26
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2008-2009 PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP CELNIVEAU door Steven LEMMENS Promotor: Dr. Pieter Cornillie Literatuurstudie in het kader van de Masterproef

PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP …

  • Upload
    others

  • View
    9

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP …

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2008-2009

PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP CELNIVEAU

door

Steven LEMMENS

Promotor: Dr. Pieter Cornillie Literatuurstudie in het kader van de Masterproef

Page 2: PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP …

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2008-2009

PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP CELNIVEAU

door

Steven LEMMENS

Promotor: Dr. Pieter Cornillie Literatuurstudie in het kader van de Masterproef

Page 3: PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP …

De auteur en de promotor geven de toelating deze literatuurstudie voor consultatie beschikbaar te stellen en delen hiervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met de betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie. Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze literatuurstudie berust bij de promotor(en). De auteur en de promotor(en) zijn niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.

Page 4: PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP …

Voorwoord

Als eerste wil ik mijn promotor, Dr. Pieter Cornillie, bedanken voor zijn inzet en bereidheid deze

literatuurstudie door te nemen, te verbeteren en richtlijnen te geven opdat ik, hopelijk, deze studie tot

een goed einde zou brengen.

Ook wil ik mijn vriendin, Mart Knaepen, bedanken voor haar geduld en hulp bij het tot stand komen

van deze literatuurstudie. Zonder haar steun gedurende de voorbije jaren, had ik het zover niet

gebracht!

Tenslotte nog een woord van dank aan mijn ouders, voor de kans die zij mij geven om

diergeneeskunde te studeren.

Page 5: PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP …

INHOUDSOPGAVE

Samenvatting……………………………………………………………………………………………... 1

1. INLEIDING………………………………………………………………………………………….. 2

2. LITERATUURSTUDIE…………………………………………………………………………….. 3

2.1. DEFINITIE………………………………………………………………………………………… 3

2.2. HET MECHANISME VAN PALATOGENESE……………………………………………..….. 3

2.2.1. De initiële groei van de gehemelteplooien in verticale richting………...………. 4

2.2.2. Elevatie van de gehemelteplooien en neerwaartse verplaatsing van de tong.. 5

2.2.3. Horizontale groei van de gehemelteplooien……….……………………………….. 6

2.2.4. Mechanismen van contact en adhesie in de middellijn………………………….. 6

2.2.4.1. Celmigratie……………………………………...…………………………... 7

2.2.4.2. Apoptose of geprogrammeerde celdood……...……………………….… 8

2.2.4.3. Epitheliale-mesenchymale transformatie (EMT)................................... 8

2.2.4.4. Vorming van filopodia en lamellipodia door de peridermcellen…...…... 9

2.2.4.5. Afschilfering van het mediale randepitheel…………………………...…. 9

2.2.5. Vorming van de middellijnzoom…………………………………………………….... 9

2.2.6. Versmelting of fusie en verdwijnen van de middellijnzoom…………………….. 10

2.2.7. Vorming van een beenderige centrale as………………………………………..…. 10

2.3. PALATOSCHISIS……………………………………………………………………………… 11

2.3.1. Kritische periode………………………………………………………………………… 12

2.3.2. Pathogenese……………………………………………………………………………… 13

2.3.3. Etiologie…………………………………………………………………………………… 14

2.3.3.1. Medicatie, toxische stoffen en deficiënties……………….……………… 14

2.3.3.2. Virale infecties………………………………………………………………. 15

2.3.3.3. Mechanische belemmering door de tong……………………………...… 15

2.3.3.4. Teratoma…………………………………………………………………….. 15

2.3.3.5. Genetische abnormaliteiten……………………………………………….. 16

2.4. BESPREKING…………………………………………………………………………………. 16

3. LITERATUURLIJST………………………………………………………………………………….. 17

Page 6: PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP …

1

Samenvatting

Palatoschisis is één van de meest voorkomende congenitale aandoeningen bij mens en dier.

Het is gekenmerkt door een defect in de bovenwand van de mondholte. Hierdoor staat deze in

verbinding met de neusholte.

De normale ontwikkeling van het gehemelte bij zoogdieren is een opeenvolging van

verschillende stappen die precies op elkaar afgestemd zijn. Dit is uiterst belangrijk is voor de normale

ontwikkeling van het gehemelte. In elke stap van de palatogenese, namelijk de verticale groei, de

elevatie, de horizontale groei, het contact, de adhesie, de fusie en de ontwikkeling van een

beenderige as, kan er iets mislopen wat zich finaal steeds uit in het optreden van een gespleten

gehemelte.

De etiologie van deze aandoening is zeer uitgebreid en complex doordat zowel endogene als

exogene factoren een rol kunnen spelen in het tot stand komen van een gespleten gehemelte. Zo

kunnen medicatie, toxische stoffen en deficiënties aan de oorsprong liggen van deze aandoening. Ook

virale infecties, mechanische belemmering door de tong, een teratoma en een reeks van genetische

abnormaliteiten zijn mogelijke oorzaken.

Key words: Palatal adhesion – Palatal elevation – Palatal fusion – Palate – Palatogenesis –

Palatoschisis

Page 7: PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP …

2

1. INLEIDING

Wereldwijd is er een grote belangstelling naar het voorkomen van gespleten gehemelte. Het is

een aandoening die vaak gezien wordt bij de mens, maar eveneens kan voorkomen bij dieren. Zo

wordt gespleten gehemelte vaak als aangeboren afwijking gezien bij kalveren, lammeren, pups,

kittens, ratten en muizen. Gespleten gehemelte wordt voornamelijk bestudeerd en experimenteel

uitgelokt bij ratten, muizen en geiten om op die manier de mechanismen die aan de basis liggen van

het al dan niet sluiten van het gehemelte op te helderen (Weinzweig et al., 1999). Dankzij de

onderzoeken die men voert bij dieren, heeft men reeds een enorme sprong voorwaarts gemaakt wat

betreft de kennis en de mogelijkheden om gespleten gehemelte te voorkomen of behandelen,

eveneens bij de mens (Weingärtner et al., 2006).

Het voorkomen van gespleten gehemelte bij de mens zou worden geschat op 1 geval per 700

levendgeborenen (Kerrigan et al., 2000), terwijl Dudas et al. (2007) het voorkomen eerder op 1 geval

per 800 levendgeborenen schatte. Deze getallen zouden echter kunnen variëren naargelang het ras,

geografie en geslacht (Kerrigan et al., 2000). Bij dieren ligt de frequentie van voorkomen lager,

namelijk 0.6 gevallen per 1000 geboorten (Noden & De Lahunta, 1985). De niet-syndromische vorm

van gespleten gehemelte werd door Ferguson (1988) beschreven als de meest voorkomende

aangeboren afwijking bij de mens.

Vroeger werden congenitale afwijkingen zoals gespleten gehemelte toegewezen aan

bovennatuurlijke krachten. Reeds van in de geschiedenis tracht men deze defecten te compenseren,

waarop in 1967 Bien stelde dat de Griekse spreker Demosthenes (384 – 323 v.Chr.) kiezelsteentjes

gebruikte ter opvulling voor zijn gespleten gehemelte, om zijn spraak te verbeteren (Gritli-Linde,

2007). Hippocrates (400 v. Chr.) en Galenus (150 n.Chr.) vermeldden gespleten lip, maar niet

gespleten gehemelte in hun werken (Wahl, 2007). Pas in 1556 werd palatoschisis erkend als een

aangeboren afwijking door Pierre Franco (Wahl, 2007).

De geschiedenis van de chirurgie van gespleten lip en gehemelte reikt reeds van ver voor de

tijdsperiode van Christus. Rond 390 v. Chr. werd voor het eerst een gespleten lip gecorrigeerd in

China (Perko, 1986; Wahl, 2007). Hoewel de Egyptische en Griekse geneeskunde een enorme

ontwikkeling kenden, werden er volgens Perko (1986) hierover uit deze streken geen gegevens

teruggevonden. Het duurde echter tot in 1816 vooraleer er een succesvolle operatie werd uitgevoerd

(Wahl, 2007). Dit was deels te wijten aan het feit dat men dacht dat gespleten gehemelte een gevolg

was van syfilis, maar ook door gebrek aan goede anaesthetica (Perko, 1986; Wahl, 2007), waar pas

verandering in kwam na de introductie van chloroform als anaestheticum (Perko, 1986).

Ondanks decennia van intensief onderzoek en de vooruitgang die men boekt in de

behandeling van gespleten gehemelte blijven de gedetailleerde biologische mechanismen die aan de

basis liggen van de ontwikkeling van het gehemelte, evenals de etiopathogenese van palatoschisis,

grotendeels onverklaard (Onkano et al., 2006; Gritli-Linde, 2007).

In deze literatuurstudie zal getracht worden een zo volledig mogelijk overzicht te geven van de

verschillende stappen die plaatsvinden in de normale ontwikkeling en de oorzaken van een abnormale

ontwikkeling van het gehemelte.

Page 8: PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP …

3

2. LITERATUURSTUDIE

2.1. DEFINITIE

Gespleten gehemelte of palatoschisis is een congenitale aandoening die gekenmerkt is door

een defect in de bovenwand van de mondholte (zie figuur 8) (Dudas et al., 2007). Dit defect houdt een

verbinding tussen de mond- en neusholte in die tot stand is gekomen doordat de normale ontwikkeling

van de gehemelteplooien tot een volwaardig gehemelte onvolledig of helemaal niet is doorgegaan. Er

kan op verschillende stadia van de palatogenese iets misgaan, wat dan resulteert in een gespleten

gehemelte.

2.2. HET MECHANISME VAN DE PALATOGENESE

De vorming van het gehemelte is een zeer complexe

gebeurtenis in de ontwikkeling van een zoogdierenembryo. Dit

proces is uniek voor zoogdieren en vindt vrij laat in de

organogenese plaats, meerbepaald gedurende de 8ste

tot de

12de

week van de zwangerschap bij de mens en tussen dag 12

en 15 van de dracht bij muizen (Dudas et al., 2007). De

volledige organogenese van de mens vindt immers plaats in het

eerste trimester en is bijgevolg voltooid rond de 13de

week van

de zwangerschap.

Het volwaardige gehemelte bij zoogdieren bestaat uit

een primair en een secundair gehemelte die samen het harde

gehemelte vormen. Caudaal uit het secundaire gehemelte

ontstaat echter ook het zachte gehemelte. Het primaire

gehemelte bevindt zich rostraal in de mondholte en bestaat uit

twee mediale nasale plooien (zie figuur 1) (Kerrigan et al.,

2000) en het ventrale deel van de prominentia frontonasalis

(Noden & de Lahunta, 1985). Bij amfibieën en sommige

reptielen, zoals bepaalde species van schildpadden en slangen, bestaat het dak van de mondholte

grotendeels uit een caudale uitgroei van het primaire gehemelte dat afkomstig is van de maxillaire

processus (zie figuur 1) (Fleischmann, 1910).

Het secundaire gehemelte wordt later in de ontwikkeling gevormd (Noden & de Lahunta,

1985) en bevindt zich caudaal van het primaire gehemelte. Het ontstaat door de fusie van beide

laterale gehemelteplooien in de middellijn (Dudas et al., 2007).

In het mesenchym van het primaire en secundaire gehemelte zullen zich beenderen vormen,

die bijdragen aan de vorming van het harde gehemelte. Het zachte gehemelte bevindt zich caudaal

van het harde gehemelte en bevat geen beenderige elementen. De versmeltingplaats tussen het

primaire en het secundaire gehemelte is op een volwassen schedel nog steeds zichtbaar als een

fissuur (Noden & de Lahunta, 1985).

Fig. 1. Afbeelding van een humane

ebmryo van 3O dagen. Afgebeeld staan onder andere de mediale nasale plooien, de maxillaire processus, het stomodeum en de nasale kuil (uit Manske, 2004).

Page 9: PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP …

4

Fig. 2. De 4 grote stappen van de

palatogenese (uit Dudas et al., 2007).

Aan de vorming van het gehemelte gaan een aantal

gebeurtenissen vooraf. Vooraleer de palatogenese te

behandelen, dient vermeld te worden dat het embryo eerst

beschikt over een stomodeum (zie figuur 1) (Dudas et al.,

2007) en een nasale placode. De nasale placode zal

instulpen, vormt zo de nasale kuil (zie figuur 1) en komt op die

manier boven het stomodeum te liggen. De membrana

oronasalis, die beide structuren scheidt, zal doorbreken,

zodat de primitieve choanae ontstaan die in de mediaanlijn

gescheiden zijn door een weefselstrook of het primitieve

gehemelte. Hierna zal in de oronasale holte de aanleg van

het definitieve gehemelte plaatsvinden en zorgen voor een

scheiding tussen de mond- en neusholte (Ferguson, 1981; Dudas et al., 2007).

Het is merkwaardig dat veel dieren, waaronder de vogels, de vissen en de meeste reptielen,

geen gehemelte bevatten, waardoor er bij deze dieren dus geen anatomische scheiding bestaat

tussen de mond- en neusholte. Krokodilachtigen zijn de enige dieren die, naast zoogdieren, een echt

secundair gehemelte bezitten (Ferguson, 1981), wat deze dieren toelaat te ademen wanneer hun bek

gevuld is met water.

De ontwikkeling van het gehemelte van zoogdieren komt tot stand door een opeenvolging van

verschillende belangrijke gebeurtenissen, waaronder de groei, de elevatie, de mediale verlenging en

de fusie van de gehemelteplooien in de middellijn (zie figuur 2).

2.2.1. De initiële groei van de gehemelteplooien in verticale richting

De tong groeit in dorsale richting vanuit de ventrale wand van de oronasale holte. Bilateraal

van de tong groeien vanuit de laterale wand van de oronasale holte, meerbepaald vanuit de maxillaire

knoppen, twee brede mesenchymale plooien initieel in ventrale richting (Zie figuren 2a en 7) (Dudas et

al., 2007). Deze plooien verschijnen op de 12de

embryonale dag bij muizen en tijdens de 6de

week van

de ontwikkeling bij de mens (Ferguson, 1988). Ferguson (1981) stelde dat de verticale groei van de

gehemelteplooien bij zoogdieren te wijten zou zijn aan de beperkte ruimte die ter beschikking is in de

oronasale holte.

De vogels en de meeste reptielen beschikken niet over een volledig gehemelte, zoals bij

zoogdieren (Ferguson, 1988). Één van de merkwaardige fenomenen die teruggevonden kunnen

worden bij deze 2 diersoorten is dat er geen initiële verticale, maar onmiddellijk een horizontale groei

van de gehemelteplooien plaatsvindt (Ferguson et al., 1984). Ook bij de krokodilachtigen beschreef

Ferguson (1981, 1988) een onmiddellijke horizontale groei van de gehemelteplooien, boven het

dorsum van de tong. Dit zou te wijten zijn aan de grotere hoeveelheid ruimte in de oronasale holte van

deze dieren, aangezien zij beschikken over een kleine tong (Ferguson, 1981).

De processen volgend op deze initiële verticale groei bij zoogdieren, namelijk de elevatie, de

horizontale groei en de fusie van beide gehemelteplooien zijn de meest cruciale gebeurtenissen in het

ontstaan van het gehemelte.

Page 10: PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP …

5

2.2.2. Elevatie van de gehemelteplooien en gelijktijdige neerwaartse verplaatsing van

de tong

Het gevolg van de normale elevatie is dat de gehemelteplooien een horizontale positie

innemen boven de tong (zie figuur 2).

De elevatie en de groei van de gehemelteplooien wordt teweeggebracht door veranderingen

in het mesenchymale stroma dat grotendeels afkomstig is van cellen van de neurale kam. Deze cellen

zijn in de embryonale periode gemigreerd langsheen de neurale buis naar de craniofaciale regio.

Er werd lange tijd aangenomen dat de elevatie gebeurde volgens het mechanisme van een

scharnier, of met andere woorden volgens een gewone rotatie. Gritli-Linde (2007) beweerde dat het

exacte mechanisme onvoldoende gekend is en dat de bevindingen grotendeels hetzelfde gebleven

zijn sinds dit onderwerp voor de eerste keer werd beschreven door Lazzaro in 1940 en later door

Ferguson in 1988.

Algemeen kan men aannemen dat de elevatie een zeer vlugge beweging is die uitgelokt wordt

door zowel extrinsieke als intrinsieke krachten. Voorbeelden van extrinsieke krachten zijn de

beweging van de tong en de groei van het basicranium en de kaak (Ferguson, 1988). Pratt et al.

(1973) beschreven de intrinsieke kracht als zijnde een regionale specifieke opstapeling van

glycosaminoglycanen (GAG’s), voornamelijk hyaluronzuur. GAG’s zijn in staat 10 keer hun eigen

gewicht aan water te binden. Daarom zorgt een regionale accumulatie van hyaluronzuur voor een

stijging van de waterinhoud van de extracellulaire matrix, wat leidt tot een stijging van de

gezwollenheid van de verticaal georiënteerde gehemelteplooien. Hierdoor zullen de gehemelteplooien

een oprichtende kracht ondervinden en dus een horzontale positie innemen (Kerrigan et al., 2000).

Singh et al. (1994) bevestigden deze bewering, hoewel enkel een grotere hoeveelheid GAG’s werd

teruggevonden in het rostrale gedeelte van het gehemelte en aan de toekomstige orale zijde van de

gehemelteplooien.

Het is aangetoond dat epidermal growth factor (EGF) en leden van de transforming growth

factor-β familie (TGF-β) mesenchymale cellen stimuleren om hyaluronzuur te produceren en op die

manier bijdragen aan de elevatie van de gehemelteplooien (Kerrigan et al., 2000).

Ferguson (1988) beschreef ook de rol van een neurotransmitter, γ-aminoboterzuur, in de

elevatie. Het is intussen aangenomen dat deze neurotransmitter niet enkel neuronale activiteiten

reguleert, maar ook instaat voor celmigratie, overleving, proliferatie en differentiatie van zowel

neuronale als niet-neuronale cellen (Varju et al., 2001).

Tijdens de elevatie van de gehemelteplooien is er geen waarneembare toename van de

breedte van het hoofd, in tegenstelling met de grote toename in hoogte (Diewert, 1978). Dit gegeven

op zich zou al een reden kunnen zijn waarom de gehemelteplooien nu pas een horizontale positie

kunnen innemen.

Wragg et al. (1972) beweerden dat rond de periode van de elevatie de tongspieren

functioneel worden. Gelijktijdig met de elevatie, zal de tong zich naar ventraal in de mondholte

verplaatsen, zodat de gehemelteplooien meer plaats krijgen om hun beweging uit te voeren. Bij

knaagdieren is aangetoond dat deze verplaatsing van de tong afhankelijk is van de verlenging van het

mandibulaire (Meckel’s) kraakbeen voorafgaand aan de elevatie van de gehemelteplooien. De

Page 11: PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP …

6

Fig. 3. Schematische

voorstelling van de horizontale groei, de vorming van de middellijnzoom en de fusie (uit Dudas et al., 2007).

neerwaartse verplaatsing van de tong komt tot stand contractie van de tongspieren, die rostraal

bevestigd zijn aan de onderkaak (Noden & de Lahunta, 1985).

Het is eveneens aangetoond dat humane embryo’s beginnen te hikken rond de periode van

de elevatie, maar dat het openen van de mond en zuig- en slikbewegingen pas waargenomen worden

nadat het gehemelte gesloten is (De Vries et al., 1982). De drukveranderingen die teweeg gebracht

worden door het hikken zouden een mogelijke bijdrage leveren aan de vlugge elevatie van de

gehemelteplooien (Ferguson, 1988).

2.2.3. Horizontale groei van de gehemelteplooien

Het contact tussen beide gehemelteplooien is nodig opdat ze met elkaar zullen adhereren en

fusioneren. Daarom moeten de plooien, die in dit stadium recht tegenover elkaar staan, eerst naar

elkaar toe groeien om zo over te kunnen gaan naar de volgende stap, namelijk het contact en de

adhesie in de middellijn.

Volgens Noden en de Lahunta (1985) is de grootte van de laterale

gehemelteplooien zo bepaald dat, vanaf het moment ze hun horizontale

positie hebben ingenomen, hun randen recht tegenover elkaar komen te

staan en elkaar bijna raken. Op die manier kan volgens hen onmiddellijk

worden overgegaan tot de volgende stap. Volgens Dudas et al. (2007)

daarentegen is er wel degelijk groei van de gehemelteplooien nodig om

contact te verkrijgen tussen het epitheel van de mediale randen van beide

plooien.

2.2.4. Mechanismen van contact en adhesie in de middellijn

Voordat contact optreedt, bestaat het epitheel, dat de uiteinden van

de gehemelteplooien bedekt, uit een basale laag van kubische cellen die

rust op de basaalmembraan en een buitenste peridermale laag die bestaat

uit afgeplatten cellen (zie figuur 3a) (Dudas et al., 2007). Dit epitheel, dat in

de literatuur wordt beschreven als medial edge epithelium, zal in het

verdere verloop van deze literatuurstudie het mediale randepitheel

genoemd worden, aangezien het de mediale randen van de

gehemelteplooien bedekt. De meest oppervlakkige laag, de peridermale

laag, staat in contact met het amnionvocht (Fitchett en Hay, 1989;

Holtgrave en Stoltenburg-Didinger, 2002). Er is waargenomen dat beide

lagen van het mediale randepitheel niet dezelfde processen ondergaan. De

cellen van de basale laag zullen de midline epithelial seam (MES) of de

middellijnzoom vormen tijdens de fusie van de gehemelteplooien (zie

2.2.5), terwijl de evolutie van de peridermale cellen niet zo duidelijk is

(Dudas et al., 2007).

Page 12: PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP …

7

Het eerste contact van de gehemelteplooien vindt plaats ter hoogte van de tweede ruga, in het

middelste derde van het gehemelte. Van hieruit zal het contact en de adhesie zich verder uitbreiden

naar rostraal en caudaal (Ferguson, 1988; Okano et al., 2006).

Martinez-Álvarez et al. (2000a) vonden in het mediale randepitheel opgezwollen cellen terug,

net voor contact tussen beide gehemelteplooien optrad. Eerst werd gedacht dat deze opgezwollen

mediale randepitheelcellen dode cellen waren die gingen afschilferen (Waterman et al., 1973; Fitchett

& Hay, 1989). Martinez-Álvarez et al. (2000a) toonden echter aan dat de gehemelteplooien adhereren

op die plaatsen waar deze geballoneerde cellen zich bevinden, wat zou kunnen betekenen dat deze

uitgezette cellen een belangrijke rol spelen in de adhesie tussen de gehemelteplooien. Het is mogelijk

dat ze bijdragen aan de adhesie doordat hun geëxpandeerd oppervlak meer adhesieve cel-

oppervlaktemolecules en desmosomen draagt (Martinez-Álvarez et al., 2000a).

De adhesie van het mediale randepitheel is volgens Ferguson et al. (1984) zeer specifiek.

Hiermee wordt bedoeld dat het epitheel van de ene gehemelteplooi normaliter enkel zal adhereren

aan dat van de andere en niet met andere epithelia.

Net voor en juist op het moment dat de gehemelteplooien contact maken, zullen er

veranderingen plaatsvinden in het mediale randepitheel (Okano et al., 2006). Tsai en Verrusio (1977)

beschreven dat er kortstondig een volledig verlies optreedt van de epitheelcellen, zowel periderm als

basaalcellen, van de uiteinden van de gehemelteplooien. Dit heeft als gevolg dat het mesenchym voor

korte tijd wordt blootgelegd, wat een makkelijkere fusie met de tegenoverstaande gehemelteplooi

toelaat (Tsai & Verrusio, 1977). Andere auteurs vermeldden slechts een verlies van het periderm,

zodat de basaalcellen bloot komen te liggen en kunnen zorgen voor de adhesie en de vorming van de

middellijnzoom.

Bij vogels zal er geen adhesie plaatsvinden, maar zal het mediale randepitheel van beide

gehemelteplooien keratiniseren wat resulteert in een fysiologisch of natuurlijk gespleten gehemelte

(Ferguson et al., 1984). Bij hagedissen maken beide gehemelteplooien, na hun initiële horizontale

groei, ofwel nooit contact, wat resulteert in een grote choanale groeve in het gehemelte, ofwel maken

ze wel contact, zullen ze niet adhereren of fusioneren, maar wel keratiniseren wat dan leidt tot een

natuurlijk gespleten gehemelte, zoals bij vogels (Fleischmann, 1910).

Algemeen gezien worden in de literatuur 3 processen van verlies van het periderm

beschreven, namelijk celmigratie (Jin & Ding, 2006), apoptose of geprogrammeerde celdood

(Martinez-Álvarez et al., 2000b; Cuervo & Covarrubias, 2004) en epitheliale-mesenchymale

transformatie (EMT) (Vaziri Sani et al., 2005). Dudas et al. (2007) vermeldden echter nog 2 extra

processen die dit epitheel kunnen ondergaan vooraleer er tot fusie kan worden overgegaan, namelijk

de vorming van filopodia en lamellipodia door de peridermale cellen en afschilfering. Het is echter nog

niet met duidelijkheid geweten of de cellen van de basale laag ook migratie, celdood, epitheliale-

mesenchymale transformatie of afschilfering ondergaan (Sandy, 2003; Dudas et al., 2007).

2.2.4.1. Celmigratie

Het is mogelijk dat de cellen van het mediale randepitheel migreren naar de boven- of

onderzijde van de gehemelteplooien, respectievelijk het toekomstige neus- en mondholte-epitheel (zie

Page 13: PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP …

8

figuur 3b) (Carette & Ferguson, 1992; Onkano et al., 2006; Dudas et al., 2007; Meng et al., 2009). Dit

werd aangetoond voor zowel de peridermale cellen als die van de basale laag (Dudas et al., 2007).

De migratie van de peridermcellen naar het orale en nasale epitheel (Jin & Ding, 2006), of met andere

woorden weg van het mediale randepitheel, is noodzakelijk voor het initiëren van de fusie tussen

beide gehemelteplooien (Quervo & Covarrubias, 2004).

Bij de migratie is TGF- betrokken (Pelton et al., 1990; Kaartinen et al., 1997). Meerbepaald

TGF-3 staat in voor de regulatie van onder andere de migratie van de cellen van het mediale

randepitheel naar de orale en nasale zijde van de gehemelteplooien (Blavier et al., 2001; Nakajima,

2007). Hyaluronzuur zou eveneens instaan voor de regulatie van de migratie van de mediale

randepitheelcellen (Gritli-Linde, 2007). Ook de neurotransmitter γ-aminoboterzuur staat in voor de

migratie van zowel neuronale als niet-neuronale cellen (Varju et al., 2001).

Het mechanisme van de migratie van de cellen van het mediale randepitheel naar de orale en

nasale zijde werd eerst beschreven door Carette en Ferguson (1992), maar zij vermeldden niets van

rostrocaudale migratie. Dit werd echter wel beschreven door Jin en Ding (2006).

2.2.4.2. Apoptose of geprogrammeerde celdood

Een andere manier om epitheelverlies te verkrijgen is apoptose of geprogrammeerde celdood

(Zie figuur 3a en b) (Cuervo & Covarrubias, 2004). Cuervo en Covarrubias (2004) beweerden dat de

cellen van het mediale randepitheel enkel geëlimineerd worden door apoptose, terwijl andere auteurs

beweren dat de eliminatie door meerdere processen dan apoptose alleen of juist nooit door apoptose

kan gebeuren (zie punt 2.2.4.3) (Fitchett & Hay, 1989; Carette & Ferguson, 1992).

Ook bij de apoptose van de cellen van het mediale randepitheel zou de TGF- superfamilie,

waartoe zowel de TGF-’s, de bone morphogenetic proteins (BMPs) en de activines behoren, een rol

spelen (Meng et al., 2009).

Terwijl er door Cecconi et al. (1998) en Cuervo et al. (2002) werd gezegd dat apoptose een

noodzakelijk item is en de fusie tussen de gehemelteplooien initieert, heeft onderzoek door Takahara

et al. (2004) en Jin en Ding (2006) aangetoond dat apoptose niet noodzakelijk is om een volledige

fusie van de gehemelteplooien te verkrijgen. Het zou wel helpen om onnodige cellen, die er niet in

geslaagd zijn te migreren of te transformeren, efficiënter te elimineren (Takahara et al., 2004).

2.2.4.3. Epitheliale-mesenchymale transformatie (EMT)

Het derde algemeen aangenomen proces dat zorgt voor een zo efficiënt mogelijke fusie is de

transformatie van de epitheelcellen van het mediale randepitheel tot mesenchymcellen (Vaziri Sani et

al., 2005). Fitcett en Hay (1989) beweerden dat de cellen van het mediale randepitheel wel

transformeren, maar nooit sterven tijdens de adhesie en de fusie.

Eveneens bij de regulatie van dit proces is TGF- betrokken (Pelton et al, 1990; Kaartinen et

al., 1997).

Page 14: PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP …

9

Fig. 4. Scanning Elektronen Microscopische-opname van het

desquamerende epitheel van het MEE van muizen gehemelteplooien op dag 14,5, juist voor hun appositie. De bovenzijde is het epitheel van de mondholte en de onderzijde dat van de neusholte. rug - rugae; MEE - medial edge epithelium; desq – afschilferende cellen (uit Dudas et al., 2007).

2.2.4.4. Vorming van filopodia en lamellipodia door de peridermcellen

Er is slechts een beperkt aantal auteurs die dit proces bespreken, maar toch is waargenomen

dat de peridermale cellen, net vóór contact, uitsteeksels vormen op hun celoppervlak, die aangeduid

worden als filopodia en lamellipodia (Waterman et al.,1973; Schupbach en Schroeder, 1986; Dudas et

al., 2007).

Doordat niet is geweten hoeveel peridermale cellen gevangen raken tussen de uiteinden van

beide gehemelteplooien en doordat de functie van deze uitsteeksels nog niet grondig is gekend, wordt

hun rol in de adhesie en de fusie in vraag gesteld. Het is mogelijk dat deze cellen de adhesie tussen

beide gehemelteplooien bevorderen en ervoor zorgen dat de epithelia van beide plooien in elkaar

grijpen om zo een stevige zoom te vormen die de middellijnzoom wordt genoemd (Martinez-Álvarez et

al., 2000 a, b; Tudela et al., 2002) (zie ook punt 2.2.5).

Eveneens bij dit proces is het belang van TGF-3 gebleken aangezien het de vorming van

filopodia induceert (Kaartinen et al., 1997; Taya et al., 1999; Gato et al, 2002).

2.2.4.5. Afschilfering van het mediale randepitheel

Reeds vanaf de voltooiing van

de elevatie zullen de peridermale cellen

beginnen afschilferen en vrijkomen in

het amnionvocht (zie figuur 3a en 4)

(Schupbach en Schroeder, 1983;

Fitchett en Hay, 1989). De orale en

nasale zijde van de gehemelteplooien

vertonen geen afschilfering van cellen,

in tegenstelling met het mediale

randepitheel, dat na afschilfering nog

slechts bestaat uit de basaallaag

(Dudas et al., 2007).

In de studie van Tsai en Verrusio (1977) is ook gebleken dat amnionvocht in vivo de

afschilfering van cellen van het mediale randepitheel tegengaat. De rol van de afschilfering is dus

echter nog in vraag te stellen en blijft onduidelijk (Dudas et al., 2007).

2.2.5. Vorming van de middellijnzoom

In de 9de

week van de zwangerschap bij de mens en tussen embryonale dag 13 en 14 bij de

muis, zullen beide gehemelteplooien de fusie inzetten door het versmelten van de basale cellaag van

het mediale randepitheel van beide gehemelteplooien. De eerste fase van de fusie is de vorming van

de middellijnzoom (zie figuur 3c en 5e) (Meng et al, 2009).

Het mediale randepitheel van beide gehemelteplooien vormt de middellijnzoom door zich

volgens Meng et al. (2009) aan elkaar vast te hechten door middel van desmosomen. Volgens

Souchon (1975) hechten beide epithelia zich eveneens aan elkaar vast door middel van een kleverige

glycoproteïnecoat die zich bevindt op het celoppervlak.

Page 15: PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP …

10

Fig. 5. Gehemelte van

muizenembryo's van 13 dagen, gecultureerd voor respectievelijk 1, 2 en 3 dagen en gekleurd met een Hematoxilline-eosine-kleuring. MES - middellijnzoom; E - epitheel; C - bindweefsel; O - beenweefsel (Uit Meng et al, 2009).

2.2.6. Versmelting of fusie en verdwijnen van de middellijnzoom

Vlug na de vorming van de middellijnzoom zal deze gaan verdunnen van 2 cellagen naar 1

cellaag en uiteindelijk verdwijnen om een continu gehemelte te vormen (zie figuur 3e) (Takahara et al.,

2004).

De 3 belangrijkste processen die instaan voor het peridermverlies op de mediale randen van

de gehemelteplooien (zie 2.2.4) staan eveneens in voor het verdwijnen van de middellijnzoom, die op

dit stadium nog bestaat uit de basaalcellen van het mediale randepitheel. Van al deze processen,

namelijk celmigratie (Jin & Ding, 2006), apoptose (Martinez-Álvarez et al., 2000b; Cuervo &

Covarrubias, 2004) en epitheliale-mesenchymale transformatie (Takahara et al., 2004; Vaziri Sani et

al., 2005; Meng et al., 2009), zou deze laatste de minst belangrijke zijn (Dudas et al., 2007). Eens de

middellijnzoom gevormd is, kan er dus gestart worden met deze processen die allen gereguleerd

worden door TGF- (Pelton et al., 1990; Kaartinen et al., 1997, Meng et al., 2009).

De cellen waaruit de middellijnzoom bestaat, kunnen onder andere

naar dorsaal of ventraal migreren (zie figuur 3c en d) (Dudas et al., 2007)

om daar aan te sluiten bij het reeds gedifferentieerde nasale

pseudomeerlagig cilindrisch epitheel met cilia of orale meerlagige

plaveiselepitheel (Ferguson, 1988). Carette en Ferguson (1992) en Cuervo

en Covarrubias (2004) vermeldden migratie naar zowel de orale als de

nasale zijde, terwijl Jin en Ding (2006) enkel migratie naar de nasale zijde

beschreven en beweerden dat er geen migratie naar de orale zijde zou

plaatsvinden.

De cellen van de middellijnzoom die geen migratie hebben

ondergaan, zullen apoptose ondergaan wat er voor zorgt dat de

middellijnzoom verdwijnt en een volledig gefusioneerd een continu

gehemelte tot stand komt (Zie figuur 3d en 5) (Cuervo & Covarrubias,

2004). Mato et al. (1966) vermeldden in hun studies ook een accumulatie

van lysosomale enzymen in de cellen van de middellijnzoom, waarna deze

apoptose ondergaan.

De overige cellen zullen ofwel eerst migreren naar het mesenchym

ofwel ter plaatse blijven. Uiteindelijk zullen ze transformeren in

mesenchymcellen (zie figuur 3d) om te komen tot een bijna volwaardig

gehemelte, waarvan de centrale as volledig uit mesenchymcellen bestaat

en de periferie uit epitheel (Meng et al, 2009).

Het secundaire gehemelte zal rostraal ook met het primaire gehemelte fusioneren en dorsaal

met het neusseptum, zodat beide neusholten van elkaar gescheiden worden (Gritli-Linde, 2007).

2.2.7. Vorming van een beenderige centrale as

Om tot een hard gehemelte te komen, is het nodig dat in het gevormde gehemelte, voorlopig

nog bestaande uit een mesenchymale as omgeven door epitheel, een beenderige as wordt ontwikkeld

door intramembraneuze ossificatie (Noden & De Lahunta, 1985).

Page 16: PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP …

11

In het embryonale stadium worden de meeste beenderen aangelegd als kraakbeen. Door

endochondrale ossificatie wordt dit kraakbeen omgezet in been. In de schedel en de platte beenderen

daarentegen, zal de beenvorming voornamelijk plaatsvinden door intramembraneuze ossificatie.

Hierbij worden de structuren, die later zullen verbenen, eerst aangelegd in bindweefsel waarin zich

ossificatiecentra zullen ontwikkelen. De eigenlijke mineralisatie van het gehemelte, via

intramembraneuze ossificatie, vindt plaats door een geleidelijke afzetting van hydroxyapatiet op een

soort mal, die voornamelijk bestaat uit collageen type I (Kerrigan et al., 2000).

Het mesenchym van het caudale derde van de laterale gehemelteplooien zal expanderen om

zo het zachte gehemelte te vormen (Noden & De Lahunta, 1985). In dit zachte gehemelte zullen er

geen ossificatiecentra maar wel myogene blastemata gevormd worden (Ferguson, 1988). Het zachte

gehemelte bevat bijgevolg in volgroeide vorm geen skeletale elementen (Noden & De Lahunta, 1985)

en dankt ook daaraan zijn naam.

2.3. PALATOSCHISIS

Terwijl de laterale gehemelteplooien volop aan het groeien zijn, ontstaat vanuit het dak van

het stomodeum, in de mediaanlijn, eveneens een weefselplooi die zal versmelten met het definitieve

gehemelte. Deze mediane weefselplooi is de aanleg van het neusseptum en het os vomer en zorgt

ervoor dat beide neusholten van elkaar gescheiden worden.

Palatoschisis of gespleten gehemelte is een congenitale afwijking die zowel unilateraal als

bilateraal kan voorkomen (Noden & De Lahunta, 1985; Meng et al., 2009). Wanneer het ventrale

aspect van het neusseptum vanuit de mondholte zichtbaar is, spreekt men van een bilateraal

gespleten gehemelte (zie figuur 8).

Gespleten gehemelte kan ook onderverdeeld worden in subtotale en totale splijting van het

secundaire gehemelte (Okano et al., 2006). Afhankelijk van de afstand waarover de fusie niet is

doorgegaan kan men spreken van een onvolledig of een volledig gespleten gehemelte (Taya et al.,

1999). Een speciale vorm van deze congenitale aandoening is het submucosale gespleten gehemelte,

waarbij de onvolledig vergroeide gehemeltebeenderen bedekt zijn met een volledig gefusioneerde en

continue mucosa van de mond- en neusholte (Okano et al., 2006).

Eveneens kan gespleten gehemelte worden onderverdeeld als een syndroomgerelateerd en

een niet-syndroomgerelateerd of alleenstaand fenomeen (Gritli-Linde, 2007; Little et al., 2008a, b).

Het merendeel van de gespleten gehemelten kunnen geklasseerd worden onder de niet-

syndroomgerelateerde vorm met volgens Prescott et al. (2002) een voorkomen van 1 op 1000

levendgeborenen in het Verenigd Koninkrijk. Toch zijn er meer dan 300 syndromen beschreven

waarbij gespleten gehemelte voorkomt (Dudas et al., 2007). Hierbij kan de aandoening zowel

optreden volgens een Mendeliaanse overerving als ten gevolge van telkens terugkerende

chromosomale herschikkingen (Muenke, 2002).

Studies door Okano et al. (2006) op embryonale weefsels hebben uitgewezen dat

verschillende genen een uitgesproken heterogeen expressiepatroon vertonen in het gehemelte. Om

de normale en abnormale ontwikkeling van het gehemelte en het verband met de moleculaire

Page 17: PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP …

12

Fig. 6. Gevoelige perioden in de ontwikkeling van de mens. Volgens deze

figuur is de kritieke periode voor de ontwikkeling van het gespleten gehemelte bij de mens gelegen tussen het einde van de 5

de en het begin

van de 9de

week van de zwangerschap (paars aangeduid). De volledige ontwikkeling van het normale gehemelte duurt echter nog tot ongeveer de 10

de week van de zwangerschap (paars en lichtblauw). Ook op deze figuur

is te zien dat het sluiten van het gehemelte ongeveer overeenkomt met de overgang van embryo naar foetus. (Bron: http://sara1hays.wordpress.com/2008/02/12/antepartal-care-teratology/).

gebeurtenissen beter te kunnen begrijpen, dient men rekening te houden met de regionale

heterogeniteit van het gehemelteweefsel volgens de dorsoventrale en de rostrocaudale as (Gritli-

Linde, 2007; Ferguson, 1988).

In 1995 waren er, door moleculaire analyse van patiënten met deze aangeboren aandoening,

meer dan 20 genen gekend die betrokken zouden zijn bij deze afwijking (Slavkin, 1995). Ook

verschillende nutritionele en toxicologische factoren zouden aan de basis kunnen liggen van

gespleten gehemelte (Rice, 2005).

2.3.1. Kritische periode

Zoals bij iedere

congenitale aandoening is er

ook voor gespleten

gehemelte een periode

waarin het embryo

gevoeliger is voor factoren

van buitenaf die kunnen

inwerken op het

mechanisme van de

palatogenese en op die

manier een gespleten

gehemelte kunnen

veroorzaken.

De ontwikkeling van

het gehemelte bij de mens

begint rond het einde van de

5de week en is voltooid rond

de 12de week van de

zwangerschap (Kerrigan et al. 2000). Sperber (2001) beweerde daarentegen dat de ontwikkeling van

het embryonale gehemelte voltooid is rond de 10de

week van de zwangerschap (zie ook figuur 6). Het

sluiten van het gehemelte gebeurt gedurende de 7de

en 8ste

week van de zwangerschap (Prescott et

al., 2002) en de eigenlijke gevoelige periode situeert zich volgens Kerrigan et al. (2000) tussen de 6de

en de 9de

week van de zwangerschap.

Bij de geit strekt de periode van de ontwikkeling van het gehemelte, en dus ook ongeveer de

gevoelige periode, zich uit van dag 38 tot dag 40 van de dracht (Weinzweig et al., 2008).

Shenefelt (1972) heeft aangetoond dat de gevoelige periode voor het sluiten van het

gehemelte bij hamsters zich tussen dag 8,25 en dag 10 van de dracht bevindt.

Wanneer men het tijdstip waarop het gehemelte sluit en het tijdstip waarop men spreekt van

een foetus en dus niet meer van een embryo met elkaar vergelijkt, valt op dat deze 2 tijdstippen kort

op elkaar volgen. Zo sluit bijvoorbeeld het gehemelte van het paard op de 45ste

dag van de dracht en

Page 18: PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP …

13

Fig. 7. Histologische coupes van

geitenfoeti op verschillende tijdstippen van de dracht, namelijk dag 38 (boven), 40 (midden) en 50 (onder) van de dracht. Onderscheid wordt gemaakt tussen de controlegroep (links) en de behandelde groep (rechts). Bij de controlegroep is bovenaan de verticale groei afgebeeld, in het midden het contact en de adhesie,het proces na de elevatie en onderaan de fusie tot een continu gehemelte (uit Weinzweig et al., 2008).

spreekt men van een foetus vanaf de 50ste

dag. Bij de hond sluit het gehemelte op de 33ste

dag van de

dracht en wordt van een foetus gesproken vanaf de 35ste

dag (Simoens, 2007).

Ook bij de mens zal het gehemelte sluiten tijdens het laatste stadium van de embryonale fase,

namelijk stadium 23 (Yoon et al., 2000), en wordt vanaf dan niet langer van een embryo maar van een

foetus gesproken.

Algemeen kan aangenomen worden dat het dier in de foetale periode zit vanaf de sluiting van

het gehemelte. Dit uitwendig verschijnsel wordt gebruikt voor de schatting van de leeftijd van de

vrucht.

2.3.2. Pathogenese

Het frequente voorkomen van deze congenitale aandoening, met een zeer complexe etiologie

(Gritli-Linde, 2007), is volgens Noden en De Lahunta (1985) te wijten aan 2 factoren. Een eerste factor

beschrijft dat de opeenvolging van stappen van de palatogenese veel later in de ontwikkeling

plaatsvindt dan de meeste andere morfogenetische gebeurtenissen. Hierdoor is het mogelijk dat

exogene of endogene factoren interfereren met de ontwikkeling van het gehemelte, zonder andere

systemen te beïnvloeden. De tweede factor, die Noden en De Lahunta (1985) belangrijker vinden dan

de eerste, handelt over het feit dat er veel vrij onafhankelijke weefsels normaal en op het juiste

ogenblik moeten ontwikkelen om te komen tot een volwaardig en intact gehemelte.

De ontwikkeling van het secundaire gehemelte is

een opeenvolging van belangrijke en ingewikkelde

gebeurtenissen, namelijk de verticale groei, de elevatie, de

horizontale groei, het contact en de adhesie, de fusie, het

verdwijnen van de middellijnzoom en de vorming van

skeletale elementen. Indien er, in welke stap dan ook, iets

misloopt in de normale ontwikkeling, zal dit finaal steeds

resulteren in een gespleten gehemelte (Ferguson, 1988;

Taya et al., 1999).

Het verloop van het normaal sluiten van het

gehemelte wordt aan de linkerkant van figuur 7

weergegeven, terwijl aan de rechterkant van de figuur een

deficiënte sluiting wordt weergegeven.

Het eerste teken van een gespleten gehemelte bij

neonatale dieren is dat er bij het zuigen melk langs de

neusholte naar buiten komt. In de meeste gevallen zijn de

overlevingskansen zonder interventie door de mens,

bijvoorbeeld door flessen- of sondevoeding te geven, vrij

klein. De belangrijkste oorzaken van sterfte door gespleten

gehemelte zijn aspiratiepneumonie, waarbij er melk of

ander voedsel in de longen terecht komt, en verhongering.

Page 19: PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP …

14

Fig. 8. Foto’s van een

volledig gespleten gehemelte bij een geitenfoetus op dag 85 van de dracht (boven) en van een pasgeboren geit van 4 weken (onder) (uit Weinzweig et al., 2008).

De oorzaak hierachter ligt in het feit dat er geen negatieve druk kan gecreëerd worden in de

mondholte (Gelberg, 2007).

Er is ook nog een speciale vorm van gespleten gehemelte, namelijk de verworven vorm, die

veroorzaakt wordt door bijvoorbeeld een val van een bepaalde hoogte of minder frequent door een

aanrijding. Eventueel kan een verworven gespleten gehemelte ook veroorzaakt worden door een

infectie of een trauma van een submucosaal gespleten gehemelte (Rogers et al., 2006).

2.3.3. Etiologie

De etiologie van gespleten gehemelte is zodanig complex dat het haast onmogelijk is al de

oorzaken ervan op te sommen. Daarom wordt hier een enigszins beperkte opsomming gegeven van

de mogelijke oorzaken van gespleten gehemelte. Aangezien gespleten gehemelte een congenitale

aandoening is, zullen de exogene factoren zoals medicatie, toxische stoffen of intoxicaties,

deficiënties en enigszins de virale infecties betrekking hebben op het moederdier, waardoor de

nakomelingen een gespleten gehemelte ontwikkelen.

2.3.3.1. Medicatie, toxische stoffen en deficiënties

Noden en De Lahunta (1985) vermeldden dat griseofulvine, een product dat wordt gebruikt ter

behandeling van ringwormen, gespleten gehemelte zou kunnen veroorzaken bij de nakomelingen van

het moederdier dat behandeld werd tijdens de dracht. Ook verschillende sedativa en anaesthetica die

worden ingenomen door zwangere vrouwen vóór 12 weken zwangerschap, zouden kunnen bijdragen

aan het ontstaan van gespleten gehemelte (Noden & De Lahunta, 1985). Corticosteroïden, indien ze

toegediend worden aan of geproduceerd worden tijdens momenten van intense angst door drachtige

dieren, zouden eveneens bijdragen tot de vorming van een gespleten gehemelte bij de nakomelingen

(Noden & De Lahunta, 1985; Pratt, 1985).

Er wordt van een intoxicatie gesproken wanneer het dier een

overmaat van een bepaalde stof opneemt. Zo wordt door opname van

verscheidene species van de lupines door bijvoorbeeld drachtige runderen,

gespleten gehemelte bekomen (Noden & De Lahunta, 1985).Tot de

toxische stoffen die bijdragen aan het tot stand komen van gespleten

gehemelte behoren ook de dioxines (Pratt, 1985) en nicotinederivaten

(Greene & Kochhar, 1975). Noden en De Lahunta (1985) vermeldden de

dioxines als zeer krachtige verwekkers van gespleten gehemelte, zelfs bij

een lage dosis. Ook toediening van het anabasine, een alkaloïde van de

Nicotania glauca plant, gedurende de dracht bij geiten zorgt voor de

vorming van een gespleten gehemelte (zie figuur 7 en 8) (Weinzweig et al.,

2008) als gevolg van een obstructie door de tong (zie 2.3.3.3).

Retinoïnezuur, de geoxideerde vorm van vitamine A, en vitamine A

zelf spelen een belangrijke rol in de normale embryonale ontwikkeling

(Okano et al., 2007). Een overmaat aan retinoïnezuur of vitamine A zou

echter eveneens ongunstig zijn, aangezien het gespleten gehemelte in de

Page 20: PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP …

15

Fig. 9. Echografische analyse. Normale

houding controlegroep (boven), in tegenstelling met hyperflexie van de nek van behandelde groep (onder) (uit Weinzweig et al., 2008).

hand zou kunnen werken (Abbott et al., 1989). Commerciële voeders van huisdieren bevatten meer

dan voldoende beschikbare vitamine A. Desondanks geven heel wat eigenaars hun dieren

vitaminesupplementen bovenop hun dagelijkse maaltijd. Ook lever, levertraan en visolie bevatten

grote hoeveelheden aan vitamine A.

Hoewel een daling van de maternale gehaltes aan cobalamine in combinatie met een stijging

van homocysteïne in het amnionvocht wordt gezien als een mogelijke oorzaak voor misvormingen van

het gehemelte, wordt cobalamine als oorzakelijke parameter toch in vraag gesteld (Weingärtner et al.,

2007).

Ook deficiënties in foliumzuur zouden een oorzaak zijn van gespleten gehemelte. Onderzoek

door Tolarova en Harris (1995) toonde aan dat wanneer zwangere vrouwen een

multivitaminesupplement met foliumzuur innamen, het risico op gespleten gehemelte sterk afneemt.

2.3.3.2. Virale Infecties.

Infecties van het embryo of de foetus met bepaalde virussen kan leiden tot het ontstaan van

een gespleten gehemelte. Zo beschreven Noden en De Lahunta (1985) gevallen van in utero infecties

met het rubella virus, het herpesvirus en het cytomegalovirus bij de mens, die gespleten gehemelte

als gevolg hadden.

2.3.3.3. Mechanische belemmering door de tong

Een abnormaliteit van de tong kan eveneens een

oorzaak van gespleten gehemelte zijn (Gritli-Linde, 2007).

De tong kan hoger in de mondholte gelegen zijn en een

obstructie vormen tussen beide gehemelteplooien, zodat

deze geen elevatie kunnen ondergaan (zie figuur 7). De

oorzaak van deze obstructie is een onvoldoende

terugtrekking of daling van de tong in de mondholte door

het onvoldoende verlengen van de kaak of een deficiëntie

in de ontwikkeling van de tongspieren evenals een te grote

en te dikke tong of macroglossie.

Onderzoek door Weinzweig et al. (2008) heeft

aangetoond dat toediening van anabasine aan drachtige

geiten zorgt voor verminderde foetale beweging en op die

manier ook voor hyperflexie van de nek bij de nakomelingen van de behandelde geiten (zie figuur 9).

Deze hyperflexie zorgt ervoor dat de tong tussen beide gehemelteplooien blijft zitten en een

mechanische belemmering van de elevatie veroorzaakt (zie figuur 7 rechts) (Weinzweig et al., 2008).

2.3.3.4. Teratoma

Een vierde mogelijke oorzaak van een aangeboren gespleten gehemelte is de aanwezigheid

van een teratoma ter hoogte van het gehemelte. Een teratoma is een neoplastische massa die

Page 21: PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP …

16

bestaat uit weefsel van het ectoderm, mesoderm en endoderm. Meestal bevat het vet-, kraakbeen- en

beenweefsel (Şenen et al., 2008).

Een abnormale massa, zoals bijvoorbeeld een teratoma, kan gespleten gehemelte

veroorzaken, wanneer de massa zich tussen de gehemelteplooien bevindt vooraleer de elevatie of de

fusie wordt ingezet (Şenen et al., 2008).

2.3.3.5. Genetische abnormaliteiten

Gespleten gehemelte wordt sporadisch gezien in nesten van kittens of pups, maar ondanks

de lage frequentie van voorkomen, mag het aandeel van de overerving niet genegeerd worden.

Kerrigan et al. (2000) toonden aan dat een vermindering van het voorkomen van gespleten gehemelte

eerder zal bereikt worden door het veranderen van partner dan door verandering van omgeving,

waarbij dit laatste slaat op de graad van vervuiling of de aanwezigheid van toxines.

Er wordt wel verondersteld dat gespleten gehemelte niet de oorzaak is van 1 enkel gemuteerd

gen, maar van meerdere genen. In 1995 waren er reeds meer dan 20 genen gekend die betrokken

zouden zijn bij deze aandoening (Slavkin, 1995). Het is echter onmogelijk om een volledig en accuraat

overzicht te geven van al de genen die betrokken zijn bij het tot stand komen van een gespleten

gehemelte.

2.4. BESPREKING

Om een normaal ontwikkeld en volledig intact gehemelte te bekomen, moet er voldaan

worden aan een hele reeks voorwaarden. Iedere fout of onregelmatigheid die optreedt in een

bepaalde stap van de palatogenese kan ernstige gevolgen hebben wat betreft de ontwikkeling van het

gehemelte.

Over de exacte mechanismen van de palatogenese bestaat tot op heden geen

eensgezindheid. Zowel over de horizontale groei van de gehemelteplooien, de migratie, de apoptose

en de afschilfering van het mediale randepitheel, de vorming van de middellijnzoom als de fusie van

beide plooien zijn er tegenstrijdige beweringen.

Ook over het tijdstip van sluiting en de gevoelige periode voor de ontwikkeling van

deformaties aan het gehemelte zijn de gegevens uiteenlopend.

De etiologie van deze aandoening is zeer uitgebreid en complex. Er is aangetoond dat niet

één enkele oorzaak aan de basis ligt van een gespleten gehemelte, maar dat er kan gesproken

worden van een multifactoriële aandoening. Zowel genetische als omgevingsfactoren spelen een rol in

het tot stand komen van palatoschisis.

Als besluit kan gesteld worden dat nog niet al de mechanismen, met betrekking tot de

ontwikkeling van het gehemelte, opgehelderd zijn en dat er meer onderzoek nodig is om hierover een

duidelijk uitsluitsel te krijgen.

Page 22: PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP …

17

LITERATUURLIJST

Abbott, B.D., Harris, M.W., Birnbaum, L.S. (1989). Etiology of retinoic acidinduced cleft palate varies

with the embryonic stage. Teratology 40, 533–553.

Anonymous (2008). Antepartal Care: Teratology. Internetreferentie:

http://sara1hays.wordpress.com/2008/02/12/antepartal-care-teratology/.

Bien S.M. (1967). Why Demosthenes mouthed pebbles? Lancet 2, 1152. Geciteerd door Gritli-Linde

A. (2007).

Blavier L., Lazaryev A., Grofen J., Heisterkamp N., Declerck Y.A., Kaartinen V. (2001). TGF-3-

induced palatogenesis requires matrix metalloproteinases. Molecular Biology of the Cell 12,

1457-1466.

Carette M.J., Ferguson M.W.J. (1992). The fate of medial edge epithelial cells during palatal fusion in

vitro: an analysis by Dil labelling and confocal microscopy. Development 114, 379-388.

Cecconi F., Alvarez-Bolado G., Meyer B.I., Roth K.A., Gruss P (1998). Apaf1 (CED-4 Homolog)

Regulates Programmed cell death in mammalian development. Cell 94, 727-737.

Cuervo R., Covarrubias L. (2004). Death is the major fate of medial edge epithelial cells and the cause

of basal lamina degradation during palatogenesis. Development 131, 15-24.

Cuervo R., Valencia C., Chandraratna R.A., Covarrubias L. (2002) Programmed cell death is required

for palatal shelf fusion and is regulated by retinoic acid. Developmental Biology 245, 145-156.

De Vries J. I. P., Visser G. H. A., Prechtl H. F.R. (1982). The emergence of fetal behaviour. I.

Qualitative aspects. Early Human Development 7, 301-322.

Diewert V.M. (1978). A quantitative coronal plane evaluation of cranio-facial growth and spatial

relations during secondary palate development in the rat. Archives of Oral Biology 23, 607-

629.

Dudas M., Li W., Kim J., Yang A., Kaartinen V. (2007). Palatal fusion – Where do the midline cells go?

A review on cleft palate, a major human birth defect. Acta histochemica 109, 1-14.

Ferguson M.W.J. (1981). The structure and development of the palate in Alligator mississippiensis.

Archives of Oral Biology 26, 427-443.

Ferguson M.W.J. (1988). Palate development. Development 103, 41-60.

Ferguson M.W.J., Honig L.S., Slavkin H.C. (1984). Differentiation of cultured palatal shelves from

alligator, chick and mouse embryos. Anatomical Record 209, 231-249.

Fitchett J.E., Hay E.D. (1989). Medial edge epithelium transforms to mesenchyme after embryonic

palatal shelves fuse. Developmental Biology 131, 455-474.

Fleischmann A. (1910). Uber den Begriff Gaumen. Morph. Jb. 41, 681- 707. Geciteerd door Ferguson

M.W.J. (1988).

Gato A., Martinez M.L., Tudela C., Alonso I., Moro J.A., Formoso M.A. et al. (2002). TGF-beta(3)-

induced chondroitin sulphate proteoglycan mediates palatal shelf adhesion. Developmental

Biology 250, 393-405.

Gelberg H.B. (2007) Alimentary system. In: McGavin M.D. and Zachary J.F. (Editors) Pathologic basis

of veterinary disease, 4th edition, Mosby Elsevier, St.Louis, p.303.

Greene R.M., Kochhar D.M. (1975). Some aspects of corticosteroid-induced cleft palate: a review.

Teratology 11, 47-55.

Gritli-Linde A. (2007). Molecular control of secondary palate development. Developmental biology 301,

309-326.

Page 23: PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP …

18

Holtgrave E.A., Stoltenburg-Didinger G. (2002) Apoptotic epithelial cell death: a prerequisite for palatal

fusion. An in vivo study in rabbits. Journal of Craniofacial Surgery 30, 329-336.

Jin J., Ding J. (2006). Analysis of cell migration, transdifferentiation and apoptosis during mouse

secondary palate fusion. Development 133, 3341-3347.

Kaartinen V., Cui X.M., Heisterkamp N., Groffen J., Shuler C.F. (1997). Transforming growth factor-

beta3 regulates transdifferentiation of medial edge epithelium during palatal fusion and

associated degradation of the basement membrane. Developmental Dynamics 209, 255-260.

Kerrigan J. J., Mansell J. P., Sengupta A., Brown N., Sandy J.R. (2000). Palatogenesis and potential

mechanisms for clefting. Journal of the Royal College of Surgeons of Edinburgh 45 (6), 351-

358.

Lazzaro C. (1940). Ccanismo di chiusura del palato secondario. Monitore Zoologico Italiano 51, 249-

273. Geciteerd door Gritli-Linde A. (2007).

Little J., Gilmour M., Mossey P.A., FitzPatrick D., Cardy A., Clayton-Smith J. (2008a). Folate and clefts

of the lip and palate—A U.K.-based case-control study: Part I: Dietary and supplemental

folate. Cleft Palate–Craniofacial Journal 45 (4), 420-427.

Little J., Gilmour M., Mossey P.A., FitzPatrick D., Cardy A., Clayton-Smith J., Hill A., Duthie S.J., Fryer

A.E., Molloy A.M., Scott J.M. (2008b). Folate and clefts of the lip and palate – A U.K.-based

case-control study: Part II: Biochemical and genetic analysis. Cleft Palate–Craniofacial Journal

45 (4), 428-438.

Liu J., Lamme E.N., Steegers-Theunissen R.P.M., Krapels I.P.C, Bian Z., Marres H., Spauwen P.H.M,

Kuijpers-Jagtman A.M., Von den Hoff J.W. (2008). Cleft palate can regenerate a palatal

mucosa in vitro. Jorunal of Dental Research 87 (8), 788-792.

Manske M. (2004). Head end of human embryo of about thirty to thirty-one days. Internetreferentie:

http://en.wikipedia.org/wiki/Maxillary_prominence.

Martinez-Álvarez C., Bonelli R., Tudela C., Gato A., Mena J., O’Kane S. et al. (2000a). Bulging medial

edge epithelial cells and palatal fusion. International Journal of Developmental Biology 44,

331-335.

Martinez-Álvarez C., Tudela C., Perez-Miguelsanz J., O’Kane S., Puerta J., Ferguson M.W.J. (2000b).

Medial edge epithelial cell fate during palatal fusion. Developmental Biology 220, 343-357.

Mato M., Aikawa E., Katahira M. (1966). Appearance of various types of lysosomes in the epithelium

covering lateral palatine shelves during a secondary palate formation. Gunma Journal of

medical Sciences 15, 46-56.

Meng L., Bian Z., Torensma R., Von den Hoff J.W. (2009). Biological mechanisms in palatogenesis

and cleft palate. Journal of Dental Research 88 (1), 22-33.

Muenke M. (2002). The pit, the cleft and the web. Nature Genetics 32, 219-220.

Nakajima A., Ito Y., Asano M., Maeno M., Iwata K., Mitsui N., Shimizu N., Cui X.M., Shuler C.F.

(2007). Functional role of transforming growth factor- Type III receptor during palatal fusion.

Developmental Dynamics 236, 791-801.

Noden D.M., De Lahunta A. (1985). The embryology of domestic animals, Developmental

mechanisms and malformations. Williams & Wilkins, Baltimore, p.87, 172-175, 191-193.

Okano J., Suzuki S., Shiota K. (2006). Regional heterogeneity in the developing palate: morphological

and molecular evidence for normal and abnormal palatogenesis. Congenital Anomalies 46,

49-54.

Page 24: PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP …

19

Okano J., Suzuki S., Shiota K. (2007). Involvement of apoptotic cell death and cell cycle perturbation

in retinoic acid-induced cleft palate in mice. Toxicology and Applied Pharmacology 221, 42-56.

Pelton R.W., Hogan B.L., Miller D.A., Moses H.L. (1990). Differential expression of genes encoding

TGF beta1, beta2 and beta3 during murine palate formation. Developmental Biology 141, 456-

460.

Perko M. (1986). The history of treatment of cleft lip and palate. Progress in pediatric surgery 20, 238-

251.

Pratt R. M., Goggins J. F., Wilk A.L., King C.T.G. (1973). Acid mucopolysaccharide synthesis in the

secondary palate of the developing rat at the time of rotation and fusion. Developmental

Biology 32, 230-237.

Pratt R.M. (1985). Receptor-dependent mechanisms of glucocorticoid and dioxin-induced cleft palate.

Environmental Health Perspectives 61, 35-40.

Prescott N.J., Malcolm S., Path M.R.C. (2002). Folate and the Face: Evaluating the evidence for the

influence of folate genes on craniofacial development. Cleft Palate–Craniofacial Journal 39

(3), 327-331.

Rice D.P.C. (2005). Craniofacial anomalies: from development to molecular pathogenesis. Current

Molecular Medicine 5, 699-722.

Rogers G.F., Murthy A., Mulliken J.B. (2006). Congenital fenestration of the palate: A case of

embryologic Syzygy. Cleft Palate Craniofacial Journal 43 (3), 363-366.

Sandy J.R. (2003). Molecular, clinical and political approaches to the problem of cleft lip and palate.

The Surgeon - Journal of the Royal College of Surgeons of Edinburgh 1 (1), 9-16.

Schupbach P.M., Schroeder H.E. (1983). Cell release from the palatal shelves and the fusion line.

Journal de Biologie Buccale 11, 227-241.

Schupbach P.M., Schroeder H.E. (1986). Fate of unfused medial edge epithelia in rat fetuses with

experimentally induced cleft palate: I. From 16.3 to 17.7 days of gestation. Journal of

Craniofacial Developmental Biology, p. 293-318.

Şenen D., Erol S., Orhqn E., Sevin A., Turhan A., Erdoğan B. (2008). A teratoma that causes cleft

palate. Journal of Plastic, Reconstructive and Aesthetic Surgery, p. 1-2.

Shenefelt R.E. (1972). Morphogenesis of malformations in hamsters caused by retinoic acid: relation

to dose and stage at treatment. Teratology 5, 103-111.

Simoens P. (2007). Embryologie van de huisdieren. Cursus Faculteit Diergeneeskunde, Gent, p. 223-

231.

Singh G.D., Moxham B.J., Langley M.S., Waddington R.J., Embery G. (1994). Changes in the

composition of glycosaminoglycans during normal palatogenesis in the rat. Archives of Oral

Biology 39, 401-407.

Slavkin H.C. (1995). Molecular biology experimental strategies for craniofacial-oral-dental

dysmorphology. Connective Tissue Research 32, 233-239.

Souchon R. (1975). Surface coat of the palatal shelf epithelium during palatogenesis in mouse

embryos. Anatomy and Embryology 147, 133-142.

Sperber, G., 2001. Craniofacial Development. BC Decker Inc., Hamilton, Ontario. Geciteerd door Little

J. et al. (2008a, b).

Takahara S., Takigawa T., Shiota K. (2004). Programmed cell death is not a necessary prerequisite

for fusion of the fetal mouse palate. International Journal of Developmental Biology 48, 39-46.

Page 25: PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP …

20

Taya Y., O’Kane S., Ferguson M.W.J. (1999). Pathogenesis of cleft palate in TGF-beta3 knockout

mice. Development 126, 3869-3879.

Tolarova M., Harris J. (1995). Reduced recurrence of orofacial clefts after periconceptional

supplementation with high-dose folic acid and multivitamins. Teratology 51, 71-78.

Tsai H.M., Verrussio A.C. (1977). Epithelial breakdown in the palatal processes of mouse fetuses with

spontaneous cleft lip and palate. Teratology 15, 121-123.

Tudela C., Formoso M.A., Martinez T., Perez R., Aparicio M., Maestro C. et al. (2002). TGF-beta3 is

required for the adhesion and intercalation of medial edge epithelial cells during palate fusion.

International Journal of Developmental Biology 46, 333-336.

Varju P., Katarova Z., Madarasz E., Szabo G. (2001). GABA signalling during development: new data

and old questions. Cell and Tissue Research 305, 239-246.

Vaziri Sani F., Hallberg K., Harfe B.D., McMahon A.P., Linde A., Gritli-Linde A. (2005). Fate-Mapping

of the epithelial seam during palatal fusion rules out epithelial-mesenchymal transformation.

Developmental Biology 285, 490-495.

Wahl N. (2007). Orthodontics: in 3 millennia. Chapter 14: Surgical adjuncts to orthodontics. American

Journal of Orthodontics and Dentofacial Orthopedics 131, 561-565.

Waterman R.E., Ross L.M., Meller S.M. (1973). Alterations in the epithelial surface of A-Jax mouse

palatal shelves prior to and during palatal fusion: a scanning electron microscopic study.

Anatomical Record 176, 361-375.

Weingärtner J., Maile S., Proff P., Reicheneder C., Bienengräber V., Fanghänel J., Gedrange T.

(2007). Secondary palatal closure in rats in association with relative maternofetal levels of folic

acid, vitamin B12, and homocysteine. Annals of Anatomy 189, 229-233.

Weinzweig J., Panter K.E., Pantaloni M., Spangenberger A., Harper J.S., Lui F., Gardner D.,

Wierenga T.L., Edstrom L.E. (1999). The fetal cleft palate: I. Characterization of a congenital

model. Plastic Reconstructive Surgery 103 (2), 419-428.

Weinzweig J., Panter K.E., Patel J., Smith D.M., Spangenberger A., Freeman M.B. (2008). The fetal

cleft palate: V. Elucidation of the mechanism of palatal clefting in the congenital caprine

model. Plastic Reconstructive Surgery 121 (4), 1328-1334.

Wragg L. E., Smith J. A., Borden C. S. (1972). Myoneural maturation and function of the foetal rat

tongue at the time of secondary palate closure. Archives of Oral Biology 17, 673-682.

Yoon H., Chung I.S., Seol E.Y., Park B.Y., Park H.W. (2000). Development of the lip and palate in

staged human embryos and early fetuses. Yonsei Medical Journal 41 ( 4), 477-484.

Page 26: PALATOGENESE EN PALATOSCHISIS: MECHANISMEN OP …