11
Gerrit Vermeer Historische gids van Amsterdam Stadsuitbreidingen 1860 - 1935 D’AI LLY’S Ben Rebel Vladimir Stissi

Historische gids van Amsterdam

Embed Size (px)

DESCRIPTION

inkijkexemplaar van Hitorsiche gids van Amsterdam

Citation preview

Page 1: Historische gids van Amsterdam

Gerrit Vermeer

Historische gidsvan AmsterdamStadsuitbreidingen 1860 - 1935

D’A

ILLY

’S

Ben Rebel Vladimir Stissi

Page 2: Historische gids van Amsterdam

78

2 Museumplein, Vondelpark

Page 3: Historische gids van Amsterdam

79

2 Museumplein, Vondelpark

Het Rijksmuseum (links) en het Stedelijk Museum (rechts) op 28 november 1894. Foto Jacob Olie. Stadsarchief Amsterdam.

Page 4: Historische gids van Amsterdam

80Emmalaan Valerius-

Emma-Emmalaan

N

pleinplein

Museum

str. Hobbemakade

Jan

Luijk

enst

raat

Honthorststr.

Hobbemastr.

Johannes Vermeerstr.

Gabriël M

etsustr

.

JohannesVermeerplein

Van Baerlestraat

Paul

us P

otte

rstr

aat

Concert-gebouwplein

W. Sand-bergplein

Museumplein

P.C. H

ooft

stra

at

Scha

penb

urge

rpad

Zand

pad

Tesselsc

hade

str.

Roem

er V

issc

hers

tr.

Vond

elst

raat

Emmastraat

Koningslaan

Koni

ngin

new

eg

Will

emsp

arkw

eg

Van

Eegh

enst

raat

VONDELPARK

J.W. B

rou

we rsst r.

A. BoersstraatOve

rtoo

m

Leid

sest

raat

Stadhouderskade

Page 5: Historische gids van Amsterdam

81

Een 19 de - eeuws luxekwartierDe laat-19de-eeuwse gordel rond de oude binnenstad bestond voornamelijk uit goedkope woningbouw voor de lagere klassen, grotendeels gebouwd volgens de oude agrarische verkaveling. Pleinen en andere openbare ruimten golden bij de particuliere bouwers vooral als onrendabele restruimte. Binnen die 19de-eeuwse gordel vormt het gebied tussen de Overtoom en de Boerenwetering als luxekwar-tier een uitzondering. Het kreeg zijn bijzondere karakter in de periode dat het nog grotendeels behoorde tot de gemeente Nieuwer-Amstel. Pas in 1896 kwam het in zijn geheel binnen de grenzen van de gemeente Amsterdam te liggen. Het enige wandel- en recreatiepark van de stad, de Plantage, was in 1860 door de gemeenteraad vrijgegeven voor woningbouw. Om in een grote behoefte te voor-zien, stichtte een groep rijke Amsterdammers in 1864 buiten de Singelgracht uit eigen middelen een eigentijds ingericht park. In betrekkelijk korte tijd brach-ten zij 83.000 gulden bijeen voor de eerste grondaankopen. De ingang bevond zich schuin tegenover het Leidseplein, dat toen nog een onaanzienlijk plein was met een houten schouwburg. Door de aanwezigheid van een stinkende suiker-raffinaderij, de fabriek van vitrioololie van Ketjen (in 1900 als zwavelzuurfabriek Ketjen verhuisd naar Noord) en de nieuwe Cellulaire Gevangenis, vormde dit plein aanvankelijk geen gepaste verbinding met de oude binnenstad. Het park besloeg in eerste instantie een oppervlakte van ongeveer 12 hectare. Al gauw maakten de initiatiefnemers plannen om het uit te breiden tot aan de Amstel-veenseweg. Daartoe doneerden rijke burgers in 1866 en 1868 opnieuw een grote som geld. In 1877 kwam de uitbreiding gereed. Behalve de giften vormde ook de te verwachten waardevermeerdering van de kavels rond het park een belang-rijke bron voor de financiering. Voor een gering bedrag aangekocht, gingen deze na de aanleg van het park inderdaad met veel winst van de hand. De verkoop van de kavels aan de P.C. Hooftstraat leverde bijvoorbeeld een batig saldo op van maar liefst 78.078 gulden, bijna evenveel als de inbreng van giften in 1866 en 1868. Alles bijeen vormde de onderneming een prachtig voorbeeld van par-ticulier initiatief dat de gemeenschap niets kostte. Het park was vrij toeganke-lijk voor iedereen. Behalve de nabijheid van het park dreven ook de strenge ei-sen waaraan de bebouwing moest voldoen de prijs van de omliggende kavels op. Voor de bouw van fabrieken, werkplaatsen en arbeiderswoningen gold een streng verbod. Aannemers moesten alle huizen aansluiten op een voor die tijd modern rioleringsstelsel. In sommige straten moest het gevelontwerp ter goed-keuring worden voorgelegd aan het bestuur van het park. Hierdoor leende de buurt zich bij uitstek voor luxe woningbouw. Hoge grondprijzen sloten de ves-

Page 6: Historische gids van Amsterdam

82

tiging van minder draagkrachtigen uit. Zo ontstond een buurt op stand voor de rijken, waarin geen mindere straten met een meer modaal publiek voorkwamen, zoals in de eveneens zeer chique grachtengordel, waarvan de zijstraten plaats boden aan bescheidener woningen.De komst van een aantal belangrijke culturele instellingen verhoogde de status van de buurt nog verder. In 1885 bouwde P.J.H. Cuypers aan de Stadhouderska-de het Rijksmuseum. Het Concertgebouw, gebouwd door A.L. van Gendt, ver-rees in 1886 aan de Van Baerlestraat en in 1894 bouwde A.W. Weissman aan de Paulus Potterstraat het Stedelijk Museum. Deze cultuurpaleizen werden evenals het Vondelpark geïnitieerd door het hoofdstedelijke mecenaat. Veel statige villa’s in de omgeving van het park en het Museumplein hebben ondertussen een be-stemming gekregen als kantoor of hotel.Het gebied rondom het park laat een grote diversiteit aan bebouwing zien: vrij-staande villa’s rond het Museumplein, stroken met aaneengesloten bebouwing, maar met individuele gevelarchitectuur, zoals in de Johannes Vermeerstraat, en een poging tot Engelse landschapsarchitectuur in het voormalige Willemspark.

De wandeling begint aan de voorzijde van het Rijksmuseum, recht tegenover de onderdoorgang aan de Stadhouderskade. We lopen rond het museum.

RIJKSMUSEUMHet Rijksmuseum, dat op basis van een ontwerp van P.J.H. Cuypers in 1885 zijn poorten opende, ondergaat sinds 2003 een langdurige en ingrijpende verbou-wing. Deze heeft als tweeledig doel het oorspronkelijke ontwerp van Cuypers weer zo veel mogelijk in ere te herstellen en het volgebouwde en onoverzichte-lijke complex open te breken. Dit door een combinatie van restauratie, renovatie en nieuwbouw. Het ontwerp leverde het Spaanse architectenbureau Cruz y Or-tiz. Dit volgde het bureau van Hans Ruijs senaars op, dat deze verantwoordelijk-heid tot 1999 droeg, maar in dat jaar een conflict kreeg met de nieuwe directeur van het museum, Ronald de Leeuw. Het Spaanse bureau kwam in 2001 als win-naar tevoorschijn van een in 2000 verleende meervoudige opdracht aan zeven vermaarde architectenbureau’s uit binnen- en buitenland. In 2006 kreeg het ont-werp zijn definitieve vorm en kon de aanvraag van de benodigde vergunningen beginnen. Aanvankelijk was het de bedoeling dat het vernieuwde museum snel weer open zou gaan, maar dat zal na lange vertraging op zijn vroegst in 2013 zijn. Een van de problemen betrof de inrichting van de onderdoorgang. Volgens het plan van Cruz y Ortiz kwamen er halverwege daarvan ruime trappen, die

Page 7: Historische gids van Amsterdam

83

toegang verleenden tot de ondergrondse ruimten die de binnenhoven en de ove-rige delen van het museum met elkaar moesten verbinden. Na bezwaren van het Comité Red de Onderdoorgang en de Fietsersbond, die vreesden dat dit plan ten koste zou gaan van de openbare ruimte en dat het zou leiden tot chaoti-sche botsingen tussen museumbezoekers, fietsers en voetgangers, strandde dit plan en kwamen er in plaats van de trappen vier draaideuren. Uiteindelijk leken de centrale trappen er alsnog te komen, want een voorstel daartoe van de hui-dige directeur van het museum, Wim Pijbes, en de rijksbouwmeester, Liesbeth van der Pol, kreeg eind 2009 de steun van de meerderheid van de stadsdeelraad Oud-Zuid. Uiteindelijk ging dit plan opnieuw niet door. In het plan is nu wel re-kening gehouden met de mogelijkheid de ingang later alsnog in het midden van de onderdoorgang te realiseren.Al in 1862, drieëntwintig jaar voor de opening in 1885, richtte een aantal Am-sterdamse, kunstminnende burgers, op aandringen van koning Willem III (1817-1890), een commissie op voor de stichting van een ‘Muzeüm Willem I’, met als voorzitter W. Vrolik en als secretaris J.A. Alberdingk Thijm, de zwager van P.J.H. Cuypers, de latere architect van het Rijksmuseum. Het ging daarbij om het huis-vesten van het nationale kunstbezit, dat tot dan toe was ondergebracht in het veel te kleine Trippenhuis aan de Kloveniersburgwal. Hoewel de plaats voor het nieuwe museum nog niet vaststond, schreef de commissie in 1863 een prijsvraag uit, waarop 21 inzendingen binnenkwamen. In de jury zaten gerenommeerde architecten als W.N. Rose, A.N. Godefroy en J.F. Metzelaar. Cuypers zond nog

Het Rijksmuseum omstreeks 1900. Collectie Louis Putman.

Page 8: Historische gids van Amsterdam

84

in 1863 twee verschillende gotische ontwerpen in onder het motto: ‘Toute for-me qui n’est pas indiquée par la structure doit être repoussée’ (‘Elke vorm die niet gedicteerd wordt door de constructie, moet verworpen worden.’) Dit motto ontleende hij rechtstreeks aan de Franse architect en kenner en propagandist van de middeleeuwse architectuur Eugène Viollet-le-Duc. Ontwerp A oogde wat eenvoudiger dan B en leek op het University Museum te Oxford uit 1855 van Thomas Deane en Benjamin Woodward. Cuypers had zich tijdens een reis naar Engeland in 1862 goed op de hoogte gesteld van de herleving van de gotiek aan de hand van de boeken en gebouwen van A.W.N. Pugin en G.G. Scott. Als alternatief voor zijn gotische ontwerpen met spitsboogvensters en pinakels te-kende Cuypers voor elk ook een ontwerp in renaissancestijl. Kennelijk hield hij rekening met oppositie tegen de door hem geprefereerde middeleeuwen. Beide ontwerpen (A en B) hadden een grote centrale hal met daarin, conform de eis,

Details van het Rijksmuseum, getekend door P.J.H. Cuypers en H.J.M. Walenkamp. Stads ar chief Amsterdam.

Page 9: Historische gids van Amsterdam

85

een monument ter herdenking van vijftig jaar ‘Neêrlands herstel’, een verwijzing naar het einde van de Franse overheersing in 1813. De eerste prijs ging in 1864 naar het classicistische ontwerp van de uit München afkomstige architecten Emil en Ludwig Lange. De jury vond de gotische ontwerpen van Cuypers te donker en te weinig monumentaal, maar kende hem wel de tweede prijs toe voor een van zijn alternatieven in neorenaissance. Het winnende ontwerp bleek te duur en ook niet praktisch genoeg. Ook de andere inzendingen wisten de jury niet te overtuigen, zodat de voorbereidingen stagneerden.Aan een jarenlange impasse kwam een einde door de aanvaarding door het par-lement van een amendement van het liberale Kamerlid S. van Houten in 1873. Dit bepaalde dat de financiering van het museum onder de rijksbegroting zou komen te vallen. Daarmee was er voortaan sprake van een Rijksmuseum in plaats van een Koninklijk Museum. Nog in hetzelfde jaar trad er een nieuwe commissie aan. De stad Amsterdam bood haar omvangrijke schilderijenbezit, waaronder de Brieflezende vrouw van Vermeer en de Nachtwacht en het Joodse bruidje van Rembrandt, in bruikleen aan. Bovendien droeg zij 100.000 gulden

Bouwtekening door P.J.H. Cuypers van de eerste verdieping van het Rijksmuseum. Stadsarchief Amsterdam.

Page 10: Historische gids van Amsterdam

86

bij aan de bouwkosten en stelde zij de grond kosteloos ter beschikking. Er werd een nieuwe, maar nu besloten prijsvraag uitgeschreven onder vier architecten: C. Outshoorn, de architect van het Paleis voor Volksvlijt, P.J.H. Cuypers, de win-naar van de tweede prijs in 1864, H.P. Vogel, de winnaar van de prijsvraag voor een paleis voor de Staten-Generaal, en L.H. Eberson vanwege zijn werk voor de Commissie Muzeüm Willem I. Na de dood van Outshoorn in 1875 bleven er drie over. Eind 1875 moesten zij hun ontwerp inleveren. De jury bestond uit de nieuwe commissie, aangevuld met de voorzitters van Pulchri Studio in Den Haag en Arti et Amicitiae in Amsterdam, respectievelijk Jozef Israëls en Cornelis Springer, en het college van Rijksadviseurs voor de Monumenten van Geschie-denis en Kunst, dat het jaar daarvoor was opgericht onder voorzitterschap van Victor de Stuers. Ook Cuypers maakte daar deel van uit. De Stuers, die Cuypers als enige architect had willen aanwijzen, was bevriend met Cuypers, wat tot he-vige kritiek leidde op de samenstelling van de commissie.Het museum, dat de naam Koning Willem III zou krijgen, moest vrijstaand zijn en buiten de Singelgracht aan de Stadhouderskade staan, ter hoogte van de Spiegelgracht, met de voorgevel gericht op de Weteringschans. Verder moest

De Voorhal van het Rijks mu seum in het begin van de 20ste eeuw. Prominent in de zaal staat een afgietsel van het beeld Victoria van Fran çois Vermeylen opge steld dat op de voorgevel staat (het gevleugelde beeld rechts). Collectie Louis Putman.

Page 11: Historische gids van Amsterdam

87

het gebouw, op verzoek van Amsterdam, een poort en een doorgang krijgen als monumentale entree tot de geplande luxe wijk ten zuiden van het museum. De maximale bouwsom kwam op 1.000.000 gulden. De vormgeving moest tot uit-drukking brengen dat het om de bewaarplaats ging van Nederlandse schilde-rijen, hoofdzakelijk uit de 16de en 17de eeuw. Het gold als vanzelfsprekend dat het gebouw van baksteen zou worden. Het idee van een nationaal monument in het museum was verlaten.De jury gaf met 18 tegen 15 stemmen de voorkeur aan het ontwerp van Cuypers, waarop deze op 12 juli 1876 de benoeming aanvaardde van architect der Rijks-museumgebouwen. Ook nu had hij weer twee ontwerpen ingeleverd. Een be-stond uit vijftien tekeningen en het andere uit een vluchtige schets met een vol-ledig afwijkende plattegrond. Dit alternatief leek veel te duur. Hierbij stelde hij bebouwing voor langs de buitenrand van het bouwterrein met de mogelijkheid van uitbreiding daarbinnen. Het winnende en uitgewerkte ontwerp bestond uit een compact, rechthoekig blok met in de voorgevel een door twee torens geflan-keerde middenpartij met zijvleugels en hoekpaviljoens. De stijl was eclectisch met renaissancistische pilasterstellingen over de hele gevel, maar daarnaast be-vatte het ontwerp ook middeleeuwse details, zoals die in de rondboogvensters

De Eregalerij van het Rijks mu seum in het begin van de 20ste eeuw, gezien in de richting van de Voorhal. Collectie Louis Putman.