86 en 87 – afb.5.8).45 Een uit spoor 82 in put 12 afkomstige

Jacobakan (s1-kan-1 – cat. 75) moet daaren-tegen tussen 1375 en 1425 worden geda-teerd. Een grijze kan (g-kan-8 – cat. 77) uitspoor 281 in put 10 heeft eenzelfde datering.Een bakpan (r-bak-15 – cat. 78), een deksel(r-dek-26 – cat. 79), een vuurdover (r-dov-1 –cat. 80) en enkele grapen (r-gra-38 – cat. 81en 82; r-gra-73 – cat. 83; r-gra-75 – cat. 84en 85) kunnen zowel uit de tweede helft vande 14e als de eerste helft van de 15e eeuwstammen. Twee scherven van Spaanse goud-luster majolica (sp-bor- – cat. 88 en 89) wor-den in de 15e eeuw geplaatst.Uit spoor 157 in put 8 komt een reconstru-eerbare vuurstolp (r-vst-10 – cat. 55). Dezevondst dateert van rond het midden of uit detweede helft van de 14e eeuw.

5.3.6 Vondsten uit een laat-middeleeuwse beerput (BPT 3 – put 7,spoor 23 – 1375-1450)

De inhoud van beerput 3 dateert uit het laat-ste kwart van de 14e eeuw en/of de eerste

45 Zie voor een compleet exemplaarBloemers, Louwe Kooijmans &Sarfatij 1980, 154.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

66

Som van AANTALBAKSEL Totaalg 145r 368s1 17s2 2w 2Eindtotaal 534

Totaal

3%

0%

0%

70%

27%

g

r

s1

s2

w

Tabel 5.8 Beerput 3 (1375-1450), ver-deling van de baksels op basis vanhet aantal scherven.

Afb. 5.8 Vetvanger van roodbakkend aardewerk (r-vet-5),1300-1350, productie en bodemvondst Mechelen, parti-culiere collectie, foto: S. Venhuis.

helft van de 15e eeuw. De eerder besprokeninhoud van kuil 1 is geïnterpreteerd als eenleging van deze beerput. Hoewel dit goedmogelijk is, leverde de beerput zelf geen ver-dere aanwijzingen op. Er zijn bijvoorbeeldgeen onderling passende scherven in beidecontexten aangetroffen. Een deel van devondsten uit BPT3 kan overigens wel wijzenop een eerdere gebruiksfase. Zo zijn er onderde vondsten voorwerpen die veel ouder zijndan het overgrote deel van de inhoud (bij-voorbeeld het type g-gra-4). Of dit materiaalresidueel is dan wel opspit betreft, is nietmet zekerheid te zeggen. Uit beerput 3 kwamen 534 scherven tevoor-schijn (tabel 5.8). Wederom is roodbakkendaardewerk veruit de belangrijkste baksel-groep (70 %) en komt de grijze waar op detweede plaats (27 %). De relatief grote groepgrijs aardewerk kan mogelijk worden ver-klaard door een eerdere gebruiksfase van deput of een verontreiniging van het complexdoor opspit van ouder materiaal. Met 3 %vormt het uit Siegburg afkomstige steengoedzonder oppervlakte behandeling (s1) eenbescheiden groep. Van het zoutgeglazuurdesteengoed uit Langerwehe (s2) en het wit-bakkende aardewerk (w) zijn slechts enkelefragmenten aangetroffen (beide < 1 %).Kijken we naar de som van de EVE’s ( 20,85)en de percentages die hieruit volgen (tabel5.9) dan is het beeld iets anders.Roodbakkend aardewerk vormt nu 88 % vanhet totaal terwijl grijsbakkend aardewerk ensteengoed zonder oppervlakte behandelingnu respectievelijk 7 en 5 % van het totaal uit-maken. De verhoudingen tussen de verschil-

lende bakselgroepen laat zich voor eenbelangrijk deel verklaren door een functio-nele analyse van het materiaal. De grootstefunctiegroep is die van de grapen die nietminder dan 50 % van het totaal uitmaken. Debakpannen en de kommen komen met beide17 % op een gedeelde tweede plaats. Al dezevorm- / functiegroepen bestaan uit rood- engrijsbakkend aardewerk. De vierde, de vijfdeen de zesde vorm- / functiegroepen staanmet 5 % op een gezamenlijke derde plaatsen worden gevormd door de kan, de trech-terbeker en de vuurdover. De deksels vormenmet 1 % een bescheiden restgroep.

De keramiek uit de beerput bestaat uitslui-tend uit gebroken vaatwerk. Slechts ééngrape kwam onbeschadigd tevoorschijn.Deze grape is voorzien van een worstoor enstaat op lobvoeten (r-gra-126 – cat. 104).Kwamen we bij de vroeg-14e-eeuwse grijzegrapen vrijwel uitsluitend exemplaren metlobvoeten tegen, bij de roodbakkende gra-pen ontbreken deze bijna volledig. Dit isopvallend want in (Zeeuws-)Vlaanderenheeft een belangrijk deel van de grapen totin de 16e eeuw lobvoeten. De Middelburgsegrapen sluiten wat dit betreft dus meer aanbij een Brabantse en Zuid-Hollandse dan bijde Vlaamse traditie. Toch moeten we conclu-deren dat de in deze beerput gevonden gra-pen wel degelijk onderdeel zijn van eeneigen Zeeuwse traditie. Hoewel onder degrapen voorbeelden zijn van typen die des-tijds in grote delen van Nederland voorkwa-men (zoals de r-gra-2 – cat. 96 en 97), zijn erook modellen aanwezig die we tot dusverre

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

67

Som van EVEBAKSEL Totaalg 1,5r 18,3s1 1s2 0,05Eindtotaal 20,85

Totaal

7%5% 0%

88%

g

r

s1

s2

Tabel 5.9 Beerput 3 (1375-1450), ver-deling van de baksels op basis van deEVE’s.

uitsluitend uit Zeeland kennen. Zo vinden weparallellen voor grapen van de typen r-gra-73(cat. 98 en 99), -75 (cat. 100, 101 en 102) en-79 (cat. 103) onder vondsten uit een beerputin Veere en een afvalkuil in verdronken dorpSinte-Philipslandt.46 De grapen uit de laatstevindplaats kunnen op historische grondentussen 1482 en 1537 worden geplaatst. Voorde grapen uit Veere is een datering moeilij-ker. In de publicatie is ervoor gekozen debeerput in het tweede en het derde kwartvan de 15e eeuw te dateren. De gehele groepoverziend, waarbij vooral het steengoed ende glasvondsten richtinggevend zijn, is hetechter zonder meer duidelijk dat de vondstenjonger moeten zijn. De meest waarschijnlijkedatering voor de vondstgroep uit Veere is hetlaatste kwart van de 15e of zelfs de eerstedecennia van de 16e eeuw.47 De hier bespro-ken Middelburgse beerput laat evenwel ziendat diverse van de in Veere gevonden typengrapen wel degelijk ook reeds vroeger in de15e eeuw voorkwamen. Niet alleen de date-ringsrange van de complete vondstgroeppleit hiervoor, ook het gegeven dat enkelegrapen van het type r-gra-73 zijn voorzienvan klauwpoten bewijst dit. Dergelijke aanbronzen grapen ontleende poten zijn ken-merkend voor de late 14e en vroege 15e eeuw.De zojuist gestelde hypothese van een eigenZeeuwse traditie die voor een deel aansluitop en voor een ander deel overlapt met eenveel bredere Nederlandse conventie wordtondersteund door de bakpannen uit beerput3. Naast bakpannen van het type r-bak-2(cat. 92 en 93), die vanaf de late 14e tot in devroege 16e eeuw in heel Nederland tegenko-

men, zijn er onder de vondsten ook bakpan-nen van het type r-bak-23 (cat. 94). Voor dittype bakpan, waarvan ook elders in dezeopgraving exemplaren zijn aangetroffen, zijnwederom alleen parallellen bekend uit deeerder besproken beerput in Veere.48

De kommen uit BPT3 illustreren dit verhaalopnieuw. Onder de kommen zijn diverseexemplaren van het type r-kom-40 (cat. 105en 106), een model dat we uit grote delenvan Nederland kennen. Daarnaast zijn er ookrelatief grote kommen met twee op de randaangezette, opstaande worstoren (r-kom-73– cat.107 en 108). Ook van deze kommen zijntijdens de opgraving meerdere fragmentenaangetroffen. De enige gepubliceerde paral-lellen kwamen als pottenbakkersafval tevoor-schijn uit Aardenburg.49 De Aardenburgsekommen dateren uit de (latere) 14e eeuw. Dekom is door zijn schenklip geschikt als teilvoor het afromen van melk. De sterk beroetebodem wijst echter eerder op een gebruik opeen open vuur. Wellicht hadden deze kom-men ooit een specifieke functie. De vorm-overeenkomst met onze huidige mosselpanzou een verklaring kunnen zijn, deze ver-wantschap kan echter ook op louter toevalberusten.

Behalve fragmenten van keukengerei zijnook scherven van drinkgerei en tafelgereigeborgen. Zo zijn onder andere fragmentenvan een voetschaal gevonden (r-voe- – cat.109). Een voetschaal is een betrekkelijk zeld-zaam voorwerp dat destijds dienst deed alsboterschotel.50 Van de aangetroffen voet-schaal ontbreekt de gehele rand. De boven-

46 Vreenegoor & Kuipers 1996; VanDierendonk & Hendrikse 2004.

47 Met dank aan Jaap Kottman enHenk Hendrikse voor de discussieover dit onderwerp. Beiden steldenreeds tijdens de uitwerking van devondstgroep uit Veere een derge-lijke latere datering voor.

48 Vreenegoor & Kuipers 1996, 63.49 Trimpe Burger 1974, 11.50 De Jong-Lambregts 2004, 40-42.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

68

Som van AANTALBAKSEL Totaalm 13r 339s2 35w 8Eindtotaal 395

Totaal

3%

86%

2%

9%

m

r

s2

w

Tabel 5.10 Mestkuil 1 (1525-1575),verdeling van de baksels op basis vanhet opgeschoonde aantal scherven.

zijde van de voetschaal is voorzien van eenwitte sliblaag met daarop loodglazuur waar-aan koperoxide is toegevoegd. Een trechter-beker uit Siegburg (s1-tre-2 – cat. 90)tenslotte dateert uit de eerste helft van de15e eeuw. De inhoud van beerput 3 biedtnauwelijks tot geen aanknopingspunten tothet doen van uitspraken over de sociale ach-tergrond van de vroegere eigenaren van devondsten. Op het eerste gezicht lijkt het ont-breken van importen en het hoge percen-tage grijs- en roodbakkend aardewerk eropte wijzen dat de bewoners van dit perceelzich weinig konden veroorloven. Wanneer weechter kijken naar de onder de vondstenaanwezige vorm- / functiegroepen dan zienwe dat juist die groepen vertegenwoordigdzijn (voornamelijk keukengerei) die in dezelokale en/of regionale baksels zijn uitge-voerd. Waarschijnlijk was de beerput destijdsgesitueerd in de nabijheid van een keuken.Deze veronderstelling – een beerput die ooitbehoorde bij een stenen stadshuis waarin deverschillende woonfuncties waarschijnlijkruimtelijk van elkaar gescheiden waren – zouin dat geval kunnen wijzen op een meer dangemiddelde welstand.

5.3.7 Vondsten uit 16e-eeuwsemestkuilen en andere kuilen en lagen

Naast de eerder beschreven laat-middel-eeuwse afvalkuilen zijn tijdens het onderzoekook tal van kuilen uit de vroege Nieuwe Tijdaangetroffen. De vondsten uit deze contex-ten worden in het navolgende tekstdeelbeschreven.

Mestkuil 1 (put 6, spoor 180 – 1525-1575)Mestkuil MSK1 dateert uit het tweede enderde kwart van de 16e eeuw. Overigens isniet uitgesloten dat een deel van de vond-sten jonger is, terwijl de vondstgroep even-eens veel ouder materiaal bevat. Uit de kuilzijn 443 scherven geborgen (tabel 5.10). Met78 % van het totaal aantal scherven is rood-bakkend aardewerk veruit de grootste groep.Het veel oudere witbakkende Maaslandseaardewerk en de grijze waar vormen teza-men niet minder dan 8 % van het totaal. Hetgaat hierbij zonder uitzondering om opgespitmateriaal. Ook Pingsdorf, blauwgrijs, witbak-kend Frans, kogelpot en proto-steengoed zijnoudere contaminaties van de vondstgroep.Wanneer alle oudere verontreinigingen wor-den weggelaten, ziet het aantal scherven perbakselgroep er als volgt uit: 86 % roodbak-kend, 9 % steengoed met oppervlaktebehandeling, 3 % majolica en 2 % witbak-kend aardewerk.

Het roodbakkende aardewerk bestaat hoofd-

zakelijk uit keuken- en toiletgerei. Onder devondsten zijn typisch 16e-eeuwse pispottenals de r-pis-10 en -41. Een grape van hettype r-gra-91 moet daarentegen eerder in delate 16e of vroege 17e eeuw worden geplaatst.De voorwerpen uit de resterende baksel-groepen zijn, zoals gewoonlijk, voornamelijktot de categorie drinkgerei te rekenen. Zozijn onder de majolica scherven bijvoorbeeldfragmenten van een kan (m-kan-1).51

Dergelijke kannen dateren uit de eerste helftvan de 16e eeuw. Op de buitenzijde is eenbloemmotief geschilderd. Behalve majolicakannen zijn ook fragmenten van steengoedkannen aangetroffen. Deze kannen komenzowel uit Frechen als uit Raeren. Onder devondsten uit de mestkuil konden twee typensteengoedkannen worden herkend (s2-kan-19 – cat. 110 en s2-kan –34 – cat. 111). Des2-kan-19 dateert uit het midden van de 16e

eeuw,52 terwijl de s2-kan-34 iets vroegermoet worden gedateerd.53

Onder het witbakkende aardewerk bevindtzich een groot fragment van een vergiet (w-ver-2 – cat. 112).54 Het betreft een klein ver-giet op drie poten met twee worstoren. Degehele wand en bodem zijn voorzien vangaten. Het voorwerp was waarschijnlijkbedoeld om hele jonge kaas uit te laten lek-ken. Identieke vondsten zijn bekend uitAlkmaar, Den Haag en Delft.55 Voor alle tot-nogtoe gepubliceerd vergieten geldt een 17e-eeuwse datering.

De keramische vondsten uit de mestkuillaten een duidelijk verschil zien tussen desoorten keramische objecten per baksel-groep. Roodbakkend aardewerk (grapen enbakpannen) is vooral in de keuken gebruiktof diende als toiletgerei (pispotten). Kannenen ander tafelgerei zijn vervaardigd vanmajolica en steengoed. Vooral de majolicawijst wellicht op (enige) welstand van devoormalige gebruikers.

Mestkuil 2 (put 13, spoor 19, 20 en 21 –1500-1575)Uit mestkuil MSK2 zijn in totaal 1241 scher-ven geborgen (tabel 5.11). De jongste vond-sten dateren uit de tweede helft van de 16e

eeuw. Wanneer we alle laat-middeleeuwsebakselgroepen apart nemen en ze vervol-gens als opspit achterwege laten, blijven erslechts 478 fragmenten over. Dit betekent datniet minder dan 61,5 % van de vondsten alsopspit kan worden gekarakteriseerd. De ver-klaring voor deze grote mate van verontreini-ging is de manier waarop de kuil isopgegraven. Om de gehele inhoud te kunnenzeven is de kuil is met de graafmachineleeggehaald waarmee, zeer waarschijnlijk,

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

69

51 Bitter e.a. 1997b.52 Bartels 1999, 563, cat. 135 en 136.53 Bartels 1999, 566, cat. 145; Hurst,

Neal & Van Beuningen 1986, no.297; Jacobs, Poldermans & Van derZon 2002, 108, cat. 6.

54 Carmiggelt & Van Veen 1995.55 Carmiggelt 1989, 85, afb. 7.

ook de lagen onder en naast de kuil zijnmeegenomen. Daarnaast was de kuil deelsingegraven in gracht 3 waardoor ook destijdsal veel materiaal kan zijn opgespit.De sluitdatum van de mestkuil is af te leidenuit twee steengoed kannen die in Raeren zijnvervaardigd. De kannen zijn beide van eentype (s2-kan-29 – cat. 113) dat vanaf de jarenzestig van de 16e eeuw in productie was. Eeninteressant fragment is de scherf van eenterracotta beeld (afb. 5.9b). Hoewel slechtseen klein deel van het beeld bewaard bleef,is er genoeg over om het oorspronkelijk uit-gebeelde onderwerp te kunnen reconstrue-

ren. Het volledige beeld stelde een elkaaromarmend liefdespaar voor. We kunnen devoorstelling vergelijken met de overbekendedecors op Werra aardewerk (afb. 5.9a).Waarschijnlijk dateert het beeld uit dezelfdeperiode als dit type aardewerk, hetgeenbetekent dat het laat in de 16e eeuw moetworden geplaatst. Het terracotta sculptuurtjeis in zijn soort derhalve uitzonderlijk laat, ter-wijl ook de profane voorstelling tamelijkuniek is.

Mestkuil 3 (put 11, spoor 50 en 51 – 1525-1575)Deze mestkuil is gegraven in het zuidelijkdeel van mestkuil 2 en moet worden gezienals laatste fase van mestkuil 2. Ook mestkuil3 bevat opvallend veel ouder vondstmateri-aal. Van de in totaal 1430 scherven zijn ertenminste 382 (27 %) ouder dan de date-ringsrange van het vondstcomplex. Omdateen deel van het roodbakkende aardewerkeveneens ouder zal zijn dan de besprokenvondstassemblage moet de contaminatie inwerkelijkheid nog groter zijn. De 1048 scher-ven die tot de opgeschoonde vondstgroepbehoren, kennen de volgende bakselverde-ling: 70 % roodbakkend aardewerk, 14 %steengoed met oppervlakte behandeling, 9 %hafner aardewerk en 4 % witbakkend Fransaardewerk (tabel 5.12). De overige baksel-groepen (majolica, Iberisch aardewerk,Italiaanse faience en steengoed zonderoppervlakte behandeling) vertegenwoordi-gen ieder maximaal 1 % van het totaal. Gaanwe uit van de EVE’s dan is het beeld ietsanders: 64 % roodbakkend aardewerk, 22%

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

70

Som van AANTALBAKSEL Totaalr 413s2 63te 2Eindtotaal 478

Totaal

0%

87%

13%

r

s2

te

Tabel 5.11 Mestkuil 2 (1500-1600),verdeling van de baksels op basis vanhet opgeschoonde aantal scherven.

Afb. 5.9a Bord van zogenaamd ‘Werra-aardewerk’ metdaarop een vergelijkbaar liefdespaar als op het in mest-kuil MSK2 gevonden terracotta beeldje, bodemvondstDordrecht, 1616, collectie Museum Boijmans VanBeuningen Rotterdam (inv.nr. F 9423).

Afb. 5.9b Fragment van een terracot-tabeeld.

steengoed met oppervlakte behandeling, 7%hafner aardewerk, 6 % witbakkend Fransaardewerk en 1 % Italiaanse faience, terwijlmajolica en Iberisch aardewerk ieder minderdan 1 % van het totaal uitmaken.

Wanneer we louter afgaan op de verhoudin-gen tussen de afzonderlijke baksels dan lijktde vondstgroep er niet op te wijzen dat devroegere eigenaren van het materiaal eenerg grote welstand hebben gekend. Toch zijner onder de vondsten zeker voorwerpen dievoor Nederlandse begrippen als niet alle-daags kunnen worden aangemerkt. Zo zijn erde scherven van drie uit het FranseSaintonge afkomstige komforen (wf-kmf-1 –cat. 128 en wf-kmf-2 – cat. 129). Opvallend isdat het overgrote deel van dergelijke inNederland opgegraven en gepubliceerdeparallellen uit Zeeland en Noord-Hollandafkomstig. Ook vondsten van verpakkings-kruiken van het Iberisch Schiereiland (ib-kru-) kennen we vooral uit deze provincies.Een import waarvan Nederlands vergelij-kingsmateriaal totnogtoe ontbreekt is een uitLiguria afkomstig faience bord (i-bor-3 – cat.131). Wat het bord bijzonder maakt is demidden-16e-eeuwse datering. Zowel de deco-ratie op het bord als het model ervan zijnontleend aan 16e-eeuwse Chinees porselei-nen borden die in Italië mondjesmaat op demarkt moeten zijn gekomen (afb. 5.10). Dedecoratie op dit zogenaamde berettino bordwordt dan ook een alla porcellana decorgenoemd. We kennen Italiaanse importenvan een vergelijkbare ouderdom totnogtoeuitsluitend uit Groot-Brittannië.56 In onze

streken komen importen uit Liguria vooralvoor vanaf de laatste decennia van de 16e

eeuw.57 Ook onder het steengoed bevindtzich een stuk drinkgerei dat destijds tot deduurdere soort moet hebben behoord. Hetgaat hierbij om een Siegburgse trechterbeker(s1-tre-11 – cat. 115) met een opengewerktezijwand en een apart gedraaide binnenbeker.Het overige steengoed betreft vormen (s2-bek-16; s2-kan-9; -10; -34 – cat. 116; -40; -58– cat. 117; -81 – cat. 81) die in het derdekwart van de 16e eeuw gangbaar waren. Vooreen enkel stuk is een vroegere datering ech-ter ook mogelijk. Het luxe karakter van dezevondsten sluit nauw aan bij de drinkglazenuit de kuil die elders in dit rapport wordenbesproken.

Meer gangbaar tinglazuur aardewerk is de inonze eigen streken vervaardigde majolica.Hoewel de grootschalige productie van ditproduct in Antwerpen reeds vóór 1500 opgang moet zijn gekomen, is het niet preciesbekend wanneer deze zich over de rest vande Nederlanden heeft verspreid. Ook inMiddelburg moet reeds vóór het midden vande 16e eeuw majolica zijn vervaardigd. Het isdan ook niet duidelijk of de hier besprokenvoorwerpen uit Antwerpen afkomstig zijn ofdat ze reeds in Middelburg zijn vervaardigd.Onder de vondsten zijn fragmenten van bor-den (m-bor-10) en kannen (m-kan-1 en -3)van typen die destijds reeds een ruime ver-spreiding hadden. Een zeldzamer voorwerp iseen miniatuur kannetje (m-min- – cat. 138)dat een getrouwe verkleinde weergave is vande m-kan-1.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

71

56 Hurst 1988, p. 230, fig. 11a en 11b.57 Baart 1986.

Som van AANTALBAKSEL Totaalha 98i 7ib 5m 8r 729s1 6s2 151wf 44Eindtotaal 1048

Totaal

70%

%

14%

4% 9%0%

1%

1%

ha

i

ib

m

r

s1

s2

wf

Tabel 5.12 Mestkuil 3 (1525-1575),verdeling van de baksels op basis vanhet opgeschoonde aantal scherven.

De grapen (r-gra-5 – cat. 119; -8 – cat. 120; -35; -79 – cat. 121), de kommen (r-kom-11; -42), de pispotten (r-pis-10 – cat. 124) en eenspaarpot (r-spa-2) dateren eveneens uit hettweede of het derde kwart van de 16e eeuw.Deze voorwerpen staan zowel voor watbetreft hun vorm als hun afwerking met vaakspaarzaam aangebracht loodglazuur nogduidelijk in de laat-middeleeuwse traditie. Depapkommen (r-kop-38 – cat. 122 en 123) zijnwaarschijnlijk afkomstig uit Oosterhout. Dezevoorwerpen hebben een model dat reedsaansluit bij vormgeving van dergelijke voor-werpen uit de Nieuwe Tijd. Juist het middenvan de 16e eeuw is een periode waarin veelvoorwerpen een wezenlijk ander uiterlijk krij-gen dan hun middeleeuwse voorlopers.

Een eveneens belangrijke importgroep in hettweede of derde kwart van de 16e eeuw ishet in Keulen en het daar nabij gelegenFrechen geproduceerde hafner aardewerk.Onder de vondsten uit deze kuil vinden weborden (ha-bor-1), papkommen (ha-kop-2 –cat. 125; -3 – cat. 126) en een tonpot (ha-ton-1 – cat. 127). Voor al deze voorwerpengeldt dat het gebruikelijke importen betreftdie te vinden waren onder grote lagen vande toenmalige samenleving. Vooral in afval-putten en –kuilen van leden van de stedelijkemidden- en bovenklasse vinden we vaakgrotere groepen van dit soort huisraad. Eenrelatief zeldzame groep zijn de uit dezelfdeproductiecentra afkomstige kacheltegels.Ovenkachels van dergelijke tegels warendestijds uitsluitend te vinden bij de meestwelgestelde leden van de samenleving. Ookdeze afvalkuil leverde diverse fragmentenvan deze groen geglazuurde tegels (ha-kac-)op.

Mestkuil 6 (put 16, spoor 75 – 1550-1600)Mestkuil 6 leverde een vondstgroep op diewederom veel verontreinigingen bevatte.Daarnaast was het nauwelijks mogelijk omvan het fragmentarische materiaal uit dezekuil pottypen te bepalen. Een uitzonderinghierop vormt een beker die geheel onge-schonden tevoorschijn kwam. Het is eenRaeren afkomstige beker (s2-bek-16 – cat.134) die dateert uit het derde kwart van de16e eeuw.

Mestkuil 8 (put 17, spoor 18 – 1575-1600)Mestkuil 8 bevatte een kleine groep vaak ergincomplete vondsten. Verder bevatte de kuileen vrijwel compleet glas dat elders wordtbesproken. Qua datering moet de kuil in delate 16e eeuw worden geplaatst. De jongstevondst uit de kuil is een stuk Weser aarde-werk dat dateert uit de jaren tachtig ofnegentig van de 16e eeuw.

Kuil 22 (put 11, spoor 102 – 1525-1575)Kuil 22 is een spoor waaruit slechts weinigvondsten tevoorschijn kwamen. Met uitzon-dering van een fragment van een stukSpaanse goudluster majolica (sp-bor- – cat.138) bestaan alle vondsten uit steengoed.Voor al deze stukken drinkgerei geldt dat zedateren uit het tweede of derde kwart van de16e eeuw. Een vrijwel compleet kannetje uitRaeren (s2-kan-14 – cat. 136) is geheelonversierd. Twee andere steengoed kannen(s2-kan-19; s-kan-) zijn afkomstig uit Keulenof Frechen. Ze zijn gedecoreerd met acantus-bladeren en portretbustes, terwijl één van dekannen tevens een baardmanmasker heeft.Ook een beker is afkomstig uit Keulen ofFrechen (s2-bek-3 – cat. 137). Op de beker

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

72

Afb. 5.10 Bord, porselein, China,1500-1550, zowel het model als derankenversiering op het in mestkuilMSK3 gevonden berettino bord metalla porcellana decor zijn aan dit soortChinese producten ontleend.

zijn tussen de twee geprofileerde banden bijde ooraanzet en juist boven de bodem drieidentieke appliques met daarop portretbusteen het opschrift ‘FRANS’ aangebracht. De opde beker afgebeelde persoon is Frans I dietussen 1515 en 1547 koning van Frankrijkwas. Een tweede beker (s2-bek-) is afkom-stig uit Raeren en is alleen versierd met tweegeprofileerde banden.

Kuil 25 (put 10, spoor 146 – 1500-1600)Kuil 25 bevatte in totaal 350 scherven waar-van een grijze scherf zonder meer als opspitkan worden bestempeld. Van de totale groepbestaat niet minder dan 97 % van alle scher-ven uit roodbakkend aardewerk (tabel 5.13).Enkele scherven van steengoed met opper-vlakte behandeling, witbakkend aardewerk(w-bor-14 – cat. 139) en hafner aardewerkvormen de zeldzame uitzonderingen. Dejongste vondst uit de kuil is Weser bord, datdateert uit de jaren tachtig of negentig vande 16e eeuw.

Kuil 26 (put 4, spoor 122 en put 7, spoor 107– 1525-1550)In kuil 26 zijn in totaal 697 scherven gevon-den waarvan er maximaal 673 uit de periodevan de vondstgroep stammen (tabel 5.14).Slechts 24 scherven (3,5 %) kunnen metzekerheid als opspit worden bestempeld,hetgeen wil zeggen dat deze vondstgroeptamelijk zuiver is. Hierbij moet wel wordenopgemerkt dat de kuil naast enkele completestukken veel sterk gefragmenteerd materiaalbevat. De bakselverdeling van de gezuiverdevondstgroep ziet er als volgt uit: 84 % rood-

bakkend aardewerk, 6 % Iberisch aardewerk,4 % majolica, 3 % witbakkend aardewerk, 3% steengoed met oppervlakte behandelingen < 1 % witbakkend Frans aardewerk.Wanneer we kijken naar de EVE’s dan is hetbeeld iets anders: 90 % roodbakkend aarde-werk, 4 % witbakkend aardewerk, 3 % majo-lica en 3 % steengoed met oppervlaktebehandeling. Omdat van het witbakkendFranse en het Iberische aardewerk geen ran-den zijn gevonden zijn deze groepen ditmaalniet vertegenwoordigd.In het navolgende tekstdeel zullen de onderde keramiek herkende vaatwerktypen wor-den beschreven. Door de eerder genoemdefragmentatiegraad van veel van de vondstenkonden lang niet alle modellen wordengedetermineerd. De verscheidenheid aanvormen moet oorspronkelijk dan ook veelgroter zijn geweest.

Twee steengoedkannen zijn afkomstig uitKeulen of Frechen (s2-kan-13; -19). Eén hier-van (s2-kan-13 – cat. 140) is gedecoreerdmet acantusbladeren, portretbustes, eenbaardmanmasker en een tekstband. Op hetrandschrift op de kruik kunnen we lezen:(WAN)N GOT WIL SO MEIN ZEI(T) ofwelWanneer God het wil is het mijn tijd.

De kleine groep majolica bestaat uit eenbord (m-bor-) en twee zalfpotten (m-zal-1 en–2). Van alle majolica is gedurende het eeu-wenlange verblijf in de bodem de glazuurgeheel zwart geworden, waardoor van devoorstellingen op de voorwerpen in hetgeheel niets meer te zien is. De zalfpot van

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

73

Som van AANTALBAKSEL Totaalha 1r 337s2 3w 7we 1Eindtotaal 349

Totaal

97%

1%

2%

0%

0%

ha

r

s2

w

we

Tabel 5.13 Kuil 25 (1500-1600), verde-ling van de baksels op basis van hetaantal scherven.

het type m-zal-2 (m-zal-2 – cat. 155) is nieuwbinnen de standaard van het Deventer-sys-teem. De vorm van de zalfpot, met een hogeingesnoerde hals, is typisch voor de eerstehelft van de 16e eeuw.

Enkele importen uit de kuil zijn een verpak-kingskruik die afkomstig is van het IberischSchiereiland (ib-kru-1 – cat. 154) en een uithet Franse Beauvais afkomstig bord (wf-bor-)met een sgraffito decoratie.58 Hoewel derge-lijke stukken uit Nederlandse bodem zeld-zaam zijn, kan wederom worden gesteld datbeide bakselgroepen in Zeeland relatief vaakworden aangetroffen. De Iberische kruik isvan een type dat reeds in de Late-Middeleeuwen voorkomt en tot in de 16e

eeuw onveranderd in productie bleef.

Het in de Nederlanden geproduceerde wit-bakkende aardewerk dat uit deze kuil tevoor-schijn kwam, is rond het midden van de 16e

eeuw nog een betrekkelijk nieuw product.Want hoewel lokale pottenbakkers dit soortproducten vanaf de 14e eeuw op kleineschaal vervaardigden, gaan deze ambachts-lieden pas vanaf het midden van de 16e eeuwmeer en meer van dit product produceren.Uit deze kuil kwamen onder meer een pap-kom (w-kop-7 – cat. 152) en een miniatuur-versie daarvan (w-min- - cat. 153)tevoorschijn.

De veruit belangrijkste bakselgroep uit kuil26 is het roodbakkende aardewerk.Wederom kunnen we stellen dat een belang-rijk deel van de vormen (r-bak-2; r-blo-12; r-

bor-30 – cat. 142; r-gra-75 – cat. 143; -89 –cat. 144; -127 – cat. 145; r-kom-40 – cat. 146;r-pis-42 – cat. 148 en 149; r-spa-2 – cat. 150;r-vet-3) zowel qua vorm als afwerking nogaansluiten bij de laat-middeleeuwse traditie.Op de spaarpot vinden we bijvoorbeeld nogde voor die periode zo karakteristieke slib-boogjes. Voor enkele vormen geldt dat hetnieuwe modellen zijn die vanaf het middenvan de 16e eeuw voorkomen en die tot (ver)in de 17e eeuw in productie zouden blijven (r-bor-6 – cat. 141; r-kop-20 – cat. 147; r-stk-1 –cat. 151). Ook zijn onder de vondsten weervormen die typisch Zeeuws zijn naast model-len die een veel bredere verspreiding ken-nen.

Wederom hebben we te maken met eenafvalkuil waaruit een groep vooral roodbak-kend aardewerk tevoorschijn is gekomen. Opbasis van de verhoudingen tussen de afzon-derlijke baksels geeft de vondstgroep weinigaanleiding deze te koppelen aan een hogelevensstandaard van de vroegere eigenarenvan de vondsten. Toch zijn ook onder devondsten uit deze kuil weer (scherven van)objecten – Nederlandse majolica, eenIberische verpakkingskruik en een bord uitBeauvais – die wijzen op een meer dangemiddelde rijkdom.

Kuil (put 11, spoor 90 – 1525-1575)Spoor 90 uit put 11 leverde een kleine groepinteressante vondsten op. In totaal zijn 80scherven gevonden (tabel 5.15), waarvan er60 van roodbakkend aardewerk (75 %) en 20van steengoed met oppervlakte behandeling

58 Zie voor dit laatste stuk: Hurst, Neal& Van Beuningen 1986, 108-116.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

74

Som van AANTALBAKSEL Totaalib 39m 27r 564s2 19w 23wf 1Eindtotaal 673

Totaal

84%

3% 3%

0% 6%

4%

ib

m

r

s2

w

wf

Tabel 5.14 Kuil 26 (1525-1550), verde-ling van de baksels op basis van hetopgeschoonde aantal scherven.

zijn. Onder de vondsten zijn diverse bekersvan het type s2-bek-16 (cat. 156 en 157), dieafkomstig zijn uit Raeren en dateren uit hetderde kwart van de 16e eeuw. De meest inte-ressante vondst is een vrijwel complete uitKeulen of Frechen afkomstige baardman-kruik (s2-kan-58 – cat. 158). De appliques opdeze kruik zijn een: baardmanmasker, nop-pen en een wapen met daarop eenAndreaskruis, vuurslagen en een keizers-kroon. Gelet op de datering van de kan, rondhet midden van de 16e eeuw, is het op debuik aangebrachte wapen uitzonderlijk vroeg.We kennen deze vorm van versieren vooraluit de periode rond 1600. De op het wapenaangebrachte elementen zijn Bourgondischesymbolen die in combinatie met de kroonverwijzen naar Karel V die tussen 1519 en1556 keizer was van het Roomse Rijk.

Kuil (put 17, spoor 1 – 1525-1575)Uit spoor 1 in put 17 kwamen naast schervenook een tweetal vrijwel complete vroeg- ofmidden-16e-eeuwse objecten tevoorschijn.De 57 scherven uit deze kuil zijn op twee uit-zonderingen na (een grijze opgespitte scherfen scherf van een scherf van een tingegla-zuurde Spaanse kom) alle roodbakkend. Detwee vrijwel complete voorwerpen zijn eengrape (r-gra-75 – cat . 159) en een kom (r-kom-40 – cat. 160). Wederom betreft het eentypisch Zeeuwse vorm (r-gra-75) naast eenmodel (r-kom-40) dat een veel bredere ver-spreiding kende.

Kuil (put 17, spoor 9 – 1525-1575)Een laatste 16e-eeuwse kuil die meerdere te

bespreken objecten bevatte, is spoor 9 uitput 17. De 167 scherven uit de kuil stammenwaarschijnlijk uit één relatief korte periode(tabel 5.16). Met 75 % van het totaal is hetroodbakkende aardewerk wederom debelangrijkste bakselgroep. Het steengoedmet oppervlakte behandeling maakt 22 % uitvan het totaal. Met respectievelijk 2 en 1 %vormen de Nederlandse majolica en deItaliaanse faience bescheiden restgroepen.Een uit Keulen of Frechen afkomstige steen-goed kan (s2-kan-58 – cat. 161), een rood-bakkende grape (r-gra-116 – cat. 162) en eenmajolica bord (m-bor-5 – cat. 163) daterenalle uit het tweede of derde kwart van de 16e

eeuw. Een zeer bijzondere vondst voor dezeperiode is de scherf van een Italiaanse fai-ence kan (i-kan- – cat. 164). De kan heefteen blauw fond waarop in donkerder blauween rankendecor is aangebracht. Wat deexacte herkomst van dit stuk is, blijft voorals-nog onbekend.

Diverse vondsten uit 16e-eeuwse(afval)kuilen en lagen Naast de zojuist besproken kuilen waaruitonderling samenhangende groepen vondstentevoorschijn kwamen, zijn tijdens de opgra-ving ook sporen aangetroffen die een enkelinteressant object opleverden. Op deze wijzekwamen onder meer enkele stukken steen-goed (s2-kan-39 – cat. 165; s2-kan-60 – cat.166), roodbakkend aardewerk (r-gra-75 – cat.167; r-pis-19 – cat. 168) en een fragment vaneen vreemdsoortig stuk majolica (m-pot- –cat. 169) aan het licht.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

75

Som van AANTALBAKSEL Totaalr 60s2 20Eindtotaal 80

Totaal

75%

5%

r

s2

Tabel 5.15 Kuil (put 11, spoor 90 –1525-1575), verdeling van de bakselsop basis van het aantal scherven.

5.3.8 Vondsten uit enkele laat-16e- en17e -eeuwse beerputten

Zijn de 16e-eeuwse vondsten tijdens deopgraving vooral gevonden in afvalkuilen,het meeste 17e-eeuwse vondstmateriaal isafkomstig uit beerputten. Hoewel een enkelebeerput (ook) vondsten uit de laatste decen-nia van de 16e eeuw bevatte, dateren demeeste vondstgroepen uit de eerste helft vande 17e eeuw.

Beerput 4 (put 14, spoor 41 – 1575-1620),weeshuisEen vondstgroep uit een rechthoekige beer-kelder in werkput 14 (BPT4) dateert uit delaatste decennia van de 16e of de eerste vande 17e eeuw. Uit deze beerkelder zijn in totaal1597 scherven geborgen (tabel 5.17).Wanneer we hier de oudere – opgespitte –scherven van weglaten, blijven er nog 1264(79 %) scherven over. Met 91 % van hettotale aantal scherven van de opgeschoondevondstassemblage is roodbakkend aarde-werk veruit de belangrijkste groep. Met res-pectievelijk 4 en 3 % van het totaal vormenalleen het steengoed met oppervlaktebehandeling en het witbakkende aardewerknog bakselgroepen van enige omvang. Deoverige baksels (terracotta, Werra aarde-werk, Weser aardewerk, majolica en Chineesporselein) maken ieder maximaal 1 % uit vanhet totaal.

Hoewel een grote hoeveelheid scherven vanroodbakkend aardewerk is aangetroffen,konden hieruit slechts weinig typen worden

gereconstrueerd. Onder de compleet aanwe-zige vormen zijn een bakpan (r-bak-23 – cat.170), een bord (r-bor-6 – cat. 171) en enkelepapkommen (r-kop-14 – cat. 172; -44 –cat.173; r-kop- – cat. 174). Een bijzonderevondst is een vrij complete vuurstolp (r-vst-4– cat. 175). Het is een halfronde stolp meteen handvat. De bovenste helft is versierdmet rozetvormige stempelindrukken. Devuurstolp is betrekkelijk eenvoudig wanneerwe hem vergelijken met de fraaie slibver-sierde vuurstolpen die in dezelfde periode inbijvoorbeeld Alkmaar zijn vervaardigd.59

Scherven van witbakkend aardewerk enmajolica behoren vrijwel uitsluitend tot hettafel- en drinkgerei. Onder het witbakkendeaardewerk, zijn onder meer de fragmentenvan kannen te herkennen. Daarnaast zijn vierfragmenten van geglazuurde kacheltegelsgevonden.

In de beerkelder zijn ook importproductengevonden. Een scherf van een stuk Chinees‘kraakporselein’ is, wanneer het dateert uitde voorgestelde periode, uitzonderlijk vroegvoor Nederlandse begrippen.60 De overigeimporten zijn van minder ver aangevoerd danhet Chinese stuk porselein. Vanaf de late 16e

tot vroeg in de 17e eeuw is veel aardewerkvanuit het Noord-Duitse Wesergebied geïm-porteerd. Een complete in de put gevondenkop deed mogelijk ooit dienst als brande-wijnkom (we-kop-1 – cat. 176).

De keramiek uit de beerkelder wordt geda-teerd in de overgangsperiode van het

59 Bitter 1995, 136-7, cat. 64-65;Ostkamp e.a. 2001, 39-40 cat. 18-9.

60 Ostkamp 2003d, 14-30.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

76

Som van AANTALBAKSEL TotaalI 1m 4r 126s2 36Eindtotaal 167

Totaal

22%

75%

2%

1%

I

m

r

s2

Tabel 5.16 Kuil (put 17, spoor 9 –1525-1575), verdeling van de bakselsop basis van het aantal scherven.

Armweeshuis naar het Oude mannen- envrouwenhuis. Het is echter moeilijk vast testellen of het aangetroffen afval bij één vandeze twee instellingen hoort. Het meestwaarschijnlijk is dat het afval van hetArmweeshuis betreft. Dit kan worden afge-leid uit het gegeven dat de sluitdatum vandit vondstcomplex kort na 1600 moet wordengeplaatst. Wanneer de beerkelder ooithoorde bij deze instelling zou dit ook eenverklaring kunnen zijn voor de onder devondsten aanwezige kacheltegels. Behalvebij rijke burgers en edellieden vinden wedergelijke kachels namelijk ook wel bijinstellingen zoals kloosters en wellicht ookweeshuizen. Overigens wijst de gevondenvuurstolp ook op de aanwezigheid van openhaardvuren in het (of één van de)gebouw(en).

Onder de keramiekvondsten bevinden zichenkele luxe gebruiksvoorwerpen zoals vroegChinees porselein en kacheltegels. Het over-grote deel van de vondsten bestaat daaren-tegen vooral uit gewoon gebruiksgoed. Ditgewone voor het dagelijkse gebruikbestemde huisraad is vooral vervaardigd vanroodbakkend aardewerk. Al met al lijken devondsten te wijzen op weinig welstand, eenbeeld dat goed zou passen bij eenArmweeshuis. We hebben echter in het voor-gaande reeds diverse malen gezien hoevoorzichtig we moeten zijn met het doen vandergelijke uitspraken

Beerput 5 (put 6, spoor 87 – 1580-1610)De keramiek uit een ronde beerput (BPT5)

dateert uit een zeer korte periode. Gedachtwordt aan een datering tussen 1580 en 1610.Omdat de depositietijd van de beerput vrijkort is, kunnen we ervan uitgaan dat we meteen betrekkelijk zuivere vondstgroep vandoen hebben. Deze veronderstelling wordtversterkt door de opgespitte scherven in devondstgroep. Van de totale groep van 703scherven (tabel 5.18) zijn er slechts 11 (1,5 %)onmiskenbaar ouder dan de dateringsrangevan dit vondstcomplex. Een ander elementdat in deze richting wijst, is de mate vancompleetheid van veel van de potten.

Onder de vrijwel complete voorwerpenbevinden zich twee stukken laat-16e- ofvroeg-17e-eeuws Chinees porselein. Het eer-ste stuk is een kom (p-kom-8 – cat. 184) metaan de buitenzijde een kobaltblauwe voor-stelling van boeddhistische leeuwen temid-den van gestileerde bloemranken. Ook debinnenzijde van de kom is beschilderd: op debodem is een bloem aangebracht, terwijllangs de rand een doorlopend golfmotief isgeschilderd. Hoewel de kom een stukexportporselein van een redelijke kwaliteitbetreft, is deze kom niet in ‘de’ Chinese por-seleinstad Jingdezhen vervaardigd. Het stukis afkomstig uit één van de talloze ovens diein het Zuiden van China te vinden waren endie hoofdzakelijk voor de Aziatische marktproduceerden. Een vergelijkbare kom is bij-voorbeeld ook opgegraven in het ThaisePhitsanulok.61 Ook een tweede voorwerp vanporselein is afkomstig uit één van deze Zuid-Chinese productiecentra. Het vrijwel com-plete bord behoort tot de zogenaamde

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

77

61 Chandavij 1994, fig. 3.261.

Som van AANTALBAKSEL Totaalm 9p 5r 1145s2 36ter 2w 49wa 3we 15Eindtotaal 1264

Totaal

91%

0%

4%

0%

1%

1%

0%3%

m

p

r

s2

ter

w

wa

we

Tabel 5.17 Beerput 4 (1575-1600), ver-deling van de baksels op basis vanhet opgeschoonde aantal scherven.

‘Swatow-waar’ (p-bor-6 – cat. 183), eengroep die eveneens voor de Aziatische marktbestemd was. De wand van het bord is vrijdik en aan de standring zijn zandkorrelsvastgebakken. Het baksel is grijzig van kleuren het dikke glazuur is over het geheleoppervlak aangebracht. Op de spiegel is eenslordig geschilderd hert in een landschap tezien. Zowel voor wat betreft de gevondentypen als voor de datering van deze vondst-groep zijn deze stukken porselein voorNederlandse begrippen tamelijk uitzonderlijkte noemen.62

De Nederlandse majolicabakkerijen wordenal vroeg in de 17e eeuw geïnspireerd door hetvanaf circa 1600 voor het eerst op grotereschaal op de markt verkrijgbare Chineseporselein. Vrijwel direct na het verschijnenvan de eerste importen begon men de oos-terse decoratiestijlen na te bootsen. Hoewelde gevonden stukken majolica erg fragmen-tarisch zijn, is de decoratie op sommige vande aangetroffen scherven herkenbaar alsimitaties van de Chinese kraakstijl.

Behalve Aziatische importen zijn ook Duitseproducten geborgen. Ze behoren tot hetdrink- en tafelgerei. De fragmenten vansteengoedkannen zijn weliswaar als produc-ten uit Frechen dan wel Raeren te herken-nen, de typen van de diverse kannen kondenniet met zekerheid worden vastgesteld.Onder het tafelgerei vinden we fragmentenvan borden van Hafner aardewerk (ha-bor-3). Daarnaast is er aardewerk uit de stroom-gebieden van de Weser en de Werra.63

Overigens is ook in Enkhuizen aardewerk vanhet Werra-type vervaardigd. Dit aardewerkbleek bij nader onderzoek te zijn geprodu-ceerd door in Enkhuizen aanwezige Duitsepottenbakkers in dienst van eenNederlandse ondernemer.64 Uit de beerput iseen compleet bord van Werra aardewerkafkomstig (wa-bor- 1 – cat. 182) dat op despiegel een voorstelling van Eva draagt die inhaar linkerhand een vijgenblad vasthoudt.Het bord is voorzien van het jaartal 1607.

Naast de importen is een grote hoeveelheidroodbakkend aardewerk uit de regio gebor-gen (581 fragmenten). De datering van ditdagelijkse gebruiksgoed kan eveneens in delate 16e en het begin van de 17e eeuw wor-den geplaatst. De grootste functie- / vorm-groepen zijn die van de grapen, de pispotten(r-pis-12 – cat. 179) en de kommen. Anderefunctiegroepen zoals bakpannen, borden (r-bor-18 – cat. 177), deksels, koppen (r-kop-45– cat. 178), potten, steelkommen (r-stk-2 –cat. 180) en zalfpotten (r-zal-3 – cat. 181)komen, uitgaande van het aantal fragmen-ten, minder vaak voor.Circa twintig scherven vormen tezamen eengroot fragment van een aardewerken borduit Oosterhout (r-bor-18 – cat. 177).65 Hetbord kan worden gedateerd rond 1600 en isversierd met een eenvoudige ringeloor deco-ratie. De randversiering bestaat uit een com-binatie van evenwijdige strepen endoorlopende dan wel onderbroken golflijnen.Ook de spiegel van het bord is versierd metstrepen en golflijnen. Een grote groep verge-lijkbare borden is bekend uit een beerput in

62 Vergelijk: Ostkamp 2003d.63 Bartels 1999, 766; 842.64 Bruijn 1992, 49, 103-15.65 Jacobs & Van Veen 1996.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

78

Som van AANTALBAKSEL Totaalm 10p 23r 581s2 22w 45wa 10we 1Eindtotaal 692

Totaal

85%

3% 7%

1%

0%

1%

3%

m

p

r

s2

w

wa

we

Tabel 5.18 Beerput 5 (1580-1610),verdeling van de baksels op basis vanhet opgeschoonde aantal scherven.

Dordrecht.66 Een pispot (r-pis-12 – cat. 179) isvan een type dat ook in 16e- en 17e-eeuwsebeerputten in Rotterdam en Alkmaar isgevonden.67 Een tweede type pispot (r-pis-5)komt voor in vrijwel het hele land.68

Er zijn relatief weinig scherven van witbak-kend aardewerk onder de vondsten (37 frag-menten). De functie- / vormgroepen bestaanvooral uit kommen en pispotten, specifieketypen zijn hieronder niet herkend.

De keramiekvondsten uit beerput 5 bestaanuit betrekkelijk veel keukengerei dat hoofd-zakelijk is vervaardigd van roodbakkend aar-dewerk. Deze bakselsoort is (vooral) lokaalof in de regio geproduceerd. Daarnaast iseen aantal relatief bijzondere vondsten in debeerput aangetroffen. De aanwezigheid vanvroeg Chinees porselein en de elders in ditrapport besproken drinkglazen wijzen eropdat de vroegere gebruikers in goede doenmoeten zijn geweest. Wanneer de put gerela-teerd moet worden aan het Armweeshuisdan zal deze waarschijnlijk hebben gehoordbij de regentenkamer van deze instelling.Een mogelijke sluitdatum zou 1614 kunnenzijn wanneer het Armweeshuis tot Oudevrouwen en mannenhuis wordt omgevormd.Een andere mogelijkheid is dat de voorwer-pen uit de beerput eigendom zijn geweestvan één van de huurders die na 1606, wan-neer de wezen zijn vertrokken, enige tijd inhet woonhuis aan de korte Noordstraat heb-ben gewoond. Is dit laatste het geval, danmoet de begindatering van het vondstcom-plex later liggen dan de vondsten zelf globaal

aangeven. In dit kader is het bord met hetjaartal 1607 interessant.

Beerput 8 (put 7, spoor 11 – 1600-1625)Een kleine groep vondsten is afkomstig uiteen rechthoekige beerkelder (BPT8). Dedatering van deze vondstgroep wordt opbasis van de keramische vondsten in heteerste kwart van de 17e eeuw geplaatst. De551 scherven van keramiek uit de put (tabel5.19) bestaan uit: roodbakkend aardewerk(67 %), witbakkend aardewerk (16 %), majo-lica (6 %), porselein (5 %), Weser aardewerk(4 %) en steengoed met oppervlakte behan-deling en faience (beide 1 %).

Een steengoedkan met daarop het jaartal1583 is in Raeren vervaardigd (s2-kan-62 –cat. 187). De kan is een zogenaamde ‘boe-rendanskruik’.69 Het stuk is voorzien van eenvoorstelling van dansende boeren en boerin-nen die worden begeleid door doedelzakspe-lers. Eén van de boeren geeft over in eenpot. Op het randschrift staat ’ GERRIT DVMVS DAPR BLASEN SO DANSEN DI BVRENALS WEREN SEI RASEN FRI VI SPRICHTBASTOR ICH VER DANS DI KAP MITEN.70 Eentweede import is een laat-16e- of vroeg-17e-eeuwse pot van weser aardewerk (we-pot-2– cat. 195).

Het vroegste Chinese porselein komt uit deNederlandse bodem maar mondjesmaattevoorschijn. Op basis van archeologischeopgravingen in West-Nederland zijn onder-tussen overigens wel tal van vindplaatsenvan porselein uit de late 16e maar vooral de

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

79

66 Clevis & Sarfatij 1982, 28-32; afb. 8.De beerput in Dordrecht dateert uitca.1600.

67 Carmiggeltt 1997, 248, afb. 204; 9(de beerput waaruit dit voorbeeldafkomstig is, wordt gedateerd in de17e eeuw, met de nadruk op deeerste helft van deze eeuw); Bitter1995.

68 Clevis & Kottman 1989; Bitter 1995;Jacobs & Van Veen 1996; Ostkampe.a.. 1998.

69 Hurst, Neal & Van Beuningen 1986,202-6.

70 Het randschrift is grotendeels iden-tiek aan dat van een uit 1597 date-rende boerendanskruik die inDordrecht is gevonden. Zie: Clevis& Sarfatij 1982, 25.

71 Ostkamp 2004, 14-30.

Som van AANTALBAKSEL Totaalf 6m 34p 25r 373s2 4w 87we 22Eindtotaal 551

Totaal

1%6%

67%

4%

1%

16%

5%

f

m

p

r

s2

w

we

Tabel 5.19 Beerput 8 (1600-1625),verdeling van de baksels op basis vanhet aantal scherven.

vroege 17e eeuw bekend.71 Over Zeeland zijntot op heden nog geen gegevens voorhan-den. In Middelburg liggen dergelijke vond-sten natuurlijk wel voor de hand. Dit door derol die deze Zeeuwse stad in de laat-16e-envroeg-17e-eeuwse handel op Oost-Indiëspeelde. Een Chinees porseleinen kom uitBPT8 is in Jingdezhen vervaardigd en kan inhet eerste kwart van de 17e eeuw wordengedateerd (p-kom-8 – cat. 199) .72 De kop isin onderglazuur blauw beschilderd met gesti-leerde bloemen. Een bord van Chinees por-selein (p-bor-9 – cat. 198) is nog niet eerderonder Nederlandse bodemvondsten herkend.Op de spiegel zijn twee herten in een land-schap met water afgebeeld. De vlag is ver-sierd met smalle vakken die afwisselendblauw zijn geschilderd dan wel wit zijn gela-ten. Op deze wijze heeft men het reliëf vanhet bord geaccentueerd. De beschildering opdit bord behoort tot de traditie van het zoge-naamde kraakporselein.73 Het stuk moet inde vroege 17e eeuw worden gedateerd.

Een kleine hoeveelheid van de geborgenvondsten bestaat uit majolica (34 fragmen-ten) en faience (6 fragmenten). Deze vond-sten dateren uit de laatste jaren van de 16e

en/of de vroege 17e eeuw. Ze zijn inNederland vervaardigd. Eén majolicabord isgedecoreerd met een polychrome beschilde-ring van een bloemrozet (m-bor-5 – cat.196). Daarnaast zijn ook enkele majolicapapkommen geborgen. Eén hiervan isbeschilderd met een zogenaamd a fogli-motief (m-kom-3 en -4 – cat. 197).In de beerkelder zijn veel pispotten en gra-

pen, van zowel rood- als witbakkend aarde-werk aangetroffen. Het is vaatwerk dat lokaalof in de regio is vervaardigd. De vorm vanenkele van de grapen (r-gra-33 – cat. 188; -59 – cat. 189) komen we tegen in grotedelen van Nederland. Hetzelfde geldt voor depispotten (r-pis-5 – cat. 190). Hoewel de indeze put gevonden pispotten wel degelijklokale interpretaties zijn van een bovenregionaal voorkomend type.

Een grape van witbakkend aardewerk (w-gra-6 – cat. 192) heeft een gelig baksel metdaarop een doorzichtig loodglazuur. Hetbetreft waarschijnlijk een stuk dat in detoenmalige provincie Holland is vervaardigd.De witbakkende pispotten zijn vrijwel alle-maal geglazuurd met loodglazuur waaraankoperoxide werd toegevoegd (w-pis-1 –cat.194). Het model is hetzelfde als dat vande rode pispotten van het type r-pis-5. Ookeen miniatuur papkom is groen geglazuurd(w-min- - cat. 193). Het formaat van dezekom is zo klein dat het voorwerp als speel-goed moet worden geïnterpreteerd.

Wanneer we de keramische vondstgroep uitdeze beerkelder overzien, kunnen we conclu-deren dat het afkomstig moet zijn uit eenbetrekkelijk welvarend huishouden. Eenkleine hoeveelheid vondsten zoals het vroegeChinese porselein en het elders in dit rap-port beschreven glaswerk kunnen zondermeer worden gezien als luxe waren. Het ove-rige aardewerk is te bestempelen als dage-lijks gebruiksgoed dat in elke Nederlandsebeerput wordt aangetroffen.

72 Bitter 1995, 151, 121 en 122.73 Zie Rinaldi 1989, 117.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

80

Som van AANTAL_FRABAKSEL Totaalf 80m 5p 10r 63s2 3w 15Eindtotaal 176

Totaal

3%

9%

6%

36%

2%

44%

f

m

p

r

s2

w

Tabel 5.20 Beerput 9 (1675-1750),verdeling van de baksels op basis vanhet opgeschoonde aantal scherven.

Beerput 9 (put 15, spoor 49 – 1675-1750)Beerput 9 bevatte slechts een kleine hoe-veelheid keramiek. Het huis waar de put bijhoorde, was destijds gelegen buiten hetOude mannen en vrouwenhuis. De vullingvan de put dateert uit een tijdvak dat dezeinstelling in bedrijf was. De in totaal 177scherven vormen tezamen een redelijk zui-vere vondstgroep (tabel 5.20). Onder devondsten is slechts één scherf (wm) die zon-der meer ouder is dan de dateringsrange vandit vondstcomplex, terwijl het van een enkelevorm waarschijnlijk is dat deze vroeger is (r-bor-1). Het is waarschijnlijk dat deze vroegevondsten als opspit moeten worden geïnter-preteerd. De inhoud van beerput 9 kan wor-den gedateerd in het laatste kwart van de17e eeuw en de eerste helft van de 18e eeuw.

De grootste bakselgroep uit deze beerputbetreft de Nederlands faience (44%). Het fai-ence bestaat hoofdzakelijk uit borden. Er iszowel onbeschilderde witte faience als gede-coreerde waar. Behalve borden komen ookkommen, koppen en plooischotels voor, diezonder uitzondering tot het tafelgerei kunnenworden gerekend. Naast typischNederlandse decoratie komen aan Chineesporselein ontleende imitaties voor. De deco-ratie van een vrijwel compleet faiencebordtoont twee staande Chinezen onder een vlagof parasol in een berglandschap (f-bor-8 –cat. 203). Vergelijkbare Chinese figuren zijnregelmatig op Chinees overgangsporseleinafgebeeld, maar ze komen ook voor op deJapanse imitaties van dit type porselein.Naast faience zijn ook fragmenten van eenbord van Nederlandse majolica aangetroffen(m-bor-13). Dit bord is echter niet beschil-derd. De populariteit van het zogenaamdewitte Delfts in de late 17e en vroege 18e eeuwheeft dus duidelijk zijn invloed gehad op demajolicabakkers.

Onder de vondsten is een kleine hoeveelheidChinees porselein (6 %). Het gaat hierbij uit-sluitend om fragmenten van (thee)kopjesmet een onderglazuur blauwe beschildering(p-kop-1). Op de buitenzijde van de kopjeszijn voornamelijk landschappen met bergenen rivieren afgebeeld. Het landschap is naastgestileerde bloemmotieven één van de popu-lairste decoratiethema’s op Chinees porse-lein. We komen dit type decoratie vooraltegen in de periode van het overgangsgoeden het vroegste Kangxi porselein. Het is nujuist deze periode die samenvalt met degebruiksperiode van deze beerput.

Roodbakkend aardewerk is de tweede bak-selgroep uit deze beerput (36 %). Er zijnonder het roodbakkende aardewerk geen

fragmenten van pispotten en grapen aange-troffen, hoewel die vaak juist het grootstedeel van deze bakselgroep uitmaken. Hoeweler geen pispotten van rood- of witbakkendaardewerk zijn gevonden, zijn wel twee frag-menten van steengoed pispotten geborgen.Deze pispotten zijn afkomstig uit het DuitseWesterwald. Op een applique zien we driekruizen in een schild dat zich als het stads-wapen van Amsterdam laat herkennen.

In de beerput bevonden zich weinig frag-menten die kunnen worden toegewezen aanhet keukengerei. Alleen kommen (r-kom-36)en steelkommen (r-stk-2) zijn tot deze groepte rekenen. Wel is er een grote groep tafel-gerei. Hiertoe behoren de eerder beschrevenfaience en het porselein. Ook onder hetroodbakkende aardewerk vinden we borden(r-bor-10 – cat. 202). Er zijn geen bijzonderluxe voorwerpen aanwezig, maar het materi-aal geeft ook niet de indruk afkomstig te zijnuit een arm huishuiden. Dit ‘gemiddelde’beeld stemt overeen met de resultaten vanhet onderzoek naar het botmateriaal dat indezelfde beerlaag is gevonden.In vergelijking met de inhoud van de eerderbesproken beerputten en afvalkuilen laat devondstgroep uit deze beerput ons echter weleen geheel andere samenstelling zien.Anders dan bij de overige vondstgroepenwordt het beeld dit keer niet gedomineerddoor het rode aardewerk. We kunnen hetrelatief geringe belang van deze bakselgroepop twee manieren verklaren. Enerzijds isdeze vondstgroep jonger dan de eerderbesproken contexten. Anderzijds bestaat deinhoud van de beerput hoofdzakelijk uittafelgerei, terwijl keukengerei vrijwel ont-breekt.

Beerput 10 (put 5, spoor 55 en 61 – 1600-1625)Beerput 10 leverde in totaal 427 schervenvan gebruikskeramiek op (tabel 5.21). Devondstgroep oogt wederom redelijk zuiver.Slechts één scherf van grijsbakkend aarde-werk laat zich zonder meer als opspit herken-nen. Als datering voor de vondstgroep wordthet eerste kwart van de 17e eeuw aangehou-den. Met 66 % van het totaal aantal scher-ven is het roodbakkende aardewerk veruit debelangrijkste groep, op afstand gevolgd doorde witbakkende waar (26 %). Met respectie-velijk 4 en 2 % volgen de majolica en de fai-ence en tenslotte met ieder 1 % hetsteengoed met oppervlakte behandeling enhet porselein. Kijken we naar de EVE’s danveranderen weliswaar de getallen iets (r = 76%, w = 17 %, f = 4 %, m = 2 % en p = 1 %),doch een wezenlijke verandering van hetbeeld treedt niet op.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

81

Bezien we de onder de vondsten aanwezigevormen dan zijn de pispotten met 37 % vande som van de EVE’s per vorm de belangrijk-ste vorm- / functiegroep. Met 15 % komengrapen op de tweede plaats. Borden (12 %),kannen (7 %), testen (6 %) en zalfpotten (5%) vormen de groepen 3 tot en met 6. Alleoverige vormen (deksels, komforen, kommen,koppen, lekschalen, olielampen en steelkom-men) komen niet boven de 4 % van hettotaal. Er bestaat dus een duidelijke samen-hang tussen onder de vondsten aanwezigevorm- / functiegroepen en de baksels. Juistdie vormen (sanitair en kookgerei) die zijnuitgevoerd in rood- en witbakkend aarde-werk nemen een belangrijke plaats in onderde vondsten uit deze beerput.

De complete vormen onder zowel het rood-(r-bor-6 – cat. 204; r-kop-5 – cat. 205; r-pis-5– cat. 206, 207 en 208; r-tes-3 – cat. 209) alshet witbakkende aardewerk (w-kom-7 – cat.210) zijn modellen die gedurende het eerstekwart van de 17e eeuw in grote delen van detoenmalige Republiek zijn gebruikt en gepro-duceerd. Wederom kunnen we stellen datsommige vormen hiervan (bijvoorbeeld: r-pis-5 – cat. 206, 207 en 208) kunnen wordengezien als lokale dan wel regionale vormvari-anten op deze typen. Ook de in deze putgevonden majolica en de faience wijkennauwelijks af van de vondsten die we ken-nen uit bijvoorbeeld Holland of Utrecht.Stellen we ons nu de vraag naar de socialeachtergrond van de vroegere bewoners vanhet perceel waarop deze beerput is aange-troffen, dan moeten we wederom stellen dat

deze vraag zich moeilijk laat beantwoorden.Het voorkomen van enkele stukken porseleinin een vroeg-17e-eeuwse context wijst inieder geval op enige mate van welstand.

Beerput 11 (put 6, spoor 30 – 1400-1700)Hoewel beerput 11 een grote groep vondstenbevatte (658 scherven), is de vulling ervandoor zijn lange looptijd niet echt interessant.Desalniettemin bevatte deze beerput enkelevondsten die de moeite waard zijn om naderte bespreken (tabel 5.22).Zo komt uit de put een grotendeels completedrinkschaal van Frans steengoed (s6-dri-1 –cat. 214). Dit stuk drinkgerei moet in de late14e of de eerste helft van de 15e eeuw wor-den gedateerd. Hoewel laat-middeleeuws envroege-nieuwetijds steengoed uit het FranseBeauvais in de Nederlanden zeer zeldzaamis, zijn ondertussen wel enkele stukkenbekend.74 Uit dezelfde periode als de drink-schaal zijn naast het hier beschreven exem-plaar totnogtoe alleen twee trechterbekersuit Sluis als zodanig herkend (afb. 5.11).Een tweede bijzondere vondst is een vrijwelcomplete papkom (r-kop-11 – cat. 215) die totde groep van het zogenaamde Noord-Hollandse slibaardewerk is te rekenen. Aande hand van talloze vondsten van dit typeaardewerk is door Sjek Venhuis een overzichtopgesteld van de verschillende decorateursdie type vaatwerk versierden.75 Onze papkomis volgens Venhuis gedecoreerd door ‘deco-rateur C’.76 Nu wordt voor deze decorateuraangenomen dat hij tussen 1610 en 1616werkzaam was in Alkmaar.77 Een sterke aan-wijzing hiervoor is de vondst van een aan

74 Zie: Ostkamp & Van Benthem 2004.75 Van Gangelen, Kersloot & Venhuis

1997.76 Determinatie Sjek Venhuis.77 Van Gangelen, Kersloot & Venhuis

1997, 48. De datering geschieddeaan de hand van de jaartallen opde aan hem toegeschreven stukken.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

82

Som van AANTALBAKSEL Totaalf 7m 18p 4r 283s2 5w 109Eindtotaal 426

Totaal

2%4%

1%

1%

26%

66%

f

m

p

r

s2

w

Tabel 5.21 Beerput 10 (1600-1625),verdeling van de baksels op basis vanhet aantal scherven.

deze decorateur toegeschreven (B-keus)papkom tussen pottenbakkersafval aan deAlkmaarse Wortelsteeg.78 Het voorkomen vaneen aan Alkmaarse decorateur toegeschre-ven stuk slibaardewerk in een Zeeuwsevondstcontext is op zijn minst vreemd.Wanneer we kijken naar de verspreiding vanhet aan Alkmaar toegeschreven slibaarde-werk dan is dat namelijk (vrijwel) uitsluitendin de regio rond Alkmaar te vinden.79 Nu wil

het geval dat er de laatste jaren diverse stuk-ken van decorateur C zijn opgedoken inZuid-Holland en Zeeland. Toeval of niet,enkele van deze stukken zijn gedateerd.Zonder uitzondering dateren ze van 1617 ofkort daarna. Tot op heden is er nog steedsgeen stuk in Alkmaar of in de omgeving vandeze stad opgedoken dat aan decorateur Cwordt toegeschreven en dat na 1616 kanworden geplaatst. Wellicht heeft deze

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

83

78 Van Gangelen, Kersloot & Venhuis1997, 51, afb. 56. Zie ook: Bitter1995.

79 Venhuis 2004, 110.

Som van AANTALBAKSEL Totaalg 53i 1m 6p 2pi 2r 465s2 33s6 2w 73we 7wf 9wm 5Eindtotaal 658

Totaal

8%

5%

0%

11%

1%

1%

1%

0%

1%

0%

0%

72%

g

i

m

p

pi

r

s2

s6

w

we

wf

wm

Tabel 5.22 Beerput 11 (1400-1700),verdeling van de baksels op basis vanhet aantal scherven.

Afb. 5.11 Twee trechterbekers uit Sluisen de in beerput 11 gevonden drink-schaal van steengoed uit Beauvais,1350-1400, collectie SCEZ –Middelburg.

1%

Totaal

ambachtsman na dit jaar elders in deRepubliek emploie gevonden.

Beerput 12 (put 14, spoor 48 – 1600-1625)De vondsten uit een ronde beerput (BPT12)dateren uit het eerste kwart van de 17e eeuw.In de beerput zijn heel veel scherven vandezelfde voor ambachtelijke doeleindenbestemde potten van roodbakkend aarde-werk geborgen (2911 fragmenten, zie tabel5.23). Hoewel referentiemateriaal voor dehoge cilindrische potten ontbreekt, kan delooptijd van de beerput op basis van hetandere wel dateerbare vondstmateriaal en destratigrafie in het eerste kwart van de 17e

eeuw worden geplaatst. Enkele schervenstammen uit de Late-Middeleeuwen. Eénscherf van de Siegburgse drinkschaal enacht fragmenten van grijsbakkend aardewerkdateren uit de 14e of 15e eeuw. Deze vondstenworden als opspit gezien.

De beerput bevat dus vooral een massakeramische scherven van hoge, cilindrischepotten van roodbakkend aardewerk. De pot-ten hebben een standring, terwijl het wand-profiel van de bodem naar de rand ietsopbolt. Wanneer we de som van EVE’s van aldeze potten nemen komen we uit op eenMinimaal Aantal Exemplaren (MAE) van ten-minste 81 potten. Het werkelijk aantal moetechter veel groter zijn geweest. Er is geenenkele pot aangetroffen waarvan een com-pleet profiel kon worden samengesteld. Aande hand van elkaar overlappende fragmen-ten is even wel een profiel gereconstrueerd(r-pot-32 – cat. 219). De scherf van de potten

is vrij dik en de bakselkleur is roodbruin. Opde binnenzijde van de potten zijn duidelijkedraaisporen aanwezig. Het betreft derhalveeen grof en vrij slordig afgewerkt product.De vormvariatie is vrij beperkt, alleen in deranden komt enige variatie voor (afb. 5.12).Om de mogelijke functie van de potten teachterhalen, is een analyse uitgevoerd naarde samenstelling van de grijze aanslag die inveel van de potten te vinden is.80 Ondanks deresultaten van dit onderzoek, blijft de exactefunctie van de potten vooralsnog onduidelijk.Behalve de scherven van de hoge cilindri-sche potten is een bescheiden hoeveelheidander vondstmateriaal geborgen. Zo zijn er119 fragmenten van roodbakkend aardewerkdie buiten de groep van de zojuist besprokenpotten vallen (bakpannen, borden, grapen,kommen, pispotten en vergieten), terwijl ookwat witbakkend aardewerk (pispotten) enscherven van majolica- en faienceborden zijngevonden. De overige aardewerkvondstenzijn erg fragmentarisch en ze dateren uit deeerste helft van de 17e eeuw.

De inhoud van deze beerput kan mogelijkgeassocieerd worden met 17e-eeuwseambachtelijke activiteiten op de onderzoeks-locatie. De voor ambachtelijk gebruikbestemde potten zijn alle tegelijkertijd weg-gegooid. Misschien stonden ze ergens opge-slagen en heeft deze ruimte na verloop vantijd een andere bestemming gekregen. Deaanwezig potten zijn in dat geval in één keerafgedankt en gestort in een (in verband metdezelfde werkzaamheden) leeggehaaldebeerput. Deze werkzaamheden zijn zonder

80 Zie hierover de bijdrage van I.Joosten in hoofdstuk 15 van dit rap-port.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

84

Som van AANTALBAKSEL Totaalf 2g 8m 6r 2911s1 1s2 1w 15wm 1Eindtotaal 2945

Totaal

0%

0%

0%

99%

0%

0%

1%

0%

f

g

m

r

s1

s2

w

wm

Tabel 5.23 Beerput 12 (1600-1625),verdeling van de baksels op basis vanhet aantal scherven.

twijfel in verband te brengen met de(ver)bouw van het nieuwe Oude mannen envrouwenhuis, waarbij de buiten gebruikgeraakte beerput onder de fundering van detoenmalige nieuwbouw van dit complexkwam te liggen.

5.3.9 Vondsten uit enkele andere 17e-eeuwse sporen

Hoewel de meeste 17e-eeuwse vondsten uitde zojuist beschreven beerputten afkomstigzijn, leverde ook een enkel ander spoorvondsten op die het waard zijn om bespro-ken te worden.

Egalisatielaag (put 14, spoor 17 en 18 –1600-1625)Zo kwamen uit een laag die is geïnterpre-teerd als een egalisatielaag ten behoeve van

de (ver)bouw van het Oude mannen- envrouwenhuis in 1614 diverse bijzondere stuk-ken gebruiksaardewerk tevoorschijn. Debedoelde stukken behoren zonder uitzonde-ring tot het tinglazuur aardewerk. De eerstedrie hiervan zijn in de Nederlanden vervaar-digde stukken majolica. Het zijn stukken die(op dit moment) niet aan een specifieke pro-ductieplaats kunnen worden toegeschreven.Omdat uit historische bronnen bekend is datook Middelburg tot de productieplaatsen vandit type aardewerk gerekend moet worden, iseen lokale herkomst zeer wel mogelijk. Eenbord (m-bor-12 – cat. 221) en een papkom(m-kom-4 – cat. 223) uit deze laag zijn gede-coreerd met een staande mansfiguur en aankraakporselein ontleend ‘wanli-motief’. Vande rijk geklede mansfiguur is de achterzijdeweergegeven. Hoewel de decoratie op majo-lica vrij zeldzaam is, komen we hem met

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

85

Afb. 5.12 Randvariatie binnen het pot-type r-pot-32 uit beerput 12, het zijnpotten met een totnogtoe onbekendeambachtelijk-industriële functie, ca.1600.

grote regelmaat tegen op wandtegels uithetzelfde tijdvak. Het gebruik van dezelfdesponzen voor zowel tegels als majolica hoeftniet te verwonderen. Naast gespecialiseerdebedrijven bestonden er namelijk ook werk-plaatsen waar beide soorten keramiek naastelkaar werden vervaardigd. Opvallendedetails aan beide stukken uit deze laag zijnte vinden op de achterzijde van de voorwer-pen. Op zowel het bord als de papkom zijnschetsen aangebracht. Op de keerzijde vanhet bord een jongenshoofd met twee vleu-gels: het bovenlichaam van een engel danwel een cherubijntje. De achterzijde van depapkom toont een (fragmentarisch bewaardgebleven) vrouwfiguur. Of de stukken doordeze schetsen destijds tot B-keus materiaalzijn gerekend, is niet te zeggen. Het voorko-men van schetsen op de achterzijde vanmajolica is vrij zeldzaam. Twee van dergelijkestukken uit één context is dan ook uitzonder-lijk te noemen. Wellicht zijn de stukkenafkomstig uit dezelfde (Middelburgse) werk-plaats.Van een derde stuk majolica (m-bor- – cat.222) bleef alleen een randscherf bewaard.De decoratie op dit bord is ontleend aanvroeg-17e-eeuws kraakporselein. Op het deeldat rest zien we een watervogel die tussenplanten is weergegeven. Het motief van ditbord is erg gangbaar op 17e-eeuwse majo-lica. Wat de scherf bijzonder maakt is datook de achterzijde is voorzien van een laagtinglazuur waarop bovendien beschildering isaangebracht. In Amsterdam zijn verschil-lende voorbeelden van deze zogenaamde‘majolica-faience’ aangetroffen.81 Een recen-telijk in Amsterdam opgegraven bord (afb.5.13) zou wel uit dezelfde werkplaats kunnenstammen als onze scherf. De in Amsterdamopgegraven groep ‘majolica-faience’ dateert(vooral) uit het begin van het tweede decen-nium van de 17e eeuw. Vóór 1620 was men inde Republiek in staat volwaardige faience te

produceren. Toch bleef ook de ‘majolica-fai-ence’ tot circa 1630 in productie. Dit valtonder meer af te leiden uit een fragment inde collectie van Museum Boijmans VanBeuningen in Rotterdam dat op de achter-zijde het jaartal 1627 draagt.82 Majolica-fai-ence moet verschillende plaatsen van deRepubliek zijn vervaardigd. Zo is een belang-rijk deel van de Amsterdamse vondstenafkomstig uit Haarlem.83 Waar ons bord isgemaakt, blijft vooralsnog onbekend. Naasthet verwante stuk uit Amsterdam is ook inSommelsdijk een voorbeeld van deze groepgevonden.84

Een laatste stuk tinglazuur aardewerk dathier wordt besproken, is een groot fragmentvan een in het Portugese Lissabon vervaar-digd faience bord (po-bor-3 – cat. 224). Dezeimport wijst op de havenfunctie dieMiddelburg destijds vervulde. Zo wordenvergelijkbare vondsten in bijvoorbeeldNoord-Holland vooral aangetroffen in haven-steden zoals Amsterdam, Edam, Enkhuizenen Hoorn. In een Noord-Hollandse stad alsAlkmaar – die niet over een eigen zeehavenbeschikte en veel meer een functie als regio-nale marktplaats vervulde – is dit soort aar-dewerk nog nooit aangetroffen.85 Uit Zeelandkennen we totnogtoe alleen vondsten uitVlissingen.86 De hier besproken scherven zijnde eerste vondsten uit Middelburg die gepu-bliceerd worden.

Waterput 9 (put 14, spoor 119 – 1600-1625)Een laatste 17e-eeuwse vondstcontext iswaterput WA9. Deze put raakt buiten gebruikdoor de aanleg van het Oude mannen envrouwenhuis. De inhoud ervan moet dusvóór 1625 worden gedateerd. Hoewel dezeput weinig noemenswaardige vondsten ople-verde, is er onder de vondsten één stuk aar-dewerk dat direct opvalt. Het betreft eenhoge, bijna flesvormige, pot van witbakkendaardewerk (wf-pot-1 – cat. 225). De vorm is

81 Baart 2000.82 De Bodt 1991, 10.83 Mondelinge mededeling van A.C.

Lagerweij (o.a. gebaseerd op devondst van productieafval in dezestad).

84 Olivier 1994, 92, afb. 3-9. Hoewel ditbord hier als faience is omschreven,zijn duidelijk drie proenlittekens opde spiegel te zien (deze worden ookin de beschrijving genoemd). Hetbord is afkomstig van onder eenbrandlaag uit 1624.

85 Eigen waarneming van de auteurdie sinds 1996 werkzaam is bij deDienst Stadsontwikkeling enBeheer, afdeling Monumentenzorgen Archeologie van de gemeenteAlkmaar.

86 Bartels 2004.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

86

Afb. 5.13 Bord van zogenaamde‘majolica-faience’ uit Amsterdam(collectie Archeologisch DepotBodemvondsten, gemeenteAmsterdam).

totaal ‘on-Nederlands’ en ook het bakselwijkt af van het in onze streken vervaardigdewitbakkende aardewerk. Op grond van eenverwantschap met andere vondsten vanFrans witbakkend aardewerk gaan we uit vaneen Franse herkomst. Waarschijnlijk is de potooit als verpakkingsmateriaal voor eenlevensmiddel in Middelburg terechtgekomen.

5.3.10 Vondsten uit twee beerkeldersvan de kazerne

Nadat het Oude mannen- en vrouwenhuiswas opgeheven, is in de vrijgekomen gebou-wen een kazerne gevestigd. Niet alleen degebouwen kregen in deze fase – na denodige aanpassingen en verbouwingen –een tweede leven ook twee grote beerkel-ders zijn opgeschoond en opnieuw ingebruik genomen. Door deze opruimactieontbreekt de latere 17e en 18e eeuw vrijwelvolledig in het vondstenspectrum.Waarschijnlijk gaat voor zowel beerput 13 als14 hetzelfde verhaal op. Beide beerputtenbehoren eerst bij het Oude mannen- envrouwenhuis maar zijn doorgebruikt in dekazerne tijd (tot ca. 1900). Bij beerput 13 isvoordat deze is dichtgegooid vrijwel degehele inhoud verwijderd. Wat restte was deonderste paar centimeter van de beerlaag.Het is niet verwonderlijk dat hieruit vooralvroege vondsten (uit de eerste gebruiksfa-sen) tevoorschijn kwamen. Uit de stortkokerkomt echter overwegend 19e-eeuws materi-aal. Zo is onder de glasvondsten uit beerput13 een fles aanwezig met daarop een glasze-gel waarop te lezen is ‘ryks eigendom’ (gl-

fle- 11 – cat. 230). Dit is een typische‘kazerne’ vondst. Vergelijkbare flessen kwa-men tevoorschijn uit het riool van eenAlkmaars militair hospitaal en bij de opgra-ving van een kazerne in Den Haag.87 Ookvoor beerput 14 geldt dat onder de vondstenduidelijk 18e-eeuws materiaal aanwezig is.Zowel onder het glas als het aardewerk zijntypisch 18e-eeuwse vondsten. Door tussen-tijdse opschoonacties zijn de 18e-eeuwsegebruikslagen vrijwel geheel verdwenen. Watnu rest zijn de gebruikslagen uit de 19e eeuwmet daarin restanten van de oudere peri-ode(s).

Beerput 13 (put 5, spoor 2 en 37 – 1800-1900)In beerput 13 zijn in totaal niet minder dan983 scherven aangetroffen (tabel 5.24).Hoewel deze beerput tot (kort voor) 1900 ingebruik moet zijn geweest, vormt het laat-middeleeuwse grijsbakkende aardewerk met33 % van het totaal de belangrijkste baksel-groep. Alle grijze scherven uit deze beerputmoeten als contaminatie worden opgevat.Ook de tweede bakselgroep – het roodbak-kende aardewerk (20 %) – bestaat vooral uitvroeger materiaal. Zoals hiervoor al is gezegdis deze beerkelder voordat deze werd dicht-gegooid eerst leeggehaald. Van de oorspron-kelijke vulling restte alleen de onderste paarcentimeter. Deze beerlaag bevond zich directop de vulling van (op dat moment nog nietbekende) gracht 3. Tijdens het opgraven wasvaak nauwelijks te zien waar de beerlaagophield en de grachtvulling begon. Hierdooris het materiaal uit deze beide contexten

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

87

87 Ostkamp e.a. 1997, 236.

Som van AANTALBAKSEL Totaalep 21f 67g 333ir 4iw 142iz 2m 6p 87pi 10r 196s1 16s2 36s5 2w 56wm 5Eindtotaal 983

Totaal

2%7%

33%

14%

20%

1%

6%

0%4%

2%

1%

9%

0%

1%

0%

ep

f

g

ir

iw

iz

m

p

pi

r

s1

s2

s5

w

wm

Tabel 5.24 Beerput 13 (1800-1900),verdeling van de baksels op basis vanhet aantal scherven.

onderling vermengd geraakt. Dat de beerputzowel in gebruik was bij het Oude mannenen vrouwenhuis als gedurende de kazerne-tijd, bewijzen typisch 18e- en typisch 19e-eeuwse vondsten uit de vulling van de put.Zo dateert bijvoorbeeld een schoteltje vanJapans porselein (p-bor-6 – cat. 224) uit deeerste helft van de 18e eeuw, terwijl eenkopje van industrieel witgoed (iw-kop-2 –cat. 227) uit de (late) 19e eeuw stamt.

Beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-1900)Uit een tweede beerkelder van de kazerne(BPT14) is een veel grotere hoeveelheidvondsten geborgen (tabel 5.25). De in totaal4391 scherven wegen tezamen bijna 132 kilo.De vulling van de beerkelder bevatte ver-schillende bakselgroepen: van roodbakkendaardewerk tot industrieel witgoed.Opmerkelijk is de grote hoeveelheid industri-eel witgoed. Met 38 % van het totale aantalscherven is deze groep na het roodbakkendeaardewerk (42 %) de tweede groep. De beer-kelder van de kazerne is wellicht tijdens deverbouwingen in 1891 en 1892 buiten gebruikgeraakt. Anders dan bij BPT13 het geval is, isde inhoud van deze beerput niet verwijderd.Wellicht is de ligging van de beerput, middenin de bebouwing, hier de oorzaak van.

De keramische vondsten uit de beerkelderdateren uit de gehele 19e eeuw. Onder dezevondsten is een aantal oudere scherven aan-wezig. Zo zijn naast scherven van 18e-eeuwsChinees porselein, een uit het derde kwartvan de 18e eeuw daterende kom van brownglazed stoneware (s3-kom-4 – cat. 234) en

een faience bord (f-bor-3 – cat. 249) aange-troffen. De groep Chinees porselein bestaatuit de fragmenten van theekopjes en scho-teltjes die in de 18e eeuw door de vrijwel allelagen van de bevolking gebruikt werden.88

Omdat het hier een hergebruikte beerkelderbetreft, worden deze vondsten gezien alsresidueel materiaal.De beerkelder bevat opvallend veel schervenvan roodbakkend aardewerk (1845 fragmen-ten). De scherven van het roodbakkend aar-dewerk behoren tot tafelgerei [borden;bekers; koppen; theepotten (r-the-4 – cat.243)], keukengerei [deksels; kannen (r-kan-27 – cat. 235); kachelpannen; kommen (r-kom-74 – cat. 236); potten (r-pot-14 – cat.242)], toiletgerei [pispotten (r-pis-16 – cat.237-240; -43 – cat. 241)] en verwarming(vuurtesten). Hieruit blijkt dat vaatwerk vanroodbakkend aardewerk in de 19e eeuw in deMiddelburgse kazerne een belangrijke rolspeelde. Het tafelgerei bestaat echter groten-deels uit industrieel witgoed.

De vondsten uit BPT14 wijzen erop dat uitheel Nederland gebruikvoorwerpen voor dekazerne zijn aangevoerd. Op grond van hetbaksel, het glazuur en de vormvariaties zijnenkele van de stukken roodbakkend aarde-werk toe te schrijven aan productieplaatsenzoals Friesland, Bergen op Zoom enOosterhout.89 Het herkende Friese vaatwerkbestaat hoofdzakelijk uit pispotten met eenringeloorversiering. Friese pispotten zijn ookgevonden in Alkmaar, Deventer enDordrecht.90 Het blijkt dat het Friese vaat-werk in de 19e eeuw in heel Nederland werd

88 Wijsenbeek-Olthuis 1987, 229. Eigenwaarneming A. Kaneda tijdens haarafstudeeronderzoek in Amsterdam,Alkmaar, Delft en ’s-Hertogenbosch.

89 Groeneweg 1992 en Kleij 1995.90 Deventer (Bartels 1999, 707; 641);

Dordrecht (Bartels 1999, 707; 642)en Alkmaar (Ostkamp e.a. 1998,220; 115-7 en Ostkamp e.a. 2001,214;169).

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

88

Som van AANTALBAKSEL Totaalep 113f 75g 9iw 1661iz 2p 20pi 1r 1845s2 258s3 2w 405Eindtotaal 4391

Totaal

3%

38%

9%

0%

6%

2%

0%

0%0%0%

42%

ep

f

g

iw

iz

p

pi

r

s2

s3

w

Tabel 5.25 Beerput 14 (1775-1900),verdeling van de baksels op basis vanhet aantal scherven.

gebruikt. Toch is het beeld niet zo eenvoudigals dat het op het eerste gezicht lijkt.Pottenbakkers uit bijvoorbeeld Oosterhoutvervaardigden aardewerk in de traditie vanhet Friese vaatwerk. Zo is ook een deel vande in de beerput gevonden ‘Friese’ pispottenelders vervaardigd. Op één van deze moge-lijk in Oosterhout of misschien zelfs inMiddelburg vervaardigde potten kunnen welezen: ‘DIT IS TOONTJES WA(TERPOT)’, ter-wijl een tweede pot het opschrift ‘(DIT IS DEP)OT VAN KEETJE’ draagt. De laatste pot iswaarschijnlijk afkomstig van een in dekazerne wonende vrouw of kind van één vande soldaten. De potten zijn zonder twijfeldoor de inwoners van de kazerne op delokale markt gekocht.

Het 19e-eeuws Bergse vaartwerk is regelma-tig herkend door de aanwezigheid van hetbekende blindmerk dat vanaf 1798 in gebruikis.91 Het merkteken bestaat uit de drie kruis-jes van het stadswapen met de afkortingBOZ omgeven door een cirkel. Uit Bergen opZoom zijn kannen, kachelpannen, kommen,potten en borden aangetroffen. Van één typediepe kommen (r-kom-74), mogelijk gebruiktals melkteil, zijn minimaal negentien dezelfdeexemplaren geborgen.92 Deze kommen zijnalle voorzien van het bovengenoemdeBergse merkteken.Vanaf het midden van de 18e eeuw is hetzogenaamde ‘Frankforter’ aardewerk inNederland geïmporteerd. Het is zoals denaam doet vermoeden afkomstig uit deomgeving van Frankfurt in Duitsland.93 Dezewaar vormde een belangrijke concurrent vande Bergse en Oosterhoutse producten. DeBergse pottenbakkers gingen deze produc-ten als reactie hierop vanaf 1780 imiteren.94

De echte ‘ Frankforter’ waar is tijdens deopgraving waarschijnlijk niet aangetroffen.De gevonden potten zijn de in Bergen opZoom vervaardigde imitatie. Hieronder zijnvooral kachelpannen (w-kap-1 – cat. 244).Een andere groep witbakkend aardewerk (w-kop-36 – cat. 245; w-min- – cat. 246 en 247is op tal van plaatsen in Nederland vervaar-digd. Een belangrijke productieplaats van ditsoort aardewerk was Gouda.

Naast het pottenbakkercentrum Bergen opZoom speelde ook Oosterhout een belang-rijke rol in de productie van aardewerk.95

Onder de aangetroffen aardewerkschervenzijn eveneens Oosterhoutse productengevonden. Deze producten kenmerken zichdoor een licht oranjerood baksel, terwijl aande loodglazuur op de buitenzijde van de pot-ten vaak mangaanoxide is toegevoegd.96

Onder de aangetroffen Oosterhoutse produc-ten is vooral groot vaatwerk (kommen, kan-

nen, deksels, borden en potten) aanwezig.Van een grote kan (r-kan-27 – cat. 235) zijnmeerdere exemplaren aanwezig, waarvanoverigens van slechts één exemplaar eencompleet profiel kon worden gereconstru-eerd. Op de buitenzijde van deze kannen isloodglazuur met mangaanoxide aangebracht.Op basis van de herkende vormen en bak-sels lijkt er meer Oosterhoutse vaatwerk tezijn aangetroffen dan producten uit Bergenop Zoom en Friesland. Een onbekend deelvan het gevonden roodbakkende aardewerkis waarschijnlijk in Middelburg zelf geprodu-ceerd.97

Van industrieel witgoed zijn veel schervenvan koppen, kommen en borden aangetrof-fen. Sommige voorwerpen zijn voorzien vanmerken, en zo als Maastrichts aardewerk teherkennen. Er zijn met name producten vanPetrus Regout.98 Een middelgroot bord isvoorzien van het merk van de Belgischefabrikant VILLEROY & BOCH.99 In totaal zijner acht verschillende merken op industrieelwitgoed aangetroffen.100 De meeste koppen(iw-kop-1, -2 en –12) en kommen (iw-kom-1)bestaan uit ongedecoreerd ‘massa goed’.Waarschijnlijk zijn ze in de kazerne gebruiktdoor militairen. Daarnaast zijn ook gedeco-reerde voorwerpen gevonden. Op een kleindeel van het materiaal is een decoratie in devorm van een drukdecor aangebracht, terwijlook reliëfdecoraties voorkomen. Opvallend iseen bord waarop het interieur van een pot-tenbakkerij is weergegeven (iw-bor-6 – cat.255). De rand van dit bord is van reliëf voor-zien. Onder de vondsten uit de beerkelderzijn ook zalfpotten van industrieel witgoedaanwezig. Deze potten hebben dezelfdevormgeving als de al sinds de 17e eeuwgeproduceerde faience zalfpotten (f-zal-1).Overigens zijn onder de vondsten ook fai-ence exemplaren die waarschijnlijk eveneensuit de 19e eeuw dateren.

Er zijn onder de vondsten ook veel fragmen-ten van 19e-eeuwse steengoed mineraalwa-terflessen. Deze mineraalwaterflessen zijnvervaardigd in het Westerwald en gevuldmet mineraalwater in onze streken beland.De flessen hebben een hoge cilindrischevorm met een klein bandoor en een kortehals (s2-fle-4 – cat. 232; -9). Onder degeborgen flessen zijn ook kleine variantendie mogelijk dienden als verpakking voorsterke drank (s2-fle-4 – cat. 231). Naaststeengoed flessen zijn ook voorraad-, inkt-(s2-ink-1 – cat. 233) en zalfpotten van steen-goed aangetroffen. De inhoud van de beer-kelder van de kazerne laat ons zien wat voorsoort voorwerpen in de 19e eeuw door mili-tairen zijn gebruikt. Simpele koppen, kom-men en borden van industrieel witgoed

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

89

91 Groeneweg 1992, 105.92 Groeneweg 1992, 183; nr.651. De

aangetroffen kommen voorzien het-zelfde randprofiel..

93 Groeneweg 1992, 231.94 Groeneweg 1992, 231; 36.95 Kleij 1995, 101; 28.96 Kleij 1995, 107.97 Mondelinge mededeling Paul

Smeele en Adri Vermeulen.98 Het uit Maastricht bedrijf heeft

bestaan van 1836 tot 1958.99 Het bedrijf startte in 1748 in Audun-

le-Tiche, België.100 De waargenomen merken zijn de

volgende: FARMERS’ S BOY P.R.(datering 1854: Bogaers 1992); P.R.(1850-c.1890: Polling 1993); P.REGOUT MAASTRICHT. 00 (date-ring 1855-1975: Polling 1993); WIL-LIAM TELL P.R. (datering 1850-1880:Polling 1993); PETRUS REGOUT 19MAASTRICHT (datering 1850-1880:Polling 1993); P.R. 2 (1850-c.1890:Polling 1993) en PR PRIZE MEDAL1851 CHINA (datering 1855-1880:Polling 1993).

waren in ruime mate voorhanden. Tochspeelde ook rood- en witbakkend loodgla-zuur aardewerk nog een belangrijke rol. Ditwas het dagelijkse gebruiksgoed in de keu-ken, aan tafel en – ‘als nachtspiegel’ – in deslaapvertrekken. Daarnaast bevindt zich watluxer aardewerk in de beerkelder, mogelijkgebruikt door de officieren. Over het alge-

meen kunnen we echter stellen dat de vond-sten weinig luxe uitstralen. Opvallend is hetvoorkomen van ingekraste merken op som-mige stukken roodbakkend aardewerk (afb.5.14). Hiermee claimden militairen een stukgebruiksaardewerk als hun eigendom. Het iseen verschijnsel dat we ook kennen uitandere kazernes en andersoortige leefge-

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

90

Afb. 5.14 Diverse bodems van aardewerk potten uit beerput 14 met ingekraste eigendomsmerken.

meenschappen. Eén van de militairen gingzelfs zo ver dat hij bij een pottenbakker of–handelaar een pispot met daarop zijn eigennaam bestelde. Het kan natuurlijk ook zo zijndat familie, vrienden of collega’s het gezeurvan de man om ‘zijn’ pispot zo zat waren dathem een dergelijke pot cadeau deden. Wezullen het nooit zeker weten …De beerkelder lijkt een algemeen gebruikteafvalput te zijn, die wellicht in de buurt vande (of een) keuken was gesitueerd. De oud-ste vondsten dateren uit de 18e eeuw. Ze wij-zen op een gebruiksfase ten tijde van hetOude mannen- en vrouwenhuis. Hetgemerkte Maastrichtse aardewerk dateertmeestal uit de tweede helft van de 19e eeuw,hetgeen erop wijst dat de beerput tot kortvóór 1900 door de militairen moet zijngebruikt.101

5.4 Conclusie: gebruiksaardewerk inMiddelburg tussen 1150 en 1900

5.4.1 Algemeen

De opgraving Middelburg Berhuijskazerne isde eerste grootschalige opgraving in Zeelandwaarvan al het geborgen aardewerk op eensystematische wijze is uitgewerkt. De weten-schappelijke interesse voor de laat- en post-middeleeuwse keramiek die bij grondverzeten/of opgravingen tevoorschijn komt, krijgtin onze streken vooral vorm vanaf de TweedeWereldoorlog. De opruimwerkzaamhedenvan het puin van enkele Zeeuwse steden diegedurende de oorlog waren verwoest (zoalsMiddelburg en Sluis) brachten vele vondstenmet zich mee. Wie er oog voor had, vond inoude beerputten en stortlagen de ‘potten enpannen’ van onze voorouders. Van overheids-wege was er nauwelijks interesse voor dearcheologie van de Middeleeuwen en zekerniet voor die van de Nieuwe Tijd. De aan-dacht richtte zich vooral op de Prehistorie ende Romeinse Tijd. Toch ontsnapte deMiddeleeuwen niet geheel aan de aandacht.Zo toonden de door de Rijksdienst voor hetOudheidkundig Bodemonderzoek uitge-voerde opgravingen in Aardenburg reeds inde jaren vijftig van de vorige eeuw aan dater naast veel interessante zaken uit deRomeinse Tijd ook een wereld aan middel-eeuwse archeologica was te ontdekken. Metzijn artikel ‘Ceramiek uit de bloeitijd vanAardenburg (13e en 14e eeuw)’ verzorgtTrimpe Burger één van de eerste bijdragenop dit gebied.102 In een tweede artikel, datTrimpe Burger in 1973 schrijft, vestigt hij deaandacht op een groep 14e-eeuwse misbak-sels, die eveneens in Aardenburg zijn gevon-den.103 Hoewel beide artikelen tot op de dagvan vandaag worden geciteerd, zijn ze feite-

lijk niet meer dan een eerste verkenning vanhet materiaal dat tevoorschijn kwam tijdensde opgravingen. Van een systematische ont-sluiting van de vondsten of een serieuzeaanzet tot de studie van dit materiaal is ech-ter nog lang geen sprake. Wanneer we kijkennaar de huidige standaard waarop archeolo-gisch onderzoek dient te worden uitgevoerden vooral ook gedocumenteerd (verwoord inde ‘KNA’), moeten we ons de vraag stellen ofdit zelfs wel mogelijk was (en is) aan dehand van de toen verzamelde gegevens. Dearcheologie stond nog in de kinderschoenenen naar huidige maatstaven ontstijgen de inAardenburg opgegraven scherven nauwelijkshet niveau van een verzameling ‘losse vond-sten’. Tijdens de opgraving is zeer selectiefmateriaal verzameld, waarbij niet is vastge-legd op welke gronden is geselecteerd.104 Eentweede ‘laat-middeleeuwse opgraving’ die deRijksdienst in Zeeland uitvoerde is die vanhet kasteel van West-Souburg bij Vlissingen.Na afloop van de opgraving verschenenalleen enkele korte berichten over de opgra-ving en zijn belangwekkende vondsten.105 Bijeen recentelijk uitgevoerde bewerking vande vondsten constateerden de hierbij betrok-ken onderzoekers dat het nauwelijks moge-lijk was om de in het depot aanwezigevondsten te koppelen aan hun oorspronke-lijke vondstcontext.106 Het is dan ook de vraagin hoeverre een gedegen uitwerking vandeze vondsten nog kan bijdragen aan eenwezenlijke vermeerdering van de kennis ophet gebied van de laat-middeleeuwse kera-miek. Dezelfde problemen die we tegenkwa-men voor de zojuist genoemde opgravingenbelemmerden ook de uitwerking van deopgravingsresultaten van de ringwalburchtvan Oost-Souburg in de jaren tachtig.107

Hoewel een grote hoeveelheid vondsten isverzameld, blijkt het wederom nauwelijksmogelijk te zijn om te bepalen op welkegronden tijdens het veldwerk is geselecteerd,terwijl ook de koppeling van de vondstenaan de sporen problematisch is.De bovenstaande opgravingen geven, met alhun beperkingen, een vrij compleet overzichtvan wat er tot in de jaren tachtig van devorige eeuw aan grootschalig archeologischonderzoek naar middeleeuws Zeeland is uit-gevoerd. Hoewel er daarnaast talloze kleineopgravingen en waarnemingen zijn verricht,zijn er tot op heden dan ook geen publicatiesverschenen waarin op basis van groterevondstgroepen getracht wordt een overzichtte geven van de materiële cultuur in Zeelandgedurende de Late-Middeleeuwen en deNieuwe Tijd. Tot in de jaren tachtig van devorige eeuw waren de laat-middeleeuwsesteden en dorpen in Zeeland – en overigens

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

91

101 Polling 1993.102 Trimpe Burger 1963.103 Trimpe Burger 1974.104 Mondelinge mededeling Bieke

Hillewaert (gemeentelijk archeoloogBrugge) die het vondstmateriaal uitAardenburg systematisch bewerkteen hierbij tot de conclusie kwamdat ze op grond ervan niet meerdan globale uitspraken kan doen.

105 Trimpe Burger 1972a; Trimpe Burger1972b; Trimpe Burger 1981.

106 Hendrikse & Goldschmitz-Wielinga1998 en mondelinge mededelingHenk Hendrikse.

107 Vergelijk: Van Heeringen, Henderikx& Mars 1995, 150-151.

ook elders in Nederland – vooral het domeinvan particuliere gravers en verzamelaars. Hetis met name te danken aan H.J.E. vanBeuningen en ‘zijn’ Stichting hetNederlandse Gebruiksvoorwerp dat vele vande door deze vrijgravers verzamelde vond-sten in een Nederlandse openbare collectieterechtkwamen. In hun overzichtswerk overimportaardewerk uit de Lage Landen tussen1350 en 1650 geven Hurst, Neal en VanBeuningen aan de hand van de door dezestichting verzamelde vondsten een eersteoverzicht van de belangrijkste importgroependie in onze streken op de markt kwamen.Wanneer we het boek doorbladeren, valtdirect het grote aantal vondsten op dat uitZeeuwse steden als Middelburg enVlissingen tevoorschijn kwam. De vooral uitde 16e en 17e eeuw daterende objecten illus-treren het grote economische belang vanZeeland in deze periode. Ook de opgravingMiddelburg Berghuijskazerne bevestigt ditbeeld.

5.4.2 Het aardewerk uit de opgravingMiddelburg Berghuijskazerne

Het oudste aardewerk uit de opgravingdateert uit de (late) 10e of 11e eeuw. Hetbetreft importen uit het Duitse Rijnland ende Belgische Maasvallei maar vooral lokaalin de regio vervaardigd kogelpot aardewerk.Hoewel gesloten contexten (vrijwel) ontbre-ken, is uit de vondsten een beeld af te leidendat zich laat vergelijken met dat wat uit deopgravingen in Oost-Souburg naar vorenkomt. Het lijkt erop dat kogelpot aardewerkrond het midden van de 12e eeuw van deMiddelburgse (en mogelijk ook Zeeuwse)markt verdwijnt en vervangen wordt door hetvroegste grijs- en roodbakkende aardewerk.De productie van het lokaal vervaardigedraaischijf aardewerk komt rond 1150 opgang in Vlaamse pre-stedelijke kernen alsBrugge en Gent. Of de in Middelburg aange-troffen stukken Vlaamse importen zijn of datze lokaal zijn vervaardigd, is vooralsnog nietbekend. Een toekomstig onderzoek naar debaksels van de Middelburgse vondsten zouhierop evenwel een antwoord kunnen geven.Wanneer het uit waterput 1 afkomstige aar-dewerk inderdaad lokaal vervaardigd is, zoudit betekenen dat Middelburg in die periode(economisch gezien) deel uitmaakt van deVlaamse regio. Enkele in dezelfde contextgevonden scherven van Frans witbakkendaardewerk lijken hier overigens eveneens opte wijzen. We kennen vergelijkbare vondstenuit de late 12e eeuw vooral uit de Zwinstreek.Rond circa 1200 breekt het beeld af.Vondsten uit de 13e eeuw ontbreken vrijwelvolledig. Het is dan ook de vraag of er sprake

is van een bewoningscontinuïteit of dat debewoning rond 1200 afbreekt. Vanaf devroege 14e eeuw wordt het beeld weer duide-lijker. Een aantal grachten bevatten grotehoeveelheden scherven die vooral uit hettweede kwart van de 14e eeuw dateren. Ofde scherven uit de grachten het afval zijnvan de (eerste) stedelijke bewoners terplaatse of dat de grachten zijn gedempt metstadsafval is niet duidelijk. In ieder geval iseen deel van het afval door de lokale bewo-ners in de grachten gedumpt. Het noordelijkdeel van gracht 3 blijft namelijk open liggenen wordt pas rond 1400 definitief gedempt.De vondsten uit de 14e eeuw geven nauwe-lijks aanleiding te veronderstellen dat debewoners van deze locatie erg welvarendwaren. Veruit het grootste deel van de scher-ven bestaat uit eenvoudig grijs- en roodbak-kend aardewerk. Toch komen uitverschillende sporen ook wel scherven vanimport aardewerk tevoorschijn. Fragmentenvan Spaanse goudluster majolica, aardewerkuit het Franse Saintonge en steengoed uithet eveneens Franse Beauvais zouden inandere delen van het land zonder meer kun-nen worden uitgelegd als bewijs van eenmeer dan gemiddelde welstand. Het is echterde vraag of dit verhaal ook opgaat voorvondsten uit Middelburg. Mogelijk warendergelijke importen hier ruimer voorhandenen zijn ze vooral te zien als een meer alge-mene illustratie van de Zeeuwse welvaart inde 14e en 15e eeuw.Ook voor de 16e en 17e eeuw is de vooraan-staande economische positie vanMiddelburg af te lezen van het vondstmateri-aal. Importen uit China, Portugal, Italië enFrankrijk zijn illustratief voor de handelsnet-werken waarin Middelburgse koopliedenopereerden. Het ontbreken van vergelijkings-materiaal uit Middelburg maakt het voorals-nog echter onmogelijk om uitspraken tedoen over de sociale achtergrond van devroegere bewoners van dit stukjeMiddelburg. Veel van de vondsten zoudenelders in Nederland zonder meer moetenworden geïnterpreteerd als bewijs voor eenhoge sociale welstand. Voor Middelburg,waar (relatief) veel van dit soort materiaal opde markt was, is dit echter vooralsnog devraag. Toekomstig onderzoek moet meer ver-gelijkingsmateriaal opleveren, waarna ook devondsten uit de opgraving Berhuijskazerneop hun waarde kunnen worden geschat

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

92

6.1 InleidingHet totale aantal glasfragmenten dat uit deverschillende vondstcomplexen is opgegra-ven, bedraagt 2958. Niet alle vondstcom-plexen uit de periode waarin in principe glasvoorhanden was, bevatten evenveel glas-vondsten. Vaak blijft het bij enkele scherven.De dateringsperiode van de glasvondstenloopt vanaf de 15e eeuw. Enkele vondstcom-plexen zijn interessant gebleken om tebeschrijven. Het betreft complexen uit detweede helft van de 16e eeuw en de vroege17e eeuw. Zo zijn enkele zeldzame glazenbeschreven, naast complexen waarin zichglazen en halffabrikaten van kralen bevindendie waarschijnlijk uit een Middelburgse glas-blazerij afkomstig zijn. Een voorbeeld hiervanis beerput 8 waarin zich een kelkglas enbeker bevinden die zeer aannemelijk tot devroegste producten uit de Middelburgseglasoven behoren. Verder is de inhoud vande aan de kazerne gerelateerde beerput 14van belang. Hierin bevonden zich vooral fles-sen, en dan voornamelijk wijnflessen dieechter ook wel een andere inhoud gehadkunnen hebben. Daarnaast zijn er veel medi-cijnflessen gevonden en een groot aantalfragmenten van vensterglas.De vondsten zijn beschreven volgens hetDeventer-systeem (zie ook hoofdstuk 5). Inbijlage 5.1 achterin het rapport bevindt zichde catalogus met verschillende glasvondsten.

6.2 Historische bronnen in verband metde Middelburgse glasblazerij Glas ‘à la façon de Venise’ werd al vanaf 1537in Antwerpen vervaardigd.1 In 1581, twee jaarnadat de Unie van Utrecht de formeleafscheiding van Zeeland uit de Spaanseoverheersing tot stand bracht, verleende hetstadsbestuur van Middelburg de uitAntwerpen afkomstige Govaert van derHaghe de vergunning een glasblazerij op terichten om hier op Antwerpse wijze glas tevervaardigen. De stad gaf hem een aantalvoorrechten zoals een stuk land, een opstart-premie, vrijwaarding voor belasting enwachtplicht en het recht op handel in glas.De overeenkomst slaagde. Met uitzonderingvan een mogelijke onderbreking in 1594 pro-duceerde het bedrijf tot aan de dood van Vander Haeghe in 1605 waarna het werd overge-nomen door Antonio Miotti een lid van eenwelbekende familie van Venetiaanse glasbla-zers. Archiefstukken uit 1597 vermelden datnaast het ‘à la façon’ glaswerk in deMiddelburgse oven ook kralen zijn gemaakt.Deze kralen waren bestemd voor de over-zeese handel. In 1598 verkrijgt Verhaegen het

patent van de Staten van Zeeland als enigebinnen de provincie glas te vervaardigen eninvoer te beletten van Antwerpse kristallijnenglazen.2 Hieruit volgt dat Middelburgse ‘a lafaçon’ glasvondsten uit het eind van de 16e-en vroege 17e eeuw, zeer aannemelijk, ook inMiddelburg zijn vervaardigd, hoewel hunvorm overeen zal komen met de productendie daarvoor en tegelijk in Antwerpen wer-den gemaakt.

6.3 Beschrijving van de complexen

6.3.1 Mestkuil 3

Mestkuil 3 heeft een kleine groep glasscher-ven opgeleverd, hetgeen zonder meer te dan-ken is aan het gegeven dat de inhoud van dekuil is gezeefd (tabel 6.1). De glasvondst uitde kuil bestaat uit fragmenten van eenbokaal, een kelkglas, een dunwandig onbe-kend voorwerp en een fragment van eenvensterruit. Het bokaalfragment bestaat uiteen deel van een hoge voet en een bolvor-mige stam in ‘Vetro a fili e retorti’ techniek,met daartussen een kleurloze schijf. Het inkleurloos glas ingewalste versieringspatroonbestaat uit twee verticale witte draden afge-wisseld met witte retorti spiralen.3 De trech-tervormige of mogelijk trompetvormige kelkontbreekt. De kleurloze schijf op de over-gang van kelk naar de stam is wel aanwezig,maar de uit drie delen opgebouwde bokaal isuit de literatuur wel bekend zodat de teke-ning gecompleteerd kon worden (gl-bok-3).Hoewel ook enkele (zeldzame) voorbeeldenbekend zijn waarbij de kelk een andere ver-siering heeft.4 De herkomst van soortgelijkebokalen, waarvan sommige nog met deksel,wordt in de meeste publicaties alsVenetiaans gezien, wanneer het een fraaieuitvoering betreft, en als ‘à la façon deVenise’, als de uitvoering minder fraai is. Hetkelkglas uit de put is kleurloos en bestaateveneens uit een stam met voet, hoewel ookeen deel van de kelk is teruggevonden. Destam, met resten van vergulding, is opge-bouwd uit drie geribde nodi; twee grote meteen kleine daartussen, afgezet met een schijftussen de voet en kelk. De kelk is parabool-vormig en heeft een versiering in een verti-caal ribbenpatroon naar boven overgaand ineen mogelijk knobbel- of netwerkpatroon. Devoet heeft een omgeslagen voetrand (gl-kel-79).De datering van beide drinkglazen valt in hetmidden of de tweede helft van de 16e eeuw.Een Antwerpse herkomst lijkt voor beide gla-zen aannemelijk, een Venetiaanse herkomst

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

93

1 Vanaf het begin van de 16e eeuwwas Antwerpen de belangrijksteinternationale handelsstad van deNederlanden. In 1558 verkreeg deItaliaanse Jacomo Pasquetti vanhet Antwerpse stadsbestuur eenprivilege voor het eerste grootscha-lige glasvervaardigingsbedrijf van‘façon de Venise’ glas in Antwerpen.Hij kreeg voor twintig jaar hetexclusieve recht om glaswaren teverkopen in de Nederlanden en alleimport van Venetiaansachtig glas teverbieden. Na 1585 veranderde voorAntwerpen de politieke, economi-sche en daardoor culturele status,wanneer de stad door het Spaanseleger wordt veroverd. Met gevolg,dat na de afscheiding van deNoordelijke Nederlanden, deSchelde wordt afgesloten zodat deinternationale handel vanAntwerpen inzakte. Whitehouse2002, 18.

2 Hudig 1923, 24.3 Parallel te zien bij Ritsema van Eck

& Zijlstra-Zweens 1993, 61.4 Zie bijv: Van Gelder & Jansen 1969,

63 nr.40. en Tait 1979, 69.

6 De glasvondsten - J.F.P. Kottman

voor de bokaal kan evenwel niet worden uit-gesloten.

6.3.2 Mestkuil 8

Fragmenten van twee zogenaamde wafelbe-kers en een kelkfragment met drie horizon-taal opgelegde witte draden zijn in deze

mestkuil gevonden (tabel 6.2). De glazen zijnalle drie kleurloos met een lichte grijzezweem. De naam wafelbeker slaat op de ver-siering van de twee bekers die bestaat uiteen reliëfpatroon van kleine vierkantjes zoalsdat ook bij gebakken wafels het geval is.5 Detwee wafelbekers lijken identiek te zijn, éénexemplaar is vrijwel compleet maar van detweede is alleen de bodem aanwezig. Demeest volledige laat zien dat het om eenhoge bierbeker gaat in een relatief dikwan-dige uitvoering, die naar boven toe iets bre-der wordt en waarvan de lip uitstaat. Debodem is omwonden met een geribde voet-ring. De hoge kwaliteit van deze bekers isopvallend, ze lijken nauwelijks aangetast tezijn. Dergelijke bekers met wafelpatroon ver-siering kennen we vanaf de tweede helft vande 16e eeuw doorlopend tot in de 18e eeuw.6

Sommige auteurs stellen dat het wafelpa-troon van de vroegste glazen grover in uit-voering is dan de latere.7 Maar inNederlandse vondstcomplexen uit de 16e

eeuw komen ze al in een fijn patroon voor,praktisch identiek met de hier gevondenbeker.8 De datering ervan zal zeer waar-schijnlijk met deze parallellen overeenkomenen in de tweede helft van de 16e eeuw teplaatsen zijn. Dit komt overeen met het aar-dewerk dat tussen 1575 en 1625 wordt geda-teerd. Ook deze glazen zijn mogelijkvervaardigd in de glasoven van Middelburg.Hetzelfde geldt voor het kelkfragment met deopgelegde witte draden.9

6.3.3 Beerput 4

Uit beerput 4 komen naast scherven vanvensterglas slechts enkele zeer incompletevoorwerpen (tabel 6.3). De vondstgroep isechter interessant door de aanwezigheid vanhalffabrikaten van kralen. In deMiddelburgse glasoven zijn volgens histori-sche bronnen naast gebruiksglas ook kralenvervaardigd.10

Een wandfragment met noppen van een ber-kemeier of roemer, een kleurloos bodemstukvan een gladde beker en een randfragmentvan een gl-bek-19 vormen samen met eenstam met leeuwenmasker en fragmenten vaneen kleine vierzijdige fles de herkenbarevoorwerpen uit deze beerput. Daarnaast zijntwaalf fragmenten van halffabrikaten vankralen gevonden. Een cilindrisch massiefbrokstuk met een diameter van ca. 2,5 cmheeft een licht groenige kleur. Twee cilindri-sche holle buisjes met een diameter van ca.1 cm zijn geel en groen. Drie andere hollebuisjes in blauw zijn 6, 4 en 3 cm dik. Eénhalve geelbruine buis heeft over de lengteeen rode baan en een lichtblauw kwart deel

van een buisje heeft een witte baan tussentwee rode. De versieringen van enkele vandeze halffabrikaten komen overeen met kra-len en halffabrikaten die eerder in Middelbugzijn gevonden en zullen uit de eerste helft 17e

eeuw stammen, in overeenstemming met demeeste in deze put gevonden voorwerpen.11

Een laat-16e-eeuwse datering voor (een deelvan) de vondsten is echter niet uit te sluiten.

6.3.4 Beerput 5

De in deze beerput gevonden fragmentenbehoren tot negen voorwerpen zonder ver-dere toevoegingen (tabel 6.4). De voorwer-pen zijn te dateren in de laatste decenniavan de 16e of het eerste decennium van de17e eeuw. Het zijn drie bodems van knobbel-bekers (gl-bek-12a), twee bodemfragmentenvan een ander type beker (gl-bek-33), eenkleine vierzijdige fles (gl-fle-33), een stang-

5 Dit patroon ontstaat door het glastijdens het verwerken te omwindenmet een glasdraad als een spiraalen daarna in een vormmal met eengroot aantal verticale ribben te bla-zen waardoor de draad op de plaatsvan de ribben platgedrukt wordt.De niet platgedrukte delen van dedraad blijven als vele kleine vier-kantjes in hoogreliëf in een regel-matig patroon op de glaswandachter.

6 Kottman 1999b, 458 complex 201.7 Henkes 1994, 131.8 Kottman 1999b, 950 catnr. 41,429 Het hier gevonden kelkglas met drie

naast elkaar lopende horizontalewitte draden zoals bij gl-kel-78 zijnzeer waarschijnlijk in Middelburgvervaardigd, zie beschrijving beer-put 8 met vondstnr. 167,168,170.

10 Hudig 1923, 24. 11 Karlins e.a. 2001 187-195.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

94

Type MAE begindat. einddat. opmerkinggl-bok-3 1 1580 1600 afgebeeld in

catalogusgl-kel-79 1 1580 1600 afgebeeld in

catalogus

Totaal 2

Tabel 6.1 Glas uit mestkuil 3.

Type MAE begindat. einddat. opmerkinggl-bek-19a 2 1550 1600 afgebeeld in

catalogus

gl-kel- 1 1580 1600Totaal 3

Tabel 6.2 Glas uit mestkuil 8.

Type MAE begindat. einddat.gl-bek-19a 1 1575 1650gl-bek- 1 1575 1650gl-fle-33 1 1550 1650gl-kel- 1gl-roe- 1gl- 5halffabr. kralen 12 1600 1650

Totaal 20

Tabel 6.3 Glas uit beerput 4.

glas (gl-sta-2) en een kelkglas met een hollegeribde baluster (gl-kel-80). Het kelkglasheeft een groene zweem maar is nogal aan-getast zodat de oorspronkelijke kleur nietgoed is te bepalen. De kelk is incompleetmaar heeft een paraboolvorm kenmerkendvoor 16e-eeuwse kelkglazen. De opvallendstevondst is een kom (gl-kom-3). Het is eenaangetaste licht grijze kom die naast eenwafelpatroon een extra versiering heeft vanin rijen opgebrachte emailstippen. De klein-ste stippen in wit staan in een dubbele rijhorizontaal onder de rand met daartusseneen vergulde baan en in verticale rijen op deplaatsen waar de oorspronkelijke opgelegdedraad verticaal is platgedrukt door de mal.Iets grotere blauwe stippen staan tussen de

verhogingen van het wafelpatroon. En nogiets grotere stippen, eveneens in wit, zijnrondom op de voetring aangebracht. De uit-voering van deze kom is vergelijkbaar metenkele gevonden bekers van het type gl-bek-19.12 De luxueuze uitstraling met verguldingen email maakt dat het waarschijnlijk tot éénvan de vroegste producten in de wafelpa-troontechniek behoort. Bij de enige bekendeeveneens incomplete parallel, met eengladde voetring gevonden in LüneburgDuitsland, is één horizontaal bandoor aanwe-zig.13 Mogelijk heeft het Middelburgse exem-plaar ook één of twee oren gehad.

6.3.5 Beerput 8

Een zeer interessant complex vormt dezebeerput met fragmenten van elf voorwerpendie allen tussen ca. 1580 en 1620 zijn tedateren (tabel 6.5). De meest interessantehiervan zijn een kelkglas en een beker. Dekelk van het kleurloze kelkglas is eivormig,dat kenmerkend is voor ‘à la façon’ kelkgla-zen uit de latere 16e en de eerste jaren vande 17e eeuw. De kelk heeft een versieringvan verticale witte draden op het onderstedeel van de kelk met daarboven, ongeveer inhet midden van de kelk, drie horizontalenaast elkaar lopende witte draden. De stamheeft een vergulde geribde baluster tussentwee dikke schijven en een schijfje onder dekelk (gl-kel-78).14 De kleurloze beker metgeribde voetring heeft een versiering vandeels ingesmolten witte draden die spiraal-vormig over de bekerwand lopen (gl-bek-9a).Fragmenten van een dergelijke beker enkelkglas zijn gevonden in een ophogingslaagvan het Waterlooplein in Amsterdam, opge-bracht tussen 1593 en 1596.15 Een historischebron vermeldt een verzoek van Amsterdamsekooplieden in 1594; ‘om bij uitzondering gla-zen in Antwerpen te mogen kopen diegewoonlijk in Middelburg werden besteld’. Alin 1581 klaagde Mongardo die toen de lei-ding had van de Antwerpse oven, dat inMiddelburg kristallijnen glazen werden ver-vaardigd ondanks het alleenrecht datAntwerpen daarvoor bezat.16 Uit voornoemdebronnen en het feit dat de glazen inMiddelburg zijn opgegraven in combinatiemet hun datering is af te leiden datMiddelburg zelf het meest in aanmerkingkomt als productieplaats voor het kelkglas(gl-kel-78) en de beker (gl-bek-9a).

6.3.6 De stortkoker van beerput 13

In deze put is een beperkt aantal glasfrag-menten aangetroffen (tabel 6.6). Ze zijnafkomstig van een beker en een fles. Debeker is kleurloos, heeft een dikwandigebodem en behoort tot een cilindrisch typehoewel de wand licht conisch is (gl-bek-25).Deze beker is als een overgangstype tebeschouwen van conische naar cilindrischebekers. Conische bekers (gl-bek-6) zijn tedateren vanaf ca. 1700 en doorlopend in de18e eeuw, terwijl het cilindrische bekertypevoorkomt vanaf ca. 1800 en tot in de late 19e

eeuw doorloopt. De beker uit Middelburg isin de vroegere 19e eeuw te plaatsen.Dezelfde datering geldt voor de fles. Dezelichtgroene fles heeft een cilindrische vormmet een korte hals en uitstaande lip en heefteen licht opgestoken bodem met pontilmerk(gl-fle-11). Op de schouder is een zegel aan-

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

95

Type MAE begindat. einddat. opmerkinggl-bek-12a 3 1550 1600gl-fle-33 2 1550 1600gl-kel-80 1 1550 1600 afgebeeld in

catalogus

gl-kom-3 1 1550 1600 afgebeeld in catalogus

gl-sta-2 1 1550 1600Totaal 8

Tabel 6.4 Glas uit beerput 5.

Type MAE begindat. einddat. opmerkinggl-bek-9a 1 1580 1600 afgebeeld in

catalogus

gl-bek-19 1 1580 1600gl-bek-35 1 1580 1600gl-bek- 2gl-kel-78 1 1580 1600 afgebeeld in

catalogusgl-roe-6 2 1575 1625gl-roe-7 1 1550 1600gl- 2Totaal 11

Tabel 6.5 Glas uit beerput 8.

12 Magendans & Schulten 1987, 18Henkes 1994, 134.

13 Stepphun 2003, 143.14 Een soortgelijke opbouw van stam

is aangetroffen bij een anderevondst uit Middelburg: Henkes1994, 210 catnr. 46.20.

15 Baart e.a. 1986, 56. De Raedt e.a.2002, 100.

16 Baart e.a. 1986, 66 op citaat Hudig1923.

gebracht met in reliëf de tekst: rykseigen-dom. Deze tekst die voor zich spreekt werdaangebracht op (medicijn)flessen van hetNederlandse leger zoals die gebruikt werdenin de West-Indische koloniën.

6.3.7 Beerput 14

Deze beerput heeft het grootste aantal glas-vondsten van het opgravingsterrein opgele-verd (tabel 6.7). Zoals al vermeldvoornamelijk flessen maar ook een keur aanandere glasvormen. Hieronder worden ze percategorie genoemd.

BekersHet aantal bekers uit de put bedraagt 22exemplaren. Vijf zijn eenvoudige vormgebla-zen conische bekers, kleurloos en met eendikwandige bodem (gl-bek-6). Vanaf hetbegin van de 18e eeuw komen dergelijkebekers voor. Opvallend bij de in deze putgevonden bekers, is het brede pontilmerkdat bijna de volledige bodem van dezebekers beslaat en waaraan de datering vandeze bekers valt te plaatsen in de latere 18e

eeuw. Vijf andere gevonden vormgeblazenbekers zijn cilindrisch. Ze hebben een versie-ring van een verticaal ribbenpatroon op hetonderste deel van de wand (gl-bek-38). Eénexemplaar is voorzien van een oor. Van ééncilindrische beker met een bovenaan uitbui-gende wand en een versiering in een verti-caal ribbenpatroon is een wandfragmentgevonden (gl-bek-58).17 Het is een bekertypedat uit de tweede helft van de 18e eeuwdateert.

17 Kottman 1999b, 957.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

96

Type MAE begindatering einddatering opmerkinggl-bek-25 1 1750 1825 afgebeeld in catalogus

gl-fle-11 2 1800 1850 Afgebeeld in catalogus

Totaal 3

Tabel 6.6 Glas uit beerput 13.

Type MAE begindat. einddat. opmerkinggl-bek-6 5 1750 1800gl-bek38 5 1800 1850 afgebeeld in catalogus

gl-bek-58 1 1750 1800gl-bek- 11 1700 1900gl-fle-3 2 1700 1800 afgebeeld in catalogus

gl-fle-7 1 1700 1850 afgebeeld in catalogus

gl-fle-10 5 1600 1800gl-fle-11 53 1600 1850 afgebeeld in catalogus

gl-fle-14 1 1850 1900 afgebeeld in catalogus

gl-fle-18 1 1750 1850gl-fle-25 8 1775 1825 afgebeeld in catalogus

gl-fle-27a 5 1850 1900 afgebeeld in catalogus

gl-fle-38 4 1800 1850 afgebeeld in catalogus

gl-fle-41 10 1850 1900 afgebeeld in catalogus

gl-fle-51 2 1850 1900gl-fle-69 5 1850 1900 afgebeeld in catalogus

gl-fle-87 1 1850 1900 afgebeeld in catalogus

gl-fle-100 4 1800 1850 afgebeeld in catalogus

gl-fle-101 2 1750 1800 afgebeeld in catalogus

gl-fle-102 1 1800 1900 afgebeeld in catalogus

gl-fle-103 7 1800 1850 afgebeeld in catalogus

gl-fle- 63 1750 1900gl-kan-3 1 1650 1725gl-kel-2 1 1700 1750gl-kel-23 5 1750 1775 afgebeeld in catalogus

gl-kel-52 1 1850 1900gl-kel-56 2 1875 1900 afgebeeld in catalogus

gl-kel- 4 1850 1900gl-lam-1 9 1850 1900gl-lam- 9 1850 1900gl-vog- 3 1850 1900gl-zou-4 1 1700 1750 afgebeeld in catalogus

gl- 21 1750 1900Totaal 256

Tabel 6.7 Glas uit beerput 14.

Van de elf overige bekers is het type nietvastgesteld.

Flessen Fragmenten van flessen van velerlei soortvormen de grootste groep van de glasvond-sten uit de put. De ontwikkeling vanambachtelijke vrijgeblazen flessen naarfabrieksmatig vormgeblazen flessen is indeze put zichtbaar. Deze verandering voltrokzich in de loop van 19e eeuw.

WijnflessenVooral met de opkomst van zogenaamdewijnflessen is het ontwikkelingsproces goedzichtbaar. Wijn werd in de Middeleeuwenopgeslagen en vervoerd in houten, uit dui-gen samengestelde tonnen. De omslag vanopslag en vervoer van de meer luxe wijn-soorten van de houten tonnen naar speciaaldaarvoor ontwikkelde dikwandige bolvormigewijnflessen ontstaat in Nederland rond hetmidden van de 17e eeuw. De vroegste typenzijn mogelijk uit Engeland of Duitsland inge-voerd, na ca. 1725 kwam waarschijnlijk ookNederlandse productie meer op gang.18 Hetwijnflestype gl-fle-25 is met acht exemplarenvertegenwoordigd. Deze uivormige fles heeftde grootste breedte aan de basis en is voor-zien van een lange naar boven toelopendehals. Vanaf ca. 1725 is dit type in Nederlandgangbaar en loopt door tot in de vroege 19e

eeuw.19 De kleur van de vroegere exemplarenis groen, de latere hebben een bruingroeneof bruine kleur en een doorgaans wat lan-gere hals. Alle acht gevonden gl-fle-25 fles-sen uit beerput 14 zijn bruingroen enbehoren tot de periode van de late 18e envroege 19e eeuw. De overige gevonden wijnflessen zijn cilindri-sche typen uit de periode rond 1800 en uitde 19e eeuw en hebben ook allemaal eenbruingroene kleur.20 Achttien in een vormgeblazen exemplaren zijn teruggevonden. Dewand van al deze flessen is recht en vertoontde kenmerkende kleine putjes die een meta-len vorm veroorzaakt. Ze hebben een vrijge-blazen lange hals, die met een platte of eenzwakhoekige draad bij de lip is afgezet. Deaanwezigheid van vele kleine luchtbellen bijde meeste van deze flessen geeft aan dat dekwaliteit achteruit is gegaan in vergelijk metde wijnflessen uit de periode daarvoor. Debodem van vier exemplaren is opgestoken ende lange hals bolt boven het midden iets uit(gl-fle-38). Vier exemplaren van een anderflestype hebben een opvallend lange slankehals. De opsteking van de bodem bij dezeflessen is vier tot zes centimeter hoog. Deflessen hebben een ronde afhangendeschouder met een halslengte die meer dande helft van de totale hoogte bedraagt (gl-

fle-100). Bij vijf andere is de bodem door devormmal bepaald, hij is in het midden opge-bold en afgezet met een richel. Ook dezeflessen hebben een licht uitbollende hals. Delip is omwonden met een zwak hoekigedraad (gl-fle-27). Opvallend bij de laatsteflessen is dat ze kleiner van formaat zijn dande gangbare wijnflessen en een inhoud heb-ben van ca. 350 ml tegenover ca. 700 ml innormaal formaat. De overige vijf flessen zijn te incompleet ommet zekerheid aan een van de voorgaandetypen toe te wijzen. De formaten van dezelaatste flessen variëren nogal zodat deinhoud van de flessen eveneens tamelijkvariabel geweest zal zijn. Een andere inhouddan wijn is bij deze flessen dan ook goeddenkbaar. Bij deze flessen is de kurk somsnog aanwezig. Verder zijn twee achtzijdige flessen gevon-den in een relatief klein formaat met eeninhoud van ca. 250 ml. De grove structuurvan de wand duidt erop dat voor de vervaar-diging van deze flessen een houten vormmalwerd gebruikt. Een functie als wijnfles is nietzeker. Die functie is evenmin zeker bij eengaaf groen flesje met kurk dat weliswaar hetmodel van wijnfles heeft met hoog opgesto-ken bodem en afhangende schouder (gl-fle-102), maar slechts een geringe inhoud vanca. 160 ml.

MedicijnflessenEen groot aantal van de in de beerputgevonden flessen zijn tot medicijnflessen terekenen, 103 in getal. Vijf daarvan hebbeneen bolle buik en een lange hals met uit-staande lip (gl-fle-10), een medicijnflestypedat al sinds de 15e eeuw bestaat. Een tweedetype dat met vijf exemplaren aanwezig is, iscilindrisch en heeft een lange hals die vloei-end in de wand overgaat (gl-fle-69).Maar de grootste groep van de gevondenmedicijnflessen, in totaal 93 stuks, zijn cilin-drisch. Ze variëren in grootte vanaf ca. 3 totca. 16 cm. 53 exemplaren hiervan hebbeneen groene kleur, de meeste met een afhan-gende schouder, een korte hals en een uit-staande lip (gl-fle-11). Bij een aantal is dekurk nog in de hals aanwezig. Ze zijn voor-zien van een pontilmerk en zijn tot een cilin-der gerold op de welsplaat.21 33 Andereexemplaren zijn licht groen of kleurloos. Zezijn voor een deel, vooral de kleurloze exem-plaren, in een indoopvorm geblazen. Dat iste zien aan de dikwandigheid van veel vande aanwezige bodems, veelal in combinatiemet een afgeronde schouder. Een pontilmerkis bij al deze flessen aanwezig. Drie van delichtgroene medicijnflessen hebben eenzegel met de tekst: ryks eigendom. Zevenandere medicijnflessen zijn tot de grotere

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

97

18 Het vroegste type bolvormige wijn-fles, “shaft en globe” genaamdheeft een conische vorm met degrootste breedte aan de schouderen een lange hals die met eenzware driehoekige draad bij de lipis afgezet. In het derde kwart vande 17e eeuw neemt de lengte vande hals af (gl-fle-5). Rond 1700komen zijn wijnflessen meer bolvor-mig (gl-fle-19). Na ca. 1710 ontstaateen conische type met de grootstebreedte aan de basis (gl-fle-22),gevolgd na ca. 1725 door een inNederland vervaardigd type meteen afgeronde schouder en eenkegelvormige opsteking van debodem (gl-fle-25 ). Kottman 1996b.

19 Van dit flestype is productieafvalgevonden op het terrein van de in1730 opgerichte flessenblazerij “ DeVurige Wagen” aan de Eem bijAmersfoort .

20 Cilindrische wijnflessen komen van-uit Frankrijk in de dertiger jaren vande 18e eeuw ook in Nederland vooren volgen voor een deel de bolvor-mige flessen op. Aanvankelijk zijnde cilindrische flessen breed enlaag, later in de 18e eeuw neemt delengte toe en in de vroege 19e eeuwneemt de diameter af.

21 Een wels- of walsplaat is een mar-meren of ijzeren plaat waarop deglasblazer het hete nog buigzameglas tot een cilinder kan rollen.

soorten te rekenen. Ze zijn dikwandiger dande voorgaande en in een indoopvorm gebla-zen. De kleur is door de relatieve dikwandig-heid van flessen donker bruingroen. Een halsis nauwelijks aanwezig en de lip staat uit (gl-fle-103).

ParfumflessenParfumflessen vormen met vijftien exempla-ren een substantieel aandeel in de put. Tienhiervan zijn achtzijdig en hebben een cilin-drische hals en een pontilmerk (gl-fle-41). Zezijn contactvorm geblazen.22 Aan de voorzijdestaat in reliëf de tekst; EXTRAIT DE AU DECOLOGNE of J. M. FARINA A COLOGNEofwel J.M.FARINA VISAVIS LE MARCHECOLOGNE. Dergelijke flessen komen voorvanaf ca. 1850 tot in de vroege 20e eeuw.Twee exemplaren van een ander type hebbeneen platte voor- en achterzijde met de zijdenhalf rond (gl-fle-51). Eén cilindrisch contact-vorm parfumflesje heeft in reliëf de tekst; L.T.PIVER PARIS AND LONDON, een befaamdparfummerk dat nog steeds bestaat (gl-fle-14). Twee groene lange smalle flessen meteen nauwe cilindrische hals, een type datgedurende de hele 18e eeuw voorkomt, isbekend als parfumfles of houder voor vlug-zout en likeur (gl-fle-3).23

Overige flessenDe overige flessen zijn divers in vorm enfunctie. Een vierzijdige voorraadfles metafgevlakte hoeken, een korte wijde hals eneen uitstaande lip, is gaaf teruggevonden.De fles heeft vele luchtbellen en heeft eengrof gestructureerd oppervlak veroorzaaktdoor een waarschijnlijk houten vormmal (gl-fle-87).24 Een tweede vierzijdige fles is kleur-loos. Deze fles heeft een korte hals met eenuitstaande lip (gl-fle-7). Bovenaan de schou-der en op de hoeken daarvan zijn restantenvan vergulding in de vorm van guirlandeszichtbaar. Dergelijke flessen dienden in de18e en 19e eeuw als karaf voor likeur. Bekendzijn luxe houten kistjes uit die periode waarintwee of meerdere van dergelijke flessen inpasten, ook wel samen met enkele glaasjes.25

Fragmenten van een bruingroene fles heefteen dubbelzijdig afgeplatte buik uitlopend ineen korte rechte hals (gl-fle-18). Dit soortflessen die al vanaf de 17e eeuw als spawa-terfles bekend zijn, hebben doorgaans eenlangere hals. Kleurloze fragmenten van tweerechthoekige contactvorm flessen dragen inreliëf een tekst die afleesbaar is aan de handvan een elders gevonden compleet exem-plaar: THE ORIGINAL AND GENUINE ROW-LANDS MACASSAR OIL No 20 HATTONGARDEN LONDON.26 Macassar olie dat alshaarwater diende, werd gemaakt van debloemen van de canangaboom uit Indonesië.

Vierentwintig overige flessen zijn te incom-pleet om het type te kunnen bepalen.

KelkglazenIn verhouding tot de flessen zijn maar weinigkelkglazen in de put gevonden, in totaaltwintig exemplaren. Al deze kelkglazen zijnkleurloos. Eén kelkglas heeft een ronde mas-sieve stam met luchtbel, die vloeiend in eentrechtervormige kelk overgaat (gl-kel-2). Devoet heeft een omgeslagen voetrand. Het iseen kelkglastype dat vanaf het begin van de18e eeuw voorkomt.27 Vijf andere kelkglazenzijn van een type dat als opvolger tebeschouwen is van het voorgaande, meteveneens een massieve ronde stam dieconisch vloeiend overgaat in een licht toege-bogen kelk (gl-kel-23). De voet die varieertin dikwandigheid, heeft geen omgeslagenvoetrand. Eén exemplaar is van loodglasgezien de zwarte (sulfiet) aantasting. Dekelkbodem van dit glas is opgebold in eenkleine bult. De kelk van dit glastype is aan-vankelijk nog slank maar wordt later in de 18e

eeuw boller. Opvallend is dat een kelkglastype, waarvanmet zeven stuks de meeste exemplarengevonden zijn, tot een tot nu toe onbekendtype behoort. Het is een kelkglas met eenrechte stam met een knoop. De kelk heefteen massieve bodem en een verticaal rib-benpatroon in reliëf (gl-kel-77). Twee anderekelkglazen hebben geslepen facetten op dekelk en een ronde knoop in het midden vande rechte stam (gl-kel-56). Eén fragment vaneen kelkglas heeft een conische kelk meteen massieve kelkbodem en een knoop in destam (gl-kel-52).De vier overige kelkglazen zijn te incompleetom tot een type te benoemen.

Overige glasvondstenOpvallend zijn fragmenten van een kleurlooskannetje met een opstaande gebogen tuit eneen oor (gl-kan-3). Op de hals is een gol-vende draad aangebracht en de lip vertoontsporen van vergulding. Dergelijke kannetjeszijn al uit de 17e eeuw bekend en zijn op ver-schillende plaatsen opgegraven.28 Negenkleurloze lampenglazen behorend tot olie-lampen, zijn cilindrisch van vorm met aanéén zijde een verbrede manchet (gl-lam-1).Acht andere lampenglazen zijn te incompleetom tot typen te herleiden. De meeste hebbeneen cilindrisch manchet die daarna uitbolten vervolgens conisch toeloopt in een langetuit. Bij enkele exemplaren is de manchetvervangen door een uitstaande rand (gl-lam-).Kleurloos met een witte zweem is een rand-fragment van een kap van een olielamp (gl-lam-). Drie incompleet gevonden kleurlozevogelkooi-drinkbakjes zijn kegelvormig en

22 Bij contactvorm is een vormmalgebruikt (meestal scharnierend)waardoor direct de uiteindelijkevorm van het voorwerp wordtbepaald, inclusief eventuele reliëf-versieringen of tekst.

23 Van den Bossche 2001, 220.24 Deze fles is overgeleverd met een

Nederlands etiket als cacaopoeder-fles, werd mogelijk ook gebruiktvoor snuiftabak. Zie: Leitherer &Wichman 1987, 77. Van den Bossche200, 348.

25 Van den Bosche, 138.26 Het complete exemplaar bevindt

zich in de collectie van de schrijver.Zie ook Henkes 194, 314.

27 Zie bijv. Kottman 1999b, 997;Henkes 1994, 266.

28 Kottman 1999b, 995; Henkes 1994,223-226.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

98

bovenaan afgesloten met een schijfje waaropeen massief kleurloos of blauw bolletje isaangebracht. De bodem met pontilmerk isbolvormig opgestoken. Aan één zijde van dewand steekt een lange tuit uit met aan heteind boven in een rechthoekige opening.Kleurloos is ook een dikwandig diabolovor-mig zoutschaaltje met geslepen ruitvormigefacetten (gl-zou-4).29 Twee vlakke spiegel-glasfragmenten vertonen restanten van eenopgebrachte spiegelende laag. Een restantvan 21 voornamelijk kleurloze fragmentenvan diverse glazen voorwerpen zijn te incom-pleet voor een toeschrijving.

Samenvatting beerputDe glasvondsten uit deze beerput geven eenbeeld dat afwijkt van wat doorgaans alsglasensemble in beerputten wordt aangetrof-fen. Meestal behoren beerputten tot eenwoonhuis en zijn de vondsten een doorsnedevan gebruiksglas van één of meerdere gezin-nen. Drinkgerei vormt daarbij over het alge-meen de hoofdmoot en flessen komen daarachteraan. Hoewel bij 18e- en 19e-eeuwseputten het aandeel flessen sterk toeneemtten opzichte van de periode daarvoor, blijftdrinkgerei bijna altijd de grootste groep. Indeze put echter, blijven de drinkglazen zwaarachter bij de flessen. Vooral de vele aange-troffen medicijnflessen zijn opvallend. Ookeen deel van de wijnflessen hebben waar-schijnlijk een andere inhoud als wijn gehadgezien de geringe inhoud. De context is hierdan ook geen doorsnee gezin maar een rijks-instituut (gezien de rijkseigendom van eenaantal flessen). De inhoud past dus goed bijde kazerne die hier vanaf 1809 heeft gele-gen. De omloopperiode van het materiaalbeslaat de tweede helft van de 18e eeuw totaan het eind van de 19e eeuw. De vondstenuit de late 18e eeuw behoren nog tot hetafval van het Oude mannen- en vrouwen-huis.

6.4 Conclusie In de meeste vondstcomplexen zijn te weinigvondsten aanwezig om een gefundeerde uit-spraak te kunnen doen over de sociale statusvan de gebruikers. Over bijzondere inhoudvan beerput 14 is al het één en andergezegd. Bij de complexen uit de 16e- en devroege 17e eeuw is het aannemelijk dat hetgezien de periode nog luxe waar betreft. Hetglaswerk dat werd aangetroffen is over hetalgemeen echter te incompleet om er veelover te kunnen zeggen. Het meest interes-sant zijn de (eveneens luxe) glazen die waar-schijnlijk in Middelburg zelf zijn vervaardigd.Zowel de (hierboven genoemde) historischebronnen als de hier opgegraven archeologi-sche vondsten ondersteunen deze aanname.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

99

29 Een dergelijk schaaltje uit de 18e

eeuw is gevonden in Tiel, in debeerput van fam. Van Lidth deJeude, Kottman 1999a, 5.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

100

7.1 Inleiding Uit de provincie Zeeland is over het roken ende keuze van de tabakspijp in vroeger tijdenbuitengewoon weinig bekend.1

Archeologische berichten, vondstrapportenen zelfs archiefgegevens bieden slechtssummiere informatie ten aanzien van hettabaksgebruik en de keuze voor eenbepaalde soort pijp. Toch wijst niets er opdat het gebruik van tabak in Zeeland minderpopulair was en vanuit Goudse bronnen iszelfs bekend dat Zeeland als afzetgebiedbelangrijk is geweest.2 Zo is het bekend datin de provincie Zeeland een eigen smaak tenaanzien van de pijp heeft bestaan.Bijzondere modellen, vooral gekenmerkt doorgrotere formaten, zijn speciaal voor deZeeuwse markt gemaakt.3 Bovendien is ersprake van uitgebreide aanvoer van kleipij-pen voor lokaal gebruik. De activiteit van eenVOC-kamer in Middelburg zal er eveneenstoe hebben bijgedragen dat de kleipijp alshandelsartikel bij ruime aantallen de provin-cie heeft verlaten.De in dit hoofdstuk behandelde vondstenbieden een unieke mogelijkheid onze kennisten aanzien van het pijproken en degebruikte rookinstrumenten in Zeeland teconcretiseren en waar nodig bij te stellen.In Bijlage 7.1 op de CD achterin het rapportstaat de volledige determinatielijst.

7.2 AlgemeenDe totale omvang van de pijpvondst betreft5310 fragmenten te verdelen in 1511 pijpen-koppen of fragmenten daarvan en 3823 pij-penstelen. Onder de pijpvondsten treffen weexemplaren van vrijwel alle soorten enmodellen aan, die vanaf het begin van de 17e

eeuw tot aan het jaar 1900 zijn gebruikt.Pijpfragmenten waren in meer of minderemate in enkele grotere vondstcomplexenaanwezig.4 De oudste pijpvondst van hetopgravingsterrein is afkomstig uit beerput 4.Het betreft een dubbelconische pijp diewordt gedateerd tussen 1600 en 1620. Dit isoverigens het enige pijpfragment uit dezebeerkelder.Het 17e-eeuwse materiaal bestaat voor eenaanzienlijk deel (45 procent) uit aangevoerdepijpen, een ander deel is lokaal, dat wil zeg-gen Zeeuws van makelij. Dit kon vooral wor-den geconcludeerd aan de hand van beerput10 waaruit in totaal 84 pijpfragmenten zijngeborgen. Tussen dit materiaal bevindt zichéén vroeg exemplaar dat wordt gedateerdtussen 1605 en 1625. Ten aanzien van de geïmporteerde pijpenverschuift het beeld in de loop van de tijd.

Tot 1650 overheersen bijvoorbeeld de kleipij-pen uit Gorinchem. De reden hiervoor ligtwaarschijnlijk in een logische aanvoerroute.Weliswaar zijn de Goudse en de Gorkumsenijverheid in die periode beide boven-regio-naal, maar de scheepvaartroute vanuitGorinchem was meer voor de hand liggend.Onder de Gorkumse pijpen domineert mate-riaal van Willem Teeck, herkenbaar aan eenexpliciet dubbelconische ketel en een hiel-merk met springend hert voorzien van de ini-tialen WT. Hij is daar dan een van debelangrijkste makers en heeft veel productenverscheept. Zijn pijpen zijn ook inMiddelburg op meerdere vondstlocaties aan-getroffen. Het uiterlijk van de Zeeuwse kleipijpen isvooral geïnspireerd op de importwaar uitGorinchem. Dat wordt bijvoorbeeld bewezendoor het klakkeloos overnemen van dezwaartepuntdecoratie in reliëf die inGorinchem gangbaar is en daar vooral doorWillem Teeck wordt toegepast. Middelburgsepijpenmakers volgen de Gorkumse gewoonteen passen een soortgelijke zwaartepuntde-coratie in reliëf toe, zij het dat hun productengroter en grover zijn. In Gouda komt dezewerkwijze met in de vorm gegraveerde deco-raties nauwelijks voor, daar stempelt men demotieven met de hand nadat de pijpgevormd en afgewerkt is.De lokale producten bevestigen overigensdat de Zeeuwse pijpenmakers inderdaad pij-pen vervaardigen met een fractie grotereketel, meer geprononceerde hiel en dikkeresteel. De reden hiervoor blijft onbekend.Vanwege het grotere formaat doen de pro-ducten grover aan en dit is in overeenstem-ming met de afwerking, waarbij ook duidelijkvan geringere perfectie sprake is. Het gaatniet om een minder ontwikkelde productie-techniek, doch veeleer om een keuze dietevredenheid met een bepaalde kwaliteit uit-straalt.Op de Zeeuwse producten zijn verschillendehielmerken teruggevonden. Het betreft over-wegend lettercombinaties als DA (afb. 7.1),

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

101

1 Duco 1980, 222-223, hfst.Middelburg, 233 hfst. Tholen.

2 Streekarchiefdienst HollandsMidden (SAHM), Gouda, ONA 863,fol 21, akte 14, Notaris Willem vander Wagt, 23-05-1801. De boedelin-ventaris van de Goudse pijpenma-ker Willem Brammert vermeldt een“Zeeuwsche schuldboek” dat ver-wijst naar de klanten in de provin-cie Zeeland.

3 Duco 1998, 16-17.4 De vondstcomplexen zijn de beer-

putten 4, 5, 9, 10, 13 en 14.

7 Kleipijpen en ander rookgerei - D.H. Duco

Afb. 7.1 Een Zeeuwse pijpenkop met als hielmerk de let-ters DA (vnr 270).

DP gekroond, CVA monogram en RH metster. Daarnaast zijn ook het populaire merk-teken roos (afb. 7.2) en roos gekroond voor-zien van de initialen AS (afb. 7.3) toegepast.Duidelijk is, dat het bij de merken ook gaatom een uitstraling die van de pijpenmerkenuit de provincie Holland is afgekeken. De vrijeenvoudige, nadrukkelijke wijze van graverenvan de hielstempels geeft de merken eeneigen voorkomen, overigens goed passendbij het wat grovere product. Helaas is hetniet mogelijk om persoonsnamen aan de ini-tiaalmerken te koppelen. Het archief van destad Middelburg, waar we de pijpenmakersverwachten, is in de Tweede Wereldoorloggrotendeels verloren gegaan.Na 1650 overheerst het materiaal uit Gouda,al wisselt de verhouding van de verschil-lende soorten kleipijpen per tijdvak. Het zijnoverwegend de grotere werkplaatsen dievoor de aanvoer zorgen. Overigens wijkt hetpijpmateriaal dan niet af van de vondsten uitandere provincies, behoudens één uitzonde-ring, namelijk het formaat. Dit formaat is voorde Zeeuwse markt tussen 1650 en 1680beduidend groter. De dominante positie vande Goudse pijpennijverheid zorgde ervoordat kwaliteitsproducten wel uit die plaatsmoesten worden betrokken. Inmiddels blij-ken in Gouda speciale formaten voor deZeeuwse markt in productie te zijn, die tege-moet komen aan de lokale smaak. Deze pro-ducten zijn in feite Zeeuwse interpretatiesvan de Gorkumse kleipijp. Daarbij is nietalleen het formaat groter, maar ook deafwerking minder dan gebruikelijk. Dat dezestijl op haar beurt weer in Zeeland wordtnagemaakt, is niet verwonderlijk. Eén zo’nproduct is een bijna overbelaste dubbelconi-sche pijpenkop met hielmerk trompet aaneen lint (afb. 7.4). Het feit dat we met eenimitatie te doen hebben, wordt verradendoordat het makersmerk ondersteboven isgestempeld. In Gouda zou zoiets niet voorko-men, daarvoor was de Goudse pijpenmakermet te veel makerstrots opgezadeld.Uiteraard wijkt de materiële cultuur in destad Middelburg in meerdere opzichten afvan gelijkwaardige plaatsen in de provincie

Holland. Wat de kleipijp betreft ontbrekenbijvoorbeeld bepaalde soorten en kwalitei-ten. Opvallend is dat de aller goedkoopstepijpen er nauwelijks voorkomen. Enerzijdsligt de keuze in wat wel en wat niet is aan-gevoerd niet alleen in de smaak van de con-sument, ook de economie ligt daarinbesloten. Zo drukken bijvoorbeeld de trans-portkosten op de fijne waar percentueel min-der dan op de goedkope, grove producten,waarvan de productieprijs maar half zo hoogis.Anderzijds zijn geen bewijzen gevonden vanechte luxe, extreem lange pijpen, bijzonderefijne producten en gewerkte of versierde pij-pen. Blijkbaar had de kleipijp in Zeeland inde 17e eeuw nog geen positie als statusdra-ger veroverd. We constateren dus een smaakdie iets boven het gemiddelde ligt, maar meteen zekere zuinigheid. Dat laatste komt ooktot uiting in de intensieve wijze van gebruik.Ook dit is mede te duiden als een algemeeneconomisch patroon. Op grotere afstand vande productiecentra is dus een minder kwis-tige omgang met de kleipijp te verwachtenen worden de pijpen intensiever gerookt.Uit de 18e eeuw is betrekkelijk weinig materi-aal teruggevonden (49 pijpenkoppen ofwelminder dan 2,5 procent). Ze zijn voornamelijkafkomstig uit de beerputten 9 en 13. Hetbeeld daarvan wijkt niet af van andere ste-den in de Republiek, al ontbreekt de grove,boeren pijp opnieuw. Zo zijn van de zijmerk-pijp, die in de Randstad algemeen in gebruikis geweest, slechts twee voorbeelden terug-gevonden. Zij dragen op de ketel hetbefaamde vismerk voorzien van de initialenvan de maker, namelijk SGH en IDL.Opnieuw blijven ook in deze periode de uit-zonderlijke producten achterwege.Uit de 19e eeuw is een opmerkelijke groepkleipijpen geborgen, waaraan het volgendehoofdstuk is gewijd. Het gaat om een grootaantal tabakspijpen met een heterogeenvoorkomen. Dit materiaal werpt in meerdereopzichten nieuw licht op de gewoonte vanhet roken en het gebruik van de tabakspijpin die periode.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

102

Afb. 7.2 Een Zeeuwse pijpenkop met hielmerk roos (vnr 270).

Afb. 7.3 Een Zeeuwse pijpenkop methielmerk roos gekroond voorzien vande initialen AS (vnr 270).

Afb. 7.4 Een dubbelconische pijpenkop met hielmerktrompet aan een lint (vnr 145).

7.3 Afval van een kazerneIn de navolgende zes paragrafen wordt eengroep pijpen besproken die uit de 19e eeuwstamt. Het gaat om maar liefst 4846 pijpfrag-menten onder te verdelen in 1359 pijpenkop-pen en 3507 pijpenstelen. Het materiaal isafkomstig uit de beerput van een kazerne enbetreft dus materiaal van een specifiekegroep rokers over een relatief korte periode,de tijdsspanne van 1820 tot 1880 (afkomstiguit beerput 14). De pijpvondsten laten zichverdelen in twee materiaalgroepen: de tradi-tionele in een vorm geperste pijpen, in vak-termen aangeduid als gekaste pijpen (a enb) en de ceramische producten uit de porse-lein- (c) en aardewerkfabrieken (d). De eer-ste soort kenmerkt zich doordat het omgeperste pijpen gaat, bijna altijd zonder gla-zuur geleverd en hoofdzakelijk afkomstig uitGoudse pijpenmakerijen. De twee anderegroepen betreffen ceramische producten,gemaakt in verschillende technieken, zoalsgedraaid, gedrukt of gegoten en veelal voor-zien van glazuur. Zij behoren overwegend tothet importgoed en zijn vaak het bijproductvan ceramische bedrijven. Tenslotte is er nogeen restgroep van sigarenhouders (e),waarin de toen modieuze sigaar werd opge-rookt. Deze sigarenhouders zijn van uiteenlo-pende materialen gemaakt. Een apartebespreking verdienen de metalen vonken-vangers of pijpendekseltjes (f).

a. Kleipijpen, traditionele soortenIn de 19e eeuw is de zogenaamde maatpijp,de Goudse pijp met ovale ketel en langerechte steel, in de laatste fase van haarpopulariteit. Dit product was rond 1740 totvolle wasdom gekomen en is sindsdien nogalleen in detail veranderd. Tussen 1850 en1870 legt deze lange soort het geleidelijk aftegen de kortgesteelde pijpmodellen.Tegelijkertijd vermindert de belangstellingvan de consument voor merkgerichte aanko-pen. Niet de uniformiteit maar de veelvor-migheid van de tabakspijp - waaraan eenmodieuze tint niet ontbreekt - gaat de modebepalen.Bij de traditionele kleipijp bieden de merkenniet alleen mogelijkheid tot toeschrijving aaneen maker maar tevens geven zij aan metwelk kwaliteitsniveau de rokers zich tevredenstelden. Het valt op dat bij de traditionelepijpen van deze locatie van een selecte aan-voer sprake is. Van de circa 95 werkplaatsenin de periode 1830 tot 1880 in Gouda werk-zaam, zijn slechts van 27 bedrijven pijpenaangetroffen. In aantal dominant zijn de pij-pen met het befaamde merk WS gekroond(afb. 7.5), afkomstig van de firma P. van derWant Gzn., de oudste Goudse pijpenfabriekvan dat moment.5 De WS-maatpijpen op

deze locatie gerookt, behoren zowel tot dezogenaamde fijne als porceleijne kwaliteit.Het zijn kleinkoppen met een dunne steel,duidelijk de keur van één van de meest gere-nommeerde Goudse bedrijven van datmoment. Het zijn chique pijpen voor de vlotteroker die niet al te lang wil zitten. Het totaleaantal teruggevonden exemplaren bedraagtminimaal 149 stuks.In schril contrast met de WS pijpen staan depijpen met het merk bok met B (afb. 7.6), eenmerkteken dat eveneens bij grote aantallenis aangetroffen en wel met een minimum van71 exemplaren. Dat het belang van het pij-penmerk in die periode tanende is, bewijzende onduidelijke hielstempels. Representeerdein de 18e eeuw het pijpenmakersmerk detrots van de fabrikant en was het goed enondubbelzinnig leesbaar, na 1830 wordt hetgraveerwerk van het merk zorgeloos uitge-voerd, terwijl de stempels langer wordengebruikt. Zodoende boet de leesbaarheid vanhet merk in. Uiteraard is dit een gevolg vande afnemende belangstelling van de consu-

ment voor de merkpijpen en de waarde vanhet merk gaat zienderogen achteruit. Deteruggevonden voorbeelden van het merkte-ken springende bok zijn gedegradeerd toteen amper herkenbare opgerichte viervoetermet een ongeprofileerde letter B in debovenhoek.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

103

5 Duco 2004, 98.

Afb. 7.5 Een pijp met het befaamde merk WS gekroond(vnr 334).

Afb. 7.6 een pijp met het merk bok met B (vnr 334).

Getuige de aantallen van de merken WSgekroond en bok met B moeten we conclu-deren dat deze pijpen op de locatie zelf wer-den verkocht. Zij zullen hier op voorraadhebben gestaan en werden vanuit de ver-pakking aan de cliëntèle verstrekt. Naderebestudering van de op het eerste gezichtidentieke pijpen leert wel dat gezien devormslijtage en vormvervanging er van aan-voer over een langere tijd sprake is.Van de andere makersmerken vallen er nogenkele op door een grotere frequentie. Datzijn de merken 54 gekroond, 90 gekroond enWT gekroond. Van de overige merken, 69 ingetal, zijn slechts enkele exemplaren gebor-gen. Hier mogen we veronderstellen dat hetkleipijpen betreft die door de rokers zijnmeegebracht, ondanks het gegeven dat er inenkele gevallen sprake is van producten uitdezelfde persvorm.Een van de latere pijpenkoppen met eenovaal model is op de zijkant van de ketel inreliëf voorzien van een toegevoegd merkte-ken bestaande uit de letters DW (afb. 7.7).Dit merk werd in 1867 door PieterGoedewaagen gedeponeerd en was voor eenbepaalde, nog niet achterhaalde doelgroepaangenomen.6 Daarnaast zijn pijpen met ditmerkteken ook algemeen verkrijgbaargeweest, waarvan dit exemplaar een voor-beeld is.Slechts één maatpijp is voorzien van eendecoratie in reliëf. Het gaat om een ketelver-siering opgedragen aan de handel en zee-vaart, gerepresenteerd door de afbeeldingenvan Mercurius en Neptunes. De steel vandergelijke producten is aan weerszijdenvoorzien van een slingerende bladerrank metin de zwikken beestjes. Van de steel zijn ver-schillende stukjes terug gevonden, waaron-der het eindstuk van de decoratie diedoorgaans wordt afgesloten met de naam enhet adres van de pijpenmaker. In dit gevalgaat het om de tekst C. PRINCE IN GOUDA.Het bedrijf van Cornelis Prince wordt in 1833door de twee zonen Jan en Gerrit overgeno-men en later voortgezet als firma Jan Prince& Cie.7 Het bedrijf continueert de voorvader-

lijke stiel overigens met inbegrip van de mer-ken en het traditionele gereedschap. Het iszelfs de vraag of de in de persvorm gegra-veerde voorletter van Cornelis ooit door dievan de zoon of later de kleinzoon is vervan-gen. Om die reden is een exacte dateringook niet te geven.Bestudering van de details van de maatpij-pen brengt nog andere bijzonderheden aanhet licht. De zogenaamde Goudse koppen,de ovale ketels van maatpijpen en anderelengtes, worden in de 19e eeuw in verschil-lende formaten geleverd. In de kazerne blijktechter het kleinkop formaat het meest popu-lair, terwijl de echte grootkoppen, waarvande ketelhoogte boven de 5,5 centimeter ligt,weinig zijn gebruikt. Gezien hun voorkomendateren die stukken uit de latere tijd, zo uithet eind van de jaren 1870.Ook springt in het oog dat de latere produc-ten minder van kwaliteit zijn, dan de vroegstekleipijpen die nog de perfectie van de 18e-eeuwse gildentijd uitstralen. Bovendienbestaat een verschil tussen de grote, toon-aangevende fabrieken en de kleine werk-plaatsen. Zo blijft de kwaliteit van de pijpenuit de beste bedrijven, zoals de firma P. vander Want Gzn. en de firma Jan Prince & Cie,tussen 1830 en 1880 onveranderd, terwijl dekwaliteit van de pijpen met de merken RTgekroond en TS gekroond beduidend onderde maat komt te liggen. De vormscherpteneemt af, het tremmen wordt zorgeloos enhet glaaswerk vertoont tekenen van haast.Hoewel het een zaak van details lijkt, is deuitstraling van het product absoluut minderfraai.Een beperkt aantal pijpenkoppen is niet inGoudse werkplaatsen gemaakt, maar komtuit bedrijven elders. Dit valt af te leiden uitbijvoorbeeld het voorkomen van het wapenvan ‘s-Hertogenbosch op de zijkant van dehiel van sommige pijpen. Het plaatsen vaneen bijmerk met het stadswapen om deplaats van herkomst aan te geven, is vanaf1819 volgens een landelijke wet verplicht.8

Pijpenmakers moesten zich aan deze wetonderwerpen. Het was de fabrikanten echterniet te verbieden de interpretatie van hunstadswapen een zweem van het Goudse tegeven (afb. 7.8). Zo wordt de Bossche boomuit het wapen soms gewoon, soms ookondersteboven weergegeven en in enkelemeest brutale gevallen zijn naast de boomzelfs nog minuscule stippen aangebracht, diede indruk wekken dat het om de sterren uithet Goudse wapen gaat.Over de Bossche nijverheid verschenendiverse publicaties.9 Helaas wordt in allegeschriften voorbij gegaan aan het feit of erin die plaats met Gouds gereedschap wordtgewerkt, of dat dit productiemateriaal lokaal

6 Duco 2003, 168, nr 627.7 Duco 2003, 220.8 Duco 2003, 51.9 Duco 1978, 1-6; Herwijnen 1985;

Hurk 1983, 60-67.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

104

Afb. 7.7 Een ovaal model met op dezijkant van de ketel in reliëf een toe-gevoegd merkteken bestaande uit deletters DW (vnr 334).

is gemaakt. Wanneer de persvormen vanGoudse herkomst zijn, dan zijn de vage stip-pen uit het bijmerk rudimenten van eenGouds wapen. Is dat niet het geval, danheeft het vormmakersambacht in Den Boscheen respectabel niveau bereikt en kunnen deBossche producten met recht worden aan-gemerkt als slimme imitaties die in de tijdzelf dikwijls niet zullen zijn ontmaskerd.Uiteraard richten de merken die in ’s-Hertogenbosch worden nagemaakt zich opde merken die in die regio populair waren.Daartoe behoort bijvoorbeeld de afgebeeldepijpenkop met merk 46 gekroond (afb. 7.9).Naast de maatpijp worden in de kazerne ook

zogenaamde halvemaats pijpen gebruikt,waarvan de ketel ongeveer de helft kleiner isen de steel ook half zo kort. Dergelijke pro-ducten worden al vanaf de 18e eeuw in spe-ciale werkplaatsen gemaakt en dragen dusook specifieke makersmerken. De pijpenvoorzien van het merk burg behoren tot dattype. Wel blijkt bij deze pijpen het 19e-eeuwse fabrikaat, vooral gekenmerkt doordatde ketel niet volmaakt symmetrisch is, maareen licht verlengde achterlijn heeft. Het isonduidelijk of het om Goudse makelij gaat ofdat het imitatie uit een lokale werkplaatsbetreft.Enkele andere halvemaatskoppen zijn in hetgeheel niet van een bijmerk voorzien. Vandeze pijpenkoppen is ook de ketelstijl ietsanders en heeft de fabrikant zelfs de speci-fiek Goudse ovaalvorm verlaten. Dergelijkeproducten dragen het merkteken D

gekroond, onmiskenbaar afgekeken van klei-pijpen van de Goudse familie Van Leeuwen.Handelaar en fabrikant George van Leeuwenstond bekend om de productie van voorna-melijk kortere pijpen en de gevonden ketel-stijlen wekken ook de indruk hieropaanspraak te willen maken. Het merkteken isechter in het westen van België bij meerderebedrijven nagezet en vermoedelijk hebbenwe hier met Vlaamse kopieën van doen.10

b. Kleipijpen, moderne modellenBehalve de standaard maatpijp en de halve-maats als tegenhanger zijn er door het kazer-nevolk ook andere modellen kleipijpengebruikt. Daaronder behoren korte pijpenwaarvan de isabé met een ruime kromkopketel, doorgaans voorzien van een spoor enlicht gebogen steel met knopmondstuk, hetmeest populaire model is geweest (afb. 7.10).Ook hier domineert één merkteken, namelijkde 54 gekroond. Deze producten zijn overi-gens afkomstig van dezelfde familie Van derWant als de maatpijpen met het merk WSgekroond. Het is aardig te weten dat devoorouders van beide fabrikanten reeds inde 18e eeuw hoofdzakelijk aan Zeeuwsekooplieden leverden en dat dit gebruik totver in de 19e eeuw continueerde.11 Hun pro-duct heeft in de provincie Zeeland altijd inhoog aanzien gestaan. Naast het gemeldemerk komen we ook van andere makersgemerkte isabé’s tegen, zoals de merken DKgekroond en 2 gekroond.Opmerkelijk aan de groep isabé’s is, dat hetom de meer eenvoudige soorten gaat. Zijkenmerken zich door een onversierde, matiggeglaasde ketel en gladde steel. Bij enkeleexemplaren zien we een zogenaamde draai-steel, een rond de steel gaande reliëfversie-

ring van afwisselend gladde lijnen en eenparelfilet. Slechts één isabé draagt op deketel een reliëfdecoratie. Het gaat om eenexemplaar met rond de ketelbasis een ver-siering van knorren. De bovenhelft van deketel toont aan weerszijden een anker met

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

105

10 Duco 2003, 53.11 Zie noot 2.

Afb. 7.8 Een Bossche pijp (vnr 334).

Afb. 7.9 Een pijpenkop met merk 46gekroond (vnr 334).

Afb. 7.10 Een isabé met een ruime kromkop ketel.

touw, geflankeerd door een rozetroos. Vandeze pijp zijn fragmenten van twee exempla-ren gevonden.Naast de isabé zijn drie zogenaamde mos-terdlepels aangetroffen (afb. 7.11), een pijp-model dat grote gelijkenis vertoont met deceramische mosterdlepel uit de periode1860-1880. De ketel heeft een wat bolle vormen zelfs de steel van de pijp vertoont met zijnkorte s-vorm overeenkomst met de steel vande mosterdlepel. Het geringere ketelvolumeis gericht op het roken van fijngesnedentabak en alleen een gesausde tabak laat zichin dergelijke korte pijpen goed smaken. Dekleine mosterdlepel is een nederig soort pijpmet een dienovereenkomstig matiggeglaasde pijpenkop. Het is een productzonder enige allure.Tot de vormsoort van de mosterdlepelsbehoren enkele reliëfpijpen met een grotereketel en dezelfde s-vormige steel. Zij drageneen reliëfdecoratie met de actualiteit alsthema. Van twee feestpijpen gemaakt, tergelegenheid van het vijftigjarige herdenkenvan het Koninkrijk der Nederlanden, zijnscherven gevonden. Op de steel zijn zij voor-zien van een toepasselijk opschrift alsNEDERLAND EN ORANIE.12 De vormdatumligt in het jaar 1863, de productieperiodeloopt vermoedelijk enkele jaren langer door.Een ander product, waarvan ook twee ketelszijn gevonden, memoreert het schandaalrondom Jan Onzin, een oplichter die doorhuur- en verhuurfraude nationale faam ver-wierf.13 In beide gevallen is van een vormvol-gende decoratie sprake, die in negatief in depersvorm werd gegraveerd en bij duizendenwerd afgedrukt.Naast de bovengenoemde curiosawaar onderde kleipijpen zijn nog andere eenlingengevonden. Een fragment van een pijpenkopin de vorm van een hoge laars en twee frag-menten van gezichtpijpen bewijzen dat opdeze locatie ook pijpen met een figuraledecoratie zijn gerookt (afb. 7.12 en 7.13).14 Depijp met Turkenkop is een zogenaamde lees-pijp, die met een lange s-vormig gebogenversierde steel is geleverd. Het is een pro-duct dat we eerder bij een bedaarde huisva-der verwachten dan in de beweeglijkheidvan een kazerne, mede gezien de grotebreekbaarheid. Een geometrische versierde

steel doet denken aan een zogenaamdeDorni-pijp, al is hier het naamschildje op desteel a-typisch doordat het niet van eenmakersnaam of andere tekst is voorzien.15

Ten slotte zijn er nog enkele geïmporteerdekleipijpen aangetroffen. Het gaat om kortge-steelde pijpen van Belgische of Fransemakelij. Die producten kenmerken zich dooreen overvloedige, meer plastische decoratie,waarbij de accenten met schilderemail zijngehoogd. Indertijd behoorde dergelijke waartot de meest extravagante kleipijpen. Behalveeen aantrekkelijke decoratie met artistiekeallure en kleurige schildering kenmerken zijzich ook door een optimale absorptie tijdens

het roken, hetgeen de producten maximaalcomfortabel maakt. Voor de Hollandse rokeris deze importwaar echter veelal te luxueusen te opvallend. Veel tabakswinkels inNederland hebben hiervan een beperktassortiment in voorraad gehad maar hunomzet lijkt beperkt te zijn gebleven.

c. Porseleinen pijpenTot de tweede categorie vondsten vantabakspijpen behoren de pijpen die niet vande gebruikelijke pijpaarde zijn gemaakt. Dezegroep laat zich in twee hoofdsoorten verde-len. De producten van witbakkende gietkleien de hardgebakken exemplaren van porse-lein. Beide soorten pijpen behoren tot hetmeer exclusieve en vooral ook duurdererookgerei. Als bodemvondst zijn zij door-gaans schaars vertegenwoordigd. Deze durepijpen werden met meer zorg gehanteerd enworden niet snel weggegooid. Hun relatiefhoge aanschafprijs zorgde dus voor een lan-gere gebruiksperiode.Het is buitengewoon onverwacht dat we inde vondstgroep van de kazerne aan porselei-

12 Duco 1992, 62, afb 59.13 Duco 1987, 24, afb 48.14 Duco 1987, 122, afb 631.15 Duco 1981, 1-8.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

106

Afb. 7.11 Een zoge-naamde mosterdlepel(vnr 334).

Afb. 7.12 Pijp met Turkenkop (vnr334).

Afb. 7.13 Pijp met Turkenkop (vnr 334).

nen pijpen het volledige scala soorten aan-treffen dat in de periode 1820 tot 1880 isgeproduceerd. Daartoe behoren figuralestukken, kwalitatief hoogwaardige handge-schilderde voorbeelden, maar ook het mas-sagoed met een vluchtig aangebrachtedecoratie of een ingekleurde transferprint.Het meest onverwachte stuk is het dekseltjevan een figurale pijp, waarvan de ketel eenzittend schaap voorstelt. Om tot een volsculptuur te komen is bij een dergelijk pro-duct de kop van het dier separaat gemaakten met een speciale messing dekselring aande ketel gemonteerd. In gesloten toestandwas zo een volledig figurale uitbeelding ver-kregen, terwijl met behulp van de scharnierde ketel toegankelijk was om de pijp te stop-pen maar ook om deze eventueel opnieuwaan te steken. Natuurlijk mocht de deksel depijpenkop niet volledig afsluiten. Daaromheeft deze altijd één of enkele doorboringenom lucht toe te laten. Soms is dit heel toe-passelijk de geopende bek van het dier of dedoorboorde oren. Het onderhavige kopjeheeft een aandoenlijke uitstraling, is vaneenvoudig modelé en stamt uit eenBoheemse porseleinfabriek. Van een derge-lijk opvallend product is de categorie rokersnog slecht te duiden. De 18e-eeuwse exem-plaren zijn buitengewoon exclusief geweesten zijn nog nooit in een archeologische con-text aangetroffen. Vanaf het jaar 1800 is ersprake van productie bij grote aantallen.Gelijktijdig worden de uitbeeldingen volkseren de aanschafprijs navenant lager. Het hieraangetroffen product is zo’n volks voorbeelddat meer curieus dan exclusief is geweest eneerder als aandachtstrekker dan als onder-streping van een persoonlijke status zal zijngerookt.De andere porseleinen pijpen vertegenwoor-digen een variëteit aan modellen, maar zijnalle van het klassieke type, waarbij de deco-ratie puur vormvolgend is. Op het model vande ketel zijn varianten bedacht. De ovalestummel, waarbij de ketelvorm is afgekekenvan de kop van de Goudse maatpijp, over-heerst. De zogenaamde Hongaarse versiemet de cilindrisch verlengde ketel is in devondst overigens sterker vertegenwoordigdan normaal. Verschillende van deze porseleinen pijpen-koppen verdienen een afzonderlijke vermel-ding. Van deze stummels heeft één modeleen gladde ketel waarop twee elkaar aankij-kende borstbeelden als een camee zijngeappliqueerd. Vermoedelijk is een Duitseprins afgebeeld, met zijn gemalin of zijnvader. De eerste combinatie om zijn huwelijkte symboliseren, de tweede om de dynastiete onderstrepen. Dergelijke politiek geënga-geerde pijpen worden uit oogmerk van pro-

paganda geïnitieerd, maar worden uiteraardook door minder gemotiveerde rokers aange-schaft, vanwege de aangename en exclu-sieve uitstraling. In tijden dat de visuelekennis nog niet zo ontwikkeld was, werdenveel van dergelijke voorstellingen in andereafzetgebieden zonder aarzelen aan anderepersonen toegeschreven. Op die wijze ver-grootte de maker zijn marktkansen.De overige porseleinen pijpenkoppen tonenmeerkleurige beschilderingen, opnieuw ineen breed scala. Daaronder vertonen tweepijpen portretten van galante, aantrekkelijkedames in modieuze dracht. De ene voorstel-ling is in een staand ovaal geplaatst, omranddoor een goudfilet, de andere vertoont eenrechthoekige strakke lijst. De laatste isgezien de haardracht met de kenmerkendepijpenkrullen aan weerszijden van de slapenin het tijdvak 1850-1855 te dateren. Op dehiel van de tweede kop is nog vaag een for-maatcijfer te lezen, dat gebruikelijk op dezekoppen voorkomt. Degelijke aanduidingenonderstrepen de industriematige vervaardi-ging van porseleinen koppen in die periode.De schildering van de voorstellingen is vlotuitgevoerd, in heldere kleuren en is handma-tig aangebracht. Toch is er geen sprake vaneen hoge kwaliteit, daarvoor is de uitwerkingvan het schilderwerk te simplistisch, te toets-matig en te weinig gedetailleerd. Het gaatom een vluchtig gepenseelde voorstellingwaaraan treffende details overigens niet ont-breken en die beschildering toch een zekerefijnheid geven.De laatste kop heeft een meer in het oogspringende bolle vorm en toont een liefdes-paar, de vrouw met opgestoken haar, de manstrak in het pak. Deze schildering is duidelijklater, van circa 1860-1880 en ook meer serie-matig uitgevoerd. De voorstelling is een goedvoorbeeld van het in verval raken van debeschilderde porseleinen pijpenkop. Dehoofdfiguren zijn in eenvoudige lijnen rede-lijk getroffen, al is de uitbeelding boers. Deomgeving is met een grijze tint tot eenovaalvorm getamponneerd, die zonder duide-lijke lijst of frame vervaagt. Uiteraard is hiersprake van een tijdbesparende factor vanwerken. Ook het aantal kleuren is tot slechtsvier beperkt, die zeker niet de meest spre-kende zijn. Het gebruikelijke verguldsel ont-breekt.Van dezelfde stummelvorm zijn nog enkelefragmenten met andere voorstellingengeborgen. Zo toont een kop aan de voorzijdein meerdere kleuren een met geometrischeornamenten gevulde rechthoek waarin eenanker als symbool van de Hoop is opgeno-men. Op een horizontale band is een spreukte lezen, waarvan ons alleen de eerste letterrest. Het palet in helder groen en geel met

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

107

een gouden bies omrand. Het gaat om ken-merkende decoraties uit de jaren 1840.Dergelijke koppen zijn vaak een geschenkgeweest, waarbij het opschrift de intentievan de gever kon verwoorden.Een slanke stummel is van wat later datum,maar is qua schildering goed uitgevoerd.Ook hier is op de zichtzijde een algemenevoorstelling aangebracht. In een liggenderechthoekige lijst is een vlot gepenseeldevlinder te zien, in weinig opvallende kleurenmet glansgoud gehoogd. Buiten de rechtelijst is de ketel weer veegmatig getampon-neerd en zo ontstond om het hoofdmotiefeen vervagende contour. Een dergelijkevlotte en trefzekere schildering kenmerkt deporseleinen pijp tussen 1840 en 1860, de tijdwaarin het verval in de decoratie reeds heeftingezet. De minutieuze schildering is ver-dwenen en maakte plaats voor een decor datmet hoge snelheid werd aangebracht, maarnog wel een zekere artistieke uitstralingheeft.Andere beschilderde koppen tonen een meerprimitief geschilderde voorstelling ontleendaan het landleven: een boer op een krukjeeen koe melkend of een vlot geschilderdbloemmotiefje. Hier is de schildering stijveren tamelijk gekunsteld. Tot de meest nede-rige categorie behoren de koppen met eeneffen bruine tint, de zogenaamde café au laitkoppen, die zowel refereren aan de bruinge-rookte pijpenkop als aan het gelijknamigetheegoed van porseleinen. Soms is de fil-trand wit gelaten om overeen te komen metde emailrand van een luxe Franse kleipijp.Andere voorbeelden zijn in een effen kobalt-blauw uitgevoerd. Veel van dergelijke pijpen-koppen behoren tot het zogenaamdehangpijp-model, werden aan een kort buffel-hoornen roer gemonteerd en komen sterkovereen met het silhouet van de isabé. Voorhet soldatenmilieu zijn zij beneden de maat,zoals dat bij de kleipijp ook voor de kleinemosterdlepel geldt.Voorts zijn er nog fragmenten geborgen vanenkele porseleinen koppen waaraan het ver-val van de porseleinnijverheid volledig valt teherkennen. Zij zijn niet langer handgeschil-derd, maar met behulp van een zogenaamdeUmdruckverfahren gemaakt, waarna in vlottesprekende kleuren de voorstelling is inge-kleurd. Dergelijke afbeeldingen zijn door-gaans aan de jacht gewijd. Eén exemplaartoont een soldaat staande in een landschapwaarmee dit plaatje al een meer heroïscheuitstraling heeft dan de saaie jachtvoorstel-lingen. Qua onderwerp sluit deze voorstellingbovendien beter aan bij de doelgroep.Drie fragmenten van porseleinen pijpenkop-pen dienen nog afzonderlijk te wordengenoemd. Zij behoorden gezien hun uitstra-

ling tot de meest luxe rookgerei en wordenslechts zelden gevonden. Twee scherven zijnafkomstig van Hongaarse stummels, pijpen-koppen met een hoge cilindrische ketel. Dekleinste versie is met eenvoudige verticalebladgoud strepen versierd, heeft geen artis-tieke allure maar getuigt wel van een inge-houden deftigheid. Het tweede fragmentvertoont een evenwichtig patroon van bla-dertakken en veervormige motieven in blad-goud die geometrisch zijn geordend en depijpenkop volledig rondom bedekken.Dergelijk kwaliteitsverguldsel werd vroegerzonder aarzelen aan de beroemde fabriekvan Sèvres toegeschreven, doch tegenwoor-dig weten we dat vooral bedrijven inDuitsland dit materiaal maakten. Hun voor-komen is weliswaar exclusief en elitair, maarmeerdere fabrieken beheersten de techniekvan het vergulden op porselein. De kwaliteitspreekt overigens ook uit het feit dat het ver-guldsel er, zelfs na anderhalve eeuw aangrondzuren te zijn blootgesteld, nog alsnieuw uitziet. Het derde fragment is in reliëfgemodelleerd en vertoont aan de ketelbasiseen baan met knorren, die met goudfilet zijnomrand. De dunne porseleinscherf en hetverguldsel staan hier op een kwalitatief lagerniveau, doch tijdens het roken is de uitstra-ling niet minder chique geweest.Een laatste ketelfragment is eveneensHongaars van model doch zeskantig. De por-seleinsoort is veel grover en beschilderingontbreekt zodat we van blanc de Chine kun-nen spreken. Het model van deze pijp is ont-leend aan de Tsjechische pijpen van rode ofzwartgebakken klei, waarvan het voorkomenplomper van model en compacter van vormis.16 Bij deze pijpenkop is nog een deel vande dekselring aanwezig.Uiteraard zijn ook de bij de porseleinen pijpbehorende zogenaamde vochtvangersgevonden, die door de rokers met de naamzak werden aangeduid. Daarmee bedoelenwe het v-vormige onderdeel waarin ketel ensteel samenkomen en dat dient om de por-seleinen pijp, waarvan het materiaal nietabsorberend is, droog te houden. Voor hetgebruikscomfort waren dergelijke zakkenabsoluut noodzakelijk. Er zijn zeven fragmen-ten van porselein geborgen, waarvan er drieduidelijk van een type zijn dat in het middenvan de 19e eeuw voor de betere beschilderdepijpen is toegepast. Hiervan eindigt hetonderstuk in een punt.17 De helft van de zak-ken heeft een goudbies en ook dat duidt opgebruik voor betere, lees duurdere, pijpen-koppen.

d. Andere soorten ceramische productenDe tweede groep ceramische pijpen met gla-zuur is minder aantrekkelijk en vooral minder

16 Goes 1993, 60-61.17 Ostkamp 1998, afb 1-2 (datering

1798-1863).

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

108

elitair van voorkomen, maar absoluut meercomfortabel om te roken. Hier gaat het nietom pijpen van het ondoordringbare porse-lein, maar om pijpen gemaakt van een aanhet creamware verwant licht poreus aarde-werk, voorzien van glazuur. Dit materiaal isvanaf 1830 in verschillende Duitse cerami-sche fabrieken geproduceerd en kwam nietdoor persen maar door gieten tot stand.18 Deporeuzere, meer kwetsbare scherf is door-gaans van transparant glazuur voorzien. Inde loop van enige weken roken kleurde descherf onder invloed van teer en nicotinesteeds donkerder bruin en tekenden zichaantrekkelijke marmerachtige patronen af,die in kleur sterk varieerden en na langgebruik diep donkerbruin konden worden.Ook bij dit vondstmateriaal domineert eenmodellengamma dat ontleend is aan dat vande Duitse porseleinen pijp, aangeduid alsGesteckpfeife omdat deze uit afzonderlijkeonderdelen bestaat. De stummel is de meestvoorkomende ketelvorm. Daarnaast komt deschroefstummel in gebruik, die onderaan deketel is afgeknot en een cilindrische stamheeft, soms met een vage schroefdraad. Metdeze schroefdraad tap werd de pijpenkop opeen zak van bijvoorbeeld buffelhoorngeschroefd. Het silhouet van de pijp metschroefstummel stemt overeen met pijpenmet de gewone stummel, al is de basis vande schroefstummelpijp soms wat massiever. Van de door de bekendste fabriek Bordollouit Grünstadt gestempelde merken, die westeevast op de stelen van dergelijke pijpenaantreffen, zijn geen voorbeelden terugge-vonden. Toch mogen we veronderstellen datdie fabriek onder de vondsten zeker verte-genwoordigd is. Wellicht is ook materiaal vanandere aardewerkfabrieken teruggevonden,doch aangezien merktekens ontbreken blijftzekerheid over de herkomst onduidelijk.Eén kop is opmerkelijk. Het is niet een kop inde stijl van de Duitse zogenaamdeGesteckpfeife, waarbij de vochtzak het meestkenmerkend is, doch deze heeft een korteoplopende steel die is afgeknot met eensmalle manchetband met vierkant profiel.Het gaat hier om een luchtiger, lichter pijpje,dat met een korte licht gebogen separatesteel is gerookt. De ketelvorm heeft eendruppelvorm met een ronde bodem, de steelis aan de zijkant aangezet. De vorm is meercurieus dan aantrekkelijk. Ook dit productwerd in een tweedelige vorm gegoten en isvan het gebruikelijke transparante glazuurvoorzien. De opgaande steel met manchet enhet separate roer geven deze pijp een voor-komen overeenkomstig de manchetpijpen uitDuitse, Belgische en Franse bedrijven.

e. SigarenhoudersNaast het roken uit pijpen komt in de 19e

eeuw het gebruik van sigaren op. De sigaarzelf laat uiteraard geen sporen na, doch alsbewijs van deze gewoonte gelden wel devondsten van enkele sigarenhouders. Demeest simpele zijn niet meer dan een een-voudig mondstukje voor de sigaar. Vanuit diteenvoudige, onopvallende mondstukjekomen geleidelijk meer uitgewerkte modellenop de markt. Uiteindelijk verschijnen siga-renhouders in de loop van de 19e eeuw ineen keur aan modellen en materialen.Sigarenhouders geven de sigaar niet alleeneen extra chique uitstraling maar bovendienvoelt het gladde materiaal tussen de lippenaangenamer aan dan het vochtig wordendetabaksblad.De meest eenvoudige sigarenhouder is hetzogenaamde sigarenpennetje, een buisvor-mig pijpje met een afgeplat roer (afb. 7.14).Dergelijke pijpen werden aanvankelijk uitbuffelhoorn gedraaid, maar er zijn ookandere materialen toegepast. Voor de rokermet de smalle beurs zijn deze houders alspoedig in witbakkende klei nagemaakt. Hetonderhavige exemplaar is wat later vandatum en stamt uit de jaren 1860 of 1870.Hier is bovendien een nieuw materiaal toe-gepast, namelijk caoutchouc ook wel aange-duid met vulcaniet, een rubberproduct dat in

die tijd voor het eerst seriematig is vervaar-digd. De productieplaats van deze sigaren-houder is onbekend, maar zal zeker buitenonze landsgrenzen hebben gelegen. Welweten we dat de caoutchouc sigarentipsvanaf 1860 algemeen op de markt zijn. Ditrubberproduct was namelijk buitengewoongeschikt voor sigarenhouders, aangezien hetmateriaal aangenaam zacht aan de tanden isen geen geur of smaak afgeeft. Nadeel isechter dat wie de sigaar te ver oprookt, hetrisico loopt dat het pijpje daarmee in debrand gaat en een vieze, vettige zwarte rookafgeeft.Andere teruggevonden fragmenten van siga-renhouders bewijzen dat het roken van siga-ren naast het gebruik van de tabakspijp nahet midden van de 19e eeuw algemeen inge-burgerd was. Zo is er een eenvoudige slurf-

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

109

18 Duco 2004, 121.

Afb. 7.14 Een sigarenhouder (vnr 334).

vormige pijpenkop van meerschuim gevon-den, misschien van Weense afkomst maarmogelijk ook uit een Duitse werkplaats.Dergelijke meerschuimen sigarenhouderswerden doorgaans van een barnstenenmondstuk voorzien. Barnsteen vormde inkleur een mooi contrast met het aanvankelijkblanke meerschuim. Na enige tijd vangebruik kleurde het meerschuim geleidelijkgeel tot bruin en daarmee verdween welis-waar het contrast maar werd een nieuwe,fraaie kleurstelling verkregen.Tenslotte is ook een fragment gevonden vaneen benen sigarenhouder, die ook met eenseparaat mondstuk gemonteerd is geweest.Organische sigarenspitsen bestaan door-gaans uit twee delen. Het mondstuk werdmet een eenvoudige tap met schroefdraadaan het pijpje bevestigd. Van de barnstenenspitsen is niets teruggevonden. Dat is nietverwonderlijk. Zij waren klein van formaat,bepaald niet slijtvast en worden door de tijdvooral erg breekbaar.Naast sigarenhouders zijn ook nog enkelefragmenten van montages van de DuitseGesteckpijpen geborgen. Het gaat om delenvan schroeftappen van hoorn en zoge-naamde knopenmondstukken (zie ook deafbeelding in hoofdstuk 14.4.1). Deze vond-sten bevestigen niet wat wij graag zoudenwillen weten, namelijk of de luxe pijpen diein de kazerne gesneuveld zijn hier werdenachtergelaten of dat alleen het breukmateri-aal met het huisvuil werd weggeworpen, ter-wijl de nog bruikbare delen opnieuw werdengemonteerd. De 19e-eeuwse zuinigheid inacht nemend, zou je verwachten dat van hetlaatste sprake is geweest.

f. VonkenvangersTot besluit van de vondsten mogen de von-kenvangers niet onvermeld blijven, de dek-seltjes waarmee de pijpenkop tijdens hetroken wordt afgedekt. Het gebruik van vuur-korfjes of dekseltjes bestaat al vanaf het eindvan de 17e eeuw en het doel is tweeledig.Ten eerste voorkomt de roker dat uitvallendeasresten en vonken gaatjes in zijn kledingschroeien. Daarnaast was het in sommigesteden verplicht om een dekseltje op de pijpte hebben om het risico van brand in te per-ken.In de kazerne worden verschillende soortendekseltjes naast elkaar gebruikt. De meestalgemene is het korfje van gevlochten koper-draad, dat met behulp van een kettinkje aande steel van de pijp wordt geborgd. Alstweede soort zijn er van gedrukt messing-plaat gestanste pijpendopjes gebruikt, even-eens met een borgkettinkje naar de steel.Pas met de komst van de porseleinen pijpkrijgt de deksel van de pijp meer aandacht.

Dan worden de montages in metaalfabriekenbij grote series gedrukt en geperst. Hun uit-voering is vanaf het eind van de 18e eeuwgestandaardiseerd. In de 19e eeuw wordt hetgewoonte om de ketel te voorzien van eenvaste, gemonteerde dekselring, waarop eenscharnierend klepdeksel.In de beerput van de kazerne zijn zes von-kenvangers teruggevonden, die het volledigescala aan pijpendeksels present stelt. Hetmeest Hollands is een mutsvormige gevloch-ten kapje van messingdraad. Langs deonderrand is dit korfje afgezoomd met eenboord van boogjes die een zekere flexibiliteitgarandeert, waardoor het op de gemiddeldepijpenkop past. Deze korfjes, waarvangezegd wordt dat ze in de bajes werdengemaakt, zijn van de klemrand tot aan de topgevlochten. De kantachtige boord is dus hetbegin van het vlechtwerk geweest en hetbuigen van het ophangoogje ter bevestigingvan een borgketting betekende het eind vanhet vlechten.De andere deksels stammen uit pre-industri-ële werkplaatsen of zelfs in sommige geval-len uit metaalfabrieken. Zij zijn seriematiggemaakt. De meest eenvoudige is een dekselgedrukt uit messingplaat, met centraal eenkleine koepelvorm. Na een inzwenkenderand is de buitenrand veelvuldig ingeknipt,waarna de zo ontstane lipjes naar binnen zijnomgevouwen en als manchet over de ketel-rand van de pijpenkop sluiten. Dergelijkedeksels waren reeds aan het eind van de 17e

eeuw in gebruik en zijn dat tot in het tweedekwart van de 20e eeuw gebleven.19 Hetonderhavige exemplaar is helaas niet naderte dateren.Twee vergelijkbare gedrukte deksels zijntypisch 19e-eeuws. Zij zijn eveneens vanplaatmetaal gedrukt, doch hier is optimaalgebruik gemaakt van de mogelijkheden vanhet materiaal en de techniek van het stan-sen. Ten eerste is mechanisch gewalst plaat-materiaal gebruikt, dat dunner en dussoepeler is. De stukjes messingplaat zijngedrukt in een mal waarin gelijktijdig eeneenvoudige reliëfdecoratie kon worden aan-gebracht. Deze bestaat uit radiale canneluresin de deksel en bladmotiefjes als filtrand, diede ingeknipte rand het idee van blaadjesgeeft. Een variant heeft een meer eenvoudigekoepel en sterk vergelijkbare bladvormenlangs de rand. Het is niet duidelijk of derge-lijke kapjes voor pijpen van klei of van porse-lein hebben gediend. De diameter wijsteerder op het eerste dan op het laatste.De vijfde vonkenvanger is eveneens gestanst,doch hier beperkt het stansen zich tot hetmodel en de radiale openingen in de koepelen de dubbele ruitvormen in de buitenrand.De diameter van dit deksel maakt het19 Baart 1977, 365.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

110

geschikt voor kleipijpen met een grootkop ofvoor porseleinen stummels van een gemid-deld formaat. In het laatste geval gaat hetom montage op een goedkopere semi-hand-geschilderde kop. De luxe beschilderde kop-pen werden met het zogenaamde neusilberof met een heus zilveren deksel gemonteerd.Het laatste deksel is het meest bijzonder enlaat zich scherp dateren. Het gaat om eenklepdeksel, waarbij de koepel van het dekselvan een scharnier is voorzien en het openk-lappen mogelijk maakt. Aan weerszijden vande ring rond de filt van de ketel zijn op hetmetaal twee oogjes voor de bevestiging vaneen borgband te zien. Dergelijke borgban-den, die verticaal over de ketel lopen tussende hiel en de steel door, borgen het dekselop de pijpenkop. Dit soort deksels isbestemd voor porseleinen stummels. Demontage met een borgband is een kortlo-pende mode geweest en houdt verband methet probleem de dekselring voldoende stevigop de pijpenkop te bevestigen. Wanneer deklemveer stroef gaat, wordt het deksel vaakin zijn geheel van de pijpenkop afgetrokken.Met een borgband kon dit worden voorko-men. Deksels met een dergelijke borgbandzijn in de eerste twintig jaar van de 19e eeuwgemaakt. Dit laatste deksel is overigens een duidelijkfabrieksproduct. Het bestaat uit verschillendeonderdelen die tot een geheel zijn gesol-deerd. De ketelring met kaken voor de schar-nier, de dekselring met aanvullendescharnierkaken en de koepel, de klemveerwaarmee de deksel sluit is het vierde onder-deel. Rond de cilindrische dekselrand zijncirkelvormige luchtgaten aangebracht, deoverige ruimte is versierd met cirkels inreliëf. De stansmachines waarin de onderde-len zijn gedrukt, maakten dat dergelijke reli-ëfdecoraties gemakkelijk uitvoerbaar waren.Nadat de onderdelen waren gedrukt werdenze aan elkaar gesoldeerd en voegde men descharnierpen toe. De montage op de pijpen-kop gebeurde doorgaans bij de grossier ofdetaillist.

7.4 Conclusies en nawoordDe vondsten werpen in diverse aspectennieuw licht op het gebruik van de tabakspijpin Zeeland. De geringe omvang van hetvondstmateriaal van voor 1830 geeft onsechter weinig mogelijkheid om met de ver-kregen determinaties de smaak van deZeeuwse of meer exact Middelburgse rokerte benaderen. Daarvoor is het materiaal tefragmentarisch. Wat betreft de vroegste peri-ode kunnen we slechts vaststellen dat er inde 17e eeuw een voorkeur bestaat voor klei-pijpen met een zwaarder, massiever voorko-men. Aanvankelijk wordt tabak gerookt uit

kleipijpen aangevoerd van buiten de provin-cie. Vanaf het midden van de 17e eeuw wordter lokaal geproduceerd. Dan ontstaat er eenproduct dat groter is dan in andere stedengangbaar. De kwaliteit ligt tussen grof enfijn, al zijn wel alle afwerkhandelingen vande fijne pijp gevolgd: radering rondom, gla-zen en het aanbrengen van het hielstempel.Wanneer een zwaartepuntdecoratie wordttoegepast gebeurt dit soms in reliëf.Interessant is het dat deze lokale stijl inGouda wordt nagemaakt.

In hoeverre de specifieke voorkeur voor min-der fijne producten is ontstaan uit debeschikbare kwaliteit die de lokale bedrijvenleveren, of dat het zuiver gaat om een regio-naal smaakkenmerk, zal voorlopig nog onbe-kend blijven. Het voorkomen van de kleipijpin Zeeland lijkt in de tijd tot 1680 beduidendgeringer dan bijvoorbeeld in de provincieHolland. Uiteraard hangt dit samen met degrotere materiële welvaart in het gewestHolland en de langere aanvoerroute van dewaar vanuit de toonaangevende centra in deRandstad naar Zeeland. Daardoor zal de aan-schafprijs er hoger hebben gelegen, met alsgevolg een zuinigere omgang met de pijp.Na 1680 stemmen de gebruikte pijpen over-een met die uit andere plaatsen in ons landen het lijkt erop dat evenals elders, ook inZeeland de lokale productie uitsterft. Welblijft er een licht regionale preferentie zicht-baar voor de gemiddelde kwaliteit pijpen. Zozijn bijvoorbeeld nauwelijks de goedkoopstezijmerkpijpen geborgen, is het in reliëf gede-coreerde goed schaars en ontbreekt het echtbijzondere, luxe rookgerei. Deze conclusiesmoeten onder zeker voorbehoud wordengemaakt, in verband met het geringe aantalpijpvondsten.De grote groep pijpen afkomstig van een19e-eeuwse kazerne geeft nieuwe inzichtenin het gebruik van de tabakspijp in de latereperiode. Hoewel de tijdspanne van de meestinteressante vondstgroep, namelijk die vaneen kazerne, over vijftig jaar loopt, is tochduidelijk dat in dit militaire milieu een grotevariatie aan rookgerei is geweest. Dit materi-aal valt in twee groepen uiteen: de traditio-nele gekaste kleipijp en de geglazuurdeceramische producten.De kleipijpen laten een oververtegenwoordi-ging aan traditionele modellen zien, waarbijde lange maatpijp domineert. Het overvloe-dig voorkomen van twee makersmerkenkwam uitgebreid ter sprake en benadruktgevestigde handels- en distributiepatronen.Aangaande de korte kleipijpen beperkt hetaanbod zich tot eenvoudige producten, door-gaans onversierd, maar meestal nog wel vaneen fabrieksmerk voorzien. Slechts enkele

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

111

kleipijpen dragen een actuele decoratie ofvolgen de Franse mode.De keur aan porseleinen pijpfragmenten isonverwacht en geeft een nieuw inzicht in hetgebruik van de porseleinen pijp inNederland. Is dit artikel altijd gezien als eenoverwegend Duits en Oost-Nederlands pro-duct, nu blijkt het algemeen in West-Nederland voor te komen en bovendien nogin een sociale context waar we dit niet had-den verwacht. De vondsten laten de porse-leinen pijp zien van hoge kwaliteit totlaagwaardig product en het vondstmateriaalbewijst dat er naast elkaar is gerookt uit pij-pen van diverse pluimage. Het blijft onduide-lijk of de porseleinen pijp de pijp voor deofficieren is geweest, terwijl de kleipijp eer-der een soldatenpijp was.Interessant zijn de speculaties over de distri-butie van de pijpen in de kazerne. Het magworden verwacht dat de lange Goudse maat-pijpen, met name die met de merken WSgekroond en bok met B vanuit een bennetje,het gebruikelijke platte pijpenmandje, zijnverstrekt. Dat wordt bevestigd door het groteaantal fragmenten dat daarvan is aangetrof-fen. Hoe de minder voorkomende merken opdie plaats terecht zijn gekomen, is voorals-nog onduidelijk. Bij de korte pijpen lijkt heterop dat deze buiten de kazerne zijn aange-schaft. In dat geval bracht de roker zijn rook-instrument mee. Een uitzondering daarvoorvormt het zeer dikwijls gevonden isabémodel met het merk 54 gekroond.Wat de pijpen van porselein betreft, gaat hetvermoedelijk eerder om geschenken of aan-kopen, die van huis zijn meegebracht en eenherinnering vormen aan een dierbare en bijafscheid als souvenir zijn meegegeven.Overigens is het tamelijk onverwacht dat ineen dergelijk mannenmilieu porseleinen pij-pen van een bijna elitaire kwaliteit zijngerookt. Dit wekt het vermoeden dat bij hetsamenzijn in de kazerne het decorum hoogwerd opgehouden en de hogere rangen zichniet alleen met hun uniform, maar ook methun rookgerei onderscheidden. Wat datbetreft doorbreken de vondsten het vooroor-deel dat in een mannenwereld uitsluitendonopvallend functioneel rookgerei zou zijngebruikt. De vondsten geven dus een geheelander beeld van de atmosfeer in de kazerne.Zij wijzen erop dat men er rustig en bedaardbijeen was en dat deze kazerneplaats gezienwerd als een plek waar uitstraling en statusgolden. In de geüniformeerde samenlevingvan de kazerne was weinig ruimte voor indi-viduele expressie. Het persoonlijke rookgereibood kennelijk een mogelijkheid. Het rokenis zodoende een activiteit met een hoge matevan show off geworden. Zelfs een farce meteen pijpje in de vorm van een zittende

schaap was hier op zijn plaats. De zwier ende beweeglijkheid van de locatie spreken uitde korte kleipijpen en de porseleinen hang-pijpjes die de tegenhangers van het langeindrukwekkende rookgerei zijn geweest. Vande porseleinen pijp is tot op heden altijdgedacht dat dit een burgerlijk tot bourgeoi-sie-product was. De onderhavige vondstenplaatsen deze tamelijk elitair uitgevoerdesoort ineens in een kazernemilieu en latenzien dat die pijp daar zelfs bepaald niet zeld-zaam is geweest.In het modebeeld van de 19e eeuw speeldehet silhouet van de tabakspijp een belang-rijke rol. Naast de wat stijve 18e-eeuwsemaatpijp, de Gouwenaar met zijn strenge,rechte steel, komen de Duitse porseleinenpijpen in de mode. Hiervan is het silhouetbeduidend gevarieerder. De vroege modellenworden als een zogenaamde Gesteckpfeifegerookt. De porseleinen ketel wordt in eenzak of vochtvanger geplaatst. Een vaak langeopgaande steel maakt dat de pijp een geheeleigen uitstraling krijgt. Dergelijke pijpen wor-den niet van de roker af gerookt, maar ver-breden eerder het silhouet van de gebruiker.Gezien de vorm van de pijp met neergaandesteel en opgaande ketel verandert de gehelehouding van de roker en neemt deze eengeheel andere pose aan. Kenmerkend aandeze pijpen is de slap, het flexibele onder-deel aan het eind van de steel net voor hetmondstuk. Dit onderdeel maakt het comfor-tabel buigen van het roer mogelijk, zodat ditlangs de juiste hoek in de mond komt.Minder streng en vrijblijvender - maar ookgetuigend van minder waardigheid en status- is de variant, het hangpijpje met de kleineporseleinen ketel en het korte gebogen roer.Dergelijke producten kennen we overwe-gend uit het boerenmilieu en daar is het dezondagse pijp. Blijkbaar toonde de soldaten-wereld ook belangstelling voor deze kortepijpmodellen.Naast de traditionele Goudse waar en deporseleinen pijpen wordt als alternatief ookgebruik gemaakt van de tabakspijp van giet-klei. Dit product hoort eerder tot het cream-ware dan dat het de geperste kleipijpbenadert. Hoewel deze pijp esthetisch zekerniet aantrekkelijker zijn, verschaft het gegotenproduct de roker wel een groter gebruiks-comfort en dus een meer aangename smaak.Bovendien was het kleuren van de pijp voorveel rokers een genoegen, terwijl de gegla-zuurde uitstraling van een grotere luxegetuigde dan die van de kleipijp.De vondsten geven een indicatie welke pij-pen in het militaire milieu zijn gerookt. Het isechter moeilijk te duiden vanuit welk markt-aanbod de pijpen zijn gekozen en op welkewijze het materiaal in de beerput terecht is

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

112

gekomen. Het lijkt erop dat de waard eenaanbod van gewone, veelgevraagde kleipij-pen verzorgde. Zijn standaard voorraad werdnu eens met het ene en dan weer met hetandere product aangevuld. Dat zou verklarenwaarom van verschillende soorten kleipijpenmeerdere exemplaren zijn gevonden. Het kanook zijn dat de soldaat zijn pijp buiten dekazerne kocht bij een tabakswinkel die ookdoor zijn collega’s werd bezocht. Vervolgensstapte de roker met zijn nieuwe pijp over dedrempel van de kazerne en daar zal de pijpop een ongelukkig moment zijn gebroken.De gesneuvelde pijpen van de rokers werdenmet het overige afval bijeengeveegd enbelandden in de beerput. Van de vondst pas-ten veel fragmenten aan elkaar, maar in evenzoveel gevallen zijn maar enkele stukjesgevonden en ontbreekt de rest.Tot slot is duidelijk dat de beerput van dekazerne ons een geheel nieuwe blik geeft opde keuze van de pijp door de 19e-eeuwsekazerneganger. Onverwacht daarbij is degrote variëteit, de luxe aard en de verhou-ding tussen porselein, aardewerk en pij-paarde. De vondsten werpen echter ooknieuwe vragen op. Omdat het nog altijd nietmogelijk is de pijpen exact te dateren enhiervan een bindende chronologie samen testellen, is het niet doenlijk een nadere tijds-gang aan het wegwerppatroon te verbinden.De aard van de locatie en de daar heersendebehoefte tot vertoon zijn duidelijk. Wat datbetreft is het beeld van de rokers vergelijk-baar met wat we kennen van schilderijen vanbijvoorbeeld de Deense kunstenaarConstantin Hansen die kunstenaars in Romeportretteerde 20 of bijvoorbeeld de Duitseschilder Hasencleever die het Biedermeiermilieu minutieus naschilderde.21 Beide typenschilderijen tonen een andere sociale settingdan een soldatencultuur, maar de overeen-komst is dat personen tezamen zich tegoeddoen aan de tabak en daarbij uiteenlopendetabakspijpen gebruiken, terwijl ook de sigaarniet ontbreekt. De kazernevondsten uitMiddelburg verbreden dat beeld van hetmilieu van kunstenaars en de bourgeoisienaar het militaire. Ook onder soldaten toontmen zich dus blijkbaar met een tabakspijpwaarvan men veronderstelt dat vorm en sta-tus bij de roker horen. Het wachten is nu opmateriaal uit andere milieus, die de smaakvan de roker en het belang van de pijp alsstatusdrager verbreden.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

113

20 Encyclopédie du tabac et desfumeurs, Paris, 1975, 76 (CollectieCarlsberg Glyptotek, Kopenhagen).

21 Bestvater-Hasenclever 1979, afb. 72,77.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

114

8.1 InleidingTijdens de opgraving op het terrein van devoormalige kazerne zijn veel metalen voor-werpen aan het licht gekomen, die qua date-ring een zeer breed spectrum laten zien. Het oudste metalen voorwerp was een vor-meloze corrosieklont, waarin tijdens röntgen-onderzoek een Romeinse beslagknop bleekte zitten.1 Het jongste voorwerp is een kogeluit de 20e eeuw.2 Hij is van Franse makelij enin Middelburg terechtgekomen in de meida-gen van 1940, toen Franse troepen hetNederlandse leger te hulp schoten in eenlaatste slag tegen de Duitse invallers.3

Het grootste deel van de 1856 objecten isvan ijzer, namelijk 807 exemplaren. Daarnaastzijn 529 voorwerpen van een koperlegering,4

388 van lood, 54 van tin en één van zilver. Bij42 voorwerpen is sprake van een samenstel-ling uit meerdere materialen, zoals bijvoor-beeld in het geval van een gesp van koper-legering met een ijzeren angel.5

Van de overige voorwerpen is het materiaalniet te achterhalen zonder chemische ana-lyse. De grootste groep voorwerpen bestaat uitspijkers, te weten 441 stuks. De spijkers zijnzelden compleet en het ijzer is over het alge-meen sterk aangetast door roest. Hierdoorkan er geen typologie gekoppeld worden aande spijkers.6

Vanwege de brede tijdspanne en de grotehoeveelheid aan vondsten zal dit verslag nietalles beschrijven maar ingaan op de interes-sante vondstcomplexen en vondsten. Devoorwerpen worden per periode beschreven,waarbij meestal wordt uitgegaan van dedatering van het voorwerp zelf. Deze komtniet altijd overeen met de contextdatering.Soms betreft het opspit in latere contexten ofsoms zijn vondsten in een beerput achterge-bleven na het opschonen ervan.Een compleet overzicht van de metalen voor-werpen staat op bijgeleverde cd (Bijlage 8.1).

8.2 Fase 1: 1000-1200/50Twee schijffibulae, mantelspelden in de vormvan een ronde schijf, dateren uit de Volle-Middeleeuwen. Eén fibula is vervaardigd vaneen koperlegering en ingelegd met email inde vorm van een kruis. Hij is te dateren tus-sen 850 en 1000. De tweede is een zoge-naamde buckelfibula, gemaakt van eenlood-tinlegering, die dateert uit de periode900-1050.7 Beide zijn gevonden in sporenmet jonger aardewerk in de zuidwesthoekvan de opgraving: de eerste in mestkuil 1 ende tweede in beerput 7.

8.3 Fase 2: 1200/50-1350De meeste metalen voorwerpen uit dezeperiode zijn afkomstig uit de vulling vangracht 3. Deze zijn daar terechtgekomen ter-wijl de gracht openlag, maar vooral toen hijwerd gedempt. Opvallend is het relatief hogeaantal kledingaccessoires, munten en pen-ningen. De volgende voorwerpen uit degracht zijn een vermelding waard.

8.3.1 Kledingaccessoires

Twee kleine eenvoudige dubbelovalengespen zijn van een type dat in Nederlandover het algemeen na 1450 wordt gedateerd,maar dat wel vroeger voorkomt.8 In Londenzijn ze gevonden in contexten vanaf 1350 eneen enkele maal in contexten daterend tus-sen 1270 en 1350.9 Eén van de twee gespenheeft een beugel van koperlegering en eennaald van ijzer. Van de tweede gesp is alleende beugel, gemaakt van een koperlegering,bewaard. Aan de middenstijl bevinden zichnog enkele lederresten van de smalle(schoen)riem.Met de hulp van koppelpassanten kon menhet losse uiteinde van een riem, dat bij hetdragen de rest van de riem overlapt, aan deriem vastmaken. Ze hebben een eenvoudigevorm met een beugel die vaak trapeziumvor-mig is, maar ook wel rechthoekig of D-vor-mig. Het exemplaar uit de gracht is eentrapeziumvormige beugel met aan de bin-nenzijde twee kleine nokjes om de riemdelente geleiden.10 Koppelpassanten met nokkenkomen voor tussen ca. 1150 en 1400.11

Een ronde gespbroche heeft een versieringin reliëf: op één zijde, waarschijnlijk debovenzijde, bevindt zich een bloemetje; deandere zijde is bedekt met een spiralendelijn.12 Een bijna identieke broche is gevondenin Reimerswaal.13 Deze is gedateerd tussen1375 en 1425.

8.3.2 Munten en penningen14

Twee laat-middeleeuwse loden penningenzijn van een soort dat regelmatig wordtgevonden, vaak in Zeeland en dan met namein Middelburg en het verdronken dorpNieuwlande.15 Het is niet bekend waar dezepenningen voor gebruikt zijn. Een mogelijkefunctie is plaatselijk wisselgeld; vooral in deMiddeleeuwen was er een tekort aan dekleinste munteenheden en ging men zelfwisselgeld maken. Andere mogelijkhedenzijn bijvoorbeeld armenpenningen, speelpen-ningen of rekenpenningen. Eén van de pen-ningen is doorboord, mogelijk om hem te

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

115

1 V181.10 (put 7, niet uit spoor).2 V552.6 (put 14, spoor 40).3 Mondelinge mededeling R. Knip,

Koninklijk Wapen- enLegermuseum.

4 In dit rapport wordt gebruikgemaakt van de algemene termkoperlegering in plaats van termenals messing of brons. Zonder che-misch/metallurgisch onderzoek ishet namelijk niet mogelijk om deprecieze samenstelling van hetmateriaal vast te stellen.

5 V949.1.6 Waar de vorm van de kop te zien is,

is deze beschreven in het veld ‘type’van de database, zie cd.

7 V840.1 en V1223.3; Frick 1992/1993,resp. 261-2 en 320-2 (type 1).

8 V651.4 en V949.1.9 Egan & Pritchard 1991, 82-8.10 V1180.5.11 Egan & Pritchard 1991, 233.12 V1181.1.13 Van Beuningen & Koldeweij 1993,

298, afb. 886.14 Met dank aan J. Pelsdonk van het

Geld- en Bankmuseum voor dedeterminatie en achtergrondinfor-matie van de bij de opgravinggevonden munten en penningen.

15 V1179.1 en V1181.2.

8 De metaalvondsten - C. Nooijen

kunnen dragen. De afbeelding op deze pen-ning is niet te zien. De andere penning heeftop één zijde een vogel en op de andere zijdeeen wapenschild bedekt met een kruis (afb.8.1). Beide afbeeldingen zijn vrij grof uitge-voerd.Van de vier munten zijn er drie zodanig aan-getast en/of versleten dat ze niet te determi-neren waren. Van de vierde munt is slechtste zeggen dat hij in de 16e eeuw in deNederlanden is geslagen.16

Rekenpenningen zijn voorwerpen met hetuiterlijk van een munt, die werden gebruiktom mee te rekenen. Men legde ze op devakken van geblokte doeken, houten bordenof zelfs speciale tafels waarop vakken warengeschilderd of ingelegd. Het rekenengebeurde op dezelfde wijze als met een tel-raam. Uit gracht 3 is één rekenpenningafkomstig, vervaardigd in Neurenberg, eenbekend productiecentrum van rekenpennin-gen.17 Het is geslagen tussen 1586 en 1635.Zowel de hierboven genoemde munt als derekenpenning (afkomstig uit hetzelfdevondstnummer) vallen buiten de daterings-

range van gracht 3. Vermoedelijk was in degracht een latere verstoring aanwezig diedoor de archeologen in het veld over hethoofd is gezien.

8.4 Fase 3: 1350-1400, Potgieters inMiddelburg, overblijfselen vanmetaalbewerking18

In het midden van het terrein is een kuilaangetroffen, gevuld met brokjes verbrandeklei (kuil 4).19 Al deze brokjes hebben ééngladde zijde die ofwel licht bol ofwel licht hol

is. Soms bevindt zich op die gladde zijde eenribbel of een groef. Op een klein aantalbrokjes zijn resten gecorrodeerd koper aan-wezig.In een nabijgelegen greppel zijn meer vandeze brokjes aangetroffen, tezamen met aar-dewerk daterend tussen 1325 en 1400.20 Indeze greppel bevonden zich ook zeven mal-len van klauwpootjes (afb. 8.2a). De pootjeszijn vrij kort (compleet exemplaar: lengtevoorzijde 6 cm, lengte achterzijde 4,4 cm),driehoekig in doorsnede en ze hebben viertenen aan de voetjes. Bij één mal is deonderkant van de voet bedekt met een klei-prop (afb. 8.2b).Het lijkt om resten van mallen te gaan, diezijn gebruikt bij het gieten van bronzenkookpotten (en mogelijk ook klokken). Zo tezien is er sprake van een binnenmal, waar-van de resten een bolle gladde zijde hebben,en een buitenmal, waarvan de resten eenholle gladde zijde hebben. De brokken zijnzwartgekleurd op de plaats waar ze tegenhet gegoten voorwerp hebben gezeten: daarhebben ze de meeste hitte te verduren

gehad. Naar buiten toe verkleuren ze naarlicht oranje. De dikte van de zwarte laag ver-schilt sterk. De mallen voor de pootjes zijnaan de binnenzijde zwart verkleurd; bij debovenkant, niet bij de voetjes zelf. Een voorwerpje van hetzelfde materiaal alsde mal heeft de vorm van een tolletje. Hetkomt uit hetzelfde spoor als de pootmallen.Het was een stop en diende als afsluitingvan het ingietgat. In een beerput op het erf van de bronsgieterzijn zeven vormeloze stukken metaal van een

16 V651.16.17 V651.15.18 Met veel dank aan dhr. Vincent van

Vilsteren voor het delen van zijn uit-gebreide kennis over bronzen kook-potten.

19 Put 12, spoor 59.20 Put 12, spoor 71, kuil 6.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

116

Afb. 8.1 Een loden penning (V1179.1).

Afb. 8.2a/b Mallen voor klauwpootjes.

8.2a 8.2b

koperlegering gevonden, die duidelijkgesmolten zijn geweest.21 Waarschijnlijk is ditafval van het gietproces. Tijdens röntgenon-derzoek bleek er in het metaal flinters vaneen ander, dichter metaal te zitten, vermoe-delijk lood.

Hoe hebben de hier vervaardigde kookpotteneruitgezien? Van de eindproducten is helaaster plekke weinig teruggevonden. Niet vervan de malfragmenten vandaan zijn tweelosse bronzen pootjes gevonden. Eén vandeze pootjes vertoont een duidelijke gelijke-nis met de pootafdrukken in de mallen (afb.8.3).22 Het is gevonden in een kuil op het erfvan de bronsgieter, tezamen met 14e-eeuwsaardewerk. De tenen zijn misvormd en debovenkant van het pootje is afgebroken.

Waarschijnlijk is het een mislukt exemplaaren is het daarom ter plaatse weggegooid. Het tweede pootje bevond zich in gracht 2,die uiterlijk rond 1350 is dichtgegooid.23 Hetis een ander pootje, slanker en zonder afzon-derlijke tenen.De mallen laten zien dat de potten eengladde wand hadden met plaatselijk eenprofilering in de vorm van enkele ribben ofgroeven. Groeven en ribbels lopen, niet ver-wonderlijk, in de buitenmal, zorgend voorribben en groeven aan de buitenkant van hetvoorwerp. Opvallend zijn echter de groevendie horizontaal in de binnenmallen zitten.Kennelijk is er ook sprake van profilering aande binnenkant.De bolling en holling van de fragmenten isvrij flauw en het lijkt dus om vrij grote pottente gaan; waar de kromming van de wandenigszins kon worden gemeten, is de diame-ter tussen de 40 en 60 cm. Het is helaas niette achterhalen, op welke hoogte in de potdeze stukken hebben gezeten.Van de rand en de eventuele oren zijn geenmalfragmenten aangetroffen, daarvoor en

voor de algemene vorm moeten we kijkennaar kookpotten die elders zijn gevonden.24

Bronzen potten hebben in deze periode overhet algemeen een bolle, diepe vorm en tweehaakoren. Aan de oren was oorspronkelijkeen smeedijzeren hengsel bevestigd, maardat is meestal verdwenen tegen de tijd datde pot wordt opgegraven. Het hengseldiende, zo blijkt uit contemporaine afbeeldin-gen van dit soort potten, vooral om de pot tedragen en te bewaren of boven het vuur tehangen.25 De randen zijn uitstaand en heb-ben vaak een verdikking aan het uiteinde.Op de schouder bevinden zich vaak enkeleribben. Sommige potten zijn voorzien vaneen gietmerk. Klauwpootjes komen voor,maar de meeste potten hebben eenvoudigetoelopende poten.

In de literatuur is beschreven hoe de fabri-cage in zijn werk gaat en vanaf ongeveer1300 ging het als volgt (afb. 8.4).26 Een hou-ten spil, omwikkeld met touw of stro, werdbedekt met gemagerd leem.27 Al draaiendwerd het leem bewerkt tot het de vorm heeftvan de binnenkant van de pot. Dan kwam ereen laag was op van de gewenste dikte (afb.8.4 nr 1). Het oppervlak van de waslaag werdbewerkt tot het de vorm van de buitenkantvan de pot heeft. Het geheel werd van despil afgehaald en bedekt met een dikke laagleem. Deze buitenmantel werd overlangs intweeën gesneden, het wasmodel werd ver-wijderd en de twee mallen werden weer inelkaar gezet. Waarom dit nodig was, is nietduidelijk. De snede, en daardoor ook de giet-naad, bevond zich naast de oren.De poten en oren werden tegelijk met derest van de pot gevormd of men maaktedeelmallen met behulp van houten modellen,die men in de mantel voegde.Om de binnenmal en buitenmal uit elkaar tehouden, werden kleine plaatjes als stuttenaangebracht. Het materiaal van deze stutten

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

117

21 BPT 20, put 18, spoor 7.22 Put 6, spoor 71, V186.1.23 Put 8, spoor 113, V827.1.24 Zie hiervoor Drescher 1968 en 1982-

1983; Van Vilsteren 1998 en 200025 Drescher 1982-1983, 164 , afb. 6 en

166, afb. 926 Drescher 1982-1983, 15827 Vincent van Vilsteren: dit werd

gedaan om de mal minder gewichtte geven en om de droogtijd van demal te verkorten.

Afb. 8.3 Bronzen klauwpootje(V186.1).

Afb. 8.4 Reconstructie fabricage (uit:Drescher 1982-83, p. 157).

wordt niet vermeld, maar waarschijnlijkwaren ze van brons, aangezien dat smolt enin de wand van de pot opgenomen kon wor-den wanneer de mal gevuld werd metgesmolten brons. Er bleven vaak wel ‘litte-kens’ zichtbaar op de pot, wanneer de stutniet geheel gesmolten was tijdens het giet-proces. Later ging men loden kogeltjes alsstut gebruiken, die hadden een lager smelt-punt en werden direct opgelost in het vloei-bare brons. De pot werd ondersteboven gegoten; hetgietgat zat aan de onderzijde midden op debuik (afb. 8.4 nr 2). De onderkant van depootjes was open: zo ontstonden drie ont-luchtingsgaten en was een rechte en sta-biele bodem verzekerd.Dit soort mallen is eenmalig gebruikt, zemoesten kapotgeslagen worden om hetgegoten voorwerp te kunnen bevrijden.

Nu we in Middelburg een voorbeeld hebbenvan de praktijk, kan de theorie eens wordengetoetst. Daarbij vallen enkele verschillen op.- Allereerst blijkt dat de leem waarvan demal is gevormd, niet is gemagerd. - Het genoemde touw of stro dat om de spilgewikkeld was komt overeen met de zicht-bare stro- of takindrukken in de binnenmal.Er is een kern van stro of een overeenkom-stig materiaal, maar die is afwijkend. Deindrukken zijn zeer onregelmatig en ze zijnduidelijk niet ergens omheen gewikkeld.Bovendien heeft slechts een deel van de bin-nenmal deze indrukken. - De poten lijken los te zijn vervaardigd vande pot. Ze zijn immers los gevonden en zezijn duidelijk niet geïntegreerd in de buiten-ste mal. Dit lijkt een minder verstandigewerkwijze, aangezien in dat geval de potenapart aan de pot bevestigd moesten wordenhetgeen voor een zwakke plek bij de aan-hechting zorgt. Deze pootjes zijn echter nietgebruikt: wanneer er een pootje in deze mal-len gegoten is, moet de mal kapotgeslagenworden om het pootje eruit te krijgen. Devorm is niet gemakkelijk lossend. Misschienzijn alleen de mallen los vervaardigd met debedoeling ze later in de grote mantel te inte-greren. Het feit dat de mallen gebakken zijn,heeft misschien te maken met verhitting omde was te laten wegsmelten.Zes van de zeven pootmallen zijn inderdaadaan de onderkant opengelaten. Bij dezevende is echter de onderkant met een klei-prop afgesloten. De reden hiervoor is onbe-kend.- Onder de vondsten bevinden zich geenvoorwerpen die geïdentificeerd kunnen wor-den als scheidingselement en ook in de malzijn geen indrukken te zien van dergelijkevoorwerpjes. Toch moet er iets zijn geweest

dat ervoor zorgde dat er ruimte bleef tussende binnenmal en de buitenmal.- Op geen van de malfragmenten zijn aan-wijzingen voor een gietnaad. Dit zou beteke-nen dat deze potten nog op de oude, pre14e-eeuwse, wijze zijn vervaardigd, waarbijde buitenmal niet werd doorgesneden.Aangezien niet alle fragmenten zijn verza-meld, zegt deze afwezigheid echter niet alles.- De mallen laten een detail zien dat niet inde literatuur wordt vermeld: de buitenzijdevan de buitenmal is met een vochtige doekafgestreken.

8.5 Fase 4: 1400-1550/60In een kuil die wordt gedateerd in de eerstehelft van de 15e eeuw is een bijzonder mooistuk beslag gevonden (uit mestkuil 7, moge-lijk behorend bij huis 7, zie afb. 8.5).28 Het isrijk bewerkt met een fraai opengewerkt mid-denstuk. Aan beide uiteinden heeft het een

rechthoekig beslagstukje, bevestigd met pin-netjes, om het aan een voorwerp te bevesti-gen. Deze stukjes zijn niet even groot. Waardit stuk op of aan bevestigd is geweest, isniet duidelijk. Vanwege de grootte en het feitdat het aan twee zijden bevestigd kan wor-den, lijkt een kledingaccessoire waarschijn-lijk.

In kuil 13 die tussen 1350 en 1400 wordtgedateerd, zijn twee fragmenten van één oftwee pelgrimsinsignes gevonden.29 Helaas isniet meer te herleiden om wat voor insigne(s)het ging. Eén van de fragmenten stelt eenstaande heilige figuur voor.

Uit mestkuil 1, gelegen op een erf ten zuidenvan huis 4, komt de arm van een weeg-schaal.30 Daarnaast zijn er verschillende kle-dingaccessoires gevonden, zoals een gesp(dubbele ovaal), een complete gordelsluitingmet een versiering van bladeren op de riem-

28 V900.1.29 V1032.130 V843.9

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

118

Afb. 8.5 Beslagstuk (V900.1).

beslagen, daterend uit de 16e eeuw, en eenbijzonder voorwerpje met onbekendefunctie.31 Het is vierkant pyramidevormigvoorwerp met een versiering van bloembla-deren en puntcirkels. In het midden bevindtzich een gat met een wasachtige substantie.

8.6 Fase 5: 1550/60-1613

8.6.1 Vondsten afkomstig van hetweeshuis

Slechts enkele metalen voorwerpen zijnafkomstig uit sporen die kunnen worden toe-geschreven aan het weeshuis. Geen vandeze is specifiek met een weeshuis of metkinderen in verband te brengen. Een uitzon-dering kan een speelschijf zijn, een rondschijfje van lood met op één zijde een H enop de andere zijde een C.32

Een klein beslagstuk van een koperlegeringmaakte onderdeel uit van het slot op eenboek.33 Het is een slothaak, die samen meteen slotoog de sluiting vormde. De haak liepvoor de pagina-uiteinden langs, wanneer hetboek gesloten was en hij is derhalve evenlang als het boek dik is, in dit geval 3,2 cm.Het heeft de voor deze periode typischevorm met een uitwaaierend uiteinde en hetis versierd met ingekraste lijnen.Boeken waren kostbaar en te denken valt indeze omgeving aan een donatie van eenrijke weldoener, in de vorm van stichtelijkelectuur, waaruit de kinderen werd onderwe-zen. De aanwezigheid van boeken in scholenin deze tijd blijkt onder andere uit de vondstvan een groot aantal boekbeslagen in een16e-eeuwse waterput in Oldenzaal die ver-bonden kan worden met de Latijnse schoolter plaatse.34

Wat betreft de kleding van de wezen zijnenkele aanwijzingen in de vorm van kleding-accessoires. Het zijn in dit geval eenvoudige,onversierde accessoires, zoals kledingogen,een gesp en een onversierde gordelsluiting.

8.6.2 Een mestkuil op een erf gelegenaan de Koningstraat

Uit mestkuil 2 komt een achthoekig insigne,waarvan iets meer dan de helft bewaard isgebleven (afb. 8.6).35 In het midden bevindtzich in reliëf een zon waarin (I) H S (In HocSigno). Naast dit bijzondere insigne bevon-den zich enkele ‘alledaagse’ metalen voor-werpen in de kuil, waaronder wateenvoudige kledingaccessoires, een schaar,een vingerhoed en een rekenpenning.

8.6.3 Loodbewerking in fase 5?

Er zijn aanwijzingen dat op het terrein lood isverwerkt. Zo is er een groot aantal vormelozebrokjes gevonden van lood dat gesmolten isgeweest. Ook de vele plaatjes lood met onre-gelmatig gevormde randen kunnen afval zijnvan loodbewerking (afb. 8.7).Van grondstoffen is ter plaatse minderbewaard. Een verfrommeld plaatje kan zijnbedoeld om te versmelten.36 Ook enkele frag-menten van glas-in-lood strips zijn verfrom-meld en kunnen voor de smelt zijn bestemd.37

Tenslotte is er een loden staafje, dat mogelijkdiende als grondstof.38

De loodbewerking lijkt zich vooral te hebbenafgespeeld in het noorden van het opgra-vingsterrein, met name ter hoogte van werk-put 14. De grootste concentratie van lodenplaatjes is aangetroffen in beerput 12, diegedateerd is in het eerste kwart van de 17e

eeuw.39 Het eerder genoemde loden staafje isook uit deze beerput afkomstig. Deze beer-put is gedempt in verband met de nieuw-bouw van het Oude mannen- en vrouwen-huis, dus de loodbewerking moet nog in fase

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

119

31 Resp. V843.1 en V843.332 V939.1.33 V889.1, put 16, spoor 74: mestkuil 934 Ostkamp 2003b, 87-88.35 V557.136 V432.1.37 V152.1 en V1180.2.38 V1046.1.39 Put 14, spoor 48 (zie ook hoofdstuk

15).

Afb. 8.6 Insigne (V557.1).

Afb. 8.7 Loden plaatjes (V421.1).

5 hebben plaatsgevonden. Zekerheid hier-over is er echter niet: de overige sporen metloodafval zijn, voor zover ze te dateren waren,zeer divers gedateerd, van de Late-Middeleeuwen tot en met de 19e eeuw. Wat er precies gedaan is met het lood is nietduidelijk. Er zijn geen halffabrikaten aange-troffen en ook ontbreken duidelijke eindpro-ducten, voorwerpen die in opvallend grotegetale aanwezig zijn. Natuurlijk is er de grotehoeveelheid kogels, maar een groot deel vande kogels is te dateren in de 19e eeuw. Zijkomen voornamelijk uit beerputten van dekazerne, en daar komt juist zeer weinig lood-afval uit. Deze groep kogels valt dus af.

Daarnaast is er een behoorlijk aantal oudereronde kogels. Veel van deze zijn eveneens inkazerneputten gevonden, maar een aantalook elders. Opvallend zijn daarbij de nabijge-legen werkputten 8 en 12, waarin veel rondekogels voorkomen. De kogels in deze tweeputten zijn vreemd genoeg voor het meren-deel niet mooi rond, maar in meer of minderemate gedeukt. Eén exemplaar is zelfsbehoorlijk misvormd; het lijkt alsof er meteen tang in is geknepen. Het kan heel goedzijn dat deze kogels iets te maken hebbenmet de loden plaatjes. Het lijkt niet waar-schijnlijk dat het mislukte kogels zijn, aange-zien een kogeltang deze afwijkingen niet kanveroorzaken. Misschien zijn dit halffabrikatenof mislukte eindproducten van vooralsnogonbekende voorwerpen.

8.7 Fase 6 1613-1809, Het Oude mannen- en vrouwenhuisEen losse munt is afkomstig uit de beginpe-riode van het tehuis.40 Het is een zoge-naamde double tournois uit Frankrijk,geslagen tussen 1610 en 1643.Uit later tijd komen enkele typisch 18e-eeuwse gespen met een 2-delige beugel.41 Zezijn afkomstig uit beerput 14, oorspronkelijkgebouwd in het Oude mannen- en vrouwen-huis, maar in de volgende fase door de sol-daten opgeschoond en hergebruikt. Enkelevoorwerpen zijn bij het opschonen achterge-bleven. Eén van de gespen diende als slui-ting van een zwierige halsbedekking: eenhoge, stijve kraag waarvan aan de voorkantruches naar beneden hingen.42 De gesp slootde kraag aan de achterkant. Dit soortgespen kon rijkelijk versierd zijn, maar hetexemplaar uit de kazerneput is onversierd(afb. 8.8).43

Een tweede 2-delige gesp is vanwege zijngrootte aan de onderkant van de kniebroekof, waarschijnlijker nog, boven aan de laarste plaatsen.44 Ook deze gesp heeft geen ver-siering, maar dat is bij dit soort gespen degewoonte.

Drie knopen hebben waarschijnlijk ookbehoord aan inwoners van het Oude man-nen- en vrouwenhuis. Ze zijn rond, twee lichtbollend en de derde plat en onversierd.Aangezien ze niet versierd zijn zou inderdaadgedacht kunnen worden aan de wat minderdraagkrachtige bewoners van het tehuis.Aan de andere kant zijn het wel knopen vaneen koperlegering en niet van bijvoorbeeldhout, dus armlastig waren de bezitters niet.Daarnaast zijn er twee eenvoudige kleding-ogen gevonden.

8.9 Fase 7: 1809-2003, De kazerneDe kazerne die vanaf circa 1809 op het ter-rein stond, heeft interessante metalen voor-werpen nagelaten. De meeste van dezevoorwerpen zijn gevonden in de grote beer-kelder in put 10 (BPT14). Daarin zaten onder-delen van de uniformen, een groot aantalkogels en meer voorwerpen die in het dage-lijkse leven van een kazerne voorkwamen.Daarnaast leverde beerput BPT13 ookmetaalvondsten op. Het zijn er weliswaar veelminder, maar ze zijn van dezelfde aard als devondsten uit BPT14. De vondsten uit dezetwee putten worden besproken in paragraaf8.9.1 tot en met 8.9.5. In paragraaf 8.9.6wordt de inhoud van een waterput (WA8)besproken.Voor de identificatie van de voorwerpen benik de heren F. Smits en R. Knip van hetKoninklijk Leger- en Wapenmuseum, die demeest onooglijke fragmenten om kondentoveren in een interessant voorwerp, zeererkentelijk.

8.9.1 Het uniform

Enkele knopen zijn afkomstig van de ver-schillende uniformen (afb. 8.9). Het zijn een-voudige, licht bollende knopen met een cijfervan de afdeling (het regiment) waar debetreffende militair toe behoorde. De grotereknopen, met een diameter van 24 mm, slotende voorpanden van de uniformjas in een rijvan zo’n zeven exemplaren. Van de kleinereknopen, met een diameter van 17 mm, zatentwee of drie stuks op de mouwomslag.

40 V703.1.41 V334.54 en V334.55; deze gespen

zijn in de grote beerkelder, put 10,spoor 70, gevonden. De beerkelderis oorspronkelijk gebruikt door hetOude Mannen en Vrouwenhuis enlater bijna geheel geleegd en ingebruik genomen door de kazerne.Vanwege hun datering worden dezegespen gerekend tot het OMV.

42 Whitehead 1996, 112.43 V334.54.44 Whitehead 1996, 114.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

120

Afb. 8.8 Gesp van kraag (V334.54).

Afdeling 2 van de infanterie heeft hier veelknopen verloren; knopen met het cijfer 2komen namelijk zestien maal voor. Volgensde archieven waren bataljons van de tweedeafdeling in 1815, 1859 en 1862 in Middelburggelegerd.45

Daarnaast komt 16 tweemaal voor en zijn deafdelingen 1, 6 (of 9) en 18 elk met éénknoop vertegenwoordigd. Afdeling 18 was in1839 gelegerd in Middelburg.46 De andereafdelingen echter hebben er volgens de boe-ken niet gezeten. Misschien gaat het hier omlosse bezoeken. Genummerde knopen werden in 1815 geïn-troduceerd en de exemplaren uit Middelburgzijn op grond van hun grootte en uiterlijk tedateren vóór 1865. Ze zijn van Nederlandsemakelij.Vanaf circa 1820 droegen militairen alshoofdbedekking een zogenaamde sjako, eenhoge stoffen hoed (naar analogie van dehoge hoed die in deze tijd de mode was bijde burgers) met een lederen band langs deboven- en onderkant. Aan de onderkant zat

een klep tegen de zon en bovenop bevondzich een pluim. De sjako hoorde bij hetgewone uniform en werd ook in de strijdgedragen. De kleuren van de pluim maaktenduidelijk tot welke partij eenieder behoordeen een groot cijfer midden op de voorkantduidde de afdeling aan waar de drager toebehoorde. Een los cijfer 4, afkomstig uit dekazerneput, is hier een voorbeeld van (afb.

8.10).47 De vorm dateert dit stuk beslag tus-sen 1840 en 1854. De archieven leren onsdat inderdaad in 1854 het eerste bataljon vanlegeronderdeel 4 in Middelburgbivakkeerde.48

Een kinketting liep van de onderkant van desjako naar de kin. Deze ketting bestond uiteen aantal schubben, die naar onder toesteeds kleiner werden. Alternerend is het eenschub met drie schulpen en een schub mettwee schulpen. Aan de onderkant werden detwee helften met een gesp aan elkaar vast-gemaakt. Bovenaan zat een ronde schijf die

de ketting aan de hoed bevestigde. Er zijnvele losse schubben gevonden, alsmedeenkele ronde schijven. Alle schijven zijn ver-sierd met concentrische cirkels in reliëf. Opafbeelding 8.11 is een dergelijke ketting tezien.De pluim zat bovenop een bol, die op zijnbeurt aan de hoed werd bevestigd op eenzogenaamde lis, een rechthoekig stukjebeslag met toelopend uiteinde. De meestelissen uit de beerput hebben een driehoe-kige punt; één exemplaar heeft een rondeonderkant en is iets groter (afb. 8.12). Dezevorm komt vanaf 1840 voor. Het heeft eenreliëfversiering in de vorm van touw, die nogherinnert aan de tijd dat de lis van goud-draad was.De soldaten moesten veel materieel zelfmeedragen en hadden daarvoor verschil-lende zakken, tassen en riemen. Over deborst liepen twee riemen kruislinks, metonder aan de linkerriem de sabel (zodat zedie met hun rechterhand konden trekken) enonder aan de rechterriem de patroontas. Tien langwerpig ovalen beugels, evenveelmet middenstijl als zonder, hebben als gespof als riemgeleider gediend van dergelijkeriemen (afb. 8.13). De beugels met midden-stijl kunnen schuifgespen zijn, waarbij het

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

121

45 Ringoir 1980, 6146 Idem, 71.47 V334.28.48 Idem, 63.

Afb. 8.9 Uniformknopen (V334,diverse subnrs.).

Afb. 8.10 Cijfer van sjako (V334.28).

Afb. 8.11 Kinketting (V334, diversesubnrs.).

Afb. 8.12 Verschillende lissen (V334, diverse subnrs.).

uiteinde van de riem tweemaal door de beu-gel gaat en zichzelf zo vastzet. In de enkelebeugels werden mogelijk aan weerszijdentwee riemuiteinden gestoken die dan weeraan zichzelf werden bevestigd door middelvan bijvoorbeeld een knop. De riem moetzo’n 5 cm breed zijn geweest, gezien de bin-nenmaat van de beugel.Beide beugelsoorten zijn niet bekend alstypisch uniformonderdelen, maar de hoeveel-heid waarmee ze in de kazerneput zaten,doet vermoeden dat ze iets te maken hebbenmet het leger. Bovendien zijn ze puur functi-oneel, onversierd, op de eenvoudigst moge-lijke manier uitgevoerd. Engelse gespen uitde 17e eeuw, die ongeveer dezelfde vormhebben, worden eveneens in verbandgebracht met de kruislings over de borstlopende riemen.49 Zij werden door militairenen burgers gebruikt.De onderkleding die de soldaten onder hetuniform droegen, inclusief het overhemd,was hetzelfde als de kleding van de burgers.Veel van de knopen zonder cijfer, alsmede deeenvoudige kledinghaken en -ogen zullenhiertoe behoord hebben.

8.9.2 Wapens en wapenonderdelen

Er zijn geen complete wapens gevonden. Datze er wel degelijk geweest zijn, bewijst hetgrote aantal gevonden kogels, gereedschapen enkele losse onderdelen. Ze zijn hieronderop volgorde van datering beschreven.

Ronde kogelsVanaf de 16e eeuw tot de Napoleontische tijdwaren de kogels rond, met verschillende dia-meters, geschikt voor verschillende vuurwa-pens. Het blijkt moeilijk te zijn om de kogelste verbinden aan een bepaald wapen. Zowerden te kleine kogels passend gemaakt bijhet laden, door ze in een lapje te wikkelen. Inde sporen die zijn toegeschreven aan dekazerne zijn achttien ronde kogels gevonden.In tabel 8.1 staan de ronde kogels en hundiameter.50

Onderdelen van het vuursteengeweerOnder het materiaal bevindt zich een grootaantal ovalen loden plaatjes, met twee stripsaan weerszijden (afb. 8.14). Dit zijn zoge-naamde vuurketshouders, die het stuk vuur-steen vasthielden. Ze werden aangeleverdals plaatjes en door de schutter om de vuur-steen gevouwen. Deze houders horen bij eenvuursteengeweer, dat voorkwam tussen 1730en 1840.

KogeltrekkerWanneer een kogel niet was afgeschoten,was hij niet eenvoudig uit de geweerloop teverwijderen. Om dat te bereiken had de sol-daat een kogeltrekker nodig, een spiralendijzer, vergelijkbaar met een kurkentrekker,dat in de loop werd gestoken (afb. 8.15).51

Met een draaiende beweging ‘spietste’ mende kogel aan de punt en zo kon hij uit deloop worden getrokken.

Kogels voor een Snider geweerNa de ronde kogels, die werden gebruikt inhet voorlaadgeweer, kwamen langwerpigekogels. Deze waren voorzien van kruit en zewerden aan de achterkant geladen. Demeeste langwerpig kogels van de opgravinghoorden bij het Snider geweer, een voorlaad-

49 Whitehead 1996, 52.50 Bron voor de wapentypen: Arts

1992, 190 (vondstcontext van rond1600)

51 V334.158.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

122

Afb. 8.13 Riemgeleiders (V334,diverse subnrs.).

Diameter Wapen Aantal11 pistool 313 roer 115 roer 116 musket 1017 musket 222 haakbus 1

Tabel 8.1 De verschillende diametersvan kogels uit de kazernetijd.

Afb. 8.14 Vuurketshouders (V334, diverse subnrs.). Linksmet vuursteen.

Afb. 8.15 Kogeltrekker (V334.158).

geweer omgebouwd tot achterlader, datgebruikt is van 1840 tot 1871. De goeddateerbare exemplaren van dit type kogelzijn gemaakt tussen 1860 en 1865 (afb. 8.16).

Geweersleutels van de M95Om het geweer uit elkaar te schroeven, bij-voorbeeld tijdens het schoonmaken,gebruikte men zogenaamde geweersleutels(afb. 8.17). Elke soldaat had er één bij zich inzijn patroontas. Het is een driebenig voor-werp; twee benen hebben een plat, breeduiteinde, de een breder dan de ander, en zijnschroevendraaiers. Het derde been eindigt ineen punt en hiermee kon men, onder andere,vuil uit het geweer peuteren. De vier in de beerput gevonden geweersleu-tels hoorden bij het M95 geweer, dat ingebruik was tussen 1895 en 1940.52

Overige gereedschappen voor

wapenonderhoud en -gebruikEen borsteltje en een fragment van eentweede borstel dienden waarschijnlijk om hetgeweer mee schoon te maken. Schoonmaken

(ontzanden) en oliën was een belangrijk deelvan het onderhoud van de wapens. Ditgebeurde dan ook zeer regelmatig.

8.9.3 Uitrusting van militairen

Lepels zaten in de standaarduitrusting vaneen militair, in tegenstelling tot vorken. Jekon er bijna alles mee eten, allerlei zakenmee door snijden en in geval van nood konje de lepel gebruiken om mee te graven. Het leger maakte in deze periode, zoals metmeer voorwerpen die ook in de burgerijvoorkwamen, geen gebruik van speciale,voor het leger vervaardigde lepels. Het zijndezelfde lepels als die bij burgers op tafellagen. De militairen hadden kennelijk tijd omhan-den en zij versierden op verschillendemanieren hun lepel, daarmee overduidelijkmakend welke lepel aan wie toebehoorde.De lepels zijn vervaardigd van tin, een rede-lijk zacht materiaal, dat eenvoudig met een

scherp instrument bewerkt kan worden. Door middel van krassen brachten enkelesoldaten hun eigen initialen aan op de lepel-bak of op de steel, zoals bij de lepel opafbeelding 8.18, waar in de voorzijde van debak IW gekrast is.53 De W is geschreven alseen dubbele V, een manier van schrijven uit

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

123

52 V334.181.53 V334.111.

Afb. 8.16 Kogels van het Snidergeweer (V334, diverse subnrs.).

Afb. 8.17 Geweersleutel van een M95(V334.181).

Afb. 8.18 Lepel met ingekraste initialen: IW (V334.111).

Afb. 8.19 Lepel met 3196 (V334.93).

de tijd van Willem I (1813-1840).In de bak en op de steel van een anderelepel is het getal 3196 aangebracht, afb8.19.54 Mogelijk is dit een serienummer vaneen militair en is de identiteit van de eigen-aar te achterhalen via de archieven.Een andere versiertechniek is het snijden,vooral in de steel: zo is het uiteinde van delepel op afbeelding 8.20 bijgesneden tot eendunne staaf;55 op afbeelding 8.21 is een lepelte zien met een rij v-vormige inkepingenlangs de rand van het uiteinde.56

Een populaire variant blijkt het torderen vande steel. Deze actie was niet altijd even suc-

cesvol en vaak brak de lepel op die plaats.Op afbeelding 8.22 is een dergelijke lepel tezien; de steel van deze lepel is vele malengetordeerd en afgebroken.57 Aan de binnen-zijde van de bak zijn de letters A H D aange-bracht door middel van v-vormige groefjes(guts?). Het lijkt alsof iemand heeft gepoogdde letters te doen verdwijnen, want er loopteen aantal krassen doorheen.Bij afbeelding 8.23 is een gat in het uiteindegeboord, ook handig om de lepel ergens aanop te hangen.58 Ook deze lepelsteel is afge-broken op de plaats waar hij is getordeerd.Sommige lepels vertonen lichte sporen van

herverhitting, vooral bij het uiteinde van desteel, alsof ze in een vuur zijn gehouden.59

Een bijzonder exemplaar is een lepel waar-van de steel gebroken is (afb. 8.24).60 Deeigenaar repareerde hem door aan het restjesteel een houten stokje vast te maken meteindjes koperdraad. Het lijkt erop alsof elke lepel op de een ofandere manier is ‘aangepast’; alle complete

exemplaren vertonen in ieder geval tekenenhiervan. De lepels zijn van Baart’s type XII, XIII en XIV,die respectievelijk gedateerd worden tussen1700 en 1800, 1750-1850 en 1800-1850.61

Mogelijk heeft men nog een tijd lang oudelepels gebruikt.

Uit de grote beerkelder zijn de resten vantenminste vijf vouwmessen afkomstig, bij uit-stek geschikt om veilig mee te nemen envoor allerhande klusjes te gebruiken. Demessen zelf en het binnenwerk met hetscharniermechanisme zijn gemaakt van ijzer.Het handvat is van hout met platen van eenkoperlegering.

Vingerhoeden zaten in een naaizakje waar-mee elke militair werd uitgerust. Daarnaastkonden er naalden, verschillende soortengaren en lapjes in zitten. Dit alles om hetuniform te kunnen repareren als dat nodigwas. In de beerput is een vingerhoed en eennaairing gevonden. De naairing, een vinger-hoed met open top, is eenvoudig uitgevoerdmet grote putten en zonder groeven langs deranden.De vingerhoed heeft twee groeven bij deopening en een groef tussen schacht en top.Deze vondst dateert eerder uit de late 17e-vroege 18e eeuw dan uit de 19e eeuw.Mogelijk stamt deze nog uit de tijd van hetOude mannen- en vrouwenhuis.

8.9.4 Persoonlijke voorwerpen

Onder de vondsten bevonden zich verschil-lende fragmenten van horlogekasten. Onderde fragmenten zijn vier verschillende voor-kanten te herkennen, dus we hebben hier inieder geval vier horloges.Ook zijn er verscheidene beugels van ten-minste vier beursjes of kleine tasjes.62 Zedateren uit het eerste kwart van de 19e

eeuw.63

Drie lemmeten dienden mogelijk als scheer-mes.64 Ze hebben een opvallende punt, dieaan de bovenzijde halfrond is.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

124

Afb. 8.20 Lepel met bijgesneden steel(V334.107).

Afb. 8.21 Lepel met v-vormige inke-pingen (V334.103).

Afb. 8.22 Lepel met getordeerde endaardoor afgebroken steel(V334.105).

Afb. 8.23 Lepel met gat in steeluiteinde (V334.102).

Afb. 8.24 Lepel met gerepareerde steel (V334.108).

54 V334.93.55 V334.107.56 V334.103.57 V334.105.58 V334.102.59 V334.95.60 V334.108.61 Baart 1977, 310-4.62 V334.17-9.63 Datering H. Ivo, Tassenmuseum

Hendrikje.64 V334.197.

8.9.5 Overige vondsten

Een hoefijzer is de enige aanwijzing voor deaanwezigheid van paarden in de kazerne.Het is duidelijk dat er geen sprake is van eencavalerieonderdeel.

GereedschapHet leger gebruikte zoveel mogelijk ‘gewoon’gereedschap: zoals de hamer en doorslag diein de kazerneput zijn gevonden.

Waarschijnlijk had elke militair een vouwmesop zak. In de kazerneput zijn de resten vanvijf vouwmessen aangetroffen.65 Bewaard isvaak ofwel het ijzeren lemmet, ofwel platenvan een koperlegering dat deel uitmaaktevan het handvat. Met kleine nageltjes was opdeze platen een ander materiaal, zoals hout,bevestigd.

Een interessante vondst is een grote roest-klont, die bij röntgenonderzoek twee sleutelsbleek te bevatten. Mogelijk is dit een ‘sleutel-bos’ van kazernegebouwen, die door zijneigenaar is verloren.

MuntenVan de tien gevonden munten zijn zevenexemplaren zo sterk gecorrodeerd dat ze niette determineren zijn. Van twee munten konslechts worden vastgesteld dat ze in de 19e

eeuw geslagen moeten zijn. Ook de tiendemunt, vervaardigd van zilver, is gecorrodeerd,maar hij is leesbaar. Het is een dukaat, inMiddelburg geslagen in 1697. Deze munt ismisschien lang in omloop geweest, maar hijkan dus ook bij het Oude mannen- en vrou-wenhuis horen. Overigens is de zilverenmunt niet een teken van grote rijkdom.66

OnbekendVier intrigerende loden voorwerpen hebbeneen onbekende functie gehad (afb. 8.25).67

Ze zijn cilindrisch en hebben een opening inéén zijde, waar houtresten in zitten. In hoofd-stuk 13.3 wordt een vergelijkbaar voorwerpbeschreven, hier is het hout nog aanwezig.Op de andere zijde, de bovenzijde, is eencombinatie van een letter en enkele cijfersgestempeld. De combinaties zijn F949, D611,A142 en V34. Wellicht zijn het stoppen voorflessen geweest.

8.9.6 Een waterput op hetkazerneterrein

Waterput 8 hoort eveneens bij het kazerne-complex. De metaalvondsten uit deze putwijken af. Het gaat om weinig vondsten en erkunnen ook geen uitgebreide conclusies aanworden verbonden, maar het valt op dat deze

put geen kogels, uniformonderdelen ofandere militaria bevatte. Ook zaten in dezeput geen lepels maar twee vorken. Dit lijkteerder een put in een burgeromgeving.Misschien hebben we hier te maken metmilitairen van een hogere rang, die gebruikmaakten van vorken, of juist van burgerper-soneel, zoals waslieden. Een gebrek aan luxevoorwerpen wijst eerder op de laatste moge-lijkheid. Opvallend genoeg zijn ook in dezeput de resten van minstens drie beursjesgevonden.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

125

65 V334.118-23 en V334.159.66 J. Pelsdonk: Het dagloon van een

geschoolde bouwvakker bedroeg indie tijd ongeveer 20 stuivers, demunt vertegenwoordigde eenwaarde van nog geen drie dagenwerk.

67 V334.154-7.

Afb. 8.25 Onbekende voorwerpen(V334, diverse subnrs.).

8.10 Overige interessante voorwerpendie niet aan een context of fase kunnenworden gekoppeld

8.10.1 Kledingaccessoires

Twee nagenoeg identieke gespen hebbenwaarschijnlijk een paar gevormd.68 Ze zijnvervaardigd van een koperlegering; aan ééngesp bevindt zich nog een ijzeren angel. Zehebben de vorm van een dubbel ovaal metop de uiteinden van de beugel een bloem inreliëf. Een hierop gelijkende gesp, maar metmeer detaillering in de versiering, is eerdergevonden in Middelburg, in een contextgedateerd tussen 1550 en 1574.69

Het vermelden waard is verder een bijzon-dere gesp.70 Het is geen echte gesp, aange-zien deze geen angel heeft, maar het heeftdezelfde functie. De trapeziumvormige beu-gel heeft een afdekplaatje dat open kanscharnieren. Het zat met een lang beslagstukaan een riem vast. Het andere uiteinde vande riem had een beslagstuk met een verdik-king waarmee het in de beugel geklikt konworden.71 Dit type gesp dateert (in Engeland)in de periode van 1350 tot 1450.72

8.10.2 Een insigne

Een profaan insigne heeft de vorm van hetwapen van Keizer Maximiliaan (1459-1519).73

Op het wapen is een dubbelkoppige adelaarte zien. Eromheen zijn de keten van hetGulden Vlies en een Bourgondisch kruis aan-gebracht. Bovenop bevindt zich een keizers-kroon. Nagenoeg identieke insignes zijngevonden in Reimerswaal en in Leiden, date-rend uit respectievelijk 1477-1525 en 1508-1525.74 Aan de kroon is een haakje bevestigd.Mogelijk is de speld tijdens het gebruikgesneuveld en was de eigenaar er zo aangehecht dat hij of zij er een hanger van heeftgemaakt. Een andere mogelijkheid is dat iemand ereen klein hangertje aan heeft bevestigd,zoals de kleine ronde hanger die in dezelfdemestkuil is gevonden.75 Dit soort hangertjes,bestaande uit een cirkel met daarbinnen eenkruis, komt regelmatig voor aan verschillendesoorten (pelgrims)insignes.76 In al dezegevallen is er echter meteen een oogje mee-gegoten met het insigne, waar de hanger aanbevestigd is.Wat deze insignes betekenen is niet bekend.Van vroegere en latere machthebbers zijndergelijke tekens niet gevonden. Mogelijkgaat het om een politiek statement; in 1482-93 en 1506-15 is Maximiliaan regent geweestvan Nederland, de eerste maal bepaald nietmet gejuich van de Staten Generaal.

8.10.3 Ruiterspoor

Een ruiterspoor heeft een zespuntig rad.77

Heel bijzonder is het feit dat er nog één vande verbindingstukjes aanwezig is om het tebevestigen aan de lederen riemen om devoet. Het bestaat uit een plaatje ijzer met aanweerszijden een haakje. Het plaatje kan ver-schillende vormen hebben, rond, ovaal,rechthoekig, soms heeft het een gat in hetmidden. Dit exemplaar heeft een rechthoe-kige vorm.Vergelijkbare ruitersporen komen uit contex-ten tussen 1350 en 1400.78

8.11 InterpretatieHet terrein is langdurig in gebruik geweestvoor verschillende doeleinden en dat vindtzijn weerslag in de metaalvondsten. In de 14e eeuw was er een potgieter aan hetwerk. Het is de eerste maal dat productieaf-val in Nederland is gevonden, ons eeninzicht gevend in het productieproces vanbronzen kookpotten. Dat proces blijkt hier inMiddelburg enigszins af te wijken van watbekend is uit de literatuur. Zo is het materi-aal van de gietmal, in tegenstelling tot watmen beschrijft, ongemagerde klei. Ook dekern van de binnenmal wijkt af. Hij was wel-iswaar van stro of touw, maar dit was nietergens omheen gewikkeld. Er zijn op de mal-fragmenten geen aanwijzingen voor eengietnaad, die vertikaal over de pot zou moe-ten lopen. De buitenmal blijkt met een(vochtige) doek te zijn afgestreken, een han-deling die niet beschreven is. De poten, ten-slotte, lijken niet tezamen met de pot maarapart gegoten en dus naderhand onder depot bevestigd. De hoeveelheid afval die is aangetroffen kannauwelijks afkomstig zijn van het gieten vangrote hoeveelheden potten. Wanneer we dezeven pootmallen als indicatie gebruiken, zijner zo´n twee a drie potten vervaardigd. Ookde kuil gevuld met malfragmenten lijktgevuld te zijn met de resten van een ofenkele gietsessies. Er zijn aanwijzingen dat er op enig momentlood is verwerkt op het terrein. Helaas is nietduidelijk wat er is geproduceerd en wanneerdit moet zijn gebeurd. Mogelijk bestaat ereen relatie met de grote hoeveelheidambachtelijke potten die in beerput 12 zijngevonden.Het weeshuis uit de 16e en begin 17e eeuw,en het daaropvolgende Oude mannen- envrouwenhuis, hebben qua metaal nauwelijksvoorwerpen nagelaten die informatie ver-schaffen over het leven van de bewoners vandeze instituten. Misschien is het wel veelzeg-gend dat er weinig metalen voorwerpen zijnweggegooid, omdat men ze zoveel mogelijk

68 V432.24 en V432.30, afkomstig uitput 12, spoor 32. Dit is een laag dieop basis van het aardewerk wordtgedateerd tussen 1500 en 1700.

69 Hendrikse 1994, 40, afb. 35.70 V651.6.71 Egan & Pritchard 1991, 116.72 Whitehead 1996, 41; Egan &

Pritchard 1991, 116-120.73 V612.2.74 Van Beuningen e.a. 1993, 280, afb.

768 en Van Beuningen e.a. 2000,425, afb. 1861.

75 V612.4.76 Zie bijvoorbeeld Van Beuningen e.a.

2000, 272, afb. 1163 en 417, afb.1805.

77 V453.1 (put 13).78 Ellis 1995, 138-139, nr. 333; 141-142,

nr. 341.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

126

hergebruikte. Maar waarschijnlijk is ook veelverdwenen bij de vestiging van de kazerneter plaatse. Dit geldt in ieder geval voor degrote beerkelder, die voor de kazernegeschoond is (BPT14). De beerput van de kazerne is een zeer bij-zonder vondstcomplex, dat veel metaalvond-sten opleverde. De grote beerput bevattemunitie van verschillende typen vuurwapens,gereedschappen om deze wapens te onder-houden, onderdelen van de uniformen diemen droeg en voorwerpen die deel uitmaak-ten van de uitrusting. Opvallend zijn delepels die door de soldaten zijn bewerkt ineen poging om ze als persoonlijk eigendomte merken. Kennelijk was dat hard nodig.De kazerne heeft vanaf 1809 tot aan heteinde van de 20e eeuw op deze locatiegestaan. Dit blijkt slechts in beperkte mateuit de metalen voorwerpen in de beerputten.De resten van de uniformen in de vorm vanbeslag en knopen vertegenwoordigen eenkortere periode. Al deze voorwerpen zoudentegelijkertijd in gebruik kunnen zijn rond hetmidden van de 19e eeuw. Het wapentuig laateen langduriger gebruik zien. De vuurkets-houders horen bij een vuursteengeweer datreeds in de 18e eeuw in gebruik was en datnog tot 1840 courant was. De grote hoeveel-heid kogels behorend bij het Snider geweerlaten een behoorlijke mate van activiteit zienin de periode 1840-1871. De nauw dateerbareexemplaren van dit type kogel zijn te daterentussen 1860 en 1865. Van het M95 geweerzijn geweersleutels bewaard gebleven. Ditgeweer gebruikte men tussen 1895 en 1940.Jongere voorwerpen zijn niet aanwezig enwe kunnen aannemen dat men rond 1900ophield om de beerputten te gebruiken.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

127

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

128

9.1 InleidingIn totaal zijn 460 fragmenten steen gedeter-mineerd met een totaal gewicht van 38,5 kg.Het materiaal omvat enkele grotere stukken,maar vooral zeer veel kleine, vaak moeilijkdetermineerbare fragmenten van minder dan3 gram. Bij de determinatie is allereerst geletof er bewerkingssporen of gebruikssporenaanwezig zijn, waarbij de artefacten zoveelmogelijk naar functie in groepen zijn onder-gebracht. Voorts is ook de steensoort vastge-steld, op grond waarvan in sommigegevallen met zekerheid de herkomst vastge-steld kon worden en in de meeste anderegevallen een indicatie van het herkomstge-bied verkregen kon worden.Dit onderzoek omvat niet een volledig her-komstonderzoek, daarvoor zijn meer geavan-ceerde petrologische technieken nodig diebuiten het bestek van dit project vallen.In dit verslag worden de diverse artefact-groepen besproken. Dit wordt gevolgd dooreen overzicht van het onbewerkte materiaal

en de steensoorten. Tot slot wordt op grondvan de macroscopische determinatiegege-vens iets over de herkomst van de verschil-lende gesteentesoorten gezegd.

9.2 Het bewerkte materiaalHet materiaal met bewerkings- en/of

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

129

9 Het natuursteen - H. Kars en E.A.K. Kars

Artefactgroep Aantal

Bouwmateriaal 64

Griffel 12

Maalstenen 5

Spelelementen 4

Kogel 4

Bewerkt vuursteen 47

Decorelement 4

Vijzel 1

Slijpgereedschap 1

Gewicht 1

Niet determineerbaar 17

Totaal 160

Tabel 1 Artefactgroepen uit Middelburg.

Afb. 9.1 Bouwsteen van Gobertangerkalksteen (vnr 794).

gebruikssporen kan in tien groepen wordeningedeeld (tabel 9.1). Opvallend is het hogeaantal fragmenten bouwmateriaal, dat samenmet de vier decorelementen meer dan dehelft van al het bewerkte materiaal uitmaakt.Vreemd is dit niet gezien de jonge dateringen de context, namelijk stad, van veel vond-sten. Interessanter is het hoge aantal griffel-fragmenten van meer dan twaalf. Anderevoorwerpen, zoals maalstenen, vijzels enkogels komen ook algemeen in middel-eeuwse en jongere context voor. Er is slechtséén fragment slijpgereedschap aangetroffen,dat is opmerkelijk weinig.De verschillende categorieën worden hieron-der besproken.

9.2.1 Bouwmateriaal endecorelementen

Er zijn 64 fragmenten bouwmateriaal aange-troffen (tabel 9.1). Dat zijn met name kleinefragmenten van dakleien (58x), daarnaastvier fragmenten kalksteen en twee fragmen-ten tufsteen. De fragmenten kalksteen entufsteen zijn als bouwfragment betiteldwegens de bewerkingssporen in de vorm vaneen of soms meer vlakke zijden die gefrijndkunnen zijn, in combinatie met de steen-soort. Opmerkelijk is de niet-dateerbarevondst van het stort (vnr 794). Dit is eennagenoeg compleet rechthoekig blok vanfijnkorrelige, poreuze kalksteen van 350 x185 x 65 cm met een gewicht van 9132 gram.De steen is deels begrensd door platte zij-vlakken met fijne frijnsporen. Het bovenvlak

heeft een lichte gootvorm en heeftopstaande randen (afb. 9.1). Het object zouals goot gefunctioneerd kunnen hebben,maar waarvan is onduidelijk. Op het boven-vlak is een ronde vorm van koperoxiden aan-getroffen, gelijkend op de indruk van eenmunt met een diameter van 27 mm. Hetondervlak is ruw afgerond, waarschijnlijkdeels secundair. De witgrijze tot witgelekalksteen is waarschijnlijk de zogenaamdeGobertanger of Lede steen.Hoewel 58 in getal zijn de fragmenten dakleiklein en zijn ze alleen als zodanig te betitelenals combinatie van de steensoort met het feit

dat enkele fragmenten nagelgaten vertonen;voorbeelden daarvan zijn vnr 334 (BPT 14),dit is een fragment met twee dicht bij elkaargeplaatste nagelgaten, waarvan een rond ende ander rechthoekig in doorsnede is (afb.9.2), vnr 618 (MSK2) en vnr 1018 (BPT 4) uitde tweede helft van de 16e eeuw.Het fragment met vnr 550, gedateerd in detweede helft van de 16e eeuw, moet nogafzonderlijk genoemd worden, doordat de leinog zo compleet is dat het type bekappingnog als de zogenaamde Maasdekking her-kend kan worden.Bij het materiaal van leisteen zijn enkeleopmerkelijke fragmenten aangetroffen, waar-bij aangenomen wordt dat het hier eensecundair gebruik van een daklei betreft.Allereerst moeten de vnrs 843:4 en 843:7 uitMSK1 genoemd worden. De twee fragmen-ten passen aan elkaar en vertonen inkervin-gen in de vorm van een dubbele driehoekmet daartussen een zigzagpatroon (afb. 9.3).Ook fragment vnr 843.1 vertoont dit patroon.Uit dezelfde mestkuil komt een ‘huis’-vormigstuk lei met gedeeltelijk een zelfde soortinkerving (afb. 9.4). Deze lijkt nog compleette zijn.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

130

Afb. 9.2 Leisteen met nagelgaten (vnr334).

Afb. 9.3 Leisteen met drie-hoekige inkerving en zig-zaglijnen (vnrs 843.4 en843.7).

Afb. 9.4 Leisteen met inkervingen (vnr 843.5).

Een ander fragment (vnr 646 uit GR9), geda-teerd tussen 1300 en 1400, vertoont eenpatroon van ingekerfde lijnen die een min ofmeer rechthoekig patroon vormen op beidekanten, mogelijk ten behoeve van een spel(afb. 9.5). Vervolgens is er nog een rechthoe-kig fragment met een gefacetteerde zijde(vnr 269, uit BPT 10, gedateerd tussen 1600en 1625) met een oppervlakkig ingekerfdruitpatroon aan één zijde, waarvan de functieonbekend is. Voorts zijn enkele leifragmentenrond bekapt (vnrs 646, 652).Vnr 423 uit MSK2 vertegenwoordigt eenrechthoekig fragment groengrijze lei met aanéén zijde een rechthoekige inkerving metdaarbinnen een wapen (afb. 9.6). Vervolgenszijn er nog twee kleine fragmenten groen-grijze lei met inkerving aangetroffen (vnr 477uit MSK3, gedateerd tussen 1525 en 1575). Vier fragmenten kalksteen zijn als decorele-menten beschouwd. Het eerste (vnr 165,BPT8) vertoont aan één zijde gebogen inker-vingen die een kelk zouden kunnen voorstel-len, met daarnaast mogelijk resten van eengotische inscriptie, die kunnen duiden opeen functie als grafsteen (afb. 9.7). Geziende bekapte randen is het fragment mogelijklater hergebruikt. Een tweede fragment uitdezelfde context (vnr 170:1, BPT8) vertoonteen vergelijkbare inkerving en is even dik.

Dit zou goed van dezelfde grafsteen afkom-stig kunnen zijn. Het grijze gesteente ismogelijk de zogenaamde Doornikse kalk-steen. Verder is er nog een fragment (vnr286, uit WA8) geelwitte, mogelijkGobertanger kalksteen aangetroffen dat aantwee zijden gefrijnd is. Dit zou een raamlijstof iets dergelijks geweest kunnen zijn. Decontext is gedateerd tussen 1830 – 1850. Hetvierde fragment (vnr 293) is ook een gefrijndfragment kalksteen, afkomstige uit beerput 5,gedateerd tussen 1580 en 1610.

9.2.2 Griffels

Opmerkelijk is het grote aantal van twaalf(fragmenten van) griffels. Deze objecten vanleisteen hebben een rechthoekige (vnr 324),veelhoekige (vnrs 334.12, 334.29) of rondedoorsnede (vnr 334). Op afbeelding 9.8 is

één van de griffels afgebeeld. Met uitzonde-ring van één fragment, zijn alle griffelsafkomstig uit beerput 14, de kazerneput, dietussen 1775 en 1900 is gedateerd. Alle frag-menten zijn van leisteen.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

131

Afb. 9.5 Leisteen met inkervingen inde vorm van een ruitpatroon (vnr646).

Afb. 9.6 Leisteen met een ingekerfdwapen (vnr 423).

Afb. 9.7 Fragment Doornikse kalk-steen met inkervingen, mogelijk eengrafsteen (vnr 165).

Afb. 9.8 Een griffel (vnr 334).

9.2.3 Maalstenen

Er zijn vijf kleine fragmenten van maalstenenaangetroffen. Een voorbeeld is vnr 1204 uitBPT12; dit is een klein fragment van waar-schijnlijk een groot formaat maalsteen (dusgeen handmolen) van tefriet. Het randfrag-ment vertoont aan de ene zijde afgesletenribben die het maalvlak representeren, detegenoverliggende zijde is ruw. Het zijvlak isafgesleten. Daar de ronding van het frag-ment nauwelijks is vast te stellen, kan niethelemaal uitgesloten worden dat dit frag-ment afkomstig is van een bouw- of decor-element, zoals raamlijst of dorpel. Eentweede fragment (vnr 713, uit een laag, date-ring 1100 – 1200) is afkomstig van een loper,een deel van de opstaande rand of flensrond het centrale gat is nog aanwezig. Driefragmenten (vnrs. 653, 1077 en 1180 uit GA3;einddatering 1325 - 1350) vertonen restenvan een afgesleten maalvlak.

9.2.4 Kogels

Het object met vnr 477:1 (MSK3) vertegen-woordigt een fragment van een kleine kogelmet een diameter van 54 cm. De kogel is vanlichtgrijze kalksteen, waarschijnlijk Doornikse

steen. De context is gedateerd op 1525 –1575. De steen met vnr 1131 (KL19, datering1400 – 1450) is een nagenoeg complete slin-gerkogel met een diameter van 140 mm enweegt 2345 gram. Het betreft een sterkporeuze fijnkorrelige kalksteen, mogelijkGobertanger of Lede steen (afb. 9.9).Voorts is er een complete slingerkogel meteen diameter van 100 mm (afb. 9.10; vnr 441;datering 1450 -1550) aangetroffen. Hetgewicht is 1302 gram. De steen is een wit-grijze, poreuze kalksteen, mogelijk ookGobertanger of Lede steen.Wat afwijkend is een compleet min of meerkogelvormig object van fijnkorrelige witgele

kalksteen met een kleine holte aan een vande afgeplatte zijden (vnr 1147:2 uit GA3). Kogels van dit formaat en van kalksteen,maar ook van andere steensoorten wordenvrij algemeen in een middeleeuwse contextaangetroffen.

9.2.5 Bewerkt vuursteen

Onder het materiaal bevinden zich 47 stuk-ken vuursteen die zijn bewerkt tot min ofmeer een vierkant. Aan de hand van een nogaanwezig omhulsel van lood werd de functievan het stuk vuursteen duidelijk. Het omhul-sel is een vuurketshouder die het stuk vuur-steen vasthield, waarmee de kogel werdafgevuurd (zie ook afbeelding 8.16, links inhet vorige hoofdstuk). Deze houders horenbij een vuursteengeweer, dat voorkwam tus-sen 1730 en 1840. Alle stukken vuursteen zijngevonden in beerput 14, de put van dekazerne (vnr 334).

9.2.6 Slijpgereedschap

Er is slechts één fragment slijpgereedschapaangetroffen (afb. 9.11). Dit is een nagenoegcomplete maar sterk afgesleten wetsteen vandonkergrijze siltsteen (vnr 1018:3, BPT4). Hetis een vondst uit een beerput die tussen1575 en 1600 is gedateerd.

9.2.7 Gewicht

Een fragment afgeronde graniet van 158 x116 x 116 mm (vnr 1082 uit KL26; datering1525 - 1550) met resten van een medianegroef is als gewicht gedetermineerd.Dergelijke stenen werden vaak als netver-zwaarder gebruikt en het is waarschijnlijk datdit ook hier het geval is. De steen weegt2991 gram.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

132

Afb. 9.9 Een slingerkogel (vnr 1131).

Afb. 9.10 Een slingerkogel (vnr 441).

9.2.8 Knikkers

Er is een drietal knikkers aangetroffen meteen diameter van respectievelijk 16, 18 en 19mm (afb. 9,12). Ze zijn afkomstig uit beerput14 (vnr 334) die tussen 1775 en 1900 is geda-teerd. De knikkers zijn gemaakt van (don-ker)grijze siltsteen.

9.2.9 Vijzel

Er is een randfragment van een vijzel aange-troffen (vnr 1225 uit KL9). Op dit fragment isnog het bovenste deel van een ribbe of uit-stulping aangetroffen. De binnenkant is con-caaf van vorm en afgesleten door gebruik(afb. 9.13). De andere bewerkte vlakken zijnzeer verweerd. De vijzel is gemaakt van eengroengrijze, fijnkorrelige, glimmerhoudendezandsteen. De context van waaruit dit frag-ment afkomstig is, is gedateerd tussen 1350en 1550. Deze datering komt goed overeenmet diverse andere vondsten van deze zand-stenen vijzels in West-Nederland.1

9.2.10 Functie onbekend

Er is een fragment van oker-wit geaderdemarmer (vnr 877, uit een laag) gevonden. Het

object doet sterk denken aan een heft ofhandvat van een priem of mes. Het is fraaigepolijst met gefacetteerde randen (afb.9.14). De vondstcontext is gedateerd tussen1325 en 1375.Verder zijn er twee fragmenten zandsteen(vnr 790 uit KL6; 1325 - 1400) aangetroffendie min of meer gefacetteerd zijn afgesleten(afb. 9.15). De functie in onbekend.Een fragment kalksteen (vnr 293; beerput 5,1580 -1610) heeft een gefrijnd oppervlak. Hetgesteente heeft een marmerachtig uiterlijksterk gelijkend op een Belgische marmer, inhet bijzonder de zogenaamde rouge royal.Deze wordt gewonnen nabij Philipville in deArdennen.

Daarnaast zijn er nog enkele fragmentenkalk- en zandsteen die door de vorm sugge-reren bewerkt te zijn, maar waar geen enkelefunctie aan toe te kennen valt.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

133

1 Zie Kars & Broekman 1981 voor eenoverzicht van vroeg-middeleeuwsevijzels uit Dorestad; zie voor eenoverzicht van middeleeuwse vijzelsLugtenburg 2001.

Afb. 9.11 Sterk afgesleten wetsteenvan donkergrijze siltsteen (vnr1018:3).

Afb. 9.12 Knikkers van siltsteen (vnr334).

Afb. 9.13 Randfragment van een vijzel (vnr 1225).

Afb. 9.14 Fragment marmer, vermoedelijk een heft vaneen mes (vnr 877).

9.3 Onbewerkt materiaalEen belangrijk uitgangspunt bij het bestude-ren van steenmateriaal zonder gebruiks- ofbewerkingssporen is of vastgesteld kan wor-den of dit materiaal afkomstig kan zijn vansterk gefragmenteerde artefacten. Eenbelangrijk criterium hierbij is de vorm van desteen. Immers, stenen die hoekig zijn, moe-ten in het historische-archeologische verle-den van de steen, of eventueel recent op deene of andere manier bewerkt of gebrokenzijn, terwijl stenen die geheel afgerond zijndie afronding te danken hebben aan hungeologisch verleden. In de praktijk is datmeestal grind of zijn dat keien.Bij deze indeling speelt ook de steensoorteen rol. Grind wordt gekenmerkt door steen-soorten die resistent zijn tegen verwering,zoals gangkwarts, zand- en siltsteen. In grindworden zelden kalksteen of leisteen aange-troffen. Wat ook in de overwegingen dient teworden meegenomen is dat er dikwijls eenbekende en soms bijna één op één relatietussen steensoort en functie. Voorbeeldenzijn leisteen en dakbedekking en tefriet enmaalstenen. Beide steensoorten worden ookniet of zeer zelden in grindafzetttingen aan-getroffen.Het meest voorkomend bij het onbewerktemateriaal zijn hoekige, plaatvormige frag-menten leisteen (139 stuks; zie tabel 9.2).Aangenomen mag worden dat het meren-deel hiervan afkomstig is van dakleien. In hetmateriaal zijn diverse varianten te ontdekken,variërend van zwartgrijze (vnr 1268:2, MSK7)tot grijze, maar ook paarsgrijze en groen-grijze leisoorten (vnr 1204, BPT12). Eenandere variant wordt vertegenwoordigd doorvnr 1268:1 uit MSK7 ; dit is een klein frag-ment van een groengrijze lei met kleinekarakteristieke zwartgroene kristallen.Op het eerste gezicht opmerkelijk is hetgrote aantal kleine fragmenten steenkool ofanthraciet (tabel 9.2). Enkele fragmentenkomen uit een 14e-eeuwse context, van hetmerendeel is echter de context veel jonger,van de 17e tot de 19e eeuw, een periode

waarin steenkool al wat algemener werdgebruikt.Naast de beschreven objecten van kalksteen,zijn er 39 fragmenten onbewerkte fragmen-ten kalksteen aangetroffen. Voor het meren-deel zijn dit fragmenten donkergrijze totzwartgrijze kalksteen met vaak een lichtgrijzetot soms zelfs witgrijze verweringskleur diekarakteristiek is voor de zogenaamdeDoornikse steen. Daarnaast zijn er enkelefragmenten lichte kalksteen aangetroffen,waarvan enkele overeenkomst vertonen metde eerder genoemde Gobertanger of Ledesteen. Ook zijn drie fragmenten (vnrs 288,618, 620) witpoederige kalksteen aangetrof-fen, dit is waarschijnlijk Krijtkalksteen.Met uitzondering van de twee fragmententufsteen, vertegenwoordigen de anderegesteentetypes geen artefacten. Het zijn voorhet merendeel afgeronde steentjes die vanoorsprong uit een grindafzetting komen.

9.4. Herkomst van het materiaalHoewel de productie van dakleien in Maas-en Rijngebied al terug gaat tot de Romeinsetijd, zien we vanaf de Middeleeuwen eengeweldige toename in de winning van leienvoor dakbedekking in ons land. De gebruikteleien zijn afkomstig uit verschillende groevenin het gebied van de Rijn en de Moezel enuit de Ardennen, met name uit het gebiedrond Fumay aan de Maas in Noord-Frankrijk.De leisteenwinning in het gebied rondFumay is al oud en is ook omvangrijkgeweest.2 Vondsten uit ons land gaan terugtot de 13e eeuw.3 Een hulpmiddel bij het vast-stellen van de herkomst is het formaatwaarin ze bekapt zijn. Zo kennen we respec-tievelijk de Rijn- en de Maasdekking. De hiergevonden fragmenten zijn echter te klein om

2 Voisin 1987.3 Zie Janse 1986 voor een overzicht

van het gebruik van leisteen in onsland.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

134

Afb. 9.15 Fragment zandsteen metafgesleten vlakken. De functie inonbekend (vnr 790:1).

Steensoort Aantal

Leisteen 139

Steenkool/anthracite 59

Kalksteen 39

Kwartsitische zandsteen 23

Vuursteen 11

Zandsteen 10

Gangkwarts 5

Siltsteen 3

Tufsteen 3

Fijnkorrelige zandsteen 2

Schalie 2

Kwarts 1

Kwartsiet 1

Lydiet 1

Indet 1

Totaal 300

Tabel 9.2 Overzicht van het materiaal vansteen zonder bewerkings- of gebruikssporen.

dit criterium te kunnen gebruiken, met uit-zondering van vnr 550 dat zo goed als zekeris bekapt in de zogenaamde Maasdekking.Het is niet onwaarschijnlijk dat het materiaaluit Middelburg uit Fumay afkomstig is.Hoewel de leien uit Fumay heel goed grijsvan kleur kunnen zijn, komen hier vooral vrijkarakteristieke paarse en groengrijze varian-ten voor die goed overeenstemmen met hetin Middelburg gevonden materiaal.Bij het bewerkte en onbewerkte materiaalvan kalksteen zijn meerdere varianten aan-getroffen.Allereerst is dit een witte, witgrijze tot wit-gele, wat poreuze kalksteen. Waarschijnlijk isdit de Gobertanger of Lede steen. Dit zijntwee geologisch nauw verwante steensoor-ten die van groot belang voor de Vlaamse,Brabantse en West-Nederlandse architectuurzijn geweest. Beide steensoorten werdensedert het begin van de 14e eeuw vaak incombinatie toegepast. De wat hardereGobertanger steen komt uit groeven watoostelijk van Brussel, de Ledesteen is afkom-stig uit groeves tussen Gent en Brussel.4

Wegens de verwering van het materiaal valtniet met zekerheid vast te stellen tot welkesoort het materiaal uit Middelburg behoort.Een tweede groep is een donkere kalksteen.Het gaat hier zo goed als zeker om de zoge-noemde Doornikse steen. Deze steensoortdie al door de Romeinen werd gebruikt, werdsedert de 11e eeuw opnieuw gewonnen langsde Schelde tne zuiden van Doornik. Bekendis dat net als de Gobertanger steen, dezesteen al vanaf de 13e eeuw in Middelburg istoegepast, een voorbeeld zien we in dekolommen in de Balanspoort.5 Bekend is datdeze steensoort ook al vroeg werd gebruiktvoor doopvonten en grafzerken.Naast kalksteen zijn er twee fragmentenmarmer aangetroffen. Van het ene kan deherkomst niet vastgesteld worden, hetandere doet denken aan een Belgische mar-mer, de zogenaamde rouge royal die nabijPhilipville in de Ardennen gewonnen wordt.De herkomst van het uitgangsmateriaal vande maalstenen, tefriet, is al sinds langere tijdzeer goed bekend. Dit komt omdat het eenzeer specifieke steensoort van vulkanischeoorsprong is. Zonder verder onderzoek magaangenomen worden dat de maalstenen uitgroeves bij Mayen, bij Andernach in deDuitse Eifel komen.6

Wat voor de tefriet geldt, gaat ook op voor deherkomst van de tufsteen, hoewel er in deDuitse Eifel meerdere locaties zijn waar tuf-steen is gewonnen. Deze winning gaat terugtot de Romeinse tijd en was toen geconcen-treerd in het Nettetal en het Brohltal, in deMiddeleeuwen zijn daar diverse andere groe-ves bijgekomen.7

De groengrijze, glimmerhoudende zandsteenvan de vijzel is eerder gedetermineerd alseen Devonische zandsteen met een her-komst ergens in de Duitse Eifel.8

Wat het anthraciet of steenkool betreft magaangenomen worden dat dit uit België komt,waar dit in grote hoeveelheden in deKempen en iets zuidelijker van de Sambre totde Maas bij Luik voorkomt en ook al eeu-wenlang gewonnen is.

9.5 ConclusiesVan de opgraving Middelburg, Berghuys-kazerne, zijn in totaal 413 fragmenten steengedetermineerd met een totaal gewicht van37,3 kg. Het materiaal omvat enkele groterestukken, maar vooral zeer veel kleine, vaakmoeilijk determineerbare fragmenten vanminder dan 3 gram.Er zijn 64 fragmenten bouwmateriaal aange-troffen. Dat zijn met name kleine fragmentenvan dakleien, daarnaast enkele fragmentenkalksteen en twee fragmenten tufsteen. Bijde daklei valt op dat diverse fragmenten her-gebruikt zijn. Enkele fragmenten zijn totronde schijfjes bekapt, andere hebben inker-vingen in diverse patronen. De functie ervanis onduidelijk, het zou kunnen duiden opspelelementen, evenals de gevonden knik-kers van siltsteen. Verder zijn er twaalf griffel-fragmenten aangetroffen, dit zijn feitelijk allebeerputvondsten. Andere artefactcategorieënzijn vertegenwoordigd door enkele maal-steenfragmenten, vier kogels, een gewicht,een slijpsteen en een vijzel.Het geringe aantal van de laatstgenoemdegroepen verwijst niet naar specifieke huis-houdelijke of ambachtelijke activiteiten op devindplaats, daarvoor is het aantal te laag.Wanneer we kijken naar de afzonderlijkevondstcomplexen dan kan hier nog aan toe-gevoegd worden dat alle griffels, op een na,afkomstig zijn uit beerput 14 die tussen 1775en 1900 is gedateerd.Het enige fragment slijpgereedschap isafkomstig uit beerput 4, die wordt gedateerdtussen 1575 en 1600. Combinaties van speci-fieke artefacttypes in een bepaalde contextzijn niet gevonden. Dit zal ook te maken heb-ben met het feit dat het aantal artefacten teklein is om tot een duidelijke groepering tekunnen leiden. Opgemerkt kan nog wel wor-den dat fragmenten leisteen in diverse beer-putten zijn aangetroffen. Het betreft dandikwijls fragmenten met nagelgaten die eropduiden dat ze afkomstig zijn van dakleien.Opmerkelijk zijn de leifragmenten met inker-vingen uit respectievelijk mestkuil 1 (dubbeledriehoek met zigzagpatroon) en mestkuil 2(rechthoekige inkerving met ‘wapen’). Uniekzijn deze vondsten niet; leien met inkervin-gen komen meer voor. Zo is er een kinderte-

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

135

4 Zie Slinger et al. 1980.5 Slinger et al. 1980.6 Over maalstenen, de steensoort en

de herkomst daarvan is al veelgeschreven, voor een gedetailleerdeNederlandse studie kan verwezenworden naar Kars 1980.

7 Slinger et al. 1980, Kars 1981.8 Zie Kars 1983, 29.

kening van een ingekrast huisje uit de 14e-15e

eeuw, opgegraven op het Statenplein inDordrecht in 1997.9

Het materiaal is vanuit diverse locaties inNoord-Frankrijk, België en Duitsland aange-voerd. Aangenomen wordt dat de leisteen uitgroeves bij Fumay in de Franse Ardennenafkomstig is. De Gobertanger of Lede steenen de Doornikse steen zijn gewonnen innoordwest- en centraal-België. Tefriet en tuf-steen zijn afkomstig uit het Eifelgebied, nabijAndernach. Aangenomen mag worden dathet materiaal in bewerkte staat, eventueel alshalffabrikaat, vanuit de groeves is aange-voerd.Al de genoemde groeves hebben al eenlange geschiedenis en zijn alle al sinds deRomeinse tijd, maar soms al veel langer,zoals de tefrietgroeves in de Eifel, in exploi-tatie.

9 2004 Dordrecht maakt geschiede-nis.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

136

10.1 Inleiding Het onderzoek van middeleeuwse bakstenenheeft in Nederland zich beperkt tot eeninventarisatie van maten. Binnen enkeleregio’s zijn typologieën opgezet. Deze typolo-gieën kunnen binnen een regio iets zeggenover de datering, maar een landelijke verge-lijking geeft minder resultaat. Het ADCgebruikt een determinatiesysteem waarin dematen in relatie gebracht worden met debaksels. Deze benadering heeft in Engelandin het contractarcheologisch onderzoek aleen groot succes gehad. Dit succes is echterpas haalbaar wanneer het materiaal vanzoveel mogelijk sites op dezelfde manierwordt gedetermineerd en geregistreerd. Demethode gaat er echter vanuit dat je hetmateriaal vergelijkt en tot unieke combina-ties komt zoals muurconstructie – metselver-band – baksteenformaat – metselsoort. Hetkoppelen van deze combinaties met de bak-sels kan tot interessante inzichten leiden.Pas na deze koppeling kan inzicht verkregenworden in eventuele chronologische enorganisatorische verschillen van de bak-steen- en pannenbakkerijen in en rond mid-deleeuwse steden.

10.2 MethodeHet materiaal is in een uitgebreide scanbekeken en waar mogelijk zijn vorm, type,baksel, grootte, afbeeldingen en de conditiebepaald.1 De dikte, breedte en lengte van hetfragment zijn gemeten, wanneer dit de origi-nele afmetingen zijn. Van het materiaal zijn enkel de bakstenenaan een bakselonderzoek onderworpen, aan-gezien het met name voor deze materiaal-groep aan de hand van uiterlijke kenmerkenals de vorm moeilijk is om onderscheid temaken en de herkomst te achterhalen. Omhet baksel te bepalen is een aantal fragmen-ten geselecteerd die als referentie voor éénbepaald baksel dienen. Alle aanwezige bak-steenbaksels zijn vertegenwoordigd in dezereferentiecollectie. Van de opgraving zijn intotaal 504 stuks keramisch bouwmateriaalverzameld, met een gewicht van ruim 127kilogram. Al het materiaal is middeleeuws ofjonger.Er zijn vijf soorten bouwmateriaal herkend.Alle vormen zijn (post-)middeleeuws (zietabel 10.1).

10.3 BaksteenOnder middeleeuwse bakstenen verstaan wealle elementen die voor een muurconstructiezijn gebruikt.2 In totaal zijn 30 baksteenfrag-menten herkend.

Er zijn in totaal acht verschillende bakselsonderscheiden:

- Baksel 1 heeft een licht poreuze matrixmet insluitsels van zeer fijne, geronde,goed gesorteerde kwarts (in concentraties,10%); zeer fijne, redelijk gesorteerde kalk(>30%); grove, zeer slecht gesorteerdekalk (sporadisch); zeer fijn tot mediumgrootte, slecht gesorteerd zwart opaakmateriaal (sporadisch) en zeer grove,slecht gesorteerde rode chamotte (spora-disch). Het oppervlak voelt ruw aan, islight red: 10R 6/6 van kleur en heeft eenhardheid van 2 (Moh). Het baksel is pink:5YR 7/3 van kleur en heeft een hardheidvan 1.

- Baksel 2 heeft een licht poreuze matrixmet insluitsels van zeer fijne, geronde,goed gesorteerde kwarts (30%); fijne, hoe-kige, goed gesorteerde kwarts (10%); zeerfijne tot medium grootte, redelijk gesor-teerde kalk (>30%) en grove, slecht gesor-teerde rode chamotte (sporadisch). Hetoppervlak voelt ruw, is light red: 2.5YR 6/6van kleur en heeft een hardheid van 2. Hetbaksel is light red: 2.5YR 6/8 van kleur enheeft een hardheid van 2.

- Baksel 3 heeft een poreuze matrix metinsluitsels van fijne, gerond/hoekige, goedgesorteerde kwarts (5%); medium groottetot grove, slecht gesorteerde rode cha-motte (<5%); grove tot zeer grove, slechtgesorteerde kalk (5-10%) en keien,gerond/hoekige, slecht gesorteerde grind(sporadisch). Het oppervlak voelt glad, islight reddish brown: 2.5YR 6/4 van kleur enheeft een hardheid van 2. Het baksel islight red: 2.5 YR 6/8 van kleur en heeft eenhardheid van 2.

- Baksel 4 heeft een dichte matrix metinsluitsels van zeer fijne, gerond/hoekige,goed gesorteerde kwarts (20-30%) en fijntot medium grootte, redelijk gesorteerdzwart opaak materiaal (5%). Het oppervlakvoelt ruw aan, is pale red: 10R 6/3 vankleur en heeft een hardheid van 3. Hetbaksel is light red: 2.5YR 6/6 van kleur enheeft een hardheid van 3.

- Baksel 5 heeft een dichte matrix metinsluitsels van zeer fijne, gerond/hoekige,goed gesorteerde kwarts (30%) en fijn,redelijk gesorteerd bruin opaak materiaal(sporadisch). Het oppervlak voelt licht ruw,is very pale brown: 10YR 8/3 van kleur enheeft een hardheid van 3. Het baksel isyellow: 10YR 8/6 van kleur en heeft eenhardheid van 2.

- Baksel 6 heeft een licht poreuze matrix

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

137

1 Bij het determineren van de vormenen afbeeldingen was hulp van S.Ostkamp, middeleeuws aardewerk-specialist bij ADC Archeoprojecten,onmisbaar.

2 Voor definities van middeleeuwskeramisch bouwmateriaal zieHollestelle 1976.

10 Keramisch bouwmateriaal - A. Brakman

Type Aantal

Tegel 231

Daktegel 62

Dakpan 36

Baksteen 30

Plavuis 24

Totaal 383

Tabel 10.1 Aantal fragmenten per type.

met insluitsels van zeer fijne, gerond/hoe-kige, goed gesorteerde kwarts (5%); grof,zeer slecht gesorteerd zwart opaak materi-aal (30%) en zeer fijne, goed gesorteerdekalk (30%). Het oppervlak voelt glad, isolive: 5Y 4/3 van kleur en heeft een hard-heid van 6. Het baksel is pale olive: 5Y 6/3van kleur en heeft een hardheid van 4.

- Baksel 7 heeft een dichte matrix metinsluitsels van zeer fijne, hoekige, goedgesorteerde kwarts (in concentraties,10%); fijn, redelijk gesorteerd zwart opaakmateriaal (<5%); medium grootte, slechtgesorteerde rode chamotte (10%) engrove, slecht gesorteerde kalk (10%). Hetoppervlak voelt ruw aan, is light reddishbrown: 2.5YR 6/4 van kleur en heeft eenhardheid van 3. Het baksel is light red:2.5YR 6/6 van kleur en heeft een hardheidvan 3.

- Baksel 8 heeft een licht poreuze matrixmet insluitsels van fijne tot mediumgrootte, hoekige, redelijk gesorteerdekwarts (5-10%). Het oppervlak voelt gladaan, is red: 10R 5/6 van kleur en heeft eenhardheid van 3. Het baksel is red: 10R 5/8van kleur en heeft een hardheid van 3.

Alle baksels zijn gebaseerd op een matrixmet zeer fijne tot fijne kwartsinclusies. Tochverschilt de kwarts in vorm, sortering enhoeveelheid per baksel en zijn er diverseandere insluitsels in de klei waar te nemen,waardoor er acht baksels te onderscheidenzijn.De meeste bakstenen zijn geproduceerd inbaksel 1 (negen stuks). Daarop volgt baksel2 met vijf stuks. Baksels 3, 5, 6 en 7 kennenelk twee bakstenen en zowel in baksel 4 alsin baksel 8 is maar één fragment gefabri-ceerd (zie tabel 10.2). De bakstenen zijn op baksel onderzocht inde hoop verschillen en overeenkomsten teontdekken die het mogelijk maken om deproducties van de afzonderlijke werkplaatsente onderscheiden. De bakstenen uit het aan-geboden materiaal variëren weinig in vormen grootte, waardoor herkomstonderzoek aande hand van vormonderscheid niet mogelijkis. De muurwerken waaruit de gedetermineerdebakstenen afkomstig zijn, kunnen aan deverschillende bouwwerken die ter plaatsteopgericht waren, toegeschreven worden.Acht bakstenen maakten onderdeel uit vanmuren van het complex dat in de 17e en 18e

eeuw dienst deed als Oude mannen en vrou-wenhuis. Negen bakstenen behoorden totbouwwerken uit de tijd van het weeshuis,dat uit de 16e eeuw dateert. Hieronder vallenonder andere huis 2 en 3. Slechts één bak-steen is afkomstig uit een context met 14e-

eeuws materiaal, namelijk beerput 3 van hetzuidelijke erf. De overige negen bakstenenkonden niet aan een dateerbare constructietoegeschreven worden. Tabel 10.3 toont aan dat de verschillendebaksels tijdens uiteenlopende perioden ingebruik waren. Baksels 1, 2, 5, 6 en 7 lijkenin de 16e eeuw in gebruik te raken en wor-den ook in 17e-18e-eeuwse contexten aange-troffen. Baksel 3 wordt enkel in de14e-eeuwse context vertegenwoordigd enbaksel 4 alleen in de 17e-18e-eeuwse. Debaksteen in baksel 8 is afkomstig uit eenrecente context.

In tabel 10.4 is de variatie in dikte, breedteen lengte van de verschillende bakstenenvan hetzelfde baksel weergegeven. Hieruitkan afgeleid worden dat de bakstenen inbaksel 1 weinig variëren in grootte. Hetzelfdegeldt voor de bakstenen in de baksels 6 en 7.Voor de bakstenen in de baksels 2, 3 en 5geldt het tegenovergestelde: zij variëren welsterk in grootte. De grootste bakstenen in debaksels 2 en 3 zijn tevens de grootste bak-stenen die aangetroffen zijn.

10.4 Overige vormen

PlavuisEen plavuis is een vloertegel, die een ver-sierde en/of geglazuurde bovenkant heeft. Erzijn 24 fragmenten als plavuis herkend. Dedikte van de plavuizen varieert van 13 tot 29mm.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

138

Baksel Aantal

1 9

2 5

3 2

4 1

5 2

6 2

7 2

8 1

indet 6

Totaal 30

Tabel 10.2 Aantal bakstenen per baksel.

1 3 3

2 1 3

3 1

4 1

5 1 1

6 1 1

7 1 1

Totaal 8 9 1

Tabel 10.3 Datering van de bakstenen naar baksel.

Baksel Dikte Breedte Lengte

1 50-82 110-125 220-260

2 58-82 104-140 225-283

3 55-85 111-145 285

4 46 100 210

5 33-41 84-93 132-165

6 54-57 110 210

7 42 100-105 210-215

8 82

Tabel 10.4 Baksteengrootte per baksel

Baksel 17e/18ee. 16ee. 14ee.

In twee gevallen zijn er resten van floraleversieringen zichtbaar in geel glazuur en opeen ander fragment zijn groene vlekken enstrepen in geel glazuur te zien. Exacte date-ringen van deze vormen zijn niet mogelijk alsze niet aan een gedateerde constructies ver-bonden kunnen worden.

DakmateriaalIn het materiaal zijn twee soorten keramischbouwmateriaal die in de Middeleeuwen indakconstructies zijn gebruikt, aangetroffen:de dakpan en de daktegel. De dakpan is teherkennen aan zijn bolle vorm, terwijl dedaktegel plat is en geen rand heeft.

Er zijn 36 dakpanfragmenten herkend, meteen dikte die varieert van 8 tot 29 mm. Opvijftien fragmenten is op één zijde (meestalde bolle zijde) een glazuurlaag aangebracht.De kleuren verschillen: negen stukken heb-ben een geel/bruin en groene laag, tweefragmenten hebben een groen/gele glazuur,drie andere fragmenten hebben eenbruin/gele laag en één stuk heeft een groeneglazuurlaag. Op één van de stukken met eenbruin/gele glazuurlaag zijn mortelresten aan-getroffen. Opvallend is één van de fragmen-ten met een bruin/gele glazuurlaag waar delaag op de holle zijde is aangebracht. Eenander fragment lijkt een met vingerindrukkenopgeduwde rand te hebben. De oudste dakpanfragmenten bevinden zichin kuilen uit de tweede helft van de 14e

eeuw. In ieder geval twee kuilen liggen aande Korte Noordstraat, waarvan één op heterf van de bronsgieter.

Er zijn 62 fragmenten als daktegel herkend,met een dikte die varieert van 11 tot 20 mm.Op tien fragmenten zijn op één zijde restenvan een glazuurlaag aangetroffen. Vier frag-menten hebben een bruine laag, twee stukshebben een groene laag met zwarte puntjes,één exemplaar heeft een bruin/gele laag, eenander stuk heeft een bruin/groene laag eneveneens één stuk heeft een geel/bruin engroene glazuurlaag. In een ander geval res-teren alleen kleine vlekjes van de oranjedeklaag. Dertien daktegels vertonen restenvan mortel. De oudste sporen waarin dedaktegels voorkomen dateren uit de late 14e

eeuw.

TegelDe tegels die zijn aangetroffen in het materi-aal zijn wandtegeltjes die op verschillendemanieren gebruikt werden. Ze werden alsplint benut om te voorkomen dat vocht in de(kalk-)muren zou trekken.3 Maar ze kondenook als muurdecoratie dienen, vooral als zeonderdeel waren van een grotere afbeelding

of een bij elkaar passende reeks. In totaal zijn er 231 fragmenten als tegel her-kend. De dikte varieert van 6 tot 19 mm. Hetgrootste aantal fragmenten is afkomstig uitvondstnummer 549, uit een puinlaag die terelateren is aan de afbraak van het Oudemannen- en vrouwenhuis (in totaal 183stuks). Daarnaast zijn fragmenten geborgenuit beerput 5, 8, 13 en 14.In 67 gevallen zijn er (delen van) herkenbareafbeeldingen aangetroffen op de tegels(tabel 10.5). Alle afbeeldingen zijn uitgevoerdin blauwe kleur op een witte achtergrond,met uitzondering van twee majolicategels.Twaalf afbeeldingen tonen uitbeeldingen vankinderspelen, zoals kolven en knikkeren. Deoverige afbeeldingen zijn te zeer gefragmen-teerd om een uitbeelding te herkennen, welworden de resterende afbeeldingen beschre-ven. Van 88 tegels waren fragmenten van de hoe-ken bewaard gebleven en bleken er hoekde-coraties aangebracht te zijn. 49 hoekdecoraties zijn herkend als ossen-kopjes en 35 als spinnenkopjes. De

Bourgondische lelie en het eikenblad zijn elkéén maal vertegenwoordigd. Een ander frag-ment heeft een hoekdecoratie die op eenklimopblad lijkt en eveneens één tegel heefteen hoekdecoratie in spaartechniek. 53 tegels hebben wel een witte glazuurlaag,maar er zijn geen afbeeldingen op aange-bracht. Op 176 tegelfragmenten zijn mortelrestenachtergebleven. In 29 gevallen konden bij dehoeken putjes in het glazuur waargenomenworden. Deze zijn ontstaan door de spijker-tjes in de mal die moesten voorkomen dat de

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

139

3 Mondelinge mededeling S.Ostkamp.

Afbeelding Aantal

persoon 19

been (-en) 11

2 personen 7

engel 7

kolven 4

boogschieten 3

plantmotief 3

bromtollen 2

hoofd 2

knikkeren 2

rund 2

voet 1

hand 1

huis 1

pijprokers 1

poolstokspringer 1

Totaal 67

Tabel 10.5 Aantal afbeeldingen optegels.

tegel krom zou trekken tijdens het drogen.De indrukken van deze spijkertjes blijven nahet glazuren zichtbaar door putjes in de gla-zuurlaag.De afgebeelde spellen op de wandtegelsdateren van 1625 tot eind 17e eeuw. De spin-nenkophoekdecoratie is lang in gebruikgebleven: van 1640 tot de 19e eeuw.4 Ook deossenkophoekdecoratie had een lange pro-ductietijd: van de 17e tot de 19e eeuw.5 Deoverige determineerbare afbeeldingen sug-gereren dateringen in dezelfde periode.

10.5 BijzonderhedenEen opvallend fragment is een plavuis meteen heraldische afbeelding van twee drakenmet een lans of lelie tussen hen in (afb.10.1).6 Deze versiering werd aangebrachtdoor een stempel met de vorm van de deco-ratie in de plavuis te drukken voor dezedroog was. Vervolgens werd een laag witteklei op de plavuis aangebracht, die de deco-ratie opvulde. Deze laag werd er weer afge-schraapt, met als resultaat een wittedecoratie op de ondergrond van een bruine

plavuis. Tot slot werd een glazuurlaag op hetgeheel aangebracht. De plavuis met de dra-kendecoratie is uitgevoerd in een techniekdie gedateerd kan worden in de 14e eeuw.7

Dit komt overeen met de datering van decontext waaruit de plavuis afkomstig is: eenkuil uit fase 2 gelegen binnen het omgrachteterrein.Tussen het dakmateriaal werd een stuk aan-getroffen dat doet denken aan een wappe-rende mantel of paardendeken met erachterde aanzet tot een been of poot (zie afb.10.2).8 Dit zou erop kunnen wijzen dat heteen fragment van een zogenaamde dakruiteris (zie afb. 10.3).9 Een dakruiter stelt een rid-der te paard voor en is een opvallende dak-versiering. Waarschijnlijk was de dakruiter

bevestigd op een keramische buis die op eendakpan op het dak stond. Het fragment isbedekt met een bruine glazuurlaag. Het frag-ment is afkomstig uit beerput 7, de beerputvan de bronsgieter uit fase 3. Dit is een con-text uit de tweede helft van de 14e eeuw.Paralellen worden echter doorgaans in de 13e

of eventueel vroege 14e eeuw gedateerd. Er zijn ook vier speelsteentjes gevonden.Deze platte, ronde schijfjes zijn vervaardigduit keramisch bouwmateriaal. In twee geval-len zijn er aan één zijde nog resten van eenglazuurlaag zichtbaar. Alle steentjes zijn ingracht 3 gevonden, die in het tweede kwartvan de 14e eeuw is gedempt.Opvallend is ook de grote hoeveelheid tegel-fragmenten met een afbeelding. Op één vande tegels is op de achterzijde een ligatuurvan twee letters aangebracht in blauwe verf:een A en een N. Het is niet zeker wat deze

4 Pluis 1979, 645 idem6 Vondstnummer 911.7 Pluis 1979, 648 Vondstnummer 1255.9 Pluis 1979, 64.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

140

Afb. 1 Heraldische decoratie mettwee draken.

Afb. 2 Fragment van een dakruiter.

Afb. 3 Afbeelding van een dakruiter gevonden teDelfland. Bron: http://www.delft.nl/archeologie/Htmlfiles/Tentoonstellingen/HHDelfland.htm

letters betekenen, maar wellicht zijn het deinitialen van de schilder. Dit wordt onder-steund door de blauwe verf die gebruikt isvoor de letters: deze is dezelfde als de verfdie door de schilder benut werd voor deafbeelding. De tegel is gevonden in eenbeerput die bij een woonhuis dat in de 15e

eeuw gebouw is, hoort. Waarschijnlijk heeftde tegel in dit huis als plint of muurdecoratiegediend.

10.6 ConclusieDe variatie in de baksteenbaksels en –vor-men duidt op productie in verschillendesteenbakkerijen. Bouwmaterialen in baksels1, 2, 5, 6 en 7 komen zowel in de 16e als17e/18e-eeuwse contexten voor. Dit wijst eropdat de baksels in verschillende bakkerijenzijn geproduceerd. Hieruit zou geconclu-deerd kunnen worden dat deze bakkerijenvanaf de 16e tot en met de 18e eeuw actiefwaren. Het lijkt echter aannemelijker datdelen van het keramisch bouwmateriaal vanvoorgaande bouwwerken hergebruikt zijn bijde bouw van een nieuw complex. De bakste-nen in baksel 3 zijn het oudst en dateren uitde 14e eeuw.Zowel de plavuis met drakendecoratie als devermoedelijke dakruiter maakten waarschijn-lijk deel uit van bouwwerken uit de 14e eeuw,maar dan in verschillende fasen. Dat degebouwen uit keramisch bouwmateriaalwaren opgetrokken, en niet uit het meergangbare hout, doet vermoeden dat ze zijngebouwd door lieden die toegang hadden totmeer dan gemiddelde geldbronnen.Daarnaast wijzen de heraldische voorstellingop de plavuis en de uitbeelding van de rid-der te paard in de vorm van de dakruitererop dat de gebouwen opgericht enbewoond werden door figuren van mogelijkadellijke afkomst. Voor de plavuis geldt derelatie met het omgrachte terrein en voor dedakruiter die met de bronsgieter.Tot slot kan opgemerkt worden dat al hetmateriaal in goede conditie verkeerde.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

141

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

142

Tijdens het archeologisch onderzoek kon eengroot aantal zegels vervaardigd uit wasgeborgen worden. De zegels zijn afkomstiguit één kuil (KL21). Omdat dit de eerste keeris dat dergelijk vondstmateriaal is aangetrof-fen in archeologische context, wordt hierenige extra aandacht aan deze vondstgeschonken.De vondst bestaat uit zeventig min of meercomplete zegels van was en een aantal brok-jes die ooit tot een tiental zegels behoorden.In totaal gaat het dus om circa tachtigzegels. Een aantal zegels is geconserveerd.

Deze zegels hingen oorspronkelijk aan oor-konden van perkament en vormden eenrechtsgeldig bewijs van het daarin vermelde.Al vanaf de Karolingische tijd nam het zegelde functie van handtekening als bekrachti-gingsmiddel over. De zegels werden op ver-schillende wijzen aangebracht, maar meestaluithangend bevestigd aan een strookje per-kament. Zegels hangen soms met tientallen,

in een enkel geval zelfs meer dan honderd,aan een oorkonde.Om een zegel te vervaardigen in was is eenstempel nodig. In de Middeleeuwen bestonddit stempel uit een plat vlak, het stempelveld,waarin in spiegelbeeld een wapen of per-soonlijk merk of motto was uitgestoken ofgegraveerd. Daaromheen bracht men tekstaan, meestal dus de naam van de eigenaaren/of zijn functie. Waren deze stempels eerstlaag, onder invloed van de Gotiek werden degrepen hoger en op het uiteinde voorzienvan een draagoog. Het meest voorkomendetype stempel in de Late-Middeleeuwen isrond en hoog. De gemiddelde diameter vandeze typen stempels ligt tussen de 1,5 en 2,5cm. De zegels zelf zijn vervaardigd uit bijenwasdie met diverse kleurstoffen werd gekleurden daarna gehard met bijvoorbeeld meel.De bevestiging van de zegels aan de oor-konde gebeurde door middel van zoge-naamde staarten. Deze strookjes stak men

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

143

11 Zegels uit was - H. Hendrikse

Afb. 11.3 Zegel met lelie. Afb. 11.4 Zegel met een kruisboog.

Afb. 11.2 Zegel met de persoonsnaam Hughen.Afb. 11.1 Zegel met negen andreaskruisen.

door een gleuf in het perkament en de tweedelen werden door het zegel verbonden. Vanzowel de strookjes als de oorkonden is nietsbewaard gebleven. Mogelijk zijn ze geschei-den weggegooid, dit laatste om eventuelefraude te voorkomen. Dat de zegels ruw vande strookjes verwijderd zijn, is goed te zienaan de zegels. Van het merendeel resteertalleen de onderzijde.De kwaliteit van de bewaard gebleven zegelsis redelijk te noemen. Toch worden ze nadroging op den duur brokkelig. Bij de con-servering is er dan ook voor gekozen om dezegels, waar nodig, te behandelen met vloei-bare was.Van de zegels is van een tiental exemplarenook de bovenzijde, dus met een afbeelding,bewaard. Toch is slechts bij één exemplaareen gedeelte van de naam te lezen, namelijkHughen (afb. 11. 1). Het zegel toont eenwapenschild met drie v.m. takkenbossen,geplaatst 2:1.1 Het geheel is geplaatst in eendriepas. Een tweede zegel, de naam is helaasniet te ontcijferen, toont een wapenschildmet negen kruisen, geposeerd: 4:3:2 (afb.11.2). Verder zijn er nog zegels met eenafbeelding van een lelie (afb. 11.3), eenkruisboog (afb. 11.4) en een vogel te onder-scheiden. De zegels zijn allemaal rond en vrij klein(gemiddeld 2.0 cm). hetgeen overeen komtmet burgerstempels in de Late-Middeleeuwen. Er komen ook geen anderevormen dan ronde exemplaren voor, watimpliceert dat het hier niet om kerkelijkezaken gegaan zal zijn. De religieuze stempelszijn veelal spitsovaal van model. Aan dehand van de bewaard gebleven completezegels is er globaal een datering aan te ver-binden, namelijk de tweede helft van de 15e

eeuw. Wat betreft het oorspronkelijk aantaloorkonden kunnen we ervan uitgaan dat inde Late-Middeleeuwen aan oorkonden vanburgerlijke partijen circa vijf zegels hingen.Met tachtig aanwezige exemplaren komenwe dus uit op een vijftiental oorkonden.Aan de hand van de bewaard geblevenzegels kunnen we vaststellen dat waarschijn-lijk ter plaatse een koopman gewoond heeftwiens inventaris, of een deel ervan, rond1500 vernietigd is. Doordat de bijbehorendeoorkonden niet gevonden zijn kunnen weover de aard van zijn handel niets vertellen.Wel geven de zegels een beeld van de zege-laars, in ons geval burgers, en een dateringin de tweede helft van de 15e eeuw waarindeze oorkonden gebruikt zijn.

1 Met dank aan Dhr. J.Hangoor voorde gegeven aanvullingen op dezegels.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

144

12.1 InleidingTijdens het onderzoek op het kazerneterreinzijn in enkele kuilen en beerputten vele frag-menten en voorwerpen van leer gevonden.De conserveringsomstandigheden in dezecontexten was bijzonder goed.Het leder omvat materiaal uit de 14e eeuwmet 16 fragmenten, de 15e eeuw met 8 frag-menten, de 16e eeuw met ruim 600 fragmen-ten en de 19e eeuw met ruim 500fragmenten. Uit de 17e en 18e eeuw zijn geenledervondsten gedaan. Dit laatste heeft temaken met het feit dat de meeste beerputtenuit deze periode zijn geleegd. In de beerput-ten waarin zich nog wel vondsten uit dezeperiode bevonden was de conserveringstoe-stand voor organisch materiaal slechter.De ledervondsten bestaan voor 95 procentuit resten van schoeisel.

Schoeisel is een redelijk goed dateringsmid-del waarmee in het algemeen per eeuwgedateerd kan worden en in veel gevallenook per halve of kwart eeuw. Het bovenlederen met name het voorblad heeft de meestekarakteristieken om een schoen te typerenen het model vast te stellen. De sluitinglozeinstapschoenen, die voorkomen vanaf deMerovingische tijd en doorgaan tot in dezetijd hebben weer andere kenmerken om dietoch redelijkerwijs te dateren. De zoolnaad,met de naaigaten voor het aannaaien van hetbovenleer, van zowel binnen- als buitenzolen,vormt eveneens een aanwijzing voor date-ring.

Naast het vele schoeisel zijn er ook delenvan beurzen gevonden, boekbanden, riemen,enkele messcheden en twee lederen koker-tjes. Uit de 19e-eeuwse kazerneput komen

schoenen, delen van uniformpetten en mili-taire insignes.Hieronder worden de lederen voorwerpenper periode besproken. Waar mogelijk wordtverwezen naar schoentypen door middel vantypenummers, deze zijn ontleend aanGoubitz et al. 2001.1

12.2 Late-Middeleeuwen: 14e- en 15e-eeuws schoeiselDe oudste lederfragmenten zijn van eenschoen gesloten met een rij lederknopjes(Type 35, vnr 740). Ze zijn gevonden in eenkuil op het erf ten noorden van het erf vande bronsgieter (afb. 12.1).2 Het is een dermeest gedragen schoentypen in de 14e eeuw.De 15e eeuw is met zes vondstnummers ver-tegenwoordigd, met maar acht fragmenten.De weinige stukken betreffen wat loopzool-fragmenten, twee stukjes ondetermineerbaarleder en een fragment van de voetband vaneen houttrip (Type 110). Ondanks hetgeringe aantal fragmenten hebben de onder-delen duidelijke 15e-eeuwse kenmerken (afb.12.2).

12.3 16e-eeuws lederIn 27 vondstnummers zijn 16e-eeuwse leder-fragmenten of complete voorwerpen gevon-den. De contexten waaruit het leer afkomstigis, liggen verspreid over het opgravingster-rein. Het overgrote deel van de voorwerpenbestaat uit schoenen. Op drie fragmenten nabetreft het schoenen van runderleer. De driequa materiaal afwijkende schoenen zijn vankalfsleer gemaakt. Uit de grote hoeveelheidzijn vijf schoentypen herkend die de hele 16e

eeuw bestrijken. Gezien de doorlooptijd vanéén van de contexten waaruit het leerafkomstig is (beerput 4), kunnen enkeletypen mogelijk tot net in het begin van de 17e

eeuw worden gedateerd. Het gaat om detypen 70 (afb. 12.3), Type 85 (afb. 12.4), Type90 (afb. 12.5), Type 105 (afb. 12.6) en Type110 (afb. 12.2). Het typeonderscheid is voor-

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

145

1 Goubitz, Van Driel-Murray &Groenman-van Waateringe 2001.

2 Put 8, spoor 192, vnr 740.

12 Het leder - O. Goubitz

Afb. 12.1 Schoen gesloten met een rijlederknopjes, reconstructie van vnr740, met rechts de vorm van de zool.Zonder schaal (tekenaar O. Goubitz).

Afb. 12.2 Een reconstruc1ie van een trip. Zonder schaal(tekenaar O. Goubitz).

namelijk gebaseerd op de verschillen in slui-tingen. Type 70 is een lage schoen gesloten met eenveter. Dit type werd vermoedelijk voor heteerst gedragen in het begin van de 14e eeuw

en bleef in gebruik tot ca. 1550 in geheelNoordwest Europa. De 16e-eeuwse modellenzijn herkenbaar door de dubbele zolen. Zezijn aangetroffen in mestkuil 1 en als losse

vondst in put 16 op vlak 3 (mogelijk ookbehorend tot MSK1). Type 85 betreft lage schoenen gesloten meteen gespje. Dit type is acht maal gevondenals herkenbare fragmenten maar ook als vrij-wel complete schoen.3 Van de acht exempla-ren zijn er vijf kinderschoen. De genoemdecomplete schoenen zijn kinderschoenen. Erzijn twee modelvarianten gevonden (afb.12.4).Type 90 is een lage schoen zonder sluiting,een instapschoen. Daarvan zijn drie kenmer-kende voorbladen gevonden waarvan tweevan een paar. Het paar is afkomstig uit mest-kuil 1 en is in tegenstelling tot de anderegenoemde typen vervaardigd uit kalfsleer. Type 105 omvat muilen. Hiermee wordtbedoeld schoeisel zonder hielleder. Daarvanzijn drie kappen gevonden, in drie vondst-nummers.4 De kap uit beerput 4 heeft op derand gaatjes als versiering. Dit type schoenis eeuwenlang in gebruik geweest en wordtnog wel gedragen. De eerste muilen daterenvermoedelijk uit het eind van de 14e eeuw.Tot in de 17e eeuw dienden ze vooral alsoverschoen om de nette schoenen tebeschermen tegen het vuil van de straat, dieveelal nog onverhard was. Vanaf de 17e eeuwwerd de muil ook als eerste schoen gedra-gen, vooral door vrouwen. De zolen van mui-len zijn over het algemeen dikker dan die vanschoenen. Vaak had een muil een zoolvullingvan kurk of hout.Type 110 zijn de trippen, zowel ledertrippenals houttrippen. Het gevonden fragment isafkomstig van de voetband van een houttrip.Net als de muilen werden de houten trippen

3 Twee complete schoenen bevondenzich in de vondstnummers 621(MSK2) en 890 (MSK6).

4 In de mestkuilen 1 en 6 en in beer-put 4 (resp. vnr 843, 890 en 1018).

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

146

Afb. 12.3 Reconstructie van schoen-type 70. Zonder schaal (tekenaar O.Goubitz).

Afb. 12.4 Reconstructie van schoentype 85. Zonder schaal (tekenaar O. Goubitz).

Afb. 12.5 Voorblad van een instap-schoen (vnr 843, links). Rechts:reconstructie van schoentype 90.Zonder schaal (tekenaar O. Goubitz).

864

buitenshuis als overschoen gedragen. Er zijnmodellen met lage en hoge zolen, afhankelijkvan de ondergrond waarop dit schoeiselwerd gebruikt. De lederen trip met veelal eenkurkvulling in de platte zool werd gebruiktals overschoen in en om het huis. Ze dien-den om de voeten warm te houden in devaak tochtige huizen met houten vloeren. Uitonderzoek in Dordrecht is gebleken dat delederen trip thuis hoort in een meer welge-steld huishouden.

De typisch 16e-eeuwse schoenen hebbeneen dubbele zool. Daarvan zijn uit de opgra-ving de binnenzolen gemeten; die benaderenhet meest de voetmaat. Bij het meten van dezolen is uitgegaan van het natte leder na deopgraving. Hoewel er in de bodem al enigekrimp is ontstaan, benaderd nat leder doorde opname van water het meest de oor-spronkelijke afmetingen, zeker van 16e-eeuwsen later zoolleder dat ten behoeve van dewaterdichtheid met een blok of hamer werdaangeklopt. 16e-eeuwse zolen hebben overi-

gens een karakteristieke vorm die ze goedherkenbaar maakt en onderscheidt van laat-middeleeuwse en latere zolen (afb. 12.7).Van de 58 meetbare zolen zijn er 24 met eenkindermaat. Kindermaten lopen hier tot enmet de lengte 18 cm, maat 27. Uiteraard zul-len de maten 26, 27 en 28 grotere kinderenen kleinere volwassenen toebehoord hebben.De grootst gemeten volwassen maat binnen-zool is 34. Dat is een normale grootte voorde 16e eeuw.Uit mestkuil 1 behoorden zes van de achtbinnenzolen toe aan kinderschoenen. Zesbinnenzolen uit mestkuil 2 konden wordenopgemeten; hierbij gaat het om drie kinder-schoenen. Drie van de vier binnenzolen uitmestkuil 6 behoren tot kinderschoenen. Uitbeerput 4 behoorden zes van de acht bin-nenzolen tot kinderschoenen. Wat betreft lig-ging en inhoud kunnen beerput 4 enmestkuil 6 bij het weeshuis hebben gehoord.

Behalve schoenen zijn diverse andere 16e-eeuwse voorwerpen uit leder vervaardigd.Van beurzen zijn zes onderdelen gevondenmet duidelijke kenmerken die een verdelingmogelijk maakt in beurspanden, beursbui-dels en buidels (afb. 12.8, 12.9 en 12.10).5

Een beurs bestaat op zijn minst uit een voor-pand en een achterpand die samen eenbeursvak vormen en meestal enige vorm vaneen sluiting heeft. De meeste beurzen heb-ben meerdere vakken en sommigen hebben

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

147

5 Beurspanden: vnrs 608 en 618(beide MSK2), 843 (MSK1); beurs-buidel: vnr 866 (MSK6); buidels:vnrs 608 en 890 (MSK6).

Afb. 12.6 Reconstructie van schoen-type 105. Zonder schaal (tekenaar O.Goubitz).

Afb. 12.7 De vorm van de 16e-eeuwsezool. Zonder schaal (tekenaar O.Goubitz).

Afb. 12.8 Diverse beursdelen (tekenaar O. Goubitz).

apart op een vak genaaide buideltjes voormuntgeld, de beursbuidels. De beursbuidelheeft zelf ook weer twee kleine buideltjes(afb. 12.9). Twee fragmenten van zelfstandigegeldbuidels zijn de vondstnummers 608 en890. Beide zijn uit twee helften samengesteldgeweest (afb. 12.10). Op afbeelding 12.11 iseen complete buidel te zien. Gedacht moetworden aan beurzen die gesloten werdenmet beugels. Het pand in vondstnummer 843werd gesloten met een gebogen beugel en

het pand in vondstnummer 618 mogelijk meteen rechte beugel. Aan zo een beugelbevindt zich de gordelhaak of passant vanmetaal (afb. 12.12). Vermoedelijk zijn hetvooral vanwege de geringe afmetingen vrou-wenbeursjes geweest. De meeste beursdelen en zeker de buidelde-len zijn gemaakt van geitenleder, gekozenvanwege de soepelheid en de sterkte daar-van.

Messcheden worden in de 16e eeuw veelminder en zeker niet zo fraai versierd als inde late Middeleeuwen. De schede uit mest-kuil 1 is daarom maar een simpel ding (afb.12.13).6 Het heeft geen versiering en het islangs de achterzijde met grove steken inelkaar genaaid. Een doorgestoken veterdiende voor de ophanging aan de gordel.Fraaier is het versierde fragment van eenlederen bestekfoedraal.7 Het foedraal isgeheel platgedrukt gevonden, maar ooitbood het plaats aan tenminste twee messen,die van weerszijden werden ingestoken (afb.12.14). Hoewel het voorwerp niet compleet is,zijn nog duidelijk de geleidelussen voor debeide dekselriempjes aanwezig.

Dekselriempjes komen niet bij een schede,maar wel bij een foedraal voor. Voor eenfunctie als foedraal, in plaats van schede,pleit ook dat er geen genaaide naad is maardat er sprake is van verlijming van het leder.

6 Vnr 843.7 Vnr 618.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

148

Afb. 12.9 Beursbuidel met twee extra buideltjes (tekenaar O. Goubitz).

Afb. 12.10 Twee buideldelen (tekenaar O. Goubitz).

Afb. 12.11 Een buidel.

Bovendien is het foedraal binnenin verste-vigd met twee houtspanen.De versiering is typisch 16e-eeuws en ont-stond door rond de florale motieven de ach-tergrond door middel van strepen verdieptweer te geven. De versiering is tweezijdigaangebracht.Het dop/dekselgedeelte met ingestempeldeversiering is mogelijk ook van een bestekfoe-draal afkomstig (afb. 12.15).8 Dergelijke

kokers werden ook gemaakt om schrijfgerei,instrumenten of andere kwetsbare zaken inop te bergen.

Van boekbandjes zijn acht fragmentengevonden.9 De boekbandjes zijn van verschil-lende soorten leer vervaardigd; zowel kalfs-,runder- als geitenleer is gebruikt. Kalfslederkomt echter het meest voor. De boekbandjeswerden meestal verstevigd met dunne hou-ten plankjes, de zogenaamde platten.Hiervan zijn enkele resten bewaard (afb.12.16). Gedeeltelijk is dit bij het hout inhoofdstuk 13 beschreven. Het boekbandje uit mestkuil 1 met vondst-nummer 843 is de meest interessante van-wege de versiering, die op de anderefragmenten ontbreekt of te onduidelijk is(afb. 12.17). Hoewel nogal beschadigd doorgebruik, zijn dieren als hert, ree, wildzwijn envos te herkennen. Het leder buiten het ver-sierde kader is gescheurd en versneden.Wellicht heeft men deze beschadigde bandverwijderd van de platten om het boekje vaneen nieuwe band te voorzien. Dit boekbandjemeet 9 x 15 cm en is vervaardigd uit kalfsle-der.Van een boekbandje van runderleer met flo-rale motieven is slechts een fragmentbewaard gebleven. Deze is afkomstig uitmestkuil 2, evenals het boekbandje van 7,5 x10,5 cm van geitenleer met ingedrukte vijf-voudige kaderlijnen.10 Bij het laatste boek-

bandje zijn het messingclipslotje en de houtenplatten, weliswaar in stuk-ken, nog aanwezig.Noemenswaardig zijn ver-der fragmenten van eenboekbandje van geiten-leer met een versieringvan ranken tussen lijnka-ders (vnr 1080 uit kuil 26).

Er zijn twee delen van eenwambuis gevonden, éénin mestkuil 1 en één inmestkuil 2.11 Het eerstgenoemde fragment meet21 x 15 cm en heeft eenfijn ingedrukt streeppa-troon op de nerfzijde (afb.12.19). Een der naadkan-ten heeft een gebogenverloop maar lijkt nietlogisch voor een armsgat;eerder voor een halsope-ning. Dit stuk is uit gei-tenleder vervaardigd.Het laatstgenoemde frag-ment is een onderdeelvan een voorpand waarin

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

149

8 Vnr 608.9 Driemaal in vnr 618, eenmaal in vnr

621 en eenmaal in vnr 597 (allenMSK2), eenmaal in vnr 843 (MSK1)en tweemaal in vnr 1080 (KL26).

10 Respectievelijk vnr 618 en 621.11 Respectievelijk vnr 843 en 618.

Afb. 12.12 Een beugel met gordelhaakvan een beursje (tekenaar O.Goubitz).

Afb. 12.13 Een messchede

Afb. 12.14 Een lederen bestekfoedraalmet florale motieven (tekenaar O.Goubitz).

Afb. 12.15 Mogelijk een dekselge-deelte van een bestekfoedraal (teke-naar O. Goubitz).

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

150

Afb. 12.16 Een boekband waarvan deplatten nog gedeeltelijk bewaard zijngebleven.

Afb. 12.17 Een boekband met dierfi-guren (tekenaar O. Goubitz).

Afb. 12.18 Een onderdeel van hetvoorpand van een wambuis (tekenaarO. Goubitz).

Afb. 12.19 Een deel van een wambuis (tekenaar O. Goubitz).

gaten aanwezig waren voor waarschijnlijklederen sluitknoppen, gezien de vorm van degaten. Dit stuk meet ongeveer 23 x 23 cm. enis ook van geitenleder gemaakt (afb. 12.18).

12.4 19e-eeuws leder afkomstig uit dekazerneUit beerput 14 met vondstnummer 334 zijnruim 400 lederfragmenten geborgen.Wederom voornamelijk van schoeisel: veelbovenlederonderdelen en zoolwerk.Herkenbaar zijn twee schoentypen. Allereersttype 130, een lage schoen die gesloten werd

met een veter (afb. 12.20). Dit model werdvolop gedragen in de 18e eeuw. Van dit typezijn de bovenleerrestanten van zeker tweeexemplaren gevonden en een redelijk com-pleet exemplaar. Aan de onderzijde van deloopzool van deze schoen is een registratie-nummer ingebrand : O 3950, zoals ook in eenaantal zolen van het tweede type dat duide-lijk 19e-eeuwse kenmerken heeft. Zonder datingebrande nummer zou de schoen mettypenummer 130 halfweg de 18e eeuw geda-teerd zijn, naar analogie van elders gevondenschoenen. Een schoen met een dergelijk

registratienummer behoorde echter eerdertoe aan een soldaat dan aan een bewonervan het Oude mannen- en vrouwenhuis,zodat we nu moeten concluderen dat dittype gedragen werd tot in de 19e eeuw.Waarschijnlijk zijn het de oudste schoenenuit de kazerne beerput. Het tweede type is een halfhoge schoen met

een rijgvetersluiting, type 150, en goed pas-send in een militaire context (afb. 12.21). Hetzijn eigenlijk de voorlopers van de ‘kistjes’zoals we die nu kennen. Dit model werd indeze periode echter ook vrij algemeen in eenburgerlijk milieu door mannen gedragen. Vandit type zijn de bovenleerfragmenten vanminstens zestien exemplaren gevonden.In acht zolen van dit type zijn registratienum-mers ingebrand: A 5287, A 5289, 2x F 782, H13 70, en zonder letter: 289, 2962 en 3013.Deze nummers hebben te maken met deregistratie van de schoenen in verband metde materiaaluitreiking aan de soldaten.12

Er is veel zoolwerk aangetroffen dat ofwelgaaf is of versneden of als losgeraakt onder-deel aanwezig is. Opvallend is de hoeveel-heid voorvoetdelen van loopzolen (20 stuks),hetgeen wijst op het vervangen van diedelen door nieuwe stukken leer. Er zijn twintig gave binnenzolen geborgen.Hiervan zijn de lengtematen en breedtema-ten van de bal van de voet gemeten. Dekleinste lengte is 22 cm hetgeen maat 33 is.De grootste zool meet 27 cm, dit is maat 40.De tussenmaten lopen in volgorde op van 34tot 39 cm. De balbreedte verschilt nogaleens; bijvoorbeeld 7 cm bij een lengte van 23cm, 8 cm bij een lengte van 27 cm en 9 cmbij een lengte van 25,5 cm. Van tussenzolen zijn slechts enkele fragmen-ten gevonden. Hakken zijn met 24 min ofmeer hele exemplaren precent. Er is ookgekeken naar de zoolvormen. Van de gevon-den zolen zijn die op de afbeelding de meestvoorkomende (afb. 12.22 rechts). Als militairschoeisel vertonen zij minder dan de modevan die tijd de rechte leest. De rechte zool(afb. 12.22 links) vormt hierop een uitzonde-

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

151

12 Met dank aan drs. M.A. van Hattem,werkzaam bij het Legermuseum teDelft.

Afb. 12.20 Reconstructie van schoen-type 130. Zonder schaal (tekenaar O.Goubitz).

Afb. 12.21 Reconstructie van schoen-type 150. Zonder schaal (tekenaar O.Goubitz).

Afb. 12.22 19e-eeuwse zoolvormen (tekenaar O.Goubitz).

ring. Militairen zullen eerder baat hebben bijwat natuurlijker gevormd schoeisel.

Tussen het leder zijn ook fragmenten gevon-den van twee klompen, de lederen fragmen-ten van vier houtmuilen en een houten zoolmet een kap als van een lederen muil (type110, afb. 12.23). Dit schoeisel zal eerder in dekazerne zijn gedragen door personeel ofniet-actieve soldaten.

Zondermeer bevestigend dat deze put doorkazernepersoneel werd gebruikt, zijn de mili-taire insignes gemaakt van leder (afb. 12.24).In totaal gaat het om vijftien stuks, al danniet gaaf. Daarvan zijn er twaalf met ‘lees-bare’ onderscheidingstekens. Vijf exemplarenhebben een kartelrand en een ‘wiel’ in hetcentrum. Drie exemplaren hebben een kar-telrand en noppenrijen in het centrum, aldan niet met strepen op de achtergrond.Twee exemplaren hebben een gladde randmet ‘wiel’ in het centrum. Eén exemplaar meteen gladde rand heeft een ‘kruis’ in het cen-trum. Uiteindelijk is er nog één exemplaarmet gladde rand met een leeg centrum.Waarschijnlijk gaat het om emblemen diebevestigd waren op de hoofddeksels van desoldaten. De onderscheidingstekens hebbenvermoedelijk te maken met de aanduidingvan de verschillende eenheden.13

Van eventuele lederen onderdelen van kos-tuums is niets gevonden, wel de lederenkleppen van uniformpetten. Hiervan zijnnegen stuks bewaard gebleven, waarvansommigen een ingeperst patroon hebben.Verder zijn de lederen knoopdelen van bre-tels en lederen riemwerk in de beerput aan-getroffen. Aan één van de riemen is nog eengesp bevestigd.

12.5 ConclusiesDankzij goede conserveringsomstandighe-den is in verschillende contexten veel lederbewaard gebleven. Ongeveer 95% bestaat uitfragmenten van en enkele complete schoe-nen. De 16e-eeuwse zoolmaten steken duide-lijk af ten opzichte van die van de19e-eeuwse kazerne periode met hun matenvan 33 tot 40. Beide maatverhoudingen zijnnormaal voor hun tijd, aangenomen dat hetkazerneschoeisel van mannen was. De men-

sen zijn in de loop der eeuwen groter gewor-den.De laat-middeleeuwse en de 16-eeuwsevondsten bevestigen het normale beeld datwe hebben uit andere steden en vondstcom-plexen. Het rijk versierde boekbandje metdierfiguren uit mestkuil 1 is echter geen alle-daags verschijnsel.Vooral de 19e-eeuwse militaire vondsten zijnbijzonder. Gewoonlijk wordt aan materiaal uitzo’n late periode veel minder aandachtgeschonken, zoals er tot in de jaren ’70 vande vorige eeuw de tendens was de archeolo-gie van na 1500 nauwelijks aandacht tegeven. Herkenbaar van militaire aard zijn devele schoenen met ingebrande registratie-nummers, de kleppen van petten en deinsignes van verschillende typen. Doordat opeen type schoen een ingebrand nummeraanwezig is, kan deze nauwkeuriger wordengedateerd. Meer onderzoek blijkt echternodig. Bijvoorbeeld naar het gebruik en defunctie van de insignes.

13 Met dank aan drs. M.A. van Hattem,werkzaam bij het Legermuseum teDelft.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

152

Afb. 12.23 Reconstructie van schoen-type 110. Zonder schaal (tekenaar O.Goubitz).

Afb. 12.24 Militaire insignes (tekenaarO. Goubitz).

13.1 Materiaal en methode

13.1.1 Botanische macroresten enpollen

Ten behoeve van archeobotanisch onderzoekzijn uit negen verschillende contexten uit deperiode 1375-1725 evenzoveel monstersonderzocht. Een overzicht van deze monstersmet hun contextgegevens wordt in tabel 13.1gegeven.Voor het onderzoek aan botanische macro-resten (zaden, vruchten en andere relatiefgrote plantenresten) zijn de monsters eerstmet water gezeefd over een set zeven metmaaswijdten van 0,25, 0,5, 1 en 2 mm. Detwee grootste fracties (1,0 en 2,0 mm) zijn in

hun geheel onderzocht. Van de twee kleinefracties is een representatieve steekproefgenomen. Voor de analyse is een opvallend-lichtmicroscoop met vergrotingen tot 50 xgebruikt.Vóór het zeven is uit elk monster een sub-monster genomen voor pollenanalyse. Doelvan het pollenonderzoek was aanvullendeinformatie over de voedingsgewoonten teverkrijgen. Veel groenten en kruiden wordennamelijk geoogst in een stadium waarin zichnog geen zaden aan de plant bevinden.Eigenlijk geldt dit voor alle blad-, stengel- enknolgewassen. De kans dat zaden van dezegewassen in beerputten terechtkomen, isdan ook klein. De ervaring leert dat veelgroenten en keukenkruiden een grotere kanshebben om door middel van pollenonderzoekte worden aangetoond.De pollenmonsters zijn chemisch behandeldvolgens een standaard methode.1 Dit werk isverricht door C.D. Troostheide van hetAmsterdams Archeologisch Centrum. Depollenpreparaten zijn met een doorvallend-lichtmicroscoop met vergrotingen tot 1000 x

geanalyseerd. Het onderzoek aan de botani-sche macroresten is uitgevoerd door K.Hänninen; de pollenanalyse is verricht doorM. van Waijjen (beiden BIAX Consult).

13.1.2 Hout

Gezien de grote hoeveelheid materiaal en debeperkte tijd die voor het onderzoek beschik-baar was, is besloten een selectie te makenvan de te onderzoeken stukken. Zo zijnalleen de meest complete of bijzondere stuk-ken beschreven en gedetermineerd. In demonsterzakken bevonden zich ook benenvoorwerpen. Deze zijn apart verpakt en naarArcheoplan Eco gestuurd voor verder onder-zoek.Bij de beschrijving is onder andere gelet opde oriëntatie van het voorwerp in de stam,de bewerking en de aanwezige gebruiksspo-ren. Voor determinatie worden de doorsne-den van het hout in drie richtingen – dwars,radiaal en tangentiaal – bekeken onder eendoorvallend-lichtmicroscoop met vergrotin-gen tot 500x. Dit is gedaan met behulp vanhet determinatiewerk van Schweingruber.2

Tropische soorten zijn met behulp van hetcomputerprogramma GUESS gedetermi-neerd.Het onderzoek is uitgevoerd door P. van Rijnen K. Hänninen.

13.2 Resultaten van het onderzoek naarbotanische macroresten en pollenDe resultaten van het macrorestenonderzoekstaan vermeld in bijlage 13.1. De resultatenvan het pollenonderzoek staan in bijlage13.2. Beide bijlagen zijn achterin het rapportte vinden. De conservering van de plantenresten in deonderzochte grondsporen varieerde vangoed tot matig. De matige conserveringheeft betrekking op het feit dat in sommigebeerputten veel plantenresten waren gemi-neraliseerd waardoor veel resten niet meernauwkeurig konden worden gedetermineerd.Bij mineralisatie wordt weefsel van organi-sche oorsprong vervangen door anorganischmateriaal. In kalk- en fosfaatrijke milieus kandan bijvoorbeeld plantaardig weefsel vervan-gen worden door calciumfosfaat.3 Dierlijke(en menselijke) uitwerpselen bevatten zowelcalcium als fosfaat.4 Ook dierlijk bot en vis-resten bevatten in grote hoeveelheden cal-cium en fosfaat.5 Bij mineralisatie wordt inhet meest ideale geval elke cel van eenplantaardig weefsel opgevuld met bijvoor-beeld calciumfosfaat. Op deze manier blijvenook de fijnste structuren bewaard. In andere

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

153

1 vgl. Fægri et al. 1989.2 Schweingruber 1982.3 De stabiele vorm van calciumfosfaat

is hydroxyapatiet: Ca5(PO4)3(OH).4 Nordin 1976.5 Lagler et al. 1962.

13 Archeobotanisch onderzoek - H. van Haaster, K. Hänninen en P. van Rijn

vondstnummer put spoor vlak context datering

MZ 168 7 11 1 BPT8 1600-1625

MZ 292 6 87 2 BPT5 1580-1610

MZ 1266 14 48 4 BPT12 1600-1625

MZ 1019 14 41 2 BPT4 1575-1600

MZ 700 15 49 2 BPT9 1675-1750

MZ 624 13 19 3 MSK2 1500-1575

MZ 163 8 89 4 MSK1 1525-1575

MZ 1132 11 130 6 KL19 1375-1450

MZ 279 7 23 2 BPT3 1375-1450

Tabel 13.1 Middelburg-Berghuijskazerne, overzicht van geanalyseerde monsters.

gevallen wordt de holte die bijvoorbeeld eenlangzaam wegrottend zaad in een sedimentachterlaat, in de loop van de tijd opgevuldmet de mineraliserende substantie. In ditlaatste geval blijven vaak aanzienlijk minderdetails bewaard, vooral omdat de zaadwandzelf niet gemineraliseerd wordt. Dit is er deoorzaak van dat veel gemineraliseerde zadenniet betrouwbaar konden worden gedetermi-neerd.

13.2.1 Twee laat-middeleeuwse kuilen

Uit een kuil in put 11 (KL19) en een beerputuit put 7 (BPT3) zijn twee monsters geanaly-seerd. Veel resten in de beerput waren gemi-neraliseerd. Ook de resten uit de kuil warenniet goed geconserveerd. Desondanks heefthet onderzoek interessante informatie overde voedingsgewoonten van de laat-middel-eeuwse bewoners opgeleverd.

Granen en dergelijkeWat de granen betreft zijn resten gevondenvan haver (Avena), gerst (Hordeum vulgare)en broodtarwe (Triticum aestivum).Van haver is alleen een verkoolde korrelgevonden. Aan kale haverkorrels zonder kafkunnen we niet zien met welke soort haverwe te maken hebben. In theorie kunnen dekorrels daarom behalve van gecultiveerdehaver (Avena sativa) ook van het cultuurge-was evene (Avena strigosa) of de als onkruidvoorkomende oot (Avena fatua) afkomstigzijn. Haver werd in de Late-Middeleeuwenniet veel door mensen gegeten. Het speeldewel een belangrijke rol in de bierbrouwerij.Voordat gerst als moutgraan werd ontdekt,vormde haver het belangrijkste bestanddeelvan het brouwsel.6 Daarnaast werd haverveel als dierenvoedsel gebruikt. Uit deinkooprekeningen van het Tolhuis bij Lobith(begin 15e eeuw) blijkt bijvoorbeeld dat haverwerd gebruikt om paarden, varkens en zwa-nen te voeden.7

Ook gerst werd in de Late-Middeleeuwenveel als dierenvoedsel gebruikt; er werdenechter ook brood en koeken van gebakken;dit was echter niet zo voedzaam als tarwe-brood.8 Gerst werd veel in de vorm van gort(gepelde gerst) met karnemelk in een soortpap gegeten.Broodtarwe is vergeleken met de anderegranen een luxe graansoort waar in de Late-Middeleeuwen hogere prijzen voor werdenbetaald dan voor de andere granen. Het iseen graan waar in tegenstelling tot deandere granen echt witbrood van kan wor-den gebakken.9 Dit graan is alleen in beerput3 aangetroffen.

Fruit, zuidvruchten en notenWat het fruit betreft zijn alleen pitten gevon-den van vijg (Ficus carica), moerbei (Morusnigra, alleen in BPT 3), braam (Rubus frutico-sus) en vlierbes (Sambucus nigra, alleen inKL19). De vijgen zijn ongetwijfeld (als zuid-vrucht!) geïmporteerd uit zuidelijke streken.Uit historische bronnen weten we dat in onsland tijdens de Middeleeuwen hier en daarwel vijgen verbouwd werden, maar deze(incidentele) inlandse vijgenteelt was vrijwelzeker onvoldoende om de grote vraag naarvijgen te dekken. Vooral tijdens de traditio-nele vastenperiode vanaf Aswoensdag totPasen (40 dagen!) werden destijds veel vij-gen gegeten. Dit blijkt uit het feit dat in ouderekeningen grote bestellingen van vijgenvooral in maart voorkomen.10

Ook moerbei is oorspronkelijk afkomstig uitZuid-Europa, maar de boom werd al vanaf deLate-Middeleeuwen in ons land aangeplant.Volgens Lindemans behoort de moerbei tothet ‘luxe fruit’ en werd de boom niet aange-plant in gewone boomgaarden maar in dewat meer elitaire tuinen zoals kasteeltuinen,pastorieën en lusthoven.11 Wijn van moer-beien komt als moraat in diverse oudeinkooprekeningen voor.12

De bramen en vlierbessen kunnen door devroegere bewoners zelf in de natuurlijkeomgeving zijn verzameld, maar uiteraard ookop de markt zijn gekocht.Alle aangetroffen fruitsoorten zijn normaleverschijningen in de laat-middeleeuwse keu-ken.

Groenten en peulvruchtenResten van groenten of peulvruchten zijn inhet geheel niet aangetroffen. Dit heeft onge-twijfeld te maken met de slechte conserve-ring van het materiaal. Ook onder goedeconserveringsomstandigheden zijn groentenvergeleken met fruitsoorten slecht vertegen-woordigd. Dit komt omdat de meeste groen-ten verbouwd worden voor het blad endaarom geoogst worden in een stadium datde planten nog geen zaden gevormd heb-ben. De kans dat groentezaden meegeoogstworden en uiteindelijk in een beerput oflatrine terechtkomen, is dus zeer klein. Hetontbreken van groenten in de onderzochtekuilen betekent daarom geenszins dat devroegere bewoners geen groenten aten.

Kruiden en specerijenOok kruiden en specerijen zijn slecht verte-genwoordigd. Macroresten uit deze catego-rie zijn in het geheel niet aangetroffen.Dankzij het pollenonderzoek konden nogkervel (Anthriscus cerefolium) en komkom-merkruid (Borago officinalis) worden aange-toond, beide in beerput 3.

6 Doorman 1955, 96-98.7 Van Winter 1981, 339.8 Dodoens 1554, 504.9 o.a. Devroey 1994, 55 ; Lindemans

1952, 23.10 Van Winter 1989, 254.11 Lindemans 1952 (II), 205.12 Baudet 1904, 112.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

154

Afgaande op de vele pollenvondsten die deafgelopen jaren zijn gedaan, kan wordengeconcludeerd dat kervel vroeger een popu-lair kruid moet zijn geweest. Hoe de kervelprecies werd gebruikt, weten we niet hele-maal zeker. In oude kookboeken komenregelmatig recepten voor van kerveltaart. Defijngehakte kervel wordt daarin vermengdmet krenten, veel eieren, oud witbrood,gemalen beschuit, boter, kaneel en suiker envervolgens in melk gekookt tot het een dikkebrei is. De brei wordt vervolgens in eendeegvorm gegoten en gebakken.Komkommerkruid is zoals zoveel keukenkrui-den oorspronkelijk afkomstig uit hetMiddellandse-Zeegebied. Tegenwoordig wor-den zowel het blad (met een komkommer-achtige smaak) als de bloemetjes in saladesverwerkt. Ook in de 16e eeuw werd datgedaan, maar er bestaan ook 16e-eeuwserecepten waarin komkommerkruid samenmet andere groene kruiden in een soortomelet (fricassen van groen cruijt) werd ver-werkt.13

Sier- en symboolplantenEen opvallende vondst in beerput 3 zijn devele tientallen zaden van lampionplant(Physalis alkekengi). Laat-middeleeuwseafbeeldingen van de lampionplant suggere-ren dat deze plant destijds een belangrijkesier- of symboolwaarde had.14 Uit het feit datde plant ook werd aangeduid als kerssen vanover see, winterkerssen, roemsche kerse” ofboberellen kan worden afgeleid dat ook debessen gewaardeerd werden.15 De bessen zijnoverigens de enige niet-giftige delen vandeze plant. In de prehistorie, toen het klimaathier een wat continentaler karakter had,schijnt de plant deel te hebben uitgemaaktvan de natuurlijke vegetatie in ons land.16

Tegenwoordig ligt de noordgrens van hetverspreidingsgebied in Zuidwest-Duitsland,alwaar de plant in ooibossen voorkomt.17 UitZwitserland komen aanwijzingen dat de bes-sen reeds in de prehistorie verzameld wer-den.18 Op grond van de prehistorische vondstuit ons land kon dit niet afgeleid worden.Zaden van lampionplant worden slechts afen toe gevonden. In de beerput van de priorvan de voormalige Sint-Salvatorsabdij teEname zijn grote aantallen zaden gevonden.Dit bevestigt fraai de historische informatieover de functie van de plant als christelijkesymboolplant.19 We kunnen echter in ditgeval niet uitsluiten dat de betreffende priorof zijn huisgenoten de bessen hebben gege-ten.

Overige gebruiksplantenMaanzaad (Papaver somniferum) werd vroe-ger veel verbouwd om de oliehoudende

zaden, maar de vondst van de zaden in delatrine betekent waarschijnlijk dat de zadenin de voeding of als geneesmiddel werdengebruikt. Er bestonden vele geneeskundigetoepassingen van het zaad of de olie die eruitgeperst kon worden. De zaden werden bij-voorbeeld wel gebruikt om een slaapdrank temaken.20 In dit opzicht doet zowel de weten-schappelijke naam somniferum als de oudeNederlandse naam slaapbol de plant eer aan.

OnkruidenOnkruiden uit archeologische context gevenvaak waardevolle informatie over localemilieuomstandigheden en omstandighedenop akkers. Door de slechte conserveringsom-standigheden zijn helaas maar weinigonkruidzaden (herkenbaar) bewaard geble-ven. In de kuil is alleen een aantal onkruid-zaden bewaard gebleven waarvan hetvermoeden bestaat dat ze van (sub)recenteouderdom zijn. In de beer-/waterput zijnzaden gevonden van soorten die in de nabijeomgeving van de kuil/put kunnen hebbengegroeid (bijvoorbeeld grote brandnetel,melde en zwarte nachtschade). Van hennep-netel (Galeopsis speciosa/tetrahit) is het aan-nemelijk dat de planten tussen het graanhebben gestaan waardoor ze meegegetenzijn en op die manier in de put terecht zijngekomen.Een opvallende onkruidvondst in beerput 3vormen de zaden van galigaan (Cladiummariscus). Galigaan is een echte oever- enmoerasplant waarvan in beerputten en kui-len normaal gesproken geen zaden wordengevonden. Mogelijk zijn de zaden afkomstigvan planten die langs de stadsgracht, ietsten noorden van het onderzoeksterrein, heb-ben gestaan.

13.2.2 Twee 16e-eeuwse mestkuilen eneen 16e-eeuwse beerkelder.

De conservering van de plantenresten in de16e-eeuwse mestkuilen (MSK 1 en 2) enbeerkelder (BPT4) is aanzienlijk beter dan hetlaat-middeleeuwse materiaal. Dit is eenbelangrijke reden voor het feit dat het aantalsoorten voedingsmiddelen en andere plan-tenresten zo groot is.

Granen en dergelijkeIn de onderzochte monsters zijn bijzonderveel resten van graan gevonden. De mon-sters bevatten zeer veel fragmenten vangraanzemelen en vele duizenden fragmentenvan graankorrels. De zemelen en de velegraanfragmenten konden helaas niet goedworden gedetermineerd waardoor we nietzeker weten welke graan zo belangrijk in devoeding was. Met zekerheid konden zes

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

155

13 Braekman 1995, 78.14 Diehl 1954; Hoorens 1989; De

Cleene & Lejeune 1999.15 Daems 1993, 276.16 Pals 1989, 287.17 Oberdorfer 1979, 773.18 Villaret-von Rochow 1967, 59.19 Cooremans et al. 1993.20 Braekman 1963, 302.

soorten graan worden gedetermineerd:haver, gerst, rogge, pluimgierst, rijst en boe-kweit.21

Bij de haver en de gerst gaat het weer omeen paar verkoolde korrels. Van boekweit(Fagopyrum esculentum) zijn enige honder-den kafresten gevonden. Het gaat om dezogenaamde vruchtklepjes (doppen) die nor-maal gesproken vóór de consumptie van hetzaad in een grutterij worden verwijderd,maar waarvan altijd wel fragmenten ingedorste boekweit achterblijven. Boekweitwerd in de 16e eeuw veel gegeten. Er is nau-welijks een beerput uit die tijd te vindenwaarin geen boekweitresten aanwezig zijn.Van rijst (Oryza sativa) zijn in de beerkelderkafresten gevonden. Vondsten van rijst wor-den niet vaak gedaan, maar vanaf de 16e

eeuw wordt rijst regelmatig in beerputtenaangetroffen. In de 16e eeuw is het eengraan dat voornamelijk bij de rijken op hetmenu stond. Van rijst werden destijds taar-ten, Spaanse pap, roompap, wafels en blanc-manger gemaakt.22 Blancmanger is eenpopulair 16e-eeuws puree-achtig gerecht datwerd gemaakt van amandelmelk met daarinfijngestampte stukjes kip of vis, op smaakgebracht met specerijen en suiker.Rijstebloem (blommen van rys) werd vaakgebruikt om dit “blance” gerecht te binden.De rijst is vrijwel zeker geïmporteerd.Verbouw van rijst is in Nederland om klima-tologische redenen niet mogelijk. Hetdichtstbijzijnde mogelijke herkomstgebiedvan de rijst is het Middellandse-Zeegebied.Ook van pluimgierst (Panicum miliaceum) zijnkafresten gevonden, maar het is niet hele-maal duidelijk wat de betekenis hiervan is.Pluimgierst is een graan dat al in de prehis-torie in ons land een belangrijk cultuurgewaswas. Uit archeobotanisch onderzoek blijktechter dat gierst in de Middeleeuwen nietzoveel meer werd gegeten. Vanaf ca. 1500werd gierst wel weer populairder.23 Volgensde Zuid-Nederlandse botanicus Dodoenswas gierst in de 16e eeuw in Nederland ech-ter nauwelijks bekend; het klimaat in onsland zou te vochtig zijn om gierst te verbou-wen.24 Mogelijk is de gierst geïmporteerd.Van rogge (Secale cereale) zijn in de mest-kuilen enkele fragmenten gevonden. Roggewas in de 16e eeuw in grote delen van onsland het belangrijkste graan. We vermoedendan ook dat de vele niet-determineerbaregraankorrelfragmenten van rogge afkomstigzijn.

Fruit, zuidvruchten en notenIn de monsters is een grote verscheidenheidaan fruit, zuidvruchten en noten gevonden.Er zijn resten van ruim twintig soorten aan-getroffen. Het gaat om appel (Malus domes-

tica), peer (Pyrus communis), aardbei(Fragaria moschata/vesca), druif/krent/rozijn(Vitis vinifera), hazelnoot (Corylus avellana),aalbes (Ribes rubrum), zwarte bes (Ribesnigrum, kruisbes (Ribes uva-crispa), bosbes(Vaccinium), meloen (Cucumis melo), moer-bei (Morus nigra), mispel (Mespilus germa-nica), braam (Rubus fruticosus), framboos(Rubus idaeus), vijg (Ficus carica), walnoot(Juglans regia), tamme kastanje (Castaneasativa), gele kornoelje (Cornus mas), pruim(Prunus domestica), duindoorn (Hippophaerhamnoides) en kersen (Prunus avium/cera-sus). Mispels zijn merkwaardige vruchten dietegenwoordig niet veel meer worden gege-ten. De vruchten hebben de vorm van grote,bruine rozenbottels en bevatten veel grotepitten (afb 13.1). Ze zijn pas eetbaar als zebijna verrot zijn (zo rot als een mispel).Mispels worden in november, na enkelenachtvorsten geoogst, waarna ze op eenvorstvrije plaats narijpen maar net niet ver-rotten. De grote, houtige pitten worden in16e-eeuwse context vaak gevonden, waaruitwe afleiden dat de vruchten destijds zeerwerden gewaardeerd. Ze zijn aangetroffen inde beide mestkuilen.De druivenpitten kunnen afkomstig zijn vanvers gegeten druiven, maar het is waar-schijnlijker dat ze afkomstig zijn van krentenof rozijnen. Krenten en rozijnen (mèt pit)werden destijds massaal gegeten, vooral tij-dens vastenperioden. De teelt van versedruiven in ons land was door de invloed vande Kleine IJstijd (ca. 1530-1700) namelijkgrotendeels tot stilstand gekomen, ook in deZuidelijke Nederlanden.25 De kans dat dedruivenpitten van verse druiven afkomstigzijn, is dan ook niet groot.In de beerkelder zijn vele honderden pittenvan aardbeien aangetroffen. Het is niet hele-maal zeker van welke soort(en) ze afkomstigzijn. Van nature komen in ons land tweesoorten aardbeien voor die in de 16e eeuwook op markten en dergelijke te koop waren.Dat zijn bosaardbeien (Fragaria vesca) ofgrote bosaardbeien (Fragaria moschata).Deze aardbeien werden in het wild verza-meld, maar ook in tuinen verbouwd. De kersen zijn afkomstig van diverse variëtei-ten van zoete kers (kriek, Prunus avium) ofzure kers (morel, Prunus cerasus). Zuiverevormen van zoete en zure kers zijn wel aande vorm van de pitten te herkennen, maar inde Late-Middeleeuwen zijn door bewuste enonbewuste kruisingen zoveel verschillendetussenvormen ontstaan dat de pitten nietmeer betrouwbaar zijn te determineren.Gele kornoelje komt in ons land niet in hetwild voor, behalve in Zuid-Limburg. Het iseen struik die eigenlijk meer thuis hoort in

21 Boekweit behoort botanisch gezienniet tot de granen. Echte granenbehoren tot de grassenfamilie, ter-wijl boekweit tot de duizendknoop-familie behoort. Uit de naamboekweit kan echter worden afge-leid dat men het gewas vroeger weldegelijk als een graan gebruikte.Het middelnederlandse woordboeck betekent beuk, vanwege deop beukennootjes gelijkende zaden,en weit betekent tarwe. Overigensis het woord graan afgeleid van hetmiddelnederlandse woord grein datkorrel betekent, en behoorden erw-ten en bonen vroeger tot de rondegranen.

22 O.a. Braekman 1995.23 Bron: Archeobotanisch database

RADAR.24 Dodoens 1554, 507.25 Sangers 1952, 67; Slicher van Bath

1960, 160, 225; Lindemans 1952deel II, 126; van Uytven 1973, 25.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

156

Afb. 13.1 Vrucht van mispel(Mespilus germanica). Bronafbeelding: www.natuureduca-tie.nl.

Midden- en Zuidoost-Europa. De plant isechter al heel lang in cultuur voor de eetbarevruchten. Ook in ons land werden de strui-ken in tuinen aangeplant. Vanaf de 16e eeuwworden in ons land af toe vondsten van depitten gedaan; vrijwel uitsluitend in elitairecontext. Gele kornoelje is alleen in mestkuil 1gevonden. Aalbes (Ribes rubrum) is waarschijnlijk geeninheemse fruitsoort; er zijn aanwijzingen datde struik in de 16e eeuw in ons land werdgeïntroduceerd als een nieuw gewas.26

Dodoens noemt de rode bessen in zijn krui-denboek uit 1554 besiekens van overzee. Hijgeeft hiermee aan het destijds een vrij nieuwproduct was. Kruisbessen (Ribes uva-crispa),waarvan ook resten (vellen) zijn gevonden,werden door Dodoens stekelbesien genoemd.Zowel de aalbes als de kruisbes werden intuinen en hoven verbouwd. Zwarte bessen(Ribes nigrum) werden door de vroegerebewoners ook regelmatig gegeten. Er zijnkelkjes (de “kroontjes” die op de bessen zit-

ten) en stuifmeelkorrels van deze bes gevon-den. Zwarte bes is de enige Ribes-soortwaarvan Dodoens de natuurlijke standplaat-sen beschrijft. De smaak was volgens hem“onliefelijck”, reden waarom zij niet “gheoef-fent (verbouwd), noch oock niet ghebruyckt”werd.27 Voor de 16e-eeuwse bewoners van hetkazerneterrein was dit blijkbaar geen redenom de bessen niet te eten.In de beerkelder zijn ook enkele pitten aan-getroffen van duindoorn. Duindoorn is zoalsals de naam al doet vermoeden een door-nige struik die vooral in de duinstreek kanworden aangetroffen. De struiken dragen inhet najaar vele felgekleurde oranje bessen.Over het gebruik van de bessen in de 16e

eeuw is niet bijster veel bekend. Dodoensbeschrijft de plant in zijn kruidenboek uit1554 niet. Volgens de 17e-eeuwse botanicusBlankaart werden de bessen gebruikt om te“stoppen”. De 17e-eeuwse volksnaam voor debessen “schyt-besien” doet vermoeden datde bessen juist sterk purgerend werkten.28

Pitten van meloen worden bijna nooit gevon-den en vrijwel alleen in rijke contexten. Hier

zijn ze gevonden in mestkuil 2 en beerput 4.Volgens Dodoens werden meloenen in onsland op droge, zonnige plaatsen verbouwd.Het vroegere gebruik verschilde nogal vanhet huidige gebruik. Artsen stonden in de16e eeuw nogal sceptisch tegenover hetgebruik van meloenen omdat vier keizers entwee pausen aan overmatig gebruik ervanbezweken waren. Aan volwassenen werd hetgebruik van meloen daarom ontraden. Jongemeisjes mochten de vruchten wel eten metkaas, spek of zuurkool en alleen als ze daarsterke wijn bij dronken.29 Als geneesmiddelwaren de zaden beroemd want zij behoordentot de vier meest verkoelende zaden die ver-krijgbaar waren. Ze werden daarom veelgebruikt als het lichaam onder invloed vanteveel warme humoren stond (koorts).Tegenwoordig worden meloenen alleen in dezomermaanden gegeten, maar vroeger wer-den meloenen ook ingemaakt. In deVerstandige Kock (1667) is een recept telezen voor het konfijten van meloenen: 30

Uiteraard weten we niet zeker of dit in de 16e

eeuw ook al zo werd gedaan.

Groenten en peulvruchtenVergeleken met de fruitsoorten, zijn degroenten aanzienlijk minder goed vertegen-woordigd. Zoals hierboven al gesteld is dekans dat zaden van groenten in een beerputterecht komen zeer klein. Komkommer(Cucumis sativus) en pompoen (Cucurbitapepo) vormen een uitzondering op dezeregel, omdat het eigenlijk ‘vruchtgroenten’zijn en dus zaden bevatten. Van beide soor-ten zijn zaden gevonden. Het is niet helemaalzeker of de Cucumis-zaden die in de beerputzijn gevonden, van komkommers dan welaugurken afkomstig zijn. Botanisch gezienbehoren komkommers en augurken namelijktot dezelfde soort en zijn daardoor op grondvan de zaden niet van elkaar te onderschei-den. Uit laat-middeleeuwse schriftelijkebronnen blijkt dat komkommers destijds alwel bekend waren, al is het niet altijd duide-lijk wat met een bepaalde gewasnaambedoeld werd. Pas met het verschijnen van

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

157

26 Van Haaster 1997, 68.27 Dodoens 1554, 738-739.28 Blankaart 1698, 500.29 Vandommele 1986, 75.30 Van der Molen 2004.

Om miloenen te confijten

Neemt meloenen die niet volkomen rijp zijn, snijdt se in langhwerpige stucken, leght se 10 dagen in wijnazijn te

weeck. Neemt se dan uyt en leght se weder in verschen azijn ander 10 dagen, roert se somwijlen ondereen, neemt

se uyt en laet se vierentwintigh uur en leggen droogen op een schoonen doeck. Leght se daernaer in suycker of

honigh geklaert 10 dagen langh, yeder dagh eens opgesoden. Dus gedaen zijnde, leght se in een pot en bestrooyt

yder laegh met poeyer van nagelen, caneel, muscaten en gember ondereen. Dus ingeleght zijnde, konnen lange

bewaert worden en zijn tot gebruyck seer bequaem

de eerste kruidenboeken in de 16e eeuwweten we met zekerheid wat bijvoorbeeldmet comcommeren bedoeld wordt. Dodoensbeschrijft in zijn uitgave van 1554 onder dezenaam een plant met vruchten die een wrat-achtig oppervlak hebben en duidelijk meerop onze tegenwoordige augurken lijken danop komkommers.31 Komkommers zoals wij diekennen, beschrijft hij niet. Ook op schilde-rijen uit de 16e eeuw, zoals de keuken- enmarktstukken van Joachim Beuckelaer,komen dergelijke komkommers niet voor.32

Het is dan ook waarschijnlijk dat de ‘kom-kommers’ die in de 16e eeuw in Middelburgte koop waren, meer overeenkomsten ver-toonden met onze huidige augurken dan metonze tegenwoordige komkommers.33

Vondsten van komkommer in archeologischecontext zijn betrekkelijk zeldzaam. Uit eerderonderzoek in ‘s-Hertogenbosch is geblekendat komkommers destijds voornamelijk doorde hoge sociale lagen van de bevolking wer-den gegeten.34 Hier zijn ze aangetroffen inmestkuil 1 en beerput 4.Dat zelfde geldt voor pompoen, alleen aan-wezig in mestkuil 1. De pompoen (Cucurbitapepo) komt van origine uit Midden-Amerika.35 In Europese botanische literatuurworden pompoenen daarom pas na de ont-dekking van Amerika beschreven. De eerstearcheobotanische vondsten in Europa date-ren uit 16e eeuw.36 In Nederland zijn pittenvan deze plant gevonden in het kasteel vanEindhoven (16e of 17e eeuw), Amsterdam (17e

eeuw), ‘s-Hertogenbosch (16e eeuw) enGroningen (16e eeuw).37 Een vondst uitNijmegen is gedateerd tussen 1880 en 1910.38

De vondsten zijn vrijwel altijd afkomstig uitrijke context. Pompoenen werden niet rauwgegeten; er werd meestal soep van gemaakt.Het sap werd gebruikt bij het verdrijven vankoorts en het zaad bij aandoeningen van deprostaat.39

In beide mestkuilen zijn vruchtjes van biet(Beta vulgaris) gevonden. Strikt genomen kanhet hierbij gaan om de gecultiveerde biet ofde strandbiet. Vruchtjes van deze beidevariëteiten zijn namelijk niet van elkaar teonderscheiden. De wilde biet, ook welstrandbiet genoemd, komt van nature in hetkustgebied voor.40 Het is daarom mogelijk datde vruchtjes van wilde bieten afkomstig zijn,die in de nabije omgeving Middelburg groei-den. Gezien de context van de vondst (kuilmet veel consumptieafval) is het echter ookreëel te veronderstellen dat de vruchtjes vaneen in locale tuinen verbouwd bietengewasafkomstig zijn. In dat geval moeten we waar-schijnlijk denken aan een gewas dat metonze huidige snijbiet moet worden vergele-ken. Er is ook een kans dat de vruchtjesafkomstig zijn van een knolgewas dat door

Dodoens in 1554 roomsche roode beetegenoemd werd. Algemeen verbreid was ditgewas in de 16e eeuw nog niet. Dodoensnoemt het een vreemd geslacht dat alleen byden cruytliefhebbers gevonden wordt.41 Het isde voorloper van onze rode kroot.Van peulvruchten zijn in de 16e-eeuwse mon-sters geen macroresten gevonden. Wel ispollen van tuinboon (Vicia faba) in mestkuil 1aangetroffen. In de 16e eeuw bestonden tweevariëteiten ‘tuinbonen’: paardebonen en grotebonen, ook wel slofferbonen genoemd.Paardebonen (Vicia faba var. minor) zijn land-bouwhistorisch gezien ouder dan de grotebonen (Vicia faba var. major). De zaden zijnook aanzienlijk kleiner. Het pollen van beidevariëteiten ziet er helaas hetzelfde uit zodatwe niet kunnen achterhalen welke bonen devroegere bewoners van het kazerneterreinnu precies aten. We kunnen het echter welvermoeden. Paardebonen werden in de pre-historie en de middeleeuwen algemeen doormensen gegeten, maar in de 16e eeuw wer-den ze voornamelijk als voedsel voor paar-den, duiven etc. gebruikt. Door arme mensenwerden ze in gedroogde vorm als een soortgrauwe erwten gegeten. Ze werden dan bij-voorbeeld met braadvet, bier, stroop, melk,karnemelkbrei of met karnemelk en stroopgegeten.42 De zogenaamde grote bonen, diewij tegenwoordig tuinbonen noemen, werdendoor de wat meer welgestelde mensen gege-ten. In de Verstandige Kock of SorghvuldigeHuyshoudster is een recept te lezen waarintuinbonen worden gegeten met peterselie,bonenkruid, boter, zout en hamelensop.43

Van spinazie zijn enkele zaden en pollengevonden. Spinazie werd destijds veel invleespasteien en groentetaarten verwerkt, inelk geval in de gegoede kringen.44 De 16e-eeuwse spinazie leek niet op onze huidigerondbladige spinazie, maar had pijlvormige,aan de voet ingesneden bladeren (afb. 13.2).

Kruiden en specerijenIn de onderzochte monsters is een grootscala aan smaakmakers gevonden. Het gaatom dille (Anethum graveolens), kervel(Anthriscus cerefolium), kappers (Capparisspinosa), komkommerkruid (Boragoofficinalis), kruidnagel (Syzygiumaromaticum), venkel (Foeniculum vulgare),zwarte mosterd (Brassica nigra) en koriander(Coriandrum sativum).In elk monster is pollen aangetroffen van hetzogenaamde Bifora radians type. Tot dit typebehoort pollen van holzaad (Bifora radians)en koriander. Omdat holzaad niet van naturein ons land voorkomt en er ook nog nooitzaden van zijn gevonden, nemen we aan dathet pollen van het Bifora radians type vankoriander afkomstig is. Koriander was een

31 Dodoens 1554, 625.32 Verbraeken 1986.33 De lange, gladde komkommers

zoals wij die tegenwoordig kennen,zijn een modern Nederlands(export)product. In veel andereEuropese landen hebben ook dehuidige komkommers nog eenaugurk-achtig uiterlijk.

34 Van Haaster 2003.35 Zeven & Zhukovsky 1975, 147, 164.36 Körber-Grohne 1987, 308-310;

Moffett 1995, 219-228.37 Resp. Luijten 1992; Paap 1984; Van

Haaster 2003; Van Zeist et al. 2000.38 Kooistra et al. 1998.39 Dodoens 1554, 451; Blankaart 1678,

451.40 Weeda et al. 1985, 157.41 Dodoens 1554, 587.42 Burema 1953, 173.43 Een hamel is een gecastreerde ram.44 Zie bijv. Braekman 1995.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

158

belangrijk bestanddeel van twee beroemde16e-eeuwse kruidenwijnen: clareyt enypocras. Dit zijn wijnen waarin afhankelijkvan de soort veel kruiden, waaronder korian-der, samen met suiker, lakmoes, saffraan etc.in rode of witte wijn werden gekookt ofopgewarmd. De kruiden werden er daarnauitgefilterd met een speciale zeef: de cla-reytsac. In twee monsters (MSK1 en BPT4) zijn frag-menten van zaden van zwarte mosterd aan-getroffen. Dit duidt ongetwijfeld op hetgebruik van mosterd. Mosterd werd gemaaktdoor de zaden fijn te malen en te vermengenmet azijn. Mosterdsaus (pekel of pekelegenoemd) werd beschouwd als een goedesaus bij allerlei taaie en rauwe spijzen, hetzijvlees of vis, omdat het deze voedingsmidde-len zou helpen verteren.45

Vondsten van dille worden in archeologischecontext niet vaak gedaan. Het is een kruiddat oorspronkelijk afkomstig is uit hetMiddellandse-Zeegebied en het wordt vanafde Romeinse tijd in ons land verbouwd.46 Vandille zijn geen zaden gevonden, maar pollen(in MSK2). Dit duidt mogelijk op het gebruikvan het blad of de bloemen. In recepten uitde 16e eeuw komt dille niet vaak voor. In de17e eeuw wordt het in sauzen verwerkt engebruikt bij het inleggen van Agurkjes.47 Inde Verstandige Kock wordt het samen meteen grote hoeveelheid groene kruiden, bloe-men beschuit en eieren vermeld in eenrecept voor zogenaamde struys-koecken.48

In elk monster is pollen aangetroffen vankruidnagel (Syzygium aromaticum).Kruidnagels zijn gedroogde bloemknoppenvan de kruidnagelboom en bevatten dus inprincipe geen zaden of andere relatief grote,resistente delen. Het stuifmeel blijft echterwel goed bewaard, waardoor het gebruik van

kruidnagel alleen aangetoond kan wordendoor pollenonderzoek. Kruidnagel is eenimportproduct uit tropische gebieden. Het iseen in de 16e eeuw veel gebruikte specerijdie in veel recepten voor gebraden vlees kanworden teruggevonden. Ook in sommigesoorten ypocras werden kruidnagelen ver-werkt. Hoewel kruidnagel een in principeduur importproduct is uit tropische gebieden,werd het vanaf de 16e eeuw door alle lagenvan de bevolking gebruikt.Van venkel zijn veel zaden aangetroffen. In16e-eeuwse kookboeken komen veel recep-ten voor waarin venkel is verwerkt. Het gaatdan vaak om het gebruik van venkel alsgroente (bijvoorbeeld stamppot van groenevenkel met steur). Ook komen veel receptenvoor waarin venkelzaden (vinckelsaet of ven-nekoelsaet) worden genoemd. Het kan dangaan om recepten voor gewone gerechten(appeltaart met venkelzaad), maar ook ommedicinale recepten. Zo bestonden er meer-dere recepten tegen hoest en keelpijn waarinvenkelzaden verwerkt moesten worden.49 Deaanwezigheid van venkelzaden in beerputtenen vergelijkbare contexten, heeft waarschijn-lijk meer te maken met het gebruik van dezaden als smaakmaker of geneesmiddel dandat het een bewijs is voor de consumptie vanvenkel als groente. De kans dat bij het oog-sten van groene venkel zaden meegeoogstworden is namelijk nihil.Opvallend is het vele pollen van de kapper-tjesplant (Capparis spinosa) dat in alle onder-zochte monsters is aangetroffen. Dekappertjesplant is een doornig struikje datvan nature voorkomt in het oostelijk-Mediterrane gebied. Al in de KlassiekeOudheid werden de struiken voor allerleidoeleinden door de mens verbouwd.Tegenwoordig is vooral het gebruik van de inazijn of zout water ingelegde bloemknoppenbekend. Ook in de Middeleeuwen zijn kap-pers op deze wijze gebruikt.50 De bloem-knoppen en vruchten (met zaden) werdengepekeld of gezouten uit Spanje geïmpor-teerd. Ze werden veel in sausen en ragoutsgebruikt.51 Blijkbaar stonden kappers ook inde Middelburg regelmatig op het menu.Overigens bestonden in de 16e eeuw ookandere soorten kappers. Zo vermeldt de Abtvan de voormalige Sint-Salvatorsabdij ’tEname het gebruik van ginste cappers(bremknoppen) en vlinder cappers (vlier-knoppen).52 In de onderzochte beerputtenzijn geen aanwijzingen voor het gebruik vandeze kappers gevonden, we hadden dangrote hoeveelheden pollen van vlier(Sambucus nigra) of brem (Cytisus scoparius)moeten vinden.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

159

45 Dodoens 1554, 661.46 Pals 1997, 43.47 Blankaart 1698, 64.48 Van der Molen 2004.49 Jansen-Sieben & Van der Molen-

Willebrands 1994.50 Baudet 1904, 111.51 Baudet 1904, 111; Ketcham-

Wheaton 1988, 143, 144, 154, 182;Hüffer 1951, 860, 898.

52 Tack et al. 1999, 23.

Afb. 13.2 Spinazie uit hetCruydeboeck van Dodoens (1554).

Sier- en symboolplantenUit deze categorie zijn vondsten gedaan vanpalmboompje (Buxus sempervirens), granaat-appel (Punica granatum) en lampionplant(Physalis alkekengi).In één monster zijn blaadjes en pollengevonden van palmboompje of buxus(MSK2). Behalve als beplanting langs tuinen,speelde buxus ook een belangrijke rol alsreligieuze symboolplant. De officiëleNederlandse naam palmboompje verwijstnaar de zogenaamde Palestijnse Palm die ternagedachtenis aan Jezus op palmzondagwerd gebruikt. Kronen gemaakt van palm-boomtakken werden aan de gevels van her-bergen gehangen als teken dat men goedewijn in huis had. Ook werden palmboomkro-nen aan huizen gehangen waar iets te vierenviel.53 Van granaatappel zijn in beerput 4enkele pitten gevonden. Granaatappels zijnoorspronkelijk afkomstig uit West-Azië enNoordoost-India, maar worden al vanaf deKlassieke Oudheid in het Middellandse-Zeegebied verbouwd. Van hieruit werden zenaar Noordwest-Europa geëxporteerd. Uitschriftelijke bronnen blijkt dat granaatappels,vroeger onder andere appelen van garnaten(appels uit Granada) genoemd, vanaf de 15e

eeuw in Nederland verkrijgbaar waren.54

Vondsten van granaatappelpitten inNederland zijn relatief zeldzaam; van slechtsacht andere locaties zijn vondsten bekend.55

Granaatappels hadden waarschijnlijk eengrotere betekenis als religieus symbool danals voedingsmiddel. Als oorspronkelijkvruchtbaarheidssymbool (vanwege het groteaantal zaden) was de granaatappel zoweleen huwelijkssymbool als een belangrijk reli-gieus symbool, waarbij de opengelegdevrucht de innerlijke eenheid van de kerk, ende zaden de gelovigen uitdrukken. Al in deOudheid werden daarom granaatappels opde zomen van priestergewaden afgebeeld.56

De pitten werden in de 16e eeuw onderandere als garnering op appelkoekgebruikt.57 De schillen werden gebruikt omsamen met venkelzaad en honing gorgelwa-ter te maken.58 Het is moeilijk aan de handvan de gevonden zaden de kwaliteit van degegeten granaatappel(s) te beoordelen, maarin principe behoren de vruchten tot de rela-tief dure producten die in ‘s-Hertogenboschtot op dit moment alleen in rijke sociale con-text zijn aangetroffen.

Overige gebruiksplantenUit deze categorie zijn hop (Humulus lupu-lus), jeneverbes (Juniperus communis), raap-zaad (Brassica rapa), lijnzaad (Linumusitatissimum), maanzaad (Papaver somnife-rum), hennep (Cannabis sativus) en wever-skaarde (Dipsacus sativus) gevonden.

We kunnen niet uitsluiten dat de vondst vanhop duidt op het brouwen van bier door devroegere bewoners. In veel steden was eengroot deel van de bierproductie afkomstigvan thuisbrouw. Uiteraard was bier destijdsook kant-en-klaar te koop. Misschien moetde vondst van de hop daarom in het lichtvan een ander gebruik worden gezien.Mogelijk heeft het als geneesmiddel een rolgespeeld. In 16e- en 17e-eeuwse kruidenboe-ken wordt hop genoemd als waardevolgeneesmiddel tegen koorts, verstopping enlongziekten.Hennep behoort tot de oudste cultuurgewas-sen ter wereld en is in het verleden vooralvanwege de vezels en de olie verbouwd. In16e- en 17e-eeuwse kruidenboeken wordthennep vrijwel altijd genoemd vanwege zijngeneeskrachtige werking.59 Uit ons cultuur-gebied zijn geen culinaire recepten bekendwaarin hennep voorkomt. Dergelijke recep-ten komen wel voor in twee 15e-eeuwsekookboeken uit Italië. Merkwaardig genoegmaakt de schrijver bij vrijwel elk recept mel-ding van ernstige bijwerkingen die optredenna het nuttigen van de met hennepzadenbereide schotels. De klachten variëren vanmisselijkheid, maagpijn, darmproblemen enimpotentie tot oogbeschadigingen. Aan eenrecept heeft de auteur zelfs toegevoegd: ‘Dehoc male sentit Cassius Emina, quo nihil (utidem asserit) potest ess insalibrius’, hetgeenvrij vertaald neerkomt op ‘Cassius Heminawerd ziek na het eten van deze maaltijd, er is(zo blijkt) dan ook niets ongezonders’.60 Ditbetekent dat hennepzaden die regelmatig inbeerputten worden gevonden vrijwel zekerop medicinaal gebruik duiden. Hennep isalleen in beerput 4 gevonden.Van maanzaad zijn in mestkuil 1 vele honder-den zaden gevonden. Ook dit gewas werdvroeger veel verbouwd om de oliehoudendezaden, maar de vondst van de zaden in dezecontext betekent waarschijnlijk dat de zadenin de voeding of als geneesmiddel werdengebruikt. Er bestonden vele geneeskundigetoepassingen van het zaad of de olie die eruitgeperst kon worden.61

Jeneverbessen vonden een brede toepassingals geneesmiddel. Als smaakmaker werdenze gebruikt in marinades en paté’s. VolgensBlankaart maakte men in de 17e eeuw uit debessen een goede brandewijn.62 Ze zijngevonden in de beide mestkuilen.Vlas (Linum usitatissimum) wordt al vele eeu-wen voor de oliehoudende zaden (lijnzaad)en de vezels (linnen) verbouwd. De aanwe-zigheid van zaden in mestkuil 1 duidt onge-twijfeld op een of ander culinair ofgeneeskundig gebruik. Inwendig gebruik vanlijnzaad werkt onder andere goed tegen dehoest, zyde-wee 63 en tering.64

53 Blankaart 1698, 143.54 Baudet 1904, 111, 113, 114; Sangers

1952, 43.55 Van Dongen 1987; Esser en

Gehasse 1995; Kuijper 1986; Paap1983; Vermeeren et al. 1996; VanHaaster & Hänninen 1998; VanHaaster 2001; van Haaster 2003.

56 Exodus 18, 33.57 Jansen-Sieben & Van Winter 1989,

84.58 Jansen-Sieben & Van Winter 1989,

143.59 Dodoens 1554, 83; Blankaart 1698,

152.60 Van Winter 1981, 402.61 Blankaart 1698, 444.62 Blankaart 1698, 336.63 = pijn in de zijde.64 Blankaart 1698, 366.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

160

Olie van raapzaad, in de 16e eeuw raepts-mout genoemd, was vroeger een veelge-bruikt product in de keuken. Vooral tijdensde vastenperioden wanneer dierlijke vettenverboden waren, werden de maaltijden metdeze olie bereid. Raapolie was echter kant enklaar op de markt te koop. Het is daaromniet helemaal duidelijk hoe de vondst van dezaden in de beerputten verklaard moet wor-den. De cultuur van raapzaad gewas zal ech-ter ongetwijfeld tot verwildering en opslagtussen andere cultuurgewassen hebbengeleid. De kans dat het raapzaad bijvoor-beeld met graan is meegeoogst, is dan ookbehoorlijk groot. Van de weverskaarde zijn in mestkuil 2enkele zaden gevonden. Gedroogde bloeiwij-zen van deze plant, ook wel kaardenbollengenoemd, werden vroeger gebruikt om wolte kaarden. Of de vondst van de zaden duidtop het kaarden van wol door de voormaligebewoners, kan echter niet met zekerheidworden gezegd. Weverskaarde is een oor-spronkelijk inheemse plant die in allerleiruige begroeiingen kan worden aangetroffen.

OnkruidenDe meeste onkruiden die in de drie contex-ten zijn aangetroffen, zijn zonder twijfelafkomstig van akkers. Ze zijn met het graanmeegeoogst, meegegeten en uiteindelijk inde beerputten terechtgekomen. Veel onkrui-den zijn algemene verschijningen op akkerswaar granen op verbouwd worden. Relatiefgoed vertegenwoordigd is de groep onkrui-den van matig voedselrijke akkers.Vegetatiekundig bezien, horen deze onkrui-den thuis in de Orde van Gewone spurrie(Sperguletalia arvensis). Deze onkruidge-meenschap komt optimaal voor in zomer- enwintergraanakkers op basenarme, meestalzure zand- en leemgronden. Heel vaak wor-den de onkruiden samen met rogge gevon-den. Met vrij grote zekerheid kunnen we danook stellen dat de betreffende onkruiden eensterke aanwijzing zijn voor de consumptievan rogge, ook al hebben we van dit graanzelf geen duidelijk herkenbare resten aange-troffen. De onkruiden wijzen er bovendien opdat de rogge geïmporteerd is uit een gebiedmet matig voedselrijke zand- of leemgron-den. Opvallend zijn de vele honderden (frag-menten van) bolderikzaden (Agrostemmagithago) die in de monsters zijn aangetroffen.In beerputten en dergelijke worden vaakfragmenten van bolderikzaden gevonden.Dat is opvallend omdat de zaden bijzondergiftig zijn. De klachten die de consumptievan dit zaad (dat met het graan werd mee-gegeten) veroorzaakte, waren echter nietspecifiek genoeg, waardoor het verband tus-sen het eten van het zaad en de ziektever-

schijnselen pas in de 19e eeuw werdontdekt.65 De 16e-eeuwse Zuid-Nederlandsebotanicus Dodoens noemt de plantCorenroosen, een naam waaruit niet bepaaldhaar schadelijkheid blijkt. Dodoens ismeestal zeer goed op de hoogte van de gif-tigheid van de planten die hij in zijn kruiden-boek uit 1554 beschrijft, maar van de kracht,nature ende werckinhge van Corenroosen ishem niets bekend.66 Ook de 17e-eeuwsebotanicus Stephaan Blankaart is niet op dehoogte van de giftigheid van bolderik. Het isechter opvallend dat hij wel schrijft dat heteten van de zaden goed is tegen darmpara-sieten!67

Van darmparasieten zijn in de onderzochtemonsters echter heel wat eieren gevonden.Blijkbaar was de werking van dit giftigegeneesmiddel niet optimaal. De aanwezigheid van drie soorten akkeron-kruiden verdient in een ander opzicht nogwat extra aandacht. Akkerwalstro (Galiumspurium) komt tegenwoordig niet meer inons land voor maar wordt in archeologischecontext regelmatig gevonden. Uit Midden-Europa komen aanwijzingen dat de plantdaar in het verleden als onkruid in vlasakkersvoorkwam.68 Of dat in Nederland ook hetgeval was, kan nog niet overtuigend wordenaangetoond. De tot op dit moment gedanevondsten van akkerwalstro in ons land lijkenechter wel te correleren met vondsten vanvlas.69 Ook in de onderzochte beerkelder(BPT4) is dat het geval.Ook de vondst van het akkeronkruid vinken-zaad (Neslia paniculata) in mestkuil 1 is inte-ressant. Vondsten van dit onkruid inNederlandse beerputten worden vaak in ver-band gebracht met graanimporten uit hetBaltische gebied.70 Import van Baltisch graanin Hanzeverband, vond al in deMiddeleeuwen op grote schaal plaats.71 Inveel, vooral West-Nederlandse steden, zijnbewijzen gevonden voor consumptie vanBaltisch graan.Daarnaast is er een tweetal akkeronkruidendie een voorkeur hebben voor akkers op kal-krijke bodems. Dat zijn akkerboterbloem(Ranunculus arvensis) in mestkuil 2 en ruwparelzaad (Lithospermum arvense) in mest-kuil 1. Vondsten van deze soorten wordenmeestal beschouwd als een aanwijzing voorde consumptie van tarwe, die immers bijvoorkeur op kalkrijke bodems wordt ver-bouwd.Hoewel de aanwezigheid van veel onkruidenmet de ‘akkeronkruidtheorie’ verklaard kanworden, gaat dit niet voor alle onkruidcate-gorieën op. Zo is er nauwelijks een situatiedenkbaar waar heideplanten op een akkergroeien. Restanten van heidetakjes (Ericatetralix, Calluna vulgaris) worden echter vaak

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

161

65 Knörzer 1967.66 Dodoens 1554, 197.67 Blankaart 1698, 390.68 Behre & Jacomet 1991, 87.69 Bron, archeobotanische database

RADAR.70 Zie voor een nuancering van deze

theorie Kooistra et al. 1998.71 Heijder 1979, Manders 1993,

Zientara 1983.

in beerputten aangetroffen; ook inMiddelburg is dat het geval. Ze zijn ongetwij-feld afkomstig van bezems of borstels waar-mee de woningen werden gereinigd. Ook dekwelderplanten zeekraal (Salicorniaeuropaea), zilte rus (Juncus gerardi) enschorrenzoutgras (Triglochin maritima) zullenniet afkomstig zijn van akkers. Doordat degrachten in Middelburg vroeger (via eensluizensysteem) in open verbinding met deNoordzee stonden, waren er in de stadongetwijfeld geschikte standplaatsen voorkwelderplanten. Door het gebruik vangrachtwater door de vroegere bewoners kun-nen de zaden ook in de beerput terecht zijngekomen.

DarmparasietenIn de pollenmonsters van de beide mestkui-len zijn zeer veel eieren van twee soortendarmparasieten gevonden. Het gaat om despoelworm (Ascaris) en de zweepworm(Trichuris). Beide soorten kunnen bij demens voorkomen en worden veel in beerput-ten aangetroffen. Blijkbaar waren vroegerveel mensen met darmparasieten geïnfec-teerd. Dit blijkt ook uit de vele middeltjestegen darmparasieten die in kruidenboekenuit de 16e en 17e eeuw beschreven worden.Het lijkt er sterk op dat (een deel van?) debewoners een groot gezondheidsprobleemhad(den). De consumptie van bolderikzadenheeft blijkbaar niet voldoende invloed gehadop de darmparasieten.

13.2.3 Vier 17e-eeuwse beerputten

Uit de 17e eeuw zijn vier beerputten onder-zocht die elk een iets andere datering heb-ben (BPT5, 9, 8 en 12). De datering van BPT9bleek gedurende het onderzoek een langerelooptijd te hebben dan op basis van het aar-dewerk werd verondersteld, de einddateringligt rond ca. 1740/45. De macroresten uitbeerput 12 waren vrijwel vergaan, zodat dezegeen informatie opleverden. Wel konden uitdeze put enkele pollen worden gedetermi-neerd. De conservering van de plantenrestenin de beerputten uit de 17e (18e?) eeuw isdoor de sterke mineralisatie van het materi-aal niet optimaal.

Granen en dergelijkeWat de granen betreft zijn van de meeste inde vorige perioden aangetroffen granen ookin de 17e-eeuwse beerputten resten aanwe-zig. Een uitzondering moet gemaakt wordenvoor rijst en boekweit. Mogelijk heeft hunafwezigheid te maken met de slechte con-serveringsomstandigheden. Als we afgaanop de aantallen aangetroffen resten, warenrogge en gierst de belangrijkste granen. Detoename in de consumptie van gierst in de17e eeuw lijkt een landelijke trend te zijn.Overal wordt dit graan populair. Volgens his-torische bronnen uit de 17e eeuw worden vangierst brood, gebak (macarons) en marsepeingemaakt.72

Fruit, zuidvruchten en notenHet assortiment fruit is met dertien soortenkleiner dan in de monsters uit de 16e eeuw.De volgende soorten zijn aangetroffen: vijg,aardbei, zwarte moerbei, kersen, braam,framboos, druif/krent/rozijn, appel en peer ,vlierbes, zwarte bes, aalbes en bosbes. Allesoorten zijn bekende verschijningen uit de17e-eeuwse keuken. Vergeleken met de mon-sters uit de vorige eeuwen, zijn aardbeien enaalbessen blijkbaar een stuk populairdergeworden. Tijdens het pollenonderzoek is inbeerput 5 pollen aangetroffen dat sterk lijktop pollen van sinaasappel, citroen of limoen(afb. 13.3).Het gaat om pollenkorrels met vier of vijf col-pen en een bijzonder gevormd reticulum.Helaas is het niet mogelijk vast te stellen vanwelke citrusvrucht het pollen precies afkom-stig is. Als we afgaan op schriftelijke bron-nen, waren vanaf de 15e eeuw debittersinaasappel of pommerans (Citrusaurantium var. amara), de limoen (Citrusaurantifolia) en de citroen (Citrus limon) in deNederlanden verkrijgbaar.73 In theorie zou hetgevonden pollen dus van deze drie verschil-lende soorten afkomstig kunnen zijn. De eer-ste schriftelijke vermeldingen van hetgebruik van sinaasappels in ons cultuurge-bied dateren uit de 15e eeuw. Sinaasappelsworden bijvoorbeeld in een laat 15e-eeuwsGents kookboek araenijappel (oranje appel)genoemd.74 Andere benamingen voor sinaas-appel verwijzen naar een herkomstgebied:gynappel (Genua) en appelsien (Messina).Dodoens schrijft in zijn kruidenboek dat devruchten in Spanje, Italië en Frankrijkgroeien. Volgens Stols waren de sinaasap-pels in de Late -iddeleeuwen hoofdzakelijkafkomstig uit Portugal en Andalusië.75 Devruchten werden niet vers gegeten maar inallerlei gerechten verwerkt. Alle delen van devruchten werden gebruikt. Het sap werd ingerechten verwerkt, de schillen werdengekonfijt en bijvoorbeeld gebruikt om de

72 Blankaart 1698, 442.73 Jansen-Sieben & Van Winter 1989;

Braekman 1963; Baudet 1904, 111;Dodoens 1554, 760.

74 Jansen-Sieben & Van Winter 1989.75 Stols 1993, 37; het gaat hier om

zogenaamde pommeransen of bit-tersinaasappels (Citrus aurantiumvar. amara).

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

162

Afb. 13.3 Pollen van (vermoedelijk) eenCitrusvrucht uit beerput 5.

maag te verwarmen en de zaden vonden eentoepassing als geneesmiddel.De tot op heden gedane vondsten van (res-ten van) citrusvruchten doen vermoeden datde vruchten vanwege hun meestal hoge prijsvooral door de wat meer welgestelde familieswerden gebruikt. Door bijzondere marktom-standigheden kon de prijs echter stukkenlager zijn. Zo was in de 16e eeuw het aanbodaan sinaasappelen in Brugge op een gege-ven moment zo groot dat ze goedkoperwaren dan Zeeuwse appels! 76

Groenten en peulvruchtenDoor de slechte conservering van de botani-sche resten konden maar weinig groentenaangetoond worden. Tijdens het macrores-tenonderzoek zijn alleen een paar fragmen-ten van tuinboon of paardenboon gevonden.Dankzij het pollenonderzoek kunnen daarnog erwt en spinazie aan toegevoegd wor-den.

Kruiden en specerijenOok deze categorie is, wat de macrorestenbetreft, met anijs, venkel en koriander magervertegenwoordigd. Door het pollenonderzoekis ook het gebruik van dille, kervel, anijs, kar-wij en kruidnagel aangetoond. De meestesoorten waren al bekend uit de 16e-eeuwsebeerputten. Van anijs (Pimpinella anisum)hadden we nog niet eerder resten gevonden.Ze zijn gevonden in de beerputten 5 en 9. In de 17e eeuw was het een geliefd kruid datzowel in de keuken als in de geneeskundewerd gebruikt. Resten van anijs worden nietvaak gevonden. De reden zou kunnen zijndat de zaden vaak werden fijngemalen. Inculinaire recepten is heel vaak sprake vananijspoeder. Hierdoor is het makkelijker om

het gebruik van anijs door middel van pollen-onderzoek aan te tonen.De zaden van anijs werden tegen allerleikwaaltjes gebruikt. Zo scheen het goed tezijn tegen borst-qualen en maakte het defluimen los. Van het zaad werd ook anijsbran-dewijn gemaakt en het werd in de keuken bijde maaltijdbereiding gebruikt. Door suiker-bakkers werden de zaden van een laagje sui-ker voorzien.77

In 17e-eeuwse recepten komt anijs steevastvoor in recepten voor allerlei soorten kruid-koek. In de verstandige Kock wordt hetgenoemd in de recepten voor kaneelkoek,peperkoeck en suyckerkoeck.78

Sier- en symboolplantenEr zijn geen resten van sier- en symboolplan-ten aangetroffen.

Overige gebruiksplantenUit deze categorie zijn twee vondsten ver-meldenswaard: saffloer (Carthamustinctorius) en wouw (Reseda luteola).Saffloer is een soort distel met oranje-rodebloemen die niet van nature in ons landvoorkomt, maar afkomstig is uit West-Azië(afb. 13.4). De planten werden al in deKlassieke Oudheid verbouwd om hun bloe-men en oliehoudende zaden. De bloem-hoofdjes leveren een kleurstof die gebruiktkan worden om voedsel of kleding te kleu-ren. De slanke, buisvormige bloemetjes heb-ben een bijzondere vorm waardoor ze veelop saffraan (meeldraden van de saffraankro-kus, Crocus sativus) lijken. Al in de Late -iddeleeuwen werd saffloer aangeduid als wiltsaffraan, bastert-saffraan en vergelijkbarebenamingen. De prijs van echte saffraan waszo hoog, dat het vaak vervalst werd met saf-floerbloemen. De straffen voor vervalserswaren echter hoog. In 1456 werd ene HansKölbele in Nürnberg levend verbrand metzijn nepsaffraan en werd een andere saf-fraanvervalser levend begraven.79 De vondstvan het pollen van saffloer betekent waar-schijnlijk dat de vroegere gebruikers van delatrine vervalste saffraan hebben gebruikt.Overigens is het gebruik van echte saffraanniet eenvoudig aantoonbaar, ondanks het feitdat de meeldraden van de saffraankrokusveel pollen bevatten. Blijkbaar blijft het pol-len in beerputmateriaal niet (herkenbaar)bewaard.Van wouw zijn enkele stuifmeelkorrelsgevonden (afb. 13.5). Wouw is een echteverfplant waarvan het blad en de stengeleen gele kleurstof leveren. De plant is oor-spronkelijk afkomstig uit het Middellandse-Zeegebied. De cultuur van de plant alsleverancier van kleurstoffen heeft echter totverwildering in andere delen van de wereld

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

163

76 Stols 1993, 37.77 Blankaart 1698, 67.78 Van der Molen 2004.79 De Cleene & Lejeune 1999, 966.

Afb. 13.4 17e-eeuwse afbeelding vansaffloer (uit Littger 2001).

geleid. Zo groeit de wouw in ons land oprelatief droge, warme, kalkrijke standplaatsenin Zuid-Limburg, langs de rivieren, in de dui-nen en langs spoorwegen.80 Waarschijnlijkgroeide de planten vroeger ook wel hier endaar op “wilde” standplaatsen.In de 17e eeuw was wouw in Europa een zeerbelangrijke verfplant. Het werd beschouwdals de beste verfplant voor geel.81 Wouwwerd vaak verbouwd rond belangrijke centravan tapijtindustrie, zoals Doornik, Brussel enGent.82 Hij werd op de markt gebracht inbundels van gedroogde planten. De bestekwaliteit kleurstof werd geleverd als de plan-ten geoogst werden voordat de zaden gerijpt

waren. Desondanks leidt de verwerking vanwouw tot een explosieve verspreiding vanzaden.83 Het gebruik van wouw kan daaromdoor archeobotanisch onderzoek gemakkelijkworden aangetoond.

OnkruidenDoor de matige conservering van het 17e-eeuwse materiaal zijn maar weinig restenvan onkruiden aangetroffen. Betrouwbareuitspraken kunnen hieraan niet worden ont-leend.

DarmparasietenIn alle monsters zijn tijdens het pollenonder-zoek resten van darmparasieten gevonden(zie discussie aan het eind van paragraaf13.2.2).

13.3 HoutonderzoekDe resultaten van het onderzoek staan in bij-lage 13.3. Deze is te vinden op de CD-romachterin het rapport. In totaal zijn 338 stuk-ken hout bekeken. In tabel 13.2 en bijlage13.3 is een indeling gemaakt in categorieën:constructiehout (39 stuks), huisraad (63stuks), persoonlijk (12 stuks), schoenen (18stuks), sierstukken (18 stuks) speelgoed (62stuks), fragmenten van tonnen (40 stuks),werktuigen (56 stuks), varia (29 stuks) enonbewerkt (1 stuk). Laatstgenoemde was

80 Weeda et al. 1985, 271.81 Leix 1936.82 Ysselsteyn 1936.83 Grierson 1990, 27.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

164

Afb. 13.5 Pollenkorrel van wouw(Reseda luteola) uit een 17e-eeuwsebeerkelder (foto: M. van Waijjen,BIAX Consult).

constr. huisr. onb. pers. schoen sier speel ton varia werktuig totaal

Appelachtigen . . . 1 . . 1 . . . 2

Beuk 3 13 . 1 . . . 1 . 11 29

Buxus . . . 6 . . 2 . 1 2 11

Eik 16 6 . . . 10 1 33 5 5 76

Els 4 1 . 1 . . 6 . 2 2 16

Esdoorn . 4 . 1 2 2 3+1cf. . 2 4+1cf. 20

Es 2 2 . . . 2 27 . 1 16 50

Fijnspar . 1 . . . . . . . . 1

Fijnspar/Lariks 1 4 . . . . 1 . 1 . 7

Grove den 11 9 . . . . 5 . 1 1 27

Haagbeuk . . . . . . 1 . . 1 2

Hazelaar . . . . . . . 1 1 . 2

Iep . . . . . . . . . 8 8

Kastanje . . . . . . 1 . . . 1

Kers . . . . . . 1 . 2cf. 1 4

Kurkeik . 2 . . . . . . . . 2

Lariks . . . . . . 1 . . . 1

Populier . 10 . 1 1cf. . 1 . . . 13

Roos . . . 1 . . . . . . 1

Struikhei . . . . . . . . . 1 1

Vlier . . . . . . . . 8 . 8

Vogelkers . . . . . . 1 . . . 1

(Vogel)kers t. . . . . . . . . . 1 1

Wilg . 4 1 . 15 2 6 4 2 2 36

Zilverspar 1 6 . . . 2 2 1 . . 12

Tropisch . . . . . . 1 . 2 . 3

Bamboe type . . . . . . . . 1 . 1

Naaldhout 1 1 . . . . . . . . 2

Totaal 39 63 1 12 18 18 62 40 29 56 338

Tabel 13.2 Middelburg-Berghuijskazerne, samenvatting van de resultaten van het houtonderzoek.

een tak van wilg zonder bewerkingssporen.In de categorie ‘constructiehout’ zijn vooralbalken, latten, planken en palen vertegen-woordigd. Onder ‘huisraad’ vallen onder meerborden, bodems van kuipjes of spaandozen,onderdelen van vogelkooien, kurken, lepelsen (worst)prikkers. In de categorie ‘persoon-lijk’ bevinden zich meerdere kammen, kno-pen, een pijpenkop, een stempel en eendunne plank die mogelijk als boekomslagheeft gediend. De categorie ‘schoenen’omvat niet alleen meerdere klompen, maarook zolen, hakken en pinnen waarmee deleren delen van de hak aan elkaar zijn beves-tigd. Met snijwerk versierde latten en plan-ken zijn in de categorie ‘sierstukken’ondergebracht. Het ‘speelgoed’ bevat veeltollen en enkele ballen en tiepels. Duigen,fragmenten van bodems en/of deksels, hoe-pels en windsels zitten in de categorie ‘ton’.In de categorie ‘werktuig’ vallen stelen vanbijvoorbeeld hamers of bijlen (het gereed-schap zelf is over het algemeen niet vast testellen), mesheften, borstels, kwasten, spin-schijfjes, kantklossen en dergelijke. Van deoverige stukken kon niet worden vastgesteldwat het was, deze zijn ondergebracht in decategorie ‘varia’.De vondsten worden per categorie bespro-ken. De voorwerpen zijn voornamelijk afkom-stig uit 16e-eeuwse mestkuilen en dekazerneput (BPT14). Hieronder wordt waarvan belang de verschillen in houtsoortgebruik tussen deze perioden besproken.

ConstructiehoutEr zijn acht palen bekeken. Twee ervan zijnvan els (Alnus glutinosa/incana), één van fijn-spar/lariks (Picea/Larix) en de rest isgemaakt van dennenhout (Pinus). Van deacht planken zijn er vijf gemaakt van den endrie van eik (Quercus). Daarnaast zijn vier(mogelijke) pennen gevonden, gemaakt vanbeuk (Fagus sylvatica, 3x) en es (Fraxinusexcelsior, 1x). Verder is er een fragment vaneen eikenhouten balk gevonden en tweeblokken van eik en es. Den en eik leveren kwalitatief sterk hout datzeer geschikt is voor constructie-doeleinden.Het hout van beuk en es is ook van goedekwaliteit, maar minder geschikt om zwarelasten te dragen. Mogelijk werden de pen-nen gebruikt op plaatsen waar ze geen grotekrachten hoefden op te vangen. Het houtvan de els tenslotte is niet erg sterk, maaronder water toch erg duurzaam. Bovendien ishet een zeer algemene soort, het hout ervanzal in ruime mate beschikbaar zijn geweest.De aantallen constructiehout in het geda-teerde materiaal zijn klein. Het feit dat beukin het 16e-eeuwse materiaal en den, eik enzilverspar in het 19e-eeuwse materiaal ont-

breken, heeft waarschijnlijk geen betekenis.

HuisraadIn het materiaal van Middelburg is één bekeraangetroffen (MSK1). De hoogte bedraagtmeer dan 4 cm, de diameter 7,5 cm. Hij isgedraaid uit esdoornhout (Acer spec.).De vijftien bodems en/of deksels van kuipenof spaandozen zijn gemaakt van voorname-lijk radiale stukken populier (Populus; 6x), eik(3x) en zilverspar (Abies alba; 3x),fijnspar/lariks (2x) en den (2x). Er is ook eenduig van een kuipje gevonden, gemaakt vanzilverspar. Daarnaast is een deksel gemaaktuit een gedraaid stuk spaanse aak (Acercampestre; 1x) gevonden. Dit behoordewaarschijnlijk toe aan een met zorg gemaaktdoosje. Fragmenten van twee doosjes zijngedetermineerd als noorse esdoorn (Acerplatanoides) en populier. Er zijn twee kurken aangetroffen die zijngemaakt van de schors van de kurkeik(Quercus suber). De lepels, waarvan zevenfragmenten zijn gevonden, zijn gemaakt vaneik (1x), els (1x) en beuk (5x). Voor een deelzijn ze versierd met ingekraste of ingesnedentekens (MSK2). Een andere lepel is vrij grofgesneden en niet verder afgewerkt (MSK1).De gebruikte houtsoorten zijn alle goed tebewerken.De zes gedraaide nappen uit verschillendecontexten die in de 16e eeuw worden geda-teerd, zijn gemaakt van beukenhout. Dezehoutsoort heeft een regelmatige structuur enis hard en duurzaam. Beukenhout werd veelgebruikt voor het maken van gedraaide voor-werpen.84

Een mogelijke stoelpoot is gedraaid uit eenstuk spar. Er zit een eiken pen in en het uit-einde van de poot was aangevreten doorhoutworm. Zowel spar als eik zijn sterkehoutsoorten.Er zijn tien smalle lange pennen onderzochtdie mogelijk als worstpen of (vlees)spieshebben gefungeerd. De meeste zijn gevon-den in beerput 14. Alle stukken warengebroken. De grootst gemeten lengte is 6cm, de doorsneden bedragen circa 3 mm.Vijf pennen hebben een vierkante door-snede, de rest een ronde. In vier gevallenwas een aangepunt uiteinde bewaard geble-ven, waarvan er drie waren aangekoold. Hetis niet duidelijk of dit gedaan is om de puntharder te maken of dat dit tijdens hetgebruik is gebeurd. Zes van deze pennen zijnals den gedetermineerd, drie als populier enéén als zilverspar. Naaldhoutsoorten zijnsterk en gemakkelijk te splijten. Het hout vanpopulier is juist vrij zacht en licht. Mogelijkwerd het gekozen vanwege de goedebeschikbaarheid ervan. Een andere mogelijk-heid is, dat de pennen van populierenhout

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

165

84 Taylor 1981, 46.

een andere functie hadden dan de pennenvan naaldhout. In (sub)recente tijden werdpopulier bijvoorbeeld gebruikt voor hetmaken van lucifers.85 De populieren prikkerszijn echter geen van alle aangekoold.Mogelijk is ook een iets dikkere (0,4 x 0,4cm) stift uit een niet nader te determinerennaaldhoutsoort gebruikt als worstpen of(vlees)spies (MSK2). Twee andere stiften,gemaakt van zilverspar (MSK2) en esdoorn(BPT4), hebben rechthoekige doorsnedenvan respectievelijk circa 0,5 en 1 cm en zijnversierd met ingesneden motieven. Dezetwee stiften zullen een andere functie heb-ben gehad.Een beukenhouten stop (BPT14) had rondomlange facetten van snijsporen. Twee moge-lijke stoppen zijn gemaakt van wilgenhout.Eén ervan is gedraaid.

Er zijn twee smalle latjes gevonden met overde gehele lengte op regelmatige afstandgaten van circa 4 mm (MSK2 en 6). Mogelijkzijn dit delen van vogelkooien. Ze zijngemaakt van den en beuk. Beide soortenleveren duurzaam hout, dat veel werdgebruikt voor het vervaardigen van een groteverscheidenheid aan voorwerpen.86

Uit verschillende perioden zijn bijna dertigstukken hout uit de categorie ‘huisraad’ aan-getroffen. In het 16e-eeuwse materiaal ont-breken spaanse aak, noorse esdoorn, els enkurkeik, in het 19e-eeuwse materiaal ontbre-ken beuk en es. Het ontbreken van beuk isdes te opvallender omdat in het ouderemateriaal 37% van de vondsten uit dezecategorie hiervan is vervaardigd. Ook hetverschil in percentages bij het gebruik vanpopulier is opvallend: 4% in de 16e eeuw,31% in de 19e eeuw. De verschillen kunnente wijten zijn aan het verschil in voorwerpendie in beide periodes zijn aangetroffen.

PersoonlijkVan de zeven kammen zijn er zes gemaaktvan buxus (Buxus sempervirens) en één vanhet hout van een appelachtige. Beide soor-ten hout zijn relatief hard met een fijnestructuur waardoor ze geschikt zijn voor fijnsnijwerk (afb. 13.6).87 Er zijn zowel radiale alstangentiale stukken gebruikt. Vijf van dekammen zijn afkomstig uit mestkuil 2.Een mogelijke boekomslag (KL26) isgemaakt van een 0,3 cm dunne beukenhou-ten plank. De breedte was 7,3 cm, de lengtewas niet compleet.In de beerkelder van de kazerne (BPT14) zijntwee knopen gevonden, gemaakt van noorseesdoorn en populier. Beide soorten zijngemakkelijk te bewerken, al zal de knoopvan de laatstgenoemde houtsoort wellichtminder lang meegegaan zijn, gezien de

zachtheid van het hout. Daarnaast is een pij-penkop aangetroffen. Deze was gemaakt vanwortel- of knoesthout van roos (Rosa). Ditgeeft een mooi gevlamd effect. De pijpenkophad gaten voor de bevestiging aan de steel.Het elzenhouten staafje droeg een loden dopmet M(?) 1849 (zie ook hoofdstuk 8.9.4). Deverschillen in houtgebruik tussen beide peri-oden (16e tegen over de 19e eeuw) zullen temaken hebben met het soort voorwerpen dathier is aangetroffen. Buxus en appelachtigenontbreken in het 19e-eeuwse materiaal uitdeze categorie, maar de aantallen zijn teklein om significante verschillen aan te kun-nen tonen.

SchoenenDe acht klompen zijn alle gemaakt van wil-genhout. Ze zijn zo gemaakt dat de houtva-ten in de lengterichting van de klomp lopen.Hierdoor wordt de kans op natte voeten ver-kleind. Veel van de klompen lijken nauwelijksversleten te zijn. De meeste in Nederlandgevonden klompen zijn van wilg of populiergemaakt. Beide soorten zijn gemakkelijk tebewerken en algemeen beschikbaar. Van de vijf houten zolen van trippen zijn ervier van wilg. De andere kon niet met zeker-

heid gedetermineerd worden: het gaat omels of populier. Daarnaast is een hak van wil-genhout aangetroffen.In een hak gemaakt van meerdere lagen leerzijn kleine stiften aangetroffen die het geheelbij elkaar moesten houden. Deze zijngemaakt van esdoornhout. De aantallen zijn te klein om bruikbare infor-matie op te leveren over verschillen in hout-gebruik tussen de twee periodes.

SierstukkenIn deze categorie vallen stukken die methoutsnijwerk zijn versierd en stukken diedoor middel van draaien een decoratiefeffect hebben meegekregen. Waarschijnlijk

85 Taylor 1981, 54.86 Taylor 1981, 46, 53.87 Taylor 1981, 45, 48.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

166

Afb. 13.6 Een kam van buxus uit mestkuil 6 (vnr 939.1).

gaat het in de meeste gevallen om onderde-len van meubels.De vier stukken met houtsnijwerk zijn allevan eikenhout gemaakt (MSK1, MSK6 – 2x- ,BPT4). Het paneeltje op afbeelding 13.7 isvermoedelijk een deel van een deurtje vaneen kast, een zogenaamde tresoor.88 In hetpaneeltje met een dikte van 1,2 cm bevindtzich een sleutelgat. De zeven gedraaidestukken zijn gemaakt van zilverspar (1x),esdoorn (1x), es (2x), eik (1x) en wilg (2x).De gebruikte houtsoorten zijn over het alge-meen van goede kwaliteit en goed te bewer-ken. Alleen het wilgenhout heeft eenmindere kwaliteit.Ook in deze categorie zijn de geconstateerdeverschillen in houtgebruik niet van betekenisvanwege de lage aantallen.

SpeelgoedEr zijn grote hoeveelheden ballen en/of knik-kers, tiepels en tollen gevonden in het mate-riaal van Middelburg. Het is opvallend dathet overgrote deel afkomstig is uit beerput 4.We vermoeden dan ook dat dit de beerput isgeweest van het weeshuis. In kleinere aan-tallen (maximaal 9) komen deze voorwerpenin andere, meest 16e-eeuwse contexten voor.Slechts één tol is afkomstig uit beerput 14. Voor de vijf ballen zijn verschillende hout-soorten gebruikt: spaanse aak, zilverspar, els,populier, eik en een esdoorn of kersachtige(Acer/Prunus). De diameters van deze ballenvariëren van 2,3 tot 8,5 cm. Mogelijk zijn de

kleinere exemplaren als knikkers gebruikt, degrotere maken wellicht deel uit van eenkegelspel. Op een aantal ballen zijn draais-poren en/of snijsporen aangetroffen.Tiepels zijn langwerpige, aan beide uiteindentaps toelopende stokjes die gebruikt werdenvoor een jongensspel waarbij de tiepel (ookpinkel of pinker genoemd) met een stok ofplankje weggeslagen wordt (afb. 13.8). Dezeven hier aangetroffen tiepels hebben leng-tes van 7 tot 13,5 cm, de diktes variëren van2-3 cm. Sommige zijn rond van doorsnede,andere vierkant en één is achthoekig. In ééntiepel is een aaneengesloten serie X-engesneden. De gebruikte houtsoorten zijn den(5x), spar/lariks (1x) en wilg (1x).Er zijn 34 (mogelijke) tollen onderzocht (afb.13.9 en 13.10). Veel ervan hebben een meta-len punt en voor zover bewerkingssporenzichtbaar zijn, zijn ze gedraaid. De matenvariëren van 2-7 cm doorsnede, de meestezijn echter rond de 3-4 cm. Voor zover zicht-baar zijn de tollen uit fragmenten van eenstam of dikke tak gemaakt. Zeven tollen zijngemaakt uit een tak. Twintig tollen zijngemaakt van essenhout. De overige zijn vanspaanse aak (1x), els (3x), buxus (2x), haag-beuk (Carpinus betulus, 1x), lariks (1x),appelachtige (1x), vogelkers-type (1x), wilg(3x) en een tropische soort, die niet nader tedetermineren was (1x). Het lijkt erop datbeschikbaarheid een belangrijke factor wasbij de keuze van de houtsoorten, geziengoede en slechte kwaliteiten hout door

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

167

88 Zie bijvoorbeeld De Jong 1980, 113en 114, cat.nr. 72.

Afb. 13.7 Een deel van een paneeltjemet houtsnijwerk uit mestkuil 6 (vnr889.2).

Afb. 13.8 Tiepels uit beerput 4 (vnr1018.22 en 1018.27).

Afb. 13.9 Tol van essenhoutuit beerput 4 (vnr 1018.62)

Afb. 13.10 Tol van essenhout uitbeerput 4 (vnr 1018.63).

elkaar zijn gebruikt. Waarschijnlijk kongebruik worden gemaakt van allerlei rest- ofafvalstukken, het gaat tenslotte met nameom kleine voorwerpen.Een bijzondere vondst uit mestkuil 6 is eenonderdeel van een klepper, gemaakt vanhout van een vlier (afb. 13.11). Alleen hetmiddendeel is bewaard gebleven, de ‘bewe-gende’ delen zijn verdwenen.

TonVan de 31 onderzochte duigen zijn er dertigvan eik en één van zilverspar. Ze zijngemaakt van radiale planken. Deels zijn zegeschikt voor dendrochronologisch onder-

zoek (zie bijlage 13.3 en hoofdstuk 4). Er zijnook hoepelfragmenten van gehalveerde tak-ken van hazelaar (Corylus avellana) metwindsels van gehalveerde wilgentenen aan-getroffen.In het 19e-eeuwse materiaal zijn geen onder-delen van tonnen aangetroffen.

WerktuigenVan de twaalf min of meer complete borstelszijn er zeven van iepenhout (Ulmus spec.),twee van eik, twee van es en een vanesdoorn.89 Er zijn meerder types borstels aan-wezig, waarbij geen duidelijk verband is metde gebruikte houtsoort. De meeste zijngevonden in beerput 14. Op een aantal bor-stels uit deze put waren letters en cijfers inde zijkant gesneden. Deze nummers hebbenvermoedelijk te maken met de registratie vande borstels in verband met de materiaaluit-reiking aan de soldaten (afb. 13.12). Eén van de eikenhouten borstels had meta-len spijkers in plaats van haren. Bovenopdeze borstel, afkomstig uit MSK1, was eendun plaatje van esdoornhout (Acer spec.)aangebracht. Mogelijk werd deze borstelgebruikt voor kaarden.De acht kantklossen zijn gemaakt van essen-hout. Er zijn draaisporen op zichtbaar. Es isgemakkelijk te bewerken. Ze zijn allemaal inbeerput 4 gevonden.De twee ‘kwasten’ zijn tamelijk grof en wer-den waarschijnlijk eerder gebruikt als eensoort borstel of korte bezem. Eén heeft eensteel van elzenhout en vrij grove haren vanplantaardig materiaal.90 De andere bestaat uiteen bundel samengebonden twijgen vanstruikhei (Calluna vulgaris). Het bindsel isgemaakt van dunne, gehalveerde wilgentak-ken. Er zijn negen mesheften onderzocht. Achtervan zijn gemaakt van beukenhout, één vanhaagbeuk. Een deel van de messen lijkt sterkop de tegenwoordige snoeimessen. Het aande botte kant bol lopende blad kan als bijeen zakmes ingeklapt worden en steekt danbuiten het heft uit. Ze zijn afkomstig uitBPT14 en behoorden tot de persoonlijke uit-rusting van de militairen (zie ook hoofdstuk8.9.5).Daarnaast zijn twee eikenhouten scheppenen vier dunne mogelijke stelen van es gevon-den. Beide zijn duurzame houtsoorten, waar-bij es een zekere veerkracht bezit, waardoorhet een geliefde soort is om stelen vanwerktuigen die klappen moeten opvangenvan te maken.91

Twee spinschijven van wilg en mogelijkesdoorn vallen ook in deze categorie. Beidesoorten leveren gemakkelijk te bewerkenhout, waarbij esdoorn een betere kwaliteitlevert dan wilg.

89 De borstelharen zijn niet gedetermi-neerd.

90 Van de gebruikte haren is eenmonster genomen.

91 Taylor 1981, 46.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

168

Afb. 13.11 Klepper van vlier uit mest-kuil 6 (vnr 890.15).

Afb. 13.12 Een borstel uit beerput 14 (vnr 334.30).

In het 16e-eeuwse materiaal zijn 22 werktui-gen (gemaakt van in totaal zeven houtsoor-ten) en in het 19e-eeuwse materiaal zijn 28werktuigen (gemaakt van negen soorten)aangetroffen. In het oudere materiaal ontbre-ken noorse en gewone esdoorn (Acer pseud-oplatanus), haagbeuk, beuk, den, kers en iep.In het 19e-eeuwse materiaal ontbreken els,buxus en wilg. Opvallend is het verschil in demeest gebruikte soorten. Voor de 16e eeuw isdit es: 64% van alle werktuigen zijn van dezesoort gemaakt, terwijl dit voor het lateremateriaal slechts 7% is. Voor de 19e eeuw zijnbeuk (36%) en iep (29%) de belangrijkstesoorten, terwijl deze in het vroegere materi-aal geheel ontbreken. Dit heeft sterk temaken met het soort voorwerpen dat hieronderzocht is. Zo zijn alle iepenhouten voor-werpen borstels en ontbreken deze in het16e-eeuwse materiaal nagenoeg. Het groteaandeel van beuk in het latere materiaalheeft te maken met de grote aantallen mes-heften die uit deze periode zijn bekeken.Deze ontbreken in het materiaal uit de 16e

eeuw. Het grote aandeel essenhouten voor-werpen in 16e-eeuwse context is verklaarbaardoordat deze soort voornamelijk voor dekantklossen gebruikt is. Deze voorwerpenzullen in de kazerne niet zijn gebruikt.

VariaIn deze categorie vallen stukken die niet inéén van de andere groepen konden wordeningedeeld. Aangezien de functie niet duide-lijk is zal de beschrijving van deze stukkenhier minimaal blijven. De meest herkenbarestukken zijn twee ‘bogen’ van eik en drie bui-zen van vlier (Sambucus nigra). De eerstge-noemde zijn sterk gekromde stukken meteen doorsnede van zo’n 2,5 cm (in BPT4). Dehoogte bedraagt ruim 8 cm. Hoewel ze waar-schijnlijk bij elkaar horen, passen ze niet aanelkaar. Voor de buizen (MSK2, MSK1 enBPT4) is waarschijnlijk gekozen voor vliertak-ken (doorsnede 1,5 cm), omdat deze hout-soort een zeer groot en sponzig merg heeftdat gemakkelijk uit het hout te verwijderenis. Daarnaast is een blok van buxus gevonden(BPT14). Deze had twee gaten van bijna 1cm diep met schroefdraad. De functie van ditblok is niet duidelijk. Drie stukken uit deze categorie zijn gemaaktvan exotische houtsoorten. Het gaat om tweestukken uit vondstnummer 1076 uit gracht 3,beide gemaakt van niet nader te bepalen tro-pische soorten. Het gaat hierbij om eenvroege, 14e-eeuwse context.In beerput 4 is een fragment gevonden vaneen holle buis van een gras of bamboe. Deholle buis was enigszins tot een ovaal ver-vormd, de lengte was 11,5 cm, de ovale door-

snede mat 2,4 x 2,8 cm, de wanddikte wasca. 0,4 cm. Halverwege het fragment was deaanhechting van de bladeren te zien. Van hetfragment is een coupe gemaakt van dedwarsdoorsnede, de tangentiale en deradiale doorsneden. Het fragment zelf en decoupes zijn bekeken door de heer J.F.Veldkamp van het Nationaal Herbarium vande Universiteit van Leiden, in de hoop dat hijuitsluitsel zou kunnen geven of het hierinderdaad een bamboesoort betreft of eenEuropees reuzengras. Er is nog maar heelweinig morfologisch onderzoek verricht naarmonocotylen en het is dus vrijwel onmogelijkom de zeer vele bamboesoorten en reuzen-grassen van elkaar te onderscheiden. Watbetreft de grootte van de doorsnede van destengel blijkt dat de hier gemeten doorsnedevalt binnen de grenzen van zowel bamboeals Europees reuzengras (Arundo donax).Ook vorm en uiterlijk van het aanhechtings-punt van de bladeren geven geen uitsluitsel. Europees reuzengras groeit in de gebiedenrondom de Middellandse Zee en kan totongeveer zeven meter hoog worden. De tro-pische bamboe wordt door Linnaeus voor heteerst beschreven onder de naam Arundoarbor in 1737.92 In zijn boek uit 1753 Speciesplantarum wordt de bamboe Arundo bambosgenoemd, hetgeen leidt tot de geslachts-naam Bambusa of bamboe. Omstreeks 1735is bamboe voor het eerst in Nederland aan-geplant.93

De enige andere tot nu toe bekende vondstvan bamboe (of reuzengras) uit archeologi-sche context is een waaier die in een 18e-eeuwse beerput in Tiel is gevonden.94

ReligieEen zeer bijzondere vondst is een groot deelvan een houten beeld van Maria met kindafkomstig uit mestkuil 1 (afb. 13.13). Hetbeeld is in drie delen in de kuil aangetroffenen is zwaar gehavend. Diverse onderdelenontbreken, waaronder het hoofd van Maria,een arm en een groot deel van het lichaamvan het kind. Op enkele plaatsen zijn restenvan plamuur en bladgoud bewaard gebleven.Voor de conservering zijn deze resten naderbekeken onder een microscoop. Hiermeewas te zien dat op een lichtgrijze plamuur-laag eerst een roodbruine ondergrond isaangebracht waar bladgoud overheen ligt.95

Zowel aan de voor- als aan de achterzijdezijn gaatjes en gangen van houtworm zicht-baar.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

169

92 Linnaeus: Hortus Cliffortianus 1637.93 Mondelinge mededeling van de

heer Veltkamp (NationaalHerbarium Leiden).

94 Brinkkemper et al. 1995.95 Met dank aan het restauratieatelier

Jo Kempkens en Ton Lupak.

13.4 Conclusies en discussie

13.4.1 De voedingsmiddelen

Het basisvoedselOver het basisvoedsel van de 15e-eeuwsebewoners zijn we niet veel te weten geko-men. Resten van de populaire laat-middel-eeuwse granen boekweit en rogge hebbenwe niet in de onderzochte monsters gevon-den. Wel zijn resten van haver, gerst entarwe gevonden. De haver heeft als basis-voedsel beslist geen rol gespeeld; het iswaarschijnlijk als diervoedsel gebruikt. Gerst(gort) en tarwe zijn waarschijnlijk wel gege-ten, maar over het relatieve belang van dezegranen in de voeding kunnen we niets zeg-gen. Tarwe was destijds een luxe graansoortwaar hoge prijzen voor werden betaald.Over het basisvoedsel van de 16e-eeuwsebewoners zijn we meer te weten gekomen.Rogge, pluimgierst en boekweit waren debelangrijkste broodgranen, af en toe aange-vuld met rijst en mogelijk gerst (gort).In de 17e eeuw worden boekweit en rijstblijkbaar niet meer gegeten; gierst en roggezijn in deze tijd de belangrijkste granen.

Fruit, groenten en kruidenDat de vroegere gebruikers van de onder-zochte beerputten fruitliefhebbers waren,blijkt uit het grote assortiment fruitsoortendat in de beerputten en afvalkuilen is aange-

troffen. Er zijn resten aangetroffen van 24soorten fruit, zuidvruchten en noten: tammekastanje, duindoorn, walnoot, hazelnoot, vijg,aardbei, appel, mispel, zwarte moerbei, zoeteen zure kers, peer, pruim, gewone braam,framboos, vlierbes, bosbes, druif/krent/rozijn,aalbes, zwarte bes, kruisbes, granaatappel,meloen en mogelijk sinaasappel, citroen oflimoen. Dat het eten van fruit blijkbaar populair was,is opvallend omdat fruit destijds officieel alsongezond beschouwd werd. Het oude, laat-middeleeuwse idee dat ‘Deghene die ghesontbliven wylt en sal ghemeynlijck niet veel fruy-ten noch wermoesen eten’ heeft nog heellang stand gehouden.96 Kersen behoorden uitmedisch oogpunt bezien tot de beste vruch-ten. Ook aardbeien waren heel gezond. Zodacht men dat bijvoorbeeld tering (tubercu-lose) alleen te genezen was door het etenvan aardbeien. Ondanks het feit dat het etenvan fruit dus in de meeste gevallen als onge-zond werd beschouwd, werd het toch veelgegeten. Blijkbaar namen de bewoners hetwat de voeding betreft niet zo nauw met deofficiële gezondheidsregels en hadden zehun eigen ideeën over wat gezond was enwat niet. Bovendien was het dan misschienofficieel wel ongezond, zo smaakte hetbeslist niet! Uiteraard zal het fruitaanbod niethet hele jaar zo gevarieerd zijn geweest. Hetzal sterk afhankelijk geweest zijn van het sei-zoen, hoewel een aantal soorten waarschijn-96 Baudet 1904, 103.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

170

Afb. 13.13 Maria met kind (vnr 843)(Foto: Restauratieatelier Jo Kempkensen Ton Lupak).

lijk ook wel in geconserveerde vorm gegetenzal zijn, waardoor ze ook in de winter gege-ten konden worden. Zo werden bijvoorbeeldappels, peren, walnoten, pruimen, meloenen,abrikozen, perziken, kersen en bessengekonfijt.97 Kersen werden vaak aan dradengeregen en gedroogd.98 Veel fruit zal ook ver-werkt zijn geweest in taarten, geleien, mar-melade en siroop. De meeste fruitsoortenzijn aangetroffen in de 16e- en 17e-eeuwsebeerputten. Dit heeft ongetwijfeld te makenmet de goede conservering van het materi-aal uit deze periode.Resten van groenten zijn minder vaak gevon-den maar dat komt omdat deze producteneen relatief slechte kans hebben ombewaard te blijven. Alleen resten van biet,komkommer/augurk, pompoen, erwt, paar-deboon/tuinboon en spinazie zijn gevonden.De meeste soorten groente zijn aangetroffenin de 16e-eeuwse beerputten, maar dat hangtvrijwel zeker samen met de relatief goedeconservering van de plantenresten in dezeputten. In de andere beerputten zijn degroenten niet of nauwelijks bewaard geble-ven.Het eten werd op smaak gebracht met ker-vel, venkel, kruidnagel, anijs, koriander,zwarte mosterd, komkommerkruid, kappersen (mogelijk) karwij. Ook hier geldt dat demeeste smaakmakers gevonden zijn in de16e-eeuwse putten omdat dit materiaal beterbewaard is gebleven dat de plantenresten uitde andere perioden. De aanwezigheid vansaffloer is een aanwijzing voor het feit dat de17e-eeuwse bewoners een zekere status had-den. Met saffloer werd de destijds zeer kost-bare saffraan vervalst. Het ligt niet zo voor de

hand dat het prijsvoordeel dat de vervalsingmet zich meebracht, doorberekend werd aande klant. De bewoners zullen er wel het vollepond voor hebben betaald. In de VerstandigeKock is een recept te lezen voor warmoes(zie onder) waarin veel van de in de beerput-ten aangetroffen groenten en kruiden zijnverwerkt: 99

Sier- en symboolplantenIn de onderzochte monsters zijn drie soortenplanten gevonden waarvan we vermoedendat ze te maken hebben met religieuze uitin-gen van de vroegere bewoners. Het zijnpalmboompje (Buxus) granaatappel en lam-pionplant. De meeste zaden van deze plan-ten zijn in de 16e-eeuwse monstersaangetroffen, maar het gaat te ver om hieruitiets af te leiden over de “gelovigheid” van de16e-eeuwse bewoners vergeleken met dievan de bewoners uit de andere perioden.

13.4.2 Herkomst van devoedingsmiddelen

Een aantal voedingsmiddelen is betrokkenvia internationale handel. Dat geldt op deeerste plaats voor sommige granen. De rijstis met zekerheid geïmporteerd. Het is om kli-matologische redenen niet mogelijk dit graanin ons land te verbouwen. Het meest nabijgelegen mogelijke herkomstgebied van derijst is het Middellandse-Zeegebied.Waarschijnlijk zijn ook andere granen geïm-porteerd. Rogge is een graan dat verbouwdwordt op relatief voedselarme zandgrond. OpWalcheren zijn dergelijke bodems niet aan-wezig. De rogge moet dus geïmporteerd zijn,

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

171

97 Zie ‘De Verstandige Confituur-maker’ in de ‘Verstandige kock ofSorghvuldige Huys-houdster’,Witteveen 1993.

98 Burema 1953, 159.99 Met dank aan Marleen van der

Molen (www.kookhistorie.com).

Om warmoes te koken (1669)

Neemt schoon putwater, doet een of twee

oubacke ronde wittebrooden daerin naerdat

ghy veel gelieft te koken. Hanght'et over 't

vuur en scherft terwijl het moes van kervel,

biet, wat foeliebladers, bernagie of buglosse,

de eerste bladerkens van zwarte aelbesien en

van goutsbloemen, oock parey en kattekruydt,

een weynigh spenagie, maer geen suringh, die

sou het te vael maken. Als het kleyngescherft

is en het water met het broodt een wijl

gesoden hebbende tot het aen stucken is,

doet het dan daerin en latet soo gaerkoken.

Dan boter en zout, naer u believen.

maar hoeft niet via internationale handelbetrokken te zijn. Op de Pleistocene zand-gronden (bijvoorbeeld Noord-Brabant) is inhet verleden zeer veel rogge verbouwd.Tarwe, gerst en haver zijn granen die opvoedselrijkere bodems worden verbouwd. Zekunnen dus heel goed van Walcherenafkomstig zijn. Van tarwe is bekend dat ditgraan in de 16e en 17e eeuw op grote schaalin Zeeland werd verbouwd. Uit de vondst vanhet akkeronkruid vinkenzaad blijkt dat in de16e eeuw graan uit het Oost-Zeegebied isgegeten. Uit historische bronnen is bekenddat destijds enorme hoeveelheden graan uithet Oost-Zeegebied in ons land werdengeïmporteerd.100 Blijkbaar kwam dit graandus ook in Middelburg terecht. Om welkgraan het gaat is niet helemaal zeker, maardat op deze manier veel tarwe ons landbereikte staat vast. Uiteraard kunnen we nietuitsluiten dat het graan op een stapelmarkt(Amsterdam) gekocht is en van daaruitMiddelburg heeft bereikt. De aanwijzingenvoor de aanwezigheid van Baltisch graan inMiddelburg zijn zeer interessant omdat histo-rici er van uitgaan dat dit graan voornamelijkin het verstedelijkte Holland terechtkwam.De Zeeuwse graanproductie was voldoendegroot om in de eigen behoefte te voorzien,en zelfs meer dan dat. Er vonden aanzienlijkegraanexporten naar Holland plaats. VanuitZeeland werd soms zelfs meer tarwe naarHolland vervoerd dan vanuit het Oost-Zeegebied werd aangevoerd!101 In dit lichtbezien, is het opmerkelijk dat blijkbaar ook(af en toe?) Baltisch graan in Middelburgterechtkwam.De kruidnagel is afkomstig van internatio-nale handelscontacten met Zuidoost-Azië.De kappers, citrusvruchten, krenten/rozijnenen granaatappel zijn afkomstig uit Zuid-Europa. Uit de oude benaming voor granaat-appels (Appelen van Garnaten) kunnen weafleiden dat deze vruchten vroeger o.a. uitGranada kwamen. Citrusvruchten kwamenonder andere uit Portugal en Andalusië.102 InMiddelburg en Arnemuiden worden doorSpaanse en Portugese schippers in de 16e

eeuw grote hoeveelheden zuidvruchten aan-gevoerd, die echter gedeeltelijk voor door-voer bestemd zijn.103 Hoewel er dus bewijzenzijn voor de import van veel zuidvruchten, ishet niet helemaal uitgesloten dat dezevruchten af en toe met succes in eigen landwerden gekweekt. In “Den VerstandigenHovenier” uit de 17e eeuw wordt beschrevenhoe bijvoorbeeld kappers, sinaasappels,citroenen, granaatappels in ons landgekweekt moeten worden. De bomen wor-den in potten geplant die ’s winters binnen(in de Orangerie) worden gezet en moetenzorgvuldig tegen de “oor-wormen en pisse-

bedden” worden beschermd. Van de granaat-appelboom schrijft de Verstandige Hovenierechter dat deze in ons land geen rijpe vruch-ten voortbrengt.De meeste in de beerputten aangetroffentuinbouwproducten (fruit, kruiden en groen-ten) kunnen in principe uit locale tuinenafkomstig zijn. Het valt echter te betwijfelenof dit ook inderdaad het geval is. Hoewel destedelijke behoefte aan tuinbouwproductenin de 15e eeuw waarschijnlijk nog wel doorlocale teelt gedekt kon worden, zijn er sterkeaanwijzingen voor de aanwezigheid van tuin-bouwcentra in de wijdere omgeving van destad. Uit historische bronnen blijkt dat in de15e eeuw op de markt van Middelburg onderandere appels, peren, pruimen, kersen, krie-ken, mispels, walnoten, hazelnoten, perziken,uien, knoflook en “warmoes” worden aange-voerd.104 Vanuit Middelburg voeren schepenmet knoflook, uien, appelen en kool naarEngeland. Het ligt daarom voor de hand datzich in de wijdere omgeving van stad tijdensde Late-Middeleeuwen productiecentrabevonden waarvandaan tuinbouwproductenhun weg naar Middelburg vonden. Voor eenbelangrijke deel werden deze producten dusgeëxporteerd, maar het ligt voor de hand datze ook in Middelburgse keukens terechtkwa-men.In de 16e eeuw behoorde Middelburg met27.000 inwoners tot de vijf grootste stedenvan ons land.105 Volgens de stadsplattegrondvan Jacob van Deventer bevonden zich in de16e-eeuw, ondanks het hoge inwonertal, nogbehoorlijk wat tuinen binnen de muren vande stad (afb. 3.2). Ook langs de uitgaandewegen zien we bebouwing met tuinbouw-complexen. Veel tuinbouwproducten waarvanwe resten in de beerputten hebben terugge-vonden kunnen daarom heel goed uit dezelocale tuinen afkomstig zijn. Ook voor de 16e

eeuw geldt echter dat er aanwijzingen zijnvoor de aanvoer van tuinbouwproducten uitregionale productiecentra. Uit historischebronnen blijkt dat er behalve vanuitMiddelburg ook exporten van tuinbouwpro-ducten naar Engeland en Schotland plaats-vinden vanuit Arnemuiden, Veere enVlissingen. Het kan niet anders dan datWalcheren in de 16e eeuw een bloeiendetuinbouw kende.In de 17e eeuw is het beeld iets anders. Opde kaart van Johannes Blaeu (afb. 13.14) is tezien dat zich in de stad hier en daar nog tui-nen bevinden, maar dat de meeste tuinenzich buiten de stadsmuren in een nagenoegaaneengesloten gordel bevinden. Dit is eentrend die in de meeste steden in ons landzichtbaar is. In de Late -iddeleeuwen en de16e eeuw bevinden zich nog relatief veel tui-nen binnen de stadsmuren, maar door de

100 Heijder 1979; Manders 1993;Zientara 1983.

101 Priester 1998, 280.102 Stols 1993, 37; het gaat hier om

zogenaamde pommeransen of bit-tersinaasappels (Citrus aurantiumvar. amara).

103 Sangers 1952, 71; Unger 1935, 140.104 Sangers 1952, 42, 45, 46.105 Bieleman 1992, 34.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

172

toegenomen bevolkingsdruk wordt in latereeeuwen steeds meer tuinbouwgrond buitende stadsmuren in gebruik genomen. InMiddelburg is dit ook het geval, zoals duide-lijk zichtbaar is op de kaart van Blaeu. Weweten niet zeker welke producten in de rondde stad aanwezige tuinen verbouwd worden,maar als Blaeu de patronen in de tuinenwaarheidsgetrouw heeft weergegeven, gaathet voornamelijk om boomgaarden.In de historische bronnen uit de 17e eeuwzijn maar weinig aanwijzingen te vinden voorde aanwezigheid van tuinbouwproductiecen-tra op Walcheren of voor de export van tuin-bouwproducten uit Zeeuwse havens.Daarentegen zien we wel een enorme toe-name van tuinbouwcentra in Holland. Dekans dat de 17e-eeuwse tuinbouwproductenniet van Walcheren afkomstig zijn maar uitHolland geïmporteerd werden, is dan ookgroot. Een uitzondering moeten we mis-schien maken voor een aantal fruitsoortenomdat zich rond de stad volgens de kaartvan Blaeu behoorlijk wat boomgaardenbevinden. Over de oorzaken van de achter-uitgang van de Zeeuwse tuinbouw in de 17e

eeuw is niet veel meer te vinden dan dat deomvang van de fruitteelt afnam toen halver-wege de 17e eeuw de stedelijke economievan Holland in een langdurige crisis verzeildraakte en daardoor de vraag naar fruit sterk

verminderde. Een grote stormvloed in 1682heeft de neerwaartse spiraal waarin deZeeuwse fruitteelt zich al bevond, verder ver-sterkt.106

13.4.3 Sociale status

Uitspraken over de sociale status van devroegere gebruikers van de onderzochtebeerputten zijn op dit moment nog riskantomdat we nog geen representatief deel vanhet bodemarchief in Middelburg hebbenonderzocht. We weten hierdoor nog niet watnormale, algemeen gebruikte voedingsmid-delen in Middelburg zijn tijdens eenbepaalde periode, en wat bijzondere endaardoor mogelijk dure voedingsmiddelenwaren. Als we ons baseren op resultaten van beer-putonderzoek in relatie tot sociale status datelders in ons land is verricht, kunnen we weliets zeggen. Uit uitgebreid onderzoek in ‘s-Hertogenbosch is gebleken dat vondstenvan rijst, peper, granaatappel, dadel, gelekornoelje, augurk/komkommer, kapper enpompoen sterk met rijke contexten correle-ren.107 Het zijn voedingsmiddelen die doorarme en gewone burgers blijkbaar niet gege-ten worden. In ‘s-Hertogenbosch geldt ditniet voor paradijskorrel en kruidnagel. Beidespecerijen worden behalve in rijke buurten

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

173

106 Priester 1998, 210.107 Van Haaster 2003.

Afb. 13.14 17e-eeuwse plattegrond vanMiddelburg door Johannes Blaeuwaarop een gordel van boomgaardenbuiten de stadmuren te zien is.

ook in armere contexten gevonden, althansin de 16e eeuw. Er zijn echter aanwijzingen waaruit blijkt datwe voorzichtig moeten zijn met het extrapo-leren van dit Bossche model naar anderesteden in ons land. Merkwaardig is bijvoor-beeld dat de rijken in ‘s-Hertogenboschblijkbaar geen perziken aten terwijl pittenvan perzik elders in het land vrijwel altijd inelitaire context gevonden worden. Een verge-lijkbaar verhaal gaat op voor augurk/kom-kommer. In 16e- en 17e-eeuwse contexten inNederland worden de pitten vrijwel altijd inelitaire contexten gevonden. In Amsterdam isdit niet het geval en worden de vruchten pasin de 18e eeuw populair. Hieruit blijkt dat derelatie tussen sociale status en voedingwaarschijnlijk sterk tijd- en plaatsgebondenis en afhankelijk is van bijvoorbeeld mode enbeschikbaarheid (handelsverbindingen).Van de hierboven genoemde botanischeindicatoren voor hoge sociale status, zijn inMiddelburg augurk/komkommer, granaatap-pel, gele kornoelje, kapper, pompoen, rijst engranaatappel gevonden. Daarnaast zijn aan-wijzingen gevonden voor de consumptie vancitrusvruchten en saffraan, beide over hetalgemeen dure producten. Met uitzonderingvan de (vermoedelijke) citrus en kappers, zijnal deze producten in de 16e-eeuwse contex-ten gevonden. Een voorzichtige conclusiezou daarom kunnen zijn dat de toenmaligebewoners relatief luxe voedingsgewoontenhadden. Voorzichtigheid is echter geboden,omdat we zoals hierboven gezegd nog geengoed beeld hebben van wat in Middelburgnormale en bijzondere voedingsmiddelenzijn. Zo is het vreemd dat in de onderzochtebeerputten geen resten van peper gevondenzijn; een beslist duur (peperduur!) importpro-duct dat in de meeste gevallen correleertmet andere dure vondsten. Ook zou het kun-nen zijn dat veel dure importproducten inMiddelburg relatief laag geprijsd warenomdat deze voedingsmiddelen in grote hoe-veelheden werden aangevoerd. Dat dit effectsoms een rol speelt, blijkt uit het feit dat hetaanbod van “dure” sinaasappels op de mark-ten van Brugge en Antwerpen soms zo grootdat ze goedkoper waren dan Zeeuwseappels!108

De conclusie dat de 16e-eeuwse bewonersvan het terrein er mogelijk luxe eetgewoon-ten op nahielden staat op enigszins gespan-nen voet met wat uit archiefonderzoekbekend is over één van de gebruikers vanhet terrein in de tweede helft van deze eeuw.Bekend is namelijk dat zich in 1564 op hetterrein een armenschool bevindt die tien jaarlater in gebruik wordt genomen als arm-weeshuis. Als de aangetroffen voedingsmid-delen inderdaad afkomstig zijn van de deze

arme schoolkinderen en wezen, komen devondsten in een wel heel bijzonder daglichtte staan! Een vergelijkbare, vreemde combi-natie van lage status en rijke vondsten isechter eerder aangetroffen in Lübeck. Bij eenvergelijkend onderzoek van een aantal pan-den in de Hundestraße in die stad, viel eenpand op door de vondsten van hoogwaardigtextiel en een rijk voedingsmiddelenspec-trum, waardoor de indruk ontstond dat debewoners welvarende mensen waren.109 Uithistorisch onderzoek bleek echter dat in hetbetreffende pand een opvanghuis voorarmen was gevestigd.110 Blijkbaar kregen dearmen tweedehands ‘dure’ kleding en afge-dankte voedingsmiddelen! Dat dit geen uit-zondering is blijkt uit historische bronnenwaarin sprake is van de plicht tot het gevenvan rituele aalmoezen aan de armen.111

Als we de resultaten van het onderzoek aande diverse contexten binnen de verschillendeperioden met elkaar vergelijken, dan kan hetvolgende worden gezegd.De resultaten van het onderzoek aan de laat-middeleeuwse monsters (KL19 en BPT3) zijnte mager om een verantwoorde vergelijkingtussen deze monsters mogelijk te maken.De 16e-eeuwse monsters bevatten veel goed-geconserveerde plantenresten die in principewel een onderlinge vergelijking mogelijkmaken. Hoewel we (voorzichtig) geconclu-deerd hebben dat de 16e-eeuwse bewonerser relatief luxe voedingsgewoonten opnahielden, zijn er tussen de verschillende16e-eeuwse huishoudens geen significanteverschillen te ontdekken. De (kleine) ver-schillen die in de voedingsmiddelenspectraaanwezig zijn, hebben waarschijnlijk meer temaken met persoonlijke smaakvoorkeur dandat zij geïnterpreteerd mogen worden in ter-men van statusverschillen.Het 17e-eeuwse materiaal was te magergeconserveerd om een verantwoorde verge-lijking tussen de monsters uit deze periodemogelijk te maken.

13.4.4 Vergelijking met anderevondstcomplexen

Uit Middelburg zijn twee contexten bekendwaarmee de resultaten van het botanischonderzoek op het terrein van deBerghuijskazerne enigszins vergeleken kun-nen worden. Het gaat om een 17e-eeuwsebeerkelder van een voormalig tuchthuis aande Kousteense dijk en een 15e-eeuwse beer-put van de Markt.112 In de beerput van hettuchthuis werden wat de granen betreft boe-kweit, rijst, gierst en tarwe gevonden. Hetfruitassortiment bestond uit vijg, aardbei,mispel, kers, pruim, peer, aalbes, braam,hazelnoot, walnoot en druif/krent/rozijn.

108 Stols 1993, 37.109 Tidow 1984; Van Haaster 1989.110 Stephan 1978.111 Vriendelijke mededeling van prof.

dr. J.M. van Winter. Zie ookMontanari 1994, 100.

112 Respectievelijk De Man 1994 en DeVries 2000.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

174

Daarnaast werden komkommer/augurk, ven-kel, laurier, huttentut, lijnzaad en erwt/tuin-boon aangetroffen. Omdat aan de beerkeldervan de Kousteense dijk destijds geen pollen-onderzoek is verricht, is het spectrum vanaangetoonde voedingsmiddelen in dezemonsters lager dan in de monsters van deBerghuijskazerne. Behalve het feit dat op deKousteense dijk, in tegenstelling tot het 17e-eeuwse materiaal van de Berghuijskazernegeen boekweit is aangetroffen, lijken er geenfundamentele verschillen in voedingsge-woonten te zijn. Vinkenzaad, en indicatorvoor graanimport uit het Oost-Zeegebied, isop de Kousteense dijk niet aangetroffen. Eenverantwoorde vergelijking tussen beide con-texten is echter nauwelijks mogelijk, geziende grote verschillen in conserveringstoe-stand van de botanische resten. In de 15e-eeuwse beerput van de Markt zijnhazelnoot, appel, mispel, zwarte moerbei,kers, pruim en druif aangetroffen. Het gaathier echter om zaden en pitten die tussen hetbotmateriaal zijn aangetroffen en niet om deresultaten van een volwaardig botanischonderzoek. Hierdoor is een verantwoordevergelijking met het 15e-eeuwse materiaalvan de Berghuijskazerne niet mogelijk.Een derde context waarmee we de vondstenvan de Berghuijskazerne kunnen vergelijkenis de 15e-eeuwse beerput van het huis “Inden Struys” te Veere.113 Ook hier hebben weechter te maken met een verschil in conser-vering waardoor een verantwoorde vergelij-king niet goed mogelijk is. In de beerput uitVeere kon, wat de granen betreft alleen deconsumptie van tarwe worden aangetoond.Het fruitspectrum was in Veere behoorlijkbreder, met luxe uitschieters als olijven enperziken, die in Middelburg (nog) niet zijngevonden. De overige gebruiksplanten uithet huis In den Struys zijn normale soortenvoor de Laat-middeleeuwse keuken.Aanwijzingen voor graanimport in de vormvan vinkenzaad, zijn in Veere niet aangetrof-fen.Waardevol vergelijkingsmateriaal zal binnenniet al te lange tijd beschikbaar komen alsde resultaten van een grootschalig onder-zoek in de oude stadskern van Zierikzeebekend zijn. Op dit moment wordt onderzoekverricht aan een viertal laat-middeleeuwsebeerputten in deze stad uit de 15e-17e eeuw.114

13.4.5 Hout

De houtvondsten van Middelburg zijn goedgeconserveerd en het materiaal is zeer rijkaan voorwerpen uit verschillende catego-rieën. Het gaat niet alleen om eenvoudige,zuiver functionele dingen, maar er zijn ookrijk versierde fragmenten aangetroffen, die

op een zekere mate van welstand van degebruikers duiden. Wellicht duidt het feit dathet niet meer gebruikte hout is weggegooid,in plaats van als brandstof te dienen, ook opwelstand. Dit is opvallend, gezien het feit datveel van de voorwerpen afkomstig zullen zijnvan het weeshuis.Het houtonderzoek heeft een zeer gevarieerdhoutspectrum opgeleverd. De meeste soor-ten zijn inheems. Buxus en tamme kastanjezijn mediterrane soorten, die beide door deRomeinen in Nederland zijn geïntroduceerd.Het kan bij de gevonden voorwerpen danook om Nederlands hout gaan. De naald-houtsoorten den, fijnspar, lariks en zilversparzijn inheems in Midden-Europa. Fijnspargroeit ook in Scandinavië. Al deze naald-houtsoorten zijn vanaf de 15e eeuw overigensook in Nederland aangeplant, dus het kanniet worden uitgesloten dat de voorwerpenvan Nederlands hout zijn gemaakt. Het isook bekend dat deze uitheemse soorten alsgrondstof werden aangevoerd en dat hethout hier werd bewerkt. De gewone en noorse esdoorn komen oor-spronkelijk uit Midden-Europa en Zuidwest-Azië. Eerstgenoemde is waarschijnlijk in delatere Middeleeuwen in Noordwest-Europaingevoerd en verwildert snel. Dit in tegen-stelling tot de noorse esdoorn.115

Daarnaast zijn enkele exoten aangetroffen.Drie ervan konden niet nader gedetermi-neerd worden, bij de vierde gaat het om eenbamboesoort of om Europees reuzengras.Het herkomstgebied is moeilijk te bepalen.Europees reuzengras groeit in hetMiddellandse-Zeegebied, bamboe komt invele soorten over een groot deel van dewereld voor. Gezien het ontbreken vanbewerkingssporen op het gevonden stuk ishet niet duidelijk of het om een geïmpor-teerde grondstof of deel van een geïmpor-teerd voorwerp gaat, of dat de soort in deomgeving was aangeplant.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

175

113 Brinkkemper & De Man 1996.114 Van Haaster in voorbereiding.115 Weeda et al. 1988, 22-23.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

176

14.1 InleidingDe mens bedient zich in zijn dagelijks levenvan dieren. Men heeft ze nodig voor de voe-ding, als hulp bij diverse klussen en kar-weien of men geniet van hun gezelschap.Bovendien leveren dieren allerlei producten. In dit hoofdstuk komen de dierlijke restenaan bod die tijdens de opgraving op het ter-rein van de voormalige Berghuijskazerne teMiddelburg zijn gevonden. Ze verhalen vande mens in het verleden en wat zij met dedieren uit hun omgeving hebben gedaan.

Het onderzoek is uitgevoerd om vragen tekunnen beantwoorden als:● wat was het consumptiepatroon van de

Middelburgers door de eeuwen heen en welke veranderingen deden zich daarin voor

● verschaft het materiaal informatie over de sociale status van de bewoners en zo ja,welke is dat dan

● zijn er aanwijzingen voor handel en zo ja,welke zijn dat

● kan uit de handel iets worden afgeleid over de rol van Middelburg in de Late-Middeleeuwen en de 16e-17e eeuw

14.2 Materiaal en methodenHet onderzoek aan de zoogdier- en vogelres-ten is verricht door Archeoplan Eco. Bij deanalyse van deze resten is gebruik gemaaktvan de eigen referentiecollectie en die vande zoölogische afdeling van het AmsterdamsArcheologisch Centrum (AAC), verbondenaan de Universiteit van Amsterdam. De vis-resten zijn onder handen genomen door hetdaarin gespecialiseerde bureau Archaeo-Zooen de schelpen zijn bestudeerd door W.J.Kuijper van de Rijksuniversiteit Leiden. Zijhebben gebruik gemaakt van hun eigenreferentiecollecties. Wanneer die voor de vis-sen incidenteel ontoereikend bleek, is ookhier de collectie van het AAC geraadpleegd.De artefacten die uit dierlijke materialenzoals bot, gewei, ivoor of hoorn zijn gemaakt,evenals de voorwerpen van noot, zijnbeschreven en geïnterpreteerd door M.J.Rijkelijkhuizen.

14.2.1 Verzamelwijze en selectie

De meeste dierlijke resten zijn met de handverzameld. Een deel is echter afkomstig uitmonsters die ten behoeve van het botanischen archeozoölogisch onderzoek zijn gezeefd.De botresten van de 2 mm zeef zijn tenbehoeve van het archeozoölogisch onder-zoek verzameld. De schelpen zijn deels met

de hand verzameld en deels afkomstig uitgrondmonsters die speciaal voor dit onder-zoeksdeel zijn genomen. Deze monsters zijnover een maaswijdte van 4 mm gezeefd. Een deel van het visonderzoek is met behulpvan een microscoop uitgevoerd, omdat hetmateriaal te klein is om macroscopisch teonderzoeken. Daarbij gaat het in het bijzon-der om een zeefmonster uit een beerput(BPT03), dat buitengewoon veel skeletmate-riaal tussen de 1 en 2 mm bleek te bevatten.

Tijdens de opgraving zijn veel meer dierlijkeresten gevonden dan in dit hoofdstuk wor-den besproken. Naar schatting zijn ruim7.800 resten met de hand verzameld. In demonsters bevinden zich een onbekend aantalresten. Niet al deze resten zijn onderzocht. De selec-tie omvat botmateriaal en schelpen uit goedte dateren vondstcomplexen.1 Dierlijke restenuit het inventariserende veldonderzoek zijnniet bij het onderzoek betrokken, met uitzon-dering van één spoor dat bij een spoor uit deselectie hoort.2 Van de monsters zijn alleendie dierlijke resten onderzocht die zich in debotanische monsters van enkele grotevondstcomplexen bevonden. Artefacten zijn alleen onderzocht als ze uitde geselecteerde vondstcomplexen komen.Er zijn dus meer voorwerpen gevonden danin dit rapport worden besproken. De voor-werpen die buiten de selectie vallen maarwel in de dozen met botmateriaal zijn gesig-naleerd, betreffen over het algemeen vrijgangbare voorwerpen, zoals glissen en(mes)heften, en voorwerpen uit vrij recentetijd (deze laatste uit BPT14).

14.2.2 Onderzoeksmethoden

Van de zoogdier-, vogel- en visresten is tij-dens de analyse een databestand opge-bouwd conform het Laboratoriumprotocolvan de Rijksdienst voor het OudheidkundigBodemonderzoek (ROB) te Amersfoort.3

Daarin zijn diverse gegevens over de dierlijkeresten vastgelegd. Ten eerste betreft ditinformatie over de dierklasse en de diersoort,familie of diergroep waarvan het skeletfrag-ment afkomstig is. De diergroep staat ver-meld bij zoogdierresten die niet meer opsoort te brengen zijn, maar waarvan nog welde diergrootte is vast te stellen. Daarvoor iseen onderverdeling in groot, middelgroot enklein zoogdier gehanteerd. Dieren ter groottevan een rund of paard zijn grote zoogdieren,terwijl schaap, geit, varken en hond middel-grote zoogdieren zijn. Kat, haas en konijn zijn

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

177

1 Dijkstra 2004.2 Het betreft Put 1, Spoor 61 van het

Inventariserend veldonderzoek,behorend bij Put 17, Spoor 9 uit deselectie.

3 Lauwerier 1997.

14 Dierlijke resten uit de stad - E. Esser, B. Beerenhout, W.J Kuijper & M.J. Rijkelijkhuizen

kleine zoogdieren en ook botresten van heeljonge dieren waaraan niet is te zien vanwelke soort ze zijn, zijn onder deze noemergevat. Voorts is vastgelegd welk skeletele-ment het botfragment vertegenwoordigt,evenals de positie van het element in hetlichaam (links, rechts of axiaal). Bij de zoog-dier- en vogelresten is tevens de grootte vanhet fragment aangegeven. En als het frag-ment daarvoor de mogelijkheid biedt, is ookinformatie over de leeftijd van het dier geno-teerd. Bij de grote en middelgrote zoogdierenis behalve het aantal resten ook het gewichtvan de resten bepaald. Dit is gedaan omdathet gewicht te beschouwen is als een maatvoor de hoeveelheid vlees om de botten. Bijde kleine zoogdieren, de vogels en de vissenis het gewicht van de resten weinigzeggend.Daarom is dit bij hen achterwege gelaten.Soms zijn op de botfragmenten slachtsporen,sporen van verbranding, vraat of andere bij-zonderheden zichtbaar. Indien dit het gevalis, is daar een aantekening van gemaakt.Andere interessante informatie over het ske-letfragment staat in het veld opmerkingenvermeld.De resten van de weekdieren zijn zovermogelijk op soort gebracht. Tevens is bij deresten van de tweekleppige (Bivalvia; voor-beelden zijn de mossel en de oester) aange-geven of het om kleppen of om fragmentengaat. Tijdens de analyse van de artefacten is eenbestand gemaakt waarin diverse gegevensover de voorwerpen zijn opgenomen. Deelsbetreft dit informatie van zoologische aard,zoals het skeletelement en de diersoortwaaruit het voorwerp is gemaakt en welkdeel van het bot is gebruikt. Deels heeft deinformatie betrekking op het voorwerp zelf:wat is het voor voorwerp, hoe is het gemaakten wat zijn de afmetingen ervan. Voorts is decontext waarin het voorwerp is gevonden,aangegeven en de datering van het desbe-treffende spoor.

Bij de verwerking van de gegevens zijn ver-schillende onderzoeksmethoden gebruikt.Een schatting van de leeftijd waarop dezoogdieren zijn geslacht (of gestorven), isgedaan met behulp van twee methoden. Deeerste betreft de mate van vergroeiing of (bijfoeten) de lengte van de pijpbeenderen.4 Detweede betreft een schatting van de leeftijdaan de hand van de doorbraak, wisseling enslijtage van de tanden en kiezen.5 Voor deaanduiding van de gebitsslijtage is demethode van Grant gebruikt.6 De maten vancomplete botten zijn genomen volgens demethode van Von den Driesch.7 De schoft-hoogten van rund en paard zijn berekendvolgens de factoren van Von den Driesch &

Boessneck, Matolcsi en May.8 Voorschaap/geit zijn de factoren van Teichertgebruikt.9 De schofthoogten van hond zijnberekend volgens de regressievergelijkingenvan Harcourt.10

Bij de vissen zijn drie grote families verte-genwoordigd: de Gadidae (Kabeljauwfamilie),de Pleuronectidae (Scholfamilie; platvissen)en de Cyprinidae (Witvisfamilie). De verschil-len in het skelet tussen de soorten binnendeze families zijn niet groot, zeker niet alshet jonge dieren betreft. Bij oudere exempla-ren, waarvan het skelet goed is uitgegroeid,zijn de soortkenmerken duidelijker. Door degrote overeenkomsten tussen het skelet vanbijvoorbeeld de schol (Pleuronectus platessa)en de bot (Platichthys flesus) kan vaak geenonderscheid worden gemaakt, ook niet alshet om volwassen vissen gaat en moet hetfamilieniveau worden aangehouden. Eendergelijk probleem doet zich ook voor bijjuveniele Gadidae. Ondanks alle terughou-dendheid en zorgvuldigheid is het mogelijk,dat een skeletelement van een jong en dusklein schelvisje (Melanogrammus aeglefinus)aan zijn neefje de wijting (Merlangius mer-langus) is toegekend. Hetzelfde speelt op hetniveau van de Cyprinidae, met name tussende brasem (Abramis brama) en de blei(Abramis bjoerkna). Het skeletmateriaal van kleine tot zeer kleinevisjes vormt een probleem bij het herkennenen toewijzen aan een familie of soort. Voorarcheo-ichthyologisch onderzoek vormtmateriaal van de 2 mm zeef een zekereondergrens. Skeletresten groter dan 2 mmzijn over het algemeen goed te herkennen,maar ten opzichte van materiaal van de 4mm zeef neemt de onderzoekstijd met eenfactor 2 tot 3 toe. Wanneer er sprake is vanconsumptieafval, zal mede door taphonomi-sche processen over het algemeen het aantalskeletelementen kleiner dan 2 mm beperktzijn.

14.2.3 Kwaliteit van het bot

De informatie die het botmateriaal prijsgeeftis afhankelijk van de staat waarin het ver-keerd. Slecht geconserveerd bot bestaatmeestal uit een heleboel kleine botsplintersdie moeilijk op soort te brengen zijn.Bovendien zijn op slecht geconserveerderesten nauwelijks nog sporen te zien vanslacht of bewerking. Het materiaal uit Middelburg bestaat vooreen groot deel uit zoogdierresten. Dezegeven een goede indruk van de conserveringvan het materiaal. In totaal zijn 3.612 zoog-dierresten onderzocht. Hiervan is 61% opsoort te brengen, een respectabel aandeel;31% van de resten is nog in te delen naar de

4 Habermehl 1975.5 Higham 1967.6 Grant 1982.7 Von den Driesch 1976.8 Von den Driesch & Boessneck 1974,

Matolcsi 1971 en May 1985.9 Teichert 1975.10 Harcourt 1974.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

178

grootte van het dier, waardoor maar 8% alsbotsplinters is aan te merken. Slechts 4%van de resten bestaat uit losse gebitsele-menten.Het materiaal uit Middelburg is met deze cij-fers aan te duiden als goed geconserveerd.Een andere aanwijzing daarvoor is het aan-treffen van hoorn. Hoorn bestaat voorname-lijk uit keratine, een materiaal datgemakkelijk in de grond vergaat. InMiddelburg zijn twee (nagenoeg) completehoorns van rund gevonden die nog inbehoorlijk goede staat verkeren. Ze daterenuit de 16e eeuw. Bovendien zijn enkele voor-werpen gevonden die zijn gemaakt vanhoorn (zie 14.4.1). Dat bij een goede conservering niet álle res-ten op soort te brengen zijn, heeft te makenmet hetgeen allemaal met het bot is uitge-voerd. Aangezien een groot deel van de res-ten etensafval betreft is het materiaal tochnog behoorlijk gefragmenteerd. Zo bestaat37% van de zoogdierresten uit botfragmen-ten die hooguit één tiende deel van eencompleet skeletelement vertegenwoordigenen 16% betreft fragmenten tussen één tiendedeel en een kwart van een compleet ele-ment.11 Dat is samen ruim 50% van alle zoog-dierresten.

14.3 De dierlijke restenDe dierlijke resten zijn merendeels afkomstigvan zoogdieren, vogels en vissen, maar ookresten van weekdieren en amfibieën bevin-den zijn tussen het botmateriaal. In totaal zijnbijna 5.900 dierlijke resten onderzocht, waar-van er circa 1.250 afkomstig zijn uit monsters(tabel 14.1). Verreweg het merendeel van deresten uit de monsters betreft vis. Het hand-verzamelde materiaal bestaat voornamelijkuit zoogdierresten.Dieren zijn over het algemeen niet gebondenaan één specifieke periode. Sommige soor-ten komen in een bepaalde periode op, blij-ven een tijd en verdwijnen daarna weer.Andere soorten komt men door de tijd heentelkens weer tegen. Dit wil echter niet zeg-gen dat deze soorten altijd op dezelfde wijzezijn gebruikt. In de loop van de tijd kan daarverandering in optreden. Daarom is ervoorgekozen de resultaten van het onderzoek per

dierklasse of een groep van dieren tebeschrijven. Zo komen veranderingen doorde tijd heen duidelijk naar voren. De artefac-ten worden apart beschreven en zijn bij debespreking van de overige dierlijke restenvolledig buiten beschouwing gelaten. Aan het eind zal kort worden ingegaan op detyperende aspecten van de diverse bewo-ningsfasen. Bovendien wordt dan extra aan-dacht besteed aan enkele grotevondstcomplexen.Alle bijlagen bevinden zich in de mapBijlagen Archeozoölogie op de CD-rom diezich achterin het rapport bevindt.

14.3.1 Zoogdieren

Zoogdierresten komen in alle bewoningsfa-sen voor (tabel 14.2). Ze bestaan voor 39%uit resten die niet op soort zijn te brengen.De wel op soort te brengen resten zijn voor-namelijk van gedomesticeerde vleesleveran-ciers – circa 48% van de resten behoortdaartoe – en slechts 1% is afkomstig vanwilde dieren. De overige 12% is van dieren die op één ofandere wijze in relatie met de mens staan,maar niet zijn gegeten. Zelfs onze soort, tochook een zoogdier, bevindt zich tussen hetmateriaal.

MensIn één van de grachten (GA3) is een com-plete, volgroeide teenkoot van een mens(Homo sapiens) gevonden. Het betreft de lin-ker eerste teenkoot van de grote teen. Bijeen dergelijke vondst komen allerlei moge-lijke redenen in gedachte hoe zo’n skeletele-ment nu in de gracht terecht is gekomen.Wat er ook is gebeurd, voor de persoon inkwestie zal het nooit een plezierige aangele-genheid zijn geweest.Uit een beerput van de kazerne (BPT14)komen twee kiezen en een tand. De gaten inde kiezen maken duidelijk dat niet iedereenzijn tanden evengoed poetste en dit met kie-spijn moest bekopen. Om van het leed ver-lost te zijn, zijn de kiezen waarschijnlijkgetrokken en vervolgens in de put gegooid.

PaardenIn een stedelijke context worden resten vanpaarden maar weinig gevonden. Dit heeft temaken met de wijze waarop de mens tegen-over dit dier staat. Het paard wordtbeschouwd als een edel dier dat voor allerleidoeleinden is te gebruiken, maar wordt nietals een (standaard) vleesleverancier gezien.Om deze laatste reden wordt het dier dusniet naar de stad gebracht en komt het nietonder het slachtmes terecht. Onder hetvoedselafval bevinden zich daardoor zelden

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

179

11 Losse gebitselementen zijn bij dezeberekening buiten beschouwinggelaten.

verzamelwijze handverzameld zeefresidu totaal

Dierklasse n n n

zoogdieren 3602 10 3612

vogels 311 21 332

vissen 266 1195 1461

weekdieren 282 30 312

amfibieen 1 - 1

artefacten* 148 - 148

Totaal 4610 1256 5866

Tabel 14.1. Overzicht van deonderzochte resten*: Onder de artefacten bevindenzich enkele die niet uit dierlijkematerialen zijn vervaardigd.n: aantal

resten van paard. Daarnaast zullen maar wei-nig mensen in een stad over een paard heb-ben beschikt en zullen de kadavers van dezegrote dieren eerder buiten de stad zijnbegraven dan daarbinnen. Zeker in latere tij-den bestonden daar regels voor. Amsterdamhad bijvoorbeeld in de 17e eeuw een apart‘vildersveld’, waar kadavers en afgekeurdvlees werden begraven.12

Uit het onderzochte materiaal komen maarnegen resten van paard. Eén daarvan betrefteen scheenbeenfragment van een jong dier,jonger dan 3½ jaar. De andere resten zijn,althans voor zover dit is te zien, van volg-roeide paarden. De meeste resten stammen uit de periodevan het mogelijke adellijk hof (fase 2) en zijngevonden in één van de grachten (GA3). Uiteen niet nader omschreven spoor uit dezebewoningsfase komt een compleet dijbeenvan een paard dat een schofthoogte vancirca 153 cm heeft gehad (bijlage 14.1). Dit iseen vrij forse maat voor een laat-middel-eeuws paard. Twee resten, een dijbeenfrag-ment uit de gracht (GA3) en een sprongbeenuit de beerput (BPT04) van het weeshuis(fase 5) vertonen haksporen. Waarom menop het dijbeen heeft gehakt, is onduidelijk.Het hakspoor op het sprongbeen kan temaken hebben met het loshakken van deonderbenen van een kadaver, om dezeonderbenen te kunnen gebruiken voor hetmaken van voorwerpen, zoals glissen (zie14.4.1).

VleesleveranciersDe soorten die als de belangrijkste vleesle-veranciers hebben gediend, zijn rund (Bos

taurus), schaap/geit (Ovis aries/Capra hircus)en varken (Sus domesticus). Indien naar dezesoorten wordt gekeken, moeten ook de naardiergrootte ingedeelde resten in ogen-schouw worden genomen. Deze categoriebevat voornamelijk fragmenten van ribben,wervels en pijpbeenderen die niet meer opsoort te brengen zijn maar waarvan wel isaan te nemen dat ze van de vleesleveran-ciers afkomstig zijn. Reden dit te veronder-stellen is, naast de fragmentatie van debotten, de vele slachtsporen die daarop zijnwaargenomen. In totaal vertoont 32% vandeze resten hak- en/of snijsporen. Bij de opsoort gebrachte resten van de vleesleveran-ciers is dit aandeel 35%.De verhouding tussen de vleesleveranciersgeeft enigszins het belang van de betref-fende soort aan (tabel 14.3). Bij deze verhou-ding moet ervan worden uitgegaan dat deresten van groot zoogdier (LM) afkomstigzullen zijn van rund. Die van middelgrootzoogdier (MM) zijn van schaap/geit of var-ken. Uit de verhouding blijkt dat rundvleeshet meest is gegeten. De helft van de restenis namelijk afkomstig van rund (30%) engroot zoogdier (21%). De andere helft is ver-deeld over schaap/geit en varken, waarvanschaap/geit het leeuwendeel in beslagneemt. Het aantal resten van schaap/geit ligtruim tweemaal hoger dan van varken. Inplaats van de aantallen resten kan ook naarhet gewicht van de resten worden gekeken,aangezien het gewicht een maat is voor dehoeveelheid vlees om de botten. Vanuit ditoogpunt blijkt rundvlees nog veel meergegeten dan het aantal resten aangeeft.Ruim 80% van het gewicht wordt door ditdier en de resten van groot zoogdier ingeno-12 Koolmees 1995.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

180

fase 1 fase 2 fase 3 fase 3 of 4 fase 4 fase 5 fase 6 fase 7 totaal

Soort n n n n n n - n n Nederlandse naam

Homo sapiens - 1 - - - - - 3 4 Mens

Bos taurus 20 184 73 1 81 215 4 188 766 Rund

Equus caballus - 5 1 - 2 1 - - 9 Paard

Ovis aries - 8 - - 4 5 - - 17 Schaap

Ovis aries/Capra hircus 30 153 65 4 196 87 5 12 552 Schaap/Geit

Sus domesticus 15 232 34 6 38 31 7 32 395 Varken

Cervus elaphus - - - - - 2 - - 2 Edelhert

Oryctolagus cuniculus - 2 - - 17 2 7 2 30 Konijn

Canis familiaris 194 5 2 2 103 20 - 3 329 Hond

Felis catus - 4 2 - 38 24 1 9 78 Kat

Rattus rattus - - - - 7 - - 1 8 Zwarte rat

Rattus spec. - - - - - - 1 - 1 rat

large mammal 19 86 57 7 84 105 8 180 546 groot zoogdier

medium mammal 84 83 69 3 174 67 5 40 525 middelgroot zoogdier

smal mammal - 1 2 - 39 2 - 1 45 klein zoogdier

mammal, indet. 14 62 30 - 39 21 - 139 305 zoogdier, niet te determineren

Totaal 376 826 335 23 822 582 38 610 3612

Tabel 14.2. Overzicht zoogdierresten per bewoningsfaseEnkele zoogdierresten (n=23) dateren uit fase 3 of 4.n: aantal

men. Daarentegen blijkt het verschil tussenschaap/geit en varken minder gepronon-ceerd dan op basis van het aantal resten isgeconstateerd. Weliswaar is nog steeds meerschapen/geitenvlees gegeten dan varkens-vlees, maar naar verhouding is dit nu hooguitmaar anderhalf maal meer.Wanneer de aantallen resten worden uitge-splitst over de verschillende bewoningsfasenvalt op dat in het begin vrij veelschapen/geiten zijn gegeten en dit aandeelin de laatste bewoningsfasen is afgenomen(afb. 14.1). In fase 1 t/m 4 ligt het aandeelschaap/geit tussen de 38%-53%; in de fasen5 t/m 7 is die 5%-27%. De afname vanschaap/geit wordt gecompenseerd doorrund. In de fasen 1 t/m 4 is maar 31%-48%van de resten van rund; voor de fasen 5 t/m7 liggen de percentages tussen de 64%-81%.Het aandeel varken blijft redelijk constant enligt tussen 9%-23%. De verschuiving van schaap/geit naar rundhangt samen met de veranderingen in het

type bewoning op het terrein. Men heeft inde instellingen (de armenschool, het wees-huis en de kazerne) de voorkeur gegevenaan rundvlees boven schapenvlees (bijlage14.16 en 14.21). Helaas kan voor deze bewo-ningsfasen geen vergelijking met anderonderzoek uit Middelburg worden gemaakt(zie 14.6.5). Het blijft daardoor een openvraag of de afname van schaap/geit geheelte maken heeft met de aanwezigheid van desociale instellingen op het terrein of onder-deel uitmaakt van een algemene trend.De piek in fase 4 heeft wellicht te maken meteen specifieke achtergrond van de bewonersop het terrein destijds (zie verderop en14.6.4).

Hoewel wordt gesproken van schaap/geit –deze soorten zijn op basis van hun skeletele-menten vaak moeilijk uit elkaar te houden –is de aanwezigheid van geit niet vastgesteld.Op morfologische gronden zijn daarentegenwel skeletelementen van schapen (Ovis aries)

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

181

Soort n % g % Nederlandse naam

Bos taurus 766 30,2 55675,1 69,0 Rund

Ovis aries 14 0,6 912,6 1,1 Schaap

Ovis aries/Capra hircus 487 19,2 7434,0 9,2 Schaap/Geit

Sus domesticus 202 8,0 5208,7 6,5 Varken

large mammal 546 21,5 9934,4 12,3 groot zoogdier

medium mammal 525 20,7 1514,6 1,9 middelgroot zoogdier

Totaal 2540 100,0 80679,4 100,0

Tabel 14.3. Overzicht van de vleesle-veranciersn: aantal; %: percentage; g: gewichtin grammenExclusief foetale resten van schaap(n=3) en van schaap/geit (n=65)Exclusief de resten van een compleetvarken (n=193)

BBeerreekkeenniinngg vvoooorr ddee ggrraaffiieekk::AANTAL

Soort fase 1 fase 2 fase 3 fase 4 fase 5 fase 7Rund 20 184 73 81 215 188

Schaap/Geit 30 161 65 132 92 12Varken 15 39 34 38 31 32Totaal 65 384 172 251 338 232

PERCENTAGESoort fase 1 (n=65) fase 2 (n=384) fase 3 (n=172) fase 4 (n=251) fase 5 (n=338) fase 7 (n=232)Rund 30,8 47,9 42,4 32,3 63,6 81,0

Schaap/Geit 46,2 41,9 37,8 52,6 27,2 5,2Varken 23,1 10,2 19,8 15,1 9,2 13,8Totaal 100 100 100 100 100 100

0,0

20,0

40,0

60,0

80,0

100,0

fase 1

(n=65)

fase 2

(n=384)

fase 3

(n=172)

fase 4

(n=251)

fase 5

(n=338)

fase 7

(n=232)

Bewoningsfasen

Percentage

Rund

Schaap/Geit

Varken

Afb. 14.1 Verhouding in aantal restenvan rund, schaap/geit en varken in deloop van tijd. De resten uit fase 3 of 4(n=11) en het geringe aantal resten(n=16) uit fase 6 zijn buiten beschou-wing gelatenExclusief de resten van het completevarken (fase 2, n=193)Exclusief de resten van foeten (fase 4,n=68)

aanwezig. Ze zijn aangetroffen in fase 2, fase4 en fase 5. De determinatie heeft betrekkingop schedels, soms met bijbehorende onder-kaken. Voor zover het aan de schedeldelen iste zien, zijn al deze schapen hoornloos. Hetis echter onduidelijk of alleen de ooien ofook de rammen hoornloos zijn geweest. Deschofthoogte van de dieren bedraagt gemid-deld 61 cm en varieert van 53 cm tot 69 cm(bijlage 14.1). De schofthoogte lijkt welenigszins gebonden aan een bepaaldebewoningsfase of, wat waarschijnlijker is,een bepaalde context. De schofthoogten uitfase 4, de enige maten die liggen tussen 53-60 cm komen allemaal van elementen die indezelfde kuil (KL19) zijn gevonden. De ele-menten zijn afkomstig van minstens vier die-ren. De andere maten, allemaal boven de 60cm, komen uit andere perioden én diversesporen. De kuil dateert uit 1400-1450 enheeft waarschijnlijk op het erf van huis 7gelegen, net als beerput 3.In deze beerput (BPT03), waarvan de inhouddateert uit 1375-1450, zijn 68 resten van tenminste zeven te vroeg of pas geboren lam-meren gevonden. Deze resten zijn niet ver-antwoordelijk voor de piek in afb. 14.1aangezien ze daar buiten beschouwing zijngelaten. Hoewel aan de hand van de diafyse-lengte de leeftijd, c.q. draagtijd van de foetenis te berekenen (bijlage 14.1), zegt dezeinformatie niet veel omdat niet duidelijk isom welk schapenras het gaat. Kleine scha-pen hebben nu eenmaal kortere ledematendan grote schapen, ook voor hun geboorte.Wel kan er op basis van de maten en de

daaruit vloeiende draagtijd van worden uit-gegaan dat er resten van zowel foeten alsneonaten aanwezig zijn. De draagtijd is bijschapen gemiddeld 147 dagen en de rangedie de diafyselengten aangeven - een draag-tijd tussen de 80 en 136 dagen - is te grootom betrekking te hebben op louter vlak nade geboorte overleden lammeren. Uit eenkaakfragment waarin de melkkiezen in eendoorbrekend stadium verkeren, is op temaken dat dit lam hooguit een week of tweeheeft geleefd. Het aantreffen van foeten enneonaten doet vermoeden dat ter plekkeschapen zijn gehouden. Waarschijnlijk heeftmen de drachtige ooien gestald om betertoezicht te kunnen houden bij de geboorteen om de pasgeboren lammeren te kunnenbehoeden voor slechte (weers)omstandighe-den. Gemiddeld sterft 10% van de lammerentijdens of kort na de geboorte.13

Op het opgegraven terrein is ook een kuil(DIG1) uit fase 2 aangetroffen met daarin hetcomplete skelet van een varken (afb. 14.2).14

De kuil is geplaatst in fase 2. De 193 restenvan dit skelet vertonen geen slachtsporen enook geen sporen van onthuiden. Het varken,zo te zien aan de vorm van de hoektandenwas het een zeug, is ongeveer één jaar oudgeworden. Op één van de (tweede) teenko-ten zitten aan de bovenzijde botwoekeringen,waarschijnlijk veroorzaakt door een ontste-king. Verder zijn er geen bijzonderheden aande skeletresten te zien. Omdat het dier niet isvolgroeid, kan geen schofthoogte wordenberekend.

13 Lantinga 1976.14 Ass. M30; Put 12, Spoor 93.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

182

Afb. 14.2 Opgravingsfoto van het var-ken.

Van varken zijn geen complete volgroeidepijpbeenderen gevonden waaraan eenschofthoogte is te berekenen. Enkele restenzijn echter duidelijk afkomstig van zeer groteexemplaren; ze hebben minimaal de afmetin-gen van botten van everzwijnen (Sus scrofa).Een dijbeen uit één van de grachten van hetomgrachte terrein (fase 2) is mogelijk van ditwild en wellicht geldt dit ook voor een mid-denvoetsbeen uit beerput4 van het weeshuis(fase 5). De grote resten uit de beerput vande kazerne (BPT14) zullen echter van helegrote gedomesticeerde varkens zijn.Verreweg de grootste vleesleverancier is hetrund geweest. Van dit dier zijn geen (parti-ële) skeletten gevonden. Wel zijn er enkeleelementen of fragmenten daarvan aangetrof-fen die bij elkaar horen, zoals een linker enrechter onder- of bovenkaak of een spaak-been en ellepijp, maar deze associaties heb-ben betrekking op voedselresten. Overigenskomen dergelijke associaties niet alleen bij

rund maar ook bij schaap/geit en varkenvoor. Op basis van enkele complete pijpbeenderenzijn schofthoogten voor rund te berekenen(bijlage 14.1). Hierin is in de loop der tijd eentoename te constateren (tabel 14.4).Maar omdat het maar één á twee bepalingenper bewoningsperiode betreft, geven dezematen geen betrouwbaar inzicht in deschofthoogte voor de betreffende periode.Een toename in de schofthoogte komt echterook naar voren uit de opmerkingen die bij deanalyse zijn gemaakt ten aanzien van deafmetingen van de skeletfragmenten (tabel14.5). Wanneer het opviel dat een bepaaldfragment afkomstig moest zijn van een klein,een groot of zelfs een zeer groot rund, is ditgenoteerd. Het is daarom aannemelijk dat in

de loop der tijd inderdaad de schofthoogtevan de runderen is toegenomen.

SlachtleeftijdDe kwaliteit van het vlees dat men op tafelheeft gezet, is deels afhankelijk van de leef-tijd waarop de dieren zijn geslacht.Informatie hierover geven de vergroeiingssta-dia van de pijpbeenderen. Wat betreft hetrund laten die het volgende beeld zien. Voorfase 1 zijn er nauwelijks gegevens. Van dezefase is dus geen beeld te geven, hoewel demeeste dieren waarschijnlijk ouder zijngeworden dan 4 jaar, aangezien onvol-groeide resten niet zijn gevonden (bijlage14.5). Voor de andere bewoningsperiodenstaan ook niet al te veel leeftijdsgegevens terbeschikking en bovendien wisselt het aantalper periode. Geheel betrouwbaar zal de leef-tijdsopbouw daardoor niet zijn.Desalniettemin geeft de algemene lijn van deleeftijdsopbouw waarschijnlijk wel een reëelbeeld weer (afb. 14.3): in de loop van de tijdis het aandeel runderen dat is geslacht opeen leeftijd tussen de 2-4 jaar steeds grotergeworden. Dit is niet verwonderlijk. Op dezeleeftijd hebben de runderen hun optimaleslachtgewicht bereikt. Wanneer ze uitsluitendvoor het leveren van vlees worden gefokt ishet niet lonend ze nog langer in leven tehouden. Het voeden van de dieren resulteertdan niet meer in een toename van de hoe-veelheid vlees. De leeftijdsopbouw laat ziendat een steeds groter aandeel van de runde-ren alleen vanuit dit oogpunt is gefokt. Derunderen in de vroegste bewoningsperiodenhebben waarschijnlijk eerst andere doelein-den gediend voordat ze werden geslacht. Zekunnen melk hebben geleverd of als trekdierhebben gefungeerd.Het aandeel runderen dat is geslacht vóór deleeftijd van 2 jaar is vrij gering. Deze dierenleveren malser vlees, wat dan ook navenantduurder is dan het ietwat taaiere vlees vande oudere dieren. Onder de groep jonggeslachte runderen bevinden zich resten vanenkele kalveren. Het betreft echter hooguitdrie resten per periode. Kalfsvlees is dusmaar weinig gegeten.

Net als runderen zijn schapen voor diversedoeleinden te gebruiken. Ze kunnen naastvlees ook melk en wol leveren. De schapenuit Middelburg zijn voornamelijk voor hunvlees gehouden. Het aandeel dieren ouderdan 3½ jaar, dieren die eerst voor de melk-en wolproductie kunnen hebben gediend, isvrij klein (afb. 14.4). De meeste dieren zijn opjongere leeftijd geslacht. Alleen in fase 2 en3 is het aandeel oudere dieren nog behoor-lijk.De groep dieren jonger dan 2 jaar bevat ook

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

183

Periode ElementSchofthoogte in

mm

fase 2 metacarpus 1150

fase 3 humerus 1159

fase 4 metacarpus 1187

fase 5 metatarsus 1264

fase 5 metatarsus 1412

Tabel 14.4. Schofthoogten van Rund.

Periode klein groot zeer groot

fase 2 1 3 -

fase 3 - 1 1

fase 4 1 3 1

fase 5 - 7 2

fase 6 - - -

fase 7 - 6 5

Formaat van het rundTabel 14.5. Formaten van Rund opbasis van waarnemingen.

resten van lammeren. Deze zijn voornamelijkaangetroffen in fase 4, waar 25% van de res-ten afkomstig is van lammeren jonger dan 10maanden (bijlage 14.14). Daaronder bevindenzich diertjes die niet ouder zijn gewordendan 4 maanden. De foeten en neonaten uitbeerput 3 zijn hierbij volledig buitenbeschouwing gelaten en zijn dus niet verant-woordelijk voor het hier geschetste beeld.

In fase 5 bevat de groep dieren jonger dan 2jaar uitsluitend resten van lammeren die eenleeftijd rond de 7-10 maanden hebbenbereikt. Voor de fasen 1, 6 en 7 is de leeftijdsopbouwniet weergegeven omdat het aantal gege-vens uiterst gering is. Voor deze fasen ishooguit te zeggen dat er geen resten zijngevonden van dieren die ouder zijn gewor-

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

184

BBeerreekkeenniinngg vvoooorr ddee ggrraaffiieekk::Rund fase 2 (n=54) fase 3 (n=21) fase 4 (n=35) fase 5 (n=84) fase 7 (n=71)< 2 jaar 17 0 9 11 32-4 jaar 16 56 58 69 80> 4 jaar 67 44 33 20 17totaal 100 100 100 100 100

0%

20%

40%

60%

80%

100%

fase 2

(n=54)

fase 3

(n=21)

fase 4

(n=35)

fase 5

(n=84)

fase 7

(n=71)

Bewoningsfase

Percentage

> 4 jaar

2-4 jaar

< 2 jaar

Afb. 14.3 Leeftijdsopbouw van rundop basis van het postcraniale skelet.Exclusief fase 1 (n=5) en fase 6(n=1)N.B. bij fase 2 is de indeling: <20maanden, 20-48 maanden gebruikt

BBeerreekkeenniinngg vvoooorr ddee ggrraaffiieekk::Schaap/geit fase 2 (n=31) fase3 (n=22) fase 4 (n=57) fase 5 (n=35)< 2 jaar 16 20 44 212-3 1/2 jaar 42 37 37 60> 3 1/2 jaar 42 43 19 19Totaal 100 100 100 100

0%

20%

40%

60%

80%

100%

fase 2

(n=31)

fase3 (n=22) fase 4

(n=57)

fase 5

(n=35)

Bewoningsfase

Percentage

> 3 1/2 jaar

2-3 1/2 jaar

< 2 jaar

Afb. 14.4 Leeftijdsopbouw vanschaap/geit op basis van het postcra-niale skelet.Exclusief fase 1 (n=6), fase 6 (n=1)en fase 7 (n=7)Exclusief de resten van foeten (fase4)

den dan 3½ jaar en fase 7 bevat één skelet-fragment van een lam jonger dan 10 maan-den.

Hoewel het aantal leeftijdgegevens voor var-ken zeer gering is, zeker als ze over de bewo-ningsfasen worden uitgesmeerd, geven zedoor de vrij uniforme leeftijdsopbouw tochenige informatie over de varkensslacht (afb.14.5). Zo zijn er volgens de leeftijdsopbouw geendieren geslacht die ouder zijn dan 3½ jaar.Gezien het geringe aantal gegevens waardeze leeftijdsopbouw op rust wil dit niet zeg-gen dat het nooit heeft plaatsgevonden,maar het slachten van een oud beest is zekergeen usance geweest. Dat was het wel bijdieren die pas in hun eerste of tweedelevensjaar verkeerde. Of de afname in hetaandeel geslachte varkens met een leeftijdtot 2 jaar bij fase 4 en 5 ook inderdaad heeftplaatsgevonden, is niet met zekerheid te zeg-gen. Bij lage aantallen kunnen kleine ver-schillen grote gevolgen hebben voor deleeftijdsopbouw. Varkens zijn echter geendieren die voor andere doeleinden dan hunvlees (en andere slachtproducten) wordengefokt. Het is daarom niet vreemd dat dedieren worden geslacht zodra ze hun opti-male slachtgewicht hebben bereikt. De die-ren die op iets latere leeftijd zijn geslacht,hebben waarschijnlijk eerst nageslachtgrootgebracht, zodat men zich altijd konbedienen van varkensvlees.Behalve pijpbeenderen verschaffen ookgebitselementen informatie over de slacht-

leeftijd. Het aantal onderkaken met gebits-elementen is echter vrij gering. In totaal zijner 16 voor rund, 37 voor schaap/geit en maar9 voor varken. Uitgesmeerd over de bewo-ningsfasen leveren deze kaken hooguit wataanvullende informatie. Over het algemeen sluit de informatie van degebitselementen goed aan bij de informatieop basis van de pijpbeenderen. De runder-kaken zijn in fase 2 (bijlage 14.8) vooralafkomstig van dieren met een leeftijd tussende 2-4 jaar, waardoor deze leeftijdsgroep ietsruimer vertegenwoordigd is dan de pijpbeen-deren aangeven. De kaken van schaap/geitzijn vooral van dieren met een leeftijd rondde 2-3 jaar, wat redelijk goed aansluit bij hetleeftijdsbeeld op basis van de pijpbeenderen.Wellicht is de middengroep iets groter dandaar wordt verondersteld. Extra informatieverschaffen de kaken voor fase 3 (bijlage14.12). Uit het aantreffen van een kaak vaneen schaap/geit met een leeftijd van 5-9maanden blijkt dat ook in deze periode weleens lamsvlees is gegeten. Hoewel het bot-materiaal resten van jonge varkens bevat,zijn er geen resten van speenvarkens gevon-den. Wel is in fase 4 een onderkaakfragmentafkomstig van een big van 7-8 maanden (bij-lage 14.14).

LichaamsdelenWat natuurlijk ook van invloed is op de kwa-liteit van het vlees, is het lichaamsdeel waar-van het vandaan komt. In het overzicht voorrund is allereerst te zien dat in de bewo-ningsfasen skeletelementen uit alle delen

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

185

BBeerreekkeenniinngg vvoooorr ddee ggrraaffiieekk::Varken fase2 (n=14) fase 3 (n=15) fase 4 (n=20) fase 5 (n=9) fase 7 (n=17) < 2 jaar 83 80 44 40 862- 3 1/2 jaar 17 20 56 60 14> 3 1/2 jaar 0 0 0 0 0Totaal 100 100 100 100 100

0%

20%

40%

60%

80%

100%

fase2 (n=14) fase 3

(n=15)

fase 4

(n=20)

fase 5 (n=9) fase 7

(n=17)

Bewoningsfase

Percentage

> 3 1/2 jaar

2- 3 1/2 jaar

< 2 jaar

Afb. 14.5 Leeftijdsopbouw van varkenop basis van het postcraniale skelet.Exclusief fase 1 (n=3) en fase 6(n=4)

van het lichaam aanwezig zijn (afb. 14.6).Delen van de romp lijken enigszins onder-vertegenwoordigd. Dit is echter schijn omdatjuist deze delen veelal niet op soort zijngebracht en zich in de categorie ‘groot zoog-dier’ bevinden. Rompelementen maken 56%van het totale aantal grote zoogdierrestenuit. Hoewel fase 1 te weinig resten bevat vooreen goed inzicht, lijkt de verdeling in de eer-ste drie bewoningsfasen vrij gelijkmatig.Verwonderlijk is dit niet, want alle lichaams-delen van een rund zijn in de voedselvoorzie-ning te gebruiken. Bovendien mocht men totin de 14e eeuw zelf zijn eigen dierenslachten.15 Pas vanaf die tijd ontstonden ersteeds strengere slachtregels en deed hetberoep van slager zijn intrede. De behoorlijkeaanwezigheid van schedeldelen is een nor-maal beeld voor de Late-Middeleeuwen. Hetfeit dat een schedel vrij fragiel is en gemak-kelijk in stukken uiteenvalt, speelt daarbijeen rol.Vanaf fase 4 begint de samenstelling van deskeletelementen te veranderen. Het aandeelschedelfragmenten wordt geringer en deresten van de bovenpoten beginnen de over-hand te krijgen. Kennelijk is men steedsmeer de voorkeur gaan geven aan schouder-stukken, billen, schenkels etc.Aan onderpoten zit nauwelijks vlees. Ze zijndan ook matig vertegenwoordigd. Deelskomt dit doordat de elementen vrij compleet

zijn en niet in allerlei kleine stukken zijngehakt. De haksporen die zich op de ele-menten bevinden, wijzen op het klieven vande botten. Deze vleesloze elementen zijnopengehakt zodat bij het soeptrekken hetmerg in de botten beter vrij kan komen. Hetis dus zeker niet zo dat onderpoten nooitvoor de voedselvoorziening zijn gebruikt. Voetelementen zijn in de afbeelding nietweergegeven. Ze zijn over het algemeen vrijslecht vertegenwoordigd. Deze elementenkunnen bij het onthuiden aan de huid blijvenzitten en daarmee worden afgevoerd. In fase4, maar zeker in fase 5 zijn voetelementenechter in overmaat aanwezig. Dit hoeft nietste maken te hebben met het eten van run-dervoeten of zoiets. Bijna de helft van deteenkoten uit fase 5 is afkomstig uit de beer-put (BPT04) van het weeshuis en vele vandeze koten zullen bij het kootspel zijngebruikt. Dit is bijvoorbeeld te zien aanenkele koten met krassen en gaten (zie14.4.1) en de slijtagesporen op de koten. Ookenkele koten uit fase 4 vertonen dergelijkesporen. Het is heel goed mogelijk dat dezekoten ook voor het kootspel zijn gebruikt. Overigens is het wel goed eten van runder-voeten, getuige het 16e-eeuwse“cocboeck”van Carolus Battus (Dordrecht1593):

15 Koolmees 1995.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

186

BBeerreekkeenniinngg vvoooorr ddee ggrraaffiieekk::lichaamsdeel fase 1 fase 2 fase 3 fase 4 fase 5 fase 7kop 7 74 28 8 36 15romp 1 7 4 8 8 24bovenpoot 6 38 24 33 58 131onderpoot 5 28 9 11 20 12totaal 19 147 65 60 122 182

lichaamsdeel fase 1 (n=19) fase 2 (n=147) fase 3 (n=65) fase 4 (n=60) fase 5 (n=122) fase 7 (n=182)kop 36,8 50,3 43,1 13,3 29,5 8,2romp 5,3 4,8 6,2 13,3 6,6 13,2bovenpoot 31,6 25,9 36,9 55,0 47,5 72,0onderpoot 26,3 19,0 13,8 18,3 16,4 6,6totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0

0%

20%

40%

60%

80%

100%

fase 1

(n=19)

fase 2

(n=147)

fase 3

(n=65)

fase 4

(n=60)

fase 5

(n=122)

fase 7

(n=182)

Bewoningsfase

Percentage

kop

romp

bovenpoot

onderpoot

Afb. 14.6 Verdeling van de skeletele-menten over het lichaam van rund.Exclusief fase 3 of 4 (n=1) en fase 6(n=4)Voetelementen (n=162) zijn wel aan-wezig, maar om pragmatische rede-nen niet in de afbeeldingweergegeven.Enkele fragmenten (n=4) zijn niet inte delen

OOmm oosssseennvvooeetteenn ttee bbeerreeyyddeennNeemt de voeten, sietse wel morwe

ende snijtse dan overmits ende legtseeenen dach ofte twee in den azijn

ende braeytse dan op eenen rooster,doet er dan boter, azijn, suycker,

canneel ende wat gengeber daerbyende laet dit tsamen opsieden. Legt er

de voeten dan in ende latet tsamenstoven tot dattet sop wat gebondensy. Lichtet dan op ende stroyt er wat

gengeber over.

Tussen het materiaal bevinden zich ookenkele hoornpitten, vaak met stukjes schedeler nog aan. Dit is echt als slachtafval tebeschouwen; vlees zit er totaal niet aan. Demeeste fragmenten komen dan ook uit fase 2en 3. Toch levert ook dit skeletelement nogbruikbaar materiaal. Een deel van de hoorn-pitten vertoont snijsporen die wijzen op hetverwijderen van het eromheen zittende

hoorn. Er is zelfs hoorn (dus niet de pit!!) in16e-eeuwse kuilen gevonden. Uit mestkuil 2van fase 5 komt een in stukjes uiteen geval-len hoorn en in een andere kuil uit fase 4 iszelfs een complete hoorn gevonden. Hethoorn is verwijderd om er voorwerpen van tekunnen maken. Ook daarvan zijn enkeleexemplaren gevonden (zie 14.4.1).

Hoewel van schaap/geit skeletelementen uitalle delen van het lichaam aanwezig zijn, zijnvooral bovenpootfragmenten gevonden (afb.14.7). Men heeft zich dus regelmatig tegoedgedaan aan lamsschouders en -boutjes. Voor de schommelingen in het aandeel sche-del- en onderpootresten zijn geen duidelijkeredenen aan te wijzen. Deels speelt hetgeringe aantal resten per bewoningsfase eenrol en ook specifieke contexten – zoals kuil19 uit fase 4 met een overmaat aan onder-pootresten – beïnvloeden het algemenebeeld. In fase 2 kan de fragmentatie van deschedelresten een rol spelen.

Het aantal varkensresten per bewoningsfaseis te gering voor een goed inzicht in delichaamsdelen. Hooguit kan worden gecon-cludeerd dat nagenoeg elk lichaamsdeel wel

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

187

BBeerreekkeenniinngg vvoooorr ddee ggrraaffiieekk::lichaamsdeel fase 1 fase 2 fase 3 fase 4 fase 5kop 5 82 17 23 33romp 1 11 5 14 4bovenpoot 18 51 35 52 34onderpoot 4 12 8 26 9voet 1 1 12 12totaal 29 157 65 127 92

fase 1 (n=29) fase 2 (n=157) fase 3 (n=65) fase 4 (n=127) fase 5 (n=92)kop 17,2 52,2 26,2 18,1 35,9romp 3,4 7,0 7,7 11,0 4,3bovenpoot 62,1 32,5 53,8 40,9 37,0onderpoot 13,8 7,6 12,3 20,5 9,8voet 3,4 0,6 0,0 9,4 13,0totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0

0%

20%

40%

60%

80%

100%

fase 1 (n=29) fase 2

(n=157)

fase 3 (n=65) fase 4

(n=127)

fase 5 (n=92)

Bewoningsfase

Percentage

kop

romp

bovenpoot

onderpoot

voet

Afb. 14.7 Verdeling van de skeletele-menten over het lichaam vanschaap/geit.Exclusief fase 3 of 4 (n=4), fase 6(n=5) en fase 7 (n=12)Exclusief de resten van foeten (n=68)Enkele fragmenten (n=10) zijn niet inte delen

door een element is vertegenwoordigd. Alseen varken wordt geslacht, zal dan ook alleswat het te bieden heeft, zijn gebruikt.Bovendien zit aan een varkensvoet meervlees in vergelijking met een runder- ofschapenvoet.

Slacht- en consumptiesporenDe slachtsporen op de botten reflecterenzo’n beetje alle handelingen die worden ver-richt voordat het vlees op tafel verschijnt.Alleen het doden van het dier is niet aan debotten te zien. Dat is ook niet zo vreemd,want vaak sneed men het dier de keel door.Het dode dier werd van zijn huid ontdaan.Hierbij ontstonden soms snijsporen op deschedel, zoals op het frontale van enkeleschapenschedels is te zien. Ook snijsporenop middenhands- en voetsbeenderen en opteenkoten wijzen hierop. Het dier werd ont-hoofd door de kop bij de atlas of draaier erafte hakken of los te snijden. De onderkakenzijn losgemaakt en regelmatig is het deelmet de vieze kiezen eraf gehakt. Ook is weleens de snuit afgehakt. Snijsporen op hettongbeen geven aan dat de tong is losge-maakt. Het karkas werd in de lengtegekliefd. Dit is te zien aan de haksporen diein de lengterichting van de wervels lopen.De twee karkashelften werden vervolgens instukken verdeeld. Afbeelding 14.8 toont opwelke wijze dat kan gebeuren.De botten die daarbij worden losgesnedenen doorgehakt, tonen ook inderdaad derge-lijke snij- en haksporen. Zo zijn er haksporendwars op enkele hals-, borst- en lendenwer-vels. De ribstukken zijn soms, zoals in deafbeelding is weergegeven, in tweeën ver-deeld maar soms ook in drie stukken. Debekkens zijn in stukken gehakt en ook deopperarm- en dijbenen vertonen haksporen.Vaak zijn de schouderstukken en de bil nogin kleinere stukken verdeeld dan in de

afbeelding is aangegeven.Een deel van de schapenschedels, vooral dieuit fase 5 maar ook enkele uit fase 4, zijnoverlangs gekliefd om bij de hersenen tekunnen komen. Volgens Chomel kun je eenschapenkop als volgt bereiden:

“Kookt de kop na dezelve gewaschente hebben, in water en zout gaar,

klooft ze als dan middendoor, begietze met gesmolten boter, en bestrooitze met gestooten tweebak [een soortbeschuit], waaronder wat peper, noot-muscaat en zout is geroerd, en laat zeop de rooster braaden tot dat ’t lichtbruin is, zet ze als dan warm met een

chalotte-saus voor.” 16

Er is in de loop van tijd geen duidelijk ver-schil in de hak- en snijsporen te zien, op ééngrote uitzondering na. In de kazernetijd (fase7) verschijnen voor het eerst zaagsporen opde botten. Deze sporen zijn alléén te vindenop de resten van rund en groot zoogdier(tabel 14.6). Kennelijk heeft men de runderenniet in stukken gehakt maar in stukkengezaagd, terwijl men bij de middelgrotezoogdieren - schaap/geit en varken - nogsteeds de oude slachtmanier heeft toegepast.De zaagsporen lopen veelal schuin of dwarsdoor de botten heen, zonder rekening tehouden met de wijze waarop het vlees omde botten zit (afb. 14.9). Men heeft rück-sichtslos het kadaver in stukken verdeeld. Bij sommige sporen vraag je je wel eens afwaarom ze zijn aangebracht. Zo zijn bij éénmiddenhandsbeen en twee middenvoetsbe-nen van schaap/geit uit fase 3 en 4 op de16 Chomel 1778.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

188

Afb. 14.8 Het in stukken verdelen vaneen karkas (Bron foto: McGee 2001).

kopse kant van de bovenzijde gaten aange-bracht. Bij twee van de drie botten is aan dezijkant bij de onderzijde een tweede gat aan-gebracht (afb. 14.10), bij het andere botbevindt het tweede gat zich op de kopsekant van de onderzijde. Deze gaten zijn nietgeboord, maar met behulp van een scherpvoorwerp, zoals een priem of mes, gestoken.Er zijn verder geen bewerkings- of slijtage-sporen aanwezig, waardoor duidelijk is datdit geen artefacten betreft. Waarschijnlijk zijn de gaten aangebracht omhet merg uit de botten te kunnen slurpen.

Het gat op de kopse kant dient als drinkgat;het tweede gat aan de onderzijde zorgtervoor dat er lucht in de mergholte bij kan,zodat het merg er gemakkelijk uit gaat.17

Merg is een product dat veelvuldig in de(laat-)middeleeuwse keuken is gebruikt. Om

het uit de botten te halen, kunnen de been-deren ook worden gekliefd. Hiervan bevin-den zich ook enkele voorbeelden tussen hetmateriaal.In drie teenkoten van rund is ook een gatgemaakt. Deze gaten hebben wellichtbetrekking op het vullen van het bot met eenverzwarend materiaal voor het gebruik vande koot in het kootspel.

Als naar het aantal slachtsporen op de bot-ten wordt gekeken (tabel 14.6), is duidelijk tezien dat op de resten van rund en grootzoogdier relatief meer sporen zijn gevondendan op de botten van de middelgrote dierenschaap/geit en varken. Vreemd is dit niet,want een rund moet in meer stukken wordengehakt om dezelfde grootte van de porties tekrijgen als bij een schaap/geit of varken.

Sommige botfragmenten vertonen sporenvan verbranding. Deze fragmenten zijn dusin aanraking gekomen met vuur.Overduidelijk betreft het resten van vleesle-veranciers.De vraatsporen op de botten zijn bijna alle-maal veroorzaakt door honden en katten. Zij

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

189

17 Bigelow 1993.

Brandtype spoor gat (?) hak hak&snij snij zaag zaag&hak zaag&snij algemeen onbekend hond kat mens totaal*

Soort n n n n n n n n % n n n n n nBos taurus 3 215 12 35 65 8 4 342 44,6 14 5 28 1 - 766Equus caballus - 2 - - - - - 2 22,2 - - 1 - - 9Ovis aries - 3 - 3 - - - 6 35,3 - - 1 - - 17Ovis aries/Capra hircus - 112 1 15 - - - 128 23,2 6 16 37 2 - 552Sus domesticus - 45 3 11 - - - 59 14,9 2 9 16 1 - 395Oryctolagus cuniculus - 1 - - - - - 1 3,3 - 1 - - - 30Canis familiaris - 1 - - - - - 1 0,3 - 2 1 - - 329Felis catus - 1 - 1 - - - 2 2,6 - - - - - 78large mammal - 189 1 5 24 2 - 221 40,5 49 11 15 - - 546medium mammal - 113 2 9 - - - 124 23,6 19 19 6 1 1 525mammal, indet. - 2 - - - - - 2 0,7 71 9 - - - 305Totaal 3 684 19 79 89 10 4 888 24,6 161 72 105 5 1 3612

Slachtsporentotaal

Vraat

Tabel 14.6. Zoogdierresten met sporen op het bot.n: aantal* totaal aantal resten per soort, diergroep of dierklasse%: percentage t.o.v. totaal aantal resten per soort, diergroep of dierklasse

Afb. 14.9 Doorgezaagde schouderbla-den van rund uit de kazernebeerput(BPT14) (Foto: © Archeoplan Eco).

Afb. 14.10 Een gat in het distale deel van een midden-voetsbeen (metatarsus) van schaap/geit (Foto: © M.JRijkelijkhuizen).

kunnen met het voedselafval zijn gevoerd ofermee aan de haal zijn gegaan. Eén spoorlijkt verdacht veel op de kiesafdruk van eenmens.

WildTwee te consumeren zoogdiersoorten beho-ren niet tot de gedomesticeerde dieren. Deeerste is het edelhert (Cervus elaphus) waar-van twee teenkoten, afkomstig van hetzelfdedier, in een beerputvulling (BPT05) uit fase 5zijn gevonden. Het is een vrij opmerkelijkevondst. Voor zover bekend is dit de eerstevondst van skeletresten van edelhert opWalcheren. Weliswaar zijn in de ringwalburgvan Oost-Souburg resten van edelhertgevonden - deze dateren uit de 10e eeuw -maar dit betreffen uitsluitend voorwerpen ofhalffabrikaten van gewei en afvalstukken vangeweibewerking.18 Het gewei, als grondstofvoor het maken van voorwerpen, is waar-schijnlijk van elders aangevoerd. Het is zelfsde vraag of het edelhert vroeger opWalcheren voorkwam. Het eiland was metbreed water omgeven en hoewel een edel-hert goed kan zwemmen, zal dit water tocheen belemmering zijn geweest. Bovendienhoudt het dier van half open gebieden meteen afwisseling van open vlakten engemengde bossen, iets wat op het eilandniet echt aanwezig was. Wel spreekt hetjachtplakkaat van het graafschap Vlaanderenuit 1631 nog van de jacht op herten.Waarschijnlijk kwamen rond deze tijd nogwel herten in Zeeuws-Vlaanderen voor.19 Invele delen van Nederland was hij toen al uit-gestorven.De jacht op het fiere, trotse edelhert wasniet voor iedereen weggelegd.20 De rechtenlagen zelfs bijna geheel bij de Graven vanHolland. Om edelhert te kunnen bemachti-gen moest je dus wel bepaalde connectieshebben.De teenkoten wijzen overigens niet direct opde consumptie van edelhertvlees. Aan devoeten zit nu eenmaal weinig vlees. Van het tweede dier – het konijn(Oryctolagus cuniculus) - kan ter discussiestaan of het als wild is te beschouwen. Ditvan oorsprong West-Afrikaanse dier is heelbewust in onze streken uitgezet. De eerstehistorische vermelding van konijn in de regiodateert uit 1255 en heeft betrekking opWest-Vlaanderen.21 De eerste Hollandse ver-melding dateert uit 1297. De vroegste arche-ologische bewijzen voor konijnen inNederland dateren uit de 14e eeuw.22 Dekonijnen werden gehouden in konijnentuinenof -waranden, een afgezet gebied waarinsoms specifieke voorzieningen voor de konij-nen zijn getroffen. Bovendien hebben deGraven van Vlaanderen en Holland konijnen

in de duinen uitgezet. Deze werden beheerddoor de duinmeiers. De jacht op de konijnenwas voorbehouden aan de adel.De oudste konijnenresten komen uit één vande grachten (GA3) van fase 2. Deze gracht isrond 1350 gedempt. De resten behoren daar-mee tot de vroegste archeologische bewijzenvan konijn in Nederland. Al eerder zijn inMiddelburg konijnenresten uit de 14e eeuwgevonden, namelijk bij een kloostergebouwvan het Minderbroedersklooster.23 Deze res-ten hebben een datering van 1325 tot heteinde van de 14e eeuw. Vanaf dat moment komen resten van konij-nen in alle bewoningsperioden voor. Alleenin fase 3, op het moment dat een bronsgieteren enkele andere ambachtslieden op het ter-rein zijn gevestigd, ontbreken ze. Wellichtniet helemaal bevreemdend, aangezienkonijn in deze periode – halverwege de 14e

tot begin 15e eeuw – nog geen gemeengoedzal zijn geweest.In mestkuil 1 uit het einde van fase 4 endaterend uit 1525-1575, is een scheenbeengevonden waarvan de proximale epifyse nogniet volledig met de diafyse is vergroeid. Ineen andere mestkuil (MSK2), daterend uit1550-1600 en waarschijnlijk behorende bijhuis 3 uit fase 5, is een onvolgroeid bekken-fragment gevonden. De resten van dezejonge konijnen zijn misschien de eerste tast-bare bewijzen voor het houden van kotkonij-nen, de in hokken gekweekte dieren.Wanneer voor het eerst konijnen in hokkenzijn gehouden, is onbekend maar waar-schijnlijk vond dit al in de 16e eeuw plaats.De Zierikzeese medicus Levinus Lemniusschrijft althans in 1559 dat wilde konijneneen stuk gezonder zijn dan de exemplarendie in hokken worden vetgemest.24 Getuigehet snijspoor op het scheenbeen werdendeze jonge dieren in ieder geval wel gegeten.

Honden, katten en rattenTussen het botmateriaal bevinden zich ookresten van de huisdieren hond (Canis familia-ris) en kat (Felis catus). Zo af en toe worden resten van hondengevonden die zijn gegeten, zoals tijdens hetbeleg van Eindhoven.25 Dat de dieren zijngegeten is te zien aan de hak- en snijsporenop de botten.Consumptie van deze dieren vindt echter zel-den plaats en ook de botten uit Middelburgzijn van niet gegeten dieren. Snijsporen zijnniet op de botten gezien. Wel is er een haks-poor waargenomen op een onderkaak uitfase 3. Het spoor zit aan de binnenzijde, tus-sen de laatste valse kies (P4) en de eersteware kies (M1). Dit is een hele vreemdeplaats voor een hakspoor en wellicht is hetpost mortem ontstaan. Het heeft waarschijn-

18 Lauwerier 1995.19 De Rijk & Pelzers 1991.20 Swaen 1948.21 Van Damme & Ervynck 1993.22 Lauwerier & Zeiler. 2001. 23 De Vries 1998.24 Van Damme & Ervynck 1993.25 De Jong 2003.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

190

lijk niets te maken met de consumptie vanhondenvlees.Ook het aantreffen van complete skeletten iseen aanwijzing dat de dieren niet zijn gege-ten. Zo zijn in een (paal?)kuil uit fase 1 de skele-tresten van één hond gevonden.26 Het betreft193 resten van een volwassen reu met eenschofthoogte van circa 56 cm (bijlage 14.1),te vergelijken met de huidige Drentse patrijs-hond of labrador. Hoewel de resten van eenvolgroeid dier zijn, is de hond niet erg oudgeworden. De gebitselementen vertonen nognauwelijks slijtage. Dit betekent dat het dierhooguit 1½ á 2 jaar is geweest.27 Deze leeftijdis ook af te lezen aan de epifysen, die welis-waar al vergroeid zijn met de diafyse maarwaarvan de vergroeiingsnaad nog wel zicht-baar is.Ook van andere honden zijn meerdere skele-tresten gevonden, zoals van een heel kleindier uit een beerput (BPT04) van het wees-huis (fase 5).28 Deze hond is ongeveer eenhalf jaar geworden. Uit de beerput (BPT03) bij huis 7 van fase 4komen de resten van verschillende honden.Deels is dit af te lezen aan de vergroeiings-stadia van de pijpbeenderen, deels blijkt ditook uit de grootste lengte van volgroeidepijpbenen. Op basis van de vergroeiingssta-dia van de pijpbeenderen is minstens éénhond maar een maand of 8 geworden. Deandere dieren zijn allemaal volgroeid. Opbasis van de grootste lengte van completepijpbeenderen betreft het twee hondenwaarvan de ene een schofthoogte van circa27 cm heeft gehad en de andere een schoftvan circa 44 cm. Het zijn beide dus niet erggrote honden. De eerste heeft het formaatvan een Jack Russell, bij de tweede moeteerder aan een kleine Friese Stabij wordengedacht. In ieder geval zijn de dieren eenstuk kleiner dan de hond waarvan resten ineen gracht (GA3) van het omgrachte terrein(fase 2) zijn gevonden. Dit dier heeft eenschofthoogte van ongeveer 71 cm gehad, degrootte van een Newfoundlander dus. In degracht zijn resten van meerdere hondengevonden, waaronder een dier van hooguit 8maanden.Resten van honden komen in alle fasen voor,met uitzondering van fase 6. Erg verwonder-lijk is dat niet want uit deze periode komtmaar heel weinig botmateriaal. Het ontbre-ken van hond zal daar toeval zijn. De hondenuit de eerste bewoningsfasen zijn middel-groot tot groot. Ze zijn te omschrijven alswaak- en herdershonden. Die uit de laterefasen zijn over het algemeen vrij klein en tetyperen als jacht en/of gezelschapsdieren.Op sommige resten van honden zijn overi-gens vraatsporen waargenomen waarvan

enkele duidelijk zijn veroorzaakt door …honden!

Resten van katten komen in nagenoeg allebewoningsperioden voor. Alleen in de oudsteperiode ontbreken ze. Dit wil echter niet zeg-gen dat toentertijd geen katten werdengehouden. Waarschijnlijk is het toeval dat ergeen kattenresten zijn gevonden. De resten zijn van zowel volwassen als jongedieren. Hoewel nauwelijks te associëren ske-letresten zijn gevonden, hoort een deel vande resten waarschijnlijk bij elkaar. Zo zijn deskeletresten uit een mestkuil (MSK1) vanfase 4 waarschijnlijk allemaal van dezelfdevolwassen kat. Het betreft een vrij grootexemplaar. Ook de resten uit mestkuil 2 vanfase 5 zijn waarschijnlijk afkomstig van het-zelfde dier. Deze kat is eveneens volwassengeworden. Een onderkaak uit deze mestkuilis echter van een diertje dat hooguit een halfjaar heeft geleefd en een abces in zijn kaakheeft gehad. De resten uit een kazernebeer-put (BPT14) zijn van een kat die hooguit 8 á9 maanden is geworden. Verder zijn er inallerlei sporen nog losse elementen gevon-den.Op twee scheenbenen van kat, één uitgracht 3 van fase 2 en één uit een kuil vanfase 3, zijn sporen op het bot gevonden. Hetelement uit de gracht vertoont een hakspoor,dat uit de kuil heeft een snijspoor. Dergelijkesporen worden wel vaker op scheenbenengevonden en zijn mogelijk ontstaan tijdenshet onthuiden van de dieren. Kattenhuidenzijn voor diverse doeleinden te gebruiken,bijvoorbeeld als bont of als dekentjes omreumatische pijnen te verlichten.In drie beerputten (BPT03, BPT09 en BPT14),respectievelijk uit fase 4, fase 6 en fase 7,zijn resten van ratten gevonden. Het zijn res-ten van de zwarte rat (Rattus rattus), onge-dierte dat zich graag in de nabijheid vanmensen ophoudt. Sterker nog, de rat iswarmteminnend en kán niet zonder debeschutting die onze bebouwing biedt. ‘s Winters hebben ze de warmte daarvannodig om te kunnen overleven. De rat is eengoede klimmer en de resten in de beerputtenzijn dan ook waarschijnlijk van dieren die(door de katten?) een kopje kleiner zijngemaakt.In kuil 1 uit fase 3 is een opperarmbeen vaneen gewone pad (Bufo bufo) gevonden.Wellicht heeft het dier hier willen overwinte-ren.

14.3.2 Vogels

De vogelresten zijn afkomstig van tamme enwilde soorten. Het tam gevogelte is verte-genwoordigd door minstens drie soorten:

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

191

26 Ass. M33; Put 6, Spoor 138.27 Habermehl 1975.28 Ass. M24.

kip, duif en tamme gans. De kip (Gallus gal-lus) is van oorsprong een uitheemse soortdie hier omstreeks de Romeinse tijd is inge-voerd. Het is de enige soort die in alle bewo-ningsfasen voorkomt en hij is bovendien infase 1 tot en met 4 op basis van het aantalresten de best vertegenwoordigde soort(tabel 14.7). Dit laatste is opvallend. Met name vóór de15e-16e eeuw behoorde kip nog niet overaltot het meest gegeten gevogelte. Deze plaatswordt in die tijd veelal ingenomen door gansof eend. Alleen in de sociaal wat rijkeremilieus staat kip al vroeg bovenaan de rang-lijst van consumptiegevogelte.29 Overigens ishet aantal resten in fase 4 enigszins verte-kend doordat minstens 36 elementen afkom-stig zijn van één kip die in een beerput(BPT03) terecht is gekomen. Van deze vogelzijn skeletelementen uit het hele lichaamgevonden, ook de fragiele kop. De niet opsoort gebrachte teen- en vleugelkootjes uitde beerput zijn waarschijnlijk ook van dezekip. Uit dezelfde beerput en ook uit sporenvan fase 3 komen elementen van soms nogheel jonge kippen, kuikens eerder. Wellichtzijn in deze perioden kippen op het erfgehouden. Het, naar verhouding, grote aantalkippenresten uit deze fasen kan met dezehoenderhoven verband houden.De resten van de huisduif (Columba livia)dateren uit fase 5. Ze zijn gevonden in mest-kuil 2 bij huis 3 en beerput 8 bij huis 5. Uitde resten is niet op te maken of dit gevo-

gelte is gegeten. De gevonden resten, eenschedel met bovenkaak en een loopbeen,bevatten geen vlees. Ze kunnen van vogelszijn die ter plekke hebben geleefd en zijngestorven, maar het kan ook voedselafvalzijn. Het houden van duiven en ook het jagendaarop was aan regels gebonden en alleentoegestaan aan lieden die een bepaalde hoe-veelheid grond bezaten.30 Enige welstandwas dus vereist. Tamme gans (Anser domesticus) lijkt tussenhet materiaal slecht vertegenwoordigd. Ditkomt deels doordat de tamme gans moeilijkvan zijn wilde soortgenoot, de grauwe gans(Anser anser), is te onderscheiden. Hetonderscheid is slechts mogelijk op basis vanafmetingen, aangezien tamme ganzen overhet algemeen iets groter zijn dan de wildeexemplaren. De soortvariatie is echter groot,waardoor een behoorlijke overlap in deafmetingen van tamme en wilde ganzenvoorkomt. Erger nog, ook een andere groteganzensoort die in onze streken voorkomt,de rietgans (Anser fabalis), vertoont eengrote soortvariatie en een overlap in afmetin-gen van de skeletelementen met die van degrauwe en tamme gans. Het is daardoor zelfsmoeilijk deze drie grote ganzensoorten vanelkaar te onderscheiden. Onder de resten dieals gans (Anser spec.) zijn gedetermineerdbevinden zich middenhandsbeenderen diequa afmeting kleiner zijn dan die van eenrietgans maar groter dan die van een kolgans(Anser albifrons), een middelgrote ganzen-

29 Bult 1992.30 Swaen 1948.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

192

fase 1 fase 2 fase 3 fase 4 fase 5 fase 6 fase 7 TotaalSoort n n n n n n n n Nederlandse naamGallus gallus 1 8 26 96 9 2 2 144 KipColumba livia - - - - 2 - - 2 HuisduifAnser domesticus - - - - 1 - - 1 Tamme gansAnser anser/domesticus - 2 2 4 12 4 - 24 Grauwe/Tamme gansAnser brachyrhynchus - - 1 - - - - 1 Kleine rietgansAnser fabalis - - - - 1 - - 1 RietgansAnser spec. - 4 3 7 9 10 - 33 gansAnas platyrhynchos/domesticus - - 2 10 10 2 - 24 Wilde/Tamme eendAnas crecca/querquedula - - - 2 - - - 2 Winter-/ZomertalingAythya spec. - - - - 1 - - 1 duikeendanatiae - - 3 3 - - - 6 eendArdea cinerea - - - 1 - - - 1 Blauwe reigerCygnus olor - 1 - - - - - 1 KnobbelzwaanCygnus spec. - - - 1 - - - 1 zwaanFulica atra - - - - 1 - - 1 MeerkoetHaematopus ostralegus - - - 16 - - 1 17 ScholeksterTyto alba - 1 - - - - - 1 KerkuilCorvus corone - - - - 1 - - 1 Zwarte/Bonte kraaiCorvus monedula - 1 - - - - - 1 KauwPasser domesticus - - - - - 6 - 6 HuismusSturnus vulgaris - - - - - - 1 1 SpreeuwAves, indet. - 7 7 43 5 - - 62 vogel, niet te determinerenTotaal 1 24 44 183 52 24 4 332

Tabel 14.7 Overzicht van de vogelresten per bewoningsfase.n: aantal

soort. Ondanks de kleine afmeting is hetmogelijk dat deze elementen afkomstig zijnvan tamme ganzen, die – omdat ze niet kun-nen vliegen? – kleine vleugels hebbengehad. Het is zelfs mogelijk dat alle restenvan grauwe gans en rietgans eigenlijk restenvan tamme ganzen zijn. De grauwe gans enrietgans zijn echter soorten die vooral in dekoude jaargetijden volop in Zeeland voorko-men. Er kan dus gemakkelijk op ze zijngejaagd en hun aanwezigheid tussen hetbotmateriaal hoeft daarom niet te verbazen.De kleine rietgans (Anser branchyrhynchus)overwintert ook in deze contreien maar hunaantal is een stuk geringer. Deze middelgroteganzensoort wordt af en toe bij opgravingengevonden. Op het erf van huis 7 bevindenzich in kuil 19 van fase 4 twee elementenvan juveniele vogels. Wellicht zijn op dit erfnaast kippen ook ganzen gehouden.Van de ganzen zijn skeletelementen uit alledelen van het lichaam gevonden, die echterverspreid over de diverse bewoningsperiodenvoorkomen. Ze geven daarom geen inzicht inde wijze waarop men met de ganzen is omgegaan. Wel zijn in fase 5 alleen vleugeluit-einden gevonden en in fase 6 enkele snavel-en pootresten. Dit zijn allemaal vleeslozelichaamsdelen die duiden op het weggooienvan slacht- of keukenafval. Uit de anderebewoningsfasen komen ook resten vanvleesbevattende lichaamsdelen. Dit afvalbestaat dus uit etensresten.

De gewone eend (Anas plathyrhynchos) enzijn tamme evenbeeld zijn evenmin uit elkaarte houden. Het is daardoor onduidelijk ofeend tot het tam of wild gevogelte moet wor-den gerekend. Omdat enkele elementen vanjonge exemplaren afkomstig zijn, kunnen deresten van tamme vogels zijn. Eenden zijnechter vrij lastig in gevangenschap te fokkenen vrij gemakkelijk in het wild te vangen,waardoor ook de laatste categorie goed ver-tegenwoordigd kan zijn. De zomer- en wintertaling (Anas

crecca/querquedula) zijn wilde eendensoor-ten die duidelijk te onderscheiden zijn van degewone eend. Ze zijn een stuk kleiner. Hetonderscheid tussen zomer- en wintertaling isminder simpel en wederom gebaseerd opgrootteverschillen. Resten van talingen wor-den regelmatig tussen etensafval gevondenen in historische bronnen is het de gewoon-ste zaak van de wereld ze als consumptiege-vogelte aan te merken.Eén element is waarschijnlijk afkomstig vaneen duikeend (Aythya spec.), mogelijk detafeleend of de kuifeend (Aythya ferina/fuli-gula). Beide soorten zijn het hele jaar door inons land te vangen.

De hak- en snijsporen op de botten (tabel14.8) maken duidelijk dat het gevogelte isgegeten. Bij de kip zijn slachtsporen ont-staan toen de vleesloze delen, zoals de loop-benen, zijn gescheiden van devleesbevattende delen. Bovendien zijn som-mige kippen in stukken gehakt, getuige desporen op rompelementen, bovenpoten envleugeldelen. De snijsporen die op de gan-zenresten zijn aangetroffen, bevinden zichallemaal op middenhandsbeenderen. Bijna aldeze sporen zitten op de proximale kop. Zewijzen erop dat het vleesloze vleugeluiteindevan de vleugel is afgesneden. De meesteresten waarop deze sporen zijn gevondenkomen uit MSK2. Daarin zijn ook vleugel-kootjes gevonden.

Slachtsporen zijn op de eendenresten nietgevonden. Waarschijnlijk is dit toeval. Gezienhet feit dat vooral vleesbevattende delen zijngevonden heeft eend wel degelijk tot hetconsumptiegevogelte behoord. Bovendienzijn op twee elementen van eend ‘vraat’spo-ren te zien die duidelijk door een mens zijnveroorzaakt. Consumptiesporen van mense-lijke herkomst zitten op meerdere elementen.Het aantal sporen, tien in totaal, is zelfshoger dan bij de zoogdieren is waargeno-men. Dit heeft te maken met de aard van het

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

193

Brandtype spoor hak hak&snij snij algemeen onbekend hond mens totaal*

Soort n n n n n n n nGallus gallus 8 1 7 1 3 - 5 144Anser anser/domesticus - - 6 - 2 - 1 24Anser spec. - - 3 - 1 1 - 33Anas platyrhynchos/domesticus - - - - - - 1 24anatiae - - - - - - 1 6Ardea cinerea - - 1 - - - - 1Cygnus olor - - 1 - - - - 1Cygnus spec. - - 1 - - - - 1Haematopus ostralegus 3 - 1 - - - - 17aves, indet. - - - 1 - - 2 62Totaal 11 1 20 2 6 1 10 332

Slachtsporen VraatTabel 14.8.Vogelresten met spo-ren op het bot.n: aantal* Totaal aantal restenper soort, diergroepof dierklasse

botmateriaal. Vogelbotten zijn een stuk fra-gieler dan die van zoogdieren en komen eer-der in de mond terecht.

De blauwe reiger (Ardea cinerea) en deknobbelzwaan (Cygnus olor) zijn grote vogelsdie van oudsher tot het edel gevogelte wor-den gerekend. Dit predikaat zorgde ervoordat ze niet door Jan en Alleman zomaarmochten worden gejaagd en op tafel kondenworden gezet. Jacht was voorbehouden aandegenen die daar rechten op hadden endoorgaans waren dat alleen de edele lieden.Behalve jagen op de vogels heeft men ookgeprobeerd ze te houden. Zo zijn er reiger-bossen aangelegd om de dieren te latenbroeden en de jongen uit de bomen te kun-nen schudden voordat ze kunnen vliegen.Het bekkenfragment uit deze opgraving isvan een volwassen vogel en is gevonden ineen niet nader omschreven kuil uit fase 4.31

De eerste vermelding over tamme zwanendateert uit de 8e eeuw.32 Daarnaast komen erin ons land natuurlijk ook wilde zwanen(Cygnus cygnus) voor. Voor het eneMiddelburgse element is het onduidelijk vanwelke soort het afkomstig is. Dit element,een fragment van een ellepijp, is gevondenin kuil 19 van fase 4. Het andere element,een opperarmbeen, is van een knobbelzwaanen komt uit gracht 3. Op het element van dereiger en het opperarmbeen van de knobbel-zwaan zitten snijsporen. De ellepijp vanzwaan vertoont schraapsporen. Al deze spo-ren geven aan dat de vogels zijn toebereiden gegeten. Door de rechten die op dezevogels rustten, zal de consumptie ervan metegards omringd zijn geweest. Grote vogels,zoals de reiger en de zwaan werden dan ookvaak tijdens feestbanketten geserveerd.

De resten van scholekster (Haematopusostralegus) zijn bijna allemaal in fase 4gevonden. Ze komen, op één na, uit beerput3 op het erf van huis 7. Het andere elementis in kuil 26 gevonden. Deze kuil was waar-schijnlijk ook gelegen op het erf van huis 7.De resten zijn afkomstig van minstens tweeexemplaren. Snijsporen geven aan dat devogels zijn geconsumeerd. De sporen bevin-den zich op de proximale delen van de elle-pijpen en de opperarmbenen. Men heeft dushet vleesbevattende delen van de vleugellosgesneden van de romp en dit vleugeldeelvervolgens in tweeën verdeeld: borrelhapjes?Overigens heeft men niet alleen vleugelsgegeten. De hele vogels zijn naar de keukengebracht, getuige de aanwezigheid van eencomplete schedel, rompresten en poten. Ineen beerput van de kazerne (BPT14) is nogeen vorkbeen van een scholekster gevonden.Het is de vraag of dit van een gegeten vogel

is. In de 19e eeuw at men beduidend minderverschillende soorten vogels dan in de tijdendaarvoor en in de 17e eeuw is de mening vanSwaen dat scholekster “deugen niet om teeeten”.33

Over de meerkoet (Fulica atra) is Swaendezelfde mening toegedaan omdat de vogelvolgens hem zeer naar vis smaakt. Maar ja,smaken veranderen …

De vondst van een ellepijpfragment van eenkerkuil (Tyto alba) is toeval. Deze vogel hoortniet tot de geconsumeerde soorten. Wel ishet een vogel die zich in de buurt van demens ophoudt en, zoals de naam al zegt, ingebouwen te vinden is. Daar broedt hij. Ookde zwarte of bonte kraai (Corvus corone) enzijn kleinere broer de kauw (Corvus mone-dula) zijn vogels die niet worden gegeten,maar zich wel in de nabijheid van mensenophouden. De kauw kan zelfs tam wordengehouden. De huismus (Passer domesticus)en de spreeuw (Sturnus vulgaris) kunnen ookdoor toeval tussen het vondstmateriaalterecht zijn gekomen, hoewel beide soortenook wel werden gegeten. Aanwijzingen daar-voor zijn er echter niet, of het moet zijn datvan de vogels slachtafval is gevonden in devorm van schedels en halswervels en dat deresten zijn gevonden in beerputten. De res-ten van huismus komen uit BPT09, die vande spreeuw uit BPT14.

14.3.3 Vissen34

Bij vis heeft het wel of niet onderzoeken vanzeefmonsters altijd een behoorlijke invloedop de soortsamenstelling. Dit komt duidelijkin tabel 14.9 naar voren. Als er geen mon-sters waren onderzocht, zouden er bijvoor-beeld geen resten van haring, paling en tongzijn gevonden. Bovendien blijkt uit hetonderzoek van de zeefmonsters dat platvisveel meer is gegeten dan de handverzamelderesten doen vermoeden. Bij de interpretatievan de gegevens moet er daarom terdegerekening mee worden gehouden of monstersbij de analyse zijn betrokken.

Tabel 14.9 geeft een overzicht van de aange-troffen vissoorten en families. Het merendeelvan de vis komt alleen in zee voor; 96% vande op soort of familie gebrachte visresten isdaarvan afkomstig. Een zeer klein gedeelteleeft uitsluitend in zoet binnenwater. En danzijn er nog de vissen die een band met beidemilieus hebben: de harder en de paling. InMiddelburg heeft blijkbaar altijd de nadrukop de consumptie van zeevis gelegen, watook niet zo verwonderlijk is op het (voorma-lige) eiland Walcheren in de delta van deSchelde.

31 Put 17, Spoor 1.32 Witteveen 1986.33 Swaen 1948, pp. 63.34 Zie voor een uitgebreider verslag

van het visonderzoek Beerenhout2005.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

194

Uit het overzicht blijkt dat het accent van devisconsumptie voornamelijk op soorten heeftgelegen die bij de kustvisserij worden gevan-gen. Langs de kust en in de estuaria houdenzich platvissen en voornamelijk jonge ledenvan de kabeljauwfamilie op. De meeste zee-visresten, de haring even daargelaten, zijnvan deze families afkomstig. De zoetwaterviszal het product zijn van de binnenvisserij.Gezien het geringe aantal resten was dienauwelijks van betekenis.

Soorten visDe kabeljauw (Gadus morhua) is een op debodem foeragerende vis die zowel in zijnjonge jaren als op oudere leeftijd in hetondiepe kustwater actief blijft. Daarentegenzoekt de schelvis (Melanogrammusaeglefinus) met het toenemen der jarensteeds meer het koudere, diepere water op.In de winterperiode echter, wanneer hetwater kouder is geworden, vertonen de vol-wassen, oudere generaties zich dichter bij dekust dan in de zomer. Gezien het aantalgevonden resten is kabeljauw meer gegetendan schelvis. Wijting (Merlangius merlangus)neemt een middenpositie in. Deze vis komtin het kustgebied gedurende het hele jaarveel voor. Het is opmerkelijk dat de schelvisrelatief gezien zo weinig voorkomt. Dat kanniet alleen het gevolg zijn van tafonomischeprocessen. Hoewel de schelvis kleiner blijft

dan de kabeljauw, zijn sommige skeletele-menten van beide soorten even robuust. Hetverdikte cleithrum van de schelvis bovenal.De verhouding tussen de soorten moet der-halve deels het gevolg zijn van een bewustekeuze. Blijkbaar werd de voorkeur gegevenaan kabeljauw boven schelvis, omdat de eer-ste langer fris bleef. Zoiets kan een goedeafweging zijn, wanneer de vis niet onderoptimale omstandigheden kan wordenbewaard. Verse vis was in de Middeleeuweneen duur product; gedroogde of gezouten viswas veel goedkoper.35 Toch is schelvis in fase1 al een bekende verschijning in Middelburg.En dan gaat het zeker niet om kleine exem-plaren, want het gevonden dier was rond de59 cm groot. Een paairijpe vis dus uit dieperwater. In zijn ‘Visboeck’ van 1578 noemt deScheveninger Adriaen Coenen de schelvis inieder geval: “een ghemeen mans spijzen” ter-wijl kabeljauw “es voor die rijke, weelderigeluyden, die haest die scelvissen sat worden”.36

Coenen was vishandelaar en goed op dehoogte van de aanvoer van vis. Wellicht is opgrond van zijn opmerking aan te nemen dater, in ieder geval in de 16e eeuw, schelvis inovervloed was. In de eeuwen daarvoor kanhet niet zo heel anders zijn geweest.Opmerkelijk is het voorkomen van een ver-want van de schelvis en de kabeljauw: deleng (Molva molva). Deze vis komt in meernoordelijker water met een rotsachtige

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

195

35 Van Neer & Ervynck 1993.36 Van Neer & Ervynck 1993.

fase 1 fase 2 fase 3 fase 4 - fase 5 - fase 6 - fase 7 TotaalH H H H Z H Z H Z H -

Familie Soort n n n n n n n n n n n Nederlandse naamCarangidae Trachurus trachurus - - - 1 - - - - - - 1 HorsmakreelClupeidae Clupea harengus - - - - 385 - 83 - 9 - 477 Haring

Clupeidae - - - - 1 - - - - - 1 haringfamilieGadidae Gadus morhua 1 8 7 45 4 22 - - - 13 100 Kabeljauw

Melanogrammus aeglefinus 1 6 1 1 - - 1 - - - 10 SchelvisMerlangius merlangus - - - 1 7 - 1 2 13 - 24 WijtingMolva molva - 2 - 9 - - - - - - 11 LengGadidae - 3 - 9 10 5 1 3 5 - 36 kabeljauwfamilie

Pleuronectidae Limanda limanda - - - 1 - - - 1 - - 2 ScharPlatichthys flesus - 1 - 1 1 2 - - - - 5 BotPleuronectes platessa - 1 1 2 50 2 - - 104 3 163 ScholPleuronectidae - 9 5 30 24 10 9 1 71 7 166 scholfamilie (platvis)

Rajidae Raja clavata - 1 - - - - - - - - 1 StekelrogScombridae Scomber scombrus - - - 1 - - - - - - 1 MakreelSqualidae Squalus acanthias - - - - 1 - - - - - 1 DoornhaaiSoleidae Solea solea - - - - - - 2 - - - 2 TongTriglidae Trigla lucerna - - - 3 - - - - - - 3 Rode poonMugilidae Liza rimanda - - - - - - - - 1 - 1 Dunlipharder

Mugilidae - - 1 - - - - - - - 1 harderfamilieAnguillidae Anguilla anguilla - - - - 18 - 13 - 7 - 38 PalingCyprinidae Cyprinus carpio - - - 1 - - - - - - 1 Karper

Cyprinidae - - - - - - 1 - - - 1 karperfamilieEsocidae Esox lucius - - - 1 - - - - - - 1 SnoekPercidae Perca fluviatilis - - - 1 - - - - - - 1 Baarspisces pisces, indet. - 3 9 18 242 7 94 - 37 2 412 vis, niet te determinerenTotaal 2 34 24 125 743 48 205 7 247 25 1460

Tabel 14.9. Overzicht van de visresten per bewoningsfase.H: handverzameld; Z: uit zeefresidun: aantal

bodem voor. Zijn aanwezigheid is waar-schijnlijk het resultaat van lange afstands-handel. Misschien is het daarom niet zovreemd dat de vis alleen bij het mogelijkeadellijk hof (fase 2) en de luxe woonhuizenvan fase 4 is gevonden.Het verschil in waterhoogte tussen laag- enhoogwater (eb en vloed) is in de zeearmenvan Zeeland groot en aan de kust bevindenzich schorren en slikken. Hier bevindt zicheen ideaal gebied om platvis te vangen.Bovendien is de afstand tot dieper water ofde Noordzee zelf ook niet groot. Blijkbaar isde voorkeur vooral uitgegaan naar schol(Pleuronectus platessa), een soort die om zijnsmaak over het algemeen meer wordt geap-precieerd dan bot. De bot (Platichthys flesus)komt ook in brak- en aangrenzend zoetwatervoor en heeft daardoor vaak een minderesmaak. Ook aan schar (Limanda limanda) kanhet in de regel niet ontbroken hebben engetuige het verslag van Adriaen Coenen wasschar iets bijzonders op tafel.37 In zijn tijdconcentreerde de platvisserij zich op schol,tarbot en tong. Tong (Solea solea), een plat-vis uit dieper kustwater en minder algemeendan de leden van de scholfamilie, is ook inhet materiaal aangetroffen. De tong is altijdals een delicatesse opgevat, de schol als eengoede tweede keuze. De vangst van stekelrog (Raja clavata) moetals bijvangst van de platvisvisserij wordenbeschouwd. Bij het vismateriaal vanMiddelburg is een huidstekel aangetroffen.De sterk verdikte basis geeft aan, dat dieergens van het lichaam moet komen en nietvan de staart. Huidstekels daar hebben eenovale basis.Ponen zijn net als de platvissen typischebodembewoners van de kustwateren. In deNoordzee komt de grauwe poon (Eutriglagurnardus) het hele jaar voor, maar de vis isvooral in de zomer langs de Nederlandsekust algemeen. Ponen vallen op door hunmet beenplaten gepantserde kop. De rodepoon (Trigla lucerna) is een typische zomer-gast die in het late voorjaar via het Kanaalhet zuidelijke deel van de Noordzee binnen-trekt en in de loop van de herfst weer terug-keert. In de zomer kan de rode poonregelmatig langs de Zeeuwse en Hollandsekust als bijvangst van de platvisvisserij wor-den gevangen.In tegenstelling tot de leden van de kabel-jauwfamilie, die zich merendeels nabij dezeebodem ophouden om te foerageren, ende platvissen en ponen, dieren die zich opde bodem plegen op te houden, zijn er ookvrijzwemmende (pelagische) vissoortengevonden zoals de haring (Clupea harengus)en de (hors-)makreel. Dit wil niet zeggen datdeze vis alleen ver van de kust, in dieper

water, voorkomt en dus niet het resultaat vande kustvisserij kan zijn. De in Middelburgaanwezige pelagische soorten zijn meren-deels scholenvissen, die cyclisch in deNoordzee rondtrekken en daarbij in wisse-lende aantallen ook regelmatig aan de kus-ten verschijnen. Hoewel het accent in dehistorische bronnen vooral bij de haringvis-serij ligt, zal de bemanning van een haring-buis of -kotter zeker een school makrelenniet versmaad hebben, net zo min als deonverwachte vangst van bijvoorbeeld eendoornhaai. In deze gevallen gaat het daneigenlijk om bijvangst. De doornhaai (Squalus acanthias) zwemt inkleine groepen rond en voedt zich met zand-spiering en jonge haring. Langs deNederlandse kust komt het dier weinig voor,wel in Engelse en Schotse wateren. Bij hetharingvissen raken doornhaaien af en toe inde netten verstrikt als zij achter de jongeharing aanzitten. Omdat ze vooral de zeebo-dem afschuimen, worden ze echter nog veelvaker tijdens het schelvis- en kabeljauwvis-sen aan de haak geslagen. Van de haaienwordt soms de verkalkte kern van een wervelaangetroffen, zoals hier uit fase 4. De kernvertoont een snijspoor. Doornhaai wordttegenwoordig vaak als schone moten “zee-paling” op de markt gebracht, omdat de hui-dige consument geen haai wil eten. Van dieanimositeit zal vroeger geen sprake zijngeweest.De makreel (Scomber scombrus) voedt zichnet als de doornhaai met voornamelijk zand-spiering en jonge haring. Grote scholen,vaak in de nabijheid van haringscholen, wor-den vooral in het noordelijke deel van deNoordzee aangetroffen. Het paaigebied vande makrelen ligt in het centrale deel van deNoordzee.Horsmakrelen (Trachurus trachurus) komen(en kwamen) in het noordelijk deel van hunverspreidingsgebied in twee populaties voor.De ene paait ten zuiden van het Kanaal entrekt in het voorjaar de Noordzee binnen,voornamelijk langs de kusten. Het zijnzomergasten die de winter weer ten westenvan het Kanaal doorbrengen. De anderepopulatie paait in mei/juni in het zuidelijkedeel van de Noordzee en is daarna vooralrond de Doggersbank in het centrale deelvan de Noordzee aan te treffen.

Anadrome vissen zijn vissen die in zee leven,maar in zoetwater paaien en daar ook hetbegin van hun leven doorbrengen. Het zijnsoorten die seizoensmatig naar de paaiplaat-sen optrekken en dan in de zeearmen enriviermondingen in grote aantallen zijn tevangen. Het bekendste voorbeeld is de zalm(Salmo salar), waarvan bij dit onderzoek ech-37 Egmond 1997.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

196

ter geen skeletresten zijn aangetroffen. Enigszins verwant met deze groep zijn deharders (Mugilidae). Eén van de soorten uitdeze familie, namelijk de dunlipharder (Lizaramada), komt in het vondstmateriaal vanMiddelburg voor. De dunlipharder is eenscholenvis die zich vlak onder de kustophoudt en veelvuldig brak- of zoetwaterbinnentrekt, maar daar niet paait. Geen echteanadrome vis dus. Het is een zomergast diein de winter in zuidelijker water toeft, net alsde rode poon.

De paling (Anguilla anguilla) is een kata-drome vissoort, dat wil zeggen dat de vis inzee paait maar in zoetwater opgroeit. Hetmerendeel van hun leven brengen palingenin zoetwater door. Eenmaal volwassen engeslachtsrijp nemen zij deel aan de herfst-trek naar zee (schieraal) en zijn dan in deestuaria en zeearmen algemeen. Het zijntaaie vissen die zich ook buiten het waterhun weg naar zee vervolgen. Vrouwelijkeexemplaren worden het grootst tot ongeveer120 cm, manlijke nauwelijks de helft.

Echte zoetwatervis is nauwelijks gevonden.Walcheren ligt in de delta van de Schelde endaarmee in de zogenaamde Brasemzone,waar vooral witvis (Cyprinidae) zich thuisvoelt en snoek (Esox lucius) en baars (Percafluviatilis) meestal volop aanwezig zijn. Hetaantal waterlopen op Walcheren is echterbeperkt en van geringe omvang. Meren enplassen zoals in Holland ontbreken. Het isdaardoor onzeker of er een bloeiende zoet-waterpopulatie op het eiland aanwezig was.Voor wat betreft de witvisfamilie (Cyprinidae)is met zekerheid één kenmerkend skeletele-ment van de karper (Cyprinus carpio) aange-troffen. In de Late-Middeleeuwen begintmen visvijvers aan te leggen voor de kweekvan (toen nog exotische) karpers, die eendelicate delicatesse werden beschouwd.

Omdat er ook wel dieren ontsnapten, moet errekening mee worden gehouden dat karpersvanaf het begin van de 14e eeuw in toene-mende mate ook “in het wild” werden gevan-gen.38 Het tweede element van witvis ismogelijk afkomstig van een brasem (Abramisbrama). Omdat de verschillen tussen brasemen blei echter gering zijn en ook de groottevan het skeletelement niet van doorslagge-vende betekenis kon zijn, is de wervel nadiverse afwegingen toch op familieniveauonder Cyprinidae opgenomen.

VisgrootteOok als vis zo oud geworden is dat aan dereproductie van de soort wordt deelgenomenen dus paairijp is, blijft hij doorgroeien. Datis heel anders dan bij bijvoorbeeld de mens,die bij het bereiken van volwassenheid nietmeer groter wordt. De groei bij vissen neemtechter wel langzaam af. Echt oude, dus zeergrote, dieren zijn echter altijd schaars. Hetmerendeel komt al eerder in de strijd om hetbestaan om.

Ichthyologisch onderzoek heeft vastgestelddat er een verband bestaat tussen de afme-ting van een specifiek skeletonderdeel en degrootte van de vis. Daardoor is van de visres-ten uit Middelburg de grootte te berekenenvan een kabeljauw, een leng en enkeleschelvissen en palingen (tabel 14.10). Voorhet merendeel van het vismateriaal ontbreektechter die mogelijkheid. Wel kunnen som-mige skeletelementen vergeleken wordenmet skeletmateriaal in de vergelijkingscollec-ties, waarvan de grootte van de vis welbekend is. Op grond daarvan kan gesprokenworden over kleine, grote of zeer grote exem-plaren.

Een speciaal monsterTijdens het onderzoek van de visresten iseen zeefmonster onderzocht, afkomstig van

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

197

38 Hoffmann 1994.

soort fase 1 fase 2 fase 3 fase 4 fase 5 fase 6 fase 7 max. lengte

kabeljauw- 77 cm - - - - - 140 cm

leng- 85 cm - - - - - 200 cm

schelvis- 57 en 59 cm - - - - - 95 cm

paling- - -

26, 28, 39 en 40 cm

26 cm 23 en 24 cm - 60 en 120 cm

karper- - - circa 60 cm - - - 110 cm

snoek- - - circa 80 cm - - - 120 cm

Tabel 14.10. Berekende en geschattevislengte.

beerput 3 op het erf van huis 7 uit fase 4. Indit monster bevindt zich een ongekende hoe-veelheid uiterst kleine wervels tussen 1,0 en1,7 mm (afb. 14.11). Bij microscopisch onder-zoek bleek het merendeels te gaan om wer-vels (370 stuks) uit de hele wervelkolom vande haring (Clupea harengus). Gedacht moetdan worden aan kleine visjes tussen de 6 en9 cm. Daarmee zouden ze naar onze huidigemaatstaven weinig tot geen marktwaardevertegenwoordigen. Tussen dit materiaalbevinden zich ook enkele werveltjes vanleden van de kabeljauwfamilie, zoals kabel-jauw en wijting. Enkele werveltjes zijn nietaan een soort toe te kennen. De gedachtekan, gezien de ligging van Middelburg, uit-gaan naar andere kleine vissoorten zoals demet de haring verwante sprot of sardien, ofnaar de ansjovis. De analyse leverde echtergeen uitsluitsel. Tot slot bevinden zich in hetmonster nog een paar kleine palingwervels.Wat is dit voor afval? Het is mogelijk datiemand een grote, verse kabeljauw heeftgekocht en die thuis in de keuken heeftschoongemaakt. Bij het schoonmaken wordt,samen met de buikinhoud ook de maag ver-wijderd, waarin zich de laatste maaltijd vande kabeljauw bevindt. Dit afval is samen metander visafval vervolgens in de beerputgeworpen.39 Grote oudere kabeljauwen foe-rageren niet meer louter op de zeebodem(kreeftachtigen, jonge platvis, haringeierenetc.) maar schakelen over op voornamelijkvis. Heel jonge harinkjes en wijtinkjes komendan in het vizier. Deze visjes houden zich tothun volwassenheid in beschutte kustregio’szoals estuaria, baaien en zeegaten op, voor-dat ze zich in de grote scholen voegen diecyclisch in de Noordzee rondtrekken. Haringvoedt zich met plankton, dat overdag naarhet wateroppervlak stijgt en daarna weernaar lagere waterlagen terugzakt. De harin-gen volgen die beweging en komen zo in denabijheid van het leefgebied van de kabel-jauw in de onderste waterlagen en vormenvoor de oudere dieren een gemakkelijkeprooi. Als de aangetroffen palingresten aandezelfde maaginhoud worden toegekend,dan is dat een indicatie dat de kabeljauw inde late herfst of winter is gevangen, op hetmoment dat uitgesproken zeevissen dichteronder de kust voorkomen. Er is ook nog een andere mogelijkheid.Kleine vissoorten worden tegenwoordig nognauwelijks gegeten. Onze moderne voorkeurgaat uit naar grotere soorten en het liefstenaar visproducten zonder “graat”. Dat was invoorgaande eeuwen heel anders en is in onsomringende landen nog steeds anders. Zo isin Engeland al eeuwenlang de “whitebait”populair.40 Dit wordt als gefrituurd snackjetezamen met wat brood gegeten.41

“Whitebait” is geen vissoort, maar een zootjeheel jonge vis uit estuaria en riviermondin-gen, bijvoorbeeld van de Thames, en bestaatvoornamelijk uit haring en sprot. Dergelijkejonge vis kwam ook in de estuaria en rivier-mondingen in Zeeland en Zuid-Holland voor,waar de jonge haring van deDownspopulatie opgroeide. DeDownspopulatie - één van de drie haringpo-pulaties die de Noordzee bevolkt(e) - paaidevan oktober tot november in het Kanaal aande Engelse kust, waarna het broed langs deBrits-Zeeuwse kusten opgroeide.42 Whitebaitkan vandaag nog, zij het schaars en duur,van februari tot juni vers op de vismarkt vanLondon worden gekocht. Het is goed moge-lijk dat dit zootje vis ook in de 14e-15e eeuwop de Middelburgse vismarkt bij lokale vis-sers te koop was. Wellicht kunnen de visres-ten uit de beerput bij huis 7 tot de resten vaneen dergelijke maaltijd worden gerekend, alzijn de visjes dan niet compleet met kop enskelet en al verorberd.

Voedselbereiding en nuttigingBij het onderzoek is gekeken of er op hetbotmateriaal bewerkingssporen aanwezigzijn. Bij de sporen die op diverse visrestenzijn waargenomen (tabel 14.11), kan onder-scheid worden gemaakt tussen de vrij grovehaksporen, die bijvoorbeeld ontstaan bij hetin moten hakken van een grote heek- ofkabeljauwkop, en de wat fijnere snijsporen,die het resultaat zijn van het fileren vóór detoebereiding of het eten van de maaltijd zelf.Een opmerkelijke categorie vormen de vis-resten die tekenen van verbranding verto-nen. Naarmate de verhitting groter isgeweest, neemt de graad van verbrandingtoe van botten die verkoold zijn tot aan bot-ten die zijn gecalcineerd. In het laatste gevalhebben ze lang in het vuur gelegen en zijnalle of bijna alle organische verbindingen inhet bot verdwenen. Verbrand bot kan alleenhet resultaat van menselijk handelen zijn,waarbij dan al snel aan voedsel wordtgedacht. Men kan het visafval in de keukenof de resten van de maaltijd in het vuur heb-ben geworpen. Zeker wanneer het om vettevis gaat, kan daarmee het vuur extra voedingworden geboden, al is de rookontwikkelingdan aanvankelijk ook niet mis. En dan nogblijft de mogelijkheid open, dat men op heterf afval verbrand heeft.

Standaard wordt bij ichthyo-archeologischonderzoek gelet op kenmerken, die hetresultaat zijn van metabole processen.43 Hetis aannemelijk dat bij het eten van een vis-maaltijd zo nu en dan, samen met de andereingrediënten, min of meer ongemerkt kleineskeletelementen worden ingeslikt. Dat zullen

39 Laarman & Lauwerier 1996 opperendezelfde mogelijkheid voor wijtingtot 10 cm uit een beerput te Veereuit de 15e eeuw, maar zonder argu-menten te noemen hieromtrent.

40 Locker 2000.41 Baker 1988.42 Locker 2000.43 Jones 1986.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

198

Afb. 14.11 Haringwervels uit monster279 van beerput BPT03; grootste dia-meter 1,7 mm (Foto: © B.Beerenhout, ArchaeoZoo).

over het algemeen geen elementen zijn metscherpe uitsteeksels. Het accent ligt daarbijeerder op kleine wervels uit bijvoorbeeld hetachterste deel van de wervelkolom. Als dewervel eenmaal de slokdarm is gepasseerd,wordt het onderworpen aan metabole pro-cessen. Niet alleen krijgt het te maken metdiverse weekmakende zuren, ook de maagen de darmen doen zich door hun samen-trekkende bewegingen gelden. Het resultaatis dat de wervel meer of minder vervormdkan raken (afb. 14.12). Normaliter heeft eenwervel aan de uiteinden (de processus) eensymmetrische vorm. De processus van deene wervel sluit aan op die van de volgendewervel. Die vorm kan door het digestievesysteem opgeheven worden. Heel kenmer-kend zijn wervels die niet alleen platgedruktzijn, maar daarnaast ook S-vormig verwron-gen. Ons spijsverteringsstelsel is vrij kort,waardoor dit soort skeletelementen uiteinde-lijk toch het lichaam met de feces kunnenverlaten. Iets dergelijks is ook mogelijk bijhondenvraat, zodat niet a-priori alle wervelsmet dergelijke kenmerken aan menselijkconsumptiegedrag zijn toe te wijzen. Vraatdie duidelijk is veroorzaakt door honden,evenals skeletresten van de dieren zelf, zijngevonden. Vraatsporen die overduidelijkafkomstig zijn van katten bevinden zich optwee skeletelementen van vis. In het enegeval gaat het om scherpe kiesindrukkenmet vraatsporen aan het zachtere, kraak-beenachtige uiteinde van een bot uit de kopvan een grote kabeljauw. Op grond van eendiepe kiesindruk aan beide zijden van hetbot moet het om een grote kat gaan. In hetandere geval gaat het om een haringwervel,waarbij een scherpe tandindruk in een pro-cessus is vastgesteld. Een kopelement vande grote kabeljauw vertoont naast vraat ookhak- en snijsporen. Dezelfde dualiteit is vantoepassing op een haring- en een platvis-

wervel die zowel snijsporen vertonen alskenmerken ten gevolge van metabole pro-cessen. Het is de vraag of deze twee restentijdens de maaltijd door een mens zijn inge-slikt of het resultaat zijn van hondenvraat.Dat zij ongeschonden het veel langeremaag/darmstelsel van een kat zouden zijngepasseerd, is twijfelachtig.In ieder geval moet er ernstig rekening meeworden gehouden dat een substantieel deelvan het keuken- en consumptieafval doorhuisdieren werd aangevreten en als menergens op het erf een varken hield enmestte, belandde zulk afval zeker in de trog.44

Het visaanbodBij ichthyo-archeologisch onderzoek ismeestal niet aan het materiaal af te lezen,waar het ooit vandaan is gekomen. De con-sumptieresten van een vers gekochte kabel-jauw bijvoorbeeld onderscheiden zich nietvan resten van een maaltijd die met gezou-ten kabeljauw is bereid. Ook bij roken raaktskeletmateriaal niet beschadigd, zodat ditzonder bijzondere kenmerken wordt terugge-vonden. Het merendeel van de haring zalgekaakt en dus gezouten zijn geweest. Bijdeze bewerking wordt meestal een botje inde kop, het cleithrum, beschadigd. Er zijn inde assemblage nauwelijks skeletelementenuit de kop aangetroffen. Onderscheid tussenverse en bewerkte haring is daardoor niet temaken. Beide zullen op de markt vanMiddelburg voorhanden zijn geweest, met denadruk op zoute haring.Historisch onderzoek toont aan, dat de han-del in visproducten sinds de Middeleeuwenomvangrijk is geweest, zodat er terdegerekening mee moet worden gehouden datvisafval niet a-priori een reflectie is vanlocale visserijactiviteiten. De vis werd over het algemeen op een eigenvaste plaats op de markt verkocht. Er was

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

199

44 vgl. van Neer & Ervynck 1993.

Brandtype spoor hak snij hak&snij algemeen plat vervormd tandindruk totaal*

Familie Soort n n n n n n n nClupeidae Clupea harengus - 6 - 8 1 27 1 477

Clupeidae - - - - 1 - - 1Gadidae Gadus morhua 11 5 1 - - - 1 100

Melanogrammus aeglefinus - - - - 1 - - 10Merlangius merlangus - - - 1 - - - 24Molva molva - 2 - - - - - 11Gadidae - 1 - 2 2 - - 36

Pleuronectidae Pleuronectes platessa - 36 - - - - - 163Pleuronectidae - 6 - 3 21 1 - 166

Squalidae Squalus acanthias - 1 - - - - - 1Mugilidae Liza rimanda - - - - 1 - - 1Anguillidae Anguilla anguilla - - - - 2 3 - 38Cyprinidae Cyprinidae - - - - - 1 - 1pisces pisces, indet. - 5 - 9 1 6 - 412Totaal 11 62 1 2 30 38 2 1460

Slachtsporen VraatTabel 14.11. Visresten metsporen op het bot.n: aantal* Totaal aantal resten persoort, diergroep of dierklasse

Afb. 14 12. Paling, verwrongen enaangetast; totale breedte 4,1 mm(Foto: © B. Beerenhout,ArchaeoZoo).

altijd een aparte hoek voor verse en ver-werkte (gezouten, gerookte of gedroogde)vis. De handel in gezouten vis had verreweg degrootste omvang.45 Gezouten haring was bij-voorbeeld een goed en naar verhoudinggoedkoop voedingsproduct. Verse vis wasveel duurder. Zoute haring was in de 12e

eeuw een exclusief Vlaams product, dat laterook uit Engeland werd geïmporteerd, maarhet was toch vooral van de Zweedse kust bijSchonen afkomstig en werd via het handels-netwerk van de Hanze gedistribueerd. In de16e en 17e eeuw is zoute haring een kwali-teitsproduct van de Zeeuws-Hollandse visin-dustrie geworden. Andere ingezoutenproducten die op de markt werden aangebo-den, waren laberdaan (ingezouten gekoptekabeljauw of leng), ingezouten kabeljauw- oflengkoppen, ansjovis en sprot. Dan was er het aanbod van gedroogde vis-producten. Allereerst de stokvis (gekoptekabeljauw of leng), de klipvis (licht ingezou-ten gekopte kabeljauw) en bijvoorbeeldgedroogde schol.De eerste twee kwamen via de verreafstandshandel uit Scandinavië en sinds de16e eeuw ook wel uit Canada. De gedroogdeschol was een product van de vissersdorpenzelf.46 Zo stelt in 1592 Prins Maurits de regelin dat honden in de tijd dat vis te drogenhangt in de buurt van de droogtuinen aan delijn gehouden moeten worden om vraat envernieling te voorkomen.47 Ook op Walcherenzal platvis in de vissersdorpen aan deNoordzeekust aan lijnen gedroogd zijn omlater op de markt gebracht te worden.Omdat het de vissersdorpen verboden wasde zelf gevangen haring te kaken, werd daarlokaal meestal bokking van gemaakt.48

Gerookte haring vond via de handelsnetwer-ken zijn weg tot in Duitsland en de ZuidelijkeNederlanden.49

Maar de koper kon zich ook tot de vishoekmet verse vis wenden. Hier werd het resul-taat van de lokale kustvisserij en de“Doggevaart” aangeboden. Dat was in eersteinstantie platvis en kabeljauw. Afhankelijkvan het seizoen kon dat ook elft, zalm, zeef-orel of harder zijn. Ook poon heeft niet ont-broken. Van de Doggersbank kwam naastharing, grote kabeljauw en schelvis, evenalsbot en schol.50

Ook zoetwatervis moet op de markt zijngebracht, maar doordat de waterlopen opWalcheren beperkt en gering van omvangzijn en meren en plassen zoals in Hollandontbreken, is het onzeker of er commerciëlebinnenvisserij mogelijk was. Eerder moet aanaanvoer van elders worden gedacht. Mitskoel gehouden kan witvis als karper een ver-voer van meerdere dagen goed doorstaan en

“vers” (levend) worden afgeleverd. Diemogelijkheden waren het gunstigste buitende zomerperiode.51

De palinghandel vormde een eigen bedrijfs-tak, waarbij zowel gerookte, gezouten alsverse paling (aal) over grote afstanden werdvervoerd.52 Omdat verse vis en zeker palingeen hoge prijs opleverde, kwam in het mid-den van de 14e eeuw in de Nederlanden hetschip met visbun in gebruik.Vervoer van aal en eventueel andere vissoor-ten met een dergelijk schip naar Walcherenmoet tot de mogelijkheden hebben behoord,maar zelfs in een met vochtig stro afgedekteviskorf of palingkist blijft paling lange tijd inleven.53

SeizoensaanbodNiet alle producten waren wekelijks voorra-dig. Dat gold wel de gezouten, gedroogde endeels de gerookte waren, maar niet de versevis. Daarvan was het aanbod afhankelijk vanhet vangstseizoen en de tijd die nodig wasvoor het vervoer van vangstgebied naarmarkt.Toen de haringbuis in de 16e eeuw in zwangkwam, zeilde de vloot in juni uit om rond deShetlands te gaan vissen op jonge haring(maatjesharing), in augustus werd rond deDoggersbank gevist (paairijpe, volle haring)en in september onder de Zuid-Engelse kust(magere haring, haring die aan het repro-ductieproces heeft deelgenomen). De volleharing was de meest vette haring en daar-door het meest geliefd. De haring werd toenop zee gekaakt en licht gepekeld aan landgebracht. Dit zo goed als verse product werdmeestal meer gewaardeerd dan de gedegeningezouten haring. Speciale schepen zorgdenvoor een snel vervoer naar de wal.Grote kabeljauw en schelvis waren vooralhet resultaat van de “Doggevaart”, die 3 tot 4maal per jaar plaatsvond met het accent opde herfst en de visserij aan de Schotse enlater ook IJslandse kust eveneens in deherfst. Ongetwijfeld sloeg men dan ook weleens een leng aan de haak. Net als deharing werd de vis als de afstand te grootwerd licht gepekeld aan land gebracht. Echtverse, over het algemeen wat kleinere vissenwaren het resultaat van de kustvisserij.Rode poon is een zomergast, die via hetKanaal in het zuidelijke deel van deNoordzee verschijnt, net als de horsmakreelen de harder. Als harders massaal de estua-ria en zeearmen binnentrekken om in hetzoete water te paaien, moet het aanbod vandeze vissoort op de markt groot zijn geweesten de prijs derhalve gematigd. Buiten hetseizoen waren deze vissen duur.

45 Huck 1984.46 Locker 2000; Egmond 1997.47 Detiger 1999.48 Van Dillen 1970.49 Huck 1984 noemt voor het Rijnland

Hollandse importen van gezoutenharing, bokking, laberdaan,gedroogde schol en stokvis.

50 Van Dillen 1970.51 Locker 2000.52 Locker 2000.53 Muus 1999.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

200

14.3.4 Weekdieren

Tot de weekdieren behoren de tweekleppige,de slakken en de inktvissen. Deze laatsteklasse doet in het rijtje wellicht vreemd aanomdat het skelet van dit dier zich niet - zoalsbij de schelpen en de slakken - uitwendigbevindt, maar inwendig. In mestkuil 2 beho-rende bij huis 3 uit fase 5 zijn fragmentenvan zo’n inwendig skelet gevonden. Hetbetreft het rugschild van de zeekat (Sepiaofficinalis), een inktvis die algemeen in deNoordzee voorkomt. Dit rugschild wordt inde volksmond ook wel zeeschuim genoemd.De schilden van dode zeekatten spoelenregelmatig op onze stranden aan. Tijdensopgravingen wordt zeeschuim echter nietvaak gevonden. Dit neemt niet weg dat zee-schuim vroeger voor diverse doeleinden werdgebruikt. In artsenijboeken komt het regel-matig onder de naam Ossa sepiae voor. Hetzou een middel tegen allerlei kwalen zijn.Bovendien is zeeschuim te gebruiken voorhet gieten van sieraden. Het gieten in eengietmal van zeeschuim behoort zelfs tot éénvan de eenvoudigste en meest traditionelemethoden om kleine sieraden te maken.54

Daarvoor wordt het (stevige) model voor dehelft in het zeeschuim gedrukt. De anderehelft wordt in een tweede stuk zeeschuimgedrukt, waarna de beide helften van degietvorm worden voorzien van merkpuntenom ze op de juiste wijze op elkaar te kunnenzetten en een gietsleuf waardoor het metaalin de vorm kan stromen. De gietmal van zee-schuim is na het gieten niet meer te gebrui-ken omdat het materiaal meestal isingebrand. Op de stukjes uit de mestkuil zijngeen brandsporen te zien. Evenmin zijn spo-ren te zien die erop wijzen dat het zeeschuimals mal is gebruikt. Wat men met het zee-

schuim heeft gedaan, blijft dus onduidelijk.

De tweekleppige en slakken zijn op basisvan hun leefmilieu in te delen in soorten dieop het land, in zoetwater en in zee hebbengeleefd. Onder de zeesoorten bevindt zicheen aantal die door de mens zijn gegeten ofom een andere reden belangrijk zijn.

Van de landslakken is slechts één soortgevonden. Het betreft zes schelpen van desegrijnslak (Helix aspersa), die allemaal zijngevonden in kuil 26 uit fase 4. Deze slakstaat in culinaire kringen ook wel bekend alsde Kleine wijngaardslak, maar is ook eenslak die veel in tuinen en dergelijk voorkomt.Aangezien slechts één van de gevondenschelpen van een volgroeid dier (circa 3 cm)is en de anderen veel jonger en kleiner zijn,heeft de herkomst eerder met de tuin dan deculinaire geneugten van de 16e-eeuwsebewoners te maken.

De enige gevonden zoetwatersoort is dedriehoeksmossel (Dreissena polymorpha). Hetgaat om een halve klep uit beerput 4 van hetweeshuis uit fase 5. Deze waarneming isopmerkelijk. De driehoeksmossel leeft oor-spronkelijk onder andere in zuidoost Europaen komt pas sinds 1826 in Nederland voor.Het dier komt niet in Zeeland voor. Het isdan ook een raadsel hoe deze schelp hierterecht is gekomen. Een mogelijkheid is datde schelp indertijd is meegenomen uit zijnherkomstgebied, bijvoorbeeld de Kaspischeof Zwarte Zee.

De schelpen van in zee levende weekdierenkomen regelmatig voor. Een overzicht van devondsten staat in tabel 14.12. Bijlage 14.2geeft een meer gedetailleerd beeld. In het

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

201

54 Edwards 1977.

fase 1 fase 4 fase 5 fase 7 TotaalLeefmilieu Soort n n n n n Nederlandse naamland Helix aspersa - 6 - - 6 Segrijnslakzoetwater Dreissena polymorpha - - 1 - 1 Driehoeksmosselzeewater Sepia oficinalis - - 12 - 12 Zeekat

Mytilus edulis - 41 38 33 112 Gewone mosselOstrea edulis - 13 7 14 34 OesterLittorina littorea - - 6 63 69 AlikruikCerastoderma edule 3 3 11 9 26 Gewone kokkelBuccinum undatum - - 1 1 2 WulkCerastoderma glaucum - - 1 - 1 BrakwaterkokkelDonax vittatus - - - 2 2 ZaagjeMacoma balthica - - 1 - 1 NnonnetjeMya arenaria - - - 7 7 StrandgaperNucella lapillus - - - 1 1 PurperslakScrobicularia plana - - 1 - 1 Platte slijkgaperSpisula subtruncata - - - 3 3 Halfgeknotte strandschelp

zeewater - tropisch Cypraea moneta - - - 31 31 Kaurizeewater - fossiel cf Cyprina islandica - - 1 - 1 cf Noordkromp

Pecten maximus - - 2 - 2 MantelschelpTotaal 3 63 82 164 312

Tabel 14.12. Overzicht van de week-dieren per bewoningsfase.n: aantal (bij de Bivalvia is het aantalkleppen weergegeven)

overzicht lijkt het alsof in de bewoningsfasen2, 3 en 6 geen schelpen aanwezig zijngeweest. Dit is waarschijnlijk onjuist en hetgevolg van het feit dat er een selectie isgemaakt in de te onderzoeken handverza-melde resten en grondmonsters. Onder de in zee levende weekdieren bevin-den zich een paar die door hun uiterlijk als“fossiel” zijn te beschouwen. Uit beerput 4van het weeshuis komen enkele kleineschelpfragmenten die van een noordkromp(Cyprina islandica) afkomstig lijken en frag-menten van een mantelschelp (Pecten maxi-mus). Zij kunnen miljoenen jaren oud zijn. Inde ondergrond van Zeeland komen dezesoorten voor. Zij spoelen onder andere op dekusten van Walcheren aan. Dit soort schel-pen kan bijvoorbeeld voor schelpkalk (mor-tel) of vanwege de mooie vorm zijnverzameld. De andere schelpen zijn van dieren die in de

onderhavige perioden hebben geleefd, dusin de 12e tot de 20e eeuw. Het zijn meren-deels schelpdieren die als voedsel zijn verza-meld. In de Middeleeuwen werden in(West-)Nederland veel zeeproducten gege-ten. Na vis, waren schelpdieren een belang-rijk voedselbron. Bij opgravingen inbinnensteden komen de resten hiervanregelmatig naar boven. In Middelburg zijn voornamelijk mossels(Mytilis edulis) en, in wat kleinere aantallen,oesters (Ostrea edulis) en kokkels

(Cerastoderma edule) gevonden. De alikruik(Littorina littorea), ook wel kreukel genoemd,is vooral in beerput 13 van de kazernegevonden. Het ligt voor de hand dat de die-ren in Zeeland zijn verzameld. Niet ver vanMiddelburg zijn er plaatsen geweest diegoede leefomstandigheden boden voor dezedieren. Dit is schoon stromend zeewater. Demossels, oesters en alikruiken leven op aller-lei stevige voorwerpen of vormen mossel- enoesterbanken. De gewone kokkel leeft inondiep kustwater, ingegraven en zandige enkleiige sedimenten. Tijdens laagwater kunnende dieren in drooggevallen gebieden gemak-kelijk worden verzameld. De andere zeesoor-ten komen sporadisch voor. Zij zijn mogelijkmeegekomen met de mossels. Deze laatstesoort hecht zich namelijk met draden aanallerlei voorwerpen vast en die komen dan zoonbedoeld mee. Dit geldt niet voor de brak-waterkokkel (Cerastoderma glaucum). Dezeleeft bij een lager zoutgehalte dan dat vangewoon zeewater. Of deze schelpen voorvoedsel zijn verzameld is onduidelijk, meestalworden ze niet tijdens opgravingen inNederland gevonden. Zij hebben in deomgeving van Middelburg geleefd. Van de strandgaper (Mya arenaria) wordtaangenomen dat het dier omstreeks 1600vanuit Amerika in Europa terecht is geko-men. Hoewel deze grote zeemossel (hier totzo’n 8 cm lang) eetbaar is, zijn de in beerput14 aangetroffen exemplaren niet gegeten. Deschelpen waren namelijk zowel van buitenals van binnen begroeid met zeeorganismen.Een aantal oesters uit de beerput 14 haddende strandgaper als stevige ondergrond geko-zen.

Kauri’sDe laatste groep bestaat uit de vondsten vankaurischelpen (afb. 14.13 ). Uit beerput 14zijn in totaal 31 kauri’s (Cypraea moneta) ver-zameld. Bij deze schelpen hoort een bijzon-der verhaal. De kauri is een tropische schelp. Eén van desoorten is de geldkauri, die leeft op deMalediven (Indische Oceaan). Zij werdendaar, waarschijnlijk al vanaf de 10e eeuw, ver-zameld om onder andere als betalingsmiddelgebruikt te worden in Afrika. Deze geldkau-ri’s werden door de schepen van de VOC metvele tonnen gewicht meegenomen naarNederland. We moeten dan aan enige miljar-den exemplaren denken. Enerzijds diendende schelpen als ballast, anderzijds werden zein Nederland onder andere verkocht aan deWIC die er slaven mee opkocht aan deAfrikaanse kust. Een mens koste daar 20 à30.000 geldkauri’s. Deze schelptransportenvonden voornamelijk plaats tussen 1650 en1790. Uit archieven is bekend dat er bijvoor-

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

202

Afb. 14.13 Een aantal kaurischelpen uit beerput BPT14 van fase 7 (Foto: © M. Waijjen, BIAXConsult).

beeld in Middelburg op 9 november 1739een verkoping plaatsvond van 38 vatenschelpen (10.768 kauri’s). Ook werden erandere schelpen aangevoerd. Door verzame-laars werden schelpen gekocht voor hunschelpenkabinetten. In 1697 verging het schip de Bantam op derede van Vlissingen. De vondsten van Kauri’sin het Zuid Sloe kunnen hiermee waarschijn-lijk verklaard worden. In 1738 werd deReigershoek in stukken geslagen op deWestkappelse dijk. Door deze laatste schip-breuk spoelden er jaarlijks honderden schel-pen aan en zelfs nu kunnen ze nog steedsgevonden worden op het strand bijDomburg. Vergelijkbare ongelukken gebeur-den er ook buiten Nederland. In 1873strandde de viermaster Glendowra op zijntocht van Manilla naar Liverpool op de kustvan Engeland. Naast de lading jute en suikerwaren er kauri’s aan boord: 600 zakken!Jarenlang spoelden deze schelpen op dekust aan. Een berekening gaf aan dat hethier om 70.000.000 schelpen ging. EenLiverpoolse firma verhandelde in die tijdenzo’n 20 tot 30 ton schelpen per jaar.55

Door de hiervoor genoemde geschiedeniswaren in Zeeland de kauri’s bekend. Ze kwa-men bij de (boeren)bevolking in gebruik alsbetaalmiddel bij gezelschapsspelen. Deschelpen hadden de naam “keutjes”. Het speldat ermee werd gespeeld, werd het ‘keutjes-spel’ of ‘pachtspel’ genoemd. Als inlegficheswerden de keutjes gebruikt. Uit onderzoekbleek dat er tot wel vijftien verschillendekauri-soorten aanwezig waren. De schelpenwerden in speciale keutjesdôôze of keutjes-zakjes bewaard. We kennen dit spel vooralvan de eerste helft van de 20e eeuw, maareerdere meldingen zijn bekend. Zo wordt hetonder andere in 1886 gemeld. Het was goedbekend op Walcheren en ZeeuwsVlaanderen. Daarbuiten kwam het slechtssporadisch voor.56

De afmetingen van de Middelburgse kauri’svariëren van 13-22 mm in lengte, breedte 9-17 mm in breedte en 6-11 mm in dikte. Alsvergelijking worden de gemiddelde afmetin-gen van enkele andere kaurischelpen gege-ven (tabel 14.13). De tijdens de opgraving gevonden kauri’szien er voor een deel goed uit. Waarschijnlijkhebben zij niet op het Zeeuwse strand gele-

gen en zijn ze niet door de branding afgesle-ten. Mogelijk zijn ze dus door de verkoop vanscheepsladingen op Walcheren terechtgeko-men of hebben bemanningsleden de schel-pen mee naar huis genomen. De vondst vankauri’s in de kazerne kan betekenen dat desoldaten met deze schelpen het keutjesspelspeelden.

14.4 Voorwerpen van bot, gewei, ivooren hoornDierlijke materialen, zoals bot, gewei, ivooren hoorn waren veelgebruikte grondstoffenvoor de vervaardiging van artefacten.Onderzoek naar voorwerpen van dierlijkematerialen kan daarom inzicht geven in hetgebruik en de bewerking ervan. De materia-len werden vaak zorgvuldig gekozen op basisvan beschikbaarheid en de eigenschappenvan de grondstoffen. Bewerking kon op ver-schillende niveaus plaatsvinden: van huisvlijttot ambacht. De voorwerpen van dierlijkematerialen kunnen eveneens handelsactivi-teiten aantonen. Van de opgraving zijn 108 artefacten vandierlijke materialen onderzocht. De gegevensdie per artefact zijn vastgelegd zijn, met bij-behorende legenda, te vinden in bijlage14.3A en 14.3B. In deze bijlagen staan meerdierlijke resten beschreven dan in deze para-graaf worden besproken omdat enkele res-ten bij nader inzien geen voorwerpen blijkente zijn. Bovendien staan er enkele voorwer-pen op die niet uit dierlijke materialen zijnvervaardigd. Deze voorwerpen komen tochkort aan bod. De voorwerpen van dierlijke materialen zijnvoornamelijk gemaakt uit bot. Slechts tweezijn gemaakt uit gewei en zes uit ivoor.Bijzonder zijn de voorwerpen van hoorn.Hiervan zijn twaalf stuks gevonden. Het aan-treffen van deze voorwerpen is zo bijzonderomdat hoorn gemakkelijk vergaat en daar-door zelden wordt teruggevonden. Het oud-ste voorwerp dat uit dit materiaal isvervaardigd dateert uit 1525-1575!Artefacten komen in alle perioden voor (tabel14.14). Meestal zijn ze op één hand te tellen;alleen fase 5 en 7 hebben tientallen artefac-ten opgeleverd. Bij fase 5 komen ze uitdiverse beerputten en mestkuilen, maar deartefacten uit fase 7 komen bijna allemaal uitbeerput 14 van de kazerne. Bij de beschrij-

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

203

55 McMillan 2000. 56 Van Benthem Jutting 1955; Buijse

1993; Flonk en van Pel 1990.

Middelburg Westkapelle Malediven Kenia

Gemiddelde kazerne keutjesspel* strandvondsten* recente varieteit* recente varieteit*

in mm (n=31) (n=3) (n=3) (n=16) (n=32)

lengte 17,1 16,7 16,7 16,6 26,3

breedte 11,9 11,7 12,1 12 16,8

dikte 8,3 - - - -

Tabel 14.13. Afmetingen van kauri-schelpen.* Buijse 1993

ving per periode zal nader op deze contextenworden ingegaan. Hier worden de artefactenkort beschreven en geïnterpreteerd. Daarvoor zijn ze ondergebracht in (functio-nele) categorieën. In totaal zijn negen cate-gorieën onderscheiden, variërend vanvoorwerpen voor persoonlijke verzorging totvoorwerpen voor plezier en vermaak.

14.4.1 De voorwerpen

GlissenGlissen zijn lange botten die werden gebruiktals een soort schaatsen, waarbij men zichvoortbewoog met behulp van prikstokken.

De glissen kwamen hierbij niet van het ijs.Een andere functie is als glijders onder eenslede, die gebruikt werd op het ijs of op desneeuw. In Nederland komen glissen voorvanaf de 7e eeuw. In de 14e eeuw kwamen erschaatsen met ijzers, maar de glissen van botbleven nog steeds in gebruik. De onder-zochte glissen uit Middelburg vertonen enigebewerking of slijtage. Bewerking vond plaatsdoor het maken van gaten ter bevestigingvan de glis of door het maken van afvlakkin-gen. Er kunnen verschillende doorboringenaanwezig zijn. Glissen met doorboringen vanboven naar beneden zijn gebruikt onder eenslede.57

De doorboringen in één van de glissen uitMiddelburg, gevonden in een laag uit fase 1,zijn echter niet van dit type. De gaten zittenaan de zijkanten en lopen schuin naar voren.Ze dienen om de glis te bevestigen aan devoet, hoewel dit niet echt noodzakelijk isomdat de glissen bij het glijden niet van hetijs komen. Bij glissen werden soms de uitein-den afgehakt of afgeplat, waardoor eenopstaande punt of een puntvormig uiteindeontstond. Dit is goed te zien bij het halffabri-kaat van een andere glis uit Middelburg (afb.14.14). Deze glis komt uit beerput 12 van fase5. Men heeft geprobeerd een puntvormiguiteinde te creëren door de gewrichtsuitein-den af te hakken, waarna men door tweemaal schuin te hakken een punt wildemaken. Het bot is echter gebroken en daar-door afgedankt. De slijtage die voorkomt opde glissen is bijna altijd aan de voorzijde vanhet bot. Mogelijk werd deze zijde eerst ietsafgeplat, maar dit is vaak niet meer te ziendoor de slijtage die ontstaan is door intensiefgebruik van de glis. Voor de vervaardigingvan de glissen uit Middelburg is gebruikgemaakt van een middenhands- en een mid-denvoetsbeen van een paard, een spaakbeenvan een rund en een middenvoetsbeen vaneen rund.58 Het zijn skeletelementen diemeestal voor de vervaardiging van glissenworden gebruikt. De glissen komen uit fase1, fase 2 en fase 5.

SpeelgoedVan deze categorie zijn vier verschillendesoorten voorwerpen gevonden: koten, bik-kels, speelschijfjes en een dobbelsteen.De eerste teenkoten van runderen werdenvanaf de Middeleeuwen tot in de 18e eeuwgebruikt als speelgoed. Het kootspel kon opmeerdere manieren worden gespeeld, bij-voorbeeld door een aantal koten tegen eenmuur op te stellen die met een andere koot,de werpkoot, moesten worden omgegooid.59

Tijdens de opgraving in Middelburg zijn min-stens negentien koten gevonden die voor hetkootspel zijn gebruikt.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

204

fase 1 fase 2 fase 3 fase 4 fase 5 fase 6 fase 7 Totaal

Materiaal n n n n n n n n

glissen bot 2 1 - - 1 - - 4

speelgoed bot - 2 1 1 17 - 2 23

(inkt)potjes hoorn - - - 1 6 - - 7

toiletgerei kammen hoorn of ivoor - - - 2 3 - 4 9

borstels bot - - - - - - 7 7

heften bot - - - - - - 2 2

knopen bot - - - - - - 43 43

naaigerei bot - - - - - - 2 2

rookgerei bot of hoorn - - - - - - 3 3

diversen bot, gewei of ivoor - - 1 1 1 1 4 8

Totaal 2 3 2 5 28 1 67 108

CategorieTabel 14.14. Overzicht van deartefacten uit dierlijke materialenper bewoningsfase.n: aantal

Afb. 14.14. Halffabrikaat van een glis (Foto: © M.J. Rijkelijkhuizen).

57 Jacobi 1976; MacGregor 1975, 1976.58 Onder het niet geselecteerde mate-

riaal bevinden zich nog enkeleandere glissen.

59 Zie voor het kootspel en vondstenvan koten onder andere: Ter Gouw1870; Drost 1914; Willemsen 1996;1998; Baart & Van Wijngaarden-Bakker 1972; Van den Heuvel 1994;De Jong 1994.

De koten hebben op verschillende manierenbewerking ondergaan. Er is bijvoorbeeld ver-siering aangebracht in de vorm van streep-jes, een sterretje, een kruisje of eenruitpatroon (afb. 14.15). Deze versiering kaneen rol hebben gespeeld bij de puntentellingof kan als eigendomsmerk hebben gediend.Een andere bewerkingsvorm is het aanbren-gen van gaten. Deze gaten zijn meestalgemaakt om een vulling aan te kunnen bren-gen in de mergholte van de koot, zodat dekoot zwaarder wordt. Eén koot uitMiddelburg is gevuld met lood. Deze isgevonden in één van de grachten (GA3) vanfase 2. Een andere komt uit mestkuil 2 vanfase 5 en bevat kleine stukjes metaal. Loodwerd vaak gebruikt om de koten te verzwa-ren, omdat lood een hoog soortelijk gewichten een laag smeltpunt heeft. Het verzwarenvan de koot kon meerdere redenen hebben.De werpkoten werden vaak verzwaard omdaarmee gemakkelijker te kunnen gooien. Dekoten die werden opgesteld tegen de muurwerden ook vaak verzwaard, zodat ze beterbleven staan. Enkele koten uit Middelburghebben onregelmatige gaten die waarschijn-lijk niet opzettelijk zijn aangebracht, maar zijnontstaan door het intensieve gebruik van dekoten. Een bewerking waarvan de reden nogonduidelijk is, is het plat maken van de ach-terzijde van de koot. Deze bewerking is ookaanwezig bij enkele koten uit Middelburg uitfase 5. Onbewerkte koten die zijn gebruiktvoor het kootspel zijn te onderscheiden vanslachtafval door de, soms verregaande, slij-tage. Wanneer slijtage ontbreekt, wordt hetonderscheid tussen slachtafval en speelko-ten lastig. De koten uit Middelburg die zijnherkend als speelkoten komen uit fase 2,fase 3 en fase 5. Het bikkelspel was een behendigheidsspel,waarbij men de sprongbeenderen van scha-pen of geiten gebruikte als bikkels. Het bik-

kelspel kwam voor vanaf de Middeleeuwentot in de 20e eeuw. Na de Middeleeuwenwerden ook bikkels van metaal gemaakt enin de 20e eeuw van kunststof. Met de bikkelsmoest men enkele handelingen verrichten,zoals het oprapen, opgooien of omdraaienvan de bikkels. Dit moest echter gedaanworden in een bepaalde tijd. Deze tijdslimietwerd vastgesteld door een balletje op tegooien; het balletje mocht bijvoorbeeld degrond niet raken of geen tweede keer op degrond stuiteren. Er waren verschillende spel-regels mogelijk, waardoor het spel moeilijkerwerd gemaakt.60 In mestkuil 2 van fase 5 iséén bikkel gevonden die aan één zijde isafgeplat. Bikkels zijn vaak moeilijk te onder-scheiden van slachtafval, omdat deze botjesweinig of niet zijn bewerkt.

Dobbelstenen bestaan al lange tijd in ver-schillende vormen, maar de kubusvorm werdwaarschijnlijk door de Romeinen in ons landgeïntroduceerd.61 De kleine dobbelsteen uitMiddelburg (afb. 14.16) is gemaakt uit deschacht van een bot van een groot zoogdier.De afmetingen zijn 8,6 bij 8,6 bij 8,4 mm. Deogen zijn aangegeven door middel van punt-cirkels. De ogenverdeling, waarbij de vijfnaast de zes geplaatst is, dateert van na deMiddeleeuwen. In de 13e tot en met de 15e

eeuw was de vijf tegenover de zes geplaatst.De dobbelsteen is gevonden in mestkuil 1van fase 4 en dateert uit 1525-1575.

Speelschijfjes zijn platte plaatjes die rond ofrechthoekig van vorm zijn. Deze plaatjeswerden bijvoorbeeld gebruikt als fiches.62

Rechthoekige speelschijfjes hebben vaakgeen scherpe hoeken, hetgeen ook het gevalis bij de twee speelschijfjes van bot uit

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

205

60 Drost 1914; De Jong 1986, 1994;Baart & Van Wijngaarden-Bakker1972; Willemsen 1996, 1998.

61 Voor de geschiedenis van de dob-belsteen zie Van der Heijdt 1990; zieverder Ter Gouw 1870; Botermanse.a. 1991; Willemsen 1996; De Boer& Franssen 1994.

62 Zie voor een afbeelding van speel-schijven Botermans e.a. 1991.

Afb. 14.15. Een ver-sierde koot uit beer-put BPT08 (fase 5)(Foto: © M.J.Rijkelijkhuizen).

Afb. 14.16. Dobbelsteen van bot (Foto: © M.J.Rijkelijkhuizen).

Middelburg. De eerste is 60,9 mm lang, 12,0mm breed en heeft een dikte van 1,3 mm(afb. 14.17). De tweede is 34,6 bij 18,9 mm enheeft een dikte van 1,2 mm. Beide schijfjeskomen uit beerput 14 van fase 7 en zijngedateerd tussen 1775 en 1900.

(Inkt)potjesEr zijn resten van vijf inktpotjes van hoornaangetroffen. Vier inktpotjes zijn aan deonderzijde breder dan aan de bovenzijde enhebben aan de bovenzijde twee schuine

gaten. Drie van deze inktpotjes zijn rond indoorsnede, één is licht zeshoekig. Bij tweeinktpotjes is zowel de bodem als het stopjenog aanwezig (afb. 14.18). Ook in de stopjeszijn twee schuine gaatjes aanwezig. Degaten in het potje en het stopje dienen omhet inktpotje aan een snoer bijvoorbeeld aande gordel of om de hals mee te kunnen dra-gen.63 Eén inktpotje is erg verweerd en uit-eengevallen, wel is nog een gat zichtbaar.Deze inktpotjes werden vervaardigd uit eenstuk van het holle gedeelte van de hoorn. Debodem werd er apart ingezet. Het stopje isgemaakt uit de massieve punt van de hoorn.De hoogte en de doorsnede van de inktpot-

jes variëren tussen de 30 en 40 mm. Eéninktpotje is afkomstig uit mestkuil 1 van fase4, daterend uit 1525-1575. De andere vierkomen uit mestkuil 2 van fase 5 en daterenuit 1550-1600. Hoorn is een goed materiaalvoor het vervaardigen van inktpotjes, omdathoorn tegen de zure inkt bestand is.64

In mestkuil 2 van fase 5 is ook één potje ofbakje van hoorn gevonden dat een anderuiterlijk en een andere vervaardigingswijzeheeft. Dit bakje is bol, laag en heeft een voet(afb. 14.19). De bovenzijde ontbreekt, dus het

is onduidelijk of dit bakje ook heeft gediendals inktpotje. Het bakje is gemaakt uit deovergang van de massieve punt naar hetholle deel van een hoorn, zodat dit bakje uitéén deel gemaakt kon worden en er geenaparte bodem ingezet hoefde te worden. Een ander bakje met voet is gemaakt van oli-fantivoor (afb. 14.20), een grondstof die vanafde 16e eeuw in grote hoeveelheden ter

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

206

Afb. 14.17. Speelschijfje van bot(Foto: © M.J. Rijkelijkhuizen).

Afb. 14.18. Hoornen inktpotjes met stopjes uitmestkuil MSK2 (Foto: © M.J. Rijkelijkhuizen)

Afb. 14.19. Bakje van hoorn (Foto: © M.J.Rijkelijkhuizen).

Afb. 14.20. Bakje van olifantivoor (Foto: © M.J.Rijkelijkhuizen)

63 Prummel 2000.64 Prummel 2000.

beschikking kwam.65 De functie van dit bakjeis eveneens onduidelijk. De hoogte van ditbakje is 37,6 mm en de grootste diameter 61mm. Het komt uit kuil 26 van fase 4 en isgedateerd tussen 1525 en 1550.

ToiletgereiDeze categorie bevat twee soorten voorwer-pen: kammen en borstels. De luizenkamdiende om luizen en neten te verwijderen uithet haar. Luizenkammen zijn meestal recht-hoekig en hebben twee zijden met tanden.Beide zijden kunnen fijne tanden hebben, oféén zijde heeft fijne tanden en één zijdeheeft grove tanden. Mogelijk diende degrove zijde als gewone haarkam. In Middelburg zijn vijf luizenkammen gevon-den die zijn gemaakt van olifantivoor. Alle vijfkammen hebben een fijne en een grovezijde. Eén kam uit kuil 24 van fase 4 is vrijgroot en heeft halfronde zijkanten (afb.14.21). Drie kammen, één uit KL24 (fase 4)en twee uit beerput 8 (fase 5), zijn versierdmet lijnen op het middenstuk. De breedtevan de kammen varieert van 53,3 tot 74,8mm en de dikte van 4,0 tot 5,3 mm. De vijfdekam komt uit beerput 14 van fase 7.Drie luizenkammen zijn gemaakt van hoorn.Eén kam heeft een grove en een fijne zijde(afb. 14.22) en is afkomstig uit fase 5. Deze isgevonden in mestkuil 6. De andere tweekammen zijn tweezijdig, maar door verre-gaande verwering is niet te bepalen of dittwee fijne zijden of een grove en een fijnezijde betreft. Deze kammen hebben een

datering in de 19e eeuw een zijn gevonden inbeerput 14. Een vierde kam van hoorn, ook afkomstig uitdeze beerput, is geen luizenkam maar eengewone haarkam. Deze kam is eenzijdig enlangwerpig en heeft dezelfde vorm alshedendaagse kammen van plastic.

Borstels en tandenborstels zijn in Europawaarschijnlijk bekend vanaf de 16e of 17e

eeuw.66 De bevestigingswijze van de haren isbij de borstels en tandenborstels hetzelfde.Hiervoor zijn twee manieren. Bij de eerstebevestigingswijze worden gaten in de kopaangebracht die van de voorzijde tot de ach-terzijde lopen; de gaten zijn aan de achter-zijde meestal iets kleiner dan aan devoorzijde (bevestigingswijze 1a).67 De harenworden met metalen draadjes, waarschijnlijkkoperdraadjes, vastgezet. Bij sommige bor-stels en tandenborstels worden aan de ach-terzijde van de kop geulen aangebrachtwaarin de bevestigingsdraden gezet kunnenworden (bevestigingswijze 1b). Voor detweede manier van bevestigen van de harenworden er gaten in de kop aangebracht dieniet doorlopen tot de achterzijde, maaronderling zijn verbonden in de lengterich-

ting. Op de kopse kant is een aantal gaten tezien dat overeen komt met het aantal rijenop de borstel of tandenborstel. De harenworden bij deze bevestigingswijze vastgezetmet touwtjes. Na het bevestigen van deharen worden de gaatjes op de kopse kantdichtgestopt (bevestigingswijze 2). De harenzitten bij beide bevestigingswijzen achter dedraad geregen, waardoor de twee uiteindenvan de plukjes haar naar buiten wijzen. Borstels en tandenborstels zijn van elkaar te

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

207

65 Van Vilsteren 1987.66 De Maar 1993.67 Rijkelijkhuizen 2004.

Afb. 14.21. Kam van olifantivoor (Foto:© M.J. Rijkelijkhuizen).

Afb. 14.22. Kam van hoorn (Foto: © M.J. Rijkelijkhuizen).

onderscheiden op basis van grootte en vorm.In Middelburg zijn twee borstels, vier tanden-borstels en een handvat van een borstel oftandenborstel opgegraven. Ze zijn allegemaakt van bot. De haren van beide bor-stels zijn bevestigd door middel van bevesti-gingswijze 2. De eerste borstel heeft tienrijen haren met 24 gaten per rij; de tweedeheeft vijf rijen met 20 tot 21 gaten. Bij tweetandenborstels zijn de haren volgens bevesti-gingswijze 1b vastgemaakt, bij de anderetwee volgens bevestigingswijze 2. De tan-denborstels hebben twee tot vier rijen harenmet drie tot achttien gaten per rij. Twee vande tandenborstels zijn tweezijdig (één metbevestigingswijze 1b en één met bevesti-gingswijze 2), dat wil zeggen dat zich aanbeide zijden een kop met haren bevindt. Eénvan deze is versierd met schuine lijnen in hetmidden van de tandenborstel. Slechts ééntandenborstel is compleet, deze heeft eenlengte van 148,6 millimeter, een breedte van10,8 en een dikte van 7,4 millimeter. Alle bor-stels en tandenborstels komen uit de kazer-nebeerput (BPT14) en zijn gedateerd tussen1800 en 1900.

HeftenMesheften kunnen uit één deel of uit tweedelen bestaan. Bij heften die uit één deelbestaan is het lemmet bevestigd door hetversmalde stuk van het lemmet, de zoge-naamde ‘angel’, in een holte in het heft tebevestigen. Heften die bestaan uit twee

delen hebben een lemmet met een platteangel, de zogenaamde ‘plaatangel’. Dezeplaatangel is tussen de twee delen van hetheft bevestigd met behulp van spijkertjes.68

Eén fragment van een heft uit Middelburg isgemaakt van bot; het heft bestond oorspron-kelijk uit twee delen. De dikte van dit frag-ment is 2,8 mm. Het heft is versierd metschuine strepen en één spijker is nog aan-wezig. Een tweede stukje bot met schuinestrepen is mogelijk afkomstig van een zelfdesoort heft; een gedeelte van een gat vooreen spijker is nog aanwezig. De heftenkomen uit de kazernebeerput 14.

KnopenTijdens de opgraving zijn een heleboel (kle-ding)knopen gevonden. De eerste knopenzijn waarschijnlijk ontstaan als een knoop ineen reep leer of ander materiaal. Echte kno-pen komen waarschijnlijk voor vanaf de Late-Middeleeuwen.69 In Middelburg zijn 43knopen van bot aangetroffen, alle afkomstiguit fase 7. Er zijn verschillende soorten kno-pen aanwezig, zoals een plaatje van bot metéén gat in het midden, dat waarschijnlijkdiende als een soort knoopkern. Van dit typezijn zeven exemplaren gevonden. Een andersoort knoop heeft aan de achterzijde eenoog voor bevestiging. Slechts één knoop vanbot is van dit type. De knoop vertoont overi-gens verbrandingssporen. De laatste soort iswaarschijnlijk de meest recente en heeft vierof vijf gaten ter bevestiging. Van deze typenzijn respectievelijk 11 en 24 exemplarengevonden.

NaaigereiEr bestaan verschillende soorten naaldenmet een eigen functie, zoals boetnaalden,haarnaalden, rijgnaalden, breinaalden envele andere soorten naalden. De twee naal-den van bot uit Middelburg zijn waarschijn-lijk beide rijgnaalden. De eerste is vrij grofen heeft een oog; de punt ontbreekt. Detweede is gebroken bij het oog en heeft eenvrij botte punt. Beide naalden komen uit dekazernebeerput.

RookgereiUit deze beerput komt ook veel rookgerei.Enkele onderdelen van rookgerei kunnen vandierlijke materialen worden vervaardigd. Eenvoorbeeld hiervan is een onderdeel vanhoorn, afkomstig van een dure pijp (afb.14.23). Het bestaat uit een mondstuk vanhoorn waar een tweede deel van hoorn aanis geschroefd. Het tweede deel heeft aan debinnenkant van beide zijden schroefdraad,zodat het aan de rest van de pijp bevestigdkan worden. Twee stukjes verbrand bot zijnwaarschijnlijk onderdelen van sigarenhou-ders. Het eerste stukje is een klein fragmentmet aan de binnenkant aan twee zijdenschroefdraad ter bevestiging. Het tweedestuk bot is zeshoekig met aan één zijde aande binnenkant schroefdraad.70 Zie verderhoofdstuk 7.3 e.

DiversenEnkele voorwerpen kunnen niet nader gede-termineerd worden op functie. Een koker uitbeerput 14 is op een draaibank vervaardigd,waarschijnlijk van een middenhands- of mid-denvoetsbeen van een schaap of geit. Vanzulke kokers is niet altijd de functie te bepa-len. Twee bewerkte stukken uit de compacta

68 Baart e.a. 1977.69 Spitzers 1997.70 Met dank aan Don Duco van het

Pijpenkabinet te Amsterdam.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

208

Afb. 14.23. Hoornenmondstuk van een pijp(Foto: © M.J.Rijkelijkhuizen).

van een bot van een groot zoogdier zijn mis-schien een onderdeel van een bepaald voor-werp geweest. Een ander stukje bot,gevonden in kuil 1 heeft drie kleine gaten(afb. 14.24). Ook aan dit bot is geen functietoe te schrijven. Het kan geen fragment vaneen fluitje zijn, want het is namelijk niet hol.De gaatjes van hooguit 3 mm in doorsnedelijken eerder gemaakt om het stuk ergensaan te bevestigen.En dan is er in beerput 14 nog een klein dunstukje bot gevonden van nog geen 1,5 mmdik waaruit drie kleine ronde plaatjes meteen doorsnede van circa 6 mm zijn gehaald.Het stukje bot is afval; waarvoor de plaatjeszijn gebruikt is onduidelijk.Twee objecten zijn van gewei gemaakt. Deeerste is een stuk van een geweitak waarin,aan de bovenzijde op de kopse kant, en vande ene naar de ander zijkant, een gat isgemaakt. Meestal zijn dit soort objectengebruikt als werktuig. Omdat het individueelvervaardigde objecten betreft, is geen duide-lijke functie te geven. Het voorwerp isgevonden in mestkuil 2 van fase 5 en dateertuit de periode 1550-1600. Het tweede voor-werp van gewei is gemaakt van een afge-worpen gewei (afb. 14.25). Er is gebruikgemaakt van de rozenkrans en een gedeeltevan de stang en de oogtak. De stang en deoogtak zijn afgezaagd en een gedeelte vanhet spongiosa is verwijderd, zodat er tweegaten zijn ontstaan. De functie van dit voor-werp is eveneens onbekend; het is gevondenin een laag die dateert uit 1625-1675 (fase6).

14.4.2 Materiaalgebruik en fabricage

Bij de vervaardiging van artefacten is onder-scheid te maken tussen huisvlijt enambacht.71 Bij huisvlijt maken mensen vooreigen gebruik voorwerpen. Bij de vervaardi-ging van deze voorwerpen wordt een enkelekeer gebruik gemaakt van gewei, maarmeestal wordt bot gebruikt. Bot is een toe-gankelijk materiaal, dat vrij stevig en gemak-kelijk te bewerken is. Voorwerpen diegemaakt zijn in de huisvlijt hebben geenintensieve bewerking ondergaan, waardoorhet bot vaak nog te determineren is op dier-soort en element. Een voorbeeld van voor-werpen uit de huisvlijt zijn de koten.

Runderkoten zijn slachtafval en zijn daaromgemakkelijk te verkrijgen. De versiering isaangebracht met een scherp voorwerp. Ookhet maken van de gaten en het vullen van dekoot is een simpel karwei dat thuis kan wor-den gedaan met een restje lood. Ook bikkelsvormen afval van de slacht en hebben vaakweinig bewerking ondergaan. Dit geldt ookvoor de glissen. Glissen zijn meestal gemaaktvan de middenhands- of -voetsbeenderenvan runderen of paarden. Deze botten zijnzeer stevig en goed te gebruiken als glis.Hoewel paarden niet werden gegeten,belette dat niet de botten te gebruiken voorbijvoorbeeld het vervaardigen van glissen.De voorwerpen van bot in de huisvlijt zijnvaak lang in gebruik in dezelfde vorm. Deverschillende soorten versiering van de kooten de verschillende bevestigingswijzen vande glissen laten de individualiteit van de ver-

vaardiging van de artefacten zien. De grondstoffen die ambachtslieden tot hunbeschikking hadden, zijn onder andere bot,ivoor en hoorn. Borstels, tandenborstels,naalden, heften, rookgerei en knopen zijnproducten van professionele bewerking, al iser weinig bekend over de makers zelf. Deproductie van borstels en tandenborstels isin Europa waarschijnlijk begonnen inFrankrijk, gevolgd door Engeland en daarnadoor andere landen.72 Deze objecten werdenook verhandeld naar andere landen. Merkjesop de borstels en tandenborstels kunnen deproductieplaats aangeven. De borstels entandenborstels uit Middelburg hebben ech-ter geen merkje en de herkomst is daaromonduidelijk. Ze werden vervaardigd vanlange, dikke botten en er werd gebruikgemaakt van de vorm van deze botten.73 Devervaardiging van dobbelstenen en speel-

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

209

71 Rijkelijkhuizen 2004.72 De Maar 1993.73 Rijkelijkhuizen 2004.

Afb. 14.24.Voorwerp van bot(Foto: © M.J.Rijkelijkhuizen).

Afb. 14.25. Voorwerp van gewei (Foto: © M.J. Rijkelijkhuizen)

schijfjes van bot is niet duidelijk toe teschrijven aan het werk van ambachtslieden,maar de voorwerpen hebben meer bewer-king ondergaan dan bijvoorbeeld koten englissen.Olifantivoor is een belangrijke grondstof voorambachtslieden. Vanaf de 16e eeuw is ditmateriaal en masse uit de nieuw ontdektewerelddelen Afrika en Zuidoost-Azië aange-voerd. Het is niet verwonderlijk dat dezegrondstof al snel in Middelburg, als één vande belangrijkste 16e-eeuwse steden (zie14.7.1), terecht is gekomen. Wellicht verliepde handel in ivoor in eerste instantie nog viade Portugezen. In de 17e eeuw hadden deCompagnieën die in Middelburg warengevestigd de handel zelf in handen. Het pak-huis De Hoop aan de Nieuwpoortstraat teMiddelburg was toentertijd één van deopslagplaatsen voor ivoor (en goud) uitAfrika.74 Het bakje van ivoor is gemaakt metbehulp van een draaibank; een stuk gereed-schap dat alleen in het bezit was vanambachtslieden. De luizenkammen van ivoorwerden gemaakt door gespecialiseerde kam-menmakers. Olifantivoor was hiervoor eengoed materiaal vanwege de elasticiteit enstevigheid. In Amsterdam zijn bewijzengevonden voor de aanwezigheid van dezekammenmakers.75 Of er op andere plaatsenin Nederland kammen van ivoor werdengeproduceerd, is vooralsnog onduidelijk. Hoorn werd een enkele keer gebruikt in dehuisvlijt, maar werd meestal bewerkt doorambachtslieden. De bewerking van hoornvereist namelijk enige vakmanschap. Voor devervaardiging van bijvoorbeeld hoornenkammen, moest het hoorn geperst en verderbewerkt worden. Hoorn is eveneens eenelastisch materiaal dat erg geschikt is voorhet maken van kammen. Het hoornen mond-stuk van een pijp is gemaakt door een pro-fessionele bewerker. Bij de vervaardiging vande inktpotjes is waarschijnlijk meestalgebruik gemaakt van een draaibank.

14.4.3 Voorwerpen van anderematerialen

Tussen de artefacten zijn voorwerpen gevon-den die niet zijn gemaakt van dierlijke mate-rialen, maar van andere materialen. Dezevoorwerpen zijn tussen het botmateriaalterechtgekomen omdat ze voor de conserve-ring nat zijn gehouden, waardoor soms nietduidelijk te zien was uit welk materiaal hetvoorwerp is vervaardigd. Pas bij de conser-vering is dit duidelijk geworden. Ze wordenhier wel beschreven. Met uitzondering van een zonnewijzer, diehier dan ook apart wordt beschreven, betrefthet geen unica maar voorwerpen waarvan

meerdere exemplaren zijn gevonden die inde diverse hoofdstukken van het onderzoekter sprake komen.Het betreft onder andere voorwerpen vanhout. Een handvat, vier mesheften, eenknoop en een speelschijf zijn uit dit materiaalgemaakt. Met uitzondering van één heft –afkomstig uit een mestkuil van fase 4 -komen al deze voorwerpen uit BPT14 van dekazerne. Uit deze beerput komen ook tweeflessenkurken, een wit glazen knoop en tweeleren knopen. Twee pijpensteeltjes, waarvanéén is versierd, zijn van aardewerk vervaar-digd. In een mestkuil uit fase 4 is ook een lerenknoop gevonden; in mestkuil 2 uit fase 5 –dezelfde kuil als van de zonnewijzer – bevatook nog een aardewerken speelschijfje metcirkels erop.

Ook zijn twee onderdelen van sigarenhou-ders van meerschuim gevonden.Meerschuim is een zachte steensoort dievaak wordt gebruikt voor de vervaardigingvan rookgerei. Het eerste is een hoekig frag-ment dat is gebroken. Het tweede is rond indoorsnede en gebogen. Dit onderdeel heeftgeen schroefdraad, maar bevestiging van deoverige delen was mogelijk door ze hierin teklemmen (zie ook hoofdstuk 7).76 Net als alhet andere rookgerei komen deze meer-schuimen sigarenhouders uit de beerput vande kazerne.

Een bijzonder voorwerp: een zakzonnewijzerTussen de artefacten bevindt zich een zeld-zaam voorwerp dat niet is gemaakt van dier-lijk materiaal, maar van hout. Het betreft eenzakzonnewijzer, die is gevonden in mestkuil2 op het erf van huis 3 en dateert uit 1550-1600.77

De zonnewijzer bestaat al lange tijd en er zijnveel verschillende zonnewijzers.78 Een popu-laire vorm is de kleine zakzonnewijzer meteen ingebouwd kompas die voorkomt vanafde 16e eeuw. Deze zonnewijzers bestaanvaak uit twee bladen, waarbij het onderbladeen horizontale zonnewijzer heeft met inge-bouwd kompas en het bovenblad een verti-cale zonnewijzer. Deze zogenaamde diptiekkon opengeklapt worden en een touwtje diede twee bladen verbindt dient voor beidezonnewijzers als wijzer. Het kompas diendeom de zonnewijzer naar het noorden te kun-nen richten; dit was noodzakelijk om eengoede tijd af te lezen. Bij dit soort zonnewij-zers werd namelijk gebruik gemaakt van derichting van de zon om de tijd te bepalen. De zonnewijzer uit Middelburg is het onder-blad van een diptiek (afb. 14.26). Het blad isrechthoekig en heeft afmetingen van 35,5 bij31,1 millimeter met een dikte van 7,2 millime-

74 http://www.zeeuwsslavernijverle-den.nl

75 Rijkelijkhuizen 2004.76 Met dank aan Don Duco van het

pijpenkabinet te Amsterdam.77 Met dank aan Bote Holman van het

Chronomium te Ootmarsum.78 Voor de verschillende typen zonne-

wijzers en de werking hiervan ziebijvoorbeeld Higton 2001. Ook inGroningen zijn enkele zonnewijzersgevonden, zie hiervoor Helfrich, K.,J.f. Benders & W.A. Casparie 1995,86, 6.24.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

210

ter. Op de zonnewijzer zijn cirkels en radialelijnen aangegeven, met de cijfers 1 tot 7 vanboven naar beneden aan de rechterzijde ende cijfers 5 tot 12 van beneden naar bovenaan de linkerzijde. In elke hoek is een zonne-tje aangebracht en langs drie randen is eenversierde rand aanwezig. In het midden iseen ronde uitsparing waarin het kompasheeft gezeten. Het is een kleine zakzonnewij-zer die niet erg accuraat was, maar zijn doeldiende.

Noten voorwerpenEén categorie voorwerpen wordt hier apartbesproken omdat ze uit een speciaal materi-aal zijn vervaardigd: noot. Artefacten vandeze grondstof zijn vaker in het land aange-troffen, maar zijn nauwelijks gedetermineerdof gepubliceerd.79

De objecten zijn waarschijnlijk vervaardigduit een palmvrucht van het genus Attalea.Deze palmen komen voor in Zuid-Amerika.80

Het is niet bekend waar de bewerking van denoten plaatsvond, hier of ergens in het bui-tenland. Maar de aanwezigheid van de notenvoorwerpen duidt in ieder geval op invoer(van de grondstof en/of het product).

Er zijn zeven voorwerpen die zijn gemaaktvan noot. Zes betreffen knopen die allemaaleen oog ter bevestiging hebben. De diametervan de knopen varieert van 13,2 tot 21,7 mm;de dikte van7,8 tot 11,7 mm. De knopen zijngevonden in beerput14.Uit deze beerput komt ook een kleine siga-renhouder van noot (afb. 14.27). Zie hierovermeer in hoofdstuk 7.

14.5 De bewoningsfasenTot nu toe is een beeld geschetst van dediverse diersoorten en de wijze waarmeemen daar is omgesprongen. In de volgendeparagrafen wordt ingegaan op hetgeen perbewoningsfase is gevonden. Daarbij wordende belangrijkste zaken uitgelicht.

14.5.1 Fase 1, de oudste resten, 1000-1200/1250

Uit de vroegste fase van de bewoning, toenhet terrein waarschijnlijk nog een agrarischkarakter had, zijn maar weinig resten gevon-den (tabel 14.15). Elf daarvan komen uit eengracht (GA1), de andere resten zijn in grep-pels en (paal)kuilen en een waterput gevon-den (bijlage 14.4). Daaronder bevindt zichhet skelet van een volwassen maar nog vrijjonge hond, een reu met een schofthoogtevan circa 56 cm.De meeste resten zijn van de vleesleveran-ciers rund, schaap/geit en varken. Restenvan paard ontbreken (en zijn alleen bij deartefacten aanwezig). Het geringe aantalresten biedt niet de mogelijkheid inzicht inde leeftijdsopbouw van de vleesleveranciers

te krijgen. De daarover beschikbare informa-tie, evenals een overzicht van de aangetrof-fen skeletelementen, is opgenomen in bijlage14.5. De resten zijn voornamelijk afkomstigvan volgroeide dieren. Uit deze periodekomen slechts één vogelelement en tweevisresten, afkomstig van zeevis. Voorts zijnnog resten van de gewone kokkel

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

211

79 Rijkelijkhuizen 2004.80 Met dank aan G. Thijsse van het

Nationaal Herbarium Nederland enJ. Dransfield van Kew BotanicalGardens.

Afb. 14.26. Houten zonnewijzer (Foto:© M.J. Rijkelijkhuizen).

Afb. 14.27. Sigarenhouder van noot (Foto: © M.J.Rijkelijkhuizen).

(Cerastoderma edule) gevonden. Twee arte-facten zijn van dierlijke materialen gemaakt.Het betreffen glissen.

De resten geven geen inzicht in de leefwijzeen sociale achtergrond van de bewoners ophet terrein. Er is alleen te concluderen datmen vlees, vis en gevogelte en wellicht ookkokkels heeft gegeten. De zeevis is waar-schijnlijk afkomstig van de vismarkt.

14.5.2 Fase 2, een adellijk hof?,1200/1250-1350

De tweede fase betreft de periode van hetomgrachte complex en het begin van de hui-zenbouw aan de Korte Noordstraat. Degrachten (GA2, GA3 en GA4) die mogelijk bijeen adellijke hofstede hoorden, zijn uiterlijkrond 1350 gedempt. Ruim de helft van deonderzochte resten is afkomstig uit dezegrachten (bijlage 14.6). Hier komen ook devoorwerpen van bot uit. Slechts drie zijn ergevonden: twee werpkoten en een glis. In deze fase zijn, vergeleken met de anderebewoningsfasen, relatief veel resten vanpaard (Equus caballus) gevonden (tabel14.16). Eén van de paarden heeft een schoft-hoogte van circa 153 cm gehad.De vele varkensresten zijn deels afkomstigvan een skelet dat in een kuil is begraven(afb. 14.2). De aanwezigheid van schaap isvastgesteld aan de hand van schedel- enkaakresten.Op basis van de postcraniale leeftijdgege-vens (bijlage 14.7) is 16% van deschapen/geiten niet ouder geworden dan 2jaar, maar resten van lammeren zijn nietgevonden. Van de overige dieren heeft 42%een leeftijd tussen de 2-3½ jaar bereikt eneveneens 42% is ouder geworden. De gebits-elementen uit de onderkaken bevestigen ditbeeld (bijlage 14.8). De runderen zijn overhet algemeen een stuk ouder geworden: 67%heeft een leeftijd boven de 4 jaar bereikt.Enkele resten zijn van, soms nog heel jonge,kalveren. Snijsporen op schedeldelen en

langs hoornpitten maken duidelijk dat dezekalveren van hun huid zijn ontdaan, de spo-ren op de pijpbeenderen duiden op con-sumptie. De varkens zijn meestal niet oudergeworden dan 2 jaar. Een enkel dier heeft deleeftijd van 3½ jaar bereikt. Resten van var-kens die een jaar of iets jonger zijn gewordenkomen voor, maar heel jonge dieren zijn nietaangetroffen. Van de drie vleesleverancierszijn skeletelementen uit alle delen van hetlichaam aanwezig. Over het algemeen is despreiding van de skeletresten vrij egaal (bij-lage 14.9). Alleen onderkaken vanschaap/geit zijn enigszins oververtegenwoor-digd. Opvallend is het voorkomen van konijn(Oryctolagus cuniculus). Hoewel in gracht 3maar twee skeletresten zijn gevonden, beho-ren ze wel tot één van de vroegste vondstenvan konijn in Nederland. Ze dateren waar-schijnlijk uit het tweede kwart van de 14e

eeuw, het tijdstip waarop de gracht is dicht-gegooid.De hoeveelheid vogelresten is gering, maarlaat één bijzonderheid zien: de knobbel-zwaan (Cygnus olor). De snijsporen op hetbot, een opperarmbeen, tonen aan dat dezeedele vogel in de keuken is bereid.Bij de visresten ligt de nadruk op de kabel-jauw- en platvisfamilie. Gezien de aanwezig-heid van zowel elementen uit de kop en deschoudergordel als wervels is aan te nemendat (een deel van) de vis vers van de marktkwam. Het skeletmateriaal van kabeljauw(Gadus morhua) is merendeels groot tot(voor onze begrippen) zeer groot. Eén van dekabeljauwen heeft een lengte van 77 cmgehad. En voor de schelvis (Melanogrammusaeglefinus) kunnen aan de hand van tweecleithra lengten worden berekend van 57 en59 cm. Het is duidelijk dat deze vissoortennog onbedreigd voorkwamen en er geensprake was van overbevissing. Op skeletma-teriaal van kabeljauw zijn bewerkingssporenaangetroffen. Daarbij gaat het om een late-raal snijspoor op een borstwervel, dat wijstop het fileren van de vis of op zijn minst het

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

212

Dierklasse Soort n n-ass g Nederlandse naam

Zoogdier Bos taurus 20 - 1111,5 Rund

Ovis aries/Capra hircus 30 - 311,4 Schaap/Geit

Sus domesticus 15 - 219,3 Varken

Canis familiaris 194 2 923,9 Hond

large mammal 19 - 176,7 groot zoogdier

medium mammal 84 - 95,8 middelgroot zoogdier

mammal, indet. 14 - 13,4 zoogdier, niet te determineren

Vogel Gallus gallus 1 - - Kip

Vis Gadus morhua 1 - - Kabeljauw

Melanogrammus aeglefinus 1 - - Schelvis

Weekdier Cerastoderma edule 3 - - Gewone kokkel

Totaal 382 - 2852,0

Tabel 14.15. Fase 1, soortenspectrum.n: aantal; n-ass: aantal nadat deassociaties zijn verwerkt; g: gewichtin grammenexclusief artefacten

lossnijden van de wervelkolom. Bij een den-tale is door de symphyse een snijspoor ont-staan bij het lossnijden van beidekaakhelften, waardoor de hooggewaardeerde“kabeljauwtong” losgesneden kan worden. 81

Opmerkelijk is de aanwezigheid van leng(Molva molva). Dit wijst op vroege handels-contacten met Noorwegen of Schotland.Mogelijk gaat het hier om de restanten vaneen aangeschafte kop van een vis met eenlengte van circa 85 cm, die in stukken isgesneden of gehakt. Aan het praemaxillare,een element uit de bovenkaak, is duidelijk tezien dat de kop overlangs in tweeën isgedeeld (afb. 14.28). Kopdelen worden in desoep gebruikt, terwijl de “tong” primagestoofd of gebakken kan worden. Interessant is dat ook stekelrog (Raja clavata)op het menu heeft gestaan, een goed eet-bare vissoort die niet zo vaak in archeolo-gisch materiaal wordt aangetroffen.Het soortenspectrum van de dieren pastgoed bij een adellijk hof. Het paard is eendier dat bij een edel gezelschap is te ver-wachten en het voedselafval bevat niet alle-daagse soorten zoals konijn, knobbelzwaanen leng. De vis is over het algemeen fors vanformaat en zal behoorlijk prijzig zijn geweest.Dit neemt overigens niet weg dat men op devismarkt niet alleen complete vissen, maarwaarschijnlijk ook vismoten of losse koppen

heeft gekocht. De vleesconsumptie lijktbetrekking te hebben op dieren die eerstvoor het leveren van andere producten, zoalswol, melk en trekkracht, zijn ingezet dan opdieren die louter en alleen voor de vleespro-ductie zijn gefokt. Wat dit betreft is het voe-dingsbeeld dus vrij sober. Of de zeer goedevertegenwoordiging van schaap in verbandstaat met de wolhandel waarvan Middelburgrond 1300 het centrum vormde, laat zichraden. Het zal niet verbazen als de adel indeze lucratieve business een stevige vingerin de pap wilde hebben.

14.5.3 Fase 3, ambachtslieden, 1350-1400

Op het erf van de bronsgieter hebben enkelekuilen (KL03, KL05 en KL07) en waarschijn-lijk een waterput (WA06) gelegen en zijnbuurman had een beerput (BPT02). Op eenerf halverwege de Koningstraat zijn ookenkele kuilen (KL13, KL14 en KL15) gevon-den. Veel dierlijke resten komen er niet uitdeze contexten (bijlage 14.10); het merendeelis toch gevonden in andere sporen. Meerdan de helft van de dierlijke resten komt uit(mest)kuilen en sporen die her en der overhet opgegraven terrein verspreid lagen. Dedierlijke resten uit deze fase geven daardooreerder een algemeen beeld van de bewoning

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

213

Dierklasse Soort n n-ass g Nederlandse naam

Zoogdier Homo sapiens 1 - 6,5 Mens

Bos taurus 184 183 9943,8 Rund

Equus caballus 5 4 2396,5 Paard

Ovis aries 8 6 622,6 Schaap

Ovis aries/Capra hircus 153 152 2878,57 Schaap/Geit

Sus domesticus 232 40 5134,5 Varken

Oryctolagus cuniculus 2 - 2,6 Konijn

Canis familiaris 5 4 185,6 Hond

Felis catus 4 - 15 Kat

large mammal 86 - 1260,9 groot zoogdier

medium mammal 83 - 233,1 middelgroot zoogdier

smal mammal 1 - 0 klein zoogdier

mammal, indet. 62 - 74,6 zoogdier, niet te determineren

Vogel Gallus gallus 8 - - Kip

Anser anser/domesticus 2 - - Grauwe/Tamme gans

Anser spec. 4 - - gans

Cygnus olor 1 - - Knobbelzwaan

Tyto alba 1 - - Kerkuil

Corvus monedula 1 - - Kauw

Aves, indet. 7 - - vogel, niet te determineren

Vis Gadus morhua 8 - - Kabeljauw

Melanogrammus aeglefinus 6 - - Schelvis

Molva molva 2 - - Leng

Gadidae 3 - - kabeljauwfamilie

Platichthys flesus 1 - - Bot

Pleuronectes platessa 1 - - Schol

Pleuronectidae 9 - - schol (platvis) familie

Raja clavata 1 - - Stekelrog

pisces, indet. 3 - - vis, niet te determineren

Totaal 884 - 22754,3

Tabel 14.16. Fase 2, soortenspectrum.n: aantal; n-ass: aantal nadat deassociaties zijn verwerkt; g: gewichtin grammenexclusief artefacten

Afb. 14.28. Leng: snijspoor door kopvan linker prae-maxillare (uiterst links,rechte lijn) (Foto: © B. Beerenhout,ArchaeoZoo).

81 Vgl. Kurlansky 1997.

(van ambachtslieden) op de erven dan vande bewoning op één specifiek erf. Uit deze periode zijn enkele voorwerpenaanwezig: is een werpkoot en een bot metdrie gaten, dat misschien in verbandgebracht kan worden met één van de uitge-voerde ambachten.

De resten zijn voornamelijk van rund,schaap/geit en varken (tabel 14.17). De ver-deling van de skeletresten over de lichaams-delen is vrij egaal (bijlage 14.11) en laat geenbijzonderheden zien. Het aantal leeftijdgege-vens is vrij gering (bijlage 14.12) en biedtslechts summier inzicht in de leeftijdsop-bouw van de vleesleveranciers. De pijpbeen-deren en onderkaken geven geen indicatievoor de slacht van runderen beneden deleeftijd van 2 jaar, maar enkele schedelrestengeven op basis van hun botstructuur aan datdie slacht wel degelijk heeft plaatsgevonden.Het merendeel van de dieren is echter oudergeworden, waarbij er weinig verschil lijkt tus-sen het aantal dieren dat beneden of bovende leeftijd van 4 jaar is geslacht. De leeftijd-gegevens van schaap/geit laten eenzelfdebeeld zien. Enkele dieren zijn vóór de leeftijdvan 2 jaar geslacht. Daaronder bevindt zicheen lam van 5-9 maanden. De meerderheidis echter later geslacht, waarbij het aandeeldieren met een slachtleeftijd tussen de 2-3½jaar iets geringer lijkt dan het aandeel dierendat boven deze leeftijd is geslacht. De var-kens zijn allemaal geslacht voordat ze deleeftijd van 3½ jaar hebben bereikt.

De vogelresten zijn van de gangbare con-sumptievogels kip, eend en gans. De kipres-ten zijn goed vertegenwoordigd en bestaanvoor een deel uit resten van juveniele exem-plaren. Wellicht zijn kippen op (één van) deerven gehouden. Een skeletelement van dekleine rietgans (Anser brachyrhynchus) geeftaan dat op vogels is gejaagd. Bij de visresten ligt het accent wederom opde kabeljauw- en de platvisfamilie. Wellichtkomt dit doordat het – net als in fase 2 - uit-sluitend handverzameld materiaal betreft.Over het algemeen gaat het om resten vanmiddelgrote tot grote vissen. Van kabeljauwis slechts één wervel aangetroffen, de restvan de elementen komt uit de kop. De wer-vel is afkomstig uit de regio direct achter dekop. Het is daarom goed mogelijk dat regel-matig alleen grote koppen zijn aangeschaften geen complete vissen. Op een aantal bot-ten uit de kop van grote kabeljauwen zijnbewerkingssporen aangetroffen. In tweegevallen gaat het daarbij om het doorhakkenvan de onderkant van het neurocranium(parasphenoideum), maar ook een boven-kaak vertoont snij- en haksporen. Ook is eengroot cleithrum doormidden gehakt. Dit zijnallemaal aanwijzingen dat men de kop zekerniet als afval beschouwde, maar in stukkenhakte voor de bereiding van bouillon of soep.Opmerkelijk is het voorkomen van een har-der (Mugilidae). Hiermee is vast te stellenwanneer de bewoners in ieder geval naar demarkt gingen. De harder is namelijk eenzomergast die vanuit het Kanaal in scholen

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

214

Dierklasse Soort n n-ass g Nederlandse naam

Zoogdier Bos taurus 73 69 6193,6 Rund

Equus caballus 1 - 205,8 Paard

Ovis aries/Capra hircus 65 - 791,6 Schaap/Geit

Sus domesticus 34 33 873,4 Varken

Canis familiaris 2 - 31,3 Hond

Felis catus 2 - 8,1 Kat

large mammal 57 - 701,8 groot zoogdier

medium mammal 69 - 180,9 middelgroot zoogdier

smal mammal 2 - 0 klein zoogdier

mammal, indet. 30 - 25,7 zoogdier, niet te determineren

Vogel Gallus gallus 26 - - Kip

Anser anser/domesticus 2 - - Grauwe/Tamme gans

Anser brachyrhynchus 1 - - Kleine rietgans

Anser spec. 3 - - gans

Anas platyrhynchos/domesticus 2 - - Wilde/Tamme eend

anatiae 3 - - eend

Aves, indet. 7 - - vogel, niet te determineren

Vis Gadus morhua 7 - - Kabeljauw

Melanogrammus aeglefinus 1 - - Schelvis

Mugilidae 1 - - harderfamilie

Pleuronectes platessa 1 - - Schol

Pleuronectidae 5 - - schol (platvis) familie

pisces, indet 9 - - vis, niet te determineren

Amfibie Bufo bufo 1 - - Gewone pad

Totaal 404 - 9012,2

Tabel 14.17. Fase 3, soortenspec-trum.n: aantal; n-ass: aantal nadat deassociaties zijn verwerkt; g:gewicht in grammenexclusief artefacten

de Noordzeekusten opzoekt en dan massaalhet brakke water van zeearmen binnentrekt.82

In die periode is de vis daarom algemeen opde markt en moet hij niet duur zijn geweest.Ter vergelijking werd in 1983 in de Zeeuwsewateren voor ruim 14.000 kg aan hardergevangen.83

Op basis van de dierlijke resten ontstaat eenvrij neutraal beeld. Er bevinden zich geenechte bijzonderheden tussen het materiaal,maar helemaal sober is het ook niet te noe-men.

14.5.4 Fase 4, luxe woonhuizen, 1400-1550/1560

Uit deze fase dateren behoorlijk wat dierlijkeresten. Deels komt dit door de bestuderingvan enkele zeefresiduen, waardoor met namehet visspectrum sterk is uitgebreid (tabel14.18). Op basis van de leeftijdgegevens (bij-lage 14.14) is 9% van de runderen uit dezebewoningsfase niet ouder geworden dan 2jaar, heeft 58% een leeftijd van 2-4 jaarbereikt en is 33% ouder geworden. Het lijkter daardoor op dat de meeste runderen rond

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

215

Hv Zeef

Dierklasse Soort n n n-ass g Nederlandse naam

Zoogdier Bos taurus 80 1 80 4792,5 Rund

Equus caballus 2 - - 327,2 Paard

Ovis aries 4 - - 67,3 Schaap

Ovis aries/Capra hircus 195 1 194 1838,2 Schaap/Geit

Sus domesticus 37 1 37 1196,7 Varken

Oryctolagus cuniculus 17 - - 14,5 Konijn

Canis familiaris 103 - 94 494,9 Hond

Felis catus 36 2 - 165,7 Kat

Rattus rattus 7 - - 0 Zwarte rat

large mammal 84 - - 1425,7 groot zoogdier

medium mammal 174 - - 482,5 middelgroot zoogdier

smal mammal 36 3 - 0 klein zoogdier

mammal, indet. 39 - - 40,7 zoogdier, niet te determineren

Vogel Gallus gallus 95 1 59 - Kip

Anser anser/domesticus 4 - - - Grauwe/Tamme gans

Anser spec. 7 - - - gans

Anas platyrhynchos/domesticus 10 - - - Wilde/Tamme eend

Anas crecca/querquedula 2 - - - Winter-/Zomertaling

anatiae 2 1 - - eend

Ardea cinerea 1 - - - Blauwe reiger

Cygnus spec. 1 - - - zwaan

Haematopus ostralegus 16 - 11 - Scholekster

Aves, indet. 33 10 - - vogel, niet te determineren

Vis Trachurus trachurus 1 - - - Horsmakreel

Clupea harengus - 385 - - Haring

Clupeidae - 1 - - haringfamilie

Gadus morhua 45 4 27 - Kabeljauw

Melanogrammus aeglefinus 1 - - - Schelvis

Merlangius merlangus 1 7 - - Wijting

Molva molva 9 - - - Leng

Gadidae 9 10 - - kabeljauwfamilie

Limanda limanda 1 - - - Schar

Platichthys flesus 1 1 - - Bot

Pleuronectes platessa 2 50 - - Schol

Pleuronectidae 30 24 - - schol (platvis) familie

Scomber scombrus 1 - - - Makreel

Squalus acanthias - 1 - - Doornhaai

Trigla lucerna 3 - - - Rode poon

Anguilla anguilla - 18 - - Paling

Cyprinus carpio 1 - - - Karper

Esox lucius 1 - - - Snoek

Perca fluviatilis 1 - - - Baars

pisces, indet. 18 242 - - vis, niet te determineren

Weekdier Helix aspersa 6 - - - segrijnslak

Mytilus edulis 31 10 - - gewone mossel

Ostrea edulis 13 - - - oester

Cerastoderma edule 3 - - - gewone kokkel

Totaal 1163 773 - 10845,9

Tabel 14.18. Fase 4,soortenspectrum.Hv: handverzameld;Zeef: uit zeefresidun: aantal; n-ass: aantalnadat de associaties zijnverwerkt; g: gewicht ingrammenexclusief artefacten

82 Muus 1999.83 Nijssen & de Groot 1987.

hun optimale slachtleeftijd zijn geslacht. Hetaantal gegevens waarop dit beeld is geba-seerd, is echter gering en wellicht enigszinsvertekend door het relatief hoog aantal teen-koten. Deze koten zijn in diverse (mest)kuilengevonden en een deel van deze koten is,gezien de slijtage erop, gebruikt voor hetkootspel. De leeftijdgegevens vanschapen/geiten – de foeten buiten beschou-wing latend - geven aan dat 44% van de die-ren niet ouder dan 2 jaar is geworden en37% een leeftijd van 2-3½ jaar heeft bereikt.Slechts 19% is ouder geworden. Het aandeelvrij jonge dieren is dus hoog en bestaatbovendien voor een deel uit resten van lam-meren die niet ouder zijn geworden dan 10maanden. De verdeling van de skeletelementen (bijlage14.15) laat geen echt afwijkend beeld zien.Het aantreffen van relatief veel fragmentenuit de achterpoot is een verschijnsel datveelvuldig wordt waargenomen en heeftwaarschijnlijk te maken met de herkenbaar-heid van de fragmenten. De varkensrestenlaten een algemeen gangbaar slachtbeeldzien. De dieren zijn voornamelijk geslacht inhun eerste of tweede levensjaar; resten vandieren die ouder zijn geworden dan 3½ jaarzijn niet in deze fase gevonden.Tussen de vogelresten bevinden zich de res-ten van de gangbare soorten kip, gans engewone eend. En daartoe is ook de taling terekenen. Resten van zwaan (Cygnus spec.)en blauwe reiger (Ardea cinerea) komen min-der algemeen voor en wijzen op enige wel-stand van de bewoners.Voor de eerste keer zijn zoetwatervissen aan-getroffen. De paling (Anguilla anguilla) komtook wel in brak water voor, maar groeit op inzoet water. Aan de hand van borstwervelszijn de lengtes van enkele palingen te bere-kenen: 26 cm, 28 cm, 39 cm en 40 cm. Het kopelement van een snoek (Esox lucius)is van een vrij grote vis van rond de 80 cmgeweest en ook de karper (Cyprinus carpio)was, met een lengte van circa 60 cm, groot.Karper is in deze periode al een gewone ver-schijning op de markt, maar echt goedkoopzal hij niet zijn geweest. Snoek en baars(Perca fluviatilis) verdragen voor kortere tijdlicht brak water. Haringen (Clupea harengus)werden in deze fase zeker gegeten, getuigede snij- en verbrandingssporen op een aan-tal wervels en de twee wervels met kenmer-ken van het passeren van hetmaag/darmkanaal. Drie doorgesneden wer-vels wijzen erop dat men de haring niet alsrauwe filets at, maar min of meer compleettoebereidde. Het in stukken verdelen kanheel goed aan de dis zijn geschied. Eenander snijspoor loopt langs de rugvin. Eendergelijk spoor kan ontstaan bij het schoon-

maken van de vis, als de rugvin wordt ver-wijderd, maar ook op het bord tijdens demaaltijd bij een gelijksoortige handeling. Alsde heel kleine haringresten van de ‘white-bait’ buiten beschouwing worden gelaten, ishet aantal haringresten vrij gering en deconsumptie van haring eigenlijk beperktgeweest. Ongeacht of daarbij aan verse visof aan een visproduct moet worden gedacht.De nadruk blijft liggen op de kabeljauwachti-gen en platvissen. Het is ook aannemelijk datdeze soorten lokaal werden gevangen envrijwel het hele jaar door op de markt wer-den aangeboden, zij het met seizoensfluctua-ties die de prijs bepaalden. In deze fasevoert de kabeljauw opnieuw de leden van dekabeljauwfamilie aan en blijven de restenvan schelvis gering. Over het algemeen zijnde vissen vrij groot. Uitgaande van tweegecalcineerde borstwervels moet gedachtworden aan dieren met een lengte van onge-veer 60 cm. Opmerkelijk is het geringe aantalwervels, maar die komen wel uit verschil-lende delen van de wervelkolom. Mogelijkzijn, afgezien van koppen, ook moten aange-schaft. Gezien het botspectrum zijn er sterkeaanwijzingen dat de vis behalve vers ook alsvisproduct is aangeschaft. Het gaat dan omhet aantreffen van voornamelijk grote kop-pen, niet alleen van de kabeljauw ook van deleng (Molva molva). Voor de eerste keerwordt het familielid de wijting (Merlangiusmerlangus) aangetroffen, een kleinere soortdie iets “vissiger” smaakt dan zijn groteneven, maar toch heel smakelijk is. Het iseen algemene vis uit het kustwater. Ook plat-vis is weer goed vertegenwoordigd. Blijkbaarwerd zowel bot, schol als schar (Limandalimanda) op de markt aangeboden en afge-nomen. Het accent lijkt op de schol te lig-gen, maar daarbij moet een kanttekeningworden gemaakt. Van de schol zijn 49 “pha-ryngeal bones” aangetroffen, elementen diein meerdere paren in de kop voorkomen. Hetaantal van 52 resten suggereert daardooreen veel te hoog percentage schollen in deassemblage uit deze periode. Het gaat omplatvis van geringe tot gemiddelde grootte.Op de botten werden een aantal snijsporenaangetroffen, die veroorzaakt zijn bij het los-snijden van het vlees van de wervelkolom.Curieus is dat de toch vrij stevige cranialedelen van platvissen niet zijn aangetroffen,maar wel losse onderdelen van de boven- enonderkaak. De koppen zijn derhalve niet alop de markt verwijderd, maar thuis. Mogelijkwerden die aan een hond gevoerd. Voor hettrekken van bouillon zijn ze in tegenstellingtot die van kabeljauwfamilie nauwelijksgeschikt. Andere opvallende vissoorten zijnMakreel (Scomber scombrus), Horsmakreel(Trachurus trachurus) en Rode poon (Trigla

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

216

lucerna). Deze vissen zijn allemaal in debeerput op het zuidelijke erf (BPT03) gevon-den. De wervel van een Doornhaai (Squalusacanthias) komt uit een mestkuil van hetonderkelderde huis.De resten van de gewone mossel (Mytilusedulis) en oester (Ostrea edulis) geven aandat in deze bewoningsfase ook schelpdierenzijn gegeten. De segrijnslak (Helix aspersa)die in kuil 26 is gevonden, kan zijn gegetenmaar gezien de grootte van de huisjes ligt ditniet voor de hand. Ze zullen eerder in de tuinhebben geleefd.

Uit de kuilen op het erf van huis 4 zijn maarweinig dierlijke resten afkomstig (bijlage14.13). Zij laten geen bijzonderheden zien.Wel zijn in één van de kuilen (KL24) twee lui-zenkammen gevonden die zijn vervaardigduit ivoor. Deze kuil dateert uit 1500-1550.De mestkuil (MSK1) van het buurpand bevatmeer opvallende zaken. In deze kuil is eenscheenbeen van een konijn gevonden vancirca 9-10 maanden oud.84 Het aantreffen vanjonge konijnen kan in verband staan met hethouden van kotkonijnen. Daarnaast zijn in dekuil een inktpotje van hoorn, een dobbel-steen van bot en een houten (mes)heftgevonden. Voor het overige bevat de kuil –wat de dierlijke resten betreft – voedselafvalen de resten van een kat. Ondanks de goedeconservering die op basis van het hoorn is teverwachten, herbergde de kuil veel visrestendie zodanig waren aangetast dat zij nietmeer aan een soort of familie zijn toe te wij-zen.

Op het erf van huis 7 is beerput 3 gevondenwaarvan de inhoud dateert uit 1375-1450.Verreweg de meeste onderzochte resten,circa 64% van het totaal uit deze fase, isafkomstig uit deze beerput (bijlage 14.13).Van de 1200 resten uit deze put is 30%afkomstig van zoogdier, 10% van vogel enbijna 60% van vis. De grote hoeveelheid vis-resten hangt samen met de bestudering vaneen monster. Voorts zijn er enkele schelp-fragmenten gevonden van de gewone mos-sel en kokkel. De zoogdier- en vogelrestengeven echter niet bepaald een beeld van hetconsumptiepatroon van de bewoners op heterf. De put bevat de resten van minstenszeven te vroeg of pasgeboren lammeren(Ovis aries). Er zijn geen aanwijzingen dat hetresten van gegeten diertjes betreft. Eerderzijn het lammeren van drachtige ooien diemen op het erf had gestald om beter toezichtte kunnen houden. Daarnaast bevinden zichin de put de resten van minstens drie, vrijkleine honden. Eén daarvan is maar 8 maan-den geworden; de andere twee zijn volwas-sen en hebben een schofthoogte van circa

27 cm en 44 cm gehad. Het betreft dus geenwaak- of herdershonden, maar eerder gezel-schapsdieren of honden die bij de jacht kun-nen worden ingezet. De elementen vanzwarte rat (Rattus rattus) uit deze fase, zijnook in de beerput gevonden. De resten vankip zijn wederom deels afkomstig van (parti-ële?) skeletten. Het gaat om een volwassenkrielkip en de resten van twee juveniele die-ren. Mogelijk is op het erf een hoenderhofaanwezig geweest. Een snijspoor op eenvorkbeen dat mogelijk van de krielkip is,geeft aan dat deze dieren uiteindelijk wel inde keuken kunnen zijn beland. Dat geldt ookvoor de twee scholeksters (Haematopusostralegus) waarvan skeletelementen metsnijsporen erop zijn gevonden. Ondanks hetfeit dat vroeger veel meer vogelsoorten wer-den gegeten dan tegenwoordig, was scho-lekster geen alledaagse verschijning op hetmenu. En dit zal ook niet het geval zijngeweest met konijn (Oryctolagus cuniculus),waarvan ook enkele skeletresten in de putzijn gevonden.

Wat de vis betreft komt het monster met devele heel kleine visresten uit deze put. Hetzijn de resten van 6 tot 9 cm grote harinkjesen een enkele zeer kleine wijting en paling.Deze resten kunnen afkomstig zijn uit demaaginhoud van een grote volwassen kabel-jauw die in de keuken is schoongemaakt enwaarvan het afval in de put is gedumpt. Ofhet betreft het residu van het bereiden van“Whitebait”, jonge vis die in de estuaria enriviermondingen is gevangen en knapperig isgebakken, zoals tegenwoordig nog wel inLonden te verkrijgen is. Eén werveltje ver-toont metabole distorsie, wat kan pleitenvoor de laatste optie… of één van de hondenheeft zich tegoed gedaan aan de afvalrestenvan kabeljauw. Want dat deze vis in de keu-ken is klaargemaakt, staat buiten kijf. Uit deput komen namelijk de resten van minstenséén grote kabeljauwkop waarop haksporenzijn aangetroffen die op het in stukken ver-delen van de kop wijzen. Waarschijnlijk is ersoep van getrokken, waarna de botten in debeerput verdwenen.Zoals gezegd bevat beerput 3 op het erf vanhuis 7 de resten van minstens zeven te vroegof doodgeboren lammeren, die mogelijkafkomstig zijn van drachtige ooien die op heterf waren gestald. De beerputinhoud dateertuit 1375-1450. Maar uit deze periode daterenook enkele kuilen, zoals KL18 tot en metKL21 en mestkuil 7. De meeste dierlijke res-ten komen uit kuil 19. Intrigerend is dat indeze kuil relatief veel middenhands- en–voetsbenen van schaap zijn gevonden dievoor een schofthoogtebepaling kunnen wor-den gebruikt. Deze beenderen, 7 in totaal

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

217

84 Habermehl 1985.

van minstens 4 dieren, geven een schoft-hoogte van gemiddeld 57 cm en variëren van53 tot 60 cm. Deze geringe variatie doet éénbepaald schapenras vermoeden. Op basishiervan en de aanwezigheid van de foetenen neonaten ontstaat het idee dat in de peri-ode van 1375-1450 een schapenhouder ophet terrein was gevestigd. Wanneer vanuit ditoogpunt wat dieper op de leeftijdindelingvan de schapen wordt ingegaan en uitslui-tend wordt gekeken naar de resten uit dekuilen op het erf van huis 7 die dateren uitde periode 1375-1450, komt het volgendebeeld naar voren. Circa 33% van de dieren ishooguit 10 maanden geworden. De foeten enneonaten zijn hierbij buiten beschouwinggelaten. Op een leeftijd van 10 maanden tot2 jaar is circa 28% van de dieren gestorvenen 39% is 2-3½ jaar geworden (bijlage 14.14).Resten van oudere dieren zijn er in hetgeheel niet. Ook dit beeld kan met het stal-len van drachtige schapen samenhangen.Hoewel ooien al op een leeftijd van ruim eenhalf jaar geslachtsrijp zijn, kan de deelnameaan de voortplanting beter wat later wordeningezet. Volgens een handboek voor veehou-ders uit 1828 ligt het juiste tijdstip in hetmidden van hun 3e levensjaar.85 Wellicht zijnde ooien die voor het eerst drachtig warenop het erf van huis 7 gestald. Bij hen wasmogelijk het risico op een misgeboorte hetgrootst en heeft een deel van deze dieren,evenals een aantal lammeren, de kraamtijdinderdaad niet overleefd. De archeozoölogische indruk voor de laterebewoningsfase van huis 7 komt uit twee kui-len, KL 23 en KL26, daterend van 1500/25-1550. Ook uit deze kuilen komen relatief veelresten van schaap/geit. Resten van foeten ofneonaten ontbreken echter. De resten lijkeneerder samen te hangen met consumptie,aangezien nu 41% van de resten slachtspo-ren vertoont tegenover slechts 12% bij deperiode 1375-1450. Voorts zijn er in kuil 26resten van oesters gevonden en skeletele-menten van grote karper en snoek. Uit dekuil komt ook een leren knoop en een bakjevan ivoor.

Uit deze bewoningsperiode stammen de eer-ste ivoren voorwerpen. Het is (nog) onbe-kend in hoeverre luizenkammen van ivooralgemeen waren in Middelburg. Het bakjevan ivoor is echter vakkundig gedraaid en iseen vrij zeldzaam voorwerp. Het duidt openige luxe. Bovendien zal ivoor in het beginvan de 16e eeuw, als de handel in dezegrondstof voor het vervaardigen van voor-werpen nog geen grote vlucht heeft geno-men, nog vrij kostbaar zijn geweest. Ook uit de diversiteit aan vis, met soorten alsleng, grote snoek en karper, en de aanwezig-

heid van konijn, blauwe reiger en zwaan ophet menu, komt weldadig leven naar voren.

14.5.5 Fase 5, het weeshuis en anderebebouwing, 1550/1560-1613

De archeozoölogische informatie die betrek-king heeft op het weeshuis, komt uit beerput4 en mestkuil 6. De herkomst van het afval inbeerput 5 is onduidelijk. Het kan afkomstigzijn van het weeshuis, maar het kan ookafval betreffen van de huurders die het pandhebben betrokken nadat het weeshuis wasopgeheven. De belangrijkste sporen bijandere huizen en erven op het terrein zijnmestkuil 2 behorende bij huis 3 en beerput 8van huis 5 (bijlage 14.16). Van een noordelijkerf waar ambachtelijke activiteiten hebbenplaatsgevonden zijn maar een tiental restenafkomstig.

Met de aanwezigheid van een armenschoolen een weeshuis is het niet verwonderlijk dathet meeste speelgoed uit deze fase dateert.Het gaat om minstens 16 werpkoten, eenbikkel en een speelschijfje, waarvan de laat-ste overigens van aardewerk is gemaakt. Deoverige vondsten zijn een glis, een stukgereedschap van gewei, twee luizenkammenvan ivoor en één van hoorn, vier á vijf inkt-potjes van hoorn en een inktpotje of bakjevan hoorn. Deze vondsten roepen visioenenop van kinderen die schrijfonderwijs ontvan-gen en na een dag hard werken even spelenmet koten en bikkels en ‘s avonds door deweeshuismoeders met de luizenkam vanvlooien en luizen worden ontdaan. Toch zijnniet alle voorwerpen direct aan het weeshuiste relateren. De inktpotjes bijvoorbeeld,komen allemaal uit mestkuil 2, die te relate-ren is aan huis 3. Uit de mestkuil komt ookhet stuk gereedschap van gewei en eenonbewerkte runderhoorn. De kuil bevat meereigenaardigheden. Zo zijn de fragmenten vanhet rugschild van de zeekat (Sepia officinalis)gevonden. En bovendien een heel bijzondervoorwerp: de zonnewijzer (afb. 14.26).Overigens stamt bijna de helft (47%) van deonderzochte resten uit deze bewoningsfaseuit deze mestkuil. Hij legt daardoor een grotestempel op de indruk die van deze bewo-ningsfase wordt verkregen (tabel 14.19).

De vleesconsumptie heeft vooral betrekkinggehad op rundvlees. Van dit dier zijn skele-tresten uit alle delen van het lichaam gevon-den (bijlage 14.17). Alleen hoornpittenontbreken. Teenkoten, met name de eerstekoot, zijn er in overmaat maar dat heefthoogstwaarschijnlijk te maken met het koot-spel. De leeftijdsopbouw wordt enigszinsvertekend door deze relatief grote hoeveel-85 Ribbe 1828.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

218

heid teenkoten (bijlage 14.18).Desalniettemin is te constateren dat hetmerendeel van de dieren is geslacht vóór hetbereiken van de leeftijd van 4 jaar. Voorts zijner enkele kalveren gegeten. De schapen diezijn gegeten, betreffen voor een deel lamme-ren in de leeftijd van 7 tot 10 maanden. Hetmerendeel – zo’n 60% - is echter op eenleeftijd van 1-3½ jaar geslacht en ongeveer19% is ouder geworden. De varkens zijn inhun tweede of het begin van hun derdelevensjaar geslacht. Opvallend zijn de teen-

koten van edelhert (Cervus elaphus) die inbeerput 5 zijn gevonden. De jacht op edel-hert was aan strenge regels gebonden enzelfs niet voor elke willekeurige edelmanweggelegd. Het aantreffen van de resten wilniet zeggen dat de gebruikers van de beer-put tot de hoge adel hebben behoord, maarwijst wel op connecties met een bepaaldesociale status. De koten zijn afkomstig vanhetzelfde dier. Of hun aanwezigheid inhoudtdat edelhert is gegeten, blijft onduidelijk. Dekoten zelf bevatten geen vlees. Eén van de

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

219

Hv Zeef

Dierklasse Soort n n n-ass g Nederlandse naam

Zoogdier Bos taurus 215 - 214 14266,3 Rund

Equus caballus 1 - - 113,2 Paard

Ovis aries 5 - - 222,7 Schaap

Ovis aries/Capra hircus 86 1 85 1370,9 Schaap/Geit

Sus domesticus 31 - - 600,2 Varken

Cervus elaphus 2 - 1 21,5 Edelhert

Oryctolagus cuniculus 2 - - 2,7 Konijn

Canis familiaris 20 - 6 111,2 Hond

Felis catus 24 - 22 67,6 Kat

large mammal 105 - - 2713,6 groot zoogdier

medium mammal 67 - - 264,5 middelgroot zoogdier

smal mammal 1 1 - 0 klein zoogdier

mammal, indet. 21 - - 34,2 zoogdier, niet te determineren

Vogel Gallus gallus 9 - - - Kip

Anser domesticus 1 - - - Tamme gans

Anser anser/domesticus 12 - - - Grauwe/Tamme gans

Anser fabalis 1 - - - Rietgans

Anser spec. 9 - - - gans

Anas platyrhynchos/domesticus 10 - - - Wilde/Tamme eend

Aythya spec. 1 - - - duikeend

Columba livia 2 - - - Huisduif

Corvus corone 1 - - - Zwarte/Bonte kraai

Fulica atra 1 - - - Meerkoet

Aves, indet. 2 3 - - vogel, niet te determineren

Vis Clupea harengus - 83 - - Haring

Gadus morhua 22 - - - Kabeljauw

Melanogrammus aeglefinus - 1 - - Schelvis

Merlangius merlangus - 1 - - Wijting

Gadidae 5 1 - - kabeljauwfamilie

Platichthys flesus 2 - - - Bot

Pleuronectes platessa 2 - - - Schol

Pleuronectidae 10 9 - - schol (platvis) familie

Solea solea - 2 - - Tong

Anguilla anguilla - 13 - - Paling

Cyprinidae - 1 - - karperfamilie

pisces, indet. 8 94 - - vis, niet te determineren

Weekdier Sepia officinalis 12 - 1 - Zeekat

Dreissena polymorpha 1 - - - driehoeksmossel

Mytilus edulis 19 19 - - gewone mossel

Ostrea edulis 6 1 - - oester

Littorina littorea 6 - - - alikruik

Cerastoderma edule 11 - - - gewone kokkel

Buccinum undatum 1 - - - wulk

Cerastoderma glaucum 1 - - - brakwaterkokkel

Macoma balthica 1 - - - nonnetje

Scrobicularia plana 1 - - - platte slijkgaper

cf Cyprina islandica 1 - - - cf noordkromp

Pecten maximus 2 - - - mantelschelp

Totaal 740 230 - 19788,6

Tabel 14.19. Fase 5,soortenspectrumHv: handverzameld;Zeef: uit zeefresidun: aantal; n-ass: aantalnadat de associaties zijnverwerkt; g: gewicht ingrammenexclusief artefacten

twee konijnenresten (Oryctolagus cuniculus)uit deze fase is van een jong dier. Wellicht ishet van een kotkonijn.De vogelresten bevatten geen echt bijzon-dere soorten. Twee zijn echter nog wel hetvermelden waard. De ene betreft de duif(Columba livia), de andere is de meerkoet(Fulica atra). Van beide soorten zijn alleen indeze fase resten gevonden. Het zijn dan ookgeen soorten die vaak werden gegeten. Bij de vis is het soortenspectrum minderbreed dan in fase 4. Dit kan niet het gevolgzijn van de verzamelmethode, want net alsbij fase 4 zijn ook bij fase 5 een monster uitbeerput 4 en mestkuil 2 op visresten onder-zocht. Twee zaken vallen op. Ten eerste deaanwezigheid van een respectabel aantalharingresten. Niet zo vreemd, want brood enharing vormden het basisvoedsel in deze tijden haring werd ruimschoots op de marktaangeschaft. Op één uitzondering na zijn alleharingresten wervels. De aanwezigheid vanhet ene element uit de kop levert in iedergeval het bewijs dat de hele haring mee naarhuis is genomen om daar verder te wordenklaargemaakt. Op enkele haringwervels zijnsnijsporen, vraatsporen en kenmerken vanmetabole processen waargenomen. Een aan-tal daarvan is bovendien verbrand. Tentweede is de aanwezigheid van tong (Soleasolea) vastgesteld door twee skeletelementenuit de onderkaak. De tong is een vissoort diealtijd als een delicatesse is beschouwd. Deaanwezigheid kan erop duiden, dat men zichbij gelegenheid iets extra’s kon permitteren.Daarnaast kwam ook kabeljauw en wijtingop tafel. De skeletelementen uit de kop ende aangetroffen wervels wijzen erop dat erwaarschijnlijk complete vissen werdengekocht van gemiddelde grootte. Dus geenlosse, grote kabeljauw- of lengkoppen meerals in voorgaande perioden. Het is mogelijkde grootte van een paling vast te stellen:circa 26 cm, een vrij klein visje dus. Wat deaanwezigheid van zoetwatervis betreft, is ereen kleine wervel aangetroffen die kenmer-ken van metabole distorsie vertoont.Onduidelijk is of het hier om een wervel vanblei (Blicca bjoerkna) of brasem (Abramisbrama) gaat. Gezien de grootte kan aanlocale herkomst uit het stadswater of dedirecte omgeving van Middelburg wordengedacht. Veel marktwaarde zal zo’n visje niethebben gehad, gezien de ruime markt aanbetere zee- en zoetwatervis, hetzij vers danwel als visproduct. Het assortiment aan schelpdieren is redelijkuitgebreid. Niet alleen zijn mosselen en oes-ters gegeten, ook de gewone kokkel(Cerastoderma glaucum) en de alikruik(Littorina littorea) hebben wel eens op hetmenu gestaan.

De andere dierlijke resten uit de putten enkuilen zijn van enkele huisdieren en bijzon-dere schelpen (tabel 14.19). Onder de restenvan huisdieren bevinden zich de skeletele-menten van een heel klein jong hondje vanongeveer een half jaar oud. Het skeletje isgevonden in de beerput van het weeshuis(BPT04).Ook de fossiele schelpfragmenten van demantelschelp (Pecten maximus) en de frag-menten die van een noordkromp (cf. Cyprinaislandica) lijken, komen uit beerput 4 van hetweeshuis. Daarin is ook de driehoeksmossel(Dreissena polymorpha) gevonden. Wellichtbezat het weeshuis een verzameling schel-pen als onderdeel van een rariteitenkabineten gebruikte men de collectie voor onder-wijsdoeleinden.

De voedselresten die te zijn relateren aan hetweeshuis wekken de indruk van vrij eenvou-dige maaltijden die voornamelijk bestaan uitvlees en vis. Er is nauwelijks gevogelte gege-ten. Dit beeld komt ook voor het erf van deambachtsman naar voren. De resten die een welvarender indruk geven,komen allemaal uit de andere sporen, vooraluit mestkuil 2 van huis 3. Uit deze kuil zijnniet alleen soorten als konijn, duif, tong enoester afkomstig, maar ook de bijzonderezonnewijzer. Het edelhert lijkt eerder ietsvoor de huurders van het voormalige wees-huispand dan het weeshuis zelf. Beerput 8van huis 5 bevat geen bijzondere voedings-middelen, maar hier is het aandeel gevogelterelatief groot.

14.5.6 Fase 6, het Oude mannen- envrouwenhuis, 1613-1809

In 1613 wordt er een oude mannen- en vrou-wenhuis op het terrein gevestigd. Omdat debeerputten van dit huis zijn geleegd of doorde latere kazerne zijn hergebruikt, zijn helaasgeen dierlijke resten van de bejaarden over-geleverd. Iets ten zuiden van het bejaarden-huis, behorend bij een ander erf, is eenbeerput 9 gevonden. De meeste informatieover deze bewoningsfase is afkomstig uitdeze put (bijlage 14.19) en geeft daardooreerder een reflectie van een huishouden danvan een periode. De zoogdier- en vogelresten geven alleeneen algemene indruk van de voeding in hethuishouden (tabel 14.20). Het aantal skelete-lementen en leeftijdgegevens van de zoog-dieren (bijlage 14.20) is te gering voor eeninzicht in de vleesconsumptie. Hooguit is tezeggen dat men het vlees van de driebelangrijkste vleesleveranciers heeft gegetenen ook wel eens een konijn. Van dit laatstedier zijn alleen wat middenhands- of –voets-

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

220

beenderen gevonden, het slachtafval dus. Deelementen waar het vlees aan heeft gezeten,zitten niet in de put. Als gevogelte kwamen de alledaagse soortenop tafel: kip, eend en gans. Overigens geldtook voor het gevogelte dat vooral het slacht-afval, dus de resten zonder vlees, in de beer-put terecht zijn gekomen.Vis is, mede doordat een zeefresidu is onder-zocht, vrij goed vertegenwoordigd. Het vis-spectrum in combinatie met hetskeletmateriaal geeft geen indruk van grotewelvaart. Platvis is duidelijk in de meerder-heid. Hoewel er nauwelijks craniale elemen-ten zijn aangetroffen, zijn er voldoendeelementen uit de bek om te kunnen stellendat zij (deels) met kop en al zijn aangevoerd.Een groot aantal resten vertoont snijsporen,die wijzen op het opdelen of het fileren vande vis. Een klein aantal vertoont sporen vanconsumptie of is verbrand. Het kan hierzowel om verse als gedroogde vis gaan.Zeker gedroogde vis was een aantrekkelijkproduct, omdat het kon worden opgeslagenen in het juiste seizoen ingekocht zeker nietduur was. Dat geldt ook voor de aanschafvan harder (Liza rimanda), die seizoensmatigin grote aantallen in de zomer de Zeeuwsewateren binnentrekt. De wervel van de har-der is samengedrukt, wat erop wijst dat hijop z’n minst tussen de kiezen is geweest enwaarschijnlijk daarna is doorgeslikt. Wat dewijting betreft gaat het om middelgrote totkleine vissen, geen visproducten. De paling-handel voorzag in verse en bewerkte aal,zoals het hier gevonden exemplaar met de

grootte van rond 24 cm. Aal komt veel inhavenmondingen voor en zal ook in het ste-delijke water niet hebben ontbroken. Deharing kan via de handel in voorraad zijngenomen. Uit deze bewoningsfase is slechts één arte-fact afkomstig; een voorwerp van gewei datmogelijk als standaard of iets dergelijks heeftgediend (afb. 14.25). Het voorwerp is niet inde beerput gevonden, maar in een laag.

14.5.7 Fase 7, de kazerne, 1809-2002

Vanaf 1809 is op het terrein een kazernegevestigd. Een indruk van het reilen en zeilenin de kazerne wordt verkregen uit de inhoudvan twee beerputten (BPT13 en BPT14), metname beerput 14 (bijlage 14.21). Het vlees dat men in de kazerne heeft gege-ten was voornamelijk afkomstig van runde-ren (tabel 14.21). Het overgrote deel van degeslachte dieren (80%) was 2 tot 4 jaar oud(bijlage 14.22). Kalfsvlees en vlees van jongedieren stond zelden op tafel. Ook de con-sumptie van dieren die ouder zijn gewordendan 4 jaar heeft vrij weinig plaatsgevonden;slechts 17% van de dieren behoort daartoe.Wat dat betreft sluit het beeld goed aan bijde informatie over Belgische kazernes in1912. Het aangekochte slachtvee mocht nietouder zijn dan 9 jaar en stieren zelfs nietouder dan 5 jaar. Per man werd gerekend op300 gram niet uitgebeend vlees per dag entijdens de manoeuvres 450 gram per dag.86 Inde 19e-eeuwse kazernes waren de portieswellicht iets anders. Volgens Burema kreeg

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

221

86 http://users.pandora.be/ABL1914/Rantsoen1912.htm

Hv Zeef

Dierklasse Soort n n n-ass g Nederlandse naam

Zoogdier Bos taurus 4 - - 263,5 Rund

Ovis aries/Capra hircus 5 - - 71,6 Schaap/Geit

Sus domesticus 7 - 6 266,2 Varken

Oryctolagus cuniculus 7 - - 1,1 Konijn

Felis catus 1 - - 4,2 Kat

Rattus spec. 1 - - - rat

large mammal 8 - - 152,6 groot zoogdier

medium mammal 5 - - 17,8 middelgroot zoogdier

Vogel Gallus gallus 2 - - - Kip

Anser anser/domesticus 4 - 2 - Grauwe/Tamme gans

Anser spec. 10 - 9 - gans

Anas platyrhynchos/domesticus 2 - - - Wilde/Tamme eend

Passer domesticus - 6 1 - Huismus

Vis Clupea harengus - 9 - - Haring

Merlangius merlangus 2 13 - - Wijting

Gadidae 3 5 - - kabeljauwfamilie

Limanda limanda 1 - - - Schar

Pleuronectes platessa - 104 - - Schol

Pleuronectidae 1 71 - - schol (platvis) familie

Liza rimanda - 1 - - Dunlipharder

Anguilla anguilla - 7 - - Paling

pisces, indet. - 37 - - vis, niet te determineren

Totaal 63 253 - 777,0

Tabel 14.20. Fase 6,soortenspectrum.Hv: handverzameld; Zeef:uit zeefresidun: aantal; n-ass: aantalnadat de associaties zijnverwerkt; g: gewicht ingrammenexclusief artefacten

een soldaat in 1833-1852 circa 250 gramvlees per dag.87

Het schapen- en varkensvlees dat af en toeop het menu stond was over het algemeenafkomstig van dieren jonger dan 2 jaar (bij-lage 14.22). De verdeling van de skeletele-menten (bijlage 14.23) laat duidelijk zien datde vleesconsumptie vooral betrekking hadop vlees van de romp en bovenpoten. Bij hetrund – aangenomen dat de resten van grootzoogdier daar ook van afkomstig zijn –behoort 66% van de skeletfragmenten totdeze lichaamsdelen.Zeer opvallend zijn de slachtsporen die opde runderbotten zijn gevonden. Ten eerstebestaat een deel daarvan uit zaagsporen,sporen die in de andere perioden niet zijnwaargenomen. Ten tweede is bij het doorza-gen geen rekening gehouden met deopbouw van het lichaam of de wijze waarophet vlees om de botten zit (afb. 14.9). Eenbeschrijving van de werkwijze in deBelgische militaire slachthuizen en kazernesverklaart enigszins waarom: “… Het kadaverwerd opgehangen zodat het zo snel mogelijkkon leegbloeden. Nadat de ingewanden ver-wijderd waren werd het overlangs geschei-den… De volgende dag werden … dekwartieren verder versneden en naarbehoefte verdeeld onder de eenheden in hetdistrict. Bij aankomst in de kazerne werd het

onmiddellijk in grote ketels gelegd en metgepekeld water overgoten. In sommigekazernes beschikte men over een koelkamer,maar deze waren in de minderheid. Dit wasóók het geval voor het keukenmateriaal engoed opgeleid keukenpersoneel. Meestalwerd het vlees klein gesneden en gekookt.Slechts een minderheid slaagde erin om kar-bonaden en biefstuk te onderscheiden en zete serveren ‘comme il faut’”.88

Opmerkelijk is dat de skeletelementen vande schapen en varkens geen zaagsporenvertonen, maar alleen hak- en snijsporen.Het idee dringt zich op dat deze dieren nietde reguliere weg via de kazerneslachthuizenhebben afgelegd, maar van de gewone sla-ger of van huisslacht afkomstig zijn.Waarschijnlijk vertegenwoordigen ze extraa-tjes die de soldaten vanuit huis hebben mee-gekregen.Resten van vogels zijn nauwelijks gevonden.Hierdoor en gezien de soortsamenstelling ishet zelfs de vraag of gevogelte – behoudenseen enkele uitzondering – wel is gegeten. Inhet dagelijkse menu van het RegimentKarabiniers te Brussel anno 1912 komt hetniet voor.89 Wellicht at men inderdaad geengevogelte. Vis komt echter ook niet in hetmenu voor, terwijl vis wel werd aangekocht“om afwisseling te brengen in het dagelijksrantsoen”. De vis voor de Belgische kazernes

87 Burema 1953.88 http://users.pandora.be/ABL1914/

Rantsoen1912.htm89 ibid.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

222

Dierklasse Soort n n-ass g Nederlandse naam

Homo sapiens 3 - - Mens

Zoogdier Bos taurus 188 186 19085,9 Rund

Ovis aries/Capra hircus 12 - 127,6 Schaap/Geit

Sus domesticus 32 30 627,2 Varken

Oryctolagus cuniculus 2 - 4,0 Konijn

Canis familiaris 3 - 15,4 Hond

Felis catus 9 - 31,2 Kat

Rattus rattus 1 - - Zwarte rat

large mammal 180 - 3408,8 groot zoogdier

medium mammal 40 - 227,3 middelgroot zoogdier

smal mammal 1 - - klein zoogdier

mammal, indet. 139 - 178,7 zoogdier, niet te determineren

Vogel Gallus gallus 2 - - Kip

Sturnus vulgaris 1 - - Spreeuw

Haematopus ostralegus 1 - - Scholekster

Vis Gadus morhua 13 - - Kabeljauw

Pleuronectes platessa 3 - - Schol

Pleuronectidae 7 - - schol (platvis) familie

pisces, indet. 2 - - vis, niet te determineren

Weekdier Mytilus edulis 33 - - gewone mossel

Ostrea edulis 14 - - oester

Littorina littorea 63 - - alikruik

Cerastoderma edule 9 - - gewone kokkel

Buccinum undatum 1 - - wulk

Donax vittatus 2 - - zaagje

Mya arenaria 7 - - strandgaper

Nucella lapillus 1 - - purperslak

Spisula subtruncata 3 - - halfgeknotte strandschelp

Cypraea moneta 31 - - kauri

Totaal 803 - 23706,1

Tabel 14.21. Fase 7, soortenspectrum.n: aantal; n-ass: aantal nadat deassociaties zijn verwerkt; g: gewichtin grammenexclusief artefacten

moest overigens afkomstig zijn van Belgischevisserschepen of de Belgische markt. De vol-gens het lastenboek toegestane soortenwaren: kabeljauw, stokvis, knorhaan, wijting,brasem, koolvis, pladijs en schelvis. Haringkomt in deze opsomming niet voor omdat hijvolgens militaire normen te vet was. De aan-koop van vis vond echter pas sinds kortplaats. Daarvoor zag men kennelijk nog nietzo’n voordeel in een afwisselend rantsoen.Het vismateriaal uit de 19e-eeuwse kazerne-beerputten van Middelburg is gering (er isgeen monster onderzocht), maar zeker is datvis deel heeft uitgemaakt van de voeding.Net als in de voorgaande perioden behorendaartoe leden van de kabeljauw- en de plat-visfamilie. Het skeletmateriaal valt niet opdoor zijn grootte, dus grote vissen zijn nietgegeten, en er zijn geen aanwijzingen dathet om visproducten gaat. In één van debeerputten (BPT14) is een kabeljauwwervelaangetroffen met een transversaal hakspoor,wat duidt op het in moten verdelen van devis. Uit de andere put komen de resten vanéén grote platvis, die gezien het aangetroffensnijspoor eerst is gefileerd voordat hij is toe-bereid. Meer informatie levert het uiterstschaarse vismateriaal uit deze periode nietop.

In beerput 14 zijn een heleboel voorwerpengevonden. Het grootste deel daarvan heeft temaken met persoonlijke verzorging enonderhoud. Zo zijn alle borstels en tanden-borstels afkomstig uit deze context; in dezeperiode zijn zulke voorwerpen waarschijnlijkvrij gangbaar. De overige vondsten zijn mes-heften van bot en hout, naalden van bot, eenkoker van bot en vele knopen van verschil-lende materialen. Bovendien zijn twee luizen-kammen van hoorn en twee van ivoorgevonden, evenals een gewone kam vanhoorn zoals wij die vandaag de dag nog ken-nen.Om het leven aangenaam te maken rooktemenig militair een pijpje. Al het rookgerei datis gevonden, is dan ook afkomstig uit dekazerne. Flessenkurken geven aan dat menook wel van een slokje hield. Vrije tijd brachtmen onder andere door met spel en ver-maak. Hiervan getuigen enkele speelschijfjesvan zowel bot als hout en natuurlijk ook detropische kauri’s die zijn gebruikt bij hetkeutjesspel. Historische bronnen melden dat er ookgezinnen in de kazerne hebben gewoond; zijwaren vooral gehuisvest aan de Koning-straat.90 Aan deze zijde heeft beerput 13gelegen. De hoeveelheid vondsten uit dezebeerput is echter te gering om een verschilin samenstelling met beerput 14 te kunnenwaarnemen.

14.6 Vraag(stellingen) en antwoordHet onderzoek aan de dierlijke resten is uit-gevoerd om antwoord te krijgen op enkelevragen. Ze hebben betrekking op het con-sumptiepatroon van de Middelburgers doorde eeuwen heen, de sociale achtergrond vande bewoners op het opgegraven terrein enhandel en handelsbetrekkingen (zie 14.1).Het is nu tijd daar antwoord op te geven.

14.6.1 Eten in Middelburg

Gedurende de bewoning op het voormaligekazerneterrein is de consumptie van vleeseen constante in het eetpatroon. Rundvleesis ten alle tijden het meest gegeten enneemt in de loop der tijd alleen nog maartoe. In het begin van de bewoning is hetvlees (deels) afkomstig van dieren die eerstvoor andere doeleinden, zoals het leverenvan melk of trekkracht, zijn gebruikt. Dit kun-nen in principe dieren van de eigen boerderijof de eigen pachters zijn, als het opgegraventerrein nog buiten de stadsmuren ligt of wel-licht deel uitmaakt van een adellijk hof (fase2). Naarmate de eeuwen vorderen, is hetvlees steeds meer afkomstig van dieren diespeciaal voor de vleesproductie zijn gefokt.De bewoners van het terrein gaan hun vleessteeds vaker bij de vleeshal halen (fase 3, 4,5 en 6) of het wordt daar voor hen aange-schaft en in de keuken verwerkt (fase 5 en7). Deze verandering heeft ook consequen-ties voor het type vlees dat wordt gegeten. Inhet begin komen alle delen van de dieren optafel, ook hun koppen en onderpoten, maardeze verdwijnen steeds meer om plaats temaken voor vlees van de bovenpoten en deromp. Vanaf het moment dat er een kazerneop het terrein (fase 7) is gevestigd krijgt devleesconsumptie een geheel eigen dimensie.Om de vereiste porties te krijgen, zaagt mende runderen rigoureus in stukjes.Naast rundvlees is schapenvlees belangrijk.Het belang van dit voedingsmiddel neemtechter in de loop der tijd af. Wel lijkt hetschapenvlees steeds meer afkomstig van die-ren die voor hun vlees zijn gehouden. In deassemblage treedt echter vertekening opdoordat in het begin van de 15e eeuw (fase4) waarschijnlijk schapen op het terrein zijngehouden. Niet alle resten hoeven daardoorafkomstig te zijn van voedselafval. De con-sumptie van schapenvlees heeft vooralbetrekking op vlees rond de bovenpoten (ende romp). De beenderen van de onderpotenworden in de 14e-15e eeuw soms doorboordom het merg eruit te kunnen zuigen. In de15e eeuw en de eerste helft van de 16e eeuw(fase 4 en 5) worden ook veel schapenkop-pen gegeten. Hoewel varkens uitsluitend voor hun vlees

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

223

90 Het historisch onderzoek van deonderzoekslocatie is uitgevoerddoor A. van Waarden-Koets(Zeeuws Archief).

worden gefokt, heeft varkensvlees altijd eengeringe rol in de vleesconsumptie gespeeld. Wild is in Middelburg nauwelijks gegeten enheeft eigenlijk alleen betrekking op konijn.Dit, van oorsprong uitheemse, dier behoort inde 14e eeuw (fase 2) nog tot de bijzonderevoedingsmiddelen. Daarna wordt de con-sumptie veel algemener en wellicht zijn in detweede helft van de 16e eeuw (eind fase 4 enfase 5) kotkonijnen op de erven gehouden.De twee teenkoten van edelhert uit beerput5 van fase 5 kunnen restanten van een bij-zonder maal zijn, maar ook relicten van éénof andere trofee. Er zit namelijk geen vleesom teenkoten.

Over het algemeen lijkt er vrij weinig gevo-gelte te zijn gegeten. Het totale aantal vogel-resten dat is gevonden, is beperkt enuitgesmeerd over de diverse bewoningsfa-sen. Het is daardoor te gering om een goedinzicht in dit voedingsproduct te krijgen.Verschuivingen door de tijd heen komendaardoor niet naar voren en slechts watalgemene lijnen worden zichtbaar. Zo bevatde assemblage voornamelijk resten van hetalgemeen gangbaar gevogelte, kip, eend engans. Deze soorten zijn door alle eeuwenheen gegeten. Het aantal resten van anderevogelsoorten is gering en deels afkomstigvan soorten die niet zijn gegeten.Wat de herkomst van het gevogelte betreft,laat de assemblage weinig bijzonderhedenzien. De resten zijn van soorten die óf tamzijn gehouden, mogelijk deels zelfs in deeigen hoenderhof (fase 3 en 4), óf van soor-ten die op het eiland Walcheren gevangenkunnen zijn. Intensieve jacht op vogels blijktechter niet uit het soortenspectrum. Wel zijner resten van enkele soorten gevonden waarniet vrij op mocht worden gejaagd.Knobbelzwaan bijvoorbeeld, en blauwe rei-ger. Snijsporen op de botten geven aan datze tot voedsel zijn verwerkt. Het zullen geenalledaagse maaltijden zijn geweest waarbijdeze vogels werden geserveerd.

Bij vis heeft het wel of niet onderzoeken vanzeefresiduen een grote invloed op het soor-tenspectrum. Aangezien maar van enkelebewoningsfasen een zeefresidu is onder-zocht, is onduidelijk in hoeverre het soorten-spectrum representatief is voor een periode. Wel komt naar voren dat de vis voornamelijkafkomstig is uit de kustvisserij. Door alleeeuwen heen hebben platvis (vooral schol)en leden van de kabeljauwfamilie (kabel-jauw, schelvis en wijting) een prominente rolgespeeld. Ook haring is gegeten, maar dezevis is alleen gevonden als een zeefresidu isonderzocht. Het belang van deze vis komtdaardoor niet goed uit de verf. Van de

andere soorten zeevis zijn maar enkele skele-tresten gevonden.En ook van de trekkende vissoorten en deechte zoetwatervis zijn maar heel weinig res-ten gevonden. Niet alle vissoorten zijn het hele jaar doorovervloedig aanwezig. Sommige vissen zullenzelfs maar bepaalde tijden van het jaar ver-krijgbaar zijn geweest. De makreel, horsma-kreel en rode poon bijvoorbeeld, zijnzomergasten aan onze kust en ook de hardertrekt alleen op gezette tijden massaal deestuaria en zeearmen binnen. Maar behalveverse vis zullen er ook veel visproducten zijngegeten. Deze gezouten, gedroogde en deelsgerookte waar zal het hele jaar door te krij-gen zijn geweest. Aanwijzingen voor de aan-wezigheid van visproducten zijn voorhanden.Zo is vastgesteld, dat sommige huishoudensgeen complete vis of grote vismoten aan-schaften, maar grote kabeljauw- of lengkop-pen. Die waren gezouten verkrijgbaar. Somszijn ook vismoten gekocht.In de eerste eeuwen van de bewoning zijnvooral (delen van) grote vissen gegeten.Vanaf de 16e eeuw komt daarin verandering.De resten zijn steeds vaker van middelgroteen kleine vissen die waarschijnlijk compleet,en mogelijk vers, zijn aangeschaft. Snij- en haksporen op de vissenbotten gevenaan hoe de vis is verwerkt. Haring, maar ookbijvoorbeeld kabeljauw, is duidelijk in motenverdeeld. Bij de haring ging het mes danvaak dwars door een wervel, bij de veel gro-tere kabeljauw zocht men een plek tussentwee wervels op. Grote koppen van kabel-jauw en leng zijn in stukken gehakt en detwee delen van de onder- en bovenkaak zijnsoms losgesneden om de zachte “tong” eruitte kunnen snijden. Daarnaast zijn er aanwij-zingen voor het fileren van vis.Sommige kleine skeletelementen zijn tijdenshet nuttigen van de maaltijd ingeslikt.Hoewel ook vraat door huisdieren in gedach-ten moet worden gehouden, zeker als de vis-resten van een mestvaalt afkomstig zijn,kunnen dergelijke botjes ook het menselijkespijsverteringssysteem zijn gepasseerd. Datvalt in ieder geval te overwegen, wanneer zijin beerputten zijn aangetroffen.Tegenwoordig gaat de voorkeur uit naar visdie door zijn grootte naar verhouding weinig“graat” bevat, als al geen filets worden aan-geschaft. In het verleden is veel meer kleinevis gegeten, zelfs zo klein dat velen ze van-daag de dag oneetbaar achten. In het mate-riaal van Middelburg lijkt dit fenomeenaanwezig in een beerput inhoud (BPT03) uit1375-1450 (fase 4). De visresten kunnen als“whitebait” gekarakteriseerd worden; heeljonge vis die knapperig gebakken met ‘huiden haar’ kan worden gegeten.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

224

Behalve vlees, vis en gevogelte heeft men inMiddelburg ook schelpdieren gegeten.Aangezien geen systematisch schelpenon-derzoek heeft plaatsgevonden, is niet te zeg-gen of daar in de loop der eeuwenverandering in is gekomen. Wel lijkt het aan-nemelijk dat mosselen het meest gegetenzijn, gevolgd door oesters. Maar ook alikrui-ken en kokkels hebben op het menugestaan.

14.6.2 Handel en handelsbetrekkingen

Het consumptiepatroon van deMiddelburgers roept niet bepaald het beeldop van een zelfvoorzienende samenleving.Dit wil niet zeggen dat men niet deels voorzijn eigen voedsel heeft gezorgd. Met namehet schapenvlees en het gevogelte kanafkomstig zijn van de eigen veestapel enhoenderhof. En ook kan men in de vroegebewoningsfasen nog grotendeels vlees vaneigen vee hebben gegeten. Het completevarkensskelet dat in een kuil uit de eerstehelft van de 14e eeuw is gevonden, is bijvoor-beeld een aanwijzing voor het ter plekkehouden van dieren.Aan het steeds meer voorkomen van vleesdat afkomstig is van dieren die speciaal voorde vleesproductie zijn gefokt, is echter af telezen dat er een intensieve handel in levens-middelen moet zijn geweest. De herkomstvan deze vleesleveranciers is helaas niet aanhet skeletmateriaal te zien. Aannemelijk isechter dat ze vooral van locale en regionaleoorsprong zijn. Daarnaast zullen er ossenvanuit Denemarken en Duitsland via de tus-senhandel in de Noordelijke Nederlanden inZeeland terecht zijn gekomen. Zo blijkt uitgrafelijke rentmeesterrekeningen dat al in1343/1344 in Hoorn runderen werden opge-kocht en onder andere naar Zeeland werdengedreven.91

Vanuit de historische bronnen is bekend datMiddelburg in ieder geval vanaf de tweedehelft van de 13e eeuw bij de Engelse wolhan-del betrokken was. Maar hoogstwaarschijn-lijk hebben de Middelburgers zelf ookschapen voor de wol óf voor de handelgehouden. Daar wijzen bijvoorbeeld de velefoetale en neonatale schapenresten uit heteind van de 14e en begin 15e eeuw op. Deschapenhouder en/of handelaar was zelfsmogelijk op het opgegraven terrein geves-tigd.

Aanwijzingen dat al vroeg producten zijnaangevoerd, komen het duidelijkst naarvoren bij de vis. Al in de eerste bewonings-fase op het terrein, in de 11e-12e eeuw, is visuit zee aangevoerd. Deze vis zal afkomstigzijn van de kustvisserij. Maar al snel groeit

de handel uit. Zo wordt de positie vanMiddelburg als handelscentrum in de 13e/14e

eeuw mede onderschreven door het vroegtij-dige voorkomen van leng onder de visresten.Die moet afkomstig zijn uit het noordelijkedeel van de Noordzee. Door de stijging van het aantal inwoners inMiddelburg is er een toename in de behoefteaan levensmiddelen waardoor de handelwordt gestimuleerd. Dit reflecteert zich bij-voorbeeld in de diversiteit aan vissoorten.Die is geleidelijk aan gegroeid. Vanuit deeconomische ontwikkeling is ook het markt-aanbod van verse zoetwatervis op de stede-lijke markt te verklaren. Naast de traditionelemarkt van zeevis, was er een groeiende inte-resse voor kwalitatief goede zoetwatervis.Deze zal zeker niet echt goedkoop zijngeweest aangezien Walcheren niet overgrote hoeveelheden zoetwater beschikt endeze vis dus waarschijnlijk van elders is aan-gevoerd. Daarnaast nam de behoefte aanvisproducten toe, zoals uit de aanwezigheidvan zo goed als louter resten van grotekabeljauw- of lengkoppen koppen naar vorenkomt. De gezouten koppen zijn afkomstig uitde handel met Scandinavië, deels Schotlanden IJsland. Stok- of klipvis is niet aangetrof-fen.Het belang van de handel in visproductenmag niet worden onderschat. In een tijdwaarin vis alleen door zouten en drogen ofroken geconserveerd kon worden, vormdenjuist deze producten een altijd beschikbaarartikel op de markt, ongeacht seizoensfluctu-aties in de visserij. Daarnaast speelde dekustvisserij gedurende alle eeuwen eenbelangrijke rol in de voedselvoorziening vande burgerij.

Aan de hand van de voorwerpen die zijngemaakt uit dierlijke materialen is te consta-teren dat op en rond het terrein van de voor-malige kazerne huisvlijt plaatsvond. Metbotten die voorhanden waren, werden bij-voorbeeld glissen of werpkoten en bikkelsgemaakt.De huisvlijt dateert in ieder geval vanaf hetbegin van de bewoning op het terrein. Tothoe lang men zich daarmee heeft bezigge-houden, is moeilijker te bepalen. In iedergeval tot in fase 5 (glis, speelgoed), maarwaarschijnlijk zelfs tot de allerlaatste bewo-ningsfase toe, aangezien er in de beerputvan de kazerne (BPT14) een afvalstukje vanbotbewerking is gevonden.Het vroegste bewijs dat voorwerpen profes-sioneel zijn vervaardigd, stamt uit de eerstehelft van de 16e eeuw. Aan een bakje,gemaakt van olifantivoor, is te zien dat hetmet een draaibank is vervaardigd, een stukgereedschap dat alleen in bezit was van

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

225

91 Gijsbers 1999.

ambachtslieden. Uit deze periode stammenook de vroegste luizenkammen van ivoor. Zevormen tevens het bewijs dat handel isgevoerd, óf in de grondstof waaruit de voor-werpen zijn vervaardigd, óf in de voorwerpenzelf. Er zijn namelijk geen aanwijzingen datter plekke dierlijke materialen professioneelwerden bewerkt. In de 16e eeuw staat dehandel in ivoor nog in de kinderschoenen. Inde 17e en 18e eeuw werden echter grote hoe-veelheden olifantivoor door de VerenigdeOost-indische Compagnie (VOC) en deWest-Indische Compagnie (WIC) vanuit Aziëen Afrika hiernaartoe gebracht. Middelburg,als één van de belangrijkste vestigingsplaat-sen van deze compagnieën, heeft hierbij eengrote rol hebben gespeeld. Overigens zijn niet alleen (voorwerpen van)dierlijke grondstoffen geïmporteerd, maarook plantaardige, zoals blijkt uit de voorwer-pen die van noot zijn gemaakt. Deze produc-ten zijn echter van later datum; ze stammenuit de eerste helft van de 19e eeuw. De notenwaaruit de voorwerpen zijn gemaakt, zijnwaarschijnlijk afkomstig uit Zuid-Amerika.Sommige aanwijzingen voor handel komenop een bijzondere manier naar voren. Dekauri’s die in de beerput van de kazerne zijngevonden, zijn weliswaar pas is de 19e eeuwbij het keutjesspel gebruikt. Maar hun aan-wezigheid op de kust van Walcheren vindtzijn oorsprong in de VOC handel in de 17e en18e eeuw. De VOC schepen namen dezegeldkauri’s mee van de Malediven in deIndische Oceaan als ballast of om ze door teverkopen aan de WIC die er aan deAfrikaanse kust slaven mee opkocht. Uitarchieven is bekend dat in Middelburg in1739 een verkoping van ruim 10.000 kauri’sheeft plaatsgevonden.De driehoeksmossel maakt duidelijk dat erniet alleen connecties zijn geweest metAfrika en Azië, maar ook met zuidoostEuropa. Wellicht heeft iemand de schelp vanzijn reis naar de Kaspische of Zwarte Zeemee teruggenomen.

14.6.3 Sociale status van de bewoners

Voor de eerste bewoningsfase (1000-1200/50)is op basis van de dierlijke resten niets tezeggen over de bewoners van het terrein. De resten uit de tweede bewoningsfase(1200/50-1350), en dan vooral die uit degrachten, sluiten goed aan bij de historischeen archeologische informatie dat hier eenadellijk hof kan hebben gelegen. Het relatiefhoge aandeel paard voor een vondstcomplexin een stad en het voorkomen van konijn,knobbelzwaan en natuurlijk ook de leng zijnhiervoor de belangrijkste zoölogische indica-ties.

In de derde fase (1350-1400) zijn er in desamenstelling van de dierlijke resten geenbijzonderheden aan te wijzen. In de vierde bewoningsfase (1400-1550/60)verschijnen er op het terrein grote (onderkel-derde) woonhuizen. In huis 7 heeft, in hetbegin van de 15e eeuw, waarschijnlijk eenschapenhouder en/of schapenhandelaargewoond. De vele resten van deze dieren ende resten van te vroeg of pas geboren lam-meren wijzen daarop. Het voedselafval datbij dit huis is aangetroffen valt op door zijndiversiteit en samenstelling. Zo is het aantalvissoorten nergens zo groot als in de beerputvan dit huis en zijn in kuilen op het erf skele-telementen gevonden van zwaan, karper ensnoek, evenals oesterschelpen. Deze vond-sten geven aan dat de bewoners niet onbe-middeld zijn geweest. Bovendien stammende eerste voorwerpen gemaakt van olifanti-voor uit deze periode. Zij zijn gevonden inkuilen, daterend uit 1500-1550, die echterniet alleen op het erf van huis 7 hebbengelegen. Ook op andere erven wijzen devondsten, waaronder inktpotjes gemaakt vanhoorn, op educatie en welstand. De voedsel-resten die aan de huizen op deze erven zijnte relateren, laten enkele bijzonderhedenzien, zoals de consumptie van leng, blauwereiger en jonge (kot?)konijnen. De voedselresten uit het weeshuis die in devijfde bewoningsfase (1550/60-1613) op hetterrein gevestigd was, wekken de indruk vanvrij eenvoudige maaltijden. Daarnaast wijsthet vele speelgoed op de aanwezigheid vankinderen. Opvallend zijn de vondsten vanfossiele schelpen en de driehoeksmossel,een schelp die afkomstig moet zijn uitKaspische of Zwarte Zee. De echt bijzonderevondsten uit deze bewoningsfase, de inkt-potjes vervaardigd uit hoorn, de sepiarestenen niet te vergeten de zonnewijzer komenallemaal uit mestkuil 2 die te relateren is aanhuis 3. De voedselresten uit de mestkuil, metsoorten als konijn, tong en oester, geven ookeen welvarender indruk. Het huis lag buitenhet terrein van het weeshuis. Over het Oude mannen- en vrouwenhuis inde zesde bewoningsfase (1613-1809) valtniets te zeggen omdat hiervan geen dierlijkeresten zijn overgeleverd. Van het erf iets tenzuiden van het bejaardenhuis zijn wel restenbewaard. Zij geven een sobere indruk.De vondstassemblage van de kazerne, voor-namelijk daterend uit 1800-1900 (maar metenkele 18e-eeuwse resten), is typerend vooreen mannenhuishouden: flessenkurken,rookgerei en speelfiches in de vorm vanschijfjes en kaurischelpen. Getuige de (lui-zen)kammen, borstels en tandenborstelswerd men wel geacht proper te zijn. Maar uitde voedselresten spreekt geen echte liefde

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

226

voor de maag: rücksichtslos zijn de runderenin stukken gehakt, zonder ook maar enigszinsrekening te houden met de bouw van hetdier.

14.6.4 Middelburg en zijn regio

Verschilt de bewoning op het kazerneterreinnu sterk van wat al uit Middelburg en zijnomgeving bekend is? Om dat na te kunnengaan is een vergelijking gemaakt metvondstgegevens uit eerdere archeozoölogi-sche onderzoeken.92

Op het kazerneterrein is te constateren datzich een verschuiving voordoet in de vlees-consumptie. In de loop van tijd wordt steedsminder schapen/geitenvlees en steeds meerrundvlees gegeten. Deze verschuiving hangtsamen met veranderingen in het type bewo-ning op het terrein. In de instellingen (dearmenschool, het weeshuis en de kazerne)heeft men de voorkeur gegeven aan rund-vlees boven schapenvlees (bijlage 14.16 en

14.21). Of de verschuiving in de vleescon-sumptie te maken heeft met een algemenetrend in Middelburg en zijn regio is voorals-nog moeilijk te zeggen. De eerdere onder-zoeken aan dierlijk materiaal verschaffenalleen informatie voor de bewoningsperiodenvan fase 2, 3 en 4 (afb. 14.29), terwijl de ver-schuiving op het kazerneterrein juist daarnáplaatsvindt. Wél laten de onderzoeken eenvrij hoog, en redelijk constant, aandeelschaap/geit zien in de fasen 2, 3 en 4. Dit isook op het kazerneterrein het geval (afb.14.1) en behoort waarschijnlijk tot het alge-mene beeld.

Aangezien voor de latere bewoningsfasengeen vergelijking met ander onderzoek kanworden gemaakt, blijft het een open vraag ofde afname van schaap/geit op het kazerne-terrein geheel te maken heeft met de aanwe-zigheid van de sociale instellingen. Wellichtkan toekomstig onderzoek, bijvoorbeeld aanbotmateriaal uit het stadskernonderzoek te

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

227

92 Het betreft onderzoek in Zierikzee(van Heeringen 1990), Middelburg‘Abdij’ (Beerenhout & Esser 2005),Middelburg ‘Perrehuis’ (de Vries1998) en de Markt (de Vries 2000)en in Veere (Laarman & Lauwerier1996).

BBeerreekkeenniinngg vvoooorr ddee ggrraaffiieekk::fase 2 fase 2/3 fase 3/4 fase 4Zierikzee (n=102) Middelburg abdij (n=29) Middelburg Perrehuis (n=75) Veere In den Struys (n=373) Middelburg Markt (n=220)1250-1350 1275-1400 1325-1450 1425-1500 1475-1575

n n n n nRund 56 6 29 186 117Schaap/Gei 41 11 36 122 88Varken 5 12 10 65 15Totaal 102 29 75 373 220

fase 2 fase 2/3 fase 3/4 fase 4Zierikzee (n=102) Middelburg abdij (n=29) Middelburg Perrehuis (n=75) Veere In den Struys (n=373) Middelburg Markt (n=220)1250-1350 1275-1400 1325-1450 1425-1500 1475-1575

Rund 54,9 20,7 38,7 49,9 53,2Schaap/Gei 40,2 37,9 48,0 32,7 40,0Varken 4,9 41,4 13,3 17,4 6,8Totaal 100 100 100 100 100

0,0

20,0

40,0

60,0

1250-1350 1275-1400 1325-1450 1425-1500 1475-1575

Zierikzee (n=102) Middelburg abdij

(n=29)

Middelburg Perrehuis

(n=75)

Veere In den Struys

(n=373)

Middelburg Markt

(n=220)

fase 2 fase 2/3 fase 3/4 fase 4

Rund

Schaap/Geit

Varken

Afb. 14.29. Verhouding in aantal resten van rund, schaap/geit en varken op diverse vindplaatsen.

Vlissingen en Zierikzee, hier meer licht opwerpen.De vogelresten op het kazerneterrein zijnvoornamelijk afkomstig van kip, eend engans (tabel 14.7), waarbij de goede verte-genwoordiging van kip in de vroege bewo-ningsfasen opvalt. Ook op de andere

vindplaatsen, in Middelburg en Veere, is kipgoed vertegenwoordigd (tabel 14.22). Alleenin Zierikzee komt gans meer voor dan kip.Het aantal onderzochte resten uit deze oudeopgraving is echter uitermate gering enlevert daardoor wellicht een onbetrouwbaarbeeld. In tabel 14.22 is ook aangegeven op welkevindplaatsen resten van zwaan zijn gevon-den. Het betreft, net als op het kazerneter-

rein, vondstcomplexen van rijke milieus: deabdij en het Minderbroederklooster(‘Perrehuis’) en het rijke koopmanshuis ‘Inden Struys’ te Veere. Voor wat de vis betreftis het duidelijk dat bij het oude onderzoek inZierikzee geen zeefmonster is onderzocht.Vis ontbreekt daardoor, want anders zoudener - net als bij de andere onderzoeken -leden van de kabeljauwfamilie of platvis zijngevonden (tabel 14.23). Soorten uit dezebeide families zijn, evenals de haring, vissendie als algemeen gangbaar voedingsmiddelzijn te beschouwen. Niet alleen bij deze eer-dere onderzoeken, ook op het kazerneterreinkomen ze algemeen voor…. mits er maar isgezeefd (tabel 14.9). De zoetwatervis en detrekkende vissoorten, met uitzondering vanwellicht de paling, zijn beduidend mindervaak gegeten en zijn gebonden aan de rij-kere milieus. De grote diversiteit aan vissoorten bij hetkoopmanshuis ‘In den Struys’ te Veere isgoed te vergelijken met het visspectrum uitbeerput 3 van huis 7 op het kazerneterrein(bijlage 14.13), het grote huis waar vermoe-delijk een rijke schapenhouder en/of -hande-laar heeft gewoond. Overigens zijn bij de hierboven genoemdevondstcomplexen, met uitzondering vanZierikzee, resten van mosselen en meestalook oesters gevonden. Kokkels en wulkenkomen, net als op het kazerneterrein, ookregelmatig voor.De vondstcomplexen op het kazerneterreinpassen dus goed in het beeld dat vanMiddelburg en zijn omgeving bekend is.Althans, voor zover de vergelijking is temaken. Van het kazerneterrein zijn vondstenonderzocht uit perioden die nog niet eerderter hand zijn genomen. Zij geven dus eeneerste blik, waarvan nog niet bekend is ofhet overeenkomt, dan wel afwijkt van hetalgemene beeld in Middelburg. Zeker tenaanzien van de soldatenkost lijkt dit wel aan-nemelijk. Voor de perioden waarvoor wel eenvergelijking is te maken, is die maar zeerbeperkt. De meeste archeozoölogischeonderzoeken hebben tot nu toe betrekkinggehad op bijzondere ’huishoudens’; geeste-lijke instellingen als de abdij en het kloosteren een rijke koopman. Over de gewone manin de stad biedt het onderzoek van hetkazerneterrein als één van de eerste infor-matie.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

228

ZierikzeeMiddelburg

abdijMiddelburg Perrehuis**

Veere In den Struys

Middelburg Markt

datering1250-1350

(fase 2)1250-1400 (fase 2/3)

1325-1450 (fase 3/4)

1425-1500 (fase 4)

1475-1575 (fase 4)

Soort n n n n n

kip 1 21 214 97 5

gans 8 8 18 17 1

eend - - - 12 3

zwaan - X X X -

divers - X X X X

Totaal* 9 32 235 147 12

Tabel 14.22 Vogelresten van diverse vindplaatsen.** vondstmateriaal uit een afvoergoot (V 3-2-23) en beerput 2* totaal aantal vogelresten, exclusief de niet te determineren restenn: aantal; X: aanwezig

Middelburg abdijMiddelburg Perrehuis**

Veere In den Struys

Middelburg Markt

datering1250-1400 (fase

2/3)1325-1450 (fase 3/4)

1425-1500 (fase 4)

1475-1575 (fase 4)

haring X X X X

kabeljauwfamilie X X X X

platvisfamilie X X X X

tarbot - - X -

tong X - - -

poon - - X -

doornhaai - - X -

rog - - X -

makreel - - X -

meun - X - -

harder - X X -

fint/elft - - X -

spiering - - X -

zalm - - X -

paling X X X X

zoetwatervis X X X -

Totaal* 182 433 2797 26

Tabel 14.23 Visresten van diverse vindplaatsen.** vondstmateriaal uit een afvoergoot (V 3-2-23) en beerput 2* totaal aantal visresten, exclusief de niet te determineren restenX: aanwezigRijkelijkhuizen).

15.1 InleidingIn beerput 12 is een grote hoeveelheid ver-moedelijk industriële potten gevonden. Allepotten hebben onderin een laag of aankoek-sel die vermoedelijk het resultaat is van eenambachtelijke activiteit (afb. 15.1). De hoe-veelheid potten wordt aan de hand van hetschervenmateriaal geschat op minimaal 81.De potten zijn ongeglazuurd maar vertonenwel druppels en druipsporen van glazuur.Het gaat hier om zogenaamd druipglazuur.Waarschijnlijk is het glazuur afkomstig vanroodbakkende potten die wel zijn geglazuurden gelijktijdig in dezelfde oven hebbengestaan (zie ook hoofdstuk 5). De potten zijn

waarschijnlijk 25 tot 30 cm hoog maar kun-nen niet volledig worden gereconstrueerd.Het aardewerk dateert uit de vroege 17e

eeuw. Naast de potten zijn ook stukjesmetaal in de beerput aangetroffen. Hetbetreft hier waarschijnlijk scrapmetaal, geenvoorwerpen. De vraag die tijdens dit onder-zoek centraal staat is de volgende: kan eenanalyse van het aangekoekte materiaal in depotten antwoord geven op de vraag waar zijvoor gebruikt zijn?De bijlagen bevinden zich op de CD-romachter in het rapport.

15.2 OnderzoeksmethodenDe chemische samenstelling van de aange-koekte laag uit een aantal potten is geanaly-

seerd met X-Ray fluorescentie (XRF) enScanning Electronen Microscopie metEnergie Dispersieve Röntgenspectropie(SEM/EDS). Ook het glazuur, en de buiten-zijde van de pot is op verschillende plaatsenmet XRF geanalyseerd. Vervolgens is hetmateriaal met behulp van een stereomicros-coop visueel gescheiden in verschillendecomponenten, deze zijn met röntgendiffractie(XRD) en Fourier Transform Infra-Rood spec-trometrie (FTIR) geanalyseerd. Schraapselvan de buitenzijde van het aardewerk is ookmet XRD geanalyseerd.De wateroplosbare fractie van de laag op debodem in vier potten is onderzocht door een

waterig extract te maken. De oplossing isvervolgens ingedampt en het residu onder-zocht met röntgendiffractie. Verder zijn vier stukken metaal die samenmet de potten in de beerput zijn gevondenmet XRF op samenstelling onderzocht.

15.3 Resultaten De XRF en SEM/EDS analyses tonen aan datde aangekoekte laag naast lood, een spoorcalcium, silicium, mangaan, fosfor en ijzerbevat (Bijlage 15.1). Het element lood is ookin grote hoeveelheid aanwezig in het aarde-werk, aan de bovenkant van de pot zit min-der lood dan aan de onderkant.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

229

15 Onderzoek naar aankoeksel in een 17e-eeuwse pot - I. Joosten, metmedewerking van P. Hallebeek en S. de Groot en H. Kars

Afb. 15.1 Potten en schervenmateriaaluit beerput 12 (Foto: I. Joosten).

Onder de stereomicroscoop is duidelijk tezien dat de laag in de pot uit verschillendecomponenten bestaat: (1) de bulk bestaat uit een zzwwaarrttbbrruuiinnee mmaassssaa,(2) in deze massa is lokaal lliicchhttggrriijjss mmaatteerriiaaaall mmeett eeeenn ppllaaaattssttrruuccttuuuurr aanwezig.(3) een component met een zzwwaarrtteebbuuiissvvoorrmmiiggee ssttrruuccttuuuurr(4) een lliicchhttbbeeiiggee component. (5) Lokaal is een ggeelliigg ggeekklleeuurrdd ggllaass mmeett eeeennkkrriissttaallssttrruuccttuuuurr oopp ddee aacchhtteerrzziijjddee aanwezig. (6) Lokaal zijn er, mogelijk verkoolde,plantenresten te zien. (7) Aan de binnenzijde van een van de pottenbevindt zich een wwiittggeellee hhaarrddee mmaassssaa (afb.15.2).

De verschillende componenten zijn met deXRD geanalyseerd (Bijlage 15.2). De bredepieken in het spectrum geven aan dat al hetmateriaal slecht kristallijn is.

(1) pyromorphiet = loodfosfaatchloride =Pb5(PO4)3Cl(2) pyromorphiet = loodfosfaatchloride =Pb5(PO4)3Cl(3) pyromorphiet = loodfosfaatchloride =Pb5(PO4)3Cl(4)lanarkiet syn. = Pb2SO4O = loodsulfaat-oxide 2 + hydrocerussiet = Pb2OCO3(H2O)2= loodwit(5) pyromorphiet = loodfosfaatchloride =Pb5(PO4)3Cl(7) caracoliet = natriumloodsulfaatchloride =Na3Pb2(SO4)3Cl gemengd met wat cerussiet= loodcarbonaat= PbCO 3. De aanwezigheidvan een carbonaat kon worden bevestigddoordat het materiaal begint te bruisen wan-

neer salpeterzuur wordt toegevoegd

De FTIR resultaten bevestigen dat de aange-koekte laag loodwit bevat, daarnaast kon ookde aanwezigheid van calciumcarbonaat,CaCO3, worden vastgesteld (Bijlage 15.3).

Het schraapsel van de buitenzijde van descherf bevat caracoliet en aan de achterzijdevan het glazuur zit lanarkiet syn.De laag aan de binnenzijde van de potbestaat voornamelijk uit loodfosfaatchloride(pyromorhiet) gemengd met kleine hoeveel-heden loodsulfaatoxide (caracoliet), enbasisch loodcarbonaat, loodwit, mogelijk ver-mengt met amorfe koolstof. Er is een lood-verbinding aantoonbaar in schraapsel van debuitenzijde van de scherf, en wel eennatrium-lood-sulfaat-chloride.

Het wateroplosbare deel van aangekoektelaag bestaat uit (Bijlage 15.4):(1): natriumchloride met calciumsulfaat(2): natriumchloride met kaliumsulfaat(3): calciumsulfaat(4): natriumchloride met kaliumsulfaat

Alle stukken metaal bestaan uit zuiver loodzonder bijmenging, slechts in een stuk wordteen spoor tin aangetoond (afb. 15.3, Bijlage15.5).

15.4 DiscussieDe aanwezigheid van lood in de aange-koekte laag in de potten deed eerst vermoe-den dat de pot bestemd is geweest voor hetmaken van loodwit; echter loodwit is slechtsals spoor aanwezig in de binnenlaag, en erzijn geen loodacetaten aantoonbaar. Devorm van de potten uit Middelburg vertoontovereenkomsten met die van loodwitpotten.Van de laatste is de binnenzijde in de regelgeglazuurd.1 De onderzochte potten uitMiddelburg zijn niet geglazuurd. In combina-tie met het ontbreken van loodwit en lood-acetaat in de potten is het daaromonwaarschijnlijk dat deze zijn gebruikt voorhet maken van loodwit.Een tweede mogelijkheid is dat de pottenzijn gebuikt bij het smelten van lood. In debeerput is ook een hoeveelheid lood aange-troffen. Het lood was aanwezig als plaatjes,omgebogen stukjes en vormeloze objecten.Dit doet vermoeden dat het scrap materiaalbetreft dat zou worden omgesmolten. Het feitdat in de aangekoekte binnenlaag en doorde gehele scherf van de pot heen veel loodaanwezig is, wil zeggen dat het lood in depot in dampvorm moet zijn geweest. De potmoet dan verhit zijn geweest boven desmelttemperatuur van lood, i.e. 312°C. Deaanwezigheid van fosfaat, chloride en sulfaat1 De Vlieger 1989.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

230

Afb. 15.2 Pot met witgele hardemassa (pijl) (Foto: I. Joosten).

zou verklaard kunnen worden door hetgebruik van plantaardig materiaal dat ver-mengd met het lood of een loodzout is ver-hit, waarbij het plantaardige materiaal isverast en het lood de aangetroffen loodzou-ten heeft gevormd. De aanwezigheid vannatriumchloride, calciumsulfaat en kaliums-ulfaat in de aangekoekte laag duidt ook opas. Het plantaardige materiaal in de pot kanbij het smelten van het lood voor een redu-cerende atmosfeer hebben gezorgd waar-door de vorming van loodoxide werd beperkt.De temperatuur om de pot te bakken zalrond de 10000C gelegen kunnen hebben,waardoor het mogelijk is geweest lood teverhitten en te smelten. Blijft de vraag wat de bedoeling kan zijngeweest van het smelten van lood in eenaarden pot. Men zou dan eigenlijk een ope-ning in de zijkant van de pot verwachten ofaan de onderzijde waaruit het gesmoltenlood kan wegstromen. Deze is er niet. Maarhet is ook mogelijk om na het afkoelen vande inhoud van de pot het gevormde lood alseen stolsel te verwijderen waarbij de as metloodzouten achterblijft. Daarnaast kan hetgesmolten lood met een giet- of loodlepel invormen zijn geschept.2 Helaas zijn geenloden objecten of mallen aangetroffen. Dezuiverheid van het gevonden lood is welopmerkelijk. Het is bekend dat het lood voorde fabricage van loodwit zo zuiver mogelijkmoest zijn.3 De gegoten objecten zouden danook loden platen of tralies kunnen zijn

geweest bestemd voor de loodwitindustrie.Om een tralievorm te verkrijgen werd hetlood volgens Petit gesmolten in een half-ronde pot en vervolgens in een malgegoten.4 Overigens zijn uit Middelburg enAardenburg 15e- en 16e-eeuwse stempelsbekend die van zuiver lood zijn vervaardigd.5

15.5 ConclusiesIn een 17e-eeuwse beerput in Middelburg iseen groot aantal potten met daarin een aan-gekoekte laag aangetroffen. Het onderzoekaan de aangekoekte laag was erop gericht teachterhalen waar de potten voor zijngebruikt. De aanwezigheid van lood in deaangekoekte laag en in het aardewerk kanbetekenen dat in de pot lood is gesmolten.Naast het aardewerk zijn in de beerput ookstukjes lood aangetroffen, dit zou ook eenaanwijzing kunnen zijn voor het smelten vanlood. In de pot is nauwelijks loodwit aange-troffen, het is daarom onwaarschijnlijk dat depotten zijn gebruikt bij de directe productievan het pigment loodwit. Mogelijk is het looddat in de potten is gesmolten vervolgensgebruikt in de loodwitindustrie.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

231

2 Idem.3 Homburg & de Vlieger 1996.4 Petit 1907, 95.5 Hendrikse 2003, 30.

Afb. 15.3 Stukken metaal uit beerput12 (Foto: I. Joosten).

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

232

16.1 InleidingHet archeologisch onderzoek op het terreinvan de voormalige Berghuijskazerne heeftveel gegevens opgeleverd over de ontwikke-ling van dit stadsdeel aan de noordzijde vanMiddelburg. De eerste sporen van activitei-ten en bewoning vinden plaats voordat hetterrein binnen de vesten van de stadMiddelburg wordt getrokken. Geleidelijk aanwordt de bebouwing dichter, totdat hetgebied een stads uiterlijk krijgt.Het stadse uiterlijk kenden we al van enkelehistorische kaarten die van Middelburgbeschikbaar zijn. De oudste is die van Jacobvan Deventer van rond 1550. Verder wordenhier de kaarten van Blaeu van rond het mid-den van de 17e eeuw en die van Goliath uitde tweede helft van deze eeuw genoemd.Vooral de kaart van Goliath is tamelijk gede-tailleerd, de individuele panden zijn op dezekaart goed te zien. De oude kaarten zeggenalleen iets over de bebouwing vanaf ca. 1550,de periode ervoor is niet in kaartmateriaalgevat, althans, daar is niets van bewaard.Archeologisch onderzoek is van belang voorde bewoningsontwikkeling vóór ca. 1550 (deontwikkeling van de bebouwing) en voor hetinzicht in de materiële cultuur, de voedings-gewoonten en de (handels)contacten van debewoners vanaf de eerste bewoning op hetterrein tot en met de periode waarin zich hierde kazerne bevond. Het terrein ligt op een zogenaamde kreek-rug, die is ontstaan na de Romeinse tijd. Inde Romeinse tijd was Walcheren een getij-dengebied waar doorheen diverse geulenstroomden. Eén daarvan was de geul dievanaf Vrouwenpolder via Serooskerke rich-ting Middelburg stroomde. De geulen had-den zich ingesneden in het veen, hetzogenaamde Hollandveen. Toen de kustlijnzich aan de noordzijde geleidelijk aan slootdoor duinvorming, verzandden de geulen(hierbij is sprake van kreekafzettingen). Doorinklinking van het veen rondom de geulenzijn de kreek/geulafzettingen zichtbaargeworden als hogere ruggen in het land-schap. Veen klinkt sterk in, de klei-zandafzet-tingen in de kreek niet of nauwelijks, zodatde kreekafzettingen na verloop van eeuwenhoger dan het veen komen te liggen. Dehogere ruggen worden kreekinversieruggengenoemd. Waarschijnlijk lagen de ruggenrond 750 al zo hoog dat deze nauwelijksmeer overstroomden bij vloed, alleen nogmaar bij extreem hoog water. Dit proces vaninklinken is vermoedelijk in de 9e of 10e eeuwgeëindigd.1 Vanaf dat moment waren deinversieruggen bewoonbaar.

Er zijn geen aanwijzingen dat het terrein alzo vroeg bewoond werd. Het oudste aange-troffen aardewerk dateert weliswaar uit de10e eeuw en de oudste metaalvondst uit deperiode 850-1000, maar er zijn geen vroegesporen waar deze vondsten aan kunnenworden gekoppeld. De vroegste vondstenkomen uit later te dateren contexten.

Vermoedelijk zijn deze vondsten bijvoorbeeldbij grondverplaatsing vanuit het oudste deelvan Middelburg (de laat 9e-eeuwse ringwal-burg, waarvan de contouren nog steeds inde stadsplattegrond te herkennen zijn) ophet terrein terecht gekomen. We moetenechter niet vergeten dat de kreekrugMiddelburg-Vrouwenpolder waarschijnlijk alvanaf het moment dat deze begaanbaar was,een belangrijke noord-zuid route opWalcheren vormde. De vondsten kunnendaarom ook zijn verloren door mensen dienaar en van de ringwalburg trokken. De oudste sporen op het onderzoeksterreindateren vermoedelijk uit de 11e of vroeg 12e

eeuw. Vanaf dat moment is het terrein con-tinu in gebruik en/of bewoond.In de volgende paragrafen wordt de ontwik-keling van deze bewoning nogmaalsgeschetst. Hierbij worden de resultaten vanhet onderzoek naar de grondsporen en deverschillende materiaalcategorieën geïnte-greerd en worden de onderzoeksvragenbeantwoord. Voor het gemak worden deonderzoeksvragen hier herhaald.

● Wat was de aard van de oudste stedelijke bewoning ter plekke?

● Zijn resten van de oudste stadsmuurbewaard gebleven?

● Wat is de ouderdom van de eerste stads-muur (indien aanwezig)?

● Was op deze locatie al bewoning vóór de aanleg van de oudste stadswal? Wordt de locatie bewoond ten tijde van het functioneren van de ringwalburg?

● Was sprake van agrarisch gebruik van deze locatie vóór het begin van de bewoning?

● In de historische bronnen is sprake van een adellijk hof in de 13e eeuw. Zijn hiervan sporen teruggevonden?

● Wat is de datering en reden voor de ophogingen?

● Wat was de sociale status van de bewoners van de laat-middeleeuwse gebouwen?

● Wat was het consumptiepatroon van de bewoners en welke veranderingen deden zich hierin voor?

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

233

1 Vos & Van Heeringen 1997, 68.

16 Synthese - J. Dijkstra

● Waarin onderscheidt zich de armschool enhet weeshuis van overige gebouwen?

● Kan uit de vondsten iets worden afgeleid over de rol van de handel met Engeland en Vlaanderen in de Late-Middeleeuwen?

16.2 De bewoningsgeschiedenis van hetvoormalige kazerneterreinZeker vanaf de 12e eeuw, maar mogelijk alvanaf de 11e eeuw heeft bewoning op hetonderzochte terrein plaatsgevonden. De oud-ste sporen bestaan uit gegraven waterlopen,mogelijk grachten. Op basis van meerderewaarnemingen op het terrein wordt veron-dersteld dat een groot deel van het terreinomgracht is geweest. In de loop der tijdwordt het omgrachte terrein verkleind enverlegd richting het oosten. De grond aan deKorte Noordstraat komt zo vrij voor nieuwebebouwing. Van de bebouwing is nietsgevonden, de waterput uit de late 12e eeuwvormt echter wel een aanwijzing voor bewo-ning ter plekke. De aard van deze bewoningis onbekend. De diverse noord-zuid georiën-teerde greppels die als perceels- of afwater-ingsgreppels worden geïnterpreteerd,kunnen een aanwijzing vormen voor een(gedeeltelijk) agrarisch gebruik van het ter-rein. Misschien is deze functie het meestvoor de hand liggend aangezien het terreinop dat moment nog buiten de stad ligt, tennoordoosten van de ringwalburg. De inhoudvan de waterput met een zeer hoog percen-tage import aardewerk van 80 tot 100 % kanechter wijzen op de aanwezigheid van eenadellijke hofstede of een handelsnederzet-ting. Dit laatste komt meer overeen met dehistorische gegevens waaruit blijkt dat tot inde eerste helft van de 14e eeuw op het ter-rein sprake is van een adellijk hof. Dat zoudan weer betekenen dat het omgrachte ter-rein niet zozeer is verkleind, maar eerderanders wordt ingedeeld. De betekenis en de datering van deomgrachting vormt een belangrijk vraagstuk.Het is niet zeker dat nadat gracht 1 inonbruik is geraakt de grachten 2 en 3 directzijn verlegd. Binnen het aardewerkcomplex isnamelijk nauwelijks 13e-eeuws aardewerkaanwezig, hetgeen een bewoningshiaat zoukunnen impliceren. Met een functionele con-tinuïteit van tenminste een deel van het ter-rein lijkt dit echter wel aannemelijk. Degrachten kunnen echter vanaf het momentdat ze in gebruik zijn genomen regelmatiggrondig geschoond zijn, waardoor het mate-riaal uit de vroegste periode van bestaanvrijwel verdwenen is. Binnen de grachten is geen bebouwing aan-getroffen, wel zijn enkele kuilen en eenkringgreppel aanwezig die tussen 1200/50 en1350 hebben gefunctioneerd. Aan de zuid-

kant is geen gracht aangetroffen hetgeenbetekent dat deze zuidelijker moet hebbengelegen. Het is zelfs niet uitgesloten dat oor-spronkelijk het gehele blok Koningstraat-Korte Noordstraat omgracht is geweest. Hetnoordelijk deel heeft getuige de aanwezig-heid van de kringgreppel een agrarische(opslag)functie gehad. Binnen de greppelwerd waarschijnlijk koren opgetast. Mogelijkkunnen we hier spreken van het voorterreinvan een versterkt huis dat op het zuidelijkdeel heeft gelegen. Het is verleidelijk de aan-wezigheid van grachten op dit terrein te kop-pelen aan de historische vermelding uit 1268van de schenking van een adellijk hofstedeaan de Duitse Orde. Deze schenking vindt niet lang na de stads-uitleg van 1254 plaats. Bij deze stadsuitlegwerd het bevestigde stadsgebied uitgebreidtot aan de huidige Zuidsingel. Op verschil-lende plaatsen in Middelburg zijn delen vande 13e-eeuwse stadsmuur aangetroffen.Tijdens het huidige onderzoek is deze nietaangetroffen, hetgeen er op duidt dat dezemeer noordelijk moet hebben gelegen.Kort vóór 1350 worden de grachten gedempten wordt het terrein opnieuw ingedeeld.Vanaf dat moment vindt duidelijk een meerstadse ontwikkeling van het terrein plaats.Tijdens het historisch onderzoek is naarvoren gekomen dat het begin van de ‘bur-gerlijke’ bebouwing niet verder terug kangaan dan de eerste helft van de 14e eeuw.De bouw van diverse woningen moet op z’nlaatst kort vóór 1356 (het jaar waaruit deoudste lijst met opgaaf van de hofstedehurendateert) zijn aangevangen (zie ook hoofdstuk3). Deze veronderstelde aanvang van debebouwing komt verrassend genoeg overeenmet de datering van het dempen van degrachten. De demping van de grachtenwordt gedateerd rond het midden van de 14e

eeuw. In het noordelijk deel van gracht 3blijft een smal deel openliggen als erfgrens.Hierin bevindt zich een beschoeiing.Aan de Korte Noordstraat hebben waar-schijnlijk meerdere erven gelegen. Op hetzuidwestelijk deel van het terrein zijn meer-dere kuilen en greppels aangetroffen metgietmallen, brokken verbrande klei metindrukken en stukjes bronsslak. Opvallendwas ook dat veel dierlijke botten in deze kui-len groen uitgeslagen waren. De gietmallenzijn gebruikt voor het gieten van(klauw)poten voor bronzen grapen. De ver-brande brokken klei met indrukken van ran-den en dergelijke wijzen op het gieten vangrapen en mogelijk ook klokken. We hebbenhier te maken met het erf van een bronsgie-ter. De bakstenen beerkelder van de brons-gieter lag aan de straatzijde.Ten noorden van dit erf zijn vermoedelijk nog

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

234

twee erven aanwezig. Dit wordt geconclu-deerd op basis van de aanwezigheid vantwee bakstenen beerkelders die op enigeafstand van elkaar liggen. Op het meestnoordelijke erf zijn veel ijzerslakken aange-troffen die kunnen wijzen op de aanwezig-heid van een smid.De aanwezigheid van een bronsgieter en eensmid aan de rand van stad is niet verwon-derlijk. Ambachtslieden die producten ver-vaardigden waarbij enig gevaar van brandbestond, waren in die tijd meestal aan derand van de nog voor een groot deel uit hou-ten huizen bestaande stad gevestigd. Dezeambachtslieden woonden en werkten hieroverigens maar voor korte tijd. Kort vóór ofrond 1400 zijn ze naar elders vertrokken.Er zijn geen duidelijke aanwijzingen dat er inde tweede helft van de 14e eeuw al bewoningwas aan de Koningstraat. Het oudste muurwerk op het terrein dateertuit ca. 1400. Aan de zijde van de KorteNoordstraat is een kelder aangetroffen dieuiteindelijk tot rond 1900 blijft functionerenin meerdere gedaanten (HUIS 4). Het wasoorspronkelijk een kelder met een tongewelfen een venster aan de tuinkant. Het is nietbekend of het om een uitbreiding van eenbestaand pand gaat, de kelder is immerseven van de straat af gelegen, of om com-plete nieuwbouw. Achter het huis lag eenronde bakstenen beerput die tot in de 17e

eeuw in gebruik zou blijven.Ten zuiden van huis 4 is onder de kelder vande voormalige kazerne een muur aangetrof-fen van een meer zuidelijk gelegen huis. Watbetreft baksteenformaat kan dit huis ookrond 1400 zijn gebouwd. In de zuidoosthoek van het terrein, aan deKoningstraat, is een muur gevonden uitdezelfde periode of mogelijk iets vroeger(HUIS 7). Gezien de zwaarte en diepte vande muur kan deze ook onderdeel van eenkelder zijn geweest. Het erf behorende bij dithuis strekte zich mogelijk ver naar het noor-den uit, tot muur 2 en het oostelijk deel vanmuur 1. Dit gebied komt overeen met hetvoormalige omgrachte terrein.In de tijd waarin het bovengenoemde muur-werk is geplaatst, waren bakstenen nogkostbaar. De bewoners van de panden moe-ten daarom niet onbemiddeld zijn geweest.Ook de aanwezigheid van beerputten wijzendaar op.2 Op basis van een historische mel-ding kan het huis aan de Koningstraatmogelijk worden gekoppeld aan Jan vanBeieren, de zoon van hertog Albrecht vanBeieren.Het erf van het woonhuis aan de KorteNoordstraat heeft tot in de 16e eeuw doorge-lopen tot ongeveer halverwege het onder-zoeksterrein. Muur 1 vormde de zuidelijke en

muur 2 en later 3 de noordelijke begrenzingvan het erf. De vondst van bestrating die invorm is gelegd, doet vermoeden dat hier eenstadsvilla met een mooie aangelegde tuinheeft gelegen. Hoewel op de kaart van Jacob van Deventergeen bebouwing staat aangegeven langs hetnoordelijk deel van de Koningstraat, zijn ertoch aanwijzingen dat er een huis heeftgestaan ten noorden van muur 2. Mogelijkwas deze bebouwing alweer verdwenen ophet moment dat de kaart rond 1550 werdgetekend.Vanaf de 16e eeuw vindt verdichting van debebouwing in dit deel van de stad plaats. Ophet erf ten noorden van huis 4 wordt eenklein woonhuis gebouwd (huis 1), mogelijknog in de eerste helft van de 16e eeuw. In detweede helft van deze eeuw wordt eengebouw van vergelijkbaar formaat als dat vanhuis 1 op het erf van huis 4 gebouwd. Tevenswordt een grote beerput aangelegd.Vermoedelijk is het erf van huis 4 toen ver-der naar het oosten uitgebreid. Wanneer dehistorische en de archeologische gegevensnaast elkaar worden gelegd, kan wordengeconcludeerd dat we hier te maken hebbenmet gebouwen van de armschool en hetweeshuis dat hier tot 1606 was gevestigd. Ophet oog zijn de gebouwen op het binnenter-rein qua formaat, de aanwezige haard in huis1 en de later ingebouwde kelder in huis 2‘gewone’ woonhuizen. Het is ook de vraag ofde wezen hier huisden of in gebouwen diedirect aan de Korte Noordstraat waren gele-gen. Aan de zijde van de Koningstraat hebben indeze periode meerdere huizen gelegen.Restanten van in ieder geval twee huizen zijnteruggevonden. Door de bouw van dekazerne rond 1900 zijn oudere sporen zwaarverstoord, zodat het beeld aan deze zijde vanhet opgravingsterrein sterk is vertroebeld.Vanaf 1613 tot 1809 is het terrein in beslaggenomen door het gebouwencomplex vanhet Ouden mannen- en vrouwenhuis (fase6). In eerste instantie is het samengesteld uiteen aantal woningen en het weeshuis, alsnel is een geheel nieuw complex gebouwdwaarbij veelal gebruik werd gemaakt vanoude funderingen. Ondanks de verstoringenkon een groot deel van het muurwerk wor-den gevolgd. Uit deze periode dateren ookverschillende beerputten. De beerputtenwaar juist de oude bewoners gebruik vanmaakten zijn geleegd voordat de soldaten inhet complex trokken. De inhoud van dezeputten is dan ook vrijwel geheel te koppelenaan de kazerne. Slechts twee beerputten,waaronder die bij de Regentenkamer, heb-ben een inhoud die gedeeltelijk dateert uitde periode waarin het complex als prove-

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

235

2 Bitter et al. 2002.

niershuis functioneerde. Vanaf 1809 tot 1990was een kazerne op het terrein gevestigd(fase 7). In eerste instantie trok men in deoude gebouwen van het Oude mannen- envrouwenhuis, later vonden verbouwingen encomplete nieuwbouw plaats. Het zoge-naamde achterhuis aan de Koningstraat wasin 1901 gereed. In 1948, na de beschadigin-gen van de Tweede Wereldoorlog, besluitmen het gebouw aan te passen aan de eisenvan de tijd. Aan de Korte Noordstraat ver-schijnt een nieuw gebouw met diepe beton-nen kelders. In de periode 1960-62 verschijntaan de Zuidsingel een compleet nieuwhoofdgebouw. Vóór de bouw werden de toennog aan deze singel bestaande woonhuizenen winkels gesloopt.

16.3 De voedingsgewoonten van debewonersDoor middel van archeozoölogisch en arche-obotanisch onderzoek zijn we meer te wetengekomen over de voedingsgewoonten van debewoners van het voormalige kazerneterrein.Door wisselende conserveringsomstandighe-den was het echter niet mogelijk om uit elkefase evenveel kennis te vergaren. Hieronderwordt per fase op de voedingsgewoonteningegaan.

Fase 1-3Uit de eerste drie fasen konden alleen dier-lijke resten worden onderzocht. Het aantalresten uit fase 1 is zo gering dat we geeninzicht hebben gekregen in de leefwijze ensociale achtergrond van de bewoners. Wekunnen alleen concluderen dat men vlees,vis en gevogelte en mogelijk ook kokkelsheeft gegeten. Voor een deel zal men zelf-voorzienend zijn geweest, zodat mag wordenaangenomen dat een deel van de veestapelrondom het huis liep. De zeevis (kabeljauwen schelvis) is waarschijnlijk afkomstig vande markt. Uit de tweede fase zijn meer dierlijke restenbewaard gebleven. Ruim de helft van hetmateriaal komt uit de gedempte gracht vanhet vermoedelijke adellijke hof. Het blijftechter de vraag of de grond waarmee degracht is opgevuld afkomstig is van het ter-rein of dat het (gedeeltelijk) stadsafval vanelders betreft. In deze fase zijn in vergelijkingmet de andere bewoningsfasen relatief veelresten van paard gevonden. Dit past bij eenadellijke context. Het gaat echter slechts omvier paardenbotten. Varken lijkt aan de handvan de hoeveelheid botresten in deze faseeen belangrijke voedselbron te zijn geweest,maar de aanwezigheid van een compleetvarken vertekent het beeld. Schaap en rundzijn goed vertegenwoordigd. De hoeveelheidvogelresten is gering, waarbij kip en gans er

qua aantal bovenuit steken. De voorkeurging meer uit naar zeevis, dat gezien de lig-ging van Middelburg, waarschijnlijk regelma-tig vers werd aangevoerd en op de marktwerd verkocht.Aan de hand van de leeftijdgegevens kanworden geconcludeerd dat de vleescon-sumptie eerder betrekking heeft op dierendie in eerste instantie voor het leveren vanandere producten, zoals wol, melk en trek-kracht zijn ingezet dan op dieren die alleenvoor de vleesproductie zijn gefokt. Dit geefteen vrij sober voedingsbeeld. Er is echter eenklein aantal meer bijzondere vondsten dienaast de aanwezigheid van relatief veelpaard wijst op een hogere sociale context:konijn, knobbelzwaan en leng, een vissoortdie alleen in meer noordelijker water bijNoorwegen en Schotland voorkomt. De jachtop onder andere konijnen en knobbelzwanenwas voorbehouden aan de adel. Voor fase 3 bevinden zich in de afzonderlijkecontexten te weinig materiaal om een beeldvan de voedingsgewoonten per erf weer tegeven. Hierdoor kunnen op basis van hetvoedselpatroon geen conclusies wordengetrokken over de status van de bewoners.Daarom bestaat er voor deze fase een meeralgemeen beeld De dierlijke resten zijn voor-namelijk afkomstig van rund, schaap/geit envarken. Wel komt naar voren dat op het erfvan de bronsgieter relatief veel resten vanschaap/geit zijn gevonden. Verder zijn kip-pen, eenden en ganzen gegeten. Onder devisresten bevinden zich kabeljauw en harder.Deze laatste vissoort is door één van debewoners zeer waarschijnlijk in de zomer opde markt gekocht.

Fase 4Belangrijke vondstcontexten in fase 4 zijnbeerput 3 (1375-1450) en kuil 19 (1400-1450)gelegen op hetzelfde erf aan de Koningstraaten mestkuil 1 (1525-1575) behorend bij eenwoning gelegen ten zuiden van huis 4. Uitdeze kuilen zijn zowel de dierlijke resten alsde botanische monsters bekeken. Daarnaastheeft kuil 26 met een inhoud die dateert tus-sen 1525 en 1550 relatief veel dierlijk botopgeleverd. Door de slechte conservering van de botani-sche resten zijn we niet veel te weten geko-men over het basisvoedsel uit de vroegsteperiode van fase 4 (15e eeuw). De populairelaat-middeleeuwse granen boekweit enrogge zijn bijvoorbeeld niet aangetroffen.Wel zijn resten van haver, gerst en tarwegevonden. Haver is zeer waarschijnlijk alsdiervoedsel gebruikt. Dit kan ook het gevalzijn met de gerst, hoewel van dit graan ookwel broden of koeken werden gebakken enpap van werd gekookt. Broodtarwe dat is

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

236

aangetroffen in kuil 19 is vergeleken met deandere granen een luxe graansoort waar inde Late-Middeleeuwen hogere prijzen voorwerden betaald. Onder het fruit zijn alleenpitten gevonden van vijg, moerbei, braam envlierbes. Dit zijn normale verschijningen inde laatmiddeleeuwse keuken. Groenten enpeulvruchten zijn niet in de 15e-eeuwse con-texten aangetroffen als gevolg van hetmoment van oogsten voordat de plantenzaden hebben gevormd. Wel zijn enkele krui-den zoals kervel en komkommerkruid aange-troffen. Een interessante vondst is een grotehoeveelheid zaden van lampionplant in beer-put 3. Van deze plant zijn alleen de besseneetbaar, de overige delen zijn giftig. Het isechter niet zeker dat deze planten in huis zijngehaald om als voedselbron te dienen, aan-gezien de lampionplant in de Late-Middeleeuwen een belangrijke christelijkesymboolwaarde had. Dergelijke zaden wor-den niet vaak in archeologische contextgevonden.Ook aan de hand van het dierlijk bot is hetmoeilijk om een duidelijk voedselbeeld uit deeerste helft van de 15e eeuw te krijgen. Desamenstelling van de inhoud van de belang-rijkste vondstcomplexen beerput 3 en kuil 19is niet volledig te typeren als ‘gewoon’ huis-houdelijk afval. Onder de zoogdieren bevin-den zich de gebruikelijke rund, relatief veelschaap/geit en varken. Hieronder bevindenzich echter resten van dieren die niet opconsumptie betrekking hebben: resten vanminstens zeven te vroeg of pasgeboren lam-meren. Dit doet wel vermoeden dat op hetterrein een schapenhouder gevestigd was.Ook de aanwezige resten van minstens driehonden van een klein ras duidt niet op con-sumptie. De dieren zijn vermoedelijk alsgezelschapsdier of jachthond gehouden.Behalve vlees werd gevogelte gegeten alskip, gans en eend. Bijzonder zijn de vondstenvan twee scholeksters in beerput 3 en zwaanin kuil 19. Dit kan op enige welstand van debewoners wijzen. Dit geldt ook voor konijn inbeerput 3. Bij de bewoners aan deKoningstraat stonden in deze periode diversesoorten vis op het menu. De nadruk ligt opkabeljauwachtige en platvis, daarnaast wer-den haring, wijting, makreel, rode poon enpaling gegeten.Een aantal vondstcomplexen dateert uit heteinde van fase 4. Uit mestkuil 1 zijn zowelmacroresten als pollen en dierlijke restenbekeken. De conservering is goed waardoorhet aantal soorten planten veel groter is danuit de vondstcomplexen van een eeuw vroe-ger. Er zijn veel granen gevonden. Het basis-voedsel bestaat uit boekweit en rogge, vooralboekweit werd in de 16e eeuw veel gegeten.In mindere mate is gerst aangetroffen. Het

aantal soorten fruit, zuidvruchten en noten istoegenomen. Genoemd kunnen wordenappel, peer, aardbei, krent, hazelnoot, diversesoorten bessen, moerbei, pruim, mispel, kers,framboos en braam. De aalbes is mogelijkpas in de 16e eeuw in ons land geïntrodu-ceerd en is in de tijd waarin de mestkuil isdichtgeraakt een vrij nieuw product. De indeze kuil aanwezige gele kornoelje waarvande vruchten worden gegeten, wordt in onsland vrijwel uitsluitend in elitaire contextengevonden. Onder de groenten en peulvruch-ten bevinden zich biet, komkommer, sier-pompoen, erwt en mogelijk spinazie.Vondsten van komkommer in archeologischecontext zijn betrekkelijk zeldzaam. Onderzoekin ’s Hertogenbosch heeft aangetoond datdit voornamelijk door het welgestelde deelvan de bevolking werd gegeten. Hetzelfdegeldt voor pompoen. Onder de kruiden enspecerijen zijn zwarte mosterd, koriander,venkel, kervel, komkommerkruid, kapper enkruidnagel aangetroffen. Hoewel kruidnageleen importproduct betreft, werd het door allelagen van de bevolking gebruikt.Ook mestkuil 1 bevat relatief veel schaap/geit. Kijkend naar de leeftijdsverdeling en deslachtsporen moet de aanwezigheid hiervanvooral met consumptie samenhangen. Tochwerd hoofdzakelijk rund gegeten, daarnaastook varken. Kip, gans en eend stonden ookzo nu en dan op het menu. Wat betreft visverschilt het menu niet veel van een eeuweerder. Opvallend is de aanwezigheid vanleng, dat zoals we eerder zagen vanwege deherkomst vermoedelijk een duurder productop de markt was. Dit geldt in deze periodeook nog voor konijn.Ook in kuil 26, behorende bij een erf gelegenaan de Koningstraat, is relatief veelschaap/geit gevonden. Het consumptiepa-troon wat betreft het vlees en gevogelte isvergelijkbaar met die van de bewoners vande Korte Noordstraat. Een nieuwe verschij-ning zijn de zoetwatervissen karper en snoek.Karper moet in deze periode al een gewoneverschijning op de markt zijn geweest, maarecht goedkoop zal hij niet zijn geweest.

Fase 5Belangrijke vondstcomplexen waaruit infor-matie kan worden afgeleid over het voedsel-patroon van de bewoners uit deze fase zijnmestkuil 2 (1550-1575), behorende bij huis 3gelegen aan de Koningstraat, beerput 4(1575-1600), vermoedelijk behorend bij hetweeshuis en in mindere mate beerput 8(1600-1625), behorende bij huis 5 aan deKoningstraat en beerput 5 (1580-1610) aande Korte Noordstraat. Uit deze contexten zijnzowel dierlijke als botanische resten beke-ken.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

237

Allereerst de vondstcomplexen uit de tweedehelft/laatste kwart van de 16e eeuw. Ook uitdeze contexten zijn de botanische restengoed bewaard. De bewoners hebben de eer-der genoemde granen als boekweit en roggeook gegeten. Nieuw is rijst, afkomstig uitbeerput 4. Vondsten van rijst worden nietvaak gedaan, maar vanaf de 16e eeuw wordthet regelmatig in beerputten aangetroffen. Indeze periode is het een graan dat voorname-lijk bij de rijken op het menu stond. Dit isopvallend omdat de context waarin het inMiddelburg is gevonden behoort bij eenweeshuis. Wellicht is de rijst afkomstig vaneen rijke weldoener. De smaak van de bewoners wat betreft fruit,zuidvruchten en noten komt overeen met dievan de bewoners uit de vorige fase. Ook bijdeze categorie zijn echter enkele nieuwevondsten gedaan: tamme kastanje, bosbesen duindoorn. Ze komen regelmatig in afval-kuilen of beerputten uit deze periode voor.De meer bijzondere vruchten als gele kor-noelje en aalbes zijn niet aanwezig. Zowel inde beerput als in de mestkuil is wel meloenaanwezig. Pitten van deze vrucht worden nietvaak gevonden en vrijwel alleen in rijke con-texten.Wat betreft groente en peulvruchten wijkthet assortiment niet af van mestkuil 1 uit hetmidden van de 16e eeuw. Nieuw bij de krui-den is echter de vondst in mestkuil 2 vandille, oorspronkelijk afkomstig uit hetMiddellandse-Zeegebied. Dit kruid wordtniet vaak gevonden in archeologische con-text en kan voor deze periode nog bijzonderworden genoemd. Tot de nieuwe symbool-planten horen granaatappel en palmboompjeof buxus, naast de al eerder aangetroffenlampionplant. Van granaatappel zijn in beer-put 4 enkele pitten gevonden, een relatiefzeldzame vondst. Deze vruchten haddenwaarschijnlijk een grotere betekenis als reli-gieus symbool dan als voedingsmiddel.Bij het eten van vlees lag de nadruk in detweede helft van de 16e eeuw weer op rund,gevolgd door schaap/geit en varken. Schaapwerd echter minder vaak gegeten dan in deeeuwen hiervoor. De bewoners van huis 3hadden zo nu en dan gevogelte op tafelstaan, getuige de aanwezigheid van kip,eend, gans en mogelijk duif. In de beerputvan het weeshuis is behalve een fragmentvan een meerkoet geen gevogelte aangetrof-fen. Op dit bot zijn overigens geen hak- ofsnijsporen aangetroffen, zodat het niet zekeris dat dit dier is gegeten.In het weeshuis werd weinig vis gegeten endan gaat het om de makkelijk te verkrijgenvissoorten als kabeljauw en haring. Zo nu endan stonden mosselen op het menu. Deinhoud van mestkuil 2 geeft wat dat betreft

een ander beeld: de variatie aan vis is groteren bovendien bevinden zich onder de visduurdere producten als karper en tong.Naast mossels aten de bewoners van huis 3ook oesters. Ook konijn behoorde nog totluxer etenswaar. Wat betreft de dierlijke resten zien we eenverschil in status tussen de gebruikers vanbeerput 4 en die van mestkuil 2. In mestkuil2 bevinden zich duurdere producten. Hetverschil valt echter weg als we kijken naar debotanische resten. In beide contexten komenduurdere producten voor. In de paragraafhierna wordt ook gekeken naar de anderevondstcategorieën, voordat een conclusieover de sociale status wordt getrokken.Uit het begin van de 17e eeuw dateren debeerputten 5 en 8, respectievelijk gelegenaan de Korte Noordstraat achter de keldervan huis 4 en de Koningstraat, achter huis 5.De conserveringstoestand van de botanischeresten in deze putten is matig, waardoor metname in beerput 8 weinig soorten zijn aan-getroffen, en er zijn relatief minder dierlijkeresten gevonden.Er is een toename te zien in de consumptievan gierst, hetgeen een landelijke trend lijktte zijn. Van dit graan worden broden, gebaken marsepein gemaakt.Het meeste fruit is in beerput 5 aangetroffen,maar minder soorten dan in de 16e-eeuwsecontexten. In beerput 5 is pollen aangetrof-fen dat sterk lijkt op dat van sinaasappel,citroen of limoen. Tot nu toe zijn deze citrus-vruchten vooral in rijkere contexten aange-troffen. Uit historische bronnen blijkt echterdat bij een zeer groot aanbod van sinaasap-pelen de prijs ervan enorm kon dalen. Deaanwezigheid ervan geeft dus niet metzekerheid informatie over de status van debewoners. Het groenten- en peulvruchten-beeld is niet veranderd ten opzichte van devroegere perioden. Een nieuwe soort onderde kruiden is anijs uit beerput 5. Dit kruidwerd zowel in de keuken als in de genees-kunde gebruikt. Verder zijn koriander, venkel,karwei en kruidnagel aangetroffen.De vleesconsumptie heeft vooral betrekkinggehad op rundvlees. Daarna volgen weerschaap en varken. In tegenstelling tot degebruikers van beerput 5 aten de gebruikersvan beerput 8 wel zo nu en dan gevogelteals kip, gans en eend. In beide huishoudenswerd vis gegeten, met name kabeljauwachti-gen en platvissen. Tevens werden schelpdie-ren als mossels zo nu en dan gegeten. Eenopvallende vondst in beerput 5 zijn tweeteenkoten van edelhert. Het is niet duidelijkof edelhert is gegeten, omdat de koten zelfgeen vleeshoudende elementen zijn. De aan-wezigheid ervan wijst op z’n minst op con-necties met een bepaalde sociale status.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

238

Fase 6Uit fase 6 zijn nauwelijks grotere vondstcom-plexen aanwezig waaruit we een beeld vanhet consumptiepatroon van de bewoners vanhet terrein kunnen verkrijgen. De beerputtenvan het Oude mannen- en vrouwenhuis zijnbijvoorbeeld allemaal geleegd op hetmoment dat de soldaten hun intrek namen inhet gebouw. De enige beerput die rond 1700gedateerd kan worden is beerput 9, gelegenop een erf net ten zuiden van het Oude man-nen- en vrouwenhuis. Alleen op basis van depollen kan iets worden gezegd over hetbasisvoedsel. Onder de granen bevindt zichhaver, rogge, tarwe/gerst en boekweit. Ditwijkt niet af van de eerder behandeldevondstcomplexen. Onder het fruit zijnwederom vijg, aardbei, moerbei, kers, ver-schillende soorten bessen, braam, framboos,tamme kastanje en druif of krent vertegen-woordigd. Allen soorten die gewoonlijk indeze periode worden aangetroffen. Dit geldtook voor de aanwezige dille, kervel, venkel,anijs en kruidnagel.De gebruikers van de put aten vlees, gevo-gelte, vis en een enkele keer konijn. Vis is vrijgoed vertegenwoordigd, vermoedelijk alsgevolg van het onderzoeken van een zeefre-sidu. Platvis is in de meerderheid, daarnaastis onder andere kabeljauw, wijting en hardergegeten. Het gehele spectrum geeft geenindruk van grote welvaart.

Fase 7Uit deze fase zijn twee beerputten aanwezig.Vooral beerput 14 geeft een goede kijk in dekeuken van een kazerne in de 19e eeuw watbetreft de vleesconsumptie. Omdat het afvalbetreft van een specifieke instelling kan hetbeeld dat hieruit is verkregen niet zomaarworden doorgetrokken naar de burgerbevol-king van Middelburg. Botanische resten zijnniet onderzocht.De soldaten kregen hoofdzakelijk rundvleeste eten, slechts nu en dan stond schapen- ofvarkensvlees op het menu. Het rundvleeswerd in grote stukken aangevoerd en in dekazerne verder verwerkt. Waarschijnlijk wer-den ter plekke ook worsten gemaakt, getuigede aanwezigheid van zogenaamde worstprik-kers van hout. Vis en gevogelte werden zel-den gegeten, net als oesters en mosselen.Het moet een eenzijdig menu zijn geweest.

16.4 De materiële cultuur en de statusvan de bewoners in de verschillendefasenVondsten uit afvalkuilen en beerputtenbevatten vaak een schat aan informatie overde gebruikers gedurende een bepaalde peri-ode. Niet alleen over de voedingsgewoontenzoals hierboven is beschreven, maar ook over

het soort voorwerpen dat in omloop was, het(regionale) verspreidingspatroon van voor-werpen en de sociale status van de bewo-ners. In de voorgaande hoofdstukken zijn deverschillende materiaalgroepen afzonderlijkbesproken, waardoor de betekenis van devondstcontexten als geheel mogelijk nietaltijd ten volle duidelijk is geworden. Doormiddel van deze synthese wordt geprobeerdaan de hand van diverse grotere vondstcom-plexen een samenvattend beeld te schetsenvan de materiële cultuur door de eeuwenheen in deze wijk van Middelburg.3 Het isechter niet een beeld dat zonder meer gepro-jecteerd kan worden op heel Middelburg,omdat we bijvoorbeeld in de vroegste fasewaarschijnlijk te maken hebben met eenadellijk hof en in de laatste fasen, vanaf hetbegin van de 17e eeuw, met diverse instellin-gen als het Oude mannen- en vrouwenhuisen de kazerne.

Fase 1De oudste vondsten bestaan uit aardewerk-scherven afkomstig van kogelpot aardewerk,Pingsdorfer en Maaslandse waar uit vermoe-delijk de 10e eeuw. Dit vormt samen met devroegste metaalvondsten (twee schijffibulae)uit de late 9e of 10e eeuw materiaal datgewoonlijk wordt gevonden in landelijkenederzettingen in die periode. De geïmpor-teerde waar uit het Duitse Rijnland en hetMaasland wijst op handelscontacten metdeze gebieden, maar de potten zijn waar-schijnlijk via de tussenhandel in de nederzet-ting terecht gekomen. Het materiaal geeftgeen informatie over de sociale status van debewoners.Een belangrijke vondstcontext uit de late 12e

eeuw vormt waterput 1 aan de zijde van deKorte Noordstraat. In deze waterput is voor-namelijk drink- en schenkgerei gevonden datis gesneuveld tijdens het putten van water.Het feit dat zeker 80%, maar mogelijk 100%van het aardewerk geïmporteerde waarbetreft, is uitzonderlijk te noemen en moge-lijk te koppelen aan een nederzetting meteen bijzonder karakter. Gedacht kan wordenaan een adellijk hofstede of een handelsne-derzetting. De vondst van Doornikse kalk-steen en leisteen zou in de richting van heteerste kunnen wijzen. Alleen adellijke huizen,kloosters en kerken werden in die tijd uitnatuursteen opgetrokken. Het materiaal uit deze waterput is hoofdza-kelijk afkomstig uit het Maasland enVlaanderen. Daarnaast zijn voorwerpen uithet Duitse Rijnland en fragmenten van eenuit Engeland of Frankrijk geïmporteerde kanaanwezig. De producten werden vermoede-lijk vooral via de Vlaamse markt betrokken.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

239

3 De voorwerpen van de materiaalca-tegorieën leer, natuursteen, bewerktbot, hout en metaal zijn per vondst-context geordend in bijlage 16.1 diezich op de CD-rom achterin hetrapport bevindt.

Fase 2In de periode tot ca. 1350 bestaan debelangrijkste sporen uit grachten. De grach-ten uit fase 2 zijn op verschillende momen-ten, maar toch relatief kort na elkaardichtgegooid. Het meeste materiaal komt uitgracht 3. Op basis van de aard van de vul-ling van de gracht aan de kant van deKoningstraat wordt vermoed dat de gracht inéén keer is dichtgegooid. Het is echter devraag of de grond waarmee de gracht isgedempt afkomstig is van het terrein zelf.Het is daarmee tevens de vraag of we aan dehand van dit materiaal wel iets over debewoners van het terrein kunnen zeggen, ofdat het vooral informatie geeft over welkevoorwerpen in het tweede kwart van de 14e

eeuw in het algemeen voorhanden waren.In gracht 3 vormt het grijsbakkende aarde-werk met 63% de grootste groep aardewerk,gevolgd door het roodbakkende aardewerkmet 21% en diverse soorten steengoed met16%. De gracht is gedempt in de periodewaarin in Zeeland de overgang van hetgebruik van grijsbakkend aardewerk naar hetroodbakkend aardwerk plaatsvindt. Hier ligtde nadruk nog op grijsbakkend aardewerk,terwijl in de loop van het derde kwart van de14e eeuw het grijsbakkend aardewerk nau-welijks meer een rol van betekenis zou spe-len. Zowel bij het grijs- als bij hetroodbakkend aardewerk vormen de kannende grootste groep. Het gaat hierbij omschenk- en waterkannen. Ook bij het steen-goed gaat het vooral om kannen, in de vormvan drinkkannen en een enkele voorraadkan.De tweede groep in grootte bij het rood- engrijsbakkende aardewerk wordt gevormddoor de grapen, de algemeen gebruiktekookpot in die tijd. Interessant is de toenamevan de functiegroepen als wel de vormenrijk-dom binnen het roodbakkende aardewerkten opzichte van het grijsbakkend aarde-werk. We zien nu ook bijvoorbeeld bakpan-nen, koppen, borden en vetvangers. Onderde keramiek bevinden zich geen uitzonder-lijke voorwerpen op basis waarvan we kun-nen veronderstellen dat de eigenaren vanhet materiaal welgesteld of meer dan welge-steld waren. Het gaat om voorwerpen die weelders in een gemiddeld huishouden tegen-komen. Ten opzichte van hierna te besprekenvondstcontexten bevatte gracht 3 weinigvoorwerpen van andere materialen, hoewelde conserveringsomstandigheden goedwaren. Een glis en een koot van het kootspelzijn vervaardigd uit been. Van hout zijn eenfragment van een nap en een mogelijke stopaanwezig. Bijzonder echter is een aangepuntstokje van tropisch hout. Onder de schaarseresten van schoenen bevinden zich een

onderdeel van een houttrip en enkele nietnader te duiden fragmenten. Enkele gespen,lodenpenningen en helaas onleesbare mun-ten zijn van metaal. De aard van deze voor-werpen wijzigt het beeld over de status vande voormalige eigenaren van het materiaalniet. Een uitzondering kunnen de in devorige paragraaf genoemde botresten vankonijn, knobbelzwaan en leng zijn. Deze kun-nen op zich wijzen op een meer dan welge-steld huishouden. Het gaat hierbij echter omin totaal slechts vijf botfragmenten tenopzichte van de overige 492 dierlijke bottenuit gracht 3 die eerder wijzen op een vrijsober voedselbeeld.

Fase 3Een bijzondere groep vondsten uit de vol-gende fase vormen de gietmallen die dooreen bronsgieter zijn gebruikt voor het gietenvan grapen en mogelijk ook klokken. Het zijngietmallen van klauwpootjes en fragmentenvan gietmallen voor de pot zelf, of mogelijkklok. Over de sociale status van de bronsgie-ter aan de Korte Noordstraat zijn we weinigte weten gekomen. In de vondstcontextendie zijn gerelateerd aan deze ambachtsmanvinden we de gebruikelijke keramiek die eer-der wijst op een gemiddeld huishouden.Uitzonderingen vormen een fragment vaneen stuk Spaanse goudluster majolica, eenduurder product in die periode, en het frag-ment van een dakruiter.Dit laatste kan gezien de datering echter ookeen overblijfsel van het 13e eeuwse hof zijn. Door de enorme verstoringen door de eeu-wen heen hebben we weinig informatie kun-nen verzamelen over de bewoners van deoverige erven aan deze straat.

Fase 4Over de bewoners van huis 7 aan deKoningstraat kunnen we aan de hand vanhet vondstmateriaal weer iets meer vertellen.Huis 7 is gebouwd aan het eind van fase 3 ofhet begin van fase 4. Diverse kuilen en eenbeerput worden tot het erf van huis 7 gere-kend. We moeten aannemen gezien de loop-tijd van de verschillende afvalkuilen van 50tot 75 jaar dat we hier te maken hebben metmeerdere bewoners die elk een kortere oflangere periode het huis bewoonden. Beerput 3 vormt de vondstcontext met hetmeeste materiaal. Het rood- en grijsbakkendaardewerk maakt hierin respectievelijk 70%en 27% van het totaal uit. Slechts 3% van dekeramiek bestaat uit steengoed en enkelescherven zijn van witbakkend aardewerk. Wehebben te maken met vormen die hoofdza-kelijk tot het keukengerei worden gerekend.Grapen hebben bijvoorbeeld een aandeelvan 50%. Daarnaast worden ook de bakpan-

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

240

nen en zeker de kommen met beroetinggerekend tot het keukengerei. Het tafel- endrinkgerei maakt slechts een klein deel uitvan het totaal. Aan de hand van deze verde-ling wordt verondersteld dat de beerput zichin de buurt van de keuken heeft bevondenen dat het tafel- en drinkgerei via eenandere weg hun einde vond. Dit kan wijzenop de aanwezigheid in huis 7 van meerdereruimten met verschillende functies.Interessant is dat het vormenspectrum vanhet aardewerk uit deze beerput aansluit bijde Brabantse en Zuid-Hollandse traditie enniet bij de Vlaamse. Dit geldt voor zowel degrapen, bakpannen als kommen. Daarnaastbevinden zich onder de diverse vormenbepaalde typen met eigen Zeeuwse traditie.Deze typen zijn tot nu toe dan ook alleen inZeeland gevonden. De Zeeuwen lijken vanafdeze periode meer op het noorden en aan-grenzende oosten dan op Vlaanderen te zijngericht. Ten opzichte van fase 1 heeft duide-lijk een verschuiving plaatsgevonden. Ditbeeld zou zich in de 16e eeuw voortzetten.Uit de overige afvalkuilen behorende bij diterf aan de Koningstraat in de (late 14e en)15e eeuw zijn slechts enkele meer bijzonderestukken keramiek geborgen. Genoemd kun-nen worden enkele scherven Spaans goud-luster majolica en faience, een fragment vaneen kleine aquamanile van roodbakkend aar-dewerk en een witbakkende kan uit hetFranse Saintonge. Daarnaast hadden debewoners net als vele anderen in die tijddevotionalia in huis. Hierop wijst het voet-stuk van een terracotta beeldje van vermoe-delijk het Christuskind. In het verlengdehiervan wordt nogmaals gewezen op degrote hoeveelheid zaden van de lampion-plant in beerput 3, in deze periode een plantmet een belangrijke christelijke symbool-waarde. Devotie en religie speelde een rol inhet leven van de bewoners.Keramiek maakt het overgrote deel van hetvondstmateriaal uit. Daarnaast zijn twee hou-ten nappen en enkele fragmenten vanschoenen geborgen. Ook genoemd kunnenworden een rijk bewerkt stuk beslag met eenfraai opengewerkt middenstuk, waarschijnlijkeen kledingaccessoire en twee pelgrimsin-signes waarvan er één met een heilige. Eenunieke vondst vormt echter een aantal was-zegels. Documenten met dergelijke zegelswerden in die periode alleen aangetroffen bijde zeer welgestelden in de stad. Het is lastig om op basis van het vondstma-teriaal een uitspraak te doen over de statusvan de bewoners van huis 7 in de 15e eeuw.De keramiek geeft een gemiddeld beeld,maar het is duidelijk dat de bewoners zichenkele duurdere producten konden veroorlo-ven. Er zijn echter elementen op dit erf aan-

wezig die ontegenzeggelijk wijzen op eenmeer dan welgesteld huishouden. Dit zijn hetbakstenen woonhuis zelf met mogelijk meer-dere ruimten met elk een eigen functie, debakstenen beerput en de waszegels. Hierinpast ook de aanwezigheid van jacht- ofgezelschapshonden, waarvan resten in beer-put 3 zijn gevonden en het consumeren vanscholekster, zwaan en het voor die tijd luxewitbrood. Het sobere beeld dat het keuken-gerei oplevert heeft eerder met de functie temaken en de plaats waar het gebruikt werd.Aan tafel of in ruimten waar ook gasten wer-den ontvangen, kwam vermoedelijk de luxewaar, het ‘pronkservies’ tevoorschijn. Hiervanis echter nauwelijks iets teruggevonden. Kunnen we nog iets meer zeggen over dezebewoners? In een historische bron is te lezendat in 1387 Jan van Beieren, zoon van hertogAlbrecht van Beieren, in de Koningstraatwoont (zie ook hoofdstuk 3). Gezien zijnafkomst zal hij niet onbemiddeld zijn geweesten het is dan ook mogelijk dat hij de bouweris van huis 7. Een andere(?) bewoner wasvermoedelijk een schapenhouder en/of wol-handelaar. Dit concluderen we aan de handvan de resten van minstens zeven te vroeg ofpasgeboren lammeren in beerput 3. Het isniet vreemd een boerenbedrijf binnen destadsmuren aan te treffen. Nog eeuwenlangzouden zich boerderijen binnen de stadbevinden met landerijen er buiten.Onverwacht is echter een schapenhouderaan te treffen met een dergelijk luxe huis-houden.Woonhuis 4 moet rond 1400 zijn gebouwd.Gezien de bouw van een enorme kelder inbaksteen en de ronde stenen beerput daar-achter moet in ieder geval de eerste eigenaarniet onbemiddeld zijn geweest.Vondstmateriaal uit de eerste fase van bewo-ning van dit pand ontbreekt echter, zodat hetwat betreft de bewoners bij deze opmerkingmoet blijven. Uit een latere fase binnen fase4 (eerste helft 16e eeuw) dateren wel enkelekuilen. Gezien het ontbreken van vroegvondstmateriaal uit beerput 5 die bij dit huishoort, is het mogelijk dat het materiaalafkomstig is uit deze beerput. Wat opvalt isdat ook weer een groot percentage bestaatuit roodbakkend aardewerk (KL25: 97%,KL24: 93%) met daarnaast enkele meer bij-zondere voorwerpen van steengoed metoppervlakte behandeling, een bord van wit-bakkend aardewerk en hafner aardewerk.Wel opmerkelijk zijn twee luizenkammen vanolifantivoor uit kuil 24. Het hebben van lui-zenkammen was in die tijd heel gewoon, eenkam van olifantivoor was echter mindergebruikelijk. De zuiderburen van de bewoners van huis 4hebben rond het midden van de 16e eeuw

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

241

een interessant vondstcomplex achtergela-ten. Interessant omdat door de goede con-serveringsomstandigheden niet alledaagsevoorwerpen bewaard zijn gebleven. Het gaatom mestkuil 1. Allereerst iets over de kera-miek. De grootste groep bestaat zoalsgebruikelijk weer uit roodbakkend aardewerk(86%), daarna gevolgd door steengoed metoppervlakte bewerking (9%), majolica (3%)en witbakkend aardewerk (2%). Het rood-bakkend aardewerk bestaat voornamelijk uitkeukengerei (grapen en bakpannen) en toi-letgerei (pispotten). Kannen en ander tafel-gerei zijn vervaardigd van majolica ensteengoed. Wat betreft de keramiek wijstvooral de majolica mogelijk op (enige) wel-stand van de voormalige gebruikers.Naast voorwerpen van keramiek zijn voor-werpen van hout, been, metaal, leer ennatuursteen bewaard gebleven. Veel huis-raad was nog altijd vervaardigd uit hout,zoals de hier gevonden beker, stop en lepelsen het kleine doosje. Enkele sierstukken zijnmogelijk afkomstig van meubels. Het isopvallend dat dit hout bewaard is geblevenen dat het niet in de haard is verdwenen alsaanmaakhout. Blijkbaar was er genoegander en wellicht beter hout beschikbaarvoor dit doel.Ook werktuigen werden meestal noggemaakt uit hout, in combinatie met metaal.Enkele voorbeelden vinden we in deze kuil:een borstel, een kwast en enkele (mes)hef-ten. Kinderen maakten deel uit van het huis-houden, getuige de aanwezigheid vanspeelgoed tussen het afval. Speelgoed werduit verschillende materialen vervaardigd.Enkele tollen en een bal zijn van houtgemaakt en een dobbelsteen van been. Debuis van vlierhout zou gebruikt kunnen zijndoor kwajongens om bijvoorbeeld bessen te‘schieten’, zoals tegenwoordig papieren pijl-tjes worden geschoten door een plastic buis.Ook de ingekraste stukken leisteen hebbenmogelijk een rol gespeeld binnen een spel.Kledingaccessoires waren veelal uit metaalvervaardigd soms in combinatie met leer. Inde kuil bevinden zich bijvoorbeeld een riem,een nestel, een gesp en een rijkversierdriembeslag met gordelsluiting. Ook zijn ver-schillende leren beursjes, schoenen en klom-pen teruggevonden.Tot zover zijn voorwerpen genoemd die webijna in ieder huishouden kunnen tegenko-men, behalve mogelijk het rijkversierd riem-beslag en de hier niet eerder genoemde armvan een weegschaal. In de kuil is echter eenaantal voorwerpen aanwezig aan de handwaarvan we kunnen veronderstellen dat wehier met meer welgestelde bewoners temaken hebben: het houten Mariabeeldje metresten van verguldsel, het leren boekbandje

met fabeldieren en het inktpotje van hoorn.De laatste voorwerpen geven aan dat één ofmeerdere leden van het huishouden hetlezen en schrijven machtig waren, hetgeen indie periode voor lang niet iedereen was weg-gelegd.Nog even terugkijkend op het aanwezigedierlijk bot en botanische resten die alsetensafval kunnen worden beschouwd, kanhet volgende worden gezegd. Gele kornoelje,komkommer en pompoen zijn producten dieelders alleen in afvalkuilen van de welgestel-den worden aangetroffen. De aanwezigheidvan de vissoort leng en konijn wijzen in dezeperiode ook nog op enige welstand.Hoewel aan de hand van de keramiek, degrootste groep vondsten uit de kuil, de sta-tus van de bewoners niet zonder meer kanworden afgelezen, moeten we op basis vandiverse hierboven genoemde voorwerpen ofproducten concluderen dat de bewonersniet onbemiddeld waren.

Fase 5De mestkuil 2 en 3 horen zeer waarschijnlijkbij een woonhuis aan de Koningstraat (huis3). Mestkuil 3 wordt gezien als de laatstefase van mestkuil 2. De einddatering ligt inde tweede helft van de 16e eeuw en ze wor-den gerekend tot fase 5. Aan de hand vanhet afval proberen we ook hier de status vande bewoners te achterhalen. Aan de hand van de keramiek uit mestkuil 2kunnen we aangaande bovenstaande nau-welijks of geen uitspraken doen. Een uitzon-dering vormt mogelijk het terracotta beeldjedat een elkaar omarmend liefdespaar voor-stelt. Een dergelijk beeld zal in die periodeniet in elk huishouden aanwezig zijngeweest.De keramiek uit mestkuil 3 geeft wat meerinformatie. Wanneer we naar de baksels kij-ken, dan bestaat 70% van de assemblage uitroodbakkend aardewerk, 14% uit steengoedmet oppervlaktebehandeling, 9% uit hafneraardewerk en 4% uit witbakkend Frans aar-dewerk. De overige bakselgroepen majolica,Iberisch aardewerk en Italiaanse faience zijnvrijwel te verwaarlozen. Hoewel de baksel-verhoudingen iets anders liggen dan in bij-voorbeeld mestkuil 1, waarverhoudingsgewijs meer roodbakkend aarde-werk aanwezig was, geeft het op zich geenaanleiding om te veronderstellen dat we hiermet rijke bewoners te doen hebben. Enkelestukken wijzen hier waarschijnlijk wel op.Allereerst delen van drie uit het FranseSaintonge afkomstige komforen, verder frag-menten van verpakkingskruiken afkomstigvan het Iberisch Schiereiland, een faienceberettino bord uit het Italiaanse Liguria eneen Siegburgse trechterbeker met een open-

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

242

gewerkte zijwand en een apart gedraaidebinnenbeker. Daarnaast vormen de fragmen-ten van groengeglazuurde kacheltegels eenzeldzame vondst. Ovenkachels van dergelijketegels waren destijds uitsluitend te vinden bijde meest welgestelde leden van de samenle-ving. Het luxe karakter van deze vondstensluit nauw aan bij de drinkglazen die ook indeze kuil zijn gevonden.Naast keramiek en glas zijn voorwerpen vanandere materialen aangetroffen. Voor eengroot deel is het materiaal vergelijkbaar methetgeen uit mestkuil 1 tevoorschijn is geko-men. Onder het huisraad bevinden naast deeerder genoemde voorwerpen van houtafkomstig uit mestkuil 1 een telloor, tweenappen, een schaal, een schep en mogelijkeen onderdeel van een vogelkooi. Ook inmestkuil 2 vinden we weer speelgoed, velefragmenten van leren schoeisel en houtenklompen, werktuigen en kledingaccessoires.Het zijn de voorwerpen die, afgezien wellichtvan een vogelkooi, gewoonlijk voorkomen ineen huishouden. Bijzonderheden vormen deboekbanden van vijf boeken en het boekbe-slag met gotische motieven. In deze mestkuilzijn zelfs vijf of zes inktpotjes van twee ver-schillende modellen gevonden, allengemaakt van hoorn. Een uitzonderlijk voor-werp vormt het zonnehorloge van hout.Kijken we weer even terug naar de resultatenvan het archeobotanisch en archeozoölo-gisch onderzoek, dan kan worden geconsta-teerd dat enkele producten aanwezig zijn dieeerder alleen in rijkere contexten zijn aange-troffen. Het gaat om meloen, dille, tong enkarper. Ook voor konijn moest in die tijd nogrelatief meer worden neergeteld. De totalevondstgroep overziend, moeten we conclu-deren dat we met een rijk huishouden temaken hebben.Op basis van de inhoud van beerput 4 wordtdeze vondstcontext tot het weeshuis gere-kend. Mestkuil 6 lag mogelijk op hetzelfdeerf. Het gehele complex was gelegen achterwoonhuis 4. In beerput 4 zijn verschillendevoorwerpen aanwezig die tot de categoriespeelgoed worden gerekend: vele tollen, tie-pels, koten van het kootspel, knikkers, enkeleballen en buizen van vlierhout. Vermoedelijkmoest in het weeshuis het nuttige met hetaangename worden verenigd, gezien de aan-wezigheid van vele (fragmenten) kantklosjes.De soepele kinderhanden konden waar-schijnlijk prachtig ‘Zeeuws kant’ produceren.Van de klepper uit mestkuil 6 is het de vraagof het speelgoed is. In de Middeleeuwenwerd een klepper onder andere gebruiktdoor leprozen om gezonde mensen te waar-schuwen, zodat deze op een afstand kondenblijven van de zieke. Ook werden klepperswel gebruikt door stadsomroepers of door de

Katholieke kerk tijdens de drie laatste dagenvan de paasweek: in deze dagen liet de kerkhet geluid van een klepper (of kleppers)horen in plaats van kerkklokken.4 Leprozenwerden meestal gedwongen in isolement televen, dus het is de vraag of de functie alsleprozenklepper wel juist is. Op het terrein iseen armschool en een weeshuis gevestigd.Wellicht werden in het weeshuis toch lepro-zenkinderen opgenomen, maar leefden zebinnen een dergelijk instituut een geïsoleerdbestaan. Indien er meer historische informa-tie beschikbaar komt, kunnen we de functieen aanwezigheid van de klepper wellichtbeter verklaren. Veel echt bijzondere of kostbare voorwerpenbevinden zich verder niet in de beerput ofmestkuil. Het roodbakkend aardewerk vormtmet 91% de grootste bakselgroep binnen dekeramiek, gevolgd door steengoed metoppervlaktebehandeling (4%) en witbakkendaardewerk (3%). Onder het roodbakkendaardewerk konden slechts enkele typen wor-den gereconstrueerd: onder de compleetaanwezige vormen bevinden zich een bord,een bakpan en enkele papkommen. Luxevoorwerpen vormen de scherf van een stukChinees kraakporselein en de fragmentenkacheltegels. Onder de botanische resten in beerput 4bevinden zich, zoals we eerder zagen, ookenkele bijzonderheden: meloen en granaat-appel zijn relatief zeldzame vondsten. Op heteerste gezicht lijken deze vondsten niet terijmen met een weeshuis. De luxe productenkunnen echter ook schenkingen zijn (ritueleaalmoezen). Samenvattend kan wordengesteld dat afgezien van enkele bijzonderhe-den geen grote rijkdom van de inhoud vanzowel de mestkuil als de beerput afstraalt.Zeker niet wanneer de vondsten worden ver-geleken met die van de mestkuil 2 en 3. Over de gebruikers van beerput 12, gelegenop een erf ten noorden van het weeshuis,kan niet meer worden gezegd dat het zeerwaarschijnlijk ambachtslieden betreffen,gezien de grote hoeveelheid eenvormige‘industriële’ potten in de beerput. De overigevondstcategorieën bieden ook geen houvastvoor het vaststellen van de status van debewoners van het erf. De overige vondstenbestaan uit stukken constructiehout en eenglis en koot van been.Beerput 5 ligt direct achter de kelder vanhuis 4. De inhoud van de put wordt geda-teerd tussen 1580 en 1610, maar de put moetal lang daarvoor zijn aangelegd (zie hoofd-stuk 4). De put is herhaaldelijk grondiggeleegd, omdat nauwelijks oudere schervenzijn aangetroffen. Het betreft een tamelijkzuiver vondstcomplex met veelal (bijna) com-plete voorwerpen. Ook deze put bevat voor-

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

243

4 Koldeweij & Vlierman 1996, 92.

werpen die zowel zijn geïmporteerd alsafkomstig uit de regio. De voorwerpen vanroodbakkend aardewerk waren voor hetdagelijks gebruik. De belangrijkste catego-rieën zijn dan ook weer de grapen, kommenen pispotten. De overige vormen zoals bak-pannen, potten en kommen zijn geringer inaantal. Twee geïmporteerde voorwerpen zijnafkomstig uit een Zuid-Chinese porselein-bakkerij, terwijl de bulk in de 17e eeuwafkomstig was uit dé porseleinstadJingdezhen in het oosten van China.Vergelijkbare voorwerpen zijn nog nauwelijksin Nederland opgegraven, en dan vrijwelalleen in de steden waar VOC-kamers warengevestigd. Deze importen wijzen samen metde aanwezigheid van de in hoofdstuk 6genoemde drinkglazen op een meer dangemiddeld huishouden. Ander materiaal isnauwelijks in de put aanwezig. Slechts watbouwmateriaal als stukken lei en loodstripsvan glas-in-lood. Vermeldenswaardig zijntwee aan elkaar gekitte gewichten van lood.De in de vorige paragraaf genoemde teenko-ten van edelhert en mogelijk ook de aanwe-zigheid van pollen van sinaasappel, citroenof limoen bevestigen het beeld over de sta-tus van de bewoners. Beerput 5 ligt op het erf waarvan wordt aan-genomen dat hier ook het weeshuis wasgevestigd. Wanneer de put gerelateerd moetworden aan dit weeshuis dan zal deze eerderhebben gehoord bij de gildenkamer van dezeinstelling. Er is echter nog een andere moge-lijkheid. De wezen vertrekken in 1606.Daarna, zo kunnen we lezen in een histori-sche bron, wordt het huis verhuurd aan detheoloog Franciscus Gomarus (zie ookhoofdstuk 3). In de put bevindt zich één zui-ver gedateerd voorwerp, namelijk een Werrabord met het jaartal 1607, hetgeen meer aan-sluit bij de genoemde historische vermelding.Mocht de inhoud van de put inderdaadafkomstig zijn van deze theoloog, dan bete-kent dat dat we te maken hebben met eenvondstcontext met een zeer korte looptijdvan 1606 tot uiterlijk 1613, wanneer het Oudemannen- en vrouwenhuis hier wordtgesticht.In deze periode was aan de Koningstraatnog een huis met erf gelegen, huis 5, metdaaraan gerelateerd beerput 8. De inhoudvan de beerput wordt gedateerd in het eer-ste kwart van de 17e eeuw, hoewel zich vroe-ger te dateren voorwerpen in de putbevinden.De grootste bakselgroep is weer het rood-bakkend aardewerk met 67%. We zien nueen toename in de hoeveelheid witbakkendaardewerk met een aandeel van in totaal16%. Dit is een landelijke trend. Daarna vol-gen de bakselgroepen majolica (6%), porse-

lein (5%), Weser aardewerk (4%) en steen-goed met oppervlaktebehandeling en faience(beide 1%). Het stuk kraakporselein kan zon-der meer als luxe waar worden gezien. Hetaardewerk dateert uit het eerste kwart vande 17e eeuw en is beslist niet ouder. Daaromis het opmerkelijk dat de glasvondsten vrij-wel allemaal ouder worden gedateerd en welin het laatste kwart van de 16e eeuw. Deverklaring hiervoor is dat het ouder glasbetreft dat lang bij de eigenaar in gebruikwas, maar dat pas in het eerste kwart van de17e eeuw is weggegooid. De sluitingsdatumvan deze put moet samenhangen met destart van de bouw van het Oude mannen- envrouwenhuis. In combinatie met de bijzondere glasvond-sten kunnen we concluderen dat hier sprakemoet zijn geweest van een betrekkelijk wel-varend huishouden. Gezien de datering van de put is het opmer-kelijk dat er geen kleipijpen in de beerkelderzijn gevonden. De overige vondsten biedenweinig aanknopingspunten wat betreft destatus van de bewoners. Net als in vele huis-houdens werd ook hier zo nu en dan hetkootspel beoefend, getuige de aanwezigheidvan acht koten. De luizen uit het haar wer-den verwijderd met luizenkammen van oli-fantenivoor. Wellicht gaat het bij het laatsteom duurdere producten.

Fase 6In de volgende fase wordt vrijwel het geheleterrein in beslag genomen door het Oudemannen- en vrouwenhuis, met uitzonderingvan een hoekje van een erf ten zuiden vandit complex. Op het moment dat dit complexin het begin van de 19e eeuw de functie vankazerne krijgt, worden de twee grotere beer-kelders die zijn aangelegd voor de oudemannen en vrouwen geleegd en opnieuw ingebruik genomen door de soldaten. Alleenbeerput 10 gelegen aan de Koningstraatheeft mogelijk in de vroege 17e eeuw gefunc-tioneerd bij het Oude mannen- en vrouwen-huis. In de beerput bevinden zich de gewonedagelijkse gebruiksvoorwerpen als pispotten,grapen en borden. De aanwezigheid vanporselein op enige mate van welstand.Op een erf ten zuiden van het bejaarden-complex ligt beerput 9 die op basis van hetaardewerk en enkele pijpenkoppen wordtgedateerd tussen ca. 1675 en 1750. In tegenstelling tot de eerder genoemdecomplexen bestaat de inhoud van beerput 9wat betreft de keramiek voornamelijk uittafelgerei, het keukengerei is in de minder-heid. De verschillende bakselgroepen komenweer voor. Naast roodbakkend aardewerk iser een kleine hoeveelheid Chinees porselein,faience vormt echter de grootste groep. Echt

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

244

bijzondere of luxe voorwerpen bevinden zichniet tussen het afval. Op basis van het aar-dewerk kan worden geconcludeerd dat degebruikers van het materiaal niet zeer welge-steld, maar ook niet arm waren. Dit wordtbevestigd door zowel de pijpvondsten, hetdierlijk botmateriaal als de botanische resten.Voorwerpen van andere materialen warenniet in deze put aanwezig.

Fase 7Gedurende de laatste gebruiksfase van hetterrein is hier een kazerne gevestigd. Vooralde inhoud van beerput 14 geeft een aardigbeeld van welke voorwerpen in deze militairewereld circuleerden. Volgens de historischebronnen waren in de kazerne ook de gezin-nen van de officieren aanwezig, deze zoudenvooral in het gebouw aan de Koningstraathuizen. Het is niet duidelijk, gezien de aan-wezigheid van oorspronkelijk twee beerkel-ders in het complex (beerput 13 lag aan deKoningstraat), of deze gezinnen van beidetoiletten gebruik maakten of dat er eenstrikte scheiding in gebruik tussen beide lag.We kunnen ons voorstellen dat de officiers-ruimten gescheiden lagen van die van degewone soldaten, maar zeker is dit niet.Wat meteen opvalt wanneer de totale inhoudvan de beerput op een rij wordt gezet, is deenorme variatie aan materialen en voorwer-pen. Om te beginnen het aardewerk.Opmerkelijk is de enorme hoeveelheid indus-trieel witgoed met voornamelijk vormen alseenvoudige koppen, kommen en borden. Hetzijn producten die goed passen bij de eetzaalvan een kazerne waar in grote groepen tege-lijk werd gegeten. Een klein deel van hettafelgerei was nog gemaakt van roodbak-kend aardewerk. Opvallend is het voorkomenvan ingekraste merken op sommige voorwer-pen. Hiermee claimden de soldaten een stukgebruiksaardewerk als hun eigendom. In dekeuken werd nog steeds veel gebruikgemaakt van voorwerpen van roodbakkendaardewerk (kachelpannen, deksels, kommenen dergelijke). De voorwerpen van dit bakselzijn nu afkomstig uit heel Nederland:Friesland, Bergen op Zoom en Oosterhout.Naast het eenvoudige gebruiksaardewerkbevinden zich enkele meer luxe voorwerpenvan keramiek tussen de vondsten, mogelijkgebruikt door de officieren.Ook de glasvondsten geven een beeld datafwijkt van wat doorgaans in beerputtenwordt aangetroffen. Gewoonlijk worden ineen beerput van een woonhuis meer drink-glazen dan flessen aangetroffen. In beerput14 is dit andersom, hier zijn zelfs opvallendmeer flessen dan drinkglazen aangetroffen.Ook de vele medicijnflessen zijn opvallend.Dat geeft te denken over de gezondheidstoe-

stand van de soldaten in die tijd. Op ver-schillende flessen is ‘rijkseigendom’ te lezen,hetgeen de militaire context onderschrijft.Bij de pijpvondsten kan de grote variëteit, deluxe aard en de verhouding tussen porselein,aardewerk en pijpaarde opmerkelijk wordengenoemd. Het blijft echter onduidelijk of deporseleinen pijp de pijp voor de officieren isgeweest, en de kleipijp eerder een soldaten-pijp was.Onder de overige materiaalcategorieënbevindt zich een keur aan voorwerpen.Verschillende voorwerpen zijn duidelijk teduiden als militair, zoals het beslag, de kin-ketting en het nummer van de sjako, eenhoge stoffen hoed met een lederen bandlangs de boven- en onderkant. Dit geldt ookvoor de in diverse vormen uitgevoerdeemblemen of insignes van leer die bevestigdwaren op de hoofddeksels van de soldaten.Deze onderscheidingstekens hebben ver-moedelijk te maken met de aanduiding vande verschillende eenheden. Daarnaast zijnvele kogels, vuurketshouders en een kogel-trekker gevonden. Van de aangetroffen kle-dingonderdelen, als kledingogen, gespen ofknopen van diverse materialen kon niet altijdworden uitgemaakt of deze tot uniformenbehoorden. Ze kunnen deels tot de onderkle-ding of wellicht burgerkleding hebbenbehoord. Een groot deel van de schoenenbehoorde duidelijk tot de militaire uitrusting,getuige de ingebrande registratienummers. Het huisraad bestond niet alleen uit aarde-werk, ook zijn enkele kleine doosjes en eenonderdeel van een kuipje aangetroffen. Voorhet eten werd alleen een lepel gebruikt.Mogelijk in combinatie met één van de velemessen die bewaard zijn gebleven, veelalvouwmessen. Vorken bevonden zich niet inde put. Ook is een grote hoeveelheid borstels enboenders geborgen die voor allerlei doelein-den konden worden gebruikt: van het was-sen van de vaat tot aan het boenen van devloeren. Voor het eerst duiken kleine borstelsop die als tandenborstel zijn gebruikt. Hetgereedschap of onderdelen daarvan bestaatuit een hamerkop en een doorslag. Van dehouten stelen is niet altijd bekend tot welkgereedschap deze hebben behoord.De soldaten, officieren, maar mogelijk ook devrouwen en kinderen van de officieren hiel-den tijd over om zich met andere zaken danalleen militaire bezig te houden. Spelletjeswerden gespeeld met behulp van speelschij-ven, een tol en knikkers. Ook werd vermoe-delijk het ‘keutjesspel’ met behulp vankaurischelpen regelmatig gespeeld. Kledingwerd hersteld met behulp van de vinger-hoed, de spelden en naalden. Wie dit werkuitvoerde is niet bekend, de soldaten zelf of

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

245

wellicht werksters of de vrouwen van de offi-cieren? Vaak werd een pijp of sigaar gerookt,gezien de grote hoeveelheid rookgerei in deput. Op verveelde of geïnspireerde momen-ten, wie zal het zeggen, werden initialen oftekens ingekrast op kommen, koppen oflepels of werden lepels vervormd tot demeest fantastische modellen.Behalve de militaire uitrusting hadden debewoners van de kazerne wat persoonlijkespullen bij zich. Hierop wijzen de onderdelen(beugels) van beurzen, horloges, kammen eneen ring.De datering van beerput 14 loopt tot kortvoor 1900. Mogelijk is de einddatering vandeze put in verband te brengen met de groteverbouwingen die rond 1900 plaatsvinden. In1901 wordt bijvoorbeeld het gebouw aan deKoningstraat, dat in 2003 is gesloopt, opge-leverd. Vanaf dat moment worden er riolerin-gen aangelegd en wordt er geen afval meerachtergelaten op het kazerne terrein zelf.Wat betreft de materiële cultuur zijn wevanaf dan volledig afhankelijk van historischebronnen en hetgeen nog resteert in per-soonlijke collecties of musea.

16.5 HandelOver de handelsactiviteiten van deMiddelburgse bevolking vanaf de 10e eeuwtot rond het midden van de 13e eeuw is his-torisch gezien nauwelijks iets bekend. Danzijn we nog aangewezen op de archeologi-sche vondsten. De oudst bewaard geblevenbronnen die melding maken over enigebetrokkenheid van de Middelburgers bijhandelsactiviteiten dateren pas uit detweede helft van de 13e eeuw. Hieruit blijktdat Middelburg een rol speelde in de inter-nationale handel, hetgeen te maken heeftmet de gunstige ligging ten opzichte van dezee, rivieren, de nabijheid van de Vlaamselakenindustriesteden, van Antwerpen en dewereldhandelsstad Brugge. Uit bewaardgebleven rekeningen van de in de Engelsehavens geheven uitvoerheffingen op wol,wolvellen en huiden uit de jaren 1286-1298blijkt dat Middelburgse, maar ook andereZeeuwse schippers, in die tijd intensiefbetrokken waren bij de vrachtvaart tussenEngeland en het vaste land.5 De wijn- enlakenhandelaren en de grote brouwers vor-men binnen de stad het stedelijk patriciaat,zo blijkt uit een keur van graaf Floris V uit1271 op het Middelburgse koopliedengilde.6

De belangrijkste lakenindustrie was in dietijd gevestigd in Vlaanderen, maar ook inMiddelburg werd laken voor de exportgeproduceerd. Volgens de accijnsordonnan-tie van Haarlem uit 1274 werd niet alleenVlaams en Brabants laken, maar ook Zeeuwslaken aangevoerd.7

Tot het einde van de 13e eeuw overheerstede actieve Vlaamse handel, waar Zeeland vanprofiteerde. Al aan het eind van de 13e eeuwbegon hier verandering in te komen.Kooplieden uit verschillende Duitse enNederlandse steden hadden zich verbondenin de Duitse hanze en begonnen geleidelijkaan een rol van betekenis te spelen. Vanuitde ‘Nederlandse’ steden waren vooral koop-lieden uit de IJsselsteden hierbij betrokken.De handel met de Oostzeegebieden wasvanaf die periode van groot belang. Pas laterkwamen de Hollandse steden op. Middelburg zou pas vanaf de late 16e eeuw,maar vooral vanaf de 17e eeuw toen hier eenkantoor van de Verenigd Oost-IndischeCompagnie gevestigd was, weer een belang-rijke rol in de internationale en zelfs inter-continentale handel spelen.Maar al die eeuwen werden er productenvan heinde en verre aangevoerd door deaanwezige behoeften van de bewoners vanMiddelburg.Handelscontacten waren er in de vroegsteperiode wel degelijk, getuige de aanwezig-heid van geïmporteerd aardewerk vanaf devroegste fase van de bewoningsgeschiedenisop het onderzoeksterrein: aardewerk uit hetRijnland zoals de Pingsdorfer waar en de reli-ëfbandamforen en aardewerk uit hetMaasland. Het is aardewerk dat een wijdeverspreiding kent. Belangrijke handelsroutesin die tijd waren die over de Rijn, de Maasen vanuit Vlaanderen over land naar hetRijnland.8 Via elk van de routes kan het aard-werk naar Middelburg zijn getransporteerd.Vooral het drink- en schenkgerei was afkom-stig uit het Rijnland, de kookpotten werdenmeestal lokaal of regionaal vervaardigd. Ditpatroon zou zich eeuwenlang voortzetten: totver in de 19e eeuw werden steengoedkannenvanuit het Duitse Rijnland aangevoerd.Schenkgerei kwam in de vroegste periodeechter ook uit het Maasland (onder andereAndenne), Vlaanderen (bijvoorbeeld devroege roodbakkende kannen uit waterput 1die dateert uit het laatste kwart van de 12e

eeuw) en Frankrijk of Engeland (zie deFranse of Engelse kan uit dezelfde waterput).Aan de hand van deze laatste vondsten ishet duidelijk dat er sprake is van invoer vanproducten uit genoemde regio’s. Het belangvan deze handel is aan de vondsten echterniet af te lezen, eerder de status van devoormalige eigenaar. Gedurende de eeuwen zien we resultatenvan vooral de indirecte handel in de vondst-complexen. Wat betreft het aardewerk zienwe dat het rood- en grijsbakkend aardewerkin de eerste eeuwen regionaal wordt gepro-duceerd. Vanaf de late 16e en vroege 17e

eeuw zien we de eerste importen van rood-

5 Henderikx 2002, 248, zie ook hoofd-stuk 3.

6 Idem.7 Henderikx 2002, 249.8 Rutte 2002, 48.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

246

bakkend aardewerk uit het Wesergebied enWerra. Vanaf de 17e en 18e eeuw ontwikkelenzich belangrijke pottenbakkerscentra inFriesland, Oosterhout en Bergen op Zoomvan waaruit ook producten op deMiddelburgse markt verschenen en ook inde huishoudens op het onderzoeksterrein. Eris een verbreding van de markt te zien. Vanaf de late 14e of vroege 15e eeuw zien wede eerste keramische importen uit zuidelijkestreken verschijnen, bijvoorbeeld de steen-goed drinkschaal uit Frankrijk en hetSpaanse goudluster majolica. Deze zijn ver-moedelijk via de Brugse markt, waar deSpaanse en Portugese handelaren hun waarte koop aanboden, verkregen. Het gaat hier-bij om een relatief kleine hoeveelheid vond-sten. Later volgen producten als Spaans enItaliaans faience. Het zou echter niet langduren voordat dergelijke producten ook in deNederlanden werden vervaardigd (majolicavanaf de 16e eeuw en faience vanaf devroege 17e eeuw, in diverse pottenbakkers-centra in de Nederlanden).

Met de tijd nemen de importproducten toe,vooral vanaf het moment dat deNederlanden betrokken raken bij de handelop Azië en grote hoeveelheden porseleinworden aangevoerd. Ook dit materiaal vin-den we terug in de beerputten. In eersteinstantie mondjesmaat waarbij het de vraagis of het bij sommige voorwerpen om echtehandelsproducten gaat of dat het wellichtsouvenirs zijn (bijvoorbeeld het Swatow-bord). Later in grote getale. Vanaf de 18e

eeuw werden keramische voorwerpen indus-trieel geproduceerd. De eerste industriëlevoorwerpen zijn afkomstig uit Engeland,maar al gauw volgde het vaste land metdiverse productiecentra. Ook bij andere materiaalcategorieën is hetduidelijk dat er al vroeg sprake is van geïm-porteerde waar. Natuursteen was rondMiddelburg niet voorhanden en moest wor-den aangevoerd. In de vroegste sporen komtnatuursteen voor, zie bijvoorbeeld deDoornikse kalksteen en leisteen in waterput1. Leisteen werd aangevoerd vanuit hetRijnland of de Ardennen. Ander bouwmateri-aal geschikt voor muurwerk was afkomstiguit groeves gelegen ten oosten van Brussel(Gobertanger steen) en tussen Gent enBrussel (Ledesteen). Het Doornikse steen isafkomstig van groeves langs de Schelde tenzuiden van Doornik. Het tefriet dat eeuwen-lang de grondstof voor het maken van maal-stenen was, is afkomstig uit de Duitse Eifel.Bijzondere producten zijn de kammen enbakjes van olifantivoor. Het is niet duidelijk ofde grondstof werd ingevoerd of het kant enklare product. Op het onderzoeksterrein zelf

gaat het in ieder geval om het gekochte pro-duct.Naast lokaal of regionaal geproduceerd ofverkregen voedsel werd het ook van verderafgelegen streken aangevoerd. Met name inde vroegste periode zullen de producten vanlokale of regionale herkomst zijn, dat geldtbijvoorbeeld voor het runder-, varkens- enschapenvlees, het gevogelte en de vis, maarook bijvoorbeeld voor de granen tarwe, gersten haver die op de voedselrijke bodems vanWalcheren kunnen hebben gegroeid. Dedichtstbijzijnde locatie waar rogge kangroeien zijn de zandgronden in Noord-Brabant. Dergelijke producten moeten op dewekelijkse markt verkrijgbaar zijn geweest.In de loop der tijd neemt niet alleen de varië-teit aan producten toe, ook de afstand tus-sen het herkomstgebied en de consumentneemt toe. De vissoort leng is afkomstig uitde noordelijke wateren bij Noorwegen,gezouten kabeljauwkoppen zijn afkomstig uitde handel met Scandinavië, deels Schotlanden IJsland. Aan de hand van de aanwezig-heid van een specifiek akkeronkruid is dui-delijk geworden dat granen ook werdengeïmporteerd uit het Oost-Zeegebied, naastde bestaande regionale productie. Het isoverigens bekend uit historische bronnen dattarwe in de 16e en 17e eeuw in grote hoeveel-heden uit het Oost-Zeegebied is ingevoerd.Rijst werd met zekerheid ingevoerd. Hetdichtstbijzijnde gebied waar dit kon wordenverbouwd is het Middellandse-Zeegebied.Dit geldt waarschijnlijk ook voor de citrus-vruchten en de gedroogde zuidvruchten,hoewel het soms mogelijk was deze vruchtenin eigen land te kweken. Specerijen en wel-licht ook de enkele stukken tropisch houtwerden aangevoerd vanuit Azië.

16.6 Tot besluitHoewel door de vele verstoringen, vooral ver-oorzaakt door de bouw van de kazerne in delate 19e en 20e eeuw, een onevenwichtigbeeld is verkregen van de bewoningsge-schiedenis van het terrein, zijn we toch veelte weten gekomen over de diverse bewoners.De pioniers kwamen in de 12e of mogelijk al11e eeuw op het terrein wonen. Misschien alvanaf de vroegste periode tot rond het mid-den van de 14e eeuw lag hier een adellijk hofdat mogelijk in eerste instantie het gehelewoonblok Koningstaart-Korte Noordstraatheeft bestreken, maar geleidelijk aan steedskleiner werd. Helaas resten ons alleen degrachten. Tijdelijk was het ambachtsterrein,gelegen aan de rand van de stad, maar netbinnen de stadsmuren. Daarna vond de ver-dere stadse ontwikkeling plaats door middelvan verdichting van de bebouwing. Langetijd is het terrein bewoond geweest door rijke

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

247

lui, zowel aan de Koningstraat als aan deKorte Noordstraat. Vermoedelijk woonden zein stadsvilla’s met mooi aangelegde tuinen.Vanaf de late 16e eeuw werd het terreinvooral in beslag genomen door instellingenals de armschool, het weeshuis, het Oudemannen- en vrouwenhuis en de kazerne.We hebben voor het eerst in Zeeland de ont-wikkeling van het aardewerk op grotereschaal kunnen volgen. Ook is voor het eerstop grote schaal archeobotanisch en archeo-zoölogisch onderzoek aan beerputten enafvalkuilen verricht. Verschillende vondst-complexen waren rijk aan voorwerpen vanorganisch materiaal aan de hand waarvanwe een beeld hebben gekregen van dedagelijkse bezigheden van de bewoners.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

248

Literatuur

ARTS, N., 1992: De variatie aan metalen voor-

werpen, in: N. Arts (red.), Het Kasteel vanEindhoven, Eindhoven, 161-97.

BAART, J.M. & L.H. VAN WIJNGAARDEN-BAKKER, 1972:Spelen bij de poort, in: J. Baart e.a. (eds.),

Vondsten onder de Sint Olofskapel, stadskern-onderzoek in Amsterdam. Amsterdam, 28-33.

BAART, J.M., 1972: De potten en pannen van de

wacht, in: H.H. van Rechteren Altena (red.)

Vondsten onder de Sint Olofskapel.Stadskernonderzoek in Amsterdam.

Amsterdam, 13-21.

BAART, J. (RED), 1977: Opgravingen inAmsterdam, 20 jaar stadskernonderzoek,

Amsterdam.

BAART, J.M., 1986: Italiaanse majolica en faience

uit de Amsterdamse bodem: het tafelgoed van

de gegoede burgerij, in: R. Kistemaker & M..

Jonker (red.), De smaak van de elite,

Amsterdam, 78-92.

BAART, J.M. E.A., 1986: Herstellung und

Gebrauch von Trinkglas in Amsterdam (1580-

1640), in: Spechtergläser, Glasmuseum

Wertheim, Wertheim, 55-84.

BAART, J.M., 2000: Het ontstaan van het

“Hollants Porceleyn”, in: D. Kicken, A.M.

Koldeweij & J.R. ter Molen (red.), Gevondenvoorwerpen. Opstellen over middeleeuwsearcheologie voor H.J.E. van Beuningen,

(Rotterdam papers 11), Rotterdam, 51-61

BAKER, J., 1988: Simply Fish, London.

BARTELS, M., 1999: Steden in scherven.Vondsten uit beerputten in Deventer,Dordrecht, Nijmegen en Tiel (1250-1900),Zwolle/Amersfoort.

BARTELS, M. 2003: A cerâmica portuguesa nos

Países Baixos (1525-1650): uma análise sócio-

económica baseada nos achados arqueológi-

cos, Patrmónio Estudos 2003-5, 70-82.

BARTELS, M., H. CLEVIS & F.D. ZEILER, 1993: Vanhuisvuil en huizen in Hasselt. Opgravingen aanhet Burg. Royerplein, Kampen.

BARWASSER, M., & M. SMIT, 1997: Acht eeuwentussen twee stegen. Archeologisch, historischen bouwhistorisch onderzoek in Kampen,

Kampen.

BASTIAAN, V., 2004: Onderzoek in de

Vissersbocht, Haarlems bodemonderzoek, 37,

3-20.

BAUDET, F.E.J.M., 1904: De maaltijd en de keukenin de middeleeuwen, Academisch proefschrift,

Leiden.

BEERENHOUT, B., 2005: Visresten van een opgra-vingsterrein in Middelburg, (Intern rapport

ARCHEO-ZOO), Amsterdam.

BEERENHOUT, B. & E. ESSER, 2005: Dierlijke resten

uit de abdij van Middelburg, in: T.A. Spitzers,

Archeologische begeleiding Middelburg-Abdij,Middeleeuwse muur- en dierenresten van het“Vuile Pleintje”, (BAAC-rapport 04.030),

Deventer.

BEHRE, K.-E., & S. JACOMET 1991: The Ecological

Interpretation of Archaeobotanical Data, in: W.

van Zeist, K. Wasylikowa & K.-E. Behre (eds.),

Progress in Old World Palaeoethnobotany,

Rotterdam, 81-108.

BENTHEM, A. VAN, & S. OSTKAMP, 2005: PurmerendWesterstraat. Een Definitief ArcheologischOnderzoek, Amersfoort (ADC-Rapport 454).

BENTHEM JUTTING, W.S.S. VAN, 1955: Vondsten van

tropische kauri’s in Nederland. Basteria 19, 1-6.

BESTVATER-HASENCLEVER, H., 1979: Hasenclever,Ein wacker Zeitgenosse der Biedermeier,Recklinghausen.

BEUNINGEN, H.J.E. VAN & A.M. KOLDEWEIJ, 1993:Catalogus, in: H.J.E van Beuningen & A.M.

Koldeweij, Heilig en Profaan (Rotterdam

Papers VIII), Cothen, 115-323.

BEUNINGEN, H.J.E., A.M. KOLDEWEIJ & D. KICKEN,2000: Heilig en profaan 2, 1200Laatmiddeleeuwse insignes uit openbare enparticuliere collecties (Rotterdam Papers 12),

Cothen.

BIELEMAN, J., 1992: Geschiedenis van de land-bouw in Nederland 1500-1950, Meppel.

BIGELOW, G.F., 1993: Archaeological and ethno-

historic evidence of a Norse island food cus-

tom, iIn: C.E. Batey, e.a. (eds.), The viking agein Caithness, Orkney and the North Atlantic.

Edinburg.

BERG, G. VAN DEN, S. OSTKAMP & M. VEEN, 2003:Catalogus van de misbaksels uit de

Spaarpotsteeg, in: H. van den Berge e.a. InGorcum gebakken. Aardewerk, kleipijpen,wandtegels. Rotterdam, 126-144.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

249

BITTER, P., 1995: Geworteld in de bodem.Archeologisch en historisch onderzoek van eenpottenbakkerij bij de Wortelsteeg in Alkmaar.Zwolle, (Publicaties over de Alkmaarse

Monumentenzorg en Archeologie I).

BITTER, P., J. DIJKSTRA, R. ROEDEMA & R. VAN WILGEN,1997A: Wonen op Niveau. Archeologisch,bouwhistorisch en historisch onderzoek vantwee percelen aan de Langestraat, Alkmaar,

(Rapporten over de Alkmaarse

Monumentenzorg en Archeologie 5).

BITTER, P., J. DIJKSTRA, R. ROEDEMA & R. VAN WILGEN,1997B: Wonen op Niveau. Catalogus van kera-miek en glas. Alkmaar, (Rapporten over de

Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie 5a).

BITTER, P., S. OSTKAMP & R. ROEDEMA, 2002: Debeerput als bron. Archeologische vondsten vanhet dagelijks leven in het oude Alkmaar,Alkmaar.

BLANKAART, S., 1698: Den NederlandschenHerbarius, Amsterdam (herdruk 1980,

Groningen).

BLOEMERS, J.H.F., L.P.LOUWE KOOIJMANS &H.SARFATIJ, 1981: Verleden Land, Amsterdam.

BODT, S. DE, 1991: Gedateerde keramiek,

(Museum Boijmans Van Beuningen,

Rotterdam). Rotterdam

BOER, A. DE & P. FRANSSEN, 1994: Dobbelstenen,

in: M. Krauwer & F. Snieder (eds.), Nering envermaak. De opgraving van een veertiende-eeuwse markt in Amersfoort. Amersfoort, 155-

157.

BOGAERS, M.R., 1992: Drukdecors op MaastrichtsAardewerk 1850-1900. Lochem.

BOTERMANS, J., N. VISSER & T. BURRETT, 1991:Timpen, hinkelen en pierebollen. Spelen in deLage Landen. Houten.

BOTTELIER, T., 2004: Een glasvondst afkomstig

van de NV Glasfabriek Albert in het stadsdeel

Schalkwijk (eertijds gemeente

Haarlemmerliede), Haarlems bodemonderzoek,

37, 21-63.

BOSSCHE, W., VAN DEN, 2001: Antique GlassBottles; Their History and Evolution (1500-1850), Antique Collectors Club.

BRAEKMAN, W.L, 1963: Middelnederlandse zege-

ningen, bezweringsformulieren en toverplanten,

Verslagen en Mededelingen van de KoninklijkeVlaamse Academie voor Taal en Letterkunde(Nieuwe Reeks), Gent.

BRAEKMAN, W.L., 1995: Een Antwerps kookboekvoor ‘leckertongen’, Antwerpen.

BRINKKEMPER, O., KIRSTI HÄNNINEN, P. VAN RIJN, C.VERMEEREN 1995: Afgedankte luxe. Houten voor-werpen uit beerputten van Tiel-Koornmarkt,(BIAXiaal 18), Amsterdam.

BRINKKEMPER, O. & R. DE MAN 1996: Granen,

groente, fruit en (on)kruiden, in: E. Vreenegoor

& J. Kuipers (red.), Vondsten in Veere.Middeleeuwse voorwerpen uit een beerput vanhuis “In den Struys”, Abcoude, 100-107.

BRUIJN, A., 1992: Spiegel-beelden. Werra-kera-miek uit Enkhuizen 1605, Zwolle.

BUIJSE, J.A., 1993: Soortsamenstelling en her-

komst van tropische kauri’s in gebruik bij een

oud Zeeuws gezelschapsspel. Basteria 57:

115-124.

BULT, E.J., 1995: Delftse theepotten, de tweede

generatie, in: H. Clevis (red.) Assembled arti-cles 2. Symposium on medieval and post-medieval ceramics, Antwerpen 25 and 26january 1995, Antwerpen/Nijmegen, 33-42.

BULT. E.J. & H. ROBBERS, 1992: Dierlijk bot, in: E.J.

Bult et.al., IHE|Delft bloeit op een beerput.Archeologisch onderzoek tussen Oude Delft enWestvest, Delft, 135-151.

BUREMA, L., 1953: De voeding in Nederland vande Middeleeuwen tot de twintigste eeuw,

Assen.

CARMIGGELT, A., 1989: Afval uit drie beerputten

nabij het Gemeenlandshuis te Delft, in: A.P. van

der Berge e.a. Hoogheemraadschap vanDelfland 1289-1989. Opstellen ter gelegenheidvan een opmerkelijk jubileum, Delft, 79-115.

CARMIGGELT, A., 1997: Laat- en postmiddel-

eeuwse bewoningssporen aan de Hoogstraat

te Rotterdam, in: A. Carmiggelt, A.J. Guiran &

M.C. van Trierum (red.), Boorbalans 3.Archeologisch onderzoek in het tracé van deWillemsspoortunnel te Rotterdam, Rotterdam,

139-278.

CARMIGGELT, A., & M.M.A. VAN VEEN, 1995: Laat- enpostmiddeleeuws afval afkomstig uit zesvondstcomplexen te Den Haag, Den Haag,

(HOP-reeks 2).

CAT. TENT. 1980: Thuis in de late middeleeuwen,

(tentoonstellingscatalogus Provinciaal

Overijssels Museum, Zwolle), Zwolle.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

250

CHANDAVIJ, N., 1994: Chinese ceramics from thearchaeological sites in Thailand. z.p..

CHOMEL, N., 1778: Algemeen huishoudelijk-,natuurkundig-, zedenkundig- en konstwoorden-boek, Leiden.

CLEVIS, H., 2001: Zwolle ondergronds. Zevenblikvangers van archeologische vondsten inZwolle, Zwolle.

CLEVIS, H. & P. KLEIJ, 1990: Het Zwolse

Celehuisje, de bewoners en hun afval, 1550-

1650, Zwols historisch tijdschrift, 7-3, 76-93.

CLEVIS, H., & M. KLOMP, 2004A: Melkmarkt 30,

Zwolle (Archeologische Rapporten Zwolle 12).

CLEVIS, H., & M. KLOMP, 2004B: Grote Markt 3-5,

Zwolle (Archeologische rapporten Zwolle 14).

CLEVIS, H., & J. KOTTMAN, 1989: Weggegooid enteruggevonden. Aardewerk en glas uitDeventer vondstcomplexen 1375-1750,

Kampen.

CLEVIS, H., & M. SMIT, 1990: Verscholen in vuil.Archeologische vondsten uit Kampen 1375-1925, Kampen.

CLEVIS, H., & H. SARFATIJ, 1982: Borden uit een

Dordtse beerput (ca. 1600), in: J.G.N.Renaud

(red.), Rotterdam Papers IV, Rotterdam, 23-34.

CLEVIS, H., & J. THIJSSEN, 1989: Kessel huisvuil uit

een kasteel, Mededelingenblad NederlandseVereniging van Vrienden van de Ceramiek,

136.

COOREMANS, B., A. ERVYNCK & W. VAN NEER 1993:De voedselvoorziening in de Sint-

Salvatorsabdij te Ename (Stad Oudenaarde,

prov. Oost-Vlaanderen) 2. De afvalput van de

priorij (17e eeuw), Archeologie in VlaanderenIII, 419-442.

DAEMS, W.F., 1993: Nomina simplicium medicina-rum ex synonymariis medii aevi collecta,

Leiden, (Studies in Ancient Medicine, 6).

DAMME, D. VAN & A. ERVYNCK, 1993: Het konijn,

een verhaal van vergane glorie. Zoogdier (4)

93/2, 20-27.

DE CLEENE, M. & M.C. LEJEUNE 1999: Compendiumvan rituele planten in Europa, Gent.

DETIGER, T., 1999: Haring; de internationalesmaak van Hollands glorie, ‘s-Gravenhage.

DEVROEY, J.-P., 1994: Ontwikkeling en achteruit-

gang van cultuurgranen, in: C. Macherel & R.

Zeebroek (red.), Brood doet leven, Brussel, 53-

62.

DIEHL, J.M., 1954: Plant en dier in de middel-eeuwse wandtapijten, (Publicaties reeks VII -

1954 van het Natuurhistorisch Genootschap in

Limburg), Maastricht.

DIERENDONK, R.M. VAN, & H. HENDRIKSE, 2004:Verdronken dorpen in Zeeland (2). Op zoek

naar Sinte Phillipslandt. Archeologisch onder-

zoek in het kader van het project Verdronken

Dorpen, Zeeland. Tijdschrift van het KoninklijkZeeuws Genootschap der Wetenschappen, 13-

2, 45-59.

DIJK, J. VAN & T.Y. VAN DE WALLE - VAN DER WOUDE,2004: Gebruiksvoorwerpen van been en gewei(Verslagen van de archeologische dienst),gemeente Hoorn 1, 33-38.

DIJKSTRA, J. & M.J.A. DE HAAN, 1998:Archeologisch onderzoek achter het ‘Van dePerrehuis’ te Middelburg, Amersfoort

(Rapportage archeologische monumentenzorg

52).

DIJKSTRA, J. & B.H.F.M. MEIJLINK, 2001:Aanvullend Archeologisch Onderzoek langs deRijksweg 57, vindplaats 4 (ten zuidoosten vanSerooskerke), Amersfoort (ADC-Rapport 117).

DIJKSTRA, J., 2004: Evaluatie- en beoordelings-rapport Middelburg Berghuyskazerne,

Amersfoort (Intern rapport ADC

ArcheoProjecten).

DILLEN, J.G. VAN, 1970: Van Rijkdom enRegenten; handboek tot de Economische enSociale Geschiedenis van Nederland tijdens deRepubliek, ‘s-Gravenhage.

DODOENS, R., 1554: Cruydeboeck, Antwerpen.

DONGEN, R. VAN, 1987: “zaden- en vruchtenonder-

zoek”, in: J.M. Baart, W. Krook & A.C.

Lagerweij, Opgravingen aan de

Oostenburgermiddenstraat, in: J.B. Kist e.a.,Van VOC tot Werkspoor, het AmsterdamseIndustrieterrein Oostenburg, Utrecht, 83-151.

DOORMAN, G., 1955: De middeleeuwse brouwerijen de gruit, ‘s-Gravenhage.

DORDRECHT MAAKT GESCHIEDENIS: Monumentenzorgen archeologie. Beleid en uitvoering 2004-2010. Bureau Monumentenzorg en

Archeologie, Dordrecht, 2004.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

251

DRESCHER, H., 1982-1983: Zu den bronzenen

Grapen des 12.-16. Jahrhundert aus

Nordwestdeutschland, in: J. Wittstock (red.),

Aus dem Alltag der mittelalterlichen Stadt.Handbuch zur Sonderausstellung vom 5.Dezember 1982 bis 24. April 1983 im BremerLandesmuseum für Kunst- undKulturgeschichte, 157-174.

DRESCHER, H., 1968: Mittelalterliche Dreibeintöpfe

aus Bronze, in: J.G.N. Renaud, RotterdamPapers. A contribution to medievalarchaeology, 23-33.

DRIESCH, A. VON DEN, & J. BOESSNECK 1974:Kritische Anmerkungen zur

Widerristhöhenberechnung aus Längenmassen

vor- und frühgeschichtlicher Tierknochen,

Säugetierkundige Mitteilungen 22, 325-348.

DRIESCH, A. VON DEN, 1976: Das Vermessen vonTierknochen aus Vor- und FrühgeschichtlichenSiedlungen, München.

DROST, J.W.P., 1914: Het Nederlandsch kinder-spel voor de zeventiende eeuw. Den Haag.

DUCO, D.H., 1978: Pijpmakers in

‘sHertogenbosch, v: Pijpelijntjes, IV-3, 1-6.

DUCO, D.H., 1980: De kleipijp in de zeventiendeeeuwse Nederlanden, Oxford.

DUCO, D.H., 1981: ‘Veertig jaar speculaties rond

Peter Dorni pijpen’, Pijpelijntjes, VII-4, 1-8.

DUCO, D.H., 1987: De Nederlandse kleipijp,handboek voor dateren en determineren,

Leiden.

DUCO, D.H., 1992: De tabakspijp alsOranjepropaganda, Leiden.

DUCO, D.H., 1998: ‘Een Zeeuwse tabakspijp’,

Nehalennia, 118.

DUCO, D.H., 2003: Merken en merkenrecht vande pijpenmakers in Gouda, Amsterdam.

DUCO, D.H., 2004: Een eeuw van verandering,nabloei en verval van de Europese kleipijp,

Amsterdam.

EDWARDS, R., 1977: Sieranden maken,

Amerongen.

EGAN, G. & F. PRITCHARD, 1991: DressAccessories, London.

EGAN, G., 1998: The Medieval household dailylving, London.

EGMOND, F., 1997: Een bekende ScheveningerAdriaen Coenen en zijn Visboeck van 1578,

Den Haag.

ELLIS, B.A., 1995: Spurs and spur fittings, in: J.

Clark (ed), The medieval horse and its equip-ment, London, 124-56.

ESSER, E. & E.F. GEHASSE 1995: Onderzoek van

huisafval. Het organisch materiaal, in: P. Bitter

(red.), Geworteld in de bodem, archeologischen historisch onderzoek van een pottenbakkerijbij de Wortelsteeg in Alkmaar, Alkmaar.

FÆGRI, K., P.E. KALAND & K. KRZYWINSKI 1989:Textbook of Pollenanalysis, Chichester (4th Ed.).

FLONK, A. EN P. VAN PEL, 1990: Kaurivondsten in

Nederland. Correspondentieblad NederlandseMalacologische Vereniging 255, 714-720.

FOY, D., 1989: À travers Le Verre: du MoyenAge a la Renaissance, Rouen.

FRICK, H.-J., 1992/1993: Karolingisch-ottonischeScheibenfibeln des nördlichen Formenkreises(Offa 49/50), Kiel.

GANGELEN, H. VAN, P. KERSLOOT & S. VENHUIS, 1997:Hoorn des overvloeds. De bloeiperiode van hetNoord-Hollands slibaardewerk (ca. 1580 - ca.1650), Hoorn.

GELDER, H.E., VAN & B. JANSEN, 1969: Glas inNederlandse Musea, Bussum.

GIJSBERS, W., 1999: Kapitale ossen; de interna-tionale handel in slachtvee in Noordwest-Europa (1300-1750), dissertatie, Amsterdam.

GITTENBERGER, E, E.A., 1998: De Nederlandse zoet-watermollusken. Recente en fossiele weekdie-ren uit zoet en brak water. Nederlandse Fauna

2. Nationaal Natuurhistorisch Museum

Naturalis, KNNV Uitgeverij & EIS-Nederland.

Leiden.

GOES, B., 1993: 25 eeuwen roken, de verwon-derlijke vormgeving van de pijp, Leiden.

GOUBITZ, O., C. VAN DRIEL-MURRAY & W. GROENMAN-VAN WAATERINGE, 2001: Stepping Through Time.Archaeological footwear from prehistoric timesuntil 1800, Zwolle.

GOUW, J. TER, 1870/1970: De volksvermaken.Amsterdam.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

252

GRANT, A., 1982: The use of tooth wear as a

guide to the age of domestic ungulates, in: B.

Wilson, C. Grigson & S. Payne (eds.) Ageingand Sexing Animal Bones from ArchaeologicalSites, (BAR British Series 109), Oxford, 91-

108.

GRIERSON, S., 1990: Traditional Scottish Dyestuffs

and their possible Identification from

Archaeological Deposits, in: D.E. Robbinson

(ed.), Experimentation and Reconstruction inEnvironmental Archaeology, Symposia of theAssociation for Environmental Archaeology no.9, Roskilde Denmark 1988, København, 25-32.

GROENEWEG, G.C., 1982: Opgravingen inSteenbergen, Eindhoven.

GROENEWEG, G., 1992: Bergen op Zooms aarde-werk, (Bijdragen tot de Studie van het

Brabantse Heem 35), Waalre.

GROOTHEDDE, M., 2003: Inleiding op twee vondst-complexen van Zutphen-Stadhuis, vondstnum-mers 340 en 473. Zutphen, (digitaal rapport

gemeente Zutphen).

GROOTHEDDE, M., & M. BARTELS, 2000: Taminiau in

Zutphen, archeologie, geschiedenis en produc-

ten van een 19de-eeuwse pottenbakkerij, in: A.

Böing e.a. (red.) Töpfer. Kramer.Pottenbakkers. Keramiek tussen IJssel enBerkel, Borken.

HAASTER, H. VAN & K. HÄNNINEN 1998:Archeobotanisch onderzoek aan enkele afval-kuilen en beerputten van de locatie KorteBegijnestraat 10 te Haarlem, (BIAXiaal 57),

Amsterdam.

HAASTER, H. VAN, 1989: Spätmittelalterliche und

frühneuzeitliche Pflanzenreste aus der

Grabung in der Hundestraße 9-17, Lübeck,

Lübecker Schriften zur Archäologie undKulturgeschichte 16, 271-290.

HAASTER, H. VAN, 1997: De introductie van cul-

tuurgewassen in de Nederlanden tijdens de

Middeleeuwen, in: A.C. Zeven (red.), De intro-ductie van onze cultuurplanten en hun begelei-ders van het Neolithicum tot 1500 AD,Wageningen, 53-104.

HAASTER, H. VAN, 2001: Botanisch en chemischonderzoek aan een 17e-eeuwse lakenververij inGouda, (BIAXiaal 115), Zaandam.

HAASTER, H. VAN, 2001A: Botanisch onderzoeknaar de voedingsgewoonten in de herberg ‘DeKleine Karthuizer’ te Amsterdam (1600-1750),(BIAXiaal 128), Zaandam.

HAASTER, H. VAN, 2003: Archeobotanica uit ’s-Hertogenbosch. Milieuomstandigheden, bewo-ningsgeschiedenis en economischeontwikkelingen in en rond een (post)middel-eeuwse groeistad, (ongepubliceerd academisch

proefschrift, Universiteit van Amsterdam),

Amsterdam.

HABERMEHL, K.-H., 1975: Die Altersbestimmungbei Haus- und Labortieren, Berlin.

HABERMEHL, K.-H., 1985: Altersbestimmung beiWild- und Pelztieren, 2e Auflage, Berlin.

HARCOURT, R.A., 1974: The dog in prehistoric and

early historic Britain, Journal of ArchaeologicalScience 1, 151-175.

HASSELT, H., J.J. LENTING & H. VAN WESTING 1993:Metalen gebruiksvoorwerpen, in: J.J. Lenting,

H. van Gangelen & H. van Westing (red.),

Schans op de Grens, Bourtanger bodemvond-sten 1580-1850, Sellingen, 403-462.

HEERINGEN, R.M. VAN, 1990: Een mestkuil uit 1300

aan de Pieterstraat te Zierikzee, Kroniek vanhet Land van de Zeemeermin (Schouwen-Duiveland) 15, 5-16.

HEERINGEN, R.M., VAN, P.A. HENDERIKX & A. MARS,1995: Vroeg-Middeleeuwse ringwalburgen inZeeland, Goes/Ameresfoort.

HEIJDER, M., 1979: Amsterdam, korenschuur vanEuropa, Amsterdam.

HEIJDT, L. VAN DER, 1990: Oog in oog. 5000 jaardobbelsteen en dobbelspel. Naarden.

HELFRICH, K., J.F. BENDERS & W.A. CASPARIE, 1995:Handzaam hout uit Groninger grond.Houtgebruik in de historische stad,

Groningen.

HELMUS, L.M. (RED.), 2004: VIS; stillevens vanHollandse en Vlaamse meesters 1550-1700,

Utrecht.

HENDERIKX, P.A., 2002: Ontstaan en ruimtelijke

ontwikkeling van Middelburg (9e-14e eeuw), in:

P.J. Woltering, W.J.H. Verwers & G.H.

Scheepstra (red.), Middeleeuwse toestanden.Archeologie, geschiedenis enmonumentenzorg, Amersfoort, 241-267.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

253

HENDRIKSE, H., 1994: Kledingaccessoires en sie-

raden, in : R.M. van Heeringen, H. Hendrikse &

J.J.B. Kuipers (red.), Geld uit de Belt.Archeologisch onderzoek in de bouwput van degemeentelijke parkeerkelder en het belasting-kantoor aan de Kousteensedijk te Middelburg,

Vlissingen, 43-49.

HENDRIKSE, H., 2003: Zegelstempels enZegelringen uit Zeeuwse bodem, Zaltbommel.

HENKES, H.E., 1994: Glas zonder glans: vijf eeu-wen gebruiksglas uit de bodem van de lagelanden, 1300-1800, Rotterdam.

HERWIJNEN, TH.P.J. VAN, 1985: Leonardus Eras,van 1810 tot 1864 pijpenfabrikant te ‘sHertogenbosch, Den Bosch.

HEUVEL, W. VAN DEN, 1994: Speelkoten en speel-

schijven, in: M. Krauwer & F. Snieder (eds.),

Nering en vermaak, de opgraving van eenveertiende-eeuwse markt in Amersfoort.Amersfoort, 159-161.

HIGHAM, C.F.W., 1967: Stock rearing as a cultural

factor in prehistoric Europe, Proceedings of thePrehistoric Society 33, 84-106.

HIGTON, H., 2001: Sundials, an illustrated historyof portable sundials, London.

HILLEWAERT, B., 1993: Vreemde eenden in de bijt:

importaardewerk in de Zwinstreek, Nehalennia,

95, 38-48.

HOFMANN, R.C., 1994: Carp in medieval Europe,

in: W. van Neer (ed.), Fish Exploitation in thePast, Tervuren.

HOLLESTELLE, J., 1976: De steenbakkerij in deNederlanden tot omstreeks 1560, Arnhem.

HOMBURG, E. & J.H. DE VLIEGER, 1996: A victory of

practice over science: the unsuccessful moder-

nisation of the Dutch white lead industry (1780-

1865), History and Technology, vol. 13, 33-52.

HOORENS, C., 1989: Bloemen en planten op

Brugse wandtapijten, Stad Brugge. StedelijkeMusea. Jaarboek 1987-88, Brugge.

HUCK, J., 1984: Neuss, der Fernhandel und dieHanse, Neuss.

HÜFFER, M., 1951: Bronnen voor de geschiedenisder Abdij Rijnsburg, ’s-Gravenhage.

HUPPERETZ, W., & E. NIJHOF, 1995: Ceramiek uittwee 14 e eeuwse beerputten aan het O.L.V.plein te Maastricht. (Corpus Middeleeuws

Aardewerk,11 & 12), Den Bosch.

HURK, J.L.F. VAN DEN, 1983: De Bossche pijpenin-

dustrie en haar produkten, PKN, VI-23, 60-67.

HURST, J.G., 1988: Italian pottery imported into

Britain and Ireland, in: T. Wilson (ed.), ItalianRenaissance Pottery. Papers written in associ-ation with a colloquium at the British Museum,

212-231.

HURST, J.G., & D.S. NEAL, 1982: Late Medieval

Iberian pottery imported into the Low Countries,

in: J.G.N. Renaud (red.) Rotterdam Papers IV.A contribution to medieval archaeology,

Rotterdam, 83-110.

HURST, J.G., D.S. NEAL & H.J.E. VAN BEUNINGEN,1986: Pottery produced and traded in North-West Europe 1350-1650, (Rotterdam Papers

VI), Rotterdam.

JACOBI, H.W., 1976: De Nederlandse glissen,

(niet gepubliceerd).

JACOBS, E., 1994: Archeologisch onderzoek op

een binnenterrein achter de percelen Burgwal

95-99 te Haarlem, Haarlems bodemonderzoek28, 3-25.

JACOBS, E., 1995: De Rode Gravin.

Archeologisch onderzoek op het terrein tussen

Gravinnensteeg en de Gedempte Oude Gracht

te Haarlem, Haarlems bodemonderzoek 29, 3-

72.

JACOBS, E., 1997: Begijnhof 6/6a: Prehistorische

en laatmiddeleeuwse bewoningssporen,

Haarlems bodemonderzoek 31, 39-77.

JACOBS, E., & M.M.A. VAN VEEN, 1996: Van kerk totrekenwerk. Laat- en postmiddeleeuwse vondst-complexen aan het Lange Voorhout, (HOP-

reeks 3), Den Haag.

JACOBS, E., D. OLTHOF & A. PAVLOVIC, 2000:Antoniestraat 6 en 8: potten en putten,

Haarlems bodemonderzoek 34, 3-110.

JACOBS, E., M. POLDERMANS & T. VAN DER ZON (RED.),2002: Spitten aan het Spaarne. Archeologischonderzoek onder de Gravinnenhof in Haarlem,

Haarlem.

JANSE, H., 1986: Leisteen op monumenten,

Zeist/Baarn.

JANSEN, H.P.H., 1965: Middeleeuwse geschiede-nis der Nederlanden, Utrecht.

JANSEN-SIEBEN, R. & J.M. VAN WINTER 1989: Dekeuken van de late Middeleeuwen, Amsterdam.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

254

JANSEN-SIEBEN, R. & M. VAN DER MOLEN-WILLEBRANDS

1994: Een notabel boecxken van cokeryen,

Amsterdam (Tekstuitgaven van het kookboek

uit circa 1514, uitgegeven door Thomas Vander

Noot in Brussel).

JANSSEN, H.L., 1983: Medieval pottery production

in the Netherlands, in: P. Davey & R. Hodges

(red.), Ceramics and trade, Sheffield, 121-185.

JONES, A.K.G., 1986: Fish bone survival in the

digestive systems of the pig, dog and man, in:

D.C. Brinkhuizen & A.T. Clason (eds.), Fish andarchaeology (B.A.R. Internat. Series 294)

Oxford, 53-61.

JONG, J.W.M., DE, 1980: Catalogus , in: Thuis inde late middeleeuwen. Het Nederlands burger-interieur 1400-1535, Zwolle.

JONG, TH. DE, 1986: Bikkelen. De pottenkijker, 13-

17.

JONG, TH. DE, 2003: ‘Hond in de pot’. Laatste red-

middel bij het beleg van Eindhoven in 1583?,

Nieuwsbrief Archeologie Kempen en Peelland27 (december 2003), 1013.

JONG, TH. DE, 1994: Gebruiksvoorwerpen van

been, in: N. Arts (ed.), Sporen onder deKempische stad. Archeologie, ecologie envroegste geschiedenis van Eindhoven, 1225-1500. Eindhoven, 245-254.

JONG-LAMBREGTS, N. DE, 2004: Koken, bakken,

braden en eten met aardewerk. Over de toe-

passing van gebruiksaardewerk uit archeologi-

sche context, in: P. Bitter e.a. De verborgenstad. 750 jaar Alkmaar onder de grond.

(Vormen uit vuur 186/187), 30-47.

KARKLINS, K. E.A. 2001: On the Chemical

Variability of Middelburg Glass Beads and

Rods, in: P. Jones & P. Sheppard (Eds),

Australasian connections and New directions,

Auckland.

KARS, H., 1980: Early Medieval Dorestad, an

Archaeo-Petrological study, part I: General

Introduction. The Tephrite Querns, Berichtenvan de Rijksdienst voor het OudheidkundigBodemonderzoek 30, 393-422.

KARS, H. & A.J. BROEKMAN 1981: Early Medieval

Dorestad, an Archaeo-Petrological study, part

IV. The Mortars, the Sarcophagi, and other

Limestone Objects. Petrography and

Provenance of the Limestone Material,

Berichten van de Rijksdienst voor hetOudheidkundig Bodemonderzoek 31, 415-452.

KARS, H., 1983: Early Medieval Dorestad, an

Archaeo-Petrological study, part V: The

Wetstones and the Touchstones, Berichten vande Rijksdienst voor het OudheidkundigBodemonderzoek 33, 1-37.

KEMPEN, P.A.M.M. VAN, 1998: Middelburg: opgra-ving Markt 1998 (Intern rapport gemeente

Middelburg), Middelburg.

KETCHAM-WHEATON, B., 1988: De smaak van hetverleden, Amsterdam.

KIST, J.B., 1993: Wapens en toebehoren, in: J.J.

Lenting, H. van Gangelen & H. van Westing

(red.), Schans op de Grens, Bourtangerbodemvondsten 1580-1850, Sellingen, 99-124.

KLEIJ, P., 1995: Oosterhouts aardewerk, in: H.

Clevis (red.) Assembled articles 2. Symposiumon medieval and post-medieval ceramics,Antwerpen 25 and 26 january 1995,

Antwerpen/Nijmegen, 101-128.

KLOMP, M., 2003: Het vrouwenhuis.Archeologisch en bouwhistorisch onderzoek ophet perceel Melkmarkt 53 / Voorstraat 46.

Zwolle.

KLOMP, M., 2004: Van opgaand hout en enigeperken. Archeologisch onderzoek op hetBroerenkerkplein in Zwolle, Zwolle,

(Archeologische rapporten Zwolle 15).

KLOMPMAKER, H., 1966: Handel in de Goudeneeuw, Bussum.

KNÖRZER, K.-H., 1967: Kornradensamen

(Agrostemma githago L.) als giftige

Beimischung in römerzeitlichen und mittelalter-

lichen Nahrungsresten, Archaeo-Physika 2,

100-107.

KÖRBER-GROHNE, U., 1987: Nutzpflanzen inDeutschland. Kulturgeschichte und Biologie,

Stuttgart.

KOLDEWEIJ, A.M. & K. VLIERMAN, 1996: Annex A. A

remarkable clapper: significance, function and

origin, in: F.M. Hocker & K. Vlierman, A smallcog, wrecked on the Zuiderzee in the early fift-eenth century, Lelystad (Flevobericht 408).

KOOISTRA, L.I., K. HÄNNINEN, H. VAN HAASTER & C.VERMEEREN 1998: Voedselresten in beer en afval.Botanisch onderzoek aan beerputten, afvalkui-len en ophogingslagen van de stedenDordrecht en Nijmegen uit de 12e-20e eeuw,(BIAXiaal 52), Amsterdam.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

255

KOOLMEES, P., 1995: Over slachten en keuren in

Nederland vanaf de Late Middeleeuwen tot

1795, Argos 13, 95-104.

KORF, D., 1979: Tegels, Haarlem.

KOTTMAN, J.F.P., 1992A: Zeventiende-eeuwse gla-

zen drinkgerei uit het adellijk vrouwenstift van

Susteren, Vormen uit vuur, 146, 4-15.

KOTTMAN, J.F.P., 1992B: Glasvondsten uit de

beerkelder van Cruydenborgh, Westerheem,

41, 210-226.

KOTTMAN, J.F.P., 1997: De vondsten, in: H. Blauw,

e.a. (red.), Cruydenborgh en Endelhoef.Geschiedenis en opgraving van twee verdwe-nen buitenplaatsen aan de Vecht te Maarssen,

Maarssen, 34-47.

KOTTMAN, J.F.P., 1999A: Glazen zoutschalen uit

de zeventiende tot en met de negentiende

eeuw, Vormen uit Vuur 166, 2-9.

KOTTMAN, J.F.P., 1999B: Glas, in: M. Bartels,

Steden in scherven/Cities in sherds.: Vondstenuit beerputten in Deventer, Dordrecht,Nijmegen en Tiel (1250-1900), Zwolle-

Amersfoort.

KOTTMAN, J.F.P., 2005: De glasvondsten, in: J.

Dijkstra & P.C. de Boer, Huis te Vleuten opge-graven. Archeologisch onderzoek in het kadervan het project Spoorverbredeing VleuGel /Randstadspoor, Amersfoort (ADC Rapport

403), 78-82.

KRAUWER, M., & F. SNIEDER (RED.), 1994: Nering envermaak. De opgraving van een veertiende-eeuwse markt in Amersfoort, Utrecht.

KUIJPER, W.J., 1986: Planten- en dierenresten in

laatmiddeleeuwse beerputten op het terrein

van het St. Agnietenklooster in Leiden,Bodemonderzoek in Leiden, Jaarverslag 1984,

131-142.

KURLANSKY, M., 1997: Cod; a Biography of theFish that changed the World, London.

LAARMAN, F.J. & R.C.G.M. LAUWERIER, 1996: Vlees,

vis en gevogelte, in: E. Vreenegoor & J.

Kuipers (red.), Vondsten in Veere; middel-eeuwse voorwerpen uit een beerput van hethuis “In den Struys”, Amersfoort, 91-97.

LAGLER, K.F., J.E. BARDACH & R.R. MILLER 1962:Ichthyology, New York.

LANTINGA, J.H., 1976: Schapen houden als lief-hebberij, Baarn.

LAUWERIER, R.C.G.M., 1995: Veeteelt in Oost-

Souburg, in: R.M. van Heeringen, P.A.

Henderikx & A. Mars (red.) Vroeg-Middeleeuwse ringwalburgen in Zeeland, Goes

& Amersfoort, 213-218.

LAUWERIER, R.C.G.M., 1997: LaboratoriumprotocolArcheozoologie (ROB), Amersfoort.

LAUWERIER, R.C.G.M. & J.T. ZEILER, 2001: Wishful

Thinking and the Introduction of the Rabbit to

the Low Countries, Environmental Archaeology6, 87-90.

LEITHERER, E. & H. WICHMANN ,1987: Reiz undHülle: Gestaltete Waren-verpackungen des 19.und 20. Jahrhunderts, Basel.

LEIX, A., 1936: Färberei im Mittelalter, (Ciba

Rundschau 1).

LINNAEUS, C., 1637: Hortus Cliffortianus,

Amsterdam.

LITTGER, K.-W., 2001: The Garden at Eichstätt,Köln.

LINDEMANS, P., 1952: Geschiedenis van de land-bouw in België, Antwerpen.

LOCKER, A., 2000: The role of stored fish inEngland 900-1750 AD; the evidence from histo-rical and archaeological data, Southampton.

LUGTENBURG, C., 2001: Stenen Vijzels of

Mortieren, Grondig Bekeken 16, 11-41.

LUIJTEN, H., 1992: Zaden en vruchten: overblijf-

selen van het plantaardig voedsel en de

begroeiing van de grachten, in: N. Arts (red.),

Het kasteel van Eindhoven. Archeologie, ecolo-gie en de geschiedenis van een heerlijkewoning 1420 – 1676, Eindhoven, 237-244.

MAAR, F.E.R., 1993: Een gebit zonder eind.Grepen uit 50 eeuwen geschiedenis van demondhygiëne, Rotterdam.

MACGREGOR, A., 1975, PROBLEMS IN THE INTERPRETA-TION OF MICROSCOPIC WEAR PATTERNS: the evidence

from bone skates, Journal of archaeologicalscience 2, 385-390.

MACGREGOR, A., 1976, BONE SKATES: A review of

the evidence, The archaeological journal 133,

57-74.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

256

MACGREGOR, A., 1989, Bone, antler and horn

industries in the urban context, in: D.

Serjeantson & T. Waldron (eds.), Diet andcrafts in towns, the evidence of animal remainsfrom the Roman to the post-Medieval periods,(BAR British series 199), Oxford, 107-128.

MAGENDANS, J.R, & P.J.W.M SCHULTEN, 1987:Onderdelen van het Spuikwartier, (V.O.M.-

reeks 3), Den Haag.

MAN, R. DE, 1994: Botanische resten uit een 17e-

eeuwse beerkelder van een voormalig tucht-

huis te Middelburg, (Intern verslagArcheobotanie/ROB), Amersfoort.

MANDERS, M. 1993: Twee graanschepen. Een

botanische studie van de lading, in: R.

Reinders & A. van Hoek (red.), Scheepslading,

Groningen, 1931.

MATOLCSI, J., 1971: Historische Erforschung der

Körpergrösse des Rindes auf Grund von unga-

rischem Knochenmaterial, Zeitschrift fürTierzüchtung und Züchtungsbiologie 87, 89-

138.

MAY, A., 1985: Widerristhöhe und

Langknochenmasse bei Pferden – ein immer

nog aktuelles Problem, Zeitschrift fürSäugetierkunde 50, 368-382.

MCGEE, H., 2001: Over eten en koken,

Amsterdam.

MCMILLAN, N., 2000: Liverpool’s share in the

trade of money-cowries. The Conchologists’Newsletter 154, 392.

MOFFETT, L., 1992: Fruits, Vegetables, Herbs and

other Plants from the Latrine at Dudley Castle

in Central England, used by the Royalist

Garrisson during the Civil War, Review ofPalaeobotany and Palynology 73, 271-286.

MOLEN, M. VAN DER, 2004: De Verstandige Kok,

Bussum (hertaalde uitgave van De Verstandige

Kock of Sorghvuldige Huyshoudster, bijlage bij:

P. van Aengelen, De verstandige hovenier,

Amsterdam: M.W. Doornick 1667).

MONTANARI, M., 1994: Honger en overvloed,

Amsterdam.

MUUS, B.J. E.A.., 1999: Zeevissen van Noord- enWest-Europa, Haarlem.

NEER, W. VAN & A. ERVYNCK, 1993: Archeologie envis, (Herlevend Verleden 1), Assen.

NIJSSEN, H. & S.J. DE GROOT, 1987: De vissen vanNederland, Utrecht.

NORDIN, B.E.C., 1976: Calcium, Phosphate andMagnesium Metabolism, London.

NOTEN, F. VAN, 1999: De schatkamer.Meesterwerken van de Romaanse enMaaslandse kunst, (Koninklijke Musea voor

Kunst en Geschiedenis Brussel. Catalogi van

de verzamelingen, 1), Turnhout.

OBERDORFER, E., 1970: PflanzensoziologischeExcursionsflora für Süddeutschland, Stuttgart.

OLIVIER, R.S., 1994: Bodemvondsten uit Goeree-Overflakkee, Ouddorp.

OSTKAMP, S., 1998A: Vleuten, de vondsten, in:

Archeologisch onderzoek Vleuten de Meern,Plangebied Veldhuizen. Rijksstraatweg.Veldhuizen A Amersfoort, (Rapportage archeo-

logische monumentenzorg 60).

OSTKAMP, S., E.A., 1998B: Van gorters, brouwersen een hospitaal. Archeologisch onderzoek aanhet Wortelsteegplein, Alkmaar, (Rapporten over de

Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie 6).

OSTKAMP, S., (RED.), 1999: De opgraving van hetSt. Agnesklooster in Oldenzaal, Amersfoort,

(Rapportage archeologische monumentenzorg

50).

OSTKAMP, S., 2000: Veertiende-eeuws tinglazuur

aardewerk uit de Nederlanden, in: D. Kicken,

A.M. Koldeweij & J.R. ter Molen (red.),

Gevonden voorwerpen. Opstellen over middel-eeuwse archeologie voor H.J.E. vanBeuningen, (Rotterdam papers 11), Rotterdam,

282-297.

OSTKAMP, S., 2001: Productie en gebruik van pij-

paarden en terracotta devotionalia in de

Nederlanden (ca. 1350 – ca. 1550). Het

ambacht van de heyligenbacker voor Judocis

Vredis, een archeologisch verslag, in: A. Böing

& G. Inhester (red.), Judocis Vredis. Kunst ausder stille. Eine klosterwerkstatt der Dürerzeit,Borken, 188-256.

OSTKAMP, S., 2002: Het aardewerk, in: J. Dijkstra

& M. Spanjer, IJsselstein, Hofstraat – AAO,

Bunschoten, (ADC Rapport 129), 21-23.

OSTKAMP, S., 2003A: Het aardewerk, in: J.

Dijkstra, Dokkum, Archeologisch onderzoekKoningstraat, Bunschoten (ADC Rapport 204),

24-39.

OSTKAMP, S., 2003B: Een boedel op de schop.

16e-eeuwse vondsten uit een Oldenzaalse

waterput, Overijssels erfgoed. Archeologischeen bouwhistorische kroniek 2002, Zwolle, 71-

112.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

257

OSTKAMP, S., 2003C: Gebed in eenvoud. Gebruik

en productie van pijpaarden beelden in

Gorinchem, in: H. van den Berge e.a., InGorcum gebakken. Aardewerk. Kleipijpen.Wandtegels. Rotterdam.

OSTKAMP, S., 2003D: De introductie van porselein

in de Nederlanden, Vormen uit vuur, 180/181,

14-29.

OSTKAMP, S., 2004A: Het aardewerk, in: E.

Schrijer & J. Dijkstra, Leeuwarden, Stadhuis –Archeologisch onderzoek, Bunschoten (ADC

Rapport 218), 18-23.

OSTKAMP, S., 2004B: Vondstmateriaal, in: T.A.

Goossens, Inventariserend ArcheologischVeldonderzoek van het plangebied ‘Westflank-Laurentius’, gemeente Breda, Bunschoten

(ADC Rapport 224), 18-24.

OSTKAMP, S., 2004C: Het aardewerk, in: B.

Meijlink & M. Spanjer, Archeologisch onderzoekin het centrum van Sassenheim. Proefsleuvenrondom de Nederlands Hervormde kerk,

Amersfoort, (ADC Rapport 296), 22-24.

OSTKAMP, S., 2004D: De vondsten uit de verschil-

lende beerputten, in: S. Ostkamp & A. van

Benthem, Goes ‘Prins van Oranje’. Een arche-ologische begeleiding, Amersfoort (ADC

Rapport 307), 11-25.

OSTKAMP, S., 2005A: Het vondstmateriaal, in: S.

Ostkamp & M. Spanjer, De opgravingPurmerend Padjedijk, Amersfoort (ADC

Rapport 341), 13-26.

OSTKAMP, S., 2005B: Het vondstmateriaal, in:

A.van Benthem & S. Ostkamp, PurmerendWesterstraat. Een definitief archeologischonderzoek, Amersfoort (ADC Rapport 454), 14-

20.

OSTKAMP, S., R. ROEDEMA & R. VAN WILGEN, 2001:Gebruikt en gebroken. Archeologisch onderzoeknaar drie vondstlocaties in het oostelijk stads-deel, Alkmaar (Rapporten over de Alkmaarse

Monumentenzorg en Archeologie 10).

PAAP, N.A., 1983: Economic Plants in

Amsterdam: Qualitative and Quantitative

Analysis, in: M. Jones (ed.), Integrating theSubsistence Economy. Symposia of theAssociation for Environmental Archaeology 4,

(BAR International Series 181), 315-325.

PAAP, N.A., 1984: Palaeobotanical Investigations

in Amsterdam, Proceedings of the SixthSymposium of the International Work Group forPalaeoethnobotany in Groningen, Rotterdam,

339-344.

PALS, J.P., 1989: Nogmaals het Ewijkse veld:

twee reacties, Westerheem 38-6, 287.

PALS, J.P., 1997: De introductie van cultuurge-

wassen in de Romeinse Tijd, in: A.C. Zeven

(red.), De introductie van onze cultuurplantenen hun begeleiders van het Neolithicum tot1500 AD, Wageningen, 25-51.

PETIT, G., 1907: The manufacture and compara-tive merits of white lead and zinc white paints,

London/New York.

PLUIS, J., 1979: Kinderspelen op tegels, Assen.

POLLING, A., 1993: Maastrichtse ceramiek.Merken en dateringen. P. Regout (De Sphinx).N.A. Bosch. Clairmont en Chainaye. SociétéCéramique. Guillaume Lambert. L. Regout(Mosa). F. Regout. Alfred Regout (Rema).Lochem.

PRIESTER, P.R., 1998: Geschiedenis van deZeeuwse landbouw circa 1600-1910, (A.A.G.

Bijdragen 37), Wageningen.

PRUMMEL, W. 2000: Inkthouders uit de beerput

van de Sint-Maartensschool te Groningen,

Hervonden stad. Jaarboek voor archeologie,bouwhistorie en restauratie in de gemeenteGroningen, 79-84.

RAEDT, I., DE, E.A. 2002: On the distinction

between 16th and 17th Venetian and facon de

Venise glass, in: Veeckman, J., 2002: Majolicaand Glass: from Italy to Antwerp and beyond:The transfer of technology in the 16th-early17th century, Antwerpen.

RIBBE, J.C., 1828: Handboek voor veehouders,landhuishoudkundige en alle die belang stellenter onderhouding der gezondheid, verfraijing enveredeling, van paarden, runderen, schapen,zwijnen, ganzen, hoenders, eenden, kalkoe-nen, duiven &c, Amsterdam.

RIJK, J. DE & E. PELZERS, 1991: Geschiedenis vanhet edelhert in Nederland. Het Edelhert (extrauitgave), Apeldoorn.

RIJKELIJKHUIZEN, M.J., 2004: Dierlijke materialen inAmsterdam. Gebruiksvoorwerpen van dierlijkematerialen uit de 12e tot 20e eeuw uit opgravin-gen in Amsterdam en het gebruik van dierlijkematerialen als grondstof in Amsterdam, (AAC-

scriptie).

RINALDI, M., 1989: Kraak Porcelain. A moment inthe history of trade, London.

RINGOIR, H., 1980: Vredesgarnizoenen van 1715tot 1795 en 1815 tot 1940, Den Haag.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

258

RITSEMA VAN ECK, P. & H.M. ZIJLSTRA-ZWEENS, 1993:Glass in the Rijksmuseum, Zwolle.

RUTTE, R., 2002: Stedenpolitiek en stadsplanningin de lage Landen (12e-13e eeuw), Zutphen.

SANGERS, W.J., 1952: De ontwikkeling van deNederlandse tuinbouw, Zwolle.

SCHABBINK, M., & S. OSTKAMP, 2005: Het aarde-

werk van Huis te Vleuten, in: J. Dijkstra & P.C.

de Boer, Huis te Vleuten opgegraven.Archeologisch onderzoek in het kader van hetproject Spoorverbredeing VleuGel /Randstadspoor, Amersfoort (ADC Rapport

403), 57-77.

SCHWEINGRUBER, F.H., 1982: MikroskopischeHolzanatomie, Zürich.

SLICHER VAN BATH, B., 1960: De agrarischegeschiedenis van West-Europa 500-1850,

Utrecht.

SLINGER, A, H. JANSE & G. BERENDS 1980:Natuursteen in Monumenten, Rijksdienst voor

de Monumentenzorg, Zeist/Baarn.

SOETENS, J.,1999: In glas verpakt: kunst kitsch enkoopmanschap, Amsterdam.

SPITZERS, T.A., 1997: Late medieval bone bead

production: socio-economic aspects based on

material from Constance, Germany,

Anthropozoologica 25-26, 157-164.

STEPHAN, H.-G., 1978: Archäologische

Ausgrabungen im Handwerkviertel der

Hansestadt Lübeck,(Hundestraße 9-17), ein

Vorbericht, Lübecker Schriften zur Archäologieund Kulturgeschichte 1, 75-80.

STEPPUHN,P., 2003: Glaskultur inNiedersachsen:Tafelgeschirr und Haushaltglasvom Mittelalter bis zur frühen Neuzeit, Husum.

STILKE, H., 2003: Mittelalterliche keramischeMünzschatzgefäße aus dem Rheinland, Greven.

STOLS, E., 1993: De Iberische Wereld en de

opbloei van de voedingscultuur in de Zuidelijke

Nederlanden, in: F. de Nave & C. Depauw

(red.), Europa aan tafel, een verkenning vanonze eet en tafelcultuur, Antwerpen.

SWAEN, A.E.H., 1948: Jacht-Bedryff, (naar het

handschrift in de Koninklijke Bibliotheek te

’s-Gravenhage,) Leiden.

TACK, G., A. ERVYNCK & G. BOST 1999: De monnik-manager. Abt Loose in zijn abdij ’t Ename,

Leuven.

TAIT, H. 1979: The Golden Age of VenetianGlass, London.

TAYLOR, M., 1981: Wood in Archaeology, (Shire

Archaeology Series 17), Aylesbury.

TEICHERT, M., 1975: Osteometrische

Untersuchungen zur Berechnung der

Widerristhöhe bei Schafen, in: A.T. Clason (ed.)

Archaeozoological studies, Amsterdam, 51-69.

THEUWS, F., A.VERHOEVEN & H.H.VAN REGTEREN

ALTENA, 1988: Medieval settlement at

Dommelen. Part II. The Stream Valley

Settlement, Berichten van de Rijksdienst voorhet Oudheidkundig Bodemonderzoek 38, 229-

430.

THIJSSEN, J., (RED.), 1991: Tot de bodem uitge-zocht. Glas en ceramiek uit een beerput van de‘Hof van Batenburg’ te Nijmegen 1375-1850,

Nijmegen.

TIDOW, K., 1984: Spätmittelalterliche und

frühneuzeitliche Textilfunde aus der Grabung

Hundestraße 9-17 in Lübeck, LübeckerSchriften zur Archäologie und Kulturgeschichte8, 33-40.

TRIMPE BURGER, J.A., 1963: Ceramiek uit de bloei-

tijd van Aardenburg (13de en 14de eeuw),

Berichten van de Rijksdienst voor hetOudheidkundig Bodemonderzoek 12-13, 495-

548.

TRIMPE BURGER, J.A., 1972A: Het kasteel van

West-Souburg, het latere slot Aldegonde,

Zeeuws Tijdschrift 22-2, 108-112.

TRIMPE BURGER, J.A., 1972B: Interessante vond-

sten uit de ruïnes van het kasteel van West-

Souburg, in: Zeeuws Tijdschrift 22-6, 203-206.

TRIMPE BURGER, J.A., 1974: Aardenburgse potten-

bakkerswaar, Mededelingenblad NederlandseVereniging van Vrienden van de Ceramiek73/74, 2-12.

TRIMPE BURGER, J.A., 1981: Een kacheloven uit

omstreeks 1470 te West-Souburg op

Walcheren, in: H.L. Janssen & T.J. Hoekstra

(red.) Liber Castellorum, 40 variaties op hetthema kasteel, Zutphen, 354-359.

UNGER, W.S. 1935: Middelburg als handelsstad(XIIIe tot XVIe eeuw), Middelburg.

UYTVEN, R. VAN, 1973: De drankcultuur in de

Zuidelijke Nederlanden tot de XVIIIde eeuw,

Drinken in het verleden, Leuven, 17-49.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

259

VANDOMMELE, H., 1986: Groenten en fruit in de

Nederlanden in de zestiende eeuw, in: P.

Verbraeken (red.) Joachim Beuckelaer. Hetmarkt- en Keukenstuk in de Nederlanden 1550-1650. Gent.

VENHUIS, S., 2000: Het slibaardewerk van de

Leidse pottenbakkerij, Westerheem 49-5, 209-

215.

VENHUIS, S., 2004: Gewapend slib. Alkmaar slib-

aardewerk uit de late zestiende en de zeven-

tiende eeuw, in: P. Bitter e.a. De verborgenstad. 750 jaar Alkmaar onder de grond.

(Vormen uit vuur 186/187), 103-111.

VERBRAEKEN, P., 1986: Joachim Beuckelaer. Hetmarkt- en Keukenstuk in de Nederlanden 1550-1650, Gent.

VERHAEGHE, F., 1991: Aquamanile and some

thoughts on ceramic competitions with metal

quality goods in the Middle Ages, in: Customsand ceramics. Essays presented to KennethBarton, Wickham, 25-61.

VERHOEVEN, A., 1998: Middeleeuws gebruiksaard-ewerk in Nederland (8e-13e eeuw),(Amsterdam Archaeological studies 3),

Amsterdam.

VERHOEVEN, A.A.A., 2003: Programma van Eisenvoor de opgraving op het terrein van de voor-malige Berghuijskazerne, ADC (PvE-nummer

2003-01, d.d. 28 maart 2003).

VERHOEVEN, A.A.A., & O. BRINKEMPER (RED.), 2001:Twaalf eeuwen bewoning langs de Linge bij DeStenen Kamer in Kerk-Avezaath, (Rapportage

archeologische monumentenzorg 85),

Amersfoort.

VERMEEREN, C., H. VAN HAASTER & W. KUIJPER 1996:Vlaardings verleden verkend. Archeobotanischen malacologisch onderzoek aan monsters uithet centrum van Vlaardingen, (BIAXiaal 31),

Amsterdam.

VERLINDE, A.D., 1983: Vondsten uit de Voorst, in:

Het kasteel Voorst. Macht en val van eenOverijsselsche burcht circa 1280-1362 naaraanleiding van een opgraving, (Vereeniging

toot beoefening van Overijsselsch regt en

geschiedenis, 36), 37-66.

VERMEULEN, B., 2002: Het middeleeuwse tolhuisen de middeleeuwse landweer aan deSnipperlingsdijk te Deventer, Deventer,

(Rapportage Archeologie Deventer 10).

VERNIMMEN, T., 2004: RING Intern Rapport 2004-035, Amersfoort.

VILLARET-VON ROCHOW, M., 1967: Frucht- und

Samenreste aus der Neolithischen Station

Seeberg, Burgäschisee-Süd. Acta Bernensa II-

4, 21-64.

VILSTEREN, V.T. VAN, 1987: Het benen tijdperk,gebruiksvoorwerpen van been, gewei, hoorn enivoor 10.000 jaar geleden tot heden. Assen.

VILSTEREN, V.T. VAN, 1998: Voor hutspot en de dui-

vel; over de betekenis der ‘zoogenaamde

Spaansche legerpotten’, in: J. Bos e.a. (red.)

Nieuwe Drentse Volksalmanak 1998, 142-70.

VILSTEREN, V. T. VAN, 2000: Voor hutspot en de

duivel; over de betekenis der ‘zoogenaamde

Spaansche legerpotten’, Nieuwe DrentseVolksalmanak 2000, 61-79.

VLIEGER, J.H., DE, 1989: Historische verfschetsen

VII. De Oudhollandse methode om loodwit te

maken, Verfkroniek 62-1, 21-26.

VOISIN, L., 1987: Les Ardoisieres de l’Ardenne,

Charleville-Mezieres.

VOS, P.C. & R.M. VAN HEERINGEN, 1997: Holocene

geology and occupation of the Province of

Zeeland, in: M.M. Fischer (red.), Holocene evo-lution of Zeeland (SW Netherlands), Haarlem

(Mededelingen Nederlands Instituut voot

Toegepaste Geowetenschappen TNO 59).

VREEKEN, H., 1994: Kunstnijverheid:Middeleeuwen en Renaissance / Decorativearts: Middle Ages and Renaissance,Rotterdam/Amsterdam.

VREENEGOOR, E., & J. KUIPERS (RED.), 1996:Vondsten in Veere. Middeleeuwse voorwerpenuit een beerput van het huis ‘In den Struys’,Abcoude/Amersfoort.

VRIES, L.S. DE, 1998: Botmateriaal, in: J. Dijkstra

& M.J.A. de Haan, Archeologisch onderzoekachter het “Van Perrehuis”te Middelburg,

(Rapportage Archeologische monumentenzorg

52), 27-37.

VRIES, , L.S. DE, 2000: Dierlijk botmateriaal, in:

J.J.B. Kuipers, H. Hendrikse & A. van

Waarden-Koets, De onderkant van de markt.De Westmonsterkerk van Middelburg in arche-ologie en historie, Abcoude, 106-108.

WAARDEN-KOETS, VAN, A., 2001: Geschiedenislocatie Berghuijskazerne, (Intern rapport

Zeeuws Archief).

WEEDA, E.J., R. WESTRA, CH. WESTRA & T. WESTRA

1985: Nederlandse oecologische flora. Wildeplanten en hun relaties 1, Amsterdam.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

260

WEEDA , E.J., R. WESTRA, C. WESTRA & T. WESTRA

1988: Nederlandse oecologische flora. Wildeplanten en hun relaties 3, Amsterdam.

WHITEHEAD, R., 1996: Buckles: 1250-1800,

Chelmsford.

WHITEHOUSE, D., 2002: Introduction, in: J.

Veeckman, Majolica and Glass: from Italy toAntwerp and beyond: The transfer of techno-logy in the 16th - early 17th century, Antwerpen.13-22.

WIJSENBEEK-OLTHUIS, TH.F., 1987: Achter de gevelsvan Delft. Bezit en bestaan van rijk en arm ineen periode van achteruitgang (1700-1800),Hilversum.

WILLEMSEN, A., 1996: Dobbelen oft eenigh ander

spul spelen, Madoc 10, 2-10.

WILLEMSEN, A., 1996: Kooten ende bickels,

Madoc 10, 155-161.

WILLEMSEN, A., 1998: Kinder delijt, Middeleeuwsspeelgoed in de Nederlanden, Nijmegen.

WITTEVEEN, J., 1986: On swans, cranes and her-

ons: Part 1, Swans, Petits Propos Culinaire 24,

22-31.

WINTER, J.M. VAN, 1981: Nahrung auf dem

Lobither Zollhaus, auf Grund der

Zollrechnungen aus den Jahren 1426-27,

1427-28 und 1428-29, in: T.J. Hoekstra, H.L.

Janssen & I.W.L. Moerman (red.), LiberCastellorum, 40 variaties op het thema kasteel,Zutphen, 338-348.

WINTER, J.M. VAN, 1989: De rol van ingemaakt

voedsel in enige middeleeuwse huishoudingen

in Nederland, in: R. Jansen-Sieben (red.), Artesmechanicae in Middeleeuws Europa.Handelingen van het colloquium van 15 okto-ber 1987, Brussel, 243-260.

WITTEVEEN, J., 1993: De verstandige Kock, ofSorghvuldige Huys-houdster…, vermeerdertmet de Hollandtse Slacht-Tyd, hier is noch ach-ter by gevoeght de Verstandige Confituurmaker(1670), (Facsimile 1993, met inleiding van J.

Witteveen), Amsterdam.

YSSELSTEYN, G.T. VAN, 1936: Geschiedenis dertapijtweverijen in de Noordelijke Nederlanden:bijdrage tot de geschiedenis der kunstnijver-heid, Leiden.

ZEIST, W. VAN, E.A., 2000: Cultivated and WildPlants in Late- and Post-Medieval Groningen. AStudy of Archaeological Plant Remains,

Groningen.

ZEVEN, A.C. & P.M. ZHUKOVSKY, 1975: Dictionary ofCultivated Plants and their Centres of Diversity,

Wageningen.

ZIENTARA, B., 1983: Die Entwicklung der Städte

im Niederoderraum im 13. Jahrhundert im

Zusammenhang mit den Anfängen des

Kornexports, in: Lübecker Schriften zurArchäologie und Kulturgeschichte 7, 147-157.

Digitale bronnen:

HTTP://www.delft.nl/archeologie/Htmlfiles/

Tentoonstellingen/HHDelfland.htm

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

261

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

262

Lijst van afbeeldingen

Hoofdstuk 2 Inleiding

Afb. 2.1 De locatie van de opgraving.Afb. 2.2 De resultaten van het vooronderzoek(IVO-3).

Hoofdstuk 3 Historie

Afb. 3.1 De ligging van de wal (grijze cirkel)en gracht van de ringwalburg ‘deMiddelburg’. De rode cirkel geeft de onder-zoekslocatie aan. Uit: Van Heeringen et al.1995, 22.Afb. 3.2 De kaart van Jacob van Deventer(ca. 1550). De rode cirkel geeft de onder-zoekslocatie aan.Afb. 3.3 Plattegrond van Middelburg met dein de tekst genoemde gebouwen en toponie-men. Kerken en kloosters: 1. Begijnhof; 2.Noordmonster; 3. Duitse huis; 4.Minderbroeders; 5. Begarden; 6. Onze-Lieve-Vrouwe-abdij; 7. Kloosterparochiekerk; 8.Westmonster; 9. Augustijnen; 10.Johannieters. Belangrijke gebouwen: A.Gravenlogement; B. Gravensteen; C.Lombardhuis; D. Lakenhal en stadhuis; E.Huis van Middelburg en vleeshuis; F.Gasthuis. Straten met doorgetrokken lijn:aangetoond rond 1350. Straten met stippel-lijn: straten volgens Van Deventer, vóór 1350niet aangetoond. Dikke stippellijn: parochie-grenzen. Namen tussen haakjes hebbenbetrekking op de moderne situatie. De rodecirkel geeft de onderzoekslocatie aan. Uit:Henderikx 2002, 249.Afb. 3.4 Uitsnede van de kaart van Goliath.De letter T geeft de locatie van het Oudemannen- en vrouwenhuis aan.

Hoofdstuk 4 Sporen en structuren

Afb. 4.1 Puttenplan met de locatie van deprofielen.Afb. 4.2 Alle sporen kaartAfb. 4.3 Het westelijk deel van het onder-zoeksterrein. De foto is genomen vanuit hetnoorden.Afb. 4.4 Het oostelijk deel van het onder-zoeksterrein aan de Koningstraat. De foto isgenomen vanuit het noorden.Afb. 4.5 De sporen uit fase 1Afb. 4.6 Een doorsnede door een mogelijkegracht aan de oostzijde van het terrein (put7, spoor 105).Afb. 4.7 De sporen uit fase 2.Afb. 4.8 De sporen uit fase 3.Afb. 4.9 Put 6, vlak 4, genomen vanuit hetoosten. De oostelijke keldermuur van huis 4,waterput 3, beerput 11 en beerput 5. Afb. 4.10 De sporen uit fase 4

Afb. 4.11 Put 3, vlak 1 met onder andere dekelder uit ca. 1400 en huis 1 uit fase 4 (defoto is genomen vanuit het oosten).Afb. 4.12 Het oostelijk deel van de keldergezien vanuit de binnenzijde met de oor-spronkelijk gewelfaanzet en het venster (nahet dichtzetten van de onderzijde).Afb. 4.13 Put 6/8 vlak 4, gezien vanuit hetoosten: resten van de kelder van huis 4 metouder muurwerk (put 6, spoor 207).Afb. 4.14 Op de voorgrond een overzicht vanmuurwerk in de putten 6 en 8 (vlak 2), kij-kend naar het noordoosten.Afb. 4.15 Het verloop van muur 1, put 12 (defoto is genomen vanuit het oosten).Afb. 4.16 Put 16, spoor 12, de opbouw bovenwaterput 10 (fase 4).Afb. 4.17 Het oventje ten noorden van muur 3(put 1, spoor 33 en 34).Afb. 4.18 De sporen uit fase 5.Afb. 4.19 Een heidebezem afkomstig uitmestkuil 4.Afb. 4.20 Put 10, vlak 2, gezien vanuit hetoosten.Afb. 4.21 De sporen uit fase 6.Afb. 4.22 het muurwerk uit fase 6 gecombi-neerd met de plattegrond van het Oudemannen- en vrouwenhuis uit ca. 1780.Afb. 4.23 Een gedeelte van put 5, vlak 3 metbeerput 10. De foto is genomen vanuit hetzuiden.Afb. 4.24 Het zuidelijk deel van de putten 5en 11 met onder andere beerput 13 (vlak 1),gezien vanuit het westen.Afb. 4.25 Put 6, vlak 2. De Regentenkamer enbeerput 11, gezien vanuit het oosten.Afb. 4.26 Beerput 11 gezien van binnenuit.De dichtgezette opening bevindt zich aan dezuidkant.Afb. 4.27 De sporen uit fase 7.Afb. 4.28 De afdekplaat van waterput 4,mogelijk een oude grafsteen.

Hoofdstuk 5

Afb. 5.1 Fagmenten van een zogenaamdereliëfband amfoor, Badorf, 10e of 11e eeuw.Afb. 5.2 Randprofielen van het gevondenkogelpot aardewerk, 10e tot midden 12e

eeuw.Afb. 5.3 Randprofiel van een kogelpot metradstempel versiering, 10e of 11e eeuw.Afb. 5.4 Randprofielen van Maaslands(1153.43) en Pingsdorf aardewerk (overig),late 10e en/of 11e eeuw.Afb. 5.5 Randprofielen van blauwgrijs (1162.3,1222.3 en 568.1) en Pingsdorf aardewerk(overig), 12e eeuw.Afb. 5.6 Tuitpot van vroeg roodbakkend aar-dewerk en kan van witbakkend Maaslandsaardewerk uit waterput 1, 1150-1200.Afb. 5.7 Kan van bijna-steengoed (s4-kan-5),

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

263

Brühl, 1300-1325, bodemvondst Utrecht, col-lectie en foto: Archeologisch enBouwhistorisch Centrum ‘Het Pandhuis’,Utrecht.Afb. 5.8 Vetvanger van roodbakkend aarde-werk (r-vet-5), 1300-1350, productie enbodemvondst Mechelen, particuliere collec-tie, foto: S. Venhuis.Afb. 5.9 Bord van zogenaamd ‘Werra-aarde-werk’ met daarop een vergelijkbaar liefdes-paar als op het in mestkuil MSK2 gevondenterracotta beeldje, bodemvondst Dordrecht,1616, collectie Museum Boijmans VanBeuningen Rotterdam (inv.nr. F 9423).Afb. 5.10 Bord, porselein, China, 1500-1550,zowel het model als de rankenversiering ophet in mestkuil MSK3 gevonden berettinobord met alla porcellana decor zijn aan ditsoort Chinese producten ontleend.Afb. 5.11 Twee trechterbekers uit Sluis en dein beerput BP11 gevonden drinkschaal vansteengoed uit Beauvais, 1350-1400, collectieSCEZ – Middelburg.Afb. 5.12 Randvariatie binnen het pottype r-pot-32 uit beerput 12, het zijn potten met eentotnogtoe onbekende ambachtelijk-industri-ële functie, ca. 1600.Afb. 5.13 Bord van zogenaamde ‘majolica-fai-ence’ uit Amsterdam (collectie ArcheologischDepot Bodemvondsten, gemeenteAmsterdam).Afb. 5.14 Diverse bodems van aardewerk pot-ten uit beerput 14 met ingekraste eigen-domsmerken.

Hoofdstuk 7

Afb. 7.1 Een Zeeuwse pijpenkop met als hiel-merk de letters DA (vnr 270).Afb. 7.2 Een Zeeuwse pijpenkop met hielmerkroos (vnr 270).Afb. 7.3 Een Zeeuwse pijpenkop met hiel-merk roos gekroond voorzien van de initialenAS (vnr 270).Afb. 7.4 Een dubbelconische pijpenkop methielmerk trompet aan een lint (vnr 145).Afb. 7.5 Een pijp met het befaamde merk WSgekroond (vnr 334).Afb. 7.6 een pijp met het merk bok met B(vnr 334).Afb. 7.7 Een ovaal model met op de zijkantvan de ketel in reliëf een toegevoegd merk-teken bestaande uit de letters DW (vnr 334).Afb. 7.8 Een Bossche pijp (vnr 334).Afb. 7.9 Een pijpenkop met merk 46 gekroond(vnr 334).Afb. 7.10 Een isabé met een ruime kromkopketel.Afb. 7.11 Een zogenaamde mosterdlepel (vnr334).Afb. 7.12 Pijp met Turkenkop (vnr 334).Afb. 7.13 Pijp met Turkenkop (vnr 334).

Afb. 7.14 Een sigarenhouder (vnr 334).

Hoofdstuk 8 Metaal

Afb. 8.1 Een loden penning (V1179.1)Afb. 8.2a/b Mallen voor klauwpootjesAfb. 8.3 Bronzen klauwpootje (V186.1)Afb. 8.4 Reconstructie fabricage (uit:Drescher 1982-83, p. 157). Afb. 8.5 Beslagstuk (V900.1)Afb. 8.6 Insigne (V557.1)Afb. 8.7 Loden plaatjes (V421.1)Afb. 8.8 Gesp van kraag (V334.54)Afb. 8.9 Uniformknopen (V334, diversesubnrs.)Afb. 8.10 Cijfer van sjako (V334.28)Afb. 8.11 Kinketting (V334, diverse subnrs.)Afb. 8.12 Verschillende lissen (V334, diversesubnrs.)Afb. 8.13 Riemgeleiders (V334, diversesubnrs.)Afb. 8.14 Vuurketshouders (V334, diversesubnrs.). Links met vuursteen.Afb. 8.15 Kogeltrekker (V334.158)Afb. 8.16 Kogels van het Snider geweer(V334, diverse subnrs.)Afb. 8.17 Geweersleutel van een M95(V334.181)Afb. 8.18 Lepel met ingekraste initialen: IW(V334.111)Afb. 8.19 Lepel met 3196 (V334.93)Afb. 8.20 Lepel met bijgesneden steel(V334.107)Afb. 8.21 Lepel met v-vormige inkepingen(V334.103)Afb. 8.22 Lepel met getordeerde en daardoorafgebroken steel (V334.105)Afb. 8.23 Lepel met gat in steeluiteinde(V334.102)Afb. 8.24 Lepel met gerepareerde steel(V334.108)Afb. 8.25 Onbekende voorwerpen (V334,diverse subnrs.)

Hoofdstuk 9 Natuursteen

Afb. 9.1 Bouwsteen van Gobertanger kalk-steen (vnr 794).Afb. 9.2 Leisteen met nagelgaten (vnr 334).Afb. 9.3 Leisteen met driehoekige inkervingen zigzaglijnen (vnrs 843.4 en 843.7).Afb. 9.4 Leisteen met inkervingen (vnr 843.5).Afb. 9.5 Leisteen met inkervingen in de vormvan een ruitpatroon (vnr 646).Afb. 9.6 Leisteen met een ingekerfd wapen(vnr 423).Afb. 9.7 Fragment Doornikse kalksteen metinkervingen, mogelijk een grafsteen (vnr165).Afb. 9.8 Een griffel (vnr 334).Afb. 9.9 Een slingerkogel (vnr 1131).Afb. 9.10 Een slingerkogel (vnr 441).

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

264

Afb. 9.11 Sterk afgesleten wetsteen van don-kergrijze siltsteen (vnr 1018:3).Afb. 9.12 Knikkers van siltsteen (vnr 334).Afb. 9.13 Randfragment van een vijzel (vnr1225).Afb. 9.14 Fragment marmer, vermoedelijk eenheft van een mes (vnr 877).Afb. 9.15 Fragment zandsteen met afgesletenvlakken. De functie in onbekend (vnr 790:1).

Hoofdstuk 10

Afb. 1 Heraldische decoratie met twee dra-ken.Afb. 2 Fragment van een dakruiter.Afb. 3 Afbeelding van een dakruiter gevon-den te Delfland. Bron:http://www.delft.nl/archeologie/Htmlfiles/Tentoonstellingen/HHDelfland.htm

Hoofdstuk 11

Afb. 11.1 Zegel met negen andreaskruisen. Afb. 11.2 Zegel met de persoonsnaamHughen.Afb. 11.3 Zegel met lelie.Afb. 11.4 Zegel met een kruisboog.

Hoofdstuk 12

Afb. 12.1 Schoen gesloten met een rij leder-knopjes, reconstructie van vnr 740, metrechts de vorm van de zool. Zonder schaal(tekenaar O. Goubitz).Afb. 12.2 Een reconstruc1ie van een trip.Zonder schaal (tekenaar O. Goubitz). Afb. 12.3 Reconstructie van schoentype 70.Zonder schaal (tekenaar O. Goubitz).Afb. 12.4 Reconstructie van schoentype 85.Zonder schaal (tekenaar O. Goubitz). Afb. 12.5 Voorblad van een instapschoen (vnr843, links). Rechts: reconstructie vanschoentype 90. Zonder schaal (tekenaar O.Goubitz).Afb. 12.6 Reconstructie van schoentype 105.Zonder schaal (tekenaar O. Goubitz).Afb. 12.7 De vorm van de 16e-eeuwse zool.Zonder schaal (tekenaar O. Goubitz).Afb. 12.8 Diverse beursdelen (tekenaar O.Goubitz).Afb. 12.9 Beursbuidel met twee extra buidel-tjes (tekenaar O. Goubitz).Afb. 12.10 Twee buideldelen (tekenaar O.Goubitz).Afb. 12.11 Een buidel.Afb. 12.12 Een beugel met gordelhaak vaneen beursje (tekenaar O. Goubitz).Afb. 12.13 Een messchede Afb. 12.14 Een lederen bestekfoedraal metflorale motieven (tekenaar O. Goubitz).Afb. 12.15 Mogelijk een dekselgedeelte vaneen bestekfoedraal (tekenaar O. Goubitz).

Afb. 12.16 Een boekband waarvan de plattennog gedeeltelijk bewaard zijn gebleven.Afb. 12.17 Een boekband met dierfiguren(tekenaar O. Goubitz).Afb. 12.18 Een onderdeel van het voorpandvan een wambuis (tekenaar O. Goubitz).Afb. 12.19 Een deel van een wambuis (teke-naar O. Goubitz).Afb. 12.20 Reconstructie van schoentype 130.Zonder schaal (tekenaar O. Goubitz).Afb. 12.21 Reconstructie van schoentype 150.Zonder schaal (tekenaar O. Goubitz).Afb. 12.22 19e-eeuwse zoolvormen (tekenaarO. Goubitz).Afb. 12.23 Reconstructie van schoentype 110.Zonder schaal (tekenaar O. Goubitz).Afb. 12.24 Militaire insignes (tekenaar O.Goubitz).

Hoofdstuk 13

Afb. 13.1 Vrucht van mispel (Mespilus germa-nica). Bron afbeelding: www.natuureduca-tie.nl.Afb. 13.2 Spinazie uit het Cruydeboeck vanDodoens (1554).Afb. 13.3 Pollen van (vermoedelijk) eenCitrusvrucht uit beerput 5.Afb. 13.4 17e-eeuwse afbeelding van saffloer(uit Littger 2001).Afb. 13.5 Pollenkorrel van wouw (Resedaluteola) uit een 17e-eeuwse beerkelder (foto:M. van Waijjen, BIAX Consult).Afb. 13.6 Een kam van buxus uit mestkuil 6(vnr 939.1).Afb. 13.7 Een deel van een paneeltje methoutsnijwerk uit mestkuil 6 (vnr 889.2).Afb. 13.8 Tiepels uit beerput 4 (vnr 1018.22 en1018.27).Afb. 13.9 Tol van essenhout uit beerput 4 (vnr1018.62)Afb. 13.10 Tol van essenhout uit beerput 4(vnr 1018.63).Afb. 13.11 Klepper van vlier uit mestkuil 6 (vnr890.15).Afb. 13.12 Een borstel uit beerput 14 (vnr334.30).Afb. 13.13 Maria met kind (vnr 843) (Foto:Restauratieatelier Jo Kempkens en TonLupak).Afb. 13.14 17e-eeuwse plattegrond vanMiddelburg door Johannes Blaeu waaropeen gordel van boomgaarden buiten destadmuren te zien is.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

265

Hoofdstuk 14

Afb. 14.1 Verhouding in aantal resten vanrund, schaap/geit en varken in de loop vantijd. De resten uit fase 3 of 4 (n=11) en hetgeringe aantal resten (n=16) uit fase 6 zijnbuiten beschouwing gelatenExclusief de resten van het complete varken(fase 2, n=193)Exclusief de resten van foeten (fase 4, n=68)Afb. 14.2 Opgravingsfoto van het varken. Afb. 14.3 Leeftijdsopbouw van rund op basisvan het postcraniale skelet.Exclusief fase 1 (n=5) en fase 6 (n=1)N.B. bij fase 2 is de indeling: <20 maanden,20-48 maanden gebruiktAfb. 14.4 Leeftijdsopbouw van schaap/geitop basis van het postcraniale skelet.Exclusief fase 1 (n=6), fase 6 (n=1) en fase 7(n=7)Exclusief de resten van foeten (fase 4)Afb. 14.5 Leeftijdsopbouw van varken opbasis van het postcraniale skelet.Exclusief fase 1 (n=3) en fase 6 (n=4)Afb. 14.6 Verdeling van de skeletelementenover het lichaam van rund.Exclusief fase 3 of 4 (n=1) en fase 6 (n=4)Voetelementen (n=162) zijn wel aanwezig,maar om pragmatische redenen niet in deafbeelding weergegeven.Enkele fragmenten (n=4) zijn niet in te delenAfb. 14.7 Verdeling van de skeletelementenover het lichaam van schaap/geit.Exclusief fase 3 of 4 (n=4), fase 6 (n=5) enfase 7 (n=12)Exclusief de resten van foeten (n=68)Enkele fragmenten (n=10) zijn niet in tedelenAfb. 14.8 Het in stukken verdelen van eenkarkas (Bron foto: McGee 2001). Afb. 14.9 Doorgezaagde schouderbladen vanrund uit de kazernebeerput (BPT14) (Foto: ©Archeoplan Eco).Afb. 14.10 Een gat in het distale deel van eenmiddenvoetsbeen (metatarsus) vanschaap/geit (Foto: © M.J Rijkelijkhuizen).Afb. 14.11 Haringwervels uit monster 279 vanbeerput BPT03; grootste diameter 1,7 mm(Foto: © B. Beerenhout, ArchaeoZoo).Afb. 14 12. Paling, verwrongen en aangetast;totale breedte 4,1 mm (Foto: © B.Beerenhout, ArchaeoZoo).Afb. 14.13 Een aantal kaurischelpen uit beer-put BPT14 van fase 7 (Foto: © M. Waijjen,BIAX Consult).Afb. 14.14. Halffabrikaat van een glis (Foto: ©M.J. Rijkelijkhuizen).Afb. 14.15. Een versierde koot uit beerputBPT08 (fase 5) (Foto: © M.J. Rijkelijkhuizen).Afb. 14.16. Dobbelsteen van bot (Foto: © M.J.Rijkelijkhuizen).

Afb. 14.17. Speelschijfje van bot (Foto: © M.J.Rijkelijkhuizen).Afb. 14.18. Hoornen inktpotjes met stopjes uitmestkuil MSK2 (Foto: © M.J. Rijkelijkhuizen)Afb. 14.19. Bakje van hoorn (Foto: © M.J.Rijkelijkhuizen).Afb. 14.20. Bakje van olifantivoor (Foto: ©M.J. Rijkelijkhuizen)Afb. 14.21. Kam van olifantivoor (Foto: © M.J.Rijkelijkhuizen).Afb. 14.22. Kam van hoorn (Foto: © M.J.Rijkelijkhuizen).Afb. 14.23. Hoornen mondstuk van een pijp(Foto: © M.J. Rijkelijkhuizen).Afb. 14.24. Voorwerp van bot (Foto: © M.J.Rijkelijkhuizen).Afb. 14.25. Voorwerp van gewei (Foto: © M.J.Rijkelijkhuizen)Afb. 14.26. Houten zonnewijzer (Foto:© M.J.Rijkelijkhuizen).Afb. 14.27. Sigarenhouder van noot (Foto: ©M.J. Rijkelijkhuizen).Afb. 14.28. Leng: snijspoor door kop van lin-ker prae-maxillare (uiterst links, rechte lijn)(Foto: © B. Beerenhout, ArchaeoZoo).Afb. 14.29. Verhouding in aantal resten vanrund, schaap/geit en varken op diverse vind-plaatsen.

Hoofdstuk 15

Afb. 15.1 Potten en schervenmateriaal uitbeerput 12 (Foto: I. Joosten).Afb. 15.2 Pot met witgele harde massa (pijl)(Foto: I. Joosten).Afb. 15.3 Stukken metaal uit beerput 12(Foto: I. Joosten).

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

266

Lijst van tabellen

Hoofdstuk 5

Tabel 5.1 Waterput 1 (1150-1200), verdelingvan de baksels op basis van het aantalscherven.Tabel 5.2 Waterput 1 (1150-1200), verdelingvan de baksels op basis van de EVE’s.Tabel 5.3 Gracht 3 1300-1350), verdeling vande baksels op basis van het aantal scherven.Tabel 5.4 Kuil 1 (1350-1400), verdeling van debaksels op basis van het aantal scherven.Tabel 5.5 Kuil 18 (1375-1450), verdeling vande baksels op basis van het aantal scherven.Tabel 5.6 Kuil 19 (1375-1425), verdeling vande baksels op basis van het aantal scherven.Tabel 5.7 Mestkuil 7 (1375-1425), verdelingvan de baksels op basis van het aantalscherven.Tabel 5.8 Beerput 3 (1375-1450), verdelingvan de baksels op basis van het aantalscherven. Tabel 5.9 Beerput 3 (1375-1450), verdelingvan de baksels op basis van de EVE’s.Tabel 5.10 Mestkuil 1 (1525-1575), verdelingvan de baksels op basis van het opge-schoonde aantal scherven.Tabel 5.11Mestkuil 2 (1500-1600), verdelingvan de baksels op basis van het opge-schoonde aantal scherven. Tabel 5.12 Mestkuil 3 (1525-1575), verdelingvan de baksels op basis van het opge-schoonde aantal scherven.Tabel 5.13 Kuil 25 (1500-1600), verdeling vande baksels op basis van het aantal scherven.Tabel 5.14 Kuil 26 (1525-1550), verdeling vande baksels op basis van het opgeschoondeaantal scherven. Tabel 5.15 Kuil (put 11, spoor 90 – 1525-1575), verdeling van de baksels op basis vanhet aantal scherven.Tabel 5.16 Kuil (put 17, spoor 9 – 1525-1575),verdeling van de baksels op basis van hetaantal scherven. Tabel 5.17 Beerput 4 (1575-1600), verdelingvan de baksels op basis van het opge-schoonde aantal scherven.Tabel 5.18 Beerput 5 (1580-1610), verdelingvan de baksels op basis van het opge-schoonde aantal scherven.Tabel 5.19 Beerput 8 (1600-1625), verdelingvan de baksels op basis van het aantalscherven.Tabel 5.20 Beerput 9 (1675-1750), verdelingvan de baksels op basis van het opge-schoonde aantal scherven. Tabel 5.21 Beerput 10 (1600-1625), verdelingvan de baksels op basis van het aantalscherven. Tabel 5.22 Beerput 11 (1400-1700), verdeling

van de baksels op basis van het aantalscherven.Tabel 5.23 Beerput 12 (1600-1625), verdelingvan de baksels op basis van het aantalscherven.Tabel 5.24 Beerput 13 (1800-1900), verdelingvan de baksels op basis van het aantalscherven. Tabel 5.25 Beerput 14 (1775-1900), verdelingvan de baksels op basis van het aantalscherven.

Hoofdstuk 6

Tabel 6.1 Glas uit mestkuil 3.Tabel 6.2 Glas uit mestkuil 8.Tabel 6.3 Glas uit beerput 4.Tabel 6.4 Glas uit beerput 5.Tabel 6.5 Glas uit beerput 8.Tabel 6.6 Glas uit beerput 13.Tabel 6.7 Glas uit beerput 14.

Hoofdstuk 8

Tabel 8.1 De verschillende diameters vankogels uit de kazernetijd.

Hoofdstuk 9

Tabel 9.1 ArtefactgroepenTabel 9.2 Onbewerkt steen

Hoofdstuk 10

Tabel 10.1 Aantal fragmenten per type.Tabel 10.2 Aantal bakstenen per baksel.Tabel 10.3 Datering van de bakstenen naarbaksel.Tabel 10.4 Baksteengrootte per bakselTabel 10.5 Aantal afbeeldingen op tegels.

Hoofdstuk 13

Tabel 13.1 Middelburg-Berghuijskazerne,overzicht van geanalyseerde monsters.Tabel 13.2 Middelburg-Berghuijskazerne,samenvatting van de resultaten van hethoutonderzoek.

Hoofdstuk 14

Tabel 14.1. Overzicht van de onderzochte res-ten*: Onder de artefacten bevinden zich enkeledie niet uit dierlijke materialen zijn vervaar-digd.n: aantalTabel 14.2. Overzicht zoogdierresten perbewoningsfaseEnkele zoogdierresten (n=23) dateren uitfase 3 of 4.n: aantal

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

267

Tabel 14.3. Overzicht van de vleesleveran-ciersn: aantal; %: percentage; g: gewicht in gram-menExclusief foetale resten van schaap (n=3) envan schaap/geit (n=65)Exclusief de resten van een compleet varken(n=193)Tabel 14. 4. Schofthoogten van RundTabel 14. 5. Formaten van Rund op basis vanwaarnemingenTabel 14. 6. Zoogdierresten met sporen ophet botn: aantal* totaal aantal resten per soort, diergroep ofdierklasse%: percentage t.o.v. totaal aantal resten persoort, diergroep of dierklasseTabel 14. 7 Overzicht van de vogelresten perbewoningsfasen: aantalTabel 14. 8. Vogelresten met sporen op hetbotn: aantal* Totaal aantal resten per soort, diergroep ofdierklasseTabel 14. 9. Overzicht van de visresten perbewoningsfaseH: handverzameld; Z: uit zeefresidun: aantalTabel 14. 10. Berekende en geschatte vis-lengteTabel 14. 11. Visresten met sporen op het botn: aantal* Totaal aantal resten per soort, diergroep ofdierklasseTabel 14.12. Overzicht van de weekdieren perbewoningsfasen: aantal (bij de Bivalvia is het aantal klep-pen weergegeven)Tabel 14.13. Afmetingen van kaurischelpen* Buijse 1993Tabel 14.14. Overzicht van de artefacten uitdierlijke materialen per bewoningsfasen: aantal Tabel 14.15. Fase 1, soortenspectrumn: aantal; n-ass: aantal nadat de associatieszijn verwerkt; g: gewicht in grammenexclusief artefactenTabel 14.16. Fase 2, soortenspectrumn: aantal; n-ass: aantal nadat de associatieszijn verwerkt; g: gewicht in grammenexclusief artefactenTabel 14. 17. Fase 3, soortenspectrumn: aantal; n-ass: aantal nadat de associatieszijn verwerkt; g: gewicht in grammenexclusief artefactenTabel 14. 18. Fase 4, soortenspectrumHv: handverzameld; Zeef: uit zeefresidun: aantal; n-ass: aantal nadat de associatieszijn verwerkt; g: gewicht in grammenexclusief artefacten

Tabel 14. 19. Fase 5, soortenspectrumHv: handverzameld; Zeef: uit zeefresidun: aantal; n-ass: aantal nadat de associatieszijn verwerkt; g: gewicht in grammenexclusief artefacten Tabel 14. 20. Fase 6, soortenspectrumHv: handverzameld; Zeef: uit zeefresidun: aantal; n-ass: aantal nadat de associatieszijn verwerkt; g: gewicht in grammenexclusief artefactenTabel 14. 21. Fase 7, soortenspectrumn: aantal; n-ass: aantal nadat de associatieszijn verwerkt; g: gewicht in grammenexclusief artefactenTabel 14.22 Vogelresten van diverse vind-plaatsen** vondstmateriaal uit een afvoergoot (V 3-2-23) en beerput 2* totaal aantal vogelresten, exclusief de niette determineren restenn: aantal; X: aanwezigTabel 14.23 Visresten van diverse vindplaat-sen** vondstmateriaal uit een afvoergoot (V 3-2-23) en beerput 2* totaal aantal visresten, exclusief de niet tedetermineren restenX: aanwezig

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

268

Lijst van Bijlagen

Hoofdstuk 2

Bijlage 2.1 (achter in rapport) Periodiseringvolgens het ARCHeologisch InformatieSysteem (ARCHIS)

Hoofdstuk 4

Bijlage 4.1 (op CD-rom) Sporenlijst metstructuren

Hoofdstuk 5

Bijlage 5.1 (achter in rapport) Catalogus vanaardewerk- en glasvondsten

Hoofdstuk 7

Bijlage 7.1 (op CD-rom) Determinatielijstpijpvondsten

Hoofdstuk 8

Bijlage 8.1 (op CD-rom) De metaalvondsten,determinatielijst

Hoofdstuk 13

Bijlage 13.1 (achter in rapport) Middelburg-Berghuijskazerne, resultaten macrorestenon-derzoek. Legenda: (x) = 1-10, x = 11-50, xx = 51-100,xxx = >100, xxxx = >1000, + = aanwezig;niet geteld, m = gemineraliseerd, v = ver-koold, cf. = gelijkend op, fragm. = fragment.Bijlage 13.2 (achter in rapport) Middelburg-Berghuijskazerne, resultaten pollenanalyse. Legenda: + = aanwezig, +(+) = regelmatigaanwezig, ++ = veel aanwezig, ++(+) = zeerveel aanwezig, +++ = dominant aanwezig.Bijlage 13.3 (op CD-rom) Hout determinatie-tabelBijlage 13.4 (op CD-rom) Verklaring van destamcodes (kolom stc.) in bijlage 13.3.

Hoofdstuk 14 (alle bijlagen op CD-rom)

Bijlage 14.1. Meetgegevens van zoogdierenBijlage 14.2. Overzicht van de schelpenBijlage 14.3A Overzicht van de artefactenBijlage 14.3B Legenda bijlage artefactenBijlage 14.4. Fase 1, overzicht dierlijke restenper contextBijlage 14.5. Fase 1, determinatiegegevensBijlage 14.6. Fase 2, overzicht dierlijke restenper contextBijlage 14.7. Fase 2 leeftijdgegevens Rund,Paard, Schaap/Geit en Varken op basis van

vergroeiingsstadia aan het postcraniale ske-let (Habermehl, 1975); Bijlage 14.8. Fase 2 leeftijdgegevens Rund,Schaap/Geit en Varken op basis van door-braak- en slijtagestadia van de gebitsele-mentenBijlage 14.9. Fase 2, overzicht skeletelemen-ten van zoogdierenBijlage 14.10. Fase 3, overzicht dierlijke res-ten per contextBijlage 14.11. Fase 3, overzicht skeletelemen-ten van zoogdierenBijlage 14.12. Fase 3, leeftijdgegevens Rund,Schaap/Geit en VarkenBijlage 14.13. Fase 4, overzicht dierlijke res-ten per contextBijlage 14.14. Fase 4, leeftijdgegevens Rund,Paard, Schaap/Geit en VarkenBijlage 14.15. Fase 4, overzicht skeletelemen-ten van zoogdierenBijlage 14.16. Fase 5, overzicht dierlijke res-ten per contextBijlage 14.17. Fase 5, overzicht skeletelemen-ten van zoogdierenBijlage 14.18. Fase 5, leeftijdgegevens Rund,Schaap/Geit en VarkenBijlage 14.19. Fase 6, overzicht dierlijke res-ten per contextBijlage 14.20. Fase 6, determinatiegegevensBijlage 14.21. Fase 7, overzicht dierlijke restenper contextBijlage 14.22. Fase 7, leeftijdgegevens Rund,Schaap/Geit en VarkenBijlage 14.23. Fase 7, overzicht skeletelemen-ten zoogdieren

Hoofdstuk 15 (alle bijlagen op CD-rom)

Bijlage 15.1 De resultaten van het XRF onder-zoek aan de aangekoekte laag.Bijlage 15.2 De resultaten van het XRDonderzoek aan de aangekoekte laag.Bijlage 15.3 De resultaten van het FTIRonderzoek aan de aangekoekte laag.Bijlage 15.4 De resultaten van het XRDonderzoek aan het wateroplosbare deel vande aangekoekte laag.Bijlage 15.5 De resultaten van het XRFonderzoek aan metalen objecten.

Hoofdstuk 16

Bijlage 16.1 (op CD-rom) Inhoud grotevondstcomplexen, overige vondsten.

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

269

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

270

Bijlage 2.1 Periodisering volgens het ARCHeologisch Informatie Systeem (ARCHIS)

Romeinse tijd 12 v. Chr. – 450 na Chr.Romeinse tijd vroeg 12 v. Chr. – 70 na Chr.Romeinse tijd vroeg A 12 v. Chr. – 25 na Chr.Romeinse tijd vroeg B 25 – 70 na Chr.Romeinse tijd midden 70 – 270 na Chr.Romeinse tijd midden A 70 – 150 na Chr.Romeinse tijd midden B 150 – 270 na Chr.Romeinse tijd laat 270 – 450 na Chr.Romeinse tijd laat A 270 – 350 na Chr.Romeinse tijd laat B 350 – 450 na Chr.

Middeleeuwen 450 – 1500 na Chr.Middeleeuwen vroeg 450 – 1050 na Chr.Middeleeuwen vroeg A 450 – 525 na Chr.Middeleeuwen vroeg B 525 – 725 na Chr.Middeleeuwen vroeg C 725 – 900 na Chr.Middeleeuwen vroeg D 900 – 1050 na Chr.Middeleeuwen laat 1050 – 1500 na Chr.Middeleeuwen laat A 1050 – 1250 na Chr.Middeleeuwen laat B 1250 – 1500 na Chr.

De periode ca. 1000 tot 1200 wordt ook wel Volle Middeleeuwen genoemd.

Nieuwe tijd 1500 – heden Nieuwe tijd A 1500 – 1650 na Chr.Nieuwe tijd B 1650 – 1850 na Chr.Nieuwe tijd C 1850 – heden

Tekenwerk is verricht door J.F.P. Kottman, L. Goldschmitz-Wielinga en M. Hoppel.Fotografie: M. Hoppel.

Bakselcodes ‘Deventer-systeem’

Binnen de typologie van het ‘Deventer-sys-teem’ worden de volgende afkorting voorbaksels gebruikt:

pi pingsdorf-type aardewerks1 steengoed 1 (steengoed zonder

glazuur/engobe)s2 steengoed 2 (steengoed met

glazuur/engobe)s3 steengoed 3 (industrieel steengoed)s4 steengoed 4 (bijna-steengoed zonder

oppervlakte behandeling)s5 steengoed 5 (proto-steengoed en bijna-

steengoed met oppervlakte behandeling)s6 steengoed 6 (Frans steengoed)s7 steengoed 7 (Aziatisch steengoed)s8 steengoed 8 (steengoed met secundair

aangebracht loodglazuur)

kp kogelpot aardewerkbg blauwgrijs aardewerk (Elmpt, Paffrath en

aanverwante baksels)g grijs aardewerkjy jydepot aardewerk

r rood aardewerkrm rood Maaslands aardewerkdw rood ‘Duitsland-west’ aardewerkri rood Italiaans aardewerkib Iberisch aardewerk (zowel rood- als

witbakkend)

w wit aardewerkha ‘hafner’ wit aardewerkwm wit Maaslands aardewerkdb Dieburg aardewerkwa Werra aardewerkwe Weser aardewerkwf wit Frans aardewerkib Iberisch aardewerk (zowel rood- als

witbakkend)

am archaïsche of proto-majolicam majolica uit de Nederlandenf faïence uit de Nederlandenbi biscuit van majolica/faience uit de

Nederlandeni Italiaanse majolica/faïencesp Spaanse majolica/faïencepo Portugese majolica/faïenced Duitse majolica/faïence

p Aziatisch porseleinep Europees porselein

iw industrieel witir industrieel roodiz industrieel zwartik industrieel kleur

py pijpaarde (beelden en reliëfs)te terracotta (beelden en reliëfs)

gl glas

Concordantielijst voor de in decatalogus voorkomende typen volgensde standaard van het Deventer-systeen

pi-pot-2 cat. 1pi-pot- cat. 5pi- cat. 6 en 7

s5-kan-4 cat. 28

s4-kan-5 cat. 29

s1-bek-5 cat. 73s1-dri-2 cat. 70s1-dri-3 cat. 74s1-kan-1 cat. 75s1-kan-8 cat. 30, 31 en 32s1-kan-14 cat. 33s1-kan-15 cat. 68s1-kan-29 cat. 34s1-kan-30 cat. 51s1-tre-2 cat. 90s1-tre-11 cat. 115

s2-bek-3 cat. 137s2-bek-13 cat. 35s2-bek-16 cat. 134, 156 en 157s2-fle-4 cat. 231 en 232s2-ink-1 cat. 233s2-kan-1 cat. 63s2-kan-13 cat. 140s2-kan-14 cat. 136s2-kan-19 cat. 110s2-kan-23 cat. 36s2-kan-29 cat. 113s2-kan-34 cat. 111 en 116s2-kan-39 cat. 165s2-kan-51 cat. 37 en 38s2-kan-54 cat. 49 en 67s2-kan-58 cat. 117, 158 en 161s2-kan-60 cat. 166s2-kan-62 cat. 187s2-kan-77 cat. 52s2-kan-81 cat. 118

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

271

Bijlage 5.1 Catalogus met aardewerk- en glasvondsten - S. Ostkamp en J.F.P. Kottman

s6-dri-1 cat. 214

s3-kom-4 cat. 234

kp-bak-2 cat.2kp-kog-9 cat. 3 en 4

g-gra-3 cat. 39g-gra-4 cat. 40 en 76g-kan-3 cat. 41g-kan-5 cat. 91g-kan-8 cat. 77g-kom-6 cat. 42g-kom-10 cat. 69g-kom-17 cat. 43g-pis-1 cat. 26g-pot-10 cat. 24, 27 en 44g-pot- cat. 56

r-bak-2 cat. 71, 92 en 93r-bak-11 cat. 54r-bak-15 cat. 25, 64 en 78r-bak-23 cat. 94 en 170r-bor-6 cat. 141, 171 en 204r-bor-10 cat. 202r-bor-18 cat. 177r-bor-30 cat. 142r-dek-26 cat. 79r-dov-1 cat. 80 en 95r-gra-2 cat. 96 en 97r-gra-3 cat. 45 en 57r-gra-8 cat. 120r-gra-20 cat. 58 en 65r-gra-33 cat. 188r-gra-38 cat. 81 en 82r-gra-40 cat. 50r-gra-55 cat. 119r-gra-59 cat. 189r-gra-73 cat. 83, 98, 99r-gra-74 cat. 159r-gra-75 cat. 84, 85, 100, 101, 102, 143 en

167r-gra-79 cat. 103, 121r-gra-89 cat. 144r-gra-125 cat. 46r-gra-116 cat. 162r-gra-126 cat. 104r-gra-127 cat. 145r-kan-55 cat. 47r-kan-27 cat. 235r-kan- cat. 8, 9, 10 en 48r-kom-40 cat. 60, 105, 106, 146 en 160r-kom-51 cat. 53r-kom-73 cat. 107 en 108r-kom-74 cat. 236r-kop-5 cat. 205r-kop-11 cat. 215 en 216r-kop-14 cat. 172r-kop-20 cat. 147r-kop-38 cat. 122 en 123r-kop-44 cat. 173r-kop-45 cat. 178

r-kop- cat. 174, 218 en 220r-min- cat. 66r-pis-5 cat. 190, 206, 207 en 208r-pis-10 cat. 124r-pis-12 cat. 179r-pis-16 cat. 237, 238, 239 en 240r-pis-19 cat. 168r-pis-42 cat. 148 en 149r-pis-43 cat. 241r-pot-14 cat. 242r-pot-31 cat. 11r-pot-32 cat. 219r-pot- cat. 12, 13, 14 en 15r-spa-2 cat. 150r-stk-1 cat. 151r-stk-2 cat. 180r-tes-3 cat. 209r-the-4 cat. 243r-voe- cat. 109r-vet-5 cat. 86 en 87r-vst-3 cat. 175r-vst-10 cat. 55r-zal-1 cat. 191r-zal-3 cat. 181

w-bor-14 cat. 139w-gra-6 cat. 192w-kap-1 cat. 244w-kmf-9 cat. 248w-kom-7 cat. 210w-kop-7 cat. 152w-kop-36 cat. 245w-min- cat. 153, 193, 246 en 247w-ond-1 cat. 217w-pis-1 cat. 194w-ver-2 cat. 112

ha-kop-2 cat. 125ha-kop-3 cat. 126ha-ton-1 cat. 127

wa-bor-1 cat. 182

we-kop-1 cat. 176we-pot-2 cat. 195

wm-kan-3 cat. 16, 17, 18 en 19 wm-kan- cat. 20wm-pot-2 cat. 21 en 22

wf-kan- cat. 59wf-kmf-1 cat. 128wf-kmf-2 cat. 129wf-pot-1 cat. 225

ib-kru-1 cat. 154

m-min- cat. 138m-bor-5 cat. 163, 196, 211 en 212m-bor-12 cat. 221m-bor- cat. 222m-kom-4 cat. 197 en 223

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

272

m-pot- cat. 169m-zal-1 cat. 155

f-bor-3 cat. 249f-bor-8 cat. 203f-zal-1 cat. 250, 251 en 252f-zal-3 cat. 253

i-bor-3 cat. 131i-kan- cat. 164

sp-bor- cat. 72, 88, 89, 138

po-bor-3 cat. 224

p-bor-6 cat. 183 en 226p-bor-9 cat. 198p-kom-8 cat. 184 en 199

iw-bor-4 cat. 254iw-bor-6 cat. 255iw-bor-8 cat. 256iw-kom-1 cat. 257 en 258iw-kop-1 cat. 259 en 260iw-kop-2 cat. 227, 261, 262 en 263iw-kop-8 cat. 264iw-kop-12 cat. 265iw-mos-1 cat. 266

te-bee- cat. 62 en 114

py-mal- cat. 61

gl-bek-9 cat. 200gl-bek-19 cat. 135gl-bek-25 cat. 228gl-bek-38 cat. 267gl-fle-3 cat. 268gl-fle-7 cat. 269gl-fle-11 cat. 229 en 270gl-fle-14 cat. 271gl-fle-25 cat. 272gl-fle-27 cat. 273gl-fle-38 cat. 274gl-fle-41 cat. 275gl-fle-69 cat. 276gl-fle-87 cat. 277gl-fle-100 cat. 278gl-fle-101 cat. 279gl-fle-102 cat. 280gl-fle-103 cat. 230 en 281gl-bok-3 cat. 133gl-kel-23 cat. 282gl-kel-56 cat. 283gl-kel-77 cat. 284gl-kel-78 cat. 201gl-kel-79 cat. 132gl-kel-80 cat. 185gl-kom-3 cat. 186gl-zou-4 cat. 285

ADC ArcheoProjecten Rapport 595 Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

273

Opbouw van de catalogus blokjes:1a vondstnummer1b vondstcontext

(complexdatering)2 code van het type3 objectdatering4a maten in centimeters

(grootste doorsnede / hoogte)

4b beschrijving van het type5a baksel / materiaalsoort5b kleur / glazuur5c beschrijving van de

decoratie5d diversen6a bodem6b oor / steel6c compleetheid7 functie8 productiecentrum9 literatuur

cat. 11a MIDG2-03 – 183-11b kuil (put 6, spoor 64 – 1300-1350)2 pi-pot-23 1175-12004a -/-4b bolle pot met driehoekige rand, op

standring5a Pingsdorf aardewerk5b5c rode beschildering5d opspit6a geknepen standring (ontbreekt)6b twee bandoren (één ontbreekt)6c fragment, gereconstrueerd profiel7 (tuit)pot8 Rijnland, Pingsdorf9

cat. 21a MIDG2-03 – 1227-11b kuil (put 18, spoor 40 – 1100-1200)2 kp-bak-23 1100-12004a -/-4b komvormige bakpan met een aan de

bovenzijde afgevlakte rand5a kogelpot aardewerk5b5c5d6a6b holle steel (alleen aanzet aanwezig)6c fragment, gereconstrueerd profiel7 bakpan8 lokaal9 Verhoeven 1998, p. 152

275 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Catalogus Middelburg-Berghuijskazerne met aardewerk- en glas vondsten

Verspreide vondsten uit de opgravingvan voor ca. 1250

cat. 31a MIDG2-03 – 1065-21b kuil (put 5, spoor 104 – 1100-1200)2 kp-kog-93 1150-12504a 20/-4b kogelpot met S-vormig uitgebogen

verdikte afgeronde rand5a kogelpot aardewerk5b5c5d6a6b6c fragment, gereconstrueerd profiel7 kogelpot8 lokaal9

cat. 41a MIDG2-03 – 1270-11b gracht 1 (put 18, spoor 16 – 1100-

1200)2 kp-kog-93 1150-12504a -/-4b kogelpot met S-vormig uitgebogen

verdikte afgeronde rand5a kogelpot aardewerk5b5c5d6a6b6c fragment, gereconstrueerd profiel7 kogelpot8 lokaal9

cat. 51a MIDG2-03 – 1260-281b waterput 1 (put 18, spoor 49 – 1150-

1200)2 pi-3 1150-12004a -/-4b5a Pingsdorf aardewerk5b5c5d waarschijnlijk fragment van een

beker6a geknepen standring (ontbreekt)6b6c fragment78 Rijnland, Pingsdorf9

276 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Waterput 1 (put 18, spoor 49 – 1150-1200)

cat. 61a MIDG2-03 – 1260-671b waterput 1 (put 18, spoor 49 – 1150-

1200)2 pi-3 1150-12004a -/-4b5a Pingsdorf aardewerk5b5c5d waarschijnlijk fragment van een

beker6a geknepen standring (ontbreekt)6b6c fragment78 Rijnland, Pingsdorf9

cat. 71a MIDG2-03 – 1260-781b waterput 1 (put 18, spoor 49 – 1150-

1200)2 pi-3 1175-12004a -/-4b5a Pingsdorf aardewerk5b5c5d waarschijnlijk fragment van een

kogelpot met driehoekige rand6a6b6c fragment78 Rijnland, Pingsdorf9

cat. 81a MIDG2-03 – 1260-501b waterput 1 (put 18, spoor 49 – 1150-

1200)2 r-kan-3 1150-12004a -/-4b5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d6a lobvoeten (bodem ontbreekt)6b worstoor6c fragment7 kan8 Vlaanderen (Brugge?)9

277 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 91a MIDG2-03 – 1260.31b waterput 1 (put 18, spoor 49 – 1150-

1200)2 r-kan-3 1150-12004a -/-4b5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c ingekraste golflijnen op rand5d6a lobvoeten (bodem ontbreekt)6b worstoor (ontbreekt)6c fragment7 kan8 Vlaanderen (Brugge?)9

cat. 101a MIDG2-03 – 1260-141b waterput 1 (put 18, spoor 49 – 1150-

1200)2 r-kan-3 1150-12004a -/-4b5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d6a lobvoeten (bodem ontbreekt)6b worstoor (ontbreekt)6c fragment7 kan8 Vlaanderen (Brugge?)9

278 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 111a MIDG2-03 – 1260-921b waterput 1 (put 18, spoor 49 – 1150-

1200)2 r-pot-313 1150-12004a 24/234b kogelronde gedraaide pot met

kraagrand en dekselgeul5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d tuit6a bolle bodem6b6c vrijwel compleet7 tuitpot8 Vlaanderen (Brugge?)9

279 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 121a MIDG2-03 – 1260-61b waterput 1 (put 18, spoor 49 – 1150-

1200)2 r-pot-3 1150-12004a -/-4b5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d tuit6a6b6c fragment7 tuitpot8 Vlaanderen (Brugge?)9

cat. 131a MIDG2-03 – 1260-161b waterput 1 (put 18, spoor 49 – 1150-

1200)2 r-pot-3 1150-12004a -/-4b5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d manchetrand, waarschijnlijk imitatie

Maaslandse (tuit)pot (wm-pot-2)6a waarschijnlijk bolle bodem

(ontbreekt)6b6c fragment7 (tuit)pot8 Vlaanderen (Brugge?)9

280 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 141a MIDG2-03 – 1260-151b waterput 1 (put 18, spoor 49 – 1150-

1200)2 r-pot-3 1150-12004a -/-4b5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d manchetrand, imitatie Maaslandse

(tuit)pot (wm-pot-2)6a waarschijnlijk bolle bodem

(ontbreekt)6b6c fragment7 (tuit)pot8 Vlaanderen (Brugge?)9

cat. 151a MIDG2-03 – 1260-591b waterput 1 (put 18, spoor 49 – 1150-

1200)2 r-pot-3 1150-12004a -/-4b5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d6a waarschijnlijk bolle bodem

(ontbreekt)6b6c fragment7 (kook)pot8 Vlaanderen (Brugge?)9

cat. 161a MIDG2-03 – 1260-911b waterput 1 (put 18, spoor 49 – 1150-

1200)2 wm-kan-33 1150-12004a 17/184b bolle kan met cilindrische hals met

ribbel, verdikte rand en lensbodem5a witbakkend Maaslands aardewerk5b spaarzaam loodglazuur op schouder5c5d6a lensbodem6b worstoor6c vrijwel compleet7 schenkkan8 Maasland9

281 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 171a MIDG2-03 – 1260-491b waterput 1 (put 18, spoor 49 – 1150-

1200)2 wm-kan-33 1150-12004a -/-4b bolle kan met cilindrische hals met

ribbel, verdikte rand en lensbodem5a witbakkend Maaslands aardewerk5b spaarzaam loodglazuur op schouder5c5d6a lensbodem (ontbreekt)6b worstoor6c fragment, gereconstrueerd profiel7 schenkkan8 Maasland9

cat. 181a MIDG2-03 – 1260-511b waterput 1 (put 18, spoor 49 – 1150-

1200)2 wm-kan-33 1150-12004a -/-4b bolle kan met cilindrische hals met

ribbel, verdikte rand en lensbodem5a witbakkend Maaslands aardewerk5b spaarzaam loodglazuur op schouder5c5d6a lensbodem (ontbreekt)6b worstoor (ontbreekt)6c fragment, gereconstrueerd profiel7 schenkkan8 Maasland9

cat. 191a MIDG2-03 – 1260-961b waterput 1 (put 18, spoor 49 – 1150-

1200)2 wm-kan-33 1150-12004a -/-4b bolle kan met cilindrische hals met

ribbel, verdikte rand en lensbodem5a witbakkend Maaslands aardewerk5b spaarzaam loodglazuur op schouder5c5d6a lensbodem (ontbreekt)6b worstoor (ontbreekt)6c fragment, gereconstrueerd profiel7 schenkkan8 Maasland9

282 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 201a MIDG2-03 – 1260-901b waterput 1 (put 18, spoor 49 – 1150-

1200)2 wm-kan-3 1150-12004a -/-4b5a witbakkend Maaslands aardewerk5b spaarzaam loodglazuur op schouder5c5d6a lensbodem met lobvoeten6b worstoor (ontbreekt)6c fragment, gereconstrueerd profiel7 (voorraad)kan8 Maasland9

cat. 211a MIDG2-03 – 1260-471b waterput 1 (put 18, spoor 49 – 1150-

1200)2 wm-pot-23 1125-11754a -/-4b bolle pot met lensbodem en

manchetrand5a witbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur op schouder5c5d6a lensbodem (ontbreekt)6b twee bandoren (één ontbreekt)6c fragment, gereconstrueerd profiel7 (tuit)pot8 Maasland9

cat. 221a MIDG2-03 – 1260-541b waterput 1 (put 18, spoor 49 – 1150-

1200)2 wm-pot-23 1125-11754a -/-4b bolle pot met lensbodem en

manchetrand5a witbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur op schouder5c5d6a lensbodem (ontbreekt)6b twee bandoren (ontbreken)6c fragment7 (tuit)pot8 Maasland9

283 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 23 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 1260-351b waterput 1 (put 18, spoor 49 – 1150-

1200)2 wf-kan-3 1150-12004a -/-4b5a Frans witbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d6a6b gelobd oor6c fragment7 kan8 Frankrijk9

cat. 241a MIDG2-03 – 842-11b gracht 2, diverse sporen en putten

(1300-1350)2 g-pot-103 1300-13504a 21,5/-4b bolle pot met manchetrand en

lensbodem5a grijsbakkend aardewerk5b5c5d6a lensbodem (ontbreekt)6b6c fragment, gereconstrueerd profiel7 (voorraad)pot8 lokaal of regionaal product9 Van Heeringen 1990, 6

cat. 251a MIDG2-03 – 1072-11b gracht 2, diverse sporen en putten

(1300-1350)2 r-bak-153 1350-14504a 26/64b bakpan met zijwand en afgeronde

brede rand, aan de bovenzijde ingedrukt

5a roodbakkend aardewerk5b inwendig loodglazuur5c5d beroet6a bolle bodem6b samengeknepen steel6c fragment, compleet profiel7 bakpan8 lokaal of regionaal product9

284 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Grachten en daaraan gerelateerdegreppels (1300-1375)

Gracht 2 (diverse putten en diverse sporen –1300-1350)

cat. 261a MIDG2-03 – 825-11b Greppel (put 8, spoor 211), jonger

dan gracht 2 (1375-1425)2 g-pis-13 1375-14254a 16/144b bolle pispot zonder hals, uitgebogen

rand met afgeplatte zijkant en dekselgeul, bodem met ziel

5a grijsbakkend aardewerk5b5c5d6a holle bodem6b worstoor (ontbreekt)6c fragment, compleet profiel7 pispot8 lokaal of regionaal product9

cat. 271a MIDG2-03 – 189-11b greppel (put 6, spoor 73 – 1300-

1350)2 g-pot-103 1300-13504a 23/-4b bolle pot met manchetrand en

lensbodem5a grijsbakkend aardewerk5b5c5d6a lensbodem (ontbreekt)6b6c fragment, gereconstrueerd profiel7 (voorraad)pot8 lokaal of regionaal product9 Van Heeringen 1990, 6

cat. 281a MIDG2-03 – 1086-41b gracht 3 (diverse putten en sporen –

1300-1350)2 s5-kan-43 1200-12754a -/-4b bolle kan met vrijwel cilindrische

hals en hoge kraagrand, ribbel op schouder, op standring

5a proto-steengoed5b ijzerengobe5c5d6a geknepen standring (ontbreekt)6b bandoor6c fragment, gereconstrueerd profiel7 kan8 Rijnland (Siegburg?)9

285 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Greppel (put 8, spoor 211) , jonger dan gracht 2(1375-1425)

Greppel ten westen van gracht van gracht 2 (put6, spoor 73 – 1300-1350)

Gracht 3 (diverse putten en sporen – 1300-1350)

cat. 291a MIDG2-03 – 650-11b gracht 3 (diverse putten en sporen –

1300-1350)2 s4-kan-53 1275-13254a -/-4b bolle kan met cilindrische hals en

kraagrand, ribbel op halsaanzet, op standring

5a bijna-steengoed5b geen oppervlakte behandeling5c5d6a geknepen standring (ontbreekt)6b bandoor6c fragment, gereconstrueerd profiel7 (voorraad)kan8 Siegburg of Brühl9

cat. 301a MIDG2-03 – 1148-771b gracht 3 (diverse putten en sporen –

1300-1350)2 s1-kan-83 1300-13504a 12/-4b wijdmondige kan met licht gewelfde

buik, vage knik op halsaanzet en rechte rand, op standring

5a steengoed zonder oppervlakte behandeling

5b5c5d6a geknepen standring (ontbreekt)6b bandoor6c fragment, gereconstrueerd profiel7 kan8 Siegburg9

cat. 311a MIDG2-03 – 652-31b gracht 3 (diverse putten en sporen –

1300-1350)2 s1-kan-83 1325-13504a 8/21,54b wijdmondige kan met licht gewelfde

buik, vage knik op halsaanzet en rechte rand, op standring

5a steengoed zonder oppervlakte behandeling

5b5c5d6a geknepen standring6b bandoor6c fragment, compleet profiel7 kan8 Siegburg9

286 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 321a MIDG2-03 – 652-21b gracht 3 (diverse putten en sporen –

1300-1350)2 s1-kan-83 1325-13504a 7,5/19,54b wijdmondige kan met licht gewelfde

buik, vage knik op halsaanzet en rechte rand, op standring

5a steengoed zonder oppervlakte behandeling

5b5c5d6a geknepen standring (ontbreekt)6b bandoor6c vrijwel compleet7 kan8 Siegburg9

cat. 331a MIDG2-03 – 1048-751b gracht 3 (diverse putten en sporen –

1300-1350)2 s1-kan-143 1300-13504a 10/124b biconische kan met buikknik met

ribbel en hoge hals met rechte rand, op standring

5a steengoed zonder oppervlakte behandeling

5b5c5d6a geknepen standring (ontbreekt)6b bandoor6c fragment, gereconstrueerd profiel7 kan8 Siegburg9

cat. 341a MIDG2-03 – 1147-11b gracht 3 (diverse putten en sporen –

1300-1350)2 s1-kan-293 1300-13504a -/-4b bolle kan met cilindrische hals en

kraagrand, ribbel op halsaanzet, op standring

5a steengoed zonder oppervlakte behandeling

5b5c5d6a geknepen standring (ontbreekt)6b bandoor6c fragment, gereconstrueerd profiel7 (voorraad)kan8 Siegburg of Brühl9

287 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 351a MIDG2-03 – 652-41b gracht 3 (diverse putten en sporen –

1300-1350)2 s2-bek-133 1325-13504a 8/74b bolle beker met ribbel op buik en

korte rechte hals, op standvoet of -ring

5a steengoed met oppervlakte behandeling

5b zoutglazuur5c5d6a geknepen standring6b6c fragment, gereconstrueerd profiel7 beker8 Langerwehe9 Hurst. Neal & Van Beuningen 1986,

189, nr. 290; Hupperetz & Nijhof1995, 1995/11/009

cat. 361a MIDG2-03 – 1048-51b gracht 3 (diverse putten en sporen –

1300-1350)2 s2-kan-233 1300-13504a -/-4b bolle kan met cilindrische hals en

kraagrand, ribbel op halsaanzet, op standring

5a steengoed met oppervlakte behandeling

5b zoutglazuur5c radstempel op rand en schouder5d6a geknepen standring (ontbreekt)6b bandoor6c fragment, gereconstrueerd profiel7 (voorraad)kan8 Langerwehe9 Hurst. Neal & Van Beuningen 1986,

p. 185, nr. 272; Hupperetz & Nijhof1995, 1995/11/001

cat. 371a MIDG2-03 – 652-11b gracht 3 (diverse putten en sporen –

1300-1350)2 s2-kan-513 1325-13504a 11,5/144b biconische kan met buikknik met

ribbel en hoge hals met rechte rand, op standring

5a steengoed met oppervlakte behandeling

5b zoutglazuur5c5d6a geknepen standring6b bandoor6c fragment, compleet profiel7 kan8 Langerwehe9

288 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 381a MIDG2-03 – 1048-331b gracht 3 (diverse putten en sporen –

1300-1350)2 s2-kan-513 1300-13504a 12/-4b biconische kan met buikknik met

ribbel en hoge hals met rechte rand, op standring

5a steengoed met oppervlakte behandeling

5b ijzerengobe5c5d6a geknepen standring (ontbreekt)6b bandoor (ontbreekt)6c fragment, gereconstrueerd profiel7 kan8 Langerwehe9

cat. 391a MIDG2-03 – 1048-891b gracht 3 (diverse putten en sporen –

1300-1350)2 g-gra-3a3 1300-13504a 20/184b bolle grape met licht uitstaande hals

en afgeronde rand, ribbel op schouder, op lobvoeten

5a grijsbakkend aardewerk5b5c5d beroet6a lobvoeten6b worstoor6c compleet7 grape8 lokaal of regionaal product9 Van Heeringen 1990, p. 6, afb. 1-8

cat. 401a MIDG2-03 – 1048-101b gracht 3 (diverse putten en sporen –

1300-1350)2 g-gra-4a3 1300-13504a 17,5/164b bolle grape met licht uitstaande hals

en afgeronde rand, op lobvoeten5a grijsbakkend aardewerk5b5c5d beroet6a lobvoeten6b worstoor6c vrijwel compleet7 grape8 lokaal of regionaal product9 Van Heeringen 1990, p. 6, afb. 1-5

289 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 411a MIDG2-03 – 1048-351b gracht 3 (diverse putten en sporen –

1300-1350)2 g-kan-33 1325-14004a 28/-4b bolle kan met hoge schouder, kraag

rand zonder dekselgeul, op lobvoeten

5a grijsbakkend aardewerk5b5c5d6a lobvoeten6b worstoor6c fragment, gereconstrueerd profiel7 waterkan8 lokaal of regionaal product9

cat. 421a MIDG2-03 – 1153-251b gracht 3 (diverse putten en sporen –

1300-1350)2 g-kom-63 1300-13504a 31/-4b afgeronde kom met ingesnoerde

hals en manchetrand, op lobvoeten5a grijsbakkend aardewerk5b5c5d6a lobvoeten (bodem ontbreekt)6b twee worstoren6c fragment, gereconstrueerd profiel7 kom8 lokaal of regionaal product9

cat. 431a MIDG2-03 – 1164-31b gracht 3 (diverse putten en sporen –

1300-1350)2 g-kom-173 1300-13504a 24/-4b bolle kom met ingesnoerde hals en

kraagrand, op lobvoeten5a grijsbakkend aardewerk5b5c5d6a lobvoeten (bodem ontbreekt)6b6c fragment, gereconstrueerd profiel7 kom8 lokaal of regionaal product9

290 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 441a MIDG2-03 – 1048-531b gracht 3 (diverse putten en sporen –

1300-1350)2 g-pot-103 1300-13504a 14/-4b bolle pot met manchetrand en

lensbodem5a grijsbakkend aardewerk5b5c5d beroet6a lensbodem (ontbreekt)6b6c fragment, gereconstrueerd profiel7 (kook)pot8 lokaal of regionaal product9

cat. 451a MIDG2-03 – 652-751b gracht 3 (diverse putten en sporen –

1300-1350)2 r-gra-3a3 1350-14004a 16/174b bolle grape met uitstaande hals en

verdikte lip5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c twee tijdens het draaien met spatel

aangebrachte banden5d beroet6a driepoot6b worstoor6c vrijwel compleet7 grape8 lokaal of regionaal product9

cat. 461a MIDG2-03 – 1048-821b gracht 3 (diverse putten en sporen –

1300-1350)2 r-gra-125a3 1300-13504a 19/184b bolle grape met licht uitstaande hals

en afgeronde rand, op poten5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d beroet6a driepoot6b worstoor6c vrijwel compleet7 grape8 lokaal of regionaal product9

291 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 471a MIDG2-03 – 1048-241b gracht 3 (diverse putten en sporen –

1300-1350)2 r-kan-553 1300-13504a 18/-4b bolle kan met kraagrand en ribbel

op schouder, op lobvoeten5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d secundair verbrand6a lobvoeten (bodem ontbreekt)6b6c fragment, gereconstrueerd profiel7 kan8 lokaal of regionaal product9

cat. 481a MIDG2-03 – 10481b gracht 3 (diverse putten en sporen –

1300-1350)2 r-kan-3 1250-13504a -/-4b5a roodbakkend aardewerk

(hoogversierd)5b (spaarzaam) loodglazuur5c5d6a standvoet6b6c fragment7 kan89

cat. 491a MIDG2-03 – 186-11b kuil 3 (put 6, spoor 71 – 1340-1360)2 s2-kan-543 1325-13504a 17/-4b bolle kan met hoge schouder,

schouder overgaand in hals met rechte rand, standring

5a steengoed met oppervlakte behandeling

5b zoutglazuur5c5d6a geknepen standring (ontbreekt)6b bandoor6c fragment, gereconstrueerd profiel7 kan8 Langerwehe9 Hurst. Neal & Van Beuningen 1986,

p. 185, nr. 275; Hupperetz & Nijhof1995, 1995/12/002

292 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Kuilen op het erf van een 14e-eeuwsebronsgieter

Kuil 3 (put 6, spoor 71 – 1340-1360)

cat. 501a MIDG2-03 – 186-41b kuil 3 (put 6, spoor 71 – 1340-1360)2 r-gra-40a3 1325-13504a 16/-4b bolle grape met ribbel op schouder

en uitstaande rand met knik naarschouder

5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d beroet6a driepoot (bodem ontbreekt, aanzet

van één poot aanwezig)6b6c fragment, gereconstrueerd profiel7 grape8 lokaal of regionaal product9

cat. 511a MIDG2-03 – 648-21b kuil 5 (put 12, spoor 40 – 1340-1360)2 s1-kan-303 1300-13504a 10/214b wijdmondige kan met licht gewelfde

buik en vage knik op halsaanzet, ribbel op hals, op standring

5a steengoed zonder oppervlakte behandeling

5b5c5d6a geknepen standring6b bandoor6c fragment, compleet profiel7 kan8 Siegburg9

cat. 521a MIDG2-03 – 591-11b kuil 5 (put 12, spoor 40 – 1340-1360)2 s2-kan-773 1325-13504a 12/234b iets bolle drinkkan met cilindrische

hals met ribbel op hals en rechte rand, op standring

5a steengoed met oppervlakte behandeling

5b ijzerengobe en zoutglazuur5c5d6a geknepen standring 6b bandoor (ontbreekt)6c fragment, compleet profiel7 kan8 Langerwehe9

293 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Kuil 5 (put 12, spoor 40 en 94 – 1340-1360)

cat. 531a MIDG2-03 – 796-111b kuil 5 (put 12, spoor 94 – 1340-1360)2 r-kom-513 1325-13754a 30/-4b bolle kom met afgeronde brede rand,

aan de bovenzijde ingedrukt, op lobvoeten

5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d6a lobvoeten (bodem ontbreekt)6b6c fragment, gereconstrueerd profiel7 kom8 lokaal of regionaal product9 Bartels 1999, p. 690, nr. 585

cat. 541a MIDG2-03 – 185-21b kuil op erf van bronsgieter (put 6,

spoor 71 – 1325-1375)2 r-bak-113 1300-13504a 28/54b bakpan met zijwand en naar buiten

geknikte gegolfde rand5a roodbakkend aardewerk5b inwendig loodglazuur5c5d beroet6a bolle bodem6b holle steel6c fragment, gereconstrueerd profiel7 bakpan8 lokaal of regionaal product9

cat. 551a MIDG2-03 – 930-11b kuil (put 8, spoor 157 – 1325-1375)2 r-vst-103 1325-13754a 37,5/154b lage ronde vuurstolp met scherp

geknikte zijwand en uitgebogen kraagrand

5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c ‘lobvoeten’ op bovenrand en

schouder, ventilatie gleuf5d inwendig beroet6a6b gelobd oor6c fragment, gereconstrueerd profiel7 vuurstolp8 lokaal of regionaal product9

294 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Kuil zonder nummer op het erf van de bronsgieter Laat-middeleeuwse vondsten uitkuilen en lagen op de overige erven

cat. 561a MIDG2-03 – 880-381b kuil 1 (put 15, spoor 66 – 1350-1400)2 g-pot-3 1300-14004a -/-4b5a grijsbakkend aardewerk5b5c5d6a6b6c fragment7 (voorraad)pot8 lokaal of regionaal product9

cat. 571a MIDG2-03 – 880-401b kuil (put 15, spoor 66 – 1350-1400)2 r-gra-3a3 1375-14254a 14/-4b bolle grape met uitstaande hals en

verdikte lip5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d beroet6a driepoot (bodem ontbreekt)6b worstoor6c fragment, gereconstrueerd profiel7 grape8 lokaal of regionaal product9

cat. 581a MIDG2-03 – 880-411b kuil (put 15, spoor 66 – 1350-1400)2 r-gra-20b3 1375-14254a 18/18,54b grape met afgeronde buikknik en

cilindrische hals, rand aan bovenzijde afgeplat met richel

5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d6a driepoot6b twee haakoren6c vrijwel compleet7 grape8 lokaal of regionaal product9

295 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Kuil 1 (put 15, spoor 66 – 1350-1400)

cat. 59 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 880-31b kuil 1 (put 15, spoor 66 – 1350-1400)2 wf-kan-3 1300-14004a -/-4b5a wtibakkend Frans aardewerk5b uitwendig loodglazuur met koperoxi-de5c5d6a standvlak (bodem ontbreekt)6b bandoor6c fragment, gereconstrueerd profiel7 kan8 Saintonge9 Brown 2002, 58, nr. 194

cat. 601a MIDG2-03 - 1129-141b kuil 18 (put 11, spoor 114 – 1375-

1450)2 r-kom-403 1350-14504a 15/64b afgeronde kom met sterk

geprononceerde brede kraagrand, op lobvoeten

5a roodbakkend aardewerk5b inwendig loodglazuur5c5d schenklip6a lobvoeten6b6c fragment, compleet profiel7 kom8 lokaal of regionaal product9

cat. 611a MIDG2-03 – 1129-341b kuil 18 (put 11, spoor 114 – 1375-

1450)2 py-mal-3 1400-15004a -/-4b5a pijpaarde5b5c religieuze scène met verschillende

heiligen met nimbus5d6a6b6c fragment7 mal voor het drukken van kleine

ronde reliëfs8 Nederlanden9 Ostkamp 2001

296 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Kuil 18 (put 11, spoor 114 – 1375-1450)

cat. 62 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 1129-351b kuil 18 (put 11, spoor 114 – 1375-

1450)2 te-bee-3 1400-15004a -/-4b5a terracotta5b5c voeten van een staand(e) heilige of

Christuskind5d in mal gedrukt6a6b6c fragment7 beeldje8 lokaal of regionaal product9

cat. 631a MIDG2-03 – 1131-11b kuil 19 (put 11, spoor 130 – 1375-

1425)2 s2-kan-13 1375-14504a 15/314b kan met bolle buik, hoge licht

uitlopende hals met kraagrandje, op standring

5a steengoed met oppervlakte behandeling

5b ijzerengobe en zoutglazuur5c5d6a geknepen standring6b bandoor6c fragment, compleet profiel7 kan8 Langerwehe9

297 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Kuil 19 (put 11, spoor 130 – 1375-1425)

cat. 641a MIDG2-03 – 1131-221b kuil 19 (put 11, spoor 130 – 1375-

1425)2 r-bak-153 1350-14504a 26/84b bakpan met zijwand en afgeronde

brede rand, aan de bovenzijde ingedrukt

5a roodbakkend aardewerk5b inwendig loodglazuur5c5d beroet, schenklip6a bolle bodem6b steel6c vrijwel compleet7 bakpan8 lokaal of regionaal product9

cat. 651a MIDG2-03 – 1206-101b kuil 20 (put 17, spoor 4 – 1375-1425)2 r-gra-20b3 1375-14254a 19,5/18,54b grape met afgeronde buikknik en

cilindrische hals, rand aan ovenzijde afgeplat met richel

5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d beroet6a driepoot6b twee worstoren (één ontbreekt)6c fragment, compleet profiel7 grape8 lokaal of regionaal product9

298 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Kuil 20 (put 17, spoor 4)

cat. 661a MIDG2-03 – 1206-11b kuil 20 (put 17, spoor 4 – 1375-1425)2 r-min-3 1375-14254a -/-4b5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d6a6b6c fragment7 miniatuur, aquamanilla8 lokaal of regionaal product9

cat. 671a MIDG2-03 – 1210-41b kuil 29 (put 10, spoor 249 – 1325-

1375)2 s2-kan-543 1325-13504a 15/-4b bolle kan met hoge schouder,

schouder overgaand in hals met rechte rand, standring

5a steengoed met oppervlakte behandeling

5b zoutglazuur5c5d6a geknepen standring6b bandoor6c fragment, compleet profiel7 kan8 Langerwehe9 Hurst. Neal & Van Beuningen 1986,

p. 185,, nr.272; Hupperetz & Nijhof1995, 1995/11/001

cat. 681a MIDG2-03 – 883-11b paalkuil (put 4, spoor 67 – 1340-

1360)2 s1-kan-153 1325-13754a 10/204b lage slanke bekervormige kan met

kraag op halsaanzet en rechte rand, op standring

5a steengoed zonder oppervlakte behandeling

5b5c5d6a geknepen standring6b bandoor (ontbreekt)6c compleet7 kan8 Siegburg9

299 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Kuil 29 (put 10, spoor 249 – 1325-1375) Paalkuil (put 4, spoor 67 – 1340-1360)

cat. 691a MIDG2-03 – 883-21b paalkuil (put 4, spoor 67 – 1340-

1360)2 g-kom-103 1300-14004a 36/-4b afgeronde kom met ingesnoerde

hals en brede afgeronde kraagrand, op lobvoeten

5a grijsbakkend aardewerk5b5c5d6a lobvoeten (bodem ontbreekt)6b twee worstoren6c fragment, gereconstrueerd profiel7 kom8 lokaal of regionaal product9

cat. 701a MIDG2-03 – 801-51b mestkuil 7 (put 12, spoor 91 – 1375-

1425)2 s1-dri-23 1375-14254a 17/54b drinkschaal met lage, gegroefde

rand5a steengoed zonder oppervlakte

behandeling5b5c appliques, braamnoppen5d6a geknepen standring6b6c fragment, compleet profiel7 drinkschaal8 Siegburg9

cat. 711a MIDG2-03 – 822-31b mestkuil 7 (put 12, spoor 91 – 1375-

1425)2 r-bak-23 1400-15004a 26/54b bakpan met zijwand en aan

buitenzijde licht afgeplatte afgeronderand

5a roodbakkend aardewerk5b inwendig loodglazuur5c5d beroet, schenklip6a bolle bodem6b platte steel6c fragment, compleet profiel7 bakpan8 lokaal of regionaal product9

300 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Mestkuil 7 (put 12, spoor 91 – 1375-1425)

cat. 72 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 802-11b mestkuil 7 (put 12, spoor 91 – 1375-

1425)2 sp-bor/kom-3 1350-14504a -/-4b5a Spaanse majolica5b tinglazuur5c5d6a standring6b6c fragment7 bord of kom8 Spanje9

cat. 731a MIDG2-03 – 760-31b kuil (put 8, spoor 182 – 1300-1375)2 s1-bek-53 1300-13504a 5/-4b bolle kanvormige beker op

strandring5a steengoed zonder oppervlakte

behandeling5b5c5d6a geknepen standring (ontbreekt)6b6c fragment, gereconstrueerd profiel7 beker8 Siegburg9

cat. 741a MIDG2-03 – 756-21b laag (put 8, spoor 166 – 1325-1350)2 s1-dri-33 1325-13754a 11/-4b drinkschaal met bolle buik en korte

rechte rand5a steengoed zonder oppervlakte

behandeling5b5c5d6a geknepen standring (ontbreekt)6b6c fragment, gereconstrueerd profiel7 drinkschaal8 Siegburg9

301 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Laat-middeleeuwse vondsten uit kuilen en lagenzonder nummer

cat. 751a MIDG2-03 – 752-11b laag (put 12, spoor 82 – 1375-1425)2 s1-kan-13 1375-14254a 8/24,54b slanke hoge ‘Jacobakan’ met kraag

op halsaanzet5a steengoed zonder oppervlakte

behandeling5b5c5d6a geknepen standring6b6c vrijwel compleet7 kan8 Siegburg9

cat. 761a MIDG2-03 – 615-31b put 8, aanleg vlak2 g-gra-4a3 1300-13504a 14/-4b bolle grape met licht uitstaande hals

en afgeronde rand, op lobvoeten5a grijsbakkend aardewerk5b5c5d beroet6a lobvoeten (bodem ontbreekt)6b worstoor6c fragment, gereconstrueerd profiel7 grape8 lokaal of regionaal product9 Van Heeringen 1990, p. 6, afb. 1-5

cat. 771a MIDG2-03 – 1037-21b laag (put 10, spoor 281 – 1325-1375)2 g-kan-83 1300-14004a 14/-4b bolle kan met cilindrische hals en

rechte rand, hals verdikt, lobvoeten5a grijsbakkend aardewerk5b5c5d6a lobvoeten (bodem ontbreekt)6b worstoor6c fragment, gereconstrueerd profiel7 kan8 lokaal of regionaal product9

302 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 781a MIDG2-03 – 298-11b laag (put 9, spoor 31 – 1350-1450)2 r-bak-153 1350-14504a 26/54b bakpan met zijwand en afgeronde

brede rand, aan de bovenzijde ingedrukt

5a roodbakkend aardewerk5b inwendig loodglazuur5c5d beroet, flauwe schenklip (duimindruk

in binnenzijde van rand)6a bolle bodem6b platte steel (ontbreekt)6c fragment, compleet profiel7 bakpan8 lokaal of regionaal product9

cat. 791a MIDG2-03 – 574-21b kuil (put 8, spoor 950 – 1350-1400),

oversnijdt gracht 22 r-dek-263 1325-13754a 15/94b bol deksel met afgeronde kraagrand

en oor5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d6b worstoor6c fragment, compleet profiel7 deksel8 lokaal of regionaal product9

cat. 801a MIDG2-03 – 1200-11b kuil (put 10, spoor 230 – 1325-1375),

oversnijdt gracht 22 r-dov-13 1350-14504a 13/-4b dover met vierkante knop5a roodbakkend aardewerk5b5c5d baksteen aardewerk6a6b vierkante knop (ontbreekt)6c fragment, gereconstrueerd profiel7 dover8 lokaal of regionaal product9

303 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 811a MIDG2-03 – 873-61b kuil op zuidelijk erf (put 15, spoor 80

– 1350-1400)2 r-gra-38a3 1350-13754a 13,5/144b bolle grape met ribbel op schouder

of buik en hoge uitstaande rand met knik naar schouder

5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d beroet6a driepoot6b worstoor (ontbreekt)6c fragment, compleet profiel7 grape8 lokaal of regionaal product9

cat. 821a MIDG2-03 – 229-11b kuil (put 7, spoor 23 – 1375-1450)2 r-gra-38a3 1350-13754a 12/134b bolle grape met ribbel op schouder

of buik en hoge uitstaande rand met knik naar schouder

5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d beroet6a driepoot6b worstoor6c compleet7 grape8 lokaal of regionaal product9 Bartels 1999, p. 663, nr. 487

cat. 831a MIDG2-03 – 1102-31b kuil (put 3, spoor 126 – 1375-1425)2 r-gra-73a3 1425-15004a 10/104b bolle grape met ribbels op de

schouder, uitstaande hals en kleine driehoekige kraagrand

5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d beroet6a driepoot6b worstoor6c fragment, compleet profiel7 grape8 lokaal of regionaal product9 Van Dierendonk & Hendrikse 2004,

pp. 56-57; Vreenegoor & Kuipers 1996, p. 64, nr. 27

304 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 841a MIDG2-03 – 753-11b laag (put 12, spoor 89 – 1475-1525)2 r-gra-75b3 1400-15004a 22/-4b bolle grape met licht uitstaande hals

met horizontale lip5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d beroet6a driepoot (bodem ontbreekt)6b twee worstoren (één ontbreekt)6c fragment, gereconstrueerd profiel7 grape8 lokaal of regionaal product9 Vreenegoor & Kuipers 1996, p. 65, nr.31

cat. 851a MIDG2-03 – 883-61b kuil (put 4, spoor 67 – 1325-1375)2 r-gra-75a3 1400-15004a 15/164b bolle grape met licht uitstaande hals

met horizontale lip5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d beroet6a driepoot6b worstoor6c fragment, compleet profiel7 grape8 lokaal of regionaal product9 Vreenegoor & Kuipers 1996, p. 65, nr.31

cat. 86 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 862-21b kuil (put 16, spoor 61 – 1300-1400)2 r-vet-53 1300-13504a -/-4b langwerpige vetvanger met schenk

geul aan ene korte zijde en ‘vissenstaart-vormige’ andere korte zijde met ophangoog of -ogen, zonder steel

5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d6a6b6c fragment7 vetvanger8 lokaal of regionaal product9

305 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 87 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 1201-51b kuil (put 17, spoor 9 – 1525-1575)2 r-vet-53 1300-13504a -/-4b langwerpige vetvanger met

schenkgeul aan ene korte zijde en ‘vissenstaart-vormige’ andere korte zijde met ophangoog of -ogen, zonder steel

5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d opspit6a6b6c fragment7 vetvanger8 lokaal of regionaal product9

cat. 88 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 90-11b kuil (put 4, spoor 10 – 1450-1550)2 sp-bor-3 1350-14504a -/-4b5a Spaanse majolica5b tinglazuur5c beschildering in blauw en

goudluster, ranken5d6a6b6c fragment7 bord8 Spanje9

cat. 89 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 311-81b kuil (put 9, spoor 3 – 1580-1620)2 sp-bor-3 1350-14504a -/-4b5a Spaanse majolica5b tinglazuur5c beschildering in blauw en

goudluster, ranken5d opspit6a6b6c fragment7 bord8 Spanje9

306 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 901a MIDG2-03 – 280-21b beerput 3 (put 7, spoor 23 – 1375-

1450)2 s1-tre-23 1375-14504a 11/224b trechterbeker met groot lichaam en

conische trechter met groef op aanzet

5a steengoed zonderoppervlaktebehandeling

5b gevlamd5c5d6a geknepen standring6b bandoor6c vrijwel compleet7 trechterbeker8 Siegburg9 Clevis & Kottman 1989, p. 81, nr. 189-42

cat. 911a MIDG2-03 – 237-91b beerput 3 (put 7, spoor 23 – 1375-

1450)2 g-kan-53 1375-14504a 20/244b bolle kan met hoge schouder,

cilindrische hals en kraagrand zonder dekselgeul, op lobvoeten

5a grijsbakkend aardewerk5b5c5d6a lobvoeten6b worstoor6c vrijwel compleet7 kan8 lokaal of regionaal product9

307 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Vondsten uit een laat-middeleeuwsebeerput (bp. 3 – put 7, spoor 23 –1375-1450)

cat. 921a MIDG2-03 – 231-11b beerput 3 (put 7, spoor 23 – 1375-

1450)2 r-bak-23 1400-15004a 34/74b bakpan met zijwand en aan

buitenzijde licht afgeplatte afgeronde rand

5a roodbakkend aardewerk5b inwendig:loodglazuur5c5d beroet6a bolle bodem6b platte steel6c vrijwel compleet7 bakpan8 lokaal of regionaal product9 Bitter 1995, p. 120, nr. 3

cat. 931a MIDG2-03 – 280-71b beerput 3 (put 7, spoor 23 – 1375-

1450)2 r-bak-23 1400-15004a 17,5/54b bakpan met zijwand en aan

buitenzijde licht afgeplatte afgeronderand

5a roodbakkend aardewerk5b inwendig:loodglazuur5c5d beroet6a bolle bodem6b platte steel6c compleet m.u.v. uiteinde van steel7 bakpan8 lokaal of regionaal product9 Bitter 1995, p. 120, nr. 3

308 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 941a MIDG2-03 – 195-21b beerput 3 (put 7, spoor 23 – 1375-

1450)2 r-bak-23 1400-15004a 17/74b bakpan met zijwand en aan

buitenzijde licht afgeplatte afgeronderand

5a roodbakkend aardewerk5b inwendig: loodglazuur5c5d beroet6a bolle bodem6b platte steel6c compleet7 bakpan8 lokaal of regionaal product9 Vreenegoor & Kuipers 1996, p. 63, nr.17

cat. 951a MIDG2-03 – 206-11b beerput 3 (put 7, spoor 23 – 1375-

1450)2 r-dov-13 1300-14004a 10/5,54b dover met vierkante knop5a roodbakkend aardewerk5b5c bovenzijde: bedekt met een raster

van putjes, onderzijde: ingekrast kruis (afweer symbool)

5d baksteen aardewerk6a6b vierkante knop (ontbreekt)6c compleet7 dover8 lokaal of regionaal product9

cat. 961a MIDG2-03 – 237-221b beerput 3 (put 7, spoor 23 – 1375-

1450)2 r-gra-2a3 1400-14504a 15,5/16,54b bolle grape met vrijwel cilindrische

hals en afgeronde rand5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d beroet6a driepoot6b worstoor6c fragment, compleet profiel7 grape8 lokaal of regionaal product9

309 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 971a MIDG2-03 – 281-31b beerput 3 (put 7, spoor 23 – 1375-

1450)2 r-gra-2b3 1400-14504a 15/15,54b bolle grape met vrijwel cilindrische

hals en afgeronde rand5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d beroet6a driepoot6b twee worstoren6c fragment, compleet profiel7 grape8 lokaal of regionaal product9

cat. 981a MIDG2-03 – 280-11b beerput 3 (put 7, spoor 23 – 1375-

1450)2 r-gra-73b3 1400-15004a 14/154b bolle grape met ribbels op de

schouder, uitstaande hals en kleine driehoekige kraagrand

5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d6a driepoot6b twee worstoren (één ontbreekt)6c vrijwel compleet7 grape8 lokaal of regionaal product9 Van Dierendonk & Hendrikse 2004,

pp. 56-57; Vreenegoor & Kuipers 1996, p. 68, nr. 41

cat. 991a MIDG2-03 – 237-231b beerput 3 (put 7, spoor 23 – 1375-

1450)2 r-gra-75b3 1400-15004a 14/164b bolle grape met licht uitstaande hals

met horizontale lip5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d beroet6a driepoot6b twee worstoren6c vrijwel compleet7 grape8 lokaal of regionaal product9 Vreenegoor & Kuipers

1996, p. 65, nr. 31

310 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 1001a MIDG2-03 – 280-121b beerput 3 (put 7, spoor 23 – 1375-

1450)2 r-gra-75b3 1400-15004a 18/204b bolle grape met licht uitstaande hals

met horizontale lip5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d beroet6a driepoot6b twee haakoren6c vrijwel compleet7 grape8 lokaal of regionaal product9 Vreenegoor & Kuipers 1996, p. 65, nr.

31

cat. 1011a MIDG2-03 – 280-111b beerput 3 (put 7, spoor 23 – 1375-

1450)2 r-gra-75b3 1400-14504a 18/194b bolle grape met licht uitstaande hals

met horizontale lip5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d beroet6a driepoot6b twee haakoren6c vrijwel compleet7 grape8 lokaal of regionaal product9 Vreenegoor & Kuipers 1996, p. 65, nr.

31

cat. 1021a MIDG2-03 – 280-31b beerput 3 (put 7, spoor 23 – 1375-

1450)2 r-gra-75b3 1400-14504a 15/184b bolle grape met licht uitstaande hals

met horizontale lip5a roodbakkend aardewerk5b geheel loodglazuur5c5d beroet6a driepoot6b twee worstoren (één ontbreekt)6c vrijwel compleet7 grape8 lokaal of regionaal product9 Vreenegoor & Kuipers 1996, p. 65, nr.31

311 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 1031a MIDG2-03 – 280-91b beerput 3 (put 7, spoor 23 – 1375-

1450)2 r-gra-79b3 1425-15254a 14/13,54b grape met afgeronde buikknik, ribbel

op schouder, uitstaande hals met kleine kraagrand

5a roodbakkend aardewerk5b geheel loodglazuur5c5d beroet6a driepoot6b twee worstoren (ontbreken)6c fragment, compleet profiel7 grape8 lokaal of regionaal product9 Vreenegoor & Kuipers 1996, p. 66, nr.

35

cat. 1041a MIDG2-03 – 272-11b beerput 3 (put 7, spoor 23 – 1375-

1450)2 r-gra-126a3 1400-14504a 13/124b bolle grape met uitgebogen en

afgeronde rand, op lobvoeten5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d6a lobvoeten6b worstoor6c compleet7 grape8 lokaal of regionaal product9

cat. 1051a MIDG2-03 – 237-161b beerput 3 (put 7, spoor 23 – 1375-

1450)2 r-kom-403 1400-15004a 18/7,54b afgeronde kom met sterk

geprononceerde brede kraagrand, op lobvoeten

5a roodbakkend aardewerk5b inwendig: loodglazuur5c5d schenklip6a lobvoeten6b vrijwel compleet6c compleet7 kom8 lokaal of regionaal product9

312 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 1061a MIDG2-03 – 237-151b beerput 3 (put 7, spoor 23 – 1375-

1450)2 r-kom-403 1400-15004a 17/74b afgeronde kom met sterk

geprononceerde brede kraagrand, op lobvoeten

5a roodbakkend aardewerk5b inwendig: loodglazuur5c5d schenklip6a lobvoeten6b vrijwel compleet6c compleet7 kom8 lokaal of regionaal product9

cat. 1071a MIDG2-03 – 281-21b beerput 3 (put 7, spoor 23 – 1375-

1450)2 r-kom-733 1350-14504a 30/174b kom met buikknik en ingesnoerde

hals en kraagrand, op lobvoeten5a roodbakkend aardewerk5b binnenzijde loodglazuur5c5d schenklip6a lobvoeten6b twee opstaande worstoren6c fragment, compleet profiel7 kom8 lokaal of regionaal product9 Trimpe Burger 1974

313 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 1081a MIDG2-03 – 231-21b beerput 3 (put 7, spoor 23 – 1375-

1450)2 r-kom-733 1400-14754a 30/174b kom met buikknik en ingesnoerde

hals en kraagrand, op lobvoeten5a roodbakkend aardewerk5b binnenzijde loodglazuur5c5d schenklip6a lobvoeten6b twee opstaande worstoren6c vrijwel compleet7 kom8 lokaal of regionaal product9 Trimpe Burger 1974

cat. 1091a MIDG2-03 – 237-61b beerput 3 (put 7, spoor 23 – 1375-

1450)2 r-voe-3 1400-15004a -/-4b5a roodbakkend aardewerk5b bovenzijde loodglazuur met

koperoxide5c5d6a hoge holle voet6b6c fragment7 voetschaal, boterschotel8 lokaal of regionaal product9

314 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 1101a MIDG2-03 – 579-41b kuil (put 8, spoor 89 – 1525-1575)2 s2-kan-193 1525-16004a 10/12,54b kan met afgeronde buikknik en iets

toelopende hals met ribbel op halsaanzet en groef onderlangs rand,op standvoet

5a steengoed met oppervlakte behandeling

5b ijzerengobe en zoutglazuur5c ongedecoreerd5d6a standvoet 6b bandoor (ontbreekt)6c fragment, compleet profiel7 kan8 Keulen of Frechen9

cat. 1111a MIDG2-03 – 843-61b mestkuil 1 (put 6, spoor 180 – 1525-

1575)2 s2-kan-343 1500-15504a 10/154b bolle kan met afgeronde buikknik,

schouder overgaand in hals, ribbels op schouder en hals, kraagrand, standring

5a steengoed met oppervlakte behandeling

5b zoutglazuur5c5d6a geknepen standring6b bandoor6c vrijwel compleet7 kan8 Raeren9 Bartels 1999, p. 566, 145

cat. 1121a MIDG2-03 – 843-81b mestkuil 1 (put 6, spoor 180 – 1525-

1575)2 w-ver-23 1550-17004a 11/84b diep vergiet met knik bodem-wand

en hoge zijwand met afgeplatte rand,op poten

5a witbakkend aardewerk5b loodglazuur5c5d6a driepoot6b twee worstoren (één ontbreekt)6c fragment, compleet profiel7 vergiet89 Carmiggelt & Van Veen 1995, p. 64,

cat. 75

315 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Vondsten uit 16e-eeuwse mestkuilenen overige kuilen en lagen

Mestkuil 1 (put 6, spoor 180 – 1525-1575)

cat. 1131a MIDG2-03 – 423-11b mestkuil 2 (put 13, spoor 19, 20 en 21

– 1500-1575)2 s2-kan-293 1500-16004a 13/194b bolle kan met schouder overgaand in

hoge cilindrische hals met kraagrand, op standvoet

5a steengoed met oppervlakte behandeling

5b zoutglazuur5c5d6a standvoet6b bandoor (ontbreekt)6c vrijwel compleet7 kan8 Raeren9 Thijssen 1991, p.

cat. 114 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 598-11b mestkuil 2 (put 13, spoor 19, 20 en 21

– 1500-1575)2 te-bee-3 1575-16254a -/-4b5a terracotta5b5c liefdespaar5d6a6b6c fragment7 beeld8 Nederlanden9

cat. 115 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 448-121b mestkuil 3 (put 11, spoor 50 en 51 –

1525-1575)2 s1-tre-113 1550-16004a -/-4b trechterbeker met opengewerkte

zijwand en binnenbeker5a steengoed zonder

oppervlaktebehandeling5b5c opengewerkte bloemrozet5d6a geknepen standring (ontbreekt)6b bandoor6c fragment, gereconstrueerd profiel7 trechterbeker8 Siegburg9 profiel naar: Hurst. Neal & Van

Beuningen 1986, p. 179, nr. 264

316 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Mestkuil 2 (put 13, spoor 19, 20 en 21 – 1500-1575)

Mestkuil 3 (put 11, spoor 50 en 51 – 1525-1575)

cat. 1161a MIDG2-03 – 448-371b mestkuil 3 (put 11, spoor 50 en 51 –

1525-1575)2 s2-kan-343 1500-15504a 12/-4b bolle kan met afgeronde buikknik,

schouder overgaand in hals, ribbels op schouder en hals, kraagrand, standring

5a steengoed met oppervlakte behandeling

5b zoutglazuur5c5d6a geknepen standring6b bandoor6c fragment, gereconstrueerd profiel7 kan8 Raeren9 Bartels 1999, p. 566, 145

cat. 1171a MIDG2-03 – 448-741b mestkuil 3 (put 11, spoor 50 en 51 –

1525-1575)2 s2-kan-583 1525-15754a 10/144b zeer bolle kan met afgeronde

buikknik en schouder overgaand in hoge hals met kraagrand, op standvoet

5a steengoed met oppervlakte behandeling

5b ijzerengobe en zoutglazuur5c appliques in de vorm van een

ornamentale band, portretbustes, acanthusbladeren en een baardmanmasker

5d6a standvoet (ontbreekt)6b bandoor (ontbreekt)6c fragment, gereconstrueerd profiel7 kan8 Frechen9 Hurst. Neal & Van Beuningen 1986,

pp. 210-213, nrs. 328 en 330

cat. 1181a MIDG2-03 – 448-6 1b mestkuil 3 (put 11, spoor 50 en 51 –

1525-1575)2 s2-kan-813 1550-15754a -/-4b peervormige kan waarvan de buik

vloeiend overgaat in de hals, met kraagrand, op standvoet

5a steengoed met oppervlakte behandeling

5b ijzerengobe en zoutglazuur5c5d6a standvoet6b bandoor (ontbreekt)6c fragment, gereconstrueerd profiel7 kan8 Raeren9 Van Dam 1998, pp. 14-16

317 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 1191a MIDG2-03 – 448-361b mestkuil 3 (put 11, spoor 50 en 51 –

1525-1575)2 r-gra-5a3 1450-15504a 12/-4b grape met afgeronde buikknik of

bolle buik en naar buiten geknikte rand met dekselgeul

5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c slibboogjes5d beroet6a driepoot6b worstoor (ontbreekt)6c fragment, compleet profiel7 grape8 lokaal of regionaal product9

cat. 1201a MIDG2-03 – 448-331b mestkuil 3 (put 11, spoor 50 en 51 –

1525-1575)2 r-gra-8a3 1500-15504a 14/114b grape met afgeronde buikknik en

kraagrand met dekselgeul5a roodbakkend aardewerk5b loodglazuur5c5d beroet6a driepoot6b worstoor6c fragment, compleet profiel7 grape8 lokaal of regionaal product9

cat. 1211a MIDG2-03 – 448-351b mestkuil 3 (put 11, spoor 50 en 51 –

1525-1575)2 r-gra-79b3 1425-15254a 15/134b grape met afgeronde buikknik, ribbel

op schouder, uitstaande hals met kleine kraagrand

5a roodbakkend aardewerk5b geheel loodglazuur5c5d beroet6a driepoot6b twee worstoren6c fragment, compleet profiel7 grape8 lokaal of regionaal product9 Vreenegoor & Kuipers 1996, p. 66, nr.

35

318 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 1221a MIDG2-03 – 448-271b mestkuil 3 (put 11, spoor 50 en 51 –

1525-1575)2 r-kop-383 1525-16004a 16/74b kop met scherpe knik bodem-wand

en lage ingesnoerde wand, op standring

5a roodbakkend aardewerk5b inwendig loodglazuur5c5d6a standring6b twee worstoren6c fragment, compleet profiel7 kop, papkom8 Oosterhout9

cat. 1231a MIDG2-03 – 448-261b mestkuil 3 (put 11, spoor 50 en 51 –

1525-1575)2 r-kop-383 1525-16004a 15/74b kop met scherpe knik bodem-wand

en lage ingesnoerde wand, op standring

5a roodbakkend aardewerk5b inwendig loodglazuur5c5d6a standring6b twee worstoren6c fragment, compleet profiel7 kop, papkom8 Oosterhout9

cat. 1241a MIDG2-03 – 448-231b mestkuil 3 (put 11, spoor 50 en 51 –

1525-1575)2 r-pis-103 1500-16004a 19/124b pispot met buikknik, korte hals en

naar buiten geknikte rand, op standring

5b spaarzaam loodglazuur5c5d6a standring6b worstoor6c fragment, compleet profiel7 pispot8 lokaal of regionaal product9

319 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 1251a MIDG2-03 – 448-701b mestkuil 3 (put 11, spoor 50 en 51 –

1525-1575)2 ha-kop-23 1525-15754a 15/-4b diepe kop met scherpe knik

bodem-wand, naar binnen gebogen wand met kleine kraagrand, op standvlak

5a witbakkend hafner aardewerk5b inwendig loodglazuur met

mangaanspikkels5c5d6a standvlak6b6c fragment, gereconstrueerd profiel7 kop, papkom8 Keulen9

cat. 1261a MIDG2-03 – 448-691b mestkuil 3 (put 11, spoor 50 en 51 –

1525-1575)2 ha-kop-33 1525-15754a 16/64b bolle kop met uitgebogen rand met

opstaande lip, op standvlak5a witbakkend hafner aardewerk5b bovenzijde: loodglazuur met

mangaanspikkels, inwendig met koperoxide

5c ingekraste golflijn op rand5d6a standvlak6b twee horizontale doorboorde nokken

(één ontbreekt)6c vrijwel compleet7 kop, papkom8 Keulen9

320 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 1271a MIDG2-03 – 448-681b mestkuil 3 (put 11, spoor 50 en 51 –

1525-1575)2 ha-ton-13 1525-15754a -/-4b grote tonvormige pot met

bijpassende deksel dat na het draaien uit de potwand is gesneden, op vier hoge holle poten

5a witbakkend aardewerk5b inwendig loodglazuur met

mangaanspikkels5c gegolfde kleiband rond rand5d beroet6a vier holle poten6b twee bandoren (ontbreken)6c fragment, compleet profiel7 tonpot8 Keulen9 Clevis & Thijssen 1989, pp. 40-41, nr.

245, Clevis & Kottman 1989, p. 133, nr. 11-75

cat. 1281a MIDG2-03 – 448-641b mestkuil 3 (put 11, spoor 50 en 51 –

1525-1575)2 wf-kmf-13 1525-15754a 23/104b komfoor met knik bodem/wand, rand

versierd met lussen, op poten5a witbakkend Frans aardewerk5b geheel bedekt met loodglazuur met

koperoxide5c rand versierd met lussen5d fragmenten van een identiek tweede

exemplaar6a driepoot6b twee worstoren6c vrijwel compleet7 komfoor8 Saintonge9

321 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 129 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 447-51b mestkuil 3 (put 11, spoor 50 en 51 –

1525-1575)2 wf-kmf-23 1525-15754a -/-4b komfoor op hoge conische voet met

meerdere oren5a witbakkend Frans aardewerk5b deels bedekt met loodglazuur met

koperoxide5c met behulp van een mal gedrukte

gezichten op de bovenzijde van de oren

5d6a hoge conische voet6b vier bandoren (slechts één gevon-den)6c fragment, gereconstrueerd profiel7 komfoor8 Saintonge9 profiel naar: Hurst. Neal & Van

Beuningen 1986, p. 81, nr. 104

cat. 130 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 448-781b mestkuil 3 (put 11, spoor 50 en 51 –

1525-1575)2 m-min-3 1500-15504a 5/64b bolle kan met buik vloeiend

overgaand in wijde hals met afgeronde rand, platte bodem

5a Nederlandse majolica5b tinglazuur met kobaltblauwe

beschildering5c slordig geschilderd ornamentaal

decor5d miniatuurversie van m-kan-16a standvoet6b worstoor (ontbreekt)6c compleet m.u.v. oor7 miniatuur, kan8 Nederlanden9

322 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 1311a MIDG2-03 – 448-731b mestkuil 3 (put 11, spoor 50 en 51 –

1525-1575)2 i-bor-33 1525-15754a 23/4,54b diep afgerond bord zonder vlag met

ver uitgebogen rand, op standring5a Italiaanse faience5b witte tinglazuur met kobaltblauwe

beschildering5c zowel op voor- als achterzijde een

aan 16e-eeuws Chinees porselein ontleende ranken decoratie (alla porcellana)

5d6a standring6b6c fragment, gereconstrueerd profiel7 bord8 Italië, Liguria9 Milanese 1993

cat. 132 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 6201b mestkuil 3 (put 11, spoor 50 en 51 –

1525-1575)2 gl-kel-793 1550-16004a -/-4b diep paraboolvormig kelkglas met

verticale ribben met dubbele geribdenodusstam met dikke schijven, voet met pontilmerk

5a glas5b kleurloos, vergulding5c verticale ribben5d6a voet met pontilmerk, omgeslagen

voetrand6b fragment, gereconstrueerd profiel6c7 kelkglas8 Antwerpen of Middelburg9

cat. 133 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 6201b mestkuil 3 (put 11, spoor 50 en 51 –

1525-1575)2 gl-bok-33 1550-16004a -/-4b trechtervormige bokaal met

bolvormige stam met ‘Vetro a fili e retorti’, hoge voet met omgeslagen voetrand, met pontilmerk

5a glas5b kleurloos, wit5c Vetro a fili e retorti5d6a6b6b fragment, gereconstrueerd profiel7 bokaal8 Antwerpen of Middelburg9

323 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 134 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 1267-11b mestkuil 6 (put 16, spoor 75 – 1550-

1600)2 s2-bek-163 1550-16004a 8/134b cilindrische beker met geprofileerde

banden bij ooraanzetten, op standvoet

5a steengoed met oppervlakte behandeling

5b ijzerengobe en zoutglazuur5c geprofileerde banden bij

ooraanzetten5d6a standvoet6b bandoor6c compleet7 drinkbeker8 Raeren9

cat. 135 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 12321b mestkuil 8 (put 17, spoor 18 – 1575-

1625)2 gl-bek-19a3 1550-16004a 8/-4b cilindrische of licht conische beker

met wafelpatroon met uitstaande (a) of rechte (b) lip, opgestoken bodem met pontilmerk, voetring

5a glas5b licht grijs5c wafelpatroon5d vormgeblazen6a6b6b fragment, gereconstrueerd profiel7 beker8 Middelburg?9 Kottman 1999b, p. 950, nr. 42

cat. 136 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 1062-11b kuil 22 (put 11, spoor 102 – 1525-

1575)2 s2-kan-143 1500-15504a 6/94b kleine bolle kan met schouder

overgaand in hals, kraagrand, op standvlak

5a steengoed met oppervlakte behandeling

5b zoutglazuur5c5d6a standvlak6b bandoor6c vrijwel compleet7 kan8 Raeren9

324 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Mestkuil 6 (put 16, spoor 75 – 1550-1600) Mestkuil 8 (put 17, spoor 18 – 1575-1625) Kuil 22 (put 11, spoor 102 – 1525-1575)

cat. 138 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 1062-31b kuil 22 (put 11, spoor 102 – 1525-

1575)2 sp-bor-3 1450-15504a -/-4b5a Spaanse majolica5b tinglazuur5c beschildering in blauw en goudluster5d6a6b6c fragment7 bord8 Spanje9

cat. 1391a MIDG2-03 – 1073-21b kuil 25 (put 10, spoor 146 – 1525-

1550)2 w-bor-143 1500-16004a 19/34b bord met tweeledig geknikte vlag en

scherpe knik vlag-spiegel, rand aan buitenzijde aagedrukt, op standvlak

5a witbakkend aardewerk5b bovenzijde loodglazuur5c5d6a standvlak6b6c fragment, compleet profiel7 bord8 lokaal of regionaal product9

cat. 1371a MIDG2-03 – 1062-21b kuil 22 (put 11, spoor 102 – 1525-

1575)2 s2-bek-33 1525-15504a 8/134b conische beker met horizontale

banden onderlangs rand en onderlangs wand, op standvlak

5a steengoed met oppervlakte behandeling

5b ijzerengobe en zoutglazuur5c geprofileerde banden bij ooraanzet

en juist boven bodem, drie identieke appliques met portretbuste en het opschrift ‘FRANS’ verwijzend naarFrans I koning van Frankrijk (1515-1547)

5d6a standvlak6b bandoor (ontbreekt)6c fragment, compleet profiel7 beker8 Frechen9

325 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Kuil 25 (put 10, spoor 146 – 1500-1600)

cat. 1401a MIDG2-03 – 1080-601b kuil 26 (put 4, spoor 122 en put 7,

spoor 107 – 1525-1550)2 s2-kan-133 1550-15754a -/-4b bolle kan met vrijwel cilindrische

hals en hoge kraagrand, ribbel op halsaanzet, op standvlak

5a steengoed met oppervlakte behandeling

5b zoutglazuur5c appliques in de vorm van een tekst-

band, portretbustes, acanthusblade-ren en een baardmanmasker, opschrift: (WAN)N GOT WIL SO MEIN ZEI(T) ofwel Wanneer God hetwil is het mijn tijd

5d6a standvlak6b bandoor (ontbreekt)6c fragment7 kan8 Frechen9

cat. 1411a MIDG2-03 – 1080-111b kuil 26 (put 4, spoor 122 en put 7,

spoor 107 – 1525-1550)2 r-bor-63 1550-16004a 23/3,54b bord met holle spiegel en platte vlag

met van buiten aangedrukte rand, oplobvoeten

5a roodbakkend aardewerk5b bovenzijde: loodglazuur5c5d beroet6a lobvoeten6b6c fragment, compleet profiel7 bord8 lokaal of regionaal product9

cat. 1421a MIDG2-03 – 1080-101b kuil 26 (put 4, spoor 122 en put 7,

spoor 107 – 1525-1550)2 r-bor-303 1525-15754a 24/54b afgerond bord met uitgebogen

verdikte rand, op lobvoeten5a roodbakkend aardewerk met witte

sliblaag op spiegel5b bovenzijde loodglazuur, op spiegel

met koperoxide (strooisel)5c5d6a lobvoeten6b6c compleet7 bord8 lokaal of regionaal product9

326 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Kuil 26 (put 4, spoor 122 en put 7, spoor 107 –1525-1550)

cat. 1431a MIDG2-03 – 1080-581b kuil 26 (put 4, spoor 122 en put 7,

spoor 107 – 1525-1550)2 r-gra-75a3 1500-15504a 20/-4b bolle grape met licht uitstaande hals

met horizontale lip5a roodbakkend aardewerk5b loodglazuur5c slibboogjes5d beroet6a driepoot (ontbreekt)6b worstoor6c fragment, gereconstrueerd profiel7 grape8 lokaal of regionaal product9 Vreenegoor & Kuipers 1996, p. 65, nr.

31

cat. 1441a MIDG2-03 – 1080-561b kuil 26 (put 4, spoor 122 en put 7,

spoor 107 – 1525-1550)2 r-gra-89b3 1500-15504a 16/114b bolle grape met buikknik en licht

uitstaande hals, afgeplatte rand met bovenop groef

5a roodbakkend aardewerk5b loodglazuur5c5d beroet6a driepoot6b twee worstoren (één ontbreekt)6c fragment, compleet profiel7 grape8 lokaal of regionaal product9

cat. 1451a MIDG2-03 – 1080-591b kuil 26 (put 4, spoor 122 en put 7,

spoor 107 – 1525-1550)2 r-gra-127b3 1525-15754a 22/-4b grape met afgeronde buikknik en

ribbel op schouder, kraagrand met dekselgeul, op poten

5a roodbakkend aardewerk5b loodglazuur5c5d beroet6a driepoot (ontbreekt)6b worstoor6c fragment, gereconstrueerd profiel7 grape8 lokaal of regionaal product9

327 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 1461a MIDG2-03 – 1080-191b kuil 26 (put 4, spoor 122 en put 7,

spoor 107 – 1525-1550)2 r-kom-403 1500-15504a 23/94b afgeronde kom met sterk

geprononceerde brede kraagrand, op lobvoeten

5a roodbakkend aardewerk5b inwendig loodglazuur5c5d schenklip6a lobvoeten6b6c fragment, compleet profiel7 kom8 lokaal of regionaal product9

cat. 1471a MIDG2-03 – 1080-131b kuil 26 (put 4, spoor 122 en put 7,

spoor 107 – 1525-1550)2 r-kop-203 1550-16004a 15/8,54b diepe kop met scherpe knik

bodem-wand en aan bovenzijde afgeplatte rand, op standring

5a roodbakkend aardewerk5b inwendig loodglazuur5c5d6a standring6b twee worstoren6c fragment, compleet profiel7 kop, papkom8 lokaal of regionaal product9

cat. 1481a MIDG2-03 – 1080-151b kuil 26 (put 4, spoor 122 en put 7,

spoor 107 – 1525-1550)2 r-pis-423 1500-15504a 18/-4b bolle pispot met buik die vloeiend

overgaat in hals, uitgebogen rand met haaks geknikte lip, holle bodem

5a roodbakkend aardewerk5b inwendig loodglazuur5c5d6a holle bodem6b worstoor6c fragment, gereconstrueerd profiel7 pispot8 lokaal of regionaal product9

328 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 1491a MIDG2-03 – 1080-181b kuil 26 (put 4, spoor 122 en put 7,

spoor 107 – 1525-1550)2 r-pis-423 1500-15504a 18/-4b bolle pispot met buik die vloeiend

overgaat in hals, uitgebogen rand met haaks geknikte lip, holle bodem

5a roodbakkend aardewerk5b inwendig loodglazuur5c5d6a holle bodem6b worstoor6c fragment, gereconstrueerd profiel7 pispot8 lokaal of regionaal product9

cat. 1501a MIDG2-03 – 1080-121b kuil 26 (put 4, spoor 122 en put 7,

spoor 107 – 1525-1550)2 r-spa-23 1500-15504a 11/10,54b uivormige spaarpot met tuitvormige

bovenzijde, kijkgaatje in knop5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c slibboogjes5d6a standvlak6b6c vrijwel compleet7 spaarpot8 lokaal of regionaal product9

cat. 1511a MIDG2-03 – 1080-241b kuil 26 (put 4, spoor 122 en put 7,

spoor 107 – 1525-1550)2 r-stk-13 1500-16004a 15/-4b steelkom met scherpe knik

bodem-wand, kraagrand met brede dekselgeul, op poten

5a roodbakkend aardewerk5b inwendig loodglazuur5c5d schenklip6a driepoot (ontbreekt)6b steel (ontbreekt)6c fragment, gereconstrueerd profiel7 steelkom8 lokaal of regionaal product9

329 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 1521a MIDG2-03 – 1080-61b kuil 26 (put 4, spoor 122 en put 7,

spoor 107 – 1525-1550)2 w-kop-73 1550-16004a 15,5/64b kop met scherpe knik bodem-wand

en lage wand met rechte rand, op standring

5a witbakkend aardewerk5b inwendig loodglazuur met

koperoxide5c5d6a standring6b twee worstoren6c fragment, compleet profiel7 kop, papkom8 Oosterhout?9

cat. 1531a MIDG2-03 – 1080-81b kuil 26 (put 4, spoor 122 en put 7,

spoor 107 – 1525-1550)2 w-min-3 1550-16004a 5,5/-4b kop met scherpe knik bodem-wand

en lage wand met rechte rand, op standring

5a witbakkend aardewerk5b loodglazuur met koperoxide5c5d miniatuurversie van w-kop-76a standring (ontbreekt)6b twee worstoren6c fragment, gereconstrueerd profiel7 miniatuur, papkom8 Nederlanden9

cat. 1541a MIDG2-03 – 1080-91b kuil 26 (put 4, spoor 122 en put 7,

spoor 107 – 1525-1550)2 ib-kru-13 1500-15504a 15/-4b afgerond dubbelconische kruik

zonder hals en met verdikte rand, opstandvlak

5a Iberisch aardewerk5b5c5d baksel met veel mica/glimmers6a standvlak6b twee worstoren6c fragment, gereconstrueerd profiel7 verpakkingskruikje8 Iberisch Schiereiland (Portugal?)9

330 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 1551a MIDG2-03 – 1080-11b kuil 26 (put 4, spoor 122 en put 7,

spoor 107 – 1525-1550)2 m-zal-23 1525-15504a 11/174b smalle zalfpot met ingesnoerde

bodem en hoge ingesnoerde hals, op standvlak

5a Nederlandse majolica5b tinglazuur met polychrome

beschildering5c5d door het eeuwenlange verblijf in de

bodem is de pot geheel zwart geworden waardoor de decoratie niet meer leesbaar is

6a standvlak6b6c fragment, gereconstrueerd profiel7 zalfpot, albarello8 Nederlanden, Antwerpen?9

cat. 1561a MIDG2-03 – 929-41b afvalkuil (put 11, spoor 90 – 1525-

1575)2 s2-bek-163 1550-16004a 8/14,54b cilindrische beker met geprofileerde

banden bij ooraanzetten, op standvoet

5a steengoed met oppervlakte behan-deling5b ijzerengobe en zoutglazuur5c geprofileerde banden bij

ooraanzetten5d6a standvoet6b bandoor (ontbreekt)6c fragment, compleet profiel7 drinkbeker8 Raeren9

cat. 1571a MIDG2-03 – 929-31b afvalkuil (put 11, spoor 90 – 1525-

1575)2 s2-bek-163 1550-16004a -/-4b cilindrische beker met geprofileerde

banden bij ooraanzetten, op standvoet

5a steengoed met oppervlakte behandeling

5b ijzerengobe en zoutglazuur5c geprofileerde banden bij

ooraanzetten5d6a standvoet (ontbreekt)6b bandoor6c fragment, compleet profiel7 drinkbeker8 Raeren9

331 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Afvalkuil zonder nummer (put 11, spoor 90 –1525-1575)

cat. 1581a MIDG2-03 – 948-11b afvalkuil (put 11, spoor90 – 1525-1575)2 s2-kan-583 1525-15754a 14/194b zeer bolle kan met afgeronde buik-

knik en schouder overgaand in hoge hals met kraagrand, op standvoet

5a steengoed met oppervlakte behandeling

5b ijzerengobe en zoutglazuur5c appliques: baardmanmasker, noppen

en wapenschild met daarop een Andreaskruis, vuurslagen en een keizerskroon (de Bourgondische symbolen met kroon verwijzen waar-schijnlijk naar Karel V die tussen 1519 en 1556 keizer van het Roomse Rijk was)

5d6a standvoet 6b bandoor6c vrijwel compleet7 kan8 Keulen of Frechen9

cat. 1591a MIDG2-03 – 1183-41b kuil (put 17, spoor 1 – 1525-1575)2 r-gra-74b3 1450-15504a 18,5/194b grape met afgeronde buikknik en

manchetrand5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d6a driepoot (twee poten ontbreken)6b twee worstoren6c fragment, compleet profiel7 grape8 lokaal of regionaal product9 Vreenegoor & Kuipers 1996, p. 65, nr.

30

cat. 1601a MIDG2-03 – 1183-31b kuil (put 17, spoor 1 – 1525-1575)2 r-kom-403 1500-15504a 27,5/94b afgeronde kom met sterk

geprononceerde brede kraagrand, op lobvoeten

5a roodbakkend aardewerk5b inwendig loodglazuur5c5d schenklip, sterk verweerd6a lobvoeten6b6c vrijwel compleet7 kom8 lokaal of regionaal product9

332 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Kuil (put 17, spoor 1 – 1525-1575)

cat. 1611a MIDG2-03 – 1201-71b kuil (put 17, spoor 9 – 1525-1575)2 s2-kan-583 1525-15754a 15/20,54b zeer bolle kan met afgeronde

buikknik en schouder overgaand in hoge hals met kraagrand, op standvoet

5a steengoed met oppervlakte behandeling

5b ijzerengobe en zoutglazuur5c ongedecoreerd5d6a standvoet 6b bandoor (ontbreekt)6c fragment, compleet profiel7 kan8 Keulen of Frechen9

cat. 1621a MIDG2-03 – 1201-101b kuil (put 17, spoor 9 – 1525-1575)2 r-gra-116b3 1500-15504a 16/124b wijde grape met afgeronde buikknik

en kraagrand met dekselgeul5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d6a driepoot6b twee worstoren6c compleet7 grape8 lokaal of regionaal product9

cat. 1631a MIDG2-03 – 1201-121b kuil (put 17, spoor 9 – 1525-1575)2 m-bor-53 1525-15754a 19,5/3,54b afgerond bord met uitgebogen rand

op standring5a Nederlandse majolica5b tinglazuur met polychrome

beschildering5c5d door het eeuwenlange verblijf in de

bodem is de pot geheel zwart geworden waardoor de decoratie niet meer leesbaar is

6a standring6b6c fragment, compleet profiel7 bord8 Nederlanden, Antwerpen?9

333 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Kuil (put 17, spoor 9 – 1525-1575)

cat. 164 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 1201-21b kuil (put 17, spoor 9 – 1525-1575)2 i-kan-3 1500-16004a -/-4b5a Italiaanse majolica5b uitwendig: kobaltblauwe tinglazuur

met daarop een beschildering in donkerder blauw, inwendig: witte tinglazuur

5c bloemranken5d6a6b6c fragment7 kan8 Italië9

cat. 1651a MIDG2-03 – 445-11b kuil (put 11 , spoor 52 –1525-1575)2 s2-kan-393 1525-15504a 11/144b rondbuikige kan met cilindrische hals

met hoge kraagrand en ribbel op halsaanzet, standvlak

5a steengoed met oppervlakte behandeling

5b ijzerengobe en zoutglazuur5c appliques: baardmanmasker en

eikenranken5d6a standvoet 6b bandoor (ontbreekt)6c fragment, compleet profiel7 kan8 Keulen of Frechen9

cat. 1661a MIDG2-03 – 1201-31b kuil (put 17, spoor 9 – 1525-1575)2 s2-kan-603 1575-16254a 15/-4b zeer bolle kan met afgeronde

buikknik en hoge cilindrische hals met bundels ribbels op de hals, op standvoet

5a steengoed met oppervlakte behandeling

5b ijzerengobe en zoutglazuur5c hals versierd met fijne ribbels6a standvoet (ontbreekt)t6b bandoor (ontbreekt)6c fragment, compleet profiel7 kan8 Raeren9

334 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Diverse vondsten uit 16e-eeuwse(afval)kuilen en lagen

cat. 1671a MIDG2-03 – 1106-51b kuil (put 10, spoor 215 – 1525-1575)2 r-gra-75b3 1450-15504a 20,5/174b bolle grape met licht uitstaande hals

met horizontale lip5a roodbakkend aardewerk5b spaarzaam loodglazuur5c5d6a driepoot (twee poten ontbreken)6b twee worstoren (ontbreken)6c fragment, compleet profiel7 grape8 lokaal of regionaal product9 Vreenegoor & Kuipers 1996, p. 65, nr.31

cat. 1681a MIDG2-03 – 442-11b kuil (put 12, spoor 39 – 1450-1550)2 r-pis-193 1500-16004a 18/14,54b wijde pispot met afgeronde buikknik

en ver uitgebogen rand, op standring5a roodbakkend aardewerk5b loodglazuur5c5d6a standring6b worstoor6c fragment, compleet profiel7 pispot8 lokaal of regionaal product9

cat. 1691a MIDG2-03 – 11061b kuil (put 10, spoor 215 – 1525-1575)2 m-pot-3 1525-16004a 13/-4b5a Nederlandse majolica5b tinglazuur5c5d door het eeuwenlange verblijf in de

bodem is de pot geheel zwart geworden waardoor de decoratie niet meer leesbaar is

6a standring6b6c fragment7 pot8 Nederlanden9

335 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 1701a MIDG2-03 – 1018-971b beerput 4 (put 14, spoor 41 – 1575-

1600)2 r-bak-233 1500-16004a 23/84b bakpan met zijwand en driehoekig

verdikte. aan bovenzijde afgeplatte rand

5a roodbakkend aardewerk5b inwendig loodglazuur5c5d beroet6a bolle bodem6b steel6c fragment, compleet profiel7 bakpan8 lokaal of regionaal product9 Vreenegoor & Kuipers 1996, p. 63, nr.

17

cat. 1711a MIDG2-03 – 1018-191b beerput 4 (put 14, spoor 41 – 1575-

1600)2 r-bor-63 1600-16504a 25/64b bord met holle spiegel en platte vlag

met van buiten aangedrukte rand, oplobvoeten

5a roodbakkend aardewerk5b inwendig loodglazuur5c5d6a lobvoeten6b6c vrijwel compleet7 bord9

cat. 1721a MIDG2-03 – 1018-991b beerput 4 (put 14, spoor 41 – 1575-

1600)2 r-kop-143 1550-16504a 14/74b kop met scherpe knik bodem-wand

met rechte wand met naar binnen afgeschuinde rand, op standring

5a roodbakkend aardewerk5b inwendig loodglazuur5c5d6a standring6b worstoor6c fragment, compleet profiel7 kop, papkom8 Oosterhout?9

336 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Vondsten uit diverse 16e- en 17e-eeuwse beerputten

Beerput 4 (put 14, spoor 41 – 1575-1600), wees-huis

cat. 1731a MIDG2-03 – 1018-1001b beerput 4 (put 14, spoor 41 – 1575-

1600)2 r-kop-443 1575-16254a 16/74b bolle kop met verdikte afgeronde

rand, op standring5a roodbakkend aardewerk met

inwendig witte sliblaag5b inwendig loodglazuur met

koperoxide5c5d bodem sterk gesleten6a standring6b twee worstoren6c fragment, compleet profiel7 kop, papkom8 lokaal of regionaal product9

cat. 174 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 1018-381b beerput 4 (put 14, spoor 41 – 1575-

1600)2 r-kop-3 15994a -/-4b5a roodbakkend aardewerk met

slibversiering5b inwendig loodglazuur met

koperoxide5c druivenranken5d6a standring6b twee worstoren (ontbreken)6c fragment, compleet profiel7 kop, papkom8 West-Brabant of Zeeland9

337 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 1751a MIDG2-03 – 1018-1181b beerput 4 (put 14, spoor 41 – 1575-

1600)2 r-vst-33 1575-16254a 40/-4b halfronde vuurstolp met kraagrand,

oor bevestigd aan stolp en achterplaat

5a roodbakkend aardewerk5b uitwendig loodglazuur5c rozetvormige stempelindrukken5d rookgaten6a6b worstoor6c fragment, vrijwel compleet profiel7 vuurstolp8 West-Brabant of Zeeland9 zie voor het model: Bitter 1995, p.

136, nrs. 64-65

338 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 1761a MIDG2-03 – 1018-321b beerput 4 (put 14, spoor 41 – 1575-

1600)2 we-kop-13 1580-16204a 13/54b conische kop met afgeronde

kraagrand en standvlak5a Weser aardewerk5b inwendig loodglazuur5c inwendig ringeloor versiering:

concentrische cirkels in geel, groen en rood

5d6a standvlak6b worstoor6c compleet7 kop8 Weser gebied9

cat. 1771a MIDG2-03 – 288-51b beerput 5 (put 6, spoor 87 – 1580-

1610)2 r-bor-183 1600-16504a /26/54b bord met holle spiegel en naar

buiten geknikte platte vlag met van buiten aangedrukte rand, op standring

5a roodbakkend aardewerk met slibversiering

5b ringeloor versiering, op vlag: streepjes en golflijnen en strepen; opspiegel: zigzaglinnen

5c5d standring sterk gesleten 6a standring6b6c fragment, compleet profiel7 bord8 Oosterhout9

cat. 1781a MIDG2-03 – 293-101b beerput 5 (put 6, spoor 87 – 1580-

1610)2 r-kop-453 1575-16254a 16/74b bolle kop met brede kraagrand, op

standvlak5a roodbakkend aardewerk5b inwendig loodglazuur5c5d beroet, bodem sterk gesleten 6a standvlak6b twee worstoren6c fragment, compleet profiel7 kop, papkom8 lokaal of regionaal product9

339 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Beerput 5 (put 6, spoor 87 – 1580-1610)

cat. 1791a MIDG2-03 – 288-561b beerput 5 (put 6, spoor 87 – 1580-

1610)2 r-pis-1233 1575-16254a 20/164b pispot met buikknik met ribbel en

uitgebogen rand met driehoekige lip,op standring

5a roodbakkend aardewerk5b loodglazuur5c5d6a standring6b worstoor6c vrijwel compleet7 pispot8 West-Brabant of Zeeland9

cat. 1801a MIDG2-03 – 288-411b beerput 5 (put 6, spoor 87 – 1580-

1610)2 r-stk-23 1575-16504a 16/94b bolle steelkom met knik

bodem-wand en smalle kraagrand, op poten

5a roodbakkend aardewerk5b inwendig loodglazuur5c5d beroet, inwendig krassen6a driepoot6b samengeknepen steel6c fragment, compleet profiel7 steelkom8 lokaal of regionaal product9 Clevis & Kottman 1989, p. 109, nr. 11-

196; Carmiggelt & Van Veen 1995, p. 62, cat. 63

cat. 1811a MIDG2-03 – 293-11b beerput 5 (put 6, spoor 87 – 1580-

1610)2 r-zal-33 1550-1650 4a 4/44b licht conisch versmallend zalfpotje

met naar buiten gebogen rand op standvlak

5a roodbakkend aardewerk5b inwendig loodglazuur5c5d6a standvlak6b6c compleet7 zalfpot8 lokaal of regionaal product9 Ostkamp e.a. 1998, p. 209, nr. 83

340 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 1821a MIDG2-03 – 288-31b beerput 5 (put 6, spoor 87 – 1580-

1610)2 wa-bor-13 16074a 21/34b conisch bord met smalle afgeronde

kraagrand, op standvlak5a werra aardewerk5b loodglazuur5c ringeloor versiering, op vlag:

concentrische cirkels, op spiegel: Evamet jaartal 1607

5d6a standvlak6b6c compleet7 bord8 Werra gebied9

cat. 1831a MIDG2-03 – 288-21b beerput 5 (put 6, spoor 87 – 1580-

1610)2 p-bor-63 1575-16254a 18/34b diep afgerond bord zonder vlag met

rechte rand, op standring5a Aziatisch porselein (Chinees,

zogenaamde Swatow waar)5b veldspaatglazuur, beschildering in

onderglazuur blauw5c op spiegel: hert in landschap 5d6a standring6b6c vrijwel compleet7 bord8 Zuid-China 9

cat. 1841a MIDG2-03 – 288-11b beerput 5 (put 6, spoor 87 – 1580-

1610)2 p-kom-83 1575-16254a 18/84b afgeronde kom met rechte rand, op

standring5a Aziatisch porselein (Chinees)5b veldspaatglazuur, beschildering in

onderglazuur blauw5c inwendig: (onder rand) gestileerde

golven (op bodem) bloem, uitwendig: boeddhistische leeuwen tussen bloemranken

5d6a standring6b6c vrijwel compleet7 kom8 Zuid-China 9

341 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 185 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 288, 291 en 2931b beerput 5 (put 6, spoor 87 – 1580-

1610)2 gl-kel-803 1580-16004a -/-4b diep paraboolvormig kelkglas met

holle geribde balusterstam, voet met pontilmerk

5a glas5b aangetast groen?5c5d6a voet met pontilmerk6b6c fragment, gereconstrueerd profiel7 kelkglas8 Frankrijk?9 Foy 1985, 416, plaat IV – nr. 19

cat. 186 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 288, 291 en 2931b beerput 5 (put 6, spoor 87 – 1580-

1610)2 gl-kom-33 1550-16004a 10,5 /7,54b kom met wafelpatroon, ook met

vergulding en emailstippen, opgestoken bodem met pontilmerk, voetring

5a glas5b licht grijs5c wafelpatroon, vergulding, blauwe en

witte emailstippen5d vormgeblazen6a opgestoken, pontilmerk, geknepen

voetring6b6c fragment, compleet profiel7 kom89 Henkes 1994, p. 134, nr. 30.5

cat. 1871a MIDG2-03 – 167-291b beerput 8 (put 7, spoor 11 – 1600-

1625)2 s2-kan-623 15854a 12/-4b kan met zone op buik door ribbels

gemarkeerd, hoge cilindrische hals met ribbels, op standvoet

5a steengoed met oppervlakte behandeling

5b ijzerengobe en zoutglazuur5c boerendans tafereel5d6a standvoet6b bandoor (ontbreekt)6c fragment7 kan8 Raeren9

342 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Beerput 8 (put 7, spoor 11 – 1600-1625)

cat. 1881a MIDG2-03 – 167-411b beerput 8 (put 7, spoor 11 – 1600-

1625)2 r-gra-33a3 1550-16504a 15/134b grape met scherpe buikknik en iets

uitgebogen rand5a roodbakkend aardewerk5b inwendig: geheel loodglazuur,

uitwendig: spaarzaam loodglazuur5c5d beroet, schenklip6a driepoot6b worstoor6c vrijwel compleet7 grape89 Bitter 1995, p. 126, nr. 25

cat. 1891a MIDG2-03 – 166-161b beerput 8 (put 7, spoor 11 – 1600-

1625)2 r-gra-59b3 1575-16254a 31,5/174b wijde grape/terrine met drieledige

buik (knikken bodem-wand en wand-schouder), kraagrand met dekselgeul

5a roodbakkend aardewerk5b loodglazuur, inwendig geheel en

uitwendig tot buikknik5c5d beroet,6a driepoot6b twee worstoren6c vrijwel compleet7 grape8 Oosterhout9

cat. 1901a MIDG2-03 – 167-221b beerput 8 (put 7, spoor 11 – 1600-

1625)2 r-pis-53 1600-16504a 20/144b pispot met scherpe buikknik en

horizontaal geknikte rand met platte bovenzijde, op standring

5a roodbakkend aardewerk5b loodglazuur, inwendig geheel en

uitwendig tot buikknik5c5d6a standring6b worstoor6c vrijwel compleet7 pispot8 West-Brabant of Zeeland9

343 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 1911a MIDG2-03 – 166-31b beerput 8 (put 7, spoor 11 – 1600-

1625)2 r-zal-13 1550-16504a 5/64b cilindrische zalfpot met ingesnoerde

hals en uitgebogen lip, op standvlak5a roodbakkend aardewerk5b loodglazuur5c5d6a standvlak6b6c fragment, compleet profiel7 zalfpot8 lokaal of regionaal product9 Bitter 1995, p. 136, nr. 66

cat. 1921a MIDG2-03 – 167-141b beerput 8 (put 7, spoor 11 – 1600-

1625)2 w-gra-6b3 1575-16504a 14/124b grape met scherpe buikknik en

kraagrand met dekselgeul5a witbakkend aardewerk5b loodglazuur5c5d6a driepoot6b twee bandoren6c vrijwel compleet7 grape8 West-Nederland9 Bitter 1995, p. 141, nr. 80

cat. 1931a MIDG2-03 – 167-91b beerput 8 (put 7, spoor 11 – 1600-

1625)2 w-min-3 1575-16754a 9/54b kop met scherpe knik bodem-wand

en lage wand met rechte rand, op standring

5a witbakkend aardewerk5b loodglazuur met koperoxide5c5d6a standring6b twee worstoren6c vrijwel compleet7 miniatuur, papkom8 Nederlanden9 miniatuur versie van w-kop-7,

vergelijk: Bitter 1995, p. 144, nr. 93

344 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 1941a MIDG2-03 – 167-111b beerput 8 (put 7, spoor 11 – 1600-

1625)2 w-pis-13 1600-16504a 18/134b pispot met buikknik, naar buiten

geknikte rand met platte bovenzijde en opstaand lipje, standring

5a witbakkend aardewerk5b loodglazuur met koperoxide5c5d6a standring6b bandoor6c vrijwel compleet7 pispot8 West-Nederland9 Carmiggelt & Van Veen 1995, p. 64,

cat. 74; Jacobs & Van Veen 1996, p. 81, cat. 81

cat. 1951a MIDG2-03 – 167-401b beerput 8 (put 7, spoor 11 – 1600-

1625)2 we-pot-23 1580-16304a 13/-4b bolle pot zonder hals, uitgebogen

hoge rand met dekselgeul en platte bodem

5a weser aardewerk5b loodglazuur5c ringeloorversiering: (op schouder)

gestileerde plantmotieven 5d6a standvlak (ontbreekt)6b twee bandoren6c fragment, gereconstrueerd profiel7 pot8 Wesergebied9

345 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 196 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 166-21b beerput 8 (put 7, spoor 11 – 1600-

1625)2 m-bor-53 1600-16254a 24/44b afgerond bord met uitgebogen rand,

op standring5a Nederlandse majolica5b bovenzijde: tinglazuur met

polychrome beschildering (blauw en geel); onderzijde: loodglazuur

5c op vlag: afwisselend kobaltblauwe en witte ‘spaken’, op spiegel: bloemrozet

5d gat in standring6a standring6b6c fragment, compleet profiel7 bord8 Nederlanden9

cat. 1971a MIDG2-03 – 166-51b beerput 8 (put 7, spoor 11 – 1600-

1625)2 m-kom-43 1600-16254a -/-4b bolle kom met rechte rand op

standring5b bovenzijde: tinglazuur met

polychrome beschildering (blauw en geel); onderzijde: loodglazuur

5b5c bladranken (a fogli-motief)5d6a standring6b twee platte oren, doorboord (één

ontbreekt)6c fragment, compleet profiel7 kom, papkom8 Nederlanden9

346 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 1981a MIDG2-03 – 167-81b beerput 8 (put 7, spoor 11 – 1600-

1625)2 p-bor-93 1600-16204a 20/44b in mal gevormd diep afgerond bord

met reliëfwand en rechte rand, op standring

5a Aziatisch porselein (Chinees)5b veldspaatglazuur, beschildering in

onderglazuur blauw5c op spiegel: twee herten in

landschap, op de vlag volgt de kobaltblauwe beschildering het aanwezige reliëf, op achterzijde: motief van gestileerde golven rond standring

5d6a standring6b6c vrijwel compleet7 bord8 China (Jingdezhen)9

cat. 1991a MIDG2-03 – 167-41b beerput 8 (put 7, spoor 11 – 1600-

1625)2 p-kom-83 1575-16254a 10/54b afgeronde kom met rechte rand, op

standring5a Aziatisch porselein (Chinees)5b veldspaatglazuur, onderglazuur

blauw5c binnenzijde lijnen, buitenzijde

bloemen, bloem onderzijde5d6a standring6b6c fragment, compleet profiel7 kop8 China (Jingdezhen)9 Bitter 1995, p. 151, nr. 121

cat. 200 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 167, 168 en1701b beerput 8 (put 7, spoor 11 – 1600-

1625)2 gl-bek-9a3 1580-16004a 7,5/11,54b cilindrische of licht conische beker

met ‘Vetro à fili ‘ met uitstaande (a) of rechte (b) lip, opgestoken bodem met pontilmerk, voetring

5a glas5b kleurloos, wit5c witte opgelegde en deels

ingesmolten draden5d6a opgestoken bodem, pontilmerk,

geribde voetring6b6c fragment, compleet profiel7 beker8 Middelburg?9 Kottman 1999b, p. 948, nr. 33

347 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 201 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 167, 168 en 1701b beerput 8 (put 7, spoor 11 – 1600-

1625)2 gl-kel-783 1580-16004a 8/14,54b diep paraboolvormig kelkglas met op

onderste deel opgelegde witte verticale draden met daarboven drie aangesloten horizontale draden met holle geribde balusterstam tussen dikke schijven, voet met pontilmerk

5a glas5b kleurloos, vergulding5c witte verticale en horizontale draden5d6a voet, pontilmerk6b6c fragment, compleet profiel7 kelkglas8 Middelburg9 Henkes 1994, p. 202

cat. 2021a MIDG2-03 – 719-11b beerput 9 (put 15, spoor 49 – 1675-

1725)2 r-bor-103 1675-17254a 20/34b diep bord met platte bodem en

verdikte rand met lip aan de binnenzijde

5a roodbakkend aardewerk5b inwendig loodglazuur5c5d6a standvlak6b6c compleet7 bord8 Nederrijns gebied9

cat. 2031a MIDG2-03 – 709-41b beerput 9 (put 15, spoor 49 – 1675-

1725)2 f-bor-83 1650-17004a 21/44b diep afgerond bord met rechte rand,

op standring5a faience5b tinglazuur met kobaltblauwe

beschildering5c twee Chinezen in landschap5d6a standring6b6c vrijwel compleet7 bord8 Nederland, Delft?9

348 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Beerput 9 (put 15, spoor 49 – 1675-1725)

cat. 2041a MIDG2-03 – 267-51b beerput 10 (put 5, spoor 55 – 1650-

1700)2 r-bor-63 1600-16504a 26/64b bord met holle spiegel en platte vlag

met van buiten aangedrukte rand, oplobvoeten

5a roodbakkend aardewerk5b inwendig loodglazuur5c5d6a lobvoeten6b6c fragment, compleet profiel7 bord8 lokaal of regionaal product9

cat. 205 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 270-391b beerput 10 (put 5, spoor 61 – 1600-

1625)2 r-kop-53 1600-17004a 8/54b conische kop met platte bodem5a roodbakkend aardewerk met

slibversiering5b loodglazuur met zeer lokaal

koperoxide5c gebogen lijnen en stippen5d6a standvlak6b bandoor6c vrijwel compleet7 kop8 West-Nederland9 Clevis & Kottman 1989, p. 104, nr. 10-

66

cat. 2061a MIDG2-03 – 267-31b beerput 10 (put 5, spoor 55 – 1650-

1700)2 r-pis-53 1575-16504a 20/144b pispot met scherpe buikknik en

horizontaal geknikte rand met platte bovenzijde, op standring

5a roodbakkend aardewerk5b loodglazuur, uitwendig tot buikknik5c5d bodem sterk gesleten6a standring6b worstoor6c vrijwel compleet7 pispot8 West-Brabant of Zeeland9 Ostkamp e.a. 2001, p. 125, nr. 99,

Bitter 1995, p. 132, nrs. 49-50

349 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Beerput 10 (put 5, spoor 55 en 61 – 1600-1625)

cat. 2071a MIDG2-03 – 267-21b beerput 10 (put 5, spoor 55 – 1650-

1700)2 r-pis-53 1575-16504a 20/144b pispot met scherpe buikknik en

horizontaal geknikte rand met platte bovenzijde, op standring

5a roodbakkend aardewerk5b loodglazuur, uitwendig tot buikknik5c5d bodem sterk gesleten6a standring6b worstoor6c vrijwel compleet7 pispot8 West-Brabant of Zeeland9 Ostkamp e.a. 2001, p. 125, nr. 99,

Bitter 1995, p. 132, nrs. 49-50

cat. 2081a MIDG2-03 – 270-11b beerput 10 (put 5, spoor 61 – 1600-

1625)2 r-pis-53 1600-16504a 18/124b pispot met scherpe buikknik en

horizontaal geknikte rand met platte bovenzijde, op standring

5a roodbakkend aardewerk5b loodglazuur, inwendig geheel en

uitwendig tot buikknik5c5d bodem en wand sterk gesleten6a standring6b worstoor6c vrijwel compleet7 pispot8 West-Brabant of Zeeland9

cat. 2091a MIDG2-03 – 267-111b beerput 10 (put 5, spoor 55 – 1650-

1700)2 r-tes-33 1625-17504a 12/84b vierkante vuurtest met scherpe knik

bodem-wand en rand met aan bovenzijde een geultje, op poten

5a roodbakkend aardewerk5b ongeglazuurd5c5d6a driepoot6b bandoren6c fragment, compleet profiel7 vuurtest8 lokaal of regionaal product9

350 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 2101a MIDG2-03 – 270-101b beerput 10 (put 5, spoor 61 – 1600-

1625)2 w-kom-73 1575-16504a 15/74b kom met scherpe buikknik met

ribbel, iets naar binnengebogen wand en rechte rand, op standring

5a witbakkend aardewerk5b loodglazuur met koperoxide5c5d6a standring6b twee worstoren6c fragment, compleet profiel7 kom8 West-Nederland9 Bitter 1995, p. 144, nr. 93

cat. 2111a MIDG2-03 – 270-6 1b beerput 10 (put 5, spoor 61 – 1600-

1625)2 m-bor-53 1600-16404a -/-4b afgerond bord met uitgebogen rand,

op standring5a Nederlandse majolica5b bovenzijde tinglazuur met

kobaltblauwe beschildering, onderzijde loodglazuur

5c op vlag: concentrische cirkels en kabelrand, op spiegel: raster met stippen

5d6a standring6b6c fragment, compleet profiel7 bord8 Nederlanden9

cat. 2121a MIDG2-03 – 270-71b beerput 10 (put 5, spoor 61 – 1600-

1625)2 m-bor-53 1600-16404a 25/44b afgerond bord met uitgebogen rand,

op standring5a Nederlandse majolica5b bovenzijde tinglazuur met

polychrome beschildering, onderzijde loodglazuur

5c op vlag: concentrische cirkels en kabelrand, op spiegel: bloemvaas, oponderzijde: B

5d standring sterk gesleten 6a standring6b6c fragment, compleet profiel7 bord8 Nederlanden9

351 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 213 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 267-141b beerput 10 (put 5, spoor 55 – 1650-

1700)2 f-zal-33 1650-17004a 5/64b smalle zalfpot met (vrijwel)

cilindrische buik, ingesnoerde bodem en hals met uitgebogen rand

5a faience5b tinglazuur5c5d rand sterk gesleten 6a standvlak6b6c compleet7 zalfpot8 lokaal of regionaal product9 Ostkamp e.a. 1998, p. 216, nr. 105

cat. 2141a MIDG2-03 – 155-61b beerput 11 (put 6, sporr 30 – 1400-

1700)2 s6-dri-13 1350-14504a 8/54b conische drinkschaal op voet5a Frans steengoed5b kleibandje met indrukken5c5d residueel materiaal6a standvlak6b6c vrijwel compleet7 drinkschaal8 Frankrijk (Beauvais)9

cat. 2151a MIDG2-03 – 164-11b beerput 11 (put 6, sporr 30 – 1400-

1700)2 r-kop-113 1600-16254a 16/84b kop met scherpe knik bodem-wand

en lage uitgebogen wand, op standring

5a roodbakkend aardewerk met slibversiering

5b inwendig loodglazuur met zeer lokaalkoperoxide

5c rennend hert met gewei5d6a standring6b twee worstoren6c vrijwel compleet7 kop, papkom8 Noord-Holland?9

352 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Beerput 11 (put 6, sporr 30 – 1400-1700)

cat. 2161a MIDG2-03 – 154-111b beerput 11 (put 6, sporr 30 – 1400-

1700)2 r-kop-113 1600-16254a 16/84b kop met scherpe knik bodem-wand

en lage uitgebogen wand, op standring

5a roodbakkend aardewerk met slibversiering

5b inwendig loodglazuur5c duif5b inwendig loodglazuur met zeer lokaal

koperoxide6a standring6b twee worstoren (ontbreken)6c fragment7 kop, papkom8 Noord-Holland?9

cat. 2171a MIDG2-03 – 164-101b beerput 11 (put 6, sporr 30 – 1400-

1700)2 w-ond-13 1600-16504a -/7,54b bolle ondersteek met recht

afgesneden randopening, holle bodem

5a witbakkend aardewerk5b loodglazuur met koperoxide5c5d6a holle bodem6b worstoor6c fragment, compleet profiel7 ondersteek8 West-Nederland9

cat. 218 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 1204-4001b beerput 12 (put 14, spoor 48 – 1600-

1650)2 r-kop-3 1600-16254a -/-4b kop met scherpe knik bodem-wand

en lage uitgebogen wand, op standring

5a roodbakkend aardewerk met slibversiering

5b inwendig loodglazuur met zeer lokaalkoperoxide

5c haan5d6a standring6b twee worstoren (ontbreken)6c fragment7 kop, papkom8 Noord-Holland?9

353 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Beerput 12 (put 14, spoor 48 – 1600-1650),ambachtelijk erf

cat. 2191a MIDG2-03 – 1204-1091b beerput 12 (put 14, spoor 48 – 1600-

1650)2 r-pot-323 1600-17004a -/-4b cilindrische (industriële) pot met

haaks geknikte lip, op standring5a roodbakkend aardewerk5b ongeglazuurd5c5d voor een analyse van het aankoeksel

in de pot zie de bijdrage van Ineke Joosten elders in dit rapport

6a standring6b6c fragment, gereconstrueerd profiel7 pot bestemd voor

ambachtelijke/industriële doeleinden8 lokaal of regionaal product9

cat. 220 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 1217-81b kuil 32 (put 14, spoor 110 – 1575-

1625)2 r-kop-3 1600-16254a -/-4b5a roodbakkend aardewerk met

slibversiering5b5c bloem5d6a standring6b twee worstoren (ontbreken)6c fragment7 kop, papkom8 Noord-Holland?9

354 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Vondsten uit enkele andere 17e-eeuwse sporen

Kuil 32 (put 14, spoor 110 – 1575-1625)

cat. 2211a MIDG2-03 – 550-21b egalisatie laag (put 14, spoor 17 en

18 – 1600-1625)2 m-bor-123 1600-16254a 19/54b diep afgerond bord met uitgebogen

rand, op standring5a Nederlandse majolica5b bovenzijde tinglazuur met

kobaltblauwe beschildering, onderzijde loodglazuur

5c op wand: vakken met afwisselend bloemen en veren, op spiegel: rijkgeklede mansfiguur op de rug gezien, op onderzijde: schets van een engel of cherubijn

5d6a standring6b6c fragment, compleet profiel7 bord8 Nederlanden, Middelburg?9

cat. 222 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 548-51b egalisatie laag (put 14, spoor 17 en

18 – 1600-1625)2 m-bor-3 1600-16254a -/-4b5a Nederlandse majolica-faience5b geheel bedekt met tinglazuur met

kobaltblauwe beschildering5c5d6a standring (ontbreekt)6b6c fragment7 bord8 Nederlanden, Middelburg?9 Vergelijk: Baart 2002

cat. 2231a MIDG2-03 – 548-91b egalisatie laag (put 14, spoor 17 en

18 – 1600-1625)2 m-kom-43 1600-16254a -/-4b bolle kom met rechte rand, op

standring5a Nederlandse majolica5b bovenzijde tinglazuur met

kobaltblauwe beschildering, onderzijde loodglazuur

5c op wand: vakken met boeddhistischeen taoïstische symbolen, op plat: Chinese tuis, op onderzijde: schets van een vrouw

5d6a standring6b6c fragment, compleet profiel7 kop, papkom8 Nederlanden, Middelburg?9

355 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Egalisatie laag (put 14, spoor 17 en 18 – 1600-1625)

cat. 2241a MIDG2-03 – 550-11b egalisatie laag (put 14, spoor 17 en

18 – 1600-1625)2 po-bor-33 1600-16254a 23/2,54b bord met knik spiegel-vlag, op

standring5a Portugese faience5b tinglazuur met kobaltblauwe

beschildering5c op vlag: vakken met boeddhistische

en taoïstische symbolen, op plat: Chinese tuis

5d6a standring6b6c fragment, compleet profiel7 bord8 Portugal, Lissabon9

cat. 2251a MIDG2-03 – 1125-11b waterput 9 (put 14, spoor 119 – 1600-

1700)2 wf-pot-13 1600-17004a 17/4,54b zeer hoge slanke pot met kraagrand,

op hoge voet5a witbakkend Frans aardewerk5b inwendig loodglazuur5c5d6a standvoet6b6c compleet7 pot, verpakkingsmateriaal?8 Frankrijk9

cat. 2261a MIDG2-03 – 132-121b beerput 13 (put 5, spoor 2 en 37 –

1800-1900), kazerne2 p-bor-63 1700-17404a 10/1,54b diep afgerond bord zonder vlag met

rechte rand, op standring5a Aziatisch porselein (Japans)5b beschildering in onderglazuur blauw

en bovenglazuur rood5c bloemranken5d6a standring6b6c vrijwel compleet7 bord, schoteltje8 Japan (Arita)9

356 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Waterput 9 (put 14, spoor 119 – 1600-1700) Vondsten uit twee beerkelders van dekazerne

Beerput 13 (put 5, spoor 2 en 37 – 1800-1900),kazerne

cat. 2271a MIDG2-03 – 136-171b beerput 13 (put 5, spoor 2 en 37 –

1800-1900), kazerne2 iw-kop-23 1800-19004a 9/54b bolle kop met rechte rand op breed

uitstaande, op standring5a industrieel wit5b loodglazuur5c5d6a standring6b6c compleet7 kop, thee- of koffiekop8 Maastricht?9

cat. 228 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 1211b beerput 13 (put 5, spoor 2 en 37 –

1800-1900), kazerne2 gl-bek-25b3 1800-18504a 7/74b cilindrische bovenaan uitlopende (a)

of cilindrische (b) beker, verdikte bodem met standvlak of standring

5a glas5b kleurloos5c5d6a standvlak, breed pontilmerk6b6c fragment, compleet profiel7 beker89 Kottman 1999b, p. 952, nr. 50

cat. 229 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 1211b beerput 13 (put 5, spoor 2 en 37 –

1800-1900), kazerne2 gl-fle-113 1800-18504a 7,5/164b cilindrische medicijnfles zonder- of

met korte hals, met uitstaande lip, opgestoken bodem met pontilmerk

5a glas5b licht groen5c zegel met opschrift: ‘ryks eigendom’5d6a licht opgestoken, pontilmerk6b6c fragment, compleet profiel7 fles, medicijnfles89 Ostkamp e.a. 1998, p. 236, nr. 164

357 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 230 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 1211b beerput 13 (put 5, spoor 2 en 37 –

1800-1900), kazerne2 gl-fle-1033 1800-18504a 7,5/13,54b cilindrische medicijnfles zonder- of

met korte hals, met uitstaande lip, indoopvorm, opgestoken bodem metpontilmerk

5a glas5b licht groen5c5d6a licht opgestoken, pontilmerk6b6c fragment, compleet profiel7 fles, medicijnfles89

cat. 2311a MIDG2-03 – 334-2081b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 s2-fle-43 1800-19004a 3,5/6,54b cilindrische fles met afgeronde

schouder, korte cilindrische nek met verdikte lip, platte/holle bodem

5a steengoed met oppervlakte behandeling

5b zoutglazuur5c5d6a standvlak6b worstoor (ontbreekt)6c compleet m.u.v. oor7 fles (jeneverfles?)8 Duitsland9

cat. 2321a MIDG2-03 – 334-1971b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 s2-fle-43 1775-18254a 9,5/-4b cilindrische fles met afgeronde

schouder, korte cilindrische nek met verdikte lip, platte/holle bodem

5a steengoed met oppervlakte behandeling

5b zoutglazuur5c5d6a standvlak6b worstoor (ontbreekt)6c compleet m.u.v. oor7 mineraalwaterfles8 Duitsland9

358 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

Beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-1900),kazerne

cat. 233 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 334-861b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 s2-ink-13 1800-19004a 6/54b cilindrische inktpot met conische

schouder, op standvlak5a steengoed met oppervlakte

behandeling5b zoutglazuur5c5d6a standvlak6b6c compleet7 inktpot8 Duitsland9

cat. 2341a MIDG2-03 – 334-2131b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 s3-kom-43 1750-17754a -/94b afgeronde diepe kom met

uitgebogen rand, op standvoet5a industrieel steengoed (brown glazed

stoneware)5b ijzerengobe en zoutglazuur5c5d6a standvlak6b6c fragment, compleet profiel7 kom8 Engeland9

cat. 2351a MIDG2-03 – 334-3851b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 r-kan-273 1750-18504a 36/274b CHECK5a roodbakkend aardewerk5b loodglazuur, uitwendig met

mangaanoxide5c5d6a standring6b worstoor6c fragment, compleet profiel7 kan8 Oosterhout9

359 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 2361a MIDG2-03 – 334-21b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 r-kom-743 1800-19004a 24/114b steilwandige kom met ingesnoerde

hals en zware afgeronde kraagrand, op standring

5a roodbakkend aardewerk5b loodglazuur, uitwendig alleen rand5c5d BOZ-blindmerk6a standring6b6c fragment, compleet profiel7 kom8 Bergen op Zoom9

cat. 2371a MIDG2-03 – 334-2161b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 r-pis-163 1775-18504a 18/144b bolle pispot met hoge schouder en

geknikte rechte rand, op standring5a roodbakkend aardewerk5b loodglazuur5c ringeloorversiering op schouder,

twee rijen ‘S-jes’5d6a standring6b worstoor6c compleet7 pispot8 Friesland9

360 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 2381a MIDG2-03 – 334-2191b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 r-pis-163 1775-18504a 20/164b bolle pispot met hoge schouder en

geknikte rechte rand, op standring5a roodbakkend aardewerk5b loodglazuur5c ringeloorversiering op schouder en

bovenzijde rand, slingerlijnen5d6a standring6b worstoor6c compleet7 pispot8 West-Brabant9

cat. 2391a MIDG2-03 – 334-2471b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 r-pis-163 1775-18504a 22/174b bolle pispot met hoge schouder en

geknikte rechte rand, op standring5a roodbakkend aardewerk5b loodglazuur5c ringeloorversiering op schouder,

opschrift: DIT IS TOONTJES WA(TER-POT)

5d6a standring6b worstoor (ontbreekt)6c fragment, compleet profiel7 pispot8 West-Brabant9

cat. 2401a MIDG2-03 – 334-2521b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 r-pis-163 1775-18504a -/134b bolle pispot met hoge schouder en

geknikte rechte rand, op standring5a roodbakkend aardewerk5b loodglazuur5c ringeloorversiering op schouder,

opschrift: (DIT IS DE P)OT VAN KEETJE

5d6a standring6b worstoor (ontbreekt)6c fragment, compleet profiel7 pispot8 West-Brabant9

361 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 2411a MIDG2-03 – 334-2361b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 r-pis-433 1775-18504a 20/144b dunwandige pispot met een

S-vormig profiel en een afgeronde rand, op standvlak

5a roodbakkend aardewerk5b loodglazuur5c5d6a standvlak6b worstoor6c fragment, compleet profiel7 pispot8 Nederland9

cat. 2421a MIDG2-03 – 334-2181b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 r-pot-143 1775-18504a 20/154b wijde pot met hoge schouder,

verticale rand met afgeschuinde lip, standring

5a roodbakkend aardewerk5b loodglazuur, uitwendig tot buikknik5c5d BOZ-blindmerk6a standring6b twee worstoren6c compleet7 (voorraad)pot8 Bergen op Zoom9

362 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 2431a MIDG2-03 – 334-2321b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 r-the-43 1800-19004a 16/174b bolle theepot met hoge schouder en

geknikte opstaande rand met dekselgeul, op standvoet

5a roodbakkend aardewerk5b loodglazuur5c5d schenktuit (ontbreekt)6a standring6b twee doorboorde nokken voor de

bevestiging van een rieten hengsel (één ontbreekt)

6c fragment, compleet profiel7 theepot8 Nederland9

cat. 2441a MIDG2-03 – 334-2171b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 w-kap-13 1825-18754a 12/84b kachelpan met naar buiten geknikte

holle rand met dekselgeul5a witbakkend aardewerk (zogenaamde

Frankfurther waar)5b inwendig loodglazuur5c mangaanpaarse bies onder rand5d schenklip op 90o van oor6a standvlak6b bandoor6c compleet7 kachelpan8 Nederland9

363 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 2451a MIDG2-03 – 334-3691b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 w-kmf-93 1800-18504a 20/13,54b komfoor met (vrijwel) cilindrische

buik en verdikte en aan bovenzijde afgeplatte rand, op standvlak

5a witbakkend aardewerk5b loodglazuur5c5d uitgesneden slingerlijnen

(luchtgaten) en vulopening6a standvlak6b6c fragment, compleet profiel7 komfoor8 Nederland9

cat. 2461a MIDG2-03 – 334-851b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 w-kop-363 1800-18504a 12/84b hoge kop met scherpe knik

bodem/wand, op standring5a witbakkend aardewerk5b loodglazuur met koperoxide5c5d6a standring6b bandoor (ontbreekt)6c compleet m.u.v. oor7 kop8 Nederland9

cat. 2471a MIDG2-03 – 334-551b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 w-min-3 1800-18504a 5/4,54b hoge kop met scherpe knik

bodem/wand, op standring5a witbakkend aardewerk5b loodglazuur met koperoxide5c5d miniatuurversie van w-kop-366a standring6b bandoor6c fragment, compleet profiel7 miniatuur, kop8 Nederland9

364 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 2481a MIDG2-03 – 334-581b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 w-min-3 1800-18504a 8/54b vierkante vuurtest met haaks

geknikte lip, op standring5a witbakkend aardewerk5b loodglazuur met koperoxide5c5d miniatuurversie van w-tes-16a standring6b bandoor6c fragment, compleet profiel7 miniatuur, test8 Nederland9

cat. 2491a MIDG2-03 – 334-781b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 f-bor-33 1750-18004a 22,5/54b afgerond bord met platte bodem en

vrij brede vlag5a Nederlandse faience5b tinglazuur5c polychrome beschildering: gestileerd

bloemmotief5d in de bodem zwart geworden 6a standvlak6b6c vrijwel compleet7 bord8 Delft?9

cat. 2501a MIDG2-03 – 334-3761b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 f-zal-13 1750-18504a 5/34b brede zalfpot met (vrijwel)

cilindrische buik, ingesnoerde bodem en hals met uitgebogen rand

5a Nederlandse faience5b5c5d in de bodem zwart geworden 6a standvlak6b6c compleet7 zalfpot8 Delft?9

365 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 2511a MIDG2-03 – 334-3751b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 f-zal-13 1750-18504a 5,5/2,54b brede zalfpot met (vrijwel)

cilindrische buik, ingesnoerde bodem en hals met uitgebogen rand

5a Nederlandse faience5b5c5d in de bodem zwart geworden 6a standvlak6b6c compleet7 zalfpot8 Delft?9

cat. 2521a MIDG2-03 – 334-701b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 f-zal-13 1750-18504a 8,5/54b brede zalfpot met (vrijwel)

cilindrische buik, ingesnoerde bodem en hals met uitgebogen rand

5a Nederlandse faience5b5c5d in de bodem zwart geworden 6a standvlak6b6c compleet7 zalfpot8 Delft?9

cat. 2531a MIDG2-03 – 334-841b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 f-zal-83 1800-18504a 8/7,54b steilwandig zich naar boven

verbredende zalfpot met afgeplatte rand, op standvlak

5a Nederlandse faience5b tinglazuur, uitwendig lichtblauw

getint5c5d6a standvlak6b6c compleet7 zalfpot8 Nederland?9

366 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 2541a MIDG2-03 – 334-3521b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 iw-bor-43 1800-19004a 24/24b bord met naar buiten geknikte vlag,

met standvlak5a industrieel wit5b creamware, geheel loodglazuur5c reliëfrand5d6a standvlak6b6c fragment, compleet profiel7 bord8 Nederland of Engeland9

cat. 2551a MIDG2-03 – 334-1261b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 iw-bor-63 1800-19004a 20/24b bord met naar buiten geknikte platte

vlag, op lage standring5a industrieel wit5b creamware, geheel loodglazuur5c reliëfrand waarvan de verhoogde

delen zwart gekleurd zijn, op spiegel tranferprint: interieur van een pottenbakkerij

5d6a standvlak6b6c fragment, compleet profiel7 bord8 Engeland9

cat. 2561a MIDG2-03 – 334-1241b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 iw-bor-83 1800-19004a 20/2,54b bord met brede schuin opstaande

vlag, op lage standring5a industrieel wit5b creamware, geheel loodglazuur5b5c5d in blauw gemerkt: Villeroy & Boch6a6a standvlak6b6c fragment, compleet profiel7 bord8 Villeroy & Boch, Luxemburg9

367 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 2571a MIDG2-03 – 334-871b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 iw-kom-13 1800-19004a 17/8,54b bolle kom met rechte rand en breed

uitstaande standring5a industrieel wit5b creamware, geheel loodglazuur5c5d6a standring6b6c vrijwel compleet7 kom8 Nederland of Engeland9

cat. 2581a MIDG2-03 – 334-1331b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 iw-kom-13 1850-19004a 12,5/-4b bolle kom met rechte rand en breed

uitstaande standring5a industrieel wit5b creamware, geheel loodglazuur5c eenvoudig handgeschilderd of

gestempeld ‘boerenbont-achtig’decor, groen en rood

5d6a standring (ontbreekt)6b6c compleet m.u.v. standring7 kom8 Nederland, Maastricht9

cat. 2591a MIDG2-03 – 334-1451b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 iw-kop-13 1850-19004a 9/54b bolle kop met rechte rand op

standring5a industrieel wit5b creamware, geheel loodglazuur5c geel getinte glazuur met twee bruine

biezen juist onder de rand5d ‘geelsteen’6a standring6b6c vrijwel compleet7 (thee)kop8 Nederland of Engeland9

368 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 2601a MIDG2-03 – 334-1571b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 iw-kop-13 1800-19004a 7,5/4,54b bolle kop met rechte rand op

standring5a industrieel wit5b creamware, geheel loodglazuur5c zowel in- als uitwendig tranferprint

bestaande uit kantwerk, bloemranken en -vazen

5d6a standring6b6c vrijwel compleet7 (thee)kop8 Nederland of Engeland9

cat. 2611a MIDG2-03 – 334-51b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 iw-kop-23 1850-19004a 12/74b bolle kop met rechte rand, op breed

uitstaande standring5a industrieel wit5b geheel loodglazuur5c zowel in- als uitwendig bruin getint

glazuur met lichtbruine vlekken5d ‘bruinsteen’6a standring6b6c compleet7 kop8 Nederland of Engeland9

cat. 2621a MIDG2-03 – 334-2971b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 iw-kop-23 1800-19004a 10/5,54b bolle kop met rechte rand, op breed

uitstaande standring5a industrieel wit5b creamware, geheel loodglazuur5c5d6a standring6b6c compleet7 kop8 Nederland, Maastricht9 Ostkamp e.a. 1998, 226

369 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 2631a MIDG2-03 – 334-1461b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 iw-kop-23 1855-18804a 10/5,54b bolle kop met rechte rand, op breed

uitstaande standring5a industrieel wit5b creamware, geheel loodglazuur5c zowel in- als uitwendig tranferprint

bestaande uit kantwerk en bloemranken

5d beeldmerk: ‘gekroonde Staffordshireknoop’ met daarin PR en PRIZE MEDAL, daaronder: 1851en CHINA

6a standring6b6c vrijwel compleet7 kop8 Petrus Regout, Maastricht9 Polling 1989, 18-19

cat. 2641a MIDG2-03 – 334-1421b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 iw-kop-83 1850-19004a 11,5/64b steilwandige kop met uitgebogen

rand, op standring5a industrieel wit5b creamware, geheel loodglazuur5c zowel in- als uitwendig transferprint

bestaande uit blad- en bloemmotief5d6a standring6b oor ontbreekt6c compleet m.u.v. oor7 kop8 Nederland of Engeland9

cat. 2651a MIDG2-03 – 334-941b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 iw-kop-123 1850-19004a 9/5,54b bolle kop met geribde wand en

rechte rand, op standring5a industrieel wit5b creamware, geheel loodglazuur5c5d6a standring6b6c vrijwel compleet7 kop8 Nederland of Engeland9

370 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 2661a MIDG2-03 – 334-3141b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 iw-mos-13 1800-19004a 7,5/4,54b mosterdpot met cilindrische wand en

platte bodem, geknikte lip5a industrieel wit5b creamware, geheel loodglazuur5c5d bijpassend deksel ontbreekt6a standring6b oor ontbreekt6c fragment, compleet profiel7 mosterdpot8 Nederland of Engeland9 Ostkamp e.a. 1998, 226

cat. 267 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 3341b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 gl-bek-383 1800-18504a 5,5/-4b dikwandige cilindrische beker met

verticale ribben op de onderhelft, standvlak of opgebold met of zonderpontilmerk

5a glas5b kleurloos5c verticale ribben op onderhelft5d vormgeblazen6a opgebold in stervorm, pontilmerk6b draadoor6c fragment7 beker89 Kottman 1999b, p. 955, nr. 60

cat. 268 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 3341b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 gl-fle-33 1700-18004a 2/174b lange smalle cilindrische of licht

conische fles met lange rechte hals, opgestoken bodem met pontilmerk

5a glas5b groen5c opgestoken, pontilmerk5d6a6b6c compleet7 fles89 Kottman 1999b, p. 962, nr. 86

371 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 269 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 3341b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 gl-fle-73 1750-18504a 8/174b vierzijdige fles, >13 cm met korte

hals, standvlak of licht opgestoken bodem met pontilmerk

5a glas5b kleurloos, goud5c guirlandes5d6a licht opgestoken, pontilmerk6b6c fragment7 fles89 Van den Bossche 2001, p. 138

cat. 270 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 3341b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 gl-fle-113 1700-18504a 3/104b cilindrische medicijnfles zonder- of

met korte hals, met uitstaande lip, opgestoken bodem met pontilmerk

5a glas5b groen5c5d6a licht opgestoken6b6c compleet7 fles, medicijnfles89 Kottman 1999b, p. 965, nr. 96

cat. 271 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 3341b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 gl-fle-143 1850-19004a 5,5/8,54b cilindrische fles met korte hals en

uitstaande, verdikte of omgeslagen lip, vormgeblazen, met opgestoken bodem met pontilmerk, standvlak ofstandring

5a glas5b kleurloos5c5d contactvorm, tekst: L.T.PIVER PARIS

AND LONDON6a hol standvlak6b6c compleet7 fles, parfumfles89

372 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 272 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 3341b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 gl-fle-253 1750-18254a 14/214b bolvormige wijnfles met uitgezakte

buik (uivormig) of met grootste breedte aan de basis, opgestoken bodem met pontilmerk

5a glas5b bruingroen5c5d6a opgestoken, pontilmerk6b6c fragment, compleet profiel7 fles, wijnfles8 Nederlanden?9 Kottman 1999b, p. 977, nr. 127

cat. 273 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 3341b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 gl-fle-273 1850-19004a 7/22,54b cilindrische tweedelig vormgeblazen

wijnfles met lange hals, met draad om de lip (a) of met afgewerkte lip (b), opgebolde bodem

5a glas5b bruingroen5c5d6a opgebold6b6c7 fles, wijnfles89 Kottman 1999b, p. 978, nr. 130

cat. 274 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 3341b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 gl-fle-383 1775-18504a 7,5/24,54b korte cilindrische wijnfles met lange

halverwege iets uitbuigende hals, halslengte is halve hoogte van de fles , opgestoken bodem met pontilmerk

5a glas5b bruingroen5c5d6a opgestoken6b6c vrijwel compleet7 fles, wijnfles89 Kottman 1999b, p. 981, nr. 138

373 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 275 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 3341b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 gl-fle-413 1850-19004a 8,6/22,84b zeszijdige parfumfles met cilindriche

of lichtconische hals, contactvorm met naden standvlak of standring

5a glas5b kleurloos5c5d contactvorm met opschrift: tekst:

‘J.M.FARINA VISAVIS LE MARCHECOLOGNE’

6a standvlak, pontilmerk6b6c compleet7 fles, parfumfles89 Kottman 1999b, p. 981, nr. 139

cat. 276 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 3341b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 gl-fle-693 1850-19004a 3/8,54b cilindrische fles met vloeiende

overgang naar lange hals met uitstaande lip, licht opgestoken bodem of standvlak met pontilmerk

5a glas5b groen5c5d6a opgestoken, pontilmerk6b6c vrijwel compleet7 fles, medicijnfles89 Kottman 1999b, p. 989, nr. 169

374 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 277 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 3341b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 gl-fle-873 1800-18754a 10/254b afgevlakte rechthoekige fles met

korte cilindrische hals en uitstaande lip, fijne verticale ribbeling op de wand, standvlak

5a glas5b bruingroen5c5d vormgeblazen6a licht opgestoken, pontilmerk6b6c compleet7 fles, cacaofles89 Leitherer & Wichman 1987, p. 77

cat. 278 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 3341b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 gl-fle-1003 1775-18504a 8/274b korte cilindrische wijnfles met ronde

afhangende schouder en lange hals, halslengte is halve hoogte van de fles of meer , opgestoken bodem metpontilmerk

5a glas5b bruingroen5c5d vormgeblazen6a hoog opgestoken, pontilmerk6b6c compleet7 fles, wijnfles89 Henkes 1994, p. 313

375 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 279 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 3341b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 gl-fle-1013 1750-18254a 6,5/184b korte achtzijdige wijnfles met lange

hals, vormgeblazen, opgestoken bodem met pontilmerk

5a glas5b bruingroen5c5d vormgeblazen, achtzijdig6a opgestoken, pontilmerk6b6c vrijwel compleet7 fles89 Van den Bosche 2001, p. 88

cat. 280 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 3341b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 gl-fle-1023 1800-18754a 5,5/174b kleine cilindrische wijnfles met

afhangende schouder en lange hals, hoogopgestoken bodem met pontilmerk

5a glas5b groen5c5d6a hoog opgestoken, potntilmerk6b6c compleet7 fles89

cat. 281 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 3341b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 gl-fle-1033 1800-18504a 7,5/13,54b cilindrische medicijnfles zonder- of

met korte hals, met uitstaande lip, indoopvorm, opgestoken bodem metpontilmerk

5a glas5b bruingroen5c5d vormgeblazen6a opgestoken, pontilmerk6b6c vrijwel compleet7 fles, medicijnfles89

376 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 282 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 3341b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 gl-kel-233 1740-18004a 5/-4b toegebogen trechter- of eivormig

kelkglas met dikwandige bodem overgaand in rechte massieve stam, ook met luchtbel of spiraalvormige draadversiering, voet met pontilmerk

5a glas5b kleurloos5c5d massieve stam6a voet, pontilmerk6b6c vrijwel compleet7 kelkglas89 Kottman 1999b, p. 1004, nr. 223

cat. 283 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 3341b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 gl-kel-563 1875-19134a 7/134b conisch kelkglas met afgeronde

bodem met verticale afgeronde facetten met massieve rechte stam met nodus, dikwandige voet

5a glas5b kleurloos5c ovale facetten5d geslepen6a voet, weggeslepen pontilmerk6b6c7 kelkglas89 Kottman 1999b, p. 1012, nr. 256

cat. 284 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 1031b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 gl-kel-773 1825-18754a 5/-4b conisch kelkglas met dikwandige

bodem met verticaal ribbenpatroon, met massieve rechte stam met knoop, dikwandige voet

5a glas5b kleurloos5c verticaal ribbenpatroon5d vormgeblazen6a dikwandige voet, pontilmerk6b6c vrijwel compleet7 kelkglas89

377 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

cat. 285 (schaal 1:2)1a MIDG2-03 – 3341b beerput 14 (put 10, spoor 70 – 1775-

1900), kazerne2 gl-zou-43 1700-17504a 5/54b dikwandige diabolovormige

zoutschaal met massief onderste deel en met eivormige facetten, hol standvlak met weggeslepen pontilmerk

5a glas5b kleurloos5c facetten5d geslepen6a hol standvlak, weggeslepen

pontilmerk6b6c compleet7 zoutschaal8 Bohemen of Nederlanden9 Kottman 1999b, p. 1026, nr. 307

378 - Catalogus Middelburg, voormalige Berghuijskazerne

379Bijlage 13.1 Middelburg-Berghuijskazerne, resultaten macrorestenonderzoek. Legenda: (x) = 1-10, x = 11-50, xx = 51-100, xxx = >100, xxxx = >1000, + = aanwezig; niet geteld, m = gemineraliseerd, v = verkoold, cf. = gelijkend op, fragm. = fragment.

ccoonntteexxtt BBPPTT33 KKLL1199 MMSSKK11 MMSSKK22 BBPPTT44 BBPPTT55 BBPPTT88 BBPPTT1122 BBPPTT99ddaatteerriinngg 11337755--11445500 11337755--11445500 11552255--11557755 11550000--11557755 11557755--11660000 11558800--11661100 11660000--11662255 11660000--11662255 11667755--11775500vvoonnddssttnnuummmmeerr 227799 11113322 116633 662244 11001199 229922 116688 11226666 770000GGEEBBRRUUIIKKSSPPLLAANNTTEENNGGrraanneenn eenn ddeerrggeelliijjkkeeAvena sativa, internodium . . . . (x) . . . . HaverAvena . . x . . . . . . HaverAvena (m) . . . . . x (x) . . HaverAvena (v) 1 . 1 1 1 . . . . HaverCerealia, fragm. . . xxxx xxxx xxx . . . . Granen indet.Cerealia (m) (x) . . . x . . . . Granen indet.Cerealia (v) 2 2 . . . . . . . Granen indet.cf. Cerealia (v) 1 . . . . . . . . Granen?cf. Secale cereale (m) . . . . . . (x) . . Rogge?Fagopyrum esculentum . . x x x . . . . BoekweitHordeum 1 . x . . . . . . GerstHordeum vulgare (m) . . . . . (x) . . . GerstHordeum vulgare (v) . 2 1 2 . . . . . GerstOryza sativa . . . . (x) . . . . RijstPanicum miliaceum . . xx x x . . . . PluimgierstPanicum miliaceum (m) . . . . x xx (x) . . PluimgierstSecale cereale . . x x . xx . . . RoggeTriticum aestivum (v) 3 . . . 1 . . . . BroodtarweTriticum (m) . . . . . (x) . . . TarweTriticum (v) 1 . . . . . . . . TarweFFrruuiitt,, zzuuiiddvvrruucchhtteenn eenn nnootteennCastanea sativa . . . (x) . . . . . Tamme kastanjeCornus mas . . (x) . . . . . . Gele kornoeljeCorylus avellana . . (x) (x) (x) . . . . HazelnootFicus carica xx . xx xxx xxx xx . . . VijgFicus carica (m) . (x) . . . xx x . x VijgFragaria . . x . xxx . . . . AardbeiFragaria (m) . . . . . . . . xx AardbeiHippophae rhamnoides . . . . x . . . . DuindoornJuglans regia . . (x) (x) . . . . . WalnootMalus domestica, klokhuisfragm. . . xx xx xx . . . . AppelMalus/Pyrus . . xx xxx xx . . . . Appel en/of PeerMalus/Pyrus (m) . . . . . xx x . . Appel en/of PeerMespilus germanica . . (x) x . . . . . MispelMorus nigra x . xx xxx x . . . . Zwarte moerbeiMorus nigra (m) x . . . . x . . x Zwarte moerbeiPrunus avium/cerasus . . xx x/x . . . . . Zoete- en/of Zure kersPrunus avium/cerasus (m) . . . . . . . . (x) Zoete- en/of Zure kersPrunus domestica . . x x/x x . . . . PruimPyrus communis, steencellen . . x xx (x) . . . . PeerPyrus communis, steencellen (m) . . . . . x . . . PeerRibes . . x xxx . . . . . RibesRibes (m) . . . . . xxx . . x RibesRibes nigrum . . . (x) x . . . . Zwarte besRibes rubrum . . (x) x x . . . . AalbesRibes uva-crispa, vellen . . x x x . . . . KruisbesRibes, vellen . . x xxx xx . . . . RibesRubus fruticosus xx recent? x xxx x xxx . . x Gewone braamRubus idaeus . . . xxx (x) x . . (x) FramboosSambucus nigra . recent? (x) (x) (x) . . . . Gewone vlierSambucus nigra (m) . . . . . (x) . . . Gewone vlierVaccinium . . . x (x) . . . . BosbesVitis vinifera x . xx xxx xx xx . . . Druif/Krent/RozijnVitis vinifera (m) . . . . . xx x . x Druif/Krent/RozijnGGrrooeenntteenn eenn ppeeuullvvrruucchhtteennBeta vulgaris . . (x) x . . . . . Biet en StrandbietCucumis melo . . . x x . . . . MeloenCucumis sativus . . (x) . x . . . . KomkommerCucurbita pepo . . (x) . . . . . . SierpompoenPisum sativum (v) . . (x) . . . . . . ErwtSpinacia oleracea . . . (x) . . . . . SpinazieVicia faba . . . . . (x) . . . TuinboonKKrruuiiddeenn eenn ssppeecceerriijjeennBrassica nigra . . (x) . (x) . . . . Zwarte mosterdcf. Coriandrum sativum (m) . . . . . (x) . . . Koriander?Coriandrum sativum . . (x) x . . . . . KorianderFoeniculum vulgare . . x x x (x) . . . VenkelFoeniculum vulgare (m) . . x . . x (x) . . VenkelPimpinella anisum . . . . . (x) . . . AnijsSSiieerr-- eenn ssyymmbboooollppllaanntteennBuxus sempervirens, blad . . . x . . . . . PalmboompjePhysalis alkekengi xx . . (x) . . . . . LampionplantPunica granatum . . . . (x) . . . . GranaatappelOOvveerriiggee ggeebbrruuiikkssppllaanntteennBrassica rapa . . (x) (x) (x) . . . . RaapzaadCannabis sativa . . . . (x) . . . . HennepDipsacus sativus . . . (x) . . . . . WeverskaardeHumulus lupulus . . (x) . . . . . . HopHyoscyamus niger . . . . . (x) . . . BilzekruidJuniperus communis . . (x) x . . . . . JeneverbesLinum usitatissimum . . . x . . . . . Vlas/LijnzaadLinum usitatissimum (m) . . . . . (x) . . . Vlas/LijnzaadLinum usitatissimum, kapsel . . . . (x) . . . . Vlas/LijnzaadPapaver somniferum (x) . x . . . . . . SlaapbolWWIILLDDEE PPLLAANNTTEENN

Aethusa cynapium . . . . (x) . . . . HondspeterselieCamelina sativa (m) . . . . . (x) . . . HuttentutChenopodium polyspermum . . . . (x) . . . . KorrelganzenvoetErysimum cheiranthoides . . . . (x) . . . . Gewone steenraketFallopia convolvulus . . (x) x . . . . . ZwaluwtongPersicaria maculosa . . x x x . . . . PerzikkruidSinapis arvensis . . . . (x) . . . . HerikSinapis arvensis, kaf . . (x) (x) (x) . . . . HerikSolanum nigrum x . x . x (x) . . . Zwarte en/of Beklierde nachtschade

OOnnkkrruuiiddeenn vvaann vvooeeddsseellrriijjkkee aakkkkeerrss eenn ttuuiinneenn

Sonchus arvensis . . (x) . . . . . . Akkermelkdistel s.l.Sonchus asper . . . . (x) . . . . Gekroesde melkdistelSonchus oleraceus . . . . (x) . . . . Gewone melkdistelStellaria media . . (x) . x . . . . VogelmuurUrtica urens . . . . (x) . . . . Kleine brandnetelOOnnkkrruuiiddeenn vvaann kkaallkkrriijjkkee aakkkkeerrss ..Galium spurium . . . . (x) . . . . AkkerwalstroLithospermum arvense . . (x) . . . . . Ruw parelzaadNeslia paniculata . . (x) . . . . . . VinkenzaadRanunculus arvensis . . . x . . . . . Akkerboterbloem

..Agrostemma githago . . xx xx x . . . . BolderikAgrostemma githago (m) . . . . . (x) . . BolderikAnthemis arvensis . . (x) . (x) . . . . Valse kamilleCentaurea cyanus . . xx x xx . . . . KorenbloemEchinochloa crus-galli (m) . . . . . (x) . . . HanenpootHypochaeris glabra/radicata . . . (x) . . . . . Glad- en/of Gewoon biggenkruidRaphanus raphanistrum . . . x (x) . . . . KnopherikRumex acetosella . . x . (x) . . . . SchapenzuringRumex acetosella (m) . . . . . (x) . . . SchapenzuringSetaria pumila . . x x (x) . . . . Geelrode naaldaarSpergula arvensis . . . . (x) . . . . Gewone spurrieViola arvensis . . . . (x) . . . . AkkerviooltjeTTrreeddppllaanntteennCoronopus squamatus . . . . (x) . . . . Grove varkenskersPlantago major . . . . (x) . . . . Grote en Getande weegbreePoa annua . . . . (x) . . . . StraatgrasPolygonum aviculare . . . x (x) . . . . Gewoon varkensgrasPolygonum aviculare (m) . . . . . (x) . . . Gewoon varkensgrasPPllaanntteenn vvaann vvooeeddsseellrriijjkkee rruuiiggtteennAtriplex patula/prostrata (x) . (x) (x) (x) . . . . Uitstaande- en/of SpiesmeldeChelidonium majus . recent? . . . (x) . . . Stinkende gouweChenopodium album . . x (x) (x) x . . . MelganzenvoetChenopodium ficifolium . . . . (x) . . . . StippelganzenvoetChenopodium murale . . . . x . . . . MuurganzenvoetGaleopsis speciosa/tetrahit (x) . (x) . . . . . . Dauwnetel en/of Gewone hennepnetelGalium aparine . . (x) (x) . . . . . KleefkruidPersicaria lapathifolia . . x x . . . . . Beklierde duizendknoopSilene latifolia subsp. alba/dioica . . x x (x) (x) . . . Avond- en/of dagkoekoeksbloemTanacetum vulgare . . . . (x) . . . . BoerenwormkruidUrtica dioica (x) recent? . . . . . . . Grote brandnetelKKwweellddeerrppllaanntteennJuncus gerardi . . . (x) (x) . . . . Zilte rusSalicornia europaea . . . . (x) . . . . Kortarige zeekraalcf. Triglochin maritima, endosperm . . . . (x) . . . . Schorrenzoutgras?OOeevveerrppllaanntteennCladium mariscus (v) 4 . . . . . . . . GaligaanEleocharis palustris . . . . (x) . . . . Gewone waterbiesMentha aquatica/arvensis . . (x) . . . . . . Watermunt en/of akkermuntRumex hydrolapathum . . . . (x) . . . . Waterzuring

OOnnkkrruuiiddeenn vvaann mmaattiigg vvooeeddsseellrriijjkkee aakkkkeerrss

Schoenoplectus lacustris . . . (x) (x) . . . . MattenbiesSchoenoplectus lacustris (m) . . . . . (x) . . . MattenbiesGGrraassllaannddppllaanntteennAgrostis . . . . (x) . . . . StruisgrasBromus . . x . x . . . . DravikBromus (m) . . . . . (x) . . . Dravikcf. Plantago lanceolata . . . . (x) . . . . Smalle weegbree?Cichorium intybus . . . (x) . . . . . Wilde cichoreiDaucus carota . . x (x) (x) . . . . PeenFestuca/Lolium (m) . . . . . (x) . . . Zwenkgras en/of RaaigrasHypochaeris radicata . . (x) . . . . . . Gewoon biggenkruidLeontodon autumnalis . . . (x) . . . . . Vertakte leeuwentandLychnis flos-cuculi . . (x) . . . . . . Echte koekoeksbloemPlantago lanceolata . . . (x) . . . . . Smalle weegbreePoa compressa/nemoralis . . (x) . (x) . . . . Plat beemdgras en/of SchaduwgrasPoa pratensis/trivialis . . (x) . (x) . . . . Veld- en/of Ruw beemdgrasPoaceae . . . . (x) . . . . GrassenPoaceae (m) (x) . . . . x (x) . . GrassenRanunculus acris/repens . . . (x) (x) . . . . Scherpe- en/of Kruipende boterbloemRanunculus sardous . . (x) . (x) . . . . Behaarde boterbloemTaraxacum . . . (x) . . . . . PaardenbloemTrifolium . . . . (x) . . . . KlaverHHeeiiddeeppllaanntteennCalluna vulgaris, blad . . x xx x . . . . StruikheiCalluna vulgaris, bloem . . . (x) . . . . . StruikheiErica tetralix . . x (x) (x) . . . . Gewone dopheiDDiivveerrsseennAsteraceae . . . . (x) . . . . ComposietenAsteraceae (m) (x) . . . . . . . . ComposietenBrassica, fragm. (x) . . . . . . . . KoolBrassica/Sinapis . . . (x) . . . . . Kool/mosterdBrassicaceae (m) x (x) . . . (x) . . (x) KruisbloemenCarduus/Cirsium . . (x) . . . . . . Distel en/of vederdistelCarex . . (x) (x) (x) . . . . ZeggeCarex (v) 1 . . . . . . . . Zeggecf. Digitaria ischaemum . . (x) . . . . . . Vingergras?indet. (m) (x) (x) . . . (x) . . (x) Indet. (m)Indet. (v) . 1 . . . . . . . Indet. (v)Lamium . recent? . . . (x) . . . DovenetelMyosotis . . (x) . . . . . . Vergeet-mij-nietje (G)Rumex . . (x) x (x) . . . . ZuringViola (m) . . . . . (x) . . . ViooltjeOOVVEERRIIGGEE VVOONNDDSSTTEENNeischaal . + + + + + + . + eischaalglas . + + + + . + . + glashamerslag . + . . . . . . . hamerslaghoutskool . + . . . . . . . houtskoolinsecten . . + + . + . . + insectenklein bot . . . . . . . . + klein botleer . . . + . . . . . leermosselfragm. + + + + . + + . . mosselfragm.spijker . + . . . . . + . spijkertextiel (m) + . + + + + + . . textiel (m)vis ++ . . . . . . . . viswatervlo-eieren . . + . + . . . . watervlo-eierenwormei + + + . . + . . . wormei

ccoonntteexxtt BBPPTT33 KKLL1199 MMSSKK11 MMSSKK22 BBPPTT44 BBPPTT55 BBPPTT88 BBPPTT1122 BBPPTT99ddaatteerriinngg 11337755--11445500 11337755--11445500 11552255--11557755 11550000--11557755 11557755--11660000 11558800--11661100 11660000--11662255 11660000--11662255 11667755--11775500vvoonnddssttnnuummmmeerr 227799 11113322 116633 662244 11001199 229922 116688 11226666 770000

Bijlage 13.1 Middelburg-Berghuijskazerne, resultaten macrorestenonderzoek. (vervolg) Legenda: (x) = 1-10, x = 11-50, xx = 51-100, xxx = >100, xxxx = >1000, + = aanwezig; niet geteld, m = gemineraliseerd, v = verkoold, cf. = gelijkend op, fragm. = fragment.

380Bijlage 13.2 Middelburg-Berghuijskazerne, resultaten pollenanalyse. Legenda: + = aanwezig, +(+) = regelmatig aanwezig, ++ = veel aanwezig, ++(+) = zeer veel aanwezig, +++ = dominant aanwezig.

ccoonntteexxtt BBPPTT33 KKLL1199 MMSSKK22 MMSSKK11 BBPPTT44 BBPPTT88 BBPPTT55 BBPPTT1122 BBPPTT99ddaatteerriinngg 11337755--11445500 11337755--11445500 11550000--11557755 11552255--11557755 11557755--11660000 11660000--11662255 11660000--11661100 11660000--11662255 11667755--11775500vvoonnddssttnnuummmmeerr 227799 11113322 662244 116633 11001199 116688 229922 11226666 770000GGEEBBRRUUIIKKSSPPLLAANNTTEENNGGrraanneenn eenn ddeerrggeelliijjkkeeCerealia, zemelen - - + + (+) + + + + - - - + GraanzemelenCerealia - - + + (+) + (+) + (+) + + + + + (+) Granen indet.Avena - - + + + (+) + + + - + + HaverSecale cereale - - + - + + cf. + - + RoggeTriticum/Hordeum - - + + + (+) + (+) + + + + + (+) Tarwe/GerstFagopyrum esculentum - - + + + + + + + + (+) BoekweitFFrruuiitt,, zzuuiiddvvrruucchhtteenn eenn nnootteennCastanea sativa - - - - - - + - + + Tamme kastanjecf. Citrus - - - - - - + - - Sinaasappel/Citroen?Ribes nigrum - - + + - - - - + Zwarte besRibes rubrum - - - + - - - - + AalbesSambucus nigra - - + (+) + (+) + - - - + Gewone vlierVaccinium - - - - + - - + + + BosbesVitis vinifera - - + (+) + + - - - + (+) Druif/Krent/RozijnGGrrooeenntteenn eenn ppeeuullvvrruucchhtteennPisum - - - - - - - - + Erwtcf. Spinacia oleracea - - + + + + (+) + - - Spinazie?Vicia faba - - - + - - + - + Paardenboon/TuinboonKKrruuiiddeenn eenn ssppeecceerriijjeennAnethum graveolens - - + - - - - + + DilleAnthriscus cerefolium + - + + + + + - - + KervelBifora radians type - - + (+) + + + + - - KorianderBorago officinalis + - - + + - - - - KomkommerkruidCapparis - - + + (+) + (+) - - - - Kappercf. Carum carvi - - - - - + + + - Karwij?Foeniculum vulgare - - - - + - + - + VenkelPimpinella anisum - - - - - - - - + (+) AnijsSyzygium aromaticum - - + + + + (+) + - + KruidnagelOOvveerriiggee ggeebbrruuiikkssppllaanntteenncf. Carthamus - - - - - - - - + Saffloer?Humulus - - + + + + - - - HopBuxus sempervirens - - + (+) - - - - - - Palmboompje/BuxusReseda luteola type - - - - - + cf. + - - Wouw typeDDaarrmmppaarraassiieetteennAscaris - - + + (+) - - + + + SpoelwormTrichuris - - - - - - + + - - ZweepwormWWIILLDDEE PPLLAANNTTEENN,, BBOOMMEENNOOnnkkrruuiiddeenn,, rruuddeerraalleennAgrostemma githago - - - - - - + - - BolderikAnthemis type - + + + + (+) + (+) + + + Schubkamille typeArtemisia + - + - + - - - + AlsemBrassicaceae + - + + (+) + + + + + + KruisbloemenfamilieCentaurea cyanus - - + + + + (+) + - + + (+) KorenbloemChenopodiaceae + - + + + + + + + + + + (+) GanzenvoetfamilieOrlaya grandiflora - - - - - + + - - StraalschermPolygonum aviculare type + - + (+) + - + + - - Varkensgras typePolygonum persicaria type - - + + - - - - - Perzikkruid typeRumex acetosella - - - + + - - + - SchapenzuringSpergula arvensis - - - - + - - - - Gewone spurriePapaver rhoeas - - + + + - - - - Grote klaproosGGrraassllaannddppllaanntteennAnchusa - - - - - + - - - OssentongApiaceae - - + + - + - div. + + SchermbloemenfamilieAsteraceae liguliflorae - - + + - + + + + Lintbloemige composietenAsteraceae tubuliflorae - - + + - - + - + Buisbloemige composietenCampanula - - - - + - - - + KlokjeCaryophyllaceae + - - + + + + - - AnjerfamilieCentaurea nigra type - - - - - - - - + + Knoopkruid typeDaucus carota - - + - - - - - + PeenFabaceae - - + + + + + - + VlinderbloemenfamilieFilipendula - - - - - - - - + SpireaGalium type + - - + + + + - + Walstro typeHeracleum - - - - - - - - + BerenklauwLotus - - - - - - - - + Rolklaver Mentha type - - + + - + - - + Munt typeOnonis type (cf. Melilotus) + - - + - - + - - Stalkruid typePlantago - - - - - - - - + WeegbreePlantago lanceolata - - + + + - + - + Smalle weegbreePlantago major - - - + - - - - + Grote weegbreePoaceae <40µ + + + + + + + + + + + + + + + (+) GrassenPotentilla type - - + - - - - - + (+) Ganzerik typeRanunculus acris - - + + - - - + + Scherpe boterbloemRhinanthus type - - - - - - - - + Ratelaar typeRosaceae - - - + - - - - + RozenfamilieRosaceae (cf. fruit) + - - + - - - - - RozenfamilieRumex acetosa groep + (+) - - + + - - + + Veldzuring groepSanguisorba minor - - - + - - - - - Kleine pimpernelSuccisa pratensis - - + - - - - + + Blauwe knoopTrifolium type - - + + - - - + + Klaver typeVicia type - - - + - - - + + Wikke typeBBoommeenn eenn ssttrruuiikkeennAlnus + + + + + + + + + + (+) + + ElsBetula + + + - + + + + + BerkCorylus + + + + + (+) + + + - HazelaarFagus - - - - + - - - - BeukFraxinus + - - - - - - - + EsHedera + + - - - - - - + (+) KlimopIlex aquifolium - - - - - - - - + HulstPinus + + - - + + + - + DenQuercus + + + + + + - + - EikRhamnus cathartica - - - + - - - - - WegedoornSalix - - - - + - + - - WilgTilia + + + - + - + - + LindeUlmus + + - + + + + - + IepWWaatteerr-- eenn ooeevveerrppllaanntteenn

Lythrum salicaria - - - - - - - - + Grote kattenstaartSolanum dulcamara - - + + + - - - + BitterzoetAlisma plantago-aquatica type - - - - - - - - + Grote waterweegbree typeCyperaceae - - - + - + + - - CypergrassenfamilieEquisetum - - - + - - - - - PaardenstaartSparganium + - - - + - + - + EgelskopTypha angustifolia + - - + - - - - - Kleine lisdoddeMenyanthes trifoliata + - - - - - - - - WaterdriebladDryopteris + + (+) + + + + + + + + + + + NiervarenRumex hydrolapathum - - - - - + - - - WaterzuringHHeeiiddee eenn vveeeennppllaanntteennEricales + + + + + - + + - + (+) Heide-achtigenMyrica gale - - + + + + + - + Wilde gagelSphagnum + + + (+) + + + + + + + + VeenmosTilletia sphagni (T.27) + + - - + + + - + Veenmos typeSScchhiimmmmeellss,, aallggeenn eenn aammooeebbeennArcella - - + + + - - + - SchaalamoebeCulcitalna achraspora (T.707) - - - - + - - - - SchimmelCymatiosphaera (T.116) - - - - - - + - - Marien organismeDebarya glyptosperma (T.214) - - - - - - - - + GroenwierPodospora? (T.368) - - + + + - - - + MestschimmelSpirogyra (T.132) - - - - + - - - - GroenwierType 55A - - + + + - - + - Mestschimmel