Upload
others
View
4
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
UNIVERSITEIT GENT
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2013-2014
EFFECT VAN GEWOONTES IN HET GEZIN OP
HET EETGEDRAG EN VOEDINGSPATROON VAN HET KIND
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering
Door Tina Vervloessem
Promotor: Prof. Dr. Stefaan De Henauw
Co-promotor: Dr. Nathalie Michels
UNIVERSITEIT GENT
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2013-2014
EFFECT VAN GEWOONTES IN HET GEZIN OP
HET EETGEDRAG EN VOEDINGSPATROON VAN HET KIND
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering
Door Tina Vervloessem
Promotor: Prof. Dr. Stefaan De Henauw
Co-promotor: Dr. Nathalie Michels
Abstract
Probleemstelling: Het aantal kinderen met overgewicht en obesitas gaat nog steeds
in stijgende lijn. Naast een tekort aan lichaamsbeweging zijn een
ongezond voedingspatroon en een ongezond eetgedrag
belangrijke oorzaken. Gezonde voeding is iets wat van jongs af
aan te kennis gebracht moet worden en daarin spelen de school
maar vooral ook de ouders een belangrijke rol. Dit werk gaat na
hoe en in welke mate de ouders invloed hebben op het eetgedrag
en het voedingspatroon van het kind.
Methodologie: Dit kwantitatief onderzoek maakt gebruik van gegevens van de
IDEFICS en I.Family studie die over 8 Europese landen werd
gehouden. Zowel cross-sectionele als longitudinale analyses
worden uitgevoerd voor een Europese (n=16 225) en Belgische
(n=752) sample. Kinderen en ouders werden bevraagd aan de
hand van gevalideerde vragenlijsten.
Resultaten: Zowel op het consumptiepatroon als op het eetgedrag hebben
ouders een invloed. Voor het consumptiepatroon is de relatie het
sterkst tussen dezelfde voedingscategorieën van ouder en kind. De
ouderlijke invloed op het eetgedrag van het kind uit zich vooral
via de voedingsopvoeding. Restrictie van voedingsmiddelen zou
emotioneel eetgedrag in de hand werken. Tenslotte is het
maaltijdpatroon van de ouder een goede predictor voor die van
het kind. Een kind van een ouder die dagelijks ontbijt heeft zelf
meer kans om ook elke dag te ontbijten.
Conclusie: Ouders hebben een grote invloed op het eetgedrag en
voedingspatroon van het kind. Daarom is het belangrijk dat zij het
goede voorbeeld geven en zelf voldoende kennis en vaardigheden
hebben om gezonde keuzes te maken.
Aantal woorden masterproef: 21 673 (exclusief bijlagen en bibliografie)
Inhoudstafel
ABSTRACT
INHOUDSTAFEL
WOORD VOORAF
INLEIDING ................................................................................................................................ 1
DEEL 1: LITERATUURSTUDIE ............................................................................................. 2
1. Belang van gezonde voeding ................................................................................. 3
1.1. Definitie overgewicht en obesitas...................................................................... 3
1.2. Oorzaken en gevolgen van overgewicht en obesitas ......................................... 5
1.3. Epidemiologie van overgewicht en obesitas ..................................................... 5
2. Gezonde voeding, een gezond eetgedrag en een gezond voedingspatroon .............. 7
2.1. Voeding ............................................................................................................. 7
2.2. Eetgedrag en voedingspatroon......................................................................... 10
3. Epidemiologie van het eetgedrag en het voedingspatroon ..................................... 14
3.1. Epidemiologie van het eetgedrag .................................................................... 14
3.2. Epidemiologie van het voedingspatroon ......................................................... 15
4. Determinanten van het eetgedrag en het consumptie- en maaltijdpatroon bij
kinderen ...................................................................................................................... 18
4.1. Volwassenen/ouders ........................................................................................ 18
4.2. Kinderen .......................................................................................................... 22
5. Discussie literatuuronderzoek................................................................................. 27
DEEL 2: ONDERZOEK .......................................................................................................... 29
1. Doelstellingen ......................................................................................................... 30
2. Methodologie .......................................................................................................... 31
2.1. Onderzoekspopulatie en -design ...................................................................... 31
2.2. Socio-demografische gegevens ....................................................................... 32
2.3. Consumptie- en maaltijdpatroon ..................................................................... 33
2.4. Eetgedrag ......................................................................................................... 34
2.5. Voedingsopvoeding ......................................................................................... 34
2.6. Gezondheidsbewustzijn en toegang tot voedingsmiddelen ............................. 34
2.7. Impulsiviteit en binge eating ........................................................................... 35
2.8. Data-analyse .................................................................................................... 35
3. Resultaten Europa ................................................................................................... 37
3.1. Cross-sectioneel onderzoek T0 ........................................................................ 37
3.2. Cross-sectioneel onderzoek T1 ........................................................................ 41
3.3. Cross-sectioneel onderzoek T4 ........................................................................ 45
3.4. Longitudinaal onderzoek ................................................................................. 51
4. Resultaten België .................................................................................................... 57
4.1. Cross-sectioneel onderzoek T1 ........................................................................ 57
4.2. Cross-sectioneel onderzoek T2 ........................................................................ 60
4.3. Cross-sectioneel onderzoek T4 ........................................................................ 64
4.4. Longitudinaal onderzoek ................................................................................. 73
5. Discussie ................................................................................................................. 76
CONCLUSIE ............................................................................................................................ 86
LITERATUURLIJST ............................................................................................................... 87
LIJST VAN TABELLEN ....................................................................................................... 100
LIJST VAN FIGUREN .......................................................................................................... 102
Woord vooraf
Dit werk was een grote uitdaging om de master gezondheidsvoorlichting en –
bevordering tot een goed einde te brengen. Als vroedvrouw was ik niet meteen thuis in
deze materie maar met de nodige research en een uitgebreide literatuurstudie heb ik mij
een weg kunnen banen door dit thema. Natuurlijk heb ik tijdens deze weg op veel steun
kunnen rekenen van mensen rondom mij en van personen in de schoolomgeving.
Graag wil ik dr. Nathalie Michels bedanken als copromotor van deze masterproef.
Dankzij haar hulp en welgekomen tips heb ik dit werk op een mooie manier kunnen
afronden. Ik kon steeds bij haar terecht met vragen alsook was zij zeer flexibel om
samen te kunnen zitten. Ook een grote dank aan prof. dr. Stefaan De Henauw om mij de
kans te geven dit onderwerp te mogen onderzoeken. Vervolgens gaat mijn dank uit naar
mijn vriendinnen in Humbeek en naar mijn schoolvrienden in Gent om mij doorheen
heel deze periode te steunen. Ook Sylvie wil ik bedanken om mijn werk taalkundig na
te lezen.
Tenslotte een grote dank aan mijn ouders om mij de kans te geven deze studies aan te
vatten en mij onvoorwaardelijk te steunen in alles wat ik onderneem.
1
Inleiding
“Drie op de vier kinderen eet te weinig fruit”. Het is een krantenkop die niemand nog
doet opkijken. We bewegen te weinig en eten te veel. Zeer veel interventies en
programma’s focussen zich op gezonde voeding. Er zijn dan ook veel factoren die een
invloed hebben op onze voeding. De school, supermarkten, reclame, cultuur en
gewoontes zijn nog maar enkele. Maar bij kinderen is de invloed van ouders nog van
groter belang. Om kinderen van jongs af aan bewust te maken van het belang van een
gezonde leefstijl is het nodig om de invloed van ouders in kaart te brengen. Dit werk wil
dan ook de rol van ouders op zowel het eetgedrag als op de voedingsgewoonten nagaan.
Beide zijn nauw met elkaar verbonden, want het eetgedrag bepaalt mee wat, hoeveel en
wanneer we eten.
In dit werk wordt er een opsplitsing gemaakt tussen het eetgedrag en het
voedingspatroon (of voedingsgewoontes). Deze laatste kan dan nog opgesplitst worden
in consumptiepatroon en maaltijdpatroon. Het eetgedrag is eigenlijk de reden waarom
iemand eet. Honger is een natuurlijke en normale reden, maar iedereen eet ook wel eens
zonder dat hij of zij honger heeft. Toch zijn er ook eetgedragingen die problematisch
kunnen zijn en ongezonde gewoontes met zich meebrengen. Daarom willen we ook hier
de invloed van de ouders nagaan. Het consumptiepatroon gaat over wat en hoeveel er
gegeten wordt van een bepaald voedingsmiddel. Dat ouders hierin een belangrijke rol
spelen is vrij logisch. Maar het is niet enkel het consumptiepatroon van de ouder dat
onderzocht zal worden, ook de manier waarop de ouders hun kind opvoeden met
betrekking tot voeding, de zogenaamde voedingsopvoeding, zal nagegaan worden.
Tenslotte zal ook de invloed van ouders op het maaltijdpatroon nagegaan worden. Want
een stabiel en regelmatig maaltijdpatroon door de ouders geldt ook vaak voor het kind.
Dit werk is onderverdeeld in 2 delen. In het literatuuronderzoek wordt een beeld
geschetst over de theorieën achter de gehanteerde termen in dit onderzoek. In deel 2
wordt het onderzoek uitgeschreven, met een discussie als afsluitstuk. De resultaten zijn
opgesplitst in 2 delen. Een deel voor Europa en eentje voor België.
2
Deel 1: Literatuurstudie
3
1. Belang van gezonde voeding
‘Mens sana in corpore sano’, een gezonde geest in een gezond lichaam. Om ons
lichaam te laten functioneren is voeding een basisbehoefte, maar het wint ook steeds
meer aan belang om onze algemene gezondheid in stand te houden. Een gezonde en
evenwichtige voeding is daarom van onmisbaar belang voor ieder individu. In
Vlaanderen gebruikt men de voedingsdriehoek, ontwikkelt door het Vlaams Instituut
voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie (VIGeZ vzw). Dit voedingsmodel in
piramidevorm maakt duidelijk welke voedingsstoffen we nodig hebben en vooral in
welke verhouding. De voedingspiramide toont aanbevelingen vanaf zes jaar (voor
kleuters bestaat er een aparte voedingsdriehoek) en bestaat uit zeven essentiële groepen,
een bewegingsgroep en een restgroep. Elke essentiële groep draagt bij aan een gezonde
en evenwichtige voeding (Coene, 1999; Gezondheidsconferentie Voeding & Beweging,
2008).
Gezonde voeding is belangrijk in elke leeftijdscategorie. Daarbij is het cruciaal om na te
gaan wie en welke factoren bepalen hoeveel, wat, hoe en wanneer we eten. Aangezien
de invloeden al vroeg in het leven starten, spelen ouders hier een centrale rol in. Zo kan
een ongezond eetpatroon tijdens de zwangerschap leiden tot een verslaving aan
ongezonde voeding bij het kind (Rousseau, 2013). Eenmaal het kind geboren is, wordt
de impact van beide ouders zelfs nog groter. Een slechte of ongezonde voeding in de
kindertijd voorspelt namelijk eenzelfde patroon in de volwassenheid (Mitchell, Farrow,
Haycraft & Meyer, 2013).
Gezonde voeding is een veelzijdig begrip. We eten niet enkel om te overleven maar ook
om fit te zijn. Naast de hoeveelheid is ook de veiligheid van belang. Wat gezonde
voeding precies inhoudt wordt besproken in hoofdstuk 2.
1.1. Definitie overgewicht en obesitas
Een ongezonde voeding is een van de voornaamste en belangrijkste risicofactoren van
enkele chronische ziekten zoals cardiovasculaire aandoeningen, kanker en diabetes
mellitus. Deze chronische ziekten zijn voornamelijk verbonden met overgewicht en
obesitas (World Health Organization, 2014).
4
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO; 2013) omschrijft overgewicht en obesitas als
een ongewone of buitensporige opstapeling van vet die mogelijks de gezondheid
aantast. Een eenvoudige maat die gebruikt wordt om overgewicht en obesitas te
classificeren is de Body Mass Index (BMI). De BMI wordt berekend door het gewicht
van een persoon, in kilogram, te delen door het kwadraat van de lengte in meter (kg/m²).
Iemand met een BMI gelijk aan of hoger dan 25 kg/m² lijdt aan overgewicht, obese of
zwaarlijvige personen hebben een BMI van 30 kg/m² of meer.
De BMI-formule kan enkel gebruikt worden voor volwassenen vanaf 18 jaar. Een
kinderlichaam ontwikkelt zich niet proportioneel en er is dus nood aan een andere kijk
om overgewicht en obesitas te classificeren. Voor kinderen en jongeren onder de 18 jaar
speelt de leeftijd en het geslacht een rol bij de classificatie en er wordt dan ook gebruik
gemaakt van geslachtsspecifieke groeicurven waar door middel van percentielen,
grenswaarden per leeftijd worden opgesteld (figuur 1) (Cole, Bellizzi, Flegal & Dietz,
2000).
Figuur 1: Grenswaarden per leeftijd voor de BMI van kinderen voor classificatie van
overgewicht en obesitas. (Vlaamse groeicurven, 2004, VUB, Laboratorium
Antropogenetica)
5
1.2. Oorzaken en gevolgen van overgewicht en obesitas
De grootste oorzaak van overgewicht en obesitas is een onevenwichtige verhouding
tussen ingenomen calorieën en verbruikte calorieën. Inname wordt vooral bepaald door
de voeding, verbruik wordt vooral bepaald door fysieke activiteit (WHO, 2013). Verder
kan er ook een genetische component spelen in het ontwikkelen van overgewicht of
obesitas (Devlin, Yanovski & Wilson, 2000). Jansen et al. (2009) stelt dat 67% van het
lichaamsvet bepaald wordt door genetische factoren, waarvan 12% de stofwisseling
beïnvloedt en de grootste groep (40%) het gedrag bepaalt. Daarnaast zijn er nog 33%
niet-genetische factoren die ons gedrag en zo dus ook ons lichaamsvet bepalen.
Een verhoogde BMI is een risicofactor voor chronische en niet-overdraagbare ziekten
zoals cardiovasculaire aandoeningen, diabetes mellitus en sommige kankers. Het risico
stijgt met een stijgend BMI (WHO, 2013). Ook heeft obesitas psychosociale en
economische gevolgen en dit geldt zowel voor het individu als voor de maatschappij
(Devlin et al., 2000). De kosten voor de gezondheidszorg veroorzaakt door obesitas
worden in West-Europese landen geschat op 1 tot 5% van de totale uitgaven. In de
Verenigde staten stijgt dit tot 7%. Deze kosten lopen op door de vele gevolgen die
samenhangen met overgewicht en obesitas (Hirasing, 2004).
Overgewicht en obesitas zijn dus een belangrijk probleem voor de volksgezondheid.
Daarbij komt dat overgewicht en obesitas tijdens de kinderjaren vaak aanhoudt tot op
volwassen leeftijd, tracking genoemd. Onafhankelijk van het gewicht op volwassen
leeftijd, hebben volwassenen die als kind obees waren ook meer kans op morbiditeit en
mortaliteit (Hirasing, 2004; Rodgers et al., 2013).
1.3. Epidemiologie van overgewicht en obesitas
In 2008 hadden meer dan 1,4 miljard mensen (35%) wereldwijd overgewicht. Daarvan
hadden 200 miljoen mannen en 300 miljoen vrouwen obesitas, wat betekent dat 11%
van de wereldbevolking obees is. Meer dan 40 miljoen (6,7%) kinderen jonger dan vijf
jaar leed aan overgewicht in 2012 (WHO, 2013). In België bedraagt bij volwassenen de
gemiddelde BMI 25,3 kg/m². Bijgevolg lijdt de gemiddelde Belg dus aan overgewicht
en 14% lijdt aan obesitas.
6
Bij de Belgische kinderen en jongeren vanaf twee jaar bedraagt het percentage
overgewicht 18%, voor obesitas is dit 5%. Tussen 15 en 17 jaar zien we een lager
percentage overgewicht dan bij de kinderen tussen 5 en 9 jaar, deze bedragen
respectievelijk 12 en 22%. Obesitas of zwaarlijvigheid komt het vaakst voor bij
kinderen jonger dan 10 jaar. Figuur 2 maken een onderscheid tussen jongens en meisjes,
maar er is geen significant verschil tussen de geslachten (Gezondheidsenquête, 2008).
Figuur 2: Percentage van de jongeren (van 2 t.e.m. 17 jaar) met overgewicht (links) en
obesitas (rechts) volgens geslacht en leeftijd, Gezondheidsenquête, België, 2008
Over de tijd heen is er een toename in de prevalentie van overgewicht en obesitas. Uit
een studie van Ogden et al. (2010) blijkt dat deze toename vooral zichtbaar is bij
etnische minderheden. Wanneer overgewicht en obesitas preventief aangepakt worden,
is het aangeraden rekening te houden met risicogroepen zoals mensen met een lage
socio-economische status, etnische minderheden en kinderen van zwaarlijvige ouders
(Hirasing, 2004).
7
2. Gezonde voeding, een gezond eetgedrag en een gezond
voedingspatroon
2.1. Voeding
2.1.1. Energie en nutriënten
Voeding levert ons de nodige energie om onze dagdagelijkse taken te vervullen. Ons
lichaam zet energieleverende voedingsstoffen om in energie, de brandstof om arbeid te
verrichten. In de voedingsleer wordt energie uitgedrukt in kilocalorieën (1 kcal = 4,2
kilojoule). Nutriënten zijn voedingsstoffen in voedingsmiddelen die onze
lichaamsweefsels goed laten functioneren en ervoor zorgen dat ons lichaam groeit en in
stand gehouden wordt. De nutriënten zijn eiwitten, koolhydraten, vetten, water,
vitaminen, mineralen, spoorelementen en voedingsvezels. (Vanhee, 2006; VIGeZ,
2008).
2.1.2. Gezondheidsnorm
Zoals er reeds in de inleiding werd vermeld, wordt er in Vlaanderen gewerkt met de
actieve voedingsdriehoek (figuur 3). Dit hulpmiddel is gebaseerd op drie principes:
- Evenwichtige voeding: eet dagelijks uit elke groep minstens één voedingsmiddel.
Hoe groter het vak, hoe meer hiervan moet gegeten worden.
- Variatie: wissel regelmatig af tussen de verschillende voedingsmiddelen binnen
eenzelfde groep.
- Gematigdheid: respecteer de aanbevolen hoeveelheden binnen de verschillende
groepen.
De voedingsaanbevelingen verschillen per leeftijdsgroep. Globaal gelden de
aanbevelingen van de WHO, specifiek voor België worden deze geadviseerd door de
Hoge Gezondheidsraad. Onderstaande richtlijnen gelden voor een gezonde populatie en
omwille van de focus op kinderen en de invloed van de ouders op kinderen in dit werk,
worden enkel deze leeftijdscategorieën aangehaald.
- Peuters (1-3 jaar): Aangezien er in deze leeftijdscategorie een zeer snelle
fysiologische evolutie plaatsvindt, zullen de noden van het kind ook veranderen. Voor
de ouders is het een uitdaging om aan deze noden te voldoen want in de peutertijd
8
bepalen zij wat het kind eet, maar toch kan de peuter zelf aangeven hoeveel voedsel
hij/zij nodig heeft. Op een leeftijd van anderhalf jaar mogen volkorenproducten
geïntroduceerd worden. Vetbeperking is in deze leeftijdscategorie af te raden.
- Kleuters (3-6 jaar): Bij kleuters geldt hetzelfde als bij de peuters: de ouders bepalen
wat ze eten, de kinderen bepalen de hoeveelheid. Bij deze groep is het belangrijk dat er
vastgehouden wordt aan een stabiel eetpatroon. Vanaf deze leeftijd mag voor vetten de
aanbeveling voor volwassenen gevolgd worden, deze mogen dan nog 33% van de
dagelijkse energiebehoefte bevatten.
- Kinderen (6-12 jaar): Ook in deze leeftijdsgroep is een stabiel eetpatroon
noodzakelijk aangezien kinderen van deze leeftijd niet alleen eten omdat ze honger
hebben, maar ook omdat ze zin hebben en dus geprikkeld worden door
omgevingsfactoren. De energiebehoefte stijgt naarmate de kinderen ouder worden.
- Volwassenen (18+): Volwassen personen die aan lichte fysieke activiteit doen,
hebben 2000 tot 2500 kcal per dag nodig. Bij ouderen is de energie-behoefte lager, maar
moet er op toegezien worden dat er voldoende gedronken wordt en dat er voldoende
melkproducten geconsumeerd worden.
(Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, 2012)
Een gezonde voeding gaat altijd samen met voldoende beweging. In 2005 werd de
negende laag toegevoegd aan de voedingsdriehoek. Onderaan bevindt zich nu de
bewegingsgroep. Dit is samen met een gezonde voeding essentieel voor een gezonde
levenswijze (VIGeZ, 2012).
9
Figuur 3: De Actieve voedingsdriehoek, VIGeZ (2013)
10
2.2. Eetgedrag en voedingspatroon
Hoe, wat, wanneer en waarom we eten wordt beïnvloed door verschillende factoren.
Mensen eten niet alleen om voldoende energie te hebben maar ook omdat iets lekker is,
door verveling of stress of gewoon omdat het gezellig is. Onze emoties spelen een
belangrijke rol maar daarnaast is ook de persoonlijke ontwikkeling van belang, alsook
cognitieve theorieën en hoe iemand naar zijn of haar lichaam kijkt (Ogden, 2007). Eten
kan bijna gelijkgesteld worden aan een automatisme: er wordt niet over nagedacht, er
wordt gewoon gehandeld (UZ Leuven, 2013). In figuur 4 wordt een overzicht
weergegeven van de verschillende termen die in dit werk gebruikt zullen worden.
Figuur 4: Overzicht gehanteerde termen
Ons eetgedrag kan beschreven worden als de reden waarom we eten. Normaal genomen
eet men bij honger en stopt men met eten wanneer verzadigd. Toch heeft de
meerderheid moeite met het beheersen van wat en hoeveel men eet. Dit kan afhangen
van een situatie of een algemene karaktertrek zijn. Ons eetgedrag is een primair instinct
dat mede bepaald wordt door maatschappelijke en culturele invloeden en niet enkel
meer door de biologische werking van ons lichaam (Leewen, 2009; Pelletier, Dion,
Slovinec-D’Angelo & Reid, 2004).
Naast aanbevelingen over het consumptiepatroon (zie 2.1.2.), bestaan er ook normen
voor het maaltijdpatroon. Het VIGeZ geeft aan dat men niet meer dan 5 à 6 maaltijden
per dag mag eten en dat vooral regelmaat van belang is. Ons maaltijdpatroon bestaat bij
voorkeur uit een ontbijt, een warme maaltijd en nog een tweede broodmaaltijd. Daar
mogen nog eens 2 tot maximum 3 tussendoortjes aan toegevoegd worden. Er wordt
aangeraden het ontbijt nooit over te slaan en 25% van de dagelijkse energiebehoefte uit
de eerste maaltijd van de dag te halen. Uit de tweede broodmaaltijd zou men 30% van
Eetgedrag
Emotioneel Extern Lijngericht
Voedingspatroon
=
Voedingsgewoonte
Maaltijdpatroon Consumptie-
patroon
11
deze behoefte moeten halen, uit de warme maaltijd 30 à 35 procent en uit de
tussendoortjes maximaal 15% van onze dagelijkse benodigde energie (Ministerie van
Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, 2012).
2.2.1. Eetgedrag
Onze maatschappij wordt steeds meer blootgesteld aan een obesogene omgeving, een
omgeving die inactiviteit bevordert en meer (en ongezond) eten aanmoedigt. Samen met
een sociaal (modelling) en associatief leerproces (relatie tussen gedrag en
omgevingsprikkels), zorgt deze blootstelling voor een ontwikkelingsgerichte verklaring
voor de vorming van ons eetgedrag. (Ogden, 2007; Storm, Nijboer, Wendel-Vos,
Visscher & Schuit, 2006).
Onze voedingskeuze gebeurt meestal onbewust. Algemeen, zo ook in de Nederlandse
Vragenlijst voor Eetgedrag (NVE), wordt er een onderscheid gemaakt tussen 3 soorten
eetgedrag (eating behavior). Bij emotioneel eetgedrag (emotional eating) zal men eten
als antwoord op emoties. Zowel negatieve en positieve emoties spelen een rol en zullen
los van elkaar een andere invloed hebben op het eetgedrag. Het is niet zo zeer de
emoties die het eetgedrag in de hand werken, maar het gebrek aan copingstrategieën om
met deze emoties om te gaan. Eten omwille van positieve emoties is niet atypisch want
als iemand blij of gelukkig is, wordt dat gevierd met een hapje of een drankje. Bij
negatieve emoties daarentegen kan het problematisch zijn aangezien dit vaak samengaat
met overeten, wat kan verklaren dat emotioneel eten een belangrijke voorspeller is van
gewichtstoename en overgewicht. Daarnaast is het belangrijk te vermelden dat
emotioneel eten bij iedereen voorkomt en dus niet gelijk staat aan eetbuien ten gevolge
van negatieve emoties, die behoren tot de categorie van de eetstoornissen en zijn
opgenomen in de DSM-5 als binge eating disorder. Bij eetbuien ontstaat er
controleverlies over de toegang tot en over het stoppen met eten. Sneller en stiekem eten
zijn 2 belangrijke kenmerken van eetbuien. Een schuldgevoel treedt regelmatig op na de
eetbui. Eetbuien verschillen van boulemia nervosa in het feit dat mensen met een
eetbuistoornis het voedsel niet uit hun lichaam willen en dus ook zichtbaar zullen
bijkomen. Eetbuien kunnen ook ontstaan door lichamelijke aandoeningen zoals
bijvoorbeeld een tumor (Evers, Stok & De Ridder, 2010; Faith, Allison & Geliebter,
1997; Vanderlinden, 2001; van Strien, 2013; van Strien, Herman & Verheijden, 2012).
12
Ten tweede is er het extern eetgedrag (external eating), waarbij men eet als antwoord
op visuele en sensitieve prikkels zoals bijvoorbeeld de geur van voedsel. Externe eters
kunnen moeilijk aan deze prikkels weerstaan en eten dus als er voedsel aanwezig is (ook
al hebben ze net gegeten). Wanneer iemand dit eetgedrag vaak of altijd vertoont kan dit
problematisch zijn en leiden tot overgewicht. Onze obesogene omgeving maakt het
externe eters moeilijk om controle te krijgen over hun eetgedrag (Bekker, 2005; Jansen
et al., 2012; van Strien, 2013).
Als laatste is er het lijngericht eetgedrag (restrained eating), waarbij de eter gefocust
is op gewichtsverlies of preventie van gewichtstoename en daarom de voedingsinname
beperkt. De lijngerichte eter legt zichzelf regels op over wat hij of zij al dan niet mag
eten. Lijngericht eetgedrag gaat vaak samen met psychosociaal onwelbevinden zoals
depressie en gevoel van waardeloosheid. Op lange termijn zorgt dit gedrag, net zoals
emotioneel en extern eetgedrag, voor een gewichtstoename. Andere studies tonen aan
dat lijngericht eetgedrag noch een gewichtstoename, noch een gewichtsafname in de
hand werkt. In de literatuur wordt ook de term restrictief eetgedrag gebruikt als
synoniem voor lijngericht eetgedrag (Birch & Fisher, 1998; van Strien, 2013; van
Strien, Herman & Verheijden, 2012).
Peuters en kleuters hebben een zeer afwisselend eetgedrag. Veel ouders zijn er van
overtuigd dat de kleintjes hun voedingsbehoeften niet zelf kunnen bepalen en gaan vaak
over tot dwingen of belonen. Toch blijkt er een onderliggend mechanisme te bestaan bij
peuters en kleuters die de energie-inname op lange termijn reguleert (Vandenplas, z.d.).
Het eetgedrag wordt ontwikkeld voor het 5e levensjaar. Vanaf 2 jaar ontwikkelt het
eetgedrag van een peuter zich tot een volwassen eetgedrag. Tussen 3 en 6 jaar
ontwikkelen zich de definitieve smaakvoorkeuren. Door de verkeerde opvatting die
hierboven beschreven werd, hebben ouders in de eerste levensjaren een enorme invloed
op de ontwikkeling van het eetgedrag van hun kind (Rodgers et al., 2013). Het is wel zo
dat net zoals andere goede gedragingen (slaapgedrag, studeergedrag), een kind een goed
eetgedrag aangeleerd moet krijgen (Eetexpert.be, 2010). Volgens Farrow en Blissett
(2012) heeft het eetgedrag tussen 2 en 5 jaar een stabiel patroon.
13
2.2.2. Voedingspatroon
Naast de verschillende soorten eetgedrag kan men ook een onderscheid maken in eet- of
voedingspatronen (eating patterns). Als synoniem voor voedingspatroon kan ook de
term voedingsgewoonte gebruikt worden. Deze overkoepelende term kan duiden op
wat iemand eet, hoeveel maaltijden per dag iemand consumeert, met wie die persoon
dat doet, hoe groot de porties zijn en hoeveel tijd men per maaltijd besteed. De focus
van een gezonde voeding hoort te liggen op het totale voedingspatroon. Binnen dit
patroon kunnen alle voedingsmiddelen passen, zo lang ze maar met mate geconsumeerd
worden. Onder de noemer voedingspatroon kan nog een opsplitsing gemaakt worden.
Zo wijst de term maaltijdpatroon op hoeveel maaltijden er gegeten worden. Het
overslaan van het ontbijt is bijvoorbeeld een ongezond maaltijdpatroon. Het
consumptiepatroon wijst dan weer op hoeveel en wat men eet. (Freeland-Graves &
Nitzke, 2013; Hublet, Vereecken & Maes, 2010).
14
3. Epidemiologie van het eetgedrag en het voedingspatroon
3.1. Epidemiologie van het eetgedrag
Er is heel wat discussie rond de prevalentie van emotioneel eten bij kinderen. Zo werd
aangetoond dat emotioneel eetgedrag het minst voorkomende eetgedrag is bij kinderen
tussen 7 en 12 jaar en werd het zelfs als abnormaal beschouwd in deze leeftijdscategorie
(van Strien & Oosterveld, 2008). In een andere studie daarentegen antwoorden 63% van
de kinderen positief op de vraag “Do you ever eat because you feel bad, sad, bored or
any other mood? ” (Shapiro et al., 2007). Wat betreft het verschil tussen de geslachten,
blijkt uit een studie van Nguyen-Rodriguez, Unger en Spruijt-Metz (2009) dat er in een
onderzoeksgroep met 12-jarigen geen significant verschil was in de prevalentie van
emotionele eters tussen jongens (16,5%) en meisjes (20,4%). Daarentegen werden er
wel verschillen gevonden wat betreft een verwarde stemming, die geassocieerd is met
emotioneel eetgedrag bij jongens. Bij meisjes werd een significante relatie gevonden
tussen emotioneel eetgedrag en stresservaringen, zorgen en problemen, spanning en
angst. Ook wat betreft de gewichtsstatus van een kind werden er verschillen gevonden
in de prevalentie van emotioneel eetgedrag. Braet en van Strien (1997) toonden aan dat
obese kinderen tussen 9 en 12 jaar vaker emotionele eters zijn dan niet obese kinderen
in die leeftijdscategorie. Deze bevinding geldt ook voor adolescenten en volwassenen.
Volgens van Strien en Oosterveld (2008) komt bij kinderen tussen 7 en 12 jaar extern
eetgedrag het vaakst voor en dit voor beide geslachten. Verschillende studies tonen aan
dat jongens een groter aandeel hebben in de groep van de externe eters. In deze groep
externe eters werd er ook een positieve associatie gevonden met het eten van snacks.
Net zoals bij emotioneel eetgedrag komt extern eetgedrag vaker voor bij obese kinderen
tussen 9 en 12 jaar dan bij niet obese kinderen binnen deze leeftijdscategorie (Braet en
van Strien, 1997). Snoek et al. (2007) vonden een sterk verband tussen emotioneel en
extern eetgedrag.
Lijngericht of restrictief eetgedrag is volgens een Amerikaans onderzoek een vaak
gebruikte methode om gewicht te verliezen bij jongeren tussen 9 en 14 jaar. De
populairste manier hierin is maaltijden overslaan of een langere periode niets eten (Field
et al., 2003). Uit de Health Behaviour in School-aged Children (HBSC) studie van de
WHO in 2010, blijkt dat meisjes (41,1%) tussen 11 en 18 jaar meer diëten of vaker
15
vinden dat ze op dieet moeten dan jongens (23,5%). Bij jongens is er geen verschil
tussen de verschillende leeftijdscategorieën daar waar het effectief diëten bij meisjes
stijgt met de leeftijd, alsook het idee dat ze op dieet moeten (Hublet et al., 2010).
3.2. Epidemiologie van het voedingspatroon
3.2.1. Consumptiepatronen
Al van kleins af aan schiet men tekort in wat betreft de gezondheidsnorm. Bij Vlaamse
kleuters vonden Matthys et al. (2003) dat er te weinig melk en water gedronken wordt
en te veel gezoete dranken. Kleuters schieten te kort in de groenten- en fruitinname en
in de consumptie van (bruin) brood. Verder worden er te veel vleeswaren gegeten, de
consumptie van vlees, vis en gevogelte valt dan weer binnen de grenzen van de
aanbevolen hoeveelheid. Vis als aparte categorie bekeken scoort onder de norm; meer
dan de helft van de kleuters eet niet elke week vis. Net zoals bij de volwassenen eten
kleuters te veel uit de restgroep.
Ook bij de Vlaamse lagere schoolkinderen zijn er heel wat tekorten. Minder dan de
helft van de kinderen tussen 6 en 12 jaar voldoet aan de norm wat betreft fruit (38%)- en
melkconsumptie (42%). Voor aardappelen en graanproducten haalt ruim de helft (56%)
de aanbevelingen. De norm voor de andere groepen van de voedingsdriehoek wordt
telkens door minimum 70% van de kinderen behaald (Verraes, 2010).
Hublet et al. (2010) onderzochten de voedingsgewoontes van Vlaamse jongeren tussen
11 en 18 jaar. Meisjes scoren hoger op de dagelijkse consumptie van fruit en groenten
dan jongens (33% en 61% voor de meisjes versus 22% en 48% voor de jongens). Ook
wat de frisdrankconsumptie betreft scoren meisjes beter dan jongens. Van de meisjes
drinkt gemiddeld 29% minimum dagelijks frisdrank, bij de jongens is dit 38%. Meer
dan de helft van de jongens (52%) drinkt meermaals per dag water. De meisjes hebben
ook hier een gezondere gewoonte, met 63% die meermaals per dag water drinkt.
Vlaamse Volwassenen drinken 80% van de aanbevolen hoeveelheid uit de watergroep,
waarvan gemiddeld 615 ml effectief water is. In de groep van de graanproducten wordt
82% van de aanbevolen hoeveelheid brood, beschuiten of ontbijtgranen bereikt. Voor de
aardappelen en deegwaren ligt de consumptie binnen de grenzen van de aanbevolen
dagelijkse hoeveelheid. Voor de inname van groenten en fruit (zonder sappen en
16
soepen) bereikt de algemene populatie nog niet de helft van de aanbevolen hoeveelheid.
Behalve kaas, wordt er in de groep van de melkproducten ook niet voldaan aan de norm.
Van de groep vlees, vis, eieren en vervangproducten wordt 1,6 maal te veel
geconsumeerd. Voor smeer- en bereidingsvetten kan er enkel vergeleken worden met de
consumptie van smeervetten en voor deze groep wordt er geconsumeerd binnen de
grenzen van de aanbevolen hoeveelheid. Tenslotte wordt er te veel energie gehaald uit
de restgroep: slechts 9% van de bevolking consumeert dagelijks minder dan 250 kcal uit
deze groep (Gezondheidsdoelstelling ‘Voeding en Beweging’ en Vlaams actieplan
2009-2015, 2009).
Uit de gezondheidsenquête van 2008 blijkt dat de voedingsgewoontes van de Vlaamse
bevolking er wat op vooruit is gegaan ten opzicht van 2004. Toch schiet de Vlaming
nog tekort op vele gebieden, zoals in de vorige paragraaf besproken werd.
3.2.2. Maaltijdpatronen
Niet enkel de kwantiteit en de aard van de voeding spelen een rol in functie van de
gezondheid, ook de frequentie van een maaltijd is belangrijk op sociaal en nutritioneel
vlak. Een vijfde van de Vlaamse kleuters slaat het ontbijt over, wat betekent dat een
vijfde van de kleuters dus een goede start van zijn/haar dag mist (Matthys et al., 2003).
Bij jongeren tussen 17-18 jaar ontbijt 18% nooit op weekdagen en bij de
leeftijdscategorie 11-12 jaar bedraagt dit ongeveer 5% (Hublet et al., 2010). Volgens de
Belgische Voedselconsumptiepeiling van 2004 is het ontbijt ook bij de volwassenen de
meest overgeslagen maaltijd. Meer dan een vijfde eet niet minstens 5 keer per week de
eerste en belangrijkste maaltijd van de dag (Devriese, Huybrechts, Moreau & Van
Oyen, 2006).
Naast de maaltijdpatronen speelt ook het samen aan tafel zitten een rol wat betreft onze
voedingspatronen. Onderzoek uit Nieuw-Zeeland rapporteert dat 25% van de studenten
nooit of slechts één tot twee keer per week samen met de familie aan tafel zit voor een
maaltijd. Nochtans tonen vele studies aan dat samen eten aan tafel het algemeen welzijn
bevordert en een beschermende factor is voor risicogedragingen zoals starten met roken
of overmatig alcoholgebruik (Utter, 2013). Volgens Hammons en Fiese (2011) zit de
meerderheid (52%) van de gezinnen 5 tot 7 maal per week samen aan tafel voor het
17
avondmaal, 31% zit 1 tot 4 keer samen en 14% eet nooit samen aan tafel. In België
slaagt 27% van de gezinnen er in om elke dag samen aan tafel te eten. De duur van de
maaltijden gaat ook achteruit. In de week zitten gezinnen nog gemiddeld 20 minuten
samen aan tafel, in het weekend is dat 30 minuten. Bij ruim de helft van de gezinnen
beslissen de kinderen mee wat er gegeten wordt. Iets meer dan de helft van de Belgen
(56%) gaat slechts enkele keren per jaar uit eten op restaurant. Bijna een vierde van
onze landgenoten doet dit wekelijks (de Backer, 2014; Iliv, 2014).
18
4. Determinanten van het eetgedrag en het consumptie- en
maaltijdpatroon bij kinderen
De WHO (2013) geeft aan dat de belangrijkste oorzaak van het stijgend aantal mensen
met obesitas een maatschappelijk probleem is, omwille van onze omgeving die
sedentair gedrag bevordert en omwille van de stijgende consumptie van vet- en
energierijke voeding. Om beter inzicht te hebben waarom mensen gezond of ongezond
eten, is het nodig om de determinanten van het voedings- of consumptiegedrag na te
gaan. Determinanten zijn factoren die ons gedrag bepalen (Lechner, Kremers, Meertens
& de Vries, 2010).
Zoals vermeld speelt naast de individuele of persoonlijke determinanten ook de
omgeving een belangrijke rol in het eet- en consumptiegedrag van zowel volwassenen
als kinderen (Story, Neumark-Sztainer & French, 2002). Verder kan er een onderscheid
gemaakt worden tussen proximale en distale determinanten. Proximale determinanten
staan dicht bij het gedrag en zijn er nauw verbonden mee. Ze hebben de grootste invloed
op het gedrag. Distale determinanten daarentegen hebben een indirecte invloed op het
gedrag en zijn vaak onveranderbaar (zoals geslacht, leeftijd en persoonlijkheid)
(Lechner et al., 2010).
In dit hoofdstuk wordt er een onderscheid gemaakt tussen ouders en kinderen,
aangezien de ouders een belangrijke rol spelen in het eet- en consumptiegedrag van het
kind.
4.1. Volwassenen/ouders
4.1.1. Persoonlijke determinanten
Proximaal
Onder de persoonlijke of individuele determinanten behoren psychosociale factoren,
biologische factoren, gedragsfactoren en leefstijl factoren. Een gezond voedingspatroon
start met de kennis over wat gezonde voeding juist inhoudt. Maar kennis over gezonde
voeding is niet voldoende om iemand in staat te stellen om gezond te eten (Story et al.,
2002).
19
De attitude ten opzichte van gezonde voeding speelt ook een rol en daarbij ook de
attitude ten opzichte van het belang van gezonde voeding voor het kind (zie 4.2.).
Attitudes geven een richting aan het gedrag maar zijn niet gelijk aan het gedrag. Het is
een houding die iemand aanneemt ten opzichte van een gedrag en wordt bepaald door
de overtuiging van de gepercipieerde gevolgen bij het al dan niet stellen van dit gedrag
(Lechner et al., 2010; Kelly, Turner & McKenna, 2006). Wat betreft het
consumptiegedrag zal de voorkeur en de smaak van bepaalde voedingsmiddelen een
belangrijke rol spelen in de vorming van de attitude. Ook de cultuur en de tradities
binnen deze cultuur vormen de attitude ten opzichte van gezonde voeding (Story et al.,
2002; Orji & Mandryk, 2014). Een positieve attitude ten aanzien van een gezond
voedingspatroon zorgt er onder andere voor dat er meer fruit en groenten geconsumeerd
worden (Aggarwal, Monsivais, Cook & Drewnowski, 2014).
Eigen-effectiviteit is volgens Anderson et al. (2007) geassocieerd met het eet- en
consumptiegedrag. De eigen-effectiviteitsverwachting is de verwachting die iemand
heeft over het eigen vermogen om een bepaald gedrag te stellen. Wat betreft het
eetgedrag zou een hoge eigen-effectiviteitsverwachting leiden tot een daling van de
negatieve uitkomstverwachtingen en een verhoging van het zelfregulerend gedrag
(Anderson, Winett & Wojcik, 2007). Samen met de attitude behoort de eigen-
effectiviteit tot de voornaamste voorspellers van veel gezondheidsgedragingen. Zij
vormen samen de motivatie voor gezonde voedingspatronen (Lechner et al., 2010).
Binnen de leefstijl als determinant voor het verklaren van voedingsgewoontes spelen
het gemak van de bereiding, de kost van voedingsmiddelen en de maaltijdpatronen een
belangrijke rol. Verder zijn een slaaptekort, alcoholconsumptie en tv kijken negatief
gecorreleerd aan gezonde eetgewoontes zoals excessief eten (van Kreijl & Knaap, 2004;
Chapman, Benedict, Brooks & Schioth, 2012). Ook stress kan er voor zorgen dat
iemand meer of minder gaat eten (Pheasant, 2008).
Distaal
Een eerste belangrijke distale determinant is de socio-economische status (SES). In
Europa eten gezinnen met een hoog inkomen gezonder dan gezinnen met een lage SES.
Het tegengestelde stelt men vast in het zuiden van Europa, waar het gezonde traditionele
20
Beleid
Gemeenschap
Organisatie
Interpersoonlijk
Individu
Mediterraans dieet vooral door de lage SES-groepen geconsumeerd wordt (Power,
2004).
De voornaamste biopsychologische determinanten van de voedingsgewoontes zijn het
geslacht en de genetische aanleg. Zo hebben sommige mensen meer aanleg om
overgewicht te krijgen dan anderen en eten mannen meer vetten dan vrouwen (Lechner
et al., 2010; Story et al., 2002).
Als laatste is er ook nog de persoonlijkheid, die vooral invloed heeft op het eetgedrag.
Neuroticisme is gerelateerd aan emotioneel eetgedrag en dit zou verklaard kunnen
worden door de depressieve gevoelens en impulsiviteit die hiermee samen gaan.
Lijngerichte eters daarentegen scoren hoger op consciëntieusheid, extraversie en
openheid (Elfhag & Morey, 2008).
4.1.2. Omgevingsdeterminanten
Een veelgebruikt model om de invloed van de omgeving op het eet- en
consumptiegedrag te verklaren, is het socio-ecologisch model (figuur 5). Dit model
bevat 4 omgevingsniveaus en stelt dat het individu (en zo dus het gedrag), direct en
indirect beïnvloed wordt door deze niveaus en door de interactie tussen deze niveaus.
Figuur 5: Socio-ecologisch model. Aangepast van Intervention mapping step 1: Needs
assessment (p. 196-199), by L.K. Bartholomew, G.S. Parcel, G. Kok, N.H. Gottlieb en M.E.
Fernández, 2011, San Francisco: Jossey-Bass
21
Interpersoonlijk
Op dit niveau gebeurt de interactie met familie en vrienden die dicht bij de persoon
staan. De voedingskeuze wordt sterk beïnvloed door dit niveau. Echtgenoten eten in
94% van de gevallen hetzelfde en 80% van de adolescenten eet hetzelfde als hun
ouders. Ook collega’s hebben een invloed op het eetgedrag (Contento, 2010). Het
interpersoonlijk niveau beïnvloedt het eetgedrag via mechanismen zoals modelling,
beloning, sociale steun en gepercipieerde normen (Story et al., 2002).
Organisatie
Organisaties zijn systemen met duidelijke doelen en met formele
besluitvormingsprocessen op verschillende niveaus, zoals scholen, winkels en bedrijven
(Bartholomew et al., 2011). Bij volwassenen is er vooral een rol weggelegd voor de
beschikbaarheid, de toegankelijkheid, de betaalbaarheid, de aanvaardbaarheid en de
accommodatie waar men voedingsmiddelen kan kopen (Caspi, Sorensena,
Subramaniana & Kawachi, 2012). Hoe toegankelijker gezonde voedingsmiddelen, hoe
gezonder mensen zullen eten en dit gaat op voor de buurt-, de werk- en de
thuisomgeving (Contento, 2010).
Gemeenschap
Een gemeenschap wordt meestal gedefinieerd als een sociaal geografisch gebied (locus)
waarin subgroepen zoals wijken, culturen en verenigingen samenleven. Waarden en
sociale normen spelen op dit niveau een belangrijke rol (Bartholomew et al., 2011). Op
dit niveau is ook de media een belangrijke determinant wat betreft ons eetgedrag.
Reclame heeft onrechtstreeks invloed op wat men eet en hoe men naar het lichaam kijkt
(Story et al., 2002). De grootste hap van de brok die de voedselindustrie spendeert aan
adverteren, gaat naar reclame voor fast food (Contento, 2010).
Beleid
Op beleidsniveau kan de overheid een rol spelen in de toegankelijkheid en de
betaalbaarheid van gezonde voedingsmiddelen (Contento, 2010). Volgens Story et al.
(2002) heeft het beleid ook een invloed op hoe en wat onze voedingskeuzes vorm geeft
wat betreft de verschillende omgevingsniveaus.
22
4.2. Kinderen
Zoals eerder vermeld, voorspelt een slechte of ongezonde voeding in de kindertijd
voornamelijk eenzelfde patroon in de volwassenheid (Mitchell, Farrow, Haycraft &
Meyer, 2013). Daarom is het uitermate belangrijk om de determinanten van het
eetgedrag van kinderen na te gaan.
Wat, wanneer en hoeveel kinderen eten, wordt beïnvloed door verschillende factoren en
actoren. Net zoals bij volwassenen spelen kennis, attitudes en leefstijl een rol in het
consumptiegedrag van het kind. Toch zijn er enkele specifieke determinanten die een
grotere invloed hebben op kinderen dan op volwassenen. Op veel van deze
determinanten hebben de ouders een belangrijke invloed (Scaglioni, Arrizza, Vecchi &
Tedeschi, 2011).
De voorkeur voor bepaalde voedingsmiddelen ontwikkelt zich vroeg in de kindertijd.
Kinderen eten geen dingen die ze niet lusten. Daarom is het belangrijk om kinderen zo
veel mogelijk bloot te stellen aan gezonde voedingsmiddelen, want hoe meer ze er mee
in contact kunnen komen, hoe positiever de voorkeur zal ontwikkelen. Ervaring met
gezonde voeding is daarom belangrijk om gezonde voedingsgewoontes te ontwikkelen.
Voedselneofobie, de afkeer van nieuwe voedingsmiddelen, kan daardoor ook
voorkomen worden (Contento, 2010; Patrick & Nicklas, 2005). Scaglioni et al. (2011)
geven ook aan dat er een genetische component meespeelt in de voedselvoorkeur van
kinderen. Verder is er een universeel patroon dat kinderen zoete voedingsmiddelen
verkiezen boven zure en bittere smaken. Om de voedselvoorkeuren positief te laten
ontwikkelen, is het van belang dat kinderen toegang hebben tot gezonde voeding.
Kinderen die in een thuisomgeving makkelijk toegang hebben tot fruit en groenten,
zullen hier ook meer van consumeren. De ouders hebben dus een enorme invloed op de
voorkeuren en de consumptiegewoontes van de kinderen (Patrick & Nicklas, 2005).
Naast ervaring is ook modelling een belangrijke determinant. Het is een niet te
onderschatten omgevingsfactor waarbij de ouders de belangrijkste rolmodellen zijn.
Kinderen waarvan de ouders gezond eten en waarbij maaltijden samen worden
geconsumeerd, vertonen zelf een gezond eetgedrag. Het is belangrijk dat ouders niet
alleen gezonde voeding aanbieden aan het kind maar het ook effectief zelf eten.
23
Daarnaast zijn de attitude en voorkeur van de ouders ten opzichte van bepaalde
voedingsmiddelen en de interactie tussen ouders en kind over voeding ook belangrijke
determinanten (Contento, 2011; Scaglioni, Salvioni & Galimberti, 2008).
De aanwezigheid van minstens 1 ouder tijdens het avondeten is geassocieerd met een
lager risico op het consumeren van te weinig fruit en groenten en met een lager risico op
het overslaan van het ontbijt (Scaglioni et al., 2011). Wanneer de ouders het moment
van de maaltijden kiezen en voldoende communiceren met hun kinderen over de
voeding, zullen gezonde voedingsgewoontes meer voorkomen (Patrick & Nicklas,
2005; Scaglioni et al., 2008)
De invloed van de ouders kan ook opgedeeld worden in de opvoedingsstijl (parenting
style) en de (op)voedingspraktijken of voedingsopvoeding (feeding practices). De stijl
zal een grote invloed hebben op de praktijk. Algemeen onderscheidt men 4
verschillende opvoedingsstijlen. Een autoritaire opvoeding wordt gekenmerkt door het
limiteren van de autonomie van het kind door eenzijdige controle en weinig
betrokkenheid. Daar waar bij een autoritaire opvoeding de ouder centraal staat, zal bij
een autoritatieve opvoeding het kind centraal staan. Ook hier leggen de ouders regels
op maar ze motiveren en moedigen het kind aan om een mening te ontwikkelen. De
verwachtingen liggen in beide stijlen hoog. Een permissieve of toegeeflijke opvoeding
geeft kinderen veel vrijheid om zelf beslissingen te nemen maar de ouders zijn wel
nadrukkelijk betrokken. Veel warmte en affectie zijn kenmerken van een permissieve
opvoeding. Als laatste is er nog de nalatende opvoeding, waarbij ouders geen controle
uitoefenen en niet betrokken zijn bij de opvoeding. De noden van de ouders staan
centraal en niet die van het kind (Collins, Duncanson & Burrows, 2014; De Geeter,
2006; Hubbs-Tait, Dickin, Sigman-Grant, Jahns & Mobley, 2013; Scaglioni et al.,
2011). De opvoedingsstijlen worden grafisch voorgesteld in figuur 6, binnen de 4
kwadranten van hoge en lage responsiviteit (responsiveness) en veeleisendheid
(demandingness).
24
Hoge responsiviteit Lage responsiviteit
Hoge veeleisendheid
Lage veeleisendheid
Figuur 6: Opvoedingsstijlen. Aangepast van “Relation of parenting styles, feeding styles
and feeding practices to child overweight and obesity. Direct and moderated effects,” by
L. Hubbs-Tait, K.L. Dickin, M. Sigman-Grant, L. Jahns and A.R. Mobley, 2013, Appetite,
71, p. 127.
Bij de voedingsopvoeding of feeding practices kan een onderscheid gemaakt worden
tussen 3 stijlen. Monitoring is de mate waarin ouders bijhouden hoeveel en wat hun
kind eet. Restrictie is het beperken of ontzeggen van bepaalde voedingsmiddelen en bij
druk zullen ouders hun kind verplichten bepaalde dingen te eten. Een optimale voeding
voor het kind zou ontstaan door hoge verantwoordelijkheid en monitoring en lage
restrictie en druk van de ouders (Collins et al., 2014; Nederlands Jeugd Instituut, n.d.).
Monitoring en restrictie zijn stijlen die voor beide ouders stabiel blijven tussen de
leeftijd van 2 en 5 jaar. Druk uitgeoefend door de moeder zal toenemen binnen deze
leeftijdscategorie (Farrow & Blisset, 2012).
Monitoring zou volgens Rodgers et al. (2013) leiden tot gezonde eetgewoontes. Een
restrictieve voedingsopvoeding zou dan weer leiden tot eten wanneer er geen
hongergevoel aanwezig is en dus tot een ongelimiteerd eetgedrag. Ouders die een
inconsistente voedingsopvoeding hanteren zullen met restrictie vaker negatieve
Autoritair Autoritatief
Nalatend Permissief
25
gevolgen in de hand werken (Hubbs-Tait, 2013; Rodgers et al., 2013; Scaglioni et al.,
2011). Het verbieden van bepaalde voedingsmiddelen zal volgens Patrick en Nicklas
(2005) ook de voorkeur voor deze voedingsmiddelen verhogen. Net zoals bij restrictie
zullen kinderen die gedwongen worden om bepaalde dingen te eten, een ongelimiteerd
eetgedrag vertonen en ook een hogere calorie-inname hebben (Tylka, Eneli, Kroon Van
Diest & Lumeng, 2013). Collins et al. (2014) geven aan dat het omgekeerde zich
voordoet en dat kinderen die gedwongen worden om te eten een lagere calorie-inname
hebben.
Restrictie en druk om te eten zijn vormen van ouderlijke controle. Deze controle kan
openlijk of verborgen gebeuren. Bij expliciete of openlijke controle zijn de ouders
consequent in wat het kind wel of niet mag eten. Bij verborgen controle proberen de
ouders een zo gezond mogelijke omgeving te creëren voor het kind (Rodgers et al.,
2013). Daarbij is impulsiviteit een belangrijke karaktertrek waar ook de ouders een rol
in spelen. Gepercipieerde ouderlijke controle zou beschermend werken voor impulsieve
kinderen om emotioneel eetgedrag te voorkomen (Farrow, 2012).
Vervolgens is er ook het gebruik van beloningen in de voedingsopvoeding. Iets te eten
geven als beloning zal de voorkeur voor dat voedingsmiddel verhogen. Het eten van een
bepaald voedingsmiddel belonen, zal het omgekeerde effect hebben (Contento, 2010;
Ventura & Birch, 2008). Ook het belonen van het eten van gezonde voeding door
middel van meer aandacht of een verbaal compliment, heeft op lange termijn negatieve
gevolgen (Scaglioni et al., 2008).
De literatuur geeft tegenstrijdige resultaten wat betreft de samenhang tussen de
algemene opvoeding en de feeding practices. Een recente review van Collins et al.
(2014) beschrijft dat een permissieve opvoeding een omgekeerd evenredig verband
toont met monitoring. Een autoritatieve stijl gaat daarentegen dikwijls gepaard met
monitoring en een autoritaire opvoedingsstijl hangt samen met druk en restrictie.
Als laatste is er nog het eetgedrag van de ouders dat invloed heeft op de feeding
practices en zo ook op het eetgedrag van het kind. Studies hieromtrent onderzochten
meestal enkel de invloed van de moeder. Zij zouden significant meer interactie hebben
met de kinderen dan vaders wat betreft de voedingsgewoontes. Indien zij zichzelf geen
26
grenzen opleggen over wat en hoeveel te eten, waren ze ook minder geneigd om de
voeding van de kinderen te beperken. Verder monitoren moeders de voedingsgewoontes
van hun kinderen beter indien zij eerder fysisch (als antwoord op honger) dan
emotioneel eetgedrag vertonen. Indien moeders zelf sterk bezig zijn met hun eetgedrag
en gewicht, zullen ze meer de restrictieve voedingsopvoeding toepassen. Merkwaardig
is dat de moederlijke controle vaak toeneemt nadat hun dochter in gewicht is
toegenomen. Dit gaat niet op voor de zonen (Scaglioni et al., 2008; Scaglioni et al.,
2011; Tylka et al., 2013). Onderzoek naar invloed van het eetgedrag van de ouders op
dat van het kind, is schaars.
De schoolomgeving is ook een determinant die van belang is bij het eetgedrag van het
kind. In de schoolomgeving kan kennis worden bijgebracht en kunnen kinderen
ervaring opdoen met gezonde voeding. Het ter beschikking stellen van gezonde voeding
is daarbij van onmisbaar belang. Dit kan door gezonde maaltijden en tussendoortjes aan
te bieden (Contento, 2010). Tabel 1 geeft een overzicht van de verschillende
determinanten van het eetgedrag, het consumptiepatroon en het maaltijdpatroon van
kinderen.
Tabel 1: Overzicht belangrijkste determinanten van maaltijdpatroon, eetgedrag en
consumptiepatroonpatroon bij kinderen.
Maaltijdpatroon Eetgedrag Consumptiepatroon
Rolmodel Rolmodel Rolmodel
Opvoedingsstijl Opvoedingsstijl Opvoedingsstijl
Voedingsopvoeding Voedingsopvoeding Voedingsopvoeding
School School School
Toegang Toegang
Voorkeur, ervaring, kennis,
attitude en leefstijl
27
5. Discussie literatuuronderzoek
In voorgaande hoofdstukken werd een beeld geschetst over het belang van gezonde
voeding en over de huidige bevindingen rond het effect van de gewoontes in het gezin
op het eetgedrag en voedingspatroon van het kind. In figuur 4 werd een overzicht
gegeven van de gebruikte termen in deze literatuurstudie. Dit overzicht was nodig om
een duidelijk beeld te scheppen over de verschillende concepten die in dit
onderzoeksveld gehanteerd worden. In Engelstalige artikels worden deze soms op een
andere manier gebruikt wat de interpretatie van onderzoek soms bemoeilijkte. In dit
hoofdstuk worden bedenkingen wat betreft methodologie en ontbrekend onderzoek
binnen de huidige literatuur aangehaald.
Een algemeen terugkerend punt van discussie is de participatiegraad van de vader in
onderzoeken naar algemene opvoeding, voedingsopvoeding en voedingspatroon. In een
review van Collins et al. (2014) deden in 7 onderzoeken 1573 moeders mee en in 5 van
de 7 onderzoeken slechts 272 vaders. Het is zo dat ook vaders een invloed hebben op de
voedingsgewoontes van kinderen. Zo wordt gesteld dat hoe meer tijd vaders in fastfood
restaurants doorbrengen, hoe meer tijd de kinderen ook doorbrengen in deze restaurants.
Voor moeders werd geen significante relatie gevonden (McIntosh, 2011). Een review
over de voedingsopvoeding van vaders vond slechts 20 bruikbare studies waarin vooral
hoogopgeleide blanke mannen deelnamen. De meest gebruikte methode door de vaders
is het opleggen van druk om bepaalde voedingsmiddelen te eten. Daarbij zijn ze ook
minder geneigd om het consumptiepatroon van het kind te monitoren (Khandpur,
Blaine, Fisher & Davison, 2014).
Zoals reeds aangehaald voorspelt een slechte en ongezonde voeding in de kindertijd
eenzelfde patroon op latere leeftijd (Mitchell et al. 2013). Daarom is het belangrijk om
op zo vroeg mogelijke leeftijd de determinanten van eetgedrag en voedingsgewoontes
na te gaan. De huidige literatuur over de invloed van de ouders op het eetgedrag en de
voedingsgewoontes van het kind, bevat studies waarin kleuters vanaf 4 jaar of jonger
worden opgenomen in het onderzoek. Toch laat de meerderheid van de studies kinderen
pas deelnemen vanaf de lagere school (6 jaar) of later.
28
Het vaakst voorkomend verschil tussen deze studies is dat de vragenlijst rond
eetgedrag en voedingspatroon van het kind door verschillende respondenten wordt
ingevuld (ouder of kind). De Nederlandse Vragenlijst voor Eetgedrag (NVE) bestaat
ook in kinderversie (NVE-K) met minder antwoordmogelijkheden, minder vragen en
aangepast taalgebruik voor kinderen tussen 7 en 12 jaar (van Strien & Oosterveld,
2008). Wanneer het kind zelf zijn eetgedrag rapporteert zal dit andere resultaten
opleveren dan wanneer de ouders dit doen. Toch is er een continuïteit te vinden in het
gebruik van de NVE (al dan niet de kinderversie) om het eetgedrag na te gaan. De
internationale versie van de NVE, de Dutch Eating Behaviour Questionnaire (DEBQ) is
meer dan 300 keer geciteerd teruggevonden in de database van Web of Science (Boom
test uitgevers, n.d.). Een voorbeeld van een andere methode om het eetgedrag na te gaan
is de Three-Factor Eating Questionnaire (Johannsen, Johannsen & Specker, 2006). Om
de voedingsopvoeding te meten wordt er in de literatuur niet altijd gebruik gemaakt van
dezelfde vragenlijsten. Zo hebben Rodgers et al. (2013) in hun studie naar de feeding
practices van de moeder en de invloed er van op de gewichtstoename en het obesogene
eetgedrag van het kind, gebruik gemaakt van maar liefst 5 verschillende vragenlijsten
om de voedingsopvoeding na te gaan. Een van deze 5 was de Child Feeding
Questionnaire, een vragenlijst die volgens een review van Faith et al. (2004) het meest
gebruikt werd om de voedingsstrategieën van ouders na te gaan. Het gebruik van
verschillende methoden levert bijgevolg dus ook andere resultaten en interpretaties op.
Er werden reeds studies aangehaald die de relaties tussen de voedingsopvoeding en het
eetgedrag of voedingspatroon van het kind nagaan, alsook de invloed van de algemene
opvoeding op deze feeding practices. In de literatuur zijn meer studies terug te vinden
over de determinanten van het voedingspatroon dan over die van het eetgedrag. Ten
slotte is er ook nog het gebrek aan studies die de stabiliteit en continuïteit van het
eetgedrag nagaan. Eetgedrag zou te vergelijken zijn met stabiele persoonlijkheids-
kenmerken aangezien deze ook op vroege leeftijd ontwikkeld en beïnvloed worden.
Eetgedragingen die gerelateerd zijn aan verzadiging zouden afnemen naarmate men
ouder wordt daar waar de gedragingen die gerelateerd zijn aan externe en emotionele
cues juist toenemen met de leeftijd (Ashcroft, Semmler, Carnell, van Jaarsveld &
Wardle, 2008).
29
Deel 2: Onderzoek
30
1. Doelstellingen
Wereldwijd neemt het aantal mensen met overgewicht en obesitas toe. Dat kinderen met
overgewicht en obesitas ook meer kans hebben op overtollig lichaamsgewicht op latere
leeftijd, het zogenaamde tracking, is een belangrijk aangrijpingspunt voor
preventiestrategieën. Al van vroeg in de kindertijd moet aandacht geschonken worden
aan gezonde voedingsgewoontes want zowel op fysiek, sociaal als psychologisch vlak
hebben overgewicht en obesitas nefaste gevolgen en dit voor alle leeftijdscategorieën.
Uit de literatuur blijkt dat er heel wat determinanten zijn die het eetgedrag en de
voedingsgewoontes van kinderen bepalen, maar het zijn de ouders die de belangrijkste
rol spelen.
In deze masterproef zal onderzocht worden welke ouderlijke factoren er invloed hebben
op het eetgedrag en het voedingspatroon van het kind. Vooreerst zal er per meetmoment
een beschrijvende analyse gebeuren omtrent het consumptiepatroon, het maaltijdpatroon
en het eetgedrag van het kind en de voedingsgewoontes binnen de gezinnen. Daarbij
horend zal een link gelegd worden met de socio-demografische determinanten geslacht,
leeftijd en SES. Verder zal er gekeken worden naar een verband tussen het eetgedrag en
het consumptiepatroon en tussen het maaltijd- en consumptiepatroon van het kind.
Vervolgens zal de analyse van de gezinsinvloeden beschreven worden. Voor het
consumptiepatroon van het kind wordt er gekeken naar de invloed van het
consumptiepatroon en het maaltijdpatroon van de ouder, de voedingsopvoeding en de
gewoontes binnen het gezin. Voor het eetgedrag van het kind wordt er naar verbanden
gezocht met de voedingsopvoeding, de impulsiviteit en periodes van binge eating van
de ouders. Het maaltijdpatroon van het kind wordt tenslotte in verband gebracht met
het maaltijdpatroon van de ouders. Als laatste zal er ook nog gekeken worden naar
longitudinale verbanden. De analyses worden opgesplitst in resultaten voor Europa en
resultaten voor België.
In de literatuur zijn reeds onderzoeken te vinden over voorgaand aangehaalde
verbanden en het doel van deze masterproef is dan ook deze resultaten te bevestigen, te
corrigeren en aan te vullen met een Belgische en Europese sample. Aanvulling van dit
onderzoek ligt ook in de longitudinale analyses die m.a.w. nagaan of de invloed van
ouders verandert naarmate het kind ouder wordt.
31
2. Methodologie
2.1. Onderzoekspopulatie en -design
De IDEFICS studie (Identification and prevention of Dietary- and lifestyle-induced
health EFfects In Children and infantS) is een groot Europees project waaraan 17 000
kinderen deelnamen tussen de 2 en 8 jaar (start van de studie). Het onderzoek werd
gestart in september 2006 en duurde tot februari 2012. In 8 landen werd er onderzoek
gedaan naar het voedingspatroon, de lichaamssamenstelling, de sociale
leefomstandigheden en het gezondheidsgedrag van kinderen. Oorspronkelijk had het
IDEFICS-project 2 doelstellingen. Men wou de risicofactoren die aan de basis van
overgewicht en obesitas liggen nagaan en ten tweede wou men een
gemeenschapsgerichte interventie implementeren en evalueren. Het vervolgproject van
de IDEFICS studie is de I.Family studie. De kinderen uit de eerste studie werden
opnieuw onderzocht maar deze keer werd er ook gevraagd of ouders en/of broers en
zussen wouden meewerken aan dit project. In Vlaanderen zijn het de gemeenten Aalter
(controlegroep) en Geraardsbergen (interventiegroep) die meedoen aan de studie
(Ahrens et al., 2006).
Het IDEFICS-project en de I.Family studie vormen samen een longitudinale studie.
Cross-sectioneel onderzoek zal voor verschillende meetmomenten uitgevoerd worden,
longitudinaal onderzoek gebeurt over de verschillende meetmomenten heen. waar de
nodige gegevens beschikbaar zijn.
België
De Belgische cohorte kinderen bestaat uit 755 participanten tussen 4 en 13 jaar. Aan de
postmeting (T1) namen 752 kinderen deel, op T2 bestond de groep uit 455 kinderen, in
2012 (T3) waren er 330 deelnemers en bij de I.Family studie (T4) bestond de groep uit
271 kinderen die onderzocht werden. In totaal zijn er 220 deelnemers die deelnamen aan
de 4 metingen, 326 kinderen namen deel aan 3 metingen (T1, T2 en T3). Op T1 was er
van 676 ouders een beperkt aantal gegevens beschikbaar omtrent het consumptie-
patroon. Op T4 vulden 117 ouders de hele FFQ in, 205 ouders vulden de CFQ in.
32
Europa
In Europa deden met de baselinemeting 16 225 kinderen mee, in 2010 bestond de
sample uit 11 038 kinderen. Op T4 deden er 2384 kinderen mee en ook 1431 ouders
stelden gegevens omtrent het consumptiepatroon beschikbaar. Daarbij is er ook van 946
ouders data over het maaltijdpatroon. Enkel voor T0 en T1 was er longitudinaal
onderzoek mogelijk aangezien de gegevens uit 2013 (T4) niet gekoppeld konden
worden aan de data uit 2008 en 2010.
Tabel 2 geeft een overzicht van de beschikbare data voor België en Europa alsook het
aantal deelnemers per meting.
Tabel 2: onderzoeksdesign IDEFICS en I.Family studie: overzicht beschikbare data
België Europa
2010
n=752
2011
n=455
2012
n=330
2013
n=271
2008
n=16 225
2010
n=11 038
2013
n=2384
NVE kind 438 324 172
FFQ kind 579 412 320 102 14 305 9402 2335
Maaltijdpatroon kind 2310
FFQ ouder 676 117 1431
CFQ 205
Maaltijdpatroon ouder 946
2.2. Socio-demografische gegevens
De SES van de ouders werd in dit werk bepaald door de opleiding aan de hand van de
International Standard Classification of Education (ISCED). De hoogste opleiding
binnen het gezin werd gebruikt als referentie. Een hoge SES stond gelijk aan een hoger
diploma dan dat van het middelbaar onderwijs. Het ISCED level was niet beschikbaar
op T4 in de Europese sample. Lengte werd aan de hand van de stadiometer gemeten.
Met een elektronische weegschaal (Tanita) werd het gewicht gemeten waardoor het
lichaamsvetpercentage wordt berekend. Lengte en gewicht werden dan gebruikt om de
BMI van de kinderen te berekenen om deze vervolgens aan de hand van de z-scores
volgens Cole in te delen in 4 categorieën: ondergewicht, normaal gewicht, overgewicht
en obesitas.
33
2.3. Consumptie- en maaltijdpatroon
Het consumptiepatroon van het kind werd nagegaan door middel van de CEHQ-FFQ
(Children's Eating Habits Questionnaire-Food Frequency Questionaire) die door de
ouders werd ingevuld. Het FFQ-deel van de vragenlijst telt 43 items die
voedingsmiddelen oplijsten. De frequentie wordt nagegaan door 6
antwoordmogelijkheden die gaan van 'nooit/minder dan 1 keer per week' tot '4 of meer
keer per week'. Deze categorieën werden gehercodeerd naar consumptiefrequentie per
week, reikend van 0 tot 30 keer. Om het consumptiepatroon na te gaan wordt er in deze
masterproef gebruik gemaakt van 7 voedingsindexen die verschillende items optellen:
'fruit' (vers fruit/fruitsap zonder toegevoegde suiker), 'groenten' (gekookte groenten,
aardappelen en bonen; rauwe groenten), 'water' (leidingwater, plat/bruisend water),
'frisdrank' (koolzuurhoudende dranken gezoet met suiker; koolzuurhoudende dranken
zonder suiker), 'snacks' (chocolade en candy bars; snoep; koeken en cake; ijs; chips;
hartige snacks), 'zoete voedingsmiddelen' (gezoete dranken; zoet beleg; zoete
ontbijtgranen; zoete snacks; zoete melkproducten) en 'vette voedingsmiddelen'
(gefrituurde aardappelen; vet beleg; vette zuivel; sauzen; kaas; vette vleesbereidingen;
boter; vette snacks). Uit onderzoek blijkt dat de FFQ reproduceerbare schattingen
weergeeft van de frequentie van de 43 voedingsmiddelen (r = 0,32-0,76) (Lanfer et al.,
2011). In dit werk zullen fruit, groenten en water als de gezonde voedingsmiddelen
aanzien worden, de andere 4 categorieën behoren tot de ongezonde groep. In België
werd voor de longitudinale analyse de ouderlijke fruit-, groente-, water- en
frisdrankconsumptie gecodeerd naar dagelijks of meer (1) en minder dan dagelijks (0)
om zo de evolutie tussen kinderen van ouders met een gezond en ongezond eetpatroon
te vergelijken. Voor het maaltijdpatroon werd zowel voor kinderen als ouders het
dagelijks ontbijten en het dagelijks samen dineren als 1 gecodeerd, alle frequenties
minder dan dagelijks kregen de waarde 0 toegemeten.
34
2.4. Eetgedrag
De NVE (Nederlandse Vragenlijst voor Eetgedrag) of DEBQ (Dutch Eating Behaviour
Questionnaire) is een vragenlijst om het type eetgedrag na te gaan. Er zijn 33 items met
telkens 5 antwoordcategorieën (nooit=1/bijna nooit=2/soms=3/vaak=4/zeer vaak=5). Er
zijn 3 subschalen waaronder de lijnschaal, de schaal voor emotioneel eetgedrag en de
schaal voor extern eetgedrag. De interne consistentie van de schaal voor extern
eetgedrag werd als redelijk bevonden (0.79 tot 0.85), de schaal voor emotioneel
eetgedrag en de lijnschaal werden als goed tot zeer goed bevonden (0.82 tot 0.95) (van
Strien, 2005). In deze studie zijn het de kinderen zelf die de vragenlijst ingevuld
hebben.
2.5. Voedingsopvoeding
De Child Feeding Questionnaire (CFQ) is een vragenlijst die de attituden, opvattingen
en het gedrag van de ouders nagaat met betrekking tot de voeding van het kind. De
bedoeling is om de mate van de ouderlijke controle na te gaan. Meer controle wordt
verondersteld naarmate meer bezorgdheid over de ontwikkeling, de gezondheid, het
gewicht en het uiterlijk van het kind. Ouders die veel controle uitoefenen gaan er van uit
dat het kind niet in staat is zelf zijn voedingsgewoontes onder controle te houden (Birch
et al., 2001; Nederlands Jeugd Instituut, n.d.). De CFQ bestaat uit 31 items met telkens
5 antwoordmogelijkheden die variëren naargelang de subschaal. In de CFQ worden 7
domeinen van feeding practices bevraagd die onderverdeeld zijn in 2 categorieën. De
eerste categorie meet de ouderlijke zorgen en percepties rond obesitas bij hun kind (4
subschalen) en de tweede categorie meet de attitudes en vaardigheden (3 subschalen:
monitoring, druk om te eten en restrictie). De interne consistentie van alle subschalen
ligt hoger dan 0.70 (Faith, Scanlon, Birch, Francis & Sherry, 2004). In dit werk worden
enkel de subschalen druk, restrictie en monitoring gebruikt.
2.6. Gezondheidsbewustzijn en toegang tot voedingsmiddelen
Op T0 en T1 werd er in de Europese sample gebruik gemaakt van 5 gezinsvariabelen.
Op de vraag of er frisdrank beschikbaar was tijdens het eten konden de ouders
antwoorden met ‘altijd of vaak’ en ‘zelden of nooit’. Deze werden respectievelijk als 1
en 0 gehercodeerd. Voor de variabelen i.v.m. het betrekken van de kinderen bij het
35
koken, het gebruik van kant en klare maaltijden en het vergelijken van voedingslabels
waren er telkens 5 antwoordmogelijkheden (1=niet akkoord, 2=gemiddeld mee oneens,
3=niet zeker, 4=gemiddeld mee eens, 5=akkoord). Deze antwoordmogelijkheden
werden gehercodeerd naar 0 (1, 2 & 3) en 1 (4&5). Tenslotte konden de ouders voor de
vraag over het samen aan tafel eten kiezen uit 5 antwoorden (1=nooit, 2=zelden,
3=soms, 4=vaak, 5=altijd). Deze antwoorden werden gehercodeerd zoals de vorige
variabelen.
2.7. Impulsiviteit en binge eating
In 2013 (T4) was er voor België informatie over de ouderlijke impulsiviteit en het al
dan niet doorgemaakt hebben van periodes van binge eating. De impulsiviteit van de
ouders werd nagegaan aan de hand van 12 vragen met 4 antwoordmogelijkheden
(1=helemaal mee eens, 2=meer eens dan oneens, 3=meer oneens dan eens en 4=volledig
oneens). De scores werden opgeteld en als continue variabele meegenomen in de
analyses. Op de vraag of de ouder ooit perioden van eetbuien had gehad kon met 'ja' en
'neen' geantwoord worden.
2.8. Data-analyse
De gegevensverwerking werd gedaan met behulp van SPSS Satistics, versie 21.
Verbanden en predictoren zijn significant bij p < 0,05. Aangezien er een grote Europese
sample is en er veel analyses worden uitgevoerd, zullen er geen trends besproken
worden. Eerst werd de normaliteit van de analyses nagegaan a.d.h.v. een QQ-plot en een
histogram met Gaussiaanse curve. Bij het consumptiepatroon was geen enkele van de
voedingsindexen normaal verdeeld. Na een logtransformatie waren de snackconsumptie
en de consumptie van zoete en vette voedingsmiddelen wel normaal verdeeld. Voor
fruit, groenten, water en frisdrank worden non-parametrische testen gebruikt in de
beschrijvende analyses. Regressies en longitudinale analyses gebeurden parametrisch
aangezien de residuen normaal verdeeld zijn. Het emotioneel eetgedrag is voorts de
enige variabele die na een logtransformatie niet normaal verdeeld bleef. Ook hier
werden bij de univariate analyses non-parametrische toetsen gebruikt.
36
In de beschrijvende analyses werden Pearson-correlaties (r) en Spearman-correlaties
uitgevoerd (rs). Verder werden er ook Independent-Samples T-testen en Mann-Whitney
U testen gedaan. Om het verschil tussen 2 groepen te verduidelijken wordt er gebruik
gemaakt van pijltjes (↑ en ↓). Enkel voor de SES-groepen dient verduidelijkt te worden
dat de pijl wijst op wat de lage SES-groep doet t.o.v. de hoge SES-groep.
Voor de regressieanalyses van het consumptiepatroon werd er gebruik gemaakt van
meervoudige lineaire regressie. Variabelen werden stapsgewijs ingevoerd (adhv
blokken): het eerste blok bestaat uit de basisconfounders, daarna volgde dezelfde
voedingscategorie, het derde blok waren de overige voedingsindexen en het laatste blok
bevat de feeding practices. De grijs gekleurde vakjes zijn de waarden die horen bij de
regressie tussen dezelfde categorie bij ouder en kind. Tenslotte werd er ook nog een
logistische regressie uitgevoerd. Door het gebruik van een 95% betrouwbaar-
heidsinterval (BI) wordt de significantie bepaald. Als 1 niet in het BI ligt, wordt dit als
significant beschouwd. Voor de Europese sample werd er ook een analyse uitgevoerd
met de interactie tussen de leeftijd van het kind het consumptiepatroon van de ouder.
Wat betreft de longitudinale analyses was er niet altijd voldoende informatie
beschikbaar om deze uitgebreid uit te voeren. Voor Europa kon er gekeken worden naar
de evolutie in het consumptiepatroon van het kind en de invloed van de 5
gezinsvariabelen op deze evolutie. Aangezien er enkel informatie van de ouders
beschikbaar was op T4 en deze gegevens niet gekoppeld konden worden aan T0 of T1
was de longitudinale analyse voor Europa dus eerder beperkt. Voor België kon de
evolutie in het consumptiepatroon wel vergeleken worden voor het consumptiepatroon
van de ouder en dit voor de fruit-, groente-, water en frisdrankconsumptie. Ook de
longitudinale verandering van het eetgedrag wordt nagegaan voor de Belgische sample
maar door gebrek aan verdere gegevens gebeurt dit niet uitgebreid.
37
3. Resultaten Europa
3.1. Cross-sectioneel onderzoek T0
3.1.1. Beschrijving van de participanten
In 2008 deden er in de Europese sample 16 225 kinderen mee, waarvan 50,9% meisjes
(n=8263). Het oudste kind was 9,9 jaar en jongste kind was 2 jaar. De gemiddelde
leeftijd bedroeg 6,0 jaar (SD=1,79). Tot de lage SES-groep behoorden 6830 kinderen
(42,1%). In de categorie ondergewicht zaten 1433 kinderen (10,9%), de grootste groep
had een normaal gewicht (69,5%), 2060 kinderen (12,7%) had overgewicht en 1128
werd als obees bevonden (7,0%). Bij 86,8% van de kinderen was het de moeder die de
vragenlijst invulde. Tabel 3 geeft een overzicht per land.
Tabel 3: Aantal kinderen en proportie met overgewicht en obesitas per land (EU-T0)
Italië Estland Cyprus België Zweden Duitsland Hongarije Spanje
N 2250 1719 2380 1926 1809 2065 2569 1507
Overgewicht 22,5% 10,4% 14,5% 6,4% 8,8% 11,5% 11,2% 14,8%
Obesitas 19,5% 4,0% 8,9% 2,3% 2,0% 4,5% 5,8% 5,8%
3.1.2. Consumptiepatroon van het kind
De 7 categorieën van de FFQ zijn weergegeven in tabel 4, genoteerd als gemiddeld
aantal porties per week, met de standaarddeviatie tussen haakjes. Er werd nagegaan of
er een verschil is in consumptiepatroon tussen de geslachten en de SES-groepen alsook
het verband met de leeftijd werd geanalyseerd. Jongens eten significant meer zoete en
vette voedingsmiddelen en significant minder groenten en fruit dan meisjes. Ook
drinken jongens significant meer frisdrank dan meisjes. Wat betreft de SES-groepen is
het verschil in gemiddeld aantal porties per week voor elke categorie significant,
behalve voor de consumptie van vette voedingsmiddelen. Kinderen van ouders met een
lage SES eten minder groenten en fruit en meer snacks en zoete voedingsmiddelen. Ze
drinken ook significant meer water en frisdrank dan kinderen van ouders met een hoge
SES. Voor de fruitconsumptie zien we een significant negatief verband met de leeftijd
en voor de frisdrank- en suikerconsumptie vinden we een significant positief verband.
Hoe ouder, hoe meer frisdrank en zoete voedingsmiddelen de kinderen consumeren.
38
Tabel 4: KIND - Gemiddeld aantal porties per week in vergelijking naar geslacht, SES-groep en leeftijd (EU-T0)
Totale
populatie
Mean (SD)
Meisjes
Mean (SD)
Jongens
Mean (SD)
Verschil tussen
geslachten (p) °
Verschil tussen
SES-groepen (p) °
Correlatie met
leeftijd
p r/rs
Fruit 7,73 (6,00) 7,81 (5,94) 7,65 (6,06) 0,025* <0,001* ↓ <0,001* -0,059
Groenten 8,41 (6,36) 8,59 (6,40) 8,23 (6,32) <0,001* <0,001* ↓ 0,332 -0,008
Water 21,40 (10,39) 21,50 (10,25) 21,31 (10,52) 0,576 <0,001* ↑ 0,123 -0,013
Frisdrank 3,29 (6,87) 3,16 (6,80) 3,42 (6,93) <0,001* <0,001* ↑ <0,001* 0,090
Snacks 10,00 (8,76) 9,85 (8,43) 10,14 (9,06) 0,130 <0,001* ↑ 0,183 0,011
Zoete voedingsmiddelen 32,02 (20,28) 31,19 (19,49) 32,82 (20,99) <0,001* <0,001* ↑ 0,003* 0,024
Vette voedingsmiddelen 29,83 (19,18) 29,38 (18,96) 30,25 (19,38) 0,021* 0,234 0,803 0,002
* Significantie
° Independent sample T-test voor snacks, zoet en vet / Mann Whitney U test voor fruit, groenten, water en frisdrank
39
3.1.3. Gezingerelateerde predictoren van het consumptiepatroon van het kind
Op T0 maken we gebruik van 5 variabelen om de gewoontes in het gezin in verband te
brengen met het consumptiepatroon van het kind. In 21,8% van de gezinnen is er tijdens
de maaltijden vaak of altijd frisdrank beschikbaar en kant-en-klare maaltijden worden in
8,8% van de gezinnen frequent gebruikt. Bij 60,7% van de gezinnen helpen de kinderen
regelmatig bij het koken en 86,0% van de ouders geeft aan dat ze bijna altijd bij het kind
zitten wanneer er gegeten wordt. Tenslotte geeft bijna de helft (49,7%) van de ouders
aan geregeld etiketten van voedingsmiddelen te vergelijken om zo de meest voedzame
keuze te maken.
In tabel 5 wordt een overzicht gegeven van de invloed van de gezinsvariabelen op het
consumptiepatroon van het kind. Enkel voor de invloed van kinderen die mee koken op
de vetconsumptie en de invloed van het samen eten op de water-, frisdrank- en
vetconsumptie, zien we geen significante verschillen. Kinderen die tijdens de maaltijden
frisdrank ter beschikken hebben, consumeren significant minder fruit, groenten en water
en significant meer frisdrank, snacks, zoete en vette voedingsmiddelen. Dit geldt ook
voor kinderen van gezinnen waar vaak kant-en-klare maaltijden gebruikt worden en
waarvan de ouders zelden voedingslabels vergelijken. Bij kinderen die niet vaak helpen
bij het bereiden van de maaltijden vinden we dezelfde resultaten (behalve voor de vette
voedingsmiddelen). Tenslotte eten kinderen die samen met de ouder(s) aan tafel zitten
significant meer groenten en fruit en minder snacks en zoete voedingsmiddelen.
Gezonde gewoontes in het gezin komen overeen met het consumeren van gezonde
voedingsmiddelen en omgekeerd.
40
Tabel 5: Gezingerelateerde predictoren van het consumptiepatroon van het kind (EU-T0)
Fruit (p) Groenten
(p) Water (p)
Frisdrank
(p) Snacks (p) Zoet (p) Vet (p)
Frisdrank
beschikbaar <0,001* ↓ 0,039* ↓ <0,001* ↓ <0,001* ↑ <0,001* ↑ <0,001* ↑ <0,001* ↑
Gebruik kant-en-
klare maaltijden <0,001* ↓ <0,001* ↓ <0,001* ↓ <0,001* ↑ <0,001* ↑ 0,002* ↑ 0,003* ↑
Kinderen helpen
bij het koken <0,001* ↑ <0,001* ↑ 0,0012* ↑ 0,001* ↓ <0,001* ↓ <0,001* ↓ 0,830
Labels
vergelijken <0,001* ↑ <0,001* ↑ <0,001* ↑ <0,001* ↓ <0,001* ↓ <0,001* ↓ <0,001* ↓
Samen eten <0,001* ↑ <0,001* ↑ 0,138 0,269 <0,001* ↓ <0,001* ↓ 0,573
* Significantie
Independent sample T-test voor snacks, zoet en vet / Mann Whitney U test voor fruit, groenten, water en
frisdrank
41
3.2. Cross-sectioneel onderzoek T1
3.2.1. Beschrijving van de participanten
Op T1 (2010) deden er in Europa 11 038 kinderen mee waarvan 5455 (49,4%) meisjes.
De gemiddelde leeftijd bedroeg 8,0 jaar (SD=1,79) met een minimum van 3,2 jaar en
een maximum van 11,9 jaar. Bij 40,1% van de kinderen behoorden de ouders tot de lage
SES-groep. De categorie ondergewicht telde 1095 kinderen (9,9%), er waren 7381
kinderen (66,9%) met een normaal gewicht, 1757 kinderen (15,9%) hadden overgewicht
en 805 kinderen (7,3%) hadden obesitas. Bij 84,1% van de kinderen was het de moeder
die de vragenlijst had ingevuld. In tabel 6 is het aantal participanten per land
weergegeven alsook de gegevens over overgewicht en obesitas.
Tabel 6: Aantal kinderen en proportie met overgewicht en obesitas per land (EU-T1)
Italië Estland Cyprus België Zweden Duitsland Hongarije Spanje
N 1548 1334 1743 1253 1511 1195 1247 1207
Overgewicht 28,4% 11,4% 19,8% 8,6% 10,1% 13,4% 13,2% 19,5%
Obesitas 22,2% 4,6% 10,0% 1,8% 1,8% 3,7% 5,5% 5,2%
3.2.2. Consumptiepatroon van het kind
Het gemiddeld aantal porties per week voor T1 is terug te vinden in tabel 7. Deze
gemiddelden worden weergegeven voor de hele populatie alsook voor jongens en
meisjes en vergeleken voor geslacht, SES en leeftijd. Daaruit blijkt dat meisjes
significant meer fruit en groenten eten en significant minder snacks en zoete
voedingsmiddelen. Jongens drinken significant meer frisdrank dan meisjes. Behalve
voor de snacks zijn de verschillen tussen kinderen van ouders met een hoge en een lage
SES allemaal significant. Kinderen is de lage SES groep eten significant minder fruit,
groenten en vette voedingsmiddelen en ze consumeren significant meer water, frisdrank
en zoete voedingsmiddelen. Kinderen van ouders met een hoge SES eten significant
minder snacks en zoete voedingsmiddelen dan kinderen van ouders met een lage SES.
De fruit- en groente-inname tonen een significant negatief verband met de leeftijd. De
consumptie van frisdrank en zoete en vette voedingsmiddelen tonen daarentegen een
significant positief verband met de leeftijd.
42
Tabel 7: KIND - Gemiddeld aantal porties per week in vergelijking naar geslacht, SES-groep en leeftijd (EU-T1)
Totale
populatie
Mean (SD)
Meisjes
Mean (SD)
Jongens
Mean (SD)
Verschil tussen
geslachten (p) °
Verschil tussen
SES-groepen (p) °
Correlatie met
leeftijd
p r/rs
Fruit 7,89 (6,16) 8,06 (6,22) 4,71 (6,11) 0,002* <0,001* ↓ <0,001* -0,056
Groenten 8,00 (6,74) 8,87 (7,02) 8,18 (6,35) <0,001* <0,001* ↓ 0,036* -0,021
Water 21,89 (9,97) 21,92 (9,89) 21,85 (10,05) 0,994 <0,001* ↑ 0,984 0,001
Frisdrank 2,68 (5,60) 2,50 (5,45) 2,86 (5,74) <0,001* <0,001* ↑ <0,001* 0,098
Snacks 8,79 (8,01) 8,64 (7,95) 8,95 (8,07) 0,044* 0,965 0,153 0,014
Zoete voedingsmiddelen 28,35 (18,48) 27,46 (17,97) 29,24 (18,93) <0,001* <0,001* ↑ <0,001* 0,049
Vette voedingsmiddelen 27,47 (18,34) 27,33 (18,75) 27,62 (17,92) 0,239 <0,001* ↓ 0,003* 0,029
* Significantie
° Independent sample T-test voor snacks, zoet en vet / Mann Whitney U test voor fruit, groenten, water en frisdrank
43
3.2.3. Gezingerelateerde predictoren van het consumptiepatroon van het kind
Net zoals bij de metingen in 2008 maken we op T1 gebruik van 5 variabelen om na te
gaan wat de invloed is van de gewoontes in het gezin op het consumptiepatroon van het
kind. In 17,7% van de gezinnen is er bijna altijd frisdrank beschikbaar tijdens de
maaltijden en in 7,4% van de gezinnen wordt er regelmatig gebruik gemaakt van kant-
en-klare maaltijden. De kinderen helpen geregeld bij het bereiden van de maaltijden in
64,0% van de gezinnen en bijna de helft van de ouders (49,5%) vergelijkt vaak de
voedingslabels op producten. Tenslotte geeft 84,2% van de ouders aan bijna altijd bij
het kind te zitten wanneer er gegeten wordt.
In tabel 8 is een overzicht gegeven van de invloed van deze gewoontes op het
consumptiepatroon van het kind. In gezinnen waar er frisdrank beschikbaar is of waar er
vaak kant-en-klare maaltijden gebruikt worden of waar de ouders geen
voedingsetiketten vergelijken, consumeren de kinderen significant minder fruit,
groenten en water en significant meer frisdrank, snacks en zoete en vette
voedingsmiddelen. In gezinnen waar de kinderen niet betrokken worden bij de bereiding
van de maaltijden zien we dezelfde bevindingen behalve voor de vette
voedingsmiddelen, waar er geen significant verschil gevonden werd. Tenslotte zien we
bij kinderen die een ouder bij zich hebben tijdens het eten dat deze significant meer fruit
en groenten eten en significant minder frisdrank, snacks en zoete voedingsmiddelen
consumeren.
44
Tabel 8: Gezingerelateerde predictoren van het consumptiepatroon van het kind (EU-T1)
Fruit (p) Groenten (p) Water (p) Frisdrank (p) Snacks (p) Zoet (p) Vet (p)
Frisdrank
beschikbaar <0,001* ↓ <0,001* ↓ <0,001* ↓ <0,001* ↑ <0,001* ↑ <0,001* ↑ <0,001* ↑
Gebruik kant-en-
klare maaltijden <0,001* ↓ <0,001* ↓ <0,001* ↓ <0,001* ↑ <0,001* ↑ <0,001* ↑ <0,001* ↑
Kinderen helpen
bij het koken <0,001* ↑ <0,001* ↑ <0,001* ↑ <0,001* ↓ <0,001* ↓ <0,001* ↓ 0,913
Labels vergelijken <0,001* ↑ 0,004* ↑ <0,001* ↑ <0,001* ↓ <0,001* ↓ <0,001* ↓ <0,001* ↓
Samen eten <0,001* ↑ <0,001* ↑ 0,906 0,033* ↓ 0,009* ↓ <0,001* ↓ 0,725
* Significantie
Independent sample T-test voor snacks, zoet en vet / Mann Whitney U test voor fruit, groenten, water en
frisdrank
45
3.3. Cross-sectioneel onderzoek T4
3.3.1. Beschrijving van de participanten
In Europa deden er 2384 kinderen mee met de I.Family studie, waarvan 49,3% meisjes.
De gemiddelde leeftijd bedroeg 9,1 jaar (SD=2,2) met een minimum van 0,9 jaar en een
maximumleeftijd van 14,7 jaar. In de categorie ondergewicht zat 10,8% van de
kinderen, de meerderheid van de kinderen had een normaal gewicht (69,8%),
overgewicht werd bij 14,9% van de kinderen vastgesteld en 4,5% had obesitas. Bij
85,4% van de kinderen was het de moeder die de vragenlijst had ingevuld. Voor 2013
zijn er geen SES gegevens beschikbaar. In tabel 9 is het aantal deelnemers per land
weergegeven alsook de gegevens van overgewicht en obesitas.
Tabel 9: Aantal kinderen en proportie met overgewicht en obesitas per land (EU-T4)
Italië Estland Cyprus België Zweden Duitsland Hongarije Spanje
N 89 190 637 191 340 387 358 192
Overgewicht 34,5% 14,7% 16,7% 7,1% 9,7% 15,4% 16,8% 18,2%
Obesitas 24,1% 2,6% 13,3% 2,2% 1,8% 4,4% 4,2% 2,7%
3.3.2. Consumptiepatroon en maaltijdpatroon van het kind
In tabel 10 zijn het gemiddeld aantal porties per week terug te vinden van de 7
categorieën van de FFQ. Naast de cijfers voor de hele populatie is er ook een
onderscheid gemaakt tussen jongens en meisjes en voor het geslacht de leeftijd is dan
ook het verschil nagegaan. Meisjes eten significant meer groenten en consumeren
significant minder zoete voedingsmiddelen en frisdrank dan jongens. Wat betreft de
fruitconsumptie zien we een significant negatief verband met de leeftijd en voor de
frisdrankconsumptie zien we een significant positief verband.
Een vijfde (20,1%) van de kinderen neemt niet elke dag een ontbijt. Deze kinderen eten
significant minder fruit en groenten en meer snacks. Bij 18,0% van de participanten
dineert het kind niet elke dag met één van of beide ouders. Kinderen die wel elke dag
met hun ouders dineren eten significant meer fruit en groenten. Deze kinderen drinken
ook significant meer water en frisdrank. De gegevens zijn terug te vinden in tabel 11.
46
Tabel 10: KIND - Gemiddeld aantal porties per week in vergelijking naar geslacht en
gecorreleerd met de leeftijd (EU-T4)
Totale
populatie
Mean (SD)
Meisjes
Mean (SD)
Jongens
Mean (SD)
Verschil tussen
geslachten (p) °
Correlatie met
leeftijd
p r/rs
Fruit 6,85 (5,92) 6,90 (5,88) 6,81 (5,96) 0,430 <0,001* -0,097
Groenten 10,85 (7,74) 11,60 (8,62) 10,13 (6,70) <0,001* 0,487 0,014
Water 22,35 (9,70) 22,64 (9,66) 22,08 (9,74) 0,121 0,115 -0,033
Frisdrank 2,10 (5,08) 2,01 (5,43) 2,19 (4,71) <0,001* <0,001* 0,133
Snacks 10,38 (9,66) 10,25 (10,00) 10,53 (9,33) 0,238 0,051 -0,040
Zoete voedingsmiddelen 27,91 (19,74) 27,28 (20,07) 28,60 (19,42) 0,049* 0,351 -0,019
Vette voedingsmiddelen 31,11 (21,40) 30,65 (22,49) 31,55 (20,33) 0,068 0,785 -0,006
* Significantie
° Independent sample T-test voor snacks, zoet en vet / Mann Whitney U test voor fruit, groenten, water en
frisdrank
Tabel 11: KIND - Consumptie in vergelijking naar maaltijdpatroon (EU-T4)
Dagelijks ontbijt (p) Samen aan tafel (p)
Fruit <0,001* ↑ 0,002* ↑
Groenten <0,001* ↑ 0,001* ↑
Water 0,051 0,001* ↑
Frisdrank 0,309 0,050
Snacks <0,001* ↓ 0,564
Zoete voedingsmiddelen 0,895 0,158
Vette voedingsmiddelen 0,651 0,081
* Significantie
Independent sample T-test voor snacks, zoet en vet / Mann Whitney U test voor fruit,
groenten, water en frisdrank
47
3.3.3. Gezingerelateerde predictoren van het consumptiepatroon van het kind
Het gemiddeld aantal porties per week van de ouders van de 7 voedingsindexen van de
FFQ zijn weergegeven in tabel 12. In deze tabel is ook de correlatie tussen het
consumptiepatroon van het kind en dat van de ouder terug te vinden. Voor alle 7
categorieën werd er een positief verband gevonden tussen ouders en kinderen.
Tabel 12: OUDERS - Gemiddeld aantal porties per week en correlatie met FFQ kind (EU)
Totale populatie Correlatie met FFQ-kind
Mean (SD) p r/rs
Fruit 6,96 (6,59) <0,001* 0,451
Groenten 13,64 (7,45) <0,001* 0,435
Water 24,19 (8,94) <0,001* 0,378
Frisdrank 3,16 (6,85) <0,001* 0,353
Snacks 7,13 (7,33) <0,001* 0,354
Zoete voedingsmiddelen 16,92 (15,41) <0,001* 0,355
Vette voedingsmiddelen 26,74 (16,75) <0,001* 0,417
* Significantie
Met behulp van een meervoudige lineaire regressie (tabel 13 en 14) is er nagegaan
welke factoren mogelijks significante predictoren zijn voor het consumptiepatroon van
het kind. Geslacht en leeftijd van het kind (basisconfounders), de 7 categorieën van de
FFQ van de ouders en het maaltijdpatroon in het gezin zijn als mogelijke predictoren in
de analyse gestoken. Het geslacht is een significante predictor voor de groente-,
frisdrank- en suikerconsumptie. Meisjes hebben meer kans om veel fruit te eten en
jongens hebben meer kans om frisdrank te drinken en zoete voedingsmiddelen te
consumeren. De leeftijd is een significante predictor voor de fruit-, water- en
frisdrankconsumptie. Hoe ouder het kind hoe minder fruit en water en hoe meer
frisdrank het consumeert. De verklaarde variantie door deze basisconfounders
schommelt tussen 0,1% en 0,9%. Er kan vastgesteld worden dat elke categorie van het
consumptiepatroon van de ouder een significante predictor is voor dezelfde categorie
van het consumptiepatroon van het kind. Voor alle voedingsvoedingsindexen zien we
een positieve relatie met een verandering in verklaarde variantie tussen 13,5% en 23,8%
t.o.v. de basisconfounders.
48
Voor de fruitconsumptie van het kind is ook de suikerinname van de ouder een
significante predictor. Voor het eten van zoete voedingsmiddelen vinden we een
negatief verband. De fruit- en vetconsumptie van de ouder zijn significante predictoren
voor de waterconsumptie van het kind. Hoe meer fruit de ouders consumeren, hoe meer
water de kinderen drinken. Hoe meer vette voedingsmiddelen ouders eten, hoe minder
water kinderen drinken. Bij frisdrank vinden we het tegenovergestelde. Daar is de
vetconsumptie ook een significante predictor maar hier vinden we een positief verband.
Voorts zijn ook de groente- en waterconsumptie significante voorspellers, zij tonen een
negatief verband met de frisdrankconsumptie van het kind. Wat betreft het eten van
snacks zijn de groente-, water- en vetinname van ouders significante predictoren. De
groenteconsumptie toont een negatief verband. Kinderen van ouders die veel water en
vette voedingsmiddelen consumeren eten meer snacks. Vervolgens voorspellen de
groente-, frisdrank en vetconsumptie van de ouders de suikerinname van het kind. Hoe
meer groenten de ouders eten en hoe minden frisdrank en vette voedingsmiddelen ze
consumeren, hoe minder zoetigheden de kinderen zullen eten. Tenslotte voorspelt de
groente- en waterinname van de ouders de vetconsumptie van het kind. Het eten van
groenten toont een negatief verband, voor water vinden we een positief verband. De
verandering in verklaarde variantie voor alle andere categorieën t.o.v. de
basisconfounders en dezelfde categorie ligt tussen 0,4% en 2,9%. Wanneer we de
regressieanalyse opnieuw doen met de interactie tussen de leeftijd van het kind en het
consumptiepatroon van de ouder krijgen we ander uitkomsten. Voor de
groenteconsumptie zien we dat de ouderlijke suikerinname een significante predictor is
met een negatief verband. Voor de waterconsumptie is het drinken van frisdrank door de
ouder een significante voorspeller. Hoe meer frisdrank de ouder consumeert, hoe
minder water het kind drinkt. Tenslotte eten kinderen meer snacks naarmate de ouders
minder snacks en fruit eten. Voor de fruit-, frisdrank en vetconsumptie werden er geen
significante voorspellers gevonden in de categorieën van de ouderlijke consumptie.
Het dagelijks ontbijt van de ouder is een significante voorspeller voor de groente- en
waterconsumptie van het kind. Kinderen van ouders die dagelijks ontbijten eten meer
groenten, kinderen van ouders die niet dagelijks ontbijten drinken meer water. Het
ontbijt van het kind is een significante voorspeller voor de fruit- en waterconsumptie.
Kinderen die elke dag ontbijten eten meer fruit, kinderen die niet elke dag ontbijten
49
drinken meer water. Tot slot is er nog het samen dineren, wat een significante predictor
is voor de groente- en waterconsumptie. Bij beide zien we een positieve invloed van het
samen aan tafel eten. De verandering in verklaarde variantie door het maaltijdpatroon
ligt tussen 0,1% en 1,4%.
Tabel 13: Meervoudige lineaire regressie met consumptiepatroon van het kind als
afhankelijke variabele (deel a) (EU-T4)1
Fruit Groenten Water Frisdrank
p Beta p Beta p Beta p Beta
Geslacht 0,517 0,018 0,001* 0,092 0,180 0,038 0,049* -0,055
Leeftijd 0,001* -0,092 0,601 -0,015 0,006* -0,077 0,001* 0,089
Adjusted R² 0,007 0,007 0,006 0,009
Fruit <0,001* 0,457 0,608 -0,015 0,004* 0,081 0,670 0,012
Groenten 0,050 0,053 <0,001* 0,393 0,641 -0,013 0,001* -0,093
Water 0,350 0,024 0,854 0,005 <0,001* 0,397 0,006* -0,072
Frisdrank 0,303 -0,027 0,624 -0,013 0,374 -0,024 <0,001* 0,408
Snacks 0,133 0,052 0,747 0,012 0,126 0,054 0,557 -0,021
Zoete
voedingsmiddelen <0,001* -0,122 0,951 -0,002 0,067 -0,064 0,736 -0,012
Vette
voedingsmiddelen 0,081 0,053 0,092 0,053 <0,001* -0,112 <0,001* 0,137
Adjusted R² 0,216 0,226 0,161 0,161 0,162 0,181 0,175 0,200
R² change 0,209 0,014 0,154 0,004 0,157 0,022 0,166 0,029
Ontbijt ouder 0,387 -0,023 0,005* 0,078 0,017* -0,066 0,614 0,014
Ontbijt kind <0,001* 0,100 0,270 0,030 0,011* -0,068 0,382 0,023
Samen dineren 0,449 0,019 0,030* 0,056 0,034* 0,054 0,623 0,012
Adjusted R² 0,233 0,170 0,193 0,200
R² change 0,009 0,011 0,014 0,001
1
In de meervoudige lineaire regressie werd gewerkt met 4 blokken. Het eerste blok zijn de
basisconfounders. Daarna wordt de overeenstemmende voedingsindex van de ouder toegevoegd (grijze
vakjes) en vervolgens de andere categorieën. Tenslotte wordt het maaltijdpatroon toegevoegd. De
adjusted R² bevat dus ook steeds de vorige blokken, de R² change geeft de verandering weer door het
toegevoegde blok.
50
Tabel 14: Meervoudige lineaire regressie met consumptiepatroon van het kind als
afhankelijke variabele (deel b) (EU-T4)
Snacks Zoete voedingsmidden Vette voedingsmiddelen
p Beta p Beta p Beta
Geslacht 0,154 -0,040 0,038* -0,058 0,068 -0,051
Leeftijd 0,332 -0,027 0,654 -0,013 0,623 0,014
Adjusted R² 0,001 0,002 0,001
Fruit 0,432 0,022 0,572 0,016 0,718 -0,010
Groenten 0,003* -0,082 0,003* -0,083 0,008* -0,071
Water 0,004* 0,076 0,121 0,042 0,010* 0,066
Frisdrank 0,625 0,013 0,001* 0,087 0,170 0,035
Snacks <0,001* 0,415 0,906 0,004 0,282 -0,037
Zoete
voedingsmiddelen 0,491 -0,024 <0,001* 0,368 0,927 -0,003
Vette
voedingsmiddelen <0,001* 0,124 <0,001* 0,129 <0,001* 0,488
Adjusted R² 0,172 0,187 0,137 0,159 0,239 0,245
R² change 0,172 0,018 0,135 0,026 0,238 0,009
Ontbijt ouder 0,252 0,031 0,331 -0,027 0,647 -0,012
Ontbijt kind 0,071 -0,048 0,666 0,012 0,776 -0,007
Samen dineren 0,953 0,001 0,718 0,009 0,056 0,047
Adjusted R² 0,187 0,158 0,245
R² change 0,002 0,001 0,002
51
Wat betreft het maaltijdpatroon haalt 29,4% van de ouders niet de norm om dagelijks
te ontbijten. We kijken dus ook naar de invloed van het maaltijdpatroon van de ouder op
dat van het kind. Met behulp van een logistische regressie wordt het ontbijtpatroon van
de ouder en het samen dineren in verband gebracht met het ontbijtpatroon van het kind.
Het dagelijks ontbijt door de ouder is een significante voorspeller: OR= 5,78; 95%BI
[4,31 - 7,75]. Kinderen van ouders die elke dag ontbijten hebben dus 5,78 keer meer
kans om ook zelf elke dag te ontbijten. Samen dineren is geen significante voorspeller
aangezien 1 in het 95% betrouwbaarheidsinterval ligt (OR=1,28 en 95%BI=0,91-1,81).
3.4. Longitudinaal onderzoek
Aan de hand van repeated measures anova en met de gegevens op T0 en T1, wordt er
nagegaan of kinderen anders consumeren naargelang ze ouder worden alsook of er een
52
verschil is tussen de geslachten wat betreft deze evolutie. In tabel 15 zijn de interactie-
effecten en de hoofdeffecten voor de tijd weergegeven voor de 7 categorieën van de
FFQ. Wat betreft de fruitconsumptie zien we een significant interactie-effect. Het aantal
wekelijkse porties stijgt voor de meisjes en daalt voor de jongens over de tijd heen.
Voor de hele populatie zien we een significante daling bij het eten van groenten, de
waterconsumptie stijgt significant naarmate de kinderen ouder worden maar er is geen
verschil tussen de geslachten voor beide categorieën. Bij zowel de snack-, suiker- en
vetconsumptie zien we een significante daling over de tijd heen.
Verder werd er ook nagegaan of de gewoontes binnen het gezin op T0 een invloed
hebben op verandering in het consumptiepatroon van het kind (tabel 16 en 17).
Kinderen uit gezinnen waar er frisdrank beschikbaar is evolueren behalve voor de
fruitconsumptie, significant anders dan gezinnen waar er geen frisdrank beschikbaar is.
Een grotere daling is merkbaar wat betreft groenten, snacks en zoete en vette
voedingsmiddelen in gezinnen met een hoge toegankelijkheid. De waterconsumptie
blijft gelijk in gezinnen waar er geen frisdrank beschikbaar is maar stijgt waar er wel
frisdrank beschikbaar is. Tenslotte stijgt het frisdrankgebruik in gezinnen met een lage
toegankelijkheid en daalt het in gezinnen met een hoge toegankelijkheid. Wat betreft het
gebruik van kant-en-klare maaltijden zien we een significant interactie-effect met het
gebruik van vette voedingsmiddelen. In gezinnen die geen kant-en-klare maaltijden
gebruiken daalt de vetconsumptie significant meer dan in gezinnen die wel vaak gebruik
maken van kant-en-klare maaltijden. Vervolgens zien we ook een significant interactie-
effect tussen het al dan niet betrekken van de kinderen bij het bereiden van de
maaltijden en de evolutie in groente-, suiker- en vetconsumptie. We zien een grotere
daling wat betreft groente- en suikerconsumptie bij kinderen die wel helpen en grotere
daling in het gebruik van vette voedingsmiddelen voor kinderen die niet helpen in de
keuken. Voor het vergelijken van voedingsetiketten is er een significant interactie-
effect met de fruitconsumptie en de vetconsumptie. Kinderen van ouders die wel
vergelijken evolueren negatief in het eten van fruit en kinderen van ouders die niet
vergelijken evolueren positief wat betreft de fruitconsumptie. De vetconsumptie daalt in
beide groepen maar is groter in de groep die wel labels vergelijkt. Tenslotte zien we een
significant interactie-effect tussen het al dan niet samen dineren en de fruit- en groente-
53
inname. De fruitconsumptie daalt bij kinderen die samen met de ouders eten en stijgt bij
kinderen die alleen eten. De groenteconsumptie daalt in beide groepen maar de daling is
significant groter bij kinderen die samen met hun ouders aan tafel zitten.
54
Tabel 15: KIND - Longitudinale verandering van het consumptiepatroon T0-T1 voor de hele populatie en beide geslachten (EU)
Verschil T0-T1
(p)
↑ / ↓ totale
populatie
Verschil T0-T1
meisjes (p) ↑ / ↓ meisjes
Verschil T0-T1
jongens (p) ↑ / ↓ jongens
Tijd*geslacht
(p)
Fruit (n=9067) 0,465 ↑ 0,599 ↑ 0,373 ↓ 0,022*
Groenten (n=9455) <0,001* ↓ 0,156 ↑ 0,016* ↓ 0,608
Water (n=8596) 0,016* ↑ 0,245 ↑ 0,026* ↑ 0,547
Frisdrank (n=9186) 0,278 ↓ 0,067 ↓ 0,762 ↓ 0,207
Snacks (n=9304) <0,001* ↓ <0,001* ↓ <0,001* ↓ 0,962
Zoete voedingsmiddelen (n=9452) <0,001* ↓ <0,001* ↓ <0,001* ↓ 0,848
Vette voedingsmiddelen (n=9448) <0,001* ↓ <0,001* ↓ <0,001* ↓ 0,093
* Significantie
Repeated Measures Anova
55
Tabel 16: KIND - Longitudinale verandering van het consumptiepatroon T0-T1 voor de gezinsvariabelen (deel a) (EU)
Tijd*Frisdrank
beschikbaar
(p)
Beschikbaar Niet
beschikbaar
Tijd*Kant-
en-klaar (p)
Frequent
gebruik
Zelden
gebruik
Tijd*Kinderen
helpen (p) Helpen Helpen niet
Fruit 0,258 ↓ ↑ 0,531 ↓ ↑ 0,059 ↓ ↑
Groenten <0,001* ↓ ↓ 0,880 ↓ ↓ <0,001* ↓ ↓
Water <0,001* ↑ = 0,927 ↑ ↑ 0,665 ↑ ↑
Frisdrank <0,001* ↓ ↑ 0,356 ↓ ↓ 0,090 ↓ ↑
Snacks 0,001* ↓ ↓ 0,607 ↓ ↓ 0,466 ↓ ↓
Zoete voedingsmiddelen <0,001* ↓ ↓ 0,067 ↓ ↓ 0,044* ↓ ↓
Vette voedingsmiddelen <0,001* ↓ ↓ 0,025* ↓ ↓ <0,001* ↓ ↓
* Significantie
Repeated Measures Anova
56
Tabel 17: KIND - Longitudinale verandering van het consumptiepatroon T0-T1 voor de gezinsvariabelen (deel b) (EU)
Tijd*Labels (p) Vergelijken Niet vergelijken
Tijd*Samen eten
(p) Samen aan tafel
Niet samen aan
tafel
Fruit 0,003* ↓ ↑ 0,002* ↓ ↑
Groenten 0,775 ↓ ↓ <0,001* ↓ ↓
Water 0,563 ↑ ↑ 0,078 ↑ ↓
Frisdrank 0,891 ↓ ↓ 0,201 ↓ ↑
Snacks 0,057 ↓ ↓ 0,740 ↓ ↓
Zoete voedingsmiddelen 0,929 ↓ ↓ 0,108 ↓ ↓
Vette voedingsmiddelen 0,008* ↓ ↓ 0,643 ↓ ↓
* Significantie
Repeated Measures Anova
57
4. Resultaten België
4.1. Cross-sectioneel onderzoek T1
4.1.1. Beschrijving van de participanten
De populatie op T1 (n=752 kinderen) bestaat uit 374 meisjes (49,7%) en 378 jongens
(50,3%). De gemiddelde leeftijd bedraagt 7,8 jaar (SD=1,58), het jongste kind is 4,4 jaar
en het oudste kind 12,0 jaar. Bij 28,8% (n=205) van de kinderen behoren de ouders tot
de lage SES-groep. Volgens de categorisatie van Cole bevinden er zich 97 kinderen
(13,0%) in de categorie ondergewicht, 598 kinderen (80,3%) worden geclassificeerd
onder een normaal gewicht, 39 kinderen (5,2%) hebben overgewicht en 11 kinderen
(1,5%) worden als obees bevonden. In tabel 18 worden deze socio-demografische
gegevens weergegeven per geslacht.
Tabel 18: Socio-demografische gegevens per geslacht (BE-T1)
SES (laag) Overgewicht Obesitas
Totaal: n = 752 28,8% (n=205) 5,2% (n=39) 1,5% (n=11)
Meisjes: n = 374 32,2% (n=115) 7,3% (n=27) 2,4% (n=9)
Jongens: n = 378 25,4% (n=90) 3,2% (n=12) 0,5% (n=2)
4.1.2. Consumptiepatroon van het kind
Voor de 7 voedingsindexen van het consumptiepatroon wordt in tabel 19 een overzicht
gegeven en nagegaan of er een verschil is tussen jongens en meisjes en tussen de SES-
groep waartoe de ouders behoren. Daarnaast worden ook de correlaties met de leeftijd
weergegeven. De aangehaalde waarden voor de hele groep en voor de verschillende
geslachten zijn het gemiddeld aantal porties per week met tussen haakjes de
standaarddeviatie. Jongens eten significant meer zoete voedingsmiddelen dan meisjes.
Ook is er de vergelijking tussen de hoge en lage SES-groep. Kinderen van ouders met
een lage SES eten significant meer fruit, meer snacks en meer vette voedingsmiddelen.
Voor de fruitconsumptie zien we een negatief significant verband met de leeftijd, voor
de groenten- en frisdrankconsumptie is er een positief significant verband.
58
Tabel 19: KIND - Gemiddeld aantal porties per week in vergelijking naar geslacht en naar SES en de correlatie met de leeftijd (BE-T1)
Totale
populatie
Mean (SD)
Meisjes
Mean (SD)
Jongens
Mean (SD)
Verschil tussen
geslachten (p) °
Verschil tussen
SES-groepen (p) °
Correlatie met
leeftijd
p r/rs
Fruit 6,46 (4,84) 6,60 (4,64) 6,32 (5,03) 0,235 0,021* ↑ 0,032* -0,084
Groenten 8,04 (3,59) 7,87 (3,22) 8,21 (3,92) 0,514 0,335 0,004* 0,113
Water 18,09 (9,58) 18,04 (9,52) 18,13 (9,65) 0,914 0,187 0,148 0,058
Frisdrank 2,87 (4,65) 2,81 (4,69) 2,93 (4,61) 0,398 0,287 0,001* 0,127
Snacks 9,81 (7,05) 9,61 (5,84) 10,00 (8,06) 0,590 0,017* ↑ 0,863 -0,007
Zoete voedingsmiddelen 31,9 (14,03) 30,23 (13,95) 32,53 (14,05) 0,020* 0,322 0,625 -0,020
Vette voedingsmiddelen 27,74 (12,52) 28,08 (13,27) 27,40 (11,76) 0,961 <0,001* ↑ 0,881 -0,006
* Significantie
° Independent sample T-test voor snacks, zoet en vet / Mann Whitney U test voor fruit, groenten, water en frisdrank
59
4.1.3. Gezingerelateerde predictoren van het consumptiepatroon van het kind
In 2010 was er van de ouders een beperkt aantal gegevens beschikbaar omtrent het
consumptiepatroon. In tabel 20 is het gemiddeld aantal porties weergegeven alsook de
correlatie met het consumptiepatroon van het kind. Voor de 4 categorieën werd een
significant verband gevonden. De fruit-, groenten- en frisdrankconsumptie toont een
positief verband, de waterinname toont een negatief verband.
Tabel 20: OUDER - Gemiddeld aantal porties per week en correlatie met FFQ kind
(BE-T1)
Totale populatie
(n=676)
Mean (SD)
Correlatie met FFQ-kind
p rs
Fruit 8,16 (6,67) <0,001* 0,501
Groenten 9,42 (4,66) <0,001* 0,468
Water 2,93 (4,24) 0,029* -0,090
Frisdrank 5,48 (8,48) <0,001* 0,434
* Significantie
60
4.2. Cross-sectioneel onderzoek T2
4.2.1. Beschrijving van de participanten
In 2011 (T2) bestaat de groep uit 455 kinderen, daarvan deden er 453 ook mee bij de
metingen op T1. In deze groep zitten 228 meisjes (50,1%). De gemiddelde leeftijd
bedraagt 8,8 jaar met een minimumleeftijd van 5,2 en een maximum van 12,0 jaar. In de
lage SES-groep bevinden zich 131 kinderen (28,8%). Volgens de classificatie van Cole
zijn er 53 kinderen (11,6%) met ondergewicht, 358 kinderen (78,7%) hebben een
normaal gewicht, 37 kinderen (8,1%) hebben overgewicht en 7 kinderen (1,5%) worden
geclassificeerd als obees. Tabel 21 geeft deze gegevens weer per geslacht.
Tabel 21: Socio-demografische gegevens per geslacht (BE-T2)
SES (laag) Overgewicht Obesitas
Totaal: n = 455 28,8% (n=131) 8,1% (n=37) 1,5% (n=7)
Meisjes: n = 228 30,7% (n=70) 10,5% (n=24) 2,6% (n=6)
Jongens: n = 227 26,9% (n=61) 5,7% (n=13) 0,4% (n=1)
4.2.2. Consumptiepatroon en eetgedrag van het kind
Voor de 7 categorieën van het consumptiepatroon worden in tabel 22 het gemiddeld
aantal wekelijkse porties weergegeven alsook het verschil tussen de geslachten en de
SES-groep. Opnieuw worden ook de correlaties met de leeftijd weergegeven. Er wordt
een significant verschil gevonden tussen de SES-groepen: kinderen uit een laag SES-
gezin eten meer vette voedingsmiddelen. Daarnaast stijgt de consumptie van groenten
en frisdrank significant met de leeftijd.
Van de populatie op T2 vulden 438 kinderen (96,2%) de NVE in. De gemiddelde score
op de schaal voor emotioneel eetgedrag bedraagt 2,00; voor het extern eetgedrag
bedraagt het gemiddelde 3,13 en voor de lijnschaal werd een gemiddelde van 2,18
gevonden. In tabel 23 zijn de gemiddelden weergegeven per geslacht. Er werden geen
significante verschillen gevonden wat betreft het geslacht en de SES. Het extern
eetgedrag toont wel een negatief significant verband met de leeftijd.
61
Tabel 22: KIND - Gemiddeld aantal porties per week in vergelijking naar geslacht en naar SES-groep en de correlatie met de leeftijd (BE-T2)
Totale
populatie
Mean (SD)
Meisjes
Mean (SD)
Jongens
Mean (SD)
Verschil tussen
geslachten (p) °
Verschil tussen
SES-groepen (p) °
Correlatie met
leeftijd
p r/rs
Fruit 6,31 (4,20) 6,41 (4,18) 6,21 (4,24) 0,561 0,675 0,122 -0,073
Groenten 7,88 (3,56) 7,82 (3,65) 7,94 (3,47) 0,641 0,759 0,021* 0,109
Water 18,65 (9,02) 18,41 (9,16) 18,88 (8,89) 0,632 0,954 0,777 -0,014
Frisdrank 3,30 (5,41) 3,29 (4,96) 3,32 (5,83) 0,511 0,650 0,003* 0,139
Snacks 9,90 (5,92) 9,68 (5,88) 10,13 (5,97) 0,601 0,639 0,105 -0,078
Zoete voedingsmiddelen 30,75 (13,86) 29,64 (13,18) 31,86 (14,47) 0,095 0,247 0,865 0,008
Vette voedingsmiddelen 26,90 (10,93) 26,32 (10,03) 27,46 (11,76) 0,453 0,018* ↑ 0,089 -0,083
* Significantie
° Independent sample T-test voor snacks, zoet en vet / Mann Whitney U test voor fruit, groenten, water en frisdrank
62
Tabel 23: KIND - Gemiddelde score op de subschalen van de NVE in vergelijking voor het geslacht en de SES-groep en de
correlatie met de leeftijd (BE-T2)
Totale populatie
Mean (SD)
Meisjes
Mean (SD)
Jongens
Mean (SD)
Verschil tussen de
geslachten (p) ° Verschil SES (p) ° Correlatie met leeftijd
p r/rs
Emotioneel 2,00 (0,72) 1,97 (0,65) 2,04 (0,79) 0,587 0,579 0,089 -0,081
Extern 3,13 (0,64) 3,10 (0,64) 3,16 (0,64) 0,317 0,910 <0,001* -0,232
Lijngericht 2,18 (0,75) 2,16 (0,76) 2,20 (0,73) 0,664 0,155 0,999 0,001
* Significantie
° Independent sample T-test voor extern en lijngericht / Mann Whitney U test voor emotioneel
63
In tabel 24 worden de correlaties tussen het eetgedrag van het kind en zijn/haar
consumptiepatroon weergegeven. Zowel voor emotionele, externe als lijngerichte eters
werd er een negatief significant verband gevonden met de consumptie van groenten.
Voor alle eetgedragingen gaat het om een zwak verband.
Tabel 24: KIND - Correlaties tussen het eetgedrag en het consumptiepatroon (BE-T2)
Emotioneel Extern Lijngericht
p rs p r/rs p r/rs
Fruit 0,369 -0,043 0,456 -0,036 0,231 -0,058
Groenten 0,007* -0,130 0,028* -0,106 0,010* -0,124
Water 0,119 -0,077 0,138 -0,073 0,147 -0,071
Frisdrank 0,747 -0,016 0,348 -0,045 0,611 0,025
Snack 0,231 0,058 0,818 0,011 0,525 -0,031
Zoete voedingsmiddelen 0,998 0,001 0,820 -0,011 0,114 -0,079
Vette voedingsmiddelen 0,111 0,079 0,662 -0,022 0,393 -0,042
* Significantie
64
4.3. Cross-sectioneel onderzoek T4
4.3.1. Beschrijving van de participanten
De Belgische cohorte die deelnam aan de I.Family studie bestaat uit 271 kinderen
tussen 7,7 en 13,4 jaar met een gemiddelde leeftijd van 10,8 jaar. Aan de metingen op
T4 deden 137 jongens mee (50,6%). Er zitten minder kinderen in de lage SES groep
(33,2%) dan in de groep van ouders met een hoge SES (66,8%). In de categorie
ondergewicht zit 8,2% van de kinderen; 76,5% van de kinderen heeft een normaal
gewicht; 11,4% heeft overgewicht en in de groep obesitas bevindt zich 3,9% van de
participanten. Tabel 25 geeft deze cijfers weer voor de hele populatie en voor de
geslachten onderling. De oudervragenlijsten werden bijna altijd door de moeder
ingevuld (90,2%).
Tabel 25: Socio-demografische gegevens per geslacht (BE-T4)
SES (laag) Overgewicht Obesitas
Totaal: n = 271 33,2% (n=86) 11,4% (n=29) 3,9% (n=10)
Meisjes: n = 134 36,7% (n=47) 19,6% (n=10) 9,8% (n=5)
Jongens: n = 137 29,8% (n=39) 4,4% (n=2) 2,2% (n=1)
4.3.2. Consumptiepatroon en eetgedrag van het kind
In tabel 26 zijn de 7 categorieën van de FFQ weergegeven in gemiddeld aantal porties
per week, opgesplitst voor jongens en meisjes alsook vergeleken voor de geslachten en
de SES-groep en gecorreleerd met de leeftijd. Jongens eten significant meer zoete
voedingsmiddelen en drinken ook significant meer frisdrank.
In 2013 waren er 172 kinderen die de volledige NVE hebben ingevuld. Tabel 27 geeft
een overzicht van de gemiddelde score op de NVE voor de hele groep alsook voor
jongens en meisjes apart. Gemiddeld scoort de hele cohorte 1,52 op de schaal voor
emotioneel eetgedrag; 2,87 op de externe eetschaal en 2,05 voor het lijngericht
eetgedrag. Een significant negatief verband wordt gevonden tussen de leeftijd en het
emotioneel eetgedrag.
65
Tabel 26: KIND - Gemiddeld aantal porties per week in vergelijking naar geslacht en SES-groep en correlatie met de leeftijd (BE-T4)
Totale
populatie
Mean (SD)
Meisjes
Mean (SD)
Jongens
Mean (SD)
Verschil
geslacht (p) °
Verschil
SES (p) °
Correlatie met
leeftijd
p r/rs
Fruit 2,98 (3,80) 2,82 (4,54) 3,14 (2,92) 0,059 0,353 0,885 -0,015
Groenten 13,21 (5,35) 13,42 (5,36) 13,00 (5,38) 0,433 0,062 0,866 0,017
Water 19,53 (8,67) 18,94 (9,10) 20,14 (8,25) 0,462 0,352 0,371 -0,089
Frisdrank 3,07 (4,59) 2,69 (5,26) 3,44 (3,81) 0,016* 0,708 0,833 -0,021
Snacks 9,75 (6,54) 9,23 (7,35) 10,27 (5,65) 0,279 0,908 0,228 -0,119
Zoete voedingsmiddelen 24,72 (12,25) 22,52 (12,11) 29,92 (12,11) 0,039* 0,609 0,193 -0,129
Vette voedingsmiddelen 25,46 (10,32) 25,4 (10,47) 25,51 (10,28) 0,949 0,289 0,571 -0,056
* Significantie
° Independent sample T-test voor snacks, zoet en vet / Mann Whitney U test voor fruit, groenten, water en frisdrank
66
Tabel 27: KIND - Gemiddelde score op de subschalen van de NVE in vergelijking voor het
geslacht en de SES-groep en de correlatie met de leeftijd (BE-T4)
Totale
populatie
Mean (SD)
Meisjes
Mean (SD)
Jongens
Mean (SD)
Verschil tussen de
geslachten (p) °
Verschil
SES (p) °
Correlatie met
leeftijd
p r/rs
Emotioneel 1,52 (0,62) 1,56 (0,63) 1,48 (0,60) 0,480 0,074 0,048* -0,148
Extern 2,87 (0,63) 2,89 (0,70) 2,86 (0,57) 0,779 0,610 0,066 -0,139
Lijngericht 2,05 (0,82) 2,17 (0,86) 1,93 (0,78) 0,056 0,723 0,511 -0,050
* Significantie
° Independent sample T-test voor extern en lijngericht / Mann Whitney U test voor emotioneel
Tabel 28 geeft de correlaties weer tussen het eetgedrag en het consumptiepatroon van
het kind. Enkel voor de externe eetschaal werd er een verband gevonden. Hoe hoger de
score op de externe schaal, hoe lager de groenteconsumptie.
Tabel 28: KIND - Correlaties tussen het eetgedrag en het consumptiepatroon (BE-T4)
Emotioneel Extern Lijngericht
p rs p r/rs p r/rs
Fruit 0,191 -0,132 0,035* -0,213 0,419 -0,083
Groenten 0,209 -0,125 0,111 -0,161 0,401 -0,085
Water 0,276 -0,109 0,613 -0,051 0,955 0,006
Frisdrank 0,574 0,056 0,415 0,082 0,247 0,117
Snack 0,656 0,045 0,084 0,174 0,566 -0,058
Zoete voedingsmiddelen 0,675 0,042 0,156 0,143 0,982 -0,002
Vette voedingsmiddelen 0,951 -0,006 0,465 0,074 0,718 0,037
* Significantie
67
4.3.3. Gezingerelateerde predictoren van het consumptiepatroon van het kind
In 2013 deden er 253 ouders mee aan de I.Family studie. Het consumptiepatroon van de
ouder en de voedingsopvoeding binnen het gezin zijn 2 mogelijke predictoren van het
consumptiepatroon van het kind. Het waren vooral de moeders (90,2%) die de
ouderlijke FFQ invulden. Het gemiddeld aantal porties per week voor de hele populatie
(n=117) wordt weergegeven in tabel 29 alsook de correlatie met het consumptiepatroon
van het kind. Voor alle categorieën zien we een positief significant verband.
Tabel 29: OUDERS - Gemiddeld aantal porties per week en correlatie met FFQ kind
(BE-T4)
Totale populatie Correlatie met FFQ-kind
Mean (SD) p r/rs
Fruit 4,35 (5,73) 0,002* 0,311
Groenten 14,01 (4,33) <0,001* 0,541
Water 22,70 (9,45) <0,001* 0,482
Frisdrank 4,09 (7,04) 0,004* 0,286
Snacks 7,57 (7,69) <0,001* 0,357
Zoete voedingsmiddelen 15,73 (11,96) <0,001* 0,434
Vette voedingsmiddelen 20,88 (12,49) <0,001* 0,899
* Significantie
Van de participerende ouders vulden er 205 de CFQ in. De gemiddelde score op de
subschaal voor restrictie was 3,00; het gemiddelde voor de schaal die de druk om te eten
nagaat bedroeg 2,73 en tenslotte was het gemiddelde op de monitoringschaal 3,70. In
tabel 30 zijn de correlaties tussen de 3 schalen van de voedingsopvoeding en het
consumptiepatroon van het kind weergegeven. Hoe meer druk de ouders uitoefenen hoe
meer en zoete en vette voedingsmiddelen kinderen eten.
68
Tabel 30: Correlatie consumptiepatroon van het kind en CFQ (BE-T4)
Fruit
(p)
Groenten
(p)
Water
(p)
Frisdrank
(p)
Snacks
(p)
Zoete
voedingsmiddelen
(p)
Vette
voedingsmiddelen
(p)
Restrictie 0,554 0,969 0,159 0,056 0,814 0,985 0,123
Druk 0,602 0,384 0,715 0,304 0,069 0,032* 0,037*
Monitoring 0,638 0,957 0,115 0,175 0,487 0,987 0,163
* Significantie
Via een meervoudige lineaire regressie gaan we na welke variabelen mogelijks
significante predictoren zijn van het consumptiepatroon van het kind. In tabel 31 en
tabel 32 zijn de resultaten van deze analyse terug te vinden. Geslacht, leeftijd en SES
zijn voor geen enkele van de categorieën significante predictoren. De verklaarde
variantie van deze basisconfounders ligt tussen 0 en 3,6%. Vervolgens kunnen we
vaststellen dat elke index van het consumptiepatroon van de ouder een significante
predictor is voor dezelfde index van het consumptiepatroon van het kind. Voor alle
categorieën zien we een positieve relatie met een verandering in verklaarde variantie
tussen 7,7% en 73,6% t.o.v. de basisconfounders.
Voor de groente-inname is ook de waterconsumptie van de ouders een significante
predictor, het gaat hier over een positief verband. De frisdrankconsumptie van het kind
heeft als significante voorspeller ook de snackconsumptie van de ouder, maar het gaat
hier wel over een negatieve relatie. Vervolgens kan de snackconsumptie voorspelt
worden door de water- en vetinname van de ouder waarbij we voor beide categorieën
positieve relatie zien. Tenslotte is de vetconsumptie van de ouder ook een significante
voorspeller voor de suikerinname van het kind en ook hier zien we een positieve relatie.
De verandering in verklaarde variantie voor alle andere categorieën t.o.v. de
basisconfounders en dezelfde categorie ligt tussen 2,2% en 28,3%.
Tenslotte stellen we vast dat enkel monitoring een significante predictor is voor de
vetconsumptie van het kind. Hoe meer ouders hun kind monitoren hoe minder vette
voedingsmiddelen het kind zal eten. De verandering in verklaarde variantie door de
voedingsopvoeding ligt tussen 1,8% en 7,5%.
69
Tabel 31: Meervoudige lineaire regressie met consumptiepatroon van het kind als
afhankelijke variabele (deel a) (BE-T4)2
Fruit Groenten Water Frisdrank
p Beta p Beta p Beta p Beta
Geslacht 0,660 -0,051 0,911 0,013 0,809 -0,028 0,422 -0,092
Leeftijd 0,545 -0,069 0,724 -0,040 0,372 -0,101 0,309 -0,114
SES 0,439 -0,090 0,458 -0,086 0,514 0,075 0,829 -0,025
Adjusted R² -0,024 -0,027 -0,021 -0,016
Fruit 0,001* 0,361 0,478 -0,070 0,689 -0,042 0,782 0,027
Groenten 0,347 0,118 <0,001* 0,432 0,195 0,154 0,092 -0,185
Water 0,498 -0,089 0,042* 0,238 <0,001* 0,489 0,884 0,017
Frisdrank 0,547 -0,080 0,074 -0,213 0,454 -0,094 <0,001* 0,501
Snacks 0,487 -0,122 0,707 -0,058 0,825 0,036 0,035* -0,325
Zoete
voedingsmiddelen 0,471 0,141 0,917 0,018 0,977 -0,005 0,812 0,040
Vette
voedingsmiddelen 0,054 -0,266 0,882 -0,018 0,781 -0,035 0,994 -0,001
Adjusted R² 0,097 0,078 0,154 0,261 0,216 0,176 0,226 0,293
R² change 0,128 0,050 0,184 0,156 0,239 0,022 0,243 0,115
Restrictie 0,972 0,004 0,730 -0,039 0,722 0,043 0,173 -0,143
Druk 0,104 -0,194 0,220 -0,127 0,470 -0,079 0,085 0,167
Monitoring 0,462 0,095 0,420 0,090 0,194 0,159 0,112 -0,167
Adjusted R² 0,078 0,251 0,177 0,352
R² change 0,034 0,018 0,031 0,075
* Significantie
2
In de meervoudige lineaire regressie werd gewerkt met 4 blokken. Het eerste blok zijn de
basisconfounders. Daarna wordt de overeenstemmende voedingsindex van de ouder toegevoegd (grijze
vakjes) en vervolgens de andere categorieën. Tenslotte wordt de voedingsopvoeding toegevoegd. De
adjusted R² bevat dus ook steeds de vorige blokken, de R² change geeft de verandering weer door het
toegevoegde blok.
70
Tabel 32: Meervoudige lineaire regressie met consumptiepatroon van het kind als
afhankelijke variabele (deel b) (BE-T4)
Snacks Zoete voedingsmidden Vette voedingsmiddelen
p Beta p Beta p Beta
Geslacht 0,835 -0,024 0,330 -0,109 0,765 0,034
Leeftijd 0,166 -0,154 0,133 -0,165 0,233 -0,133
SES 0,261 0,128 0,120 0,175 0,679 -0,047
Adjusted R² 0,002 0,036 -0,013
Fruit 0,606 -0,049 0,987 0,001 0,379 -0,050
Groenten 0,856 -0,019 0,210 -0,127 0,265 -0,071
Water 0,030* 0,247 0,051 0,207 0,117 0,105
Frisdrank 0,320 0,113 0,054 0,208 0,345 0,064
Snacks 0,010* 0,280 0,286 -0,150 0,061 -0,168
Zoete
voedingsmiddelen 0,136 0,247 <0,001* 0,374 0,337 0,094
Vette
voedingsmiddelen <0,001* 0,429 <0,001* 0,574 <0,001* 0,869
Adjusted R² 0,071 0,316 0,169 0,395 0,748 0,759
R² change 0,077 0,283 0,138 0,259 0,736 0,028
Restrictie 0,535 0,066 0,273 0,111 0,122 0,097
Druk 0,091 0,168 0,330 0,090 0,358 0,053
Monitoring 0,665 -0,046 0,625 0,049 0,030* -0,137
Adjusted R² 0,320 0,402 0,768
R² change 0,029 0,028 0,017
* Significantie
71
4.3.4. Gezingerelateerde predictoren van het eetgedrag van het kind
Om na te gaan wat de predictoren zijn binnen het gezin op het eetgedrag van het kind,
maken we gebruik van 3 ouderlijke categorieën: de voedingsopvoeding (CFQ),
impulsiviteit en binge eating. De vragen over impulsiviteit werden door 121 ouders
volledig ingevuld. Gemiddeld scoorden ze 3,05. Tenslotte geeft 15,7% van de ouders
(n=121) aan ooit een periode van binge eating doorgemaakt te hebben. In tabel 33 is de
correlatie tussen de voedingsopvoeding en het eetgedrag van het kind terug te vinden
alsook het verband tussen de impulsiviteit van de ouder en het eetgedrag van het kind.
Wat betreft de voedingsopvoeding werd er enkel een positief significant verband
gevonden tussen een restrictieve voedingsopvoeding en emotioneel eetgedrag.
Daarnaast scoren kinderen van ouders met een sterke impulsiviteit significant hoger op
de lijnschaal. Er werden geen significante verschillen gevonden in eetgedrag tussen
kinderen van ouders die nog nooit een binge eating periode hadden doorgemaakt en
kinderen van ouders die dit wel al hadden meegemaakt. De p-waarden van de T-test
voor emotioneel, extern en lijngericht eetgedrag bedroegen respectievelijk 0,459; 0,731
en 0,983.
Tabel 33: Correlaties tussen het eetgedrag van het kind en de voedingsopvoeding en
impulsiviteit van de ouders (BE-T4)
Emotioneel Extern Lijngericht
p rs p r p r
Restrictie 0,043* 0,161 0,135 0,119 0,102 0,133
Druk 0,140 0,117 0,313 0,080 0,344 -0,077
Monitoring 0,846 0,015 0,274 0,087 0,026 -0,179
Impulsiviteit 0,253 0,108 0,407 0,078 0,005* -0,265
* Significantie
72
Via een meervoudige lineaire regressie (tabel 34) wordt er nagegaan welke variabelen
het eetgedrag kunnen voorspellen. De SES-groep is een significante predictor voor het
emotioneel eetgedrag en het geslacht is een significante voorspeller van het lijngericht
eetgedrag. Bij beide zien we een positieve relatie. Tenslotte is de leeftijd een
significante voorspeller van het extern eetgedrag waarbij we een negatieve relatie zien.
Geen enkele van de ouderlijke factoren werd als significante predictor bevonden.
Tabel 34: Meervoudige lineaire regressie met het eetgedrag van het kind als afhankelijke
variabele (BE-T4)3
Emotioneel Extern Lijngericht
p Beta p Beta p Beta
Geslacht 0,192 0,138 0,680 0,044 0,005* 0,307
Leeftijd 0,181 -0,140 0,012* -0,269 0,905 0,013
SES 0,026* 0,237 0,509 0,070 0,216 0,133
Adjusted R² 0,057 0,047 0,065
Restrictie 0,169 0,161 0,173 0,163 0,194 0,154
Druk 0,058 0,205 0,159 0,155 0,368 -0,099
Monitoring 0,397 -0,098 0,314 -0,119 0,124 -0,181
Adjusted R² 0,090 0,063 0,074
R² change 0,063 0,048 0,041
Impulsiviteit 0,276 0,117 0,280 0,119 0,094 -0,188
Adjusted R² 0,093 0,065 0,095
R² change 0,012 0,013 0,031
Binge eating 0,701 -0,041 0,881 0,016 0,144 -0,157
Adjusted R² 0,083 0,054 0,109
R² change 0,002 <0,001 0,023
* Significantie
3
In de meervoudige lineaire regressie werd gewerkt met 4 blokken. Het eerste blok zijn de
basisconfounders. Daarna wordt de voedingsopvoeding toegevoegd. Vervolgens de impulsiviteit en
tenslotte binge eating. De adjusted R² bevat dus ook steeds de vorige blokken, de R² change geeft de
verandering weer door het toegevoegde blok.
73
4.4. Longitudinaal onderzoek
4.4.1. Longitudinale verandering in het consumptiepatroon van het kind (T1-T2)
Om de longitudinale verandering in consumptiepatroon van het kind in de Belgische
sample na te gaan (tabel 35), maken we gebruik van de metingen op T1 en T2,
aangezien we met de gegevens van de ouders op T1 de eventuele verandering kunnen
nagaan op ouderlijke invloed. Er zijn slechts voor 4 categorieën (fruit, groenten, water
en frisdrank) gegevens beschikbaar van de ouders.
Enkel voor frisdrank is er een significant verschil tussen de consumptie op T1 en T2.
Een significante stijging is te vinden voor zowel de hele populatie als voor jongens en
meisjes. Voor geen enkele van de 7 categorieën vinden we een significant verschil
tussen de geslachten qua evolutie in het consumptiepatroon. Voor de consumptie van
fruit, groenten en frisdrank zien we een significante invloed van de consumptie van de
ouders van deze categorieën van de FFQ. Zowel voor de fruit- als de groente-inname
zien we een daling van de porties bij kinderen van ouders die 7 of meer porties fruit en
groenten per week consumeren en een stijging bij de kinderen van ouders die minder
dan 7 porties fruit en groenten per week eten. Voor de frisdrankconsumptie zien we een
lichte stijging bij de kinderen van ouders die minder dan 7 keer frisdrank per week
drinken (Figuur 7). Wel kunnen we vaststellen dat kinderen van ouders met een gezond
consumptiepatroon steeds beter scoren dan kinderen van ouders met ongezonde
gewoontes.
4.4.2. Longitudinale verandering in het eetgedrag van het kind
In tabel 36 zijn de gegevens weergegeven met betrekking tot de verandering in het
eetgedrag van het kind. De score op het emotioneel eetgedrag en het extern eetgedrag
vermindert significant naarmate de kinderen ouder worden. Voor jongens apart zien we
voor beide schalen ook een significante daling, voor meisjes zien we enkel bij het
emotioneel eetgedrag een significante daling. We zien geen significant interactie effect
voor de eetgedraging tussen de geslachten en de tijd, jongens en meisjes evolueren dus
gelijk wat betreft hun eetgedrag.
74
Tabel 35: Longitudinale verandering consumptiepatroon van het kind T1-T2 met interactie-effect voor geslacht en consumptiepatroon ouder
(BE)
Verschil tijd (p)
↑ / ↓ totale
populatie ↑ / ↓ meisjes ↑ / ↓ jongens
Tijd*geslacht
(p)
FFQ ouder als
covariaat (p)
Tijd*FFQ ouder
(p)
Fruit (n=392) 0,694 ↓ ↓ ↓ 0,963 <0,001* <0,001*
Groenten (n=397) 0,111 ↓ ↓ ↓ 0,149 <0,001* 0,035*
Water (n=370) 0,423 ↑ ↑ ↑ 0,621 0,183 0,877
Frisdrank (n=397) 0,019* ↑ ↑ ↑ 0,819 <0,001* 0,009*
Snacks (n=382) 0,973 ↑ ↑ ↓ 0,212
Zoete voedingsmiddelen (n=336) 0,910 ↓ ↑ ↓ 0,420
Vette voedingsmiddelen (n=349) 0,067 ↓ ↓ ↓ 0,987
* Significantie
75
ouder met ≥ 7 porties /week
Figuur 7: Invloed van het ouderlijk consumptiepatroon op longitudinale verandering van het consumptiepatroon van het kind
Tabel 36: Longitudinale verandering van het eetgedrag van het kind T2-T3-T4 voor de hele populatie en de geslachten (BE)
Verschil tijd (p)
↑ / ↓ totale
populatie
Verschil tijd
meisjes ↑ / ↓ meisjes
Verschil tijd
jongens ↑ / ↓ jongens
Tijd*geslacht
(p)
Emotioneel eetgedrag <0,001* ↓ <0,001* ↓ <0,001* ↓ 0,521
Extern eetgedrag <0,001* ↓ 0,181 ↓ 0,001* ↓ 0,432
Lijngericht eetgedrag 0,058 ↓ 0,172 ↓ 0,291 ↓ 0,678
* Significantie
Repeated Measures Anova
ouder met < 7 porties /week
76
5. Discussie
Dit werk had als doel om de invloed van de ouders op het eetgedrag en het voedings-
patroon van het kind na te gaan. Het voedingspatroon van het kind werd opgesplitst in
consumptiepatroon en maaltijdpatroon. Aangezien er zowel voor België als voor Europa
niet op alle meetmomenten dezelfde gegevens beschikbaar waren van kinderen en
ouders, zijn er voor beide samples andere analyses uitgevoerd. Gegevens van de ouders
die konden getoetst worden als mogelijke predictoren waren het consumptiepatroon, het
maaltijdpatroon, de voedingsopvoeding, de impulsiviteit, binge eating en enkele
gewoontes in het gezin zoals toegang tot voedingsmiddelen en het gezondheids-
bewustzijn. In deze discussie zullen de bevindingen van achtereenvolgens het
consumptiepatroon, het eetgedrag en het maaltijdpatroon van het kind worden
aangehaald. De geraadpleegde studies in dit hoofdstuk handelen over kinderen tussen 2
en 12 jaar.
Consumptiepatroon
De consumptie van de 7 voedingscategorieën verschilt significant tussen jongens en
meisjes, behalve wat betreft de waterconsumptie. Voor elke andere categorie werd er
minimum 1 keer een significant verschil gevonden op de verschillende tijdstippen. Op
alle meetmomenten werd er vastgesteld dat meisjes meer fruit en groenten eten dan
jongens en dat jongens meer frisdrank, snacks en zoete en vette voedingsmiddelen
consumeren dan meisjes. Uit een studie van Cooke en Wardle (2005) blijkt dat meisjes
een grotere voorkeur hebben voor fruit en groenten en dat de voorkeur van jongens
uitgaat naar suiker- en vetrijke voeding. Er wordt niet enkel een grotere voorkeur
gevonden, in de meeste studies ligt de consumptie van fruit en groenten hoger of is deze
frequenter bij meisjes dan bij jongens en is de vet- en suikerinname groter bij jongens
dan bij meisjes. Toch zijn er ook onderzoeken die geen verschil vinden of waarbij
jongens meer fruit en groenten eten (Rasmussen et al., 2006; Timpson et al., 2008;
Vereecken, Inchley, Subramanian, Hublet & Maes, 2005). Verschillende studies tonen
ook aan dat jongens significant meer gezoete frisdrank drinken maar dat er geen
verschil is in ongezoete frisdrank (light producten) tussen jongens en meisjes (Stea,
Overby, Klepp & Bere, 2011; Vereecken et al., 2005). In deze masterproef werden
gezoete en ongezoete frisdrank samen in 1 categorie ondergebracht waardoor er geen
77
uitspraak kan gedaan worden over het verschil in consumptie van gezoete of ongezoete
frisdrank tussen jongens en meisjes. In dit werk werd er ook geen verschil gevonden
tussen jongens en meisjes wat betreft de waterconsumptie en ook in de studie van
Drewnowski et al. (2013) was er geen significant verschil. Deze studie ging wel de
hoeveelheid water na en niet de frequentie zoals in de IDEFICS en I.Family studie.
Vervolgens vinden we, behalve voor de water- en snackconsumptie, voor de andere
categorieën minimum 1 significant verband met de leeftijd van de kinderen. Hoe ouder
het kind, hoe lager de fruitconsumptie en hoe ouder het kind, hoe hoger de frisdrank-,
suiker- en vetconsumptie. Voor de groente-inname werden zowel negatieve als
positieve relaties bekomen. Deze verbanden met de leeftijd werden cross-sectioneel
onderzocht maar er werden ook longitudinale analyses uitgevoerd. Voor fruit werd er
geen significant verschil gevonden tussen 2 metingen. Wel werd er enkel voor de
fruitconsumptie een significant interactie-effect gevonden tussen de tijd en het geslacht:
meisjes stegen en jongens daalden wat betreft hun fruitconsumptie. De groente-, snack-,
suiker- en vetconsumptie dalen en de water- en frisdrankconsumptie stijgen overheen de
tijd. Deze bevindingen zijn in tegenspraak met de cross-sectionele resultaten. Ook in de
literatuur is er geen eenduidig oordeel te vinden over de verschillen in consumptie-
patroon tussen de leeftijden alsook niet in interactie met het geslacht. Rasmussen et al.
(2006) rapporteren in hun review dat jonge kinderen meer fruit en groenten eten dan
oudere kinderen maar dat dit afhangt van de gebruikte tool om de inname te meten. Zo
vinden ze geen verschil tussen jong en oud wanneer er gebruik gemaakt wordt van een
24-uurs recall. Ook Demory-Luce et al. (2004) rapporteren dat jonge kinderen meer
fruit en groenten consumeren maar dat er bij de longitudinale verandering geen verschil
is tussen jongens en meisjes. In diezelfde studie werd er geen verschil gevonden tussen
jong en oud en tussen jongens en meisjes wat betreft de vetconsumptie. Vervolgens is er
een Noorse studie die aantoont dat de suikerrijke frisdrankconsumptie daalt en dat de
suikerarme frisdrankconsumptie stijgt met de tijd en dus de leeftijd (Stea et al., 2011;
Vereecken et al., 2005). Een andere studie rapporteert een toename van frisdrank
(gesuikerd) bij zowel jongens als meisjes, maar de stijging zou uitgesprokener zijn bij
de jongens. Diezelfde studie rapporteert ook een duidelijke toename van de
snackconsumptie voor beide geslachten (St-Onge, Keller & Heymsfield, 2003).
Drewnowski et al. (2013) vonden een significant verschil tussen 4 tot 8 jarigen en 9 tot
78
13 jarigen wat betreft de waterinname. Oudere kinderen drinken een grotere
hoeveelheid water dan jonge kinderen. Voor alle voedingsgroepen zou de
consumptiefrequentie dalen maar zou de portiegrootte stijgen naarmate de kinderen
ouder worden (Demory-Luce et al., 2004).
Verder kunnen we in dit werk vaststellen dat er voor elke voedingscategorie op
minimum 2 meetmomenten een significant verschil is tussen de SES-groepen.
Kinderen van ouders met een hoge SES eten meer groenten en consumeren minder
frisdrank, water, snacks en zoete voedingsmiddelen dan kinderen in de lage SES-groep.
Voor fruit en vette voedingsmiddelen waren de resultaten niet constant. In dit werk
werd de SES bepaald aan de hand van het de ISCED (opleidingsniveau), maar in de
literatuur kan de indeling in sociale groepen verschillen naargelang de studie.
Vereecken et al. (2005) vonden een duidelijk positief verband tussen de SES (materiële
weelde en job van de ouders) en de fruitconsumptie van het kind. De resultaten voor de
frisdrankconsumptie in deze studie waren niet constant. Verloigne et al. (2012) vonden
daarentegen wel een omgekeerd evenredig verband tussen de frisdrankconsumptie en
het gezinsinkomen alsook met de job van de ouders. Uit een review van Rasmussen et
al. (2006) blijkt dat het inkomen van de ouders, hun opleiding en de huidige job die ze
beoefenen een duidelijke positieve associatie tonen met de fruit- en groenteconsumptie
van de kinderen. Over het algemeen hebben kinderen van ouders met een lage SES een
ongezonder consumptiepatroon dan kinderen van ouders met een hoge SES. Zij drinken
bijvoorbeeld ook minder water (zowel van de kraan als uit flessen) en eten meer vet- en
suikerrijke voeding (Drewnowski, 2013; Hanson & Chen, 2007). Toch zijn er ook
studies die aantonen dat kinderen van ouders met een hoge SES meer fastfood eten en
dus ook een hogere vetinname hebben (Bowman, Gortmaker, Ebbeling, Pereira &
Ludwig, 2004; Thornton, Bentley & Kavanagh, 2011). In bijna alles studies die in deze
alinea zijn aangehaald wordt verklaard dat er waarschijnlijk een gezonder eetpatroon
heerst in de hoge SES-groepen omwille van meer kennis rond gezonde voeding
(opleiding) en omwille van de hoge kostprijs van gezonde voeding (inkomen en huidige
job).
79
De SES-groep waartoe de kinderen behoren kan gezien worden als een invloed van
ouders op het consumptiepatroon van het kind. Maar het consumptiepatroon van de
ouder zelf is ook een belangrijke predictor voor dat van het kind. Zo werd er met de
beschikbare gegevens voor alle consumptiecategorieën een positief significant verband
gevonden met dezelfde categorie als die van het kind. Voor water werd er eenmaal een
zwak negatief verband gevonden. In de meervoudige lineaire regressies voor België en
Europa waren de overeenkomstige categorieën van de ouders met die van het kind
telkens significante predictoren met allemaal een positieve relatie ten opzichte van
elkaar. Vervolgens was er ook telkens minimum een andere categorie als significante
voorspeller voor alle voedingsindexen van het consumptiepatroon. Daarbij kan
vastgesteld worden dat het meestal om een logische relatie ging: positieve relaties
tussen de ongezonde categorieën onderling, positieve relaties tussen de gezonde
categorieën onderling en negatieve relaties tussen ongezonde en gezonde categorieën.
De enige opmerkelijke bevinding was dat de waterconsumptie een significante
voorspeller met een positieve relatie was voor de snack- en vetconsumptie.De
verklaarde varianties voor de verschillende voedingsindexen, voorspelt door de
basisconfounders en het consumptiepatroon van de ouder, lagen tussen 7,8% en 75,9%.
Veel studies tonen gelijkaardige resultaten. De fruit- en groenteconsumptie van de ouder
is een sterke predictor voor die van het kind. Deze relatie wordt nog sterker indien er
ook fruit en groenten beschikbaar zijn in de thuisomgeving. Ook andere personen die
van belang zijn voor het kind hebben een positieve invloed op de fruit- en groente-
inname (Cooke et al., 2003; Rasmussen et al., 2006). Ook voor de frisdrankconsumptie
is er in de literatuur een positieve relatie te vinden. Hier geldt ook dat de
beschikbaarheid van frisdrank in de thuisomgeving de consumptie door het kind
beïnvloedt (Verloigne et al., 2012). Brown en Ogden (2004) vonden in hun studie naar
snackconsumptie ook positieve verbanden tussen ongezonde snacks geconsumeerd door
ouders en ongezonde snacks geconsumeerd door het kind. Voor gezonde snacks ging
het verband gelijk op. Tenslotte blijkt uit een studie met 5-jarige meisjes dat hoe meer
fruit en groenten de ouders aten, hoe minder vette voedingsmiddelen de kinderen aten
(Fisher, Mitchell, Smiciklas-Wright & Birch, 2002). Tacken et al. (2002) geven aan dat
de overeenkomst van het consumptiepatroon tussen ouder en kind minder wordt
naarmate het kind ouder wordt. Dit vonden we ook als we de interactie tussen de leeftijd
80
van het kind en het ouderlijk consumptiepatroon opnamen in de meervoudige lineaire
regressie in de Europese sample.
Naast het consumptiepatroon werden er ook nog andere determinanten van de ouders of
het gezin getoetst met het consumptiepatroon van het kind. In Europa werd er op T0 en
T1 gebruik gemaakt van variabelen die de beschikbaarheid van voedingsmiddelen en
het gezondheidsbewustzijn van de ouders schetsten. Voor beide meetmomenten waren
de resultaten consistent. De beschikbaarheid van frisdrank, het gebruik van kant-en-
klare maaltijden en het controleren van voedingslabels toonden een positieve relatie met
de ongezonde voedingsgroepen en een negatief verband met de gezonde categorieën.
Voor kinderen die niet vaak helpen in de keuken werden dezelfde resultaten bekomen,
behalve voor de vetconsumptie. Tenslotte eten kinderen die samen met de ouders aan
tafel zitten meer fruit, groenten en vette voedingsmiddelen. In de vorige alinea werd al
aangegeven dat de beschikbaarheid van een voedingsmiddel ook mee de consumptie
door het kind ervan bepaalt (Cooke et al., 2003; Rasmussen et al ., 2006; Verloigne et
al., 2012). In de literatuur wordt de invloed van de beschikbaarheid van frisdrank in de
thuisomgeving op de consumptie van andere voedingsmiddelen bevestigt, toch zijn de
studies hiernaar niet talrijk (Hanson, Neumark-Sztainer, Eisenberg, Story & Wall,
2005). Ook is er weinig informatie over de invloed op het consumptiepatroon van het
kind door het gebruik van kant-en-klare maaltijden en door kinderen die helpen bij de
bereiding van de maaltijden. Gillman et al. (2000) tonen in hun studie aan dat gezinnen
die vaak kant-en-klare maaltijden gebruiken, minder samen aan tafel eten. In de review
van Rasmussen et al. waren de resultaten inconsistent wat betreft de invloed van kant-
en-klare maaltijden op de consumptie van fruit en groenten. Wat betreft het lezen van
voedingsetiketten zijn de meeste studies gericht op de invloed ervan op het
consumptiepatroon van de ouder. Daarbij wordt aangegeven dat het lezen van
voedingslabels en dus het beschikken over meer informatie, niet noodzakelijk leidt tot
een gezondere voedingskeuze (Brambila-Macias et al., 2011). Een algemeen groter
gezondheidsbewustzijn bij de ouder leidt wel tot een gezonder eetpatroon bij het kind
(Tacken et al., 2002). Kinderen die samen met de ouders aan tafel zitten hebben een
rolmodel bij zich en zullen dus de gewoontes van de ouder(s) overnemen. Dit geldt
zowel voor ongezonde als gezonde gewoontes (Savage, Fisher & Birch, 2007). Toch
vinden de meeste studies een positieve relatie tussen samen aan tafel eten en een gezond
81
consumptiepatroon. De groente- en fruitinname is groter en de vet- en suikerinname is
kleiner bij kinderen die dagelijks samen met de ouders eten (Gillman et al., 2000;
Haapalahtia, Mykkänena, Tikkanena & Kokkonen, 2003; Rasmussen et al., 2006).
Cooke et al. (2003) vonden geen significant verband voor de fruitconsumptie.
Deze laatste besproken gezinsvariabele hoort ook thuis onder de invloed van het
maaltijdpatroon van het kind op zijn of haar consumptiepatroon. Deze gegevens
waren beschikbaar in de Europese databank op T4. Een positief verband is terug te
vinden tussen het samen dineren en de fruit-, groente-, water- en frisdrankconsumptie.
Kinderen die elke dag ontbijten eten meer fruit en groenten en minder snacks. Kinderen
van ouders die elke dag ontbijten eten meer groenten en drinken minder water. In de
meervoudige lineaire regressie was de variantie die deze predictoren teweegbrachten
echter klein. Toch zijn er veel studies die de link tussen een dagelijks ontbijt en een
gezonder consumptiepatroon bevestigen (Haapalahtia et al., 2003; Szajewska &
Ruszczynski, 2010). De invloed van een dagelijks ontbijt door de ouders op het
consumptiepatroon van het kind wordt zelden beschreven in de literatuur. Wel staat het
vast dat kinderen van ouders die dagelijks ontbijten ook zelf meer kans hebben op een
dagelijks ontbijt (Pearson, Biddle & Gorely, 2009). De bevindingen over de invloed van
ouders op het maaltijdpatroon van het kind worden verder in deze discussie beschreven.
In de Belgische data beschikten we over gegevens omtrent de voedingsopvoeding door
middel van de Child Feeding Questionnaire. Deze kleine sample gaf een positief
verband tussen de druk die ouders uitoefenen op hun kind en de consumptie van zoete
en vette voedingsmiddelen. In de lineaire regressie is enkel monitoring een significante
predictor voor de vetconsumptie. Hoe meer de ouders de consumptie van het kind
monitoren, hoe lager de vetconsumptie. Ouders die hoog scoren op de restrictieschaal
verbieden hun kinderen om bepaalde voedingsmiddelen te eten. Daardoor zullen deze
kinderen moeite hebben om normale hoeveelheden van het verboden voedsel te eten
wanneer dit toch beschikbaar is en zullen zij eten in afwezigheid van honger. Bovendien
zullen kinderen een grotere voorkeur ontwikkelen voor het verboden voedsel dan voor
voedingsmiddelen die beschikbaar zijn (Brown & Ogden, 2004; Savage et al., 2007).
Onderzoek naar het verband tussen een restrictieve voedingsopvoeding en het
consumptiepatroon van het kind is schaars. Spruijt-Metz et al. (2002) vonden wel een
82
positief verband tussen een restrictieve voedingsopvoeding en een hoge energie-inname
door het kind. Een negatieve relatie werd dan weer gevonden voor de fruit- en groente-
inname en voor de frisdrankconsumptie (van der Horst, 2007; Verzeletti, Maes,
Santinello & Vereecken, 2010; Wardle, Carnell & Cooke, 2005). Vele onderzoeken
richten zich op het verband met de BMI van het kind. Er is een positieve relatie tussen
een restrictieve voedingsopvoeding en de BMI van het kind, maar deze relatie is sterker
voor jonge kinderen (Campbell et al., 2010). Een andere studie geeft dan weer aan dat
restrictie op zeer jonge leeftijd leidt tot ondergewicht bij het kind (Farrow & Blissett,
2008). Vervolgens kunnen we vaststellen dat de resultaten in de literatuur over de
invloed van druk uitgeoefend door de ouders, niet helemaal overeenkomen met de
resultaten uit dit onderzoek en dat deze bovendien niet eenduidig zijn. Een onderzoek
van Lee & Keller (2012) toont aan dat kinderen die veel druk ervaren meer groenten
eten en minder snacks, zoete en vette voedingsmiddelen. Ook Farrow & Blisset vinden
dat kinderen die veel druk ervaren een lager vetpercentage hebben. Daarnaast zijn er
ook studies die rapporteren dat kinderen onder druk juist minder fruit en groenten eten
en meer frisdrank drinken, al gaat dit laatste enkel op voor jongens (Fisher et al., 2002;
Verzeletti et al., 2010). Tenslotte zijn er nog de ouders die de consumptie van hun kind
monitoren. Deze vorm van feeding practice wordt beschouwd als de meest voordelige
voor het kind (Blisset & Haycraft, 2008). Een Noorse studie vond geen significant
verband tussen monitoring en groenteconsumptie (Melbye, Ogaard & Overby, 2013).
Wel werd er een verband gevonden met de consumptie van zoete voedingsmiddelen,
hoe meer monitoring ze door de ouders ondervonden, hoe minder suiker de kinderen
aten. Ook voor de vetconsumptie werd dezelfde bevinding gedaan. Over het algemeen
zouden kinderen gezondere voedingskeuzes maken naarmate de ouders hen hierin
monitoren (Clark, Goyder, Bissell, Blank & Peters, 2007). Volgens Sleddens et al.
(2014) leidt druk uitoefenen tot ongezondere eetgewoonten en leiden restrictie en
monitoring tot een gezond consumptiepatroon.
Eetgedrag
Vervolgens zijn er voor België ook analyses gedaan in verband met het eetgedrag van
het kind. Voor de basisvariabelen geslacht, leeftijd en SES werd er enkel voor de
leeftijd een verband gevonden met het emotionele en externe eetgedrag. Beide
verbanden waren negatief. Vervolgens zien we tussen de 3 eetgedragingen enkel een
83
verband met de groenteconsumptie van het kind. Hoe hoger de score op de emotionele,
de externe of de lijnschaal, hoe minder groenten het kind consumeert. In de literatuur
worden min of meer dezelfde resultaten bekomen. Er is weinig verschil tussen jongens
en meisjes wat betreft het eetgedrag, wel zijn de motieven die hiertoe leiden soms
anders. Jongens hebben een iets groter aandeel in het extern eetgedrag, het aandeel van
de meisjes is groter in het lijngericht eetgedrag. Verder zijn er meerdere studies die
aantonen dat het emotionele en externe eetgedrag nauw samenhangen. (Nguyen-
Rodriguez et al., 2009; Snoek et al., 2007; van Strien & Oosterveld, 2008; WHO, 2010).
In hoofdstuk 3.1. van deel 1 werd de epidemiologie van het eetgedrag reeds aangehaald.
Volgens Wardle et al. (2001) is er geen verschil in emotioneel eetgedrag tussen jonge
en oudere kinderen. Dit is in contrast met onze bevindingen. Een mogelijke verklaring
is het gebruik van een andere vragenlijst. Van Strien en Oosterveld (2008) geven in hun
studie aan dat het verband tussen emotioneel en extern eetgedrag kleiner is voor jonge
kinderen. Het eetgedrag van de ouders bepaalt ook mee het consumptiepatroon van de
ouders. Het is vooral dit laatste dat invloed heeft op het consumptiepatroon van het
kind. Toch speelt het eigen eetgedrag ook een rol (Elfhag, Tholin & Rasmussen, 2008).
In diezelfde studie wordt een negatieve relatie tussen lijngericht eetgedrag en
snackconsumptie en positieve relatie tussen extern eetgedrag en snackconsumptie
gevonden. Deze resultaten gelden zowel voor jongens als voor meisjes. Jongens die niet
hoog scoren op de lijnschaal, drinken meer gezoete frisdrank, jongens die wel hoog
scoren op deze schaal, drinken meer ongesuikerde frisdrank. Meisjes die hoog scoren
voor emotioneel en extern eetgedrag, drinken meer gezoete frisdrank (Elfhaga,
Tyneliusa & Rasmussen, 2008). Elfhag et al. (2008) vonden ook een positieve associatie
tussen extern eetgedrag en de consumptie van zoete voedingsmiddelen. Veel studies
onderzoeken het verband tussen het eetgedrag en het gewicht van het kind, studies
waarin voedingsmiddelen worden opgenomen zijn schaars. Enkel voor de meisjes werd
er ook nog een negatief verband gevonden tussen lijnen en dagelijks ontbijten.
Ouders hebben onrechtstreeks via het eetgedrag invloed op het consumptiepatroon van
het kind. Zo resulteren de analyses in dit werk tot een positieve relatie tussen een
restrictieve voedingsopvoeding en emotioneel eetgedrag en een negatieve relatie tussen
ouderlijke impulsiviteit en lijngericht eetgedrag. Zowel druk, restrictie, monitoring,
impulsiviteit en binge eating waren geen significante voorspellers. Rodgers et al. (2013)
84
vonden een negatief verband tussen monitoring en emotioneel eetgedrag.
Gepercipieerde ouderlijke controle zou beschermend werken voor impulsieve kinderen
om emotioneel eetgedrag te voorkomen (Farrow, 2012). Emotioneel eetgedrag zou meer
voorkomen bij jongens die meer druk ervaren en minder voorkomen bij zowel jongens
als meisjes waarvan de ouders hen restrictie opleggen. Dit is in tegenspraak met de
resultaten in dit werk. Extern eetgedrag komt minder voor bij kinderen die restrictie
ervaren. Lijngericht eetgedrag tenslotte komt meer voor bij kinderen die gelimiteerd
worden door de ouders (van Strien & Bazelier, 2007).
Maaltijdpatroon
Tenslotte is er nog het maaltijdpatroon van het kind. In deze masterproef werd het
dagelijks ontbijt van de ouder als significante predictor gevonden voor het dagelijks
ontbijt van het kind. Samen aan tafel dineren was geen voorspeller. Toch zijn er ook
studies die een positieve invloed zien van het samen dineren op het dagelijks ontbijt
(Videon & Manning, 2003).
Limitaties
Aangezien er in dit werk gebruik gemaakt werd van frequenties wat betreft het
consumptiepatroon, kunnen er geen conclusies getrokken worden wat betreft de
gezondheidsnorm. Daarvoor zijn portiegroottes nodig en die zijn niet voorhanden in de
databanken. Eventuele verschillen met de resultaten uit dit onderzoek en de bestaande
literatuur kan mogelijks ook aan dit verschil toegeschreven worden. Andere mogelijke
verklaringen zijn andere indelingen van de voedingscategorieën, de persoon wie de
vragenlijst invulde (ouder of kind), welke vragenlijst er gebruikt werd en het hanteren
van parametrische of non-parametrische analyses. Voor Europa beschikten we over een
groot aantal participanten maar hadden we geen gegevens over het eetgedrag van het
kind en de gehanteerde voedingsopvoeding door de ouders. Voor België was de sample
eerder klein en hadden we geen informatie over het maaltijdpatroon ter beschikking.
Voorts hadden we ook geen gegevens over het eetgedrag van de ouders. Tenslotte werd
er in dit werk geen onderscheid gemaakt tussen moeder of vader die de vragenlijst
invulde.
85
Sterktes
De Belgische sample mag dan eerder klein zijn, er is in de huidige literatuur weinig
Vlaamse of Belgische informatie te vinden over dit onderwerp. Ook Europese
gegevens zijn eerder schaars en door de grote sample in dit onderzoek zijn deze
resultaten een mooie aanvulling. Door het gebrek aan sommige variabelen op bepaalde
meetmomenten zijn de longitudinale analyses niet zeer uitgebreid maar wel een
toevoeging aan de huidige beperkte longitudinale onderzoeken. Verder zijn er ook
weinig onderzoeken waar er 7 verschillende voedingscategorieën worden opgenomen
in de studie. Bovendoen zijn studies waar de waterconsumptie besproken wordt
moeilijk te vinden. Verder onderzoek is aangeraden.
86
Conclusie
Deze masterproef wou nagaan in welke mate de ouders een invloed hebben op het
eetgedrag en de voedingsgewoonten van het kind. In onze obesogene samenleving is het
belangrijk om de juiste kennis en vaardigheden te hebben om goede en gezonde keuzes
te maken wat betreft voeding. Jonge kinderen zijn al zeer vroeg gevoelig aan allerlei
invloeden en het zijn dan ook de ouders die er voor moeten zorgen dat kinderen van
jongs af aan het juiste voorbeeld meekrijgen en dat dit op een correcte manier gebeurt.
De ouders zijn een belangrijk rolmodel maar daarnaast is het ook belangrijk dat
kinderen toegang hebben tot gezonde voeding. Het ter beschikking stellen van gezonde
producten zal leiden tot een grotere inname er van, maar ongezonde voeding verbieden
zal een nefast effect hebben. Daarom is het van belang dat de ouders een juiste
opvoeding hanteren wat betreft de voeding van het kind. Druk en restrictie worden best
achterwege gelaten en vervangen door monitoring. Kinderen zouden moeten eten
wanneer ze honger hebben en zo min mogelijk als reactie op gevoelens of externe cues.
Deze twee laatste gedragingen hangen samen met een grotere consumptie van
ongezonde voeding. Ook hier kan de voedingsopvoeding door de ouders een rol in
spelen. Samen aan tafel eten kan een positieve invloed hebben op de voeding van het
kind zolang voorgeschotelde maaltijden gezond zijn en de ouders het goede voorbeeld
geven.
Uiteraard mogen kinderen snoep en vette voedingsmiddelen eten, maar dit gebeurt best
met mate. Naast de grote invloed van de thuisomgeving en de ouders is ook de school
een belangrijke actor. Samen met de ouders moeten zij het kind van jongs af aan bewust
maken wat een gezond eetgedrag en gezonde voeding inhoudt.
87
Literatuurlijst
Aggarwal, A., Monsivais, P., Cook, A.J. & Drewnowski, A. (2014). Positive Attitude
toward Healthy Eating Predicts Higher Diet Quality at All Cost Levels of
Supermarkets. Journal of the academy of nutrition and dietetics, 114(2), 266-
272. doi: 10.1016/j.jand.2013.06.006
Anderson, E.S., Winett, R.A. & Wojcik, J.R. (2007). Self-Regulation, Self-Efficacy,
Outcome Expectations, and Social Support: Social Cognitive Theory and
Nutrition Behavior. Ann Behav Med, 34(3), 304–312. doi: 10.1007/BF02874555
Ashcroft, J., Semmler, C., Carnell, S., van Jaarsveld, C.H. & Wardle, J. (2008).
Continuity and stability of eating behaviour traits in children. Eur J Clin Nutr.,
62(8), 985-990. doi: 10.1038/sj.ejcn.1602855
Bartholomew, L.K., Parcel, G.S., Kok, G., Gottlieb, N.H. & Fernández, M.E. (2011).
Intervention mapping step 1: Needs assessment (p. 196-199), San Francisco:
Jossey-Bass
Bekker, M. (2005). Eten met gezond verstand, goed bewegen en onze leefomgeving
normaliseren. Gedrag en gezondheid, 33(5), 232-236. doi: 10.1007/BF03071093
Birch, L.L. & Fisher, J.O. (1998). Development of Eating Behaviors Among Children
and Adolescents. Pediatrics, 101, 539-549.
Blissett, J. & Haycraft, E. (2008). Are parenting style and controlling feeding practices
related? Appetite, 50(2-3), 477-485. doi:10.1016/j.appet.2007.10.003
Bowman, S.A., Gortmaker, S.L., Ebbeling, C.B., Pereira, M.A. & Ludwig, D.S. (2004).
Effects of Fast-Food Consumption on Energy Intake and Diet Quality Among
Children in a National Household Survey. Pediatrics, 113, 112–118. Geraad-
pleegd op http://pediatrics.aappublications.org/content/113/1/112.full.html
Braet, C. & van Strien, T. (1997). Assessment of emotional, externally induced and
restrained eating behaviour in nine to twelve-year-old obese and non-obese
children. Behaviour research and Therapy, 35(9), 863-873. doi: 10.1016/S0005-
7967(97)00045-4
88
Brambila-Macias, J., Shankar, B., Capacci, S., Mazzocchi, M., Perez-Cueto, F.J.,
Verbeke, W. & Traill, W.B. (2011). Policy interventions to promote healthy
eating: a review of what works, what does not, and what is promising. Food Nutr
Bull., 32(4), 365-75. Geraadpleegd op https://biblio.ugent.be
/publication/1995735
Brown, R. & Ogden, J. (2004). Children's eating attitudes and behaviour: a study of the
modelling and control theories of parental influence. Health Education
Research, 19(3), 261-271. doi:10.1093/her/cyg040
Brug, J. (2004). De consument en determinant van voedingsgedrag. In C.F. van Kreijl &
A.G.A.C. Knaap (Ed.), Ons Eten Gemeten: Gezonde Voeding En Veilig Voedsel
in Nederland (pp. 241-248). Houten, Nederland: Bohn Stafleu Van Loghum.
Campbell, K., Andrianopoulos, N., Hesketh, K., Ball, K., Crawford, D., Brennan, L., . .
. Timperio, A. (2010). Parental use of restrictive feeding practices and child BMI
z-score. A 3-year prospective cohort study. Appetite, 55(1), 84-88.
doi:10.1016/j.appet.2010.04.006
Caspi, C.E., Sorensena, G., Subramaniana, S.V. & Kawachi, I. (2012). The local food
environment and diet: A systematic review. Health and Place, 18, 1172-1187.
doi: 10.1016/j.healthplace.2012.05.006
Chapman, C.D., Benedict, C., Brooks, S.J. & Schiöth, H.B. (2012). Lifestyle
determinants of the drive to eat: a meta-analysis. The American Journal of
Clinical Nutrotion, 96(3), 492-497. doi: 10.3945/ajcn.112.039750
Clark, H.R., Goyder, E., Bissell, P., Blank, L. & Peters, J. (2007). How do parents’
child-feeding behaviours influence child weight? Implications for childhood
obesity policy. Journal of Public Health, 29(2), 132-141.
doi:10.1093/pubmed/fdm012
Coene, I. (1999). Een nieuw voedingsvoorlichtingsmodel: de voedingsdriehoek.
Geactualiseerde versie van het artikel "Een nieuw voedingsvoorlichtingsmodel in de
maak", verschenen in Nutrinews, april 1997.
Cole, T.J., Bellizzi, M.C., Flegal, K.M., & Dietz, W.H. (2000). Establishing a standard
definition for child overweight and obesity worldwide: international survey.
British Medical Journal, 320,1240-1243.
89
Collins, C., Duncanson, K. & Burrows, T. (2014). A systematic review investigating
associations between parenting styles and child feeding behaviours. J Hum Nutr
Diet. doi:10.1111/jhn.12192
Contento, I. (2010). Nutrition Education: Linking Research, Theory, and Practice.
Sudbury, MA: Jones and Bartlett
Cooke, L.J. & Wardle, J. (2005). Age and gender differences in children’s food
preferences. British Journal of Nutrition, 93, 741-746.
doi:10.1079/BJN20051389
Cooke, L.J., Wardle, J., Gibson, E.L., Sapochnik, M., Sheiham, A. & Lawson, M.
(2003). Demographic, familial and trait predictors of fruit and vegetable
consumption by pre-school children. Public Health Nutrition, 7(2), 295–302.
doi:10.1079/PHN2003527
De Geeter, H. (2006). Kinderen gezond leren eten. Wie, waar, wanneer en hoe?
Nutrinews, 3, 8-13, geraadpleegd op http://www.nice-
info.be/documenten/nutrinews_pdf/ 02kinderengezond0906.pdf
Demory-Luce, D., Morales, M., Nicklas, T., Baranowski, T., Zakeri, I. & Berenson.
(2004). Changes in Food Group Consumption Patterns from Childhood to
Young Adulthood: The Bogalusa Heart Study. J Am Diet Assoc., 104, 1684-
1691. doi: 10.1016/j.jada.2004.07.026
Devlin, M.J., Yanovski, S.Z. & Wilson, G.T. (2000). Obesity: What Mental Health
Professionals Need to Know. Am J Psychiatry, 157(6), 854-866
Devriese, S., Huybrechts, I., Moreau M. & Van Oyen, H. (2006). De Belgische
Voedselconsumptiepeiling 2004. Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid.
Brussel
Drewnowski, A., Rehm, C.D. & Constant, F. (2013). Water and beverage consumption
among children age 4-13y in the United States: analyses of 2005–2010
NHANES data. Nutrition Journal 2013, 12(85), 1-9. doi:10.1186/1475-2891-12-
85
Eetexpert (2012). Normale ontwikkeling: eet- en beweeggedrag. Geraadpleegd op 21
december 2013, van http://www.eetexpert.be/bezoekers/normaleontwikkeling/
eetenbeweeggedrag#anchor1
90
Elfhag, K. & Morey, L.C. (2008). Personality traits and eating behavior in the obese:
Poor self-control in emotional and external eating but personality assets in
restrained eating. Eating Behaviors, 9(3), 285-293. doi:
10.1016/j.eatbeh.2007.10.003
Elfhag, K., Tholin, S. & Rasmussen, F. (2008). Consumption of fruit, vegetables,
sweets and soft drinks are associated with psychological dimensions of eating
behaviour in parents and their 12-year-old children. Public Health Nutrition,
11(9), 914–923. doi:10.1017/S1368980008002371
Elfhaga, K., Tyneliusa, P. & Rasmussen F. (2007). Sugar-sweetened and artificially
sweetened soft drinks in association to restrained, external and emotional eating.
Physiology & Behavior, 91(2–3), 191–195. doi:10.1016/j.physbeh.2007.02.005
Evers, C., Stok, F.M., & De Ridder, D.T.D. (2010). Feeding your feelings: Emotion
regulation strategies and emotional eating. Personality and Social Psychology
Bulletin, 36, 792-804.
Faith, M.S., Allison, D.B. & Geliebter, A. (1997) Emotional eating and obesity:
Theoretical considerations and practical recommendations. In: Dalton S, editor.
Overweight and weight management: The health professional’s guide to
understanding and practice. Gaithersburg, MD: Aspen Publishers. 439–465.
Faith, M.S., Scanlon, K.S., Birch, L.L., Francis, L.A. & Sherry, B. (2004). Parent-Child
Feeding Strategies and Their Relationships to Child Eating and Weight Status.
Obesity Research, 12(11), 1711-1722. doi: 10.1038/oby.2004.212
Farrow, C. (2012). Do parental feeding practices moderate the relationships between
impulsivity and eating in children? Eating Behaviors, 13(2), 150-153. doi:
10.1016/j.eatbeh.2011.11.015
Farrow, C. & Blissett, J. (2008). Controlling Feeding Practices: Cause or Consequence
of Early Child Weight? Pediatrics, 121, 164-169. doi:10.1542/peds.2006-3437
Farrow, C. & Blissett, J. (2012). Stability and continuity of parentally reported child
eating behaviours and feeding practices from 2 to 5 years of age. Appetite, 58(1),
151-156. doi: 10.1016/j.appet.2011.09.005
91
Field, A.E., Austin, S.B., Taylor, C.B., Malspeis, S., Rosner, B., Rockett, H.R., . . .
Colditz, G.A. (2003). Relation Between Dieting and Weight Change Among
Preadolescents and Adolescents. Pediatrics, 112(4), 900-906. doi:
10.1542/peds.112.4.900
Fisher, J.O., Mitchell, D.C., Smiciklas-Wright, H. & Birch, L.L. (2002). Parental
influences on young girls' fruit and vegetable, micronutrient, and fat intakes. J
Am Diet, 102(1), 58-64. Geraadpleegd op http://www.ncbi.nlm.nih.gov
/pubmed/11794503
Freeland-Graves, J.H. & Nitzke, S. (2013). Position of the Academy of Nutrition and
Dietetics: Total Diet Approach to Healthy Eating. Journal of the Academy of
Nutrition and Dietetics, 113(2), 307-317. doi: 10.1016/j.jand.2012.12.013
Fuentes, R.M., Notkola, I.L., Shemeikka, S., Tuomilehto, J. & Nissinen, A. (2003).
Tracking of body mass index during childhood: a 15-year prospective
population-based family study in eastern Finland. International Journal of
Obesity, 27, 716-721. Doi: 10.1038/sj.ijo.0802271
Gillman, M.W., Rifas-Shiman, S.L., Frazier, A.L., Rockett, H.R.H., Camargo, C.A.,
Field, A.E., . . . Colditz, G.A. (2000). Family Dinner and Diet Quality Among
Older Children and Adolescents. Arch Fam Med, 9, 235-240.
doi:10.1001/archfami.9.3.235
Haapalahti, M., Mykkanen, H., Tikkanen, S. & Kokkonen, J. (2003). Meal patterns and
food use in 10- to 11-year-old Finnish children. Public Health Nutrition, 6(4),
365–370. doi:10.1079/PHN2002433
Hammons, A.J. & Fiese, B.H. (2011). Is Frequency of Shared Family Meals Related to
the Nutritional Health of Children and Adolescents? Pediatrics, 127(6), 1565-
1574. doi:10.1542/peds.2010-1440
Hanson, M.D. & Chen, E. (2007). Socioeconomic Status and Health Behaviors in
Adolescence: A Review of the Literature. J Behav Med, 30, 263–285.
doi:10.1007/s10865-007-9098-3
Hanson, N.I., Neumark-Sztainer, D., Eisenberg, M.E., Story, M. & Wall, M. (2005).
Associations between parental report of the home food environment and
adolescent intakes of fruits, vegetables and dairy foods. Public Health Nutrition,
8(1), 77–85. doi:10.1079/PHN2004661
92
Hirasing, R.A., Renders, C. & van Wouwe, K. (2004). Preventie en overgewicht van
obesitas. Lacta magazine, 1 (1).
Hubbs-Tait, L., Dickin, K.L., Sigman-Grant, M., Jahns, L. & Mobley, A.R. (2013).
Relation of parenting styles, feeding styles and feeding practices to child
overweight and obesity. Direct and moderated effects. Appetite, 71, 126-136.
doi: 10.1016/j.appet.2013.08.004
Hublet, A., Vereecken, C. & Maes, L. (2010). Jongeren en Gezondheid 2010: Voeding.
Resultaten HBSC 2010.
Wardle, J., Guthrie, C.A., Sanderson, S. & Rapoport, L. (2001). Development of the
Children's Eating Behaviour Questionnaire. J. Child Psychol. Psychiat., 42(7),
963-970. doi:10.1111/1469-7610.00792
Jansen, A., Nederkoorn, C., Roefs, A., Martijn, C., Havermans, R. & Mulkens, S.
(2009). Waarom obesitas in de GGZ behandeld moet worden. GZ-Psychologie,
1, 38-44.
Jansen, P.W., Roza, S.J., Jaddoe, V.W.V., Mackenbach, J.D., Raat, H., Hofman, A.,
Verhulst, F.C. & Tiemeier, H. (2012). Children's eating behavior, feeding
practices of parents and weight problems in early childhood: results from the
population-based Generation R Study. International Journal of Behavioral
Nutrition and Physical Activity, 9(130). doi:10.1186/1479-5868-9-130
Johannsen, D.L., Johannsen, N.M. & Specker, B.L. (2006). Influence of parents' eating
behaviors and child feeding practices on children's weight status. Obesity, 14(3),
431-439. doi: 10.1038/oby.2006.57
Kelly, J. Turner, J.J. & McKenna, K. (2006). What parents think: children and healthy
eating. British Food Journal, 108(5), 413-423. doi:
10.1108/00070700610661376
Khandpur, N., Blaine, R.E., Fisher, J.O. & Davison, K.K. (2014). Fathers' child feeding
practices: A review of the evidence. Appetite, 78, 110-121. doi:
10.1016/j.appet.2014.03.015
Lechner, L., Kremers, S.P., Meertens, R. & De Vries, H. (2012). Determinanten van
gedrag. In J. Brug, P. van Assema & L. Lechner (Eds.),
Gezondheidsvoorlichting en Gedragsverandering (8e geheel gewijzigde druk)
(pp. 87-123). Assen: Van Gorcum / Open Universiteit Nederland.
93
Lee, H. & Keller, K.L. (2012). Children who are pressured to eat at home consume
fewer high-fat foods in laboratory test meals. J Acad Nutr Diet., 112(2), 271-
275. doi: 10.1016/j.jada.2011.10.021
Lenaers, S., Goffin I., Vinck, J., Alliet, P. & Raes, M. (2002). Onderzoek naar de
voedingssituatie voor jonge kinderen in Vlaanderen. Beschikbaar op
http://www.kindengezin.be/img/onderzoek-naar-de-voedingssituatie-van-jonge-
kinderen-2002.pdf
Matthys, C., Huybrechts, I., Bellemans, M., De Maeyer, M. & De Henauw, S. (2003).
Voedingsprofiel van de Vlaamse kleuter. Nutrinews, 11(4), 4-8, beschikbaar op
http://hdl.handle.net/1854/LU-217813.
McIntosh, A., Kubena, K.S., Tolle, G., Dean, W. Kim, M-J., Jan, J-S. & Anding, J.
(2011). Determinants of Children’s Use of and Time Spent in Fast-food and
Full-service Restaurants. Journal of Nutrition Education and Behavior, 43(3),
142-149. doi:10.1016/j.jneb.2010.04.002
Melbye, E.L., Ogaard, T. & Overby, N.C. (2013). Associations between parental
feeding practices and child vegetable consumption. Mediation by child
cognitions? Appetite, 69, 23–30. doi:10.1016/j.appet.2013.05.005
Mitchell, G.M., Farrow, C., Haycraft, E. & Meyer, C. (2013). Parental influences on
children’s eating behaviour and characteristics of successful parent-focussed
interventions. Appetite, 60, 85-94. doi: 10.1016/j.appet.2012.09.014
Nguyen-Rodriguez, S.T., Unger, J.B. & Spruijt-Metz, D. (2009). Psychological
determinants of emotional eating in adolescence. Eat Disord, 17(3), 211-224.
doi: 10.1080/10640260902848543
Ogden, J. (2007). Health Psychology. Geraadpleegd op http://highered.mcgraw-
hill.com/sites/dl/free/0335214711/153930/Sample_Chapter.pdf
Ogden, C. L., Carroll, M. D., Curtin, L. R., Lamb, M. M., & Flegal, K. M. (2010).
Prevalence of high body mass index in US children and adolescents, 2007–2008.
Journal of the American Medical Association, 303, 242–249. doi:
10.1001/jama.2009.20102
Orji, R. & Mandryk, R.L. (2014). Developing culturally relevant design guidelines for
encouraging healthy eating behavior. Int. J. Human-Computer Studies, 72, 207-
223. doi: 10.1016/j.ijhcs.2013.08.012
94
Patrick, H. & Nicklas, T.A. (2005). A Review of Family and Social Determinants of
Children’s Eating Patterns and Diet Quality. Journal of the American College of
Nutrition, 24(2), 83-92. doi: 10.1080/07315724.2005.10719448
Pearson, N., Biddle, S.J.H. & Gorely, T. (2009). Family correlates of breakfast
consumption among children and adolescents. A systematic review. Appetite, 52,
1–7. doi:10.1016/j.appet.2008.08.006
Pelletier, L.G., Dion, S..C., Slovinec-D’Angelo, M. & Reid, R. (2004). Why Do You
RegulateWhat You Eat? Relationships Between Forms of Regulation, Eating
Behaviors, Sustained Dietary Behavior Change, and Psychological Adjustment.
Motivation and Emotion, 28(3), 245-277. Geraadpleegd op
http://link.springer.com
/article/10.1023%2FB%3AMOEM.0000040154.40922.14
Pheasant, H. (2008). Social, behavioural and other determinants of the choice of diet.
Geraadpleegd op http://www.healthknowledge.org.uk/public-health-
textbook/disease-causation-diagnostic/2e-health-social-behaviour/social-
behavioural-determinants
Power, E.M. (2004). The determinants of healthy eating among low-income Canadians.
The Office of Nutrition Policy and Promotion Health Canada. Beschikbaar op
https://qspace.library.queensu.ca/bitstream/1974/1223/7/EMP%20Final%20Dete
rminants%20single.pdf
Rasmussen, M., Krolner, R., Klepp, K-I., Lytle, L., Brug, J., Bere, E. & Due P. (2006).
Determinants of fruit and vegetable consumption among children and
adolescents: a review of the literature. Part I: quantitative studies. International
Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 3(22), 1-19.
doi:10.1186/1479-5868-3-22
Rodgers, R.F., Paxton, S.J., Massey, R., Campbell, K.J., Wertheim, E.H., Skouteris, H.
& Gibbons, K. (2013). Maternal feeding practices predict weight gain and
obesogenic eating behaviors in young children: a prospective study.
International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 10(24), 1-
10. Gevonden op http://www.ijbnpa.org/content/10/1/24
Rousseau, N. (2013). Dossier zwangerschap: de 9 belangrijkste maanden van het leven?
Food in action, 20, 4-7.
95
Savage, J.S., Fisher, J.O. & Birch, L.L. (2007). Parental Influence on Eating Behavior:
Conception to Adolescence. The Journal of Law, Medicine & Ethics, 35(1), 22–
34. doi:10.1111/j.1748-720X.2007.00111.x
Scaglioni, S., Arrizza, C., Vecchi, F. & Tedeschi, S. (2011). Determinants of children’s
eating behavior. The American Journal of Clinical Nutrition, 94, 2006-2011.
doi: 10.3945/ajcn.110.001685
Scaglioni, S., Salvioni, M. & Galimberti, C. (2008) Influence of parental attitudes in the
development of children eating behaviour. British Journal of Nutrition, 99, 22-
25. doi: 10.1017/S0007114508892471
Shapiro, J.R., Woolson, S.L., Hamer, R.M., Kalarchian, M.A., Marcus, M.D. & Bulik,
C.M. (2007). Evaluating binge eating disorder in children: Development of the
children’s binge eating disorder scale (C-BEDS). International Journal of
Eating Disorders, 40, 82–89. doi: 10.1002/eat.20318
Sleddens, E.F.C., Kremers, S.P.J., Stafleu, A., Dagnelie, P.C., De Vries, N.K. & Thijs,
C. (2014). Food parenting practices and child dietary behavior. Prospective
relations and the moderating role of general parenting. Appetite, 79, 42–50.
doi:10.1016/j.appet.2014.04.004
Snoek, H.M., van Strien, T., Janssens, J.M.A.M. & Engels, R.C.M.E. (2007).
Emotional, external, restrained eating and overweight in Dutch adolescents.
Scandinavian Journal of Psychology, 48(1), 23-32. doi: 10.1111/j.1467-
9450.2006.00568.x
Spruijt-Metz, D., Lindquist, C.H., Birch, L.L., Fisher, J.O. & Goran, M.I. (2002).
Relation between mothers’ child-feeding practices and children’s adiposity. Am
J Clin Nutr., 75(3), 581-586. Geraadpleegd op http://ajcn.nutrition.org
/content/75/3/581.full.pdf+html
Stea, T.H., Overby, N.C., Klepp, K-I. & Bere, E. (2011) Changes in beverage
consumption in Norwegian children from 2001 to 2008. Public Health Nutrition,
15(3), 379–385. doi:10.1017/S1368980011001959
St-Onge, M.P., Keller, K.L. & Heymsfield, S.B. (2003). Changes in childhood food
consumption patterns: a cause for concern in light of increasing body weights.
Am J Clin Nutr, 78(6), 1068-1073. Geraadpleegd op http://ajcn.nutrition.org
/content/78/6/1068.full.pdf+html
96
Storm, I., Nijboer, C., Wendel-Vos, G.C.W., Visscher, T.L.S. & Schuit, A.J. (2006).
Een gezonde omgeving ter preventie van gewichtsstijging: nationale en lokale
mogelijkheden. RIVM rapport 270061002/2006
Story, M., Neumark-Sztainer, D. & French, S. (2002). Individual and Environmental
Influences on adolescent eating behaviors. The American Dietetic Association,
102(3). 40-51. doi: 10.1016/S0002-8223(02)90421-9
Szajewska, H. & Ruszczynski, M. (2010). Systematic Review Demonstrating that
Breakfast Consumption Influences Body Weight Outcomes in Children and
Adolescents in Europe. Critical Reviews in Food Science and Nutrition, 50,
113–119. doi:10.1080/10408390903467514
Tacken, G.M.L., van Wagenberg, C.P.A., Breet, M., Puister, L.F., Sijtsema, S.J., Luten,
J., . . . Backus, G.B.C. (2002). Melk, sap of cola? Een onderzoek naar de invloed
van anderen op de drankenkeuze van de jeugd. Den Haag, LEI, Rapport 7.02.10;
ISBN 90-5242-775-5.
Thornton, L.E., Bentley, R.J. & Kavanagh, A.M. (2011). Individual and area-level
socioeconomic associations with fast food purchasing. J Epidemiol Community
Health, 65(10), 873-880. doi: 10.1136/jech.2009.099614
Timpson, N.J., Emmett, P.M., Frayling, T.M., Rogers, I., Hattersley, A.T., McCarthy,
M.I. & Smith, G.D. (2008). The fat mass– and obesity-associated locus and
dietary intake in children. Am J Clin Nutr, 88(4), 971-978. Geraadpleegd op
http://ajcn.nutrition.org/content/88/4/971.full.pdf+html
Tylka, T.L., Eneli, I.U., Kroon Van Diest, A.M. & Lumeng, J.C. (2013). Which
adaptive maternal eating behaviors predict child feeding practices? An
examination with mothers of 2- to 5-year-old children. Eating Behaviors, 14, 57-
63. doi: 10.1016/j.eatbeh.2012.10.014
Utter, J., Denny, S., Robinson, E., Fleming, T., Ameratunga, S. & Grant, S. (2013).
Family meals and the well-being of adolescents. Journal of Paediatrics and
Child Health, 49, 906–911.
97
Van der Heyden, J., Gisle, L., Demarest, S., Drieskens, S., Hesse, E. & Tafforeau, J.
Gezondheidsenquête België, 2008. Rapport I - Gezondheidstoestand.
Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance, 2010; Brussel
Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. ISSN : 2032-9172 -
Depotnummer. D/2010/2505/06 – IPH/EPI REPORTS N° 2010/004
van der Horst, K., Kremers; S., Ferreira, I., Singh, A., Oenema, A. & Brug, J. (2007).
Perceived parenting style and practices and the consumption of sugar-sweetened
beverages by adolescents. Health Educ. Res., 22(2), 295-304.
doi:10.1093/her/cyl080
van Leeuwen, C. (2009). De invloed van de emotieregulatiestijlen herwaardering en
onderdrukking op de mogelijkheid tot het uitoefenen van zelfcontrole
(Masterthesis, Universiteit Utrecht, Nederland). Geraadpleegd op
http://dspace.library.uu.nl /handle/1874/39586
van Strien, T. (2013). Emotioneel eten. De Psycholoog, 50-59. Geraadpleegd op
http://www.boompsychologie.nl/documenten/tatjana_van_strien_de_psycholoog
_2013_09.pdf
van Strien, T. (2005). Nederlandse Vragenlijst voor Eetgedrag, NVE. Handleiding en
Verantwoording. Amsterdam: Boom test uitgevers.
van Strien, T. & Bazelier, F.G. (2007). Perceived parental control of food intake is
related to external, restrained and emotional eating in 7–12-year-old boys and
girls. Appetite, 49(3), 618–625. doi:10.1016/j.appet.2007.03.227
van Strien, T. & Oosterveld, P. (2008). The Children’s DEBQ for Assessment of
Restrained, Emotional, and External Eating in 7- to 12-Year-Old Children.
International Journal of Eating Disorders, 41(1), 72–81. doi:10.1002/eat.20424
van Strien, T., Herman, C.P. & Verheijden, M.W. (2012). Eating style, overeating and
weight gain: a prospective 2-year follow-up study in a representative Dutch
sample. Appetite, 59(3), 782-789. doi:10.1016/j.appet.2012.08.009
Vandenplas, Y. (z.d.). Gezonde voeding voor kleuters. Voedingscel van de Vlaamse
Vereniging Kindergeneeskunde - Vlaamse Pediatrische diëtisten - Kind en
Gezin.
98
Vanderlinden, J. (2001). Stoppen met eetbuien: hoe zet ik de eerste stappen ? UZ
Gezondheidsbrief, 120. Geraadpleegd op http://www.uzleuven.be/psychiatrie/
stoppen-met-eetbuien-hoe-zet-ik-de-eerste-stappen
Vanhee, P. (2006). Functionele voeding – Stand van zaken. Nutrinews, 2, 3-7.
Beschikbaar op http://www.nice-info.be/documenten/nutrinews_pdf/
01functionelevoeding0606.pdf
Ventura, A.K. & Birch, L.L. (2008). Does parenting affect children's eating and weight
status? International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity,
5(15), 1-12. doi: 10.1186/1479-5868-5-15
Vereecken, C., Inchley, J., Subramanian, S.V., Hublet, A. & Maes, L. (2005). The
relative influence of individual and contextual socio-economic status on
consumption of fruit and soft drinks among adolescents in Europe. European
Journal of Public Health, 15(3), 224-232. doi:10.1093/eurpub/cki005
Verloigne, M., Van Lippevelde, W., Maes, L., Johannes, B. & De Bourdeaudhuij, I.
(2012). Family- and school-based correlates of energy balance-related
behaviours in 10–12-year-old children: a systematic review within the ENERGY
(EuropeaN Energy balance Research to prevent excessive weight Gain among
Youth) project. Public Health Nutrition, 15(8), 1380–1395. doi:10.1017
/S1368980011003168
Verraes, C. (2010). Eetgedrag van kinderen in Vlaanderen (afstudeerwerk). Universiteit
Gent, Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen.
Verzeletti, C., Maes, L., Santinello, M. & Vereecken, C.A. (2010). Soft drink
consumption in adolescence: associations with food-related lifestyles and family
rules in Belgium Flanders and the Veneto Region of Italy. Eur J Public Health.,
20(3), 312-317. doi:10.1093/eurpub/ckp150
Videon, T.M. & Manning, C.K. (2003). Influences on adolescent eating patterns: the
importance of family meals. Journal of Adolescent Health, 32(5), 365–373.
doi:10.1016/S1054-139X(02)00711-5
Vlaams actieplan voeding en beweging 2009 - 2015 (2009). Geraadpleegd op
http://www.zorg-en-gezondheid.be/Beleid/Gezondheidsdoelstellingen/Vlaams-
actieplan-voeding-en-beweging-2009---2015/
99
Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en ziektepreventie (2008): De actieve
voedingsdriehoek: een praktische voedings- en beweeggids. Gids.
Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en ziektepreventie (2012): De actieve
voedingsdriehoek: een praktische voedings- en beweeggids. Gids.
Vlaams Parlement (2008, 22 september). Gezondheidsconferentie Voeding &
Beweging. Ontwerp van actieplan voeding en beweging. Beschikbaar op
http://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2009/g112-1.pdf
Vlaamse consensustekst in verband met evenwichtige voeding en beweging, ten behoeve
van zorgverstrekkers. Brussel: Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en
Gezin, 2012 (verkrijgbaar via www.eetexpert.be)
Wardle, J., Carnell, S. & Cooke, L. (2005). Parental control over feeding and children’s
fruit and vegetable intake: How are they related? Journal of the American
Dietetic Association, 105(2), 227–232. doi:10.1016/j.jada.2004.11.006
WHO (2013). Obesity and overweight. Geraadpleegd op 17 november 2013, van
http://www.who.int/mediacentre/factsheets/fs311/en/index.html
WHO (2014). Diet. Geraadpleegd op 14 februari 2014, van
http://www.who.int/topics/diet/en/
100
Lijst van tabellen
Tabel 1: Overzicht belangrijkste determinanten van maaltijdpatroon, eetgedrag en
consumptiepatroonpatroon bij kinderen.
Tabel 2: Onderzoeksdesign IDEFICS en I.Family studie: overzicht beschikbare data
Tabel 3: Aantal kinderen en proportie met overgewicht en obesitas per land (EU-T0)
Tabel 4: KIND - Gemiddeld aantal porties per week in vergelijking naar geslacht, SES-
groep en leeftijd (EU-T0)
Tabel 5: Gezingerelateerde predictoren van het consumptiepatroon van het kind
(EU-T0)
Tabel 6: Aantal kinderen en proportie met overgewicht en obesitas per land (EU-T1)
Tabel 7: KIND - Gemiddeld aantal porties per week in vergelijking naar geslacht, SES-
groep en leeftijd (EU-T1)
Tabel 8: Gezingerelateerde predictoren van het consumptiepatroon van het kind
(EU-T1)
Tabel 9: Aantal kinderen en proportie met overgewicht en obesitas per land (EU-T4)
Tabel 10: KIND - Gemiddeld aantal porties per week in vergelijking naar geslacht en
gecorreleerd met de leeftijd (EU-T4)
Tabel 11: KIND - Consumptie in vergelijking naar maaltijdpatroon (EU-T4)
Tabel 12: OUDERS - Gemiddeld aantal porties per week - correlatie FFQ kind (EU)
Tabel 13: Meervoudige lineaire regressie met consumptiepatroon van het kind als
afhankelijke variabele (deel a) (EU-T4)
Tabel 14: Meervoudige lineaire regressie met consumptiepatroon van het kind als
afhankelijke variabele (deel b) (EU-T4)
Tabel 15: KIND - Longitudinale verandering van het consumptiepatroon T0-T1 voor de
hele populatie en de geslachten (EU)
Tabel 16: KIND - Longitudinale verandering van het consumptiepatroon T0-T1 voor de
gezinsvariabelen (deel a) (EU)
Tabel 17: KIND - Longitudinale verandering van het consumptiepatroon T0-T1 voor de
gezinsvariabelen (deel b) (EU)
Tabel 18: Socio-demografische gegevens per geslacht (BE-T1)
Tabel 19: KIND - Gemiddeld aantal porties per week in vergelijking naar geslacht en
naar SES en de correlatie met de leeftijd (BE-T1)
101
Tabel 20: OUDER - Gemiddeld aantal porties per week - correlatie FFQ kind (BE-T1)
Tabel 21: Socio-demografische gegevens per geslacht (BE-T2)
Tabel 22: KIND - Gemiddeld aantal porties per week in vergelijking naar geslacht en
naar SES-groep en de correlatie met de leeftijd (BE-T2)
Tabel 23: KIND - Gemiddelde score op de subschalen van de NVE in vergelijking voor
het geslacht en de SES-groep en de correlatie met de leeftijd (BE-T2)
Tabel 24: KIND - Correlaties tussen het eetgedrag en het consumptiepatroon (BE-T2)
Tabel 25: Socio-demografische gegevens per geslacht (BE-T4)
Tabel 26: KIND - Gemiddeld aantal porties per week in vergelijking naar geslacht en
SES-groep en correlatie met de leeftijd (BE-T4)
Tabel 27: KIND - Gemiddelde score op de subschalen van de NVE in vergelijking voor
het geslacht en de SES-groep en de correlatie met de leeftijd (BE-T4)
Tabel 28: KIND - Correlaties tussen het eetgedrag en het consumptiepatroon (BE-T4)
Tabel 29: OUDERS - Gemiddeld aantal porties per week - correlatie FFQ kind (BE-T4)
Tabel 30: Correlatie consumptiepatroon van het kind en CFQ (BE-T4)
Tabel 31: Meervoudige lineaire regressie met consumptiepatroon van het kind als
afhankelijke variabele (deel a) (BE-T4)
Tabel 32: Meervoudige lineaire regressie met consumptiepatroon van het kind als
afhankelijke variabele (deel b) (BE-T4)
Tabel 33: Correlaties tussen het eetgedrag van het kind en de voedingsopvoeding en
impulsiviteit van de ouders (BE-T4)
Tabel 34: Meervoudige lineaire regressie met het eetgedrag van het kind als
afhankelijke variabele (BE-T4)
Tabel 35: Longitudinale verandering consumptiepatroon van het kind T1-T2 met
interactie-effect
Tabel 36: Longitudinale verandering van het eetgedrag van het kind T2-T3-T4 voor de
hele populatie en de geslachten (BE)
102
Lijst van figuren
Figuur 1: Grenswaarden per leeftijd voor de BMI van kinderen voor classificatie van
overgewicht en obesitas. (Vlaamse groeicurven, 2004, VUB, Laboratorium
Antropogenetica)
Figuur 2: Percentage van de jongeren (van 2 t.e.m. 17 jaar) met overgewicht (links) en
obesitas (rechts) volgens geslacht en leeftijd, Gezondheidsenquête, België, 2008
Figuur 3: De Actieve voedingsdriehoek, VIGeZ (2013)
Figuur 4: Overzicht gehanteerde termen
Figuur 5: Socio-ecologisch model. Aangepast van Intervention mapping step 1: Needs
assessment (p. 196-199), by L.K. Bartholomew, G.S. Parcel, G. Kok, N.H.
Gottlieb en M.E. Fernández, 2011, San Francisco: Jossey-Bass
Figuur 6: Opvoedingsstijlen. Aangepast van “Relation of parenting styles, feeding
styles and feeding practices to child overweight and obesity. Direct and
moderated effects,” by L. Hubbs-Tait, K.L. Dickin, M. Sigman-Grant, L. Jahns
and A.R. Mobley, 2013, Appetite, 71, p. 127.
Figuur 7: Invloed van het ouderlijk consumptiepatroon op longitudinale verandering
van het consumptiepatroon van het kind
103