62
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2017 - 2018 HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE HOSPITALISATIE IN EEN DIERENKLINIEK door Karin DEMEDTS Promotor: Dr. T. De Keuster Copromotoren: Prof. Dr. C. Moons Prof. Dr. H. De Rooster Onderzoek in het kader van de Masterproef © 2018 Karin Demedts

HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

  • Upload
    others

  • View
    5

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2017 - 2018

HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE HOSPITALISATIE IN EEN DIERENKLINIEK

door

Karin DEMEDTS

Promotor: Dr. T. De Keuster Copromotoren: Prof. Dr. C. Moons Prof. Dr. H. De Rooster

Onderzoek in het kader van de Masterproef

© 2018 Karin Demedts

Page 2: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen
Page 3: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden.

Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.

Page 4: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2017 - 2018

HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE HOSPITALISATIE IN EEN DIERENKLINIEK

door

Karin DEMEDTS

Promotor: Dr. T. De Keuster Copromotoren: Prof. Dr. C. Moons Prof. Dr. H. De Rooster

Onderzoek in het kader van de Masterproef

© 2018 Karin Demedts

Page 5: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

VOORWOORD

Mijn dank gaat in de eerste plaats uit naar mijn promotoren Dr. T. De Keuster, Prof. Dr. C. Moons en

Prof. Dr. H. De Rooster, voor hun aanwijzingen, geduld en vertrouwen.

Daarnaast wil ik alle derde master-studenten bedanken, die de tijd hebben genomen om aan dit

onderzoek deel te nemen. Zonder hun enthousiasme en bereidwilligheid was dit werk nooit tot stand

gekomen.

Mijn oprechte dank ook aan Sarah Descamps, voor de maandenlange aanmoedigingen, logistieke steun

en vele aanwijzingen en correcties.

Bijzondere dank aan Joni Delanoeije en Else Tambuyzer, voor hun hulp en het delen van hun

expertise bij de statistische verwerking.

Dank tenslotte aan mijn ouders en mijn dochter, voor alles.

Page 6: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING .................................................................................................................................... 1

LITERATUURSTUDIE ............................................................................................................................ 2

1. INCIDENTIE VAN BIJT- EN KRABINCIDENTEN BIJ DIERENARTSEN IN DE PRAKTIJK .......... 2

2. MOGELIJKE CONSEQUENTIES VAN INCIDENTEN .................................................................... 5

3. AGRESSIE BIJ HONDEN EN KATTEN .......................................................................................... 6

3.1. Agressie bij honden ................................................................................................................. 7

3.2. Agressie bij katten.................................................................................................................... 9

4. UITERLIJKE SIGNALEN VAN STRESS, ANGST EN AGRESSIE ............................................... 12

4.1. SIGNALEN BIJ DE HOND ..................................................................................................... 13

4.2. SIGNALEN BIJ DE KAT ........................................................................................................ 17

5. STRESS EN AGRESSIE BIJ CONSULTATIE OF HOSPITALISATIE EN MAATREGELEN OM DEZE TE VERMIJDEN ..................................................................................................................... 18

5.1. DE VOORBEREIDINGEN THUIS EN HET TRANSPORT .................................................... 18

5.2. DE INFRASTRUCTUUR ........................................................................................................ 19

5.3. HET BENADEREN EN HANTEREN VAN DE DIEREN ........................................................ 21

DOELSTELLING ................................................................................................................................... 25

MATERIAAL EN METHODE ................................................................................................................ 26

1. DE STEEKPROEFPOPULATIE .................................................................................................... 26

2. DE ENQUETE ............................................................................................................................... 26

3. DE DATAVERWERKING .............................................................................................................. 27

RESULTATEN....................................................................................................................................... 28

1. BESCHRIJVENDE STATISTIEK .................................................................................................. 28

1.1. Respons op de enquête ......................................................................................................... 28

1.2. Geslacht van de respondenten .............................................................................................. 28

1.3. Incidentie van de agressie-gerelateerde incidenten .............................................................. 28

1.4. Incidenten tijdens de klinieken hospitalisatie ......................................................................... 30

1.5. Incidenten tijdens andere klinieken........................................................................................ 43

2. INTERFERENTIELE STATISTIEK ................................................................................................ 46

2.1. Hypothese 1 ........................................................................................................................... 46

2.2. Hypothese 2 ........................................................................................................................... 48

2.3. Hypothese 3 ........................................................................................................................... 49

DISCUSSIE ........................................................................................................................................... 50

CONCLUSIE.......................................................................................................................................... 53

REFERENTIELIJST .............................................................................................................................. 54

Page 7: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

1

SAMENVATTING

Internationale literatuurgegevens tonen aan dat dierenartsen voortdurend een hoog risico lopen om het

slachtoffer te worden van verwondingen toegebracht worden door een patiënt. Voor de dierenartsen in

praktijken gericht op gezelschapsdieren gaat het dan voornamelijk om honden en katten. De ernst van

de letsels is uiteenlopend, van onbeduidend tot levensbedreigend.

Een consultatie of hospitalisatie bij de dierenarts gaat voor veel honden en katten met een hoge mate

van stress gepaard, wat zichtbaar kan worden in signalen van angst en daarmee gepaard gaande

agressie.

De sensoriële perceptie van diverse, ogenschijnlijk vaak onschuldige factoren ligt hieraan ten grondslag.

De laatste decennia is er een ontwikkeling naar diervriendelijke hanteringstechnieken en -methoden

merkbaar, die de incidentie van angst- en agressie-gerelateerde incidenten gevoelig kan doen dalen.

Het vergt echter een bepaalde ingesteldheid van de dierenarts om deze aan te wenden.

De incidentie van bijt- en krabincidenten en ernstige dreiging door honden en katten bij studenten in de

optie Gezelschapsdieren benadert de 100%, zeker als er over alle klinieken en facultaire extra-muros

activiteiten heen gekeken wordt. Uit dit onderzoek blijkt dat onder andere de kattenhuisvesting in de

hospitalisatie, gebrekkige communicatie en lacunes in de praktische opleiding van de studenten

belangrijke pijnpunten zijn. De remediëring hiervan kan een gevoelige stap zijn in de preventie van

incidenten.

Page 8: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

2

LITERATUURSTUDIE

1. INCIDENTIE VAN BIJT- EN KRABINCIDENTEN BIJ DIERENARTSEN IN DE PRAKTIJK

Zoals uit internationaal onderzoek blijkt, is het risico op lichamelijke letsels inherent aan het uitoefenen

van het beroep van dierenarts.

In een overzichtsstudie betreffende 133 Engelstalige artikels over dierenartsen in uiteenlopende

settings, verschenen tussen 2000 en 2015, determineerden Bonini et al. (2016) verwondingen als

tweede meest beschreven beroepsrisico, na de zoönosen. De incidentie van verwondingen, samen met

musculoskeletale traumata, varieerde van 49% tot 93%, afhankelijk van de studie. De beschreven

letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de

bovenste ledematen, onderste ledematen en het hoofd het meest frequent verwond werden. Vermoed

werd dat de verklaring voor de hoge incidentie lag in het intensieve werkritme en de tijdsdruk die

dierenartsen ervaren om hun werk gedaan te krijgen.

Zesendertig procent van de beroepsgerelateerde schadeclaims door Australische dierenartsen in

loondienst in verschillende soorten praktijken bleek het gevolg te zijn van bijtincidenten (Jeyaretnam en

Jones, 2000).

In een volgende studie door onder andere dezelfde onderzoekers verklaarde 71% van de 199

bevraagde dierenartsen uit de verschillende soorten praktijken gedurende een periode van tien jaar

verwondingen te hebben opgelopen, vooral in de vorm van honden- en kattenbeten en kattenkrabben,

naast iatrogene snijwonden en rugletsels ten gevolge van het optillen van zware dieren (Jeyaretnam et

al., 2000).

Een latere, meer omvangrijke Australische studie stelde dat 58% van 1281 dierenartsen uit een praktijk

voor kleine huisdieren het voorgaande jaar gebeten of gekrabd werd door een hond en 79% door een

kat. Nagenoeg dezelfde percentages werden teruggevonden in gemengde praktijken (Fritschi et al.,

2006). Een aanzienlijk deel (ongeveer 30, respectievelijk 20%) van de ondervraagden gaf geen

antwoord op deze vraag, wat doet vermoeden dat de werkelijke incidentie nog hoger ligt.

Een Duitse studie onderzocht bij de verzekering gemelde beroepsongevallen gedurende vijf jaren.

31,3% van de diergerelateerde incidenten bij dierenartsen die voornamelijk gezelschapsdieren

behandelden werd veroorzaakt door honden en 42,9% door katten. Bij de dierenartsassistenten liep dit

laatste cijfer op tot 54%. De gevolgen van de incidenten varieerden van minieme verwondingen tot een

fatale afloop (Nienhaus et al., 2005).

Beschouwd over een tijdsspanne van een jaar voorafgaand aan een studie bij alle praktiserende Finse

dierenartsen onder de 65 jaar, noteerden meer dan een derde van 785 bevraagde dierenartsen een

werkgerelateerd accident. Als belangrijkste oorzaken hiervan noemden ze vermoeidheid (87%) en

gehaastheid (86%) (Reijula et al., 2003).

Gabel en Gerberich (2002) vonden bij dierenartsen in Minnesota een incidentie van 23% verwondingen

per jaar, maar zij merken hierbij op dat dit cijfer wellicht een onderschatting van de werkelijkheid is,

aangezien de bevraging een enquête inhield die peilde naar gebeurtenissen die tot meer dan een jaar

Page 9: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

3

geleden hadden plaatsgevonden en bovendien dierenartsen verwondingen vaak niet melden. In twee

derde van de gevallen zouden dierenartsen zichzelf behandelen met antibiotica of hechtingen en

bijgevolg hun verzekeringsmaatschappij niet inlichten. Jeyaretnam et al. (2000) voegen hieraan toe dat

dierenartsen bewust verkiezen om verzekeringsmaatschappijen niet op de hoogte te brengen van de

hoge incidentie van verwondingen.

Gabel en Gerberich (2002) onderkenden in hun onderzoek verschillende factoren, die een invloed

hebben op het voorkomen van verwondingen. Zo werd slaapgebrek (minder dan zes uren nachtrust)

geïdentificeerd als een risicofactor. Er bleken meer verwondingen op te treden in de maand december.

Dierenartsen die steeds assistentie hadden bij het werken met dieren bleken minder verwondingen op

te lopen. Het risico nam ook af naarmate de dierenarts meer jaren aan het werk was. Dit kan zowel te

wijten zijn aan meer ervaring en een betere werkmethode, als aan het soort werk dat oudere

dierenartsen uitvoeren: zo kunnen zij als praktijkeigenaar eventueel minder risicovolle taken verrichten

dan de jongere medewerkers of zijn ze vaker tewerkgesteld in gespecialiseerde praktijken, die een

ander soort contact met de dieren vergen. Fritschi et al. (2006) voegen hier nog aan toe dat ook

wijzigingen in de opleiding of een andere manier om verwondingen te rapporteren het verschil tussen

oudere en jongere dierenartsen kunnen verklaren.

Mannen zouden meer risico lopen dan vrouwen (Fritschi et al., 2006); wat betreft verwondingen door

katten spreekt een latere studie van deels dezelfde auteurs spreekt dit echter tegen (Lucas et al., 2009).

Opnieuw in Minnesota verklaarde 77,7% van 873 dierenartsassistenten het afgelopen jaar een

verwonding te hebben opgelopen, met een gemiddelde van 2,36 verwondingen per persoon. 52% van

de letsels betrof beten, waarvan 47% door katten en 35% door honden. In 54% van de gevallen

gebeurde het incident tijdens het in bedwang houden van het dier, in 20% van de gevallen tijdens een

behandeling. Risicofactoren waren de leeftijd van de assistent (jonger dan 26 jaar), werkervaring

(minder dan 3 jaar) en houding ten opzichte van het risico (slachtoffers waren het meest frequent zij die

meenden dat sommige, maar niet alle verwondingen konden voorkomen worden, gevolgd door zij die

meenden dat verwondingen niet konden voorkomen worden) (Nordgren et al., 2014).

In de dierenkliniek verbonden aan de universiteit van Pennsylvania, die mede fungeert als

opleidingscentrum voor studenten, werden de risicofactoren voor beten door honden en katten

onderzocht bij personen met diverse functies, betrokken bij de behandeling en verzorging van de

gehospitaliseerde honden en katten (Drobatz en Smith, 2003).

Een belangrijke indicatie bleek volgens de onderzoekers de waarschuwing dat een dier moeilijk

hanteerbaar was en/of mogelijks zou bijten, gegeven middels een melding in het dossier of op de kooi

of een verwittiging door derden, uitgezonderd de eigenaar. De informatie gegeven door deze laatste

bleek niet van significante betekenis te zijn. Het effect van een dergelijke waarschuwing kan op twee

manieren verklaard worden. Meest waarschijnlijk werden er waarschuwingen gecommuniceerd

aangaande dieren die ook effectief beschouwd werden als het meest risicovormend. Tegelijk kunnen

waarschuwingen ook leiden tot angst of bezorgdheid en aldus het gedrag beïnvloeden van degene die

de dieren zal hanteren.

Page 10: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

4

Gehaastheid en werkduur waren positief gecorreleerd met de kans op verwondingen.

De handelingen waarbij het meest frequent incidenten optraden waren lichamelijk onderzoeken (11%),

dieren in bedwang houden (11%), voeden (8%), een muilband aanbrengen (7%), een pil toedienen

(7%), dieren uit het hok nemen (5%), dieren optillen (5%) en radiografieën maken (5%). Het risico was

groter wanneer handelingen werden uitgevoerd op dieren in een hok. Het dier niet in bedwang houden

zou echter het risico nog doen toenemen. Of de handelingen deel uitmaakten van een reeks pijnlijke

handelingen of niet bleek (net) geen significant verschil te vormen.

Glardon et al. (2010) voerden een fysisch onderzoek uit bij 100 gezonde honden en evenveel gezonde

katten, waarbij geen ander instrumentarium dan de stethoscoop gebruikt werd. Volgens hun studie

waren de lichaamsstreken die het meest weerstand uitlokten bij onderzoek in dalende volgorde de keel,

de tanden, de ledematen, het abdomen, de oren, de anaalstreek, de ogen en het hart bij de hond en de

ledematen, de keel, het abdomen, de anaalstreek, het hart, de tanden, de oren en de ogen bij de kat.

Deze laatste bevinding sluit niet helemaal aan bij de stelling van verschillende auteurs dat de nek, maar

ook het hoofd, de voorkeursplaatsen voor aanraking zijn bij de kat, die gemakkelijker agressief reageert

wanneer ze elders gestreeld wordt (Crowell-Davis, 2007; Rodan, 2010; Herron en Shreyer, 2014).

Op het niveau van dierkenmerken zagen Glardon et al. (2010) meer agressieve reacties op toenadering

door de dierenarts bij bouviers en herdershonden. Sommige andere studies, bijvoorbeeld door Drobatz

en Smith (2003), spreken echter tegen dat het ras van de hond een bepalende factor zou zijn voor de

expressie van agressief gedrag.

Drobatz en Smith vonden wel een verhoogd risico bij katten en bij oudere dieren (honden en katten).

De kans op een beet steeg met 10% per extra levensjaar van het dier.

Ook Glardon et al. (2010) merkten eveneens op dat er zich relatief meer agressieve of gevaarlijke

honden in de leeftijdscategorie boven 10 jaar bevonden en bijzonder weinig in de categorie jonger dan

5 jaar.

Tenslotte beten meer mannelijke dan vrouwelijke dieren in het onderzoek van Drobatz en Smith. Dit

verschil was niet statistisch significant, maar wordt wel bevestigd door onder andere Glardon et al.

(2010): 26% van de reuen in hun onderzoek vertoonden agressief of gevaarlijk gedrag, tegenover 7%

van de teven. Bij de katten, waarvan de meerderheid gesteriliseerd was, vonden ze echter geen verschil.

De invloed van deze laatste twee factoren, leeftijd en geslacht, is in tegenspraak met de bevindingen

van Stanford (1981). In diens studie bij 462 honden naar het gedrag van het dier tijdens het betreden

van de praktijk en de consultatie en zijn houding tegenover de dierenarts, bleken leeftijd en geslacht

geen significante verschillen op te leveren. Het gewicht wel, echter zonder voorspellende waarde voor

de praktijk; de honden die beten uit angst bleken het laagste gemiddelde gewicht te hebben (6,8 kg),

terwijl de honden die actief defensief (agressief) gedrag vertoonden het hoogste gemiddelde gewicht

hadden (28,5 kg). De honden die als ‘onderdanig’ en ‘vriendelijk-enthousiast’ bestempeld werden,

hadden een gemiddeld gewicht van respectievelijk 12,0 en 18,9 kg.

Page 11: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

5

2. MOGELIJKE CONSEQUENTIES VAN INCIDENTEN

Wanneer dierenartsen gebeten of gekrabd worden door patiënten kan dit uiteenlopende en verregaande

gevolgen hebben (Drobatz, 2003).

Vooreerst zijn er de fysische gevolgen voor de dierenarts. Na een incident kan de dierenarts gedurende

uren, dagen of langer arbeidsongeschikt zijn. In sommige gevallen kan een ziekenhuisopname

noodzakelijk zijn (Jeyaretnam et al., 2000; Nienhaus et al., 2005).

Slachtoffers lopen het risico zoönosen (bijvoorbeeld kattenkrabziekte door Bartonella henselae, rabiës,

dermatofytose,…), infecties en littekens te ontwikkelen. Epp en Waldner (2012) rapporteerden het

optreden van een infectie in 20% van de incidenten. Verschillende studies geven echter uiteenlopende

percentages aan, van 1,4 tot 50% (Dire et al., 1994; Carney et al., 2012). Het al dan niet ontstaan van

een infectie is afhankelijk van verscheidene factoren als de diepte van de wonde, de initiële verzorging,

bacteriële kenmerken en gastheerfactoren (Dire et al., 1994).

Daarnaast zijn er mogelijke psychologische gevolgen, gaande van onzekerheid tot ernstige angst

(Drobatz, 2003).

Agressief gedrag kan er verder toe leiden dat een onderzoek of behandeling vroegtijdig wordt stopgezet,

wat nefast kan zijn voor de gezondheid van het dier en mogelijk frustratie en stress inhoudt voor zowel

de dierenarts als de eigenaar (Sanders, 1994). Glardon et al. (2010) rapporteerden agressief of

gevaarlijk gedrag bij 16% van de honden en 13% van de katten. Bij 24% van de honden en 20% van

de katten kon het onderzoek slechts gedeeltelijk worden uitgevoerd ten gevolge van het gedrag van het

dier en bij respectievelijk 6% en 4% zelfs helemaal niet.

Het vertrouwen tussen de dierenarts en de eigenaar kan in beide richtingen geschaad worden

(Glardon et al., 2010). De eigenaar kan ertoe geneigd zijn deze dierenarts niet meer te consulteren,

terwijl de dierenarts het dier als on(be)handelbaar kan bestempelen en/of de eigenaar als

onbetrouwbaar.

Een grootschalig onderzoek bij eigenaars en dierenartsen in de Verenigde Staten bracht aan het licht

dat 40% van de katten geen dierenarts bezocht had in het jaar voorafgaand aan de bevraging, tegenover

15% van de honden. De belangrijkste verklaring hiervoor was volgens de eigenaars de stress die de

kat en zijzelf ervaarden tijdens het transport en in de dierenartsenpraktijk en de hiermee verbonden

agressieve reacties van de kat (Volk et al., 2011).

Zoals verder nader besproken wordt kunnen de gebeurtenissen door het dier sterk geassocieerd

worden en blijven met de aanwezigheid van de eigenaar en kan zijn geagiteerde toestand nog lang

nawerken nadat het de praktijk of kliniek verlaten heeft. Hierdoor kunnen er problemen gegenereerd

worden in de thuissituatie (Beaver, 2004; Bowen en Heath, 2005a; Crowell-Davis, 2007).

Page 12: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

6

3. AGRESSIE BIJ HONDEN EN KATTEN

Intentioneel krabben en bijten door honden en katten kan beschouwd worden als een manifestatie van

agressie. Ondanks de pejoratieve connotatie, heeft het stellen van agressief gedrag niet noodzakelijk

een eenduidig negatieve betekenis.

Bowen en Heath (2005a) omschrijven agressie als ‘een bepaalde reeks gedragingen, die een antwoord

zijn op een complexe emotionele toestand, zonder de oorzaak of motivatie van deze gedragingen te

verklaren’. Het is belangrijk zich te realiseren dat agressie bij honden en katten een normaal en

essentieel onderdeel is van het natuurlijke gedragsrepertorium en dat de term niet zonder meer geschikt

is om de persoonlijkheid van het dier te omschrijven (Bowen en Heath, 2005a, 2005c).

Verschillende auteurs, waaronder Ursin en Olff (1993, 1995) en Koolhaas et al. (1999) situeren agressie

als een mogelijk (onderdeel van een) coping mechanisme, als een van de verschillende gedragingen

die kunnen gesteld worden als reactie op stress, geïnduceerd door een als negatief gepercipieerde

stimulus of situatie, in een poging om de karakteristieken van deze uitlokkende factor te veranderen of

hieraan te ontsnappen.

Hoewel veelvuldig gebruikt, heeft het concept van stress geen eensluidende definitie. Met ‘stress’ wordt

zowel bedoeld a) de aanwezigheid van bedreiging en uitdagingen, die de draagkracht van een individu

overschrijden, als b) de perceptie van het individu hiervan én c) zijn reactie hierop. De ervaring van

stress wordt bovendien beïnvloed door a) de perceptie van het individu, b) zijn coping mechanismen,

de mogelijkheid om deze toe te passen en het al dan niet succesvol zijn hiervan en c) de lichamelijke

veranderingen die het gevolg zijn van deze situatie (Ursin en Olff, 1993; Koolhaas et al., 1999).

Hierbij is het belangrijk te benadrukken dat het niet zozeer de reële karakteristieken van een bepaalde

stimulus zijn die de negatieve lading ervan determineren, als wel de emotionele en cognitieve

verwerking ervan en de mogelijkheid om een adequaat antwoord te bieden. De uitkomst hiervan wordt

in grote mate bepaald door de voorspelbaarheid en de beheersbaarheid van de stimulus (Weiss, 1968;

Wechsler, 1995; Koolhaas et al., 1999). Onzekerheid, een gebrek aan informatie en het gebrek aan of

verlies van controle dragen bij tot het ontstaan van stress, terwijl duidelijke en betrouwbare

geruststellende signalen en gedrag dat tot controle leidt de stress doen afnemen. De stressreactie is

een essentieel onderdeel van het fysisch en psychisch adaptieve systeem, dat erop gericht is zowel de

stress als de bron ervan uit te schakelen (Ursin en Ollf, 1993).

Een centraal begrip om nagenoeg alle gedragstoestanden te kunnen verklaren, en dan zeker deze

waarin angst een rol speelt, is volgens Overall (2013) arousal, een toestand van verhoogde

neurofysiologische activatie. Een verhoogd niveau van arousal, dat een bepaalde adaptieve drempel

overschrijdt, verhindert de accurate perceptie en verwerking van informatie en kan een negatief effect

hebben op de acties die op basis hiervan ondernomen worden. Niet-adaptieve arousal komt gewoonlijk

tot uiting als vrees of als angst.

Vrees wordt beschouwd als onderdeel van normaal gedrag, met de focus op de aanwezigheid van

bijvoorbeeld een object, individu of sociale situatie die bezorgdheid opwekt. De agressie die hierbij kan

optreden is defensief van aard en bestaat eerder uit passief gedrag, dat de tegenpartij stimuleert om

conflict te vermijden en zich terug te trekken.

Page 13: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

7

Angst is het gevolg van het anticiperen van een mogelijk toekomstig gevaar of ongeluk, waarbij

somatische symptomen van spanning optreden. De focus van de angst kan intern of extern zijn. Aan

angst kan eerder offensieve agressie gekoppeld worden. Offensieve agressie omvat gewoonlijk gedrag

dat de afstand tussen de agressor en de focus van agressie verkleint, zoals naderen als dreiging of

aanvallen.

Of de angst of vrees als pathologisch moeten beschouwd worden, is afhankelijk van de context.

De meeste vormen van agressie die als problematisch of abnormaal beschouwd worden, vinden aldus

hun oorsprong in angst (Overall, 2013).

3.1. Agressie bij honden

Volgens Overall (2013) leven honden, net als mensen, in vloeiende sociale structuren, waarin niet

lineaire hiërarchieën, maar wel eerbied en respect een centrale rol spelen in de dagelijkse interacties,

vooral tussen soortgenoten die elkaar kennen. Het ontbreken van lineaire structuren maakt de meeste

concepten aangaande ‘dominantie’ bij honden dan ook gedateerd en irrelevant.

Eerbiedig gedrag is context-gebonden en gebaseerd op kennis, leeftijd, grootte én de situatie.

Interacties tussen dieren die elkaar niet kennen, zijn grotendeels gebaseerd op gedragingen die tot doel

hebben informatie in te winnen over risico’s die aanwezig kunnen zijn in de situatie. Door gebruik te

maken van signalisatie en presentatie wordt het risico beperkt dat een situatie uitmondt in een gevecht

en zo schade kan berokkenen. Wanneer er in eerste instantie toch gekozen wordt voor het gevecht om

conflicten op te lossen, is er sprake van abnormaal, uit-de-context-gedrag.

Agressie bij honden kan best gedefinieerd worden ‘binnen een welbepaalde context, als een geschikte

of ongeschikte bedreiging of uitdaging, die uiteindelijk opgelost wordt door gevecht of eerbied’ (Overall,

2013). Geschikte agressie heeft een plaats binnen een bepaalde context, zoals de agressie die een

hond uit tegenover inbrekers. Deze agressie is bij voorkeur proportioneel aan het gevaar, wat

veronderstelt dat de hond bekwaam is om delicate contextuele beslissingen te nemen. Een hond die

angstig is, is niet altijd in staat om dergelijke beslissingen te nemen. Ongeschikte agressie daarentegen

is uit de context en pathologisch. Terwijl normaal gedrag flexibel en variabel is, is pathologisch gedrag

onbuigzaam en vrij stereotiep. Honden die ongeschikte agressie vertonen zijn niet inadequaat

opgevoed, maar zijn klinisch abnormaal en moeten als dusdanig behandeld worden.

Overall (2013) onderscheidt een dertiental vormen van agressief gedrag bij honden, die ze als

pathologisch categoriseert. Verschillende hiervan maken ook deel uit van indelingen van agressie in

oudere bronnen, zij het dan vaak binnen een ander conceptueel kader.

Maternale agressie is consistente agressie bij een drachtige of zogende teef, gericht tegen mensen of

andere dieren in de nabijheid, zonder dat deze noodzakelijk de teef of pups benaderen. Maternale

agressie wordt geïnduceerd door prolactine en ten gevolge van dagelijkse schommelingen in het niveau

hiervan kan het gedrag van de zogende teef zeer onvoorspelbaar worden. Deze agressie kan opnieuw

gezien worden bij iedere volgende dracht. Het prolactine-niveau kent ook een stijging bij niet-zogende

teven op het einde van iedere cyclus, zelfs zonder dat er typische kenmerken van schijndracht aanwezig

zijn, en ook deze dieren kunnen dan toegenomen agressief gedrag vertonen (Bowen en Heath, 2005a;

Overall, 2013).

Page 14: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

8

Prooidrift-agressie gericht tegen pups wordt consistent gesteld door te teef, zonder dat haar pups

bedreigend of verwondend gedrag vertonen (Overall, 2013).

Prooidrift-agressie is een extreem stille vorm van agressie die in overeenstemming is met het

daaropvolgende prooidrift-gedrag. Dit gedrag wordt consistent gericht tegen prooidieren of tegen

individuen die ongecontroleerde bewegingen maken en/of abrupte slaap-/waakcycli vertonen, zoals

jonge of zieke dieren, baby’s en geriatrische individuen, vaak met ernstige verwondingen tot gevolg

(Overall, 2013).

Spel-agressie is consistente, uit-de-context agressie, die optreedt in situaties waarin spelgedrag

relevant zou zijn en gezocht wordt, maar die door de inadequate gedragingen spel juist ontmoedigt

(Overall, 2013).

Vrees-gerelateerde agressie is consistente agressie bij honden die gedragsmatige (bijvoorbeeld

vermijdingsgedrag) of fysiologische (bijvoorbeeld beven) tekenen van vrees vertonen. Deze honden

verkiezen agressie te vermijden, maar kunnen bijten wanneer hun waarschuwingssignalen niet het

gewenste effect hebben en ze zich bedreigd voelen (Overall, 2013).

Pijn-gerelateerde agressie treedt op in associatie met een verwonding, ziekte of behandeling of

interventie die pijn kan veroorzaken of intensifiëren. De agressie is typisch veel heviger dan noodzakelijk

om bezorgdheid te uiten of de bedreigende stimulus uit te schakelen. Een hond die uit ervaring geleerd

heeft dat een bepaalde manipulatie pijnlijk kan zijn, kan bij een volgende gelegenheid agressie vertonen

nog voor de eigenlijke manipulatie (Overall, 2013).

Territoriale en protectieve agressie treden op wanneer een individu of groep een ander(e) individu of

groep (in het geval van protectieve agressie) of een roerend of onroerend goed (bij territoriale agressie)

nadert, zonder dat er reële contextuele dreiging uitgaat van wie nadert. Typerend is dat de agressie

toeneemt naarmate de afstand afneemt (Overall, 2013).

Agressie tussen honden kan als een consistente, volitionele, ‘pro-actieve’ agressie voorkomen, die niet-

contextueel is door de afwezigheid van sociale signalen of bedreigingen uitgaande van de focus van de

agressie. Deze agressie treedt meestal op tussen honden die in een bepaalde sociale structuur

samenleven, die wijzigt door de gedragsveranderingen van een of meerdere honden ten gevolge van

sociale maturatie (Overall, 2013).

Omgeleide agressie wordt consistent gericht tegen een derde partij, wanneer het uiten van agressief

gedrag tegenover het primaire doelwit verhinderd of onderbroken wordt. Meestal is deze derde partij

het individu dat toevallig het meest dichtbij staat (Overall, 2013).

Voedsel-gerelateerde agressie treedt consistent op in de aanwezigheid van onder andere voedsel,

beenderen of snoepjes zonder dat er sprake is van mishandeling of uithongering, en is gericht tegen

eenieder die het voedsel benadert. Vaak gaat het slechts om welbepaalde, zeer gewenste producten

(Overall, 2013).

Possessieve agressie is gericht tegen een ander individu dat een bepaald voorwerp benadert of

probeert te verwerven, dat de agressor in zijn bezit heeft of afschermt, zelfs zonder dat hij het gebruikt

of dichtbij zich heeft (Overall, 2013).

Page 15: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

9

Impuls-controle agressie wordt consistent gericht tegen personen in situaties waarin het gedrag van de

hond actief of passief gecontroleerd wordt of waarin hem de mogelijkheid ontnomen wordt om een

bepaald gedrag uit te voeren. Typerend is dat de situatie door de hond als onduidelijk gepercipieerd

wordt en dat hij agressie aanwendt om duidelijkheid te verkrijgen (Overall, 2013).

Idiopathische agressie treedt op een onvoorspelbare manier op in omstandigheden waarin geen andere

stimuli onderkend worden die op een andere vorm van agressie duiden en waarin evenmin een

onderliggende causale fysische of fysiologische toestand aanwezig is. In de meerderheid van de

gevallen die eventueel als idiopathische agressie benoemd zouden worden, zou het in werkelijkheid

gaan om impuls-controle agressie (Overall, 2013).

Naast de besproken vormen van agressie, dient er ook aandacht geschonken te worden aan het belang

van medisch gemedieerde agressie (Beaver, 1983; Glardon et al., 2010).

Bij bijna een kwart van de honden die bij een dierenarts of gedragstherapeut aangeboden worden

wegens agressief gedrag, zou de oorzaak kunnen gevonden worden in een medische conditie, die zich

klinisch (enkel) via dit gedrag manifesteert. Er kan hierbij onder andere gedacht worden aan tumoren of

andere afwijkingen van het centrale zenuwstelsel, epilepsie, hydrocephalus, hypo- en hyperthyroïdie,

cardiale insufficiëntie en uremie.

Welbekend is verder het ontstaan van agressie ten gevolge van een rabiësinfectie (‘hondsdolheid’). Ook

mental lapse syndrome of (Red Cocker) rage syndrome, gekenmerkt door een plotse, onvoorspelbare,

kortdurende agressieve uitbarsting, die voornamelijk optreedt bij cocker spaniëls en waarbij een erfelijke

component aanwezig zou zijn, kan tot deze categorie gerekend worden.

Daarnaast kan een hond met chronische pijn gemakkelijk geïrriteerd geraken en sneller agressief

worden.

Tenslotte kunnen ook voeding en medicatie, zoals cortisone en geslachtshormonen, een inducerende

rol spelen (Beaver, 1983; Glardon et al., 2010). Bij een hond onder dermatologische behandeling zou

de eigenaar tweemaal meer kans hebben om gebeten te worden. Chronische jeuk kan de drempel voor

prikkelbaarheid en agressie verlagen en toegediende medicatie zoals glucocorticoïden of

antihistaminica kunnen agressief gedrag uitlokken (Guy et al., 2001). Tranquilizers zoals acepromazine

kunnen agressie desinhiberen en bij een angstig dier nog meer agressie uitlokken (Rodan, 2010).

Belangrijk is ook het feit dat honden postanesthetisch frequent dysforie en agressie vertonen, ten

gevolge van de gebruikte anesthetica (Becker et al., 2013; Caines et al., 2014).

3.2. Agressie bij katten

In tegenstelling tot honden, die reeds eeuwen met mensen samenleven en interageren in werkrelaties,

werden - en in veel gevallen worden - katten hoofdzakelijk getolereerd en gemotiveerd in de nabijheid

van mensen om voedselvoorraden te vrijwaren van muizen en andere kleine prooidieren. Door de

weinig intense, mutualistische relatie tussen mensen en katten ontbrak lange tijd de noodzaak om via

selectie in te grijpen in het feliene gedrag. Het proces van selectie en domesticatie dat bij honden reeds

vroeg startte, omdat ze al snel specifieke taken toebedeeld kregen in hun relatie met mensen, is bij

katten een veel recentere ontwikkeling, die nog steeds aan de gang is.

Page 16: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

10

Daarnaast blijken katten, alweer anders dan honden, geen sociale systemen te hebben die vergelijkbaar

zijn met die van de mens, wat de communicatie tussen beide bemoeilijkt. Mensen slagen er vaak

onvoldoende in om hun signalen te vertalen naar katten en interpreteren omgekeerd ook veel normaal

gedrag van katten als abnormaal of ongewenst (Overall, 2013).

De sociale structuren van katten bestaan van nature uit coöperatieve groepen van onderling verwante

vrouwelijke dieren, waarbij mannelijke dieren uitgesloten worden en solitair leven. Ook binnen de sociale

groepen blijft het gedrag van de kat gericht op de individuele overleving en fundamentele activiteiten

zoals jagen, eten en rusten spelen zich af in een solitaire context. Katten die met mensen samenleven,

worden vaak uitgedaagd door de sociale vereisten die deze structuur met zich brengt, zeker in

huishoudens waarin verschillende katten worden samengebracht. Een verstedelijkte omgeving zorgt er

bovendien voor dat ‘vreemde’ katten gemakkelijker met elkaar in contact komen, wat tot conflict kan

leiden (Heath, 2015).

Tussen katten die elkaar kennen, maar niet als gelijke beschouwen, treedt vooral bedekte agressie op,

die meestal tot uiting komt in poseren, terwijl openlijke agressie eerder gelinkt kan worden aan situaties

waarbij katten elkaar niet kennen of waarbij ze elkaar wel kennen en als gelijkwaardig beschouwen en

geen van beide wil wijken voor de ander. Tegenover mensen is agressie bij katten ook eerder bedekt

en defensief, terwijl bij honden meer openlijke en offensieve agressie gezien wordt, wat mede verklaart

waarom eigenaars agressie bij katten vaak niet als dusdanig herkennen.

Geholpen door de vaak camouflerende haarkleedpatronen van hun voorouders, hebben katten zich

doorheen hun evolutie ontwikkeld tot ‘zit-en-wacht prooidieren’, die zich zeer stil verborgen houden, om

vervolgens ogenblikkelijk te reageren met een verhoogd arousal-niveau. Katten blijken ‘normale’ arousal

patronen te hebben die verschillen van andere diersoorten en die extreem snel kunnen stijgen.

Het typische prooigedrag van katten manifesteert zich in hun neiging om zich te verstoppen bij stress,

waarbij de immobiliteit gemakkelijk kan omslaan in een agressieve uitval (Overall, 2013).

Naar analogie met de onderverdeling bij honden, beschrijft Overall (2013) een tiental vormen van

pathologische agressie bij katten, waarvan de meeste op nagenoeg dezelfde manier begrepen kunnen

worden als bij honden, namelijk de maternale agressie, spel-agressie, vrees-gerelateerde agressie, pijn-

gerelateerde agressie, territoriale agressie, omgeleide agressie en prooidrift-agressie.

Agressie door een gebrekkige socialisatie uit zich in extreem agressief gedrag bij katten die in een

situatie van fixatie, opsluiting of nauw contact gedwongen worden, waarbij klauwen en tanden gebruikt

worden om te ontsnappen of manipulatie af te wenden.

Impuls-controle agressie wordt consistent gericht tegen personen in situaties waarin het gedrag van de

kat of zijn toegang tot het gedrag actief of passief gecontroleerd wordt. Maar anders dan bij honden,

waarbij de arousal vertrekt vanuit angst ten gevolge van een onduidelijke situatie, bevinden de katten

zich in een toestand van verhoogde arousal, waardoor ze geprovoceerd worden door het normale

menselijke gedrag dat ze zelf vragen om duidelijkheid over de situatie te krijgen. Deze vorm van

agressie wordt ook wel de ‘laat me met rust-beet’ genoemd, omdat mensen er het meest frequent mee

geconfronteerd worden wanneer ze de kat strelen.

Page 17: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

11

Agressie tussen katten is gebaseerd op conflicten binnen sociale structuren, waarbij niet de sociale

maturatie van een dier bepalend is (zoals bij honden), maar wel de contextuele respons: er gaan geen

provocatieve signalen of interacties uit van het dier dat aangevallen wordt. De auteur merkt hierbij op

dat de enige vorm van niet-pathologische agressie tussen katten die tussen katers is (Overall, 2013).

Recenter stelde Casey (2015) een andere indeling voor van agressie tegenover mensen. De auteur ziet

vier belangrijke redenen voor het optreden van deze agressie.

Agressie als een defensieve reactie wordt gemotiveerd vanuit angst of vrees en is wellicht de meest

voorkomende vorm van agressie. Ten gevolge van een inadequate socialisatie en/of negatieve

ervaringen bij het gehanteerd worden kunnen katten mensen als een bedreiging percipiëren, waarop

ze bij voorkeur met vermijdingsgedrag reageren, bijvoorbeeld door weg te lopen of zich te verschuilen.

Wanneer dit niet mogelijk of onsuccesvol blijkt te zijn, kan er overgegaan worden tot agressie om de

bedreiging af te weren. Mensen reageren hier meestal spontaan op door de hand waarmee ze de kat

benaderden weg te trekken, wat een bekrachtiging inhoudt voor de agressieve reactie van de kat. Bij

herhaling zal de kat leren dat agressie een efficiënte strategie is om dreiging af te houden en zich

zelfzekerder voelen om zich bij een volgende dreiging offensief agressief op te stellen.

Casey (2015) benadrukt hierbij dat offensieve en defensieve agressie, zoals uit het voorbeeld blijkt,

geen polaire begrippen zijn, maar dat ze in dezelfde situatie kunnen voorkomen, waarbij het verschil

enkel ligt in de fase van ontwikkeling van het gedrag, dat afhankelijk is van het leerproces van het dier.

Agressie als een misplaatste spel-/prooigedrag-/aandachtvragende reactie is geconditioneerd gedrag,

dat zijn oorsprong heeft in de omgang van mensen met kittens. Via spel ontwikkelen kittens de

motorische vaardigheden die nodig zijn bij de jacht. Eigenaars spelen vaak op een uitnodigende manier

met kittens, bijvoorbeeld door met hun vingers of voeten te wiebelen. Kittens reageren hierop met

bewegingen uit het jachtgedrag, die versterkt worden door de positieve reactie van de eigenaar hierop.

Naarmate de kittens ouder worden, minder schattig zijn en scherpere nagels krijgen, wordt dit gedrag

minder geïnitieerd en geapprecieerd door de eigenaar en moet de kat intenser gedrag stellen om een

reactie bij de eigenaar uit te lokken. Deze laatste reageert hier weer op door bijvoorbeeld te roepen of

zijn armen weg te trekken, wat het gedrag bekrachtigd. Geleidelijk aan kan de reactie van de eigenaar

ook een meer bestraffende vorm aannemen, waardoor bij de kat een emotioneel conflict kan ontstaan.

Het oorspronkelijke gedrag kent dan nog wel een aanvang, maar tegelijk is de kat bang voor de

gevolgen, waardoor het gedrag extremer kan worden (Casey, 2015).

Agressie als een antwoord op frustratie kan bijvoorbeeld ontstaan wanneer een kat die gewoonlijk buiten

andere katten verjaagt, deze enkel door een gesloten raam kan zien. Het feit dat het door de kat

verwachte of gewenste gedrag niet kan gesteld worden, wekt frustratie op, die zich kan vertalen in

agressie tegenover een individu dat toevallig dichtbij staat, omdat de feitelijke bron van frustratie niet

bereikbaar is. Het gaat hier dus om omgeleide agressie (Casey, 2015).

Agressie ten gevolge van ziekteprocessen kan op twee manieren verklaard worden. Enerzijds zijn er

bepaalde, eerder zeldzame gevallen waarin agressie kan ontstaan als een rechtstreeks gevolg van een

aandoening, zonder uitlokkende factoren uit de omgeving. Zo kunnen rabiës en focale beroertes in het

limbische gebied leiden tot het spontaan optreden van agressie (Casey, 2015). Ook toxoplasmose,

Page 18: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

12

loodintoxicatie en hepatische encefalopathie zouden rechtstreeks oorzaak kunnen zijn van het optreden

van agressie (Seksel, 2014). Anderzijds kunnen fysiologische of pathologische veranderingen de

drempel voor het optreden van angst- of vrees-gerelateerde agressie verlagen (Casey, 2015). In deze

context worden onder andere schildkliergerelateerde dysfuncties genoemd: hyperthyreoïdie komt

frequent voor en lijkt meer onvoorspelbaar en kwaadaardig gedrag uit te lokken, terwijl katten met

hypothyreoïdie zich eerder nukkig gedragen (Beaver, 2004; Bowen en Heath, 2005c). Verder zijn katten

met het felien-hyperesthesie-syndroom overgevoelig voor lichamelijke aanrakingen en kunnen bijgevolg

uitermate agressief reageren wanneer ze gestreeld of vastgenomen worden (Bowen en Heath, 2005c).

Daarnaast kunnen aandoeningen als kanker, diabetes, inflammatory bowel disease, osteoarthritis,

cystitis, pancreatitis, gebits-, hoornvlies- en dermatologische problemen pijn en ongemak veroorzaken

die vaak onopgemerkt blijven en bovendien een intermitterend karakter kunnen hebben (Rodan, 2010;

Seksel, 2014).

4. UITERLIJKE SIGNALEN VAN STRESS, ANGST EN AGRESSIE

Agressie is slechts een van de mogelijke manieren om te reageren op een stressvolle situatie.

Traditioneel werden de reacties op bedreiging opgedeeld in vechtreacties (fight) en vluchtreacties

(flight). Meer recent werden hier verstijven (freeze) en friemelen (fiddle) aan toegevoegd (Rodan en

Folger, 2010; Seksel, 2014). Het gaat dan steeds om dieren die angstig zijn omwille van de bedreigende

situatie.

De fight response is het vertonen van defensief agressief gedrag, om de bedreigende stimulus te

vermijden. Bijvoorbeeld een kat die niet wil opgepakt worden, kan in de hand bijten opdat de hand zich

zou terugtrekken.

De flight response is erop gericht de afstand tussen het dier en bedreigende stimulus te vergroten en

er zo aan te ontsnappen. Dit is de primaire verdedigingsstrategie voor katten (Bowen en Heath, 2005b;

Nibblett et al., 2015) en kan typisch ook geobserveerd worden in pogingen om uit de onderzoeksruimte

te ontsnappen of zich terug te trekken in de draagmand.

Freezing is het plots immobiel worden van het dier. Ook deze reactie wordt vaak gezien bij katten tijdens

een diergeneeskundig onderzoek, vooral wanneer de intensiteit van de bedreigende stimulus (nog) vrij

beperkt is (Rodan en Folger, 2010).

Fiddling wordt gekenmerkt door substitutiegedragingen en treedt op wanneer het dier niet kan besluiten

welk gedrag het meest gepast is in een bepaalde situatie. Substitutiegedragingen zijn gedragingen die

in een andere context normaal zijn, zoals geeuwen of zich krabben, maar betekenisloos en inefficiënt

om de ongewenste situatie te veranderen (Moffat, 2008; Rodan en Folger, 2010; Seksel, 2014).

Deze gedragspatronen zijn niet mutueel exclusief en een dier kan van de ene naar de andere toestand

overgaan (Moffat, 2008; Seksel, 2014).

Page 19: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

13

4.1. SIGNALEN BIJ DE HOND

Stress uit zich bij honden op verschillende manieren: gedragsmatig, fysiologisch en immunologisch.

Afhankelijk van het ras kunnen er andere manifestaties geobserveerd worden. Zo zou er bij fox terriërs,

maar niet bij beagles, verhoogde thermogenesis en daaropvolgende thermoregulaties (hijgen, zweten)

waargenomen worden als reactie op stress.

Uiterlijke verschijnselen bij stress zijn onder meer de uit de mond hangende tong, beven, speekselen,

vocalisaties, antidiuresis. Signalen zijn echter niet altijd eenduidig: aan de snuit likken, een poot

opheffen, een lage lichaamshouding of gebogen zithouding kunnen zowel op onderdanigheid wijzen als

op de neiging om te ontsnappen (Beerda et al., 1997).

Dat niet alle signalen die honden geven eenvoudig te interpreteren zijn blijkt ook uit het onderzoek van

Stanford (1981). Hij wees de 462 honden die in een dierenartsenpraktijk werden binnengebracht op

basis van hun gedrag toe aan vier categorieën. Een bezoek aan de dierenarts is voor veel honden een

stressvolle gebeurtenis, wat weerspiegeld wordt door het feit dat zo’n 70% van de honden

terughoudendheid of weerstand vertoonde bij het naar binnen gaan.

In categorie A werden de honden ingedeeld die zich onderdanig gedroegen, categorie B waren honden

die vriendelijk, nieuwsgierig en enthousiast overkwamen, categorie C waren honden die duidelijk angst

vertoonden en de dierenarts probeerden te bijten tijdens het onderzoek en categorie D waren honden

die als kwaadwillig bestempeld werden en actief defensief gedrag stelden. Niet alle resultaten waren

statistisch significant, wat te wijten kan zijn aan het manifeste verschil in groepsgrootte (279 honden in

categorie A, 78 in categorie B, 81 in categorie C en 24 in categorie D), dus enige voorzichtigheid is

geboden bij de interpretatie van de verschillen, maar er tekenden zich toch enkele opvallende

tendensen af.

Alle honden in categorieën B en D gingen gemakkelijk de praktijk binnen, terwijl 96,1% van de honden

in categorie A en 67,9% in categorie C weerstand vertoonden en eventueel getrokken of gedragen

moesten worden.

Opvallend is dat de honden in categorie D niet urineerden in of aan de praktijk, geen voorwerpen

besnuffelden en geen geluid maakten in de loop van het onderzoek (inclusief eventuele injecties).

Alle honden in categorieën B en C en meer dan de helft van de honden in categorie A urineerden.

Alle honden in categorie C maakten geluid, net als 13,3% in categorie A en 6,4% in categorie B.

Opmerkelijk genoeg was 75% van de honden in groep D wel controleerbaar, in de zin dat ze op

commando’s reageerden en gehanteerd konden worden zonder fysieke dwang. Dit gold eveneens voor

alle honden in categorie B, maar slechts 30,8% in categorie A en 34,6% in groep C. Hoe meer manifeste

angst de honden vertoonden, hoe meer moeite het dus kostte om ze in bedwang te houden.

Bijten kan gezien worden als het eindpunt van een continuüm waarop een hond zich bevindt, wanneer

hij geen uitweg vindt uit een sociaal conflict of beangstigende situatie. Aan het bijten gaat gewoonlijk

een proces van verstijven, blaffen, grommen, tanden tonen, opspringen en happen vooraf. (Fig. 1).

Page 20: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

14

Figuur 1. Het continuüm van agressief gedrag (© Bowen and Heath, 2005a).

Toch moet agressief gedrag en de weg ernaartoe niet als een deterministisch lineair proces gezien

worden. Overall (2013) toont klassieke lichaamshoudingen van honden in een vorm die ruimte laat voor

flexibiliteit en verandering (Fig. 2 A en B). De lichaamshoudingen volgen elkaar niet noodzakelijk in de

gegeven volgorde op. Vanuit elke houding kan teruggegaan worden naar een vorige en er kunnen

sprongen vooruit gemaakt worden, waarbij een afgebeelde volgorde niet volledig doorlopen wordt.

Page 21: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

15

Figuur 2. Klassieke lichaamshoudingen bij de hond met de golden retriever (A) en de Duitse herder (B) als model.

Houdingen kunnen elkaar bidirectioneel opvolgen en er kunnen stappen overgeslagen worden (© Overall, 2013).

Ook voor wat betreft de gelaatsuitdrukkingen kunnen er typische verschijningsvormen onderkend

worden. Figuur 3 A en B tonen op de x-as van links naar rechts toenemende vrees / angst / onzekerheid

en op de y-as van boven naar onder toenemende agressie.

Het is van belang hierbij te beseffen dat kenmerken van het ras en de morfologie van de hond de

verschijningsvorm beïnvloeden. Of een bepaalde houding van een hond normaal is of niet, hangt af van

wat ‘normaal’ is voor dit individu.

Daarnaast krijgt een signaal pas een duidelijke betekenis in het geheel. Hoe meer congruentie er

bestaat tussen de gelaatsuitdrukking, lichaamshoogte, houding van de staart en beweging, hoe

duidelijker en zekerder een signaal zal zijn.

Page 22: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

16

Figuur 3. Klassieke gelaatsuitdrukkingen bij de hond met de golden retriever (A) en de Duitse herder (B) als model.

Op de x-as van links naar rechts toenemende vrees / angst / onzekerheid en op de y-as van boven naar onder

toenemende agressie.

Page 23: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

17

4.2. SIGNALEN BIJ DE KAT

Katten verkiezen in eerste instantie om een conflict te vermijden of eruit te ontsnappen. Wanneer ze

hier niet in slagen, zullen ze vaak ‘bevriezen’ en tegelijk dreigende waarschuwingssignalen uitsturen,

zoals het zwiepen van de staart, sissen, grommen en spuwen. Wanneer angst overheerst zal de kat

zelf proberen een minder dreigende indruk te maken, door een lage, defensieve lichaamshouding aan

te nemen, met de staart naast het lichaam. Bij toenemende agressie zal de rug gekromd - zowel lateraal

als dorsaal - en de staart verticaal gestrekt worden en zal er pilo-erectie optreden (Bowen en Heath

2005b; Crowell-Davis 2007; Rodan en Folger, 2010).

De gelaatsuitdrukkingen van de kat zijn meer accuraat als indicator voor zijn reactie dan de

lichaamshoudingen, omdat ze minder statisch zijn en de snelle veranderingen in zijn emotionele

toestand beter weergeven (Bowen en Heath 2005b). Bij angst kan er bijvoorbeeld meer pupildilatatie

gezien worden, terwijl agressie de oren doet platliggen (Fig. 4).

Katten die een verstijfde defensieve lichaamshouding aannemen en zich geprovoceerd voelen gaan

gemakkelijk over tot bespringen en aanvallen. Een dergelijke aanval is gericht op het afwenden van de

bedreiging en het creëren van een vluchtroute.

In tegenstelling tot honden beschikken katten niet over een repertorium aan geruststellende

gedragingen, waardoor een fysieke confrontatie sneller escaleert en abrupt lijkt te komen. Bovendien is

het typerend voor katten dat ze bij angst en pijn vaak geen uitgesproken gedrag stellen en slechts zeer

subtiele signalen uitzenden, waardoor een aanval des te meer onverwacht overkomt (Bowen en Heath

2005b en 2005c; Rodan, 2010).

Figuur 4. Lichaamshoudingen en gelaatsuitdrukkingen van een angstige/agressieve kat (© Rodan en Folger, 2010).

Page 24: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

18

5. STRESS EN AGRESSIE BIJ CONSULTATIE OF HOSPITALISATIE EN MAATREGELEN OM DEZE TE VERMIJDEN

Drieëntwintig procent van de 462 geobserveerde honden in het onderzoek van Stanford (1981)

vertoonde een vorm van agressief gedrag tijdens de consultatie. De grootste groep hiervan, ruim 77%,

deed dit uit angst. Naast angst wijzen Glardon et al. (2010) medische factoren, irritatie en omleiding aan

als belangrijkste oorzaken van agressie tijdens het onderzoek.

In de context van een diergeneeskundige consultatie of hospitalisatie duiken er tal van stimuli op die

stresserend kunnen zijn voor honden en katten.

In het algemeen benoemden Beerda et al. (1997) onaangepaste huisvesting, een nieuwe omgeving,

transport, geluid, oncontroleerbare en onvoorspelbare sociale situaties, immobilisatie en ongepast

hanteren als mogelijke oorzaken van stress bij honden. Deze factoren kunnen typisch opduiken binnen

een onderzoeks- of behandelingskader.

5.1. DE VOORBEREIDINGEN THUIS EN HET TRANSPORT

Vooral voor katten gaan er aan het eigenlijke onderzoek of de opname al een reeks gebeurtenissen

vooraf die als onaangenaam of bedreigend ervaren kunnen worden. De kat wordt opgepakt, in een

draagmand geplaatst en weggenomen uit de vertrouwde omgeving. Terwijl voor honden het aanlijnen

en naar buiten gaan nog de verwachting van een wandeling kan inhouden, induceren de

voorbereidingen voor het vertrek bij de kat vaak alleen maar stress.

Ook de autorit is voor veel dieren een stresserende factor. Voor honden geldt hier opnieuw dat er

positieve connotaties aan verbonden kunnen zijn, voor katten echter is een bezoek aan de dierenarts

vaak de enige reden om een autorit te maken. Wanneer dieren bovendien wagenziekte ontwikkelen,

kunnen de lichamelijke ongemakken geassocieerd worden met de consultatie, waardoor volgende

bezoeken nog meer als aversie opwekken.

Middels een proces van gewenning en klassieke conditionering vanaf een jonge leeftijd kan de eigenaar

de beleving van de voorbereidingen en het transport aangenamer maken voor het dier en een deel van

de stress wegnemen (Anseeuw et al., 2006; Döring et al., 2009; Yin, 2014).

Honden met wagenziekte kunnen behandeld worden met maropitant (Cerenia®) (Yin, 2014).

Het bezoek aan de dierenarts kan voor alle dieren een uitdaging betekenen, omwille van het onbekende

karakter ervan. Vertrouwde voorwerpen meenemen, zoals een dekentje, kan helpen om het dier zich

comfortabeler te laten voelen. Zeker in het geval van hospitalisatie kan dit enigszins geruststellend

werken (Rodan, 2010).

Ook verdient het aanbeveling om de dieren op regelmatige tijdstippen ‘sociale’ bezoeken te laten

brengen aan de praktijk, waarbij ze de kans krijgen om op een ontspannen manier met de aanwezige

personen en andere dieren om te gaan en te spelen en ze beloond worden, zonder dat er klinische

handelingen worden uitgevoerd (Bowen en Heath, 2005d; Döring et al., 2009).

Daarnaast kunnen via conditionering positieve associaties gelegd worden met het gehanteerd worden

en het ondergaan van klinische handelingen, alsook met de ruimtes waarin deze uitgevoerd worden

(Bowen en Heath, 2005a; Döring et al., 2009). Via gelijkaardige methoden kan een hond vertrouwd

worden met het dragen van een muilband (Yin, 2014).

Page 25: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

19

Bij dieren met een voorgeschiedenis van negatieve ervaringen en angst bij de dierenarts, kan een

anxiolyticum als Alprazolam eventueel verlichting geven (Anseeuw et al., 2006; Rodan, 2010).

Alprazolam en andere benzodiazepines zijn echter tegengeïndiceerd bij agressieve dieren, omdat ze

weliswaar angstremmend werken, maar ook inhibities kunnen wegnemen (Crowell-Davis, 2007; Yin,

2014). Het gebruik van acepromazine (ACP), een fenothiazine, wordt ten sterkste afgeraden, aangezien

het niet anxiolytisch werkt, maar enkel de dopaminerge neuroreceptoren blokkeert en motorische

reacties inhibeert en eventueel zelfs de gevoeligheid nog verhoogt (Bowen en Heath, 2005d; Yin, 2014).

5.2. DE INFRASTRUCTUUR

Een overzicht van stressreducerende maatregelen met een focus op de infrastructuur wordt gegeven

door Carney et al. (2012) (Fig. 5).

Figuur 5. Aanbevelingen voor de dierenartsenpraktijk of dierenkliniek ter reductie van stress bij dieren.

Page 26: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

20

Meteen bij binnenkomst in de wachtruimte kunnen honden en katten tal van stimuli percipiëren die

stress veroorzaken. De aanwezigheid van onbekende mensen en andere dieren is misschien wel de

belangrijkste (Carney et al., 2012). Zeker de ontmoeting tussen hond en kat kan problematisch zijn.

Daarom is het raadzaam om dieren - zeker angstige - zo kort mogelijk in de wachtruimte te laten. Het

is nuttig hiermee rekening te houden bij het plannen van de afspraken (Yin, 2014).

In- en uitgangen zijn best gescheiden (Anseeuw et al., 2006) en idealiter is er een andere ruimte voor

honden dan voor katten, waarbinnen dan nog extra tussenschotten zijn aangebracht (Yin, 2014).

Voor katten kan men plaats voorzien op tafels, vensterbanken of speciale schappen, zodat de mand

hoger kan staan dan de vloer, wat de kat een veiliger gevoel geeft (Anseeuw et al., 2006; Carney et al.,

2012; Yin, 2014).

Zowel in de wacht- en consultatieruimte als in hospitalisatievertrekken is er vaak een overdaad aan

zintuiglijke stimuli die stress in de hand werken (Carney et al., 2012). Deze stimuli worden niet altijd als

dusdanig gepercipieerd door mensen.

Fel en/of aanhoudend licht kan stresserend zijn voor dieren ten gevolge van het tapetum lucidum in hun

oog, waardoor ze licht intenser waarnemen dan mensen. Gedimd licht wordt als comfortabeler ervaren

(Herron en Shreyer, 2014).

Een handdoek op de draagmand of kooi van katten schermt visuele stimuli af die mogelijks stress

opwekken (Herron en Shreyer, 2014; Yin, 2014)

Kooien voor gehospitaliseerde dieren, in het bijzonder katten, zouden de mogelijkheid moeten bieden

om zich te verschuilen. Dit kan eenvoudig gerealiseerd worden door een doek over (een gedeelte van)

de kooi te hangen, wat het gevoel van veiligheid vergroot en enigszins de veelheid aan stimuli beperkt

die het dier kan percipiëren (Carney et al., 2012; Herron en Shreyer, 2014). Beter is het nog in de kooi

een schuilplaats te voorzien (Carney et al., 2012). Hierbij dient wel als kanttekening gemaakt te worden

dat angstige dieren, vooral honden, agressiever kunnen reageren wanneer ze zich teruggetrokken

hebben op een plaats die ze als veilig beschouwen. Om die reden moeten objecten, zoals stoelen,

waaronder of waarachter een dier zich kan verstoppen tijdens een consultatie, verwijderd worden (Yin,

2014).

Vooral gehospitaliseerde katten hebben er baat bij elkaar niet te kunnen zien (Carney et al., 2012).

Geluid is een belangrijke stressfactor en dient zoveel mogelijk vermeden te worden. Telefoons en

luidruchtige apparaten zoals kopieermachines worden best gebruikt ver van de ruimten waar dieren

aanwezig zijn en mensen kan gevraagd worden zo weinig en stil mogelijk te praten. Rubberen tegels

en akoestische panelen aan het plafond en de muren reduceren verder het geluid. Eventueel kan er

continu geschikt geluid van een specifieke bron toegevoegd worden om plotse harde geluiden te

maskeren.

In de kliniek kan het geluid van kooien die geopend en gesloten worden bijzonder stresserend zijn.

Geluiddempende modellen zijn een waardevol alternatief (Anseeuw et al., 2006; Carney et al., 2012;

Herron en Shreyer, 2014; Yin, 2014).

Page 27: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

21

Het effect van geuren kan niet overschat worden. De geur van andere dieren, al dan niet nog aanwezig,

heeft een grote impact. Zeker dieren die stress ervaren laten een sterke geur achter, waardoor andere

dieren op hun beurt ook gestresseerd worden. Het aanwenden van synthetische feromonen kan dit

effect omkeren en dieren rustiger maken (Anseeuw et al., 2006; Rodan, 2010; Carney et al., 2012.;

Herron en Shreyer, 2014).

Na het gebruik van desinfectantia, schoonmaakproducten en dergelijke zou men een tiental minuten

moeten wachten om de geur ervan te laten afnemen (Anseeuw et al., 2006; Herron en Shreyer, 2014).

Onvertrouwd voedsel en andere voedingsroutines kunnen gehospitaliseerde dieren ertoe brengen

voedsel te weigeren. In dit geval kan men ervoor opteren het voedsel van thuis te laten meebrengen.

Bij dieren die aversie tegenover voedsel vertonen mag dit niet in de kooi blijven staan (Carney et al.,

2012). Smakelijk voedsel daarentegen kan een stressreducerend effect hebben (Herron en Shreyer,

2014).

Een antislipmat of handdoek op de tafel, vloer of weegschaal is aangenamer dan een hard, koud, glad

oppervlak voor een dier dat onderzocht wordt. Ook in een kooi is een zachte bodembedekking aan te

bevelen. Dieren schijnen hiervoor polyester fleece materiaal te verkiezen (Herron en Shreyer, 2014;

Yin, 2014). Zeker voor dieren met pijn kan een zachte ondergrond een verlichting betekenen (Rodan,

2010).

5.3. HET BENADEREN EN HANTEREN VAN DE DIEREN

De meer traditionele hanteringsmethode bij honden en katten tijdens onderzoek en behandeling is om

ze met enige kracht in bedwang te houden. Fysieke dwang werkt echter aversief en verhoogt het risico

op een aanval door het dier (Lucas, 2009; Rodan, 2010; Yin, 2014).

Vaak heeft men de neiging te overdrijven bij het in bedwang houden en meer kracht aan te wenden dan

nodig, waardoor het dier zich nog meer zal verzetten en reactief wordt ten opzichte van de dwang, meer

dan omwille van de klinische procedure die dient uitgevoerd te worden (Carney et al., 2012; Herron en

Shreyer, 2014).

De besproken structurele en logistieke maatregelen helpen reeds om honden en katten minder angstig

en meer ontspannen te maken, waardoor ze gemakkelijker hun medewerking verlenen aan het

onderzoek of de behandeling.

Essentieel én efficiënt is verder om de patiënten op een diervriendelijke manier te benaderen en

hanteren. Deze werkwijze kan veel spanningen en stress voorkomen, zowel bij het dier, als bij de

eigenaar en dierenarts, waardoor klinische procedures uiteindelijk vlotter verlopen en het welzijn en

herstel van dieren bevorderd worden (Anseeuw et al., 2006; Rodan, 2010; Carney et al., 2012; Herron

en Shreyer, 2014; Yin, 2014). De principes en technieken van deze methode worden samengebracht

onder de noemer low stress handling (Yin, 2009).

Page 28: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

22

Het is primordiaal om het werktempo aan te passen aan het tempo van het dier. Zeker bij angstige en/of

agressieve dieren betekent vertragen uiteindelijk vaak tijdswinst (Anseeuw et al., 2006; Moffat, 2008;

Carney et al., 2012). Dieren de tijd gunnen om de omgeving en aanwezigen te verkennen helpt hen om

zich comfortabeler te voelen. Snelle en plotse bewegingen kunnen bedreigend overkomen en zeker bij

katten de prooidrift aanspreken en het dier meer reactief maken (Rodan, 2010; Herron en Shreyer,

2014).

Bij de begroeting van een hond of kat is het belangrijk rekening te houden met het natuurlijke

intraspecies gedrag. Een frontale opstelling waarbij het dier rechtstreeks aangekeken wordt, wordt als

bedreigend ervaren, net zoals een houding waarbij men zich over het dier buigt. Evenmin zal het dier

zich veilig voelen wanneer het omringd wordt door een groep mensen, ongeacht hun intenties. Beter is

het een dier lateraal te benaderen, zonder oogcontact, of stil te staan met de armen naast het lichaam

en de handpalm open, waarbij het dier de kans krijgt zelf naderbij te komen (Rodan, 2010; Herron en

Shreyer, 2014; Yin, 2014). Zijdelings knipogen naar een onzekere kat, zonder ze aan te staren, kan

geruststellend werken (Rodan, 2010; Carney et al., 2012) en ook snoepjes en speeltjes kunnen helpen

om een angstig dier te laten ontspannen (Rodan, 2010; Yin, 2014).

Het benodigde materiaal op voorhand klaarleggen beperkt het heen-en-weer geloop en het aantal

handelingen bij of in de buurt van het dier.

Hoe meer een dier gemanipuleerd wordt, hoe minder het het gevoel heeft controle te hebben en hoe

meer de stress toeneemt (Rodan, 2010).

Wanneer men een angstig dier uit de draagmand of kooi probeert te halen en hierbij de uitgang blokkeert

met het eigen lichaam, zal het dier zich sterk bedreigd voelen en eventueel een ontsnappingsroute

afdwingen door agressief te reageren. Beter is het ruimte te laten en een gereserveerd dier eventueel

naar buiten proberen te lokken met snoepjes of een speeltje, al is de kans groot dat een angstig dier

hier niet op in zal gaan (Rodan, 2010; Yin, 2014). Bij honden kan men zich naast de kooi opstellen en

een lus van een leiband gebruiken om het dier doorheen te laten stappen (Yin, 2014).

Een kat kan meestal net zo goed behandeld worden in de draagmand, waarvan het deksel werd

afgenomen. Bij zeer angstige katten kan men zelfs een handdoek over de kat in de draagmand leggen

tijdens het onderzoek, wat de kat een veiliger gevoel zal geven (Anseeuw et al., 2006; Rodan, 2010;

Yin, 2014). De handdoek kan indien nodig ook gebruikt worden om angstige of agressieve katten en

honden te manipuleren. Men kan hiervoor verschillende technieken hanteren, zoals de burrito wrap of

als een kraag om de hals (Herron en Shreyer, 2014; Yin, 2014).

De kop bedekken met een handdoek of speciale kap kan een dier rustiger maken door visuele stimuli

af te sluiten (Herron en Shreyer, 2014), terwijl wattenproppen in de oren de auditieve stimuli reduceren

(Yin, 2014).

Een kat bij het nekvel in bedwang houden verhoogt meestal de stress en angst, omdat het de kat het

gevoel van controle ontneemt. Hetzelfde effect heeft het gebruik van (paper)clips die men achteraan in

de nek plaatst (Anseeuw et al., 2006; Rodan, 2010; Yin, 2014), al verdedigen andere auteurs deze

techniek wel als een diervriendelijke methode (Herron en Shreyer, 2014).

Page 29: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

23

Een ontspannen dier kan men naar de gewenste lichaamshouding leiden terwijl men lateraal aan het

hoofd, de kin en de nek streelt (Herron en Shreyer, 2014). Door verschillende posities van de handen

controleert men de bewegingen van het dier, terwijl men het lichaam van het dier steeds steun verleent

(Yin, 2014).

Ook kan men het dier in de mate van het mogelijke de positie en de houding laten aannemen die het

zelf verkiest, zelfs al is dit op de schoot van de eigenaar of de dierenarts (Rodan, 2010; Yin, 2014).

Zowel honden als katten voelen zich meestal oncomfortabel op een onderzoekstafel, onder meer omdat

ze thuis bestraft worden wanneer ze op de tafel springen. In de meeste gevallen is het perfect mogelijk

om het dier op de grond te laten of eventueel op een vertrouwde doek van thuis (Döring et al., 2009;

Rodan, 2010). Katten verkiezen veelal een positie waarbij ze de eigenaar kunnen aankijken en de

dierenarts achter hen staat (Rodan, 2010).

Sommige dieren houden ervan gemasseerd en gestreeld te worden, wat hen kan ontspannen en

afleiden als er rekening gehouden wordt met de voorkeurslocaties, andere echter vinden dit

onaangenaam of zelfs beangstigend (Rodan, 2010; Herron en Shreyer, 2014).

In sommige gevallen is het nodig om een agressief dier te muilkorven of een kraag om te doen voor

manipulaties achter de kop (Drobatz en Smith, 2003; Herron en Shreyer, 2014). Het aanbrengen van

de muilkorf moet vlot en snel gebeuren (in 2 à 3 seconden) (Yin, 2014); verwondingen worden vaak

toegebracht terwijl de muilkorf wordt aangebracht of wanneer deze niet correct werd aangebracht

(Lucas et al., 2009). Een muilkorf biedt nooit volledige zekerheid en soms is het gebruik van twee types

muilkorven tegelijk vereist (Bowen en Heath, 2005a).

Voor dieren waarbij het te gevaarlijk is om een muilkorf of kraag aan te doen, kan een kooi met een

verplaatsbare wand of een zak uit gaas een oplossing bieden, om het dier tijdelijk te immobiliseren,

terwijl een sedatief wordt toegediend (Herron en Shreyer, 2014). Dit zouden echter laatste redmiddelen

moeten zijn in extreme gevallen.

Indien nodig kan een pillenschieter gebruikt worden om orale medicatie toe te dienen aan agressieve

katten (Herron en Shreyer, 2014).

Het kan nuttig zijn om het klinisch onderzoek ter hoogte van de achterste lichaamshelft te beginnen en

naar achteren toe te werken, alvorens in de richting van de kop te bewegen. Best blijft men dan ook

zoveel mogelijk voorbij de schouders van het dier gepositioneerd (Herron en Shreyer, 2014; Yin, 2014).

Het is raadzaam het onderzoek te beginnen bij minder gevoelige lichaamsdelen en eventueel in fasen

met tussenpozen te werken. Pijnlijke en vervelende procedures, zoals het ledigen van anaalzakjes of

oorreiniging, kan men voor het einde reserveren (Rodan, 2010). Het is echter belangrijk om het

onderzoek of de behandeling niet in een negatieve sfeer af te sluiten met een pijnlijke of stresserende

handeling, maar het dier opnieuw tot een kalme toestand te brengen alvorens het naar huis te sturen of

in een kooi onder te brengen (Anseeuw et al., 2006).

Voor pijnlijke procedures kan men anaesthesia toedienen en uiteraard analgesia voor dieren met pijn

ten gevolge van een letsel, aandoening of ingreep (Bowen en Heath, 2005a; Rodan, 2010).

Page 30: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

24

Niet alleen gehospitaliseerde honden hebben er baat bij op gezette tijdstippen uitgelaten te worden, ook

voor katten geldt dat regelmatig uit de kooi gelaten worden het welzijn en de gemoedstoestand van het

dier ten goede komt. Idealiter gebeurt dit in een ruimte zonder andere katten, waarbij een kattenbak en

voedsel ter beschikking staan.

Daarnaast is het bevorderlijk om dieren die hiervoor openstaan ook zonder klinische motieven aan te

halen, te borstelen en ermee te spelen, om het verblijf in de hospitalisatie aangenamer te maken en het

herstel te bespoedigen (Carney et al., 2012).

Page 31: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

25

DOELSTELLING

Dit onderzoek had tot doel om in kaart te brengen wat de incidentie was van agressie-gerelateerde

ongevallen met honden en katten bij derde master-studenten tijdens hun kliniekweken in de

hospitalisatie.

Niet alleen de werkelijke gevallen van bijt- en krabincidenten werden opgenomen in het onderzoek, er

werd ook rekening gehouden met situaties die door studenten ervaren werden als risicovol, in die zin

dat de student zich bedreigd of onveilig voelde en dat de situatie had kunnen leiden tot een bijt- of

krabincident.

Er werden vier aandachtspunten vooropgesteld:

- de incidentie van risicohoudende situaties met honden versus katten

- verschillen tussen de vier kliniekposten in de hospitalisatie: hospitalisatie 5, 7, avond en nacht

- contextgegevens als tijdstip, positie van het dier, handeling door de student, aanwezigheid /

medewerking van anderen

- het beschikbaar zijn en toepassen van preventiemiddelen

Er werd getracht om mogelijke oorzaken van incidenten en risicovolle situaties te achterhalen. Daarbij

werd gedacht aan factoren zoals aspecten van de infrastructuur, organisatie van de kliniek, takenpakket

van de student, communicatie, opleiding en werkdruk.

Hieruit zouden adviezen kunnen gedestilleerd worden ter preventie van dergelijke incidenten,

bijvoorbeeld met betrekking tot het hanteren van de dieren, het aanwenden van hulpmiddelen of

aanpassen van de infrastructuur en organisatie/planning van de dienst.

Page 32: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

26

MATERIAAL EN METHODE

1. DE STEEKPROEFPOPULATIE

Gedurende de maanden maart, april en mei 2018 werden de studenten van de derde master in de

optie Gezelschapsdieren middels een schriftelijke enquête bevraagd over hun ervaringen met bijt- en

krabincidenten of andere vormen van tegen hen gerichte agressie. Via de Facebook-pagina van de

derde master-studenten werden ze op de hoogte gesteld van het onderzoek en de werkwijze. Bij de

start van het onderzoek werden in een eerste fase de studenten die op dat moment op de

hospitalisatie stonden of er de volgende week zouden staan, bij het begin van de week individueel

aangeschreven via hun UGent e-mailadres, met de uitnodiging om de week na de kliniek deel te

nemen aan de enquête, die peilde naar hun ervaringen tijdens de betreffende week. Hierop werd

slechts door een drietal studenten gereageerd en zij verklaarden bereid te zijn deel te nemen aan het

onderzoek, maar de volgende weken niet beschikbaar te zijn wegens stage of vertrek naar het

buitenland.

Omwille van de zeer beperkte respons werd na twee weken besloten om over te gaan tot een meer pro-

actieve methode. Hiertoe werd de oorspronkelijke vragenlijst aangepast en verruimd naar ervaringen

tijdens de kliniek hospitalisatie gedurende het volledige academiejaar. De nieuwe werkwijze werd ook

meegedeeld via de vernoemde Facebook-pagina.

Met de aangepaste enquête werden de studenten opgezocht in de klinieken hospitalisatie, orthopedie,

medische beeldvorming, interne geneeskunde, cardiologie, neurologie, dermatologie en bijzondere

dieren en persoonlijk uitgenodigd om deel te nemen. In totaal werden op deze manier 97 derde master-

studenten aangesproken.

Enkele studenten die in het buitenland verbleven namen naar aanleiding van het Facebook-bericht en/of

onderlinge communicatie zelf contact op, waarbij ze hun wens uitten om ook te enquête te

beantwoorden, zij het dan via digitale weg. Hierop kon om methodologische redenen niet worden

ingegaan.

2. DE ENQUETE

Alvorens de eigenlijke vragenlijst te beantwoorden, werd de studenten gevraagd een formulier van

geïnformeerde toestemming te lezen en te ondertekenen.

De eerste bladzijde van de enquête bestond uit drie vragen, waarin gevraagd werd naar het geslacht

van de student en diens ervaring met incidenten tijdens de gelopen kliniekweken in de hospitalisatie.

Op basis van de antwoorden op de tweede en derde vraag werden de studenten ingedeeld in een eerste

categorie, die tijdens het actuele academiejaar tijdens de kliniek hospitalisatie gebeten of gekrabd werd

of op een andere manier dreiging of agressie vanwege een hond of kat ervaren had, en een tweede

categorie, die een dergelijk incident niet had meegemaakt. De respondenten uit de eerste categorie

vulden verder de vragen 4 tot en met 37 in, degenen uit de tweede categorie kregen de vragen 38 tot

en met 77.

Page 33: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

27

Bij de meerderheid van de vragen werden er antwoordopties aangegeven, met hier en daar een

invulmogelijkheid. Deze onderzochten de locatie en het tijdstip waarop het incident optrad,

patiëntgegevens, handelingen die uitgevoerd werden op het moment van het incident, de aanwezigheid

van andere personen, beschikbare informatie over mogelijke agressiviteit bij het dier, uitgestuurde

signalen van het dier en gevolgen van het incident.

De twee laatste vragen waren open vragen die peilden naar ingrepen die dit specifieke incident hadden

kunnen voorkomen en algemene maatregelen die de veiligheid in de klinieken kunnen verhogen.

Het invullen van de vragenlijst nam per persoon zo’n 5 tot 30 minuten in beslag, afhankelijk van de

ervaringen van de student, diens herinneringen betreffende het incident en welke gegevens er

eventueel nog opgezocht werden in het dossier van de patiënt.

3. DE DATAVERWERKING

Om van de antwoorden op papier een digitaal databestand te verkrijgen en indien nodig achteraf te

corrigeren, op een duidelijke en transparante manier met een zo klein mogelijk risico op (typ)fouten,

werd ervoor geopteerd om de vragenlijst opnieuw aan te maken in het online enquête-programma

Qualtrics en alle antwoorden manueel over te brengen.

Voor de analyses en weergave van de beschrijvende statistiek werd gebruik gemaakt van de rapporten

die in Qualtrics gegenereerd werden en van Excel.

De interferentiële statistiek werd uitgevoerd in SPSS (versie 24). Er werden drie hypothesen opgesteld

en getest aan de hand van de one-sample t-test en de non-parametrische one-sample Chisquare test.

Hypothese 1: ‘Bij incidenten is het vaker zo dat een dier frequent gemanipuleerd wordt, dan dat het

minder frequent gemanipuleerd wordt.’

Hypothese 2: ‘Bij incidenten heeft de student vaker wel dan niet voorafgaande signalen opgemerkt bij

het dier.’

Hypoyhese 3: ‘Bij incidenten beschikt de student vaker niet dan wel over voorafgaande info over

mogelijke agressie of probleemgedrag.’

Page 34: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

28

RESULTATEN

1. BESCHRIJVENDE STATISTIEK

1.1. Respons op de enquête

Van de 97 aangesproken studenten toonden er zich 96 bereid mee te werken aan de enquête; dit is

75,59% van het totale aantal laatstejaarsstudenten (N=127) die in het academiejaar 2017-2018

ingeschreven waren voor het vak ‘Kliniek gezelschapsdieren met veterinaire volksgezondheid en

radioprotectie’, waarvan de kliniek hospitalisatie deel uitmaakt.

In totaal werden er 102 vragenlijsten uitgedeeld. Zes studenten kozen ervoor om over twee

verschillende incidenten te rapporteren. Beide vragenlijsten werden telkens in de analyse opgenomen,

indien ze handelden over een incident dat dit academiejaar plaatsvond tijdens de kliniek hospitalisatie.

Voor vier studenten was dit het geval. Bij de twee andere studenten handelde de tweede ingevulde

vragenlijst over een incident dat buiten de kliniek hospitalisatie plaatsvond en deze vragenlijsten werden

uitgesloten van verdere analyse.

Van de overige 100 vragenlijsten werden er zes foutief of onvolledig ingevuld: een student die een

incident had meegemaakt in de hospitalisatie kreeg onbedoeld de vragen over een andere kliniek, drie

studenten gaven aan zich te weinig te herinneren van het incident om de vragenlijst vanaf het tweede

deel in te vullen en twee studenten werden tijdens het beantwoorden van de vragen weggeroepen en

dienden het vervolg nooit in. Deze zes antwoorden werden wel opgenomen in de gegevens over het

geslacht van de studenten en de incidentie van ongevallen of dreiging, maar spelen geen rol in de

verdere analyses.

1.2. Geslacht van de respondenten

Van de 96 studenten die deelnamen aan het onderzoek waren er 76 vrouwen (79,17%) en 20 mannen

(20,83%). Dit weerspiegelt de verdeling op basis van het geslacht van de laatstejaarsstudenten in de

optie Gezelschapsdieren (N=142): 78,17% vrouwelijke studenten (n=111) en 21,83% mannelijke

studenten (n=31).

1.3. Incidentie van de agressie-gerelateerde incidenten

Drie (3,13%) van de 96 studenten verklaarden noch tijdens hun kliniekweken op hospitalisatie dit

academiejaar enige vorm van agressie van een dier ervaren te hebben, noch in de loop van hun studie

tijdens een andere activiteit op de faculteit of in het dispensarium gebeten of gekrabd te zijn.

Acht studenten (8,33%) verklaarden geen incidenten te hebben meegemaakt in de hospitalisatie, maar

wel tijdens een andere kliniekweek.

De overige 85 studenten (88,54%) getuigden over minstens een incident dat plaatsvond tijdens hun

kliniekweken in de hospitalisatie.

Page 35: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

29

Figuur 6. Percentage studenten die een incident rapporteerden dat optrad tijdens de kliniekweken

hospitalisatie in het actuele academiejaar versus in een andere kliniek of tijdens een ander jaar (N=96).

In totaal werd er melding gemaakt van 97 incidenten. Betreffende incidenten die dit jaar plaatsvonden

in de hospitalisatie (N=89) werden er 35 krab-, 20 bijt- en 21 krab- en bijtincidenten gerapporteerd,

evenals 1 geval waarin een student bijna gekrabd werd, 6 waarin iemand bijna gebeten werd, 4 waarin

iemand bijna gekrabd en gebeten werd en 2 waarin op een andere manier dreiging of agressie ervaren

werd.

Van de studenten die geen incidenten rapporteerden in de hospitalisatie, maar wel in andere klinieken

(N=8) waren er 2 gekrabd, 3 gebeten en 3 gekrabd en gebeten.

Uit mondelinge informatie bleek dat slechts 3 studenten het incident gemeld hadden aan de betreffende

administratie.

Figuur 7. Aard van de gerapporteerde incidenten.

89%

8%3% STUDENTEN

incident in hospi

geen incident in hospi maarwel in andere kliniek

geen incident

0

5

10

15

20

25

30

35

40

Hospitalisatie Andere kliniek

INCIDENTEN

gekrabd

gebeten

gekrabd en gebeten

bijna gekrabd

bijna gebeten

bijna gekrabd en gebeten

dreiging of agressie

Page 36: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

30

1.4. Incidenten tijdens de klinieken hospitalisatie

Zoals vermeld bevat de verdere analyse geen gegevens van de zes studenten die het tweede deel van

de enquête niet of foutief hadden ingevuld.

1.4.1. De verschillende klinieken hospitalisatie

Van de gerapporteerde 83 incidenten die in de hospitalisatie plaatsvonden en waarover verdere

gegevens verstrekt werden, gebeurden er 5 (6,02%) tijdens de kliniek hospitalisatie 5, 36 (43,37%)

tijdens hospitalisatie 7, 33 (39,76%) tijdens hospitalisatie avond en 9 (10,84%) tijdens hospitalisatie

nacht.

1.4.2. Gegevens over het tijdstip van het incident

1.4.2.1. Tijdsverloop tussen het incident en de rapportering

Meer dan de helft van de incidenten dateerden van vijf weken tot vier maanden (38,55%) of meer dan

vier maanden (24,10%) voor de rapportering. Voor 12,05% gebeurde het twee tot vier weken eerder en

voor 8,43% de week voordien. In 16,87% van de gevallen vond het incident dezelfde week plaats.

1.4.2.2. Dag waarop het incident plaatsvond

Van bijna de helft van de incidenten (45,78%) gaven de studenten aan zich niet meer te herinneren op

welke dag het gebeurde. Slechts weinig incidenten werden tijdens het weekend gesitueerd: 3,61% op

zaterdag en 2,41% op zondag. De verdeling over de andere dagen van de week was 7,23% op

maandag, eveneens 7,23% op dinsdag, 10,84% op woensdag, 14,46% op donderdag en 8,43% op

vrijdag.

Twee incidenten (2,41%) vonden op een feest- of verlofdag plaats, 74 (89,16%) op een gewone dag en

van 7 incidenten (8,43%) herinnerde de student het zich niet meer.

De meeste incidenten gebeurden ’s namiddags tussen 12u en 18u (31,33%), gevolgd door de avond

tussen 18u en 24u (27,71%) en de voormiddag tussen 8u en 12u (20,48%). Van middernacht tot 8u

waren er de minste incidenten (9,64%). In 10,84% van de gevallen herinnerde men zich het tijdstip van

de dag niet meer.

1.4.2.3. Gepercipieerde drukte van de week

Veruit de meeste incidenten (68,29%) vonden plaats tijdens een week die men zich als matig druk

herinnerde. De week werd in 9,76% van de gevallen als niet druk bestempeld en voor bijna dubbel

zoveel incidenten (18,29%) als heel druk. Voor slechts 3 incidenten (3,66%) gaf men aan zich het niet

meer te herinneren.

Page 37: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

31

1.4.3. Gegevens betreffende het dier

1.4.3.1. Identificatie van het dier

Bij 53 (63,86%) van de 83 incidenten was een kat betrokken, bij 30 (36,14%) incidenten ging het om

een hond.

Katten

Van de 53 katten werden er 31 (58,49%) als Europese korthaar geïdentificeerd, 7 als Felis vulgaris, 2

als Britse korthaar en 2 als siamees. Verder was er 1 Europese langhaar, 1 pers en 1 ragdoll. Van 8

katten herinnerde men zich het ras niet.

Er waren 16 katers, waarvan 12 gecastreerd (75%), en 15 kattinnen, waarvan 10 gesteriliseerd

(66,67%). Van 22 dieren kende men het geslacht niet; hiervan werden er wel 2 als gecastreerd of

gesteriliseerd aangeduid. Van geen enkele kat wist men met zekerheid dat het een intact dier was.

Van 79,25% (n=42) van de katten kende men de leeftijd niet. 3 katten waren 10 jaar oud. Daarnaast

werden er leeftijden gemeld van 6 tot 12 maanden oud, 2, 3, 4, 5, 6, 7, en 13 jaar (telkens één kat).

De grootste groep katten (77,36%) woog minder dan 5 kg, 13,21% woog 5 tot 10kg en van 9,43% gaf

men aan het gewicht niet te kennen.

Honden

Naast driemaal een Canis vulgaris werden er bij de honden 17 rassen genoemd: beagle (n=3), border

collie (n=2), vizsla (n=2), Franse bulldog (n=2), golden retriever, mechelse herder, Duitse herder,

Rhodesian ridgeback, shiba inu, poedel, boxer, Engelse bulldog, jackrussellterriër, teckel, shih tzu,

chihuahua en bichon frisée (telkens 1). Van 4 honden herinnerde men zich het ras niet en uit 1

geschreven antwoord kon geen ras ontcijferd worden.

Er waren 15 reuen (1 intact, 3 gecastreerd, 11 onbekend), 6 teven (2 intact, 2 gesteriliseerd, 2

onbekend) en van 9 dieren herinnerde men zich noch het geslacht, noch of het

gesteriliseerd/gecastreerd was of niet.

Van 66,67% (n=20) van de honden werd geen leeftijd gegeven. Er waren 2 honden 2 jaar en 2 honden

4 jaar en telkens 1 hond had de leeftijd van 6 tot 12 maanden, 1 jaar, 5 jaar, 7 jaar, 8 jaar en 12 jaar.

3,33% van de honden had een gewicht lager dan 5kg, 13,33% een gewicht van 5 tot 10kg, 40% 10 tot

20kg en 33,33% 20 tot 40kg. Van 10% (n=3) kende men het gewicht niet.

Page 38: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

32

Figuur 8. Numerieke verdeling van de honden en katten volgens geslacht.

1.4.3.2. Gegevens betreffende de opname

Katten

De katten verbleven in de hospitalisatie om verschillende redenen: chirurgie (32,73%), het toedienen

van medicatie (20,00%), spoed (18,18%), en observatie (7,27%). In 21,82% van de gevallen was de

reden voor opname niet gekend door de respondent.

De katten waren patiënten van de diensten interne geneeskunde (49,06%), spoed (13,21%),

oftalmologie (5,66%), heelkunde (5,66%), endocrinologie (1,89%) en orthopedie (1,89%). Drie katten

waren afkomstig van het dispensarium (5,66%).

De meeste katten verbleven op het moment van het incident 1 tot 7 dagen in de hospitalisatie (62,25%).

13, 21% verbleef er minder dan een dag en evenveel meer dan een week. Voor 11,32% van de gevallen

kende men de verblijfsduur niet.

In 58,49% van de gevallen werden de katten om de 2 à 4u gemanipuleerd, 30,19% elk uur, 3,77% om

de 4 à 6u, ook 3,77% tweemaal per dag en 1,89% eenmaal per dag. In een geval (1,89%) herinnerde

men het zich niet.

Aan 2 katten werd een pijnscore toegekend, van 12 en 18.

Honden

De redenen voor hospitalisatie bij de hond waren spoed (22,58%), chirurgie (19,35%), het toedienen

van medicatie (12,90%), observatie (9,68%), medische beeldvorming (6,45%) en bloeddonatie (3,23%).

De reden was onbekend in 25,81% van de gevallen.

De honden werden opgenomen vanuit de dienst interne geneeskunde (26,67%), neurologie (20,00%),

spoed (13,33%) en heelkunde (6,67%). Een hond (3,33%) behoorde toe aan de faculteit (voor

bloeddonatie). In 30,00% van de gevallen was de verantwoordelijke dienst niet gekend.

Ook bij de honden verbleven de meeste 1 tot 7 dagen in de hospitalisatie (40,00%). 30,00% verbleef er

minder dan een dag en 16,67% meer dan een week. De verblijfsduur was onbekend voor 13,33% van

de gevallen.

0

5

10

15

20

25

kat M kat V kat ? hond M hond V hond ?

intact

gecastreerd/gesteriliseerd

onbekend

Page 39: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

33

De honden werden vaker dan de katten elk uur gemanipuleerd, namelijk in 39,29% van de gevallen.

Ook bij 39,29% gebeurden er manipulaties om de 2 à 4u. Verder 7,14% tweemaal per dag en 3,57%

om de 4 à 6u. Voor 10,71% van de gevallen herinnerde men het zich niet.

Bij de honden werd tweemaal een pijnscore van 2 toegekend en eenmaal 3, 4 en 8.

Manipulaties op regelmatige basis bij katten en honden

Onderstaande tabel toont de frequentiedistributie van 42 manipulaties die op regelmatige basis werden

uitgevoerd bij de dieren (Tab. 1). In totaal werden er 299 antwoorden gegeven voor katten en 120 voor

honden, wat neerkomt op respectievelijk 5,64 en 4 manipulaties per dier.

Page 40: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

34

Tabel 1.

Handelingen die

op regelmatige

basis bij een

patiënt

uitgevoerd

werden.

Page 41: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

35

1.4.4. Contextuele gegevens van het incident

1.4.4.1. De locatie

75,47% (n=40) van de incidenten met katten (N=53) vond plaats in de kattenhospitalisatie, 22,64% in

de intensive care unit (ICU) en 1,89% (n=1) in een ‘ruimte voor zwerfkatten’.

Bij de honden (N=30) gebeurde 43,33% van de incidenten in een van beide recovery’s, 23,33% in de

ICU, 20,00% in een consultatieruimte, 10% in een van beide hondenhospitalisaties en 3,33% (n=1) in

de bloedbank.

1.4.4.2. De positie en bewegingsvrijheid van het dier

Onderstaande tabel toont waar het dier zich bevond op het moment van het incident (Tab. 2).

Tabel 2. Positie van het dier op het moment van het incident.

45,28% van de katten was ongebonden in de kooi, 39,62% werd vastgehouden door een student,

11,62% was ongebonden buiten de kooi, 1,89% (n=1) werd vastgehouden door een intern en 1,89%

was ongebonden in een (voor het dier onbekende) draagmand.

Van de honden was 60,00% ongebonden in de kooi, 16,67% werd vastgehouden door een student,

10% werd vastgehouden door de eigenaar, 6,67% was aangelijnd, 3,33% was ongebonden buiten de

kooi, en 3,33% (n=1) werd vastgehouden door een intern.

1.4.4.3. Manipulaties tijdens het incident

Onderstaande tabel toont de frequentiedistributie van de manipulaties die bij de dieren werden

uitgevoerd op het moment van het incident (Tab. 3).

Page 42: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

36

Handeling Kat Hond

benaderen zonder aanraken 1 3

onderlegger vervangen 1 0

scheermes aanzetten 0 1

begroeten, aanhalen 1 1

strelen (achterhand) 1 0

fixeren 8 6

uit kooi halen` 9 0

optillen 3 1

katheter controleren 5 2

katheter plaatsen 0 1

medicatie P.O. zonder voeder 5 4

infuuslijn aan katheter koppelen 0 1

injectie S.C. maropitant 2 0

voederen via sonde 2 1

weg voor kooi blokkeren 0 1

ausculteren 1 1

temperaturen 0 1

CRT meten 0 1

palperen abdomen 0 2

bloednemen 2 0

scheren 0 1

vastgrijpen (ontsnapt) 0 1

inspectie muil 0 1

uit draagmand halen 1 0

Tabel 3. Frequentiedistributie van manipulaties bij dieren op moment van incident.

De vraag die peilde naar de betrokkenheid van andere personen bij de manipulatie op het moment van

het incident, werd door een respondent niet beantwoord. In 36,58% (n=30) van de 82

becommentarieerde gevallen was niemand anders betrokken, bij 63,42% (n=52) van de incidenten was

minstens een andere persoon, al dan niet actief, aanwezig. In totaal ging het om 92 personen. Hiervan

werd 18,48% (n=17) ook gekrabd, gebeten, aangevallen of bedreigd. Bij 41,30% (n=38) was dit niet het

geval en van 40,22% (n=37) herinnerde de respondent het zich niet meer.

Bij geen enkel incident was een ander dier betrokken.

In de helft van de gevallen (50,60%) werd geen hulpmiddel of preventietechniek aangewend tijdens het

hanteren voorafgaand aan het incident. Bij de andere helft werd er gebruik gemaakt van fixatie door

iemand anders (n=19), een handdoek (n=19), handschoenen (4), een muilband (3) of een kraag (3),

eventueel in een combinatie.

Page 43: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

37

1.4.5. Gegevens over beschikbare informatie over en signalen van (eventuele) agressie

1.4.5.1. Signalen van het dier

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de signalen die de student heeft opgemerkt voorafgaand

aan het incident en die kunnen wijzen op angst en/of agressie bij het dier (Tabel 4).

Bij 16,98% van de incidenten met katten en 26,67% van de incidenten met honden werden geen

voorafgaande signalen opgemerkt. Bij de katten werd er in 3,77% van de gevallen gemeld dat men het

zich niet meer herinnerde. Bij de katten werden er voorafgaand aan 79,25% van de incidenten signalen

waargenomen, bij de honden bedroeg dit cijfer 73,33%. In de meerderheid van de gevallen werden er

meerdere signalen opgemerkt.

Tabel 4. Voorafgaande signalen van angst en/of agressie

1.4.5.2. Informatie over mogelijke agressie

In 38,14% van de gevallen beschikte de student over voorafgaande informatie over mogelijke

agressieve gedragingen of ander problematisch gedrag bij het dier. Het ging hierbij om waarschuwingen

op de fiche bij het hok (n=12), mondelinge informatie via iemand anders (n=9), signalen die men op een

Page 44: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

38

ander moment zelf had opgemerkt (n=6), informatie die tijdens de ronde werd gedeeld (n=3) of andere

(n=3). In enkele gevallen kwam er informatie van meerdere bronnen.

Op de vraag naar eventuele informatie die na het incident verkregen werd over mogelijke agressie bij

het dier, werd door een student geen antwoord gegeven. In 69,51% van de gevallen (n=57) kwam er

geen informatie na het incident. Bij 17,07% van de incidenten (n=14) bleek dat een medestudent vooraf

reeds op de hoogte was van mogelijke agressie en bij 3,66% (n=3) las de student het achteraf zelf in

het dossier van de patiënt. In 9,76% van de gevallen (n=8) herinnerde men het zich niet.

1.4.6. Gegevens betreffende de verwondingen

Bij 9,64% van de incidenten (n=8) leidde dit niet tot een letsel. Bij 62,65% van de incidenten werd een

hand verwond (n=52), bij 40,96% een arm (n=34), bij 3,61% de hals (n=3) en bij 1,20% de romp (n=1).

Zoals uit de berekening blijkt werden in verschillende gevallen meerdere lichaamsdelen getroffen,

meestal ging het om een combinatie van hand(en) en arm(en). In totaal werd er 98 maal een

lichaamsdeel vernoemd over 83 incidenten, waarvan 75 met letsel.

Bijna de helft van de letsels, 47,56%, betrof diepere huidwonden waarbij bloedvaten geraakt werden

(n=39), 32,93% betrof oppervlakkige huidwonden (n=27), 14,63% kneuzingen (n=12), 2,44%

hematomen (n=2) en bij nog eens 2,44% waren diepere weefsels betrokken (n=2).

85,33% van de verwondingen werd gedesinfecteerd (n=64) en bij 18,67% werd er antibiotica gebruikt

(n=14), steeds in combinatie met desinfectie. Bij 1,33% werd er ook een tetanusvaccinatie toegediend

(n=1). Er werden geen verzorgings- of behandelingsmaatregelen genomen voor 14,67% van de

verwondingen (n=11).

1.4.7. Verdere verloop na het incident

Voor 2 incidenten werd geen antwoord gegeven op de vraag wat er onmiddellijk na het incident gedan

werd.

In 38,27% van de gevallen (N=81) werd verder gedaan zoals men bezig was, zonder bijkomende acties

of maatregelen (n=31). In 22,22% van de gevallen werd er een andere persoon bijgeroepen (n=18), dit

was meestal een medestudent en in een aantal gevallen een intern. 12,35% van de incidenten leidde

ertoe dat het dier losgelaten werd (n=10) en nog eens 12,35% dat de kooi gesloten werd (n=10). In

11,11% van de gevallen werd het dier terug in de kooi gezet (n=9) en bij 9,88% werd een hulpmiddel

(zoals een handdoek of een kraag) genomen en verder gedaan. In een geval (1,23%) werd een

medestudent weggestuurd om hulp te halen.

1.4.8. Voorgestelde preventiemaatregelen

Op de open vraag hoe dit incident had kunnen voorkomen worden, werden 85 antwoorden gegeven

door 71 studenten. Tabel 5 geeft de frequenties van de verschillende antwoorden weer.

Page 45: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

39

Antwoord % Aantal (N=85)

Geen idee 3.53% 3

Niet 9.41% 8

Waarschijnlijk niet 4.71% 4

Kat in handdoek of deken wikkelen 9.41% 8

Beter vasthouden, niet loslaten 8.24% 7

Info over dier 4.71% 4

Betere communicatie 3.53% 3

Dier minder vaak manipuleren 3.53% 3

Muilband gebruiken 3.53% 3

Nagels van dier knippen 3.53% 3

Andere structuur kooi 2.35% 2

Dier anders benaderen 2.35% 2

Dier laten rusten na elke manipulatie 2.35% 2

Handschoenen gebruiken 2.35% 2

I.V. ipv S.C. injecteren 2.35% 2

Lagere kattenkooi 2.35% 2

Meer geduld hebben 2.35% 2

Stillere kattenkooi 2.35% 2

Betere handpositie bij fixatie 1.18% 1

Dier (sneller) loslaten 1.18% 1

Dier op tafel of grond (beter grip) 1.18% 1

Eigenaar niet geloven 1.18% 1

Fiche beter lezen 1.18% 1

Geen aquarium gebruiken 1.18% 1

Gevonden dier via spoed eerst laten bekomen in kooi 1.18% 1

Grotere handdoek gebruiken 1.18% 1

Hond eerst uitlaten 1.18% 1

Hulp vragen bij aankoppelen van infuuslijn 1.18% 1

Info over karakter op fiche 1.18% 1

Page 46: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

40

Kattenzak gebruiken 1.18% 1

Medicatie niet P.O. geven zonder voeding 1.18% 1

Meer rust in omgeving 1.18% 1

Minder medicatie P.O. geven 1.18% 1

Niet alleen werken 1.18% 1

Niet bij nekvel vastnemen 1.18% 1

Pillenschieter of afgeknipte spuit gebruiken 1.18% 1

Sedatie via katheter toedienen 1.18% 1

Sneller hand uit muil halen bij P.O. medicatie 1.18% 1

Sneller preventiemiddelen nemen 1.18% 1

Student laten helpen i.p.v. eigenaar 1.18% 1

Voorzichtiger zijn 1.18% 1

Tabel 5. Voorgestelde ingrepen om het incident te voorkomen.

Tabel 6 toont de frequenties van de door de studenten gegeven antwoorden op de vraag welke

maatregelen er kunnen genomen worden om de veiligheid in de hospitalisatie in het algemeen te

verbeteren. Deze antwoorden overlappen gedeeltelijk deze van de vorige vraag.

Door 66 studenten werden er in totaal 182 antwoorden gegeven, waarvan 72 verschillende.

Page 47: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

41

Antwoord % Aantal

Totaal 100% 182

Ander model kooien en hokken 14.29% 26

minder manipulatie van dieren 7.14% 13

kooien waarin dier gemakkelijker gepakt kan worden 4.95% 9

kattenkooien lager 4.40% 8

kattenkooien stiller 3.85% 7

betere communicatie 2.75% 5

kattenkooien niet tegenover elkaar 2.75% 5

kooien en hokken ook bovenaan toegankelijk 2.20% 4

meer personeel 2.20% 4

waarschuwingen op fiche 2.20% 4

waarschuwingen over dier communiceren 2.20% 4

betere plaatsing kooien 1.65% 3

info over karakter op fiche 1.65% 3

kooien gemakkelijker te openen 1.65% 3

meer lessen omgaan dieren 1.65% 3

meer praktijkles agressieve dieren 1.65% 3

Meer samenwerken 1.65% 3

minder medicatie P.O. 1.65% 3

‘s nachts altijd met 2 werken (evt. intern) 1.10% 2

aquariumkooien veranderen 1.10% 2

Betere communicatie door interns 1.10% 2

Cerenia I.V. i.p.v. I.M. geven 1.10% 2

Dieren rustig benaderen 1.10% 2

handdoek of deken gebruiken 1.10% 2

kattenkooien verder van elkaar 1.10% 2

kattenstallen diervriendelijker 1.10% 2

Kattenzakken gebruiken 1.10% 2

meer goed beschermingsmateriaal 1.10% 2

meer lessen diergedrag 1.10% 2

meer plaats voor manipulatie bij (katten)hokken in ICU 1.10% 2

Meer respect voor veiligheid van studenten 1.10% 2

Page 48: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

42

minder drukte in omgeving 1.10% 2

niet alleen werken 1.10% 2

praktijklessen fixatie 1.10% 2

sneller sederen 1.10% 2

stressreductie van dieren 1.10% 2

voorzichtiger zijn, niet te gerust 1.10% 2

‘s nachts niet elk uur licht aandoen 0.55% 1

1 à 2 dezelfde personen per patiënt 0.55% 1

agressieve honden minder uitlaten (>3u) en niet 's nachts 0.55% 1

altijd kraag bij agressieve dieren 0.55% 1

angstige of onzekere studenten niet dwingen 0.55% 1

beter werkende glucosemeter 0.55% 1

Betere communicatie onderling 0.55% 1

betere huisvesting van patiënten 0.55% 1

betere scheermachines 0.55% 1

betere uitleg wrap-techniek 0.55% 1

dierenarts assistenten 0.55% 1

duidelijkere fiches 0.55% 1

Dwangstok gebruiken 0.55% 1

geen defecte hokken/aquaria 0.55% 1

geen metalen kattenkooien (lawaai) 0.55% 1

geen onervaren studenten bij agressieve dieren 0.55% 1

grotere kooien kattenstal 0.55% 1

ICU stiller 0.55% 1

kooien met minder ontsnappingsgevaar 0.55% 1

medicatie niet via bijspuitpunt katheder maar verder 0.55% 1

meer begrip voor studenten 0.55% 1

meer info van eigenaar 0.55% 1

meer lessen waarschuwingssignalen bij dieren 0.55% 1

meer schuilplaats in kooien 0.55% 1

Page 49: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

43

Tabel 6. Voorgestelde maatregelen ter verbetering van de veiligheid in de hospitalisatie.

1.5. Incidenten tijdens andere klinieken

1.5.1. Gegevens over de klinieken

Van de acht gerapporteerde incidenten buiten de kliniekweken in de hospitalisatie gebeurde de helft

op de dienst medische beeldvorming (n=4) en telkens een tijdens de klinieken orthopedie, interne

geneeskunde, anesthesie en dispensarium.

Bij zeven studenten gebeurde het dit academiejaar, bij een student tijdens de eerste master. Deze

laatste stond in de kliniek anesthesie.

1.5.2. Gegevens over het tijdstip van het incident

Twee incidenten traden op, op een vrijdag, één op een dinsdag en één op een woensdag. De andere

helft van de studenten herinnerden het zich niet meer. Geen enkel dag was een verlofdag.

Tussen 8u en 12u gebeurde 75% van de incidenten. Een incident speelde zich af tussen 12 en 18u en

een student herinnerde het zich niet.

Vijf studenten herinnerden zich de week als matig druk, een als niet druk en twee konden er geen

antwoord op geven.

1.5.3. Gegevens betreffende het dier

Bij de incidenten waren zes katten (75%), waarvan twee katers, en twee honden, waarvan een reu,

betrokken (25%). De mannelijke dieren waren alle drie intact. Van vijf dieren herinnerde men zich het

geslacht niet, noch of het intact was.

minder mensen om 8u, niet alle specialisten tegelijk 0.55% 1

muilbanden in alle maten 0.55% 1

niet elk uur storen bij pijn of 's nachts 0.55% 1

Pillenschieters gebruiken 0.55% 1

recovery stiller 0.55% 1

ruimere hokken katten 0.55% 1

ruimere hokken recovery 0.55% 1

stillere deuren aquaria 0.55% 1

studenten niet bij agressief dier ‘dumpen’ 0.55% 1

voldoende muilbanden 0.55% 1

Page 50: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

44

Bij de katten ging het om tweemaal om een Felis vulgaris, eenmaal een Europese korthaar en eenmaal

een siamees. Van twee katten kende men het ras niet.

Bij de honden betrof het een Anatolische herder en een markiesje.

Van zes dieren werd geen leeftijd gegeven. een kat was zes tot twaalf maanden oud, een hond was

een jaar.

Vijf katten wogen minder dan 5kg, de zesde tussen 5 en 10kg. De ene hond woog 5 à 10kg, de andere

meer dan 40kg.

1.5.4. Contextuele gegevens van het incident

Drie incidenten vonden plaats in de radiografieruimte en telkens een in de echografieruimte, de

operatiezaal, de ICU, een consultatieruimte en het dispensarium.

Vier katten werden gefixeerd op een (RX-)tafel, een vijfde werd overgenomen uit de armen van de

eigenaar. De zesde kat bevond zich in een couveuze en krabde en beet bij het palperen van de pols.

De Anatolische herder lag op de grond onder anesthesie en beet toen hij gewekt werd, het markiesje

werd gefixeerd op een tafel.

Tijdens de incidenten was er steeds minstens een andere persoon aanwezig. Twee interns en een

student die passief aanwezig waren op het moment dat een kat van de eigenaar werd overgenomen,

werden ook aangevallen of bedreigd.

Geen andere personen werden aangevallen door de andere dieren, ongeacht of ze actief of passief

aanwezig waren.

Bij een kat werd een handdoek gebruikt om het dier te fixeren.

Er waren nooit andere dieren betrokken bij het incident.

1.5.5. Gegevens over beschikbare informatie over en signalen van (eventuele) agressie

De voorafgaande signalen die werden opgemerkt bij de katten waren blazen (n=4), proberen te

ontsnappen (n=3) en grommen (n=1). Bij een kat werden geen signalen opgemerkt.

Het markiesje probeerde eveneens te ontsnappen en de Anatolische herder ontwaakte plots uit de

anesthesie.

Bij een kat waarschuwde de eigenaar voor mogelijke agressie, bij een andere kat kwam deze informatie

van een intern. Over geen van de andere dieren was er voorafgaande informatie beschikbaar.

Over twee katten volgde na het incident informatie over mogelijk agressief gedrag, respectievelijk via

een specialist en via een student.

Over de Anatolische herder bleek na het incident dat personen op andere diensten op de hoogte waren

van voorafgaand agressief gedrag.

Page 51: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

45

1.5.6. Gegevens betreffende de verwondingen en het verdere verloop na het incident

De katten brachten oppervlakkige en diepere huidletsels toe aan armen en handen.

De Anatolische herder bracht een diepere huidwonde toe aan een vinger, het markiesje penetreerde

diepere weefsels van een arm.

Alle wonden werden ontsmet. Na het incident met de honden en twee katten werd er antibiotica gebruikt.

De wonde toegebracht door de Anatolische herder werd gehecht en er werd een tetanusvaccinatie

toegediend.

Bij vier van de zes katten en bij het markiesje werden de handelingen na het incident zonder meer

voortgezet. Een kat werd losgelaten en bij de kat in de couveuze werd deze gesloten.

1.5.7. Voorgestelde preventiemaatregelen

Bij beide honden en een kat gaven de studenten aan dat het incident wellicht voorkomen had kunnen

worden door betere communicatie vanuit specialisten.

Over een incident met een kat werd geantwoord dat het wellicht niet had kunnen voorkomen worden,

over een ander incident dat de medestudent het dier beter had moeten fixeren. Over het incident waarbij

de eigenaar van de kat aanwezig was oordeelde de student dat deze het dier in een kooi had moeten

meenemen in plaats van in een boodschappentas. Een student gaf aan dat katten beter niet op hun rug

op de radiografietafel worden gelegd. Een student gaf geen antwoord op deze vraag.

Op de vraag naar algemene veiligheidsmaatregelen in de verschillende klinieken en het dispensarium,

kwamen gedeeltelijk dezelfde antwoorden als bij de eerste categorie studenten, aangevuld met

voorstellen geïnspireerd door het meegemaakte incident (Tabel 7).

Antwoord % Aantal

betere communicatie 20.00% 3

info over dier, waarschuwingen 13.33% 2

agressiviteit in dossier zetten 6.67% 1

anesthesie bij agressieve dieren echo abdomen 6.67% 1

bij anesthesie: muilband bij agressieve dieren 6.67% 1

bij anesthesie: teken bij agressieve dieren bv rode doek halsband 6.67% 1

hospi nacht: met 2 of hulp v intern 6.67% 1

kattenkooien lager 6.67% 1

meer goed beschermingsmateriaal 6.67% 1

meer kattenmuilbandjes 6.67% 1

Page 52: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

46

model kooien en hokken 6.67% 1

plaatsing kooien 6.67% 1

Totaal 100% 15

Tabel 7. Voorgestelde maatregelen ter verbetering van de veiligheid in de klinieken.

2. INTERFERENTIELE STATISTIEK

2.1. Hypothese 1

Hypothese: ‘Bij incidenten is het vaker zo dat een dier frequent gemanipuleerd wordt dan dat het minder

frequent gemanipuleerd wordt.’

Er waren 27 incidenten bij dieren die elk uur gemanipuleerd werden en 42 incidenten bij dieren die om

de twee tot vier uur gemanipuleerd werden; samen waren dit dus 69 incidenten. Bij 8 incidenten werden

de dieren om de vier uur of minder frequent gemanipuleerd.

frequentietotvieruur

Frequency Percent Valid Percent

Cumulative

Percent

Valid ,00 8 8,0 10,4 10,4

1,00 69 69,0 89,6 100,0

Total 77 77,0 100,0

Missing System 23 23,0

Total 100 100,0

Bij de one sample t-test werd het gemiddelde vergeleken met 0,50: er werd nagegaan of de

probabiliteiten van voorkomen van de frequentie hoog en de frequentie laag dezelfde zijn, namelijk 50%.

Het gemiddelde van de variabele ‘frequentie tot vier uur’ was 0, 89 (SD = 0,31), wat significant (p < 0,05)

verschilde van 0,50 (t = 11,32, df = 76, p < 0,01).

Er waren dus significant meer incidenten met dieren die met een frequentie van elk uur tot om de vier

uur gemanipuleerd werden, dan met dieren die minder vaak gemanipuleerd werden.

De hypothese werd dus bevestigd.

One-Sample Statistics

N Mean Std. Deviation Std. Error Mean

frequentietotvieruur 77 ,8961 ,30713 ,03500

One-Sample Test

Page 53: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

47

Test Value = 0.5

t df Sig. (2-tailed)

Mean

Difference

95%

Confidence

Interval of the

Difference

Lower

frequentietotvieruur 11,317 76 ,000 ,39610 ,3264

One-Sample Test

Test Value = 0.5

95% Confidence Interval of the Difference

Upper

frequentietotvieruur ,4658

Deze hypothese werd bijkomend getoetst middels een chi-kwadraat test (X2-test). Deze gaf eveneens

aan dat er meer incidenten optraden waarbij het dier frequent behandeld werd (1 = om het uur tot om

de vier uur, 69 dieren), dan incidenten waarbij het dier minder frequent gemanipuleerd werd (0 = minder

frequent dan om de vier uur, 8 dieren). M.a.w. er werden vaker dieren gezien die frequent

gemanipuleerd werden dan dieren die minder frequent gemanipuleerd werden (X2 = 48,32, df= 1, p <

0,01). Dit betekende dat de nulhypothese verworpen diende te worden en de vooropgestelde hypothese

correct was.

Page 54: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

48

2.2. Hypothese 2

Hypothese: ‘Bij incidenten heeft de student vaker wel dan niet voorafgaande signalen opgemerkt bij het

dier.’

Bij 63 incidenten werden er voorafgaande signalen opgemerkt, bij 17 incidenten was dit niet het geval.

signaalopgemerkt

Frequency Percent Valid Percent

Cumulative

Percent

Valid ,00 17 20,5 21,3 21,3

1,00 63 75,9 78,8 100,0

Total 80 96,4 100,0

Missing System 3 3,6

Total 83 100,0

Het gemiddelde van de variabele ‘signaal opgemerkt’ was 0, 79, wat significant (p < 0,05) verschilde

van nul.

Er waren dus significant meer incidenten waarbij de student minstens een voorafgaand signaal had

opgemerkt, dan waarbij er geen voorafgaande signalen werden opgemerkt.

De hypothese werd dus bevestigd.

One-Sample Statistics

N Mean Std. Deviation Std. Error Mean

signaalopgemerkt 80 ,7875 ,41166 ,04602

One-Sample Test

Test Value = 0.5

t df Sig. (2-tailed)

Mean

Difference

95% Confidence Interval of the

Difference

Lower Upper

signaalopgemerkt 6,247 79 ,000 ,28750 ,1959 ,3791

Page 55: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

49

2.3. Hypothese 3

Hypothese: ‘Bij incidenten beschikt de student vaker niet dan wel over voorafgaande info over mogelijke

agressie of probleemgedrag.’

Er waren 30 incidenten waarbij de student over voorafgaande informatie beschikte, versus 49 incidenten

zonder voorafgaande informatie. Over vier incidenten waren hieromtrent geen gegevens bekend.

info

Frequency Percent Valid Percent

Cumulative

Percent

Valid ,00 30 36,1 38,0 38,0

1,00 49 59,0 62,0 100,0

Total 79 95,2 100,0

Missing System 4 4,8

Total 83 100,0

Uit de one-sample t-test bleek dat het gemiddelde van de variabele ‘informatie’ 0.62 was, wat significant

(p < 0.05) verschilde van nul.

Er waren dus significant meer incidenten waarbij er geen voorgaande informatie aanwezig was, dan

waarbij dit wel het geval was.

De hypothese werd dus bevestigd.

One-Sample Statistics

N Mean Std. Deviation Std. Error Mean

info 79 ,6203 ,48842 ,05495

One-Sample Test

Test Value = 0.5

t df Sig. (2-tailed) Mean Difference

95% Confidence Interval of the

Difference

Lower Upper

info 2,188 78 ,032 ,12025 ,0109 ,2297

Page 56: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

50

DISCUSSIE

1. DE LITERATUURSTUDIE

Het domein van de ethologie is geen gefixeerde wetenschap, maar is voortdurend in beweging.

Aanhoudend onderzoek brengt voortdurend nieuwe inzichten naar boven en stelt andere in vraag.

Bepaalde theorieën en concepten die volgens sommigen reeds lang achterhaald zijn, kunnen bij

anderen nog steeds op bijval rekenen. Hierdoor kunnen verschillende processen soms met dezelfde

terminologie benoemd worden, of omgekeerd, kunnen gelijkaardige gedachten soms met een ander

vocabularium bedacht worden. De verschillen liggen vaak in zeer subtiele, maar daarom niet

onbelangrijke nuances

Er werd getracht de besproken thema’s op de meest actuele manier te benaderen, echter in het besef

dat ideeën soms zeer snel kunnen wijzigen.

Die gegevens die uit de gebruikte bronnen naar voren komen zijn soms tegenstrijdig. In veel gevallen

kan dit te maken hebben met de manier waarop tot de cijfers gekomen werd en de wijze van

rapporteren.

2. DE METHODOLOGIE

Het is eigen aan het werken met een steekproefpopulatie dat men hierbij niet over een controlegroep

beschikt. Dit houdt beperkingen in voor het testen van hypothesen.

In dit geval was er bijvoorbeeld geen noemenswaardige controlegroep van studenten die geen

incidenten hadden meegemaakt, noch van honden en katten die geen agressie hadden geuit. Voor veel

potentiële factoren was het dus niet mogelijk om uit te maken welke rol ze spelen in het al dan niet

optreden van incidenten.

Bijgevolg dient men zeer bewust met de gevonden resultaten om te gaan en kan men niet zonder meer

alle resultaten extrapoleren.

3. DE RESULTATEN

De responsiviteit

Uit de hoge graad van responsiviteit en bijkomende commentaren van de studenten kon worden

afgeleid dat de urgentie om de veiligheid in de klinieken in het algemeen en de hospitalisatie in het

bijzonder ter sprake te brengen zeer groot was. Het feit dat nagenoeg alle studenten positief reageerden

op de vraag of ze recent gebeten of gekrabd waren of een andere ernstige vorm van agressie ervaren

hadden is daar uiteraard niet vreemd aan. Van de studenten die aangeven geen of geen

noemenswaardige incidenten te hebben meegemaakt, waren er twee aangevallen tijdens hun stage en

een tijdens een Erasmus-verblijf in het buitenland. De incidentie ligt hier dus nog hoger dan in de

literatuurstudie gezien werd.

Page 57: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

51

De verschillende klinieken hospitalisatie

De vaststelling dat er beduidend meer incidenten gerapporteerd werden die plaatsvonden tijdens de

kliniekweken hospitalisatie 7 en hospitalisatie avond, dan tijdens hospitalisatie 5 en hospitalisatie nacht,

kan wellicht verklaard worden door het feit dat iedere student drie weken moet volbrengen van

hospitalisatie 7 en hospitalisatie avond en slechts een week van hospitalisatie 5 en hospitalisatie nacht.

Bovendien duurt een kliniek hospitalisatie 5 slechts vijf dagen, terwijl de andere drie klinieken zeven

dagen duren.

Tijdsverloop tussen het incident en de rapportering

Het tijdsverloop tussen het incident en de rapportering ervan kan een bias veroorzaken, omdat mensen

zich zaken fout kunnen herinneren en dit risico groter wordt naarmate de verstreken tijd toeneemt. Uit

de data blijkt echter dat niet noodzakelijk alle antwoorden hieronder te leiden hebben. Bij het invullen

van de vragenlijst vertoonden studenten die rapporteerden over een incident dat langer geleden had

plaatsgevonden de neiging om bepaalde gegevens op te zoeken in het dossier van de patiënt.

Identificatie van het dier

Bij de katten werd een aanzienlijk aantal als Europese korthaar benoemd. Het vermoeden bestaat dat

het in hier in werkelijkheid vaak eerder Felis vulgaris betreft en niet de raskat Europese korthaar.

De pijnscore

Pijnscores worden slechts uitzonderlijk toegepast in de hospitalisatie. Verschillende studenten waren

zelfs niet op de hoogte van het gebruik ervan. Het is niet duidelijk of de gerapporteerde pijnscores

formeel aan het dier werden toegekend tijdens de opname, dan wel of ze ad hoc werden gegeven.

De scoring waarnaar verwezen wordt is de Short-form Glasgow Composite Measure Pain Scale (CMPS-

SF), die werkt met schaal van nul tot 24.

De dagelijkse frequentie van manipulaties

Een antwoordoptie bij deze vraag was ‘om de 2 à 4 uur’, een andere was ‘om de 4 à 6 uur’. Dieren die

om de 4u gemanipuleerd werden konden dus aan elk van beide opties worden toegewezen. Impliciet

worden sneller dan om de 4u als frequent beschouwd en vanaf om de 4u als minder frequent, maar

deze opdeling had duidelijker moeten zijn in de vraag.

Informatie over mogelijke agressie

Het is opvallend dat er in veel gevallen geen voorafgaande informatie over mogelijke agressiviteit bij

een dier verstrekt werd, terwijl die toch bleek te bestaan. Communicatie en doorstroming van informatie

blijkt dus een heikel punt te zijn, wat ook tot uiting komt in de antwoorden op de open vragen. Uiteraard

hebben de studenten hier zelf ook een aandeel in.

Page 58: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

52

Signalen

In de overgrote meerderheid van de gevallen werden er door de student bij het dier

waarschuwingssignalen waargenomen voordat het incident plaatsvond. Dit impliceert twee zaken. Ten

eerste: en dier zendt een reeks waarschuwingssignalen uit, alvorens tot de aanval over te gaan. Dit is

in lijn met wat in de literatuurstudie besproken werd. Ten tweede: de studenten zijn in staat bepaalde

waarschuwingssignalen juist te interpreteren.

Ondanks de signalen en de perceptie ervan treden er toch zeer veel bijt- en krabincidenten op. Dit kan

erop wijzen dat veel studenten de signalen negeren, te laat opmerken of pas na afloop juist

interpreteren.

Preventietechnieken

Opvallend is ook dat er betrekkelijk weinig gebruik gemaakt wordt van preventiemiddelen en technieken,

ondanks waarschuwingssignalen en voorafgaande informatie. In de antwoorden gaven de studenten

aan dat er vaak onvoldoende preventiemateriaal beschikbaar is en dat ze niet genoeg op de hoogte zijn

welke technieken ze kunnen toepassen.

Gegevens over het tijdstip van het incident

Een cijfer dat eruit springt bij de antwoorden in de tweede categorie van studenten, is dat 75% van de

incidenten in de voormiddag gebeurde. Dit is echter niet verwonderlijk, aangezien de meeste activiteit

voor de studenten in andere klinieken dan de hospitalisatie zich in de voormiddag afspeelt.

Kooien

Een niet te negeren constante die terugkwam bij de antwoorden op de open vragen, naast het gebrek

aan communicatie en informatie, is het probleem van de kooien. Vooral de kooien in de

kattenhospitalisatie zouden ronduit gevaarlijke situaties creëren.

Page 59: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

53

CONCLUSIE

Dit onderzoek bracht op een duidelijke manier de incidentie van incidenten met honden en katten in de

hospitalisatie naar boven en wierp ook licht op bepaalde contextuele factoren. Om de context van bijt-

en krabincidenten nader te onderzoeken is ruimer onderzoek, bij voorkeur met het gebruik van

controlegroepen, meer dan wenselijk.

Page 60: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

54

REFERENTIELIJST

Anseeuw, E., Apker, C., Ayscue, C., Barker, L., Blair, D., Brennan, J., Brooks, S., Case-Pall, D.,

Caspersen, H., Clark, J. et al. (2006). Handling cats humanely in the veterinary hospital. Journal

of Veterinary and Behavioral Clinical Application and Research 1, 84-88.

Beaver, B.V. (1983). Clinical classification of canine aggression. Applied Animal Ethology 10, 35-43.

Beaver, B.V. (2004). Fractious cats and feline aggression. Journal of Feline Medicine and Surgery 6,

13-18.

Becker, W.M., Mama, K.R., Sangeeta R., Palmer, R.H., Egger, E.L. (2013). Prevalence of dysphoria

after fentanyl in dogs undergoing stifle surgery. Veterinary Surgery 42, 302-307.

Beerda, B., Schilder, M.B.H., van Hooff, J.A.R.A.M., de Vries, H.W. (1997). Manifestations of chronic

and acute stress in dogs. Applied Animal Behaviour Science 52, 307-319.

Bonini, S., Buonacucina, A., Selis, L., Peli, A., Mutti, A., Corradi, M. (2016). Occupational hazards in

veterinarians: an updating. Journal of Veterinary Science and Technology 7(3), 317-329.

Bowen, J., Heath, S. (2005a). Canine aggression problems. In: Behaviour Problems in Small Animals,

Elsevier Saunders, pp. 117-140.

Bowen, J., Heath, S. (2005b). Feline fear, anxiety and phobia-related disorders. In: Behaviour Problems

in Small Animals, Elsevier Saunders, pp. 163-175.

Bowen, J., Heath, S. (2005c). Feline aggression problems. In: Behaviour Problems in Small Animals,

Elsevier Saunders, pp. 205-227.

Bowen, J., Heath, S. (2005d). Canine fear, anxiety and phobia-related disorders. In: Behaviour

Problems in Small Animals, Elsevier Saunders, pp. 73-95.

Caines, D., Sinclair, M., Valverde, A., Dyson, D., Gaitero, L., Wood, D. (2014). Comparison of isoflurane

and propofol for maintenance of anesthesia in dogs with intracranial disease undergoing

magnetic resonance imaging. Veterinary Anaesthesia and Analgesia 41, 468-479

Carney, H.C., Little, S., Brownlee-Tomasso, D., Harvey, A.M., Mattox, E., Robertson, S., Rucinsky, R.,

Stephens Manley, D. (2012). AAFP and ISFM feline-friendly nursing care guidelines. Journal of

Feline Medicine and Surgery 14, 337-349.

Casey, R. (2015). Human-directed aggression in cats. In: Rodan, I., Heath, S. (eds.) Feline Behavioral

Health and Welfare, Elsevier Saunders, St. Louis, MO, USA, pp 374-380.

Crowell-Davis, S.L. (2007). Human feet are not mice: how to treat human-directed feline aggression.

Compendium: Continuing Educucation for Veterinarians 29, 483-486.

Dire, D.J., Hogan, D.E., Riggs, M.W. (1994). A prospective evaluation of risk factors for infections from

dog-bite wounds. Academic Emergency Medicine 1(3), 258-266.

Döring, D., Roscher, A., Scheipl, F., Küchenhoff, H., Erhard, M.H. (2009). Fear-related behaviour of

dogs in veterinary practice. The Veterinary Journal 182, 38-43.

Drobatz, K.J., Smith, G. (2003). Evaluation of risk factors for bite wounds inflicted on caregivers by dogs

and cats in a veterinary teaching hospital. Journal of the American Veterinary Medical

Association 223, 312-316.

Page 61: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

55

Epp, T., Waldner, C. (2012). Occupational health hazards in veterinary medicine: Zoonoses and other

biological hazards. The Canadian Veterinary Journal 53(2), 144-150.

Fowler, H.N., Holzbauer, S.M., Smith, K.E., Scheftel, J.M. (2016) Survey of occupational hazards in

Minnesota veterinary practices in 2012. Journal of the American Veterinary Association 248,

207-218.

Fritschi, L., Day, L., Shirangi, A., Robertson, I., Lucas, M., Vizard, A. (2006). Injury in Australian

veterinarians. Occupational Medicine 56, 199-203.

Gabel, C.L., Gerberich, S.G. (2002). Risk factors for injury among veterinarians. Epidemiology 13, 80-

86.

Glardon, O.J., Hartnack, S., Horisberger, L. (2010). Analyse du comportement des chiens et des chats

pendant l’examen physique en cabinet vétérinaire. Schweizer Archiv für Tierheilkunde 152, 69-

75.

Guy, N.C., Dohoo, S.E., Bate, L.A., Spangler, E., Dohoo, I.R., Miller, J.B., Luescher, U.A. (2001). Risk

factors for dog bites to owners in a general veterinary caseload. Applied Animal Behaviour

Science, 74(1), 29-42.

Heath, S. (2015). Intercat conflict. In: Rodan, I., Heath, S. (eds.) Feline Behavioral Health and Welfare,

Elsevier Saunders, St. Louis, MO, USA, pp 357-373.

Herron, M.E., Shreyer, T. (2014). The pet-friendly veterinary practice: a guide for practitioners.

Veterinary Clinics of North America: Small Animal Practice 44, 451-481.

Jeyaretnam, J., Jones, H. (2000). Physical, chemical and biological hazards in veterinary practice.

Australian Veterinary Journal 78, 751-758.

Jeyaretnam, J., Jones, H., Phillips, M. (2000). Disease and injury among veterinarians. Australian

Veterinary Journal 78, 625-629.

Koolhaas, J.M., Korte, S.M., De Boer, S.F., Van Der Vegt, B.J., Van Reenen, C.G., Hopster, H., De

Jong, I.C., Ruis, M.A., Blokhuis, H.J. (1999). Coping styles in animals: current status in behavior

and stress-physiology. Neuroscience and Biobehavioral Reviews 23, 925-935.

Lucas, M., Day, L., Shirangi, A., Fritschi, L. (2009). Significant injuries in Australian veterinarians and

use of safety precautions. Occupational Medicine 59, 327-333.

Moffat, K. (2008). Addressing canine and feline aggression in the veterinary clinic. The Veterinary Clinics

of North America: Small Animal Practice 38, 983-1003.

Nibblett, B.M., Ketzis, J.K., Grigg, E.K. (2015). Comparison of stress exhibited by cats examined in a

clinic versus a home setting. Applied Animal Behaviour Science 173, 68-75.

Nienhaus, A., Skudlik, C., Seidler, A. (2005). Work-related accidents and occupational diseases in

veterinarians and their staff. International Archives of Occupational and Environmental Health

78, 230-238.

Nordgren, L.D., Gerberich, S.G., Alexander, B.H., Church, T.R., Bender, J.B., Ryan, A.D. (2014)

Evaluation of factors associated with work-related injuries to veterinary technicians certified in

Minnesota. Journal of the American Veterinary Medical Association 245, 425-433.

Page 62: HANTEREN VAN HONDEN EN KATTEN GEDURENDE DE ......letsels waren voornamelijk een gevolg van beten door honden en katten en kattenkrabben, waarbij de bovenste ledematen, onderste ledematen

56

Overall, K.L. (2013). Manual of Clinical Behavioral Medicine for Dogs and Cats. Elsevier, St. Louis, MO,

USA, 833 pag.

Reijula, K., Räsänen, K., Hämäläinen, M., Juntunen, K., Lindbohm, M.L., Taskinen, H., Bergbom, B.,

Rinta-Jouppi, M. (2003). Work environment and occupational health of Finnish veterinarians.

American Journal of Industrial Medicine 44, 46-57.

Rodan, I. (2010). Understanding feline behavior and application for appropriate handling and

management. Topics in Companion Animal Medicine 25, 178-188.

Rodan, I., Folger, B. (2010). AAFP position statement: respectful handling of cats to prevent fear and

pain. Journal of Feline Medicine and Surgery 12, 569-576.

Rodan, I., Heath, S. (2015). Feline Behavioral Health and Welfare. Elsevier Saunders, St. Louis, MO,

USA, 460 pp.

Sanders, C.R. (1994). biting the hand that heals you: encounters with problematic patients in a general

veterinary practice. Society and Animals 2, 47-66.

Seksel, K. (2014). Fear, aggression, communication, body language and social relationships in cats.

European Journal of Companion Animal Practice 24(3), 20-27.

Stanford, T.L. (1981). Behavior of dogs entering a veterinary clinic. Applied Animal Ethology 7, 271-279.

Ursin, H., Olff, M.(1993). Psychobiology of coping and defence strategies. Neuropsychobiology 28,

66-71.

Ursin, H., Olff, M. (1995). Aggression, defense, and coping in humans. Aggressive Behavior 21,

13-19.

Volk, J.O., Felsted, K.E., Thomas, J.G., Siren, C.W. (2011). Executive summary of the Bayer veterinary

care usage study. Journal of the American Veterinary Medical Association 238, 1275-1282.

Wechsler, B. (1995). Coping and coping strategies: a behavioural view. Applied Animal Behaviour

Science 43, 123-134.

Weiss, J.M. (1968). Effects of coping responses on stress. Journal of Comparative and Physiological

Psychology 65(2), 251-260.

Yin, S. (2009). Low stress handling, restraint and behavior modification of dogs and cats: techniques for

developing patients who love their visits. CattleDog Publishing, Davis, 479 pp.

Yin, S. (2014). Calm pets, happy vets. Reducing stress and preventing and managing fear aggression

in veterinary clinics. European Journal of Companion Animal Practice 24, 28-36.