29
Nico Goezinne Mieke de Wit Voorbij de Streep

Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

  • Upload
    others

  • View
    8

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

Nico GoezinneMieke de Wit

Voorbijde Streep

Page 2: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

Voorbij de streep

Onderzoek naar wensen

omtrent opvoedingsondersteuning in deelgemeente Noord

Nico GoezinneMieke de Wit

Mieke de Wit, onderzoek en adviesapril 2001

een onderzoek in opdracht van het Coördinerend Samenwerkingsverband Tweede Thuis

Page 3: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

lichaam ver over de streep, maar hij zagalleen het puntje van de staart van de kre-kel. De geur kwam hem echter bekend voor.‘Wacht even!’ riep hij. Hij keek om zich heenof niemand hem zag en wiste toen snel, metzijn staart, de streep uit. Misschien is hethelemaal niet goed om te weten waar je aantoe bent, dacht hij. ‘Ik kom eraan,’ riep hij.Maar toen hij bij het struikgewas aankwamzei de krekel: ‘ Waar bleef je toch? Ik hebhem nu zelf maar opgegeten.’‘Wat?’ vroeg de eekhoorn.‘Ja... eh... hoe heet zo’n ding ook maarweer....’

‘Een beukennoot?’‘Ja! Inderdaad. Hoe wist je dat? Een beu-kennoot. Op is op. Maar om nu te zeggenlekker....’De krekel haalde zijn schouders op en deeekhoorn liet zijn hoofd zakken en slofte inde schemering naar huis. Hij nam zich voornooit meer een streep te trekken of zichiets voor te nemen of te willen weten waarhij aan toe was. En als ik ooit nog eens ‘Tothier’ zeg, dacht hij, dan moet ik meteendaarachteraan mijn hoofd schudden. Beloofje dat? Hij knikte en beloofde het zichzelf.

Hij trok een streep in het zand langs deoever van de rivier en bleef aan één kantvan de streep staan. Hij had zich al lang voorgenomen zo’nstreep te trekken en daar dan niet voorbijte gaan. Dan weet ik tenminste waar ik aantoe ben, dacht hij.Hij was moe en ging zitten. De zon ginglangzaam onder en er heerste stilte en rustin het bos en boven de rivier. Soms dreef degeur van hars of heide voorbij. De eekhoornliet zijn hoofd op zijn handen rusten en keeknaar de andere kant van de streep. Het wasalsof alles daar anders was. Maar hij konniet goed uitmaken wat er dan anders was.

‘Eekhoorn! Eekhoorn!’ hoorde hij plotselingroepen.‘Ja, ‘ riep hij terug. Hij herkende de stem vande krekel.‘Kom eens hier,’ riep de krekel.‘Waar ben je?’‘Hier.’De eekhoorn keek om zich heen en zag ietsbewegen in het struikgewas.‘Ach,’ zei hij, ‘je zit aan de verkeerde kantvan de streep. Ik kan niet bij je komen.’‘Dan eet ik hem maar alleen op,’ zei de krekel.De eekhoorn rekte zich uit om te zien wat de krekel bedoelde, leunde met zijn boven-

Uit: Toon Tellegen, Misschien wisten zij alles. Alle verhalen over de eekhoorn en andere dieren, p. 146/147.

‘TOT HIER. EN VERDER NIET,’ ZEI DE EEKHOORN TEV REDEN TEGEN ZICHZELF.

Page 4: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

Inhoudsopgave

Samenvatting en aanbevelingen 6

Inleiding 101.1 Aanleiding onderzoek 101.2 Vraagstelling 121.3 Dank 12

Wensen omtrent opvoedingsondersteuning in Deelgemeente Noord 142.1 Inleiding 142.2 Algemeen 15

2.2.1 Applaus 152.2.2 Vulkanisch landschap 162.2.3 Achterstand? 162.2.4 Zwaar en gedegen 172.2.5 Leeftijdsgrens; kleine kinderen kleine zorgen, grote kinderen... 172.2.6 De plek 172.2.7 Inbreng andere instellingen 182.2.8 Denktank en stuurgroepbereidheid 19

2.3 Taken en functies van een CBOO 192.3.1 Inleiding 192.3.2 Laagdrempelig aanvullend hulpaanbod 192.3.3 Doorverwijzen 202.3.4 Sociaal kaarten 222.3.5 Laagdrempelige spreekuren 232.3.6 Thematische ouderbijeenkomsten 262.3.7 Methodiekontwikkeling 302.3.8 Discussies die ouders ondersteunen 332.3.9 Vertaalslag naar beleid 332.3.10 Stimuleren Jeugdzorgnetwerken 34

Marokkaanse vaders en opvoeding 363.1 Inleiding 373.2 Preventieprogramma’s en vaders 383.3 Twee projecten nader bekeken 403.4 Tot slot 42

Bijlage 1 Vragenlijst 44

Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46

Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12 jaar Utrecht 48

Literatuur 50

Page 5: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

De oprichting van een Centraal BureauOuderparticipatie en Opvoedingsonder-steuning, zoals genoemd in het Project-plan Opvoedingsondersteuning van hetCS2T, is daarom volgens een breed draag-vlak in het werkveld gewenst.

Een op te richten Centraal Bureau (CBOO)zal bepaalde taken moeten uitvoeren. Doorde respondenten worden drie taken alsbelangrijkste gezien:• het creëren van een laagdrempelig hulp-

aanbod aan ouders;

• ondersteuning van het werkveld;• doorverwijzing van cliënten die meer

nodig hebben dan een CBOO kan leveren.

Laagdrempelig hulpverleningsaanbodVoor het creëren van een laagdrempelighulpaanbod aan ouders zijn verschillendemiddelen mogelijk. Zo is het wenselijk dater op zo divers mogelijke locaties laag-drempelige spreekuren of verschillendethematische ouderbijeenkomsten wordenopgezet.

In het voor u liggende onderzoek is nagegaan welke behoeften en wensen er in DeelgemeenteNoord leven omtrent opvoedingsondersteuning. Dit is gebeurd aan de hand van twee onder-zoeksvragen:1. Behoeft het Projectplan Opvoedingsondersteuning, zoals dat is ontwikkeld door het

Coördinerend Samenwerkingsverband Tweede Thuis (CS2T), wijziging, aanvulling of specificatie?

2. Waar hebben instellingen/personen die met kinderen en ouders werken behoefte aan alshet gaat om doorverwijzing van kinderen met problematisch gedrag?

Uit de gesprekken met instellingen en personen blijkt dat er momenteel sprake is van eenduidelijke lacune in het hulpverleningsaanbod. Het gaat dan om opvoedingsproblemen die tezwaar zijn voor het werkveld en te licht voor de zwaardere hulpverlening zoals RIAGG, BureauJeugdzorg, Maatschappelijk Werk of de Raad voor de Kinderbescherming.

76

Samenvatting en aanbevelingen

Page 6: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

Met betrekking tot de plaats van een CBOOzou het Eudokiaplein het meest geschiktzijn. Zo dit niet tot de mogelijkheden be-hoort, dan zijn de geïnterviewden in iedergeval van mening dat er een centraal gele-gen plek binnen de deelgemeente gevondenmoet worden.

Eén van de belangrijke voorwaarden voor deoprichting van een CBOO zal een adequatepersoneelsbezetting zijn. Bij aanvang vandit onderzoek is ervan uitgegaan dat, indieneen CBOO wenselijk mocht blijken, er forma-tie zou kunnen worden verkregen bij andereinstellingen. Dit blijkt echter niet het gevalte zijn. Organisaties en instellingen als deRaad van de Kinderbescherming, het Consultatiebureau en het Jeugdgezond-heidscentrum hebben geen of nauwelijksruimte om formatieplaatsen onder te bren-gen bij een CBOO. Men moet zich er echtervan bewust zijn dat het ‘onderbrengen’ vanformatieplaatsen ook een kwestie van langeadem is. De kans is niet denkbeeldig dat bijgebleken succes van een CBOO, organisaties bereid

zullen zijn formatietijd te investeren. Vooralsnog moet er echter van worden uitgegaan dat formatie voor een CBOO nietof nauwelijks kan worden verkregen doorsamenwerking met andere instellingen; erzal ruimte moeten komen voor extra forma-tie, oftewel startkapitaal.

Over de voortgangIn de eerste plaats zal er duidelijkheid moeten ontstaan over de middelen dienoodzakelijk en beschikbaar zijn voor deoprichting van een CBOO.Vervolgens is het raadzaam een stuurgroepop te richten met als taak het opzetten eninrichten van een CBOO. Uit de interviewsblijkt dat er in het werkveld grote bereidheidbestaat om aan zo’n stuurgroep deel tenemen. De stuurgroep zal ondersteuningbehoeven. Een speciaal hiervoor vrijge-maakte projectcoördinator is aan te bevelen.

Daarnaast bestaat er een grote behoefteaan kortlopende trajecten voor ouders enkinderen die net iets meer nodig hebbendan op pedagogische spreekuren behandeldkan worden. Als tijdens zo’n kortlopend traject blijkt dat er meer aan de hand is,moet het CBOO via korte lijnen kunnen doorverwijzen. Het maken van zeer goedesamenwerkingsafspraken met de verschil-lende instellingen voor (jeugd-)hulpverle-ning is hierbij van groot belang.

Ondersteuning werkveldUit de interviews blijkt er ook onder de professionals die met kinderen werken eengrote behoefte te bestaan aan een steun-punt, waar zij met vele vragen terecht kunnen. Daarnaast is het wenselijk dat eenCBOO een stimulerende rol vervult door zelfinitiatieven voor deskundigheidsbevorderingin het werkveld te ontplooien. Ook kan heteen functie vervullen in het doorgeven vanvernieuwende initiatieven op het gebied vanopvoedingsondersteuning elders aan hetwerkveld in Noord.

DoorverwijzingOndanks veel inspanningen de afgelopenjaren is de situatie omtrent de doorverwij-zing van cliënten nog niet veel verbeterd.Vooralsnog verloopt de doorverwijzing doorhet werkveld naar instellingen zoals hetRIAGG, Bureau Jeugdzorg of het

Maatschappelijk Werk stroef. Ook blijkenproblemen vaak niet op de juiste plekterecht te komen; met name allochtoneouders komen al vlug in een te zwaar trajectterecht. Aan de andere kant gebeurt het ookdat ouders soms ten onrechte niet wordendoorverwezen naar Bureau Jeugdzorg. Ditgeldt met name voor de kinderopvang, dieouders zelden of nooit doorverwijsd.

Inrichting van een CBOOEen CBOO zou het gat moeten dichten tussen het werkveld en de zwaardere hulp-verlening, zoals die door Bureau Jeugdhulp-verlening geboden wordt. Dit betekent datde medewerkers van het CBOO van velemarkten thuis moeten zijn en over eenruime ervaring en deskundigheid moetenbeschikken. Wenselijk is dat toekomstigemedewerkers beschikken over een Hbo-opleiding (ortho-)pedagogiek en een ruime(levens-)ervaring. In het ideale geval zalsprake zijn van drie orthopedagogen, dieverschillende taakaccenten hebben. Eénvan hen kan zich dan met name richten opcontacten met de ouders en kinderen, ter-wijl een ander zich met name op ondersteu-ning van het werkveld richt. De derde houdtzich vooral bezig met algemene zaken enbijvoorbeeld de doorverwijzingvan cliënten.

Page 7: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

1. een Centraal Bureau Ouderparticipatie en Opvoedingsondersteuning (CBOO). De precieze inrichting van een CBOO is in het projectplan nog niet vastgelegd. Er wordt vanuit gegaan dat een CBOO kantoor biedt aan drie personen. Daar-naast kan er in een CBOO ook een speel-goeduitleen gesitueerd zijn en een plekkomen waar materialen zoals folders,boeken en video’s geleend of gekochtkunnen worden;

2. laagdrempelige pedagogische spreek-uren. In bijvoorbeeld peuterspeelzalen,basisscholen en buurthuizen kunnenouders terecht met vragen over alle-daagse onderwerpen: eten, slapen, huilen,

gedrag, gezondheid etc. Volgens het projectplan gaat het hier nadrukkelijk niet om grote opvoedingsproblemen. Hiervoor moet een degelijk doorverwijs-systeem worden ontwikkeld;

3. thematische ouderbijeenkomsten. Dezeouderbijeenkomsten zouden door eenopvoedingsdeskundige worden georgani-seerd. Deze bijeenkomsten moetenouders de mogelijkheid bieden hun isole-ment te doorbreken en herkenning te vin-den in de geschetste opvoedingssituatie.

Het tweede punt - het realiseren van door-verwijzingmogelijkheden - is nog niet naderuitgewerkt.

1.1 Aanleiding onderzoekIn 2000 heeft deelgemeente Noord een aantal uitvoeringstaken in het kader van het TweedeThuis gegeven aan het Coördinerend Samenwerkingsverband Tweede Thuis (CS2T). Het CS2Tis een samenwerkingsverband tussen drie organisaties in Noord: SCALP, KORN en SKWON.Twee van deze taken beslaan het terrein van opvoedingsondersteuning, namelijk: • het verder ontwikkelen van een aanbod op het gebied van opvoedingsondersteuning dat

aansluit bij het tweedethuis- en het bredeschoolconcept;• het realiseren van doorverwijzingmogelijkheden naar geschikte instanties voor kinderen

met problematisch gedrag.

Voor wat betreft het eerste punt heeft het CS2T een Projectplan opvoedingsondersteuningontwikkeld. Dit projectplan voorziet in drie nieuwe, of uit te breiden activiteiten ten bate vanopvoedingsondersteuning voor kinderen van 0 - 12 jaar. Het gaat dan om:

1110

Inleiding

Page 8: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

1.3 DankDit onderzoek kwam in drie maanden totstand. Dit betekende dat de geïnterviewdenop korte termijn tijd voor een vraaggesprekhebben vrijgemaakt in hun toch al drukkeagenda’s. Wij danken hen hiervoor en voorde vaak buitengewoon inspirerendegesprekken. Speciale dank gaat uit naar,Sevil Sahin die ons deskundig en kritischterzijde heeft gestaan.Tot slot danken wij de leden van het CS2Tvoor het commentaar op de conceptversieen vooral de prettige samenwerking.

1.2 VraagstellingAangezien het projectplan voor de hele deel-gemeente is ontwikkeld, heeft het CS2T aanMieke de Wit, onderzoek en advies gevraagdom na te gaan of de ideeën die leven rond-om de verdere ontwikkeling van het aanbodop het gebied van opvoedingsondersteuningaansluiten bij de wensen van degenen diemet ouders en kinderen werken in deelge-meente Noord. Tevens heeft het CS2Tgevraagd te onderzoeken aan welke voor-waarden een aanbod verder moet voldoen,wil het inderdaad de ouders bereiken voorwie het is bedoeld.

Ook aan het realiseren van doorverwijzing-mogelijkheden is aandacht besteed. Achter-haald is welke knelpunten er op dit gebiedbestaan.

Uiteindelijk zijn er voor het onderzoek tweeonderzoeksvragen geformuleerd1:1. Behoeft het Projectplan Opvoedings-

ondersteuning, zoals dat is ontwikkelddoor het Coördinerend Samenwerkings-verband Tweede Thuis, wijziging, aanvul-ling of specificatie?

2. Waar hebben instellingen/personen diemet kinderen en ouders werken behoefteaan als het gaat om doorverwijzing vankinderen met problematisch gedrag?

Daarnaast is in de vraaggesprekken apartaandacht besteed aan het onderwerpopvoedingsondersteuning en vaders. Dehuidige instanties en projecten richten zichvrijwel alleen op moeders of blijken in depraktijk vrijwel uitsluitend moeders te berei-ken. Omdat opvoeding de verantwoordelijk-heid is van beide ouders, lijkt het niet juistom de ondersteuning alleen op vrouwen terichten. Lijnie Reijers, student pedagogiekdie stage liep bij SCALP, heeft het materiaalgeleverd voor hoofdstuk drie. Dit hoofdstukis geheel gewijd aan Marokkaanse vadersen opvoeding.

1 Deze twee hoofdvragen zijn uitgewerkt in verschillende

deelvragen. Zie bijlage 1 voor de volledige vragenlijst.

Page 9: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

2.2 Algemeen2.2.1 ApplausAlle respondenten geven aan dat zij dekomst van een opvoedingssteunpunt zouden toejuichen. Iedereen kampt met hethuidige gat tussen enerzijds de ‘zware’hulpverlening zoals RIAGG, Bureau Jeugd-zorg, Algemeen Maatschappelijk Werk en deAdvies- en Meldpunten Kindermishandeling(AMK’s) en anderzijds het werkveld. Wer-kers in de kinderopvang en docenten willenergens terechtkunnen voor hun eigen peda-

gogische vragen. Bovendien zou een op-voedingssteunpunt de plek zijn om oudersmet opvoedingsproblemen tussen simpel en zwaar naar toe te verwijzen. De school-artsen en het consultatiebureau brengennaar voren dat het hen aan tijd ontbreektvoor intensievere begeleidingstrajecten. Ook zij zien in een opvoedingssteunpunt(een bijdrage aan) de oplossing voor dit probleem. Er is slechts één maar. Zoek een anderenaam dan het onuitspreekbare, niet te

2.1 InleidingHet Projectplan Opvoedingsondersteuning voorziet in het inrichten van een Centraal BureauOuderparticipatie en Opvoedingsondersteuning (CBOO). In het projectplan zijn de ideeën vanhet CS2T globaal omschreven. Binnen het CBOO hebben drie personen kantoor, er is eenspeel-o-theek en een ruimte met informatief materiaal. Het CS2T gaat ervan uit dat de forma-tie voor een CBOO verkregen kan worden door allianties aan te gaan met instellingen dieopvoedingsondersteuning tot hun kerntaak rekenen. Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de wensen die in het werkveld leven ten aanzien vanopvoedingsondersteuning. Paragraaf 2.2 gaat in op de algemene opmerkingen van de respon-denten over een opvoedingssteunpunt. In paragraaf 2.3 worden de verschillende functies entaken van een op te richten opvoedingssteunpunt behandeld.

1514

Wensen omtrentopvoedingsonder steuning in

Deel gemeente Noord

Page 10: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

zeer hoog en worden ouders met opvoe-dingsvragen dikwijls doorverwezen naar deinterne begeleider (die niet altijd aanwezigis) of de assistent ouderbetrokkenheid, diedaarvoor niet is toegerust. Hoger gekwali-ficeerde professionals in de voorschoolseperiode, meer ondersteuning van pedago-gen, aanvullende cursussen voor de werkersen docenten, en vooral: meer uren vooroudercontact en observatie zijn een nood-zakelijke voorwaarde om werkelijk aanachterstandsbestrijding te doen, zowel tijdens de voorschoolse en vroegschoolseperiode als in het kinderwerk en basis-onderwijs.

2.2.4 Zwaar en gedegenWil een CBOO inderdaad het gesignaleerdegat tussen het werkveld en de jeugdhulp-verlening kunnen dichten, dan zullen demedewerkers van vele markten thuis moeten zijn en een ruime ervaring en des-kundigheid moeten hebben. Toekomstigemedewerkers moeten daarom beschikkenover een Hbo-opleiding (ortho-)pedagogieken over een ruime (levens-)ervaring. Hunfunctie kan vergeleken worden met die vaneen huisarts. Huisartsen diagnosticeren enbehandelen veel problemen zelf, maar wetenook naar wie patiënten bij grotere klachtenmoeten worden doorverwezen. Bovendienheeft hun diagnose voldoende gezag omdoor specialisten te worden geloofd en

gerespecteerd. Op dergelijke wijze zou ookeen CBOO moeten werken.

2.2.5 Leeftijdsgrens; kleine kinderenkleine zorgen, grote kinderen...

In het algemeen betreuren respondentendat het CBOO zich volgens het projectplanalleen richt op kinderen van 0 tot 12 jaar.Vanuit de vraag van ouders en begeleidersgezien is deze leeftijdsgrens arbitrair,omdat ook in de daarop volgende leeftijds-categorie van 12 tot 18 jaar verschillendeopvoedingsproblemen ontstaan. De verant-woordelijkheid van ouders houdt niet op alshun kind zijn of haar twaalfde verjaardagviert. Het is beter om de leeftijdsgrensvanaf het begin ruimer te stellen, dan overenkele jaren te ontdekken dat er voor deleeftijdscategorie 12 - 18 jaar een ander,maar toch vergelijkbaar opvoedingssteun-punt moet worden opgericht.

2.2.6 De plekAlle respondenten wijzen het Eudokiapleinaan als de beste plek voor een CBOO, van-wege de concentratie van voorzieningen:‘De loop zit daar al in.’ Maar mocht dezedroomplek niet mogelijk zijn, dan zijn degeïnterviewden in ieder geval van meningdat er een centraal gelegen plek moetkomen. Over de vraag of op de plek van eenCBOO verschillende activiteiten moeten wor-den geconcentreerd, zoals bijvoorbeeld een

onthouden, of nauwelijks te begrijpen Centraal Bureau Ouderparticipatie en Opvoedingsondersteuning.Een andere kanttekening betreft de voor-onderstelling in het projectplan dat proble-matisch gedrag van kinderen enkel voort-komt uit het opvoedingsgedrag van oudersof het functioneren van het gezin. Gedragvan de ouders wordt mede beïnvloed doordat van het kind. Een opvoedingssteunpuntzal hier oog voor moeten hebben.

2.2.2 Vulkanisch landschapDe enthousiaste ontvangst van het project-plan neemt niet weg dat de respondentenwaarschuwen voor het gevaar van het vul-kanisch landschap. Opvoedingsondersteu-ning is tegenwoordig een hot item en wordtals oplossing aangedragen voor vele proble-men. Daardoor ontstaan zeer veel erupties:verschillende (kleine) al dan niet prestigieu-ze opvoedingsprojecten die na enige tijdweer worden stopgezet, omdat ze niet suc-cesvol genoeg zouden zijn.Een project in het kader van opvoedings-ondersteuning is echter niet ‘klaar’ of ‘afge-lopen’ na vier of zelfs acht jaar. Als menserieus wil werken aan opvoedingsonder-steuning, moet er sprake zijn van een zeerlangdurige, structurele aanpak en begelei-ding. Het huidige politieke draagvlak voor opvoe-dingsondersteuning zou zichtbaar moeten

worden door het structureel beschikbaarstellen van voldoende startkapitaal voor eenCBOO.

2.2.3 Achterstand?Eén van de doelen van kinderopvang enopvoedingsondersteuning is het bestrijdenvan achterstand. Respondenten merken opdat ‘achterstand’ in deelgemeente Noordeerder de norm vormt dan de uitzonderingop de regel. De opvoedingsondersteuning in deel-gemeente Noord vraagt daarom veel, volgens de meeste respondenten te veel,van de peuterspeelzaalleidsters, kinder-werkers, docenten en additionele krachtenals assistenten ouderbetrokkenheid enassistent peuterspeelzaalleidsters. Antwoord geven op basale gezondheids-vragen - eten, drinken, slapen - zou wel tothun taak kunnen behoren, maar voor hetomgaan met psychosociale problemen zijnzij niet toegerust.Voorts zijn in veel peuterspeelzalen de over-headuren voor overleg en oudercontactendrastisch naar beneden gebracht. De werk-druk is hoog en de opleidingsfaciliteiten zijngering. De verwachtingen die op de opvang in devoorschoolse periode rusten zijn volgens demeeste respondenten dan ook te hooggespannen. Dit geldt eveneens voor hetbasisonderwijs. Ook daar is de werkdruk

1716

Page 11: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

Bovenstaande mogelijkheden vormen echternog geen CBOO. Vooralsnog moet er dan ook van worden uit-gegaan dat formatie voor een CBOO niet ofnauwelijks kan worden verkregen door sa-menwerking met andere instellingen; er zalruimte moeten komen voor extra formatie.

2.2.8 Denktank en stuurgroepbereidheid

Onder de respondenten bestaat wel eengrote bereidheid om mee te denken, enbelangrijker, om ook daadwerkelijk mee tehelpen bij de ontwikkeling van een CBOO.Voor de voortgang van het proces is het vanbelang om die bereidheid om te zetten indaadwerkelijke betrokkenheid. Indien erenigszins zicht is op de realisatiemogelijk-heden van een CBOO zou een stuurgroepsamengesteld kunnen worden die zich buigtover de verdere invulling. Logischerwijze ligtde coördinatie hiervan bij het CoördinerendSamenwerkingsverband Tweede Thuis(CS2T), als initiatiefnemer en opsteller vanhet Projectplan Opvoedingsondersteuning. Ervaringen in Feijenoord met het Service-bureau Opvoedingsondersteuning leren datde vertegenwoordiging in een stuurgroep opdirectieniveau van groot belang is voor dedaad- en slagkracht. Ook de aanstelling vaneen projectcoördinator om de oprichting tebegeleiden en de taken en functies van eenCBOO nader in te vullen is van belang.

2.3 Taken en functiesvan een CBOO

2.3.1 InleidingAan de geïnterviewden is gevraagd welketaken en functies een CBOO zou moeten uitvoeren, wil zij een aanvulling zijn opbestaande voorzieningen. In het algemeenonderscheiden de respondenten drie hoofd-taken:• bieden van een laagdrempelig hulpaan-

bod aan ouders;• ondersteuning van het werkveld;• doorverwijzing van cliënten die meer

nodig hebben dan een CBOO kan leveren.

De volgende paragrafen geven een overzichtvan de verschillende opvattingen en ideeën.

2.3.2 Laagdrempelig aanvullend hulpaanbod

Zoals eerder opgemerkt is één van debelangrijkste functies van een CBOO hetcreëren van een laagdrempelig opvoedings-ondersteuningsaanbod, dat het bestaandegat dicht tussen de jeugdhulpverlening enhet werkveld.Hiertoe kunnen bijvoorbeeld op zo diversmogelijke locaties laagdrempelige spreek-uren worden opgezet (zie paragraaf 2.3.5voor een nadere beschrijving) of verschil-lende thematische ouderbijeen-komsten worden georganiseerd (zie paragraaf 2.3.6).

speel-o-theek of een cadeauwinkel, zijn demeningen verdeeld. Aan de ene kant zoudenbinnenlopende ouders dan niet gelijk het etiket ‘opvoedingsprobleem’ opgeplakt krijgen. Aan de andere kant is deze overwe-ging meer van belang voor de te organiserenlaagdrempelige spreekuren op diverse ande-re locaties (zie paragraaf 2.3.5).

2.2.7 Inbreng andere instellingen Eén van de belangrijke voorwaarden voor deoprichting van een CBOO zal een adequatepersoneelsbezetting zijn. Daarover kan in ditrapport al meteen worden opgemerkt datorganisaties en instellingen geen of nauwe-lijks ruimte hebben om formatieplaatsenonder te brengen bij een CBOO. Men moetzich er echter van bewust zijn dat het‘onderbrengen’ van formatieplaatsen ookeen kwestie van lange adem is. De kans isniet denkbeeldig dat bij gebleken succes vaneen CBOO, organisaties bereid zullen zijn formatietijd te investeren. Desalniettemin zijn er op dit moment al eenaantal ontwikkelingen waarbij aangeslotenzou kunnen worden. De consultatiebureaus zijn bezig met eenherorganisatie van hun werk. Gekeken wordtof de gespreksduur anders over verschillen-de ouders verdeeld kan worden, zodat ermeer tijd over blijft voor ouders met opvoe-dingsproblemen. Hierbij moet wel wordenaangetekend dat het consultatiebureau zich

richt op kinderen tot vier jaar. Een CBOO zou zich minstens op de leeftijdscategorietot 12 jaar moeten richten. De Raad voor kinderbescherming is bezigpreventief beleid te ontwikkelen. In dat kader verzorgt zij voorlichting aan diverseberoepsgroepen, zoals leerkrachten in hetbasisonderwijs en peuterspeelzaalleidsters.Het doel is om de signaalgevoeligheid voorzware problemen te vergroten. Tevens zijn bij de Raad decentrale onderzoeksteamsvoor strafzaken (12+) en civiele zaken (0-18 jaar). In de deelgemeente Noord zijn twee teamsactief. Naar deze teams kan doorverwezenworden bij vermoedens van zware proble-matiek, maar op hun beurt zouden de teamskinderen in gezinnen waar (nog) geenbehoefte bestaat aan zware interventie doorkunnen verwijzen naar een CBOO.Ook kunnen de migrantenvoorlichtsters diemomenteel via een 0-uren contract bij deGGD werken een rol spelen. Op dit momentzijn er 25 zogenoemde ‘ambassadeurs tweede thuis’ in opleiding, die ter zijner tijdkunnen worden ingehuurd voor voorlichtin-gen. Zij hebben opvoedingsondersteuning inhun pakket.Binnen het SMACCV is een cursus voor opvoedingsondersteuning voor ouders van kinderen van 0 - 12 jaar opgezet. Ook dit programma kan worden ingehuurd dooranderen.

18

Page 12: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

werkt drempelverlagend en verhoogt hetvertrouwen. Gebrek aan tijd staat deze handelswijzevooralsnog in de weg.

Een andere optie is Kinderopvang Plus enBuitenschoolse Opvang Plus. In RotterdamZuid is Bureau Jeugdzorg hiermee gestart.De ’plus’ bestaat eruit dat maatschappelijkwerkers van Bureau Jeugdzorg zijn betrok-ken bij een kinderdagverblijf of een instel-ling voor buitenschoolse opvang. Op hetmoment dat een leidster dit noodzakelijkacht/indiceert, biedt de maatschappelijkwerker van Bureau Jeugdzorg thuis hulpaan ouders.

Doorverwijzing door CBOOOm ouders met grotere hulpvragen door tekunnen verwijzen moet een CBOO zeergoede contacten onderhouden met liefstalle, en in ieder geval zo veel mogelijk in-stellingen die zich met jeugdzorg- en hulp-verlening bezig houden. In de personelebezetting van een CBOO moet hier ook reke-ning mee worden gehouden. In het idealegeval is er één persoon binnen het CBOO die zich fulltime bezig houdt met het onder-houden van contacten met andere instellin-gen, het werkveld en de ouders. Verder moet voorkomen worden dat oudersna doorverwijzing hun verhaal opnieuwmoeten vertellen. In het beste geval zou een

CBOO zelfs de intake van een RIAGG ofBureau Jeugdzorg moeten kunnen over-nemen. Maar wellicht is dit utopisch. In ieder geval zou binnen het CBOO de ver-zamelde en belanghebbende informatie overde cliënten, na hun instemming, moetenworden doorgegeven aan de instelling waar-naar het CBOO doorverwijst. Dit geldt overigens evenzeer voor het doorverwijzen naar het CBOO vanuit hetwerkveld. Professionals kunnen gevraagdworden een verslag op papier te maken aan de hand van door het CBOO opgesteldevragen, zodat de kennis vanuit het werkveldniet verloren gaat.

Voorts leert de praktijk dat doorverwijzingvan cliënten soepeler verloopt indien de verwijzer degene naar wie wordt verwezenpersoonlijk kent. Voor ouders kan het drem-pelverlagend werken als een hulpverlenervan het CBOO verwijst naar Kaïma Yilmas inplaats van naar het Algemeen Maatschappe-lijk Werk. Dit houdt wel in dat medewerkersvan een CBOO blijvend moeten investeren inhet onderhouden van persoonlijke contac-ten met medewerkers van instellingen.

Lacunes in het hulpaanbodDe belangrijkste lacune in het hulpaanbodis al aan het begin van deze paragraaf opge-merkt, het grote gat in het aanbod opvoe-

Daarnaast is het uiterst zinvol als een CBOOkortlopende trajecten ontwikkelt voorouders en kinderen die net iets meer nodighebben dan op pedagogische spreekurenbehandeld kan worden. Als tijdens zo’n kort-lopend traject blijkt dat er meer aan de handis, moet het CBOO via korte lijnen kunnendoorverwijzen.

2.3.3 DoorverwijzenDoorverwijzing door het werkveldDe doorverwijzing door het werkveld naarinstellingen zoals het RIAGG, Bureau Jeugd-zorg of het Maatschappelijk Werk verlooptvaak stroef. Belangrijke oorzaak hiervoorzijn de bestaande wachtlijsten, die overi-gens wel ontweken blijken te kunnen wordenals degene die doorverwijst hulpverlenerspersoonlijk kent2. Ook de doorverwijzing tussen RIAGG en Bureau Jeugdzorg verlooptnog niet vlekkeloos, ondanks de opgezettesamenwerking op dit punt. Bij ouders ont-staat vaak ook weerstand als een instellingzoals een basisschool, kinderdagverblijf ofjeugdgezondheidszorg het raadzaam vindtom door te verwijzen naar het RIAGG. Hierwordt verderop nader op ingegaan. Een ander punt is dat problemen niet op dejuiste plek terechtkomen. Met name alloch-tone ouders komen al vlug in een te zwaartraject terecht. Soms kunnen zij hun vraagniet duidelijk genoeg maken, waarop zij alvlug worden doorverwezen.

Aan de andere kant gebeurt het ook datouders soms ten onrechte niet worden doorverwezen naar een RIAGG of BureauJeugdzorg. Het blijkt dat met name door dekinderopvang ouders zelden of haast nooitworden doorverwezen. Pas als een leidster200% zekerheid heeft over een probleem,gebeurt dit. Het komt veelvuldig voor leid-sters niet 200% zeker willen zijn, omdat zede vaardigheden missen problemen aan deorde te stellen. Ook ervaren leidsters, aldusde respondenten, verwijzen zelden doornaar een ‘zware’ instelling. Voor basisscholen geldt dat het gezag vanhet onderwijzend personeel iets groter isdan bij peuterspeelzalen. De problemen zijnin de basisschoolleeftijd ook vaak zicht-baarder dan bij peuters, waardoor er meereenduidigheid bestaat. Toch ondervindenbasisscholen veel moeite en stuiten opweerstand bij ouders wanneer zij hulp adviseren. Een ander probleem dat wordtgesignaleerd is dat de jeugdhulpverleningzich bij lichtere problemen al vlug niet ont-vankelijk verklaart.De respondenten wijzen er verder op datonbekendheid met instellingen onbemindmaakt. Ouders die worden doorverwezen,maken vaak geen afspraak of komen niet opde gemaakte afspraak. Een oplossing zouzijn als de vertrouwde leidster, die dagelijkscontact heeft met het kind en de ouders,mee kan gaan naar de eerste afspraak. Dit

2120 2 Naast de bestaande wachtlijsten zijn de moeilijke bereikbaarheid, het onpersoonlijke karakter, het gebrek aan terugkoppeling en

het ontbreken van een hulpaanbod als problemen genoemd bij het doorverwijzen naar hulpverlenende instanties.

Page 13: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

gen informatie over bestaande voorzienin-gen. De jaarlijkse informatiemarkt voorouders, die tot vorig jaar werd opgezet enuitgevoerd door SCALP, zou in het vervolgook opgezet kunnen worden voor professio-nals.

2.3.5 Laagdrempelige spreekurenNut voor ‘t algemeenUit onderzoek3 blijkt dat vrijwel alle oudersvan kinderen tot 7 jaar, ongeacht hun soci-aal-economische positie, in hun eigen infor-mele netwerk kunnen praten over de opvoe-ding van hun kind. Wel zou een kwart vande ouders, ongeacht hun sociaal-economi-sche positie, af en toe deskundigen willenraadplegen; het liefst een huisarts, jeugd-arts, wijkverpleegkundige of leerkracht. Volgens de geïnterviewden bestaat er eengrote behoefte aan laagdrempelige spreek-uren voor ouders met opvoedingsvragen. Uit een onderzoek dat is uitgevoerd door het Consultatiebureau4 blijkt dat met nameallochtone en/of laagopgeleide ouders hier-van gebruik zullen maken. Hoogopgeleidengeven in dat onderzoek aan minder gebruikte zullen maken van een dergelijk spreek-uur.De algemeen gevoelde noodzaak is vooralgroot, omdat op dit moment professionalsin het werkveld te weinig tijd tot hunbeschikking hebben om goed op vragen in

te kunnen gaan. Al eerder is het tijdgebrekvan peuterspeelzaalleidsters genoemd. Ookbasisschoolleraren geven aan onvoldoendetijd te hebben om opvoedingsvragen vanouders te beantwoorden. Schoolartsen kunnen slechts maximaal drie gesprekkenvoeren, terwijl de probleemverheldering alvaak meer tijd kost. Het consultatiebureau,een organisatie die de eerste aangewezeneis voor het beantwoorden van vragen, heeftslechts 10 minuten tijd voor een cliënt. Hetconsultatiebureau bestudeert op ditmoment de mogelijkheid om deze tijd voorhoger opgeleide, veelal autochtone oudersin te korten, waardoor er voor lager opgelei-de ouders en allochtone ouders meer tijdbeschikbaar komt. Begin volgend jaar starthet consultatiebureau waarschijnlijk meteen spreekuur voor ouders van kinderenvan 0 - 4 jaar.

Doordat professionals nu om verschillenderedenen niet voldoende kunnen ingaan opvragen en problemen rondom opvoeding, iseen laagdrempelig spreekuur dus zeergewenst. Een CBOO zou deze ambulantespreekuren kunnen opzetten en coördineren.

LocatiesAlgemene consensus bestaat er over de plekvan de spreekuren: één locatie kan nooitalle ouders bereiken. Als locaties voor

dingsondersteuning tussen het werkveld ende jeugdhulpverlening. Andere genoemde lacunes zijn:• How does a psychiater change a light-

bulb? Only if the lightbulb really wants tochange. Met andere woorden: hulpverlening vindtplaats op vrijwillige basis. Dit is weliswaareen groot goed, maar sommige gezinnenzouden gebaat zijn bij meer dwang.

• Onbekendheid met de werkwijze van het AMK (Algemene Meldpunt Kinder-mishandeling). Respondenten denken dat er niet anoniem gemeld kan worden.Bovendien wordt de angst uitgesprokendat het AMK maatregelen neemt die derelatie tussen kind en ouders eerder verslechtert.

• De periode dat ouders begeleid mogenworden is vaak te kort.

• Ouders worden vaak te snel doorverwe-zen, omdat de vraag niet precies in hetaanbod van de instelling past. Volgensgeïnterviewden stellen instellingen zichzelf vaak ook te specialistisch op,waardoor het gevaar bestaat dat oudersmet meervoudige vragen nergens terechtkunnen.

• Op het moment dat er acuut hulp nodig is,zijn er te weinig mogelijkheden (bekend)om adequaat hulp te kunnen bieden.

Vanuit het stedelijke Consultatiebureau enhet regionale Bureau Jeugdzorg wordt opge-merkt dat de samenwerking met de elf ver-schillende deelgemeenten lastig is. Zij zou-den het wenselijk vinden als Rotterdam toteen stedelijk jeugdbeleid komt.

2.3.4 Sociaal kaartenEen CBOO zal, als gevolg van haar doorver-wijsfunctie, ook sociale kaarten kunnenmaken en beheren. Geautomatiseerde soci-ale kaarten, die werken als een databasewaarin zowel op trefwoord als ook op naamgezocht kan worden, verdienen de voorkeur.Er moet echter voor gewaakt worden dateen sociale kaart niet tè gespecialiseerdwordt opgesteld, omdat veel vragen van cliënten zich vaak in de randgebiedenbevinden. Het beste systeem zou vergelijk-baar zijn met een database zoals die inbibliotheken wordt gebruikt. Momenteel isde GGD bezig met de ontwikkeling van zo’nDatabank Opvoedingsondersteuning. De verzameling van activiteiten betreft hier hethele jeugdgebied, dus van 0 - 18 jaar. Deinformatie is geautomatiseerd en zal ter zij-ner tijd ook op Internet aangeboden worden.Wanneer de databank beschikt over allenoodzakelijke gegevens en wanneer zij vooriedereen toegankelijk is, is nog niet bekend.Naast informatie die toegankelijk is vooriedereen, bestaat in het werkveld en onderouders ook behoefte aan actief aangedra-

2322

3 Hermanns, Leseman, Berkenbosch, Opvoeders helpen opvoeden, deel 1. vergelijking van de beginstiuatie van zeven experimen-

ten opvoedingsondersteuning. Kohnstamm Instituut, 1994.

4 Vink-Boosch, H., Waarmee kan ik u van dienst zijn? Klantenbehoeftig onderzoek OKZ, deel 1 en 2. Rotterdam, Thuiszorg Rotter-

dam, 2001.

Page 14: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

vragen aan een hulpverlener te stellen,voordat zij met de eigenlijke (opvoedings)-vraag voor de dag komen. Bereidheid ommee te denken over de oplossing van dezepraktische problemen, leidt tot een grotervertrouwen van de ouder in de hulpverlener.De hulpverlener moet er uiteraard voorwaken niet al teveel tijd te besteden aanzaken waarvoor zij niet is opgeleid of dieniet tot het takenpakket behoren.

Voorts moet een CBOO er niet zonder meervanuit gaan dat de westerse opvoeding denorm is. In het algemeen leggen allochtonenhet accent in de opvoeding meer op de verzorging van hun kinderen. Binnen dieverzorging zijn veel opvoedingsmomenten.In de opvoedingsondersteuning moet ditgegeven erkend en van deze kennis gebruikgemaakt worden. Het is immers effectieveraan te sluiten op het bestaande denkenover opvoeding, dan een omslag te willenbewerkstelligen door het introduceren vaneen andere norm.

Daarnaast zou het goed zijn als alle ouders een automatische oproep krijgenvoor de spreekuren - vergelijkbaar met hetConsultatiebureau - waarbij desgewenst devertrouwde peuterleidster of docent bij hetspreekuur aanwezig kan zijn. Voorwaarde isdat docenten en peuterspeelzaalleidster tijdhiervoor beschikbaar krijgen.

LaagdrempeligheidHierboven is al geconstateerd dat de op-voedingsondersteuner zelf de belangrijkste factor is bij het bewerkstelligen van laag-drempeligheid. Veel, zo niet alles hangt afvan welke persoon er wordt ingeschakeld.Vertrouwen scheppen en een open klimaatzijn hierbij de sleutelwoorden. Het NIGZ heeft onderzocht6 door wie oudershet liefst worden voorgelicht. De meesteouders maken geen onderscheid tussenmannelijke of vrouwelijk voorlichters.Marokkaanse moeders geven echter aan datzij liever met een vrouw van doen hebbendie hun eigen taal beheerst. Turkse vrouwenzeggen dat het waarschijnlijk in de praktijkprettiger zou zijn om met een vrouw te pra-ten. Voor de Marokkaanse vaders is het vanbelang dat de voorlichter een islamitischeachtergrond heeft. Binnen een aantalopvoedingsondersteuningsprogramma’s inNederland heeft men de ervaring dat er inde eigen taal openhartiger wordt gesproken,dan in het Nederlands7.

Het vrijroosteren van peuterspeelzaalleid-sters, kinderwerkers of docenten voor hetbeantwoorden van vragen en het voerenvan gesprekken met ouders is een andereoptie. De vrijgeroosterde zou dan wel moe-ten kunnen rekenen op pedagogische onder-steuning.

ambulante spreekuren worden genoemd:• bewonerssteunpunten/-verenigingen;• buurthuizen;• peuterspeelzalen;• kinderdagverblijven;• basisscholen, met name die over een

goed werkende ouderkamer beschikken5;• een locatie op het Eudokiaplein;• een bestaand of in oprichting zijnd

opvoedingssteunpunt, zoals tWinkeltje;• zelforganisaties;• moskeeën.

Bezoeken aan huis zijn ook zinvol, omdatdan ook de moeilijkst bereikbare groepouders wordt bediend. Een CBOO zal dezethuisbezoeken wel moeten coördineren envan tevoren aankondigen, zodat ouders zich op het bezoek kunnen voorbereiden en niet te vaak worden geconfronteerd metverschillende voorlichters.

InrichtingVolgens geïnterviewden kunnen de spreek-uren het best worden afgestemd op demoeilijkst bereikbare groepen. Dan zijn despreekuren laagdrempelig genoeg voorgroepen die uit zichzelf makkelijker eenspreekuur binnenlopen. Dit neemt niet weg dat de hoger opgeleiden niet uit het oog verloren mogen worden. Ook zij hebbenvragen.

Een CBOO zal dankbaar gebruik kunnenmaken van de vele bestaande accommoda-ties waar verschillende groepen mensen alkomen: zelforganisaties, schoolgebouwen,buurt- en clubhuizen, moskeeën. Een ver-trouwde plek verlaagt de drempel.

Voor het grootste deel van de doelgroepwerkt het niet om een spreekuur alleen meteen affiche aan de deur aan te kondigen.Degenen die het spreekuur gaan verzorgenzullen een aanzienlijke hoeveelheid tijdmoeten investeren in het opbouwen vanvertrouwen binnen de doelgroep. Dit bete-kent dat zij bijvoorbeeld tijd moeten uittrek-ken voor het kennismaken met groepenouders, bijvoorbeeld door buurtmoeders opte zoeken, of kinderdagverblijven, of meer-dere bezoeken te brengen aan de bestaandeouderkamers op basisscholen. Op dezemanier verkrijgt de opvoedingsondersteu-ner inzicht in de vragen die bij ouders leven.Bovendien kan zij langzaam en informeelhet bestaan van het spreekuur introduce-ren. Ook kan de opvoedingsondersteunerzodoende werken aan een open klimaat,waarin vragen gesteld kunnen worden. Zokan informatie worden verschaft over deprofessionele geheimhoudingsplicht.

In de praktijk blijken met name allochtoneouders eerst andere, vaak praktische

2524

6 NIGZ, Alcoholvoorlichting voor Turken en Marokkanen, Woerden, 1999.

7 Wit, Mieke de en Saskia de Bruijne, De hand boven het kind - vooronderzoek naar opvoedingsondersteunende preventieprojecten

voor allochtone ouders op het terrein van verslaving. Utrecht, Forum, 2000.

5 Momenteel is de Juliana van Stolbergschool de enige school met een vaste ouderkamer. Daardoor loopt het ontvangen van

ouders, en het betrekken van deze ouders bij de school daar goed. In de Klimop hebben buurtmoeders twee ochtenden in de

week de beschikking over de sportzaal, maar dat blijft behelpen; de ruimte is ongezellig en weinig uitnodigend. De Imeldaschool

heeft geen vaste plek; daar wordt plaats ad hoc vrijgemaakt wat verre van ideaal is.

Page 15: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

leeft. Bovendien dient er rekening gehoudente worden met de reeds bestaande activitei-ten binnen een instelling.

In z’n algemeenheid wordt geconstateerddat de thema’s die leven ruimer zijn danpraktische onderwerpen of de onderwerpenzoals die in de opvoedcursus Opvoeden Zo!worden behandeld. Soms liggen onder basa-le problemen ook andere problemen. Veel-vuldig huilen en niet willen eten kunnenimmers ook machtsmiddelen zijn. Onderwerpen als ‘opvoeding en Islam’, ‘wegwijs in opvoedingsvoorzieningenland’leven evenzeer. Verder blijkt het onderwerp‘moderne opvoeding versus een traditionele’ook actueel. Soms willen ouders hun kind opeigen wijze opvoeden, maar krijgen zij temaken met een sterke sociale controle ennormen en waarden die van buitenaf wordenopgelegd. De vraag is dan hoe daarmee omte gaan?

Er zijn een paar onderwerpen die meerma-len door de respondenten worden genoemden die als inspiratie kunnen dienen voor deinvulling van thematische ouderavonden.Dit zijn:• basale onderwerpen, zoals huilen,

bedplassen, eten, slapen of niet willenspelen;

• gedragsproblemen, zoals drukke kinderenof gehoorzaamheid, eenkennigheid,

onderling ruzie maken, jaloezie of agressie;

• hygiëne. Vaak worden problemen op dit gebied eerder waargenomen door pro-fessionals dan door ouders. Voorlichtinghierover is van groot belang;

• het schoolsysteem. Veel (allochtone)ouders hebben te weinig inzicht in hetNederlandse schoolsysteem. Hoe kan deouder de schoolloopbaan begeleiden?;

• grenzen stellen. Hoe handhaaft een ouderzijn of haar gezag?;

• dagindeling. Vaak heeft de moeder het zodruk dat er wrijving ontstaat tussen haaren het kind. Ideeën over een andere dag-indeling zouden kunnen helpen om dit tevoorkomen;

• sociale kaart. Ondanks allerlei inspannin-gen en projecten bestaat er bij ouders nogsteeds grote onduidelijkheid over de voor-zieningen op het gebied van opvoedings-ondersteuning;

• het bespreekbaar maken van een pro-bleem binnen het gezin. Hoe legt eenvrouw uit aan haar familie/gezin/man datzij met een opvoedingsvraag zit;

• echtscheidingsproblematiek. Het gaatdan met name over kennis en omgaanvan ouders met loyaliteitskwesties bijkinderen;

• pubers die zich losmaken vanouders / ouderlijk gezag;

• communicatie met kinderen.

Naast deze mogelijkheid hebben de geïnter-viewden de volgende punten aangedragen:• Laagdrempeligheid wordt bereikt door

rekening te houden met de diversiteit van de groep. Om te beginnen is het daar-om zinvol als de opvoedingsondersteunerde taal van de cliënt spreekt. Dit moetruim worden opgevat. Niet alleen dientvoorlichting gegeven te worden in deeigen taal (Arabisch, Nederlands, Turks,enzovoort), maar ook jargon dient te worden vermeden.

• Enkele geïnterviewden hebben de kant-tekening gemaakt dat een spreekuur inde eigen taal ook nadelig kan werken. De angst voor roddel in het eigen circuitspeelt vaak een rol. De professionele houding van de opvoedingsondersteuneris dan van belang.

• Het aanbod moet zowel rekening houdenmet werkende als niet werkende ouders.Er moet niet klakkeloos vanuit gegaanworden dat alle vrouwen overdag de tijdhebben en dat mannen overdag nooitkunnen.

• Laagdrempeligheid wordt ook bereikt doorcontinuïteit te garanderen. Een spreekuurlangdurig op dezelfde tijd en dezelfdeplek, vergroot de bekendheid en de kansdat ouders door mond-tot-mondreclameervan horen.

• Tenslotte is opgemerkt dat de spreekurengratis moeten zijn.

2.3.6 Thematische ouderbijeenkomsten

Veel opmerkingen die in het kader vanambulante spreekuren gemaakt zijn over deplaats, de laagdrempeligheid en de gewen-ste samenwerking met andere instellingen,gelden ook voor het organiseren van thema-tische ouderbijeenkomsten. Aanvullendeopmerkingen die de geïnterviewden hebbengemaakt, worden hieronder behandeld.

TijdstipAls tijdstip voor het houden van thema-tische ouderbijeenkomsten worden de avonden in het algemeen afgeraden. Ditgeldt met name voor het bereiken van veel allochtone vrouwen. Voor werkendenkunnen bijeenkomsten in de avond juist wel een uitkomst zijn. Ervaringen die KORNheeft opgedaan wijzen er in ieder geval opdat bijeenkomsten in de avonduren nooit totproblemen hebben geleid bij het werven vandeskundige voorlichters.

Zoveel ouders, zoveel vragen In de interviews is gevraagd welke op-voedingsvragen ouders hebben. Vanzelf-sprekend is deze vraag moeilijk te beant-woorden, omdat iedere ouder uniek is eniedere ouder wel meerdere persoonlijke vragen heeft. Bij het kiezen van onderwer-pen moet goed gekeken worden naar wat erbinnen een groep op een bepaald moment

26

Page 16: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

onderlinge kennisuitwisseling van ouderswerkt vaak erg goed.

Daarnaast moeten voorlichters zich bewustzijn van eventuele cultuurverschillen. Vooreen Nederlander lijkt het misschien niet‘efficiënt’ om aan het begin van een voor-lichting een half uur te besteden aan weder-zijdse begroeting, maar een voorlichter diegelijk begint met haar verhaal, wordt doorsommige allochtone groepen als een vreem-deling ervaren die geen rekening houdt met,of kennis heeft van de andere cultuur. Deinhoud zal dan minder worden opgenomen.Het is vergelijkbaar met de vlotte verkoop-babbel in computerwinkels, die je eerderdoet duizelen, dan inzicht geven in degeheimen van Pentium en Megahertz.

Als het gaat om werkvormen kan verdergedacht worden aan theater als middel. InNoord-Brabant is door Palet, een steunpuntvoor multiculturele ontwikkeling, theatergebruikt om het onderwerp verslavingbespreekbaar te maken binnen de Turksegemeenschap. Samen met jongeren is eenvoorstelling gemaakt op basis van huneigen ervaringen, ideeën en meningen. Paletnodigde ouders en andere familieleden uit,om na het genot van een maaltijd, te komenkijken. Het bleek dat na de voorstelling deouders openhartig praatten en veel vragenstelden.

Ook de SAJ heeft goede ervaringen opge-daan met theater als voorlichtingsinstru-ment.

Een andere mogelijkheid is een opzet ver-gelijkbaar met de Tupperwareparty’s. Eengastvrouw nodigt bekenden uit voor eenparty over opvoeding bij haar thuis. Naafloop benadert de opvoedingsondersteunerde gasten met de vraag of zij zelf gastvrouwwillen zijn voor een volgende party.

Maar ook het Internet als medium en soft-ware voor thuisgebruik moet niet wordenvergeten. Op dit moment is er voor de Millinxbuurt software over opvoeding in verschillende talen - Turks, Arabisch, Papiamento, Engels en Nederlands - in ontwikkeling.

De lokale media zijn een andere manier om ouders te informeren. Deze kunnen ookworden gebruikt om opvoedingsvragen(anoniem) te behandelen, analoog aan de‘lieve Lita rubrieken’ in de vrouwenbladen.

Volgens de respondenten kunnen thema-tische ouderbijeenkomsten het best ad hoc georganiseerd worden, of eventueelpassend bij en aanvullend op de cyclus vanoudercontacten die al binnen de organisatiewaar het spreekuur gehouden wordt, gebrui-kelijk is.

Soms spreken ouders, veelal onbewust,op een beschuldigende manier met hunkinderen. Er zou aandacht moeten wordengegeven aan het vergroten van de kennisen kunde van ouders om op verschillendemanieren met hun kinderen te communi-ceren.

Daarnaast blijkt uit de literatuur8 dat oudersook vragen hebben over andere onderwer-pen. Angst voor het slechte pad, voortijdigschoolverlaten, rondlummelen en verwijde-

ring van ouders, houden ouders ook wakker.Thema’s die door de respondenten zijn ge-noemd, waarover ouders niet binnen deeigen familie terecht kunnen, sluiten gedeel-telijk aan bij die uit de bovenstaande tabel:drugs, seksuele voorlichting, homoseksua-liteit en slaan. Voor ouders is de drempel omhierover te praten hoog, doordat de sociale

omgeving hun zoon of dochter gelijk ver-denkt van bijvoorbeeld drugsgebruik als deouders hierover informatie vragen. In de begeleiding zou dan aandacht besteedmoeten worden aan de symptomen en devraag hoe je hier het best mee kuntomgaan. Het is niet aan te raden om eenouderbijeenkomst aan te kondigen als: ‘Bijeenkomst over drugs en homoseksua-liteit.’ Hiervoor moeten andere termenbedacht worden, zoals ‘puberteit’.

WerkvormenIn het algemeen worden collegeachtigevoorlichtingsvormen afgeraden. De bijeen-komsten moeten een combinatie vormenvan het aanbieden van informatie en hetvragen van informatie aan de ouders. Het iszeker belangrijk om de ouders ook als des-kundigen te raadplegen. Het stimuleren van

2928 8 Meijers, R.J.M., H.J. van Houten en F.D. von Meijenfeldt, Ingepast of aangepast? Loopbaanstrategieën in etnisch perspectief: een

vergelijkbare studie naar jongeren en hun ouders. Amsterdam, Delphiconsult, 1993.

VREES VAN ALLOCHTONE OUDERS INZAKE DE TOEKOMST VAN EN MET HUNKINDEREN, ONDERSCHEIDEN NAAR BEIDE OUDERS, IN PROCENTEN

VREES MOEDER VADER

Criminaliteit/drugs 63% 61%

Slecht huwelijk/ongetrouwd blijven 13% 10%

Verwijdering van ouders/familie/gemeenschap 11% 2%

Onvoldoende opleiding/geen diploma 9% 12%

Werkloosheid/vervelend werk 6% 4%

Bron: Meijers et al, 1993

Page 17: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

‘Tja, de vaders’ Opvoeding en opvoedingsondersteuningricht zich nog steeds vrijwel alleen op moe-ders. Weliswaar merken sommige instellin-gen op dat zij zich op ‘ouders in het alge-meen’ richten, maar dan nog bestaat hetaantal mensen dat wordt bereikt voor 95%uit moeders, zeker als het gaat om de laagstopgeleide doelgroep. Algemeen wordt echteronderschreven dat het ook van belang isvaders te bereiken en te betrekken bij deopvoeding. Enkele respondenten verwach-ten dat dit te veel moeite kost in vergelijkingmet het te verwachten resultaat. Zij willenaansluiten bij de bestaande situatie, waarinde vaders geen rol zouden hebben. Dat ditniet het geval is, wordt uitgebreid beschre-ven in hoofdstuk 3, dat geheel gewijd is aanislamitische Marokkaanse vaders en opvoe-ding. Een initiatief als De Groene Lijn, eensamenwerkingsverband tussen zes Marok-kaanse zelforganisaties in Delfshaven, datopgericht is om de onderwijskansen vanMarokkaanse kinderen te vergroten en hetklimaat op straat te verbeteren, bewijsteveneens dat vaders zichzelf wel degelijkeen rol toedichten als het gaat om hun kin-deren.De meeste respondenten achten het zondermeer de moeite waard om ook een aanbodgericht op vaders te ontwikkelen. Dit zou insamenspraak moeten gebeuren met zelfor-ganisaties en basisscholen, omdat dit de

plekken zijn waar vaders komen. Er moetwel voldoende ruimte blijven om de vormwaarin die betrokkenheid zich uit, te kun-nen differentiëren. Er is immers geen welbe-paalde vaderrol die elke vader zou moetenambiëren. Een succesvolle vader - gedefini-eerd in termen van de ontwikkeling van hetkind - is degene wiens rol overeenkomt metde voorschriften van zijn socio-culturele enfamiliale context. Maar er is wel voldoendereden om aan te nemen dat vaderlijkebetrokkenheid een positief effect heeft ophet zelfvertrouwen en de sociale omgangvan lagere schoolkinderen.9

Op dit moment wordt er binnen het Plan vanHerstel training en voorichting ontwikkeltgericht op vaders, ondermeer het ProjectSchiekade Veilig.

Een lerend werkveldBehalve op de ouders moet een CBOO zichzeker ook richten op het werkveld. Uit degehouden interviews blijk dat er onder pro-fessionals die met kinderen werken eengrote behoefte bestaat aan een steunpunt,waar zij met al hun vragen terecht kunnen.Binnen een CBOO moet dus ruime aandachtzijn voor vragen vanuit het werkveld. Daarnaast is het wenselijk dat een CBOOeen stimulerende rol vervult door zelf initia-tieven voor deskundigheidsbevordering inhet werkveld te ontplooien. In de eerste plaats zal zij hiervoor goed in

2.3.7 MethodiekontwikkelingHet bereiken van oudersBuiten kijf staat dat een CBOO niet magwachten tot ouders ernaar toekomen. EenCBOO zal gebruik moeten maken van velemanieren of methodieken om ouders tebereiken. Eventueel zullen nieuwe ideeënmoeten worden uitgeprobeerd. In de interviews is gevraagd welke manierener zijn om ouders te bereiken. Zoals te ver-wachten blijkt dat ieder segment van dedoelgroep het best op een andere manierbereikt kan worden.

Naast persoonlijke uitnodigingen en mailin-gen zijn aanvullende ideeën:• het inspreken van cassettebandjes;• het organiseren van een jaarlijkse

informatiemarkt voor ouders. Tot vorigjaar is die georganiseerd door SCALP. Deorganisatie van deze markt zou nu moe-ten worden overgenomen door een CBOO;

• het organiseren van uitjes voor moedersof vaders;

• inschakeling van (lokale) media;• internet / e-mails;• videomateriaal.

In de interviews is ook gevraagd welke toongezet moet worden om ouders aan te spre-ken. De praktische, vrolijke ingang, die directbetrekking heeft op het kind, blijkt goed te

werken om onderwerpen bespreekbaar temaken. Ouders kunnen bijvoorbeeld uitge-nodigd worden om een gemaakte film vanhun peuter in de speelzaal te komen bekij-ken. Kinderkampen zoals in de jaren tachtignog plaatsvonden, mogen ook best terugko-men! Het blijkt verder dat als een leidsteraan ouders vertelt wat zo leuk is aan hetkind, dat vragen en eventuele problemendan veel makkelijker door ouders op tafelworden gelegd.Soms werkt de choquerende methode ook.Bijvoorbeeld door de stelling te poneren datalle Nederlanders drugs gebruiken en alleTurken naar knoflook stinken. Dit kan echteralleen bij een groep die elkaar al lang kenten vertrouwt.De methode om deelnemers aan bijeenkom-sten taken te geven die voor een volgendebijeenkomst moeten zijn uitgewerkt werkteveneens. De aard van de taak is afhanke-lijk van de deelnemer en kan thematischzijn. ‘Wat vind jij een normale Turkse opvoe-ding?’ Gevolgd door de vraag of de andereaanwezige Turken het hier mee eens zijn,waarna een vergelijking kan wordengemaakt met de ‘Nederlandse’ opvoeding.De taak kan ook praktisch zijn: neem eentypisch Turks speelgoed mee dat je niet inNederland ziet. Hierdoor stijgt de betrokken-heid van de ouders bij de bijeenkomsten.

3130 9 Zie ook: Vandenbroeck, M, De blik van de Yeti, p. 158.

Page 18: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

zijn als professionals en ouders hun kundeen bewustwording op dit gebied verhogen,zodat kinderen met een breder scala aanmogelijkheden in aanraking komen.

Tenslotte is opgemerkt dat het goed zou zijnom de gespreksvaardigheden van bijvoor-beeld peuterspeelzaalleidsters en docentenop de basisschool te vergroten. In het alge-meen wordt er wel gesignaleerd, maar ont-breekt het aan follow-up. Hoe breng je ver-moedens van opvoedingsproblemen tersprake bij ouders, zonder daarbij op tenen tetrappen. En hoe reageer je het best op vragendie soms getuigen van diepgaandere proble-men, waar ouders mee komen? Voor zeerervaren professionals hoeven deze vragengeen probleem te zijn, maar jonge of onerva-ren leidsters, kinderwerkers, docenten ofonervaren additionele krachten, hebben vaakhet idee er alleen voor te staan en weten nietgoed hoe zij ermee om moeten gaan.

2.3.8 Discussies die ouders ondersteunen

Eerder is al aangegeven dat een deel van deallochtone ouders ondersteuning behoeft bijhet ‘modern’ opvoeden van hun kinderen.Een opvoedingssteunpunt zou daarom dis-cussies kunnen aanzwengelen over normen-en waardensystemen en gewenste aanpas-singen daarin als het om het grootbrengenvan kinderen gaat.

Verder kan een opvoedingssteunpunt eenbijdrage leveren aan het creëren van voor-waarden waardoor (allochtone) oudersmakkelijker naar buiten kunnen treden metopvoedingsvragen. Sommige allochtonevrouwen zeggen niet naar buiten te mogenof het te druk te hebben. Het eerste is overi-gens niet in alle gevallen een gevolg vanonderdrukking van de man. Veelal zijn hetniet de echtgenoten die een verbod opleg-gen, maar is het de angst voor roddel in degemeenschap, oftewel sociale controle ensociale druk. Veel vrouwen willen deze soci-ale controle doorbreken. Maar daarbij isondersteuning en begeleiding noodzakelijk.Deze taak zou een opvoedingssteunpunt opzich kunnen nemenTe druk om iets naast de zorg voor het gezinte ondernemen heeft enerzijds te makenmet tijdsplanning en dagindeling, ander-zijds met de wijze waarop een individu zich-zelf ziet en definieert. Het vergroten vaneigenwaarde en zelfbewustzijn van oudersis eveneens een aandachtspunt voor eenopvoedings-steunpunt. Aandacht hiervoorvergroot ook de kansen voor de kinderen.

2.3.9 Vertaalslag naar beleidAls gevolg van al haar activiteiten ontstaater binnen een CBOO een uitstekend en actu-eel beeld van delevende vragenen problemen.

de gaten moeten houden wat er in den landeaan nieuwe opvoedingsmethodieken envoorlichtingsmethodieken worden ontwik-keld bij bijvoorbeeld instellingen als hetNIZW, Forum, en het Trimbosinstituut .

Ook blijkt er in het werkveld behoefte tebestaan aan cursussen en trainingen.Momenteel is de GGD bezig met een inventa-risatie van wensen op dit gebied. Uit de eer-ste resultaten blijkt dat voor alle door deGGD voorgestelde ondersteuning meer dan50% van de respondenten aangeeft hierbehoefte aan te hebben.Een greep uit de door de GGD voorgesteldecursussen:• omgaan met drukke kinderen;• omgaan met agressief gedrag;• kinderen belonen en straffen;• kinderen normen en waarden leren;• werken met kinderen uit verschillende

culturen;• stimuleren van taalontwikkeling;• intervisie en supervisie.

Een CBOO zou van dit cursusaanbod gebruikkunnen maken. Ook kan het in samenwer-king met het consultatiebureau korte cur-sussen voor bijvoorbeeld assistenten inpeuterspeelzalen opzetten. Hierdoor kunnenook de persoonlijke (werk-)contacten groeien tussen de werkers in de peuter-speelzalen en het consultatiebureau.

Training is ook gewenst om inzicht te krijgen in verschillende manieren waaropprofessionals kinderen kunnen benaderen.Het blijkt dat het handelingrepertoire vanprofessionals vaak beperkt is. Meer kennisover de effecten van verschillende benade-ringen wordt als zeer zinvol gezien, zekeromdat kleine wijzigingen hierin vaak al totsucces kunnen leiden.

Een ander punt waarover voorlichtinggewenst is, is de vraag welke verschillenderollen ouders hebben en hoe daarmee om tegaan. Stichting De Meeuw heeft hier al infor-matie over ontwikkeld.

Vaak zijn kinderbegeleiders, als gevolg vande te grote werkdruk, vooral bezig met deorganisatorische kant van hun werk. Er isechter ook kwalitatief inhoudelijke informa-tie nodig. De werkverdieping moet zich niet alleen opproblemen richten, maar ook op de intrinsie-ke ontwikkeling van het werk. Zo is meerkennis gewenst over verschillende culturenen de ontwikkelingsfases van kinderen.

Daarnaast zou er aandacht besteed moetenworden aan het leren leren en het leren den-ken van kinderen. Veel professionals enouders kunnen vaardigheden geleerd wor-den, waardoor ze het denken en leren bijkinderen kunnen stimuleren. Het zou goed

32

Page 19: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

Bij de opzet van buurtnetwerken kangebruik worden gemaakt van het Utrechtsemodel (zie bijlage 3) en de ervaringen in deProvenierswijk. Daarnaast is het bestaandLokaal Zorgnetwerk Oude Noorden een infor-matiebron. Dit zorgnetwerk richt zich echterniet specifiek op kinderen en jeugd.

Een van de taken van een CBOO moet danook zijn om deze vragen en problemen omte zetten in beleidsaanbevelingen voor dedeelgemeente Noord en de gemeente Rotter-dam.

2.3.10 Stimuleren Jeugdzorg-netwerken

Ondanks de beperkte tijd die mensen in hetwerkveld hebben voor het uitvoeren vanextra activiteiten of het bijwonen van extraoverleggen, geven verschillende geïnter-viewden aan behoefte te hebben aan tweesoorten netwerken.Ten eerste: buurtnetwerken van mensen die met kinderen werken, waar kinderenmet problemen ingebracht kunnen worden,die via het netwerk verwezen en gevolgdworden. In Utrecht zijn dergelijke netwerkenactief. Ook in de Rotterdamse Proveniers-wijk bestaat zo’n netwerk voor 0 - 12 jari-gen. In de Utrechtse praktijk blijkt echterdat er vooral jongens in het netwerk bespro-ken worden. De problemen van meisjes zijnvaak onzichtbaarder. Dit zou in Rotterdamvoorkomen moeten worden. Daarnaast isbelangrijk dat zo’n buurtnetwerk rekeninghoudt met de schaal waarop zij overlegt.Iedereen, of zoveel mogelijk deelnemersmoeten het kind kennen wil het overleg zinvol zijn.

Naast het buurtnetwerk in de Proveniers-wijk wordt momenteel in de Agniesebuurtonderzocht of daar ook een netwerk kanworden opgezet. In andere wijken bestaathet niet (meer), maar vindt er wel ad hoccontact plaats tussen verschillende instel-lingen. Toch is de mening van het werkvelddat een regulier overleg de drempel omandere professionals te raadplegen lagerzal maken. Bovendien bestaat bij een regu-lier overleg de mogelijkheid om ook kleinere‘probleemgevallen’ onderling te bespreken.Bij ad hoc overleg blijft het vrijwel altijdbeperkt tot ‘grote gevallen’.

Daarnaast is er behoefte aan een deel-gemeentelijk instellingennetwerk waarinstellingen op het gebied van opvoedings-ondersteuning hun aanbod op elkaar af kunnen stemmen, ontwikkelingen kunnen uitwisselen, gesignaleerde lacunes in hetaanbod gezamenlijk kunnen opvullen endeskundigheidsbevorderingprogramma’skunnen opzetten.

Page 20: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

3.1 InleidingIn dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de betrokkenheid van islamitische Marokkaansevaders bij de opvoeding. Tot op heden zijn veel preventieprogramma’s voornamelijk gerichtop moeders en daar waar de doelgroep bestaat uit ‘ouders’ blijkt dat met name de moedersbedoeld en bereikt worden. Dit geldt ook, maar in mindere mate voor hoog-opgeleide autochtonen of hoog-opgeleide allochtonen.Eerst wordt algemeen ingegaan op preventieprogramma’s en vaders. Daarna worden tweeprojecten die zich meer of minder expliciet op vaders gericht hebben nader besproken.

Speel met uw kind in zijn eerste zeven jaar,

voed hem op tot zijn veertiende

en wees zijn vriend tot zijn eenentwintigste.10

3736 10 Deze spreuk is een gezegde van kalief Omar ibn al-Khattab uit de zevende eeuw en vormt tevens het uitgangspunt van de

islamitische opvoeding.

Marokkaanse vaders en opvoeding

Page 21: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

ding. Daarnaast hebben ouders er genoegvan om steeds opgetrommeld te wordenals er weer een project voor en over henbedacht is. Zij willen met nadruk betrokkenzijn bij de ontwikkeling van ideeën. Onbe-grip heerst ook over projecten die ineensweer ophouden, wat de resultaten ook zijn.’En als we dan de volgende keer nietkomen, zijn we “ongeïnteresseerde”ouders.’

Er zijn verschillende plaatsen mogelijkwaar opvoedingsondersteuning kan worden gegeven aan Marokkaanse vaders.De moskee lijkt nog steeds een goede(maar niet de enige) plek voor bijeen-komsten voor vaders. In de moskee kaneen zeer grote groep vaders bereikt wor-den. Bovendien zou opvoedingsondersteu-ning kunnen aansluiten bij het reguliereactiviteitenprogramma van een moskee,wat recht doet aan de traditie dat de moskee altijd een ontmoetingsplaats isgeweest waar educatieve, culturele enartistieke activiteiten georganiseerd worden, in aanvulling op de godsdienstige. Verder blijken vaders de voorkeur te gevenaan een Marokkaanse beroepskracht vanbuiten de stad uit angst voor geroddel. Integenstelling tot wat men zou verwachten,krijgen Marokkaanse beroepskrachten nietautomatisch het vertrouwen van hun land-genoten, ze moeten zich eerst waarmaken.

Daarnaast wordt er van Nederlanders somsgedrag geaccepteerd dat men van landge-noten niet zou accepteren of beledigend ofongemakkelijk zou vinden. Zakelijk contacttussen Nederlandse vrouwelijke beroeps-krachten en Marokkaanse mannen kandaardoor soms relatief soepeler verlopen.De rondreizende imams vormen ook eeninteressante mogelijkheid voor samenwer-king. Zij houden overal in Nederlandspreekbeurten voor groepen ouders. Metname vaders blijken op dit aanbod af tekomen.

Onderwerpen die tijdens de gespreks-groepen met Marokkaanse vaders werdenbesproken, sloten aan bij de onderwerpendie leven binnen de (geloofs)gemeen-schap, waarbij men zich speciaal richtte opcultuurverschillen en de bijbehorendedilemma’s en spanningen binnen de opvoe-ding.

De bovenstaande ervaringen zijn alle opge-daan binnen de gespreksgroepen. Eenmeer systematisch opvoedingsonderzoekonder Marokkaanse vaders zou echter zeergewenst zijn, aangezien hun zienswijzenog steeds onderbelicht is gebleven.

3.2 Preventie-programma’s en vaders

In Rotterdam, Gouda en Utrecht is enkelejaren geleden het project GespreksgroepenMarokkaanse ouders uitgevoerd. Hierbijwerden verschillende bijeenkomsten geor-ganiseerd, voor zowel vaders als moedersapart. Uit bijeenkomsten met vaders blijktonder meer dat zij, in tegenstelling totmoeders, geen behoefte hebben om metNederlandse vaders te praten over allerleiopvoedingszaken. Wel zijn zij bereid totsamenwerking met scholen en politie, mitsdit op voet van gelijkwaardigheid zougebeuren. Zowel vaders als moedersmaken zich met name zorgen over hunoudere kinderen. Het informele netwerkvan opvoedingsondersteuning schiet voor-al bij grote problemen met oudere kinderentekort. Het resultaat van pogingen vaders te berei-ken is echter heel wisselend. In Schiedamlukte het bijvoorbeeld niet om vaders teinteresseren voor de cursus Opvoeden Zo!Mogelijk hebben mannen meer moeite om met vreemden over ’intieme’ zaken tepraten. Daarnaast hebben zij meer de neiging om tegenover elkaar een bepaaldestatus op te houden. Hierbij is het begrip’schaamte’ van belang, alhoewel Marok-kaanse mannen volgens hun vrouwen hetbegrip schaamte soms in de mond nemen

om zich onder hun verantwoordelijkheid uitte praten. Het werven van deelnemersblijkt dan ook één van de grootste hordesdie de projectleiders moeten nemen. DeMarokkaanse gemeenschap en met namehet oudere deel daarvan, staat bekend alseen gesloten en moeilijk te bereiken doel-groep. De combinatie van schriftelijke enmondelinge publiciteit en het gebruik vanformele en informele kanalen zijn nodig omde publiciteitscampagne te doen slagen.Voor de bijeenkomsten in Utrecht ging eenuitnodiging (vaak tweetalig) de deur uitnaar directies van scholen, Marokkaansezelforganisaties, buurthuizen en gezond-heidscentra en de lokale omroep. Imams,actieve ouders en andere betrokkenen wer-den gevraagd om die uitnodigingen in hunkring te verspreiden. Sommige Marokkaan-se ouders die een actieve rol in de gemeen-schap spelen, de zogenoemde sleutelfigu-ren, werden direct aangeschreven.Binnen de projecten GespreksgroepenMarokkaanse ouders waren vaders uitein-delijk wel heel openhartig over de zorgendie zij hadden over hun kinderen, hun wan-hoop en teleurstellingen. Mogelijk is dit eengevolg van het eerste gesprek waarin voor-al kwaadheid en frustraties gespuid kon-den worden. Die kwaadheid en frustratiesbleken vaak voort te komen uit het alsonoverbrugbaar ervaren verschil tussen deMarokkaanse en de Nederlandse opvoe-

3938

Page 22: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

Minderheden. Doelstelling is de positie-verbetering van jongeren uit etnische minderheden, waardoor de criminaliteitonder hen vergelijkbaar wordt met die vanjongeren van Nederlandse origine.

Daarnaast zijn er uitgewerkte plannen dieaansluiten bij bestaande projecten overjongeren uit etnische minderheden voor: • de voorschoolse periode;• de voorkoming van schooluitval;• de preventie van criminaliteit.

In het Algemeen Dagblad van dinsdag 20februari 2001, viel de titel Goede gesprek-ken en een tik om de oren op. Het artikelbehandelt het CRIEM-project in Enschede.Volgens dit artikel is in Enschede het net-werk van wetshandhavers en hulpverle-ners redelijk op peil en heeft de misdaadonder vooral Marokkaanse jongeren zichgestabiliseerd. Enkele citaten uit het artikel:

’Vanaf de kansel in de islamitische moskeeaan de Atjehstraat probeert H. Celik zijnjeugdige geloofsgenoten wekelijks tebehoeden voor misstappen in de maat-schappij. De imam laat zich in zijn onder-werpkeuze graag souffleren door AyanAktas, die de taal van de jongeren en vande straat spreekt. Maar het ontzag voor demoslimvoorganger en zijn rechterhand mag

nog zo groot zijn, professionele hulp vanuitde Nederlandse samenleving is onontbeer-lijk. “Door de grote cultuurverschillen kun-nen we het niet alleen’’, aldus Celik.’

’Na signalen uit de maatschappij beslootEnschede zich te richten op de kiem vaneventuele excessen. “Zo hebben we eenopvoedingscursus in het leven geroepenvoor allochtone vaders,“ zegt Alink, “Metals centrale vragen: hoe ga je om met klei-ne kinderen en met pubers?”.

In Enschede bestaat de CRIEM-Pilot uit verschillende onderdelen. Preventie enHulpverlening Marokkaanse jongeren isdaar één van. Het doel van dit onderdeel is het voorkomen en het terugdringen vande uitval van Marokkaanse jongerenbinnen het onderwijs, werk en anderemaatschappelijke velden. Deze doelstelling probeert men onderandere te bereiken door middel van onderling afgestemde hulpverlenings- enpreventieve activiteiten. Daarnaast wordter ook veel ondernomen om de vele acti-viteiten die zich richten op preventie enhulpverlening voor Marokkaanse jongerenen hun ouders uit te breiden.

De producten die dit project, specifiek voor ouders, zou moeten opleveren zijn de volgende:

3.3 Twee projectennader bekeken

De zoektocht naar opvoedingsondersteu-ningsprojecten die zich specifiek richt opvaders, levert een schamel resultaat op.Naast de drie gespreksgroepen met Marok-kaanse ouders werd alleen nog een projectin Enschede gevonden. Hieronder volgt eenweergave van de Utrechtse gespreksgroepen het CRIEM-project in Enschede. Ook inNoord draait er een CRIEM-project. Maar datricht zich niet op vaders.

In gesprek met Marokkaanse ouders,UtrechtIn april 1993 is in Utrecht het project Ingesprek met Marokkaanse ouders van start gegaan. Het project had tot doel deverantwoordelijkheid voor een adequateopvoeding van Marokkaanse kinderen weer te leggen waar deze thuis hoort:

bij de ouders. Aan de hand van bijeenkom-sten voor Marokkaanse vaders werdenonderwerpen belicht die tot dan toe nogniet eerder systematisch aan bod waren gekomen. Tijdens een van de eerste bijeenkomstenkwam naar voren dat sommige Marokka-nen het idee hebben dat er voor hen geenplek meer is in de Nederlandse maatschap-pij en dat zij geen mogelijkheden zien omhun kinderen goed te ondersteunen. Hetgevolg daarvan is dat zij zich afkeren van

de, in dit geval Utrechtse, samenleving en soms ook van hun kinderen. Deze pro-blemen zouden gedeeltelijk op te lossenzijn door Nederlanders en Marokkanenmeer met elkaar in contact te brengen. Endoor de ouders beter te informeren overhet Nederlandse onderwijssysteem, zodatzij hun kinderen kunnen volgen en onder-steunen.

Bij een project als dit is het vertrouwenvan de ouders in project en projectleiderscruciaal voor het welslagen. Pas als er ver-trouwen is, kunnen moeilijke en pijnlijkeonderwerpen aan de orde worden gesteld.Er is dan ook veel tijd uitgetrokken om datvertrouwen te winnen. Ook bij de keuze vanlocatie, sprekers en discussieleiders speel-de dit een belangrijke rol. Een al te roos-kleurige voorstelling van zaken ondermijnteveneens op den duur het vertrouwen. Deouders moeten niet het idee krijgen dat depolitie of de kinderbescherming na de dis-cussie voortaan zal optreden zoals Marok-kanen dat graag zouden zien. Dit zou enkeltot teleurstellingen leiden.

CRIEM-project, EnschedeIn 1999 gaf minister Van Boxtel, verant-woordelijk voor het Grote Stedenbeleid(GSB) en Integratie, het startsein voorCRIEM, een landelijk project Criminaliteit in Relatie tot Integratie van Etnische

4140

Page 23: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

• een pakket voorlichting voor Arabischsprekende ouders van leerlingen in degroepen 7 en 8;

• een cursus Gezinsproblematiek.

Verder zijn er opvoedingscursussen uitgevoerd. De Marokkaanse gemeenschapzal zelf mannen en vrouwen gaan werven.Aan vrouwen wordt algemene voorlichtinggegeven, daaruit kan een groep opvoe-dingsondersteuning worden gevormd.

3.4 Tot slotHet aantal projecten dat vaders als doel-groep heeft, is erg klein. Daarom zullen toe-komstige preventieprogramma’s veel meermoeite moeten doen om vaders te berei-ken. Actieve en betrokken vaders zijn ergenoeg, als je maar weet hoe en waar je zekunt vinden.

Page 24: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

• Zo ja, aan wat voor soort materiaal is er behoefte bij ouders?

• Kunt u een alternatief aangeven voor een Centraal Bureau?

De huidige opvoedingsondersteuningsprogramma’s richten zich vrijwel uitsluitend op

moeders. Op welke wijze zouden vaders kunnen worden bereikt?

Zou u of uw organisatie een bijdrage kunnen leveren aan (het opzetten van) hetzij

pedagogische spreekuren, hetzij thematische ouderavonden of een Centraal Bureau?

• Zo ja, waaruit zou die bijdrage kunnen bestaan (materialen, menskracht, know-how,

ruimte)?

Onderzoeksvraag 2

Waar hebben instellingen / personen die met kinderen werken behoefte aan als het gaat om

doorverwijzing van kinderen met problematisch gedrag?

Bij welke problemen van kinderen verwijst u door?

Zijn er problemen waarvoor geen doorverwijsmogelijkheden bestaan, oftewel zijn er lacunes in het

aanbod?

Naar welke instanties verwijst u?

Zou u een beter overzicht willen hebben van de doorverwijsmogelijkheden?

• Zo ja, waaraan moet een dergelijke sociale kaart voldoen wil u er goed mee kunnen

werken?

• Zouden er (meer) uitwisselingen georganiseerd moeten worden tussen eerstelijns- en

tweedelijnsorganisaties, zodat u beter weet wat de organisaties doen en weten?

Heeft u behoefte aan deskundigheidsbevordering over onderwerpen?

• Zo ja, waarover en wie zou dat aan kunnen bieden?

45

Bijlage 1Vragenlijst

De twee hoofdvragen van dit onderzoek zijn geoperationaliseerd in verschillende deelvragen.

Onderzoeksvraag 1

Behoeft het projectplan Opvoedingsondersteuning wijziging dan wel aanvulling of specificatie?

Welke activiteiten zijn door u of uw instelling reeds ontplooid op het gebied van opvoedingsonder-

steuning?

Is er behoefte aan laagdrempelige pedagogische spreekuren voor ouders naast de al bestaande

voorzieningen?

• Zo nee, waarom niet. Is er behoefte aan iets anders?

• Zo ja, wat zijn mogelijke locaties? Zou er behoefte zijn aan een andere voorziening?

Wat maakt een pedagogisch spreekuur ‘laagdrempelig’?

Is er behoefte aan thematische ouderavonden naast de al bestaande?

• Zo nee, waarom niet? Vindt u dat er lacunes zijn in de wijze waarop ouders worden

geïnformeerd over opvoedingsthema’s?

• Zo ja, wat ontbreekt er op dit moment (onderwerpen, aanpak, bereik)? Zijn er andere manieren om

ouders te informeren?

Zijn er opvoedingskwesties die in gezinnen spelen, waarover niet gepraat kan worden binnen de eigen

(groot-)familie? Onderschrijft u dat er sprake is van isolement in opvoedingszaken?

• Zo ja, bij welke groep is dit het geval?

Aan welke voorwaarden moeten thematische ouderavonden voldoen, willen zij een geschikt middel zijn

om een eventueel bestaand isolement van ouders te doorbreken?

• Zijn er andere initiatieven mogelijk die dit doel dienen?

Is het wenselijk dat er een Centraal Bureau Ouderparticipatie en Opvoedingsondersteuning komt?

• Zo nee, waarom niet en zijn er andere vormen om ouders en het werkveld te informeren?

44

Page 25: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

mw. L van der Meer Raad voor de Kinderbescherming Coördinator preventie

mw. M. Meijers SKWON Buitenschoolse Opvang, KOA en

Kinderwerk

dhr. G.W. van Omme Jeugdgezondheidscentrum Eudokiaplein Schoolarts

mw. A. Postma GGD Beleidsmedewerker Tweede Thuis

mw. S. Postma MKD Dikkertje Dap Stagiaire

mw. L. Reijers SCALP Stagiaire project

Opvoedingsondersteuning

mw. D. Ros SKWON Kinder- en jeugdwerk buurthuis

De Boeg

mw. S. Sahin SKWON Coördinator Tweede Thuis

Algemeen coördinator stichting

Kinderparadijs

mw. M. Stevens SKWON Sociaal cultureel werker

mw. R. Sulti SKWON Kinderwerk

mw. I. van Sprang Stichting Maatschappelijk Werk Noord Schoolmaatschappelijk werk

mw. A. de Vries SKWON Peuterspeelzalen

mw. E. van der Weg Jeugdgezondheidscentrum Eudokiaplein Beleidsmedewerker voor

deelgemeenten Noord en

Delfshaven

mw. J. van Welzen Jeugdgezondheidscentrum Eudokiaplein Sociaal verpleegkundige

mw. E. Yuce Turks Cultureel Centrum voor Vrouwen

(TCCV) Coördinator

mw. W. Zandgrond Stichting Maatschappelijk Werk Noord Schoolmaatschappelijk werker

Sommige geïnterviewden hebben de gespreksverslagen bij de correctie ook aan collega’s binnen de

instelling voorgelegd.

47

Bijlage 2Lijst van geïnterviewden

De volgende mensen en instellingen zijn voor dit onderzoek geïnterviewd:

DOON: Directeuren basis

scholenoverleg Oude Noorden

LAP: basisscholenoverleg Liskwartier,

Agniesebuurt, Provenierswijk

dhr. M. Azij Marokkaanse Culturele

Vereniging Rotterdam Coördinator

mw. P. van Bronckhorst SKWON Buitenschoolse Opvang

dhr. M. Bibi Stichting

Samenwerkende Arabische Jongeren Bestuur

mw. M. van Delft SCALP Opsteller Projectplan

opvoedingsondersteuning

mw. M. ElMouaden Stichting Marokkaans Arabisch Cultureel

Centrum voor Vrouwen (SMACCVV) Coördinator

mw. E. Erkens MKD Dikkertje Dap Pedagoge

mw. F. Faiq GGD Gezondheidsvoorlichter

doelgroepen

dhr. G. Geldof Bureau Jeugdzorg Vrijwillig ambulante

jeugdhulpverlening

mw. M. van der Heijden Kinderdagverblijf Jip en Janneke Coördinator

mw. C. van den Hoven Thuiszorg Rotterdam Consultatiebureaus

mw. E. de Jonge Kinderdagverblijf De Vrijvoeters / KORN Coördinator en stafmedewerker

dhr. W. Hulsbergen Raad voor de Kinderbescherming Teamleider afdeling onderzoek

civiele zaken

mw. C. van ‘t Klooster SCALP Assistent ouderbetrokkenheid

mw. M. Koopman Criem-project Teamleider

mw. N. de Leede SCALP Opsteller Projectplan

opvoedingsondersteuning

mw. C. Lesuis KORN Peuterspeelzalen

mw. S. Luyt Jeugdgezondheidscentrum Eudokiaplein Schoolarts

dhr. G. van Maanen Juliana van Stolbergschool directeur

46

Page 26: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

Voortgangsbewaking

Afspraken worden vastgelegd in een verslag, waarop in de volgende bijeenkomst van het netwerk wordt

teruggekomen.

Contra-indicaties

• het gezin weigert hulp.

Kosten

Voor het gezin is de inbreng in het buurtnetwerk 0 - 12 gratis.

Het buurtnetwerk wordt gefinancierd door de vier Utrechtse welzijnsorganisaties uit het reguliere bud-

get. De gemeente Utrecht financiert de welzijnsorganisaties.

49

Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12 jaar Utrecht

Voor wie?

Alle gezinnen met kinderen onder de twaalf waar problemen zijn of dreigen.

Werkwijze

• Door een deelnemer aan het buurtnetwerk wordt gesignaleerd dat er problemen zijn in een gezin dat

uitwerking heeft op een kind;

• Toestemming wordt gevraagd aan het gezin om de situatie te bespreken;

• Indien geen toestemming wordt verkregen, wordt het gezin, c.q. het kind in algemene zin en anoniem

besproken. Alleen indien de problemen als zeer ernstig worden ingeschat kan besloten worden toch

de situatie te bespreken;

• Nagegaan wordt welke hulp het gezin, dan wel het kind nodig heeft;

• Het gezin, dan wel het kind wordt verwezen naar de geëigende instelling(en).

Frequentie en duur

Het buurtnetwerk komt één keer in de maand bij elkaar. Gemiddeld komt een gezin/kind vier keer ter

sprake.

Disciplines

Aan het jeugdzorgnetwerk nemen deel:

• Basisscholen;

• Kinderopvang;

• Kinderwerk van de buurthuizen en de speeltuinen;

• Algemeen (school-)Maatschappelijk Werk;

• Wijkverpleging;

• Schoolarts;

• Wijkagent;

• Soms: Bureau Jeugdzorg.

Doorverwijzing geschiedt naar verschillende instanties.

48

Page 27: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

Meijers, R.J.M., H.J. van Houten en F.D. von Meijenfeldt, Ingepast of aangepast? Loopbaanstrategieën

in etnisch perspectief: een vergelijkende studie naar jongeren en hun ouders. Amsterdam, Delphi-

consult, 1993.

NIGZ, Alcoholvoorlichting voor Turken en Marokkanen. Woerden, 1999.

Pels, T., ‘Opvoeding in Marokkaanse gezinnen.’ In T. Pels (red.), Opvoeding in Chinese, Marokkaanse

en Surinaams-Creoolse gezinnen, pp. 80-131. Rotterdam, Instituut voor Sociologisch-Economisch

Onderzoek, 1994.

Pels, T., Opvoeding in Marokkaanse gezinnen in Nederland. De creatie van een nieuw bestaan. Assen,

Van Gorcum, 1998.

Shadid, W.A.R. en P.S. van Koningsveld, Moslims in Nederland. Minderheden en religie in een multi-

culturele samenleving. Houten/Diegem, Bohn Stafleu Van Loghum, 1997.

Vandenbroeck, M., De blik van de Yeti. Over het opvoeden van jonge kinderen tot zelfbewustzijn en

verbondenheid. Utrecht, Uitgeverij SWP, 1999.

Vink-Roosch, H., Waarmee kan ik u van dienst zijn? Klantenbehoeftenonderzoek OKZ, deel 1 en 2.

Rotterdam, Thuiszorg Rotterdam, 2001.

Wit, M. de en S. de Bruijne, De hand boven het kind - vooronderzoek naar opvoedingsondersteunende

preventieprojecten voor allochtone ouders op het terrein van verslaving. Utrecht, Forum, 2000.

Zwaard, J. van der en M. Pannebakker, Drempels en kansen. Pedagogische advisering aan

Marokkaanse ouders. Utrecht, NIZW, 1997.

Zwiep, C.S., De steunpunten voor opvoeding: van beleid naar praktijk. Een onderzoek vanuit het

perspectief van de overheid, de professional en de cliënt. Academisch proefschrift. Amsterdam,

Universiteit van Amsterdam Amsterdam, 1998.

51

Literatuur

Algemeen Dagblad, 20 februari 2001, ‘Goede gesprekken en een tik om de oren.’

Berkenbosch, J., M. van Erp, Opvoeders helpen opvoeden, deel II. Verslag van de nulmeting in zeven

experimenten. Amsterdam, Kohnstamm Instituut, Amsterdam, 1994.

Bouhalhoul, R. en J. van der Zwaard, Een kwestie van vertrouwen - gespreksgroepen met Marokkaanse

ouders. Rotterdam, SBW Rijnmond, 1998.

CRIEM-project: www.enschede.nl/criem.

Graaff, F de en A. van Keulen (red.), Intercultureel opvoeden. Utrecht, Uitgeverij SWP, 1993.

Gerris, J.R.M. (red.), Opvoedings- en gezinsondersteuning. Amsterdam, Swets & Zeitlinger 1992.

GGD, Kenniscentrum Sociaal investeren, Verslag conferentie opvoedingsondersteuning. Rotterdam,

2000.

GGD/Steunpunt Kinderopvang, Werkmodel Kinderopvang-plus. Rotterdam, 2000.

Hermanns, J., P. Leseman, M. van Erp, J. Berkenbosch, Opvoeders helpen opvoeden, deel I. Vergelijking

van de beginsituatie van zeven experimenten opvoedingsondersteuning. Amsterdam, Kohnstamm

instituut, 1994.

Janssens, J.M.A.M. Opvoedingshulp: doel, methoden en effecten. Inaugurale rede. Nijmegen,

Katholieke Universiteit Nijmegen, 1998.

Leseman, P.P.M., ,S. Sahin, ‘Tweetalige ontwikkeling van Turkse peuters’. In: Pedagogische studiën,

pag. 259 - 274, nummer 4, 1996.

Maris, B. van, In gesprek met Marokkaanse ouders. Van slachtoffers tot actieve burgers. Utrecht, MIU,

1995.

50

Page 28: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

52

Colofon

Dit onderzoek is verricht in opdracht van het Coördinerend Samenwerkingsverband Tweede Thuis (CS2T). De partners KORN, SCALP en SKWON werken hierin samen ten behoeve van het bredeschool- en tweedethuisbeleid in deelgemeente Noord.

Het onderzoek is uitgevoerd door:Mieke de Wit, onderzoek en advies voor de non-profit sectorGraaf Florisstraat 503021 CJ RotterdamT 010 - 477.7361F 010 - [email protected]

© Mieke de Wit, 2001.

ontwerp en illustratiesSybren Vlasblom (A10+ grafische vormgeving & illustratie, Rotterdam)

Page 29: Voorbij de Streep · 1.1 Aanleiding onderzoek 10 1.2 Vraagstelling 12 ... Bijlage 1 Vragenlijst 44 Bijlage 2 Lijst van geïnterviewden 46 Bijlage 3 Activiteiten Buurtnetwerk 0-12

Nico GoezinneMieke de Wit

Voorbijde Streep