UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2009-2010
SCABIES BIJ DE HOND
door
Eline ABMA
Promotor : Prof. Dr. J. Declercq Literatuurstudie in het kader
van de masterproef
Scabies bij de Hond
De auteur en de promotor geven de toelating deze literatuurstudie voor consultatie
beschikbaar te stellen en delen hiervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt
onder beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie. Het auteursrecht
betreffende de gegevens vermeld in deze literatuurstudie berust bij de promotor(en). De auteur en
de promotor(en) zijn niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in
deze studie geciteerd en beschreven zijn.
Scabies bij de Hond
WOORD VOORAF
Eerst en vooral zou ik mijn promotor, Prof. Dr. J. Declercq, willen bedanken voor het verschaffen van de mooie
titel van deze masterproef, voor het in de juiste richting sturen van dit werk en voor de inzet om dit werk tot
een goed einde te brengen.
Een welgemeende merci aan de medewerkers van de dermatologie, voor het beantwoorden van al mijn
vragen en het verschaffen van benodigde boeken.
Ook wil ik mijn dierenarts, Dr. Dendoncker, bedanken voor alle informatie en ervaringen die hij met mij
gedeeld heeft, dat heeft mij een veel duidelijker beeld gegeven van deze aandoening dan alle boeken
tezamen.
Andere mensen die ik wil bedanken voor hun hulp zijn mijn ouders, voor hun enthousiasme over mijn
onderwerp; mijn grootvader, die me altijd heeft geïnspireerd en aangemoedigd; en mijn vriendinnen, voor hun
steun.
Tot slot, als laatste maar zeker niet als minste, een speciaal dankwoord aan mijn vriend, Pierre-Alexandre,
voor zijn vertrouwen, zijn geduld en zijn hulp bij het worstelen met de lay-out.
Scabies bij de Hond
INHOUDSOPGAVE
Samenvatting………………………………………………………………………………………………………….. p. 1
I. INLEIDING……………..…………………………………………………………………………………………… p. 2
II. LITERATUURSTUDIE…………………………………………………………………………………………….. p. 3
A. SARCOPTES SCABIEI VAR. CANIS…………………………………………………………………… p. 3
1. Morfologie………………………………………………………………………………………….. p. 3
2. Levenscyclus………………………………………………………………………………………. p. 3
3. Belang………………………………………………………………………………………………..p. 4
B. EPIDEMIOLOGIE…………………………………………………………………………………………. p. 4
C. KLINIEK……………………………………………………………………………………………………. p. 5
1. Algemene kliniek………………………………………………………………………………….. p. 5
2. Huid kliniek………………………………………………………………………………………….p. 5
2.1. Pruritus…………………………………………………………………………………….. p. 5
2.2. Letsels……………………………………………………………………………………… p. 6
3. Geur…………………………………………………………………………………………………. p. 7
4. Speciale vormen van schurft…………………………………………………………………….p. 7
4.1. Gelokaliseerde schurft……………………………………………………………………. p. 7
4.2. Noorse schurft…………………………………………………………………………….. p. 7
4.3. Scabies incognito…………………………………………………………………………. p. 8
D. DIAGNOSE. ………………………………………………………………………………………………. p. 8
1. Otopodale reflex……………………………………………………………………………………p. 8
2. Afkrabsels………………………………………………………………………………………….. p. 8
3. Histologie en microscopie………………………………………………………………………. p. 9
4. Serumtesten……………………………………………………………………………………….. p. 9
5. Respons op therapie………………………………………………………………………………p. 10
E. DIFFERENTIAAL DIAGNOSEN………………………………………………………………………….p. 10
F. BEHANDELING…………………………………………………………………………………………….p. 10
1. Topicale acariciden……………………………………………………………………………….. p. 10
2. Spot-on acariciden………………………………………………………………………………... p. 11
3. Systemische acariciden…………………………………………………………………………..p. 11
4. Corticosteroïden………………………………………………………………………………….. p. 11
5. Antibiotica………………………………………………………………………………………….. p. 11
G. ZOÖNOTISCHE ASPECTEN…………………………………………………………………………… p. 12
H. BESPREKING…………………………………………………………………………………………….. p. 12
III. LITERATUURLIJST…………………………………………………………………………………………….. p. 13
Scabies bij de Hond
SAMENVATTING
Sarcoptesschurft of scabies is een niet-seizoensgebonden parasitaire huidaandoening die veroorzaakt wordt
door de mijt Sarcoptes scabiei. Er zijn heel wat Sarcoptes variëteiten die elk specifiek zijn voor een gastheer.
Bij de hond is Sarcoptes scabiei var. canis verantwoordelijk voor scabies. Er is geen ras- of
geslachtspredispositie. Deze schurftmijten leven in de bovenste lagen van de epidermis en de vrouwelijke
mijt boort gangen in de diepere hoornlagen en legt hier eitjes in. De levenscyclus van deze mijten duurt
gemiddeld drie weken.
Scabies is zeer besmettelijk en niet enkel voor andere honden, maar ook voor andere huisdieren en de
mens. Overdracht gebeurt via rechtstreeks contact of via indirecte besmetting vanuit de omgeving.
De belangrijkste symptomen van scabies zijn zeer hevige jeuk en huidletsels zoals erytheem, korstige
papels, schilfers, korsten en alopecie. De letsels zijn typisch gelokaliseerd ter hoogte van de dun behaarde
huiddelen. Naast deze klassieke vorm zijn er ook andere vormen van Sarcoptesschuft zoals Noorse schurft,
gelokaliseerde schurft en scabies incognito.
Bij een hond met jeuk moet scabies steeds opgenomen worden in de differentiaal diagnose. Scabies moet
gedifferentieerd worden van allergische huidaandoening en hiervoor zijn meerdere methodes beschikbaar.
De enige methode die 100% zekerheid geeft is het aantonen van Sarcoptes scabiei; wat dikwijls niet
mogelijk is. Het maken van de juiste diagnose is vooral belangrijk gezien het besmettelijk en zoönotisch
karakter.
Voor de behandeling kunnen zowel lokale als systemische geneesmiddelen gebruikt worden, waarbij de
systemische middelen het meest effectief blijken te zijn. Een omgevingsbehandeling is zelden noodzakelijk
gezien de korte overlevingsduur buiten de gastheer, tenzij bij een zeer korstige presentatie of in kennels.
Alhoewel een besmetting met Sarcoptes bij mensen zelflimiterend is, kunnen er toch huidletsels optreden
die zeer irriterend zijn. Vooral kinderen lijken hiervoor gevoelig en kunnen de letsels uitgebreider voorkomen
dan bij volwassenen. Bij mensen volstaat het om een lokale jeukwerende crème te gebruiken.
Sleutelwoorden: Sarcoptes scabiei var. canis, schurft, dermatologie, pruritus, korstige papels.
Scabies bij de Hond
2
I. INLEIDING
Wereldwijd wordt Sarcoptes scabiei var. canis erkend als zijnde de belangrijkste oorzaak van scabies.
Sarcoptes scabiei veroorzaakt kleine huidletsels zoals erythema en papels, maar de pruritus die deels
veroorzaakt wordt door het graven van de mijten in de oppervlakkige huidlagen kan aanleiding geven tot
aanhoudend krabben en bijten van de dieren met automutilatie tot gevolg. Indien niet behandeld kunnen de
letsels zeer uitgebreid worden met erge aantasting van de huid en het ontstaan van secundaire bacteriële
infecties. Het tijdig diagnosticeren en behandelen van deze aandoening is dan ook uiterst belangrijk en
daarom zal er in dit werk voornamelijk aandacht besteedt worden aan de diagnose mogelijkheden en de
verschillende behandelingsmethoden.
Daarnaast zullen ook de epidemiologie van Sarcoptes sabiei, de huidletsels en verschillende vormen van
schurft, alsook de zoönotische aspecten besproken worden.
Scabies bij de Hond
3
II. LITERATUURSTUDIE
A. SARCOPTES SCABIEI VAR. CANIS
1. MORFOLOGIE
Sarcoptes scabiei var. canis behoort tot de orde van de schurftmijten en wordt ook wel de “graafmijt”
genoemd. De mijten zijn morfologisch herkenbaar aan een rond lichaam met korte pootjes. De poten staan
gegroepeerd in twee paar voorste en twee paar achterste poten die van dorsaal niet zichtbaar zijn. Op deze
pootjes staan ongelede hechtschijfjes en dorsaal op de mijt zijn 5 transversale strepen en kleine stekels
zichtbaar, evenals driehoekige schubben (Folz, 1984). Lateraal staan zowel links als rechts drie grote, naar
dorsaal gerichte stekels en de anus ligt terminaal (zie fig. 1).
Fig 1. SEM foto van Sarcopes scabiei (van Mattsen, 2001)
2. LEVENSCYCLUS
De mijt verblijft zijn gehele levenscyclus op de hond en bij voorkeur op plaatsen van de huid die weinig of
dun behaard zijn. Deze predilectieplaatsen zijn de ventrale borst, het abdomen, de oorranden, de staartbasis
en de distale ledematen (Arlian, 1989; Folz, 1984; Bourdoiseau, 2000). Bij een zeer langdurige infestatie,
echter, kan de mijt gegeneraliseerd op het lichaam teruggevonden worden. De levenscyclus duurt tussen 10
en 21 dagen en omvat vier stadia: de larve, de protonymphe, de teleonymphe en de adult (zie fig. 2). De
volwassen mijten voeden zich met epidermiscellen en lymfevocht en hiervoor beschadigen de mannelijke
mijten de huid (McClain et al., 2009). De vrouwelijke mijten paren op de oppervlakte van de huid en graven
vervolgens gangen in het stratum corneum en het stratum granulosum van de epidermis met een snelheid
van 0,5 tot 5 mm per dag (Camkerten et al., 2009). Aan het einde van de gangen worden de eieren afgezet
met zo'n 3 tot 5 eieren per dag (Anderson, 1979), gedurende het 20 tot 30 dagen durende leven van een
volwassen vrouwtje. Van deze eieren zal minder dan 10% volwassen mijten opleveren. De eieren ontluiken
na gemiddeld 5 dagen en de ontstane larven kunnen onderscheiden worden van de nymphen en volwassen
mijten omdat ze drie paar poten hebben. De larven verblijven in de graafgangen en vervellen hier na 3 tot 4
dagen tot protonymphe. De protonymphe vervelt tot teleonymphe en de mannelijke en vrouwelijke
teleonymphes verlaten de graafgangen. De mannelijke teleonymphen vervellen tot een volwassen mijt en
Scabies bij de Hond
4
copuleren met de vrouwelijke teleonympen die pas na de bevruchting zullen vervellen tot volwassen mijt.
Volgens sommige auteurs kunnen de mijten buiten de gastheer in de omgeving maar 36 uur overleven
waardoor de indirecte besmetting via de omgeving een ondergeschikte rol zou spelen (Power, 2000),
volgens andere auteurs kunnen de mijten een drietal dagen in leven blijven bij droog warm weer, maar in
koele en zeer vochtige omstandigheden kunnen ze tot 21 dagen overleven (Declercq, 1984; Thoday, 1993).
Fig. 2. Levenscyclus Sarcoptes scabiei (uit Rochette, 1999)
3. BELANG
De belangrijkste pathologie die wordt veroorzaakt door Sarcoptes scabiei var. canis is schurft of scabies. De
mijten veroorzaken heftige pruritus voornamelijk bij honden, maar ook bij katten, de rode vos en mensen
(Curtis, 2004) en beschadigen de huid zowel door rechtstreeks schade aan te brengen als onrechtstreeks
door automutilatie te veroorzaken. Automutilatie ontstaat ten gevolge van de jeuk waardoor er secundair een
infectie met een bacterie of schimmel kan optreden (Baker en Stannard, 1974). Daarenboven is de mijt niet
erg gastheerspecifiek en kan overgaan op andere huisdieren zoals katten, maar ook mensen die in contact
staan met geïnfesteerde honden kunnen besmet worden (Anderson, 1979).
B. EPIDEMIOLOGIE
Sarcoptes mijten vertonen geen predispositie voor geslacht of de lengte van de vacht. Desondanks komt
scabies bij reuen twee keer zoveel voor als bij teven (Thoday, 1993; Rochette, 1999; Bourdau et al., 2004).
Een mogelijke verklaring is dat reuen meer assertief en agressief zijn naar andere honden en zo vaker direct
contact hebben met andere honden (Folz, 1984). Honden van alle leeftijden kunnen aangetast worden,
alhoewel scabies iets vaker gezien wordt bij honden jonger dan een jaar (Bourdeau et al., 2004). Er is geen
predispositie voor de lengte van de vacht maar mogelijks wel een raspredispositie. Volgens Folz (1984)
lijken de Cocker Spaniel, de Duitse herder en de Poedel deze aandoening makkelijker op te lopen, maar in
een onderzoek van Bordeau et al. (2004) waren er voornamelijk Collies aangetast en juist minder Poedels.
Deze mogelijke predispositie is voorlopig nog niet bewezen en is eerder een speculatie.
Er is geen seizoensgebondenheid en kan zowel voorkomen bij honden die binnenshuis leven als bij honden
die altijd buiten zijn. Besmetting gebeurt zeer gemakkelijk via direct contact of indirect via de slaapplaats,
kussens of dekentjes en borstels, maar ook via haren of korsten, waarbij zowel larven, nymphen als
volwassen mijten kunnen overgaan van de ene gastheer naar de andere (Bornstein et al., 1995). De
incubatieperiode is variabel en is afhankelijk van het aantal mijten, de gevoeligheid van de gastheer en de
Scabies bij de Hond
5
plaats van besmetting. Hierdoor kunnen de eerste symptomen al na 10 of 14 dagen optreden maar het kan
ook 4 tot 8 weken duren eer de letsels zichtbaar worden (Anderson, 1979; Folz, 1984; Gross et al., 2005).
C. KLINIEK
1. ALGEMENE KLINIEK
De letsels van scabies worden enerzijds veroorzaakt door directe mechanische beschadiging door de mijten
en de irriterende effecten van de secreties en excreties en anderzijds door een allergische reactie die wordt
ontwikkeld tegen de mijt zelf of producten van de mijt (Arlian et al., 1996). Er bestaan ook asymptomatische
dragers alhoewel deze zeer zeldzaam zijn (Scott, 1995; Lower et al., 2001; Medleau en Hnilica, 2006).
De meeste Sarcoptes-gerelateerde symptomen worden veroorzaakt door een overgevoeligheidsreactie en
de letsels zijn het gevolg van automutilatie geïnduceerd door de zeer intense pruritus (Anderson, 1979).
Dieren in slechte algemene conditie, bijvoorbeeld door ondervoeding of de aanwezigheid van andere
ziekten, hebben een verminderde afweer waardoor er een zeer erge korstige dermatitis ontstaat in de
aanwezigheid van een groot aantal mijten (Kershaw, 1989; Scott, 1995).
2. HUIDKLINIEK
De typische symptomen van scabies zijn een intense pruritus en huidletsels zoals erythema, korstige papels,
schilfers, korsten en alopecie (Anderson, 1979; Medleau en Hnilica, 2006). De letsels hebben een ventrale
distributie waarbij de predilectieplaatsen de oorranden, de mediale ooghoeken, de ellebogen en hakken, de
distale ledematen, de ventrale borst, het abdomen en de ventrale staartbasis zijn (zie fig. 3).
Fig 3. Meest voorkomende letsels en de distributie (uit Bourdeau et al., 1989)
2.1. Pruritus
Pruritus is het meest prominente klinisch symptoom bij scabies (Powers, 2000; Curtis, 2004). Deze pruritus
is progressief en constant aanwezig en heeft een zeer intens karakter; zodanig dat de dieren tijdens een
consult constant zitten te bijten en te krabben en eventueel kunnen janken van de jeuk (Anderson, 1979;
Declercq, 1984). Typisch is dat deze pruritus meestal niet steroïden responsief is. De jeuk is het gevolg van
meerdere oorzaken. Ten eerste ontstaat een intense rechtstreekse pruritus door beschadiging van de huid
door de mijten en omdat de mijten in de huid graven ter hoogte van de sensibele zenuwuiteinden (Anderson,
1979). De hierdoor ontstane papels en erythema kunnen eveneens jeukend zijn. Daarnaast zal de
huidbeschadiging ook onrechtstreeks pruritus veroorzaken door het vrijstellen van ontstekingsmediatoren
Scabies bij de Hond
6
zoals histamine, interferon-gamma (IFN ) en lysosomale enzymes (Noviana et al., 2004). In respons op de
jeuk ontstaat krabben en bijten en dit veroorzaakt een pijnprikkel. Deze pijnprikkel kan een jeukprikkel
gedurende korte of langere tijd onderdrukken. Een pijnprikkel heeft hetzelfde verloop als een jeukprikkel,
echter de pijnprikkel zal de kern, die zorgt voor de gewaarwording, sterker stimuleren dan een jeukprikkel.
Het lichaam zal hierop reageren door endogene opioiden te produceren die tot gevolg hebben dat de
transmissie van de prikkels geïnhibeerd worden (Ihrke, 1995; Pingen en Mekkes, 2003) en er een tijdelijke
afwezigheid van de jeuk optreedt. Het krabben door het dier, echter, veroorzaakt veel schade aan de huid.
Door deze automutilatie breiden de letsels zich snel uit over het lichaam. In dit stadium kan er ook een
reactieve lymfadenopathie ontstaan en zullen de dieren vermageren omdat ze geen tijd meer hebben om te
eten vanwege constant te moeten krabben en door de lichamelijke inspanning hiervan (Power, 2000).
2.2. Letsels
De primaire huidletsels zoals erythema en papels worden in belangrijke mate indirect veroorzaakt door
eosinofielen (Nuttall, 2007). Eosinofielen zijn secretorische cellen die een aantal cytotoxische en
inflammatoire proteïnes kunnen uitscheiden. Deze worden gebruikt als bescherming tegen parasieten, maar
zijn tevens verantwoordelijk voor weefselschade (Lilliehöök et al., 2000). Alopecie, korsten en schilfers
ontstaan voornamelijk als reactie op de automutilatie. De letsels worden gemakkelijk secundair bacteriëel
geïnfecteerd, waardoor de oorspronkelijke letsels veroorzaakt door de schurft gemaskeerd kunnen worden
(Folz, 1984).
Erythema
De initiële mechanische beschadiging door het krabben en de rechtstreekse beschadiging van de huid door
de mijten veroorzaken in de eerste instantie een verdunnen van het haarkleed en erythema (Thoday, 1993).
Dit erythema is het gevolg van vasodilatatie dat veroorzaakt wordt door de vrijzetting van histamine door de
mastcellen die aanwezig zijn in de huid (Lilliehöök et al., 2000). Dit erythema geeft een positieve glastest
(diascopie).
Korstige papels
Vrij vlug na het optreden van de eerste symptomen ontstaan er papels. De papels zijn niet-folliculair, voelen
vast aan en zijn jeukend. Deze letsels hebben meestal een multifocale of gegeneraliseerde distributie (Pin et
al., 2006). Vervolgens kan er een bloederig exsudaat ontstaan dat opdroogt tot dikke adherente
serocellulaire korsten (Jackson, 1994).
Schilfers
Bij het meer chronisch worden van de schurft ziet men histopathologisch een epidermale acanthose en
parakeratotische hyperkeratose. In de hoornlaag bevinden zich nog celkernen en door de versnelde turn-
over van de epidermis zullen grote, macroscopisch zichtbare aggregaten van hoornlaagfragmenten tegelijk
afschilferen (McGavin en Zachary, 2007).
Alopecie
Als de schurft verergerd ziet men alopecie, wat de mijten ten goede komt. De letsels breiden snel uit naar de
Scabies bij de Hond
7
ellebogen en het ventraal abdomen en bij erge, gegeneraliseerde schurft kan zelfs de rest van het lichaam
aangetast raken. De rug blijft meestal gespaard. Perifere lymphadenomegalie wordt hierbij vaak
waargenomen (Medleau en Hnilica, 2006).
3. GEUR
Scabies is een van de weinige huidaandoeningen die een typische geur veroorzaken. Eigenaars van honden
met schurft beschrijven de geur als zijnde ruikend naar muizen (Thoday, 1993).
4. SPECIALE VORMEN VAN SCHURFT
4.1. Gelokaliseerde schurft
De letsels bij scabies hebben de neiging om zich multifocaal of gegeneraliseerd te verspreiden over het
lichaam van het dier (Scott et al., 2001). In zeldzame gevallen, echter, kunnen de letsels beperkt blijven tot
een deel van het lichaam. In de meeste van deze zeldzame gevallen is dit ene lichaamsdeel de oorschelp en
dan meestal maar van een oor. Andere waargenomen lichaamsdelen waren de voetjes (alle vier), de buik,
de flank en de rug (Pin et al., 2006). De oorzaak van deze lokalisatie is nog niet wetenschappelijk bewezen,
maar een mogelijke verklaring voor deze zeldzame, beperkte distributie is een vlooienbehandeling. De
meeste dieren met gelokaliseerde schurft hebben een vlooienbehandeling ondergaan met fipronil of
permethrines. Deze middelen hebben naast een anti-vlooien werking tevens een acaricide werking en
zouden het verspreiden van de mijten kunnen tegenwerken. Een andere mogelijke verklaring is dat deze
honden niet geïnfecteerd zijn met Sarcoptes scabiei var. canis, maar met S. scabiei var. vulpis. Deze mijt
veroorzaakt eerder gelokaliseerde letsels en wordt veel gezien bij honden die jagen of veel tijd doorbrengen
in beboste gebieden (Pin et al., 2006).
4.2. Noorse schurft
Bij normale, gezonde dieren met scabies zijn er weinig mijten aanwezig op het dier, soms zelfs niet meer
dan een tiental. Dieren die immunodeficiënt zijn of met immunosuppressiva behandeld worden, en dan
voornamelijk dieren die een deficiëntie hebben van cytotoxische T-cellen, kunnen echter geïnfecteerd zijn
met duizenden mijten omdat de reproductie van de mijten niet wordt tegengegaan door immunologische
afweer. Hierdoor kan er de zogenaamde Noorse schurft (“crusted scabies”) optreden (Walton et al., 2008).
Noorse schurft is gekenmerkt door alopecie en zeer erge gegeneraliseerde adherente korsten die
histopathologisch 6 tot 10 keer zo dik kunnen worden als de onderliggende acanthotische epidermis. Deze
dieren vertonen meestal weinig jeuk, waarschijnlijk omdat er immunotolerantie optreedt en er dus geen of
bijna geen vrijstelling plaatsvind van ontstekingsmediatoren die jeuk veroorzaken (Anderson, 1981). Er zou
een raspredispositie zijn voor de Cocker Spaniël (Ihrke, 1981; Bordeau, 2007) waarschijnlijk vanwege het
veelvuldig voorkomen van immunologische defecten bij dit ras. Eveneens is er een predispositie voor jonge
dieren omdat deze immunologisch nog niet competent genoeg zijn (Gross et al., 2005). Er is geen
geslachtspredispositie. Deze vorm van scabies is zeer besmettelijk, meer besmettelijk dan de gewone vorm
van scabies, vanwege de enorme hoeveelheid mijten aanwezig (Anderson, 1981). In een huidafkrabsel
kunnen er grote aantallen mijten teruggevonden worden, ongeacht van welk huiddeel dit afkrabsel afkomstig
is; zelfs op de rug van het dier. Deze dieren vertonen op een bloedonderzoek een uitgesproken anemie en
Scabies bij de Hond
8
een leukocytose met linksverschuiving. De aantallen lymfocyten en eosinofielen zijn vaak normaal.
Een onderzoek van Jackson (1994) toonde aan dat honden met hypothyroïdie gepredisponeerd zijn voor
Noorse schurft. Enerzijds vanwege de gebrekkige immuunrespons ter hoogte van de huid bij hypothyroidie;
anderzijds omdat de sensorische zenuwuiteinden minder gevoelig zijn, of zelfs paraesthesie vertonen
waardoor de honden geen jeuk hebben en als gevolg ook niet krabben en bijten. Bovendien veroorzaakt
hypothyroidie een endocriene alopecie en een verdunning van de huid waardoor de mijten zich
gemakkelijker kunnen manifesteren.
4.3. Scabies incognito
Bij een groot deel van de honden (50-65%) die alle symptomen van schurft vertonen worden nooit mijten
teruggevonden, zelfs niet na meerdere keren afkrabsels of biopten te nemen (Folz, 1984). Deze vorm van
scabies wordt scabies incognito genoemd en wordt gekarakteriseerd door continu krabben en minimale
letsels. Soms kan er ook een ongewone distributie van de letsels waargenomen worden. Alle symptomen
verdwijnen echter helemaal en zeer vlug na een anti-scabies behandeling (Thoday, 1993).
D. DIAGNOSE
1. OTOPODALE REFLEX
De otopodale reflex is een eenvoudige test waarbij op de rand van de oorschelp stevig gewreven wordt
gedurende 5 seconden (Mueller et al., 2000). De test is positief als de hond met zijn ipsilaterale achterpoot
begint te krabben. Bij 70-90% (gemiddeld 82%) van de besmette honden is de otopodale reflex positief,
maar de test is echter weinig specifiek. Elke andere jeukende aandoening, zoals atopische dermatitis of
vlooienallergie dermatitis, kan een positieve otopodale reflex uitlokken. Een onderzoek van Mueller et al.
(2000) gaf deze test een specificiteit van 92,8% en een sensitiviteit van 81,8%.
2. AFKRABSELS
Een huidafkrabsel is een veel gebruikte manier om scabies te diagnostiseren. Erythemateuze papels op
dunbehaarde delen zijn ideale plaatsen om een afkrabsel te nemen (Gross et al., 2005) en ook letsels met
korsten. De oorrand is een goede plaats voor staalname (Rochette, 1999). Er moeten minstens 8 tot 10
verschillende plaatsen geselecteerd worden voor de afkrabsels en deze moeten zo diep zijn dat er capillaire
bloeding ontstaat (Rochette, 1999). Op het scalpel kunnen een paar druppels olie aangebracht worden zodat
de mijten en de afkrabsels beter blijven kleven. De afkrabsels worden bekeken op een vergroting van
minstens 40x. De mijten zijn zeer actief en kunnen op een natief preparaat goed gezien worden.
Behandeling met KOH doodt de mijten, maar geeft wel een helderder beeld. Het terugvinden een mijt of een
ei, zelfs maar eentje, is diagnostisch voor scabies, evenals het terugvinden van excreta (Power, 2000). Bij
veel dieren (50-65%) worden echter geen mijten teruggevonden (Folz, 1984). Bij deze dieren, die scabies
incognito vertonen, kunnen twee alternatieve technieken gebruikt worden (Anderson, 1979). Ten eerste kan
er op uitgebreide en diepe afkrabsels een flotatie gedaan worden die vervolgens onder de microscoop
bekeken wordt en onderzocht op mijten of eieren. De tweede techniek is om deze afkrabsels in een
petrischaaltje te bewaren op kamertemperatuur voor minstens 24 uur. De mijten zullen uit de afkrabsels
kruipen en kunnen dan onder een microscoop of met een vergrootglas worden waargenomen (Folz, 1984).
Scabies bij de Hond
9
3. HISTOLOGIE EN MICROSCOPIE
Om de diagnose te kunnen maken kan er ook een huidbiopt genomen worden waarop vervolgens
histologisch onderzoek gedaan kan worden. Bij een biopsie op de juiste plaats kunnen de mijten zichtbaar
zijn in de epidermis (Fig. 4).
Fig. 4. Sarcoptes mijten, ingegraven in de oppervlakkige epidermis. Eveneens zichtbaar zijn korsten en oppervlakkig ontstekingsinfiltraat (uit Gross et al., 2005)
Dit zijn echter uitzonderingen. De histologische letsels van de epidermis zijn onder andere afhankelijk van de
plaats waar de biopt genomen werd. Op een biopt in de nabijheid van een mijt vertoont de epidermis een
milde inflammatie en spongiose in nieuwe letsels; die zeer intens worden in volledig ontwikkelde letsels en
afnemen bij oudere letsels (Morris en Dunstan, 1996). Eosinofielen zijn de overheersende epidermale
inflammatoire cellen. De epidermis vertoont matige tot erge acanthose gecombineerd met parakeratose. In
de dermis bevinden zich eosinofielen en mastcellen en een perivasculaire infiltratie van lymfocyten en
macrofagen en er kan matig oedeem zichtbaar zijn (Nuttall, 2007; Noviana et al., 2004). Het histologische
uitzicht van een biopt die genomen werd op plaatsen vrij van mijten is dat van een chronische allergische
dermatitis. De epidermis vertoont acanthose en hyperkeratose die eerder orthokeratotisch is. Spongiose is
minimaal of afwezig. In de dermis zijn wel inflammatoire cellen aanwezig, maar de concentratie aan
eosinofielen is beduidend lager. Hyperplasie van de talgklieren en apocriene dilatatie zijn zichtbaar. Op
sommige biopten zijn 'nibbles' aanwezig. Dit zijn lokale accumulaties van eosinofielen in de epidermis die
indicatief zijn voor de aanwezigheid van een parasiet, maar waar de parasiet reeds verdwenen is (Gross et
al., 2005). De letsels zijn echter niet diagnostisch voor scabies en aanbevolen wordt dan ook om meerdere
biopten te nemen op verschillende plaatsen. Indien een mijt aanwezig is in een biopt moet de differentiatie
met Cheyletiella gemaakt worden (Gross et al., 2005).
4. SERUMTESTEN
Omdat het aantonen van de mijten dikwijls zeer moeilijk is, kan serologie een goede diagnostische uitkomst
bieden. In zweden werd een serodiagnostische test ontwikkeld voor scabies bij varkens. Deze serologische
test werd aangepast aan de hond en is nu commercieel beschikbaar als een ELISA-kit (Lower et al., 2001)
die circulerende IgG antilichamen tegen Sarcoptes antigenen detecteert. De sensitiviteit en de specificiteit
van deze test zijn relatief hoog, respectievelijk 85% en 90%. Vals negatieve resultaten kunnen voorkomen bij
jonge honden en puppies en ook bij honden die een immunosuppresieve therapie ondergaan. Ook vals
positieve resultaten kunnen gezien worden en dan voornamelijk bij honden die succesvol behandeld zijn
Scabies bij de Hond
10
geweest tegen Sarcoptes, omdat de antilichamen nog meerdere maanden blijven circuleren nadat de
behandeling afgerond is. Een vals positief resultaat kan ook optreden door een kruisreactie met antigenen
van de huisstofmijt Dermatophagoides farinae die voornamelijk voorkomen bij gesensibiliseerde atopische
honden (Arlian et al., 1995; Prelaud en Guaguere, 1995; Nuttall, 2007). In de praktijk wordt deze test eerder
gebruikt om scabies uit te sluiten dan om deze te diagnosticeren.
5. RESPONS OP THERAPIE
Deze methode wordt in de praktijk veelvuldig toegepast als andere diagnostische testen negatief zijn, maar
er toch een vermoeden is van scabies. In deze gevallen wordt er een behandeling ingesteld met effectieve
antiparasitica (Folz et al.,1984). Bij een positieve klinische respons wordt Sarcoptes als oorzaak
gediagnosticeerd. Echter, als het antiparasiticum niet specifiek tegen Sarcoptes gericht is, kan bij verdwijning
van de symptomen alleen maar besloten worden dat de symptomen door parasieten veroorzaakt werden,
maar kan niet bevestigd worden dat Sarcoptes scabiei de enige verantwoordelijke oorzaak was (Arlian et al.,
1996).
E. DIFFERENTIAAL DIAGNOSEN
Bij elk dier dat zich presenteert met pruritus moet scabies in de differentiaal diagnose staan.
Als differentiaal diagnosen zijn er alle andere oorzaken van jeukgedrag. Allergische aandoeningen zoals
atopische dermatitis, contact-, voedsel-, of vlooienallergie reageren allemaal positief op behandeling met
corticosteroïden, in tegenstelling tot scabies. Dermatitis veroorzaakt door andere infecties zoals Malassezia,
een bacteriële infectie of Demodex kan men uitsluiten door passende diagnostische testen. Bovendien
onderscheidt scabies zich van deze aandoeningen door zijn typische ventrale lokalisatie. Er moet echter wel
rekening gehouden worden met het feit dat deze andere aandoeningen zoals Malassezia of een
oppervlakkige pyodermie secundair kunnen voorkomen bij scabies en de diagnose van deze aandoeningen
het aanwezig zijn van scabies niet uitsluiten.
F. BEHANDELING
1. TOPICALE ACARICIDEN
Om met een topicale behandeling een positief resultaat te bekomen is het belangrijk om de dieren eerst te
scheren en te wassen met een keratolytische shampoo (Folz et al., 1984). Dit om de korsten te verwijderen
en de huid goed toegankelijk te maken voor het acaricide. Er zijn verschillende acariciden beschikbaar met
een variabele werking tegen Sarcoptes scabiei.
• Amitraz 19,9% wordt als een dipmiddel aangebracht en aan de lucht gedroogd. De efficaciteit is
97,8% na een behandeling (Folz et al., 1984) en de kans op nevenwerkingen zijn minder dan 1%.
Amitraz mag niet gebruikt worden bij Chihuahuas, zwangere teefjes of puppies jonger dan 3
maanden en bij katten (Curtis, 2004).
• Fipronil 0,25% wordt aangebracht met een spraypomp eenmaal per week voor twee of drie weken.
Fipronil wordt voornamelijk gebruikt als andere acariciden niet geïndiceerd zijn (Curtis, 1996).
• Ivermectine 0,5% in pour-on vorm, eenmalig en herhaald na 15 dagen. De efficaciteit is meer dan
99% na 30 dagen en de symptomen verminderen zichtbaar na 15 dagen. Ivermectine mag niet
Scabies bij de Hond
11
gebruikt worden bij Collies of Bobtails. Deze rassen zijn vanwege een deletie-mutatie overgevoelig
voor ivermectine (Mealey, 2001). Er kan eventueel een genetische test worden gedaan om na te
gaan of een hond deze mutatie bezit. Bij deze dieren wordt het minder toxische milbemycine oxime
aangeraden (Paradis et al., 1997). Ivermectine mag eveneens niet gebruikt worden bij honden die
erg besmet zijn met hartworm.
2. SPOT-ON ACARICIDEN
• Selamectine is zeer populair vanwege het spot-on aanbrengen en de hoge efficaciteit. Deze is meer
dan 95% na 30 dagen en 100% na 60 dagen bij een behandeling van eenmaal per 30 dagen (Oh et
al., 2004). Bij een klein percentage dieren echter, heeft selamectine geen effect (Curtis, 2004). Dit
zou evenwel kunnen veroorzaakt worden door complicerende huidaandoeningen zoals Demodex of
een bacteriële pyodermie (Fournie et al., 2006)
• Imidacloprid 10% / moxidectine 2,5% is een zeer effectief acaricide; efficaciteit loopt op tot 100%
waarbij alle typische symptomen van scabies compleet verdwijnen zelfs bij zeer zwaar aangetaste
dieren. Imidacloprid/moxidectine wordt tweemaal aangebracht met een interval van 30 dagen en er
is al een merkbare verbetering zichtbaar na 36 dagen (Fourie et al., 2006).
3. SYSTEMISCHE ACARICIDEN
• Ivermectine 1% in inspuitbare vorm wordt subcutaan geïnjecteerd op dag 1, 7 en 21 en geeft een
jeukreductie van 75% na 14 dagen (Declercq, 2010). Bij de inspuitbare vorm gelden dezelfde
beperkingen als bij de pour-on vorm.
• Milbemycine oxime per os is een duurder product dan ivermectine en de efficaciteit ligt een stuk
lager (71%). Echter, dit product in wel veilig voor collies en bobtails en wordt dan ook vaak als
alternatief gebruikt bij deze rassen (Bergvall, 1998).
4. CORTICOSTEROÏDEN
Prednisolone kan gebruikt worden in de eerste 3 tot 5 dagen van de behandeling om de pruritus en zo de
automutilatie te verminderen (Folz, 1984). Het gebruik van corticosteroïden moet echter tot een minimum
beperkt worden vanwege zijn immunosuppressieve werking.
5. ANTIBIOTICA
Antibiotica zijn aangewezen als er een significante bacteriële infectie aanwezig is (Anderson, 1979).
Lincosamides en cephalosporines worden aanzien als de 'drug of choice' voor bacteriële huidaandoeningen
en moeten 3 tot 6 weken toegediend worden (De Backer, 2008)
Belangrijk is dat bij een zeer korstige presentatie of in kennels zowel de omgeving als alle dieren die in
contact staan met het geïnfecteerde dier ook behandeld worden, ook al vertonen ze geen klinische
symptomen (Folz, 1984). Voor de ontsmetting van de omgeving wordt het gebruik van middelen op basis
van permethrine aanbevolen (Novotny, 2000).
Scabies bij de Hond
12
G. ZOÖNOTISCHE ASPECTEN
Tegenwoordig woont een groot deel van de huisdieren bij de eigenaar in huis en het fysisch contact tussen
dier en eigenaar is meestal vrij intens. Mede hierdoor, maar ook vanwege het steeds groter wordende aantal
immuun-gecompromitteerde mensen worden zoönosen steeds belangrijker.
Sarcoptes scabiei var. canis gaat relatief gemakkelijk over naar de mens en manifesteert zich als een
jeukende papulaire dermatitis (Hicks en Elston, 2009). De lokalisatie van deze letsels is voornamelijk op de
plaatsen die in intens contact staan met het dier en bij volwassen mensen zijn dit de onderarmen, de dijen,
de borst en de buik (Smith en Claypoole, 1967). Bij kleine kinderen echter, lijkt de distributie sterk op die van
de humane variant, Sarcoptes scabiei var. hominis, namelijk ter hoogte van de handpalmen, tussen de
vingers, of het hoofd en in de nek (Norins, 1969).
Sarcoptes scabiei var. canis penetreert de huid al binnen 30 minuten na contact en binnen 24 tot 96 uur
ontwikkeld zich een huiduitslag. Dit in tegenstelling tot Sarcoptes scabiei var hominis die een
incubatieperiode heeft van 4 tot 6 weken (Arlian et al., 1984). Een infectie met caniene scabies is
zelflimiterend omdat de mijten zich niet kunnen handhaven in de huid van de mens (Declercq, 1984) maar bij
erge irritatie kan men lokaal een jeukwerende zalf gebruiken.
H. BESPREKING
Bij de hond is het voorkomen van scabies een veel voorkomend probleem dat kan leiden tot ernstige
huidletsels. Bij verreweg de meeste honden ziet men een klassiek distributie patroon van de letsels, namelijk
de oorranden, de mediale ooghoeken, de ellebogen en hakken, de ventrale thorax, het abdomen en de
ventrale staartbasis. Echter, een aantal honden vertonen speciale vormen van deze aandoening met een
andere distributie van de letsels.
Scabies bij de hond is een van de oudst gekende ziektebeelden bij de hond. Uit deze literatuurstudie blijkt
dat dit een aandoening is die met de tijd zeer weinig geëvolueerd is. De diagnostische mogelijkheden zijn
over de jaren wel verbeterd. Serologie en histologie zijn nieuwere diagnostische methodes; echter het
aantonen van de mijten in huidafkrabsels blijkt nog altijd de gouden standaard methode. Alhoewel scabies
zich gemakkelijk verspreid door middel van direct contact of zelfs indirect via de omgeving, is de aandoening
relatief goed te behandelen. Met de ontwikkeling van avermectines (injecteerbaar of pour-on) is de
behandeling tevens ook veiliger geworden ten opzichte van de vroegere geneesmiddelen, met name de
potentiële toxische dipmiddelen zoals fosfaat-esters en chloorverbindingen. De mogelijkheid om ivermectine-
gevoelige hondenrassen genetisch te laten testen op gevoeligheid is een belangrijke ontwikkeling op het
vlak van de behandeling met ivermectine. Deze vernieuwingen zorgen ervoor dat het bestrijden van scabies
bij de hond veilig en eenvoudig kan geschieden. Enkel in sommige gevallen, zoals in kennels of bij dieren
met een erg korstige presentatie, is het belangrijk dat ook alle dieren die in contact staan met het dier met
scabies, ook al vertonen ze geen letsels, mee behandeld worden; alsook de gehele omgeving.
Indien tijdig en correct behandeld kan deze aandoening zeer goed bestreden worden en voorkomt men het
chronisch worden van de letsels of het ontstaan van secundaire infecties, alsook de kans dat andere dieren,
kinderen en ook volwassenen besmet kunnen worden met deze mijt.
Scabies bij de Hond
13
III. LITERATUURLIJST
Anderson R. K. (1979). Canine scabies. Compendium on Continuing Education for the Practicing Veterinarian 1, 687-
693.
Anderson R. K. (1981). Norwegian scabies in a dog: a case report. Journal of the American Animal Hospital Association
17, 101-104.
Arlian L. G., Runyan R. A., Achar S., Estes S. A. (1984). Survival and infectivity of Sarcoptes scabiei var. Canis and var.
Hominis. Journal of the American Academy of Dermatology 11, 210-215.
Arlian L. G. (1989). Biology of host relations, and epidemiology of Sacoptes scabiei. Annual Review of Entomology 34,
139-161.
Arlian L. G., Rapp C. M., Morgan M. S. (1995). Resistance and immune-responses in scabies-infested hosts immunized
with Dermatophagoides mites. American Journal of Tropical Medicine and Hygiene 52, 539-545.
Arlian L. G., Morgan M. S., Rapp C. M., Vyszenski Moher D. A. L. (1996). The development of protective immunity in
canine scabies. Veterinary Parasitology 62, 133-142.
Baker B. B., Stannard A. A. (1974). A look at canine scabies. Journal of the American Animal Hospital Association 10,
513-515.
Bergvall K. (1998). Clinical efficacy of milbemycin oxime in the treatments of canine scabies: a study of 56 cases.
Veterinary Dermatology 9, 231-233.
Bornstein S., Thebo P., Zakrisson G. (1995). Evaluation of an enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA) for the
serological diagnosis of canine sarcoptic mange. Veterinary Dermatology 7, 21-28.
Bourdeau P., Armando L., Marchand A. (2004). Clinical and epidemiological characteristics of 153 cases of Sarcoptic
acariosis in dogs. Veterinary Dermatology 15, 41-69.
Bordeau W. (2007). A case of sarcoptic mange in a Cocker Spaniel. Point Veterinaire 38, 75-80.
Bourdoiseau G. (2000). La gale sarcoptique. Uit: Parasitologie clinique du chien. Nouvelles Edition Vétérinaires et
Alimentaires, Créteil, Paris. 19-37.
Camkerten I., Sahin T., Borazan G., Gokcen A., Erel O., Das A. (2009). Evalution of blood oxidant/antioxidant balance in
dogs with sarcoptic mange. Veterinary Parasitology 161, 106-109.
Curtis C. F. (1996). Use of 0,25 per cent fipronil spray to treat sarcoptic mange in a litter of five-week-old pupies.
Veterinary Record 139, 43-44.
Curtis C. F. (2004). Current trends in the treatment of Sarcoptes, Cheyletiella and Otodectes mite infestations in dogs
and cats. Veterinary Dermatology 15, 108-114.
De Backer P. (2008). Behandeling van huidaandoeningen bij kleine huisdieren. Uit: Farmacotherapie van de
Gezelschapsdieren.
Declercq J. (1984). Parasitaire huidmijten bij hond en kat – canine scabies. Spectrum 17, 1-2.
Declercq J. (2010). Scabies. Dermatologie van de Gezelschapsdieren. Cursus Universiteit Gent, Faculteit
Diergeneeskunde.
Scabies bij de Hond
14
Folz S. D. (1984). Canine scabies (Sarcoptes scabiei infestation). Compendium on Continuing Education for the
Practicing Veterinarian 6, 176-180.
Folz S. D., Kakuk T. J., Henke C. L., Rector D. L., Tesar F. B. (1984). Clinical evaluation of amitraz for treatment of
canine scabies. Modern Veterinary Practice 65, 597-600.
Fourie L. J., Heine J., Horak I. G. (2006). The efficacy of an imidacloprid / moxidectin combination against naturally
acquired Sarcoptes scabiei infestations on dogs. Australian Veterinary Journal 84, 17-21.
Gross T. L., Ihrke P. J., Walder E. J., Affolter V. K. (2005). Canine Sarcoptic Acariasis. Uit: Skin diseases of the dog and
cat: clinical and histopathologic diagnosis. 2nd ed. Blackwell Science Ltd, Oxford. 216-219.
Hicks M. I., Elston D. M. (2009). Scabies. Dermatologic Therapy 22, 279-292.
Ihrke P. J. (1981). Skin scraping for ectoparasites in small animal practice. Compendium on Continuing Education 2, 5-
11.
Ihrke P. J. (1995). Pruritus. Uit: Textbook of Veterinary Internal Medicine. Diseases of the dog and cat. Vol 1. 4th ed. W. B.
Saunders Company, Philadelphia. 214-219.
Jackson H. A. (1994). Case Report: A case of concurrent Sarcoptes scabiei infestation and hypothyroidism in a dog.
Veterinary Dermatology 6, 21-25.
Kershaw E. (1989). Sarcoptes scabiei infestation in a cat. Veterinary Record 124, 537-538.
Lilliehöök I., Gunnarsson L., Zakrisson G., Tvedten H. (2000). Diseases associated with pronounced eosinophilia: a
study of 105 dogs in Sweden. Journal of Small Animal Practice 41, 248-253.
Lower K. S., Medleau L. M., Hnilica K., Bigler B. (2001). Evaluation of an enzyme-linked immunosorbant assay (ELISA)
for the serological diagnosis of sarcoptic mange in dogs. Veterinary Dermatology 12, 315-320.
Mattssen J. G. (2001) Sarcoptic mange mite. National Veterinary Institute, Uppsala, Sweden. Website:
www.fcps.edu/islandcreekes/ecology/sarcoptic_mange_mite.htm
McClain D., Dana A. N., Goldenberg G. (2009). Mite infestations. Dermatologic Therapy 22, 327-346.
McGavin M. D., Zachary J. F. (2007). Scabies. Uit: Pathologic Basis of Veterinary Disease. 4th ed. Mosby Elsevier,
Missouri. 1199.
Mealey K. L., Bentjen S. A., Gay J. M., Cantor G. H. (2001). Ivermectin sensitivity in collies is associated with a deletion
mutation of the mdr1 gene. Pharmacogenetics 11, 727–733.
Medleau L., Hnilica K. A. (2006). Canine scabies. Uit: Small Animal Dermatology. 2nd ed. Saunders Elsevier, Missouri.
112-114.
Morris D. O., Dunstan R. W. (1996). A histomorphological study of sarcoptic acariasis in the dog: 19 cases. Journal of the
American Animal Hospital Association 32, 119-124.
Mueller R. S., Bettenay S. V., Shipstone M. (2000). The value of the pinnal-pedal scratch reflex in the diagnosis of canine
scabies. Veterinary Dermatology 11, 41-61.
Norins A. L. (1969). Canine scabies in children: 'puppydog dermatitis'. American Journal of Diseases of Children 117,
239-342.
Scabies bij de Hond
15
Noviana D., Harjanti D. W., Otsuka Y., Horii Y. (2004). Proliferation of protease-enriched mast cells in sarcoptic skin
lesions of raccoon dogs. Journal of Comparative Pathology 131, 28-37.
Novotny M. J. (2000). Safety of selamectin in dogs. Veterinary parasitology 91, 377-391.
Nuttall T. (2007). More annoying mites: diagnosis and treatment of Sarcoptes revisited. Proceedings of the Bayer
precongress symposium ESVD/ECVD.
Oh T. H., Oh W. S., Kim S. R., Oh H. Y., Hoh W. P., Jeong A. Y., Jeong H. H., Park S. J. (2004). Efficacy of selamectine in
canine scabies and ear mite infestation in Korea. Veterinary Dermatology 15, 41-69.
Paradis M., Jaham C., Pagé N. (1997). Topical (pour-on) ivermectin in the treatment of canine scabies. Canadian
Veterinary Journal 38, 379-382.
Pin D., Bensignor E., Carlotti D. N., Cadiergues M. C. (2006). Localised sarcoptic mange in dogs: a retrospective study
of 10 cases. Journal of Small Animal Practice 47, 611-614.
Pingen F. G., Mekkes J. R. (2003). Jeuk. Uit: de Jong T. O. H., de Vries H. (editors). Diagnostiek van Alledaagse
Klachten, 2nd ed. Bohn Stafleu van Loghum. 163-171.
Power H. T. (2000). Canine sarcoptic manage: a diagnosis not to miss. Small Animal Dermatology, 225-227.
Prelaud P., Guaguere E. (1995). Sensitisation to the house dust mite, Dermatophagoïdes farinae, in dogs with sarcoptic
mange. Veterinary Dermatology 6, 205-209.
Rochette F. (1999). Scabies mite. Uit: Dog Parasites and their Control. Janssen, Animal Health, Beerse. 64-69.
Scott D. W. (1995). Parasitic skin diseases. Uit: Small Animal Dermatology. 5th ed. WB Saunders, Philadelphia. 434-443.
Scott D. W., Miller W. H., Griffin C. E. (2001). Parasitic skin diseases. Uit: Small Animal Dermatology. 6th ed. W. B.
Saunders, Philadelphia. 423-516.
Smith E. B., Claypoole T. F. (1967). Canine scabies in dogs and in humans. Journal of the American Medical Association
199, 59-64.
Thoday K. L. (1993). Scabies in dogs and cats. Proceedings of the 10th annual congress of the ESVD, Aalborg,
Denmark.
Walton S. F., Beroukas D., Roberts-Thomson P., Currie B. J. (2008). New insights into disease pathogenesis in crusted
(Norwegian) scabies: the skin immune response in crusted scabies. British Journal of Dermatology 158, 1247-1255.