· Web viewhter word e n opg e worpen (art. 27 G e r. W.). o In b e ginsel k an ze niet ambtshal v...
157
Lucas Bellens Academiejaar 2012-2013 Uhasselt United TUSSEN GELI J K H E B B E N E N G ELI J K K R I J GEN Handige tips: Studeer niet alleen de artikels die in de leerboek terugkomen. Vaak zullen ze gewoon vragen stellen die je makkelijk kan terugvinden in je codex, tenminste als je weet waar wat staat. Bv. hoeveel rechters zetelen er in de arrondissementsrechtbank. Werk met verschillende kleuren. Duidt de artikels aan die absolute nietigheid beogen (bv. rood) en diegene die relatieve nietigheid beogen (bv. groen). Het is ook handig om aan te duiden of een bepaalde bevoegdheid van een rechtbank algemeen of bijzonder is. Of ook wanneer men de verzachtingsregels al dan niet kan toepassen. Zorg dat de definities goed in het hoofd zitten. Ook de Latijnse spreuken kunnen belangrijk zijn. Het is niet voldoende om enkel de definitie te kunnen opzeggen. Je moet echt weten waarover het gaat en de nodige verbanden er mee kunnen leggen. Er kunnen ook franse vragen op het examen gesteld worden. Zorg dus dat je de vertaling kent in het Frans van de belangrijkste begrippen Inleiding: Gerechtelijk recht (ofwel procesrecht): omvat de rechtsregels waarvan de betwistingen over de toepassing van het objectieve recht 1 worden beslecht. Het zorgt voor de rechterlijke handhaving van de rechtsstaat en voor de bescherming van subjectieve rechten. Het betreft ook de organisatie van het recht, de bevoegdheden van de rechtbanken en hoven (etc.) Hieruit kunnen we afleiden dat het gerechtelijk recht een deel is van het publiekrecht. Gerechtelijkrecht kan in volgende subrechttakken worden verdeeld: - Gerechtelijk privaatrecht (droit judicaire privé) of burgerlijk procesrecht (droit judiciaire civil): dit is het gerechtelijk recht dat uitgevaardigd is voor de “burgerlijke zaken” voor de rechterlijke macht (dus NIET strafzaken maw). Het betreft ook meestal privaatrechtelijke geschillen dat tot het privaatrecht behoort. - Strafprocesrecht (procédure pénale): het formeel strafrecht (tegenover het materieel strafrecht) - Administratief procesrecht (contentieux administratif): ‘geschillen van bestuur’ - Gerechtelijk publiekrecht (contentieux constitutionel ): recht ter beslechting van rechtsgeschillen met of tussen overheden. Let op: burgerlijk procesrecht is geen burgerlijk recht/ 1 Dit kan zowel materieel als formeel recht zijn. Procesrecht maakt slechts een deel uit van het formeel recht, dus formeel recht is niet volledig gelijk aan procesrecht. 1
· Web viewhter word e n opg e worpen (art. 27 G e r. W.). o In b e ginsel k an ze niet ambtshal v e door de r ec hter worden opg e worpen daar ze de o p e nbare orde niet ra a k
Handige tips:
Studeer niet alleen de artikels die in de leerboek terugkomen. Vaak
zullen ze gewoon vragen stellen die je makkelijk kan terugvinden in
je codex, tenminste als je weet waar wat staat. Bv. hoeveel
rechters zetelen er in de arrondissementsrechtbank.
Werk met verschillende kleuren. Duidt de artikels aan die absolute
nietigheid beogen (bv. rood) en diegene die relatieve nietigheid
beogen (bv. groen). Het is ook handig om aan te duiden of een
bepaalde bevoegdheid van een rechtbank algemeen of bijzonder is. Of
ook wanneer men de verzachtingsregels al dan niet kan
toepassen.
Zorg dat de definities goed in het hoofd zitten. Ook de Latijnse
spreuken kunnen belangrijk zijn. Het is niet voldoende om enkel de
definitie te kunnen opzeggen. Je moet echt weten waarover het gaat
en de nodige verbanden er mee kunnen leggen.
Er kunnen ook franse vragen op het examen gesteld worden. Zorg dus
dat je de vertaling kent in het Frans van de belangrijkste
begrippen
Inleiding:
Gerechtelijk recht (ofwel procesrecht): omvat de rechtsregels
waarvan de betwistingen over de toepassing van het objectieve
recht[footnoteRef:1] worden beslecht. Het zorgt voor de
rechterlijke handhaving van de rechtsstaat en voor de bescherming
van subjectieve rechten. Het betreft ook de organisatie van het
recht, de bevoegdheden van de rechtbanken en hoven (etc.) Hieruit
kunnen we afleiden dat het gerechtelijk recht een deel is van het
publiekrecht. [1: Dit kan zowel materieel als formeel recht zijn.
Procesrecht maakt slechts een deel uit van het formeel recht, dus
formeel recht is niet volledig gelijk aan procesrecht. ]
Gerechtelijkrecht kan in volgende subrechttakken worden
verdeeld:
· Gerechtelijk privaatrecht (droit judicaire privé) of burgerlijk
procesrecht (droit judiciaire civil): dit is het gerechtelijk recht
dat uitgevaardigd is voor de “burgerlijke zaken” voor de
rechterlijke macht (dus NIET strafzaken maw). Het betreft ook
meestal privaatrechtelijke geschillen dat tot het privaatrecht
behoort.
· Strafprocesrecht (procédure pénale): het formeel strafrecht
(tegenover het materieel strafrecht)
· Administratief procesrecht (contentieux administratif):
‘geschillen van bestuur’
· Gerechtelijk publiekrecht (contentieux constitutionel): recht ter
beslechting van rechtsgeschillen met of tussen overheden.
Let op: burgerlijk procesrecht is geen burgerlijk recht/
privaatrecht, maar wel het recht van het burgerlijk proces.
DEEL 1. BEGINSELEN VAN GERECHTELIJK RECHT
Hoofdstuk 1. De jurisdictionele rechtshandeling
A. Materiële begripsomschrijving
Rechtsgeschillen = dit zijn rechtsgeschillen die rijzen n.a.v. de
toepassing van het recht
Jurisdictionele rechtshandeling = een beslissing waarbij een
rechtsgeschil wordt beslecht.
Om te kunnen spreken van een jurisdictionele rechtshandeling in
materiële zin dienen aldus volgende voorwaarden voldaan te
zijn:
1. De rechter neemt kennis van een geschil willige
rechtspraak[footnoteRef:2] (art. 146 GW) [2: Handelingen die
aanleiding geven tot administratieve rechtshandelingen ]
Er is een geschil, i.e. een verschil van mening betreffende de
toepassing van
rechtsregels, dus over wederzijdse rechten en verplichtingen van
rechtssubjecten.
De rechter neemt enkel kennis van en in de mate dat de geschillen
bij hem aanhangig gemaakt worden (= beschikkingsbeginsel). Hij mag
geen uitspraak ultra petita doen.
Verbod van rechtsweigering (art. 5 Ger.W.)
Relevant met art. 5:
· Art. 684, 4° + 652: vordering tot onttrekking van de zaak indien
6 maanden geen beslissing
· Art. 1138,3°: je kan in cassatie gaan
· Art. 1140,4°: verhaal op de rechter
2. Het gaat om een rechtsgeschil = geschillen over de toepassing
van het objectieve recht of over subjectieve rechten. Aanvankelijk
hebben rechtsgeschillen doorgaans betrekking op het materieel
recht, doch eenmaal een vordering is ingeleid worden daaraan vaak
formeelrechtelijke, meer precies procesrechtelijke “geschillen over
het geding” aan toegevoegd.[footnoteRef:3] We onderscheiden
volgende geschillen: [3: De zogenoemde errores in procedendo (t.o.
errores in iudicando)]
a) Over de rechtsfeiten / processuele feiten
b) Over het toepasselijk recht / toepasselijk procesrecht c) Over
de rechtsgevolgen / procesrechtsgevolgen
3. De rechter spreekt recht = de rechter maakt duidelijk wat de
precieze draagwijdte is, in een concreet geval, van de in abstracto
geformuleerde rechtsregel.[footnoteRef:4] [4: La bouche de la loi:
de rechter schept geen recht. Hij moet uitleggen wat de precieze
draagwijdte is heeft betrekking op de driemachtenleer van
Montesquieu (scheiding der machten) Examenvraag!]
Verbod van opportuniteitscontrole, beleidscontrole of
doelmatigheidscontrole
o Partijen beschikken over een discretionaire
appreciatiebevoegdheid, waardoor de rechter enkel mag nagaan wat in
alle redelijkheid onaanvaardbaar is (= marginale toetsing).
o Anderzijds beschikt ook de rechter over een enorme discretionaire
bevoegdheid waardoor de grens tussen de marginale en integrale
toetsing soms vaag is (= billijkheidsoordeel). Dus binnen de
grenzen van de discretionaire appreciatiebevoegdheid is er ruimte
om naar opportuniteit te oordelen.
De beslissing is specifiek en strekt zich enkel uit tot het
behandelde geval.
o Verbod om recht uit te vaardigen
o Verbod om bij wege van algemene regel en als regel geldende
beschikking uitspraak te doen (art. 6 Ger.W.; art. 237 Sw.). De
rechter mag alleen precedenten volgen wanneer hij die goedkeurt en
toepasselijk acht, niet omdat hij dat zou moeten.
o Persuasive force of precedent ( binding force of precedent):
rechtspraak is een gezaghebbende bron van recht en de rechter mag
zich hierbij aansluiten omdat hij die goedkeurt, niet omdat hij dat
zou moeten.
4. De rechter beslecht het geschil = het gezagshalve beëindigen van
een rechtsgeschil, door definitief te beslissen wie van de
gedingvoerende partijen het bij het rechte eind heeft en in
hoeverre dat het geval is gezag van het rechterlijk
gewijsde[footnoteRef:5] [5: Op voorwaarde dat de rechterlijke
uitspraak niet inhoudelijk tegenstrijdig is. “oplossen”: hier is er
geen geschil, impliceert instemming en verzoening]
a) Negatieve aspecten van het rechterlijk gewijsde
= partijen kunnen niet (laten) terugkomen op een rechterlijke
beslissing door hun vordering opnieuw in te stellen (art. 25
Ger.W.).
Het gezag van gewijsde is slechts relatief (art. 23 Ger.W.)
De exceptie van gewijsde kan door de partijen in elke stand van het
geding voor de feitenrechter worden opgeworpen (art. 27
Ger.W.).
o In beginsel kan ze niet ambtshalve door de rechter worden
opgeworpen daar ze de openbare orde niet raakt, doch heeft het HvC
gesteld dat een rechter wel de exceptie kan inroepen omdat hij
anders machtoverschrijding zou begaan, hetgeen de openbare orde wel
raakt[footnoteRef:6] [6: Op grond van art. 19 Ger. W. is zijn
rechtsmacht immers uitgeput bij een eindvonnis.]
· Een rechter die terugkomt op zijn eigen beslissing verliest uit
het oog dat zijn rechtsmacht is uitgeput (“Lata sententia, iudex
desinit esse iudex”) en begaat dus machtsoverschrijding (excès de
pouvoir))
b) Positieve aspecten van het rechterlijk gewijsde
= aan een rechterlijke beslissing komt bijzondere bewijskracht toe,
doch is een vonnis nooit onweerlegbaar (art. 1352 BW).
Uit gezag van gewijsde kan kracht van gewijsde voortvloeien,
namelijk wanneer de beslissing niet meer vatbaar is voor een
rechtsmiddel dat een schorsende werking heeft (art. 28 Ger.W.) en
cassatievoorziening.[footnoteRef:7] [7: I.e. verzet en hoger
beroep. Soms heeft ook het cassatieberoep een schorsende werking
(echtscheidingen + strafzaken)]
Het vonnis wordt uitvoerbaar.
Een organieke en formele begripsomschrijving van de jurisdictionele
rechtshandeling impliceert dat bovenstaande (materiële) voorwaarden
worden uitgebreid met de beginselen van behoorlijke
rechtsbedeling.
Er worden dus kwalitatieve consequenties verbonden aan de
jurisdictionele aard van een overheidsinstantie, terwijl gezegd kan
worden dat dit eigenlijk een inhoudelijke kwestie is.
Indien we zouden vereisen dat aan deze voorwaarden is voldaan
steeds we het over één of andere rechterlijke beslissing hebben,
dan zouden we deze rechterlijke beslissing vaak kunnen betwisten
aangezien verschillende betrokken instanties er niet echt aan
voldoen (bv. de goedkeuring van de geloofsbrieven in de
parlementaire vergadering (= instantie) gebeurt niet door een
onafhankelijke rechter).
C. Onderscheid met andere publiekrechtelijke
rechtshandelingen
We onderscheiden volgende andere publiekrechtelijke
rechtshandelingen:
1. Wetgeving = door de overheid uitgevaardigde rechtsregels die
algemeen verbindend zijn, d.w.z. toepasselijk op een onbepaald
aantal gevallen.
2. Individuele administratieve rechtshandelingen = indien niet aan
de voorwaarden van de jurisdictionele rechtshandeling is
voldaan.
Bv. er ligt geen geschil voor, of het geschil is geen rechtsgeschil
maar een zuiver of gedeeltelijk opportuniteitsgeschil.
Bv. het rechtsgeschil wordt niet beëindigd.
3. Rechtspraak = specifiek voor één geval. Rechters verrichten ook
bestuurshandelingen (oneigenlijke rechtspraak), maar bestuurlijke
overheden beslechten ook rechtsgeschillen Alleen wanneer een
rechtsgeschil werkelijk wordt beëindigd en geen overheid daar op
kan terug komen dan gaat het om een jurisdictionele rechtshandeling
(examenvraag!)
Samenvatting: volgende toets maakt uit of een rechtshandeling al
dan niet jurisdictioneel is:
1. Is er een geschil?
Anders betreft het oneigenlijke rechtspraak.
Rechter neemt niet uit eigen beweging (propriu motu) kennis van een
geschil.
2. Is het te behandelen geschil beperkt tot een
rechtsgeschil?
Bij het zuiver nemen van een opportuniteitsoordeel kan het niet om
een
rechtsgeschil gaan. Merk wel op dat ook rechters bij het spreken
van recht soms over een beoordelingsmarge beschikken.
3. Wordt het geschil beslecht, d.w.z. op definitieve wijze
beëindigd?
Ja, indien de wet gezag van gewijsde toekent aan de
beslissing.
Bij stilzwijgen van de wetgever zal een inschatting gemaakt moeten
worden.
Het onderscheid tussen jurisdictionele rechtshandelingen en
administratieve rechtshandelingen heeft vele rechtsgevolgen:
· De toepasselijkhied van de beginselen van behoorlijke
rechtsbedeling of beginselen van behoorlijk bestuur
· Eventuele toepasselijkheid van het gemeen procesrecht
· De principiële onbevoegdheid van de gemeenschappen en
gewesten
· Het al dan niet mogen stellen van prejudiciële vragen
· Het verbod van rechterlijke opportuniteitscontrole
· Beperking van de persoonlijke aansprakelijkheid van de rechter
(art 1140 rechter, voor de ambtenaar zie art. 31 GW)
Lucas Bellens Academiejaar 2012-2013 Uhasselt United
ZIE OOK SCHEMA BIJ OG 1!
90
Grondrecht op bescherming van subjectieve rechten.
Het verbod op eigenrichting brengt met zich mee dat er garanties
m.b.t. rechtsbescherming geboden moeten worden. De rechtsstaat is
immers gefundeerd op het vertrouwen van het volk erin. In dat
opzicht is de behoorlijke rechtsbedeling dus een hulpmiddel van de
rechtsstaat en geen doel op zich!!!!
In een notendop kan gesteld worden dat het recht op behoorlijke
rechtsbedeling inhoudt: de toegang tot een onafhankelijke en
onpartijdige rechter, die na een contradictoire en openbare
procedure, gemotiveerd en in het publiek uitspraak doet.
B. Bronnen
Regels omtrent behoorlijke rechtsbedeling zijn terug te vinden in
volgende bronnen:
1. Algemene rechtsbeginselen5.
a) Sensu stricto = uit rechtssysteem afgeleide, vanzelfsprekend of
onontbeerlijk geachte gedragsvoorschriften die ook buiten hun
wettelijke toepassingen door de rechtspraak als rechtsregels worden
erkend:
1) Toegang tot de rechter (verbod van eigenrichting en ger.
gewijsde)
2) Onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter
3) Recht van verdediging
4) Rechterlijke motiveringsplicht (art. 149 GW)
5) Bijzondere beginselen: „in dubio pro reo en „non bis in
idem
Van toepassing op alle rechters!!!!
b) Sensu lato = aan wetsbepalingen ten grondslag liggende
maatschappelijke
opvattingen, die echter als zodanig, buiten hun wettelijke
toepassingen geen
rechtsregel zijn, tenzij de rechtspraak ze erkend heeft (dan sensu
stricto).
1) Openbaarheid van de terechtzitting (art. 148 GW)
2) Openbaarheid van de uitspraak (art. 149 GW)
Enkel van toepassing op de rechterlijke macht in organieke
zin!!!!
2. Intern recht
a) Grondwet
b) Wetten op de rechterlijke organisatie, de bevoegdheid en de
rechtspleging
3. Internationaal recht
b) Art. 14-15 IVBPR
Het recht op behoorlijke rechtsbedeling is van openbare orde,
hetgeen betekent dat:
1. De rechter ze ambtshalve moet toepassen.
2. Ze in elke stand van het geding kunnen worden ingeroepen.
5 Zie lager voor hun werkingssfeer en al dan niet erkenning door de
rechtspraak.
6 Het 7e Protocol bij het EVRM is nog niet geratificeerd door
België
Het onderscheid tussen de verschillende bronnen van het recht op
behoorlijke rechtsbedeling is vooral van belang voor de
werkingssfeer van de beginselen (supra).
Inzake de hiërarchie van de normen kan het volgende vastgesteld
worden:
1. Grondwet > formele wetten > algemene beginselen >
verordeningen
Een wet kan een algemeen beginsel dus uitschakelen.
2. Internationale verdragen genieten voorrang op intern recht op
voorwaarde dat ze
rechtstreekse werking hebben (HvC smeerkaasarrest).
Een grondwetsbepaling mag niet afwijken van een vroeger
verdrag.
Een verdrag mag niet afwijken van een vroegere
grondwetsbepaling.
Gemeenschapsrecht zou steeds primeren
De handhaving van de normen kan door verschillende instanties
gebeuren:
1. Hof van Cassatie (art. 608 Ger.W. en art. 14 §2 RvS)
2. EHRM en Mensenrechtenraad
1. Algemene beginselen van behoorlijke rechtsbedeling
Toegang tot een rechterlijke instantie (art. 13, 40, 144-145 GW, 14
IVBPR en 6.1 EVRM)
Toegang tot een rechterlijke instantie = rechtsgeschillen moeten
kunnen worden beslecht door een rechterlijke instantie.
Uitzondering: het instellen van rechtsvorderingen mag
gereglementeerd en zelfs beperkt worden op voorwaarde dat het recht
op toegang niet in zijn substantie zelf wordt aangetast, de
beperkingen een legitiem doel dienen en daartoe niet onredelijk
buiten verhouding staan (bv. verplichte uitputting van voorafgaande
procedures).
Op grond van art. 6 EVRM volstaat een met rechtspraak belast, in
volle omgang bevoegd overheidsorgaan, waarvan de beslissingen met
gezag van gewijsde zijn bekleed.
Dus geen afzonderlijke staatsmacht vereist.
In het arrest Golder werd het recht op toegang tot de rechter voor
het eerst aangevoerd voor het EHRM. Dit arrest was zeer belangrijk,
aangezien een verdrag de wil uitdrukt van een staat om gebonden te
zijn door de bepalingen uit het verdrag, en het Hof in casu dus een
recht zou moeten inlezen in het verdrag tegen de wil van de staten.
Uit de uitspraak van het Hof blijkt dat het recht op een eerlijk
proces („fair trial of „due proces) twee aspecten bevat:
1. Procedureel: een proces moet eerlijk verlopen.
2. Substantieel: zonder toegang tot de rechter heeft men immers
niets aan al de procedurele waarborgen.
Nullum iudicum sine lege (art. 146 GW, 6 EVRM en 14 IVPBR)
Nullum iudicum sine lege = een rechter kan slechts krachtens de wet
worden ingesteld.
Grondwet: vereist formele wet
EVRM / IVBPR: vereist materiële wet
Respect voor de bevoegdheid van de rechter (art. 13 GW, 6 EVRM, 14
IVBPR)
Het wordt aangenomen dat uit de wettelijke instelling de
bevoegdheid van de rechter voortvloeit. Art. 13 GW stelt dat
niemand tegen zijn wil kan worden afgetrokken van de rechter die de
wet hem toekent.
Onafhankelijkheid (art. 151 GW) en onpartijdigheid (art. 6 EVRM, 14
IVBPR)
Onafhankelijkheid = de rechter kan zijn beslissing steunen op zijn
eigen vrij oordeel over feiten en rechtsgronden, zonder enige
binding door of druk vanwege andere instanties, de partijen,
buitenstaanders, drukkingsgroepen, enz…, en zonder dat zijn
beslissing door een andere dan eveneens en in dezelfde zin
onafhankelijke instantie kan worden gewijzigd.
De toga symboliseert deze onafhankelijkheid.
Bv. de poll van Het Belang van Limburg inzake de schuld van Els
Clottemans bij de parachutemoord kan de (subjectieve)
onafhankelijkheid van de rechter aantasten.
Onpartijdigheid = de rechter is niet vooringenomen t.a.v. de
uitkomst van de zaak.
a) Subjectief element: de onpartijdigheid van de rechter wordt
vermoed tot bewijs van tegendeel (bv. toen drie rechters samen met
de procureur tijdens het proces Van Rossem in een auto stapten om
aan de mediamassa te ontsnappen deze rechters zeiden zelf dat ze
met de procureur in de auto niet over de zaak gesproken hebben, dus
subjectieve onpartijdigheid komt niet in het gedrang, de objectieve
wel).
b) Objectief element: een rechter mag geen uitspraak indien de
schijn van onpartijdigheid is opgewekt (bv. zowel onderzoeksrechter
als vonnisrechter in zelfde zaak, bv. Spaghetti-arrest).
Gelijkheid voor de rechter (art. 13 GW, 14.1 IVBPR)
Allen zijn gelijk voor de rechtbanken en gerechtelijke
instanties.
“Eerlijke beh andeli n g” e n “recht v an verd edi ging” (art. 6
EVRM, 14 IVBPR)
Eerlijke behandeling = elke procespartij moet gelijke kansen
krijgen om de zaak aan de rechter voor te leggen, zodat zij niet
van meet af aan in een nadelige positie wordt geplaatst ten
opzichte van de tegenpartij („gelijke wapens).
Alle partijen moeten betrokken worden bij het afwikkelen van het
onderzoek.
Alle partijen moeten gelijke toegang krijgen tot de processtukken,
althans voor zover die een rol spelen bij de opinievorming van de
rechter.
Alle partijen moeten de gelegenheid krijgen stelling te nemen over
de bewijzen of argumenten door tegenpartij aangevoerd, of over het
dossier, en dus gehoord worden.
Recht om deel te nemen aan de terechtzitting.
In de rechtspraak is een tendens zichtbaar om de eerlijke
behandeling („fair trial) als alomvattende notie van behoorlijke
rechtsbedeling te hanteren.
Zo werd ook de onmogelijkheid te repliceren op de conclusie van het
OM bij het HvC, alsook de deelname van het OM – weliswaar zonder
stemrecht – aan het beraad van dat Hof in strijd geacht met het
recht op een eerlijk proces Wet 14 november 2000.
Het recht op een eerlijk proces naar Belgisch recht is een
onderdeel van het recht van verdediging:
Recht van verdediging = verplichting voor de rechter om de partijen
de processuele infrastructuur te bieden om hun vordering of verweer
effectief waar te maken, door informatie, inzage van de stukken,
tegenspraak enz…
De rechter mag tevens niet steunen op anonieme bronnen of
getuigenissen of op zijn persoonlijke kennis van de zaak, tenzij
deze informatie algemeen bekend is.
Openbare behandeling (art. 148 GW, 6 EVRM, 14 IVBPR)
Openbare behandeling = de behandeling van de zaak dient openbaar te
gebeuren.
EHRM: enkel vereist voor feitenrechter als cassatie niet in
beoordeling treedt.
Daarnaast onderscheiden we nog volgende uitzonderingen:
1. Verdragen: de toegang tot de rechtszaal kan aan pers en publiek
worden ontzegd gedurende (een deel van) het proces:
a) in het belang van de goede zeden, de openbare orde of s lands
veiligheid in
een democratische samenleving of;
b) wanneer het belang van het privéleven van de partijen dit eist
of;
o Belangen van minderjarigen (EVRM)
c) wanneer de openbaarmaking de belangen van de rechtspraak zou
schaden.
d) wanneer de partijen daarmee uitdrukkelijk of stilzwijgend
instemmen (EHRM)
2. Grondwet: de sluiting van de deuren kan slechts bij vonnis
worden bevolen indien de openbaarheid gevaar oplevert voor de orde
en de goede zeden, en inzake drukpers- en politieke misdrijven
slechts met algemene stemmen.
Geen vrijwillige afstand mogelijk („openbare orde).
Uitspraak binnen een redelijke termijn (art. 6 EVRM, 14.3.c
IVBPR)
De behandeling van de zaak dient te gebeuren binnen een redelijke
termijn.
In concreto beoordeling
De redelijke termijn is een medaille met twee keerzijden:
A. De definitieve uitkomst van een proces niet te lang op zich
laten wachten. B. Maar het proces mag ook niet overhaast gevoerd
worden.
Start termijn: bij het rijzen van de onzekerheid, namelijk vanaf
het voorleggen van een geschil aan de burgerlijke rechter of het
inzetten van een strafrechtelijke vervolging (inclusief
huiszoeking, voorlopige hechtenis, dagvaarding, prejudiciële vragen
…).
Einde termijn: definitieve beslissing over grond van de zaak,
inclusief de uitvoering van de eventuele veroordeling.
De overbelasting van de rechtscolleges wordt in Straatsburg niet
aanvaard als excuus voor vertragingen, tenzij een sterke toename
van zaken slechts tijdelijk en niet-structureel is, en de overheid
al het nodige gedaan heeft om daaraan te verhelpen.
Ironisch genoeg heeft Straatsburg ook zelf te kampen met een
gigantische achterstand. Volgende arresten van het Hof waren van
belang m.b.t. de redelijke termijn:
1. EHRM Ferrari: het Hof oordeelde dat de Italiaanse staat te traag
was.
2. EHRM Kudla: langs de omweg van art. 13 EVRM probeerde
Straatsburg veel zaken omtrent de redelijke termijn te verbannen.
Lidstaten moeten garanderen dat een rechtszoekende bij een
nationale rechtbank terecht kan om genoegdoening te bekomen voor
een eventuele onredelijke vertraging van zijn zaak.
HvC Ferrara Jung: achterstand was fout van wetgever, niet van de
hoven.
3. EHRM Scordino: voorrang voor claims m.b.t. de redelijke termijn,
indien men zich eerst naar de nationale rechter gewend heeft voor
een genoegdoening.
De onredelijk lange duur van de rechtspleging brengt volgende
sancties met zich mee
1. Billijke genoegdoening (art. 41 EVRM)
2. Staatsaansprakelijkheid in burgerlijke zaken (art. 1382
BW).
3. Vermindering van de strafmaat tot en met een loutere
schuldigverklaring in strafzaken
(art. 21ter VT W.Sv.) of ontslag van rechtsvervolging
(onderzoeksfase).
Motivering van de uitspraak (art. 149 GW)
Motiveren = formeel de redenen weergeven waarop de behandeling van
de zaak gesteund is, alsook het beantwoorden van de door de
partijen regelmatig voorgelegde argumenten en eisen
Geen inhoudelijke vereisten, doch moet het HvC wel zijn
wettigheidscontrole moeten kunnen uitoefenen (bv. geen
tegenstrijdigheden of dubbelzinnigheden).
De veroordeling van België in het arrest Taxquet heeft geleid tot
het invoegen van de nieuwe artikelen 336, 343 en 344 Sv bij de wet
van 21 december 2009.
Openbaarmaking van de uitspraak (art. 149 GW, 6 EVRM, 14.1
IVBPR)
Vonnissen moeten in het openbaar gewezen worden, zonder
uitzonderingen.
EVRM: kan via openbare zitting, doch ook op andere manieren. HvC:
afstand is mogelijk door de betrokkene.
Het IVBPR voorziet in een uitzondering in het belang van jeugdige
personen en bij echtelijke twisten en het voogdijschap over
kinderen. In België geldt echter de strengere wet van het
EVRM.
2. Bijzondere beginselen van behoorlijke strafrechtsbedeling
Nullum crimen, nulla poena sine lege (art. 12.2 GW, 7 EVRM, 15
IVBPR)
Strafrechtelijk legaliteitsprincipe = gedragingen kunnen slechts
bestraft worden indien zij door de wetgevende macht als strafbare
gedragingen zijn gekwalificeerd, alsook kan slechts de straf worden
opgelegd die in de wet is voorzien.
De gevolgen van het strafrechtelijk legaliteitsprincipe zijn
dubbel:
1. Geen analoge interpretatie van de strafwet.
2. Restrictieve interpretatie van de strafwet.
Retroactiviteit van de strafwet? (art. 2 Sw, 7 EVRM, 15
IVBPR)
Principiële niet-retroactiviteit = het misdrijf moet reeds
strafbaar zijn gesteld en de straf bepaald vooraleer de vervolgde
persoon gedaan of nagelaten heeft wat hem wordt verweten.
Wel verplichte retroactiviteit van de mildere strafwet!
Wettelijke regeling van de strafprocedure (art. 12, lid 2 GW)
Voor het opleggen van straffen worden tevens nog enkele formele
principes vooropgesteld voor de rechtspleging. Het EHRM erkent deze
wettelijke regeling als algemeen rechtsbeginsel.
Het strafmonopolie van de gewone rechter (art. 12, 13, 14, 146 en
157 GW)
De rechtsbedeling in strafzaken behoort tot de uitsluitende
bevoegdheid van de gewone rechtbanken, i.e. de hoven en rechtbanken
van de rechterlijke macht.
Enkel voor strafsancties in enge zin, dus niet voor tuchtsancties
die een tuchtoverheid kan opleggen en evenmin voor administratieve
sancties.
Vermoeden van onschuld (art. 6.2 EVRM, 14.2 IVBPR)
Wie wegens een strafbaar feit wordt vervolgd wordt voor onschuldig
gehouden tot zijn schuld volgens de wet is bewezen („in dubio pro
reo of „praesumptio innocentiae).
Algemeen rechtsbeginsel naar Belgisch recht.
De (bijzondere) rechten van de verdediging (art. 6.3 EVRM, 14.3
IVBPR)
Art. 6.3 EVRM bevat enkele bijzondere rechten van de verdediging,
dewelke modaliteiten zijn van het reeds bij art. 6.1 EVRM
voorgeschreven eerlijk proces („fair trial). Art. 6.1 EVRM – wat
vooral gebruikt wordt in burgerlijke zaken – is dus niet beperkt
tot de daarin opgesomde rechten.
We onderscheiden volgende bijzondere rechten van de
verdediging:
1. Recht op informatie = het recht om onverwijld, in een taal welke
hij verstaat, en in bijzonderheden, op de hoogte to worden gesteld
van de aard (i.e. strafrechtelijke kwalificatie) en de reden (i.e.
ten laste gelegde feiten) van de tegen hem ingebrachte
beschuldiging.
2. Recht op bijstand van een raadsman = de verdachte moet zichzelf
kunnen verdedigen of bijstand hebben van een raadsman naar zijn
keuze, waarmee hij zich moet kunnen verstaan. Indien hij geen
rechtsbijstand heeft moet hij van dat recht op de hoogte worden
gebracht (art. 15.3 IVBPR) en indien hij niet over voldoende
middelen beschikt om een raadsman te bekostigen heeft hij het recht
om kosteloos door een toegevoegd advocaat te worden bijgestaan,
tenminste indien het belang van de rechtspraak dit eist (dus louter
onvermogend zijn is niet voldoende).
Geen vrije keuze voor toegevoegde raadsmannen.
3. Recht op tijd en faciliteiten = de verdachte of zijn raadsman
moeten kunnen beschikken over voldoende tijd en faciliteiten welke
nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging, wat in
redelijkheid beoordeeld moet worden.
Enkel voor de pertinente gegevens van de zaak.
4. Recht op persoonlijke verschijning = de verdachte heeft het
recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht.
Enkel indien onherstelbaar (bv. niet verstekvonnissen, want
verzet)
5. Verbod van zelf-incriminatie = de verdachte mag niet worden
gedwongen tegen zichzelf te getuigen of een bekentenis af te
leggen
6. Recht op oproeping en ondervraging van getuigen = de verdachte
heeft het recht om de getuigen à charge te ondervragen of doen
ondervragen en het oproepen van de getuigen à décharge te doen
geschieden op dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen
à charge.
Geldt dit ook voor deskundigen?
7. Recht op bijstand van een tolk = de verdachte heeft het recht
zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk indien hij de taal,
welke ter zitting wordt gebezigd, niet verstaat of niet
spreekt.
Men heeft dus geen recht dat het proces in de eigen taal gevoerd
wordt wanneer dit een andere is dan de officiële landstalen.
Het recht op een tolk geldt tevens voor het begrijpen van de
procedurestukken.
Recht op tweede aanleg (art. 14.5 IVBPR)
Iedereen die wegens een misdrijf is veroordeeld komt het recht toe
zijn veroordeling en vonnis opnieuw te doen beoordelen door een
hoger rechtscollege.7
Het EVRM kent geen recht op dubbele aanleg, zelfs niet
impliciet!
Art. 2 Zevende Protocol bevat dit wel met beperkingen.
Ook naar Belgisch recht wordt het recht op tweede aanleg zelfs niet
erkend als algemeen rechtsbeginsel.
Non bis in idem (art. 6.1 EVRM, 14.7 IVBPR)
Non bis in idem = niemand mag voor een tweede keer worden berecht
of gestraft voor een strafbaar feit waarvoor hij reeds
overeenkomstig de wet en het procesrecht van zijn land bij
einduitspraak is veroordeeld of waarvan hij is vrijgesproken.
Dit beginsel vloeit voort uit het recht op een eerlijk proces (art.
6.1 EVRM), en is tevens verwoord in art. 4 Zevende Protocol.
7 België heeft hierbij een voorbehoud gemaakt voor misdaden, pers-
en politieke misdrijven en voor de berechting van ministers en
verdachten die voorrecht van rechtsmacht genieten.
Naar Belgisch recht is dit een algemeen rechtsbeginsel, zoals
verwoord door art. 360 Sv. voor misdaden voor het Hof van
Assisen.
Schadevergoeding voor strafgerechtelijke dwalingen (art. 14.6
IVBPR)
Indien iemand bij een einduitspraak wegens een strafbaar feit is
veroordeeld en het vonnis vervolgens is vernietigd, of indien hem
daarna gratie is verleend op grond van een overweging dat een nieuw
of een pas aan het licht gekomen feit onomstotelijk aantoont dat
van een gerechtelijke dwaling sprake is, wordt diegene doe, als
gevolg van die veroordeling, straf heeft ondergaan, overeenkomstig
de wet schadeloos gesteld, tenzij wordt aangetoond dat het niet
tijdig bekend worden van het onbekende feit geheel of gedeeltelijk
aan hemzelf te wijten was.
Deze bepaling is tevens overgenomen door art. 3 van het Zevende
Protocol.
D. Werkingssfeer van het recht op behoorlijke rechtsbedeling
1. Probleemstelling
Bepalingen waardoor fundamentele rechten en vrijheden van de mens
in verdragen worden gewaarborgd creëren deze rechten niet en kunnen
ze slechts enkel erkennen.
In beginsel kunnen we aannemen dat de algemene beginselen van
behoorlijke rechtsbedeling toepasselijk zijn in elke vorm van
uitoefening van de jurisdictionele functie, dus bij het beslechten
van rechtsgeschillen. Hierbij erkennen we echter twee
problemen:
1. Niet alle in de grondwet en in verdragen neergeschreven
beginselen worden door de rechtspraak als algemene rechtsbeginselen
erkend.
Dan niet van toepassing in administratieve zaken!
Bv. het HvC erkent het recht op openbaarheid van behandeling en
uitspraak en het recht op tweede aanleg (al dan niet in strafzaken)
niet als rechtsbeginselen.
2. Algemene rechtsbeginselen hebben een zwakke positie in het
recht.
Wetgever kan ervan afwijken bij wet (t.o. grondwet of
verdrag).
Bv. zelfs indien de wetgever een nieuwe geschillenprocedure
instelt, wordt geacht dat de rechten van verdediging meteen
geregeld werden. Men kan zich dan enkel nog beroepen op de rechten
waarin deze procedure voorziet.
Hier schuilt het belang van het codificeren van deze
beginselen!!!
2. De internrechtelijke beginselen van behoorlijke
rechtsbedeling
Inzake de Belgische regels van behoorlijke rechtsbedeling geldt dat
(HvC 9 oktober 1959):8
1. De regels die in de grondwet zijn opgenomen alleen gelden voor
de rechterlijke macht in organieke zin (i.e. hoven en rechtbanken),
of de gewone of justitiële rechter.
Niet voor administratieve of andere buitengerechtelijke
rechtscolleges.
Bv. art. 148, lid 1 en 149, lid 2 GW.
2. De erkende algemene rechtsbeginselen voor de rechterlijke macht
in functionele zin
(i.e. de rechterlijke functie) gelden, en dus voor alle soorten
rechters.
D.w.z. dat beginselen die in de grondwet staan, maar tevens erkend
zijn als algemeen beginsel op alle rechters toepasselijk zijn. In
België is enkel de motiveringsplicht in de grondwet opgenomen én
erkend (art. 149, lid 1 GW).
3. Art. 6 EVRM
In burgerlijke zaken
Art. 6.1 EVRM moet in de eerste plaats toegepast worden bij “het
vaststellen van burgerlijke rechten en verplichtingen”.
Uit de voorgeschiedenis van art. 6.1 EVRM en art. 14.1 IVBPR mag
worden afgeleid dat beide bepalingen hetzelfde bedoelen, namelijk
louter procedurele waarborgen voor alle bestaande jurisdictionele
rechtsgangen ter bescherming van subjectieve rechten.
Aanvankelijk hadden de verdragssluitende staten dus niet de
bedoeling om het recht op toegang tot de rechter toe te kennen
(substantiële waarborg).
Het EHRM is van oordeel dat art. 6 EVRM van toepassing is op alle
geschillenprocedures waarvan de uitkomst rechtstreeks bepalend is
voor rechten en verplichtingen van hoofdzakelijk privaatrechtelijke
aard.
Vaak vallen ook publiekrechtelijke betwistingen binnen dit artikel,
namelijk omdat ze bijvoorbeeld rechtstreeks bepalend zijn voor het
eigendomsrecht van de betrokkene.
Geschillen over politieke rechten vallen niet binnen art. 6
EVRM.
Nuance: het recht op behoorlijke rechtsbedeling moet via de omweg
van art. 3
Eerste Prot. worden nageleefd (recht op democratische
verkiezingen).
In strafzaken
Tevens moeten de beginselen van behoorlijke rechtsbedeling – en dan
worden tevens de beginselen uit art. 6.2, 6.3 en 7 EVRM bedoeld –
worden gerespecteerd bij “het bepalen van de gegrondheid van een
strafvervolging”.
Van belang is wat men onder de notie straf verstaat hier.
Het EHRM meent dat de klassiek strafrechtelijke aard van de
overtreding alsook de repressieve en preventieve aard en ernst van
de opgelegde sanctie van belang is om te bepalen om deze beginselen
van toepassing zijn (niet cumulatief).
Gevolg: ook administratieve en tuchtsancties komen binnen het
bereik van art. 6-7!!
8 Voor dit arrest meende het Hof nochtans dat „rechterlijke macht
in functionele betekenis geïnterpreteerd moest worden. Dit arrest
zorgde voor een ommekeer in de rechtspraak.
In laatste instantie, tevens in elke naar intern recht
jurisdictionele aanleg
Het EVRM erkent geen recht op dubbele aanleg, maar wanneer naar
nationaal recht hoger beroep of cassatievoorziening mogelijk zijn,
dan moet dit recht op gelijke wijze aan iedereen in dezelfde
omstandigheden toekomen én moet telkens aan de vereisten van art. 6
EVRM zijn voldaan (substantieel versus procedureel recht op eerlijk
proces).
Een administratieve aanleg die voorafgaat aan een jurisdictionele
procedure ontsnapt aan art.
6 EVRM op voorwaarde dat de daarop volgende jurisdictionele
procedure eraan voldoet. De
laatste administratieve aanleg moet hieraan wel voldoen.
Rechterlijke procedures mogen echter in geen enkele graad of fase
onbehoorlijk zijn (De
Cubber vs. België)!!
Het vaststellen van rechten en verplichtingen in een
rechtsgeding
Voor de toepassing van art. 14 IVBPR moet de oorspronkelijke
bedoeling van de opstellers van de tekst onverkort gehandhaafd
blijven (= louter procedurele rechten).
D.w.z. dat de toepassing dezelfde is als deze aanvankelijk voor
art. 6 EVRM was, maar dat geen rekening mag gehouden worden met hoe
art. 6 EVRM later is ingevuld.
In strafzaken
Bepalingen uit het IVBPR mogen wél hetzelfde geïnterpreteerd worden
als bepalingen uit het
EVRM.
Hoofdstuk 3. Bronnen van gerechtelijk recht
Zie handboek p. 87-102 (niet behandeld in de les maar behoort wel
tot de te kennen leerstof)
Hoofdstuk 4. De rechtsmachtverdeling tussen de rechterlijke macht
en buitengerechtelijke rechters, inz. administratieve
rechtscolleges
A. Subjectieve rechten
1. Burgerlijke rechten Uitsluitend rechterlijke macht bevoegd (art.
144 GW)
2. Politieke rechten Ook buitengerechtelijke colleges mogelijk
(art. 145 GW)
a) Geschillen over het actief en passief kiesrecht
b) Geschillen i.v.m. het bekleden en beoefenen van openbare ambten
c) Geschillen i.v.m. belastingen
d) Geschillen i.v.m. legerdienst
e) Grondwettelijk Hof: ook geschillen over de hoedanigheid van
politiek vluchteling, de aanspraak van politieke partijen op
dotaties en het verbod op tegemoetkoming in de kosten van
geneeskundige verstrekkingen.9
Het is van belang om te weten of er nog andere rechten dan
subjectieve rechten bestaan, aangezien men dan zou kunnen stellen
dat voor deze categorie rechten het de wetgever vrijstaat te
bepalen welke instantie uitspraak mag doen, aangezien de Grondwet
deze aangelegenheid niet regelt.
Er is sprake van een subjectief recht in hoofde van een persoon
wanneer in zijn rechtsverhouding tot een ander de op die verhouding
van toepassing zijnde rechtsregels die andere persoon geen keuze
laten en aldus tot een welbepaald gedrag of onthouding
dwingen.
Subjectieve rechten t.o.v. de overheid zullen tot de exclusieve
bevoegdheid van de hoven en rechtbanken horen.
B. Subjectieve rechten vs. belangen
In een rechtsverhouding is niet altijd sprake van subjectieve
rechten, maar soms slechts van
„belangen.
Belangen onderscheiden zich van rechten omdat de overheid enerzijds
m.b.t. bepaalde verhoudingen beleidsvrijheid bezit („belangen),
terwijl ze m.b.t. andere verhoudingen gebonden is aan een
legaliteitselement („rechten).
Bv. zo is een overheid niet verplicht om een bouwvergunning te
verlenen: de aanvrager heeft dus geen recht op zijn bouwvergunning,
maar slechts een belang.
Bv. veehouder heeft subjectief recht op een nutriëntenquotum. Ook
al moet de overheid bepaalde rechtsregels interpreteren, deze
interpretatie houdt sowieso het toekennen van een nutriëntenquotum
in.
Bv. overmacht of toeval verlenen géén discretionaire
bevoegdheid.
Geen subjectief recht op kinderbijslag omdat de overheid de
vrijheid gelaten wordt om te oordelen wanneer een afwijking van
verblijfsvoorwaarde in behartigenswaardige gevallen opportuun
is.
Merk op dat rechtsverhoudingen evolueren: uit een belang dat
bevestigd wordt kunnen rechten ontstaan (bv. eens bouwvergunning
erkend, verschillende subjectieve rechten).
9 Nochtans is krachtens art. 158 GW het Hof van Cassatie bevoegd
voor geschillen van attributie.
C. De rechtsmachtverderling en het administratief kort geding voor
de RvSt
Op grond van art. 17 RvS-wet is de Raad van State exclusief bevoegd
om de schorsing van de tenuitvoerlegging van een bestuurshandeling
te bevelen.
Toch kan deze wet geen afbreuk doen aan de grondwettelijke
bevoegdheid van de judiciaire rechter (art. 144 GW).
Inzake rechtsmachtverdeling kunnen we concluderen:
1. De rechterlijke macht is bevoegd voor geschillen over
subjectieve rechten.
2. Ze zou tevens als rechter in kort geding kunnen optreden indien
bestuurshandelingen een ogenschijnlijke foutieve aantasting van
burgerlijke rechten inhoudt, ondanks de RvSt normaal hiervoor
exclusief bevoegd zou zijn.
Zelfs indien tegen dit vonnis een administratief beroep zou
openstaan.
Bovendien zou men zich dan pas naar de Raad van State kunnen wenden
na uitputting van dit beroep. Omgekeerd is dit niet waar.
3. Ze kan nog steeds toezicht uitoefenen op de beslissing die de
overheid neemt, ingeval het een belang betreft.
Bv. de burgerlijke rechter in kort geding doet uitspraak bij
voorraad in alle zaken, in zover hij deze spoedeisend acht:
1. Behalve die welke de wet aan de rechterlijke macht onttrekt
(art. 145 GW), zoals bijvoorbeeld het administratief kort geding
voor de Raad van State.
2. Doch is deze „onttrekking niet mogelijk voor zaken die
betrekking hebben op burgerlijke rechten die tot de uitsluitende
bevoegdheid behoren van de rechtbanken (art. 144 GW).
D. De handigheid van het wisselend voorwerp
Belangrijk om voor ogen te houden is dat bij de uitoefening van hun
discretionaire bevoegdheid, de overheid gebonden is aan
rechtsregels die de grenzen en modaliteiten van haar bevoegdheid
bepalen. Deze rechtsregels kennen even zoveel subjectieve rechten
toe aan de burger.
Zo kan men dus stellen dat men gesteund op een objectief
annulatieberoep ook deze subjectieve rechten kan handhaven!!
Handige eisers kunnen hun geschil dus inkleden en het een wisselend
voorwerp geven naargelang het aspect of onderdeel van de verhouding
dat zij viseren.
Op die manier kunnen zij tegelijkertijd, ondanks dat het in feite
over dezelfde zaak gaat:
1. Zowel naar de Raad van State gaan door te zorgen dat het
voorwerp niet gaat over een subjectief recht.
2. Als naar de gewone rechter gaan door te zorgen dat het voorwerp
wel gaat over een subjectief recht.
= DUBBELE RECHTSBESCHERMING
Zo had een luchtvaartmaatschappij zelfs (i) een annulatieberoep bij
de Raad van State, (ii) een procedure ten gronde bij de rechtbank
van eerste aanleg, en (iii) een procedure in kort geding bij de
voorzitter ingesteld.
DEEL 2. BEGINSELEN VAN BURGERLIJK PROCESRECHT
Hoofdstuk 1. De gerechtelijke organisatie
A. Hoven en rechtbanken
1. Inrichting
De organisatie van de hoven en rechtbanken is nauw verbonden met
hun bevoegdheden, dewelke op twee complementaire manieren worden
verdeeld (zie p. 118):
1. Materiële (volstrekte of attributieve) bevoegdheid = aan de
verschillende rechterlijke instanties wordt geval per geval de
opdracht gegeven bepaalde rechtsgeschillen te beslechten (bv.
handelszaken).
2. Territoriale (relatieve of distributieve) bevoegdheid = ingeval
meerdere instanties dezelfde materiële bevoegdheid hebben, wordt de
opdracht van de hoven en rechtbanken in concreto vastgeknoopt aan
één rechtsgebied (bv. kantons).
2. Samenstelling – algemeenheden
3. Samenstelling – bijzonderheden
Niet-beroepsrechters = rechters wier belangrijkste professionele
werkzaamheid buiten de rechterlijke macht te vinden is:
a) Plaatsvervangende rechters = rechters die optreden ter
vervanging van in beginsel verhinderde rechters (art. 64, 87, 102
en 103 Ger.W.).
Benoemingsvoorwaarden: art. 188, 192 en 207bis Ger.W.; art. 156bis
Ger.W.
o Geen examenvoorwaarde.
In het Hof van Beroep tevens om te zetelen in „aanvullende
kamers.
b) Lekenrechters = rechters die beroepsmagistraten bijstaan (art.
81, 84, 104 Ger.W.)
Slechts één rechter ingeval van collectieve schuldenregeling (art.
81, lid 2).
De leden van de jury voor het Assisenhof (art. 150 GW en 217e.v.
Ger.W.)
Assessoren bij de strafuitvoeringsrechtbank (art. 157, lid 4 GW en
78 Ger.W.)
Toegevoegde rechters = rechters benoemd door de Koning met het oog
op het opvangen van tijdelijke personeelstekorten bij de
rechtbanken van eerste aanleg, rechtbanken van koophandel en
arbeidsrechtbanken (art. 69 en 86bis Ger.W.).
Art. 152, lid 3 GW bevat als waarborg voor de rechterlijke
onafhankelijkheid dat deze niet zomaar overgeplaatst kunnen worden
naar een andere rechtbank: hiervoor is de toestemming en een nieuwe
benoeming van de magistraat vereist. Door middel van toegevoegde
rechters tracht men toch nog de mobiliteit van rechters te
vergroten.
Op grond van art. 98 en 113bis Ger.W. kan de eerste voorzitter van
het hof van beroep of van het arbeidshof vragen aan een raadsheer
uit een ander rechtsgebied om in te springen waar een andere
rechter of raadsheer wettig verhinderd is of een vacante plaats
niet onmiddellijk opgevuld geraakt. Deze bevoegdheid geldt eveneens
t.a.v. de Koning.
4. Afdelingen
Op grond van art. 186, lid 2 Ger.W. kan de Koning de (kamers van
de) rechtscolleges in
territoriaal afgebakende afdelingen opdelen.
Uitzondering: vredegerechten en Hof van Cassatie
Creëert een bijkomend niveau van territoriale spreiding naast de
verdeling in rechtsgebieden en arrondissementen.
Soms gebeurt de indeling in afdelingen ook omwille van
specialisatie (art. 76 Ger.W.).
Tevens is elk van de drie kamers van het Hof van Cassatie verdeelt
in twee afdelingen, namelijk één per taalgroep (art. 128
Ger.W.).
5. Kamers
Zie artt. 60, 78,81-82, 84-85, 101, 103-104 en 133 Ger.W.
6. De alleenzetelende of alleenrechtsprekende rechter
Vredegerecht: rechters zetelen altijd alleen.
Politierechtbank: rechters zetelen altijd alleen.
Rechtbank van koophandel: rechters zetelen altijd met drie, omwille
van lekenrechters.
Arbeidsrechtbanken: rechters zetelen in beginsel met drie, soms met
vijf.
Maar collectieve schuldenregelingen worden door de voorzitter
alleen behandeld.
Eerste aanleg burgerlijk: rechters zetelen in beginsel alleen (art.
91, lid 1 Ger.W.).
Behalve in de uitzonderingsgevallen door de wet opgesomd (art. 92
Ger.W.).
Behalve wanneer de eiser of verweerder uitdrukkelijk om een kamer
van drie rechters verzoeken (art. 91, lid 8 Ger.W.).
Hof van beroep: rechters zetelen in beginsel met drie (art. 109bis
§3 Ger.W.).
Uitzonderlijk alleensprekende rechters, tenzij de verwijzing naar
een kamer met drie rechters gevraagd wordt (art. 109bis §1-2 io. §3
Ger.W.).
Vorderingen over de staat van personen worden steeds door drie
rechters behandeld.
Gevolgen unus iudex: zinloosheid van het unanimiteitsvereiste dat
soms gesteld wordt voor een rechterlijke uitspraak (bv.
strafverzwaring in strafzaken).
7. Het statuut van de zittende magistratuur
Benoeming en bevordering
Inzake de benoeming en bevordering onderscheiden we volgende
perioden:
A. Voor 1991: mandaten werden vooral evenredig verdeeld over de
politieke partijen (= politieke benoemingen), hetgeen verantwoord
was door het streven naar pluralisme binnen de rechterlijke macht.
Dit systeem schrikte echter veel potentiële kandidaten af.
B. Sinds 1991: twee objectieve toegangstrajecten tot de
magistratuur:
1. Slagen in een vergelijkend toegangsexamen gevolgd door een
gerechtelijke stage (art. 259octies Ger.W.).
2. Slagen voor een niet-vergelijkend bekwaamheidsexamen
gecombineerd met een aantal jaren ervaring (art. 259bis-9
Ger.W.).
C. Sinds 1998: Octopusakkoord n.a.v. de Dutroux-crisis
1. Oprichting Hoge Raad voor de Justitie die een sleutelrol vervult
bij de benoeming van de mandaten en aanwijzingen in tijdelijke
mandaten (art. 151,
§2-3 GW en art. 259bis-1e.v. Ger.W.; zie schema p. 129).
o Procedure voor benoeming van magistraten en de „aanwijzing in
mandaten staat in art. 259ter-quater Ger.W.
o Procedure voor aanwzijzing in „adjunct- en bijzondere mandaten
staat
in art. 259quinquies-sexies Ger.W.
2. Het mandaat van korpsoversten werd tijdelijk (art. 151 §5 GW,
art. 58bis 2°
en 259quater Ger.W.).
3. Er werd een begin gemaakt met een externe controle op de werking
van het gerecht door de Hoge Raad de bevoegdheid te geven
rechtscolleges door te lichten (art. 259bis-14 tot 259bis-16
Ger.W.).
De kwaliteit van de benoemingen kan nu niet meer beoordeeld worden
door het parlement, doch uitsluitend door de Raad van State.
Inrustestelling
Eén van de waarborgen voor de onafhankelijkheid van de rechterlijke
macht is de benoeming voor het leven (art. 152 GW). Deze geldt in
beginsel voor alle rechters, behalve voor de lekenrechters in de
militaire, commerciële en sociale gerechten (art. 157 GW).
Inrustestelling wel nog mogelijk (art. 383 §1 Ger.W.).
De rechter blijft ook na zijn inrustestelling met het ambt bekleed,
waardoor geen afbreuk wordt gedaan aan het principe van benoeming
voor het leven.
Gevolgen: ze blijven onderworpen aan tucht of ze kunnen zonder
benoeming door de
Koning optreden als plaatsvervangend magistraat.
De magistraat die in ruste wordt gesteld en 30 jaar dienst heeft,
waarvan minstens 15 in de magistratuur, maakt aanspraak op het
emiraat en het bijhorend pensioen (art. 391 Ger.W.).
Zo niet dan geniet hij een gewoon pensioen (art. 397 Ger.W.).
Bijzondere rechten en plichten
De wedde van de magistraten wordt vastgesteld bij wet (art. 355-365
Ger.W).
Op grond van art. 404 Ger.W. mogen ze geen afbreuk doen aan de
waardigheid van het ambt en geldt er een verbod op de taken van het
ambt te verwaarlozen en zodoende afbreuk te doen aan de goede
werking van de justitie of aan het vertrouwen in die
instelling.
Aansprakelijkheid
Inzake de aansprakelijkheid voor de zittende magistratuur geldt het
volgende:
1. Strafrechtelijk: ze zijn onderworpen aan het gemeen recht (geen
immuniteit)
Voorrecht van rechtsmacht (art. 479 e.v. Sv.) = het gerechtelijk
onderzoek wordt gevoerd door een rechter van het HvB (i.p.v.
onderzoeksrechter) en de zaak komt in enige aanleg rechtstreeks
voor het HvB.
2. Burgerlijk: rechters zijn slechts in uitzonderlijke
omstandigheden aansprakelijk voor schade die zij met hun
ambtsfouten aanrichten.
Verhaal op de rechter (art. 1140 Ger.W.) = buitengewoon
rechtsmiddel inzake burgerlijke aansprakelijkheid van rechters (lex
specialis t.o.v. art. 1382 BW).
Staatsaansprakelijkheid = de Staat is op grond van het gemeenrecht
tevens aansprakelijk voor de handelingen van haar organen –
inclusief gerechtelijke organen – mits deze gesteld worden binnen
hun bevoegdheid of schijn van bevoegdheid (HvC Anca-arrest). Het
gegeven dat de uitspraak gezag van gewijsde krijgt vormt geen
beletsel om de schade te verhalen.
Gemeenrechtelijk foutcriterium
a. Errores in procedendo Steeds een „fout (bv. geen
tegenspraak)
b. Errores in iudicando Tevens onzorgvuldigheid vereist voor
„fout
3. Disciplinair: ze zijn onderworpen aan een eigen tuchtrecht (art.
398-427 Ger.W)
B. Openbaar ministerie
1. Opdracht in burgerlijke zaken
In burgerlijke zaken komt het OM tussen bij wege van (zie art.
138bis §1 Ger.W.):
1. Rechtsvordering = de uitoefening van een rechtsvordering, dus
als partij.
Bv. vordering tot nietigverklaring huwelijk (art. 184 BW).
Bv. mogelijkheid tot voorziening in Cassatie (art. 88 §2
Ger.W.).
Bv. mogelijkheid tot hoger beroep in sociale zaken (art. 1052
Ger.W.).
2. Vordering = elke maatregel die het OM kan nemen om hulp te
verlenen bij de ingereedheidbrenging van de zaak.
Bv. vorderen van bestuurlijke inlichtingen in sociale zaken (art.
138ter Ger.W)
Bv. de ambtshalve vervolging van de tenuitvoerlegging van
rechterlijke beslissingen in verband met alle bepalingen die de
openbare orde raken (art.
139 Ger.W.).
3. Advies = het OM treedt als amicus curiae de rechtbank bij met
een eigen opinie bij de beoordeling van een geschil. Dit advies is
nooit bindend voor de rechter.
Soms is het advies verplicht (art. 764, lid 1 en 765 Ger.W.),
anders is het louter facultatief (art. 764, lid 2 Ger.W.).
Grootste deel van hun opdrachten in burgerlijke zaken zijn
adviezen.
2. Inrichting
3. Statuut
De benoeming en bevordering van de staande magistratuur is op
dezelfde leest geschoeid als voor de rechters (zie artt. 193-194,
259ter Ger.W. en 151 GW.).
De leden van het OM maken deel uit van de rechterlijke orde, wat op
de zitting veruitwendigd wordt door het dragen van dezelfde toga
als deze van rechters (art. 353 Ger.W.).
C. Referendarissen en parketjuristen
Referendarissen en parketjuristen staan respectievelijk rechters en
parketmagistraten bij door het juridische werk voor te bereiden
(art. 162 Ger.W.).
Zij hebben niet het statuut van magistraat, maar behoren tot het
gerechtspersoneel. Om in aanmerking te komen dient men doctor of
licentiaat in de rechten te zijn, een vergelijkend examen succesvol
af te leggen (art. 259quinquies en 206bis Ger.W.) en een stage te
lopen (art. 259sexies Ger.W.).
Referendarissen bij het Hof van Cassatie: zie art. 135bis
Ger.W.
D. Griffie
Zie artt. 157-176 en 260-269ter Ger.W.
De griffier vervult een dubbele functie:
1. Authentificerende opdracht = enerzijds is hij de notaris van de
rechtspleging, waardoor hij een werkelijk orgaan van de
rechterlijke macht is.
2. Ondergeschikte rol = anderzijds bestaat zijn opdracht erin
bijstand te verlenen aan de rechter.
E. Balie
1. Opdracht
In gerechtszaken is de opdracht van de advocaat het pleiten en
vertegenwoordigen, wat neerkomt op het verlenen van processuele
bijstand aan, en het verrichten van proceshandelingen in naam en
voor rekening van zijn cliënt.
De balies hebben geen lokale monopolies, waardoor advocaten hun
opdracht kunnen vervullen over heel het land (art. 439
Ger.W.).
Uitzondering: bij het Hof van Cassatie mogen enkel de 20 erkende
advocaten bij het
Hof van Cassatie optreden (art. 478 Ger.W.), behalve in straf- en
fiscale zaken.
Aangezien alleen advocaten het recht hebben te pleiten voor de
rechtbanken, geldt er dus een
pleitmonopolie voor advocaten (art. 440, lid 1 Ger.W.).
Uitzondering: persoonlijk optreden van de partijen (art. 728 §1 en
758, lid 1 Ger.W.), behalve voor het Hof van Cassatie (art. 478
Ger.W.). Bovendien kan de rechter in bepaalde gevallen het recht om
zichzelf te verdedigen ontzeggen aan een partij (art.
758, lid 2 Ger.W.). Wettelijk en statutair bevoegd orgaan bij
persoonlijk optreden van rechtspersonen vereist (art. 703
Ger.W.).
Specifieke uitzonderingen: bv. art. 728 §§ 2 e.v. inzake het
contentieux voor vredegerechten, rechtbanken van koophandel,
arbeidsgerechten en belastingen.
De advocaat kan te allen tijde optreden als vertegenwoordiger in de
rechtspleging van zijn cliënt zonder daartoe een bijzondere
volmacht te moeten voorleggen (art. 440, lid 2 Ger.W.).
Vermoeden van volmacht dat weerlegbaar is door een “ontkentenis van
proceshandelingen” (art. 848 Ger.W.), het weze door de tegenpartij,
het weze door de vertegenwoordigde zelf.
Uitzondering: voor daden van beschikking over het in het geding
staande subjectief recht (i.e. vorderingsrecht) of de
rechtsvordering (bv. dading, afstand, berusting, bekentenis) is wel
een expliciete en schriftelijke volmacht vereist.
2. Inrichting
Alle advocaten verenigen zich in een Orde van Advocaten.
Elke advocaat is verplicht zich aan te sluiten bij de Orde van de
plaats waar men zijn werkzaamheden uitoefent.
Ieder gerechtelijk arrondissement heeft één Orde, enkel Brussel
telt er twee (art. 430
Ger.W.).
Het Hof van Cassatie heeft een afzonderlijke orde (art. 481
Ger.W.).
Al de Vlaamse Ordes van Advocaten, met uitzondering van deze van
het Hof van Cassatie, zijn verenigd in de Orde van Vlaamse balies,
dewelke samen met de Ordre des barreaux francophones et
germanophone de Federale Raad van de balies vormen (art.
488-508
Ger.W.).
Zie art. 428-428decies Ger.W.
Inzake het statuut van de advocaat kan het volgende gezegd
worden:
1. Onafhankelijkheid = de advocaat moet zijn opdracht in alle
objectiviteit kunnen vervullen en dus wars van elke druk of
inmenging van buitenaf.
2. De advocaat geniet immuniteit van pleidooi (art. 444 Ger.W.),
maar:
1) Disciplinaire aansprakelijkheid: indien hij ernstige feiten
tegen de eer en
faam van personen aanvoert zonder dat dit voor de zaak volstrekt
noodzakelijk is (art. 444, lid 2 Ger.W.) of indien hij kwaadwillig
de Monarchie, de Grondwet, de wetten van het Belgische volk of het
gevestigd gezag aanvalt (art. 445 Ger.W.).
2) Strafrechtelijke aansprakelijkheid: in het geval van
lasterlijke, beledigende of eerrovende tenlasteleggingen die aan de
zaak of de partijen vreemd zijn (art.
452, lid 2 Sw.), of in het geval van smaad tegen ministers,
parlementsleden, magistraten en officieren van de openbare macht
(art. 275 Sw.).
3. Ze zijn onderworpen aan een disciplinair statuut (art. 456-477
Ger.W.)
4. Inzake hun honorarium geldt
1) Advocaten dienen hun ereloon te begroten met de bescheidenheid
die van hun
functie moet worden verwacht (art. 446ter Ger.W.).
2) Verbod op bedingen die het ereloon uitsluitend verbinden aan de
uitslag van een geschil (art. 446ter Ger.W.).
3) Verbod op het verhogingsbeding (art. 1023 Ger.W.) = partijen
kunnen niet overeenkomen dat het bedrag van de schuldvordering
vermeerderd wordt met het ereloon dat aan de advocaat verschuldigd
is. MAAR art. 1023 belet niet dat
het honorarium van de advocaat deel uitmaakt van de schade die
voortvloeit uit een onrechtmatige daad of uit een contractuele
wanprestatie.
4) Uiteindelijk heeft de wetgever de rechtsplegingsvergoeding
geregeld in art.
1022 Ger.W.
F. Gerechtsdeurwaarders
De gerechtsdeurwaarder is een rechtstreekse contractspartij van de
cliënt van een advocaat.
Geen onderlasthebber.
Het beroep van gerechtsdeurwaarder is strikt gereguleerd (art.
535-555 Ger.W.).
De toegang tot het ambt is voorbehouden aan licentiaten in de
rechten die een stage van 2 jaar hebben doorlopen en succesvol een
homologatie-examen hebben afgelegd (art. 510 Ger.W.).
Gerechtsdeurwaarders zijn ook onderworpen aan tucht (art. 531-534
Ger.W.). Hun aansprakelijkheid is onderworpen aan het gemeen
overeenkomstenrecht.
Hoofdstuk 2. De bevoegdheid van de hoven en de rechtbanken (buiten
strafzaken)
A. Begrip
Bevoegdheid (art. 8 Ger.W.) = de macht van de rechter om kennis te
nemen van een vordering die voor hem is gebracht.
Het begrip bevoegdheid heeft nochtans meerdere betekenissen:
1. Spraakgebruik: hetgeen iemand vermag, waartoe hij aangewezen of
gerechtigd is.
2. Publiekrechtelijk: taakverdeling tussen de verschillende
overheden, het weze tussen de staat en zijn componenten, het weze
tussen de wetgevende, de uitvoerende en de rechtelijke machten, het
weze tussen de verschillende organen van éénzelfde macht, het weze
tussen alle mogelijke organen van alle mogelijke machten.
3. Burgerlijk procesrecht: taakverdeling binnen de rechterlijke
macht, i.e. het onderscheiden aandeel van elk hof en elke rechtbank
in de totale opdracht van de rechterlijke macht in haar geheel,
die, in haar globaliteit, niet haar bevoegdheid maar “rechtsmacht”
wordt genoemd.
Het begrip rechtsmacht kan zowel functioneel (i.e. het beslechten
van rechtsgeschillen), als
organiek (i.e. rechterlijke overheid) worden opgevat.
Het begrip „rechtsmacht wordt in het Gerechtelijk Wetboek doorgaans
beperkt tot de
functionele notie als de macht waarover rechters beschikken (bv.
art. 8-11, 19, 186,
568, lid 3, 590, lid 1, 636, 639 en 1704, 2°, d Ger.W.).
o Niet de ontegensprekelijke taken van buitengerechtelijke
rechtsprekende
instanties zoals het Grondwettelijk Hof, administratieve rechters,
arbiters, …
Uitzonderlijk wordt met rechtsmacht een rechterlijke instantie
bedoeld (bv. art. 723
§1 en 792, lid 3 Ger.W.).
Machtsoverschrijding = de rechter matigt zich een taak aan van een
buitengerechtelijke instantie, ongeacht of die taak al dan niet van
jurisdictionele aard is.
Bevoegdheidsoverschrijding = de rechter matigt zich een taak aan
van een andere gerechtelijke instantie, ongeacht of die taak al dan
niet van jurisdictionele aard is.
Het onderscheid tussen rechtsmacht en bevoegdheid is dus van
organieke zin aangezien ze niet afhankelijk is van een al dan niet
jurisdictionele taak, doch wel van wie de taak aangematigd
wordt.
Verdeling van de dienst = de interne taakverdeling binnen dezelfde
rechterlijke instantie.
Zie art. 88 §1 Ger.W.
Conclusie (zie ook art. 556 Ger.W.)
Rechtsmacht = de opdracht van de rechterlijke macht in haar geheel
genomen.
Onafhankelijk van het jurisdictioneel karakter van de taak (ruime
notie „vorderingen)
Bevoegdheid = het bijzonder aandeel in de rechtsmacht van elk hof
of rechtbank ut singuli.
Niet de kamers of afdelingen van elk hof of rechtbank.
Deze eenvoudige definiëring wordt bemoeilijkt door het gegeven dat
de wetgever de noties
rechtsmacht, bevoegdheid en verdeling van dienst in het
Gerechtelijk Wetboek verwart.
In art. 88 en 106 Ger.W. gaat het immers over dienst i.p.v.
bevoegdheid. In art. 11 en 590 Ger.W. wordt bevoegdheid verwart met
rechtsmacht.
In art. 660 Ger.W. wordt met de eerste bevoegdheid rechtsmacht
bedoelt.
In art. 639, lid 5 Ger.W. bedoelt men „geen rechtsmacht i.p.v. „is
niet bevoegd.
B. Materiële (“volstrekte of attributieve”) bevoegdheid
1. Algemeenheden
Volstrekte bevoegdheid (art. 9 Ger.W.) = de rechtsmacht bepaald
naar het onderwerp, de waarde en in voorkomend geval het
spoedeisend karakter van de vordering of de hoedanigheid van de
partijen.
Enkele componenten van de definitie verdienen nadere
toelichting:
1. Rechtsmacht = hier wordt het aandeel van elke rechter in de
rechtsmacht van de rechterlijke macht bedoeld („bevoegdheid
dus).
2. Onderwerp van de vordering = de rechtsregels die in de ogen van
de eiser op de oorzaak van de vordering moeten worden
toegepast.
Deze bijzondere bevoegdheden maken specialisatie mogelijk.
3. Waarde van de vordering (art. 557 Ger.W.) = de som die in de
inleidende akte wordt
geëist, met uitsluiting van de gerechtelijke interest en van alle
gerechtskosten, alsook van de dwangsommen.
Bij gebrek aan precieze gegevens over de waarde van de vordering
heeft de eiser de keuze tussen de vrederechter, resp. de rechtbank
van eerste aanleg of de rechtbank van koophandel (art. 592, lid 1
Ger.W.). Hierop kunnen rechters een marginale controle
uitoefenen.
Zie ook artt. 558-562 Ger.W.
4. Spoedeisend karakter (art. 584 Ger.W.) = wanneer een
onmiddellijke beslissing
wenselijk is om schade van een bepaalde omvang dan wel ernstige
ongemakken te voorkomen, kunnen de rechtbankvoorzitters uitspraak
doen in kort geding.
Het gaat hier eerder om de ontvankelijkheid en toegang tot de
rechter i.p.v. om zijn bevoegdheid, hetgeen impliceert dat indien
er geen spoedeisendheid is, noch de
bevoegdheidsgeschillenprocedure, noch de procedure van de
verdelingsincidenten (art. 88 §2 Ger.W.) moet worden
toegepast.
5. Hoedanigheid van de partijen (art. 573, lid 1 Ger.W.) = het al
dan niet bezitten van de hoedanigheid van koopman, die de algemene
bevoegdheid van de rechtbank van koophandel determineert en waarbij
het handelsrecht moet worden toegepast.
Er wordt dus niet de hoedanigheid van art. 17 Ger.W. bedoeld,
dewelke de band tussen een procespartij en de macht om een
subjectief recht uit te oefenen weergeeft.
De beoordeling van de volstrekte bevoegdheid dient te gebeuren op
het ogenblik waarop het geding wordt ingeleid.
Uitzondering: de hoedanigheid van koopman is vereist op het
ogenblik van de betwiste daad van koophandel.
Het spoedeisende karakter dient nog te bestaan op het ogenblik van
de uitspraak en vorderingen betreffende een vreemde munt worden
beoordeeld volgens laatste wisselkoers (art. 562 Ger.W.).
Eenmaal een instantie bevoegd is blijft ze bevoegd, ook al wordt
haar bevoegdheid in de loop van het geding gewijzigd, behoudens de
uitzonderingen bij wet bepaald (art. 3 Ger.W.).
Volgens het HvC moet de rechter op basis van het onderwerp van het
geschil zoals dat door de eiser omschreven is, uitmaken of hij al
dan niet bevoegd is.
D.w.z. dat de (on)juistheid van belang kan zijn voor de
bevoegdheid.
De volstrekte bevoegdheid uit art. 9 Ger.W. raakt de openbare orde:
ze is dus van dwingend recht, in elke stand van het geding mag de
absolute nietigheid van andersluidende overeenkomsten worden
opgeworpen en ze moet ambtshalve worden ingeroepen door de
rechter.
De bevoegdheid van arbiters is van contractuele aard en raakt de
openbare orde niet. Uitzondering: de voorwaardelijke volheid van
bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg (art. 568, lid 1-2
Ger.W.). Deze rechtbank mag immers van de zaken kennis nemen op
voorwaarde dat de verweerder geen bezwaar heeft.
Exclusieve bevoegdheden = bevoegdheden die niet door de rechtbank
van eerste aanleg kunnen worden uitgeoefend, maar die voorbehouden
worden voor de uitzonderingsgerechten (i.e. de vrederechter,
politierechter, rechtbank van koophandel en
arbeidsrechtbank).
2. Overzicht van de materiële bevoegdheid van de verschillende
rechterlijke instanties
Vredegerecht
Keuze indien som onbepaald is (art. 592 Ger.W.).
B. Bijzondere bevoegdheden
b) Niet-exclusief: zie art. 591, 594 en 596 Ger.W.
c) Administratief: zie art. 598-601 Ger.W.[footnoteRef:8] [8:
Oneigenlijke rechtspraak, waarop de bevoegdheidsgeschillenregeling
onverminderd van toepassing is.]
Politierechtbank
A. Vergoeding van schade ontstaan uit een verkeersongeval (art.
601bis Ger.W.).
Ratio: het zoveel mogelijk ontlasten van het HvB, omdat de zaak dan
in
tweede aanleg voor de rechtbank van eerste aanleg zal komen
(exclusief!).
Ruime interpretatie: bv. de regresvordering van de verzekeraar die
zon slachtoffer vergoed heeft, tegen zijn verzekerde; bv. vordering
van het kapitaal van een levensverzekering door nabestaanden van
het een dodelijk slachtoffer
van een verkeersongeval; bv. vordering van een voetganger die tegen
een betonblok is aangelopen dat t.b.v. het verkeer op de openbare
weg is geplaatst.
Niet: bv. een dier dat op de wei tegen het voertuig van een
veekoopman springt; bv. verkeersongevallen in de lucht of op het
water; bv. vergoeding van schade opgelopen door een paard dat
opgeschrikt werd door het lawaai van een luchtballon; bv. ongeval
met jetski op het kanaal.
B. Bijzondere bevoegdheid inzake administratieve sancties
Exclusief: beroep tegen het al dan niet opleggen van
administratieve sancties
of hooligansancties (art. 601ter Ger.W.).
Probleem: tegen de uitspraak (in beroep) van de politierechtbank
zal dus geen enkel rechtsmiddel meer openstaan. Aangezien ook
administratieve sancties onder het begrip „straf uit het EVRM
vallen lijkt het recht op een dubbele aanleg in strafzaken in het
gedrang te komen.
Rechtbank van eerste aanleg (burgerlijke rechtbank) A. Algemene en
residuaire bevoegdheid
De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis van alle vorderingen,
behalve die
welke rechtstreeks voor het HvB of HvC komen (art. 568, lid 1
Ger.W.).
o Residuair bevoegd: bevoegd voor alle vorderingen die niet
uitdrukkelijk aan een andere rechter zijn toegewezen.
o Parallel bevoegd: vorderingen die tot de niet-exclusieve
bevoegdheid van de uitzonderingsgerechten behoren, mogen eveneens
voor de rechtbank van eerste aanleg worden gebracht, tenzij de
verweerder zich daartegen verzet (art. 568, lid 2
Ger.W.).[footnoteRef:9] [9: Zo’n verzet wordt de voorwaardelijke
volheid van bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg genoemd.
Zo’n verzet is niet mogelijk wanneer de voorzitter in kort geding
recht spreekt of optreedt als appelrechter.]
B. Bijzondere bevoegdheden
C. Bevoegdheid in hoger beroep
Als appelrechter van de politierechtbank en van de vrederechter,
tenzij dat de
rechtbank van koophandel is (art. 577, lid 1 Ger.W.).
D. Rechtsprekende „bevoegdheid
a) Voorzitter: neemt kennis van de vorderingen „in kort geding of
op eenzijdig
verzoekschrift (art. 584, lid 1 Ger.W.) + behartigt een aantal
procedures „zoals in kort geding (art. 587 Ger.W.).[footnoteRef:10]
[10: In kort geding heeft geen invloed op de eventuele „zaak zelf,
terwijl zoals in kort geding de zaak zelf uitmaakt.]
b) Correctionele rechtbank: bevat de strafrechtelijke kamers van de
rechtbank van eerste aanleg (art. 76 Ger.W. en art. 174 Sv.).
c) Jeugdrechtbank: staat in voor jeugdzaken (bv. art. 145, 349,
350, 361 BW).
d) Beslagrechter: is bevoegd inzake bewarende beslagen en middelen
tot tenuitvoerlegging (art. 1395 Ger.W.).
Rechtbank van koophandel
A. Algemene bevoegdheid
Voor geschillen waarbij de verweerder handelaar is, welke
betrekking hebben
op een daad van koophandel en welke niet behoren tot de algemene
bevoegdheid van de vrederechter of de bevoegdheid van de
politierechtbank (art. 573 Ger.W.; zie ook art. 1-2 W.Kh.).
B. Bijzondere bevoegdheden
a) Exclusief: faillissementen en gerechtelijke akkoorden (art. 574,
2° Ger.W.).
o Enkel voor vorderingen rechtstreeks uit het faillissement
ontstaan.
b) Niet-exclusief: zie art. 573, lid 1, 2° en 574, 1° en 3°-12°
Ger.W.
C. Bevoegdheid in hoger beroep
T.a.v. de commerciële vonnissen van de vrederechter (art. 577, lid
2 Ger.W.).
Enkel indien beide partijen handelaar zijn ( in eerste
aanleg)!
Exclusieve bevoegdheid of geldt de voorwaardelijke volheid van
bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg (discussie in
rechtsleer)?
D. Rechtsprekende „bevoegdheid van de voorzitter
De voorzitter neemt kennis van de vorderingen in kort geding of op
eenzijdig
verzoekschrift (art. 584, lid 2 Ger.W.), alsook van de procedure
zoals in kort geding.
Bv. vordering tot staking op grond van art. 98-100 van
Handelspraktijkenwet
(exclusieve bevoegdheid voorzitter).
a) Exclusief: de beoordeling van de toepassing der sociale
administratieve
sancties (art. 583, lid 1 Ger.W.).
b) Niet-exclusief: zie artt. 578-582 Ger.W.
B. Rechtsprekende „bevoegdheid van de voorzitter
De voorzitter neemt kennis van de vorderingen in kort geding of op
eenzijdig
verzoekschrift (art. 584, lid 2) of zoals in kort geding (bv. art.
587ter Ger.W.).
Hof van beroep
A. Bevoegdheid in hoger beroep
Enerzijds tegen beslissingen in eerste aanleg gewezen door de
rechtbanken van
eerste aanleg en door rechtbanken van koophandel, anderzijds tegen
de beschikkingen in eerste aanleg gewezen door de voorzitters van
die rechtbanken (art. 602, 1°-2° Ger.W.). Eveneens tegen
beslissingen van het prijsgerecht, beslissingen gegeven door
Belgische consuls in het buitenland en beslissingen inzake
verkiezingen gegeven door het college van burgemeester en schepenen
en door de hoofdbureaus (art. 602, 3°-4° Ger.W.).
Nuance: enkel tegen beslissingen terecht in eerste aanleg
gewezen![footnoteRef:11] [11: Wanneer de rechtbank van eerste
aanleg ten onrechte in eerste aanleg uitspraak doet (bv. over
vordering tot schadevergoeding na verkeersongeval) en dat vonnis
wordt bestreden bij het HvB, dan moet dat Hof – desnoods ambtshalve
– de onbevoegdheid van de eerste rechter vaststellen, daaruit zijn
eigen onbevoegdheid afleiden en verwijzen naar de rechter in hoger
beroep (art. 643 Ger.W.), ook al is dat dezelfde rechtbank van
eerste aanleg, maar ditmaal dan uitspraak doende in hoger
beroep.]
B. Bevoegdheden zoals opgesomd in art. 603, 2° en 4° Ger.W.
Indien de instantie die de beslissing gewezen heeft niet van
jurisdictionele aard
is, zal het HvB meteen in enige aanleg uitspraak doen.
C. Bevoegdheden zoals opgesomd in art. 604-606 Ger.W.
Speciale niet altijd rechtelijke procedures.
Arbeidshof
Neemt enkel kennis van het hoger beroep tegen beslissingen in
eerste aanleg van de arbeidsrechtbanken en van de voorzitters van
de arbeidsrechtbanken (art. 607 Ger.W.).
Vonnissen van arbeidsrechtbank zijn steeds vatbaar voor hoger
beroep (art.
617, lid 2 Ger.W.).
A. Voorziening in cassatie
Het hof treedt niet in de beoordeling van de zaak zelf, maar
oordeelt over de
overtreding van de wet (errores in iudicando) of schending van
substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen
(errores in procedendo).
Zie art. 608, 609 en 614 Ger.W.
B. Andere bevoegdheden
a) Conflicten van attributie: zie art. 158 GW, art. 609, 2° en 613,
4° Ger.W. en
art. 33-34 RvS-wet.
b) Voorziening in het belang van de wet: zie art. 612 en 1089
Ger.W.
c) Vorderingen tot nietigverklaring: zie art. 502, 610, 611 en 1088
Ger.W.
d) Onttrekking van de zaak aan de rechter: zie art. 613, 1°
Ger.W.
e) Verhaal op de rechter: zie art. 613, 2° Ger.W.
f) Regeling van rechtsgebied: zie art. 613, 3° Ger.W.
g) Tucht: zie art. 409, 410, 486 en 615 Ger.W.
C. De territoriale (“relatieve of distributieve”) bevoegdheid
1. Begripsbepaling
Territoriale bevoegdheid (art. 10 Ger.W.) = de rechter neemt
slechts kennis van rechtsgeschillen die op één of andere wijze aan
zijn rechtsgebied kunnen worden vastgeknoopt.
Raakt slechts uitzonderlijk de openbare orde.
De territoriale bevoegdheid van de verschillende Belgische
rechterlijke instanties is:
A. Hof van Cassatie Eén HvC voor geheel België (art. 147 GW).
B. Hof van Beroep Eén HvB voor één of meer provincies (art. 156
GW).
C. Arbeidshof Eén arbeidshof voor één of meer provincies (art. 103
Ger.W.).
D. Rechtbank van Eerste Aanleg 27 gerechtelijke arrondissementen
zijn ieder één
Rechtbank van Eerste Aanleg toegewezen (art. 73 Ger.W.).
Idem arrondissementsrechtbank, rechtbank van koophandel,
arbeidsrechtbank.
E. Vredegerecht Ieder vredegerecht strekt zich uit over één of
meerdere van de 187 (tot 30 aug. 2001: 225) gerechtelijke kantons
(art. 59 Ger.W.).
F. Politierechtbank Idem zoals het vredegerecht, doch zijn de
kantons zodanig samengevoegd zodat er slechts 32 politierechtbanken
bestaan (art. 60 Ger.W.).
Krachten art. 186, lid 2-3 Ger.W. kunnen kamers van de hoven van
beroep, de arbeidshoven, de rechtbanken van eerste aanleg, de
arbeidsrechtbanken, de rechtbanken van koophandel of de
politierechtbanken in territoriaal gedecentraliseerde afdelingen
worden verdeeld.
„Verdelingsincidenten normaal oplossen volgens art. 88 §2 Ger.W.
(
bevoegdheid
). Soms wordt toch het systeem van de bevoegdheidsincidenten sensu
stricto toegepast: arbeidsgerechten, rechtbanken van koophandel en
arbeidshoven kunnen zich erop beroepen dat art. 88 §2 Ger.W. niet
op hen van toepassing is.
Ook de territoriale bevoegdheid moet beoordeeld worden op het
moment dat de vordering wordt ingeleid. De rechter moet de
beweringen van de eiser niet op juistheid controleren.
2. Territoriale bevoegdheid van aanvullend recht
Zoals reeds gezegd is de territoriale bevoegdheid zelden van
openbare orde en meestal zelfs niet eens van dwingend, maar dus van
aanvullend recht.
Vaak kunnen partijen dan ook in contracten bevoegdheidsclausules
opnemen.
Op grond van art. 624 Ger.W. kan de vordering voor volgende
rechters worden gebracht naar keuze van eiser, behoudens de
wettelijke uitzonderingen:
1. Deze van de woonplaats van de verweerder of één van de
verweerders.
2. Deze van de plaats waar de verbintenissen waarover het geschil
loopt zijn ontstaan of waar zij moeten worden uitgevoerd.
3. Deze van de plaats waar de gerechtsdeurwaarder tot de verweerder
in persoon heeft gesproken, indien de verweerder geen woonplaats
heeft in België of in het buitenland.
4. Deze van de woonplaats van de eiser, indien het
alimentatievorderingen betreffen
(art. 626 Ger.W.).
3. Territoriale bevoegdheid van dwingend recht
In sommige gevallen is de territoriale bevoegdheid van de rechter
van dwingend recht
doordat de wetgever gesteld heeft dat de rechter alleen bevoegd is.
Hierbij onderscheiden we:
1. Dwingend recht dat de openbare orde niet raakt
1) Lokalisatie van een rechtsfeit sensu lato (art. 627
Ger.W.)
2) Lokalisatie van de partijen (art. 628 Ger.W.)
3) Lokalisatie van het goed waarop het geschil betrekking heeft
(art. 629 Ger.W.)
Na ontstaan van geschil kunnen partijen afstand doen (art. 630, lid
1 Ger.W.)
Rechter kan niet ambtshalve zijn onbevoegdheid in vraag stellen,
behalve in het geval van verstek van verweerder (art. 630, lid 2
Ger.W.).
2. Dwingend recht dat de openbare orde raakt
1) Faillissement en gerechtelijk akkoord (art. 631 Ger.W.).
2) Fiscale geschillen (art. 632 Ger.W.).
3) Beslag en tenuitvoerlegging (art. 633 Ger.W.).
Schema: onderscheid tussen openbare orde en geen openbare
orde
Openbare orde
- Geen afstand mogelijk
- Ambtshalve door rechter
- Afstand achteraf mogelijk
D. Prorogatie van bevoegdheid
1. Begripsbepaling
Prorogatie van bevoegdheid (art. 634 Ger.W.) = door het samenvoegen
van verschillende zaken die bij verschillende rechters aanhangig
zijn of moeten worden aangebracht, zal één van deze rechters
vorderingen mogen behandelen die normaal niet tot zijn materiële of
territoriale bevoegdheid behoort.
Prorogatie van bevoegdheid gebeurt in twee gevallen:
1. Voor tussenvorderingen
2. Tussenvorderingen
Tussenvordering (art. 13 Ger.W.) = iedere vordering die in de loop
van het rechtsgeding wordt ingesteld en ertoe strekt, hetzij de
oorspronkelijke vordering te wijzigen of nieuwe vorderingen tussen
partijen in te stellen, hetzij personen die nog niet in het geding
zijn geroepen erin te betrekken.
1. Wijziging van de oorspronkelijke vordering of nieuwe
vordering
Prorogatie indien beide vorderingen overeenkomstig art. 807 en 808
Ger.W.
een gemeenschappelijke oorzaak hebben. Het onderwerp zal hetzelfde
zijn en de bevoegdheid ratione summae wordt enkel bepaald door het
bedrag in de inleidende akte.
Indien er geen gemeenschappelijke oorzaak is zal de nieuwe
vordering onontvankelijk zijn als tussenvordering.[footnoteRef:12]
[12: Eventueel kan zij wel nog als apart ingestelde hoofdvordering
worden toegevoegd aan de eerste hoofdvordering, maar dan wegens
samenhang (infra).]
2. Tegenvordering (art. 14 Ger.W.) = een tussenvordering die de
verweerder instelt om tegen de eiser een veroordeling te doen
uitspreken.
Behoort in beginsel tot de rechter van de hoofdvordering (art. 563
Ger.W.).
Uitzondering: de rechtbank van eerste aanleg neemt kennis van alle
mogelijke tegenvorderingen – onafhankelijk van verzet van de
tegenpartij – behalve indien zij een exclusieve bevoegdheid
uitmaakt van een uitzonderingsgerecht.
o De politierechtbank neemt dus enkel kennis van tegenvorderingen
die tot haar volstrekte bevoegdheid behoren, i.e. vorderingen uit
verkeersongevallen.
o Foute rechtspraak: volgens het HvC kan de vrederechter kennis
nemen van een tegenvordering tot het dragen van de naam van de ex-
echtgenoot na de echtscheiding, terwijl dergelijke vorderingen van
staat nochtans tot de exclusieve bevoegdheid van de rechtbank van
eerste aanleg behoren (art. 569, 1° Ger.W.).
Uitzondering: de arbeidsrechtbank, de rechtbank van koophandel en
de vrederechter mogen slechts tegenvorderingen behandelen die,
ongeacht hun bedrag, sowieso onder hun bevoegdheid vallen of
dezelfde oorzaak hebben.
Uitzondering: elke rechter mag een tegenvordering wegens tergend en
roekeloos geding (dus wegens onrechtmatige daad) behandelen.
3. Vrijwillige of gedwongen tussenkomst (art. 15 Ger.W.) =
rechtspleging waarbij een derde persoon partij wordt in het
geding.
Behoort in beginsel tot de rechter van de hoofdvordering (art. 564
Ger.W.).
Uitzondering: indien de tussenkomst een ander onderwerp betreft,
hetwelk tot de exclusieve bevoegdheid van een andere rechter zou
behoren.
In beginsel wordt de bij de hoofdvordering aansluitende
tussenvordering toevertrouwd aan de rechter van de hoofdvordering
(= prorogatie).
Uitzondering: indien het resultaat van deze prorogatie te haaks zou
staan op de belangrijkste bevoegdheidsregels. De openbare orde
bestaat dus in gradaties.
De hoofdvordering zal dan met de tussenvordering mee worden
verwezen naar
haar bevoegde rechter, indien prorogatie daar wel mogelijk
is.
Bij gebrek aan prorogatie moeten beide vorderingen afzonderlijk
ingesteld en berecht worden door verschillende rechters.
3. Aanhangigheid en samenhang
Aanhangigheid (art. 29 Ger.W.) = het tweemaal aanhangig zijn van
dezelfde vordering bij verschillende rechters („bis in
idem).[footnoteRef:13] [13: Strikt genomen impliceert dit geen
prorogatie van bevoegdheid aangezien beide rechters reeds bevoegd
zijn en uitgemaakt wordt welke bevoegde rechter de zaak
krijgt.]
Bv. een provisionele vordering van onderhoudsgeld bij rechtbank van
eerste aanleg in het kader van de echtscheidingsprocedure, terwijl
dezelfde vordering in kort geding wordt ingesteld bij de voorzitter
van de rechtbank.
Samenhang (art. 30 Ger.W.) = het samen behandelen en berechten van
zeer nauw verbonden zaken, ten einde oplossingen te vermijden die
onverenigbaar kunnen zijn wanneer die zaken afzonderlijk worden
berecht.
Aanvankelijk is de ene rechter bevoegd voor de ene vordering en de
andere voor een andere vordering: er is dus geen overlappende
bevoegdheid hier.
Niet mogelijk tussen een vordering in eerste aanleg en een hoger
beroep, ook al zijn ze beide voor de rechtbank van eerste aanleg
aanhangig.
Onsplitsbaarheid (art. 31 Ger.W.) = wanneer de gezamenlijke
tenuitvoerlegging van onderscheiden beslissingen waartoe het
aanleiding geeft, materieel onmogelijk zou zijn.
Gevolgen voor aanwenden rechtsmiddelen: zie art. 753, 1053, 1084 en
1135 Ger.W.
De samenvoeging wegens aanhangigheid gebeurt op initiatief van een
partij of door de rechter ambtshalve (art. 565, lid 1
Ger.W.).
Volgende voorrangsregels gelden ingeval van aanhangigheid:
1. De vordering behoort tot de bijzondere bevoegdheid van één van
de twee rechters, en tot de algemene bevoegdheid van de andere
(art. 565, lid 3-4 Ger.W.)
Bijzonder bevoegde rechter > algemeen bevoegde rechter
Met de term „uitsluitend bedoelt de wetgever „bijzonder (
exclusief
)
2. De vordering behoort niet tot de bijzondere bevoegdheid van één
van de rechters of ze behoort tot de bijzondere bevoegdheid van
beide rechters (art. 565, lid 2)
Rechtbank die over de zaak reeds vonnis heeft gewezen > andere
rechters
Rechtbank van eerste aanleg > andere rechters
Arbeidsrechter > rechtbank van koophandel > vredegerecht >
politierechtbank
Rechtbank waartoe eerst gewend > rechters waar zaak later wordt
gebracht.
In geval van samenhang kan het zijn dat de ene rechter niet bevoegd
is voor de vordering die voor de andere rechter werd gebracht. In
dat geval gaan samenvoeging en de noodzakelijke verwijzing naar één
van de rechters wel degelijk gepaard met prorogatie van
bevoegdheid, waarvoor art. 566, lid 1 Ger.W. verwijst naar de
voorrangsregels van aanhangigheid.
Let op: kan enkel op initiatief van de partijen, niet
ambtshalve!
Let op: geen voorrang aan de bijzondere rechter (want geen
verwijzing naar lid 3-4). Let op: geen voorrang aan rechter die
zaak reeds gewezen heeft.
De exceptie van aanhangigheid of samenhang is geen exceptie van
onbevoegdheid, doch dient wel op dezelfde wijze worden ingediend
(art. 856 Ger.W.) en afgehandeld (art. 661 en
662 io. art. 565 en 566, telkens laatste lid Ger.W.).
Geschillen kunnen in beginsel niet voor de arrondissementsrechtbank
komen aangezien in beide gevallen de rechters steeds bevoegd
zijn.
Indien zowel exceptie van onbevoegdheid als van samenhang, dan
eerst de onbevoegdheid oplossen.
4. Materieelrechtelijke excepties
Indien een vordering tot de bevoegdheid van rechter A behoort,
gepareerd wordt door een exceptie die een andere rechtsvordering
belichaamt die tot de exclusieve bevoegdheid van rechter B behoort,
dan wordt aangenomen dat dit prejudicieel geschil vooraf door zijn
natuurlijke rechter moet worden beslecht en dus moet worden
verwezen.
De exceptie is dus zoals een tegenvordering art. 563 Ger.W.
E. De beslechting van bevoegdheidsincidenten
1. Exceptie van onbevoegdheid van de verweerder
Exceptie van onbevoegdheid = rechtsmiddel dat de verweerder kan
opwerpen indien de eiser de zaak aanhangig heeft gemaakt voor een
volgens hem onbevoegde rechter.
Moet in limine litis en zelfs voor alle andere middelen van verweer
worden opgeworpen.
De exceptie van bevoegdheid is slechts ontvankelijk voor zover
wordt gezegd welke rechter dan wel bevoegd zou zijn (art. 855
Ger.W.).
In geval van art. 630, lid 2 Ger.W. dient de rechter ambtshalve
zijn bevoegdheid te onderzoeken en is er geen sprake van een
exceptie van onbevoegdheid. Art. 639
Ger.W. inzake verwijzing naar de arrondissementsrechtbank vereist
dan immers een contradictoire procedure: verwijzing naar een
arrondissementsrechtbank dient dan ambtshalve te gebeuren met
toepassing van art. 640 Ger.W., namelijk wanneer de rechter
twijfelt aan zijn bevoegdheid.
Een eiser die geconfronteerd wordt met een exceptie van
onbevoegdheid van de verweerder heeft de keuze tussen drie
mogelijkheden (art. 639, lid 1 en 3; art. 568, lid 2 Ger.W.):
1. Verwijzing naar arrondissementsrechtbank vorderen (art. 639, lid
2; 641 Ger.W.)
Wordt vaak ten onrechte “facultatieve verwijzing” genoemd: de
aanvraag is
facultatief, doch de verwijzing door de rechter is verplicht.
Arrondissementsrechtbank zal bevoegde rechter aanduiden (art. 660
Ger.W.)
Ze is onbevoegd inzake de rechtsmacht van de hoven en rechtbanken
(supra).
2. Het debat aangaan met de verweerder Rechter beoordeelt zelf de
bevoegdheid
Hiertegen staan de normale rechtsmiddelen open (infra).
3. Zich neerleggen bij de exceptie Rechter verklaart zich onbevoegd
en verwijst
Akkoordvonnis (art. 1043, lid 2 Ger.W.) waartegen geen
rechtsmiddelen open staan (infra).
2. Ambtshalve aanvoering van een bevoegdheidskwestie
Op grond van art. 640 Ger.W. moet de rechter propriu motu een
bevoegdheidskwestie opwerpen indien aan twee voorwaarden is
voldaan:
1. Er is geen ontvankelijke exceptie van bevoegdheid van de
verweerder
Let op art. 630, lid 2 Ger.W. (supra).
2. De bevoegdheidsregel raakt de openbare orde
In beginsel alle materiële bevoegdheid, behalve voor de rechtbank
van eerste aanleg de algemene en bijzondere, maar niet-exclusieve
bevoegdheden van de uitzonderingsgerechten.
In beginsel niet de territoriale bevoegdheid, doch wel inzake
faillissement en gerechtelijk akkoord, belastingen, beslag en
tenuitvoerleggingen.
De rechter mag zich niet ambtshalve onbevoegd verklaren in eerste
aanleg en moet ingeval aan bovenstaande voorwaarden is voldaan,
verwijzen naar de arrondissementsrechtbank.
3. Rechtsmiddelen tegen “beslissingen inzake de bevoegdheid”
Tegen beslissingen inzake de bevoegdheid staan volgende
rechtsmiddelen open:
1. Verwijzingsbeslissing naar de arrondissementsrechtbank
GEEN
2. Vonnis van arrondissementsrechtbank IN BEGINSEL GEEN
Uitzondering: de procureur-generaal bij HvB kan een voorziening
voor het
HvC instellen (art. 642 Ger.W.).
3. Rechter beslist zelf over bevoegdheid IN BEGINSEL DE
NORMALE
Uitzondering: de verweerder legt zich neer bij de exceptie van
onbevoegdheid
(= akkoordvonnis op grond van art. 1043, lid 2 Ger.W.).
Het hoger beroep dient samen met het hoger beroep tegen het
eindvonnis ingesteld te worden (art. 1050, lid 2; 1055 Ger.W.). Het
dient gezegd dat dit hoger beroep slechts een dode mus is aangezien
de appelrechter die een onbevoegdheid van de eerste rechter
vaststelt slechts dient te verwijzen naar de bevoegde rechter in
hoger beroep (art. 643 Ger.W.). Bovendien ressorteren veel rechters
in eerste aanleg onder dezelfde appelrechter waardoor toch niet
doorverwezen zal moeten worden.
4. Verwijzing naar de bevoegde rechter
Op grond van art. 660, lid 1 Ger.W. is een rechter die zich
onbevoegd verklaart verplicht te verwijzen naar de bevoegde rechter
(bv. naar arrondissementsrechtbank), tenzij het voorwerp van de
vordering niet tot de bevoegdheid van de rechterlijke macht
behoort.
Geldt zowel voor de bodemrechter als voor arrondissementsrechtbank.
Regel geldt ook voor appelrechter, doch is art. 643 Ger.W. meer
bijzonder. Regel geldt ook voor het HvC (art. 660 > art.
1110).
Op grond van art. 660, lid 2 Ger.W. kan de bevoegdheid van de
rechter naar wie de zaak is verwezen niet meer worden aangevochten
bij deze rechter.
Art. 644 Ger.W. bevestigt deze regel aangezien dergelijke
betwisting enkel wordt toegestaan na verwijzing wegens
aanhangigheid of samenhang. Het betreft hier wel een beslissing
inzake „bevoegdheid, doch geen bevoegdheidsexceptie, waardoor
bevoegdheidsproblemen alsnog kunnen aangekaard worden.
5. Bevoegdheidsincidenten bij de appelrechter
De appelrechter verwijst op grond van art. 64