54
1 GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS (I) Ener antwoord aan Charles Krauthammer “It is not that chess drives sane people mad, I think it keeps mad people sane.” _ Bill HARTSON (UK schaker/commentator) Bestaat er een link tussen genialiteit en waanzin bij schakers? Is simultaan blindschaken slecht voor de geestelijke gezondheid? Waar komt de schaakoriginaliteit van topschakers vandaan? Hebben grootmeesters een supergeheugen? Waarom is slechts 1 procent van de grootmeesters een vrouw? Wat valt er te zeggen over het fenomeen van de “schaakwonderkinderen”? En worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage, zal ik deze en verwante psychologische en sociale vraagstukken die min of meer rond het schaakbord draaien, behandelen. De vraagstukken, worden veelal in hun algemeenheid geformuleerd, doch hun toepassing wordt geïllustreerd in de schaakwereld. In dit eerste deel tracht ik enkel de twee eerste vragen te beantwoorden. De andere vragen hoop ik in volgende delen verder uit te kunnen spitten. Opmerkingen 1. Deze bijdrage is (nog) minder schaaktechnisch dan mijn vorig artikel (“Een (kort) woordje over de (lange) rokade”). Bij mijn vorig artikel, maakte een clublid de terechte opmerking dat mijn voetnoten soms te lang zijn (zeker indien deze voetnoten dan ook nog eens hyperlinks bevatten). Bij het schrijven van dit artikel heb ik dan ook een inspanning gedaan om mijn voetnoten te kortwieken en heb ik zelfs een poging ondernomen om minder breedsprakig te zijn. Halverwege mijn artikel ben ik echter in mijn “voetnotenziekte” hervallen, dus ik betwijfel of ik in mijn opzet geslaagd ben. 2. Jean Jacobs heeft, op mijn vraag, de tekst opgefleurd met illustraties; waarvoor mijn oprechte dank. Tevens kon ik steeds rekenen op zijn deskundig advies. 3. Ik ben bijzonder veel dank verschuldigd aan Sarah Beth Cohen die op enthousiaste wijze bijzonder veel informatie heeft verschaft over o.a. Paul Morphy, Alvis Vitolins, Karen Grigorian, Carlos Torre Repetto, Albin Planinc, Curt Von Bardeleben, Johannes Minckwitz, Georgy Ilivitsky en Pilsbury. Haar website verdient een erevermelding: http://batgirl.atspace.com 4. Professor Chris Chabris (Harvard) en Eliot Hearst hebben niet nagelaten steeds te antwoorden op mijn emailvragen en hebben hun warme interesse getoond in dit onderwerp. Aan beiden mijn dank. Mijn dank ook aan Professor Jeremy Spinrad (Vanderbilt University). I. De link tussen genialiteit en waanzin 1. Laat ik maar meteen beginnen met het thema dat het meest naar zwavel ruikt, sc.. het verband tussen genialiteit en “waanzin”. Het westen 1 kent een zeer lange traditie waarbij wordt aangenomen dat uiterst creatieve of geniale personen een bijzondere aanleg hebben om psychiatrische stoornissen te ontwikkelen. Aristoteles stelde reeds vast dat personen die uitblonken in filosofie, politiek, poëzie en kunst, allen een neiging tot melancholia vertoonden. 2 Seneca 3 verwerkte deze oude 1 In de Chinese cultuur is dit thema zo goed als onbekend. Zie daarover: D. W. CHAN, “The mad genius controversy: does the East differ from the West?”, Education Journal, vol. 29, no. 1, zomer 2001, The Chinese University of Hong Kong, 1-15. 2 Zie D. SIMONTON, Greatness. Who makes history and why, New York, Guilford, 1994, 284.

GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

  • Upload
    others

  • View
    0

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

1

GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS (I) Ener antwoord aan Charles Krauthammer

“It is not that chess drives sane people mad, I think it keeps mad people sane.” _ Bill HARTSON (UK schaker/commentator) Bestaat er een link tussen genialiteit en waanzin bij schakers? Is simultaan blindschaken slecht voor de geestelijke gezondheid? Waar komt de schaakoriginaliteit van topschakers vandaan? Hebben grootmeesters een supergeheugen? Waarom is slechts 1 procent van de grootmeesters een vrouw? Wat valt er te zeggen over het fenomeen van de “schaakwonderkinderen”? En worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage, zal ik deze en verwante psychologische en sociale vraagstukken die min of meer rond het schaakbord draaien, behandelen. De vraagstukken, worden veelal in hun algemeenheid geformuleerd, doch hun toepassing wordt geïllustreerd in de schaakwereld. In dit eerste deel tracht ik enkel de twee eerste vragen te beantwoorden. De andere vragen hoop ik in volgende delen verder uit te kunnen spitten. Opmerkingen 1. Deze bijdrage is (nog) minder schaaktechnisch dan mijn vorig artikel (“Een (kort) woordje over de (lange) rokade”). Bij mijn vorig artikel, maakte een clublid de terechte opmerking dat mijn voetnoten soms te lang zijn (zeker indien deze voetnoten dan ook nog eens hyperlinks bevatten). Bij het schrijven van dit artikel heb ik dan ook een inspanning gedaan om mijn voetnoten te kortwieken en heb ik zelfs een poging ondernomen om minder breedsprakig te zijn. Halverwege mijn artikel ben ik echter in mijn “voetnotenziekte” hervallen, dus ik betwijfel of ik in mijn opzet geslaagd ben. 2. Jean Jacobs heeft, op mijn vraag, de tekst opgefleurd met illustraties; waarvoor mijn oprechte dank. Tevens kon ik steeds rekenen op zijn deskundig advies. 3. Ik ben bijzonder veel dank verschuldigd aan Sarah Beth Cohen die op enthousiaste wijze bijzonder veel informatie heeft verschaft over o.a. Paul Morphy, Alvis Vitolins, Karen Grigorian, Carlos Torre Repetto, Albin Planinc, Curt Von Bardeleben, Johannes Minckwitz, Georgy Ilivitsky en Pilsbury. Haar website verdient een erevermelding: http://batgirl.atspace.com 4. Professor Chris Chabris (Harvard) en Eliot Hearst hebben niet nagelaten steeds te antwoorden op mijn emailvragen en hebben hun warme interesse getoond in dit onderwerp. Aan beiden mijn dank. Mijn dank ook aan Professor Jeremy Spinrad (Vanderbilt University).

I. De link tussen genialiteit en waanzin 1. Laat ik maar meteen beginnen met het thema dat het meest naar zwavel ruikt, sc.. het verband tussen genialiteit en “waanzin”. Het westen1 kent een zeer lange traditie waarbij wordt aangenomen dat uiterst creatieve of geniale personen een bijzondere aanleg hebben om psychiatrische stoornissen te ontwikkelen. Aristoteles stelde reeds vast dat personen die uitblonken in filosofie, politiek, poëzie en kunst, allen een neiging tot melancholia vertoonden.2 Seneca3 verwerkte deze oude 1 In de Chinese cultuur is dit thema zo goed als onbekend. Zie daarover: D. W. CHAN, “The mad genius controversy: does the East differ from the West?”, Education Journal, vol. 29, no. 1, zomer 2001, The Chinese University of Hong Kong, 1-15. 2 Zie D. SIMONTON, Greatness. Who makes history and why, New York, Guilford, 1994, 284.

Page 2: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

2

aristotelische idee in zijn onsterfelijk geworden uitspraak “nullum magnum ingenium sine mixtura dementiae.” 4

Ook in de bijbel duikt dit thema op. In de Handelingen van de apostelen, zegt Festus tegen Paulus (met luide stem):“µαινηµαινηµαινηµαινη παυλεπαυλεπαυλεπαυλε τατατατα πολλαπολλαπολλαπολλα σεσεσεσε γραµµαταγραµµαταγραµµαταγραµµατα εισεισεισεισ µανιανµανιανµανιανµανιαν περιτρεπειπεριτρεπειπεριτρεπειπεριτρεπει”5

Het concept van de “mad genius” werd eeuwen later enthousiast omhelsd door de romantiek, nu zij bij uitstek de verbeelding en originaliteit benadrukte als de attributen van genialiteit. Het verstand geraakte bij de romantici in ongenade en de saaie filosoof werd vervangen door de excentrieke kunstenaar. En alzo werd onze moderne “genie” geboren. Shakespeare schreef reeds in A Midsummer Night’s Dream (Act V, Scène I, r. 7-8):

“The lunatic6, the lover and the poet

Are of imagination all compact.”

In Dryden’s Absalom and Achitophel (1681) lezen we de volgende mooie regels:

“Great wits are sure to madness near allied And thin partitions do their bounds divide.”

Ook YEATS heeft zijn steentje aan dit thema bijgedragen:

“ I shudder and I sigh to think

That even Cicero And many-minded Homer were Mad as the mists and snow.”

Edgar Allan POE (die de twijfelachtige eer heeft om veelal hoog te scoren op alle lijstjes van waanzinnige genieën) schreef:

3 Lucius Annaeus Seneca (° ca. 3 v. Chr. -65 na Chr.), soms Seneca de Jongere genoemd of Senaca philosophus. 4 “Nooit was een grote geest zonder enig bijmengsel van waanzin”. Seneca, De tranquillitate animi, 17, 10 (brief aan Serenus). Seneca citeert vlak hiervoor eveneens de woorden van een Griekse dichter (wiens naam hij onvermeld laat), sc. “aliquando et insanire iucundum est” (“ het is somtijds plezant om krankzinnig te zijn”). Seneca laat ook niet na om Plato te citeren: “frustra poeticas fores compos sui pepulit” (“ hij die meester is over zichzelf heeft tevergeefs geklopt op de deuren der poëzie”). Seneca, De tranquillitate animi, 17, 8-11 (brief aan Serenus). Zie ook J. ROMERO, “ “Nullum magnum ingenium sine mixtura dementiae”: El mito del genio y la locura”, Arte, Individuo y Sociedad, n.° 7, Servicio de Publicaciones Universidad Complutense Madrid, 1995, 123-138. 5 “Gij wordt waanzinnig, Paulus! Grote geleerdheid drijft u tot waanzin!” (Hand. 26:24). De Griekse tekst werd ontleend aan B.F WESTCOTT en F.JA. HORT, The New Testament in the Original Greek, 1881. Paulus zou terecht als een geleerde kunnen worden beschouwd, nu hij “aan de voeten van Gamaliël” (eminent lid van het Sanhedrin, Hand. 5:34) “was onderwezen” (Hand. 22:3; παρα τουσ ποδασ γαµαλιηλπαρα τουσ ποδασ γαµαλιηλπαρα τουσ ποδασ γαµαλιηλπαρα τουσ ποδασ γαµαλιηλ). Opgemerkt mag worden dat Seneca’s moralisme en de typisch stoïcijnse gevoelens van naastenliefde en zorg voor de medemens, die in zijn werk terugkeren, zijn succes verklaren bij de Latijnse kerkvaders. In de middeleeuwen werd er zelfs geloofd dat hij een correspondentie zou hebben gevoerd met Paulus, maar de desbetreffende brieven werden ontmaskerd als een vervalsing uit de vierde eeuw. Zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Lucius_Annaeus_Seneca. 6 In het woord “lunatic” ligt het oude geloof verborgen dat de maan (luna) een invloed had op de gezondheid van de mens, in het bijzonder op zijn psyche. De evangelieschrijver Mattheüs gebruikt de term “σεληνισεληνισεληνισεληνιααααζοµαιζοµαιζοµαιζοµαι” (“maanziek zijn”) waarschijnlijk om epilepsie te omschrijven (Matth. 4:24; 17:15). W. F. MOULTON en A.S. GEDEN, A concordance to the Greek Testament, T.&T. Clark, Edinburgh, 1963 (vierde editie; eerste editie 1897), 890; zie ook J. PREUSS, Biblical and talmudic medicine (translated and edited by F. ROSNER; oorspronkelijke title: Biblisch-talmudische Medezin, 1911), Jason Aronson inc., Londen, 1993 (1978), 300.

Page 3: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

3

“Men have called me mad but the question is not yet settled, whether madness is not the loftiest intelligence – whether much that is glorious – whether all that is profound – does not spring from disease of thought – from modes of mind exalted at the expense of the general intellect.”

Talloze andere schrijvers, waaronder Pascal en Lamartine, lieten zich op soortgelijke wijze uit over dit thema en benadrukten de duistere zijde van genieën.7 PROUST ging zelfs zo ver om te beweren dat alle grootse dingen afkomstig waren van neurotici. In de 18de en 19de eeuw werd genialiteit voorgesteld als een ziekte of een defect. In Genio e follia (1891) bevestigde ook Lombroso dat genialiteit verband houdt met “degeneratieve psychose”, in het bijzonder met epilepsie. Andere psychiaters en psychologen van die tijd, bv. Galton en Kretschmer, kwamen tot een vergelijkbare conclusie. 2. In de twintigste eeuw begonnen verschillende onderzoekers serieus te twijfelen aan de band tussen “creativiteit/genialiteit” en “waanzin”. Het onderwerp is inmiddels verworden tot een heuse controverse. - De eerste die ernstig onderzoek heeft gedaan naar extreme begaafdheid is Lewis TERMAN. TERMAN onderzocht meer dan 1500 kinderen met een hoog IQ. De resultaten van zijn onderzoek werden gepubliceerd in 1925. Veertig later werd deze zelfde groep opnieuw “getest” en deze resultaten werden gepubliceerd in 1968.8 In 1995 werden de resultaten gepubliceerd van de overlevenden van deze zelfde groep (ondertussen flinke tachtigers) die aan een derde onderzoek werden onderworpen.9 TERMAN poogde de mythe te ontkrachten dat begaafde kinderen slecht aangepast en emotioneel gekweld zouden zijn (“nerds” dus). TERMAN trachtte met zijn onderzoeksresultaten aan te tonen dat de door hem geselecteerde kinderen (met een hoog IQ) in verschillende opzichten superieur waren aan niet geselecteerde kinderen (“physique, health and social adjustment, marked by superior moral attitudes as measured by character tests of trait ratings”).10 De kinderen werden destijds voor de studie van TERMAN geselecteerd door hun leerkrachten, die de slimste en jongste kinderen nomineerden. Deze genomineerde kinderen werden vervolgens aan een intelligentietest onderworpen. Enkel deze die in de top 1% scoorden, werden tot het onderzoek van TERMAN toegelaten (voor kinderen van het lager onderwijs, betekende dit minstens een IQ-score van 140 op de Stanford-Binet IQ test).11 Hoewel niet al de personen uit de TERMAN-groep als genieën kunnen worden beschouwd, vertoonden zij een lagere graad van geestesstoornissen dan de algemene bevolking. De resultaten van TERMAN kunnen worden bekritiseerd, aangezien de leerkrachten werd gevraagd de door hen genomineerde studenten scores te geven voor hun (sociaal) gedrag (persoonlijkheid, sociale en emotionele houding). Deze leerkrachten liepen het risico om hogere scores op alle terreinen te geven aan leerlingen die zij zelf als begaafd hadden geselecteerd (“halo-effect”). - In 1926 maakte ELLIS een overzicht van 1020 eminente Britten en vond dat het aantal onder hen met psychische stoornissen (schizofrenie, bipolaire stoornis en depressie) vergelijkbaar was met dat van de algemene bevolking.12 - In 1947 volgde het onderzoek van NICOLSON, waarbij 32 Britse auteurs werden onderzocht.13 “Slechts” 6% werd door NICOLSON als “gek” gekwalificeerd. 7 Zie daarover: N. KESSEL, “Genius and mental disorder. A history of ideas concerning their conjunction” in P. MURRAY (ed.), Genius. The history of an idea, Basil Blackwell, New York, 1989, 196-212. 8 M.H. ODEN, “The fulfillment of promise: 40-year follow-up of the Terman gifted group”, Genetic Psychology Monographs, 77, 1968, 3-93. 9 C. HOLAHAN en R. SEARS, The gifted group in later maturity, Stanford CA, Stanford University Press, 1995. 10 R. SUBOTNIK en A. ARNOLD (eds.), Beyond Terman: Contempory longitudinal studies of giftedness and talent, Norwood, N.J.: Ablex, 1994, 17-18. 11 Zie E. WINNER, “The origins and ends of giftedness”, American Psychologist, 2000, 55, 1, 159-169. 12 H. ELLIS, A study of Britisch genius, New York: Houghton Mifflin, 1926. 13 H. NICOLSON, “The health of authors”, Lancet, 1947, 2, 709-14.

Page 4: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

4

- In 1949 rapporteerde Adele JUDA dat de meerderheid van 294 begaafde Duitse kunstenaars en wetenschappers geen mentale stoornissen vertoonde.14 - DREVDAHL en CATELL onderwierpen 153 Amerikaanse schrijvers en kunstenaars aan een persoonlijkheidstest in 1958.15 Volgens dit onderzoek, waren de schrijvers en kunstenaars intelligenter, avontuurlijker en meer volwassen dan de gemiddelde Amerikaan. Zij vertoonden niet meer psychopathologieën dan de gemiddelde Amerikaan. Deze en een aantal andere oudere onderzoeken16 ondersteunen dus niet (rechtstreeks) de opvatting dat creativiteit en genialiteit verband zouden houden met waanzin. Een aantal andere studies duiden echter wel degelijk op het verband tussen genialiteit en psychiatrische stoornissen. - Leta HOLLINGWORTH wees er in 1942 op dat kinderen met extreem hoge IQ’s (meer dan 180) bijzondere sociale en emotionele problemen hadden.17 - GOERTZEL en GOERTZEL onderzochten in 1962 de biografieën van 400 eminente personen en vonden dat het aantal depressies en zelfdodingen boven het gemiddelde lagen.18 - In 1972 bestudeerde Colin MARTINDALE 42 Engelse en Franse dichters en vond een belangrijke psychiatrische stoornis in 45% van hen. - In 1974 onderzocht Nancy ANDREASEN 30 schrijvers en vergeleek hen met een controlegroep van 30 personen. 80% van de schrijvers leed aan een depressie of een bipolaire stoornis, tegenover “slechts” 30% in de controlegroep. In 1989 kwam Kay Redfield JAMISON tot een soortgelijk resultaat (47 voorname Britse kunstenaars werden onderzocht: 38% van hen werd eerder behandeld voor een gemoedsstoornis t.o.v. 15% bij de algemene bevolking).19 - Een vermeldenswaardige studie is deze van Arnold LUDWIG20 die iets meer dan 1000 eminente personen uit de 20ste eeuw heeft onderzocht en vaststelde dat zij significant meer psychiatrische symptomen vertoonden dan gewone stervelingen. Schrijvers, acteurs, kunstenaars en musici vertoonden de meeste psychiatrische problemen ( manie kwam bij hen 15 maal meer voor dan bij de algemene bevolking), terwijl wetenschappers, militairen en zakenlieden de minste problemen vertoonden. Deze studie kan natuurlijk worden bekritiseerd, aangezien het ongetwijfeld gevaarlijk is om achteraf psychiatrische diagnoses te stellen op basis van biografieën van inmiddels overleden personen. Bovendien worden de levens van gewone stervelingen niet zo uitvoerig gedocumenteerd als deze van genieën, zodat de conclusievorming gebaseerd op deze methode tot overdrijvingen kan leiden. LUDWIG bestudeerde ook een groep van 59 vrouwelijke auteurs en stelde vast dat zij meer psychiatrische problemen vertoonden dan niet-schrijvers (depressie: 56% t.o.v. 14%; manie: 19% t.o.v. 3%; paniekaanvallen: 22% t.o.v. 5%; eetstoornissen: 12% t.o.v. 2%; drugmisbruik: 17% t.o.v. 5%; seksueel kindermisbruik: 39% t.o.v. 12%).21

14 A. JUDA, “The relationship between highest mental capacity and psychic abnormalities”, Am. J. Psychiatry, 1949; 106: 296-307. 15 J. DREVDAHL en R. CATELL, “Personality and creativity in artists and writers”, J. Clin. Psychol. 1958; 14: 107-12. 16 Zie voor een aantal andere onderzoeken: Ch. WADDELL, “Creativity and mental illness: Is there a link?”, Can. J. Psychiatry 1998; 43; 166-72. (tekst te raadplegen op http://www.cpa-apc.org/publications/archives/CJP/1998/Mar/mar98_revpap1.htm). 17 L. HOLLINGWORTH, Children above 180 IQ, Stanford-Binet origin and development, Yonkers, NY: World Book, 1942. 18 V. GOERTZEL en M. GOERTZEL, Cradles of eminence, Boston: Little, Brown, 1962. 19 K. JAMISON, “Mood disorders and patterns of creativity in British writers and artists”, Psychiatry 1989; 52: 125-34. 20 A. LUDWIG, “Creative achievement and psychopathology: comparison among professions”, Am. J. Psychother 1992; 46:330-56. A. LUDWIG, The price of greatness, New York: The Guilford Press, 1995. 21 A. LUDWIG, “Mental illness and creative activity in female writers”, Am. J. Psychiatry 1994, 151:1650-6.

Page 5: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

5

Alle voornoemde studies werden bekritiseerd en zouden methodologische tekortkomingen vertonen.22 Het onderwerp leent zich overigens niet gemakkelijk tot onderzoek. “Waanzin” en “genialiteit” zijn tamelijk moeilijk te definiëren en hun inhoud evolueert ook historisch en wordt ook maatschappelijk bepaald.23 Bovendien is het, zoals gezegd, haast onmogelijk om achteraf psychiatrische diagnoses te gaan stellen op basis van biografieën (zo men de biografen al zou kunnen vertrouwen). Conclusies trekken op basis van historisch onderzoek is dan ook bijzonder lastig. Verder staan huidige Nobelprijswinnaars allicht niet te springen om aan een psychiatrisch onderzoek te worden onderworpen (om nadien als “psychiatrisch gestoord” te worden geklasseerd)24, zodat ieder onderzoek naar dit thema (in methodologisch opzicht) problematisch is. Ook vooroordelen bij de algemene bevolking zouden het oordeel omtrent dit thema bemoeilijken. Zo beweerde Ezra POUND dat de link tussen genialiteit en waanzin geopperd werd door het algemene publiek om haar inferioriteitscomplexen te ledigen.25 Volgens BECKER zou de maatschappij de romantische brug slaan tussen waanzin en genialiteit26, omdat zij behoefte zou kunnen hebben om beide als “afwijkingen” te beschouwen.27 Als dit waar is, zouden deze vooroordelen ook bij (niet-geniale) onderzoekers bestaan en hun besluitvorming kleuren. De controverse zal dus allicht (nog een tijdje) blijven voortbestaan en ik ben allicht niet de aangewezen persoon om deze te beslechten.28 Toch kan onder alle voorbehoud worden gewezen op het objectieve feit dat de “zelfdodingsratio” bij creatieve personen significant hoger ligt dan bij de gewone bevolking. Hier volgen de cijfers voor de USA29:

- schilders en beeldhouwers: 43.9 (per 100.000) - musici en componisten: 32.6 (per 100.000) - dansers: 29.4 (per 100.000) - auteurs: 24.1 (per 100.000) - acteurs en regisseurs: 23.5 (per 100.000) - nationaal gemiddelde: 11.3 (per 100.000)

Ook bij het beoordelen van deze statistieken, zal allicht een zekere voorzichtigheid geboden zijn. Het leven van een kunstenaar zal allicht in vele opzichten niet dezelfde stabiliteit en (financiële) zekerheid bieden als dat van gemiddelde personen (met een modale job). De ongebreidelde mediabelangstelling voor het privéleven van artiesten, kan ook bijzondere uitdagingen met zich meebrengen. Verder breken genieën of uiterst creatieve personen, vaak 22 Zie Ch. WADDELL, “Creativity and mental illness: Is there a link?”, Can. J. Psychiatry 1998; 43; 166-72. (tekst te raadplegen op http://www.cpa-apc.org/publications/archives/CJP/1998/Mar/mar98_revpap1.htm). 23 G. A. BECKER, The mad genius controversy, Londen, Sage Publications, 1978. 24 Nochtans … zou Emile ZOLA naar verluidt 15 psychologen hebben uitgenodigd en zou volmondig met de specialisten hebben ingestemd toen zij hem als lichtjes neurotisch hadden gediagnosticeerd. Zie S. MIZRACH, “A critique of sociobiology as ‘a rational superstition’”, tekst te raadplegen op: http://www.fiu.edu/~mizrachs/bio-creative.html. 25 “The concept of genius as akin to madness has been carefully [cultivated] by the inferiority complex of the public” zoals geciteerd op http://www.cycad.com/cgi-bin/Brand/quotes/q17.html?nochoice=y (blz. 26/36). 26 Ch. WADDELL, “Creativity and mental illness: Is there a link?”, Can. J. Psychiatry 1998; 43; (tekst te raadplegen op http://www.cpa-apc.org/publications/archives/CJP/1998/Mar/mar98_revpap1.htm, 6/10). 27 Ook KESSEL lijkt die redenering te onderschrijven. Zie N. KESSEL, “Genius and mental disorder. A history of ideas concerning their conjunction” in P. MURRAY (ed.), Genius. The history of an idea, Basil Blackwell, New York, 1989, 203: “If geniuses disturb society, if they misfit, then this is another characteristic they share with the mentally ill. Yet it is a dangerous conjunction to make because the reasons lying behind the two types of disturbance are so different.” 28 Op de KUL (Hoger Instituut Wijsbegeerte) is er thans een proefschrift in voorbereiding over dit onderwerp: Pieter ADRIAENS, Evolutionaire psychiatrie en de “Mad Genius Controversy”. 29 Zoals geciteerd door K. LYEN, “Beautiful minds: Is there a link between genius and madness?”, Singapor Medical Association, vol. 34, issue 3, maart 2002.

Page 6: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

6

met maatschappelijke conventies, en zullen zij zich soms slechts verwant voelen met een uiterst selectieve groep van “gelijkgestemden”, hetgeen in bepaalde omstandigheden kan leiden tot vereenzaming. Uiteraard kan de maatschappij die de creativiteit van een genie miskent, een bijzondere bron van frustratie vormen (een bron van frustratie die minder zal voorkomen bij de gemiddelde persoon). De hoge zelfmoordratio houdt dan allicht slechts op indirecte wijze verband met genialiteit, hoewel creatieve ontwikkeling ook vaak geassocieerd wordt met traumatische ervaringen in de kindertijd of adolescentie: ervaringen die kunnen bijdragen tot depressie en suïcidale neigingen.30 Bovendien valt er wel wat te zeggen voor het feit dat de (artistieke) creativiteit een bijzondere gevoeligheid vereist, die in het alledaagse leven problematisch kan zijn. Waarschijnlijk dient men samen met SIMONTON tot de conclusie te komen dat creativiteit vereist dat men bereid is – en de capaciteit heeft – om “outside the box” te denken; om nieuwe, onconventionele en zelfs zeer bizarre mogelijkheden te onderzoeken, om open te staan voor vreemde toevalligheden, om zich grote onwaarschijnlijkheden te verbeelden en om vergezochte mogelijkheden te overpeinzen.31 Aangezien bepaalde psychopathologische symptomen parallel lopen met deze voornoemde kenmerken (“creatieve cluster”), zal een gematigde hoeveelheid van deze psychopathologische symptomen een positieve correlatie vertonen met creativiteit. Wetenschappelijke creativiteit is meer gebonden aan feiten en logica dan kunstzinnige creativiteit, zodat deze creatieve clustereigenschappen meer zullen voorkomen bij kunstenaars (hetgeen aansluit bij conclusies uit empirisch onderzoek). Uit het voorgaande zou ook kunnen worden afgeleid, dat hoe creatiever de genie, hoe meer karaktertrekken uit de creatieve cluster hij zal vertonen (hetgeen eveneens aansluit bij de conclusies uit empirisch onderzoek). Veelal blijven deze symptomen bij genieën binnen “aanvaardbare” grenzen (en ontaarden zij dus zelden in “werkelijke waanzin”). Bovendien worden deze symptomen in evenwicht gehouden door andere eigenschappen eigen aan genialiteit, zoals een sterk zelfbeeld (“ego strength”) en een uitzonderlijk hoge intelligentie. Bovendien kan de intellectuele en culturele

omgeving een positieve invloed uitoefenen. Vandaar dat veel genieën helemaal geen enkele pathologie (of slechts in een verwaarloosbare mate) vertonen. Ten slotte mag worden opgemerkt dat extreme vormen van psychopathologieën meestal geen positieve invloed zullen hebben op de creativiteit/genialiteit van een individu.32 3. De link tussen genialiteit en waanzin, wordt vaak gestoffeerd met lijstjes van bekende personen die (vermoedelijk) zouden geleden hebben aan een of andere vorm van “mentale stoornis” (in de ruimste zin van het woord, zelfs dyslexie en epilepsie worden vermeld). Deze lijstjes lijken

mogelijkerwijs indrukwekkend, maar wegen niet op tegen de lange (ongeschreven) lijsten van grote genieën die volledig “normaal” waren, zodat dergelijke lijstjes toch een tikkeltje misleidend zijn. Dat gezegd zijnde, volgt toch een kort overzicht33:

30 J.M. EISENSTADT, Parental loss and genius, rev. Ed. Boston: Houghton Mifflin, 1978; V. GOERTZEL en M. GOERTZEL, Cradles of eminence, Boston: Little, Brown, 1962. 31 D. SIMONTON, “Are genius and madness related? Contemporary answers to an ancient question”, Psychiatric Times, juni 2005, vol. XXII, issue 7. 32 D. SIMONTON, “Are genius and madness related? Contemporary answers to an ancient question”, Psychiatric Times, juni 2005, vol. XXII, issue 7. 33 Zie K. LYEN, “Beautiful minds: Is there a link between genius and madness?”, Singapor Medical Association, vol. 34, issue 3, maart 2002.

Page 7: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

7

- Zouden aan dyslexie geleden hebben: o.a. Albert Einstein, Thomas Alva Edison, Walt

Disney, Pablo Picasso en Lee Kuan Yew. - Zouden aan een bipolaire stoornis hebben geleden (manisch-depressie): o.a. Winston

Churchill, - Schrijvers en dichters: Hans Christian Andersen, William Faulkner, Ernest Hemingway,

Charles Dickens, Mary Shelley, Virginia Woolf, Honore de Balzac, Sylvia Plath, Alfred Lord Tennyson, William Blake, Emily Dickinson, T.S. Eliot, Victor Hugo, John Keats en Edgar Allen Poe. (John Berryman, Randall Jarell, Robert Lowell, Theodore Roethke, Dalmore Schwartz en Anne Sewton werden allen gehospitaliseerd).

- Componisten: Hector Berlioz, George Frederic Handel, Gustav Mahler, Sergey Rachmaninoff, Robert Schumann, Irving Berlin, Peter Tchaikovsky en Ludwig von Beethoven.

- Kunstenaars: Paul Gauguin, Vincent Van Gogh, Michelangelo, Adolphe Monticelli, Georgia O’Keefe en Jackson Pollock34

- Schizofrenie: John Nash (zie het boek “A beatiful mind” van Sylvia Nasar, dat later onder dezelfde titel werd verfilmd). Opgemerkt mag worden dat Kurt Gödel (wiskundige) eveneens leed aan zeer sterk aanwezige paranoia.

- Epilepsie: (de enorme elektrische ontladingen tijdens epileptische aanvallen, zouden een gunstige invloed kunnen uitoefenen op bepaalde aspecten van het denkproces): Julius Caesar, Alexander de Grote, Napoleon Bonaparte, Pyotr Tchaikovsky, Charles Dickens, George Handel en Hector Berlioz.

- Alcoholisme: Schrijvers in het bijzonder (b)lijken disproportioneel verslaafd te zijn aan alcohol. Van de zeven Amerikaanse schrijvers die de Nobelprijs hebben gewonnen, zijn er vijf die gediagnosticeerd werden als alcoholicus, met name Sinclair Lewis, William Faulkner, Eugene O’Neill, Ernest Hemingway en John Steinbeck.35 Sigmund Freud en Thomas Edison experimenteerden met drugs.

Ook het doorbreken van conventies – kenmerkend voor genieën – neemt soms psychiatrische proporties aan. - Mozarts brieven zijn berucht voor zijn vuilbekkerij (scatologie, koprolalie). In de memoires van Karoline Pichler (1843-44) wordt verhaald hoe Mozart plotseling zijn wonderlijk pianospel staakte, en begon te springen op tafels en stoelen, begon te miauwen (als een kat) en zelfs salto’s maakte in de lucht.Tesamen met Samuel Johnson wordt Mozart dan ook gediagnosticeerd als een mogelijke lijder aan het Tourette-syndroom.36 - De seksuele bandeloosheid van Brahms (die zijn tienerjaren doorbracht in bordelen om – voornamelijk maar blijkbaar niet uitsluitend – piano te spelen), Verdi, Byron, Picasso, Georges Simenon, Ernest Hemingway … is bekend. Vroeger bestond zelfs het idee dat syfilis in het bijzonder begaafde personen trof. Er werd zelfs geloofd dat de ziekte een gunstige invloed zou hebben op de hersenen, en met name originele gedachten of kunst zou stimuleren.37 Ik meen dat ik, ter inleiding, voldoende gezegd heb: er bestaan bepaalde gelijkenissen tussen verschillende aspecten van genialiteit en “waanzin”. Veel meer kan (en mag) men volgens mij niet concluderen in de huidige stand van zaken. Het laatste woord is over dit onderwerp duidelijk nog niet gezegd en het zou onvoorzichtig, minstens al te voortvarend, zijn om op basis van onze huidige kennis, al te potige uitspraken te

34 Zie X, “The mad genius – fact or fiction?”, http://patienthealthinternational.com/features/3118.aspx. Zie ook “Quotations about genius, talent and creativity”, tekst te raadplegen op http://www.cycad.com/cgi-bin/Brand/quotes/q17.html?nochoice=y (blz. 25/36) 35 I. HAMILTON, Sunday Times (books), 1990, 18 ii. 36 B. SIMKIN, British Medical Journal 305, 1992. 37 D. KOVAN, New Scientist 122, 1989, 17 vi.

Page 8: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

8

doen (ook al bestaat misschien de neiging om een stevige brug te slaan tussen genialiteit en waanzin). Dringend tijd nu om onze geniale schakers onder de loep te nemen.

II. Waanzin bij schakers? “Ook witte stukken werpen zwarte schaduwen” (Geert Grub, Kruispunt-Summier, aangehaald in Gerd de Ley, Aforistisch bestek 1944-1974, blz. 121) 4. Ik heb me zowaar suf “gegoogled” om relevante informatie over waanzin bij schakers bijeen te sprokkelen. Ik ben echter van een “kale kermis” teruggekeerd. Hoewel er door psychologen en psychiaters bijzonder veel belangwekkend onderzoek gedaan wordt naar de hersenwerking van experts tijdens het schaken (dit omdat het transparante elo-systeem de expertisegraad van een persoon zeer nauwkeurig weergeeft en omdat het schaakspel gemakkelijk op een experimentele wijze kan worden gemanipuleerd), is er bij mijn weten geen enkel (recent) onderzoek gedaan naar mogelijke psychiatrische gevolgen van “al te intensief” (of obsessief) schaken. Integendeel, schaken zou een therapeutische functie hebben, zoals blijkt uit het eerder aangehaalde citaat van Bill HARTSON: “It is not that chess drives sane people mad,I think it keeps mad people sane.” In dit verband kan ook worden gewezen op het verhaal van Regina, de moeder van Bobby Fischer, die vond dat haar jonge zoon te zeer geobsedeerd was door het schaakspel en hem meenam naar de afdeling kinderpsychiatrie van het Joods ziekenhuis in Brooklyn. Daar werd Bobby onderzocht door Harold Kline, die tegen Regina zei dat er ergere dingen waren om je zorgen over te maken.38 Anekdotisch kan ook worden gewezen op het levensverhaal van een sterke vrouwelijke schaakster, Diana LANNI, die door middel van het schaken haar drugverslaving en zelfmoordneigingen overwonnen heeft (in 1982 vertegenwoordigde zij de USA in de Olympiade voor vrouwen in Lucerne. Zij geeft thans schaakles aan jongeren).39 Naar verluidt zou ook Nathan Sharansky (die een tijdje minister geweest is onder de regering van Ariël Sharon) zijn mentale gezondheid in de gevangenis hebben kunnen bewaren dankzij het feit dat hij in zijn hoofd vele duizenden schaakpartijen tegen zichzelf speelde. Toen Kasparov Israël bezocht voor een simultaanschaakpartij, was Sharansky nog sterk genoeg om hem te verslaan.40 Het is ook interessant om op te merken dat Leta HOLLINGWORTH (die in 1942 kinderen met een IQ van 180+ onderzocht, waaronder 1 schaker: zie voetnoot 17), het schaakspel aanbeval aan kinderen met een extreem hoog IQ, omdat het schaakspel hen zou kunnen helpen sociale vaardigheden te verwerven.41 5. In schaakkringen, is de hypothese dat er een band zou bestaan tussen obsessief schaken en een wankele psyche (begrijpelijkerwijs) niet erg populair. Ik ken slechts één recent artikel (uiteraard niet in een schaakblad) dat deze hypothese insinueerde. In april 2005 verscheen een korte column in Time, van de hand van Charles Krauthammer, die het thema tussen schaken en waanzin even aanraakte.42 Krauthammer wijst op de twijfelachtige 38 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 20. 39 B. WALL, “Women and chess”, blz. 4/6. Zie http://www.geocities.com/SiliconValley/lab/7378/women.htm 40 Zie D. JOHNSON, “Cold war chess”, Prospect Magazine, afl. 111, juni 2005. Tekst te raadplegen op http://www.prospect-magazine.co.uk/printarticle.php?id=6901 (blz. 7/10) 41 B. WALL, “I.Q. and chess”, http://www.geocities.com/SiliconValley/Lab/7378/iq.htm (blz. 2/4). 42 Ch. KRAUTHAMMER, “Did chess make him crazy? If you think video games are dangerous, consider the saga of Bobby Fischer”, Time, 26 april 2005; tekst te raadplegen op: http://www.time.com/time/columnist/printout/0,8816,1054411,00.html.

Page 9: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

9

psychische toestand van 3 topschakers: Bobby Fischer, Paul Morphy en Wilhelm Steinitz. Vervolgens vraagt Krauthammer zich af waarom er in het schaken een dergelijke nauwe verwantschap bestaat tussen genialiteit en waanzin.Vooreerst stelt hij dat om een topschaker te worden, men zich haast uitsluitend dient te concentreren op het spel (monomania). Een dergelijke focus zou ongezond kunnen zijn. Hij citeert George Steiner: “A chess genius is a human being who focuses vast, little understood mental gifts and labors on an ultimately trivial human enterprise. Almost inevitably, this focus produces pathological symptoms of nervous stress and unreality.” Deze vooronderstelling verwerpt Krauthammer, omdat een zelfde focus aanwezig is bij tal van andere sporters, die mentaal volledig normaal zijn. Krauthammer bedenkt vervolgens dat schaken een bijzondere monomanie is, aangezien zij abstract is van aard en dus geen enkele band vertoont met de werkelijke wereld. Hij citeert Stefan Zweig (The Royal Game): (chess is) “ thought that leads nowhere, mathematics that add up to nothing, art without an end product, architecture without substance.” Ten slotte wijst Krauthammer op een derde (uniek) kenmerk van het schaakspel dat in het bijzonder fataal zou zijn. De essentie van het spel valt te herleiden tot een doodsstrijd, waarbij de tegenstander middels iedere mogelijke vorm van misleiding en vermomming, onophoudelijk aan het broeden is om de vijand volledig te vernietigen. Krauthammer noemt het schaakbord dan ook (met enige zin voor overdrijving) een droomveld voor paranoia. Vervolgens trekt Krauthammer, zelf een schaakliefhebber, zijn eigen redenering in twijfel. Aangezien hijzelf talloze uren heeft gewijd aan de studie van het schaakspel, verkeert hij (desalniettemin en naar zijn eigen oordeel) in een prima mentale conditie. Het zelfde gaat op voor tal van andere schakers. Krauthammer relativeert aldus zijn argumentatie en trekt geen conclusie. Zijn argumentatie is blijkbaar enkel (intellectuele) spielerei en is klaarblijkelijk niet bedoeld om de lezer te overtuigen, maar veeleer om hem te entertainen. Het artikel van Krauthammer ging in elk geval niet onopgemerkt voorbij. 6. Op Chessbase News werd de volgende dag reeds, na een enorme feedback van de “schaaksurfers”, een reactie geplaatst door Olimpiu G. URCAN.43 Urcan wijst erop dat de idee achter het artikel van Krauthammer niet nieuw is.44 Hij citeert Koning James I van Engeland die niet hoog opliep met het schaakspel en die in zijn boek – bestemd voor zijn zoon Prins Charles – wees op het gevaar dat het schaakspel (net zoals het kaart- en dobbelspel) ’s mensenhoofd zou vullen met zorgen (“filleth and troubleth men’s heads”) en de mens zou afleiden van meer belangrijke zaken. Zoonlief trok zich overigens niet veel aan van dit vaderlijk advies en heeft menig uur doorgebracht aan het schaakbord. Urcan pareert Krauthammers “aanval” met een pennenvrucht van schaakmeester James MORTIMER (1832-1911), die reeds gepubliceerd werd in januari 1911 in American Chess Bulletin: “ (…)Chess is indeed, a game of many and exquisite allurements, but it is not, as its detractors have frequently asserted, an engrossing, all-absorbing obsession, causing insomnia and sometimes leading to insanity. Chess players are no more liable to become demented than cricketers. It is admitted that Paul Morphy died a lunatic, but he had entirely abandoned chess twenty years before his death, and his loss of reason was attributable to causes bearing no relation whatever to the game to whose splendour he had in his early youth added fresh lustre.

43 Oliumpiu G. URCAN, “It filleth and troubleth men’s heads?”, tekst te raadplegen op http://www.chessbase.com/newsprint.asp?newsid=2535. 44 Het thema van de “waanzinnige” topschaker staat overigens reeds centraal in de roman Luzhins verdediging van Vladimir Nabokov (1930). Er zijn nogal wat speculaties over welke schaker Nabokov als inspiratiebron zou hebben gebruikt voor zijn hoofdpersonage Alexander Luzhin (Alexander Ivanovitsj). Het boek werd eveneens verfilmd (The Luzhin defence, 2000 geregisseerd door Marleen Gorris, met o.a. John Turturro en Emily Watson)

Page 10: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

10

At no period of his life was Morphy other than an amateur, playing chess for amusement and not as a means of earning a livelihood. Pillsbury, the American champion of recent years, the victor of the great Hastings international tournament, in which he took precedence of Lasker, Tarrasch, Tchigorin, Steinitz, and other famous masters, died insane from a complication of physical and mental disorders to which his excessive labors as a professional chess player doubtless contributed; but Pillsbury had accustomed himself to playing frequently blindfold against as many as twenty opponents, and on one or two occasions even thirty, and such a strain upon the brain cannot be continually repeated without incurring the most serious risks. In one other notable instance that of late Mr. Steinitz, it cannot be denied that the loss of the championship of the world, of which he was the undisputed possessor during more than a quarter of a century, his repeated defeats in international contests, in which he had been accustomed to figure among the principal prize-winners, and the pecuniary anxieties which haunted him in his declining years, were the causes which led directly to his mind becoming unhinged, and to his speedy death. Such cases, however, are extremely rare, and with all its gravity as an intellectual effort in competitions such as the Chess Congress, which was just come to a close, the game, as it is played in ordinary circumstances, is in reality a most harmless and exhilarating pastime, the delight of Lethe of all who turn to it as a relief from the cares and disappointments, and annoyances and tribulations of every day life. No doubt, the most serious argument against chess is the extreme fascination it exercises over those who become its too faithful votaries, and who are tempted by its seductive charms to squander time which might be more profitably employed. May not the same reproach be applied to enthusiasts of cricket, football, bridge and other popular games, which lure their infatuated devotees from their legitimate pursuits and render them unfit for work? King James I, was keenly sensible of the danger, for in his book, “Of a King’s Christian Duties”, addressed to his son, Prince Charles, he says: “As for chesse, I think it is over-fond, because it is over-wise and philosophicke a folly, for where such light plays (referring also to cards and dice) are ordained to free men’s heads for a time from the fashious thoughts of their affairs, it, by the contrarie, filleth and troubleth men’s heads with as many fashious toyes of the play, as before it was filled with thoughts on his affaires.” None can dispute the wisdom of this paternal advice, which also holds good today; but it appears to have little heeded by the Prince for whose edification it was intended. It is known that Charles I, was greatly attracted by chess and spent much time in playing the game with those of his courtiers who had penetrated some of its esoteric mysteries. Doubtless the unhappy King found in chess temporary oblivion of his cares. He had the magnificent set of chessmen which subsequently passed into the possession of Lord Barrington. Despite the sapient views of James I, with regard to chess, it cannot be gain-said that it stimulates the intellect and brightens the monotonous existence of many to whom the uses of this world seems, indeed ‘dull, stale, flat and unprofitable’. Harassed by the troubles of life, the chess player turns to relief to the magic pastime which diverts his thoughts from their furrowed channels and brings him forgetfulness to all his worldly worries and perplexities.”45 In februari 1911 zou naar aanleiding van dit onderwerp in (het zelfde) American Chess Bulletin een (boze) lezersbrief van Philip H. Williams (die problem editor was bij Chess Amateur) worden gepubliceerd. Williams argumenteerde dat hij nog steeds in goede mentale gezondheid

45 American Chess Bulletin, Vol. 8, no. 1, januari 1911, 16-18 zoals geciteerd door Oliumpiu G. URCAN, “It filleth and troubleth men’s heads?”, http://www.chessbase.com/newsprint.asp?newsid=2535. Ik cursiveer.

Page 11: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

11

verkeerde, ondanks het feit dat hij oeverloos veel tijd investeerde in het schaakspel en dat het maar eens gedaan moest zijn met de verdachtmakingen van het schaakspel die duidelijk afkomstig waren van “scha(a)kofoben” (Williams vond in zijn verontwaardiging een nieuwe (Engelse) term uit, “chessophobes”). Wiliams schreef destijds: “Sir,- In the article by my good friend, James Mortimer, a reference was made to chess players and insanity. We all know the inconsequent attitude taken by non-chess-players, whose favorite shibboleth is to say of chess and chess problems:”Ah! that way madness lies.” As a matter of fact this is a gross libel, as in one or two instances, though insanity has fallen to the lot of well-known chess experts, it has been either totally unconnected with chess or else it has ensued on flat and willful disregard of medical advice. Morphy’s case was in the former category and Pillsbury’s the latter. The marvelous chess genius played tricks with his gifts, ignoring the orders of his medical advisers, with deplorable consequences. A man with double pneumonia does not go out and sit in the park on a foggy evening in November. If he did, the foolhardy proceeding would kill him. That fact is that moderate pursuit of chess is no more harmful than any other pastime. For myself, I have composed close on 1000 chess problems, and solved at least ten times that number; but if I found myself dreaming of them, or was kept awake by involuntary visualizing positions, I should abandon my hobby at once; he who ignores Nature’s warning deserves the consequence. Mr. Mortimer is himself a splendid example of hale, vigorous and spirited old age, and all his life he has been the keenest of chess enthusiasts. The base calumny industriously spread by “chessophobes” (to coin a word) should be silent in face of these facts. Yours sincerely, (…)” 46 7. Krauthammers artikel heeft ook heel wat emoties losgemaakt op diverse discussiefora op het internet47 (niet in het minst omdat Krauthammers politieke ideeën – in de USA – controverse uitlokken) en het artikel werd inmiddels geciteerd in een recente wetenschappelijke publicatie.48 Naar aanleiding van Krauthammers artikel begonnen ook Go-spelers op hun discussieforum zich min of meer te bezinnen over de geestelijke gezondheid van hun spelers49, nu de argumentatie van Krauthammer ook kan worden toegepast op obsessies in andere denksporten zoals Go, dammen, bridge enz. die allemaal beschouwd kunnen worden als een abstracte monomanie (we zwijgen dan nog over andere vakgebieden zoals bv. wiskunde, logica en muziek). Er dient echter te worden opgemerkt dat de doelstelling van het schaakspel, met name het “doden van de vijandelijke koning” (sjah mat) geen echt equivalent heeft in de andere denksporten, zodat indien dit (symbolische) aspect van het schaakspel paranoia zou voeden (zoals Krauthammer lijkt voor te houden), het schaakspel inderdaad in een bijzondere duistere categorie van de denkspelen dreigt te vallen. 8. Het artikel van Krauthammer is op verschillende punten vatbaar voor kritiek. 46 American Chess Bulletin, februari 1911 zoals geciteerd door Oliumpiu G. URCAN, “It filleth and troubleth men’s heads?”, http://www.chessbase.com/newsprint.asp?newsid=2535. Ik cursiveer 47 zie o.a.: http://www.chessbase.com/newsdetail.asp?newsid=2363; http://www.collisiondetection.net/mt/archives/2005/04/why_do_so_many.html (onder het artikel “the white knight is talking backwards”, 29 april 2005) 48 Mark R. SEGAL, “Chess, chance and conspiracy”, Center for bioinformatics & Molecular Biostatistics, University of California, 28 augustus 2006, 1-17 (tekst te raadplegen op http://repositories.cdlib.org/cbmb/chess-ccc). 49 Zie http://senseis.xmp.net/?Madness

Page 12: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

12

- Vooreerst somt hij drie topschakers op die (naar zijn oordeel) psychische problemen vertoonden. Daaruit leidt hij af dat er in het schaakspel een (bijzonder) nauwe verwantschap bestaat tussen genialiteit en waanzin. Deze argumentatielijn is uiteraard niet erg overtuigend. Vooreerst negeert Krauthammer het simpele feit dat er in alle domeinen wel bepaalde gelijkenissen bestaan tussen genialiteit en waanzin (supra, onder I ). Zijn vooronderstelling als zou er een bijzonder nauwe band bestaan in de schaaksport, is dan ook niet bewezen. Uit empirisch onderzoek is wel gebleken dat er meer artistieke genieën psychiatrische problemen zouden hebben dan (strikt) wetenschappelijke genieën, maar er is bij mijn weten geen enkel onderzoek gebeurd naar schakers. We beschikken dan ook niet eens over gegevens die ons zouden toelaten om schaakgenieën te rangschikken. Overigens zou er ook sprake kunnen zijn van een overwaardering van de link tussen genialiteit en waanzin bij schaken, aangezien een grote groep van de algemene genieën vertegenwoordigd zijn onder de schakers (Sinclair Lewis en John Steinbeck bv. (beiden Nobelprijswinnaars literatuur met een alcoholprobleem) waren allebei enthousiaste schakers.)50 Bovendien gaat Krauthammer er blijkbaar in zijn hele artikel van uit dat het schaken zelf aan de basis zou liggen van de (vermoede) psychische problemen van Bobby Fischer, Paul Morphy en Wilhelm Steinitz. Hij stelt zich blijkbaar niet de cruciale vraag of deze personen ook (dezelfde/minder/meer) psychische problemen zouden hebben, indien zij nooit in contact waren gekomen met het schaakspel. Laten we vooreerst het leven van de drie genoemde schakers eens van naderbij bekijken. Het lijkt erop dat de geestelijke ineenstorting van Morphy (1837-1884) bv. niet direct te wijten was aan het schaakspel, ook al zou hij dan bijzonder teleurgesteld geweest zijn door Staunton’s weigering om tegen hem te spelen51 (kort na zijn zegetocht in Europa in 1858 had hij het (professionele) schaken overigens volledig opgegeven en er volgens bepaalde bronnen52 zelfs een afkeer van gekregen). Zijn mentale ineenstorting zou veeleer te wijten zijn geweest aan een aantal persoonlijke problemen (zijn advocatenpraktijk wilde niet vlotten en hij had geen succes in de liefde). Op te merken valt trouwens dat Morphy’s vader stierf op 22 november 1856 (dus kort voor zijn spectaculaire successen in Europa) – hetgeen een grote impact had op Morphy.53 Over de mentale ineenstorting van Paul Morphy (1837-1884) is in elk geval wel wat gespeculeerd. In de derde aflevering van het tijdschrift Psychoanalytische Bewegung (mei/juni 50 Voor een lijst van bekende personen die schaken: zie: B. WALL, "Famous people who play(ed) chess", op http://www.geocities.com/siliconvalley/lab/7378/famous.htm 51 STAUNTON besmeurde ook de naam van Morphy door te vermelden in zijn chess column dat Morphy zijn schaaktalent o.a. gebruikte met het oog op winstbejag (ook al weigerde Morphy vaak prijzengeld of schonk het weg). Zie B. WALL, “Bill Wall’s chess master profiles – Morphy”, blz. 1/3: tekst te raadplegen op http://www.geocities.com/siliconvalley/lab/7378/morphy.htm. Vergelijk ook SILBERMANN en UNZICKER, Geschie-denis van het schaakspel, I, Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1977, 86 (oorspronkelijke titel: Geschichte des Schachs). 52 Sarah Beth Cohen, die zonder meer de autoriteit op het gebied van Paul Morphy kan worden genoemd en die mij bijzonder behulpzaam is geweest bij mijn vele vragen over Morphy (e.a.), heeft mij er in emailcorrespondentie op gewezen dat het overdreven zou zijn om te stellen dat Morphy een algehele afkeer zou hebben gekregen van het schaken. Een zeldzame keer schaakte hij nog met intimi (weliswaar niet meer publiekelijk). Sarah Beth Cohen wijst op de uitspraken van Léona Queyrouse (die Morphy goed gekend heeft, in het bijzonder in zijn laatste vijf levensjaren). Zij stelt dat Morphy zijn interesse in het schaakspel behield tot aan zijn dood. Het staat in elk geval vast dat Morphy nog gespeeld heeft in 1879 (5 jaar voor zijn dood). Hij zou ook nog het schaaknieuws gevolgd hebben. Naar het oordeel van Sarah Beth Cohen is Léona Queyrouze een van de meest betrouwbare bronnen. De website van Sarah Beth Cohen bevat een schat aan informatie over Morphy (inclusief fotomateriaal en historische bronnen) en is dus een echte aanrader (ongetwijfeld de beste en meest volledige website over Morphy op het internet) : http://batgirl.atspace.com 53 E. JONES, “The problem of Paul Morphy: a contribution to the psycho-analysis of chess”, The International Journal of psycho-Analysis, vol. XII, januari 1931 (gelezen voor “the British Psycho-Analytical Society”, op 19 november 1930), voetnoot 4. Integrale tekst kan worden geraadpleegd op de website van Sarah Beth Cohen: http://batgirl.atspace.com/Jones.html

Page 13: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

13

1931) wijt de psychoanalyticus Ernest Jones (de biograaf van Freud) de geestelijke ineenstorting van Paul Morphy aan het oedipuscomplex.54 SILBERMANN en UNZICKER schrijven hierover: “ In zijn omvangrijke studie ‘Het probleem Paul Morphy, een bijdrage tot de psychoanalyse van het schaken’ zegt Jones: ‘Klaarblijkelijk is het onbewuste motief van de schaker niet alleen zijn strijdlust…maar ook de nog verbitterde wens, zijn vader te vermoorden.’ Doel van de moordlust zou de koning van de tegenstander zijn. Deze psychoanalytische verklaring moet van enige vraagtekens voorzien worden. Iedere schaker identificeert zich met zijn eigen leger. Desnoods zou de eigen koning als vadersymbool beschouwd kunnen worden, echter niet de koning van de tegenstander, de aanvoerder van het vijandelijke kamp. Noch bewust, noch onbewust wordt het hoofddoel van alle agressie – de vijandelijke koning – als vaderimago beschouwd. Redeneert men juist, dan kunnen slechts die schakers die op zelfmat spelen, die hun eigen koning haten en hem trachten te vernietigen, als toepasselijke gevallen van Jones’ verklaring beschouwd worden. Zulke gevallen zijn zeldzaam; zelfmat komt eigenlijk alleen maar in schertsopgaven voor en in een tak van het probleemschaak, het fantasieschaak. Voor de psychoanalyticus Jones is het zonder meer duidelijk, waarom de fersan door de dame vervangen werd: het succes van deze verandering daarin, ‘dat bij de aanval op de vader de moeder (=koningin) de machtigste hulp verleent’. Dat betekent dus dat de koning van de tegenstander de vader is, de eigen dame echter de moeder. Maar hoe is het dan gesteld met vrouwen die schaken? Zij zouden bij deze constellatie zelfs de vijandelijke koning (vader) liefhebben en de eigen dame (moeder) haten!?55(…) Na zijn terugkeer probeerde Morphy praktizerend advocaat te worden, waarvoor hij een uitstekende opleiding had gehad. Hij bemerkte echter dat zijn roem als schaker de mensen ervan weerhield, hem als advocaat serieus te nemen. Er wordt door verwanten van Morphy verteld dat een jong meisje waarop Morphy verliefd geworden was, hem afwees omdat haar de gedachte een schaker te trouwen, belachelijk voorkwam.56 Zeer terecht stelt Jones vast dat Morphy in de beide richtingen die de mannelijkheid uitmaken: een beroep onder mannen57 en de liefde van vrouwen, faalde door zijn schaakverleden. Als onbelangrijk wuift Jones de uitlatingen van Morphy’s jeugdvriend Maurian weg, die Morphy’s enorme ambitie benadrukte. Maurian bracht het schaakspel niet in verband met de latere geestelijke ineenstorting van zijn vriend. Een plausibeler verklaring van de innerlijke drang van de schaker, en in het bijzonder die van Morphy, lijkt ons de leer van Adolf Adler te bieden. Niet zijn oedipuscomplex, maar zijn mislukkingen in het gewone leven, in zijn beroep en in de liefde, zijn de oorzaak van zijn geestelijke ineenstorting. In een uitvoerig artikel van de psychiater Norman Reider, getiteld ‘Schaken, Oedipus en Mater Dolorosa’ wordt Helena M. Gamer geciteerd. Reider benadrukt de buitengewone aantrekkingskracht van het schaken op de schaker. De macht van deze betovering stelt het

54 E. JONES, “The problem of Paul Morphy: a contribution to the psycho-analysis of chess”, The International Journal of psycho-Analysis, vol. XII, januari 1931 (gelezen voor “the British Psycho-Analytical Society”, op 19 november 1930). Integrale tekst kan worden geraadpleegd op de website van Sarah Beth Cohen: http://batgirl.atspace.com/Jones.html 55 Natuurlijk ook een verklaring voor het nijpende tekort aan vrouwelijke grootmeesters (infra). 56 Schakers hadden in deze periode een tamelijk beroerde reputatie en schaken werd niet echt als een gepaste beroepsactiviteit van een gentleman beschouwd. Professionele schakers werden bezien als bezeten gokkers (de financiële positie van schakers was destijds ook zeer precair). Deze argumentatie zou toch niet opgaan in het geval van de jonge Morphy, die uit een uitzonderlijk rijke familie kwam. Wim Meyles (Stof genoeg, blz 14) gaf wel de volgende levenswijsheid mee: “ Trouw nimmer met een schaker, want daar kan gevaar in schuilen. Ze willen tijdens een toernooi wel eens hun dames ruilen.” 57 Merk op dat de advocatuur en magistratuur niet langer typisch mannenberoepen zijn (integendeel).

Page 14: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

14

probleem van de overdracht van in het schaken verworven bekwaamheden op andere gebieden. Het is denkbaar dat men door het schaken beter kan leren en dat het geheugen erdoor wordt gesterkt en de originaliteit van het denken erdoor wordt opgewekt. (…) Misschien kan men zich in beginsel aan Freud zelf houden, die volgens H.M. Gamer de eerste – blijkbaar nogal primitieve – poging tot een psychoanalytische verklaring van het schaken in 1922 tijdens een voordracht in Wenen afwees.” 58 In een artikel van de New York Tribune59, werd Steinitz (1836-1900) geïnterviewd en deze wist o.m. ook nog te vertellen dat Morphy het ongeluk had gehad te rijk geboren te zijn.60 Na al zijn geld verloren te hebben, kon hij dit maar moeilijk verkroppen en ontstond bij hem klaarblijkelijk het waanidee dat er complotten tegen hem werden gesmeed om hem arm te houden. Ook volgens Steinitz hadden dus een aantal persoonlijke tegenslagen een belangrijke rol gespeeld bij de mentale ineenstorting van Morphy. In 1867 reeds (Morphy is inmiddels 30) zou zijn mentale staat alarmerend geworden en zijn moeder overtuigde hem om naar Parijs te gaan, omdat zij hoopte dat een verandering van omgeving hem goed zou doen. Het mocht niet baten. Morphy zou inmiddels een hartsgrondige hekel gekregen hebben van het (publiekelijk) schaken61 en gedurende zijn ganse verblijf in Parijs (18 maanden) meed hij alle schaakclubs waar hij voorheen zo gevierd werd omwille van zijn grote triomfen. Na zijn verblijf in Parijs keerde hij terug naar zijn thuis.62 Vanaf dan gaat het blijkbaar alleen nog maar bergafwaarts. Morphy begon (ca. 1875?) te geloven dat hij vervolgd werd door zijn familieleden, i.h.b door zijn schoonbroer, John D. Sybrandt (vervolgingswaanzin) en hij zonderde zich volledig af. Hij was ervan overtuigd dat zijn voedsel werd vergiftigd en dat men hem wilde vermoorden. Gedurende een bepaalde tijd durfde hij enkel voedsel aan te nemen waarop zijn moeder of zijn jongere (ongehuwde) zuster toezicht hadden gehouden. Hij verdacht zijn schoonbroer ervan dat hij aasde op het familiefortuin. Bij een andere gelegenheid was hij ervan overtuigd dat zijn schoonbroer en een intieme vriend, Binder, zijn kleren wilden vernietigen en hem (alweer) wilden vermoorden. Hij dagvaardde zijn schoonbroer en spendeerde jaren in de voorbereiding van dit “dossier”, hoewel het in de rechtbank blijkbaar nogal snel en pijnlijk duidelijk werd dat er geen basis was voor zijn beschuldigingen.63

58 SILBERMANN en UNZICKER, Geschiedenis van het schaakspel, II, Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1977, 122-124 (oorspronkelijke titel: Geschichte des Schachs) 59 New York Tribune, donderdag 22 maart 1883. Zie http://batgirl.atspace.com/morphybio14.html. De tekst wordt ook geciteerd op http://www.chessgames.com/perl/chessplayer?pid=10421&kpage=14 60 De vader van Paul Morphy, Alonzo Morphy, was rechter in het Hooggerechtshof van Louisiana (“the supreme court of Louisiana”) en deze liet bij zijn dood een bedrag achter van 146.162 dollar en 54 cent (19 de eeuw!): B. WALL, “Bill Wall’s chess master profiles – Morphy”, blz. 1/3: tekst te raadplegen op: http://www.geocities.com/siliconvalley/lab/7378/morphy.htm In 1882 (twee jaar voor de dood van Morphy) maakte Morphy bezwaar tegen het feit dat hij (gelet op zijn uitzonderlijke schaakprestaties) opgenomen zou worden in een boek gewijd aan bekende inwoners van Louisiana. De tekst van de oorspronkelijke brief die Paul Morphy op 31 juli 1882 schreef (aan de editors of the Bee) kan worden geraadpleegd op: http://batgirl.atspace.com/morphybio14.html 61 Zie de brief d.d. 5 december 1875 van Charles A. Maurian, een jeugdvriend van Morphy, te raadplegen op http://batgirl.atspace.com/morphybio14.html: “Since somewhere about 1864 or 65 Mr. Morphy has had a certain aversion to chess. (Indeed he never was, strange as it may seem, an enthusiast.) This was caused, no doubt, by his being constantly bored to death by all sorts of persons who thought it a nice thing to play a game with the champion of the world or to ask him in how many moves he could force mate in a fame, or what was the best way to open a game, or to be kind enough to solve this or that problem &c, to say nothing of the amount of stupid letters he was called upon to read. At that time he told me very frankly that he was going to abandon completely everything in the shape of public chess. But he consented to play with me as often as I should like. After this he went to Europe and on his return, observing that he only played with me to please me, I ceased to impose this species of penance on him. Our last games were in 1869 in the month of December.” 62 B. WALL, “Bill Wall’s chess master profiles – Morphy”, blz. 2/3: tekst te raadplegen op: http://www.geocities.com/siliconvalley/lab/7378/morphy.htm 63 E. JONES, “The problem of Paul Morphy: a contribution to the psycho-analysis of chess”, The International Journal of psycho-Analysis, vol. XII, januari 1931 (gelezen voor “the British Psycho-Analytical Society”, op 19

Page 15: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

15

Er circuleert ook een (apocrief?) verhaal dat Morphy geloofde dat barbiers in een moordcomplot tegen hem betrokken waren en dat Morphy regelmatig tijdens zijn scheerbeurt uit de kappersstoel opsprong en wegholde terwijl hij moord (en brand) schreeuwde (halfgeschoren, ingezeept en met de handdoek nog in zijn nek).64 Niettemin een leuk verhaal hetgeen aansluit bij zijn achtervolgingswaan.65 Volgens dezelfde bron, zou hij ook een heuse dandy geweest zijn die soms wel tien keer per dag van outfit verwisselde.66 Verder gedroeg Morphy zich vreemd ten aanzien van personen die hij niet kende. Hij had blijkbaar de gewoonte om soms personen in de buurt van zijn huis aan te klampen en om aan deze onfortuinlijke voorbijgangers ellenlange verhalen te vertellen.67 Hij had volgens verscheidene bronnen de gewoonte om te buigen en zijn hoed op te heffen wanneer hij een knappe vrouw zag. Jones schrijft: “He was given to stopping and staring at every pretty face in the street which I should ascribe to feminine identification. He was also passionately fond of flowers.” 68 Dit gedrag (tesamen met zijn volgens bepaalde bronnen sterk ontwikkelde modebewustzijn) gaf mogelijkerwijs inspiratie voor zijn beschrijving in de pers als “de dandy” die lonkte naar ieder knap meisje (zie voetnoot 63). Nochtans wordt dit beeld ook bevestigd door Steinitz69 die benadrukt dat Morphy een echte gentleman is, hoewel zijn omschrijving van Morphy toch doet denken aan een stalker (of in het beste geval: een zonderling verlegen persoon). Steinitz verklaarde destijds: “Morphy wants to get married. He is perpetually having love affairs.70 All the people in New-Orleans know it and humor him a little. Mind you, he is the most chivalrous soul alive. He is a thorough gentleman. But if he sees a strange face in the street that pleases him, you will see

november 1930), blz. 10/14. Integrale tekst kan worden geraadpleegd op de website van Sarah Beth Cohen: http://batgirl.atspace.com/Jones.html 64 Het verhaal is afkomstig van een barbier Paul Schoeff uit Turf, Field and Farm, 1879. Tekst is volledig te raadplegen op http://batgirl.atspace.com/morphybio14.html: “Lawson cautions: It should be noted that the barber’s story was written by a reporter who probably exercised some license in describing Morphy’s condition, about which the papers were prone to exaggerate, as mentioned by Maurian.” De barbier verklaarde over Morphy o.a.: “He is possessed of a belief that the barbers are in a vast conspiracy, suborned by his enemies, to cut his throat. There are only one or two shops in New Orleans he will enter, and when a strange barber or even an old one, operates on him, he watches him closely, on the alert always for a suspicious movement. Often he springs from his chair and rushed into the street, half-shaved, lathered and with a towel about his neck, screaming murder. Everybody knows and likes him, however, and though he is nuisance, they pity him too much to refuse to shave him. You might wonder that he gets shaved at all, or at least does not shave himself, but here another of his manias comes in. He is a confirmed fop , and sometimes changes his clothes as often as a dozen times each day, each time going out for a walk, saluting all sorts of imaginary acquaintances as he trips along, and returning to get himself up all over again. Of course he must be as immaculate in his hair-dressing as in his person, and nobody but a barber can do him justice.” 65 David Lawson schreef zelf: “It was in 1875 that Maurian first began to notice some strange talk by Morphy (…) Soon after, Morphy’s imbalance reached a climax when he suspected a barber of being in collusion with one of his friends, Mr. Binder, whom he attacked, actually trying to provoke a duel (…)” http://batgirl.atspace.com/morphybio14.html 66 Lawson merkt echter op: “Among all the reports and letters about Morphy in his latter years, nowhere else it is mentioned that he sometimes rushed into the streets screaming.” In het zelfde jaar (1879) nog zou Turf, Field and Farm gas terugnemen in verband met de opmerkingen dat Morphy een dwaze “modegek” en “playboy” zou zijn: “Another base rumor that was amplified in print represented him as a silly fop, intoxicated with vanity, parading the fashionable streets of New Orleans, ogling the ladies and impertinently saluting them with bows and grimaces. This report is false and cruel.” Zie http://batgirl.atspace.com/morphybio14.html 67 Brief d.d. 16 april 1879 van Dr. L. P. Meredith in de Cincinnati Commercial: “At certain hours every day Paul Morphy is as sure to be walking on Canal Street as Canal Street is sure to be there to walk on. People shun him for the reason that the least encouragement will result in being compelled to listen for hours to the same old story that everyone knows by heart – that relating to his father’s estate. He talks of nothing else, and apparently thinks of nothing else.” http://batgirl.atspace.com/morphybio14.html (blz. 6/14) 68 E. JONES, “The problem of Paul Morphy: a contribution to the psycho-analysis of chess”, The International Journal of psycho-Analysis, vol. XII, januari 1931 (gelezen voor “the British Psycho-Analytical Society”, op 19 november 1930), blz. 10/14. Integrale tekst kan worden geraadpleegd op de website van Sarah Beth Cohen: http://batgirl.atspace.com/Jones.html 69 New York Tribune, donderdag 22 maart 1883. Zie http://batgirl.atspace.com/morphybio14.html. (blz.13/14). 70 Ik cursiveer; waar ik onderstreep, cursiveerde de auteur.

Page 16: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

16

him lift his hat and give a bow. Sometimes the lady will stop kindly and speak to him or smile and pass on. Then he will follow her at a distance – sometimes for hours – and when she enters her house, take out his note-book and enter the address. He regrets his loss because he wishes to be married, and the cure is, I think the same as in my own case – to play chess again determinedly.” Rueben Fine insinueert dat Morphy ook geobsedeerd was door vrouwenschoenen (fetisjisme)71, hoewel Sarah Beth Cohen erop wijst dat deze visie gebaseerd is op een gebrekkige lezing van het pamflet van Regina Morphy-Voitier, een nicht van Paul Morphy. Er werd door Regina immers enkel vermeld dat Morphy ervan hield om zijn schoenen in een halve cirkel op te stellen, zodat hij deze gemakkelijker en sneller kon aantrekken.72 In elk geval berust het zgn. fetisjisme (met vrouwenschoenen) van Morphy klaarblijkelijk op een misverstand. Het leven van Morphy verliep volgens een min of meer vast (overgeorganiseerd) stramien (’s middags wandelen op straat, ’s avonds bijna steeds naar de opera enz.) Volgens de voormelde nicht van Morphy zou hij gedurende een bepaalde periode de vreemde gewoonte hebben gehad om heen en weer te lopen aan het voorportaal, en de volgende zin te herhalen: « Il plantera la bannière de Castille sur les murs de Madrid, au cri de Ville gagnée, et le petit roi s’en ira tout penaud.» 73 Sarah Beth Cohen heeft mij ook een citaat aangereikt van een jong meisje (dat Paul Morphy en diens moeder, op het einde van hun leven, goed gekend heeft), waarin wordt gesteld dat Morphy onsamenhangende gebaren maakte, vreemde woorden in zichzelf mompelde en af en toe een sarcastische glimlach toonde. Volgens dezelfde bron, “tekende” hij met zijn lichte wandelstok geometrische figuren op de stoep.74

71 Rueben Fine schrijft o.a.: “ Morphy’s breakdown revealed traits which had previously been sublimated in chess: memory regressed to a fixation on his childhood environment; visualization broke down into voyeurism, gratified by the opera, by staring at women’s faces and by another eccentric habit of arranging women’s shoes in a semicircle in his room. When asked why he liked to arrange the shoes (…) he said: “ I Iike to look at them.” Tekst van Rueben Fine, kan men raadplegen op http://batgirl.atspace.com/fine.html Zie ook B. WALL, “Those eccentric chessplayers”, 1/2; tekst te raad-plegen op: http://www.geocities.com/siliconvalley/lab/7378/eccent.htm 72 Regina Morphy-Voitier, “Life of Paul Morphy in the Vieux Carré of New-Orleans and Abroad”: “Now we come to the room which Paul Morphy occupied, and which was separated from his mother’s by a narrow hall. Morphy’s room was always kept in perfect order, for he was very particular and neat, yet this room had a peculiar aspect and at once struck the visitor as such, for Morphy had a dozen or more pairs of shoes of all kinds which he insisted in keeping arranged in a semi-circle in the middle of the room, explaining with his sarcastic smile that in this way, he could at once lay his hands on the particular pair he desired to wear.” (Ik cursiveer en zet “in vetjes”). 73 “Hij zal de banier van Castilië planten op de muren van Madrid, bij de kreet van de overwonnen stad, en de kleine koning zal – geheel beteuterd – vertrekken.” Citaat ontleend aan B. WALL, “Bill Wall’s chess master profiles – Morphy”, blz. 2/3: tekst te raadplegen op: http://www.geocities.com/siliconvalley/lab/7378/morphy.htm. Dit citaat is afkomstig van Regina Morphy-Voitier (in haar pamflet “Life of Paul Morphy in the Vieux Carré of New-Orleans and Abroad” ), een nicht van Morphy. Zie http://batgirl.atspace.com/morphybio14.html Sarah Beth Cohen twijfelt echter aan de authenticiteit van dit citaat (en gelooft dat het hier ook een familielegende zou kunnen betreffen). Regina Morphy zou slechts 14 jaar geweest zijn op het ogenblik van het overlijden van Morphy, zou haar oom hoogstwaarschijnlijk slechts occasioneel ontmoet hebben en heeft haar biografie 42 jaar later geschreven, zodat het alleszins verwonderlijk is dat zij het citaat woordelijk heeft kunnen onthouden. Andere bronnen vermelden dit citaat niet. De mondelinge overlevering binnen de familie dient inderdaad met een zekere omzichtigheid te worden benaderd. 74 “(…) with incoherent gestures, and muttering strange words to himself, with an unfrequent, sarcastic smile?(…) His fine, nervous hand holds a light cane, with which he draws geometrical figures on the pavement around him ” Bron werd geciteerd door Sarah Beth Cohen in privé-emailcorrespondentie.

Page 17: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

17

In de laatste vier of vijf jaar van zijn leven (dus ongeveer vanaf 1880) leed Morphy, volgens Léona Queyrouse, meermaals aan een aantal bijzonder ernstige zenuwinzinkingen (die hem bijna fataal werden). Zijn gedrag werd grillig (hij weigerde te eten en hij werd bijna onhandelbaar).75 Het moge duidelijk zijn uit de voorgaande anekdotes, dat Morphy inderdaad leed onder een mentale stoornis (gekenmerkt deels door paranoia en deels door obsessies). Al snel kwam de relatie van zijn stoornis met het schaken aan bod. Jeugdvriend Maurian schrijft in een brief d.d. 15 januari 1876, dat hij reden heeft om te geloven dat de dokters van Morphy geen enkele band zien tussen het schaken en zijn mentale stoornis. Een van de dokters zou Morphy immers hebben aanbevolen om te schaken als een soort van afleiding en als middel om zijn gedachten te verzetten. Maurian zelf dacht dat het zittende leven dat Morphy gedurende jaren had geleid, een slechte invloed zou hebben gehad op zijn hele systeem.76 Dr. L.P. Meredith schreef dienaangaande een aantal jaren later, op 16 april 1879, dat het gebruikelijk was geworden om de mentale stoornis van Morphy toe te schrijven aan een te grote inspanning van het brein bij het schaken, hoewel daarvoor geen enkel positief bewijs bestaat. Meredith merkt overigens op dat de verbazingwekkende schaakprestaties van Morphy hem geen enkele moeite hadden gekost. In een oogwenk kon Morphy een analyse maken, waarvoor andere sterke schaakmeesters weken ijverige studie nodig hadden. Ook het blindsimultaan spel leek van Morphy niet meer aandacht te eisen dan het lezen van een boek of een krant.77 Aldus waren twee extreme meningen in omloop, waarbij enerzijds werd voorgehouden dat het schaken totaal niets te maken had met de mentale stoornis en waarbij anderzijds door sommigen werd geloofd dat het schaken de mentale stoornis had uitgelokt/veroorzaakt (doordat het brein al te grote inspanningen had geleverd, waarbij dan waarschijnlijk vooral gedacht werd aan zijn partijen die hij simultaan blind speelde). Het lijkt mij dat beide visies foutief zijn. Het citaat ( “Il plantera la bannière de Castille sur les murs de Madrid, au cri de Ville gagnée, et le petit roi s’en ira tout penaud”) heeft mij in het bijzonder getroffen. Het schijnt mij toch niet helemaal « schaakneutraal » te zijn (gelet op de vermelding van “le petit roi”) hetgeen bij mij toch het vermoeden doet rijzen dat de mentale ineenstorting van Morphy niet geheel onafhankelijk van het schaakspel is geschied. Het lijkt mij niet ondenkbaar dat ingevolge het abrupt stoppen met het publiekelijk schaken, een aantal intrinsieke elementen in het schaakspel getransponeerd werden naar het dagelijkse leven. Men zou kunnen speculeren dat de identificatie met de koning in het schaakspel (geheel normaal tijdens het spel), in het geval van Morphy psychiatrische vormen heeft aangenomen). De redenen van het staken met het publiekelijk spelen, zullen te maken hebben gehad met een aantal persoonlijke teleurstellingen. Ik waag het om in dit verband te wijzen op bepaalde “overeenkomsten” tussen enkele psychiatrische aspecten van Morphy en (zijn gedragspatronen in) het schaakspel:

75 Léona Queyrouse schreef: “During the last four or five years of his life, Mr. Morphy frequently suffered with nervous prostration which more than once threatened to end fatally. As long as they lasted he lay in bed, frightfully pale and spiritless, refusing to take any nourishment, and often nearly senseless. The precursory symptoms were unmistakable, and we knew them only too well. Without an apparent cause, he would at once grow fanciful and irascible, discontented with everything, and annoyed even by the efforts made to please him.” 76 Brief d.d. 15 januari 1876 van, Charles A. Maurian (aan de heer Prèti). Tekst te raadplegen op: http://batgirl.atspace.com/morphybio14.html 77 Brief d.d. 16 april 1879 van Dr. L.P. Meredith (aan de chess editor van the Commercial) http://batgirl.atspace.com/morphybio14.html

Page 18: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

18

- de afzondering (noodzakelijk voor de schaakstudie, maar nefast voor het sociale leven) en het zich plots terugtrekken van het publiekelijk schaakspelen en van zijn naaste familieleden - het herhalen van een uitspraak waarbij de koning (“ le petit roi”) wordt verdreven (normaal in het schaakjargon of bij het bestuderen van stellingen, maar niet normaal in het dagelijkse leven). Jones kon de oorsprong van dit citaat niet achterhalen. Rueben Fine merkt echter wel op dat het duidelijk betrekking heeft op een overwinningskreet over de Koning. Fine omschrijft deze uitspraak als “a regressive expression in words of what he could no longer do in action.” 78 Ook vermeldenswaard is dat het prevelen/mompelen en het maken van gebaren bij het overpeinzen van schaakposities als normaal kan worden beschouwd, terwijl dit gedrag merkwaardig is in het alledaagse leven. - de obsessie met de dame (positief in het schaakspel) en het aanklampen en het stiekem volgen van vreemde dames op straat (minder positief) - het noteren van de zetten in een notitieboekje (geheel normaal tijdens het schaakspel – Morphy schijnt, volgens Fine, wel een zekere obsessie te hebben gehad om zelfs niet-officiële partijen bij te houden)79 en (volgens Steinitz) het noteren van het adres van de door hem gevolgde dame (minder normaal) - aandacht voor strategische plannen van de vijand (positief in het schaakspel) en de achtervolgingswaanzin (negatief in het alledaagse leven) - positiespel (de capaciteit om de schaakstukken op een zo efficiënt mogelijke wijze te organiseren, uiteraard positief) en de hyperorganisatie in het dagelijkse leven (de tijdsindeling, het organiseren van de schoenen in een halve cirkel om deze zo snel en efficiënt mogelijk te kunnen aantrekken, perfecte en extreme orde en netheid)80 - visualisering tijdens het schaakspel (het geconcentreerd kijken en plannen en het doorzien van potentiële aanvalsplannen) en het aanstaren van (lonken naar) vreemde vrouwen (met trouwplannen), het extreem aandachtig observeren van de barbier (om zijn potentiële aanvalsplannen te doorzien), obsessief gaan naar de opera81 - patroonvorming en -herkenning (evident een positieve eigenschap in het schaakspel) en het “tekenen” van geometrische figuren met een wandelstok (op de stoep) Het lijkt mij dat een aantal gedragspatronen (inherent verbonden aan het schaken) bij Morphy sterk op de voorgrond zijn blijven treden (en een obsessieve wijze), ook lang nadat hij het (publieke) schaken had opgegeven. Deze (voor hem vertrouwde) patronen verklaarden zijn succes in de schaakwereld, zodat het aannemelijk is dat er een onbewuste neiging bij Morphy bestond om ook terug te vallen op deze patronen in situaties die niets met het schaakspel te maken hadden. Deze patronen hebben zich volgens mij (onbewust) weten te nestelen in het alledaagse leven (waar zij meestal geen bestaansreden hebben). Het zou dus kunnen dat het abrupt stoppen met het professioneel schaken aldus mede aan de oorzaak heeft gelegen aan de mentale ineenstorting van Morphy of minstens een aantal psychiatrische aspecten aan het licht heeft gebracht die voorheen verborgen bleven (of gesublimeerd werden) in het schaakspel (en in die

78 Voetnoot van Rueben FINE onder zijn artikel over Morphy. Tekst te raadplegen op: http://batgirl.atspace.com/fine.html 79 http://batgirl.atspace.com/fine.html (blz. 3/5) 80 Vergelijk het artikel van Rueben FINE over Morphy (blz. 4/5). 81 Reuben FINE spreekt in dit verband over voyeurisme, een term die naar mijn smaak te sterk is (zie voetnoot 68)

Page 19: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

19

zin zou men met evenveel recht kunnen stellen dat het (abrupt) stoppen met schaken evenzeer oorzaak is geweest als het schaken zelf). Op te merken valt wel dat de context van de patronen veranderd was (spelsituatie – alledaagse leven), zodat de patronen zelf ook wijzigden (weliswaar niet in essentie, maar slechts in gedaante). Zo zal Morphy tijdens zijn periode dat hij het schaken “haatte” niet meer over de “koning” (als schaakstuk) spreken (volgens Steinitz wilde Morphy absoluut niet meer over het schaakspel praten), maar toch heeft hij het nog over steeds over een koning – met name de “kleine beteuterde koning” van Spanje. De obsessie van Morphy met de koning (als schaakstuk), transformeerde aldus in het dagelijkse leven (gedurende een bepaalde periode) in het klaarblijkelijk voortdurend herhalen van het zelfde zinnetje (“le petit roi s’en ira tout penaud”). Patronen die heel normaal waren (zoals het noteren van zetten: gedeeltelijk cijfers, gedeeltelijk letters) werden getransformeerd naar het noteren van adressen (eveneens gedeeltelijk cijfers, gedeeltelijk letters). De obsessie met de “dame” (als schaakstuk) transformeerde mogelijkerwijs eveneens naar een particuliere, eigenaardige houding ten aanzien van dames. Gelet op het feit dat deze (obsessieve) patronen zo vertrouwd waren voor Morphy, maar de natuurlijke omgeving waar deze patronen konden floreren (in casu het schaakbord) plots wegviel, is het mogelijk dat deze patronen zich “noodgedwongen” hebben gevestigd in het alledaagse leven. Er kan overigens worden vastgesteld dat de schaakpatronen bij beroepsschakers op een of andere manier "doorschemeren" in het alledaagse leven en dat hun ontwikkelde "schaakreflexen" blijkbaar kunnen worden uitgelokt (door externe prikkels) in alledaagse situaties. Blijkbaar kunnen alledaagse ervaringen worden "vertaald" naar schaaktaal. In een tamelijk recent interview van 22 maart 2003 (F. FRIEDEL, "On the brink of madness" te raadplegen op http://www.chessbase.com/newsdetail.asp?newsid=920), stelde de jonge grootmeester Vladislav Tkachiev (°09 november 1973) omtrent dit eigenaardige aspect van het schaakdenken, zeer openhartig:

"Even when I am not playing it doesn't mean that chess leaves my mind. I am speaking with you, but at the same time the position against Kortschnoi is going through my mind. It is difficult to explain: I am talking with you, and everything we say is beginning to translate into chess language. You looked at me, Nf3, the girl over there smiled, Nf6, somebody fell over there, c4. This has not been described, because unfortunately the books about the subject have not been written by real chess players. Let me explain it again: Today I talked with you, I went to the swimming pool, I played a game, I went to the bar, I had dinner. And all this is beginning to be translated into chess moves. Nf3, Nf6, c4, g6. It is on the brink of madness, but I have asked many players and they have the same experience. I translate everyday life into chess moves, and it happens even if I don't want it to. Sometimes I ask myself "are you nuts?" The answer is definitely yes. Well, slightly, but it is true."

Indien het juist is om te stellen dat alledaagse leven kan worden "vertaald" in schaaktermen, waar blijkbaar anekdotische evidentie voor bestaat, dan is het niet onaannemelijk om te stellen dat ook de omgekeerde beweging zich kan voordoen, met name dat de schaakpatronen ook kunnen worden vertaald naar gedragingen in het alledaagse leven. Deze behoefte aan "vertaling" zou dan bij Morphy in sterkere mate aanwezig kunnen geweest zijn doordat hij het professioneel schaken abrupt heeft gestaakt. Het voorgaande zou dus mijn stelling in verband met Morphy kunnen ondersteunen.

De uitleg die ik geef lijkt mij mogelijk, maar aan de andere kant dient men toch voorzichtig te zijn (per slot van rekening ben ik geen psychiater), aangezien de vermelde symptomen (bv. afzondering, vervolgingswaanzin, obsessief gedrag enz.) uiteraard ook totaal onafhankelijk van

Page 20: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

20

het schaakspel optreden, zodat de invloed van het schaakspel in die zin ook niet mag worden overdreven (het schaakspel lijkt mij dan ook hoogstens een contextuele dimensie toe te voegen aan de symptomen). Bovendien, nogmaals, is het gevaarlijk om op basis van partiële historische informatie conclusies te trekken (de kranten van die tijd schenen te overdrijven, en mogelijkerwijs vertelden de familieleden en vrienden (uit schaamte) ook niet het gehele verhaal). Veel belangwekkende historische informatie is overigens verloren gegaan: de nauwe verwanten van Morphy stierven in een relatief korte periode na hem (zijn moeder in 1885; zijn zuster Helena in 1886, zijn broer Edward in 1893 en zijn zuster Malvina in 1894). De meeste bezittingen van Morphy werden verkocht. De familiedocumenten verdwenen samen met de verkoop met het huis. Zelfs de schaakclub brandde af, waardoor ook de documenten die daar aanwezig waren, jammer genoeg verloren gingen.82 Bovendien zijn er onvermijdelijk in de loop der tijd bepaalde aspecten verwrongen geraakt (bv. “het fetisjisme” in de analyse van Rueben Fine, dat later kritiekloos door andere auteurs werd overgenomen: bepaalde bronnen vermelden dat Morphy dood werd gevonden in een badkuip en dit omringd met vrouwenschoenen83. Sarah Beth Cohen verzekert mij dat voor de aanwezigheid van deze vrouwenschoenen” geen andere historische basis bestaat dan de hiervoor vermelde verklaring van Regina Morphy-Voitier, zie voetnoten 70-71), zodat historische waarheid allicht niet meer binnen ons bereik ligt. 9. De mentale ineenstorting van Steinitz (1836-1900)84 had waarschijnlijk o.m. te maken met het feit dat hij het verlies van zijn wereldtitel aan Emmanuel Lasker in 1894 bijzonder moeilijk kon verteren. Kort daarvoor waren zijn eerste vrouw en zijn dochter trouwens overleden.85 Steinitz verloor ook van Lasker in de in Moskou gehouden revanchematch (1896/97). Steinitz weet het verlies van zijn wereldtitel trouwens aan slapeloosheid (hetgeen in de gegeven omstandigheden aannemelijk is).86 Ergens in deze periode is Steinitz (voor een tweede maal) gehuwd en heeft hij ook nog twee kinderen gekregen. Echter toen hij in 1897 in Moskou verbleef (Steinitz is dan 61 jaar), werd hij verliefd op een (veel jongere) 18-jarige schaakster. Steinitz wilde zich laten scheiden van zijn (tweede) echtgenote, maar zij stemde hier niet mee in. De teleurgestelde schaakster (en haar voogd) zouden er vervolgens voor gezorgd hebben dat Steinitz werd opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Hij werd later ontslagen uit het ziekenhuis, omdat hij niet waanzinnig zou zijn, maar een “zeer ernstige zenuwinstorting” zou hebben gehad. Steinitz heeft zich blijkbaar gedurende een korte periode weten te herpakken. In een groot toernooi in Wenen 1898 behaalde hij nog een eervolle vierde plaats en in hetzelfde jaar haalde hij nog een vijfde plaats in Keulen. In het dubbelrondige toernooi in Londen 1899 eindigde hij slechts 11de . Een zware zenuwinzinking (en een nieuwe opname) volgde en hij stierf op 12 augustus 1900 in grote armoede.87 Zijn tweede vrouw en twee kleine behoeftige kinderen bleven achter. Steinitz werd in september begraven in een armengraf88 (het professioneel schaken in de 19de eeuw was dus zeker geen bron van groot financieel gewin).

82 Informatie verstrekt door Sarah Beth Cohen (via privé-e-mailcorrespondentie). 83 Zie bv. D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 93. 84 Over de exacte geboortedatum bestaat discussie (14, 17 of 18 mei 1836): zie http://www.geocities.com/siliconvalley/lab/7378/steinitz.htm (blz. 1/5). 85 Het chronologische verloop van de huwelijken van Steinitz zijn mij niet helemaal duidelijk: B. WALL, “William Steinitz (1836-1900)”: zie http://www.geocities.com/siliconvalley/lab/7378/steinitz.htm (blz. 4/5) 86 B. WALL, “William Steinitz (1836-1900)”, http://www.geocities.com/siliconvalley/lab/7378/steinitz.htm (blz. 4/5). 87 SILBERMANN en UNZICKER, Geschiedenis van het schaakspel, I, Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1977, 100-101 (oorspronkelijke titel: Geschichte des Schachs). Aldaar kunnen nog een aantal specifieke details worden teruggevonden over Steinitz’ affaire met de 18-jarige schaakster. 88 B. WALL, “William Steinitz (1836-1900)”, http://www.geocities.com/siliconvalley/lab/7378/steinitz.htm (blz. 5/5).

Page 21: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

21

Het is duidelijk dat indien de anekdotes die de ronde doen over Steinitz, waar zijn, hij op het einde van zijn leven inderdaad ‘waanzinnig’ is geworden. Hij had duidelijk een aantal waanvoorstellingen: hij geloofde blijkbaar dat hij enkel op basis van zijn eigen mentale kracht naar eender wie kon telefoneren. Verder geloofde hij dat hij via een soort van telekinese de schaakstukken kon bewegen. Ten slotte zou hij ook een aantal keren met God zelf geschaakt hebben en Hem zelfs met voorgiften van een pion verslagen hebben. Het is echter niet geheel duidelijk of deze anekdotes voor goede munt moeten worden aangenomen, bovendien circuleren er varianten op deze verhalen.89 Het lijkt mij dat een aantal persoonlijke trauma’s aan de basis liggen van Steinitz’ mentale problemen. Zijn jarenlange dominantie in het schaakspel was afgelopen en dit was klaarblijkelijk bijzonder pijnlijk voor het ego van Steinitz. Begrijpelijkerwijs heeft hij dit (en ander) verlies in zijn fantasie “gecompenseerd” door zichzelf bovenmenselijke mentale krachten toe te schrijven (zijn voorstelling van zichzelf als schakende god laat aan duidelijkheid weinig te wensen over). In zijn vlucht uit de realiteit (en in de fantasie) weet Steinitz zijn (schaak)suprematie te handhaven. De confrontatie met de werkelijkheid was blijkbaar te hard geworden om nog onder ogen te zien. Zijn gehele identiteit was mogelijkerwijs zo nauw verweven met zijn schaaksuprematie dat zijn identiteit en persoonlijkheid samen met zijn schaakdominantie wegkwijnden. Ook hier lijkt het mij dat de aard van het schaakspel niets met de waanzin van Steinitz te maken heeft. Veeleer zullen de ongelukkige samenloop van zware persoonlijke tegenslagen en het (fragiele) ego van Steinitz hem noodlottig geworden zijn. Ook hier valt op te merken dat de waanvoorstellingen wel op indirecte wijze verband houden met het schaakspel (in zijn fantasie beweegt hij de schaakstukken met de zuivere kracht van zijn geest en hij speelt tegen God – en wint). 10. Uit dergelijke lotgevallen van 19de eeuwse schakers afleiden dat genialiteit en waanzin in het bijzonder nauw verwant zijn in het schaakspel – zoals Krauthammer doet – is dan ook bijzonder twijfelachtig (of minstens gewaagd). Zeker indien men de persoonlijke omstandigheden van de betrokken schakers uit het oog verliest. Dat in de waanzin bepaalde (gedrags- en gedachte)patronen terugkeren, die het leven in de “gezonde periode” danig hebben overheerst (in casu patronen die verband houden met het schaakspel), lijkt niet meer dan logisch (en heeft volgens mij aldus meer te maken met de dominantie van dergelijke patronen, dan met het schaakspel als zodanig). Bovendien hoeft het ook weinig betoog dat de psychische problemen van drie schakers (Morphy, Steinitz en Fischer) in het geheel niets aantonen. 11. Het verhaal van Robert James (Bobby) Fischer (° 9 maart 1943) is meermaals verteld en ik ga het hier niet nog eens over doen. Zijn fenomenale schaakprestaties staan buiten kijf en voor een gehele generatie schakers is hij de ultieme bron van inspiratie geweest. Fischer was ongetwijfeld een schaakfenomeen en - icoon, een bijzonder begenadigd troetelkind van Caïssa. Fischer heeft in zijn strijd om de wereldtitel in Reykjavik (1972) geboorte gegeven aan een groot deel van de schaakindustrie en heeft en passant een gehele lichting van ‘schaakenthousiastelingen’ verwekt. Onder deze nieuwe lichting, ook kleine kinderen die met grote ogen opkeken naar hun schaakheld. Nigel Short besloot toen, op 7-jarige leeftijd, dat hij

89 Zie E. WINTER, “3731. Steinitz versus God” op http://www.chesshistory.com/winter/winter10.html. De anekdotes kunnen klaarblijkelijk worden teruggevoerd op een lang artikel d.d. 23 maart 1897 getiteld “Steinitz says he is not mad”. Edward WINTER citeert dit artikel als volgt: “He thought he could succeed in telephoning without any apparatus at all by mere force of will, and so he stood in the middle of a room and talked and sang loudly with the wish that such persons should hear him; and by degrees he imagined that he got answers, that those he addressed sang the chorus to his songs.” In The Bright Side of Chess (1948, blz. 9) schreef Irving CHERNEV: “Confidence? Steinitz had enough of it to say once that he did not believe even God could give him pawn and move odds.” Deze laatste verwoording ligt ver verwijderd van de latere parafreseringen, zodat men toch omzichtig dient te zijn bij het beoordelen van deze anekdotes die duidelijk vervormd worden in de loop der tijd.

Page 22: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

22

beroepsschaker zou worden.90 Niet enkel de Amerikaanse en IJslandse, maar dus ook de Britse schaaksport werd in het bijzonder geïnspireerd en verrijkt door Fischer. Ingevolge de nederlaag van Spasski, gingen ook de Russen nog meer aandacht schenken aan hun leidende jonge schaakspelers. Ook de Russen zijn dus in zekere zin (en ironisch genoeg) schatplichtig aan Fischer. De match was ook de inspiratiebron voor de op dat moment duurste musical die ooit op toneel was gebracht, Chess, geschreven door Tim Rice en de ABBA-partners Benny Andersson en Bjorn Alvaeus.91 Ook Prefab Sprout, een Britse popgroep uit de jaren ’80, haalde in hun nummer ‘Cue Fanfare’, inspiratie uit Reykjavik: “ The sweetest moment comes at last – the waiting’s over, in shock they stare and cue fanfare. When Bobby Fischer’s plane touches the ground, he’ll take those Russian boys and play them out of town, playing for blood as grandmasters should.” 92 Fischer is (mede dankzij zijn opvallende verschijning en charisma) ongetwijfeld een bijzondere stimulans geweest om de algemene belangstelling voor het schaakspel wereldwijd op te krikken, zodat vele schakers terecht bedroefd zijn over zijn latere levensloop die een weinig fraaie wending heeft genomen. Over de mentale toestand van Fischer duiken hier en daar (op het internet en elders) ‘diagnoses’ op: sommigen beweren dat hij autistisch (savant) of paranoïde schizofreen zou zijn, anderen zijn minder mild en kwalificeren hem als een persoon met een antisociale stoornis (psychopaat/sociopaat) – hetgeen ongetwijfeld een van de meest beladen diagnoses is.93

90 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 323. 91 Ibid., 324. 92Ibid., 324. 93 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 28. De auteurs vermelden gebeurtenissen die plaatsvonden op het kandidatentoernooi te Curaçao van 1962. Fischer is dan 19 jaar. De auteurs vermelden: “Fischers behoefte aan controle was niet verenigbaar met respect voor de rechten van anderen; zijn woede lag altijd net onder de oppervlakte. Op Curaçao werd Bisguier, die zegt dat zijn voornaamste taak bestond om ‘Fischers opgezette veren glad te strijken wanneer hij een slecht resultaat behaald had’, zelf meegesleept in het slechte humeur van de tiener. Aangezien hij Amerika’s beste kandidaat was, beweerde Fischer, zou Bisguier alleen hem moeten ondersteunen, en niet ook Benko. Op 9 mei, net voor middernacht, kwam de drieëndertigjarige Benko in Fischers kamer kijken of Bisguier daar was; hij had wat hulp nodig bij het analyseren van zijn afgebroken partij tegen Petrosjan. Fischer en Benko gingen met elkaar op de vuist – wat Bisguier een ‘kloppartij’ noemde. De volgende dag schreef Fischer aan het organisatiecomité van het toernooi dat Benko beboet moest worden en/of uit het toernooi moest worden verwijderd. Het comité verkoos de brief te negeren. Bisguier heeft een nog verontrustender herinnering aan Curaçao. Tijdens een rustpauze in het toernooi gingen ze naar het prachtige tropische eiland Sint-Maarten. ‘Ik ging elke dag even bij hem kijken om hem op te vrolijken. Ik zag dat er een deur openstond en dat hij een schoen in zijn hand had. Ik zei: “Waarom laat je de deur open? Dan krijg je al die tropische insecten binnen.” En hij zei: “Dat wil ik juist.” En het bleek dat hij het een of ander arm beest had gevangen en dat hij op zijn poten zat te rammen. Er waren meer van dit soort dingen. En dat was eng. Als hij geen schaker was geworden, was hij misschien wel een gevaarlijke psychopaat geweest.” (ik cursiveer). Nochtans was Fischer, aan de andere kant, de enige die Mikhail Tal op Curaçao opzocht toen Tal ziek werd en in het ziekenhuis werd opgenomen (Ibid., blz. 46). Verder schrijven de auteurs, bij het bespreken van Fischers manier van schaakspelen en de uitwerking die dit had op zijn tegenstanders (blz. 39): “Het lijdt geen twijfel dat Fischer, net als een psychopaat, genoot van dat gevoel van volledige macht over zijn tegenstander. Net als een psychopaat had hij geen morele scrupules over het gebruik van zijn macht. In een brief aan een bevriende schaker over de Olympiade van 1962 in Bulgarije beschrijft hij een partij die hij tegen de grote Mikhail Botwinnik speelde. Uiteindelijk werd het remise toen Fischer in een val van Botwinnik viel (waarna, volgens Fischer, Botwinnik zijn borst opzette en als een reus met grote stappen van de tafel weg beende). Maar voor het overgrote deel van de partij had Fischer het initiatief in handen, en in de brief doet hij vrolijk over het ongemak waar Botwinnik last van leek te hebben, en spot hij ermee dat de Sovjet van kleur verschoot en eruitzag alsof hij op het punt stond zijn laatste adem uit te blazen.” (ik cursiveer). Deze argumentatie dient toch te worden gerelativeerd (hetgeen de auteurs overigens ook doen in de volgende alinea). Dezelfde auteurs (Ibid., 263) vermelden ook de bijzonder kritische houding van de New York Times na Fischers wereldkampioenschap: “De New York Times verdiepte zich met nietzscheaanse retoriek in wat ‘het aura van een killer’ werd genoemd. ‘Eigenlijk is het aura van Fischer de wil om te domineren, te vernederen, de gedachtewereld van de tegenstander over te nemen.’ Het was griezelig, betoogden ze, om te zien hoe de spelers die door Fischer waren verslagen dar nooit helemaal

Page 23: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

23

Zoals gezegd, maakte de moeder van Fischer zich reeds vroeg zorgen over Fischers dwangmatig schaakgedrag.94 Het lijkt erop dat de situatie waarin hij opgroeide niet echt ideaal te noemen was (o.a. gelet op de totale afwezigheid van een vaderfiguur95 en de economische moeilijkheden96). Fischers bijzonder sterke en onbuigzame persoonlijkheid (eigenschappen die hij mogelijk van zijn moeder geërfd had) maakten hem, vooral vanaf zijn tienertijd, moeilijk (zoniet onmogelijk) om mee samen te leven. Zijn obsessie voor schaken en de overtuiging dat hij de beste ter wereld was, werden aangevuld met een eis tot totale controle die geen compromis duldde. Zijn stormachtige relatie met zijn moeder verslechterde zozeer dat zij het appartement verliet, bij een vriendin op de Longfellow Avenue in de Bronx introk en hem alleen achterliet. Bezoekers troffen hem aan te midden van chaos: de grond lag bezaaid met kleren en overal slingerden schaakboeken en schaaktijdschriften. Er waren vier kamers en drie bedden. Het verhaal gaat dat hij elke nacht in een ander bed sliep; bij elk bed stond een schaakbord.97 Op school was hij (ondanks of misschien wel dankzij zijn exceptioneel hoge intelligentie: IQ 180+)98 stuurs en ongeïnteresseerd en hij lapte het gezag aan zijn laars. Soms werd hij er tijdens de lessen op betrapt dat hij schaak zat te spelen met een zakschaakspel. Zodra het kon, verliet Fischer het officiële onderwijs.99 Collins, die als de trotse schaaktutor van de jonge Fischer met veel sympathie over hem schrijft, vermeldt het volgende over Fischers schoolprestaties: “Bobby began his education in a neighborhood public school, obtained a scholarship at Community-Woodward, a private school, where his talent was recognized and encouraged, went on to a junior high school in Flatbush, and attended Erasmus High School, also in Flatbush, for about two and a half years. The Student Counsil at Erasmus Hall voted him a gold medal for his accomplishments. But Bobby was never really school-oriented. School interfered with chess. He resented its uniformity, its authority. Still he was friendly with at least one of his high-school teachers.100 I remember him studying for spelling tests. And I

bovenop kwamen. Een verlies tegen een andere tegenstander kon met excuses terzijde worden geschoven, worden toegeschreven aan een slechte dag of aan een zeldzame onoplettendheid. ‘Maar een verlies van Fischer tast de speler op de een of andere manier aan. Een deel van hem is opgeslokt, en dat deel ontbreekt aan zijn heelheid als mens.’Fischer was schuldig aan ‘psychische seriemoord.’ ” (ik cursiveer; waar ik onderstreep, cursiveren de auteurs). Volgens mij kan de egodeuk van Fischers tegenstanders ook neutraler worden verklaard door de enorme kloof die destijds bestond tussen Fischer en de overige schakers. 94 Zie randnr. 4 en voetnoot 38. Collins, de vroege schaakmentor van Fischer, maakt eveneens melding van het feit dat de moeder van Fischer hem stimuleerde om ook andere sporten te beoefenen en om meer sociale contacten te leggen: J. W. COLLINS, My seven chess prodigies, Simon and Schuster, 1974, 36. 95 Gerhard Fischer en Regina gingen uit elkaar toen Bobby Fischer twee jaar oud was (zijn zus Joan is vijf jaar ouder dan hij). 96 De economische moeilijkheden verklaren mogelijkerwijs het bijzonder belang dat Fischer hechtte aan modieuze kledij en geld. Over Fischers bijzondere houding ten aanzien van geld: zie D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 44-45. 97 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 26. 98 Sommige bronnen kennen Bobby Fischer een IQ toe van tussen 180-187 (hoogste genie). Dit was zijn Stanford-Binet score die hij behaalde op de Erasmus Hall High School in Brooklyn. Hij zou getest zijn in 1958 (op de leeftijd van 15 jaar). Op dat ogenblik was hij kampioen van USA (in 1959 werd hij opnieuw nationaal kampioen). Rond 1959 staakte hij zijn middelbaar onderwijs. B. WALL, ”IQ and chess”, tekst te raadplegen op http://www.geocities.com/SiliconValley/Lab/7378/iq.htm (blz. 3/4). De schaakmentor van Fischer in zijn jonge jaren , John Collins, schrijft aangaande de intelligentie van de jonge Fischer: “In his childhood his mentality was certainly well above average, although I never knew what his IQ was. But his interests were always adult, making the differences in our ages no problem at all.” J. W. COLLINS, My seven chess prodigies, Simon and Schuster, 1974, 50. 99 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 24-25. Zie voetnoot 91. 100 De indruk wordt aldus gewekt dat hij overhoop lag met de meeste leerkrachten van de middelbare school.

Page 24: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

24

remember he excelled in Spanish and biology. His grades were near the top of his class in mathematics and the study of Bible stories in the Old Testament.” 101 Halverwege zijn tienerjaren was Fischer inmiddels berucht bij de regeringsautoriteiten: blijkens documenten uit die tijd wilde het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet meer dat hij de VS nog in het buitenland zou vertegenwoordigen.102 In de media werd Fischer gewoonlijk beschreven als onbeschaamd, arrogant, brutaal, ongemanierd, verwend, egocentrisch, grof, beledigend, ijdel, hebzuchtig, ordinair, onbeleefd, respectloos, opschepperig, aanmatigend, kleingeestig, fanatiek, wreed, paranoïde, obsessief en monomaan.103 Nochtans blijkt dat vele personen uit de directe omgeving van Fischer, zijn aperte tekortkomingen, over het hoofd zagen of minstens verontschuldigden ze zijn gedrag. Allicht was hum oordeel over Fischers persoonlijkheid milder gestemd omwille van zijn schaakgenialiteit of zijn magnetisch charisma. John Collins krijgt wederom geen kwaad woord over zijn lippen over zijn pupil en schaakwonder en zijn relaas leest als een apologie: “Perhaps because of his early unwillingness to cooperate fully with the news media, and its lack of understanding and appreciation of chess, often amounting to redicule, he did not always have a good press. The impression was, and still is, given that he was single-minded, that he knew and cared for nothing but chess. Such was never the case, although naturally his overriding interest was the game, and, I believe, rightly so. What matter that other things were neglected? Who cares? He had a God- given gift, he was obliged and eager to accept it and make the most of It, and the world is the richer because he realized it long before anyone else did. But he did have other interests and enjoyments. He read a good deal, mostly magazines, but some books. He liked Sax Rohmer and Edgar Rice Burroughs. He was fascinated by Japanese poetry and culture. As mentioned before, he played various table games. But bridge, so popular with many chess masters, did not appeal to him. Blackjack did. And he was good at it. He liked all kinds of sports, participant and spectator, from stickball to bullfights. Walking, swimming, tennis, weight-lifting, judo, Ping-Pong, billiards and boating have all been among his diversions. So have hockey, baseball, and jai-lai. Even hypnotism104 and palmistry came in for their share of

101 J. W. COLLINS, My seven chess prodigies, Simon and Schuster, 1974, 52-53. Ik cursiveer en zet “in vetjes”. 102 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 26. 103 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 45. 104 Zie in dit verband: D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 38-39: “Geconfronteerd met Fischers buitengewone koelbloedigheid begon de zekerheid van zijn tegenstander af te brokkelen. Een zet van Fischer die op het eerste gezicht zwak leek, werd dan opnieuw geëvalueerd. Er moest wel een diep meesterplan achter zitten, dat voor gewone stervelingen niet te ontdekken was (en heel vaak hadden ze daar gelijk in). De Amerikaanse grootmeester Robert Byrne noemde dit fenomeen ‘Fischer-fear’. Grootmeesters verloren de moed, hun kostuum ging kreukelen, er parelde zweet op hun voorhoofd en hun zenuwstelsel werd door paniek overweldigd. Er slopen vergissingen in hun spel en berekeningen mislukten. Ze zeiden dat Fischer zijn tegenstander hypnotiseerde, en dat hij zijn intellectuele vermogens ondermijnde met een duistere, mystieke, verraderlijke kracht. Keer op keer, vooral in lange matches, kregen Fischers tegenstanders een psychosomatische inzinking. Het lukte Fischer om bij anderen migraine, verkoudheid, griep, hoge bloeddruk en uitputting te veroorzaken., kwalen waar hij zelf grotendeels tegen bestand was. Hij maakte graag de grap dat hij nog nooit een gezonde tegenstander had verslagen. Een deel van Fischers verwoestende invloed kwam voort uit zijn gedrag tijdens het spel. Hij was lang (1,88m), vol zelfvertrouwen, een imposante figuur. Zoals voormalig voorzitter van de Amerikaanse schaakbond Don Schulz zegt: ‘Als je hem alleen al achter het bord zag zitten, dacht je:Tjee, die knaap gaat winnen’. Het feit dat Fischer nooit op remise speelde, en zelden remise overeenkwam zolang er nog enige onzekerheid in de stelling was, verhoogde de mentale inspanning die vereist was om tegen hem te spelen.” Ik cursiveer en zet “in vetjes”. Terloops mag worden opgemerkt dat de Russen Fischer verdachten van allerlei manipulatieve psychologische spelletjes, waaronder ook hypnose. Vooral zijn verbijsterende resultaten tegen Taimanov, Larsen en Petrosjan waren een vruchtbare voedingsbodem voor speculaties aangaande de invloed van niet-schaakfactoren op deze resultaten (hypnose, telepathie, geknoei met voedsel, afluisteren van analyses van de tegenpartij enz.) Ibid., 268.

Page 25: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

25

attention years ago. And he has long been an electronics buff. So where was the single-mindedness? Few have had so many different interests.” 105 Nochtans vermeldt COLLINS eveneens dat de jonge Fischer in de regel vijf à tien uren per dag wijdde aan het lezen en bestuderen van schaakboeken.106 Tijdens de schooldagen, zou de jonge Fischer bijna dagelijks bij zijn schaakmentor over de vloer gekomen zijn: ’s middags werden de boterhammen gauw opgeschrokt en werd er een klein uurtje geschaakt (vanaf iets na 12 uur-ca.13uur). Fischer liep dan rap terug naar school, om direct na afloop van de school, vanaf 15 uur, terug te keren naar Collins om te schaken tot ca. 21 uur (het schaken en de schaakdiscussies werden enkel onderbroken door het avondmaal). ’s Dinsdags werd dezelfde routine aangehouden met dit verschil dat beiden vanaf 18.45 uur naar de Marshall Club gingen om er te schaken. Onderweg in de auto werd door hen beiden uiteraard dubbel blind geschaakt.107 Men hoeft geen rekenwonder te zijn om te beseffen dat er in elk geval niet veel tijd overgebleven zal zijn voor nevenactiviteiten (zeker nu Fischer toen nog op de middelbare school zat). De bezetenheid die Fischer had voor het schaakspel was alles verterend en zijn honger naar schaakwerk was onverzadigbaar. Toen de Deen Bent Larsen, acht jaar ouder dan Fischer, in 1959 als secondant voor de 16-jarige Fischer optrad in het kandidatentoernooi in Joegoslavië, liet Fischer hem geen moment los; alle vrije uren, ook de avonden, moesten worden besteed aan het bestuderen van openingen.108 David EDMONDS en John EIDINOW vermelden eveneens in expliciete termen dat talrijke personen zich positief uitlieten over Fischer en hem hoogstens beschouwden als een “kapoen”: “Maar het intrigerende is wel dat degenen die hem het beste hebben gekend zelden iets slechts over hem te zeggen hadden. ‘O dat is echt iets voor Bobby’, glimlachen ze toegeeflijk, wanneer ze het over een of ander bizar voorval hebben. Iets in Fischer zorgde ervoor dat zijn vrienden hem zagen als de eeuwig verdwaalde tiener die moest worden geholpen in plaats van gestraft, die moest worden bijgestaan en niet moest worden belemmerd in zijn potentieel voor het sterrendom. Zelfs als je rekening houdt met hun natuurlijke wens om tot de entourage van een beroemdheid te behoren, is het frappant hoe ze in koor zeggen: ‘Hij is een geweldig joch’, wanneer ze over de volwassen Fischer spreken. De Amerikaanse schaker Jim Sherwin zegt dat Fischer gewoon een ‘eenvoudig joch’ uit Brooklyn was. Lothar Schmid, de hoofdarbiter in Reykjavik, probeerde de Amerikaan te begrijpen zoals hij probeerde zijn kinderen te begrijpen: ‘Het was geen kwaaie jongen.’ Boris Spasski beschouwde hem als ‘de eeuwige zeventienjarige’. ‘Hij gedroeg zich altijd als een jongen’, zegt Eliot Hearst, voormalig aanvoerder van het Olympisch schaakteam. ‘Ik wil niet dat je een negatief beeld van hem geeft; hij was heel aardig.’ Ook wijzen ze er allemaal op dat Fischer heel vriendelijk kon zijn. Als kind speelde hij voor een dollar per spel tegen andere schakers, en van elke dollar gaf hij vijfentwintig cent aan zijn mentor Jack Collins, die in een rolstoel zat. Op Curaçao was Fischer de enige deelnemer die Mikhail Tal opzocht toen Tal ziek werd en in het ziekenhuis werd opgenomen. In zijn biografie over Fischer wijst Frank Brady erop dat zijn woedeaanvallen bij toernooien altijd op organisatoren waren gericht, niet op spelers. Niemand klaagde over Fischers gedrag als hij eenmaal achter het bord zat. Hij was de volmaakte gentleman. Er was geen speltacktiek; hij probeerde nooit welbewust zijn tegenstander af te leiden of te storen. Hij volgde strikt de regels en verwachtte hetzelfde van anderen. Bij één gelegenheid, toen Fischer in 1960 in Buenos Aires tegen Wolfgang Unzicker speelde, raakte hij een pion aan met de bedoeling die te verzetten, toen hij plotseling ontdekte dat de zet rampzalig zou zijn. Een andere, minder 105 J. W. COLLINS, My seven chess prodigies, Simon and Schuster, 1974, 50. Ik cursiveer 106 J. W. COLLINS, My seven chess prodigies, Simon and Schuster, 1974, 53. 107 J. W. COLLINS, My seven chess prodigies, Simon and Schuster, 1974, 37-38. 108 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 36.

Page 26: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

26

eerlijke speler had misschien ‘j’adoube’ (ik raak aan zonder te zetten) aangekondigd, een legitieme manier om een stuk aan te raken wanneer je het alleen maar in het midden van een veld wilt zetten. Fischer ging echter door en verzette de pion – en verloor de partij daarna snel. Unzicker, die bij het bord was weggelopen, maar die het allemaal wel had geobserveerd, zegt: ‘Ik was vastbesloten niet te protesteren als Fischer een ander stuk had verzet. Maar vanaf dat moment heb ik altijd geweten dat Fischer aan het schaakbord een gentleman is.’ 109 Nochtans kan men ook ook bij COLLINS, tussen de regels door, lezen dat het karakter van de jonge Fischer bijzonder weerbarstig was en dat hij klaarblijkelijk wel bij wijlen een bijzonder vurig temperament had. Zo schrijft COLLINS: “Even as a boy, Bobby was his own man. He knew what he wanted, he felt that he knew what was right, and he made his own decisions. Once convinced of something, his integrity, pride and absolute independence ruled out any compromise. Once he made up his mind there was no changing it. Many often had a go at it; Ethel 110 and I never did. And even when the general consensus was that he was dead wrong, it turned out more often than not that he was right. As the heart has its own reasons, so has genius. And although the clouds darkened and the lightening flashed when his beliefs, principles, rights and positions were challenged, he had a generally sunny disposition. He enjoyed his boyhood. He was kind, thoughtful, generous and polite to older people. But he disliked the pompous, phony, and was sharply critical of the untalented, wherever and whenever encountered. He was a lot of fun. And he liked practical jokes. I remember we were playing one afternoon when somebody whom I know and occasionally played phoned and asked whether he might come over. He was a B player, but I told him to come along. I was sure he did know Bobby, as he did not keep up with the chess news, so when he came in I introduced them and explained that Bobby was just learning, but would enjoy playing him. Of course the expected happened. I confessed he was “the” Bobby and we all had a good laugh.” 111 In alle eerlijkheid, moet toch worden gezegd dat Fischer zich soms zeer onbeschoft opstelde, Collins verbloemt dit mogelijkerwijs door hem “zeer kritisch” te noemen “ten aanzien van de niet-getalenteerden”. Ter illustratie kan gewezen worden op de reis die Fischer, samen met zijn zus, ondernam naar Moskou in 1958 (hij is dan 15). De queeste liep uit op een regelrechte ramp. De Sovjets beschouwden hem (toen reeds) als een hooggeëerde gast, lieten hem overnachten in een modelhotel, gaven hem een auto, een chauffeur en een tolk. Zij wilden hem het Kremlin laten zien en hem meenemen naar het Bolsjoiballet. Fischer weigerde elke vorm van ontspanning; hij was er om te schaken (dit valt nog enigszins te begrijpen). ’s Ochtends ging hij naar de Centrale Schaakclub van Moskou, kwam daarna terug naar het hotel voor de lunch, en zat vervolgens weer tot de avond op de club, waar zich onder zijn tegenspelers de jonge Russische meesters Aleksandr Nitikin en Jevgeni Vasjoekov bevonden. Tegen het hoofd van het Nationaal Sportcomité, Lev Abramov, die zijn ontvangst had geregeld, zei hij dat hij het tegen een paar Sovjetgrootmeesters wilde opnemen. Abramov beweert dat hij een aantal grootmeesters benaderde, waarop de jonge Amerikaanse kampioen vroeg hoeveel hij betaald zou krijgen. Abramov antwoordde dat het in de Sovjet-Unie niet gebruikelijk was om gasten te betalen. Uiteindelijk kreeg Fischer het alleen maar voor elkaar om een paar vluggertjes te spelen tegen de toekomstige wereldkampioen Tigran Petrosjan. Zelfs op die leeftijd was Fischers verlangen naar erkenning duidelijk zichtbaar. Het gevoel dat hij werd geminacht lijkt aan de basis te liggen van zijn levenslange antipathie tegen alles wat Russisch was, een houding die ongetwijfeld sterk werd beïnvloed door het alom heersende anticommunistische klimaat in de VS. Fischers tolk beklaagde zich bij de autoriteiten dat Fischer onbeleefd was – 109 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 45-46. Ik cursiveer, waar ik onderstreep; cursiveren de auteurs. 110 De zus van Collins (die o.a. eten kookte voor Collins en Fischer). 111 J. W. COLLINS, My seven chess prodigies, Simon and Schuster, 1974, 49. Ik cursiveer en zet “in vetjes”.

Page 27: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

27

de pelgrimstocht werd afgebroken. Amerikaanse regeringsdocumenten bevatten rapporten dat Fischer de Russen in de Schaakclub van Moskou had uitgemaakt voor “een stelletje varkens”, en dat hij een beledigende ansichtkaart had geschreven die de censor wellicht aan de schaakautoriteiten had doorgegeven.112 We kennen natuurlijk niet de volledige toedracht van de feiten, maar dan nog lijkt het in ieder geval weinig respectvol om de Russische gastheren op een dergelijke wijze te schofferen. Het feit dat Fischer geen enkel compromis duldde, een enorme dorst had om zijn omgeving te controleren en eveneens een meester was in het manipuleren, zal wel voldoende duidelijk geworden zijn in Reykjavik. Buddingh vermeldt terloops het (inmiddels beruchte) gedrag van Fischer, toen hij in 1972 schreef: “Zo te lezen heeft Fischer een enorme blunder gemaakt. Ja, al laat je zeshonderd keer een ander schaakbord timmeren en achtentachtig keer het licht veranderen en tien of twintig of honderd rijen toeschouwers verwijderen: het moet toch uit dat kleine bolletje komen dat daar boven op je schouders staat.” 113 Na het behalen van zijn wereldtitel, werd het ijzig stil rond Fischer. Klaarblijkelijk had hij bij zijn ultieme levensdoel bereikt. Daarna werd hij klaarblijkelijk doelloos. Fischer verdween uit het publieke oog: hij zou een aantal jaren in Oost-Europa verbleven hebben voordat hij verhuisde naar Tokyo. Enkel in de controversiële rematch in Joegoslavië (1992) tussen Fischer en Spassky, speelde Fischer nog publiekelijk schaak (en zoals bekend met miskenning van de US en UN-sancties tegen Joegoslavië).114 De match werd georganiseerd door Jezdimir Vasievic, een Servische financier van twijfelachtige reputatie, die vijf miljoen van zijn banktegoed beschikbaar stelde (tweederde voor de winnaar; eenderde voor de verliezer). Reeds in de jaren ‘60 begon Fischer zich vreemd te gedragen: hij geraakte betrokken (hoewel hij nooit officieel lid werd) in een kleine godsdienstige groep, the Worldwide Church of God (waardoor hij weigerde te spelen op de dag die deze godsdienst als Sabbat reserveerde. Deze godsdienst veroordeelde ook bordspelen als zijnde “frivool”: dit standpunt negeerde Fischer).115 In 1977 brak Fischer met de beweging op beschuldiging van ‘satanische’ praktijken en deed een felle aanval op de methoden en leidinggevenden aldaar.116 Na het toernooi op Curaçao namen Fischers omzichtigheid en afkeer ten aanzien van de Sovjet-Unie de vormen van waanideeën aan. Hij moest waakzaam zijn voor het geval de Russen zouden proberen zijn voedsel te vergiftigen. Hij zag er tegen op om te vliegen, want de Russen zouden wel eens met de motor van het vliegtuig kunnen hebben geknoeid.117 Lang voor Reykjavik maakte Fischer antisemitische opmerkingen en uitte hij zijn bewondering voor Adolf Hitler tegenover Lina Grumette, een schaakster die een simultaan in Los Angeles had georganiseerd toen Fischer zeventien was en die hem in 1967 een paar maanden onderdak 112 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 23. 113 C. BUDDINGH, En in een mum is het avond, blz. 35, 13-07-1972. 114 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 320: “Maar deelname aan de match midden in de oorlog in Joegoslavië vormde een inbreuk op de VN-sancties: het Amerikaanse ministerie van Financiën deelde hem van tevoren botweg dat hij een Uitvoeringsbesluit (nummer 12810) zou schenden als de match doorging – een ernstig misdrijf dat een zware boete en/of een gevangenisstraf met zich meebracht. Hij legde de waarschuwing naast zich neer. Tijdens een persconferentie opende Fischer zijn bruinlederen koffer en haalde er een brief van het ministerie van Financiën uit. Vervolgens spuugde hij erop, heel precies. (…) Later werd er door het district Columbia een arrestatiebevel uitgevaardigd“. 115 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 29-30. 116 116 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 317. 117 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 41.

Page 28: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

28

gaf. Fischer kon zijn haat tegen het jodendom als religie en tegen de Joden als etnische groepering wel los zien van individuele Joden. Hij ging zonder meer op vriendschappelijke voet om met de Joodse schaakmeesters uit de VS en uit de Sovjet-Unie.118 In 1962 zou Fischer het volgende gezegd hebben: “There are too many Jews in chess. They seem to have taken away the class from the game. They don’t seem to dress so nicely, you know. That’s what I don’t like.” 119 Later zou Fischers antisemitisme nog meer uitgesproken worden (ook al is hij dan Joods langs moederszijde en waarschijnlijk ook langs vaderszijde120). In de jaren ’80 raakte hij gefixeerd op de bestudering van antisemitische traktaten, zoals de tsaristische vervalsing De Protocollen van de Wijzen van Zion en Hitlers Mein Kampf.121 In 1984 zond Fischer een open brief naar de Encyclopaedia Judaica, waarbij hij verzocht dat het artikel over hem zou worden verwijderd en waarbij hij zijn Joodse oorsprong loochende.122 Hij schreef: “try to promote your religion on its own merits – if indeed it has any.”123 Het ging van kwaad naar erger. In 1999 ontkende Fischer in een radio-interview de holocaust en beschuldigde hij de Joodse gemeenschap ervan dat zij betrokken was in samenzweringen tegen hem. EDMONDS en EIDINOW schrijven dienaangaande: “Eind jaren negentig gaf hij af en toe een interview, hoewel hij alleen optrad onder voorwaarden dat het live werd uitgezonden. Dat was voor omroepbazen een riskante zaak: Fischer schold op de joden en duidde hen meestal aan als smousen, jodenbastaards of jidden.”124 Later zou Fischer ook de aanslag van 11 september 2001 toejuichen: de USA kregen hun verdiende loon. In een radioshow op de Filippijnen zou hij zich over 9/11 als volgt hebben uitgelaten: “This is all wonderful news. It is time to finish off the US once and for all.”125 EDMONDS en EIDINOW vermelden nog over dit voorval: “Over de aanvallen op het Pentagon en het World Trade Centre op 11 september 2001, zei hij: ‘Nou, Amerika heeft gekregen wat het verdiende’. Diezelfde dag schreeuwde hij op een Filippijns radiostation: ‘Dood aan de USA’ (…) Zijn emailadres in Japan begon met us-is-shit.”126 Zijn uitspraken over 9/11 lieten de Amerikaanse (schaak)wereld uiteraard niet onberoerd. De USCF nam een motie aan waarbij de eigen wereldkampioen veroordeeld werd.127 In 2002 moedigde hij de IJslandse regering (alweer in een radioprogramma) aan om de Amerikaanse militairen te verdrijven op IJsland. Voor het geval dat de Amerikanen geen oren zouden hebben naar het IJslandse verzoek, moedigde Fischer de IJslandse regering aan om anthrax te zenden naar de Amerikaanse regering.128

118 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 41-42. 119 http://www.biogs.com/famous/fischerbobby.html 120 Bobby Fischer zou niet de zoon zijn van de Duitse fysicus Hans-Gerhardt Fischer, maar van de geleerde Paul Nemenyi : zie D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 332-342. 121 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 320-321. 122 Zie ook Ibid., 42. 123 http://www.biogs.com/famous/fischerbobby.html 124 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 320-321. 125 http://www.biogs.com/famous/fischerbobby.html 126 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 321. 127 Ibid., 321. 128 B. WALL, , “those eccentric chessplayers”, 22 juli 2004, tekst te raadplegen op: http://www.geocities.com/siliconvalley/lab/7378/eccent.htm

Page 29: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

29

Intermezzo: over de Joden en het schaken

De enorme bijdrage die de Joden in alle intellectuele domeinen hebben geleverd is zinsverbijsterend. 23% van alle Nobelprijswinnaars in de periode 1901-2005 is van Joodse of (half-Joodse) origine, dit terwijl thans slechts 0,25% van de wereldbevolking Joods is! De percentages Joodse Nobelprijswinnaars verhouden zich als volgt: Scheikunde 19%, Economie: 39%, Literatuur: 13%, Geneeskunde: 28%, Vrede: 10% en Fysica: 27%.129 Ook in het schaakspel zijn disproportioneel veel sterke spelers van Joodse origine. Meer dan de helft (54%!!)van de mannelijke wereldkampioenen schaken (1886-2000) is van Joodse origine: met name Steinitz, Lasker, Botvinnik (3x), Smyslov, Tal, Fischer en Kasparov.130 Raymond Keene en Nathan Divinsky rangschikten in Warriors of the Mind (Hardinge Simpole,, Brighton, UK, 1989, 323 blz) de 64 sterkste schakers in de geschiedenis: 45% uit deze lijst is van Joodse oorsprong.131 Ook uit de analyses van professor De Groot (Thought and choice in chess, Basic, New York, 1951) en professor Elo (The rating of chess players, past and present (Arco, New York, 1978) kunnen vergelijkbare percentages worden gehaald. Een tamelijk uit-gebreide lijst132 van Joodse schakers kan worden geraadpleegd op: http://www.jinfo.org/Chess_Players.html. Bijkomende statistische informatie over Joden en schaken, kan worden gevonden in Felix BERKOVICH, Jewish Chess Masters on Stamps, Mc Farland, Jefferson, NC, 2000, Hoofdstuk 5. 133 Het zal niemand verbazen dat Beersheva (Israël) de stad is die de meeste grootmeesters heeft per aantal inwoners.134 Een van de verklaringen voor de dominantie van Joden ligt voor de hand: van de Joden heeft een veel groter aandeel een uitermate hoog IQ. Het beroemde onderzoek dat Terman in de jaren twintig heeft gedaan bij kinderen met een hoog IQ,(supra, onder nr.2) constateerde dat 10,5 procent van de Californische kinderen met een IQ hoger dan 135, Joods was. Dit percentage werd zelfs vastgesteld met een definitie waarbij elk kind dat ook maar één niet-Joodse grootouder had al als niet-Joods gold, in een tijd waarin veel Joodse gezinnen hun etnische herkomst verborgen hielden, en ook in een tijd waarin velen die zich wel identificeerden met hun joodse traditie, thuis uitsluitend Jiddisch spraken (de kinderen werden in het Engels getest). Terman meende zelf dat de schatting van 10,5 procent een veel te lage schatting was van het Joodse aandeel. In 1954 nam een psycholoog de kans waar om bij de algemene Iq-tests in New York alle 28 kinderen met een IQ van 170 of meer onder de loep te nemen: 24 daarvan waren Joods!135

Fischer is klaarblijkelijk verontwaardigd over de misbruiken van de Amerikaanse militaire macht (zoals blijkt uit zijn radio-interviews) en hij is mogelijkerwijs gefrustreerd over de USA uit persoonlijke overwegingen en teleurstellingen (het Witte huis heeft hem bv. nooit ontvangen na het behalen van zijn wereldtitel en zij waren de drijvende kracht achter zijn arrestatie). Wat er ook van zij, er bestaan gepaste manieren om (eventueel) kritiek te leveren op het Amerikaanse (of Israëlische) – militaire – beleid, maar het toejuichen van misdrijven waarbij onschuldigen het leven hebben gelaten en de herhaalde haattirades, behoren daar duidelijk niet toe. Fischer werd in 2004 in Japan gearresteerd (hij werd, blijkbaar met een vals paspoort, aangehouden op de luchthaven van Tokyo). Hij zou een gevangenisstraf gekregen hebben van tien jaar en een geldboete van 250.000 US dollar voor het schenden van de internationale US en UN - sancties tegen Joegoslavië (sc. het spelen van de voormelde rematch in Joegoslavië in 1992 tegen Spasski).136 Zijn prijzengeld van de match (geschat op 3 miljoen US dollar) werd

129 Zie http://www.jinfo.org/Nobel_Prizes.html 130 http://www.jinfo.org/Chess_Champions.html 131 zie de lijst met namen van Kasparov (op de eerste plaats) tot Zukertort (op de 64ste plaats): http://www.jinfo.org/Chess_Warriors_List.html 132 Deze lijst is echter niet exhaustief: Alexander Evensohn, Movsas Feigins, Salo Finkelstein, Mona May Karff, Jacqueline Piatigorsky, László Polgar, Max Pomeranc, Carl Schlechter, Jean Taubenhaus, Isakas Vistaneckis en de toch wel bekende Joshua Waitzkin (op wiens leven de film “Searching for Bobby Fischer” is gebaseerd), worden bv. niet vermeld op deze lijst. 133 Over joden en genialiteit: zie Ch. MURRAY, Het menselijk genie streven naar het ultieme in kunst en wetenschap door de eeuwen, Standaard Uitgverij, Antwerpen, 2004, 335-337 (oorspronkelijke titel: Human accomplishment – The Pursuit of Excellence in the Arts and Sciences, 800 B.C. to 1950). 134 B. WALL, “World chess records” op Records in Chess by Bill Wall 135 P.M. SHELDON, 1954. “ The families of highly gifted childeren.” Marriage and Family Living 16: 59-61 zoals geciteerd door Ch. MURRAY, o.c., 336 (zie voetnoot 128). 136 B. WALL, , “those eccentric chessplayers”, 22 juli 2004, tekst te raadplegen op http://www.geocities.com/siliconvalley/lab/7378/eccent.htm

Page 30: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

30

geconfisceerd. Hij zou tevens veroordeeld zijn voor het niet-betalen van belastingen (het is mij niet helemaal duidelijk of de achterstal van belastingen begrepen zit in de “geldboete”). Op 7 augustus 2004 schreef Boris SPASSKY een brief aan president Bush waarin hij om genade verzocht voor Fischer. Hij schreef: “Bobby is a tragic personality. …He is an honest and good-natured man. Absolutely not social. He is not adaptable to everybody’s standards of life. He has a very high sense of justice and is unwilling to compromise as well as with his own conscience as with surrounding people. He is a person who is doing almost everything against himself. I would not like to defend or justify Bobby Fischer. He is what he is. I am asking only for one thing£. For mercy, charity. If for some reason it is impossible. I would like to ask you the following: please correct the mistake of President François Mitterand in 1992. Bobby and myself committed the same crime. Put sanctions against me also. Arrest me. And put me in the same cell with Bobby Fischer. And give us a chess set.”137 In 2005 werd Fischer uitgeleverd aan IJsland. Fischers leven werd een dankbare bron voor geruchten, aangezien hij zich totaal terugtrok. Kennissen met wie hij in contact trad moesten geheimhouding zweren. Met iedereen die in de buitenwereld over hem sprak, werd de relatie verbroken – voorgoed. Om niet te worden herkend liet hij zijn baard en snor staan.138 Fischers wanen waren niet van de geringste. In het begin van 1981 verbleef hij een aantal maanden in San Francisco, waar hij een reeks van zeventien vluggertjes speelde tegen Biyiasas, een uit Griekse ouders geboren Canadese grootmeester (Fischer won ze allemaal). Volgens Biyiasas droeg Fischer een gesloten koffer vol Chinese en Mexicaanse pillen bij zich. ‘Als de rooien komen om me te vergiftigen, wil ik het ze niet gemakkelijk maken’, deelde Fischer hen mee.139 Er waren berichten dat hij al zijn vullingen had laten vernieuwen, nadat hij tot de overtuiging was gekomen dat de Russen in staat waren via metaal in zijn gebit schadelijke golven in te stralen.140 Over de periode na zijn wereldkampioenschap zijn maar enkele dingen bekend. In de middag van 26 mei 1981 werd Fischer door de politie opgepakt – kennelijk was hij voor een bankrover aangezien – en twee dagen achter de tralies gezet. Later bracht hij een pamflet uit (“Ik werd gemarteld in het huis van bewaring in Pasadena!”) waarin de vernederingen die hij had geleden grafisch werden weergegeven.141 In de midden van de jaren ’80 woonde hij een tijd in Duitsland. Michael Bezold, die toen nog maar een schooljongen was, maar later grootmeester werd, voerde gedurende elke dag analyses met hem uit. Fischer was nog steeds een nachtdier: hij stond ’s middags op en at dan vaak om 17u een enorm ontbijt van granen, eieren en brood. Volgens Bezold was Fischer geobsedeerd door ‘een partij uit de jaren zestig waarbij de vraag was of de pion naar h6 moest worden gezet of niet. Dat was de enige vraag. En hij zei dat hij deze partij al meer dan dertig jaar analyseerde, en er maar niet achter kon komen of het beter was om h6 te spelen of niet. Het was fantastisch.’142

137 R. WALL, “The houding of a chess legend” op http://www.lewrockwell.com/wall/wall27.html (blz. 3/8). 138 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 317. 139 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 318. 140 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 318. 141 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 318-319. 142 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 319.

Page 31: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

31

Bij gelegenheid van de beruchte rematch in Joegoslavië (1992) werd Fischer gevraagd naar zijn mening over Karpov en Kasparov. Hij beschreef hen als “de grootste ellendelingen die er rondlopen.” Opmerkenswaard in dit verband is dat Fischer143 en ook anderen144 herhaaldelijk hebben beweerd dat het wereldkampioenschap schaken in 1985 (Karpov vs. Kasparov) gefraudeerd werd en dat de partijen vooraf zet voor zet zouden zijn ‘gearrangeerd’.

Recentelijk, in zijn eerste persconferentie na zijn uitlevering aan IJsland, herhaalde Fischer deze beschuldiging.145 Klaarblijkelijk zou een van de weinige objectieve argumenten die deze beschuldiging stofferen, betrekking hebben op het feit dat in de vierde partij Wit vanaf zijn 21ste zet, 18 opeenvolgende zetten op de lichte velden doet. In de woorden van Fischer (interview van 1996):”Starting on move 21, White makes no less than 18 consecutive moves on the light squares. Incredible!”

Dit argument werd zeer recent uitvoerig onderzocht door Mark R. SEGAL.146 Deze auteur komt tot de conclusie, dat deze volgorde vanuit statistisch oogpunt (kansberekening) beoordeeld, wel degelijk geloofwaardig voorkomt. De kwaliteit van de opeenvolgende zetten werd gecontroleerd aan de hand van het schaakprogramma “Fritz”: ook hier blijkt de kwaliteit van de zetten geen reden tot achterdocht te geven. Ten slotte, is SEGAL nagegaan of in de beschikbare databases een soortgelijk fenomeen kon worden achterhaald in vergelijkbare partijen. Dit was het geval. De zoektocht in de 2 miljoen partijen van chesslab toonde overigens aan dat de positie in de bedoelde partij van Karpov-Kasparov uniek was. SEGAL merkt ten slotte op dat Fischer in een partij tegen Reshevsky (1957, US Championship) zelf 13 achtereenvolgende zetten maakt op zwarte velden, hetgeen vanuit statistisch oogpunt (in de gegeven positie) minder waarschijnlijk is dan de geviseerde zetten in de match Karpov-Kasparov 1985. De complottheorie duikt ook op rond Fischers boek My 60 Memorable Games (oorspronkelijk in de USA gepubliceerd bij Simon & Schuster, 1969 en in de UK bij Faber and Faber). In 1995 werd door B.T. Batsford Ltd. een algebraïsche editie op de markt gebracht. Fischer was bijzonder furieus op de uitgevers omdat zij talrijke wijzingen hadden aangebracht en dit zelfs zonder royalties te betalen. Fischer ventileerde zijn verontwaardiging in het Spaanse tijdschrift Jaque (september 1996, afl. 432, 6-12, met een foto van Fischer op de voorpagina) en hield voor dat de uitgevers opzettelijk wijzigingen hadden aangebracht, in een poging hem in een dwaas daglicht te stellen.147 De uitgevers zelf verklaarden (in eerste instantie) dat zij geen wijzigingen hadden aangebracht en dat zij de rechten om het boek te publiceren, hadden verkregen van Faber and Faber, en waarbij zij ook het recht hadden om wijzigingen aan te brengen om het boek toegankelijk te maken voor de Britse markt (algebraïsche notatie). John Nunn stelde dat in de analyse enkel een mat in 4 werd toegevoegd, omdat deze door Fischer over het hoofd zou zijn gezien.148 De ontstane controverse werd uitgespit door CHESS (in november 1996 werd Fischer aan het woord gelaten en in januari 1997 werden er 9 blz. gewijd aan het onderwerp). Er werd inmiddels toegegeven dat Fischer geen “mat in 4” over het hoofd had gezien en dat de toegevoegde “mat in 4” berustte op een vergissing. Nunn gaf deze vergissing toe, maar stelde dat hij 200 fouten in de oorspronkelijke notatie van Fischer had gecorrigeerd, zodat hij het niet rechtvaardig vond dat hij werd aangevallen voor deze ene fout. 143 R. J. FISCHER, Excerpts from an interview. Inside Chess, 23 december 1996, 9. 144 B. SPASSKY, Excerpts from an interview. Inside Chess 12, 1999, 12 (4) 22-23; Z. POLGAR en J. SHUTZMAN, Queen of the Kings Game, New York, Cop. Chess, 1997. 145 ESPN Sportcenter, 25 maart 2005. 146 Mark R. SEGAL, “Chess, chance and conspiracy”, Center for bioinformatics & Molecular Biostatistics, University of California, 28 augustus 2006, 1-17 (tekst te raadplegen op http://repositories.cdlib.org/cbmb/chess-ccc). 147 Heel de historiek wordt gedetailleerd uit de doeken gedaan door E. WINTER, “Fischer’s fury”, tekst te raadplegen op http://www.chesshistory.com/winter/extra/fischer.html 148 Insidse Chess, 23 december 1996, 8.

Page 32: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

32

Fischers grieven waren echter niet geheel ten onrechte: oorspronkelijke noten van Fischer waren geschrapt, individuele woorden waren op arbitraire wijze gewijzigd, toegevoegd of geschrapt. Op vraag van CHESS werd een zorgvuldige vergelijking gemaakt (lijn per lijn!) tussen de oorspronkelijke editie bij Faber and Faber en de nieuwe Batsford editie. Uit deze analyse bleek dat er meer dan 570 tekstwijzigingen werden aangebracht (zelfs de inhoudstafel was fout aangezien de vermelding van de corresponderende bladzijden niet was aangepast en dus verwezen naar de vindplaats in de oorspronkelijke editie). Een aantal voorbeelden van de inconsistenties werd gegeven in CHESS (januari 1997, 45-48). Waar Fischer schreef “Black’s better”, schreef Batsford “Black has secured an advantage”. Waar Fischer stelde dat de zet “murderous” was, schreef Batsford “deadly” enz.149 Batsford had bijzonder slordig werk afgeleverd. In de zomer van 1997 werd in Kingpin (blz. 68) een bijzonder grappige nepadvertentie voor deze Batsford-editie geplaatst, die luidde: “ ‘ My 60 Unforgettable Games’ (‘Fischer’s masterwork, totally rewritten but with no changes to the original text’)”. Niet iedereen deelde Fischers verontwaardiging, sommigen kwalificeerde de discussie als een “storm in een glas water”. In 1999 kwam er aan de zaak een eigenaardige wending. Fischer viel zijn verdedigers aan! In een radio-interview van 10 maart 1999 claimde hij dat er veel meer wijzigingen (dan de vermelde 570+) waren aangebracht in de Batsfdord-editie (“thoudands upon thousands and thoudands and thousands of changes”). Mogelijkerwijs telde Fischer ook de omzettingen in algebraïsche notatie en/of de veranderingen in lay-out (?) mee. In een volgend radio-interview suggereerde hij dat het aantal fouten kunstmatig laag werd gehouden en dat de auteurs van de analyse voor de Joden werkte. In Chess Notes (items 2268 en 2298) werd op deze uitlatingen van Fischer ingegaan.150 De moeder van Fischer en ook zijn zus Joan zijn inmiddels overleden.151 Over het familiale leven van Fischer is weinig bekend: volgens sommige berichten zou hij een kind hebben.152 Het blijft een raadsel of Fischer nog (veelvuldig) geschaakt heeft op het internet na zijn wereldkampioenschap (Nigel Short heeft beweerd dat hij ervan overtuigd was dat hij tegen Fischer op het internet geschaakt had: Fischer zou een zeer eigenaardige opening gespeeld hebben waarbij hij iedere pion één veld vooruit duwde om vanuit een hopeloze positie plots zeer sterk uit te halen. Nigel Short vergeleek zijn (vermeende) partij met Fischer met een muziekliefhebber die bij toeval een vergeten partituur van Mozart zou hebben gevonden). Het schijnt mij toe dat het “vreemde gedrag” van Fischer veeleer te maken heeft met zijn karakter, dan met een mentale stoornis. Het is duidelijk dat Fischer een probleem had met het aanvaarden van gezag (autoriteit) en dat dit patroon te traceren is gedurende gans zijn leven. Dit verklaart voor een groot deel zijn problemen met zijn moeder, de school (?), de schaakorganisatie en –federatie en de autoriteiten (niet enkel de leiders van Worldwide Church of God). Dit aspect van zijn persoonlijkheid tesamen met zijn compromisloze en dominante karakter, verklaart allicht ten dele zijn vele conflicten met andere personen (en zelfs met overheden). Als de vele anekdotes (over zijn periode in IJsland zoals verhaald door EDMONDS en EIDINOW) waar zijn, dan heeft Fischer de gastvrijheid van vele personen (zonder al te veel scrupules) weten uit te buiten. Zijn vermogen tot empathie en relatievorming lijkt twijfelachtig, zijn vermogen tot manipulatie daarentegen schijnt niet te hoeven onderdoen voor zijn schaakprestaties.

149 Voor andere voorbeelden: zie E. WINTER, “Fischer’s fury”, tekst te raadplegen op http://www.chesshistory.com/winter/extra/fischer.html 150 E. WINTER, “Fischer’s fury”, tekst te raadplegen op http://www.chesshistory.com/winter/extra/fischer.html 151 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 321. 152 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 320.

Page 33: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

33

Een ander deel van zijn persoonlijkheid wijst op zelf-destructie en zelf-verwerping: hij haat Joden, terwijl hij zelf van Joodse afkomst is. In dit opzicht kan ook worden gewezen op zijn bijzonder ontwikkeld anti-Amerikanisme. Ook zijn gehechtheid aan de religieuze groepering, lijkt hij te hebben omgezet in haat ten aanzien van de leiders.. Fischer heeft blijkbaar zijn hele oorspronkelijke identiteit verworpen. Frappant is ook dat Fischer overdreven verontwaardigde reacties vertoont op situaties die zich daar niet altijd toe lenen. Men kan speculeren over de oorzaken van deze karaktervorming: het opgroeien in een eenoudergezin met financiële moeilijkheden153 in een grootstad, onder het oog van de Amerikaanse regering (de moeder van Fischer werd nauwlettend in de gaten gehouden (wat zij waarschijnlijk niet wist), omdat men haar verdacht van communistische sympathieën: de FBI legde een dossier van 900 blz. over Fischers moeder aan)154 en ten tijde van de oorlogsdreigingen (Vietnam, koude Oorlog) zal allicht niet gemakkelijk geweest zijn. Het feit dat zijn biologische vader Jood zou zijn geweest en de familie zou hebben verlaten, kan uiteraard ook een belangrijke rol hebben gespeeld. Bisguier schijnt Fischer te willen kwalificeren als een “psychopaat” (het door hem vastgestelde geweld ten aanzien van dieren zou inderdaad één van de indicaties kunnen zijn). De grootste specialist op het gebied van psychopathie is zonder twijfel Robert D. HARE (bij het stellen van de diagnose van een antisociale persoonlijkheidsstoornis gebruikt men ook meestal de door HARE ontwikkelde test)155. HARE beschrijft psychopaten als “intraspecies predators who use charm, manipulation, intimidation, and violence to control others and to satisfy their own selfish needs. Lacking in conscience and feelings for others, they cold-bloodedly take what they want and do as they please, violating social norms and expectations without the slightest guilt or regret.” 156 Psychopaten worden door het algemene publiek vaak gelijkgesteld met “seriemoordenaars”, hoewel dit niet juist is. Ongeveer 1% van de bevolking zou lijden aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Uit een recent verschenen boek van HARE157 is ondermeer gebleken dat psychopaten het vaak uitstekend doen in de zakenwereld. In een bedrijfsomgeving die snel verandert, waar grote risico’s en staalharde beslissingen (grote afvloeiingen, herstructureringen, mergers&acquisitions en joint ventures) moeten worden genomen, kunnen personen met psychopathische trekjes bloeien. BABIAK zegt dienaangaande: “The psychopath has no difficulty dealing with the consequences of rapid change; in fact he or she thrives on it. Organizational chaos provides both the necessary stimulation for psychopathic thrill seeking and sufficient cover for psychopathic manipulation and abusive behaviour.” Overvlakkige charme en een zeker gebrek aan empathie komen in deze omgeving waarschijnlijk vaker voor dan vroeger werd gedacht (zoals WorldCom en Enron pijnlijk duidelijk hebben gemaakt). HARE heeft zelfs zijn test aangepast, om de “corporate killers” gemakkelijker te kunnen identificeren. Recent onderzoek uitgevoerd door psychologen Belinda BOARD en Katarina FRITZON (Universiteit van Surrey) bevestigen de visies van HARE. De genoemde psychologen onderzochten 39 Britse high-level zakenmensen en vergeleken hun profiel met dit

153 De problemen waren zo erg dat Fischers moeder gepoogd had om haar dochter Joan via een joodse liefdadigheidsinstelling bij een ander gezin te plaatsen. De pleegmoeder vroeg echter na korte tijd dat Fischers moeder Joan zou terugnemen. 154 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 332-344 (334). 155 Robert D. HARE’s Psychopathy Checklist-Revised (PCL-R). 156 Robert D. HARE, “Psychopaths: New Trends in Research. The Harvard Mental Health Letter”, september 1995 zoals geciteerd in het Wikipedia-artikel over “psychopathy” http://en.wikipedia.org/wiki/Psychopathy 157 Robert D. HARE en P. BABIAK, Snakes in suits: When psychopaths go to work, 2006.

Page 34: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

34

van criminelen en psychiatrische patiënten. Deze zakenmensen vertoonden de typische eigenschappen: oppervlakkige charme, egocentrisme, onoprechtheid, manipulatietalent, het gebrek aan empathie, enz. Zij werden door de onderzoekers gekwalificeerd als “succesvolle psychopaten.” Zoals ik reeds gezegd heb is deze diagnose echter zeer beladen, en zou het niet ernstig zijn om een persoon “psychopaat” te noemen, zonder een psychiatrisch onderzoek te voeren en enkel op basis van een aantal anekdotes. Bovendien zijn ook een aantal eigenschappen van Fischer onverenigbaar met de symptomen van psychopathie: Fischer werd omschreven als zeer eerlijk en als iemand die steeds zijn ongezouten mening gaf. Aan het schaakbord was hij een volstrekte gentleman. Opgemerkt dient echter te worden dat het karakter van een schaker wel degelijk kan worden afgeleid uit zijn schaakspel. Fischers compromisloze houding kan bv. worden afgeleid uit het feit dat hij steeds voor de volle winst ging en niet voor remise speelde. Zijn dominante karakter werd ook weerspiegeld in zijn perceptie van het spel zelf, Fischer zou eens gezegd hebben (toen hij het schaken bediscussieerde met een chat-show audience) : “The object is to crush the other man’s mind… I like to see ‘em squirm.”158 Het ligt voor de hand dat een aantal aspecten van Fischers persoonlijkheid (op indirecte wijze) een gunstige invloed hadden op zijn schaakprestaties: zijn asociale karakter gaf hem de gelegenheid om zonder veel problemen enorm veel tijd te investeren in het schaakspel; zijn wil om te domineren gaf hem ongetwijfeld een enorme motivatie tijdens het spel. Mogelijkerwijs was zijn gebrek aan empathie, een emotioneel voordeel tijdens het spel (en had hij geen moeite om zijn tegenstander “af te maken”). Ook manipulatietalent (het naar de hand zetten van een gegeven situatie met als doel hier zelf voordeel uit te halen) is uiteraard een asset in het schaakspel. Zoals gezegd, aanvaardde hij geen compromissen, zodat hij ook voluit speelde voor de winst. Zijn uitzonderlijk hoge IQ, zijn zucht naar zelfstandigheid en zijn drang om zich te bewijzen, zullen ongetwijfeld voeding hebben gegeven aan zijn creatief vermogen. Zijn zelf-destructieve zijde kan ook mogelijkerwijs worden teruggevonden in zijn houding ten aanzien van het schaakspel: zijn verwerping van de Joden, kan ook verwijzen naar een aanval op hun dominantie in het schaakspel (en aansturen op een wijziging van de omstandigheden in het schaakspel). Een soorgelijke kritiek van Fischer op het klassieke schaakspel kan ook (de onbewuste) basis zijn van de introductie van het Fischer Random Chess en de Fischer-schaakklok. Zijn kritiek op Karpov en Kasparov zou misschien ook in die zin kunnen worden uitgelegd (het schaakspel zou na zijn uittrede gecorrumpeerd zijn geworden…). Ik zal later wat dieper ingaan op de wanen van Fischer. Terloops kan worden opgemerkt dat er enkele overeenkomsten zijn tussen Fischer en Morphy: beiden trekken zich op hun hoogtepunt van hun carrière terug uit het publieke schaakleven, beiden gaan een soort van kluizenaarsleven leiden, beiden hebben een aantal achtervolgingswanen, beiden hebben een bijzondere houding ten aanzien van geld en modieuze kleding. En uiteraard zijn beiden Amerikaans topschakers. Ook het verhaal van Bobby Fischer lijkt mij echter geen ondersteuning te kunnen geven aan Krauthammers stelling dat het schaken het eigenaardige gedrag van Fischer zou hebben veroorzaakt. Zijn eerste argument dat gebaseerd is op het leven van deze drie topschakers (Morphy, Steinitz en Fischer) om aan te tonen dat er een (bijzonder) nauwe verwantschap bestaat tussen genialiteit en waanzin, houdt dan ook geen stand.

158 Zoals geciteerd door E.S TURNER, Sunday Telegraph, 2 iv, 1989. Zie: http://www.cycad.com/cgi-bin/Brand/quotes/q17.html?nochoice=y (blz. 22/36)

Page 35: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

35

12. Terug naar Krauthammer… - Krauthammer richt vervolgens zijn pijlen op het monomania-aspect in het schaakspel. De auteur merkt echter terecht op dat alle topsporten (of zelfs iedere uitzonderlijke expertise in een zeker domein) ook een eenzijdige concentratie en focus vereisen, zodat dit aspect geen afdoende verklaring kan bieden voor de vermeende aanwezige band tussen waanzin en het schaakspel. Uiteraard zal het verband tussen genialiteit en waanzin wel kunnen worden teruggevonden bij denksporten en niet bij gewone fysieke sporten (aangezien genialiteit en (fysieke) topsport onafhankelijk zijn van elkaar: voor fysieke prestaties is genialiteit niet vereist). De link tussen genialiteit en waanzin is dan ook uiteraard niet relevant bij niet-intellectuele topsport, terwijl deze link wel van belang zal zijn bij schaken (supra, onder I.). - Vervolgens meent Krauthammer dat schaken een abstracte monomanie is, hetgeen de bijzondere link tussen geniale schakers en waanzin zou helpen verklaren. Dit argument houdt geen steek: aangezien genialiteit enkel in intellectuele domeinen een rol kan spelen (supra), verklaart dit abstracte karakter dus niets. Indien Krauthammer wenst te “bewijzen” dat een bijzonder kenmerk eigen aan het schaakspel zou veroorzaken dat waanzin en genialiteit op een bijzondere wijze gelinkt zijn aan elkaar, had hij vooreerst moeten aantonen dat het schaakspel in dit opzicht zou verschillen van andere intellectuele domeinen of abstracte monomania (muziek, filosofie, kunst, wiskunde, logica enz. of andere denksporten zoals dammen, bridge of go). Krauthammer doet dit niet. 13. Verder houdt Krauthammer er ook op geen enkele wijze rekening mee dat hij wel eens “oorzaak” en “gevolg” met elkaar zou kunnen verwarren. Symptomen die gepaard gaan met bepaalde stoornissen, zouden een gunstige invloed kunnen hebben op het spel van een schaker (bv. verhoogde concentratie, bijzondere focus, geheugenwerk, uitzonderlijk oog voor details en het volledig opgaan in een bijzondere interesse bij autisten159of bij paniekstoornissen en paranoia: het angstvallig analyseren van de omgeving voor het eventueel bestaan van dreigingen) zodat de schaakgenialiteit in dat geval geen oorzaak is van een bepaalde stoornis, maar veeleer een gevolg van bepaalde symptomen van de stoornis. Dit kip of het ei?- probleem wordt genegeerd door Krauthammer.160 Dit “kip of het ei”- dilemma, vergt misschien wat bijzondere toelichting. Het lijkt mij zinniger om te stellen dat personen met een aantal bijzondere kenmerken (symptomatisch voor een aantal stoornissen) betere schakers kunnen worden dan dat het schaakspel deze of gene karaktereigenschap (of stoornis) zou hebben veroorzaakt. Men zou in dit verband opnieuw kunnen denken aan de in de inleiding genoemde psychiatrische symptomen bij schrijvers. Het lijkt vanzelfsprekend dat personen die al heel wat trauma’s hebben meegemaakt en blootgesteld zijn aan een heel gamma van emoties en ervaringen, ‘betere’ schrijvers zullen zijn dan personen die een volkomen ‘normaal’ (‘saai’) doorsneeleven hebben geleid. De aparte ervaringen en emoties kunnen immers een bijzonder, uniek of interessant perspectief geven en is dus te aanzien als een zekere inspiratiebron voor creatieve prestaties. Aangezien deze traumatische ervaringen echter ook gepaard gaan met psychiatrische aspecten, lijkt het logisch om te stellen dat niet de schrijversactiviteit als zodanig oorzaak zal zijn voor een aantal mentale problemen, maar veeleer dat deze mentale problemen in zekere mate de schrijversactiviteit vooraf gaan. Het schrijven is dan veeleer een gevolg van de mentale 159 Ongeveer 10% van de autisten, is een savant (persoon met uitzonderlijke aanleg voor een deelgebied: muziek, hoofdrekenen, tekenen en in bepaalde gevallen ook schaken). De oorzaak van deze uitzonderlijke aanleg blijft vooralsnog een mysterie. 160 Een en ander werd opgemerkt op het discussieforum van de Go-spelers: Zie http://senseis.xmp.net/?Madness

Page 36: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

36

problemen dan oorzaak daarvan (ook hier zou het zelfs kunnen dat het schrijven een “therapeutische functie” heeft: het schrijven als een manier om trauma’s te verwerken, zgn. “om de dingen van zich af te schrijven”). Personen met autisme, Aspergersyndroom of hoogfunctionerend autisme kunnen met een enorme intensiteit opgaan in een afwijkende interesse. Uiteraard zullen dergelijke personen (met een normaal of hoger dan het gemiddelde IQ) die zich op het schaakspel storten, goede schaakprestaties kunnen behalen en waarschijnlijk veel feedback krijgen uit het schaakspel, zodat zij ook gemotiveerd blijven om beter te spelen. Voor autisten, die zich vaak beter thuis voelen in een strikt logisch denkpatroon, moet het schaken zowaar een eindeloos groot pretpark zijn. Het schaakspel heeft in een dergelijk geval het autisme uiteraard niet veroorzaakt. Er is bij mijn weten echter geen enkel onderzoek gedaan naar autisme bij schakers. Een sterke Australische schaker die lijdt aan autisme, is Trevor Tao (de broer van de geniale Terrence (Terry) Tao die onlangs als eerste Australiër de Fields Medal (hoogste onderscheiding in de wiskunde) heeft gewonnen).161 Aangezien grootse schaakprestaties niet enkel beïnvloed worden door de intelligentie, het analytisch vermogen en de opgedane kennis van de schaker (maar bv. evenzeer door diens stressbestendigheid, wil om te winnen, ambities enz.), stelt zich de vraag of ook andere symptomen een gunstige invloed zouden kunnen hebben op de schaakprestaties. Ik heb hoger reeds gewezen op het feit dat er bij Fischer een aantal van zijn karaktereigenschappen een gunstige invloed zouden kunnen hebben gehad. Ook bij Morphy zou men kunnen stellen dat zijn gevoel voor orde en netheid (oog voor detail), zijn “organisatietalent” een gunstige invloed hadden op zijn schaakspel (hoewel deze eigenschappen mogelijkerwijs obsessief waren in het alledaagse leven). Het is eveneens interessant om te overpeinzen in welke mate de symptomen gesublimeerd worden in het schaakspel (of minstens niet meer zichtbaar zijn) en of het schaakspel dus wel degelijk een therapeutische functie heeft. Aan de andere kant, zou het ook kunnen dat de symptomen versterkt worden door het schaakspel, aangezien bepaalde obsessies die nefast zijn in het alledaagse leven, vruchten afwerpen in het schaakspel (zodat de schaker voor zijn obsessies beloond wordt: door de verkregen feedback, zouden de gedragspatronen dus ook versterkt kunnen worden).Maar dit laatste is slechts een hypothese.

De vraag is dus gesteld: in welke mate hebben symptomen van bepaalde stoornissen of bijzondere karaktereigenschappen een gunstige invloed op de schaakprestaties? Om het antwoord daarop te vinden zal men allicht gewapend met een schaakbord moeten trekken naar personen die reeds gediagnosticeerd zijn en hun schaakprestaties (na initiatie) moeten meten en vergelijken met een controlegroep. Een onderzoek dat volgens mij nog nooit is uitgevoerd. Het lijdt echter weinig twijfel dat de karaktereigenschappen van een speler kunnen worden weerspiegeld in zijn schaakspel (bv. onstuimig versus beheerst) en schaakgedrag. Veel méér onderzoek zal op dit terrein nog moeten gebeuren.

- Ten slotte, het abstracte doel van het spel dat Krauthammer schijnt te kwalificeren als een aspect dat de paranoia voedt, lijkt evenmin overtuigend. Alle competitieve denksporten zijn wel bestemd om de tegenstander te “overmeesteren” en via strategie te “misleiden”. Ik meen dat de auteur teveel leest in zijn eigen symbolische omschrijving van de doelstelling van het schaakspel. Zoals gezegd voelt Krauthammer zich overigens op geen enkele wijze geroepen om aan te tonen dat er een significant verschil zou bestaan tussen de beoefenaars van het schaakspel en andere denksporten (Go, dammen, bridge enz.).

161 The Australian, 23 augustus 2006: http://www.theaustralian.news.com.au/printpage Zie ook M. GROSS, ‘Radical acceleration in Australia: Terrence Tao”, tekst te raadplegen op http://www.gt-cybersource.org/Record.aspx?NavID=2_0&rid=11273 Zie het wikipedia-artikel over Terrence Tao: http://en.wikipedia.org/wiki/Terrence_Tao. Zie verder over autisme en schaken: Department of Education and Children's Services (DECS) http://www.centreforthemind.com/publications/gpsbook.pdf

Page 37: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

37

Aan de andere kant, moet men dit laatste argument van Krauthammer ook niet al te licht wegwuiven, er is wel iets aan de hand met schakers die wanen hebben (paranoia).

14. Het is de schaakgemeenschap immers zelf ook niet ontgaan dat verschillende schakers het slachtoffer worden van waanvoorstellingen. Nigel SHORT stelde dienaangaande:

“The chessplayer who believes he has unearthed a major conspiracy against himself is by no means unique. Victor Korchnoi and Bobby Fischer are but two recent examples in a long line. The legendary Paul Morphy and the first World Champion, Wilhelm Steinitz, who was at one time certified as insane, belong tot that list. Could it be that chessplayers are unusually perceptive individuals? Or is that their delicate physical structures make them Grandmasters of delusion?...Another facet of Kasparov’s personality is his ability to manipulate a set of circumstances into a simplistic theory, to suit his emotional needs.” 162

Ook SILBERMANN en UNZICKER schrijven aangaande “de gevaren van het schaken”, heel nuchter:

“Een oude Perzische legende waarschuwt voor een al te grote schaakbezetenheid en Rousseau schildert in zijn Confessions zeer kleurrijk de betreurenswaardige gevolgen van zijn hartstocht voor het schaken. Een zekere mate van bezetenheid is waarschijnlijk voorwaarde om tot grote prestaties te komen, maar het overschrijden van bepaalde grenzen heeft bij het schaken – evenals op andere gebieden – zo zijn gevaren. De strijd met psychologische middelen is natuurlijk geen onbekend verschijnsel, menig beroepsschaker heeft er mee te maken gehad. Meesters die in het schaken hun enige levensdoel zien, zitten jaar in jaar uit tegenover tegenstanders die met alle geoorloofde, soms nog nét geoorloofde, middelen proberen hen te verslaan. Zij moeten het opnemen tegen vechters die al hun kennis en scherpzinnigheid aanwenden om iedere zwakte uit te buiten en om alle plannen en verwachtingen – zet voor zet – te doorkruisen. Dit gevoel van constante bedreiging leidt bij gevoelige schaakmeesters soms tot paranoia, waarvan o.a. Torre en Rubinstein het slachtoffer werden. Tegenwoordig is het aantal van degenen die door het schaken te gronde gaan, veel kleiner.” 163 Vooral de 19de-eeuwse schakers schijnen verdacht veel mentale problemen te hebben gehad. Ook hier ontbreken echter systematische studies en vervallen we weer in de bekende problemen: gebrek aan controlegroep, betrouwbaarheid van historische bronnen, definitie van “mentale problemen”. Zelfs indien zou worden vastgesteld dat er buitengewoon veel 19-de eeuwse schakers mentale problemen hadden, wordt hiermee echter geenszins een intrinsieke band bewezen met het schaakspel. Ook extrinsieke factoren kunnen daarbij een rol hebben gespeeld: zo werd in de 19de eeuw neergekeken op het schaakspel (als een soort van gokspel) en hadden de beroepsschakers het financieel zeer moeilijk (behalve indien ze uit gegoede families kwamen, zoals bv. Morphy en Walbrodt). Het valt te verwachten dat dergelijke omstandigheden leiden tot frustratie (het vele studiewerk leidt tot teleurstellingen, met name armoede en soms zelfs maatschappelijke afwijzing), die uiteraard niet vreemd zijn aan de ontwikkeling van mentale problemen.

Voor zover ik weet, heeft enkel Professor Jeremy SPINRAD een poging gedaan om deze situatie wat nader te onderzoeken (hoewel hij hierover nog geen enkel artikel heeft geschreven, maar hij heeft mij per mail gezegd dat hij dit thema mogelijkerwijs nog in een artikel gaat gieten). Op een discussieforum op het internet164, is hij de 19de eeuwse prijswinnaars in toernooien (zoals deze vermeld werden in PACHMAN, Decisive games in chess history) nagegaan en heeft hij trachten te achterhalen (via het discussieforum) of deze mentale problemen hadden.

162 Nigel SHORT, 1987, The Spectator, 17, x. 163 SILBERMANN en UNZICKER, Geschiedenis van het schaakspel, II, Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1977, 100 (oorspronkelijke titel: Geschichte des Schachs). 164 http://www.avlerchess.com/chess-misc/Chess_and_insanity_189724.html

Page 38: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

38

Zijn “onderzochte groep” bestond uit 20 spelers: met name (1) Anderssen, (2) von Bardeleben, (3) Bird, (4) Blackburne, (5) Burn, (6) Janowski, (7) Lasker, (8) Lipke, (9) Maroczy, (10) Neumann, (11) L. Paulsen, (12) Pillsbury , (13) Rosenthal, (14) Schiffers, (15) Schlechter, (16) Steinitz, (17) Tarrasch, (18) Tchigorin, (19) Walbrodt en (20) Zuckertort .

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

16

17

18

19

20

SPINRAD kwalificeert Neumann als mentaal gestoord. De geestelijke toestand van von Bardeleben, Pillsbury , Schiffers (opgenomen in een instelling in 1900), Steinitz en Zukertort kwalificeert hij veeleer als “twijfelachtig” (“debatable”), hoewel hij geneigd is om Pillsbury en Zukertort niet als waanzinnig te beschouwen. Steinitz’ problemen werden hiervoor reeds besproken (supra, onder nr. 9). Zuckertort zou mogelijkerwijs een drugverslaafde geweest zijn (het London 1883 tournament book zou vermelden dat Zuckertort “was using poisons on himself”).165 Pillsbury leed aan syfilis (een ziekte die hij inderdaad (waarschijnlijk) niet aan het schaakbord heeft opgelopen) en hij haalde de krantenkoppen toen hij zou gepoogd hebben om uit het ziekenhuisraam te springen.166 Graaf Curt von Bardeleben (Berlijn, 4 maart 1861 - aldaar, 31 januari 1924) pleegde in 1924 zelfmoord (63 jaar) door uit een raam te springen van een pensiongebouw in Berlijn. Hij stierf in grote armoede. De Wiener Zeitung van 16 februari 1924 vermeldde dat er zelfs niet genoeg geld was om zijn begrafeniskosten te dekken. Curt von Bardeleben is bekend gebleven door een partij die hij in 1895 speelde tegen Wilhelm Steinitz tijdens het toernooi van Hastings. Toen hij (bij de 25ste zet van wit) in de gaten kreeg dat hij de partij door een meesterlijke combinatie zou verliezen en hierdoor gezichtsverlies zou lijden, verliet von Bardeleven de zaal en verloor door tijdsoverschrijding. Deze beruchte partij wordt ook (met een knipoog naar 1066) “The battle of Hastings” genoemd.

Zijn leven inspireerde de schrijver Vladimir Nabokov tot het schrijven van de roman Zasjtsjita Loezjina (1930), die hij zelf in het Amerikaans-Engels hielp vertalen als The Luzhin Defense (Ned. De verdediging; verfilming 2000).

165 Zoals geciteerd op http://www.avlerchess.com/chess-misc/Chess_and_insanity_189724.html. 166 De ware toedracht van de feiten is niet helemaal duidelijk. De opeenvolgende krantenberichten spreken elkaar tegen. Zie http://www.chesshistory.com/winter/extra/pillsbury.html

Page 39: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

39

Partij

De partij Steinitz-Von Bardeleben, bijgenaamd "The Battle of Hastings", verliep als volgt:

1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.Lc4 Lc5 4.c3 Pf6 5.d4 exd4 6.cxd4 Lb4+ 7.Pc3 d5 8.exd5 Pxd5 9.0-0 Le6 10.Lg5 Le7 11.Lxd5! Lxd5 12.Pxd5 Dxd5 13.Lxe7 Pxe7 14.Te1 f6 15.De2 Dd7 16.Tac1 c6? 17.d5 cxd5 18.Pd4 Kf7 19.Pe6 Thc8 20.Dg4 g6 21.Pg5+ Ke8 22.Txe7+ Kf8 23.Tf7+ Kg8 24.Tg7+ Kh8 25.Txh7+! (diagram).

Hier verliet Von Bardeleben de zaal, zodat Steinitz door tijdoverschrijding won. De zwartspeler had de volgende afloop voorzien:

25... Kg8 26.Tg7+ Kh8 27.Dh4+ Kxg7 28.Dh7+ Kf8 29.Dh8+ Ke7 30.Dg7+ Ke8 31.Dg8+ Ke7 32.Df7+ Kd8 33.Df8+ De8 34.Pf7+ Kd7 35.Dd6 mat. Von Bardeleben, Blackburne, Tchigorin en Walbrodt zouden stevige drinkers geweest zijn (alhoewel het uiteraard moeilijk vast te stellen is of zij alcoholici waren). Blackburne was na een verlies van een partij zo boos dat hij zijn (toch wel onfortuinlijke) tegenstander (Steinitz) uit het raam zwierde (gelukkig werd de partij gespeeld op de eerste verdieping).167 Maroczy zou claustrofobisch geweest zijn. Over deze 19de eeuwse schakers is echter bijzonder weinig geweten (over sommigen zou zelfs geen enkele biografie bestaan), zodat het uiteraard delicaat is om over hun mentale toestand een oordeel te vellen. We zwijgen dan nog maar over de vraag of we drugverslaving, alcoholverslaving, zelfmoord en “eigenaardig gedrag” moeten gaan kwalificeren als symptomen van een mentale stoornis. Bovendien waren, zoals gezegd, de beroepsschakers in de 19de eeuw bijna veroordeeld tot de bedelstaf, zodat zelfmoord en alcoholproblemen waarschijnlijk veeleer hun uitzichtloze situatie dan onderliggende mentale problemen onthullen. De houding van de maatschappij ten aanzien van schaken was destijds immers dubbelzinnig: enerzijds werd schaken beschouwd als het enige spel dat een gentleman waardig was (tot 1987 was schaken het enige spel dat toegelaten werd in het Paleis van Westminster), maar anderzijds werd het schaakspel veeleer beschouwd als een “frivool spel”, waarbij de professionele schakers niet erg veel aanzien genoten.168 Met andere woorden: het schaken als vrijetijdsbesteding was nobel, maar als beroepsactiviteit werd het vaak als onwaardig beschouwd. Dergelijke culturele opvattingen aangaande het schaakspel doorkruisen dus onze analyse en maakt het moeilijk om intrinsieke aspecten van het schaakspel als zodanig uit te zuiveren en te beoordelen. Lasker was ervan overtuigd dat intrinsieke elementen van het schaakspel geen enkele rol speelden bij de waanzin die de 19de-eeuwse schakers had getroffen. Hij stelde: “There are only four instances of fine chessplayers gone insane during this period: Neumann, Morphy, Steinitz, Pillsbury. Nor did any of these lose his mental balance through playing chess…” 169

167 B. WALL, “Those eccentric chessplayers” op http://www.geocities.com/siliconvalley/lab/7378/eccent.htm 168 Zie D. JOHNSON, “Cold war chess”, Prospect Magazine, afl. 111, juni 2005. Tekst te raadplegen op http://www.prospectmagazine.co.uk/printarticle.php?id=6901 (blz. 2-3/10) 169 Niet geïdentificeerd persartikel d.d. 7 augustus 1906, Harlow Daly scrapbook, 47, White Collection, Cleveland Public Library. Zoals geciteerd op http://www.avlerchess.com/chess-misc/chess_and_insanity_189724.html

Page 40: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

40

Wij zullen kort trachten na te gaan in welke mate intrinsieke dan wel extrinsieke factoren van het schaakspel een rol kunnen spelen bij de vorming van psychologische problemen.

III. Extrinsieke factoren

“Een schaker herkent u aan de matte blik in zijn ogen” (Wim Meyles, Spelen met woorden, blz. 106)

15. Opnieuw dient hier te worden gewezen op het grote aantal schakers van Joodse origine (zie het kader “over de Joden en het schaken”) . Zoals algemeen bekend, werd deze minderheidsgroep in de 19de en 20ste eeuw (bloeitijd van het professionele schaken) vervolgd en gediscrimineerd. Het is begrijpelijk dat sommige joodse schakers die vaak ternauwernood aan de dood ontsnapt waren, vele ontberingen hadden meegemaakt en talloze familieleden hadden verloren, gemakkelijk ten prooi zouden vallen aan achtervolgingswanen of paranoia (hetgeen zou kunnen worden omschreven als een “extreme angst voor de eigen gezondheid”). Van Akiba RUBINSTEIN is geweten dat hij zo paranoïde was dat hij ging lopen (of zelfs uit een raam sprong) wanneer een vreemde persoon in zijn kamer binnenkwam. In schaaktoernooien deed hij een zet en ging dan vervolgens zo ver mogelijk van het bord staan totdat hij opnieuw aan zet was.170 Volgens sommigen zou hij geleden hebben aan antropofobie. Naar verluidt hoorde hij ook verdachte kloppende geluiden in zijn kamer en meende hij eens dat deze veroorzaakt werden door RETI (die logeerde in de kamer ernaast). Hij zou vervolgens gepoogd hebben om RETI te wurgen. Er wordt door sommigen verteld dat een van de zonen van Rubinstein, met de hulp van een nazi, die het schaken goed gezind was, kon ontsnappen aan het concentratiekamp (“gens una sumus” is dus meer dan een loze slogan). Hij werd voor zijn veiligheid geplaatst in een inrichting (in België). Er is overigens heel weinig geweten over het leven van Rubinstein. Miguel Najdorf’s gehele familie kwam in de concentratiekampen om (hij had zijn simultaan blindpartij in Rosario (Argentinië) tegen 40 tegenstanders georganiseerd om zijn familieleden in Europa te laten weten dat hij nog steeds in leven was).171 Ook George KOLTANOWSKI verloor vele familieleden in de concentratiekampen.172 Het valt te verwachten dat psychische problemen meer zullen voorkomen bij personen die dergelijke grote trauma’s hebben meegemaakt (Rubinstein zou echter reeds lang voor WO II mentale problemen hebben gehad en ik heb geen weet over enige mentale problemen bij Koltanowski of Najdorf). Gelet op het grote aantal joden in de groep van (sterke) schakers, werd de schaakgemeenschap in het bijzonder getroffen door het leed dat WO II met zich heeft meegebracht. Lasker (die ondertussen in de zestig was en niet langer professioneel schaak speelde) trok ook onmiddellijk de vijandige aandacht van de nazi’s. Laskers buitenverblijf in Thyrow, zijn appartement in Berlijn en zijn spaargeld werden geconfisceerd. De artikelen die Laskers vrouw, Martha, schreef voor satirische tijdschriften werden verboden. Noodgedwongen moest de familie Duitsland ontvluchten en Lasker was eveneens genoodzaakt om opnieuw professioneel te gaan schaken.173

170 B. WALL, “Those eccentric chessplayers” op http://www.geocities.com/siliconvalley/lab/7378/eccent.htm 171 B. WALL, “Blindfold chess”, op http://www.geocities.com/SiliconValley/Lab/7378/blind.htm. Op 24 januari 1947 brak Miguel Najdorf het wereldrecord door simultaan blind te spelen tegen 45 tegenstanders (Sao Paulo, Brzilië). Het evenement begon om 8 uur ’s morgens (24.01) en eindigde pas om 07.30 uur (25.01). Hij won 39 partijen, remiseerde er vier en verloor er slechts twee (!). 172 B. WALL, “Blindfold chess”, op http://www.geocities.com/SiliconValley/Lab/7378/blind.htm. In 1955 zou George op 51 jaar tegen 12 tegenstanders simultaan blind spelen (Vancouver, British Columbia). Dit was het record voor een 50-plusser. In december 1960 speelde hij 56 tegenstanders blind consecutief (niet simultaan) in San Francisco. Hij won 50 partijen en remiseerden er zes. De exhibitie duurde 9 uur (10 seconden/zet. Bij afloop van de partij werd de tegenstander vervangen). 173 “Cold war chess”, Prospect Magazine, afl. 111, juni 2005. Tekst te raadplegen op http://www.prospect-magazine.co.uk/printarticle.php?id=6901 (blz. 4/10)

Page 41: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

41

SILBERMANN en UNZICKER schrijven over de invloed van WOII op het schaken: “Ten gevolge van de Tweede Wereldoorlog ondervond het schaken in het Westen een zware terugslag. Bekende meesters, we noemen slechts Salo Landau en David Przepiorka, vielen ten offer aan de rassenvervolging. Andere begaafde schakers stierven aan het front; Duitslands grootste schaakhope, Klaus Junge, die door Aljechin als zijn opvolger werd beschouwd, sneuvelde op 21-jarige leeftijd in de laatste oorlogsdagen.” 174 Ook de Hongaarse schaakmeester Bora Kostic heeft een tijd in een Duits concentratiekamp doorgebracht. Vladimir Petrov werd er door de Sovjet-Unie van verdacht dat hij gecollaboreerd had met de nazi’s. Hij werd verbannen naar Siberië en keerde nimmer terug. Paul Keres had deelgenomen aan een aantal Duitse toernooien of toernooien die werden gesponsord door Duitsland en zou dus geëxecuteerd worden door het Rode Leger. Botvinnik intervenieerde echter en wist Stalin te overtuigen om Keres te sparen. De wereldkampioene schaken bij de vrouwen, Vera Menchik kwam om om het leven in een bomaanval op Londen in 1944. Zij was toen 38 jaar. Haar zus Olga liet bij deze bomaanval ook het leven. Het is dan ook logisch dat men paranoia of achtervolgingswanen in dergelijke extreme omstandigheden frequenter bij schakers (dan bij de algemene bevolking) zal vaststellen (voorzover bewezen zou zijn dat deze wanen inderdaad vaker voorkomen bij schakers). Het schaakspel is echter duidelijk niet verantwoordelijk voor deze paranoia. Integendeel, kan inderdaad worden aangenomen dat het schaakbord voor velen een houvast bood, een toevluchtsoord was (een vlucht uit de ellende en dus ook een bron van troost). Het is geweten dat gevangenen in Duitse concentratiekampen schaakstukken maakten uit kaarsenwas en hout. Een gevangene van Auschwitz maakte een schaakspel uit roggebrood voor een SS-bewaker (de koning aan de Duitse bruine zijde stelde Hitler voor). Ook onder de Duitse krijgsgevangen werd er veel geschaakt. En het schaken was ook tijdens de Luchtslag om Londen enorm populair in de schuilkelders. Het behoeft weinig betoog dat vele spelers voor een kort ogenblik hun problemen konden vergeten en volledig konden opgaan in het spel. Een enkele keer, werd het schaken echter vijandelijk bejegend en in bepaalde gevallen was het schaken niet neutraal. De Japanners namen de schaakboeken van gevangenen in beslag, omdat zij dachten dat er (geheime) militaire codes in stonden (overigens werden schaakmeesters in Groot-Brittanië gerecruteerd als codebrekers: Harry Golombek, Stuart Milner-Berry en C.H.O’D Alexander zaten in het team dat de German Enigma Code kraakte). Correspondentieschaak tussen burgers en soldaten in USA en Canada was tijdens WOII verboden. Joseph Goebbels beval aan de Duitse schaakmeesters om ziekenhuizen en barakken te bezoeken en aldaar exhibitiepartijen te spelen. Ook in de Sovjet-Unie werden de schaakmeesters opgeroepen voor dit soort van “entertainment”.175 Het zou interessant zijn indien de positie van het schaken tijdens WOII (en in het bijzonder in de concentratiekampen) eens grondig zou worden onderzocht, want voor zover ik weet, bestaat hierover geen enkel historisch onderzoek. Een film over dit zeer interessante onderwerp zou ook welgekomen zijn. 16. Naast de grote aanwezigheid van de Joden in het schaakspel, kan ook worden gewezen op het feit dat Rusland het schaakspel ging beschouwen als een politiek propagandamiddel. Dit politieke (overigens mislukte) huwelijk van Caïssa, zou in menig opzicht een vruchtbare bron voor paranoïa worden. Over de politieke lading die het schaakspel kreeg in Rusland, schrijven David EDMONDS en John EIDINOW: 174 SILBERMANN en UNZICKER, Geschiedenis van het schaakspel, II, Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1977, 59 (oorspronkelijke titel: Geschichte des Schachs). 175 Voor deze en andere info: zie B. WALL, “Chess during World War II”, tekst te raadplegen op http://www.geocities.com/SiliconValley/Lab/7378/ww2.htm. WALL geeft ook een overzicht van prominente schakers die omgekomen zijn ingevolge WO II.

Page 42: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

42

“ In geen enkel land zou de schaaksport een kind de financiële steun hebben verleend die Spasski ontving. Maar in geen enkel land werd het schaken dan ook als een deel van het staatssysteem beschouwd, en het succes van de spelers als een symbool van de superioriteit van dat systeem. In de Sovjet-Unie werden schaaksterren verheerlijkt, zijn genoten bepaalde voorrechten, de namen van de topspelers waren een begrip, hun resultaten werden in de kranten gevolgd en hun gezichten op straat herkend. De officiële aanmoediging van de schaaksport dateerde al van voor de revolutie van 1917. Sommige tsaren keurden het spel goed: Nicolaas II verleende tijdens het toernooi in Sint-Petersburg in 1914 de oorspronkelijke titel van ‘grootmeester’ aan vijf spelers met legendarisch talent: Emanuel Lasker, José Capablanca, Alexander Aljechin, Frank Marchall en Siegbert Tarrasch. Maar met de revolutie ontstond het idee van het spel als een socialistische sport. Drie jaar na de revolutie werd de sterke schaakmeester Aleksandr Iljin-Zjenevski, een oude bolsjewiek die in ballingschap schaak had gespeeld met Lenin, aangesteld als Hoofdvolkscommissaris bij de Algemene Reservisten Organisatie in Moskou. Hij was verantwoordelijk voor de opleiding van jonge mannen voor hun dienstplicht in de militie van fabrieksarbeiders, de Rode Garde, en later voor het Rode leger, door middel van zowel een lichamelijke als militaire training. De lichamelijke training behelsde een serie sportactiviteiten: balspelen, atletiek, zwemmen, boksen, enzovoorts. Iljin-)Zjenevski geloofde dat de schaaksport een politieke rol en een politiek doel op zich kon nemen, en dat de sport ondergeschikt moest worden gemaakt aan de ideologische strijd. In de USSR, zo schreef hij, ‘kan de schaaksport niet apolitiek zijn zoals in de kapitalistische landen.’ Sport verbeterde de discipline: je leerde er geduld, beheersing en vastberadenheid van; concentratie, uithoudingsvermogen en wilskracht werden er sterker door, en de geest werd erdoor gescherpt en gericht. Met name de schaaksport kon helpen het proletariaat op te voeden en de geest van de werkers te scherpen; de sport bood een ideologisch gezonde activiteit na de ontberingen van een dag zwoegen in de fabriek of op de kolchoz.(…)Lev Abramov, (…) schrijft aan Botwinnik toe dat de ideologische betekenis van het schaken binnen het sovjetsysteem verankerd werd. ‘We behaalden schaakprestaties voordat we op enig ander gebied presteerden. En de schaaksport werd uiteindelijk gezien als het tastbare bewijs dat het systeem werkte, dat het iets volledig betrouwbaars was. Iets dat de staat niet zou teleurstellen.’ Volgens grootmeester Mark Taimanov bouwden de sovjets hun propagandabouwwerk op drie hoofdpijlers: ‘Schaken, het circus en het ballet. In alledrie konden we laten zien dat de Sovjet-Unie ver op het Westen voorlag.’ ”176 Deze ideologische achtergrond van het schaakspel voerde de druk op de Russische schakers enorm op. Verliezen (zeker van kapitalistische schakers) werd als een indicatie beschouwd dat de schaker niet langer loyaal was aan het systeem en werd afgestraft. Schaken als product van het Sovjetsysteem moest immers beter zijn dan de schaakvisies van niet-communisten (“Nasje Loesjtsje: het onze (is) beter”, met deze slogan was een voortdurende angst verbonden voor een kleinering in het openbaar, een angst dat de tekortkomingen van het systeem aan het licht zouden komen). Openingen kregen nieuwe namen en werden genoemd naar Russische grootmeesters en westerse schakers werden in diskrediet gebracht. Bovendien genoten schakers het bijzondere voorrecht om naar het buitenland te reizen, zodat hun loyauteit aan het communisme buiten kijf moest staan, zij dienden immers als een soort van ambassadeurs van het Sovjetsysteem (Botwinnik en Smyslow werd de Orde van Lenin toegekend – de hoogste onderscheiding die aan Sovjetburgers kon worden toegekend). In de woorden van EDMONDS en EIDINOW:

176 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 50-53.

Page 43: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

43

“Functionarissen hadden een assortiment dreigementen en lokmiddelen om de eliteschakers in bedwang te houden. De strikte controle over het reizen was een van de machtigste controlemechanismen van de Partij. De grenzen van de Sovjet-Unie waren gesloten voor de eigen inwoners, die wettelijk niet het recht hadden om naar het buitenland te reizen. Er waren twee klassen van sovjetburgers, volgens een verbitterde sovjetsatiricus: degenen die een paspoort voor het buitenland kregen, en degenen die dat niet kregen. Om een paspoort voor het buitenland te krijgen moest de reiziger in spe een uitgebreid persoonlijk dossier overleggen, dat ook een verklaring van de Partij over zijn moraal en politieke volwassenheid bevatte. Zelfs als iemand alle hordes had genomen, kon het voorkomen dat een paspoort op het laatste moment niet werd afgeleverd, of dat het bij het ministerie van Buitenlandse Zaken was ‘zoekgeraakt’. Degene die op stap wilde, werd opgedragen zich bij zijn gastheren te verontschuldigen op grond van zijn werk, ziekte of familieverplichtingen. De grootmeesters David Bronstein en Edouard Gufeld konden meepraten over op het laatste moment zoekgeraakte paspoorten, zodat het onmogelijk werd naar internationale toernooien te reizen. Zelfs de Litouwse ex-wereldkampioen Mikhail Tal bleef niet buiten schot. Tijdens de Olympiade op Cuba in 1966 was hij betrokken bij een schermutseling in een nachtclub. Hij werd met een fles op het hoofd geslagen (naar verluidt door de jaloerse vriend van de vrouw met wie hij danste), werd naar het ziekenhuis gebracht en kon een paar dagen niet schaken. Twee jaar later vond de volgende Olympiade plaats in Lugano. Tal bevond zich met alle grootmeesters op het vliegveld toen de vice-voorzitter van het Sportcomité naar hem toe kwam en zei:’En jij, Mikhail Nechemjevitsj, kunt terug naar Riga’. Schaakfunctionarissen uit die tijd ontkennen allemaal glashard dat er reisrestricties werden uitgevaardigd bij wijze van straf. Hun verhaal is dat het reizen beperkt moest blijven vanwege een tekort aan financiële middelen. Bijgevolg kunnen zij alle gevallen van restricties die worden aangehaald uitleggen aan de hand van het stellen van prioriteiten – wie er in vorm was, wie al in het buitenland zat, wie recentelijk in het buitenland was geweest en plaats moest maken voor een andere mededinger die even hoog gekwalificeerd was.” 177 De schakers werden voordat zij als ambassadeurs van het Sovjetsysteem werden uitgezonden doordrongen van hun missie. Journalist Jevgeni Bebtsjoek herinnert zich de oefeningen ter verbetering van de moraal die mededingers in studententoernooien moesten ondergaan. “Ze zetten ons dan tegenover de een of andere functionaris die niets van schaken wist. Die liep de kamer rond, en Nikitin, Spasski en ik zaten daar gewoon. Hij zei dan: ‘Jullie beseffen welke eer je te verdedigen hebt. Begrijpen jullie de eer? Begrijpen jullie die goed? Begrijpen jullie die of niet?’ We bleven gewoon rustig zitten. (…)” 178 Kritische opmerkingen (ook al leken zij schijnbaar onbenullig) konden leiden tot het openen van onderzoeken en sancties. Tijdens een kampioenschap in Antwerpen in 1955 stelde Spasski (hij was toen nog een tiener) aan de volkscommissaris van het team de volgende vraag: “Leed kameraad Lenin aan syfilis?” Spasski herinnert zich nog dat “de ogen van mijn apparatsjik vervaarlijk glinsterden”. Deze opmerking leidde tot een onderzoek door het Sportcomité. Alleen het ingrijpen van de plaatsvervangend minister van Sport, Dmitri Postnikov, voorkwam dat het geval door de Komsomol ter hand werd genomen (hetgeen Spasski’s toekomst in gevaar zou hebben gebracht).179 Spasski zou later nog een aantal malen meningen geven die niet echt in het Marxistisch-Lenistisch plaatje pasten. Zijn uitspraken werden klaarblijkelijk

177 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 68-69. 178 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 73. 179 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 77-78.

Page 44: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

44

getolereerd omwille van zijn verworven status.180 In elk geval werden ook de schakers nauwlettend gadegeslagen door KGB-informanten. Ingevolge deze politisering van het schaakspel, werden interstatelijke en ideologische conflicten in het schaakspel geïncorporeerd. Aldus werden bv. partijen tussen USA- Sovjet-Unie tijdens de Koude Oorlog in een bijzonder beladen sfeer gespeeld: het Wereldkampioenschap tussen Spasski en Fischer kreeg daarom ook een bijzondere historische betekenis. In deze sfeer kwamen verdenkingen van het gebruik van ongeoorloofde middelen in de strijd (o.a. verborgen hulp van een computer tijdens de partijen, afluisteren van de voorbereidingsanalyses van de tegenpartij, geknoei met het voedsel, hypnose, telepathie, het gebruiken van gifstoffen (bv. het smeren van gif op de stoel van de tegenstander) enz.) natuurlijk niet uit de lucht vallen. Deze middelen werden – en worden – ingezet bij het uitschakelen van politieke tegenstanders. Tijdens het wereldkampioenschap Spasski-Fischer waren ongetwijfeld buitenstaanders die de gebeurtenissen trachten te beïnvloeden. EDMONDS en EIDINOW schrijven dienaangaande: “Wat we nu weten is dat de KGB gedurende de match actief was – actief met onderzoeken naar mogelijke aanvallen op de wereldkampioen, actief met pogingen tot een preventieve propagandacoup tegen de Amerikanen, alles met medeweten van de schaakautoriteiten in Moskou, en misschien ook actief in de verspreiding van het gerucht dat Spasski van plan was om over te lopen. Sovjetgrootmeesters uit die tijd gingen ervan uit dat de KGB bij het schaken betrokken was, zoals bij alle activiteiten die de staat als belangrijk beschouwde. Schaakspelers taxeerden elkaar. Wie van hen had een rol buiten het schaken?Wie van hen ontving een extra salaris – wie had een zogenoemde ‘bijbaan’? Wie van hen verstrekte inlichtingen? Wie van hen was in feite in dienst van de KGB? Tot op de dag van vandaag zullen velen in de voormalige Sovjet-Unie met klem beweren dat de KGB eerzaam werk verrichtte in de staatsveiligheid, en dat het dus geen schande was om ermee samen te werken. De KGB was de werkelijke autoriteit waar het reizen betrof en verschool zich achter alle partijen die tot taak hadden om reisaanvragen na te trekken. Via zijn informanten werd de KGB getipt over wat er zich in de schaakkringen afspeeldeen ‘suggereerde’ de KGB aan de autoriteiten wie moest worden aangemoedigd, wie moest worden ontmoedigd, wie een gebod moest krijgen de Sovjet-Unie te verlaten, wie toestemming moest ontvangen om naar het buitenland te gaan. Het was gebruikelijk om reizigers in spe te suggereren dat hun paspoort gemakkelijker beschikbaar zou komen als ze ermee akkoord gingen om als ogen en oren van de organisatie te dienen.”181 Een dergelijke vergiftigde atmosfeer was uiteraard een voedingsbodem voor paranoia en het is dan ook niet zo gemakkelijk om de verdenkingen van het gebruik van ongeoorloofde psychologische oorlogstechnieken van de hand te wijzen (dit dient men in gedachte te houden bij de beoordeling van Fischer’s wanen). Voor Russische dissidenten was het Sovjetsysteem natuurlijk nog dramatischer. Victor KORCHNOI die als eerste Russische grootmeester het systeem ontviel, zou aan den levenden lijve ondervinden dat het Sovjetapparaat niet minzaam neerkeek op de politieke apostaten. KORCHNOI verkreeg politiek asiel in Nederland, terwijl zijn vrouw en zoon in de Sovjet-Unie dienden verder te leven. Het hoeft natuurlijk niet te verwonderen dat zij in ongenade vielen bij de Russische autoriteiten. Aan de zoon van KORCHNOI werd beloofd dat hij zijn vader in het buitenland mocht vervoegen indien hij zijn paspoort zou inleveren. Toen de zoon op dit verzoek inging, werd hij meteen ingelijfd in het Russische leger. In zijn tweede wedstrijd om 180 Zie daarover meer: D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 78-84. 181 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 273.

Page 45: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

45

het wereldkampioenschap tegen Karpov, zal KORCHNOI gebruik maken van de belangstelling voor deze match, om de aandacht te vestigen op de situatie van zijn vrouw en kind in de Sovjet-Unie. KORCHNOI schreef een open brief naar de Sovjetregering om ervoor te zorgen dat zijn en vrouw en zoon werden vrijgelaten. Ondanks de inspanningen van KORCHNOI, werd zijn zoon gearresteerd omdat hij zijn militaire dienst niet wenste te vervullen. Hij werd veroordeeld tot 2,5 jaar werkkamp (een straf die hij volledig heeft dienen uit te voeren). Na zijn vrijlating uit het werkkamp, werd hem opnieuw de toestemming geweigerd om de Sovjet-Unie te verlaten. Pas zes jaar na de vlucht van KORCHNOI uit de USSR, slaagde zijn zoon erin om de Sovjet-Unie achter zich te laten. Toen KORCHNOI (een eerste maal) diende te spelen tegen KARPOV om het wereldkampioenschap in 1978 (Baguio, Filippijnen), zaten dan ook een dissident en een “Sovjetambassadeur” tegenover elkaar. Vanzelfsprekend was dit een strijd die overtrokken was door argwaan. Uiteraard was deze partij in verschillende aspecten controversieel en regende het voortdurend (al dan niet terechte) klachten over het gebruik van manipulatietechnieken. Bij wijze van voorbeeld (i) Karpov vroeg de ontmanteling van de stoel van Korchnoi, om na te gaan of er geen vreemde objecten of verboden toestellen in verborgen zaten (ii) Korchnoi droeg een donkere zonnebril om zich tegen de starende blik van Karpov te wapenen (iii) Korchnoi beschuldigde Karpov ervan dat hij (gecodeerd) advies kreeg door middel van de kleur van de yoghurtpotjes die hem tijdens de partij werden aangedragen182 (iv) Karpov raadpleegde een parapsycholoog, dr. Zukhar, die vanuit het publiek staarde naar Korchnoi met de bedoeling hem te hypnotiseren of om zijn concentratie te storen (dit leidde tot hevige discussies over de plaats waar dit para-heerschap plaats mocht nemen. Korchnoi ging in de tegenaanval en raadpleegde een eigen hypnotiseur en voor de zekerheid werden ook nog eens twee leden van de sekte Ananda Marga (al dan niet strategisch) in het publiek gedeponeerd.183 Dergelijke argwaan lijkt te moeten worden gekaderd in de specifieke beladen omstandigheden waaronder de wedstrijd werd gespeeld (en mag volgens mij dus niet klakkeloos als een bewijs van paranoia worden aanvaard). Aangezien het schaakspel in de handen van de Russen een politiek propagandamiddel werd, werden de ideologische conflicten meegenomen aan het schaakbord. Vaak werd dus niet enkel Caïssa bewierookt, maar en passant ook Stalin. 17. Verder dient erop te worden gewezen dat een deel van de schaakgenialiteit mogelijkerwijs werd “gestimuleerd” door het ervaren van persoonlijke emotionele traumata in de kindertijd. Vele topschakers komen uit een gebroken gezin of hebben reeds op vroege leeftijd een ouder verloren. Kasparov bv. verloor zijn vader toen hij zeven jaar oud was. De beide ouders van Salo Flohr werden vermoord. De 10-jarige Korchnoi verloor zijn vader in november 1941 (hij stierf in de strijd ten oosten van Leningrad) Mogelijkerwijs hebben deze kinderen door een zwaar persoonlijk trauma dat zij hebben meegemaakt een emotionele veerkracht verworven die anderen ontberen.Vaak zijn zij ook vroeger zelfstandig moeten worden en vertonen zij mogelijkerwijs een grotere vindingrijkheid (doordat ze taken op zich dienden te nemen die normalerwijze uitgevoerd werden door de volwassen ouder die voortijdig is weggevallen). Deze emotionele veerkracht en vroegtijdige zelfstandigheid kunnen in het latere leven een vruchtbare voedingsbodem zijn voor creativiteit in talrijke gebieden. Het zelfstandig denken en de emotionele veerkracht (niet laten

182 “Blueberry”-yoghurt werd gebracht, terwijl Karpov hier blijkbaar niet om had gevraagd. Later werd door het kamp van Korchnoi verklaard dat dit protest niet ernstig diende te worden genomen en enkel als parodie diende op de eerdere klachten die werden ingeroepen (destijds werd de klacht echter wel als ernstig behandeld) . Zie het Wikipedia-artikel over KORCHNOI: http://en.wikipedia.org/wiki/Viktor_Korchnoi 183 Mark R. SEGAL, “Chess, chance and conspiracy”, Center for bioinformatics & Molecular Biostatistics, University of California, 28 augustus 2006, 3/17 (tekst te raadplegen op http://repositories.cdlib.org/cbmb/chess-ccc).

Page 46: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

46

ontmoedigen door een slechte positie en blijvend streven naar een verbetering van de positie) zijn onmiskenbare voordelen voor schakers. LEVITT schrijft over dit aspect van de schaakgenialiteit: “Other aspects of character and background are difficult to be specific about and the following thoughts are all subject to the usual provisos about false generalisations. The typical chess genius, though one should avoid clichés like the plague, would be a slightly neurotic, Russian, Jewish male from a broken home. Is there anything in this? Some of the statistical evidence supporting these stereotypes is quite striking so it is worth looking for possible reasons why. Let us consider them in reverse order: Relatively few top players come from ‘normal’ family backgrounds – divorce or early death of a parent is much more prevalent amongst the chess greats than in the general population. In fact, this applies to other fields too and creative (and also psychologically disturbed) types are three times as likely to have lost a parent before the age of sixteen. Winston Churchill once wrote that ‘solitary trees, if they grow at all, grow strong’. It seems emotional disturbance is likely either to do real damage and/or make a child tougher. I think it is fair to characterise top players as being emotionally tough with strong egos (in the original, Freudian sense of the word), so one can begin to see possible reasons for the surprising statistical results. Several players have proved, however, that is possible to overcome the disadvantages of a normal home (Karpov, for example), so you need not despair if you have not, as yet, suffred suitable deprivation.” 184 Zoals gezegd (zie voetnoot 30) zullen deze emotionele traumata niet enkel de creativiteit, maar uiteraard ook de depressies voeden. Bovendien zullen dergelijke vroeg zelfstandige kinderen (vooral deze opgevoed in totalitaire regimes, zoals in de USSR, zie daarover de 7 up- documentaires: “Born in the USSR”) vaak het gevoel ervaren dat zij hun (geborgen) kindertijd hebben gemist, hetgeen later mogelijkerwijs een oorzaak van ontevredenheid kan vormen. Het is logisch dat in dergelijke groepen emotionele problemen vaker voorkomen. Het is interessant om in dit verband op te merken is dat ook het goede geheugen van vele schakers een nefast effect zou kunnen ressorteren. Uit onderzoeken op genetisch gemanipuleerde muizen (NR2B) bleek dat muizen die slimmer werden (met verhoogde concentratie en beter geheugen) eveneens gevoeliger werden voor chronische pijnen. Dr. Williams zei hierover: “There is a known relationship between cognition and mood. The more people remember, the more intently focused they are, the more they tend to have depressions. It’s the old statement, ‘ignorance is bliss’”.185 Ongetwijfeld dienen vele zelfdodingen te worden gekaderd door de ervaring van deze emotionele traumata. Op 26 juli 2006 werd de gehele schaakwereld bv. geschokt door de zelfdoding van Jessica Gilbert, een jonge beloftevolle schaakster (° 30 januari 1987) en de tragische berichten van incest die kort na haar dood in de Britse pers werden onthuld.186 Er zijn nog andere (bekende) schakers die zelfmoord pleegden: Alvis Vitolins leed aan schizofrenie : hij sprong van een brug (in de ijskoude Guaja rivier). Karen Grigorian sprong eveneens van een brug. Lembit Oll (die recent gescheiden was en zijn 2 zonen niet meer zag), sprong uit een vierde verdieping zijn dood tegemoet. Johannes Minck pleegde in 1901 zelfmoord door voor een trein te springen. Georgy Ilvitsky pleegde zelfmoord in 1989. Deze zelfdodingen hebben uiteraard niets te maken met het schaakspel, maar herinneren er ons aan dat schakers ook maar mensen zijn die soms kunnen worden overmeesterd door wanhoop. Personen die reeds een hele lijdensweg hebben ondergaan (zeker indien zij door de buitenwereld actief worden vervolgd) – hetgeen bij topschakers vaak het geval zal zijn (zie supra), kunnen gemakkelijk verglijden in een overmatige bezorgdheid om hun eigen veiligheid 184 http://www.jlevitt.dircon.co.uk/chargen.htm , Ik cursiveer en zet “in vetjes” (blz. 4/5). 185 Zoals geciteerd door P. HRUBY, “Brainpower drugs coming for sports”, The Washington Times 2005, tekst te raadplegen op http://washingtontimes.com/national/20050424-123622-9449r.htm (blz.4/6). 186 http://en.wikipedia.org/wiki/Jessie_Gilbert

Page 47: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

47

en gezondheid, kortweg (gevoelens van) paranoia. Deze paranoia kan in het schaakspel een gunstig effect hebben. Inderdaad zal het voortdurend bezorgd zijn om de veiligheid van de eigen koning, en het voortdurend puren naar eventueel (potentieel) gevaar – kenmerken van paranoia – een gunstig effect hebben op het schaakspel. LEVITT schrijft dienaangaande: “Some people think too much (neurotic), some people think too little (intellectually lazy). Top achievers usually come from the neurotic side of the balance point, but not as far as the more extreme point of being incapable of dealing with stress. They are born worriers. I was struck by Alexei Shirov’s enormous capacity for worrying – he seems to carry concerns around with him for a long time and is constantly bothered by something or other. Kasparov is hardly the laid back type, either. There are very few exceptions. Michael Adams seems distinctly unneurotic, but I found it hard to think of others. Competitive advantage often comes from spotting something that the opponent misses and you are more likely to do this if you soak yourself in concerns about the position and keep on worrying about them. Worrying is closely related to having a good sense of danger.” 187 Hier raken we dus wel aan een grenslijn tussen een intrinsiek en een extrinsiek element van het schaakspel. Het lijkt weinig zinvol om te stellen dat het schaakspel paranoia zou veroorzaken. Wel is het zo dat een paranoïde persoonlijkheid mogelijkerwijs een voordeel oplevert in het schaakspel. Professor Jeff JOIREMAN, Chrisopher FICK en Jonathan ANDERSON (onderzoekers aan de universiteit van Seattle, Joireman, J. A., Fick, C. S., & Anderson, J. W. (2002). Sensation seeking and involvement in chess. Personality and Individual Differences, 32, 509-515.) onderzochten recentelijk 113 Amerikaanse studenten van gemiddeld 19 jaar. In het vaktijdschrift Journal of Personality and Individual Differences onthulden de onderzoekers dat schaken een grote aantrekkingskracht heeft op sensatiezoekers met een zucht naar actie en avontuur die niet onder zou hoeven te doen voor die van parachutisten, diepzeeduikers, bergbeklimmers en skiërs. De onderzoekers kwamen tot deze conclusie nadat zij 113 studenten (schakers en niet-schakers) aan een persoonlijkheidstest hadden onderworpen (zij gebruikten de vragenlijst die in 1979 werd opgesteld door Marvin Zuckerman). De score van de ondervraagden op onderdelen van Zuckermans zogeheten schaal voor sensatiezoekers bleek samen te hangen met de vraag of zij schakers waren en of zij zichzelf typeerden als ervaren schakers. Deze conclusie is op het eerste gezicht verrassend, aangezien het moeilijk is om de bedaarde (en eventueel bebaarde en bejaarde) schaker als een roekeloze benjispringer voor te stellen. Toch zou deze conclusie stroken met eerder wetenschappelijk onderzoek. Schaken blijkt niet zozeer een spel te zijn, maar veeleer “een oorlog waarin de winnaar gevoelens van opwinding, victorie en overheersing ervaart.” Bovendien beperkt de spanning zich niet tot het hoofd. Wanneer schakers opgaan in een partij, stijgt de testosteronspiegel in het bloed net zo hard als bij de beoefening van riskante sporten. De onderzoekers merkten eveneens op dat schakers net als andere thrillseekers opvallen door onconventioneel denken en paranoia. De onderzoekers stelden ook vast dat ervaren schakers bovendien eerder geneigd kunnen zijn tot ongeremdheid, die zich kan manifesteren in alcoholgebruik of wild feesten. 188 Deze kwestie verdient echter bijkomend onderzoek alvorens we voorbarige conclusies trekken (het valt mij immers nog steeds zwaar om mijn schaakclub en masse te zien bengelen aan een benjikoord, hoewel ik dit beeld vooralsnog een vooruitgang vind op het stigma van “de schakende nerd”). In elk geval mag men de argumentatie voorzeker niet omdraaien: enkel wild feesten zal zelden het schaakniveau omhoog krikken. Bovendien kan men zich afvragen of de onderzoekers voldoende rekening hebben gehouden met andere factoren die hun analyse doorkruisen (alcoholgebruik kan ook een veruitwendiging zijn van emotionele problemen (supra) of de extreme stress die schakers tijdens een partij dienen te ondergaan: zie nr. 18)

187 http://www.jlevitt.dircon.co.uk/chargen.htm , Ik cursiveer en zet “in vetjes” (blz. 4/5). 188 Zie het persbericht “Schakers zijn sensatiezoekers” op http://www.svpromotie.nl/Artikelen/ARTICLE87.html

Page 48: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

48

18. Extreme stress en extreme competitie kunnen de topspelers eveneens uitputten, en leggen hen een grote psychologische druk op zodat hun mentale gezondheid uiteraard kan geschaad worden.. Een zekere mate van competitiviteit is uiteraard intrinsiek verbonden aan het schaakspel, maar een overdreven competitiegeest kan zekere gevaren inhouden. Einstein verklaarde eens: “I always dislike the fierce competitive spirit embodied in chess”. Toen Einstein werd gevraagd om het voorwoord te schrijven in een biografie van Emanuel Lasker (J. HANNAK, Emanuel Lasker, the life of a chess master, 1952, oorspronkelijk in het Duits,1942), antwoordde Einstein: “ I am not a chess expert and therefore not in a position to marvel at the force of mind revealed in his greatest intellectual achievement – in the field of chess. I must even confess that the struggle for power and the competitive spirit expressed in the form of an ingenious game have always been repugnant to me. (…) To my mind, there was a tragic note in his personality, despite his fundamentally affirmative attitude towards life. The enormous psychological tension, without which nobody can be a chess master, was so deeply interwoven with chess that he could never entirely rid himself of the spirit of the game, even when he was occupied with philosophic and human problems (…)” 189

Albert Einstein − Robert Oppenheimer (Princeton USA, 1933)

1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.Lb5 a6 4.La4 b5 5.Lb3 Pf6 6.0-0 Pxe4 7.Te1 d5 8.a4 b4 9.d3 Pc5 10.Pxe5 Pe7 11.Df3 f6 12.Dh5+ g6 13.Pxg6 hxg6 14.Dxh8 Pxb3 15.cxb3 Dd6 16.Lh6 Kd7 17.Lxf8 Lb7 18.Dg7 Te8 19.Pd2 c5 20.Tad1 a5 21.Pc4 dxc4 22.dxc4 Dxd1 23.Txd1+ Kc8 24.Lxe7 1-0.

Het ziet ernaar uit dat de extreme competitie in het schaakspel in de toekomst ongeziene hoogtes zal aannemen: China en India storten zich op de schaakmarkt en zullen waarschijnlijk (zoals in iedere andere markt) binnen afzienbare tijd een belangrijkere rol gaan spelen. De gestage optocht van de schaakwonderkinderen (en minigrootmeesters) tesamen met de computerrevolutie in het schaken, zal het schaakniveau nog hoger drijven. Waarschijnlijk zal de toekomstige grootmeester met nog grotere mate van competitie rekening moeten houden. Men kan zich overigens afvragen of er binnen de groep van grootmeesters geen subgroep is ontstaan van “grootvizieren”, die met verbazend gemak andere grootmeesters simultaan kunnen afmaken. Aan de andere kant loert het gevaar van dopinggebruik om de hoek: FIDE zal in de toekomst moeten uitkijken voor spelers die concentratieverhogende middelen gebruiken of middelen die een gunstig cognitief effect ressorteren (bv. Modafinil). Van Donepezil en Aricept (commerciële benaming), middelen voor de bestrijding van Alzheimer, werd reeds aangetoond dat zij de alertheid van piloten in een vluchtsimulator verhoogt. En van Ritalin, hetgeen voorgeschreven wordt bij personen met aandachtsstoornissen, is geweten dat studenten dit slikken (voor de examentijd). Professionelen gebruiken het blijkbaar ook om hun productiviteit te verhogen.190 De stress die een schaker ondergaat gedurende uitputtende partijen (zeker met tijdsdruk), mag niet worden onderschat. Bij een aantal onderzoeken die na vijf uren spelen bij schakers gedaan werden, kon vaak een verhoogde bloeddruk worden vastgesteld.191

189 B. WALL, “Einstein and chess”, http://www.geocities.com/siliconvalley/lab/7378/eccent.htm Ik cursiveer en zet “in vetjes”. 190 P. HRUBY, “Brainpower drugs coming for sports”, The Washington Times 2005, tekst te raadplegen op http://washingtontimes.com/national/20050424-123622-9449r.htm - zie ook de volgende artikelen aangaande het gebruik van stimule-rende middelen bij schaken: http://www.chessbase.com/newsdetail.asp?newsid=2884 http://www.chessbase.com/newsdetail.asp?newsid=2359 http://www.chessbase.com/newsdetail.asp?newsid=2090 191 SILBERMANN en UNZICKER, Geschiedenis van het schaakspel, I, Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1977, 86 (oorspronkelijke titel: Geschichte des Schachs), 100-101.

Page 49: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

49

Er zijn een aantal schakers die tijdens het spelen van een partij (of vlak daarna) een hartaanval krijgen: zo o.m. Adorjan (hij overleefde), Bagirovv (vlak na tijdsdruk en zijn vlag viel), Bogoljubow, Esmondson, Ivan de Verschrikkelijke, Charles Keyser, Leonhardt, Purdy, Stewart Reuben (hij overleefde), Steiner, Suetin, Wunsch (hij overleefde). Jose Capablanca, Gipslis en Zukertort kregen een beroerte tijdens hun spel (Capablanca overleefde de eerste beroerte). In 1944, kreeg de tegenstander van Al Horowitz een hartaanval in Kansas City vlak nadat Horowitz een spectaculaire zet had gedaan. Overigens is het voor kijkers ook aangeraden om niet al te zeer mee te leven met partijen: in 1923 viel een toeschouwer namelijk dood neer ingevolge een hartaanval toen hij (blijkbaar al te enthousiast) de wedstrijd Ed Lasker – Frank Marschall volgde.192 In het kader van het competitieve karakter van het topschaak, kan nog worden opgemerkt dat de winst of het verlies van een partij eveneens een sterk fysisch effect heeft. Zoals uit onderzoek is gebleken, zal de winnaar een euforische kick ervaren door de gevoelens van dominantie (de testosteronspiegel stijgt). De verliezer blijft echter verweesd achter: eerst boos, later depressief. “The winner takes it all, the loser’s standing small” is in het bijzonder van toepassing op topschakers. Het verwoestend emotioneel effect van een verlies bij topschakers is ook te kaderen in de clash tussen de ego’s: de verliezer heeft gefaald. Ter illustratie kan worden gewezen op de gemoedstoestand van Spasski na zijn verlies van het wereldkampioenschap. EDMONDS en EIDINOW vermelden daarover: “ Aan het einde was Spasski allesbehalve de figuur van stralend welzijn die zo vol zelfverzekerde verwachting in IJsland was gearriveerd. Zijn vrouw Larissa herinnert zich dat ook zij aangeslagen was: de gezonde vrouw die naar Reykjavik ging, kwam met maagpijn terug en was zes maanden lang zichzelf niet. Spasski, zo vertelt ze, was er slecht aan toe: hij dronk meer dan gewoonlijk en had psychotherapie nodig om het trauma van de wedstrijd te verwerken. Het was te verwachten dat er een trauma zou zijn. ‘Ik weet niet wat erger is, vóór de match of erna’ zei Spasski. ’In een lange match daalt een speler heel diep in zichzelf af, als een duiker. Dan komt hij heel snel naar boven.Elke keer, of ik nu win of verlies, ben ik zo depressief dat ik dood wil. Ik krijg geen contact meer met andere mensen. Ik wil de andere schaakspeler. Ik mis hem. Pas na een jaar gaat de pijn weg. Een jaar’.” 193 Deze persoonlijke ervaring van Spasski mag echter niet veralgemeend worden. Hij stond in Reykjavik onder ongelofelijk grote druk om te winnen (supra) en de partijen werden gespeeld onder een grimmige sfeer. Bovendien is het verlies van een wereldkampioenschap natuurlijk niet te vergelijken met het verlies van een alledaagse partij. Ten slotte, reageert ieder zeer persoonlijk op winst/verlies van een partij. 19. Meer algemeen kan ook worden gesteld dat de zwakke economische positie van schakers het hen gedurende decennia quasi onmogelijk maakte om te overleven enkel op basis van hun inkomsten als schaker (supra). Dit betekende ofwel dat zij steeds op de grens van de armoede leefden, dan wel daarnaast ook een gewoon beroep dienden uit te oefenen. In beide gevallen, zal het leven van de schaker bijzonder hard zijn geweest. Het lijkt logisch om te vooronderstellen dat personen met zware (economische) problemen geneigd zullen zijn om de realiteit te ontvluchten. Het alcoholmisbruik van bepaalde schakers kan ook in deze zin worden begrepen. Daarbij dient ook te worden gedacht dat het leven van de gemiddelde schaker sowieso harder was dan dat van een gemiddeld persoon (gelet op het grote aantal Joden onder

192 Meer interessante informatie is te vinden bij B. WALL, “Heart attacks and chess”, tekst te raadplegen op http://www.geocities.com/SiliconValley/Lab/7378/heart.htm, die o.a. een lijst geeft van topschakers die stierven aan een hartaanval (maar gelet op hun gevorderde leeftijd, is de band met schaken aldaar niet duidelijk). 193 D. EDMONDS en J. EIDINOW, Bobby Fischer trekt ten strijde: 2 schakers, 2 supermachten en de koude oorlog (oorspronkelijke titel: Bobby Fischer goes to war), Ambo, Amsterdam, 2003, 301. Ik cursiveer en zet “in vetjes”.

Page 50: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

50

de schakers, de rol van het totalitaire sovjetsysteem en de ervaring van persoonlijke emotionele traumata, supra). Met de Russische suprematie was het overigens onvermijdelijk dat het schaakspel op een bijna natuurlijke wijze werd ondergedompeld in de Russische drankcultuur. Een Russisch spreekwoord luidt: “het schaakspel en wodka zijn geboren broeders” (in de film “Our man in Havana” uit 1960 ziet men Sir Alec Guinness zitten achter een schaakbord, waarbij alcoholflessen dienst doen als schaakstukken). Het alcoholmisbruik van bepaalde schakers is bekend. Wij hebben reeds hoger gewezen op een aantal 19de eeuwse schakers (bv. Von Bardeleben, Blackburne, Tchigorin en Walbrodt). De Engelsman Joseph Henry Blackburne was ervan overtuigd dat alcohol hem hielp om zijn hoofd helder te houden en hij dacht dat whisky de geest stimuleerde.194 Vanwege zijn schitterende aanvalspartijen, vooral met de zwarte stukken, had Blackburne de bijnaam ‘de zwarte dood’. Ook Cecil De Vere, de eerste officiële schaakkampioen van Engeland, en James Mason, de meest notoire alcoholist uit de schaakgeschiedenis, die tijdens zijn partij middenin de toernooizaal met zijn diepe bas Ierse volksliederen ten gehore kon brengen, kozen voor whisky. Tijdens een groot internationaal toernooi in Monte Carlo zat de Poolse grootmeester David Janowski achter zijn bord te wachten op Mason, zijn tegenstander. Diens klok liep al een tijdje. De concurrentie had er baat bij dat Mason zo snel mogelijk werd gevonden, omdat hij als de Angstgegner van Janowski door het leven ging en de partij met het oog op het prijzengeld moest worden gespeeld. Mason werd in een roes van dronkenschap op een bank in een nabijgelegen park gevonden, wakker gerammeld en naar zijn bord gebracht. Mason versloeg Janowski (alweer) in een fraaie offerpartij, waarvoor hij tot overmaat van ramp ook nog eens de schoonheidsprijs ontving. Janowski ging op zijn hotelkamer het meubilair te lijf onder de luide gil(die klaarblijkelijk aan tal van schakers wordt toegeschreven): “Waarom moet ik altijd van die idioot verliezen?” .195 Nog een 19de eeuwse schaker die ten prooi viel aan de alcoholduivel, was Emmanuel Schiffers. Hij stierf na een reeks alcoholische psychosen in een krankzinnigengesticht in zijn geboortestad St.-Petersburg.196 Het alcoholprobleem van Aljechin is nu reeds legendarisch. In bepaalde toernooien werd hij dronken teruggevonden in een veld. Bij een andere gelegenheid, urineerde hij op de vloer. De schaakschool van Tal heeft ook een beroerde reputatie op dit gebied (roken, drinken en rokkenjagen waren naast schaaktalent klaarblijkelijk pluspunten). Onlangs (op 14.07.2006) stierf grootmeester Aleksander Wojtkiewicz (43 jaar) die eveneens berucht was omwille van het feit dat hij zeer grote hoeveelheden alcohol tot zich nam (hetgeen volgens sommigen zijn leverfalen heeft veroorzaakt).197 Een en ander zou mogelijkerwijs de conclusies van het hoger vermelde onderzoek van pofessor Jeff JOIREMAN, Chrisopher FICK en Jonathan ANDERSON bevestigen. Ook over de rookcultuur bij de schakers worden hier en daar bellen geblazen .Ik beperk mij met het meegeven van dit mooie citaat (Kees Torn, Pat, inkijkexemplaar, blz. 78):

“Hij wist niet wat hij zonder sigaretten Of wat hij zonder schaken moest beginnen

Hij schaakte om de zinnen te verzetten En rookte om de zetten te verzinnen”

20. Uiteraard kan ten slotte worden gewezen op het gevaar van excessief of obsessief schaken. Zoals iedereen weet: “Te is nooit goed (behalve “tevreden”). Enkel aandacht hebben voor schaken en voor niets anders, is allicht niet gezond en beperkt de mens. Dit thema doet denken aan het grappige antwoord dat Tal eens gaf toen men hem vroeg of hij nog wel eens iets anders deed dan schaken. “Ja” antwoordde Tal. - “Wat dan?” – “Denken aan schaken” 198 194 E. PETERSMA, Prettige partij: over de hebbelijkheden van de schaker, Uitgeverij Podium, 1998, 125. 195 E. PETERSMA, Prettige partij: over de hebbelijkheden van de schaker, Uitgeverij Podium, 1998, 125-126. 196 E. PETERSMA, Prettige partij: over de hebbelijkheden van de schaker, Uitgeverij Podium, 1998, 126. 197 Zie http://www.chessbase.com/newsdetail.asp?newsid=3256 198 C. BUDDINGH, Dagboeknotities 1967-1972, blz. 56/57/58, 14.02.1968 zoals geciteerd op: http://www.schrijversinfo.nl/schaken.html

Page 51: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

51

Natuurlijk zal men steeds veel tijd moeten investeren indien men topprestaties wil neerzetten (in eender welk domein). Echter dient de schaker maat te houden. Zeker nu, het schaken veelal een zittende activiteit199 is en beweging en “een frisse neus” eveneens noodzakelijk zijn om de gezondheid te bewaren (en ik bedoel dan niet enkel buiten schaken).

SILBERMANN en UNZICKER schrijven met een (groot)vaderlijke bezorgdheid: “Maar zelfs de vrijetijdschakers moeten maat houden. Tenslotte doet het de gezondheid ook geen goed wanneer men overdreven veel aan correspondentieschaken doet, en zelfs het ‘onschadelijke’ lezen is schadelijk, wanneer men daar te veel tijd aan besteedt.” Vervolgens noemen de schrijvers een aantal schakers die naast schaken ook aan fysieke sport doen (o.a. Sir George Thomas, lange tijd de beste schaker van Engeland, die meermaals deelnam aan de tenniswedstrijden in Wimbledon.200 De sportieve Jacques Mieses, sprak ter gelegenheid van zijn 80-jarige verjaardag vol humor: “Ik heb me laten vertellen dat veel mensen niet eens de bijbelse leeftijd van 70 jaar bereiken, en van diegenen die het zover brengen, sterven de meesten …tussen 70 en 80. Ik mag dus aannemen mijne dames en heren, dat ik van nu af voor

199 Aron NIMZOWITSCH leed eveneens aan vervolgingswaanzin. Over hem wordt verteld dat hij van zijn arts het advies kreeg meer te bewegen. Wanneer hij niet aan zet was, maakte hij ten overstaan van de verbaasde medespelers diepe kniebuigingen of ging hij op zijn hoofd staan. Zie E. PETERSMA, Prettige partij: over de hebbelijkheden van de schaker, Uitgeverij Podium, 1998, 119. 200 Tennis en schaken zijn blijkbaar een populaire combinatie. Mogelijkerwijs zijn de strategische inzichten die nodig zijn voor beide spelen vergelijkbaar met elkaar (diagonalen, terugdringen van de tegenstander, ruimtelijk en positioneel voordeel etc.). Het zou interessant zijn als ook hier onderzoek naar zou gebeuren (volgens mij werd deze relatie nog nooit onderzocht).

Page 52: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

52

eens en voor altijd buiten de gevarenzone ben.” Hij werd 90 en speelde tot vlak voor zijn dood heel sterk).201 Het zal de lezer niet ontgaan zijn dat verschillende factoren die vreemd zijn aan het schaakspel, een negatieve invloed kunnen uitoefenen op de algemene, en meer in het bijzonder de psychische, gezondheid van de schaker. Men mag dus zeker niet te snel overgaan met het veroordelen van het schaakspel zelf als oorzaak van problemen die vastgesteld worden bij schakers (zoals Krauthammer uiteindelijk doet). Rest nog de vraag of er toch nog intrinsieke elementen zijn verbonden aan het schaakspel die een negatieve invloed zou kunnen uitoefenen op de gezondheid van de schaker202.

IV. Intrinsieke factoren

“Bij Margaret Mead kon hij zich echter evenmin iets voorstellen, projectiebeelden deden hem uitsluitend aan de bioscoop denken

en Rorschach was volgens hem een schaakterm” (Gerrit Jan Zwier, Allemaal projectie, blz. 84)

21. Er wordt wel eens met een veroordelende vinger gewezen naar Caïssa zelf die de oorzaak zou zijn van de psychische problemen van haar ijverigste pupillen. Veelal loopt de argumentatie parallel met deze van Krauthammer, waarbij wordt beweerd dat het schaakbord een droomveld is voor paranoia. De bewijzen zouden gelegen zijn in de hoeveelheid schakers die gebukt zouden gaan onder de mentale problemen o.a. Morphy, Steinitz, Nimzowitsch203, Neumann, Pillsbury, Schiffers, Rotlewi, Carlos Torre-Repetto en zelfs de lang vergeten Raymond Weinstein204. Bij de beoordeling daarvan dient men echter al de extrinsieke factoren (zie onder III) en de relatie tussen genialiteit – waanzin (zie onder I) uit te zuiveren. Veel bewijzen blijven er dan niet meer over om te beweren dat het schaakspel waanzin zou veroorzaken. Enkel het simultaan blind schaken wordt herhaalde malen beschuldigd (ook in schaakkringen) als oorzaak van waanzin. Het simultaan blind schaken zou al te veel mentale kracht en bovenmenselijke inspanningen vereisen van de schaker, waardoor zijn gehele gezondheid zou worden ondermijnd. Dit verwijt aan het simultaan blind schaken is al zeer oud.205 De mogelijkheid om tegen meerdere tegenstanders tegelijkertijd (simultaan) zonder zicht van het schaakbord (blind) te schaken, heeft vele leken immer gefascineerd. Nochtans werd er heel weinig onderzoek gedaan naar het simultaan blind schaken. In 1893 en 1894 zal Alfred BINET (jawel die van de IQ-test) zijn resultaten publiceren over zijn onderzoek naar blindschakers.206

201 SILBERMANN en UNZICKER, Geschiedenis van het schaakspel, II, Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1977, 59 (oorspronkelijke titel: Geschichte des Schachs), 102. Ik cursiveer. 202 Recentelijk werd ook nog aandacht besteed aan dit thema in het boek van D. SHENK, The Immortal Game A History of Chess, or How 32 Carved Pieces on a Board Illuminated Our Understanding of War, Art, Science and the Human Brain, Random house, 2006, hoofdstuk 8. 203 Voor informatie aangaande Aron Nimzowitsch, zie H. KMOCH, "Grandmasters I Have Known: Aaron Nimzovich (1886–1935): http://www.chesscafe.com//text/kmoch02.txt; zie ook: http://www.chessgames.com/player/aron_nimzowitsch.html?kpage=1 204 Zie voor wat Weinstein aangaat: S. Sloan, "I Have Found Raymond Weinstein," tekst te raadplegen op http://www.samsloan.com/weinste.htm 205 Zie bv. de brief van Mortimer die de waanzin van Pillsbury verklaart door diens herhaalde simultaan blind partijen: American Chess Bulletin, Vol. 8, no. 1, januari 1911, 16-18 zoals geciteerd door Oliumpiu G. URCAN, “It filleth and troubleth men’s heads?”, http://www.chessbase.com/newsprint.asp?newsid=2535. Supra, onder voetnoot 44. 206 E. BINET (1893) Les grandes mémoires: Résume d’une enquête sur les joueurs d’echecs. Revue des Deux Mondes, 117, 826-859 in M.L. SIMMEL & S.B. BARRON (Trans.). (1966), Mnemonic virtuosity : A study of chess players, Genetic Psychology Monographs, 74, 127-162 ; A. BINET (1894), Psychologies des grands calculateurs et joueurs d’echecs, Paris : Hachette zie ook D. DRAAISMA , Metaphors of Memory: A History of Ideas about the Mind (Cambridge University Press, 2000); O.D. ENERSEN, Alfred Binet:http://www.whonamedit.com/doctor.cfm/1299.html F. GALTON,

Page 53: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

53

Tot zijn verbazing ontdekte BINET dat de blindschakers verklaarden dat zij geen concreet mentaal beeld van het schaakbord (met stukken) in hun hoofd hadden (zoals op een foto of een “innerlijke spiegel” - hetgeen BINET verwachtte). De mentale beelden komen dus niet overeen met “een paard” of “een toren”. De representaties zijn veel abstracter en de schaakstukken worden vaak functioneel omschreven, zoals “krachtlijnen”, een toren wordt een horizontaal-vertikaal kruis enz. Recentere onderzoeken bevestigen dat hoe sterker een blindspeler is, hoe abstracter zijn voorstelling van het schaakspel wordt (en dat de voorstellingen zelfs niet onder woorden kunnen worden gebracht). Er is zelfs weinig of geen enkel bewijs dat blindschakers het volledige schaakbord integraal mentaal kunnen visualiseren. Zij rapporteren dat zij posities “scannen” en slechts gedeeltelijke velden kunnen zien. Professor CHABRIS introduceerde de term “cartoons” voor deze (mentale) representaties. 207 (CHABRIS toonde in zijn onderzoek aan dat grootmeesters zwaardere en meer fouten maakten indien zij snelschaak speelden in plaats van klassiek schaak. Echter indien zij blind snelschaak dienden te spelen, verschilden noch de foutenlast noch de frequentie van de fouten met deze in gewoon snelschaak. De resultaten waren dus dezelfde voor het snelschaak bij blindpartijen, ondanks de bijkomende geheugenlast en het probleem van visualisering). Vele schakers raden aan om in het beginstadium eveneens blind te spelen, aangezien dit het schaakniveau zou verbeteren. Lasker en Reti moedigden aan om in een vroeg stadium het schaakbord, de velden en de stukken te leren visualiseren (Reti vond het al een goed begin om zich voor te stellen dat twee stukken achter elkaar huppelden op het bord). De Polgar-zusjes hebben eveneens reeds gesteld dat het blindspel op de leeftijd van 5 of 6 jaar hen heeft geholpen bepaalde schaakkwaliteiten te ontwikkelen. 208 Nochtans is er een andere stroming in de schaakwereld, die voorhoudt dat simultaan blind schaken nutteloos zou zijn, of zelfs gevaarlijk. Pertti SAARILUOMA (psycholoog aan de Universiteit van Helsinki) vermeldt in zijn boek dat simultaan blind spel tegen vele tegenstanders zo belastend zou zijn, dat zij bij wet verboden werd in de Sovjet-Unie en dat er anekdotisch bewijsmateriaal voor handen zou zijn dat er zelfs iemand overleed toen hij het wereldrecord wenste te breken.209 Ook op verschillende websites wordt vermeld dat het simultaan blindspel in de Sovjet-Unie bij wet werd verboden omdat men zich ernstig zorgen maakte over de mentale gevolgen van het simultaan blindspel. Zelfs SILBERMANN en UNZICKER schrijven: “Ongetwijfeld lijdt de concentratie in een blindpartij tot een vorm van verdiept zijn in zichzelf. Het blindschaken vereist op den duur een inspanning van alle geestelijke krachten en het gelijktijdig spelen tegen verscheidene tegenstanders brengt het zenuwstelsel van de blindspeler in gevaar. De instorting van Pillsbury wordt op het vele blindschaken teruggevoerd, en Najdorf was er niet ver van af, een even hoge tol voor zijn inspanningen te betalen. Een paar jaar na het schrijven van Een schaaknovelle bracht een als recordpoging gespeelde

"Psychology of Mental Arithmeticians and Blindfold Chess-Players" (Review of Alfred Binet, Psychologie des grands calculateurs et joueurs d'échecs), Nature 51: 73–74; H. GARDNER, Frames of Mind: The Theory of Multiple Intelligences (Basic Books, 1993); D. SHENK, The Immortal Game A History of Chess, or How 32 Carved Pieces on a Board Illuminated Our Understanding of War, Art, Science and the Human Brain, Random house, 2006, hoofdstuk 7; René Zazzo, "Alfred Binet (1857–1911)," Prospects: The Quarterly Review of Comparative Education 23, no. 1⁄2 (1993),101–12. 207 C.F. CHABRIS (1999), Cognitive and neurophysical mechanisms of expertise: Studies with chess masters, niet gepubliceerde doctoraatsthesis, Harvard University. Zie C. F. CHABRIS en E. S. HEARST, “Vizualization, pattern recognition, and forward search: effects of playing speed and sight of the position on grandmaster chess errors”, Cognitive Science 27 (2003), 639 en 644-646. Zie ook C. F. CHABRIS en E. S. HEARST, “Search, recognition, and visualization in chess: rebuttal to Gobet’s critique of Chabris & Hearst (2003), 18.10.2005 (tekst te raadplegen op het internet), 5-6/7 208 C. F. CHABRIS en E. S. HEARST, “Search, recognition, and visualization in chess: rebuttal to Gobet’s critique of Chabris & Hearst (2003), 18.10.2005 (tekst te raadplegen op het internet), 6/7. 209 P. SAARILUOMA, Chess players’ thinking: a cognitive psychological approach, Londen, Routledge, 77.

Page 54: GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ SCHAKERS 2.6 - Proximususers.skynet.be/a.okelly/GENIALITEIT EN WAANZIN BIJ... · 2007. 1. 31. · worden kinderen slimmer door te schaken? In deze bijdrage,

54

blindsimultaan tegen 45 tegenstanders de Argentijnse grootmeester aan de rand van de waanzin.”210 Nochtans merken CHABRIS en HEARST op dat simultaan blindspelen niet bij wet werden verboden in de Sovjet-Unie, doch enkel ontmoedigd (althans dit wordt verklaard door verschillende Russische en andere schakers). De strekking van hun verklaringen was veelal dat zij niet werkelijk wensten om grote hoeveelheden tijd en energie te steken in het blindspel. Ten tweede merken deze auteurs nog op dat nooit iemand stierf in een poging om een wereldrecord simultaan blind schaken te breken. Bourdonnais stierf weken nadat hij blind had gespeeld, maar zijn gezondheid was al jaren bijzonder zwak ingevolge waterzucht en verscheidene beroertes. Ondanks zijn slechte gezondheid, zag hij zich genoodzaakt om verschillende soorten publieke exhibities te houden, zodat hij wat geld kon verdienen om zijn gezin te kunnen onderhouden. De dood van Pillsbury, die een sterk simultaan blindspeler was (zijn record was 22 partijen), heeft allicht (ten onrechte) de idee gevoed dat simultaan blind schaken schadelijk was voor de gezondheid. The New York Times vermeldde in zijn overlijdensbericht (dat ongetwijfeld afkomstig was van familieberichten) dat hij stierf ingevolge de enorme lasten die zijn geheugencellen hadden dienen te verduren (“an illness contracted through overexertion of his memory cells”). In werkelijkheid stierf hij aan syfilis (een oorzaak die de familieleden liever verborgen hielden). Koltanowski en Najdorf, fenomenale simultaan blindspelers, stierven respectievelijk op de leeftijd van 96 en 87 jaar. Er schijnt dus weinig of geen bewijs voorhanden te zijn dat simultaan blind schaken schadelijk zou zijn voor de mentale gezondheid.211 Deze bevinding zal ook worden bevestigd in een boek van HEARST en KNOTT 212 dat volledig gewijd zal zijn aan blindschaak en in principe (als alles goed gaat) zal verschijnen bij McFarland in de herfst van 2007. Ten onrechte wordt Caïssa dus als de bok van Azazel de wildernis ingedreven onder valse beschuldiging dat zij haar bewonderaars tot waanzin zou drijven. Wat deze gehele historie ons leert, is dat niets menselijks schakers vreemd is, en mogelijk zijn zij ook juist daarom betere schakers (maar dit verdient voorzeker nader onderzoek). (wordt vervolgd…) Rob VALKENEERS (die niet kan blind schaken, maar wel vaak schaakblind is).

210 SILBERMANN en UNZICKER, Geschiedenis van het schaakspel, II, Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1977, 59 (oorspronkelijke titel: Geschichte des Schachs), 102. Ik cursiveer. Waar ik onderstreep, cursiveerden de auteurs 211 C. F. CHABRIS en E. S. HEARST, “Search, recognition, and visualization in chess: rebuttal to Gobet’s critique of Chabris & Hearst (2003), 18.10.2005 (tekst te raadplegen op het internet), 5/7 212 E.S. HEARST en J. KNOTT, Playing chess blindfolded: Its history, psychology, techniques, world records, and important games, McFarland, 2007 (?). In afwachting van dit boek kan de lezer worden verwezen naar: J. SPINRAD, “When blindfold chess became easy” (tekst te raaplegen op chesscafe.com) en B. WALL, “Blindfold chess”, http://www.geocities.com/SiliconValley/Lab/7378/blind.htm