24
1 Algemene Taalwetenschap: Theorieën en Methodes Klaas Willems 1. Historische taalwetenschap 1.1. Inleiding Diachroon (19 e E) vs. synchroon (20 e E) William Jones (18 e E): Sanskriet empirisch onderzoek Thomas S. Kuhn (20 e E): paradigm shifts Joannes Goropius Becanus (16 e E), John Webb (17 e E), John Horne Tooke (18 e E): etymologie historisch onderzoek 1.2. Taalvergelijking 1.2.1.Typologisch: alle talen => universele kenmerken - Rationele universalia - Empirische universalia o Implicatieve universalia 1.2.2.Genealogisch: alle talen => verwantschap en gemeenschappelijke oertaal Jacob Grimm (18 e -19 e E), Rasmus Rask (18 e -19 e E), Franz Bopp (19 e E) 1.3. Klankovereenkomsten en klankontwikkelingen A. Conditionering B. Relatieve chronologie C. Assimilatie D. ‘Push chains’ en ‘drag chains’ 1.4. Woordvorming en morfologie Bopp grammaticalisatie - semantic bleaching - fonetische erosie en integratie - veranderde distributie van woorden en constructies P. Hopper & E. Traugott (2003): “Grammaticalization” 1. Introduction - grammaticalization = a research framework within which to account for language phenomena = the phenomena themselves => to become more grammatical through time (structuration)

Historische taalwetenschap - Klassieke Kringo Nieuwe definitie van het taalteken o Langue vs. parole o Preciseert arbitrariteit o Valeur o Synchronie vs. diachronie o Paradigmatisch

  • Upload
    others

  • View
    3

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Historische taalwetenschap - Klassieke Kringo Nieuwe definitie van het taalteken o Langue vs. parole o Preciseert arbitrariteit o Valeur o Synchronie vs. diachronie o Paradigmatisch

1

Algemene Taalwetenschap: Theorieën en Methodes

Klaas Willems

1. Historische taalwetenschap

1.1. Inleiding

Diachroon (19e E) vs. synchroon (20e E)

William Jones (18e E): Sanskriet

empirisch onderzoek

Thomas S. Kuhn (20e E): paradigm shifts

Joannes Goropius Becanus (16e E), John Webb (17e E), John Horne Tooke (18e E):

etymologie

historisch onderzoek

1.2. Taalvergelijking

1.2.1. Typologisch: alle talen => universele kenmerken

- Rationele universalia

- Empirische universalia

o Implicatieve universalia

1.2.2. Genealogisch: alle talen => verwantschap en gemeenschappelijke oertaal

Jacob Grimm (18e-19e E), Rasmus Rask (18e-19e E), Franz Bopp (19e E)

1.3. Klankovereenkomsten en klankontwikkelingen

A. Conditionering

B. Relatieve chronologie

C. Assimilatie

D. ‘Push chains’ en ‘drag chains’

1.4. Woordvorming en morfologie

Bopp

grammaticalisatie

- semantic bleaching

- fonetische erosie en integratie

- veranderde distributie van woorden en constructies

P. Hopper & E. Traugott (2003): “Grammaticalization”

1. Introduction

- grammaticalization = a research framework within which to account for language

phenomena

= the phenomena themselves => to become more grammatical

through time (structuration)

Page 2: Historische taalwetenschap - Klassieke Kringo Nieuwe definitie van het taalteken o Langue vs. parole o Preciseert arbitrariteit o Valeur o Synchronie vs. diachronie o Paradigmatisch

2

- historical => lexical item / construction takes grammatical characteristics, becomes more

grammatical (e.g. I’m going to marry Bill I’m gonna marry Bill)

o very local context

e.g. going to => gonna: not with directional

o inference of futurity in purposives

e.g. travelling in order to marry

o reanalysis: purposive (be going) to auxiliary (be going to) AND progressive to immediate

future

e.g. [I am going [to marry Bill]] vs. [I [am going to] marry Bill]

o contexts generalized => reanalysis is discoverable

o typical changes, e.g. phonological reduction

o various stages of grammaticalization coexist

o grammaticalization => some concrete meanings lost + new meanings added

- synchronic => form along imaginary line (lexical => grammatical form)

e.g. inhoudswoord > functiewoord > cliticum > inflectioneel affix > (zero)

2. What is a grammaticalized form?

- lexical items vs. function words => grammaticalization

a. A preliminary classification of grammatical forms

- Grammatical form: independent word OR affix => continuum of bonding => different

cluster / focal areas:

o Grammatical words with phonological and syntactic independence

o Derivational forms, e.g. lexical derivational morphemes: un-happy

adds meaning

grammatical derivational morphemes: happi-ly

adds meaning + indicates grammatical category

o Clitics

- Lexical form => clitic = cliticization

- Proclitic vs. enclitic

- E.g. ‘ll, ‘ve,…

b. Clines

- Historical: pathway along which forms evolve

- Synchronically: arrangement of forms along an imaginary line (lexical => grammatical)

- Unidirectionality: cohesion of adjacent forms that goes from the loosest (periphrasis1)

to the tightest (morphology / affixally).

c. Periphrasis versus affixation

2 diachronic tendencies

- Periphrastic constructions coalesce => morphological

e.g. definiteness: periphrastically => the newspaper

morphologically => gospodar-i-lor < ille

e.g. tenses and aspects: periphrastically => auxiliaries 1 grammatical meaning is expressed by one or more free morphemes (e.g. more lovely), instead of by inflectional affixes or derivation ( e.g. lovlier).

Page 3: Historische taalwetenschap - Klassieke Kringo Nieuwe definitie van het taalteken o Langue vs. parole o Preciseert arbitrariteit o Valeur o Synchronie vs. diachronie o Paradigmatisch

3

morphologically => chanterons < cantare habemus

- Renewal: periphrastic replace morphological forms

e.g. cantabimus => cantare habemus

chanterons => allons chanter

3. Some further examples of grammaticalization

a. Lets

- < let I/us: first person imperative

- Characteristics of grammaticalization

o Shift in meaning from full verb let occurs in highly specific context (imperative let

us)

o Range of possible subjects is being extended (e.g. lets wash your hands)

o First cliticized (let’s, still useful when used in 1st pl.), then single word (lets) =

monomorphemic stage

word (us) > affix (‘s) > phoneme (s)

o Further reduction, e.g. sfight

o Lets routinizes a meaning that was formerly freer

o Changes are part of a typological change in English:

OV (affixal constructions) => VO (periphrastic constructions)

b. A West African complementizer

c. Agreement markers

- Personal pronouns => agreement markers

4. Grammaticalization and language structure

- Earlier forms may coexist with later ones

- Earlier meanings may constrain later meanings and/or structural characteristics

5. Grammaticalization and the directionality of language change

unidirectionality: less grammatical => more grammatical

1.5. Evolutionisme (19e E)

Charles Darwin

August Schleicher: verband Darwin en taalwetenschap

- ware taal = structuur in menselijk brein => kan niet echt onderzocht worden

- Taaltypologie: isolerend2, agglutinerend3, flecterend4

William Dwight Witney: kritiek op de historisch-vergelijkende taalwetenschap

Otto Jespersen: kritiek op de historisch-vergelijkende taalwetenschap

- naturalisme van Schleicher is preposterous => dialoog!

1.6. Junggrammatiker

- Laatste decennia 19e E

- Neogrammatici

2 zonder verbuigingen, vervoegingen en gebonden morfemen, vb. Chinese talen => analytisch 3 enige mate van verbuiging en vervoeging, maar per morfeem wordt vrijwel nooit meer dan één betekenisaspect tegelijk uitgedrukt (met affixen), vb. Turks => analytisch 4 met verbuigingen en vervoegingen, vb. Nederlands => synthetisch

Page 4: Historische taalwetenschap - Klassieke Kringo Nieuwe definitie van het taalteken o Langue vs. parole o Preciseert arbitrariteit o Valeur o Synchronie vs. diachronie o Paradigmatisch

4

Hermann Osthoff, Karl Brugman, Hermann Paul, Berthold Debriick

- klankwetten => beperkte geldigheid (T en P)

- analogie => vormassociatie

Vb. honos => honosis => honoris = klankwet

oratoris <orator => honoris < honor (ipv honos) = vormassociatie

- taalverandering is inherent aan taalgebruik

- dialecten = volwaardige taalsystemen

1.7. Kritiek op de Junggrammatiker

- Einde 19e E

- Aandacht voor de creativiteit van het sprekende individu => klankwetten worden niet

altijd gerespecteerd, vb. homonymievrees, volksetymologie

Ferdinand de Saussure

2. Ferdinand de Saussure

2.1. Inleiding

=> Saussure: tekort aan theoretische bezinning

2.2. Saussure en de Cours de linguistique générale

- Saussure: 1857-1913

- Taalverandering => strikte klanwetten

- 1916: Cours de linguistique générale (+ Charles Bally, Albert Sechehaye, Albert

Riedlinger)

- 1968: Edition Critique (R. Engler)

- Belangrijkste bijdragen

o Taalwetenschap = onderdeel van de algemene tekenleer (sémiologie)

o Nieuwe definitie van het taalteken

o Langue vs. parole

o Preciseert arbitrariteit

o Valeur

o Synchronie vs. diachronie

o Paradigmatisch vs. syntagmatisch

2.3. De taalwetenschap en haar relatie met de tekenleer

- geen nomenclatuur

- taalteken = concept + klankvorm (= bilateraliteit)

- signe = signifié + signifiant

2.4. Wat is het object van de taalwetenschap? Langage, langue, parole

- Intern vs. extern

- language langue parole

instinct naturel taalsysteem realisatie

volgens een hist. taal sociaal individueel

2.5. De arbitrariteit van het taalteken

- Geen direct verband tussen klankvorm – zaak

- Geen causaal verband tussen zaak – teken (vorm + betekenis)

- Geen noodzakelijke relatie tussen klankvorm – betekenis

- Signifiant & signifié = willekeurige indelingen

2.6. De identiteit van het taalteken

Page 5: Historische taalwetenschap - Klassieke Kringo Nieuwe definitie van het taalteken o Langue vs. parole o Preciseert arbitrariteit o Valeur o Synchronie vs. diachronie o Paradigmatisch

5

- Taal = een systeem (raison rélative)

- Identiteit van taaltekens => onderlinge oppositie: (relatieve) valeur

A. De identiteit van de signifié

betekeniswaarde => verschil met andere taaltekens

=> ling. Semantiek (20e E)

vb. mouton => verschil referent(ie) betekenis

B. De identiteit van de signifiant

valeur => opposities met andere klanken

2.7. Synchronie en diachronie

- Langue verandert geleidelijk door variatie in parole

- Diachronie: oppositie belangrijk

- Panchronique bestaat niet voor Saussure

- Idiosynchronisch: op een bepaald moment + in een subsysteem

2.8. Syntagmatische en associatieve relaties

- ass. = paradigmatische relaties (Hjelmslev)

- syntagmatisch

= in praesentia

=> in absentia

3. Het Amerikaanse structuralisme

3.1. Inleiding

- Begin 20e E

- analysemethodes

3.2. Kader (Europese traditie, 19e-20e E)

Boas (Duits)

≠ taalsystemen = ≠ classificaties van de buitentalige realiteit

taalsysteem => beperkt # klankeenheden

akoestisch gerealiseerde klanken ∞

Sapir

Taal = cultuurgoed => consequenties in maatschappelijk handelen

Whorf: determinisme

Jakobson

Europees structuralisme

3.3. Leonard Bloomfield

- vergelijkend diachroon taalkundige

- Yale School

- Nieuwe methodologie => wetenschappelijk karakter & restricties

- Hoofdwerk: Language (1933) => human speech

3.4. Theoretische basisconcepten

3.4.1. Exactheid, definitie, postulaten

pa

ra

di

g

m

ati

sc

h

Page 6: Historische taalwetenschap - Klassieke Kringo Nieuwe definitie van het taalteken o Langue vs. parole o Preciseert arbitrariteit o Valeur o Synchronie vs. diachronie o Paradigmatisch

6

1e pijler: Weense School: empirisme/positivisme

3.4.2. Behaviorisme

2e pijler => Weiss & Watson: stimulus/respons-concept

3.4.3. Corpusgebaseerd onderzoek

- Descriptief

- Corpus = geheel van vastgestelde taalhandelingen

- Taalwetenschap => inductief

3.5. De methodologie van de taalwetenschap

3.5.1. S/R in taal

- Stimulus → Reaction

- Drie delen => causaal verband

a) Praktische gebeurtenissen die aan het spreken voorafgaan

b) Taal

a. Vervangende respons/substituut: uiting

b. Overdracht

c. Stimulus → response

c) Praktische gebeurtenissen die op het spreken volgen

3.5.2. Betekenis

=> praktische gebeurtenissen

- Differentiële visie (zout vs. liefde)

3.6. Fonologie

- Betekenis = noodzakelijk bij klankleer => bij bepalen of iets een distinctief kenmerk is

- Phonology = study of significant speech sounds

- Fonotaxis = plaats van fonemen in woorden

3.7. Taalvorm en taalbetekenis

- Phonetic form + meaning = linguistic form

morfologie

grammatica

- Fonologie semantiek syntaxis

lexicon

- Elke taalvorm => constante & welbepaalde betekenis

- Partieel identieke vormen

- Free forms vs. bound forms (vrije morfemen vs. gebonden morfemen)

- Constituents => complex form

3.8. Morfologie

- = constituentenstructuren op woordniveau

- 2 ≠ woordtypes naargelang de aard van hun constituenten

Primary words

- Morfeemwoorden => 1 vrij morfeem

- Afgeleide primaire woorden => +1 gebonden morfeem

Secondary words

- Samenstellingen

- Afgeleide secundaire woorden => 1 vrij morfeem + gebonden morfemen

- Regelmaat, economie en basisvorm vb. Engels mv.

- Uitzonderingen

Page 7: Historische taalwetenschap - Klassieke Kringo Nieuwe definitie van het taalteken o Langue vs. parole o Preciseert arbitrariteit o Valeur o Synchronie vs. diachronie o Paradigmatisch

7

- Ranking => IC-analyse

3.9. Syntaxis

- = constituentenstructuren op zinsniveau

- Syntactische constructies = constructies waarin geen enkele immediate constituent een

gebonden morfeem is

- IC (immediate constituent) vs. UC (ultimate constituent)

- Probleem: ran als 1 UC => lopen, liep vs. spelen, speel-de

3.10. De post-Bloomfieldianen

Zellig Sabbetai Harris (20e E) => Chomsky

- Kernel sentence

B. Bloch, G. Trager, Ch. Hockett, W. Moulton, E. Nida

- Distributionalisten inventaris van de kleinste segmenten van een taal

kleinste eenheden in klankcontinuüm tegenover elkaar

- Distributionele klasse = syntagmatische klasse

- Probleem van de morfemen => allomorfen (ook fonemen => allofonen)

- Probleem van ran=> maakt niet uit dat de vorm niet onmiddellijk segmenteerbaar is

4. Het Europese structuralisme

4.1. Inleiding

- Structuralisme => systeemlinguistiek

- Focus: fonologie => grammatica en syntaxis => semantiek

4.2. Structurele fonologie

Nikolaj S. Trubetzkoy (20e E)

Roman Jakobson (20e E)

- Functionele visie < Trubetzkoy

Foneem = kleinste betekenisonderscheidend element

Vrije varianten = klankeenheden die op dezelfde plaats kunnen staan en onderling

verwisseld kunnen worden, vb. /r/ en /R/

Combinatorische varianten = klankeenheden die nauw met elkaar verwant zijn

maar niet op dezelfde plaats kunnen staan, vb. /k/ in kiel en kaas

- Syntagmatische en paradigmatische as

Paradigmatische as

o Privatieve opposities

Gemarkeerd vs. ongemarkeerd

o Graduele opposities

Mindere vs. meerdere mate

Syntagmatische as

o Constante opposities

Vb. leven vs. Leuven

o Neutraliseerbare opposities

Vb. tak vs. dak

- morfofonologie

4.3. Binarisme en componentiële analyse

- Jakobson => distinctieve kenmerken van fonemen: binaire opposities

4.4. Structurele semantiek

Page 8: Historische taalwetenschap - Klassieke Kringo Nieuwe definitie van het taalteken o Langue vs. parole o Preciseert arbitrariteit o Valeur o Synchronie vs. diachronie o Paradigmatisch

8

- steunt op hypothese: taalvorm en taalbetekenis kunnen structuralistisch beschreven

worden

Jost Trier, Leo Weisgerber, Louis Hjelmslev, Bernard Pottier, Eugenio Coseriu

- zowel lexicale en grammaticale betekenis

- opposities op de paradigmatische en syntagmatische as (fonologie) relevant voor

semantiek

4.5. Structurele syntaxis

Lucien Tesnière: zinsleer => dependentiegrammatica en valentietheorie

A. Dependentiegrammatica

Beschrijven zinnen en syntactische eenheden van:

- deel-geheel

- afhankelijkheidsrelatie (Tesnière)

I. Het werkwoord is het centrum van de zin (= centrale nucleus)

II. “Volle” en “lege” woorden, “constitutieve” en “subsidiaire” woorden

- “mots pleins” = woorden met een semantische functie => constitutief

- “mots vides” = outils grammaticaux => subsidiair

III. De typen “volle” woorden: inhoudswoorden

Substantie proces

Concreet Substantief Werkwoord

Abstract Adjectief bijwoord

IV. De typen “lege” woorden: functiewoorden

- Kwantitatieve modificatie (op basis van junctoren)

- Kwalitatieve modificatie (op basis van translatoren)

B. Valentietheorie

- Kwantitatieve valentie vs. kwalitatievevalentie

- Avalente, monovalente, bivalente, trivalente werkwoorden

4.6. Kritiek op het structuralisme

- Van structuralisten: Roman Jakobson en E. Coseriu

- Van niet-structuralisten:

Generatieve taalkunde

Functionele taalkunde

Cognitieve taalkunde

Linguistieke pragmatiek

Roman Jakobson (1941): “Kindertaal, afasie en taaltypologie”

1. Inleiding

- Kindersprache, aphasie und allgemeine lautgestze => 3 aspecten onder een noemer

- Vernieuwend

Betrekt externe factoren => functionele (functionalistische) taalkunde

Voorloper van de generatieve grammatica

- Universele aspecten van taalvermogen

- Leerbaarheid

Page 9: Historische taalwetenschap - Klassieke Kringo Nieuwe definitie van het taalteken o Langue vs. parole o Preciseert arbitrariteit o Valeur o Synchronie vs. diachronie o Paradigmatisch

9

2. MTV

- Bepaalde volgorde

- Maximaal contrast

- Eenzijdige fundering

3. Taaltypologische correlaties

- Occlusieven < fricatieven

- Dorsale medeklinkers impliceren labiale medeklinkers

- Occlusieven & fricatieven => affricaten

- Eén liquida

4. Afasie

- Fonologisch systeem wordt vaak in omgekeerde volgorde weer afgebouwd => eenzijdige

fundering

- Persoonlijke variatie bij MTV blijkt groter dan Jakobson vermoedde

J. Haiman (1994): “Iconicity”

1. Introduction

2. Diagrammatic Iconicity

Charles S. Peirce => different kinds of icons, e.g. image and diagram

- Iconic representation of both banal and highly complex concepts:

3. Alienation

- = conceptual distance

3.1. Causation

- direct vs. indirect causation

- e.g. I killed the chicken vs. I caused the chicken to die (implies no physical contact)

3.2. Coordination

- formal distance between conjuncts reflects the conceptual distance

- e.g. Red ribbons and white ribbons vs. Red and white ribbons

3.3. Quotation and Titles

- quotations =>divorce from its actual meaning

- distinction between ‘stage’ and ‘real world’

- e.g. I don’t like ‘I’ in essays

- words of a title may designate real referents, those referents do not play their

costumary role

- e.g. Zamyatin depicts a brave new world in ‘We’

3.4. Argument Status of Protasis Clauses5

- index of incorporation => conditioning word order a.o.

3.5. Social Distance

- distance between the meaning of an utterance and its actual form

5 A full conditional sentence therefore contains two clauses: the dependent clause expressing the condition, called the protasis; and the main clause expressing the consequence, called the apodosis.

Page 10: Historische taalwetenschap - Klassieke Kringo Nieuwe definitie van het taalteken o Langue vs. parole o Preciseert arbitrariteit o Valeur o Synchronie vs. diachronie o Paradigmatisch

10

- politeness mirrors social distance between equals => the greater the politeness the

longer the sentence

- euphemisms vs. ‘four-letter words’

- e.g. highly motivated terms of address

- e.g. tu vs. vous => 3rd person: person is not so much addressed as referred to

3.6. Sarcasm

- expressed by the incongruity between a speaker’s actual words and the intended

meaning => ‘emotionally inappropriate intonation’

4. Empathy

- marks speaker’s identification with others

- e.g. ASL (American Sign Language) => iconic

5. Symmetry

- palindromic devices

- expressed by parallelisms

6. The Unexpected

6.1. Expectations of Noncoreference

- e.g. He was changed –but by himself

- some transitive verbs are typically introverted

6.2. Unexpected Noncoreference

7. Competing Motivations

- order of clauses or phrases corresponds with order of thoughts

Page 11: Historische taalwetenschap - Klassieke Kringo Nieuwe definitie van het taalteken o Langue vs. parole o Preciseert arbitrariteit o Valeur o Synchronie vs. diachronie o Paradigmatisch

11

Liliane Haegeman

1. Basisliteratuur

2. Doelstellingen en basisaannames

2.1. Object van studie?

- Language = set of sentences, each finite in length and constructed out of a finite set of

elements (Chomsky)

- Taal/grammatica = autonoom formeel system dat in interactie met andere mentale en

fysieke systemen verantwoordelijk is voor taalgebruik

- Taalkennis = lexicon + syntaxis (zinsbouw) + morfologie (woordvorming) + fonologie

(klanksystemen)

2.2. Syntaxis

2.2.1. De grammatica

- Grammaticaliteitsoordelen => intuïtief & impliciet

- Fundamental aim in the linguistic analysis of a language = grammatical vs.

ungrammatical (Chomsky)

- Grammaticale kennis omvat:

Woordvolgorde

Adequacy of grammar => generates grammatical sequences

Betekenis en de relatie vorm-betekenis (‘compositionaliteit’)

- Talige productie = ‘performance’ => onvolmaakte spiegel van de taalkennis

- Taalkennis = ‘competence’

- Linguistic theory => ideal speaker-listener => introspectie & corpora

- Linguistic theory => mentalistic = discovering a mental reality underlying the actual

behavior

2.2.2. Taal en talen: Universele grammatical en parameters

2.2.2.1. ‘Uniformity principle’ en variatie

- Uniformity principle = in the absence of compelling evidence to the contrary,

assume languages to be uniform, with variety restricted to easily detectable

properties of utterance (Chomsky)

universele verklarking = een bepaald fenomeen is uitgesloten in alle talen

taalspecifieke verklaring = een bepaald fenomeen komt in de ene taal wel

en in de andere niet voor (= taalvariatie)

- Vergelijkende/comparatieve aanpak => identificeren van

universele/taalspecifieke kenmerken (wat is universeel/variabel?)

2.2.2.2. Zinsbouw

- Representaties: boomstructuren/boomdiagrammen

- C-command = prominentste subconstituent binnen een bepaalde

constituent

2.2.2.3. Parameters

- VO vs. OV

- V-O adjacentie

2.2.2.4. Universal grammar: principes

- Bouwstenen van het systeem: woordklassen, grammaticale kenmerken,…

- Algemene principes voor combineren van elementen in een zin

Page 12: Historische taalwetenschap - Klassieke Kringo Nieuwe definitie van het taalteken o Langue vs. parole o Preciseert arbitrariteit o Valeur o Synchronie vs. diachronie o Paradigmatisch

12

Wat genereert de grammatica?

X-bar theory = een constituent van type XP wordt opgebouwd rond een

hoofd van hetzelfde type (= X)

Binary branching

- Algemeen principe voor interpretatie => compositionaliteit

- Algemene beperkingen op variatie

2.2.2.5. Universal grammar: parameters

- Parameters = taalgebonden variatie in toepassing van principes

2.2.3. Illustratie: naamwoordgroepen en referentie (‘Binding’)

- Typologie van naamwoordgroepen: lexicaal, voornaamwoorden, reflexieve

voornaamwoorden

2.2.3.1. Reflexieve voornaamwoorden

- Bindingstheorie: Principe A

Niet inherent referentieel => moet gebonden worden door antecedent

Localiteitsbeperking: moet in dezelfde zin staan

2.2.3.2. Persoonlijke voornaamwoorden (pronomina)

- Bindingstheorie: Principe B

Localiteitsbeperking: geen antecedent nodig in de zin waarin ze staan

2.2.3.3. Binding en de configuratie c-command

3. Taalverwerving

3.1. Taalverwerving

- Innateness hypothese

Niet weigeren

Geen specifieke motivatie

Geen expliciet onderricht

Ongevoelig voor correctie

Intelligentie maakt geen verschil

Vast verwervingspatroon

3.2. De armoede van de stimulus (‘the poverty of the stimulus’)

- Taalaanbod => kind kan niet opmaken welke volgordes onwelgevormd zijn of welke

betekenissen uitgesloten zijn voor een bepaalde woordvolgorde

- Generatieve taalkunde => waarom een kind bepaalde zinnen die hij niet gehoord heeft

automatisch als onwelgevormd beschouwd en andere niet

- Verdere argumenten voor de innateness hypothese

MTV => niet enkel gestuurd door algemeen leervermogen: tijdstip

MTV = genetisch vastgelegd groeiproces

o Kenmerkend voor menselijke soort

o Spontaan

o Explosief

o Kritische periode

- Taalvermogen = zo algemeen dat het verwerven van gelijk welke taal mogelijk is

4. Illustratie: elementen uit de generatieve taalkunde

4.1. Functionele structuur (i): TP

- Projection principle = alle argumenten van het werkwoord moeten worden

geprojecteerd

Page 13: Historische taalwetenschap - Klassieke Kringo Nieuwe definitie van het taalteken o Langue vs. parole o Preciseert arbitrariteit o Valeur o Synchronie vs. diachronie o Paradigmatisch

13

- Extended projection principle = subjectpositie moet worden geprojecteerd =>

expletieve subjecten

4.2. Functionele structuur (ii): CP

- Onderschikkende voegwoorden = complementizer (=C)

4.3. Verplaatsing (‘movement’)

4.3.1. Hoofdverplaatsing (‘head movement’)

- D-structure vs. S-structure

- Base position, landing site => derived position

- Sporen (t) = lege categorieën => niet gekoppeld aan fonetische inhoud van de zin

4.3.2. Zinsdeelverplaatsing (‘phrasal movement, XP movement’): wh-verplaatsing (‘wh-

movement’, ook ‘wh-extraction’)

4.3.2.1. Vraagzinnen

- Wh-verplaatsing = verplaatsing van vraagwoordconstituenten

- Korte vs. lange verplaatsing

4.3.2.2. Taalvariatie: parameter (i): ‘wh in situ’

- = wh-constituent blijft in zijn oorspronkelijke positie

4.3.2.3. Taalvariatie: parameter (ii): multiple wh-movement

- Verplaatsing 1vs. meerdere wh-constituenten

4.3.2.4. Localiteit en wh-verplaatsing

- Wh-island

- That-trace effect = een onderwerp met een wh-kenmerk (e.g. who) kan niet

worden verplaatst vanuit de canonieke subjectpositie onmiddellijk rechts

van het onderschikkende voegwoord (that)

4.3.3. Verb second (V2)

- = werkwoord staat op de tweede plaats in de zin

4.3.4. Passief

5. Samenvatting: universal grammar: principes en parameters

- Principes

Relatie structuur-betekenis

Projection principle

Extended projection principle

X-bar theory

o Constituent wordt opgebouwd rond hoofd

o Binaire vertakking

Verplaatsing van de constituenten (hoofd, woordgroep)

Bindingstheorie: principes A, B, C

localiteit

- Parameters

OV vs. VO

Verplichte adjacentie V-O

Localiteitsbeperking op binding van reflexiva

Wh-verplaatsing vs. wh in situ

Multiple wh-verplaatsing

V2

Pro Drop

Page 14: Historische taalwetenschap - Klassieke Kringo Nieuwe definitie van het taalteken o Langue vs. parole o Preciseert arbitrariteit o Valeur o Synchronie vs. diachronie o Paradigmatisch

14

6. De nieuwe vergelijkende grammatica (‘the new comparative syntax’)

6.1. Introduction

6.2. Principles of non-coreference

- R-expression

= referential expression = lexicale naamwoordengroep

Bindingstheorie => 3 types naamwoordengroepen: anaphors, pronomina en R-

expressions (lexicale NPs)

is pronoun-free => a pronoun cannot be coreferential to a NP when the NP is

contained in the c-domain of the pronoun

e.g. *[His opinion about John’s father] is strange.

=> principle of Universal Grammar

o Poverty of stimulus

o Universal

o Early manifestation

- Pro drop = zero realisation van een subjectpronomen

6.3. On the Null Subject Parameter

- Pronominal subject can/cannot be omitted

- Clusters of properties => Perlmutter (1971)

A. null subjects with definite pronominal interpretation (in finiete zinnen)

B. subject: postverbal position, preverbal position empty

C. wh-extraction of an embedded subject across an overt complementizer

D. Null subject => rich subject-verb agreement (rijke flectie)

E. Geen non-referentiële/expletieve subjecten

6.3.1. Licensing and identification of null pronominals

- 70s => link A and D: recover the features of the null subject pronoun

- Not true:

East Asian languages

Positions governed by heads different from subject agreement

Richness of agreement => interpretation of pro

6.3.2. Free subject inversion

- Subject position of sentences = obligatory => legitimate filler

6.3.3. Long subject extraction

- Empty Category Principle: t must be properly head-governed

- Pro drop-talen => postverbale positie voor het subject

6.4. Language change

- Property P (linked to a given parameter value) changes => other properties deductively

linked to P will change

6.5. Language development

- Children => frequently omit subjects regardless of the target language is null subject or

not

Page 15: Historische taalwetenschap - Klassieke Kringo Nieuwe definitie van het taalteken o Langue vs. parole o Preciseert arbitrariteit o Valeur o Synchronie vs. diachronie o Paradigmatisch

15

Peter Lauwers

1. Taaltheorie en taalgegevens

- Methodologische aspecten van het taalkundig onderzoek

1.1. Ter inleiding

1.1.1. Van prescriptief naar descriptief

- Prescriptief/normatief

schoolgrammatica’s

juist vs. fout => regels & conventies

norm = geschreven taalgebruik van gezaghebbende schrijvers

grammaticale beschrijving weerspiegelt slechts gedeelte van de taal

- Descriptief

1.1.2. Twee methodes

- Introspectieve methode

Eigen intuïties => impliciete kennis

- Observationele methode

Taalgebruikers => spontaan taalgebruik

Corpora

1.2. Observatie vs. introspectieve

1.2.1. Nog andere methodes

- Experiment

Volledig gecontroleerde omgeving

Geëliciteerde gegevens (= uitgelokt)

- Enquêtering

1.2.2. Introspectieve: concreet

- Jaren ‘50

- Transformationele generatieve grammatica

- Systematisch & doelgericht

1.2.3. Observatie (corpora) concreet

1.2.3.1. Het verzamelen van corpusdata

- Romans => digitaal corpus (referentiecorpora)

- Concordantieprogramma

Minst gesofisticeerde manier

KWIC-output/concordantie

- Lemmatisering en PoS-tagging

Gesofisticeerder

Lemmatisering: lemma => verbogen vormen

PoS-tagging => categorielabel

1.2.3.2. Exploitatie van het corpus

- Kwalitatieve analyse => voorbeeldszinnetjes

- Kwantitatieve analyse => tellingen (frequentie)

corpusgebaseerd

- corpusgedreven

1.2.4. Voor- en nadelen

1.2.4.1. De observationele methode (corpusgebaseerd)

Page 16: Historische taalwetenschap - Klassieke Kringo Nieuwe definitie van het taalteken o Langue vs. parole o Preciseert arbitrariteit o Valeur o Synchronie vs. diachronie o Paradigmatisch

16

+ Objectief

+ Reëel

+ Contextueel

ingebed

+ Statistisch

+ Taalvariatie

- Fouten

- Dataschaarste

- Staal

1.2.4.2. Introspectie

+ Info over wat niet

kan

+ Impact => gericht

- Subjectief =>

intersubjectieve

controle

- Taalvariatie

- Niet in context

- Gewenning

- Niet zwart/wit

- Leent niet tot

kwantitatieve

aanpak

1.2.5. Het belang van negatieve taalgegevens en de achterliggende notie van ‘competence’

- Negatieve taalgegevens => GG van Chomsky

- Ongrammaticaliteit

- Native speaker => perfecte kennis van zijn taal = idealisering

- Taalwetenschap => abstract systeem

1.3. De beste methode?

Filmore

Armchair linguistics

Corpus linguistics

- Complementariteit

1.4. Gesproken taalgegevens

1.4.1. Inleiding: een paradox

- Gesproken taal primair

- Taalwetenschap => schrijftaal

1.4.2. Enkele voorbeelden

1.4.3. Chaos en regelmaat

1.5. Relatie tussen taaltheorie en taalgegevens. Een case-studie (de passiefconstructie)

1.5.1. Traditionele grammatica’s: Le Bon Usage

- “object devient le sujet, le sujet devient le complément d’agent”

- Alle participanten worden behouden => veranderen syntactische

- Concerner => spanning

normatief

1.5.2. Taalkundige analyses

- Moderne taalkunde => genuanceerder

1.5.2.1. Systematisch toetsen van alle mogelijkheden aan de hand van minimale

contrasten

- Passief = niet zomaar blinde omzetting

- Semantische conformiteit

1.5.2.2. Syntaxis en lexicon: een systematische inventarisering

- => passiveringsmogelijkheden van elk werkwoord

- Beperkingen bij figuurlijk taalgebruik

- Onpersoonlijk passief => band passief – transitief gebroken

Page 17: Historische taalwetenschap - Klassieke Kringo Nieuwe definitie van het taalteken o Langue vs. parole o Preciseert arbitrariteit o Valeur o Synchronie vs. diachronie o Paradigmatisch

17

1.5.2.3. Van zin tot tekst: de invloed van contextuele factoren

- Moderne taalkunde => context

2. Cognitieve linguïstiek (I)

2.1. Inleiding

- Cognitieve taalkunde => eilandjes rond bepaalde thema’s

- 1970

G. Lakoff

R. Langacker

L. Talmy

G. Fauconnier,…

2.2. Uitgangspunt en basisprincipes

2.2.1. Definitie

- Taal = product van omgaan met de wereld => conceptualisatie van kennis van de

wereld

2.2.2. Basisprincipes

- Symbolisch => betekenis! reactie op generatieve taalkunde

- Holistisch

Extern

Taal = onderdeel van cognitieve wetenschappen

Aangeboren vermogen => puur talig?

Intern

Grammatica bestaat niet uit afzonderlijke modules => subdomeinen

betekenis

- Taal = ervaring + gebruik

2.2.3. Betekenis

- Betekenis = menselijke interpretatie van de wereld => antropocentrisch, subjectief

en relatief

- Antropocentrisch => perspectief

- Subjectivistisch => interpretatie

- Relatief = cultuurgebonden: verschillende ervaringswerelden (cf. Sapir-Whorf)

- Soepel & dynamisch

2.3. Cognitieve grammatica

Ronald Langacker

2.3.1. Cognitive Grammar (Langacker, Taylor, etc.)

2.3.1.1. Uitgangspunten

- Semantic structure ≠ universal

- Grammar = symbolic

- Lexicon, morphology, syntax => continuum of symbolic structures

2.3.1.2. Woordsoorten en andere grammaticale categorieën

- Woordsoorten => wel semantische of conceptuele basis

- Voorwaarde: abstracte klassen

- Thing = a region in some domain

2.3.1.3. Conventional imagery

- Verschillende dimensies in deze “imagery”:

Page 18: Historische taalwetenschap - Klassieke Kringo Nieuwe definitie van het taalteken o Langue vs. parole o Preciseert arbitrariteit o Valeur o Synchronie vs. diachronie o Paradigmatisch

18

Profiel vs. basis/domein

Graad van specificiteit

Verschil in saillantheid: figure vs. ground

2.4. Cognitieve (lexicale) semantiek

2.4.1. Categorisatie en prototypetheorie

2.4.1.1. Ter inleiding (en even ter herinnering)

- Vb. mus is duidelijker dan kiwi in de categorie “vogels”

- Prototype = cultureel bepaald

2.4.1.2. De categorisering van de objecten in het Dyirbal (Australische taal) (cf. R.

Dixon, 1982)

- Ethnocentrische visie => gebroken: ≠ categorisaties = bepaald wereldbeeld

G. Lakoff (1987): “Women, Fire and Dangerous Things”

1. Radical Categories

1.1. Grammaticized Categories

1.2. Women, Fire and Dangerous Things

- Dyirbal: aboriginal language of Australia

R.M.W. Dixon

- Bayi, balan, balam, bala classify all objects

- Domain-of-experience principle = if there is a basic domain of experience associated

with A, then it is natural for entities in that domain to be in the same category as A.

- Myth-and-belief principle = if some noun has characteristic X but is, through belief or

myth connected with characteristic Y, then generally it will belong to the class

corresponding to Y.

- Important property principle = if a subset of nouns has some particular important

property that the rest of the set does not have, then the members of the subset may be

assigned to a different class from the rest of the set to “mark” this property; the

important property is most often ‘harmfulness’

- General principles for human categorization

Centrality: basic members

Chaining: one member is linked to another

Experiential Domains: culture-specific experience

Idealized Models: myths and beliefs

Specific Knowledge (overrides general knowledge)

The Other: “everything else”

No Common Properties: e.g. women, fire and dangerous things

Motivation: making sense of the system

1.3. Evidence from Language Death

- Impact of white Australian society => drastic change of the categorization system

Annette Schmidt

- Each intermediate system lacks some of the hypothesised links

- Explanations

Language interference

System only preserves the most central members => human males and females

Page 19: Historische taalwetenschap - Klassieke Kringo Nieuwe definitie van het taalteken o Langue vs. parole o Preciseert arbitrariteit o Valeur o Synchronie vs. diachronie o Paradigmatisch

19

1.4. Some Speculations

- Basic divisions

I: human males

II: human females

III: edible plants

IV: everything else

- Women, fire and dangerous things => women = central members?

1.5. Tentative Conclusions

- Base model

Four distinctions

Three => internal structures with centers; one => left-overs

Chaining structure

1.6. Japanese Hon

- Classifies long, thin objects

- Noncentral cases: telephone calls, baseball, pingpong

- Image-schema transformation: trajectory long, thin object schema

- Arbitrariness = last resort

- Conventional mental images e.g. tape

- Noncentral cases vary from speaker to speaker

1.7. Categories of the Mind or Mere Words

- Classifiers = linguistic devices OR conceptual structures?

1.8. Cognitive Categories or Mere Historical Relics

- Noncentral cases ≠ mere historical relics

Speakers do not learn one case at a time, but general principles

Parts of the system disappear (language death), not individual cases

Extension => cognitive base

1.9. Experimental, Imaginative, and Ecological Aspects of the Mind

- How classifiers reflect them

- Experimental

Conceptual system => physical and cultural experience

1.10. Summary: categories can be characterized using cognitive models of four types

- Propositional models: specify elements, their properties, and the relations

- Image-schematic models: specify schematic images

- Metaphoric models = mappings from a propositional or image schematic model in one

domain => corresponding structure in another domain

- Metonymic models = models of one of the above + function from one element of the

model to another

2.4.2. Metaforen (‘conceptual metaphors’)

- Iets beschrijven in termen van iets anders

- Retorische strategie

Fauconnier & Turner: conceptual blending

Beide domeinen interreageren => blends = nieuwe betekeniseffecten

Page 20: Historische taalwetenschap - Klassieke Kringo Nieuwe definitie van het taalteken o Langue vs. parole o Preciseert arbitrariteit o Valeur o Synchronie vs. diachronie o Paradigmatisch

20

2.4.3. Polysemie

- = analyse van de betekenisextensies en va de onderliggende (cognitieve) principes

Langacker

- Extension = betekenis opgeheven of vervangen

- Elaboration = kenmerken toegevoegd

- Cognitieve sallantie = snelheid waarmee de betekenis geactiveerd wordt

- Entrenchment = graad waarmee betekenis in geheugen gegrift staat

2.5. Synthese

- Taal = symbolische structuur in relatie met onze conceptualisatie van de wereld

- Niet universeel

- Niet modulair

3. Cognitieve linguïstiek (II)

3.1. De studie van de perceptiewerkwoorden

3.1.1. Menselijke perceptie

- Vooral zien is belangrijk

- Embodiment = kenmerken van de menselijke waarneming hebben invloed op de

structuur van de talige uitdtrukkingen

3.1.2. Perceptie en taal

- Veel meer werkwoorden voor ‘zien’

- Centrale zintuigen => A en P werkwoord vs. minder centraal => 1 werkwoord

- Soms geen gespecialiseerd lexeem

- Centrale zintuigen => werkwoorden met grotere syntactische flexibiliteit

- Centrale zintuigen => breed uitwaaierende polysemie

3.1.3. Twee soorten (visuele) perceptie(werkwoorden)

- Vb. zien vs. kijken

3.1.3.1. Actieve (of ‘agentieve’) vs. passieve perceptiewerkwoorden

- Kijken = agentief vs. zien = passief

Combinatiemogelijkheden met adverbia: suject- vs. objectgericht

Kijken => imperatief

Kijken om… => doelzin

3.1.3.2. Geslaagd vs. neutraal

- Kijken = neutraal vs. zien = geslaagd

3.1.3.3. Zien: ook indirecte perceptie en opinie

- Zien => polysemie die ‘kijken’ niet bezit: cognitie

- Zien dat… => completiefzin

3.1.3.4. Zintuiglijke ervaring vs. zintuigelijk activiteit

- Kijken ≈ bewegingsactiviteit

Richtingsobject

Metaforische uitdrukkingen

(weg)kijken om niet te zien => slagen van perceptie is niet noodzakelijk

- Zien ≈ toestandswerkwoord

Subject = experiencer

3.2. Bewegingswerkwoorden

3.2.1. De conceptualisatie van de ‘motion event’

Page 21: Historische taalwetenschap - Klassieke Kringo Nieuwe definitie van het taalteken o Langue vs. parole o Preciseert arbitrariteit o Valeur o Synchronie vs. diachronie o Paradigmatisch

21

- Uitdrukking en conceptualisering van beweging in taal

Leonard Talmy: figure, ground, path, motion, manner, cause

- Componenten worden uitgedrukt in taalexpressies

- Conflation = verschillende conceptuele componenten smelten samen in 1 woord

3.2.2. Taaltypologische verschillen

- Verb-framed languages = werkwoord als path-aanduider

- Satellite-framed languages = “satellieten” als path-aanduider

- Voorkeur van talen:

Bij informeel taalgebruik

Aanleiding tot hoogfrequente werkwoorden

Uit zich door lexicale variatie

3.2.3. Romaans vs. Germaans

- Romaans => verb-framed vs. Germaans => satellite-framed

- Germaans: werkwoorden => manner en cause

- Syntactische implicaties

Romaans: manner via bijzin

- Lexicale verschillen

Germaans: rijke semantiek van positiewerkwoorden

Romaans: morfologisch niet-complex voor beweging + pad

3.3. Constructies

3.3.1. Construction Grammar

- = constructie als basiseenheid van de grammaticale representatie

- Grammaticale constructies = betekenisdragend

- Spreker selecteert constructie die best past

- Constructicon = inventaris van constructies binnen een taal

3.3.2. Werkwoordconstructies

3.3.2.1. Inleiding

- Constructie => betekenis

3.3.2.2. De ditransitieve constructie (= d)

- Vb. Ik gaf de kelner een fooi.

- Dubbel object constructie

3.3.3. Coercion

- = een woord dat terechtkomt in een constructie waar het eigenlijk niet compatibel

is

- = conflict tussen betekenis van de constructie en betekenis van een lexicaal woord

Adele Goldberg

- Werkwoord wordt transitief door druk van de ‘caused motion’ constructie

4. Functionele taalkunde: taaltypologie

4.1. Inleiding

- Universele Grammatica

blootleggen van de abstracte principes en parameters van de UG

verschillen in talen = verschillen in parameterstanden => studie van 1 taal =

voldoende

- (functionalistische) taaltypologie

Page 22: Historische taalwetenschap - Klassieke Kringo Nieuwe definitie van het taalteken o Langue vs. parole o Preciseert arbitrariteit o Valeur o Synchronie vs. diachronie o Paradigmatisch

22

Empirische studie => omvangrijke, heterogene samples

Joseph Greenberg (20e E, Stanford)

- Genealogische classificatie (Afrikaanse talen)

- Empirisch onderzoek naar taaluniversalia

4.2. Twee hoofdvragen

1. Wat is een mogelijke menselijke taal

- Variatie ≠ eindeloos

2. Wat is een waarschijnlijke/gebruikelijke menselijke taal

- # mogelijke combinaties

- Voor Chomsky veel minder relevant

4.3. Basic word order

- Absolute universalia => geldt voor ALLE talen

- Statistische universalia => geldt niet voor alle talen, maar wel de grote meerderheid

- Niet-implicatieve universalia (zie boven)

- Implicatieve universalia => gelden slechts voor een bepaalde subklasse

- Vb. operator-operandum Vennemann

- Vandaag: taaltypologie => specifieke grammaticale domeinen: typologische ≠

- Holistische taaltypologie = talen ordenen volgens 1 centraal kenmerk

4.4. Methodologische kwesties

4.4.1. Sampling

- Greenberg: basissample van 30 talen + ±10 => huidige maatstaven: te weinig

Matthew Dryer: voorbarige universalia (Euraziatische bias)

- Sample

Genealogisch uitgebalanceerd

Areaal uitgebalanceerd

- Op macroniveau: linguistic areas

- Op microniveau: taalcontact vermijden

4.4.2. Datavergaring

- Belangrijkste methodes

Taalkundig veldwerk

Bestaande grammaticale beschrijvingen

Frederick Newmeyer: werken met talen die men zelf kent

4.4.3. Vergelijkbaarheid

- Hetzelfde onderzoeken in de sample van 250 talen

- Basic word order => in elke taal basisvolgorde bepalen

Anna Siewierska: omstandigheden basiswoordvolgorde

Clause = stylistically neutral, idependent, indicative

Subject = definite, agentive, human

Object = definite, semantic, patient

Verb = action, not state of event

- Formele kenmerken van taal X komen niet altijd overeen met die van taal Y

4.5. Functionele verklaringsprincipes

- Functionele verklaring = verklaring in de communicatieve functies van een taal

Dryer: negatiepartikel

Page 23: Historische taalwetenschap - Klassieke Kringo Nieuwe definitie van het taalteken o Langue vs. parole o Preciseert arbitrariteit o Valeur o Synchronie vs. diachronie o Paradigmatisch

23

M. S. Dryer (1988): “Universals of negative position”

1. Introduction

- Two purposes

Evidence for generalizations about the word order of negative morphemes

Explanations

- Cf. Greenberg

- Simple clausal negation not

2. Data

- 6 logically possible orders of S-V-O, object-initial = rare => SVO, SOV, VSO, VOS

- SVO

4 possible subtypes

Most common = SNegVO

- SOV

4 possible subtypes

Most common = SONegV & SOVNeg

# preverbal position = # postverbal position

- VSO & VOS

Each 1 possible subtype: NegVSO & NegVOS

Universal: if a language is verb-initial, then the negative will precede the verb.

- Often two simultaneous morphemes, e.g. French

3. Explanation

- SVO: SNegVO = most common

Negative-Plus-VO Principle = the negative neither interrupts nor is separated from the

VO-combination

Branching Direction Principle = languages tend toward consistent left- or right-

branching (non-phrasal before/after phrasal)

Negative-Before-Verb Principle => SVNegO

- SOV

BDP => SNegOV & NegSOV

NPVOP => SONegV = incorrect!

- SOV ≠ SVO => VO-interruption in SVO is less common generally

- SONegV languages conform to a tendency for negatives to precede the verbs

Neg => communicative importance: not delayed & double neg.

NBVP => SOVNeg = incorrect! => none of the possibilities are consistent

BDP = stronger

- V-initial

Neg precedes V

4. Alternative accounts

4.1. The head-dependent theory

4.2. Lehmann’s proposal

4.3. Keenan’s proposal

4.4. Givón’s proposal

5. Conclusion

Page 24: Historische taalwetenschap - Klassieke Kringo Nieuwe definitie van het taalteken o Langue vs. parole o Preciseert arbitrariteit o Valeur o Synchronie vs. diachronie o Paradigmatisch

24

- Vb. LIPOC-principe

Hiërarchie: clitica < pronomina < nominale constituenten < adpositionele

constituenten < bijzinnen

Semantic Function Hierarchy

5.1. Een case-study: verleden tijd