16
Alhoewel het gebed tot het centrum van het geloofsleven behoort (of zou moeten behoren), is het praktiseren ervan lang niet altijd zo eenvoudig. Ook voor de discipelen was het niet vanzelfsprekend: Heer, leer ons bidden(Luc. 11:1). Gelukkig zijn er ook altijd positieve uitzonderingen. De grote Augustinus slaagde erin zelfs een heel boek te schrijven in de vorm van een gebed, namelijk zijn Confessiones, oftewel Belijdenissen’. Het is daarom een voorrecht dat we in deze editie van Marturia ons oor (en hart) te luisteren mogen leggen bij deze kerk- vader. Op welke wijze bad hij? Wat sprak hij daarin uit? Hoe stelde hij zich op naar God? En hoe kan dit ons vandaag nog inspireren? In een andere bijdrage wordt stilgestaan bij de vroegchristelijke fysieke ge- bedshouding. Onbewust gaan we er vaak van uit dat gelovigen van alle tijden hebben gebeden met de han- den gevouwen en de ogen dicht; staand of knielend. Ook Jezus wordt niet zelden in deze gebedspose afge- beeld. Een interessante vraag is in hoeverre dit over- eenkomt met wat we weten van de vroegchristelijke gebedspraktijk. Nieuwsgierig geworden? In deze Mar- turia leest u er meer over! E-magazine over de betekenis van de Vroege Kerk voor vandaag Jaargang 6 | Nummer 10 | December 2013 Inhoud Redactioneel - drs. ing. N. Witkamp Een biddende belijder - dr. M.A. van Willigen De vroegchristelijke gebedshouding - drs. ing. N. Witkamp Uit de media | vroegekerk.nl Colofon Marturia: E-magazine over de betekenis van de Vroege Kerk voor vandaag. Redactie: dr. Marten van Willigen, drs. ing. Nathan Witkamp [email protected] Adviesraad: prof. dr. Henk Bakker, prof. dr. Paul van Geest, prof. dr. Riemer Roukema, prof. dr. Benno Zuiddam Medewerkers: André Boerman, Jesse van Nes, MA Copyright: © Evangelisch College. Volledige of gedeeltelijke overname van artikelen is alleen toegestaan na schriftelijke toestemming van de redactie. Uitgave: Marturia wordt uitgegeven door de Evangelische Theologische Academie, onderdeel van stichting Evangelisch College. Standpunten of meningen in een bijdrage vertolken de zienswijze van de betreffende auteur en niet noodzakelijk de overtuiging van de redactie van Marturia of het Evangelisch College. Zonnebloemstraat 4, 3333 SW Zwijndrecht www.eta.nl | [email protected] | 078-6190037 Redactioneel drs. ing. Nathan Witkamp Marturia ontvangen per e-mail? Meldt u aan op www.marturia.info voor de digitale nieuwsbrief en u ontvangt voortaan gratis per e-mail het nieuwe e-magazine.

Marturia #10

Embed Size (px)

DESCRIPTION

Marturia is een uitgave van Evangelische Theologische Academie (ETA), onderdeel van stichting Evangelisch College. De doelstelling van Marturia is om te getuigen van het christendom van de eerste eeuwen, tot inspiratie van de Kerk van vandaag. Hiermee wil Marturia een bijdrage leveren aan de bevordering van het historisch bewustzijn van de hedendaagse kerk. Marturia wordt aangeboden als gratis e-magazine en mag vrijblijvend worden verspreid.

Citation preview

Page 1: Marturia #10

Alhoewel het gebed tot het centrum

van het geloofsleven behoort (of zou

moeten behoren), is het praktiseren

ervan lang niet altijd zo eenvoudig.

Ook voor de discipelen was het niet

vanzelfsprekend: “Heer, leer ons bidden” (Luc. 11:1).

Gelukkig zijn er ook altijd positieve uitzonderingen.

De grote Augustinus slaagde erin zelfs een heel boek

te schrijven in de vorm van een gebed, namelijk zijn

Confessiones, oftewel ‘Belijdenissen’. Het is daarom

een voorrecht dat we in deze editie van Marturia ons

oor (en hart) te luisteren mogen leggen bij deze kerk-

vader. Op welke wijze bad hij? Wat sprak hij daarin

uit? Hoe stelde hij zich op naar God? En hoe kan dit

ons vandaag nog inspireren? In een andere bijdrage

wordt stilgestaan bij de vroegchristelijke fysieke ge-

bedshouding. Onbewust gaan we er vaak van uit dat

gelovigen van alle tijden hebben gebeden met de han-

den gevouwen en de ogen dicht; staand of knielend.

Ook Jezus wordt niet zelden in deze gebedspose afge-

beeld. Een interessante vraag is in hoeverre dit over-

eenkomt met wat we weten van de vroegchristelijke

gebedspraktijk. Nieuwsgierig geworden? In deze Mar-

turia leest u er meer over!

E-magazine over de betekenis van de Vroege Kerk voor vandaag Jaargang 6 | Nummer 10 | December 2013

Inhoud

Redactioneel - drs. ing. N. Witkamp

Een biddende belijder - dr. M.A. van Willigen

De vroegchristelijke gebedshouding -

drs. ing. N. Witkamp

Uit de media | vroegekerk .nl

Colofon

Marturia:

E-magazine over de betekenis van de Vroege Kerk voor vandaag.

Redactie:

dr. Marten van Willigen, drs. ing. Nathan Witkamp

[email protected]

Adviesraad:

prof. dr. Henk Bakker, prof. dr. Paul van Geest,

prof. dr. Riemer Roukema, prof. dr. Benno Zuiddam

Medewerkers:

André Boerman, Jesse van Nes, MA

Copyright:

© Evangelisch College. Volledige of gedeeltelijke overname van

artikelen is alleen toegestaan na schriftelijke toestemming van

de redactie.

Uitgave:

Marturia wordt uitgegeven door de Evangelische Theologische

Academie, onderdeel van stichting Evangelisch College.

Standpunten of meningen in een bijdrage vertolken de zienswijze

van de betreffende auteur en niet noodzakelijk de overtuiging

van de redactie van Marturia of het Evangelisch College.

Zonnebloemstraat 4, 3333 SW Zwijndrecht

www.eta.nl | [email protected] | 078-6190037

Redactioneel

drs. ing. Nathan Witkamp

Marturia ontvangen per e-mail?

Meldt u aan op www.marturia.info

voor de digitale nieuwsbrief en u

ontvangt voortaan gratis per e-mail

het nieuwe e-magazine.

Page 2: Marturia #10

2

Een biddende belijder: Augustinus als confessor orans

In dit artikel wordt Augustinus belicht als bidden-

de belijder. Augustinus schreef zijn Belijdenissen,

die voor een groot deel een autobiografie vormen,

op jonge leeftijd. Hij begint zijn werk met een lof-

prijzing, die men tegelijk ook als een gebed kan

interpreteren.1 Aan het eind van de Belijdenissen

eindigt hij op dezelfde manier. Om die reden zijn

de Belijdenissen in het verleden wel geïnterpre-

teerd als één doorlopend gebed. Wanneer men de

tekst van de Belijdenissen echter aan close rea-

ding onderwerpt blijkt dat er een voortdurende af-

wisseling bestaat tussen autobiografische gege-

vens en gebeden tot God.2 Na een korte toelichting

op de autobiografische belijdenis van Augustinus

volgen in dit artikel een aantal voorbeelden van

deze door Augustinus in de Belijdenissen uitge-

sproken gebeden.3

De vraag zou hier kunnen worden gesteld: Waarom

portretteren we in dit artikel het gebedsleven van een

kerkvader uit de vierde eeuw? De reden waarom we

dit doen is dat dit gebedsleven karakteristieke ken-

merken bezit die in onze huidige tijd op de achter-

grond zijn geraakt of zelfs verdwenen zijn. Het kan

daarom winst opleveren om na te gaan wat dit ge-

bedsleven van een vierde-eeuwse kerkvader zo bij-

zonder maakt en wat we er vandaag van kunnen le-

ren. De wijze waarop Augustinus zich tot de Eeuwige

richt houdt ons een spiegel

voor in onze huidige tijd. De

gebeden van deze kerkvader

kunnen ons juist vandaag in-

spireren tot een vruchtbaar

gebedsleven vanwege hun

grote geestelijke rijkdom, in-

houd en diepgang.

Waarom schreef Augustinus

een autobiografische belij-

denis?

Wanneer men de Belijdenis-

sen onbevangen leest valt di-

rect een aantal dingen op. De

auteur maakt van zijn verle-

den geen geheim, hij is open-

hartig en belijdt God dat hij

fout is geweest. In zijn boek

spreekt hij verder de hoop uit

dat velen zijn boek zullen le-

zen en God zullen prijzen. De vraag die hier gesteld

kan worden is: ‘Waarom is Augustinus hier zo open-

hartig, waarom wil hij zijn hele leven aan God belij-

den?’ In recente vakliteratuur wordt aan de hand van

de bronnen een antwoord gegeven op deze vragen.

Dr. J.A. van den Berg laat zien dat Augustinus in de tijd

waarin hij de Belijdenissen schrijft niet alleen maar

ervaring heeft opgedaan met het voorgaan in zijn ge-

meente. Ook heeft hij niet alleen maar geleerd verant-

woording van zijn geloof af te leggen aan de verschil-

lende stromingen die hem omringen. Nee, er is meer.

Augustinus is namelijk ook zeer goed op de hoogte

van de druk van mensen binnen en buiten de kerk die

hem niet vertrouwen vanwege zijn verleden als mani-

cheee r. Zijn positie is dus bij lange na niet onomstre-

den buiten zijn eigen gemeente als hij de Belijdenis-

sen schrijft.4 Sterker nog: Toen Augustinus als hulp-

bisschop werd voorgedragen en door de aartsbis-

schop gewijd moest worden, kreeg hij nul op het re-

kest. De aartsbisschop beschuldigde hem van het stu-

ren van een liefdesamulet naar een getrouwde vrouw

dr. M. van Willigen

Marten van Willigen

promoveerde in 2008 op

de latijnse kerkvader

Ambrosius, hij maakt deel

uit van het Centrum voor

Patristisch Onderzoek en

is universitair docent voor

NT Grieks aan de PThU en

VU in Amsterdam. In 2008

richtte hij ook de Stichting

Bijbeluitleg Vroege Kerk

op, een Stichting die zich

ervoor beijvert de geeste-

lijke erfenis van de Vroege

Kerk door te geven aan

christenen van deze tijd.

De oudst bekende afbeelding van Augustinus

(Rome, Museum van Lateranen, 6e eeuw)

Page 3: Marturia #10

3

(vervolg) Een biddende belijder: Augustinus als confessor orans

en van heimelijke sympathiee n voor het manicheï sme.

Augustinus zou volgens de aartsbisschop nog steeds

crypto-manicheee r zijn. Van den Berg maakt aanne-

melijk dat Augustinus met het schrijven van de Belij-

denissen een serieuze poging heeft gedaan om definitief

af te rekenen met dit soort onterechte insinuaties.5

Het schrijven van zijn Belijdenissen had voor Augusti-

nus daarmee ook een duidelijk apologetisch motief.6

Wat moeten we verstaan onder een ‘biddende

belijder’?

Het is wellicht goed hier iets te zeggen over de bij dit

artikel gekozen term confessor orans, ‘een biddende

belijder’, wat Augustinus in de Belijdenissen zeker

was. De term confessor is in de Vroege Kerk gangbaar

voor iemand die zijn geloof belijdt. Zeer toepasselijk is

het gegeven dat een confessor vervolgens ook moest

lijden voor zijn geloofsbekentenis, of in de tijd daar-

voor soms al veel geleden had.7 Als dit bij iemand van

toepassing geweest is, dan was dat zeker bij Augusti-

nus: na de oneigenlijk beschuldigingen die hij te horen

kreeg, volgde na zijn ‘vrijspraak’ een leven dat vol

strijd en beproeving is geweest. De strijd tegen de

Pelagianen en Donatisten heeft het leven van Augusti-

nus getekend. We kunnen hem daarom met recht een

confessor noemen.

Wat essentieel is voor een juist begrip van de Belijde-

nissen is dat Augustinus deze Belijdenissen in de eerste

plaats uitspreekt coram Deo, voor het aangezicht van

God. Vanuit dit perspectief is het vervolgens ook te

begrijpen dat Augustinus zich ook zo vaak biddend tot

God richt. Wat de mensen ervan vinden komt op de

tweede plaats. Natuurlijk is dit op zich ook zeker niet

onbelangrijk, zoals we zojuist al in het bovenstaande

zagen, maar zijn kracht ontleent dit geschrift toch

vooral aan het feit dat Augustinus zich primair en

steeds bij herhaling tot God zelf richt. Het wordt de

moderne lezer zodoende vergund om een schrijver uit

de vierde eeuw in het hart te kijken. Daarbij valt op te

merken dat dit laatste ook nog op verschillende ma-

nieren kan: (a) door te kijken naar wat Augustinus

over zichzelf schrijft in engere zin, dus door zijn auto-

biografische informatie aan nader onderzoek te on-

derwerpen en (b) door te letten op die passages waar

Augustinus zich al biddend en smekend tot God richt.

In dit artikel willen we ons met name op het laatste

richten.

Augustinus als confessor peccatorum:

Augustinus als belijder van de zonden

Zoals we opmerkten sprak Augustinus zijn eigen Con-

fessiones al biddend tot God uit. De door hem uitgespro-

ken gebeden zijn echter verschillend van karakter. We

willen hier iets zeggen over deze verschillen en be-

lichten in de eerste plaats Augustinus als belijder van

de zonden. In Confessiones 1,5,6 zegt Augustinus:

Mijn ziel is verwoest [door de zonde]8: herstel haar!

Zij doet pijn aan Uw ogen, omdat zij er niet best uit-

ziet.

Ik beken het en ik weet het. Maar wie zal haar rein

maken?

Tot wie anders dan tot U zal ik mijn stem opheffen [en

bidden]:

‘Reinig mij van mijn verborgen [zonden], Heere,

en bewaar Uw knecht voor verborgen [afdwalingen].’

Ik geloof en daarom spreek ik [ook]. Heere, U weet het.

Aan U heb ik toch openlijk mijn zonden bekend,

tegen mijzelf in, o mijn God?

U hebt de goddeloosheid van mijn hart vergeven.9

Dit fragment laat duidelijk zien dat Augustinus aan

God een bekentenis doet: Zijn ziel is verwoest en moet

worden gereinigd. Tegelijk legt hij ook een belijdenis af,

een geloofsbelijdenis: ‘Ik geloof en daarom spreek ik

[ook]. Heere, U weet het.’ Hij klampt zich als het ware

aan God vast. Het fragment eindigt met een terugblik:

‘Ik heb aan U, o God mijn zonden bekend en U hebt de

goddeloosheid van mijn hart vergeven.’ En dit fragment

bevat ook een indringend gebed: Tot wie anders dan

tot U zal ik mijn stem opheffen [en bidden]:

‘Reinig mij van mijn verborgen [zonden], Heere, en be-

waar Uw knecht voor verborgen [afdwalingen]?’10

Het belijden van de zonden bevrijdt ons van een last.

Het geeft Augustinus rust om dit te doen en het opent

Page 4: Marturia #10

4

(vervolg) Een biddende belijder: Augustinus als confessor orans

voor hem een nieuw perspectief.

Nu ik, naar de wens van mijn ziel, aan U [dit alles]

belijd, o mijn God,

vind ik rust in de veroordeling van mijn eigen verkeer-

de wegen,

om Uw goede, heerlijke wegen met vreugde te kiezen

en te lopen.11

Augustinus belijdt zijn schuld aan God als hij terug-

denkt aan het feit dat hij in het verleden zo op zichzelf

gericht was:

Dit was mijn zonde, dat ik niet in U,

maar in Uw schepselen, in mijzelf

en in andere schepselen, [mijn] vermaak,

mijn geweldige hoogtepunten en de

[zogenaamde] waarheden ging zoeken.

Zo haalde ik mij smart, verwarring en dwaling op de

hals.

Heere, in Wie ik al mijn lust, eer en vertrouwen vind!

[Deze zonde belijd ik aan U, vergeef ze mij].12

Augustinus over de remissio peccatorum:

Augustinus over de vergeving van de zonden

De vergeving van de zonden door God, die moge-

lijk wordt door het verzoenende lijden van Jezus

Christus, de Zoon van God, is een ander terugke-

rend thema in veel gebeden die we in de Confes-

siones tegenkomen. Een goede illustratie hiervan

vinden we in Augustinus, Confessiones 2,7,15.

Augustinus dankt hier God voor de gave dat hij

steeds weer terug mag denken aan Gods verge-

vende genade van zijn zonden. Het fragment

waarin dit op een heldere manier naar voren

komt luidt als volgt:

Wat zal ik aan U, Heere, vergelden

voor de weldaad dat mijn geheugen

mij steeds weer Uw vergevende genade

voor ogen stelt en voor de geest haalt en

dat mijn ziel daarvan niet verschrikt?

Ik wil U beminnen, Heere, ja ik wil U danken

en Uw naam belijden, omdat U mij

zulke grote zonden en wandaden vergeven hebt.

Aan Uw genade en aan Uw barmhartigheid dank ik

het

dat U mijn zonden hebt laten smelten als ijs.

Aan Uw genade dank ik ook het nalaten van de zonden

die ik niet deed; want wat had ik,

die van de misdaad zelfs alleen al hield,

omdat het op zichzelf een misdaad was,

wel niet allemaal kunnen doen?

Ik belijd U [en zeg Uw naam dank] dat alles mij verge-

ven is,

zowel de zonden die ik uit eigen beweging deed,

als de zonden die ik door Uw [genadige] leiding niet

deed.

Welke mens is het die het aandurft

-wanneer hij aan zijn eigen zwakheid denkt-

om zijn reinheid en onschuld aan zijn eigen krachten

toe te schrijven?

Het gevolg daarvan is dan toch dat hij U minder be-

mint,

alsof voor hem Uw ontferming niet noodzakelijk zou

zijn!

Maar, genadige God, het is toch [alleen] Uw ontfer-

ming

die ertoe leidt dat U hun die zich bekeerd hebben,

hun zonde vergeeft?

Daarom zullen toch ook al Uw kinderen,

allen die Uw wet beminnen en liefhebben,

ver van de zonde willen blijven

en Uw naam willen prijzen [o almachtige God]

wanneer U hen voor de zonde bewaart?13

Augustinus over het sacrificium laudis

Augustinus over de offerande des lofs

In dit zojuist geciteerde fragment, dat ontleend werd

aan boek 2 van de Confessiones , zien we eigenlijk drie

elementen: (1) De belijdenis van de eigen zonden, die

openlijk worden beleden en worden uitgesproken, (2)

de dankbaarheid voor de vergeving van deze zonden

die hierop volgt en (3) de intentieverklaring die daar-

4

Page 5: Marturia #10

5

5

Page 6: Marturia #10

6

(vervolg) Een biddende belijder: Augustinus als confessor orans

na door Augustinus wordt gegeven. Deze verklaring

laat de bereidheid van de gelovige zien om Christus te

volgen, door ver van de zonde te blijven. In dit geval is

die gelovige Augustinus zelf, maar hij weet zich hierin

zeker niet alleen. In de intentieverklaring verwoordt

Augustinus dat de gelovige ver van de zonde wil blij-

ven. Maar deze intentieverklaring reikt verder. Ze

wekt bij de gelovige ook het verlangen op om de naam

van God te prijzen, wanneer Hij hem voor de zonde

bewaart. Augustinus verwoordt dit alles als volgt:

Daarom zullen toch ook al Uw kinderen,

allen die Uw wet beminnen en liefhebben,

ver van de zonde willen blijven

en Uw naam willen prijzen [o almachtige God]

wanneer U hen voor de zonde bewaart?14

Het begin van boek 9 van de Confessiones laat een

vergelijkbare intentieverklaring zien. Augustinus blikt

terug en beschrijft hier wat er in hem omging na zijn

bekering. We zien dezelfde elementen als in boek 2

terugkeren wanneer Augustinus zich in boek 9 op-

nieuw en op manifeste wijze tot God richt. We zien

hier zowel een belijdenis als een intentieverklaring.

Maar er is meer. Augustinus wil, zoals hij zelf zegt, aan

God een lofoffer brengen. Dit impliceert voor hem een

uitgebreider stilstaan bij de opzoekende genade van

God, Die Augustinus uit zijn zondige bestaan wilde

bevrijden. Augustinus spreekt in dit verband over

Gods rechterhand die zijn hart uit de afgrond van het

verderf haalde.

Och Heere [ik wil U aanroepen en tot U zeggen:]

ik ben Uw knecht, ik ben Uw knecht,

een zoon van Uw dienstmaagd.

U hebt mijn banden losgemaakt:

ik zal U offeren een lofoffer

Laat mijn hart en mijn tong U prijzen en laat

al mijn beenderen zeggen: ‘Wie is aan U gelijk?’

Laat hen dat zeggen en antwoord mij

en zeg tegen mijn ziel: ‘Ik ben uw Heil.’

[Want, Heere] wie was ik en hoedanig was ik?

Wat voor kwaad was er dat ik niet gedaan had,

of, als ik het niet gedaan had, dan toch gezegd had,

of, als ik het niet gezegd had, dan toch gewild had?

Maar U, Heere, bent goed en barmhartig, en

terwijl U acht gaf op de diepte van mijn dood,

haalde Uw rechterhand mijn hart

uit de afgrond van het verderf.

Ik wilde dat alles niet meer

wat ik eerst zo graag wilde

en ik begon dat te willen

wat U alleen behaagt.

Hoe heerlijk vond ik het geen last meer te hebben

van de aantrekkingskracht van al die onzinnige din-

gen.

Vroeger zou ik er bang voor zijn geweest ze kwijt te

raken

[Heere, U weet het]. Nu is het voor mij een vreugde ze

te verliezen.

U was het immers die ze uit mijn leven uitgebannen

heeft,

U, Die de ware en hoogste vorm van Liefelijkheid bent.

U bande ze allemaal uit en U kwam ervoor in de

plaats.

U bent aangenamer dan welk denkbaar genot dan

ook!15

In dit gedeelte, waarin Augustinus, zoals hij zelf zegt,

‘een lofoffer brengt’, komt het belijden van de zonden

tegelijkertijd opnieuw sterk naar voren; dit belijden is

nauw aan het lofoffer verbonden. Het is opvallend dat

dit lofoffer zelfs zijn kleur ontleent aan het contrast

dat Augustinus hier schildert tussen zijn leven zoals

het eerst was en zijn leven zoals het later door Gods

genade geworden is.

Het is niet de eerste keer in de Confessiones dat Au-

gustinus spreekt over een lofoffer. In het begin van

boek 4 zien we dat Augustinus eveneens aan God een

lofoffer wil brengen en dat hij dit lofoffer niet los ziet

van zijn eigen overtredingen. Hij is vrij van mensen-

vrees en gaat in het spoor van de vroegere confesso-

res als hij zegt:

Page 7: Marturia #10

7

(vervolg) Een biddende belijder: Augustinus als confessor orans

Laat de hoogmoedigen mij maar uitlachen en zij

die nog niet tot hun heil neergeworpen en

vermorzeld zijn door U, o mijn God.

Maar ik wil U mijn smadelijke daden belijden,

tot Uw lof. Sta mij toe, bid ik U, en vergun mij

in mijn tegenwoordige herinnering de vroegere

dwaalsporen nog eens na te gaan en U

een lofoffer te brengen.

Want wat ben ik zonder U voor mezelf anders

dan een leidsman die [zichzelf] naar de afgrond

brengt?

Of wat ben ik, wanneer het dan al goed met me gaat,

anders dan een kind dat Uw melk drinkt

of U geniet als spijze die nooit vergaat?

Wat voor mens is iedere mens eigenlijk?

Is hij niet slechts een [van U afhankelijke] mens?

Laten zij die [zich verbeelden] sterk en machtig te zijn

maar om ons lachen, maar laten wij,

zwakke en afhankelijke mensen,

U, de eeuwige God, belijden.16

Van belang is het te beseffen dat deze en vergelijkbare

passages steeds dezelfde elementen laten zien. We

noemden dit reeds. We zouden het een drieluik kun-

nen noemen, omdat er drie dingen centraal staan: (1)

De belijdenis van de zonde en het belijden van de ei-

gen schuld; (2) de verwondering over de redding en

schuldvergeving; en (3) de intentieverklaring en het

lofoffer aan Hem Die alles in allen werkt.

Het valt op dat Augustinus meermalen in de Confes-

siones expliciet en ook transparant benoemt wat hij

fout heeft gedaan. Het blijft niet bij algemene onthul-

lingen, maar hij legt de vinger bij de zere plek. Hij

spreekt in dit verband over de afgrond waarin hij be-

land was. Na zijn bekentenis en beschrijving van de si-

tuatie waarin hij eerst verkeerde volgt ook weer een

lofprijzing:

Hoe ver was ik gezonken in de diepten van de afgrond!

Ik spande mij wel in en was zelfs onrustig

door het verlangen naar waarheid [dat ik had].

Maar U, mijn Koning en mijn God,

zocht ik niet door het inzicht van mijn verstand te vol-

gen.

Ik belijd het hier openlijk voor Uw aangezicht,

want U was het, Die medelijden met mij had,

ook toen ik U nog niet beleed en ik de weg kwijt was.

Want wat deed ik? Ik zocht U

door het inzicht van mijn lichaam te volgen.

En dat terwijl U wilde dat ik door het

inzicht van mijn verstand te volgen

de redeloze dieren te boven zou gaan, o God!

U bent echter dieper dan mijn binnenste

en hoger dan het hoogste wat ik heb.17

Augustinus’ bede Noli claudere desiderio meo ista,

Augustinus’ bede: ‘Houd mij niet af van mijn verlan-

gen’

Het volgende gebed laat nog andere aspecten van het

gebedsleven van Augustinus zien. Het indringende en

intense karakter van het gebed valt meteen op:

Houd mij niet af, Heere, mijn God,

goede Vader, in de naam van Christus smeek ik het U,

houd mij niet af van het verlangen om die zaken die zo

gewoon zijn

en aan de andere kant voor ons zo verborgen [nader

te onderzoeken].18

De biddende Augustinus laat God delen in alles wat

hem bezig houdt, zijn hoop is op God gevestigd. Zo-

doende gaan de gebeden tot God over heel veel ver-

schillende aspecten van het leven. Het contact met

God is zo direct dat Augustinus God in alles wat hem

bezighoudt wil laten delen. Ee n ding hebben al die

verschillende aspecten bovendien met elkaar gemeen.

Ze nemen Augustinus’ aandacht zozeer in beslag en

zijn voor hem zo belangrijk dat hij zich spontaan, vol

overgave, tot God Zelf richt. Er gaat geen uitgebreid

reflectieproces aan vooraf. Voor Augustinus is God

niet alleen Degene aan Wie hij zijn zonden belijdt,

maar ook de God Die wijs is en raad weet op dingen

die voor een mens heel moeilijk of helemaal niet te

begrijpen zijn. Wanneer Augustinus zich op deze wij

Page 8: Marturia #10

8

(vervolg) Een biddende belijder: Augustinus als confessor orans

ze biddend tot God richt gebeurt er dus iets anders

dan we in het voorafgaande beschreven hebben. Op-

nieuw is Augustinus een confessor, maar nu niet van

zijn zonden. Hij bekent nu eerlijk en onomwonden

zijn eigen beperktheid als mens, om vervolgens God

als Alwetende Raadgever te hulp te roepen. De ver-

wondering over Zijn Schepper klinkt daarbij in alle

toonaarden door. Een mooie illustratie is het gedeelte

waar Augustinus zich verbaast over de werking en de

functie van het menselijke geheugen.

Een andere passage waar een zelfde bekentenis door

Augustinus wordt afgelegd is Conf. 11,22,28. De pas-

sage illustreert op een heldere manier hoe Augustinus

naar zichzelf en naar God kijkt. Tegelijk is de passage

een prachtige momentopname van het contact dat

Augustinus als biddende belijder onderhield met God.

Mijn geest gloeit van verlangen om dit zeer ingewik-

kelde raadsel te kunnen oplossen.

Houd mij niet af, Heere, mijn God, goede Vader, in de

naam van Christus smeek ik het U.

Houd mij niet af van het verlangen om die zaken die

zo gewoon zijn

en aan de andere kant voor ons zo verborgen [nader

te onderzoeken]

Mag mijn geest erin doordringen [in dit raadsel, o

God],

mag [mijn geest] verlicht worden en mogen deze

vraagstukken

helder worden bij de verlichting van Uw barmhartig-

heid, Heere.

Wie zal ik over deze dingen vragen stellen?

Aan Wie zal ik met meer vrucht mijn eigen onkunde

belijden dan aan U?

Want voor U zijn mijn ijverige onderzoekingen,

die zich vol krachtig vuur op Uw Schrift richten,

niet tot een last. [Want ik mag altijd naderen tot U].

Geef mij datgene wat ik zo graag wil weten,

want daar gaat mijn belangstelling naar uit

en deze belangstelling hebt U bij mij gewekt.

Geef het mij, Vader, Die waarlijk weet

aan Uw kinderen goede gaven te geven.

Geef het mij, want ik heb op mij genomen

om dit raadsel te verstaan en het is moeilijk voor mij,

totdat U [barmhartige God] dit raadsel voor mij wilt

ophelderen.

In de naam van Christus smeek ik U,

in de naam van [Uw] allerheiligste [Zoon],

dat niemand mij daarin in de weg zit.

Ik heb geloofd, daarom spreek ik [zo tot U].

Dit is mijn verwachting.

Afbeelding van een orant (zie pagina 12-14)

“Sta mij toe, bid ik U, en vergun mij

in mijn tegenwoordige herinnering

de vroegere dwaalsporen nog eens na

te gaan en U een lofoffer te brengen.”

Page 9: Marturia #10

9

(vervolg) Een biddende belijder: Augustinus als confessor orans

N.a.v. J.A. van den Berg, Reizen met Augustinus. De

Belijdenissen als gids voor pelgrims. Heerenveen,

2012; M.A. van Willigen, Bidden met Augustinus in

de Vroege Kerk. Heerenveen, 2012.

Naar deze [hoop] leef ik, om de

liefelijkheid des Heeren te aanschouwen.19

Mijn ziel is onrustig totdat zij rust vindt in U, o

God

Vanuit het perspectief van de alwijze God, Die alles

weet, en tot Wie we onze toevlucht mogen nemen,

komt Augustinus aan het eind van de Confessiones tot

een bijzondere afsluiting. Zonder hier diep in te gaan

op allerlei andere, filosofische aspecten van de Con-

fessiones (we wilden immers met name nadenken over

Augustinus als biddende belijder) willen we slechts

kort kijken naar het slot van het geschrift. Hier vinden

we een indrukwekkend en veelzeggend gebed om vre-

de:

Heere God, geef ons vrede –want U schonk ons alles-

de vrede van de rust, de vrede van de sabbat, de vrede

zonder avond.

Immers, ook die buitengewoon fraaie orde der zeer

goede dingen zal,

wanneer zij hun tijd volbracht zullen hebben, voorbij-

gaan.

Want [ook de zeer goede dingen] hebben een morgen

en een avond.

Maar de zevende dag is zonder avond en kent geen

ondergang,

want U hebt hem geheiligd om altijd te blijven voort-

duren.

[Dit heeft iets te betekenen.] Want het feit alleen al dat

U,

na al Uw zeer goede werken te hebben voltooid,

rust hebt genomen op de zevende dag,

al hebt U alles [wat U schiep] in rust gemaakt,

dat mogen we al zien als een expliciete boodschap van

Uw [heilig] Boek,

dat ons [verkondigt] dat ook wij, na al onze werken,

die alleen hierom goed zijn omdat U ze aan ons gaf om

te doen,

op de Sabbat van het eeuwige leven mogen rusten in

U, [o almachtige God].20

In deze passage is Augustinus opnieuw een biddende

belijder. God rustte zelf, Zijn scheppingswerk was vol-

tooid. Dit is een geloofsbelijdenis van iemand die Gods

bijzondere schepping als zodanig herkent en be-

noemt. Ons aardse leven zal ook eens worden afgeslo-

ten. Dat is opnieuw een belijdenis van geloof en hoop,

omdat er voor een christen nog meer volgt: Dan is dit

de boodschap van Uw [heilig] Boek, o God, dat we net

als Uzelf mogen rusten. Niet in onszelf, maar in U, o

Schepper van hemel en van aarde en Bestuurder van

het heelal. ‘Eeuwig lof en dank aan U, o Heere, mijn

God’. Dat is de stille aanbidding waarmee Augustinus

deze bede afsluit en waarmee het laatste boek van de

Belijdenissen eindigt. Voor Augustinus is God de enige,

maar ook unieke Hoop van zijn bestaan. In Hem vindt

de mens werkelijk rust en vrede, na een moeitevol

leven in dit aardse bestaan.

Conclusie

Het gebedsleven van Augustinus heeft daarom een

inspirerende boodschap voor de gelovige van van-

daag. Bij Augustinus valt immers een geweldige open-

heid op die geen enkel aspect van het eigen leven voor

God verbergen wil. De sterke, onlosmakelijke, relatie

valt op: Augustinus wil God in alles laten delen. Ook

blijkt dat Augustinus God in alles de eer wil geven: Hij

is degene die hem zijn zonden vergeeft, Hij heeft Au-

gustinus uit de afgrond gered, Hij zoekt hem, de zon-

daar, op. Een is het waard om de lof, eer en aanbid-

ding te ontvangen. Dat is Jezus Christus, de Zoon van

God, de Verlosser, die het door Zijn lijden en sterven

mogelijk heeft gemaakt dat aan Augustinus al zijn

zonden vergeven zijn. Augustinus cijfert zichzelf daar-

bij volledig weg. Het adagium van Augustinus ligt in

de lijn van wat Johannes de doper over zichzelf zei,

toen hij sprak over Christus: ‘Hij moet wassen, ik

moet minder worden.’21

Page 10: Marturia #10

10

(vervolg) Een biddende belijder: Augustinus als confessor orans

Eindnoten 1. De auteur van dit artikel beschouwt die passages in de Belijde-

nissen waar Augustinus zich in de tweede persoon enkelvoud

uitdrukt als passages die gericht zijn tot God. Dit zijn evenwel

vaak geen afgeronde gebeden, ze zouden ook in veel gevallen

kunnen worden getypeerd als ‘hartenkreten’ of als ‘spontane

verzuchtingen tot God’.

2. Ook waar het autobiografische deel is overgegaan in exegeti-

sche verhandelingen, aan het eind van het boek, zien we dit-

zelfde patroon van afwisseling.

3. In dit artikel is ervoor gekozen om slechts een selectie van een

aantal gebeden te bespreken. Voor een uitgebreidere selectie

van de aan de belijdenissen ontleende gebeden verwijs ik naar

het boek dat ik hierover heb samengesteld: M.A. van Willigen,

Bidden met Augustinus in de Vroege Kerk. Heerenveen, 2012.

4. Zie J.A. van den Berg, Reizen met Augustinus. De Belijdenissen

als gids voor pelgrims. Heerenveen, 2012: 30.

5. Zie Reizen met Augustinus: 25-28.

6. Passages die Van den Berg aandraagt als bevestiging van zijn

standpunt zijn onder meer: Conf. X,III,4: ‘Waartoe dan, mijn

Heer, aan wie mijn geweten dagelijks belijdenis doet,...bid ik U,

belijd ik dan nog voor de mensen in Uw tegenwoordigheid

door dit boek, wie ik ben, niet wie ik geweest ben? Want van

dit laatste heb ik het nut gezien en vermeld. Maar wie ik nu

ben, juist nu, in deze tijd van mijn belijdenissen, dat begeren

velen te weten, die mij kennen en toch niet kennen, die van mij

of over mij iets gehoord hebben, maar van wie het oor niet

doordringt in mijn hart, waar ik ben, zoals ik werkelijk ben. Zij

willen dus horen wat ik, overeenkomstig mijn belijdenis, zelf

ben in mijn binnenste, waarin zij noch hun oog, noch hun oor,

noch hun geest kunnen laten doordringen; zij willen dat en

zullen het ook geloven.’

7. De vroegchristelijke martyr, bloedgetuige, bezegelde zijn belij-

denis ook nog met de dood; een confessor, een belijder, bleef

echter na de beproeving en de martelingen doorgaans in le-

ven.

8. De tussen vierkanten haken toegevoegde woorden en zinsde-

len zijn niet oorspronkelijk. Ze zijn door de auteur van de uit-

gave ‘Bidden met Augustinus in de Vroege Kerk’ -indien nodig-

toegevoegd en hebben in het grotere geheel van het betreffen-

de gebed vaak een verduidelijkende of ondersteunende func-

tie. Niet zelden is de inhoud van dat wat werd toegevoegd of

letterlijk of inhoudelijk aan het origineel ontleend.

9. De vertaling en verdeling van de oorspronkelijke prozatekst in

dichterlijke vorm is van de auteur.

10. Het antwoord op deze retorische vraag, die tevens een gebed

inhoudt, is: Tot niemand anders dan tot U, o Heere, mijn God!

11. Zie Conf. 1,13,21-22.

12. Zie Conf. 1,20,31.

13. Zie Conf. 2,7,15.

14. Zie Conf. 2,7,15.

15. Zie Conf. 9,1,1.

16. Zie Conf. 4,1,1.

17. Zie Conf. 3,6,11.

18. Zie Conf. 11,22,28.

19. Zie Conf. 11,22,28.

20. Zie Conf. 13,35-36,50-51.

21. Zie Joh. 3:30.

Page 11: Marturia #10

11

Stichting Bijbeluitleg Vroege Kerk bestaat 5 jaar Zaterdag 7 december jl. vierde de Stichting Bijbeluitleg Vroege Kerk haar 5-jarig

bestaan met een lustrumconcert in de Nicolaikerk te Utrecht, waarin de Vroeg-

christelijke hymne centraal stond. De viering van het 5-jarig bestaan is daarmee

echter nog niet afgesloten. Iedere bezoeker van de site of de facebookpagina kan

per email EEN GRATIS LUSTRUMMAGAZINE aanvragen, om meer te weten te komen over de Stichting en haar

werk. Dit kan door het sturen van een email met naam en adres naar [email protected]. Er is ook de mogelijkheid zich

in te schrijven voor de gratis nieuwsbrief van de Stichting op de homepage van www.sbvk.nl.

———————————————————————————————————————————————————————————--

Reis in de voetsporen van Augustinus Van 20 – 31 mei 2014 wordt een reis in de voetsporen van Augustinus gehouden. Deze reis zal via Milaan (we be-

zoeken hier o.m. de San Ambrogio en het baptisterium onder de dom van Milaan) en Rome ook verdergaan in

Noord-Africa, waar onder meer Tunis, Carthago en Djemila zullen worden bezocht. Als thema-deskundigen zullen

dr. K. van der Zwaag en dr. M.A. van Willigen tijdens de reis toelichting geven op allerlei historische gebeurtenissen en

plaatsen. Voor meer informatie en het aanvragen van een prospectus verwijzen we naar: www.meerdanreizen.nl.

~ Advertorial ~

Page 12: Marturia #10

12

De vroegchristelijke gebedshouding

Bidden met gevouwen handen, het hoofd gebogen

en de ogen gesloten. Het is voor ons zo vanzelf-

sprekend, dat we er zomaar van uit kunnen gaan

dat dit nooit anders is geweest. Maar het tegen-

deel is het geval. In de Vroege Kerk bad men door-

gaans in een heel andere houding dan die wij ge-

wend zijn. In deze bijdrage wil ik daar kort bij stil-

staan.

Origenes (ca. 185-ca. 251) zegt in zijn geschrift Over

het gebed:

Hoewel het lichaam talloos veel houdingen kan aanne-

men, moet er geen verschil van mening over bestaan

dat de houding met uitgestrekte handen en omhoog

geheven ogen verreweg de voorkeur verdient … 1

Uit een eerdere opmerking in Origenes’ betoog blijkt

dat de bidder normaliter stond.2 De iets eerder schrij-

vende Tertullianus schetst een identieke gebedshou-

ding en merkt bovendien op dat er gebeden werd

“met ongedekt hoofd, omdat wij ons niet behoeven te

schamen”. 3

Origenes en Tertullianus beschrijven de meest gang-

bare vroegchristelijke gebedshouding: staande met de

armen zijdelings uitgestrekt, iets opgeheven en licht-

jes gebogen bij de ellebogen, met de open handen op-

waarts.4 Hierbij was de blik van de bidder hemel-

waarts gericht. In de vroegchristelijke kunst, met na-

me op fresco’s in catacomben, worden regelmatig fi-

guren in deze pose uitgebeeld. Vanwege de gebeds-

houding waarin een dergelijke figuur zich bevindt,

spreekt men wel van een ‘orant’, afgeleid van het La-

tijnse orans (‘biddend’).5

Het staand bidden met uitgestrekte armen sluit aan

bij het gebruik in zowel Oude- als Nieuwe Testament.6

Toch gaat het niet om iets specifiek joods of christe-

lijks, maar om een in de oudheid algemeen bekende

gebedspose.7 De deugd pietas (vroomheid), bijvoor-

beeld, werd op Romeinse munten afgebeeld als vrou-

welijke orant.

Typisch christelijk was echter we l de manier waarop

deze gebedshouding werd ge-

ïnterpreteerd. Men zag hierin

namelijk graag de kruisiging

van Christus uitgebeeld.8

Reeds in de Oden van Salomo

– een vroege collectie christe-

lijke hymnen (eind eerste, be-

gin tweede eeuw) – wordt dit

verband gelegd:

Ik stak mijn handen uit en ging

tot mijn Heer,

want het uitspreiden van mijn

handen is zijn teken.

Opgericht vorm ik het opge-

richte kruis,

dat werd opgesteld op de weg

van de Rechtvaardige.9

En Tertullianus zegt:

Wij verheffen onze handen niet

alleen, wij spreiden ze bovendien.

Die houding drukt het Lijden van de Heer uit, en zo

verheerlijken wij Christus ook tijdens het bidden.10

Om de gelijkenis met het kruissymbool nog te vergro-

ten hielden de christenen hun armen zelfs meer hori-

zontaal dan gebruikelijk was.11

Alhoewel er vaak staand werd gebeden, is het niet zo

dat er nooit werd geknield. Maar aangezien door deze

pose vooral nederigheid, verdriet, beproeving of boe-

tedoening werd uitgedrukt,12 was het knielen veelal

gereserveerd voor specifieke situaties. Origenes geeft

aan dat deze pose geoorloofd is “wanneer men zijn

persoonlijke zonden voor God wil belijden en smeekt

om genezing en vergeving”.13 Omdat knielen nederig-

heid uitdrukt, is het volgens Tertullianus14 dan ook

niet toegestaan om op zondagen te knielen; de dag

van de Verrijzenis van de Heer is immers een feestdag

en behoort in het teken te staan van blijdschap. Het-

zelfde geldt voor de feestelijke periode tussen Pasen

en Pinksteren. Maar, vervolgt hij, knielen is toege-

drs. ing. N. Witkamp

Nathan Witkamp is do-

cent systematische theolo-

gie en vroeg christendom

aan de Evangelische The-

ologische Academie. Aan

de Evangelische Theolo-

gische Faculteit (Leuven)

en de Vrije Universiteit

werkt hij aan een proef-

schrift over de doopriten

van Theodorus van Mop-

suestia en Narsai van

Nisibus.

Page 13: Marturia #10

13

(vervolg) De vroegchristelijke gebedshouding

staan, ja zelfs voorgeschreven, tijdens het vroege och-

tendgebed en op vastendagen.15 Niet iedereen deelde

overigens de visie van Tertullianus. Pas op het conci-

lie van Nicea (325) werd, in een poging het gebruik te

standaardiseren, een richtlijn opgesteld die overeen-

kwam met Tertullianus’ standpunt.16

Evenals de Joden baden de christenen bij voorkeur in

een bepaalde richting. Ditmaal echter niet richting

Jeruzalem, maar naar het oosten. Deze windstreek

was immers de kant van de zon, het licht, van waaruit

men Christus, het Ware Licht,17 verwachtte. Boven-

dien meende men dat het paradijs in het oosten lag,18

waarmee een gebed in die richting het verlangen naar

het hemels vaderland uitdrukte.19 Tertullianus ver-

meldt dat dit bidden richting het oosten bij sommige

niet-christenen weleens tot de gedachte leidde dat de

christenen de zon aanbidden. Wat uiteraard berustte

op een misverstand.20

Ik wil afsluiten met de volgende opmerkingen. Zoals

boven genoemd sloot de Vroege Kerk zich aan bij de

algemeen gepraktiseerde gebedshouding in de oud-

heid. Toch ging men hier niet onkritisch mee om. De

alom bekende pose werd gechristianiseerd; de staan-

de houding met uitgestrekte handen verbond men

met de kruisdood van Christus. Tegelijkertijd onder-

scheidde men zich van Jood en Griek door zich naar

het oosten te richten. Het zonlicht werd zo een sym-

bool van Christus, het Licht der wereld. De vroegchris-

telijke gebedspraktijk was dus rijk aan beelden. Door

zowel de houding als de richting van het gebed werd

een krachtige verbinding gelegd tussen het zichtbare

en het onzichtbare.

Eindnoten

1. Origenes, De Oratione 31.2. Ned. vert.: G.J.D. Aalders, Origenes:

Het gebed, Kerkvaderteksten met commentaar 8 (Bonheiden: Abdij Bethlehem, 1991), 130.

2. “Voordat hij gaat staan … “ Ibid., 129.

3. “Opziende naar Hem bidden wij Christenen met de handen

uitgestrekt, daar zij onschuldig zijn, met ongedekt hoofd … “.

Tertullianus, Apologeticum 30.4. Ned. vert.: Christine

Mohrmann, Tertullianus Apologeticum en andere geschriften

uit Tertullianus’ voor-montanistischen tijd (Utrecht/Brussel:

Het Spectrum, 1951), 88. Uit opmerkingen in andere geschrif-

ten valt af te leiden dat vrouwen volgens Tertullianus hun

hoofden moesten bedekken tijdens het gebed. Dit zou beteke-

nen dat bovengenoemde opmerking alleen betrekking heeft

op mannen. Zie L. Edward Philips, “Prayer in the First Four

Centuries A.D.,” in Roy Hammerling (red.), A History of Prayer:

The First to the Fifteenth Century, Brill’s Companions to the

Christian Tradition 13 (Leiden/Boston: Brill, 2008), 52.

4. Vgl. Basilius de Grote, De Spiritu Sancto 27.66 (Ned. vert.: G.

Tilleman, Basilius van Caesarea: Over de Heilige Geest, Kerk-

vaderteksten met commentaar 5 (Bonheiden: Abdij Bethle-

hem, 1983), 162); 1 Clemens 2.3 (Ned. vert.: A.F.J. Klijn, Apos-

tolische Vaders 1 (Kampen: Kok, 1981), 159); De Oden van Salo-

mo 37.1 (Ned. vert.: Gie Vleugels, De Oden van Salomo, uit het

Syrisch vertaald en toegelicht (Averbode, 2010), 118). Zie

verder Philips, “Prayer,” 48-51.

5. Voor afbeeldingen van oranten, zie Jeffrey Spier (red.), Pictur-

ing the Bible: The Earliest Christian Art (New Haven/London:

Yale University Press, 2007), 176, 179, 181-182, 185, 192.

Voor een algemene bespreking van de ‘orant’ in

vroegchristelijke kunst, zie Robin Margaret Jensen, Under-

standing Early Christian Art, (London/New York, NY: Routledge,

2000), 35-37.

6. 1 Kon. 8:22; Psalm 28:2, 44:20, 88:9, 143:6; 1 Tim. 2:8; Marcus

Noach als orant

Page 14: Marturia #10

14

Uit de media | André Boerman (vroegekerk.nl)

11:25.

7. Encyclopedia of Early Christianity, geredigeerd door Everett

Ferguson, 2nd Edition (New York/London: Routledge, 1999),

s.v. “Orant”; s.v. “Prayer”. Vgl. The Oxford Handbook of Early

Christian Studies, geredigeerd door Susan Ashbrook Harvey en

David G. Hunter (Oxford: Oxford University Press, 2008), 747.

8. Jensen, Early Christian Art, 36; Larry W. Hurtado, Lord Jesus

Christ: Devotion to Jesus in Earliest Christianity (Grand Rapids,

MI: Eerdmans, 2003), 613.

9. 42.1-2; cf. 27.1-3. Ned. vert.: Vleugels, Oden van Salomo, 134.

10. De Oratione 14; Ned. vert.: Vincent Hunink en Paul van Geest,

Tertullianus & Cyprianus: Onze Vader, vertaald en toegelicht

(Kampen: Kok, 2010), 44. Voor meer getuigenissen, zie Franz

Joseph Do lger, “Beitra ge zur Geschichte des Kreuzzeichens V,”

Jahrbuch für Antike und Christentum 5 (1962): 5-10.

11. Do lger, “Geschichte des Kreuzzeichens,” 5 e.v.

12. Philips, “Prayer,” 49. Vgl. Luc. 22:41; Hand. 7:60; 20:36; 21:5;

Ef. 3:14-15.

13. De Oratione 31.3; Ned. vert.: Aalders, Het gebed, 130.

14. De Oratione, 23; Ned. vert.: Hunink, Onze Vader, 58. Apologeti-

cum 16.11; Ned. vert.: Mohrmann, Apologeticum, 52. Vgl. De

Corona 3.

15. De Oratione 23; Ned. vert.: Hunink, Onze Vader, 58. Vgl. Basi-

lius, De Spiritu Sancto 27.66; Ned. vert.: Tilleman, Heilige

Geest, 162-163. Basilius geeft een iets andere motivatie voor

het staande gebed op zondag. We staan niet alleen, zegt hij,

omdat Christus op die dag is opgestaan of omdat wij met Hem

mee opgestaan zijn, maar ook omdat wij hiermee de hoop

uitdrukken van de komende opstanding.

16. Philips, “Prayer,” 50.

17. Vgl. Joh. 8:12; 9:5; Mal. 4:2; Matth. 24:27.

18. Vgl. Gen. 2:8.

19. Basilius, De Spiritu Sancto 27.66; Ned. vert.: Tilleman, Heilige

Geest, 162. Origenes, De Oratione 32; Ned. Vert.: Aalders, Het

gebed, 134-135.

20. Tertullianus, Apologeticum 16.9. Ook Augustinus maakt hier-

van melding: “Wanneer wij staan om onze gebeden te doen,

wenden wij ons naar het oosten, waar de zon opkomt.” (De

Serm. Dom. in monte 2,5; citaat via Aalders, Het gebed, 134n2).

(vervolg) De vroegchristelijke gebedshouding

Vroege Kerk zag al uit naar bekering van Joden De gedachte dat een bekering van Israe l in het verschiet ligt, leefde ook al in de Vroege Kerk. Dat

stelde prof. dr. M. J. Paul tijdens een gebedsbijeenkomst voor Israe l in Bodegraven.

Bij diverse stemmen uit de vroegchristelijke kerk gaan vervangingstheologie en uitzicht op een

toekomstige bekering van Israe l samen. Zo schrijft Augustinus over een toekomstige bekering van

het Joodse volk in zijn “De stad Gods” aan het slot van boek 20: "De dingen die, naar wij geleerd

hebben, bij of in verband met dat oordeel zullen gebeuren, zijn de volgende: Elia de Thisbiet zal

komen. De Joden zullen geloven. De antichrist zal de Kerk vervolgen. Christus zal komen om recht

te spreken. De doden zullen verrijzen."

Maar de gedachte leefde breder. Zo roep Tertullianus rond 200 christenen op om zich te verheu-

gen over het komende herstel van Israe l, want hun hoop is nauw verbonden met de blijvende ver-

wachting van Israe l. Origenes schrijft in de derde eeuw over twee roepingen van Israe l, waartus-

sen de roeping van de heidenen valt omdat Israe l na de eerste roeping struikelde. Wanneer de

volheid van de heidenen is ingegaan, zal Israe l, na een tweede roeping, zalig worden.

De geschriften van genoemde en andere kerkvaders – zoals Chrysostomus, Hilarius van Poitiers,

Ambrosius en Hie ronymus – oefenden in de eeuwen daarna invloed uit. De vervangingstheologie

bleef aanwezig, maar daarnaast was er ook de verwachting dat het volk Israe l eens weer zal delen

in Gods zegen.

Bron: Reformatorisch Dagblad, 15 mei 2013

http://www.refdag.nl/opinie/vroege_kerk_zag_al_uit_naar_bekering_van_joden_1_738715

14

Page 15: Marturia #10

15

(vervolg) Uit de media

Vroeg Jezus erom aanbeden te worden? In de debatten over het ontstaan en de aard van de vroegste ‘Jezus-devotie’ komt steeds weer de

vraag naar voren: “Vroeg Jezus erom dat Hij werd vereerd zoals de vroegste christenen deden?”

Over deze kwestie heeft de nieuwtestamenticus en historicus Larry Hurtado verschillende boeken

geschreven.

Hurtado stelt dat een kritische analyse van de Evangelie n aangeeft dat Jezus tijdens Zijn aardse

leven in ieder geval het soort van eerbied genoot dat hoorde bij een profeet of leraar, met name

ook door Zijn genezingswonderen en exorcismen, maar niet de verering kreeg die zo snel plaats-

vond na Zijn kruisiging.

Maar waarom kwamen Zijn volgelingen dan tot de aanbidding van Jezus? Het antwoord is, volgens

Hurtado, dat ze de overtuiging hadden dat het door God ze lf was gelegitimeerd. God de Vader had

Jezus verhoogd en Hem de ‘naam boven alle naam’ geschonken (Fil. 2:9-11; vgl. Hand. 2:36; 1 Petr.

1:21; 1 Cor. 15:20-28). De reden was dus theo-centrisch: God vereiste het.

Hurtado geeft aan dat er heel veel meer gezegd kan worden over de verbazingwekkende snelle

ontwikkeling van de christologische geloofsuitspraken uit het Nieuwe Testament en de eeuwen

erna, maar hij stelt dat het in het bijzonder werd gedreven door de krachtige overtuiging dat het

de wil van de Ene God was, “de God en Vader van onze Heer Jezus Christus” (Rom. 15:6).

Bron: Larry Hurtado’s Blog, 8 Oktober 2013

http://larryhurtado.wordpress.com/2013/10/08/did-jesus-demand-to-be-worshipped/

Augustinus: een tweestrijd op wereldtoneel “Een tweestrijd op het wereldtoneel”. Zo omschreef Klaas van der Zwaag onlangs in een uitgebreid

artikel in het Reformatorisch Dagblad de kern van Augustinus’ meesterwerk De stad van God (De

civitate Dei). De voor de toenmalige wereld verbijsterende val van Rome in 410 was de aanleiding

tot het schrijven van dit lijvige boekwerk. De christenen werden namelijk al snel voor de val ver-

antwoordelijk gehouden, omdat zij de oude, Romeinse, beschermgoden hadden verlaten en sinds

Constantijn de Grote het christendom de heersende godsdienst was geworden.

Augustinus’ reactie hierop in zijn De stad van God valt uiteen in twee delen. In het eerste deel

(boek 1-10) weerlegt hij de aanklachten van de heidenen. In deel twee geeft hij een uiteenzetting

over de twee rijken of steden, ‘de aardse stad’ (civitas terrena) of ‘duivelse stad’ (civitas diaboli) en

de hemelse stad (civitas caelestis) of de stad van God (civitas Dei).

De ‘stad van God’ heeft z’n oorsprong in de schepping van de engelenwereld. Tot deze hemelse

stad behoren niet alleen de christenen op aarde, maar ook de engelen en de verlosten die reeds in

de hemel zijn. De oorsprong van de ‘aardse stad’ ligt in de val in de engelenwereld en de zondeval

in het paradijs. De aardse en de hemelse stad worden bevolkt door respectievelijk zij die ‘naar de

mens’ leven — gekenmerkt door eigenliefde (amor sui) — en zij die ‘naar God’ leven en de liefde

tot God (amor Dei) koesteren.

De twee rijken vallen niet samen met de aardse politieke staat en de christelijke kerk. De staat —

die er is omwille van de zondeval — heeft het grote nut de aardse vrede te bewaren. De kerk, op

haar beurt, is niet zuiver en heeft ook niet-verkorenen onder haar leden. In deze wereld zijn de

twee rijken vermengd en worden pas gescheiden bij het jongste gericht.

Bron: Reformatorisch Dagblad, 4 september 2013

http://www.refdag.nl/kerkplein/kerknieuws/augustinus_een_tweestrijd_op_wereldtoneel_1_765825

15

Page 16: Marturia #10

Ondersteun het Evangelisch College

Beste lezer van Marturia,

Heeft u genoten van deze Marturia? Het gratis

E-magazine Marturia is een uitgave van het Evan-

gelisch College (EC); een onderwijsinstituut dat

inspirerend Bijbelgericht onderwijs aanbiedt aan

ruim 1500 studenten en cursisten uit de volle

breedte van christelijk Nederland.

Als onderdeel van het EC biedt bijvoorbeeld de Evan-

gelische Theologische Academie (ETA) een volwaardi-

ge deeltijdopleiding Bachelor Theologie aan op HBO-

niveau die studenten opleidt tot professionals voor

een verantwoordelijke taak in Kerk en samenleving.

Deze opleiding kenmerkt zich door een evangelische

spiritualiteit en een gedegen academisch niveau.

Het EC is een interkerkelijk opleidingsinstituut en

situeert zich binnen het grotere geheel van de wereld-

wijde evangelische beweging. Naast aandacht voor de

recentere ontwikkelingen binnen (de geschiedenis

van) de evangelische beweging, wil het EC ook bijdra-

gen aan een groeiend bewustzijn onder evangelischen

van het belang van de Vroege Kerk. We zijn er name-

lijk van overtuigd dat een (her)ontdekking van onze

gezamenlijke wortels in de ongedeelde Vroege Kerk

bijdraagt aan een gezonde evangelische identiteit

voor nu en de toekomst.

Deelt u deze uitdaging, en wenst u dat het Evangelisch

College Marturia gratis kan blijven verspreiden? Voelt

u zich dan vrij ons financieel te ondersteunen, zodat wij

ons werk kunnen blijven voortzetten. B.v.d.!

Adres: Zonnebloemstraat 4, 3333 SW Zwijndrecht

E-mail: [email protected]

Telefoon: 078-6180037

Bankrekening: NL 37 INGB 0000605798

t.n.v. Stichting Evangelisch College