Upload
vuonganh
View
235
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
partners inl
Onderzoek in opdracht van het Vlaams ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.Onderzoek in opdracht van het Vlaams ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.
Zorgen voor de levenskwaliteit
van ouder wordende personen
met een handicap Onderzoek in opdracht van het Vlaams Ministerie voor Welzijn, Volksgezondheid en
Gezin.
Eindrapport
december 2008 – juli 2010
Inge Vandevyvere
Joris Van Puyenbroeck
Dirk Smits
Onderzoekscentrum Pragodi, HUBrussel
Foto omslag: de vrouw wiens handen te zien zijn op de voorgrond is doof en blind. Ze leert hoe ze
een computer moet gebruiken, met behulp van een vertaler. De taal die wordt gebruikt is tactiele gebarentaal.
© Mevrouw B.J. Bolender, Phoenix, Arizona, US
i
Inhoudstafel
INHOUDSTAFEL I
LIJST VAN FIGUREN III
LIJST VAN TABELLEN IV
VOORWOORD 1
SAMENVATTING 3
1. INLEIDING 7
1.1 ONDERZOEKSVRAGEN 7 1.2 THEORETISCH KADER 8 1.3 DEFINIËRING 9
2. ONDERZOEKSOPZET 11
2.1 FASE 1: SITUATIESCHETS EUROPA 11 2.2 FASE 2: SITUATIESCHETS VLAANDEREN 12 2.3 FASE 3: OPSTELLEN VAN VIGNETTES 12 2.4 FASE 4: DELPHI-ONDERZOEK 12 2.4.1 DEEL 1: SAMENSTELLING EXPERTENGROEP 13 2.4.2 DEEL 2: FOCUSGROEPEN 14 2.4.3 DEEL 3: VRAGENLIJST 15
3. RESULTATEN EUROPA 17
3.1 OMGEVINGSANALYSE EUROPA 17 3.1.1 OOSTENRIJK 17 3.1.2 DUITSLAND 18 3.1.3 FRANKRIJK 19 3.1.4 ITALIË 20 3.1.5 NOORWEGEN 21 3.1.6 FINLAND 23 3.1.7 IERLAND 24 3.1.8 VERENIGD KONINKRIJK 25 3.1.9 ROEMENIË 26 3.2 TOEKOMSTVISIE VAN DE EXPERTENGROEP 28
ii
4. RESULTATEN VLAANDEREN 31
4.1 VLAAMSE SITUATIESCHETS 31 4.1.1 BEVOEGDHEIDSVERDELING VOOR VLAANDEREN 32 4.1.2 OMSCHRIJVING VAN DE DOELGROEP 33 4.1.3 MANTELZORG 37 4.1.4 DIENSTEN EN VOORZIENINGEN 38 4.1.5 FINANCIËLE ONDERSTEUNING 50 4.1.6 PRAKTIJKVOORBEELDEN 52 4.2 DELPHI-ONDERZOEK 68 4.2.1 DE VRAGENLIJST 68 4.2.2 VERSPREIDING VRAGENLIJST 68 4.2.3 RESPONS 71 4.2.4 BESCHRIJVING RESPONDENTENGROEP 72 4.2.5 UITGEVOERDE ANALYSES 79 4.2.6 ANALYSE VAN DE ALGEMENE BELEIDSOPTIES 80 4.2.7 ANALYSE VAN DE SPECIFIEKE BELEIDSOPTIES 100 4.2.8 PRIORITEITEN 109 4.2.9 BESLUIT ANALYSES 112 4.2.10 EEN ANDER PERSPECTIEF 113
5. AANBEVELINGEN 119
5.1 VERSTERKEN VAN ZELF -EN MANTELZORG 119 5.1.1 STIMULEREN VAN INTERSECTORALE INFORMATIEVERLENING EN VRAAGVERDUIDELIJKING 119 5.1.2 STIMULEREN VAN INTERSECTORAAL CASUSOVERLEG, ZORGPLANNING EN -BEMIDDELING 120 5.1.3 VERSTERKEN VAN TOEGANKELIJKE ÉN GESPECIALISEERDE AMBULANTE ZORG 121 5.1.4 GEWOON WAAR HET KAN, SPECIFIEK WAAR HET MOET 121 5.1.5 VEREENVOUDIGEN VAN ADMINISTRATIE EN AFSTEMMEN VAN BEVOEGDHEDEN 122 5.2 ZORGGARANTIE, MITS VOORWAARDEN 123 5.3 STIMULEREN VAN INTERSECTORAAL ONDERNEMERSCHAP 124 5.3.1 TOEGANKELIJKHEID EN AANPASSINGEN OP BASIS VAN PROFILERING 124 5.3.2 OUTREACHING I.F.V. SPECIALISATIE 125 5.3.3 STRUCTURELE SAMENWERKING ROND WONEN, DAGBESTEDING EN VRIJE TIJD 125 5.3.4 KANSEN BENUTTEN VAN HET WOONZORGDECREET 126 5.4 FINANCIERINGSASPECTEN 127 5.4.1 GEBRUIK VAN RECHTVAARDIGE CRITERIA VOOR (HER)VERDELING VAN MIDDELEN 127 5.4.2 PERSOONSGEBONDEN FINANCIERING 127 5.4.3 UITBREIDING EN INTERSECTORAAL AANPASSEN VAN MIDDELEN 128 5.5 VERDER ONDERZOEK 128 5.5.1 ONTWIKKELEN VAN EEN VERGELIJKEND KADER 128 5.5.2 EVALUATIE VAN SAMENWERKINGSVERBANDEN TUSSEN OUDEREN- EN GEHANDICAPTENZORG 129 5.5.3 ONTWIKKELEN VAN EEN VERGELIJKEND KADER VOOR ZORGZWAARTE INSCHALING 129
6. BIBLIOGRAFIE 131
iii
Lijst van figuren
FIGUUR 1: GROOTTE RESPONDENTENGROEP EN AARD VAN DE RESPONS ...................................................... 71
FIGUUR 2: AANTAL GEVOLGDE OPLEIDINGEN VAN DE RESPONDENTEN .......................................................... 72
FIGUUR 3: AANTAL RESPONDENTEN PER SECTOR ............................................................................................ 73
FIGUUR 4: RELATIEF AANTAL RESPONDENTEN PER SECTOR ............................................................................ 74
FIGUUR 5: AANTAL RESPONDENTEN DIE MET EEN BEPAALDE DOELGROEP VERTROUWD ZIJN ...................... 74
FIGUUR 6: AANTAL AFFILIATIES VAN RESPONDENTEN MET EEN BEPAALDE GROEP VAN
ORGANISATIES/VOORZIENINGEN .................................................................................................... 75
FIGUUR 7: AANTAL AFFILIATIES VAN RESPONDENTEN MET EEN BEPAALD TYPE VAN
THUISZORGVOORZIENING ............................................................................................................... 75
FIGUUR 8: AANTAL AFFILIATIES VAN RESPONDENTEN MET EEN BEPAALD TYPE VAN
OUDERENZORGVOORZIENING .......................................................................................................... 76
FIGUUR 9: AANTAL AFFILIATIES VAN RESPONDENTEN MET EEN BEPAALD TYPE AMBULANTE VOORZIENING
BINNEN DE SECTOR GEHANDICAPTENZORG .................................................................................... 77
FIGUUR 10: AANTAL AFFILIATIES VAN RESPONDENTEN MET EEN BEPAALD TYPE VAN (SEMI)RESIDENTIËLE
VOORZIENING IN DE SECTOR GEHANDICAPTENZORG .................................................................... 77
FIGUUR 11: AANTAL AFFILIATIES VAN DE RESPONDENTEN MET EEN BEPAALDE GEBRUIKERSORGANISATIE
.......................................................................................................................................................... 78
FIGUUR 12: AANTAL RESPONDENTEN PER FUNCTIE ......................................................................................... 78
FIGUUR 13: WENSELIJKHEID EN HAALBAARHEID VOOR MODEL 1 (“OM OUDER WORDENDE PERSONEN MET
EEN HANDICAP TE ONDERSTEUNEN, IS SAMENWERKING TUSSEN DE GEHANDICAPTENZORG EN
GEWONE OUDERENZORG WENSELIJK/HAALBAAR”) ....................................................................... 81
FIGUUR 14: GROOTTE EN AARD VAN DE NON-RESPONS VOOR MODEL 1 ....................................................... 81
FIGUUR 15: WENSELIJKHEID EN HAALBAARHEID VOOR MODEL 2 (“OM OUDER WORDENDE PERSONEN MET
EEN HANDICAP TE ONDERSTEUNEN, IS ONDERSTEUNING BINNEN DE GEHANDICAPTENZORG
WENSELIJK/HAALBAAR”) ................................................................................................................. 85
FIGUUR 16: WENSELIJKHEID VOOR MODEL 2, VOLGENS SECTOR .................................................................. 85
FIGUUR 17: HAALBAARHEID VOOR MODEL 2, VOLGENS SECTOR ................................................................... 86
FIGUUR 18: GROOTTE EN AARD VAN DE NON-RESPONS VOOR MODEL 2 ....................................................... 86
FIGUUR 19: WENSELIJKHEID EN HAALBAARHEID MODEL 3 (“OM OUDER WORDENDE PERSONEN MET EEN
HANDICAP TE ONDERSTEUNEN, IS ONDERSTEUNING BINNEN DE WOONZORG
WENSELIJK/HAALBAAR”) ................................................................................................................. 90
FIGUUR 20: WENSELIJKHEID VOOR MODEL 3, VOLGENS SECTOR .................................................................. 90
FIGUUR 21: GROOTTE EN AARD VAN DE NON-RESPONS VOOR MODEL 3 ....................................................... 91
FIGUUR 22: WENSELIJKHEID EN HAALBAARHEID MODEL 4 (“OM OUDER WORDENDE PERSONEN MET EEN
HANDICAP TE ONDERSTEUNEN, IS HET BIEDEN VAN MEER ONDERSTEUNING AAN ZELF-
/MANTEL-/PLEEGZORGERS WENSELIJK/HAALBAAR”) .................................................................... 94
FIGUUR 23: GROOTTE EN AARD VAN DE NON-RESPONS VOOR MODEL 4 ....................................................... 94
FIGUUR 24: WENSELIJKHEID EN HAALBAARHEID VOOR MODEL 5 (“OM OUDER WORDENDE PERSONEN MET
EEN HANDICAP TE ONDERSTEUNEN, IS EEN HERZIENING VAN DE TOEKENNING VAN MIDDELEN
EN ONDERSTEUNING WENSELIJK/HAALBAAR”) .............................................................................. 97
FIGUUR 25: GROOTTE EN AARD VAN DE NON-RESPONS VOOR MODEL 5 ....................................................... 97
iv
Lijst van tabellen
TABEL 1: VERDEELSLEUTEL VAN DE VERSTUURDE VRAGENLIJSTEN ................................................................ 70
TABEL 2: GEMIDDELDES EN STANDAARDAFWIJKINGEN VOOR MODEL 1. ....................................................... 83
TABEL 3: GEMIDDELDES EN STANDAARDAFWIJKINGEN VOOR MODEL 2 ........................................................ 88
TABEL 4: GEMIDDELDES EN STANDAARDAFWIJKINGEN VOOR MODEL 3 ........................................................ 92
TABEL 5: GEMIDDELDES EN STANDAARDAFWIJKINGEN VOOR MODEL 4 ........................................................ 95
TABEL 6: GEMIDDELDES EN STANDAARDAFWIJKINGEN VOOR MODEL 5 ........................................................ 98
TABEL 7: GEMIDDELDES EN STANDAARDAFWIJKINGEN VOLGENS BEPERKING IN GEHANDICAPTENZORG .. 102
TABEL 8: GEMIDDELDES EN STANDAARDAFWIJKINGEN VOLGENS BEPERKING IN WOONZORG ................... 103
TABEL 9: GEMIDDELDES EN STANDAARDAFWIJKINGEN VOLGENS LEEFSITUATIE ........................................ 107
TABEL 10: TOP 5 VAN DE EERSTE VERMELDE BELANGRIJKE BELEIDSOPTIE................................................. 109
TABEL 11: TOP 5 VAN DE TWEEDE VERMELDE BELANGRIJKE BELEIDSOPTIE ............................................... 110
TABEL 12: TOP 5 VAN DE DERDE VERMELDE BELANGRIJKE BELEIDSOPTIE .................................................. 110
TABEL 13: TOP 15 VAN BELEIDSOPTIES VOLGENS PRIORITEIT .................................................................... 111
TABEL 14: BESTE OPTIES BIJ SAMENWERKING, VOLGENS DE ERVARINGSDESKUNDIGEN .......................... 115
TABEL 15: BESTE OPTIES BIJ GEHANDICAPTENZORG, VOLGENS DE ERVARINGSDESKUNDIGEN ................ 116
TABEL 16: BESTE OPTIE BIJ WOONZORG, VOLGENS ERVARINGSDESKUNDIGEN ......................................... 116
TABEL 17: BESTE OPTIES BIJ ZELFZORG, VOLGENS ERVARINGSDESKUNDIGEN .......................................... 117
TABEL 18: BESTE OPTIE BIJ HERZIENING MIDDELEN, VOLGENS ERVARINGSDESKUNDIGEN ...................... 117
1
Voorwoord
In onze samenleving is er heel wat aandacht voor de vergrijzing van de bevolking en de
grote uitdagingen voor het beleid die hiermee gepaard gaan. Minder aandacht is er
doorgaans voor knelpunten die ontstaan door het verouderingsproces van specifieke
doelgroepen. Dit onderzoek, in opdracht van het Vlaams Ministerie voor Welzijn,
Volksgezondheid en Gezin, tracht het hiaat voor de Vlaamse zorgsituatie van ouder
wordende personen met een handicap op te vullen.
Vanuit de wetenschap en de praktijk weten we al langer dat ook personen met een
handicap delen in een groeiende levensverwachting. Onderzoek toont aan dat vooral de
uitstekende kwaliteit van de medische hulpverlening hier heeft toe bijgedragen. Maar de
zorg voor de goede oude dag beperkt zich niet tot een exclusieve aandacht voor het
medische. Een kwaliteitsvol leven betekent dat aan heel veel aspecten aandacht moet
besteed worden, van sociale relaties tot huisvesting, van een zinvolle dagbesteding tot
een aangepaste dagelijkse verpleegkundige verzorging.
Heel wat mantelzorgers en hulpverleners uit de welzijnssector dragen momenteel al
„zorg voor de levenskwaliteit van ouder wordende personen met een handicap‟. Het
Vlaams Ministerie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin wenste door middel van
onderzoek het huidige zorgaanbod in kaart te brengen en na te gaan welke
mogelijkheden er zijn om in de toekomst kwaliteitsvolle hulpverlening te blijven
garanderen.
Voor u ligt het resultaat van een onderzoeksproject dat van start ging in januari 2009 en
liep tot juli 2010.
De onderzoekers wensen de leden van de stuurgroep te bedanken: Fred Deven
(voorzitter), Lut Vanden Boer, Joost Bronselaer, Erik Dekker, Etienne Clevers, Mariella
Maes, Jurn Verschraegen, Walter Brusselaers, Ritje Pauwels, Mie Moerenhout, Catherine
Molleman en Prof. Dr. Bea Maes.
Voor de analyse van zorgvoorzieningen in Europa konden de onderzoekers beroep doen
op de medewerking van the European Association of Service Providers for Persons with
Disabilities (EASPD). Bijzondere dank aan dhr. Luk Zelderloo.
Tot slot past het alle deelnemers aan het onderzoek te bedanken. De resultaten zijn tot
stand gekomen dankzij de inbreng van vele deskundigen, die de tijd en moeite namen
om bovenop hun dagelijkse job energie te stoppen in focusgroepen en vragenlijsten.
Dank daarvoor.
2
3
Samenvatting
Het voorliggende onderzoek zoekt een antwoord op de vraag welke ondersteunings- of
opvangvormen de meest geschikte zijn voor ouder wordende personen met een
handicap in Vlaanderen, rekening houdend met de aard en de ernst van de handicap en
de leefsituatie van de persoon. Het tracht het aanbod in Vlaanderen, de
randvoorwaarden en kritische succesfactoren in kaart te brengen. Het onderzoekt tevens
welke pistes andere Europese landen bewandelen met betrekking tot de ondersteuning
of opvang van deze doelgroep.
In het eerste hoofdstuk wordt de probleemstelling van het onderzoek geschetst, het
theoretisch kader van „ageing in place‟ aangegeven en de terminologie (van het
woonzorgdecreet) verduidelijkt. We vertrekken van een brede probleemstelling. Bij het
zoeken naar een geschikt aanbod gaat het niet enkel om een verzorgingsvraagstuk,
maar om een brede waaier van zorg, ondersteuning en hulpmiddelen i.f.v. kwaliteit van
leven als multidimensionaal concept.
In het tweede hoofdstuk komt het onderzoeksopzet aan bod. We bespreken welke
onderzoeksstappen we namen. Voor de eerste fase van het onderzoek, het in kaart
brengen van de Europese situatie, kwam een beeld tot stand op basis van een
focusgroep met praktijkdeskundigen uit verschillende Europese landen. Deze
deskundigen vulden ook een vragenlijst in. De Europese expertengroep werd
geraadpleegd om na te gaan wat de toekomstvisie is in Europa: welke ondersteunings-
of opvangvormen moeten volgens hen in de toekomst uitgebouwd worden? Na de
Europese dataverzameling volgde de analyse van de Vlaamse situatie. Aan de hand van
een literatuuronderzoek kregen we een zicht op de werking en regelgeving van de
verschillende zorgsectoren, in het bijzonder de sector gehandicaptenzorg en de
woonzorgsector. Nadien volgde de eerste fase van een gestructureerd delphi-onderzoek.
In vier focusgroepen, bestaande uit praktijk- en ervaringsdeskundigen, werd een
bespreking gevoerd op basis van prototypische vignettes (casussen), om een overzicht
te krijgen van mogelijke, wenselijke en haalbare ondersteuningsopties. Op basis van de
inhoud uit de focusgroepen werd in een tweede fase van het delphi-onderzoek een
vragenlijst ontworpen, waarmee de opties aan een veel bredere groep deskundigen
werden voorgelegd.
Het derde hoofdstuk beschrijft de resultaten van de Europese studie. We komen tot een
bespreking van het zorglandschap in tien Europese landen, waarbij getracht werd om
zowel de zorg voor ouderen als de zorg voor personen met een handicap in kaart te
brengen. Na de bespreking van de huidige situatie van de doelgroep per land, wordt
ingegaan op de toekomstvisie van Europa. Een duidelijke tendens binnen Europa is de
nadruk op wonen in de lokale gemeenschap („community living‟). Mensen willen zo lang
mogelijk thuis blijven wonen in de vertrouwde omgeving. Mantelzorg wordt daarbij
steeds belangrijker, wat zich ook vertaalt in verschillende initiatieven in Europa om
mantelzorgers (financieel) te ondersteunen. Vanuit de voorzieningen wordt gestreefd
naar meer vraaggestuurde zorg, op maat van de persoon. Ook op financieel vlak heeft
de vraag naar flexibele zorgtrajecten gevolgen: persoonsgebonden (of –volgende)
budgetten zijn praktisch in elk land ingevoerd. Belangrijke voorwaarde bij zorg op maat
is een betere afstemming en samenwerking tussen de verschillende zorgvoorzieningen, -
4
regio‟s, en –wetgevingen. In enkele landen zijn ook prioriteiten gelegd in functie van de
betaalbaarheid van de zorg: gespecialiseerde zorg is voorbehouden voor mensen met de
zwaarste zorgbehoeften. Een probleem voor zorgvoorzieningen in veel Europese landen
is het vinden van geschikt personeel. In enkele landen kampt de zorgsector zelfs met
een zwarte markt voor de (geassisteerde) mantelzorg. Wat ouder wordende personen
met een handicap betreft zijn er net als in Vlaanderen verschillende initiatieven in de
praktijk, maar ontbreekt nog een wettelijk kader.
De resultaten voor Vlaanderen worden besproken in het vierde hoofdstuk. We doen een
voorstel voor een definitie waarmee de doelgroep kan omschreven worden. Ouder
wordende personen met een handicap zijn 1) mensen ouder dan 65 jaar die een
handicap hebben van bij de geboorte of nadien hebben verworven, en 2) mensen jonger
dan 65 jaar met ouderdomsverschijnselen die zodanige beperkingen in het functioneren
en participatieproblemen opleveren dat ze vergelijkbaar zijn met die van een handicap.
De leeftijd waarop de handicap is verworven, is in dit geval van geen belang. Dit
onderzoek adviseert een definitie waarbij een leeftijdsgrens wordt verlaten. Deze
conclusie wordt overigens gedragen door het oordeel van het werkveld. Na de
doelgroepomschrijving wordt het aanbod in het Vlaamse zorglandschap voor de
doelgroep beschreven: mantelzorg, thuiszorg, ambulante voorzieningen uit de sector
gehandicaptenzorg, ouderenzorg, residentiële voorzieningen uit de sector
gehandicaptenzorg en enkele voorzieningen uit de belendende sectoren. Ook de
financiële ondersteuningsmogelijkheden voor de doelgroep worden besproken. Er wordt
afgerond met verschillende voorbeelden uit de praktijk waar een aanbod gedaan wordt
specifiek voor ouder wordende personen met een handicap.
In het tweede deel van hoofdstuk vier worden de resultaten van het delphi-onderzoek
besproken. De deskundigen geven aan dat samenwerking tussen sectoren wenselijk is,
maar de vorm en de mate waarin deze samenwerking concreet gestalte kan krijgen, is
op basis van de resultaten nog niet concreet afgebakend. Samenwerking wordt gezien in
functie van het afstemmen en in kaart brengen van het bestaande zorgaanbod. De
sector gehandicaptenzorg is zelf vragende partij om in levenslange zorg te voorzien voor
ouder wordende personen met een handicap en vraagt daarvoor ook de nodige
ondersteuning. De woonzorgsector biedt zich onder bepaalde voorwaarden aan als
alternatief. Voor de woonzorg geven de deskundigen aan dat ondersteuning mogelijk zou
moeten zijn in specifieke gevallen, bijvoorbeeld voor personen die al inclusief of (nog)
zelfstandig wonen. De meest prioritaire beleidsoptie is volgens de deskundigen het
ondersteunen van mantel-/zelf-/ pleegzorg: de verschillende opties binnen dit model
kunnen over de sectoren heen op heel veel instemming rekenen. Wat de herziening van
middelen en ondersteuning betreft, geven de deskundigen aan dat de functionele graad
van beperking het bepalend criterium moet worden. Ook het uniformiseren van de
inschaling van zorg wordt aangeraden.
Voor personen met ernstige en complexe functiebeperkingen wordt de voorkeur gegeven
aan opvang binnen de sector gehandicaptenzorg. De keuze tussen de sector
gehandicaptenzorg of woonzorg zou mogelijk moeten zijn voor personen met minder
zware beperkingen. Voor de woonzorgsector betekent dit in de meeste gevallen dat de
bestaande voorzieningen moeten worden aangepast. Voor ouder wordende personen
met een handicap en dementie is er vanuit de praktijk vraag naar het aanpassen van de
woonzorg om deze doelgroep op te vangen. Voor twee doelgroepen bestaat minder
duidelijkheid waar zij best terecht kunnen: ouder wordende personen met jongdementie
5
en ouder wordende personen met een handicap en gedrags- of psychische problemen. In
de resultaten wordt verder ingegaan op deze „knelpunt‟ problematieken. Wat de invloed
van de leefsituatie betreft, is voor de verschillende woonvormen binnen de sector
gehandicaptenzorg zowel een overgang naar de woonzorg als binnen de eigen sector
wenselijk. Enkel voor tehuizen niet-werkenden wordt een overgang naar de ouderenzorg
als minder wenselijk beschouwd. Tot slot blijkt uit de analyses dat vraaggestuurde zorg
en het ondersteunen van zelf/mantel/pleegzorgers („ageing in place‟) hoog op het
verlanglijstje staan.
Wat betreft de aanbevelingen stellen de onderzoekers maatregelen voor die de
zelf/mantel/pleegzorg kunnen versterken: intersectorale informatieverlening en –
vraagverduidelijking als basisvoorwaarde, intersectoraal casusoverleg, zorgplanning en –
bemiddeling als een begeleidend trajectgegeven, een versterking van de ambulante
zorg in al zijn vormen, en een beleid dat uitgaat van subsidiariteit en afstemming zoekt
over de grenzen van de eigen bevoegdheden heen. Wanneer gezinsvervangende
woonopvang aan de orde is, spreekt dit onderzoek geen keuze uit voor deze of gene
sector als de meest aangewezen optie voor de toekomst. Op basis van zowel theorie, de
mening van experten en het oordeel van het werkveld, concluderen we dat een en-én
verhaal nodig zal zijn in de toekomst. Het idee van zorggarantie is pas mogelijk door
een doorgedreven samenwerking tussen verschillende sectoren en beleidsniveaus.
Subsidiariteit zou vorm kunnen krijgen op basis van een uniforme beoordeling op vlak
van zorgzwaarte. Het beleid kan samenwerking promoten door op lokaal niveau
ondernemerschap te faciliteren, op sectoraal vlak outreaching te ondersteunen en
structurele samenwerkingsverbanden toe te laten. Het woonzorgdecreet biedt kansen,
zoals uit sommige praktijkvoorbeelden al blijkt. Wat betreft financiering komen we tot de
suggestie dat een handicap en een verouderingsproblematiek in financiële termen
vergelijkbaar zouden moeten kunnen gemaakt worden. Het vergelijken en afstemmen
van de verschillende zorgzwaarte instrumenten kan er voor zorgen dat ouder wordende
personen met een handicap makkelijker gebruik kunnen maken van zorgaanbieders uit
zowel de gehandicapten- als woonzorgsector. Voor een verouderende doelgroep die zich
beweegt op de scheidingslijn tussen welzijnssectoren, is een goede samenwerking
tussen alle reguliere en gespecialiseerde diensten en voorzieningen van levensbelang.
6
7
1. INLEIDING
Startpunt van het voorliggende onderzoek is dat de levensverwachting van personen
met een handicap die, net als in de rest van Europa, ook in Vlaanderen stijgt. Deze trend
heeft onder meer tot gevolg dat ouder wordende personen met een handicap naast
problemen die eigen zijn aan hun handicap, in toenemende mate geconfronteerd worden
met problemen die voortvloeien uit het verouderingsproces.
Voor zorgvoorzieningen vormt de doelgroep een groeiende uitdaging: woonzorgcentra
zijn niet altijd aangepast aan de noden van ouder wordende personen met een handicap,
en zorgvoorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg zien zich verplicht om hun aanbod
aan te passen aan het verouderingsproces van hun cliënten. Dit maakt dat de
organisatie van de zorg en de ondersteuning voor deze specifieke doelgroep niet evident
is, en de overheid hier voor een duidelijke uitdaging wordt geplaatst: hoe kwaliteit van
zorg blijven garanderen in functie van een zo goed mogelijke kwaliteit van bestaan?
In de literatuur worden diverse beleidspistes overwogen en omschreven om ouder
wordende personen met een handicap gepaste zorg te bieden. Deze zijn onder meer
opvang binnen de bestaande voorzieningen van de woonzorgsector, opvang in de sector
gehandicaptenzorg, intense samenwerking tussen beide sectoren en het
delen/uitwisselen van middelen (kennis, dienstverlening, personeelscompetenties), en
een versterking van de mantel-/zelf-/en pleegzorg.
De keuze voor een zorgaanbod staat in nauw verband met de factoren die de
levenskwaliteit van ouder wordende personen met een handicap bepalen. Het
zorgaanbod dient immers niet alleen aan medische eisen, maar ook aan criteria op
andere levensdomeinen tegemoet te komen. Daar nog onvoldoende gekend is welke
factoren precies de levenskwaliteit van de doelgroep bepalen, was het voor de start van
het onderzoek nog onduidelijk wat de meest geschikte opvang- en
ondersteuningsvorm(en) is/zijn voor ouder wordende personen met een handicap en
welke randvoorwaarden cruciaal zijn om deze ondersteuning en opvang te kunnen
bewerkstelligen.
1.1 Onderzoeksvragen
Binnen dit onderzoek willen we dan ook nagaan welke factoren inzake levenskwaliteit
van ouder wordende personen met een handicap, gedifferentieerd naar de aard en de
ernst van de handicap en naar de leefsituatie, meespelen in de vraag naar de meest
gepaste zorg -en ondersteuningsvormen in Vlaanderen. Deze vraag wordt uitgesplitst in
4 deelvragen waarop we een antwoord willen zoeken, zoals geformuleerd door de
opdrachtgever:
1) Welke is/zijn de meest geschikte ondersteunings-/opvangvorm(en) voor ouder
wordende personen met een handicap in Vlaanderen, rekening houdend met de
aard en de ernst van de handicap en met de leefsituatie?
8
2) Welke zijn de randvoorwaarden en kritische succesfactoren voor het
bewerkstelligen van de meest geschikte ondersteunings-/opvangvorm(en) in
Vlaanderen, rekening houdend met de verschillende betrokken actoren?
3) Welke pistes bewandelen andere landen met betrekking tot de
ondersteuning/opvang van ouder wordende personen met een handicap?
4) Welke good practices kunnen we in Vlaanderen detecteren?
1.2 Theoretisch kader Het voorgesteld onderzoek vertrekt vanuit kaders die zowel een structurerende als
normatieve functie hebben: enerzijds stuurden zij de dataverzameling en analyse,
anderzijds bakenden zij een veld van „good practices‟ af.
Kwaliteit van leven
Uitgaan van kwaliteit van leven betekent dat bij het uitvoeren van kwaliteitsevaluaties
de uniformiteit van processen en procedures plaats maakt voor de diversiteit van
persoonlijk bepaalde resultaten. Men gaat na in welke mate diensten en voorzieningen
bijdragen aan het faciliteren van een betere levenskwaliteit voor individuele personen
met een handicap en hun directe omgeving (Maes & Petry, 2000).
Omdat geen eenduidige definitie voor 'kwaliteit van leven' kan gevonden worden,
omschrijven we het begrip met behulp van vijf essentiële richtlijnen (Schalock, 2000):
1) Kwaliteit van leven is een multidimensioneel concept, dat bepaald wordt door
individuele en omgevingsfactoren.
2) Kwaliteit van leven moet uit dezelfde factoren en relaties zijn samengesteld voor
personen met en zonder handicap.
3) Kwaliteit van leven is een combinatie van objectieve levensomstandigheden en
subjectief welbevinden.
4) Een goede kwaliteit van leven wordt ervaren wanneer tegemoet gekomen wordt
aan iemands noden en wanneer iemand de mogelijkheid heeft om een beter
bestaan na te streven.
5) Kwaliteit van leven is gebaseerd op individuele noden, keuzes en controle.
In de grote verscheidenheid aan literatuur rond kwaliteit van leven is een massa aan
indicatoren ontwikkeld. Als mogelijke factoren die iemands kwaliteit van leven kunnen
bepalen noemen Hughes e.a. (1995): woonomgeving, werk, recreatie en vrije tijd,
sociale relaties en interacties, psychologisch welbevinden, zelfbepaling, autonomie,
persoonlijke competentie, maatschappelijke aanpassing, vaardigheden tot onafhankelijk
leven, maatschappelijke integratie, normalisatie, ondersteuning via hulpverlening,
individuele en sociale demografische indicatoren, persoonlijke ontwikkeling en
voldoening, sociale aanvaarding, sociale status en ecologische afstemming, fysisch en
materieel welbevinden, en verantwoordelijkheden als burger.
Naast kwaliteit van leven is ook het begrip zinvol of succesvol ouder worden cruciaal
voor dit onderzoek. Bigby (2004) somt de volgende kernbetekenissen op voor het zinvol
of succesvol ouder worden van mensen met een verstandelijke beperking: 1) „continuity
9
and security': zich thuis kunnen voelen; 2) 'purpose': op gepaste wijze actief kunnen
blijven; 3) „belonging': vrienden en familie om zich heen houden, en 4) „health and
care‟: gezond blijven, zich verzorgen en verzorgd worden.
Handicap is een toegevoegd risico voor exclusie op oudere leeftijd. Vrij recent erkende
een consortium van belanghebbende Europese organisaties dat het gevaar voor sociale
uitsluiting reëel is voor ouder wordende personen met een handicap. In de “Graz
declaration on disability and ageing” (Weber & Wolfmayr, 2006) lezen we onder meer:
“de actoren delen een bezorgdheid omtrent meervoudige discriminatie: sociale
uitsluiting, armoede, verwaarlozing en misbruik […] Mensen moeten gelijke rechten
hebben op vlak van een goede gezondheidszorg […] Zo zelfstandig mogelijk kunnen
leven binnen de gemeenschap is te verkiezen boven het „wegsluiten‟ van mensen.[…]
Dialoog tussen alle belanghebbenden moet mogelijk zijn op elk bestuursniveau.”
Ageing in place
„Ageing in place‟ wordt door Bigby gedefinieerd als “allowing the elder to remain in the
living situation of their choice for as long as they wish and are able to” (2004). Het
huidige aanbod aan voorzieningen en diensten volstaat vaak niet om ouder wordende
personen met een handicap „thuis‟ oud te laten worden (Van Puyenbroeck & Smits,
2008). De draaglast voor mantelzorgers is vaak heel groot en de
ondersteuningsmiddelen die tot hun beschikking staan zijn vaak onvoldoende.
Woonzorgcentra zijn niet altijd in staat aangepaste zorg te verlenen voor specifieke
doelgroepen, zoals mensen met een handicap. Voorzieningen voor mensen met een
handicap hebben vaak onvoldoende middelen en kennis om zich aan te passen aan het
ouderwordingsproces van hun gebruikers. De keuzes van mensen kunnen bijgevolg niet
altijd gerealiseerd worden.
In verband met de plaats waar ouder wordende mensen kunnen ondersteund worden,
omschreven Seltzer en Kraus (1987) drie 'macro' opties: 1) Gespecialiseerde zorg: het
ontwikkelen en uitbouwen van specifieke, aangepaste zorg voor ouder wordende mensen
met een beperking; 2) Leeftijdsinclusie: het opnemen van ouder wordenden in de
ondersteuningsmodaliteiten voor jongere mensen met een handicap; 3) Generische
inclusie: het opnemen van ouder wordenden in de ondersteuningsmodaliteiten voor
oudere mensen zonder handicap. In het eigen onderzoek voegen we daar de optie 4)
„ageing in place‟ aan toe: zelf kunnen kiezen waar men ouder wenst te worden.
1.3 Definiëring
In dit onderzoek worden twee zorgsectoren betrokken, namelijk de sector woonzorg en
de sector van zorg voor personen met een handicap. Omdat de twee sectoren sterk van
elkaar verschillen en professionelen uit de ene sector vaak geen zicht hebben op de
werking van de andere sector, willen we eerst enkele sectorale termen die in dit rapport
veel gebruikt worden, kort toelichten.
Binnen de woonzorg is er momenteel een overgangsperiode wat betreft wetgeving. Er is
een nieuw woonzorgdecreet ontwikkeld en goedgekeurd, waar nog niet alle
uitvoeringsbesluiten van zijn uitgewerkt. Binnen dit onderzoek hebben we de nieuwe
terminologie van het woonzorgdecreet gevolgd. In het woonzorgdecreet wordt een
10
onderscheid gemaakt tussen de ouderenzorg, voorzieningen waar zorg binnen een
thuisvervangend milieu aangeboden wordt, en de thuiszorg, voorzieningen waar zorg in
functie staat van het leven in het natuurlijk thuismilieu. De voorzieningen worden
gesubsidieerd of ondersteund door het Vlaams Agentschap voor Zorg en Gezondheid
(VAZG). Wanneer we de termen woonzorg of woonzorgsector gebruiken in de tekst,
wordt zowel verwezen naar de ouderenzorg als naar de thuiszorg.
De sector van zorg voor personen met een handicap wordt in het rapport omschreven
als de sector gehandicaptenzorg. Om beroep te kunnen doen op de voorzieningen binnen
deze sector, is een inschrijving in het Vlaams Agentschap voor Personen met een
Handicap (VAPH) noodzakelijk. Binnen dit onderzoek ligt de focus op de voorzieningen
voor volwassenen vanaf 18 jaar. De ambulante voorzieningen bieden begeleiding bij het
(zelfstandig) wonen, de (semi-)residentiële voorzieningen bieden opvang overdag en/of
„s nachts. Wanneer we de term „sector gehandicaptenzorg‟ gebruiken in de tekst,
verwijzen we naar de ambulante en (semi-)residentiële voorzieningen voor volwassen
personen met een handicap.
11
2. ONDERZOEKSOPZET
Om de vier onderzoeksvragen te beantwoorden, doorliep het onderzoek vier fases. In de
eerste fase van het onderzoek zochten we een antwoord op de onderzoeksvraag
betreffende de Europese situatie van de doelgroep. Tijdens de tweede fase gingen we
dieper in op de Vlaamse situatie van de doelgroep. In de derde fase ontwierpen we
vignettes, die een aanzet vormden om tot beleidsopties te komen. Tijdens de laatste
fase werden de beleidsopties via focusgroepen in kaart gebracht en werden ze op brede,
intersectorale, schaal bevraagd.
2.1 Fase 1: Situatieschets Europa
Door middel van netwerking en een literatuuronderzoek gingen we na hoe dezelfde
probleemstelling wordt benaderd in een selectie van Europese landen: Oostenrijk,
Duitsland, Frankrijk, Italië, Noorwegen, Finland, Ierland, Verenigd Koninkrijk en
Roemenië. Tot de deelonderzoeksvragen behoorden:
a) Een precieze afbakening van de doelgroep, op basis van verschillende geldende
definities binnen de welzijnssectoren.
b) Een overzicht van alle mogelijke diensten binnen de verschillende
welzijnssectoren waar de doelgroep gebruik kan van maken.
c) Is er samenwerking tussen de verschillende welzijnssectoren? Zo ja, wat zijn
voorbeelden van dergelijke „good practices‟?
d) Zijn er middelen voor specialisatie voorzien in de verschillende welzijnssectoren?
Zo ja, wat zijn voorbeelden van dergelijke „good practice‟?
We hebben deze vragen beantwoord met behulp van Europese praktijkdeskundigen,
aangevuld met literatuur. De onderzoekspartner EASPD1 leverde via haar netwerk een
bijdrage door het aan- en samenbrengen van Europese contactpersonen, die kennis
hebben over en toegang hebben tot beleidsteksten in de verschillende Europese landen.
Deze praktijkdeskundigen werden in een focusgroep samengebracht op de conferentie
“International Conference on Bridging Knowledge in Long Term Care and Support.
Crossing Boundaries Between Ageing and Disability” (Barcelona, 5-7/3/2009).
We ontwikkelden twee instrumenten om de Europese situatie in kaart te brengen: een
discussienota met vijf stellingen (zie bijlage 1) en een vragenlijst (zie bijlage 2). Met de
vragenlijst wilden we de huidige situatie van ouder wordende personen met een
handicap per land in kaart brengen. Aan de hand van de stellingen wilden we de
toekomstvisie bespreken van de praktijkdeskundigen wat betreft de ondersteuning van
deze doelgroep. Tijdens de focusgroep met de Europese praktijkdeskundigen legden we
de vijf stellingen voor. De vragenlijst werd na de focusgroep verspreid onder de
deskundigen.
1 European Association of Service Providers for people with Disabilities.
12
De resultaten van de eerste onderzoeksfase worden weergegeven in het derde hoofdstuk
(Resultaten Europa) van dit rapport.
2.2 Fase 2: Situatieschets Vlaanderen
Via een literatuuronderzoek werd een antwoord gezocht op dezelfde vragen als het
Europese literatuuronderzoek, maar dan voor het Vlaamse niveau.
Om de vraag naar good practices in Vlaanderen te beantwoorden, werden telefonische
interviews afgenomen met voorzieningen die initiatieven hebben opgezet specifiek voor
ouder wordende personen met een handicap. De selectie is exemplarisch. We hebben
getracht initiatieven uit verschillende sectoren en m.b.t. verschillende levensdomeinen
op te nemen in het overzicht.
De resultaten van deze onderzoeksfase worden weergegeven in het vierde hoofdstuk
(Resultaten Vlaanderen) van dit rapport.
2.3 Fase 3: Opstellen van vignettes
Op basis van het Europese en Vlaamse literatuuronderzoek werden korte prototypische
scenario‟s uitgeschreven met telkens een interpretatie van veronderstelde voor- en
nadelen van een specifieke (zorg)situatie van een ouder wordende met een handicap.
Deze „vignettes‟ (zie bijlage 3) varieerden op basis van een beperkt aantal criteria:
a) Leeftijd
b) Aard van de handicap
c) Ernst van de handicap
d) Leefsituatie:
a. financiële situatie
b. voorgeschiedenis/draagkracht informele zorg
c. voorgeschiedenis/beschikbaarheid formele zorg
De bedoeling van de vignettes was dat ze doorheen het verloop van het onderzoek een
baken konden zijn voor de discussie: “wat is wenselijk/haalbaar in het geval van …?”.
2.4 Fase 4: Delphi-onderzoek
Om de eerste twee onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden was een blik in de
toekomst nodig. Een methode die erg zinvol is om goede praktijken op te stellen in
domeinen met minder kennis (zoals de toekomst), is de Delphi-methode. Deze methode
is gangbaar voor het bieden van antwoorden op complexe beleidsvraagstukken, waar
vragen over haalbaarheid en wenselijkheid centraal staan. Eerst beschrijven we deze
methode algemeen, vervolgens spitsen we de beschrijving toe op het beantwoorden van
de eerste twee onderzoeksvragen (zie deel 1 tot deel 5).
13
Delphi-methode
De Delphi-methode berust op een gestructureerd proces om de kennis van een groep
experten te verzamelen en te 'distilleren' door middel van een reeks van vragenlijsten
en/of discussierondes waartussen steeds een gecontroleerde vorm van feedback
plaatsvindt (Adler & Ziglio, 1996). Men gaat er van uit dat voor een bepaald
beleidsthema, een groep van experten kan samengesteld worden, die de beleidsmaker
voldoende informatie kan verschaffen om bepaalde beslissingen te nemen. Er wordt dus
gewerkt met een selecte steekproef. Meestal betreft het een probleemstelling waarin
men geconfronteerd wordt met een zeker gebrek aan kennis vooraf, of een situatie
waarin heel veel verschillende meningen heersen over welk beleid er al dan niet moet
gevoerd worden. Dit soort probleemstellingen impliceert telkens een vorm van
'onzekerheid'. De onzekerheid kan bestaan uit het ontbreken van informatie over
oorzaken (wat ging vooraf?) of gevolgen (wat mag men verwachten?), of,
fundamenteler, uit het ontbreken van een theoretisch kader (hoe dienen huidige of
toekomstige gebeurtenissen 'geduid' te worden, welke visie dient men te hanteren?). De
Delphi-methode richt zich op een bepaald soort kennis, niet zozeer empirisch bewezen
feiten, dan wel vormen van ervaring, inzicht en 'geïnformeerd oordeel' ('informed
judgement').
De delphi-methode is een kwalitatieve onderzoeksmethode, die met cijfers kan
ondersteund worden. Het kwalitatieve aspect legt de nadruk op het in kaart brengen van
diversiteit, het opmaken van een staalkaart aan mogelijkheden, zodanig dat het beleid
een geïnformeerde keuze kan maken.
2.4.1 Deel 1: samenstelling expertengroep
Voor onze focusgroepen zochten we een 40-tal geschikte praktijk- en
ervaringsdeskundigen die zicht hebben op de situatie van ouder wordende personen met
een handicap binnen hun domein. Praktijkdeskundigen zijn professionelen uit
voorzieningen van de sector gehandicaptenzorg of de woonzorg. Ervaringsdeskundigen
zijn ouder wordende personen met een handicap zelf of iemand uit het sociaal netwerk
van deze personen.
Voor de praktijkdeskundigen gingen we op zoek in volgende sectoren:
a) Thuiszorgvoorzieningen2: diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg,
diensten voor logistieke hulp, lokale en regionale dienstencentra, diensten
maatschappelijk werk van het ziekenfonds, diensten voor oppashulp, diensten
voor gastopvang, diensten voor thuisverpleging, centra voor herstelverblijf.
b) Ouderenvoorzieningen: woon- en zorgcentra, dagverzorgingscentra, centra voor
kortverblijven, assistentiewoningen.
c) Ambulante voorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg: thuisbegeleiding,
begeleid wonen, zelfstandig wonen, beschermd wonen, geïntegreerd wonen,
trajectbegeleiding, pleegzorg, wonen onder begeleiding van een particulier
2 Zie hoofdstuk 3 (Resultaten Vlaanderen) voor een uitgebreide beschrijving van de verschillende voorzieningen
in de sector gehandicaptenzorg en de woonzorg.
14
d) (Semi-)residentiële voorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg: dagcentra,
tehuizen voor (niet-)werkenden
e) Vertegenwoordigers van het beleid: VAPH, VAZG.
We contacteerden verschillende koepels van de betrokken sectoren, met de vraag of zij
geschikte praktijkdeskundigen konden aanbrengen.
Voor de groep ervaringdeskundigen streefden we een diverse samenstelling na wat
betreft zorgvormen waarop beroep kan gedaan worden en functiebeperkingen waarmee
men in de praktijk te maken heeft. Voor de ervaringsdeskundigen voorzagen we een
onkostenvergoeding om deel te nemen aan de focusgroepen. We gingen op zoek naar
ervaringsdeskundigen in volgende organen:
a) Gebruikersorganisaties voor personen met een handicap
b) Belangenorganisaties voor oudere personen
c) Mantelzorgorganisaties
We streefden een representatieve verdeling volgens sectoren na en probeerden
deskundigen uit verschillende provincies te betrekken in de focusgroepen.
Er waren in totaal 37 ervarings- en praktijkdeskundigen die effectief deelgenomen
hebben aan een focusgroep (zie deelnemerslijst in bijlage 4).
2.4.2 Deel 2: focusgroepen
We organiseerden vier focusgroepen:
a) een focusgroep met praktijkdeskundigen uit de ouderenzorg en (semi-)
residentiële gehandicaptenzorg (1)
b) een focusgroep met praktijkdeskundigen uit de ouderenzorg en (semi-)
residentiële gehandicaptenzorg (2)
c) een focusgroep met praktijkdeskundigen uit de thuiszorg en ambulante
gehandicaptenzorg
d) een focusgroep met ervaringsdeskundigen uit de woonzorg en de sector
gehandicaptenzorg
We opteerden in deze studie voor gemengde focusgroepen (woonzorgsector en de sector
gehandicaptenzorg). Hoewel deze focusgroepen soms moeilijker zijn voor de
onderzoekers, hebben ze als voordeel dat ze de twee sectoren dichter bij elkaar
brengen: men leert elkaar beter kennen. We kozen voor twee focusgroepen met
praktijkdeskundigen uit de ouderen- en (semi-)residentiële gehandicaptenzorg omwille
van het groot aantal voorzieningen binnen deze zorgvormen.
De deskundigen bespraken de vignettes tijdens een gesprek van twee uur. Aan de
focusgroepen werden vragen voorgelegd over:
a) De algemene wenselijkheid en haalbaarheid van de verschillende
ondersteuningsmogelijkheden voor de doelgroep.
15
b) Meer concreet: de wenselijkheid en haalbaarheid van verschillende
ondersteuningsmogelijkheden voor de scenario‟s in de vignettes.
c) Indien meerdere opties werden voorgesteld diende de groep
randvoorwaarden/succesfactoren aan te geven: “dit kan maar werken als…”, “Dit
mag/moet leiden tot dit soort gewenste uitkomst”.
De focusgroepen werden eerst omgezet in letterlijke transcripties en vervolgens
geanalyseerd met behulp van Nvivo, een programma voor kwalitatieve data-analyse.
Een analyseschema werd opgesteld aan de hand van de vier onderzoeksvragen waarop
we een antwoord wilden (zie bijlage 5). Na de samenkomst van de focusgroepen werd
een staalkaart opgemaakt van mogelijke/wenselijke/haalbare ondersteuningsopties (zie
ook bijlage 5).
2.4.3 Deel 3: vragenlijst
De wenselijkheid en haalbaarheid van verschillende beleidsopties, in kaart gebracht via
de focusgroepen, werden voorgelegd aan een bredere groep van deskundigen met
behulp van een vragenlijst (zie bijlage 6). De bedoeling van deze vragenlijst was de
grootte van het draagvlak voor bepaalde opties in kaart te brengen en in cijfers te
kunnen uitdrukken.
Er werd opnieuw een evenwichtige samenstelling van de steekproef over alle actoren en
Vlaamse regio‟s nagestreefd (voor uitvoerige bespreking, zie 4.2.1 Verspreiding
vragenlijst).
In de vragenlijst werden de volgende opties voorgelegd ter beoordeling op vlak van
wenselijkheid en haalbaarheid:
a) Een staalkaart van algemene beleidsopties.
b) Een staalkaart van specifieke opties volgens handicap en leefsituatie.
Het resultaat van deze fase is een gegevenstabel waarin de mogelijke algemene en
afgebakende beleidsopties getoetst zijn op vlak van wenselijkheid en haalbaarheid in een
ruimere responsgroep.
In het vierde hoofdstuk (Vlaamse resultaten) worden de resultaten van het delphi-
onderzoek weergegeven (zie 4.2 Delphi-onderzoek).
16
17
3. RESULTATEN EUROPA
Om het Vlaamse onderzoek beter te kunnen kaderen, schetsen we in dit derde deel wat
de situatie is in een aantal andere Europese landen. We gaan na welke pistes andere
landen bewandelen met betrekking tot de ondersteuning en opvang van ouder wordende
personen met een handicap.
Eerst wordt ingegaan op de huidige situatie in deze landen, daarna schetsen we een
gezamenlijke Europese toekomstvisie. De informatiebronnen voor deze situatieschets
zijn: 1) een focusgroep met Europese praktijkdeskundigen, 2) een vragenlijst ingevuld
door dezelfde en andere Europese praktijkdeskundigen en 3) een korte aftoetsing van de
verkregen informatie via literatuur. De situatieschets biedt geen diepgaande analyse per
land, maar probeert een aantal kenmerken van het zorgsysteem per land kort weer te
geven. We houden rekening met het feit dat de deelnemende praktijkdeskundigen
hoofdzakelijk vertrouwd zijn met de sector gehandicaptenzorg.
3.1 Omgevingsanalyse Europa
We geven een beknopte weergave van de huidige zorgsituatie voor ouder wordende
personen met een handicap in negen Europese landen. Daarbij wordt het zorgsysteem
van het land in kwestie toegelicht, worden uitdagingen voor de zorgsectoren besproken
en worden enkele good practices toegelicht waar mogelijk.
3.1.1 Oostenrijk
“When you have a lot of money, you can find mainstream elderly services with high quality
of care. But those are very expensive.”
“The black market of care has been legalized in Austria. It‟s a political decision: It‟s cheap
and quality of care is high.”
“When money is allocated to the person, it‟s easier to make choices.”
(Praktijkdeskundigen uit Oostenrijk)
In Oostenrijk werken de negen provincies de richtlijnen die geformuleerd worden op het
federaal niveau quasi autonoom uit. Hierdoor kan het formele zorglandschap sterk van
provincie tot provincie verschillen. De formele zorg is minder sterk uitgebouwd dan in
België. De thuiszorgdiensten blijken duur te zijn en kampen bovendien met plaatsgebrek
omwille van het kleine aantal diensten. De zorgsector voor personen met een handicap
is volop bezig de inclusiegedachte te integreren in het aanbod.
Het beperkte aanbod aan formele zorg ligt in lijn met de grotere nadruk op familiale
zorg. Deze vorm van informele zorg wordt echter steeds minder door de familie zelf
ingevuld. Meer en meer is er sprake van “geassisteerde” mantelzorg met behulp van
Oost-Europese (vrouwelijke) migranten die opgenomen worden in huis. Op deze manier
blijft de mantelzorg betaalbaar en wordt ze bovendien als kwalitatief hoogstaand
18
beschouwd. Er zijn echter geen kwaliteitscriteria en geen controles op kwaliteit voor
deze vorm van geassisteerde mantelzorg. Dit soort migrantenwerk is geregulariseerd in
Oostenrijk, maar de arbeidsvoorwaarden van de migranten verschillen duidelijk van die
uit de professionele sector.
De financiering van de formele zorg gebeurt met belastingsinkomsten door de federale
staat. Op basis van negen verschillende niveaus van zorgnoden, kunnen negen
verschillende uitkeringen (Pflegegeld) toegekend worden aan de persoon zelf. De
persoon in kwestie kiest zelf op welke manier de zorg georganiseerd wordt. De uitkering
is enkel gebaseerd op de zorgnood en houdt geen rekening met het inkomen van de
persoon.
De uitkering is onafhankelijk van de leeftijd en geldt zowel voor ouderen als voor
personen met een handicap. De gehandicaptensector heeft in Oostenrijk tijdens de jaren
‟90 een sterke stem ontwikkeld, mede onder invloed van de VN-conferentie over
Mensenrechten in Wenen. Er wordt minder nadruk gelegd op de verschillen tussen
doelgroepen. Het algemeen probleem van afhankelijkheid van zorg vormt het
vertrekpunt. Op financieel vlak zijn er geen verschillende regelgevingen, maar in de
praktijk zijn er wel voorzieningen die zich richten op bepaalde doelgroepen.
In Oostenrijk is de cohorte van ouder wordende personen met een handicap kleiner dan
in België, wat gedeeltelijk te wijten is aan de liquidatie-politiek van het Nazi-regime eind
jaren ‟30 en tijdens de tweede wereldoorlog. In de komende jaren zal Oostenrijk echter
met dezelfde uitdagingen geconfronteerd worden. Zo stelt de doelgroep grote
uitdagingen voor een zorgsysteem waarin een grote nadruk op mantelzorg ligt. De
mantelzorgers worden namelijk zelf ook ouder en kunnen geleidelijk minder goed
voorzien in de vroeger aangeboden zorg. Het vermijden van crisisplaatsingen en een
goede crisishulp zijn beleidspunten die meer en meer aan belang (zullen) winnen.
Binnen de gespecialiseerde formele zorg (specifiek voor personen met een handicap) zijn
er moeilijkheden met de opvang van de doelgroep, zoals het gebrek aan knowhow rond
ouderdomsverschijnselen.
3.1.2 Duitsland
“Ageing care has a long tradition, but is not specialized for disability. The sector that works
with elderly people has so much to do for itself, because of the new insurance system.”
“For disability care, it is still a problem to manage high level standards of medical and
physical care.”
“Cooperation is a chance for the future.”
(Praktijkdeskundige Duitsland)
In Duitsland besteedt de staat haar verantwoordelijkheid om zorg aan te bieden uit, in
de praktijk vooral aan privéorganisaties. Duitsland heeft een stevig uitgebouwde formele
(thuis)zorgsector, maar een groot deel van de zorg wordt tegelijk opgenomen door
mantelzorgers.
De financiering van zorg is gebaseerd op een sociaal verzekeringsstelsel. Het budget
wordt toegekend op basis van de zorgzwaarte en kent drie niveaus. De klemtoon ligt op
19
zwaar zorgbehoevenden, waardoor heel wat licht zorgbehoevenden niet voldoen aan de
criteria om een budget te krijgen. Er wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de
financiering voor mensen die thuis wonen of mensen die beroep doen op residentiële
ondersteuning. In het laatste geval gebeurt de financiering rechtstreeks naar de
voorziening, maar dient de persoon in kwestie zelf ook nog een bijdrage te leveren
(minimum 25%). Mensen die thuis wonen kunnen kiezen tussen zelf een budget krijgen
(Pflegeversicherung) en/of beroep doen op thuiszorgvoorzieningen. Doel is om mensen
zo lang mogelijk thuis te laten wonen gebruik makend van „community based‟
voorzieningen en de zorg op deze manier betaalbaar te maken. De wachtlijsten voor
residentiële zorg zijn sterk ingekort door dit beleid, maar niet overal zijn er voldoende
thuiszorgvoorzieningen om op de toegenomen vraag in te spelen.
Persoonlijke budgetten worden vaak aangewend om assistent-mantelzorgers te betalen,
al dan niet van Oost-Europese afkomst. In Duitsland is echter nog geen wettelijk kader
voorzien voor dit migrantenwerk. Informele zorg wordt niet beoordeeld op de kwaliteit
van zorg, wat sommige professionele zorgaanbieders verontrust.
Ook in Duitsland verwacht men binnenkort de eerste generatie ouder wordende
personen met een handicap. Voor de voorzieningen binnen de sector gehandicaptenzorg
blijkt vooral het medische aspect van verouderen een grote uitdaging. De Duitse
„woonzorg‟ (ambulant en residentieel) is zelf nog volop in ontwikkeling naar aanleiding
van de invoering van het verzekeringssysteem. Een specialisatie naar deze doelgroep is
niet voor de hand liggend. Langs de andere kant zorgt de privatisering van de zorg
ervoor dat men (in principe) snel zou moeten kunnen inspelen op nieuwe zorgvragen,
gesteld dat hier een economisch voordeel aan vast hangt.
3.1.3 Frankrijk
“Public financing makes it easier to control the work of professionals. Also, social workers
have social rights. Direct payment does not guarantee those rights.”
“The least expensive care facilities are often overcrowded, so the quality of the care
provided to the people is not so high.”
“The financial status of the person still determines the level of quality of care that will be
provided when ageing.”
(Praktijkdeskundige Frankrijk)
In Frankrijk is het zorgsysteem erg complex. Er zijn verschillende vormen van
financiering van het systeem, deels via de sociale zekerheid, deels op lokaal niveau en
deels via de cliënt zelf. Bovendien zijn er naast het lokale uitvoerende en het nationale
beleidsniveau nog andere niveaus die meetellen in de regelgeving. Er is ook een
combinatie van publieke en privévoorzieningen voor de formele zorg.
Een recente vernieuwing in het zorgsysteem voor ouderen is te vergelijken met een
persoonsgebonden budget (l‟allocation personnalisée à l‟autonomie). Er is een uniform
inschalingsinstrument dat gebruikt wordt voor indicatiestelling. De cliënt krijgt een
zorgpakket toegewezen en het budget dient daarvoor gebruikt te worden. Het budget is
deels afhankelijk van het inkomen van de cliënt. Het budget is voor hulpbehoevende
personen vanaf 60 jaar.
20
Personen met een handicap kunnen beroep doen op een uitkering tot aan de leeftijd van
60 jaar (l‟allocation aux adultes handicapées). De budgetten voor de sector
gehandicaptenzorg en woonzorg komen uit hetzelfde fonds. Beide domeinen vallen op
nationaal niveau onder hetzelfde bevoegdheidsdomein. Binnen de sector
gehandicaptenzorg ligt momenteel sterk de nadruk op het uitbouwen van inclusieve
voorzieningen, het uitwisselen van good practices tussen voorzieningen, en het
aanmoedigen van samenwerking tussen privé en publieke voorzieningen. De formele
zorg is in Frankrijk sterk uitgebouwd, met een grote range aan voorzieningen. Wel wordt
aangehaald dat de kwaliteit van zorg nog te veel afhankelijk is van de financiële status
van de persoon in kwestie. Mensen met een laag inkomen moeten beroep doen op de
goedkoopste voorzieningen, voorzieningen die reeds overbevolkt zijn en vaak niet
aansluiten bij hun vraag.
Wat de informele zorg betreft, bijvoorbeeld daar waar families zelf verzorgers of
assistenten betalen, worden in Frankrijk duidelijke pogingen ondernomen om dit zo veel
mogelijk te formaliseren. Zorgverleners moeten bepaalde kwalificaties hebben; er
worden nieuwe kwaliteitssystemen ontwikkeld; partners mogen niet betaald worden met
het persoonsgebonden budget; een systeem van dienstencheques is geïntroduceerd en
er worden nieuwe opleidingen uitgebouwd voor zorgverstrekkers. Omwille van een
schrijnend personeelstekort in de sector en de (on)betaalbaarheid van zorg blijft
ongekwalificeerd personeel in de informele én formele zorg in Frankrijk een belangrijk
probleem vormen.
In Frankrijk wordt er een onderscheid gemaakt tussen voorzieningen voor volwassen
personen met een handicap die wel nog kunnen werken (centre d‟aide travail) en zij die
niet meer kunnen werken (maisons d‟accueil spécialisées). Beide groepen stellen de
huidige zorgvoorzieningen binnen de sector gehandicaptenzorg voor grote uitdagingen
wanneer de gebruikers ouder worden. Er is dan ook vraag naar gespecialiseerde
voorzieningen. De huidige residentiële ouderenzorg wordt als ongeschikt gezien voor de
opvang van deze doelgroepen. Beleidsmakers in Frankrijk beginnen oor te krijgen naar
de problematiek van ouder wordende personen met een handicap en ook
onderzoeksmatig staat deze doelgroep al enige tijd in de belangstelling binnen het
onderzoekscentrum CTNERHI (Centre Technique National d‟Études et de Recherches sur
les Handicaps et les Inadaptions).
3.1.4 Italië
“We take care of elderly people at home, with people coming from eastern countries.
Romanian women are offering themselves to take care of older and disabled people.
Northern countries have services to support them, in Italy they stay at home.”
(Praktijkdeskundige Italië)
Net als in Duitsland en Oostenrijk, is het informele zorgsysteem in Italië van groot
belang voor de ondersteuning van zorgvragers. Het opvangen van ouderen en/of
personen met een handicap is een taak van de (uitgebreide) familie. Ook in Italië wordt
21
deze functie meer en meer doorgeschoven naar Oost-Europese immigranten (badante)
die opgenomen worden in de familie.
Er zijn sterke verschillen tussen gemeenschappen in Italië. De wetgeving en financiering
gebeurt nationaal, maar de gemeenschappen hebben de vrijheid om het
zorgvoorzieningensysteem uit te werken. Zo geven sommige regionale of lokale
overheden extra subsidies voor personen met een handicap. Voor ouder wordende
personen met een handicap zijn er geen leeftijdsgrenzen aanwezig in de wetgeving.
Anders dan in Duitsland en Oostenrijk is het formele zorgsysteem erg beperkt. Er zijn
veel minder zorgvoorzieningen, waardoor diensten en voorzieningen vaak ver van het
sociaal netwerk verwijderd zijn en kwaliteitsvolle zorg heel duur is. De minimale formele
zorg kan begrepen worden vanuit een sterke nadruk op familiale zorg. Maar zelfs vanuit
dat opzicht is er volgens deskundigen te weinig ondersteuning voor mantelzorgers. Er
bestaat wel een budget voor mensen met zorgnoden (indennità di accompagnamento),
een soort van persoonlijk assistentiebudget gebaseerd op de zorgvraag. Het bedrag is
voor iedereen hetzelfde ongeacht de leefsituatie, de leeftijd of het inkomen. De grootte
van het budget is heel beperkt en wordt bovendien vooral aangewend om immigranten
te betalen. De zwarte markt, het vrij gebruik van de uitkering en een gebrek aan
kwaliteitssystemen zetten een rem op de ontwikkeling van formele zorg, zowel
residentieel als ambulant.
3.1.5 Noorwegen
“The staff in services for elderly people doesn‟t have the necessary competences to take
care of people with disabilities.”
“People have the choice to stay at their own home or to go to a residential service. In
practice people stay where they are.”
(Praktijkdeskundige Noorwegen)
In Noorwegen (en bij uitbreiding ook in de andere Scandinavische landen) is er een sterk
gedecentraliseerd zorgsysteem. De nationale overheid voorziet het algemeen wetgevend
kader, de lokale gemeenschappen dragen de verantwoordelijkheid voor de concrete
uitwerking ervan. Iedereen heeft recht op zorg in Noorwegen, wat vertaald wordt in een
sterke door de overheid uitgebouwde formele zorg. Slechts een heel klein aandeel is
weggelegd voor privé-aanbieders. Zorg wordt voorzien op maat van het individu, en wel
op basis van een persoonlijk plan dat opgesteld wordt voor de persoon met een
handicap.
Centraal in het Noorse (en Scandinavische) zorgsysteem staat het zo lang mogelijk thuis
blijven wonen, in de gemeenschap. De residentiële zorg is er tijdens de jaren ‟90 sterk
afgebouwd en is er nu eerder uitzonderlijk. Voor personen met een handicap zijn er
huizen waarin er een drie- tot vijftal kamers voorzien zijn en eventueel nog een
gemeenschappelijke ruimte (bv. om te eten). Ondersteuning wordt voorzien via
thuiszorgdiensten; zowel personen met een handicap en ouderen doen hier beroep op.
Diensten specifiek voor personen met een handicap zijn uitzonderlijk. Het uitbouwen van
22
de thuiszorgdiensten om te voldoen aan alle zorgvragen blijft een prioriteit in het beleid
van Noorwegen.
Personen met een handicap krijgen een uitkering die qua grootte vergelijkbaar is met
een pensioen in Noorwegen. De uitkering wordt op 65 jaar trouwens automatisch
omgezet naar een pensioen. Thuiszorg die gezondheidszorg aanbiedt, is gratis, terwijl
thuiszorg die instaat voor sociale zorg deels betaald moet worden door de cliënt zelf. De
grootte van de bijdrage is inkomensgerelateerd. Aangezien de budgetten voor de
woonzorg en de sector gehandicaptenzorg door hetzelfde beleid worden aangestuurd,
zijn er in Noorwegen minder problemen om de huidige ondersteuningsvormen aan te
passen aan de doelgroep van ouder wordende personen met een handicap.
Ook in de woonzorg wil men de mensen zo lang mogelijk thuis laten wonen, maar is er
residentiële zorg voorzien als laatste oplossing. Echter net zoals in andere landen missen
deze woonzorgcentra de nodige knowhow om met de doelgroep van ouder wordende
personen met een handicap om te gaan.
Sinds 2000 is er in Noorwegen een vorm van persoonlijk assistentiebudget. Tot voor kort
was dit enkel weggelegd voor diegenen die een budget konden beheren, waardoor vooral
personen met een fysieke handicap er beroep op konden doen. Recent is de doelgroep
ruimer geworden en moet het budget niet noodzakelijk door de persoon zelf beheerd
worden. Hierdoor komen ook personen met een verstandelijke handicap in aanmerking.
Hoewel er een uitgebreid aanbod aan formele zorg is in Noorwegen, heeft mantelzorg
nog een belangrijk aandeel (maar bijvoorbeeld minder groot dan in Italië). Ongeveer
18% van de personen met een verstandelijke handicap die ouder zijn dan 20 jaar, leeft
thuis bij de familie. Binnen deze groep is de meerderheid tussen 20 en 30 jaar. Binnen
de oudere leeftijdsgroepen is er dus meer sprake van samenwonen in huizen of het
gebruik maken van residentiële voorzieningen. Het budget voor mantelzorg varieert van
gemeenschap tot gemeenschap. Wel is duidelijk dat mantelzorg meer uitgebouwd is in
gemeenschappen met een lage bevolkingsgraad, omdat daar minder formele
zorgvoorzieningen voorhanden zijn.
Een algemeen probleem in Noorwegen zijn de grote verschillen tussen de lokale
gemeenschappen in het aanbieden van zorg. De zorg die je krijgt, hangt sterk af van
waar je woont. In sommige gemeenschappen kan de cliënt zelf niet kiezen en moet er
beroep gedaan worden op de zorg die beschikbaar is op dat moment. Gemeenschappen
zouden meer moeten samenwerken om geschikte zorg aan te bieden. Een ander
probleem dat zich stelt in Noorwegen is het gebrek aan personeel in de zorgsector, zowel
binnen de thuiszorg als de residentiële (ouderen)zorg. Dit brengt voor de gebruikers van
de voorzieningen een gebrek aan continuïteit met zich mee.
Binnen het onderzoekscentrum “Ageing and Health, Norwegian Centre for Research,
Education and Service Development” van het Ministerie van Gezondheid en
Zorgvoorzieningen, bestaat sinds 2007 een aparte eenheid voor “Disability and Ageing”.
Daar wordt bijvoorbeeld onderzoek verricht naar de levensverwachting van mensen met
Downsyndroom en wordt de huisvesting van de doelgroep in kaart gebracht. Noorwegen
bundelt krachten met de andere Scandinavische landen in de „Nordic cooperation on
23
disability‟, die in 2007 een conferentie organiseerde over “elderly people with disabilities
in the Nordic countries and Neighbouring Areas”.
3.1.6 Finland
“In our country, it is possible to cooperate between mainstream and special services: The
money is coming from the same point. In our structure it is easier to cooperate.”
(Praktijkdeskundige Finland)
Finland is op vlak van organisatie en aanbod van voorzieningen te vergelijken met
Noorwegen. Ook hier ligt sinds de jaren „90 een grote nadruk op “independent living”.
Gemeenschappen moeten voorzien in formele zorg die het mogelijk maakt dat
zorgbehoevende personen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven. Het (gratis)
toegankelijk maken van woningen is in dat opzicht een belangrijke opdracht van de
gemeenschappen. De thuiszorg is in Finland goed uitgebouwd, maar kan wel sterk
verschillen tussen de lokale gemeenschappen.
In Finland bestaat net als in andere Europese landen een systeem van persoonlijke
assistentie. Om de doelgroepen met complexere problemen zo lang mogelijk thuis te
kunnen laten blijven, is er een budget voorzien waarmee persoonlijke assistenten
betaald kunnen worden. De grootte van dat budget verschilt van gemeenschap tot
gemeenschap. Men verwacht dat een persoonlijke assistent niet verwant is met de
zorgbehoevende, in functie van de onafhankelijkheid van de persoon met een handicap.
In uitzonderlijke gevallen kan het budget wel gespendeerd worden aan een verwant.
Een ander actueel punt in de sector gehandicaptenzorg in Finland is participatie en
inspraak. Empowerment- en advocacybewegingen willen zoveel mogelijk gebruikers
betrekken bij de besluitvorming en het uittekenen van het beleid.
Naast de woonzorg die georganiseerd wordt door de gemeenschappen, is er ook nog de
zorg voor personen met een handicap, georganiseerd door de districten. Binnen deze
gespecialiseerde zorg wordt zoveel mogelijk nadruk gelegd op community based care.
Slechts 14% van de gebruikers van de sector gehandicaptenzorg doen beroep op een
residentiële voorziening.
In Finland is de betaalbaarheid van zorg gegarandeerd. Personen met een handicap
krijgen een uitkering tot ze 65 worden, die daarna automatisch verandert in een
pensioen. De financiering van zowel ouderen- als gehandicaptentussenkomsten gebeurt
door dezelfde overheidsinstantie (Social Insurance Institution of Finland), wat
afstemming tussen beide sectoren gemakkelijker maakt. De keerzijde van het feit dat de
Finse zorg betaalbaar is (gebleven), is het gebrek aan keuze tussen voorzieningen.
Indien de zorgvraag kan ingevuld worden door een bepaald type voorziening, dan is
voldaan aan het recht op zorg. Heel wat gebruikers wensen echter een ander soort
voorziening (die bvb. wel in een andere lokale gemeenschap bestaat).
Ook in Finland stelt de problematiek van ouder wordende personen met een handicap de
hoofdzakelijk ambulante zorgsector voor grote uitdagingen: specifieke knowhow
24
ontbreekt, het sociaal netwerk wordt ouder of samenwerking tussen gemeenschappen
wordt noodzakelijk.
3.1.7 Ierland
“The system assumes that disabled people cannot be aged people. You can‟t get past 65
with disabilities.”
“In some cases families hire unqualified people to provide home support without any
reference to national standards. These arrangements are informal and rarely subject to
inspection.”
“In some cases aging people with disabilities are admitted into mainstream nursing home
care without specialist support. This often leads to very poor outcomes for the person with
a disability and also their fellow residents.”
(Praktijkdeskundige Ierland)
In Ierland is de formele zorg gebaseerd op categorisering van groepen: oudere
personen, personen met een fysieke of sensoriële handicap of personen met een
verstandelijke handicap. De budgetten zijn apart opgesteld per doelgroep en de
voorzieningen verschillen sterk per categorie. Met het oog op de groep van ouder
wordende personen met een handicap stellen zich bijgevolg problemen voor
welzijnswerkers om over de verschillende settings heen te kunnen werken aan adequate
opvang. Voor personen jonger dan 65 jaar met dementie zijn er bijvoorbeeld geen
adequate ondersteuningsvormen waarop ze beroep kunnen doen. Ook qua regelgeving
zijn er lacunes, bijvoorbeeld wat betreft financieringsverschillen tussen mensen met een
vroegtijdige of verworven handicap.
De voorzieningen uit de sector van de gehandicaptenzorg zijn vooral opgestart door het
vrijwillige initiatief, en ondertussen gesubsidieerd door de staat. De organisaties
bestonden al voor er een echt beleidsplan vanuit de overheid ontworpen werd met
betrekking tot personen met een handicap. Het ontbreekt de sector dan ook aan een
gedeelde visie, een lacune waar een nieuwe wetgeving uit 2005 wel probeert op in te
spelen. De verschillende voorzieningen zijn veel autonomie gewend, wat samenwerking
soms bemoeilijkt. De nieuwe wetgeving vertrekt vooral vanuit het model van community
living, een nadruk op participatie en een person-centered zorgsysteem. Ook wil men
meer holistisch te werk gaan in functie van zorg op maat, waarvoor samenwerking
tussen de zorgcategorieën (op basis van doelgroep) noodzakelijk is. De regelgeving blijft
voorlopig uit om samenwerking echt te ondersteunen. In de praktijk komen wel al
samenwerkingsverbanden tot stand, bijvoorbeeld in een Alzheimer-unit specifiek voor
personen met een handicap.
De woonzorg kampt met een gebrek aan voorzieningen in de gemeenschap zelf. De
woonzorg blijkt vooral in het teken te staan van (residentiële) opvang bij acute
problemen, zoals een verblijf in het ziekenhuis. Het beleid investeert daarom in de
uitbreiding van het aanbod van thuiszorgdiensten. Bij opname van ouder wordende
personen met een handicap in voorzieningen van de woonzorg, is er volgens
praktijkdeskundigen nood aan gespecialiseerde ondersteuning.
25
Het grootste deel van de zorg wordt in Ierland opgenomen via de informele zorg. Het
aanbod van de formele zorg kan niet voldoen aan de (steeds groter wordende) vraag.
Sociologische veranderingen (bvb. vrouwen op de arbeidsmarkt, vergrijzing) zetten ook
in Ierland meer druk op de mogelijkheden van de informele zorg. Enerzijds bestaat er
vanuit de overheid dan ook de beweging om in de toekomst in te zetten op thuiszorg
(community based care). Het concept van woonzorgzones is bijvoorbeeld terug te vinden
in beleidsdocumenten van de National Disability Authority (2006). Anderzijds kent
Ierland ook een zwarte markt voor zorg, die helaas niet gecontroleerd wordt.
De laatste evolutie in het beleid van Ierland wat betreft de sector gehandicaptenzorg,
zijn persoonsgebonden budgetten. Begin 2010 kondigde de bevoegde minister aan dat
er plannen gemaakt worden voor persoonlijke budgettering, ter vervanging van de
rechtstreekse betalingen aan voorzieningen.
3.1.8 Verenigd Koninkrijk
“There are a lot of things in this discussion that are hard to clarify. Not all older people
require care, are people suddenly aged at 65? People with disabilities are also sometimes
quicker in ageing.”
“People have the right to community based service as everybody else has.”
“We should get away from the idea that direct payment is a new answer for the budget
problem. It‟s not one or the other (direct payment or collective payment), it should all be
arranged for choosing, to be able to get a good service.”
“The problem of how budgets are constructed is the key to this. We are not able to
cooperate instead of not wanting to cooperate.”
(Praktijkdeskundige Verenigd Koninkrijk)
In het Verenigd Koninkrijk geldt algemeen het gratis aanbod van medische zorg (nursing
care). Sociale zorg (social care) is inkomensgerelateerd en de kostprijs is afhankelijk van
de gemeenschap waarin men woont. De sociale zorg in Schotland is voor een deel van
de zorgvragers gratis.
In het VK zijn er grote regionale verschillen tussen de vier deelgebieden (Wales, Noord-
Ierland, Schotland en Engeland) op vlak van de organisatie van zorg. De lokale
overheden zijn bevoegd over welke zorg uitgebouwd wordt in hun gemeenschap, wat
dan ook tot grote verschillen tussen en binnen de deelgebieden leidt.
Kenmerkend voor de gezondheidszorg in het Verenigd Koninkrijk is de nadruk op
eerstelijnszorg. Alle burgers dienen zoveel mogelijk gebruik te maken van de
eerstelijnszorg, daarna komt de gespecialiseerde zorg aan bod. Een moeilijkheid daarbij
is dat er uitgegaan wordt van een proactieve houding van de ondernemingsgezinde
burger die zelf het initiatief neemt voor eerstelijnszorg. Voor personen met een handicap
zijn er echter drempels zoals mobiliteits- of communicatieproblemen. Bovendien is er
ook geen uitgebreid netwerk van gespecialiseerde diensten, waardoor de aangeboden
zorg sterk afhangt van waar men woont.
De recentste beleidslijnen in het Verenigd Koninkrijk leggen de nadruk op community
based living. Ook dit land kende een fase van deïnstutionalisering waardoor kleinschalig
26
wonen vandaag de norm is. Een pijnpunt blijft wel vaak het gebrek aan
keuzemogelijkheden binnen de (thuis)zorgsector. Te vaak wordt nog gediagnosticeerd in
functie van de beschikbaarheid van diensten en budgetten in plaats van de zorgvraag
van de cliënt centraal te stellen.
Mantelzorgers komen stilaan meer „in the picture‟ wat het zorgbeleid betreft. Zo is er een
„carers allowance‟ voor mantelzorgers met een beperkt inkomen. Het systeem van
persoonlijke budgetten (direct payments) is recent aan een opmars bezig, maar is al bij
al nog heel beperkt in voege. Het systeem botst op de nodige weerstand vanuit de
praktijk, omdat het volgens het werkveld geen verregaande veranderingen van het
zorgsysteem met zich mee zal brengen.
Een probleem typerend voor het Verenigd Koninkrijk is het gebrek aan personeel binnen
de zorgsector en de inschakeling van migranten om dit probleem op te lossen. De
(sociale) zorgsector heeft geen gunstige arbeidsvoorwaarden in vergelijking met de
medische sector en kampt bovendien met een hoofdzakelijk (vrouwelijk) parttime
werkend personeelsbestand.
Voor ouder wordende personen met een handicap is het onderscheid tussen de medische
zorgsector en de sociale zorgsector vaak een hindernis om adequate ondersteuning voor
de doelgroep te realiseren. De woonzorg en de sector gehandicaptenzorg zijn op een
andere manier uitgebouwd, zowel qua voorzieningen als op financieel vlak. De woonzorg
moet het met minder middelen stellen dan de sector gehandicaptenzorg, waardoor een
overgang bijvoorbeeld naar de ouderenzorg (zonder bijkomende ondersteuning) niet als
aangewezen beschouwd wordt in het licht van kwaliteit van leven. In de voorzieningen
van de sector gehandicaptenzorg kan de stijgende medische vraag echter voor
problemen zorgen. Er is nood aan samenwerking om in geschikte zorg te voorzien.
3.1.9 Roemenië
“The black market of care should be stopped. Because in our country, all those who can
take care of older and disabled are gone to other countries. But what about elderly and
disabled in our country?”
(Praktijkdeskundige Roemenië)
De gezondheidszorg in Roemenië is slechts in beperkte mate uitgebouwd. De nadruk op
medische zorg begint langzaamaan te verminderen ten voordele van een meer sociaal
model. Voor een persoon met een handicap is er de keuze tussen een residentiële
voorziening of een persoonlijke assistent. De grootschalige residentiële voorzieningen
worden meer en meer omgevormd tot kleinschalige wooneenheden, maar het gebrek
aan thuiszorgdiensten om deze eenheden te ondersteunen vormt een probleem.
Bovendien zijn er heel weinig (niet-medische) thuiszorgdiensten die zich ook richten
naar volwassen personen met een handicap, enkele niet-gouvernementele organisaties
buiten beschouwing gelaten.
De persoon met een handicap kan een budget krijgen om een persoonlijke assistent te
betalen, doorgaans een familielid. Alle persoonlijke assistenten moeten een vorming
27
volgen om hun taken te kunnen vervullen. Mantelzorgers doen te weinig beroep op de
gezondheidszorg, omdat ze geen informatie hebben over de diensten waarop ze beroep
kunnen doen.
Een ander probleem voor de formele en informele zorgsector is het gebrek aan
gekwalificeerd personeel. Veel vrouwen met de nodige kwalificaties trekken naar de
omliggende (Europese) landen om er in de (zwarte markt van) zorg te werken. Zij
worden in een familie als mantelzorger opgenomen, wat voor hen financieel voordeliger
is dan in Roemenië te blijven. Voor de zorgbehoevenden in Roemenië is de keerzijde
uiteraard dat er een tekort aan personeel is.
Zorgbehoevenden moeten in Roemenië vaak nog heel veel zelf bijdragen in de kosten
van de gezondheidszorg. Een recent ingevoerd (duur) sociaal zekerheidssysteem, te
kleine overheidsbudgetten voor de gezondheidszorg en een gebrek aan voorzieningen
liggen mee aan de basis van het dure zorgsysteem voor de cliënt.
28
3.2 Toekomstvisie van de expertengroep
“The living situation of elderly people is changing: they want to stay young and active, and to
keep their independence. The aiming is very similar as in disability care. Why should we
separate them when they are older? Put people together.”
“Independent living is in your head. This is where it speaks to the area of ageing. When people
get older: I can‟t do this anymore... While there are so much people with disabilities that can
do so much! The elderly sector has this chronic problem... We need these people to show how
they live, there has to be another way where there is more to latter years.”
(Praktijkdeskundigen Duitsland en Verenigd Koninkrijk)
Een duidelijke opvallende trend binnen Europa is de nadruk op wonen in de
gemeenschap, zowel voor de sector gehandicaptenzorg als de woonzorg. Oudere
wordende personen willen zo lang mogelijk zelfstandig en/of thuis kunnen wonen, met
de nodige ondersteuning dicht bij huis. Personen met een handicap strijden voor een
meer inclusieve benadering, ingebed in de gemeenschap. Dat betekent voor het
zorgsysteem van veel landen een investering in de thuiszorgsector en een afbouw van
grootschalige residentiële voorzieningen in sommige Europese landen.
Daarnaast wordt meer en meer ingezet op mantelzorg. De nadruk op het sociale netwerk
van de persoon om te voorzien in dagdagelijkse zorg sluit aan bij de vraag naar meer
community-based care. Voor landen met een minder uitgebouwde formele zorg is het
ondersteunen van mantelzorg een mogelijkheid om een uitgebreider antwoord te geven
op de vraag naar recht op zorg voor iedereen. De mate waarin mantelzorg ingezet
wordt, verschilt sterk tussen Europese landen. De Zuid- en Oost-Europese landen
hebben een grotere traditie van mantelzorg dan de Noord- en West-Europese landen.
Het inzetten op mantelzorg kan echter ook een risico inhouden: sommige landen hebben
te kampen met een zwarte markt van thuiszorg. Het systeem van persoonlijke
budgetten kan dit een stuk mee in de hand werken, indien de budgetten op een vrije
manier ingezet kunnen worden.
Een andere belangrijke trend binnen het Europese zorglandschap betreft de vraag naar
zorg op maat. Zorg dient gebaseerd te zijn op de zorgnood van de persoon in kwestie en
niet aanbodsgestuurd te zijn. Overheden moeten ervoor zorgen dat voorzieningen zich
kunnen aanpassen aan de vragen van de cliënten en niet andersom. Een individuele
benadering staat hierbij centraal met een behoeftengebaseerd recht op zorg. Een veel
vermeld probleem in de Europese landen is het gebrek aan keuze tussen verschillende
zorgvormen. Vaak moeten cliënten gebruik maken van wat beschikbaar is, omdat de
zorgvorm die zij wensen te duur is of niet bestaat in de regio. Aan het recht op zorg is
volgens gebruikers niet altijd voldaan omdat wat aangeboden wordt door de (lokale)
overheid, vaak geen adequate zorg is. Hoewel dus in principe voldaan wordt aan het
recht op zorg (want er zijn voorzieningen), toont de praktijk toch soms een ander beeld.
In het licht van een meer geïndividualiseerde benadering binnen de zorgsector, worden
zorgvormen zoals case-management of trajectbegeleiding meer en meer noodzakelijk
geacht.
Het experimenteren met of invoeren van persoonsgebonden budgetten behoort tot één
van de meest recente trends in de zorgsystemen van Europa. Binnen het paradigma van
29
vraaggestuurde, op maat gemaakte zorg, lijkt deze financiering meer mogelijkheden te
bieden dan de traditionele financieringsvormen. Dit systeem kan het zo lang mogelijk
zelfstandig en/of thuis kunnen wonen bevorderen. Er zijn wel grote verschillen in de
uitwerking van het systeem van persoonsgebonden budgetten, bijvoorbeeld met
betrekking tot het aantal niveaus van financiering, de grootte van de budgetten, de
aanwending van de budgetten en/of de kwaliteitscontrole van de zorg. Binnen een
onderzoek van de Council of Europe (2009) over ouder wordende personen met een
handicap rijst de vraag of persoonsgebonden budgetten en directe financiering wel
geschikte financieringsmethoden zijn voor ouder wordende personen met een handicap,
gezien het belang van voldoende cognitieve capaciteiten om als werkgever op te treden
of van een sociaal netwerk dat op dit vlak ondersteuning biedt.
Tussen de Europese landen zijn duidelijke verschillen te bemerken qua
zorgvoorzieningen, maar vaak zijn er binnen een land zelf ook grote verschillen tussen
de diverse zorgsectoren of de verschillende zorgregio‟s. De vraag naar samenwerking
en/of de nood aan afstemming tussen de verschillende actoren, sectoren of regio‟s is
duidelijk aanwezig. Zeker voor de doelgroep van ouder wordende personen met een
handicap is het duidelijk dat huidige structuren vaak niet voldoen.
In een aantal Europese landen zien we ook vernieuwingen waarbij gespecialiseerde hulp
voornamelijk nog ten dienste staat van mensen met de zwaarste zorgnoden. Woonzorg
wordt de eerstelijnszorg bij uitstek, ongeacht de leeftijd of het soort handicap. In tijden
van economische besparingen is het niet verwonderlijk dat de beschikbare budgetten,
die niet meer volstaan voor een aangepaste zorg voor iedereen, vooral ingezet worden
voor zij die het het meeste nodig hebben. Correct diagnosticeren speelt hierbij dan ook
een essentiële rol. In België en Vlaanderen heeft onderzoek (Geerts, 2009) uitgewezen
dat in vergelijking met een aantal andere Europese landen de allocatiepraktijk er minder
goed in slaagt om te garanderen dat wie de zwaarste zorgbehoefte heeft ook de meeste
ondersteuning krijgt binnen de professionele thuiszorg.
Een veel voorkomend probleem binnen de Europese landen situeert zich op het vlak van
bekwaam personeel voor de zorgsector. Veel landen kampen met een tekort aan
personeel, waardoor soms beroep gedaan wordt op ongekwalificeerd personeel of op
(im)migranten uit andere landen. Specifiek voor ouder wordende personen met een
handicap wordt ook het gebrek aan expertise bij het personeel zowel binnen de sector
gehandicaptenzorg als binnen de woonzorg aangehaald. Voor de sector
gehandicaptenzorg is een frequent voorkomend probleem de bijkomende medische
zorgen of de ondersteuning specifiek naar dementie toe. Voor de woonzorg situeren de
uitdagingen zich op het vlak van kwalitatieve dagbesteding of lagere personeelsnormen.
Het werken aan een voldoende en kwalitatief personeelsbestand voor de
gezondheidszorg is voor veel landen een uitdaging.
In zo goed als alle Europese landen is de vraag naar geschikte ondersteuning voor ouder
wordende personen met een handicap aan de orde. In de praktijk zijn er vaak al
initiatieven ontstaan, die proberen in te spelen op de zorgvragen, al dan los van de
regelgeving. In de meerderheid van de landen wordt de doelgroep al bestudeerd via
onderzoek, met als bedoeling vooral het in kaart brengen van de situatie. Wat het
30
beleidsniveau betreft, zijn er nog maar enkele landen die geluiden laten horen in de
richting van het ontwikkelen van een beleid specifiek voor deze groep.
31
4. RESULTATEN VLAANDEREN
In het vierde deel van dit rapport gaan we in op het Vlaamse luik van het onderzoek. We
geven een schets van de situatie in Vlaanderen voor ouder wordende personen met een
handicap. Daarna komen de resultaten van het delphi-onderzoek aan bod.
4.1 Vlaamse situatieschets
De levensverwachting van ouderen stijgt in Vlaanderen, net als in andere Europese
landen. In 2008 was ongeveer 18% van de Vlaamse bevolking ouder dan 65 jaar (FOD
Economie – Afdeling Statistiek, Bevolkingsstatistieken, 2008). Dit stelt onze samenleving
voor enkele belangrijke vraagstukken inzake sociale zekerheid, gezondheidszorg en
huisvesting.
Voor personen met een handicap zien we een gelijklopende evolutie in de
levensverwachting, mede dankzij de groei van de medische mogelijkheden en de
kwaliteit van zorg die geboden wordt. Deze veranderingen genereren nieuwe, specifieke
uitdagingen voor het zorgaanbod3. In de sector zorg voor personen met een handicap
zijn er geen expliciete bepalingen voor de ondersteuning van de ouderen. Ook binnen de
sector van de woonzorg is er geen duidelijk beleid voor mensen met een handicap. De
vraag naar gespecialiseerde begeleiding stelt zich, omwille van de combinatie van een
ouderdomsproblematiek en handicap. Binnen de ouderenzorg creëert de opvang van
mensen met een handicap extra uitdagingen, binnen de zorg voor mensen met een
handicap komt de aanpassing aan de ouderdomsproblematiek meer en meer op de
voorgrond (Bronselaer & Van den Boer, 2008; Maes & Van Puyenbroeck, 2008).
Aan de hand van zes thema‟s willen we een zicht krijgen op de huidige situatie voor
oudere personen met een handicap in Vlaanderen. In een eerste punt willen we kort
ingaan op de situatie van de zorgsectoren in Vlaanderen binnen België. Ten tweede
willen we de doelgroep duidelijk afbakenen, rekening houdend met verschillende
definities binnen de welzijnssectoren. Vervolgens bespreken we de situatie van
mantelzorg in Vlaanderen. Ten vierde geven we een overzicht van alle mogelijk reguliere
en gespecialiseerde diensten voor de doelgroep. Daarbij trachten we ook een zicht te
krijgen op het aantal gebruikers binnen de reguliere en gespecialiseerde sector. In het
vijfde punt bekijken we welk inkomen de doelgroep heeft. Tot slot lichten we enkele
praktijkvoorbeelden toe.
3 Met de termen „zorg‟ en „zorgaanbod‟ wordt het geheel aan ondersteuningsmodaliteiten bedoeld dat
beschikbaar is voor de doelgroep „ouder wordende personen met een handicap‟. Het gaat niet enkel om opvang, medische zorg en begeleiding, maar ook om diensten, hulpmiddelen, informele (mantel)zorg en andere, alternatieve vormen van ondersteuning.
32
4.1.1 Bevoegdheidsverdeling voor Vlaanderen
De sector gehandicaptenzorg en de woonzorgsector zijn twee sectoren die wat betreft
beleid binnen de bevoegdheid van het Vlaams ministerie voor Welzijn, Volksgezondheid
en Gezin vallen. In de federale staat België is welzijn een gemeenschapsbevoegdheid,
maar zijn heel wat thema‟s die aan welzijn gelinkt kunnen worden (zoals huisvesting,
werkgelegenheid enz.) gewestmateries. Concreet betekent dit dat de Vlaamse, Waalse
en Brusselse zorgsectoren4 anders georganiseerd zijn. Een aantal zaken zijn wel
gelijklopend tussen de verschillende gewesten, want ook het federaal niveau oefent
invloed uit op beide sectoren. Naast de verschillen tussen gewesten, zijn er binnen het
Vlaamse gewest verschillende wetgevende kaders en andere uitvoerende organen per
sector.
Voor de woonzorgvoorzieningen geldt het woonzorgdecreet van de Vlaamse
gemeenschap als wetgevend kader, zoals goedgekeurd op 4 maart 2009. Het Vlaams
Agentschap voor Zorg en Gezondheid (VAZG) is bevoegd als uitvoerend orgaan. Voor de
sector gehandicaptenzorg is het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap
(VAPH) bevoegd om voorzieningen, organisaties en personen te subsidiëren.
Het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA)
verleent financiële steun aan welzijns- en gezondheidsvoorzieningen in Vlaanderen die
infrastructuurwerken willen uitvoeren. Zowel de sector gehandicaptenzorg als de
woonzorg komen hiervoor in aanmerkingen en kennen eigen sectorgebonden subsidies
en normen.
De geneeskundige verzorging in België is een federale bevoegdheid waarvoor het
Rijksinstituut voor Ziekte en Invaliditeit (RIZIV) instaat. Het RIZIV organiseert, beheert
en controleert de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging. De
woonzorgsector staat meer in voor geneeskundige zorg dan de sector
gehandicaptenzorg, waardoor de regelgeving van het RIZIV sterker verankerd is in de
werking van de Vlaamse woonzorg dan in de Vlaamse sector gehandicaptenzorg.
De tegemoetkomingen voor personen met een handicap zijn ook federale materie. Het
Directie-generaal Personen met een handicap binnen de Federale Overheidsdienst (FOD)
Sociale Zekerheid staat in voor deze tegemoetkomingen (zie verder 4.1.5 Financiële
ondersteuning).
Voor het woonbeleid in Vlaanderen is het Vlaams ministerie van Energie, Wonen, Steden
en Sociale Economie verantwoordelijk. Samen met het ministerie van Welzijn,
Volksgezondheid en Gezin is er recent een afsprakenkader opgesteld voor een
samenwerking tussen wonen en welzijn. Zowel voor de woonzorg als de sector
gehandicaptenzorg zijn afspraken vastgelegd (Vlaamse Regering, 2010).
4 Voor een bespreking van het Waalse en Brusselse (woon)zorglandschap verwijzen we naar Charlot, Cobbaut,
De Mets, Hinnekint, & Lambert (2009) getiteld “Het woonzorgcentrum in de 21ste
eeuw: een gezellige woonomgeving, zorg incl.” (Koning Boudewijnsstichting).
33
4.1.2 Omschrijving van de doelgroep
Om de doelgroep nauwkeurig te kunnen afbakenen, bespreken we eerst wat men in
Vlaanderen onder de term „ouderen‟ verstaat. Daarna bekijken we hoe personen met een
handicap gedefinieerd worden, opnieuw in de Vlaamse zorgcontext. Op basis van deze
informatie wordt een definitie voorgesteld voor „ouderen met een handicap‟. Aan de hand
van enkele aanvullende bedenkingen komen we vervolgens tot de definitie van „ouder
wordende personen met een handicap‟.
4.1.2.1 Ouderen
Volgens het woonzorgdecreet worden ouderen beschouwd als personen van 65 jaar of
ouder. Vroegere decreten inzake voorzieningen voor ouderen hanteerden de grens van
60 jaar, maar die werd verhoogd omwille van de hogere levensverwachting en de
verwachting van de gezonde leeftijd van ouderen (Vlaams Parlement, 2008).
Uitzonderlijk en onder de voorwaarden die de Vlaamse Regering bepaalt, kan in een
erkende woonzorgvoorziening ook aan gebruikers, jonger dan 65 jaar, ouderenzorg
aangeboden worden. Zo gebeurt het dat (jongere) personen met een handicap mee
opgenomen worden in ouderenvoorzieningen samen met een ouder die de zorg
opneemt. Gebruikers van voorzieningen voor ouderen zijn dus niet altijd ouderen.
4.1.2.2 Personen met een handicap
Het VAPH subsidieert de persoon met een handicap of de voorzieningen en diensten
waarop personen met een handicap beroep kunnen doen. Daarbij beslist deze instantie
wie wel of niet in aanmerking komt om erkend te worden als persoon met een handicap.
Het agentschap gebruikt de volgende omschrijving:
Handicap: elk langdurig en belangrijk participatieprobleem van
een persoon dat te wijten is aan het samenspel tussen
functiestoornissen van mentale, psychische, lichamelijke of
zintuiglijke aard, beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten
en persoonlijke en externe factoren. (VAPH, 2009, maart, p.3)
Deze definitie heeft een duidelijke relatie met de definitie van de Internationale
Classificatie van het Menselijk Functioneren (ICF) van de Wereld Gezondheidsorganisatie
(WHO, 2001). Er wordt vertrokken van een aandoening, aanwezig in de persoon. De
aandoening leidt tot een individuele stoornis, die wordt opgevat als een afwijking en/of
verlies van lichamelijke functies of anatomische eigenschappen. Het vaststellen van de
handicap begint daarom met een medische evaluatie. Vervolgens wordt ook de invloed
van de aandoening op het activiteitenpatroon en de participatie van de betrokkene
nagegaan. Om van een handicap te spreken dient dus ook de sociale dimensie in
rekening gebracht te worden. Het ICF model houdt verder rekening met persoonlijke
(bijv. leeftijd) en externe factoren (bijv. sociaal netwerk). Indien alleen
omgevingsfactoren de oorzaak zijn van een participatieprobleem, beschouwt men dit
niet als handicap. Ook moeten de participatieproblemen langdurig en belangrijk zijn. Dit
betekent bijvoorbeeld dat de handicap niet genezen kan worden en dat er een blijvende
nood is aan bijzondere ondersteuning. Er worden zowel biologische, psychologische als
34
sociale factoren in rekening gebracht in dit model, waardoor multidisciplinaire evaluatie
noodzakelijk is bij het bepalen van handicap (Nederlands WHO-FIC Collaborating Centre,
2002; VAPH, 2009, maart).
Zoals omschreven in het oprichtingsdecreet van het VAPH (2004), kan iedereen een
aanvraag doen bij het VAPH om een erkenning van handicap te verkrijgen, beperkt
echter tot de leeftijd van 65 jaar. Voor 65-plussers is het onmogelijk om een
inschrijving, erkenning en bijstandsverlening aan te vragen. Wanneer de inschrijving
reeds voor de leeftijd van 65 jaar gebeurde kan men blijvend gebruik maken van de
dienstverlening. Deze leeftijdsgrens grens valt samen met de pensioengerechtigde
leeftijd omwille van de historische achtergrond van het VAPH, waarbij vooral de nadruk
lag op de professionele integratie van personen met een handicap. Daarenboven was de
bevoegdheid van het VAPH residuair bepaald, waardoor de zorgverlening zich beperkte
tot wat nog niet door andere wetgevingen geregeld werd. Vermits de zorg vanaf 65 jaar
reeds wettelijk geregeld was, verklaart dit waarom de taakstelling van het VAPH zich
wettelijk beperkt tot de leeftijd van 65 jaar. De grens wordt in het licht van de
vergrijzing van de bevolking door het VAPH zelf in vraag gesteld (VAPH, 2009, 24 maart,
p.98).
4.1.2.3 Ouderen met een handicap
Wanneer we de definitie over ouder personen en over personen met een handicap
samenvoegen, zijn ouderen met een handicap mensen ouder dan 65 jaar, die een
handicap hebben (verworven) vóór deze leeftijd. In eerste instantie komen we dus
tot een leeftijdsafhankelijke, pragmatische omschrijving van de doelgroep „ouderen met
een handicap‟. Pragmatisch omdat ze vertrekt van de wetgeving in Vlaanderen.
Leeftijdsafhankelijk omdat de facto 65 jaar als leeftijdsgrens wordt gehanteerd.
Deze definitie sluit aan bij het oorspronkelijk projectvoorstel, waar gesproken werd over
de doelgroep van ouder wordende personen met een vroegtijdige handicap. Er kan
immers een onderscheid gemaakt worden tussen mensen die ten gevolge van het ouder
worden een handicap ontwikkelen (bijv. ouderdomsdoofheid) en mensen met een
handicap die door veroudering bijkomende zorgvragen ontwikkelen (bijv. een
zorgbehoevende persoon met een aangeboren auditieve beperking). In het laatste geval
spreken we van een vroegtijdige handicap, namelijk een handicap die ontstaan is vóór
de leeftijd van 65 jaar. Het kan gaan om een aangeboren of verworven beperking. Het
gaat niet om beperkingen die ontstaan zijn door verouderingsprocessen op latere
leeftijd. Door het invoeren van dit onderscheid wordt handicap, zoals omschreven in de
VAPH-definitie, als „vroegtijdig‟ opgevat, en worden andere beperkingen die ontstaan zijn
na 65 jaar, als „ouderdomsverschijnselen‟ gezien. Met loutere ouderdomsverschijnselen
kan men niet terecht bij het VAPH, in tegenstelling tot de woonzorg waar met de Katz-
schaal of BEL-schaal (zie verder) in principe geen leeftijdscriterium wordt geïnstalleerd.
4.1.2.4 Ouder wordende personen met een handicap
De leeftijdsspecifieke definitie van de doelgroep is niet zonder problemen. Eerst en
vooral is er de vaststelling dat ook een louter ouderdomsverschijnsel kan leiden tot een
35
vermindering van activiteit en participatie, dus het hebben van een handicap.
Omgekeerd hebben sommige mensen met een handicap al ouderdomsverschijnselen
vóór de leeftijd van 65 jaar. Daarnaast kan een handicap ook na de leeftijd van 65 jaar
nog optreden, niet ten gevolge van het ouder worden. Het definiëren van de doelgroep
„ouderen met een handicap‟ botst dus niet enkel op diagnostische, maar ook meer
fundamentele, conceptuele problemen.
We geven drie voorbeelden waar de vorige definitie als onderscheidend criterium tussen
wie op woonzorg en wie op de sector gehandicaptenzorg beroep kan doen, moeilijk is:
Voorbeeld 1: Jongdementie is een vorm van dementie die optreedt bij personen met een
jonge biologische leeftijd waar de verstandelijke capaciteiten progressief snel aftakelen
vooraleer de lichamelijke veroudering is opgetreden. Jongdementie treedt op bij
personen die nog actief zijn en waar geen signalen zijn dat de veroudering is ingetreden.
Jongdementie houdt verband met een genetische afwijking (vasculaire dementie) of met
een ziekte (vb. Alzheimer). Omdat deze personen met jongdementie vaak nergens
terecht kunnen, worden ze hier en daar opgevangen in woonzorgcentra. Een belangrijk
probleem is echter het leeftijdsverschil tussen personen met jongdementie en de
cliënten binnen een woonzorgcentrum.
Personen met jongdementie kunnen gezien hun leeftijd nog een aanvraag indienen voor
een erkenning bij het VAPH, maar het verkrijgen van de erkenning varieert echter
naargelang het functieverlies. Daarenboven wordt in de praktijk vastgesteld dat zelfs
gelijkaardige situaties erg verschillend beoordeeld worden door het VAPH.
Voorbeeld 2: Een andere situatie betreft het voorkomen van dementie op jonge leeftijd
bij mensen met het syndroom van Down (Kerr, 2010; Maaskant et al., 1996). De
voorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg zijn minder uitgerust om personen met
dementie op te vangen, maar door het leeftijdsverschil en de specifieke zorgvraag
omwille van de handicap, is de ouderenzorg ook niet altijd in staat om deze doelgroep op
te vangen.
Voorbeeld 3: personen die een niet-aangeboren hersenletsel (NAH) verwerven na de
leeftijd van 65, zouden volgens de eerste definitie tot de groep personen met
ouderdomsverschijnselen moeten behoren gezien hun leeftijd. Terwijl een NAH vóór de
leeftijd van 65 doorgaans beschouwd zal worden als een handicap.
Een onderscheid maken louter op basis van leeftijd tussen ouderdomsverschijnsel en
handicap, lijkt dus niet altijd even opportuun. Verouderingsverschijnselen kunnen vóór
de leeftijd van 65 jaar participatieproblemen (zoals gedefinieerd in de definitie van
handicap) met zich meebrengen, en een handicap kan ook verworven zijn of zich verder
ontwikkelen na die leeftijd. Daarom stellen de onderzoekers voor om de oorspronkelijke
definitie van oudere personen met een handicap ruimer te maken. We willen een bredere
definitie die rekening houdt met het levensloopperspectief van personen.
Ouder wordende personen met een handicap zijn:
1) mensen ouder dan 65 jaar die een handicap hebben van bij de geboorte of
nadien hebben verworven.
2) mensen jonger dan 65 jaar met ouderdomsverschijnselen die zodanige
beperkingen in het functioneren en participatieproblemen opleveren dat ze
36
vergelijkbaar zijn met die van een handicap. De leeftijd waarop de handicap
is verworven, is in dit geval van geen belang.
Specifieke aandoeningen zoals NAH op latere leeftijd of dementie op jongere leeftijd
vallen strikt genomen niet onder de oorspronkelijke definitie van het onderzoek. Aan de
hand van deze ruimere definitie kunnen we deze doelgroepen wel opnemen.
4.1.2.5 Leeftijdsonafhankelijk criterium: zorgzwaarte
Binnen de woonzorg wordt de aangehaalde VAPH-definitie van handicap niet expliciet
gebruikt. Wel wordt de zorgzwaarte binnen de ouderenzorg en thuiszorgdiensten
nagegaan met behulp van verschillende instrumenten.
Een schaal die gebruikt wordt voor het bepalen van de bijdrage voor gezinszorg is de
BEL-schaal (beoordeling eerste lijn of basis eerstelijnsprofielschaal). Deze schaal komt
ook in aanmerking voor het toekennen van de Vlaamse zorgverzekering binnen
mantelzorg. Bij een score hoger dan 35 op deze schaal, wordt de persoon als zwaar
zorgbehoevend beschouwd. De parameter die de score op de BEL-schaal echter het
meest bepaalt, is het vermogen om zelfstandig te stappen (Commissie voor Welzijn,
Volksgezondheid en Gezin, 2009). Door dit gegeven komt de nadruk vooral te liggen op
motorische beperkingen. Rekening houdend met de brede definitie van handicap bij het
VAPH, zou de doelgroep „ouderen met een handicap‟ op basis van de BEL-schaal
ondergediagnosticeerd worden, aangezien heel wat personen met een handicap geen
motorische beperkingen hebben.
Naast de BEL-schaal wordt binnen de woonzorg ook gebruik gemaakt van de Katz-
schaal, met zowel een variant voor de ouderenzorg als voor de thuiszorg. De
zorgzwaarte wordt uitgedrukt in verschillende categorieën, vijf voor de Katzschaal in de
ouderenzorg en drie voor de Katzschaal in de thuiszorg. De vijf categorieën in de
ouderenzorg, gaande van niet- naar volledige zorgafhankelijkheid, zijn categorie O, A, B,
C en C dementie (Rustoord voor bejaarden, s.d.). (Toekomstige) cliënten van woon- en
zorgcentra worden op basis van deze categorieën ingedeeld. Binnen de thuiszorg wordt
een onderscheid gemaakt tussen categorie A, B en C. Wanneer we de norminterpretaties
raadplegen die de concrete zienswijze van de reglementering weerspiegelen, vinden we
dat ouderen met zorgzwaarte O en A als „valide‟ worden beschouwd. Oudere personen
met categorie B, C en C dementie worden gezien als „invalide‟. Ook binnen de
regelgeving voor de Vlaamse zorgverzekering wordt iemand binnen de mantel- en
thuiszorg vanaf categorie B als zwaar zorgbehoevend beschouwd. Zware
zorgbehoevendheid door ouderdom zou men dus ook kunnen opvatten als een handicap.
Belangrijk om te vermelden is dat de Katz-schaal al ruime tijd in vraag wordt gesteld als
diagnostisch instrument, omdat enkel de basale activiteiten van het dagelijks leven
opgenomen zijn om de zorgzwaarte te bepalen (Vandenbroucke, 2001). Als diagnostisch
instrumenten hebben dus zowel de BEL- als Katz-schaal het moeilijk om tegemoet te
komen aan een brede definitie van handicap.
Voor de thuiszorg wordt binnen de FOD sociale zekerheid (Directie-generaal Personen
met een handicap) de medisch-sociale schaal gebruikt in functie van het uitkeren van
tegemoetkomingen van personen met een handicap.
37
Het VAPH zal in de toekomst een eigen zorgzwaarte-instrument gebruiken (ZZI). ZZI
kan wellicht het best omschreven worden als een set van schalen, instructies en
beslissingsbomen die toelaat om eenduidig en objectiveerbaar de zorgzwaarte van iedere
(meerderjarige) persoon met een handicap uit te drukken in een aantal parameters
(Molleman, Cornelis & Van den Abbeele, 2009). Het wil de (volledige) nood aan
ondersteuning in kaart brengen.
4.1.3 Mantelzorg
Vooraleer een overzicht te geven van de verschillende (professionele) diensten en
zorgvoorzieningen, willen we eerst ingaan op mantelzorg als grootste informele bron
van hulpverlening. Het woonzorgdecreet omschrijft mantelzorg als volgt: “woonzorg die
geboden wordt door één of meerdere natuurlijke personen die vanuit een sociale en
emotionele band één of meer personen met een verminderd zelfzorgvermogen, niet
beroepshalve maar meer dan occasioneel, helpen en ondersteunen in het dagelijks
leven” (Vlaams Parlement, 2008, p.77). Binnen het woonzorgdecreet staat de zorg en
ondersteuning die geboden wordt door mantelzorgers centraal. Deze zorgvorm kan vaak
een hoge kwaliteit van zorg bereiken in combinatie met een lage kostprijs. Voor
mantelzorg is een goed uitgebouwd sociaal netwerk heel belangrijk, wat niet altijd
aanwezig is. Zeker bij ouder wordende personen met een handicap wringt daar soms het
schoentje. Uit onderzoek blijkt dat personen met een handicap vaak een klein netwerk
hebben, met daarenboven weinig niet-professionele kennissen (Robertson et al., 2001).
Wanneer personen met een handicap ouder worden, kunnen ze vaak geen beroep doen
op kinderen en zijn hun ouders ondertussen zelf al (hoog)bejaard of overleden, wat het
opnemen van mantelzorg bemoeilijkt.
Een ander belangrijk probleem binnen de mantelzorg voor ouder wordende personen
met een handicap stelt zich wanneer de mantelzorg (tijdelijk) niet meer mogelijk is of
wanneer de zorgvraag te zwaar wordt voor de mantelzorg (en eventueel ook voor de
ambulante zorg). Omwille van de wachtlijsten binnen de voorzieningen van zowel de
ouderenzorg als de residentiële voorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg, wordt de
overgang van mantel- en ambulante naar residentiële zorg sterk bemoeilijkt.
Daarenboven wordt binnen het opnamebeleid van de ouderenzorg vaak voorrang
gegeven aan de zwaarste zorgvragen (bijvoorbeeld score B en C op de Katz-schaal), wat
het opnemen van gebruikers uit de ambulante zorg en mantelzorg bemoeilijkt. Binnen
de sector gehandicaptenzorg kan het opnamebeleid de voorkeur geven aan jongere
gebruikers. Dit gebrek aan continuïteit tussen de verschillende zorgvormen vertaalt zich
vaak in een veel te vroege inschrijving op de wachtlijsten voor residentiële zorg,
waardoor de wachtlijsten geen correcte weerspiegeling meer zijn van de actuele noden.
Een ander gevolg is het “rondzwerven” binnen de hulpverlening (revalidatiecentra,
hersteloorden, dagverzorgingscentra…) tot er ergens plaats vrij is.
Zowel binnen de sector gehandicaptenzorg als de woonzorg zijn er
gebruikersverenigingen waarin mantelzorgers, oudere personen of personen met een
handicap zich groeperen. Deze hebben als opdracht om advies en informatie te verlenen
aan hun leden en hun belangen te behartigen.
38
4.1.4 Diensten en voorzieningen
In dit deel wordt een overzicht gegeven van de beschikbare professionele diensten en
voorzieningen voor ouder wordende personen met een handicap binnen de woonzorg en
de sector gehandicaptenzorg. Voor de woonzorg baseren we ons op wat in het
woonzorgdecreet omschreven wordt als thuiszorgvoorziening en ouderenvoorziening.
Voor de sector gehandicaptenzorg overlopen we de opvangvormen voor volwassenen
met een handicap en de vormen van begeleid wonen. Indien relevant wordt ingegaan op
de specifieke situatie van ouder wordende personen met een handicap binnen een
bepaalde dienst of voorziening.
Financiële aspecten van de verschillende zorgvormen worden telkens toegelicht. Voor de
cijfers binnen de thuiszorg baseren we ons op een publicatie uit 2002 van de Werkgroep
Thuisverzorgers vzw, namelijk de Gids in de thuiszorg. Gezien de datum van de
publicatie kunnen de prijzen wel afwijken van de huidige prijzen die aangerekend
worden. De cijfers voor de woonzorgcentra zijn gebaseerd op cijfers tussen 2005 en
2008, berekend door de Prijzendienst van de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en
Energie (2008). De prijzen voor de sector gehandicaptenzorg zijn gebaseerd op huidige
cijfers van het VAPH (Wat kost de begeleiding of opvang, s.d.).
Voor de sector gehandicaptenzorg wordt er telkens een indicatie gegeven van het aantal
personen uit de doelgroep dat beroep doet op de desbetreffende dienst of voorziening.
Op basis van het meerjarenplan van het VAPH kunnen we telkens aangeven, gebaseerd
op gegevens voor het jaar 20075, hoeveel ouder wordende personen met een handicap
beroep doen op een bepaalde dienst of voorziening (VAPH, 2009, 24 maart, p.49). Dit
doen we voor de leeftijdscategorie van 50 tot 65 jaar (4298 personen) en de 65-plussers
(982 personen). Voor de woonzorg is er geen exact cijfermateriaal dat ons een indicatie
kan geven van het aantal ouder wordende personen met een handicap binnen de
voorzieningen. Er is geen systematische registratie van deze doelgroep binnen de
woonzorg. Bovendien zijn de huidige diagnostische instrumenten binnen de woonzorg
niet specifiek genoeg om deze doelgroep zoals omschreven door het VAPH op te sporen
(zie vorige 4.1.1.3).
De diensten worden weergegeven op basis van het zorgcontinuüm, waarbij eerst de
ambulante en vervolgens de (semi-)residentiële diensten en voorzieningen aan bod
komen. Binnen deze opsplitsing wordt ook dit continuüm aangehouden van minder
intensieve naar meer intensieve professionele ondersteuning. Zowel de diensten uit de
woonzorg als uit de sector gehandicaptenzorg komen telkens aan bod. Tot slot wordt
ingegaan op de belendende sectoren van de woonzorg en de sector gehandicaptenzorg,
voor zover deze relevant zijn voor de opvang van ouder wordende personen met een
handicap.
5 Verdeling van de cliënten in zorgvormen voor meerderjarigen op 30 juni 2007 naar leeftijd.
39
4.1.4.1 Ambulante diensten en voorzieningen
a) Thuiszorgvoorzieningen uit de woonzorg
Bij de thuiszorgvoorzieningen wordt de ondersteuning bij de persoon thuis geboden
(thuiszorg) of wordt ondersteuning geboden in de lokale gemeenschap met de bedoeling
de persoon zo lang mogelijk thuis te laten blijven (thuiszorgondersteunende zorg). Op
deze ondersteuning kan ongeacht de leeftijd beroep gedaan worden, dus ook ouder
wordende personen met een handicap kunnen hiervan gebruik maken. Deze diensten en
voorzieningen bieden verschillende vormen van thuiszorg aan.
Diensten maatschappelijk werk van het ziekenfonds worden binnen het
woonzorgdecreet als thuiszorgvoorziening opgenomen. Zij bieden gratis eerstelijns hulp-
en dienstverlening aan via het geven van informatie, advies, ondersteuning en
begeleiding. Veel van deze diensten hebben een multidisciplinair team, waarop personen
met een handicap kunnen beroep doen in functie van hun inschrijving bij het VAPH
(zoals eerder omschreven voor de leeftijd van 65 jaar).
Diensten voor oppashulp bieden oppas aan met behulp van vrijwilligers, met in eerste
instantie het bieden van gezelschap, veiligheid en basiszorg. In principe staan zij open
voor een heterogeen publiek, hoewel het mogelijk is om binnen de eigen werking een
specifieke doelgroep af te bakenen (bijv. oppashulp voor kinderen met een handicap).
De prijs schommelt tussen 1,23 en 2,97 euro per uur (Werkgroep Thuisverzorgers vzw,
2002). Door het werken met vrijwilligers kunnen de prijzen gedrukt worden, maar de
keerzijde - het tekort aan vrijwilligers - maakt dat het niet gemakkelijk is om oppashulp
te vinden.
Lokale dienstencentra organiseren informatieve, recreatieve of educatieve activiteiten
in functie van het versterken van het sociale netwerk van bezoekers en zijn ingebed in
de lokale buurt. Daarnaast wordt ook ondersteuning geboden bij (hygiënische)
activiteiten van het dagelijks leven, bijvoorbeeld voetverzorging. Deze dienstencentra
richten zich niet specifiek op ouderen, maar hebben wel extra aandacht voor senioren en
de meest kwetsbaren onder hen. Bij deze vorm van thuiszorg wordt geen ondersteuning
bij de persoon thuis geboden, maar wordt ervoor gezorgd dat de persoon wel thuis kan
blijven wonen via het aanbieden van zorg in de gemeenschap. De prijzen variëren
naargelang de activiteit die wordt aangeboden. De ontmoetingsruimte is gratis, net als
het verstrekken van informatie. De mate waarin ouder wordende personen met een
handicap kunnen ondersteund worden varieert naargelang het desbetreffende centrum.
Regionale dienstencentra bieden informatie, advies, vorming en ondersteuning over
alles wat met thuiszorg te maken heeft. Hun functie is dus analoog aan deze van de
lokale dienstencentra, maar dan grootschaliger en eerder gericht op eerstelijnshulp.
Diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg bieden hulp bij
persoonsverzorging en huishoudelijke hulp. Ook algemene psychosociale en
pedagogische ondersteuning en begeleiding behoren tot de dienstverlening (VAZG, s.d.).
De bijdrage per uur is inkomensgerelateerd en varieert van 0,50 euro tot 14 euro,
40
waarbij nog eventuele kortingen mogelijk zijn voor zwaar zorgbehoevende personen. De
gemiddelde bijdrage ligt rond 3 euro per uur (Werkgroep Thuisverzorgers vzw, 2002).
Diensten voor logistieke hulp bieden schoonmaakhulp, opnieuw met de bijbehorende
psychosociale en pedagogische ondersteuning. De prijs ligt doorgaans tussen 2,47 en
7,43 euro en is ook inkomensgerelateerd (Werkgroep Thuisverzorgers vzw, 2002). Vaak
worden de prijzen berekend zoals de prijzen bij diensten voor gezinszorg en aanvullende
thuiszorg. Beide diensten kunnen momenteel zelf de prijzen bepalen, omdat hiervoor
geen wettelijk kader voorzien is. Uniforme, op zorgbehoeften gebaseerde indicatie- en
allocatiecriteria ontbreken momenteel voor de meeste thuiszorgdiensten (Geerts, 2009).
Daarnaast kan er binnen de thuiszorg beroep gedaan worden op teams voor
thuisverpleging voor medische zorgen aan huis. Naast de erkende teams kan er
beroep gedaan worden op zelfstandige verpleegkundigen, niet verbonden aan een
team. De ziekteverzekering zorgt voor de (terug)betaling van deze zorg bij prestaties die
hiervoor in aanmerking komen, indien de verpleegkundige zich heeft ingeschreven bij
het RIZIV. Medische verbruiksgoederen en verpleegartikelen worden door de oudere zelf
betaald. Vorming en opvolging van de thuisverpleegkundige is in de context van zorg
voor ouder wordende personen met een handicap aangeraden, omdat zij niet specifiek
opgeleid zijn voor deze doelgroep. Daarnaast speelt ook soms de tijdsdruk mee die
thuisverpleegkundigen ondervinden vanuit het prestatiegebonden financieringssysteem,
wat een moeilijkheid kan vormen om bij deze specifieke doelgroep kwalitatief
hoogstaande zorg te bieden. In verband met thuisverpleging is er voor ouder wordende
personen met een handicap een overlapping tussen de sector gehandicaptenzorg en de
thuiszorg. Binnen de sector gehandicaptenzorg kan men immers ook beroep doen op
thuisverpleegkundigen. Voor de residentiële zorg staat deze combinatie echter ter
discussie, omdat hier sprake is van dubbele financiering vanuit de bevoegde instanties.
De personeelsnormering voor de tehuizen voorziet namelijk ook in verpleegkundig
personeel, zij het in beperkte mate.
De Samenwerkingsinitiatieven Eerstelijnsgezondheidszorg (SEL) willen inspelen
op de complexer wordende thuiszorg, waar multidisciplinair teamwerk zich opdringt in
functie van zorg op maat en de wens om langer thuis te blijven. “De SEL's beogen onder
andere een optimale samenwerking tussen alle zorgaanbieders die actief zijn in de
eerstelijns-gezondheidszorg, tussen de zorgaanbieders en de gebruikers, mantelzorgers
en vrijwilligers en tussen de organisaties, diensten en personen met een meer
gespecialiseerd zorgaanbod” (VAZG, 2010). Een vaak geopperd probleem binnen de
thuiszorg blijkt namelijk het gebrek aan overleg en samenwerking, ten gevolge van een
erg versnipperd landschap, waar ook de invloed van concurrentie niet te onderschatten
is. De SEL‟s vervangen sinds het woonzorgdecreet de vroegere
samenwerkingsinitiatieven thuiszorg (SIT). Het werkgebied van de geïntegreerde
diensten voor thuisverzorging (GID), een ander orgaan om multidisciplinair overleg te
faciliteren binnen de thuiszorg, vallen ook samen met deze van de SEL‟s.
Voor de volledigheid worden ook de diensten voor gastopvang vermeld. Het
woonzorgdecreet voorziet namelijk in de oprichting van deze nieuwe diensten.
Zorgbehoevende senioren worden op deze manier opgevangen in een huiselijke sfeer, bij
vrijwillige gastgezinnen. Gastopvang hoort bij thuiszorgondersteunende zorg, met
opnieuw de nadruk op de inbedding in de gemeenschap.
41
Naast de verschillende thuiszorgvoorzieningen willen we ook twee andere diensten
vermelden die actief zijn binnen de thuiszorg en de ouderenzorg, namelijk de
Expertisecentra Dementie Vlaanderen en diensten voor palliatieve zorg. De
Expertisecentra Dementie Vlaanderen zijn in 2000 ontstaan vanuit de nood aan
informatie en begeleiding van iedereen die geconfronteerd wordt met dementie. Zij
willen de deskundigheid op vlak van dementie bij bestaande organisaties en
hulpverleners versterken. De centra willen een laagdrempelig aanspreekpunt zijn voor
iedereen met vragen over dementie (www.dementie.be). Voor mensen die
geconfronteerd worden met een levensbedreigende ziekte zijn er verschillende diensten
die palliatieve zorg aanbieden in de laatste levensfase. Het Netwerk Palliatieve Zorg is
een overkoepelend samenwerkingsverband tussen vertegenwoordigers van
eerstelijnshulpverleners, organisaties, instellingen, verenigingen en diensten. De
deskundigen van de 15 verschillende palliatieve netwerken stellen hun expertise ter
beschikking aan anderen om het menswaardig sterven te ondersteunen. De federaal
gesubsidieerde palliatieve samenwerkingsverbanden vallen samen met de netwerken
palliatieve zorg. De Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen is een kennis- en
expertisecentrum voor palliatieve zorg. Ze behartigt de belangen van de palliatieve
patiënt in Vlaanderen door ervoor te zorgen dat palliatieve zorg herkenbaar aanwezig is
in de maatschappij en dat kwalitatief hoogstaande palliatieve zorg laagdrempelig
toegankelijk is in alle verschillende zorgsectoren. Specifiek voor zij die thuis willen
sterven, zijn er dagcentra voor palliatieve verzorging. Binnen het centrum wordt
voorzien in aangepaste, gespecialiseerde zorg en een activiteitenaanbod. Voor ouderen
met een handicap zijn er (nog) geen gespecialiseerde diensten voor palliatieve zorgen.
Wel staan deze reguliere diensten in veel gevallen open voor deze doelgroep, maar dit
hangt af van de dienst in kwestie. Recentelijk is ook een onderzoek afgerond naar
palliatieve zorg voor personen met een ernstige meervoudige beperking, waarbij een
protocol met aanbevelingen uitgewerkt werd (Demaeyer & Maes, 2009).
Samengevat kunnen we besluiten dat ouder wordende personen met een handicap
beroep kunnen doen op een gevarieerd aanbod van thuiszorgdiensten indien zij
zelfstandig wonen (ook binnen het VAPH) of in combinatie met mantelzorg. Kenmerkend
voor thuiszorg is de afwezigheid van constante, intensieve ondersteuning, waardoor
personen met een ernstige zorgvraag eerder moeilijk via deze ambulante zorgvorm(en)
kunnen opgevangen worden. Men blijft vertrouwen op de zelfredzaamheid van de cliënt;
enkel het noodzakelijke wordt overgenomen. Voor de doelgroep van ouder wordende
personen met een handicap is thuiszorg daarom eerder aangewezen bij een lichtere
zorgvraag. Bovendien wordt thuiszorg snel duurder dan residentiële ouderenzorg,
wanneer intensief beroep gedaan wordt op (een combinatie van) thuiszorgdiensten.
Enkel de thuisverpleging vormt hierop een uitzondering. De financiële kant van thuiszorg
kan een drempel vormen om gebruik te maken van deze diensten, ook voor ouder
wordende personen met een handicap. Recent werd door de bevoegde minister
aangekondigd dat een maximumfactuur binnen de thuiszorg een prioriteit is
(“Maximumfactuur in thuiszorg prioriteit voor Vandeurzen”, 2010). De cliënt is vrij om te
kiezen op welke diensten beroep wordt gedaan, wat ook met zich kan meebrengen dat
enige overtuigingskracht nodig is om thuiszorg binnen te brengen. Een ander probleem
doet zich voor wanneer de thuiszorg niet meer voldoet aan de zorgvraag en wanneer
residentiële zorg zich opdringt (zie 4.1.3 Mantelzorg).
42
b) Ambulante diensten en voorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg
In de ambulante zorg voor personen met een handicap wordt op verschillende domeinen
ondersteuning geboden aan huis. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in de
hoeveelheid ondersteuning die gegeven wordt en de doelgroep van de ondersteuning.
Binnen de ambulante zorg moet de gebruiker zelf instaan voor woon- en leefkosten
(huisvesting, voeding en kleding).
Het VAPH kent financiële tegemoetkomingen toe voor hulpmiddelen. De hulpmiddelen
en aanpassingen die in aanmerking komen voor gedeeltelijke of volledige terugbetaling
worden opgenomen in een refertelijst. Opnieuw is een inschrijving bij het VAPH
noodzakelijk om op deze dienst beroep te kunnen doen. Ook bij de aanvraag van
hulpmiddelen geldt de leeftijdsgrens van 65 jaar; ouder wordende personen met een
handicap zonder inschrijving bij het VAPH kunnen er geen beroep op doen. Wanneer een
ouder wordende persoon met een handicap die gebruik maakt van hulpmiddelen, de
overstap maakt naar de (residentiële) ouderenzorg, dan kan de persoon niet langer
beroep doen op de hulpmiddelen van het VAPH.
Via het persoonlijke-assistentiebudget (PAB) kan de persoon met een handicap de
ondersteuning van het dagelijks leven zelf organiseren. De persoon met een handicap
(en/of omgeving) wordt in dit geval budgethouder om de nodige assistentie te
organiseren en te financieren thuis, op het werk of op school. Het PAB kan gecombineerd
worden met verblijf in een dagcentrum en verschillende ambulante diensten van het
VAPH. Ook diensten die niet erkend zijn door het VAPH (bijvoorbeeld warme maaltijden
van het OCMW, kortverblijf in een woonzorgcentrum…) komen in aanmerking. Bij een
overgang naar (residentiële) ouderenzorg kan niet langer beroep gedaan worden op
PAB. Van de 1631 actieve budgethouders in 2008, was 7% ouder dan 65 jaar, 23%
tussen 50 en 65 jaar. Deze ondersteuningsvorm heeft ondertussen een lange wachtlijst.
PAB blijkt een bredere doelgroep aan te trekken dan oorspronkelijk bedoeld. Voor
mensen met snel degeneratieve aandoeningen is een spoedprocedure ingevoerd om een
erkenning te krijgen, om toch nog op de snel veranderende zorgvraag te kunnen
inspelen. Een moeilijkheid bij PAB is het vinden van een geschikte assistent of vaste
assistent. Bij bepaalde aandoeningen wordt de vraag gesteld of een vaste fulltime
assistent wel haalbaar is, omwille van de emotioneel zware zorg (bijvoorbeeld bij
dementie).
Het recente initiatief van het persoonsgebonden budget (PGB) is een uitgebreide
vorm van het PAB: de persoon met een handicap kan het budget niet alleen gebruiken
voor assistentie, maar ook voor het inkopen van ondersteuning bij verschillende
zorgvoorzieningen. Het persoonlijk aandeel in de kosten van diensten binnen de
thuiszorg zal in aanmerking komen om betaald te worden met het PGB. Het systeem van
PGB bevindt zich momenteel nog in een experimentele fase, maar de toekomstige
impact van dit systeem van tegemoetkoming kan niet onderschat worden.
Thuisbegeleidingsdiensten richten zich tot gezinnen of personen waarbij minder- of
meerderjarige personen met een motorische, zintuiglijke of verstandelijke handicap, of
autisme verblijven. Meerderjarige personen kunnen ook begeleiding krijgen wanneer ze
zelfstandig wonen. Begeleiding bij meerderjarigen heeft als doel om de zelfstandigheid
te stimuleren. Ook tijdens de wachttijd voor een andere zorgvorm is thuisbegeleiding
mogelijk. Binnen de populatie van thuisbegeleidingsdiensten was 2,5% ouder dan 65
43
jaar in 2007 (39 personen),10% was tussen 50 en 65 jaar oud (154 personen) Een
uitdaging voor deze diensten voor de doelgroep van ouder wordende personen met een
handicap is het bespreekbaar maken van de toekomst samen met de mantelzorgers.
Binnen de thuisbegeleiding en de diensten begeleid wonen (zie verder) is recent de
module trajectbegeleiding ingevoerd. Iedereen die inschrijfbaar is in het VAPH kan
hierop beroep doen. Trajectbegeleiding is een vorm van procesbegeleiding, waarbij de
ondersteuningsbehoeften van de gebruiker in kaart gebracht worden en een afgestemd
trajectplan wordt opgemaakt en opgevolgd. De gebruiker kan gratis maximaal 20
begeleidingen krijgen van minimum 1 uur over een periode van 20 maanden.
Ook pleegzorg geldt als een ambulante vorm van ondersteuning, weliswaar met een
opvangmogelijkheid. Een pleeggezinnendienst zorgt via thuisbezoeken voor de nodige
ondersteuning aan het pleeggezin. Op deze opvang staat geen tijdslimiet. Binnen deze
zorgvorm was 12% ouder dan 65 jaar in 2007 (66 personen), wat relatief gezien het
hoogste aandeel is. Het aandeel personen tussen 50 en 65 jaar bedroeg 23% (125
personen). Binnen deze populatie kan er een sterke weerstand zijn ten opzichte van
residentiële settings, waardoor men levenslange ondersteuning wil bieden (Themagroep
„Ouder wordende personen met een handicap‟, 2005). Crisissituaties kunnen bijgevolg in
deze zorgvorm voor ernstige problemen zorgen, omdat andere zorgvormen geen
plaatsen vrij hebben.
Wonen onder begeleiding van een particulier (WOP) is een variant van pleegzorg
voor personen met een handicap die zelfstandiger leven aankunnen. Daarbij woont de
persoon met een handicap zelfstandig, met begeleiding van een niet-professionele
hulpverlener. Ook hier biedt de pleeggezinnendienst ondersteuning. De dagprijs
bedraagt 16,99 euro. Binnen deze zorgvorm was in 2007 7% ouder dan 65 jaar (12
personen) en 33% tussen 50 en 65 jaar (57 personen). Uit een studie in West-
Vlaanderen blijkt dat de vrijwilliger die de persoon met een handicap ondersteunt, vaak
zelf ouder is dan 50 jaar (Themagroep „Ouder wordende personen met een handicap‟,
2005). Wanneer de zorg te zwaar wordt om volledig op te nemen, is een dagcentrum
aangewezen. Ook hier kan de leeftijd echter ervoor zorgen dat men geen toegang meer
krijgt.
Diensten voor zelfstandig wonen richten zich tot meerderjarigen met een fysieke
handicap en bieden ondersteuning bij de activiteiten van het dagelijks leven (ADL:
wassen, kleden, eten…). De dienst bestaat doorgaans uit aangepaste woningen in een
woonwijk en een in de buurt gelegen ADL-centrum. Via een oproepsysteem kan de
begeleiding op vraag tot stand komen. Ook hier staat de persoon met een handicap zelf
in voor de woon- en leefkosten, de ADL-assistentie is gratis. Binnen deze zorgvorm
bedroeg het aandeel 65-plussers 9,3% in 2007 (25 personen), het aandeel 50- tot 65-
jarigen 33,3% (89 personen). Leeftijd lijkt binnen deze diensten dus een minder
doorslaggevende factor om er al dan niet beroep op te doen.
Diensten voor begeleid wonen staan open voor alle meerderjarige personen met een
handicap, ongeacht het soort handicap. Ze bieden ondersteuning op psychosociaal vlak
(zoals relaties, de opvoeding van de kinderen…) en bij dagdagelijkse activiteiten
(huishouden, administratie…). De begeleiding is gratis voor wie een erkenning heeft voor
begeleid wonen. In 2007 was ongeveer 2,5% van de personen die begeleid wonen (64
personen) ouder dan 65 jaar en was 17,5% (463 personen) tussen 50 en 65 jaar. Net
44
als binnen de thuiszorg en mantelzorg, zijn er problemen bij de overgang naar
residentiële (gehandicapten)zorg in geval van problematische ouderdomsverschijnselen.
Binnen de sector gehandicaptenzorg worden problemen gesignaleerd bij het ouder
worden van de doelgroep van diensten voor begeleid wonen. Vaak is er omwille van het
ouder worden een verandering van erkenning nodig van begeleid wonen bijvoorbeeld
naar een tehuis niet-werkenden, wat niet altijd evident blijkt (Themagroep „Ouder
wordende personen met een handicap‟, 2005). Sommige tehuizen niet-werkenden willen
geen oudere personen opnemen, omdat deze doelgroep andere (ouderdomsspecifieke)
vragen stelt dan de jongere gebruikers. Het aanbod van de tehuizen sluit doorgaans
beter aan bij de zorgvragen van jongere personen met een handicap, zodat
veralgemeende opnames van ouderen volgens sommigen moeilijker verdedigbaar is,
zeker in tijden van wachtlijsten.
Diensten voor beschermd wonen zijn toegankelijk voor meerderjarigen met een
lichte tot matige handicap, zonder ernstige fysieke, sensorische, motorische of
psychische stoornissen. In de praktijk wordt deze regelgeving echter niet zo strikt
toegepast, waardoor er ook mensen met een ernstige mentale handicap en mensen met
een ernstige motorische handicap terug te vinden zijn. Deze ambulante dienst biedt
intensievere ondersteuning dan een dienst begeleid wonen. De dienst staat in voor
woonbegeleiding (al dan niet in woningen die door de dienst worden aangeboden) en in
de meeste gevallen ook voor dagbesteding (eventueel in samenwerking met een andere
dienst). De begeleiding is gratis; de persoon met een handicap voorziet zelf in zijn
levensonderhoud. Vaak gaat het om mensen die overkomen van een collectieve
woonvorm (tehuis) en met begeleiding een zelfstandige woonsituatie willen en kunnen
uitbouwen. De organiserende dienst mag een vergoeding vragen voor de dagbesteding
(3,57 €), indien een maaltijd aangeboden wordt mag dit maximaal 7,04 € bedragen. In
2007 was 3,8% van de populatie die beroep doet op deze diensten ouder dan 65 jaar
(39 personen). Het aandeel 50 tot 65 jarigen bedroeg 24,5% (255 personen). Wanneer
ouder wordende personen met een handicap terug willen overschakelen naar de
vroegere residentiële voorziening, is dit enkel gegarandeerd binnen de twee jaar nadat
men de omschakeling gemaakt heeft van residentieel naar ambulant (VAPH, s.d.).
Diensten voor geïntegreerd wonen zijn vrij recent opgericht (2006) met als
bedoeling ook voor personen met een zwaardere zorgbehoefte een inclusieve woonvorm
te creëren. Deze woonvorm is dus een uitbreiding op het beschermd wonen voor
personen met een erkenning tehuis-niet werkenden (zie verder). Belangrijk hierbij is dat
de inclusieve filosofie achter deze nieuwe woonvorm stipuleert dat de woning niet in de
buurt van een residentiële voorziening hoeft te zijn. Net als bij beschermd worden, kan
enkel een vergoeding gevraagd worden voor dagbesteding (3,71 €), eventueel in
combinatie met een maaltijd (7,83 €). Dezelfde wetgeving bij eventuele terugkeer naar
een residentiële zorgvorm is van toepassing. Van de zes personen die in 2007 reeds
beroep deden op deze zorgvorm, was 1 persoon ouder dan 65 jaar. Niemand was tussen
50 en 65 jaar. Begin 2008 werden de eerste stappen gezet om zowel beschermd als
geïntegreerd wonen samen te brengen onder een globale regelgeving voor geïntegreerde
woonprojecten. Momenteel wordt dit verder uitgewerkt onder de noemer Diensten
Inclusieve Ondersteuning (Vlaamse Regering, 2010).
Van alle personen ouder dan 65 met een VAPH-„ticket‟, doet 17% beroep op
bovengenoemde ambulante diensten (168 personen). Voor de leeftijdscategorie van 50
45
tot 65 jaar bedraagt dit 16% (705 personen). De grote meerderheid van de doelgroep
die gebruik maakt van het VAPH aanbod, bevindt zich dus in de (semi-) residentiële
zorg. Het feit dat de ambulante zorgvormen vaak nog niet bestonden wanneer de groep
van ouder wordende personen in de gehandicaptenzorg terecht kwam, kan een
verklaring vormen voor deze cijfers. Daarnaast is het ook mogelijk dat met het ouder
worden er sprake is van een verminderde zelfstandigheid, terwijl bij deze zorgvormen
hierop vaak meer een beroep wordt gedaan. Bovendien hebben deze diensten een
geringere personeelsomkadering dan de tehuizen, waardoor moeilijker ingespeeld kan
worden op de veranderende zorgvraag ten gevolge van het ouder worden. Voor
personen met een handicap opgenomen in deze zorgvormen, is het niet altijd duidelijk
welke opvangvormen geschikt of beschikbaar zijn, wanneer de dienst niet langer kan
voldoen aan de zorgvraag ten gevolge van ouderdomsverschijnselen.
4.1.4.2 (Semi-)Residentiële diensten en voorzieningen
Er wordt eerst ingegaan op de (semi-)residentiële vormen van zorg binnen de woonzorg
(ouderenvoorzieningen), vervolgens gaan we in op de diensten en voorzieningen binnen
de sector gehandicaptenzorg. In de residentiële zorg gebeurt de opvang buitenshuis. Dit
kan zowel enkel overdag (semi-residentiële zorg) als 24 op 24 uur (residentiële zorg).
Daarnaast bestaan er ook nog enkele, flexibele tussenvormen, waarbij deeltijds gebruik
kan gemaakt worden van het aanbod.
a) Ouderenvoorzieningen uit de woonzorg
De ouderenvoorzieningen onderscheiden zich van de thuiszorgvoorzieningen doordat ze
ook huisvesting bieden. Zij bieden thuisvervangende zorg. Ook kan er sprake zijn van
thuiszorgondersteunende zorg, indien deze zorg verbonden is aan een voorziening met
thuisvervangende zorg (bijvoorbeeld een dagverzorgingscentrum die verbonden is aan
een woonzorgcentrum). Ouder wordende personen met een handicap kunnen terecht bij
ouderenvoorzieningen als zij (in de meeste gevallen) ouder zijn dan 65 jaar. Een
gedeelte van de kosten voor verblijf in een ouderenvoorziening wordt gefinancierd door
de ziekteverzekering.
Een dagverzorgingscentrum biedt net als een dienstencentrum
thuiszorgondersteunende zorg, maar is verbonden aan een woonzorgcentrum. Wel
beschikken deze centra over een vervoersdienst voor de bezoekers, in tegenstelling tot
een dienstencentrum. Het dagverzorgingscentrum hanteert een vast uurschema, wat
deze zorgvorm niet tot de meest flexibele vorm van ondersteuning maakt voor
mantelzorgers. Anderzijds kan de vervoersdienst een grote meerwaarde betekenen voor
ouder wordende mantelzorgers die zich minder gemakkelijk kunnen verplaatsen.
De dagverzorgingscentra staan voor iedereen open, behalve voor ouderen die zware
medische verzorging en begeleiding nodig hebben. Voor ouder wordende personen met
een handicap betekent dit in de praktijk dat de opvang van personen met een zwaardere
zorgvraag sterk afhankelijk is van de draagkracht van het dagverzorgingscentrum. In
het nieuwe zorgdecreet wil men in geval van acute noodsituaties ook nachtopvang
mogelijk maken binnen dagverzorgingscentra. Op die manier wil men zich flexibeler
46
opstellen ten opzichte van de mantelzorg, wanneer deze tijdelijk wegvalt. Men streeft
ernaar om de gemiddelde dagprijs op 12,39 euro te houden (Werkgroep Thuisverzorgers
vzw, 2002).
Centra voor kortverblijf zijn voorzieningen waar tijdelijk huisvesting geboden wordt
aan ouderen, ofwel dag en nacht, ofwel enkel ‟s nachts. Doorgaans gebeurt deze vorm
van thuiszorgondersteunende zorg in een woonzorgcentrum. In totaal kunnen ouderen
maximaal 60 opeenvolgende dagen of 90 dagen in een periode van 1 jaar beroep doen
op een centrum voor kortverblijf. Deze zorgvorm is er vooral gekomen ter ondersteuning
van mantelzorgers als zogenaamde „respijt‟ zorg, een aanbod dat hen in staat stelt om
even op adem te kunnen komen. Nadeel is wel dat het verblijf lang op voorhand moet
vastgelegd worden en dus moeilijk als crisisopvang kan fungeren. Daarnaast wordt deze
opvangvorm soms ook als opstap naar langdurige residentiële zorg gebruikt, omwille van
de lange wachttijden van dergelijke opvang. Binnen het nieuwe woonzorgdecreet
probeert men hieraan tegemoet te komen. Woonzorgcentra moeten niet meer minimaal
drie kamers ter beschikking hebben, maar kunnen reeds een erkenning „kortverblijf‟
krijgen voor één kamer. Ook wil men deze erkenningsvorm echt inschakelen voor
crisisopvang, waarbij de periode van opvang niet meer vooraf bepaald moet worden.
Hierbij bestaat opnieuw het gevaar van het dichtslibben van deze zorgvorm omwille van
de wachtlijstproblematiek. Voor opvang dag en nacht worden dezelfde gemiddelde
dagprijzen gehanteerd als voor een kamer in een woonzorgcentrum.
Nieuw binnen het woonzorgdecreet is het decretaal kader voor centra voor
herstelverblijf. Op deze centra kan beroep gedaan worden om de overgang tussen
ziekenhuisopname en de revalidatie thuis te bespoedigen. In tegenstelling tot een
centrum voor kortverblijf staat hier de medische aandoening centraal. Momenteel wordt
deze dienstverlening enkel georganiseerd door de ziekenfondsen, waardoor de prijs
afhankelijk is van de tussenkomst door het ziekenfonds. Net als het kortverblijf is deze
zorgvorm belangrijk bij een acute verandering in de situatie van mantelzorg voor een
ouder wordende persoon met een handicap.
Serviceflats zijn individuele woonvormen waar ouderen terecht kunnen voor beschermd
zelfstandig wonen. Ouderen kunnen er indien gewenst beroep doen op
gemeenschappelijke dienstverlening. Er is in tegenstelling tot de woonzorgcentra niet
permanent verzorgend of verplegend personeel aanwezig, waardoor ouderen met een
zeer zware zorgbehoeften niet in aanmerking komen voor deze zorgvorm. De
gemiddelde dagprijs van een serviceflat is sterk afhankelijk van de bijkomende
dienstverlening waarop iemand beroep doet, waardoor er moeilijk van een algemene
dagprijs kan gesproken worden. Ook voor serviceflats gelden momenteel lange
wachttijden, omwille van de populariteit van deze zorgvorm (VRT nieuws: serviceflats
populair, 2008). Daarbij doet zich ook het probleem voor dat de lange wachttijden niet
noodzakelijk de actuele nood weerspiegelen. Bij open plaatsen blijken cliënten niet altijd
instapbereidheid te zijn, omdat men enkel uit voorzorg een plaatsje op de wachtlijst
veroverd heeft.
Binnen het nieuwe woonzorgdecreet wordt het concept van serviceflats verlaten en
vervangen door het concept assistentiewoningen, waarbij opnieuw de combinatie van
facultatieve dienstverlening en zelfstandig wonen centraal staat. Indien iemand zwaar
zorgbehoevend wordt en reeds in een assistentiewoning verblijft, voorziet het nieuwe
decreet de mogelijkheid om daar te blijven via het tijdelijk erkennen van de
47
assistentiewoning als woongelegenheid van een zorgcentrum in de buurt. Op die manier
wil men beter tegemoetkomen aan de sociale noden en context van de cliënt. Sociale
netwerkvorming en recreatieve ontspanning worden overigens verplichte taken van een
groep assistentiewoningen. Hiervoor wordt de nieuwe functie van woonassistent
ingeschakeld. De uitvoeringsbesluiten voor de assistentiewoningen worden in de loop
van 2010 opgemaakt, waardoor het effectief in voege treden van de assistentiewoningen
nog op zich laat wachten.
De vroegere rusthuizen zijn woonzorgcentra geworden sinds de goedkeuring van het
woonzorgdecreet. Rusthuizen werden omschreven als collectieve woonvormen waar
ouderen terecht kunnen voor gezins- en huishoudelijke zorg. Het concept
woonzorgcentrum wil verder gaan dan huisvesting en zorg; ook reactivering,
psychosociale ondersteuning en sociale netwerkvorming worden hun opdracht. Zo goed
als alle woonzorgcentra hebben een erkenning rust- en verzorgingstehuis, wat inhoudt
dat er bedden voorzien zijn voor zwaar zorgbehoevende ouderen die nood hebben aan
intensievere zorg (Protocolakkoord nr.3, 2005). Vanuit het beleid wordt een RVT-
dekkingsgraad van 87,5% nagestreefd sinds 2009 (Vandeurzen). Deze dekkingsgraad
mag oplopen tot maximaal 90%, zodat woonzorgcentra voor 10% nog blijven openstaan
voor minder zware zorgvragen (profiel O en A op de Katzschaal, zie 4.1.2.3). De
gemiddelde dagprijs voor woonzorgcentra bedroeg eind 2008 ongeveer 42 euro
(Prijzendienst, 2008), hoewel in deze studie niet vermeld wordt in welke mate er
supplementen zijn opgenomen (bv. voor een haarkapbeurt).
De opname van ouder wordende personen met een handicap in een woonzorgcentrum is
niet altijd evident. Binnen de ouderenzorg zijn er namelijk minder middelen en is er
minder personeel voorzien dan in de residentiële voorzieningen van de sector
gehandicaptensector. Dit resulteert in een gebrek aan personeel met expertise rond de
zorg voor ouder wordende personen met een handicap. Daarenboven primeert de
(medische) verzorging binnen de woonzorgcentra, waardoor de bredere zorg
(bijvoorbeeld dagbesteding) eerder door het sociaal netwerk of vrijwilligers moet
opgenomen worden. Het feit dat het voor woonzorgcentra moeilijker wordt om
verpleegkundigen aan te trekken, versterkt de problemen rond personeelsbezetting.
Binnen de huidige programmatienormen en rekening houdende met de wachtlijsten en
tragere uitstroom is er voor de woonzorgcentra bij voorbaat al weinig ruimte „extra‟ voor
specifieke doelgroepen. Voor de cliënt liggen de dagprijzen binnen de ouderenzorg ook
hoger dan in de residentiële gehandicaptenzorg. Er kan zelfs sprake zijn van een
verdubbeling van de kostprijs. Het feit dat de doelgroep vaak een stuk jonger is dan de
andere cliënten met gemiddelde instapleeftijd van 85 jaar (Heylen & Blunckx, 2004),
maakt het niet altijd gemakkelijk voor de cliënt en zijn familie (en het woonzorgcentrum
zelf) om een goede „match‟ te vinden.
Uiteraard zijn er ook situaties waarbij de opname van een ouder wordende persoon met
een handicap in een woonzorgcentrum goed verloopt. Vaak is in een woonzorgcentrum
sneller plaats dan in de sector gehandicaptenzorg, wat bij ernstige zorgvragen een
belangrijk criterium voor opname kan zijn. Tot slot is de doelgroep van personen met
een handicap niet de enige specifieke doelgroep die (recentelijk) beroep doet op de
ouderenzorg: ouder wordende personen met psychiatrische problemen vormen ook een
nieuwe uitdaging voor de ouderenzorg (Van Rampelberg, Boriau, & Lahaye, 2010) net
als mensen met een niet-aangeboren hersenletsel.
48
b) (Semi-)Residentiële voorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg
Binnen de sector gehandicaptenzorg zijn er verschillende (semi-)residentiële
voorzieningen. De eigen financiële bijdrage is afhankelijk van het type voorziening
waarop men beroep doet. De gebruiker betaalt een zogenaamde „dagprijs‟. Voorwaarde
voor de dagprijzen is dat de persoon nog voldoende (gewaarborgd) zakgeld moet
kunnen behouden (minimum gegarandeerd zakgeld), waardoor er maximumtarieven
worden gehanteerd. Wel kunnen voorzieningen nog supplementen aanrekenen voor
bepaalde diensten.
Dagcentra binnen de sector gehandicaptenzorg bieden activiteiten aan personen met
een handicap, die niet bekwaam zijn om naar een beschutte werkplaats te gaan. Zowel
activiteiten als training en therapie worden aangeboden op maat van de gebruiker. Op
deze diensten kan beroep gedaan worden door mensen met een handicap in die in een
thuissetting wonen. De dagprijs (minstens 6 uur) is 8,80 €, met vervoer inbegrepen
bedraagt de dagprijs 11,01 €. Amper 0,15% van de personen met een handicap in de
dagcentra waren ouder dan 65 jaar in 2007 (60 personen), 11% was tussen 50 en 65
jaar (432 personen). Deze zorgvorm is dan ook eerder bedoeld voor personen met een
handicap in hun „actieve‟ levensfase. Voor mantelzorgers zijn dagcentra vaak niet dicht
genoeg bij de deur, waardoor deze zorgvorm niet alleen moeilijker bereikbaar, maar ook
financieel zwaarder en meer tijdrovend wordt. Daarnaast gaan de mantelzorgers er vaak
van uit dat een overgang van een dagcentrum naar een residentiële setting binnen de
sector gehandicaptenzorg op latere leeftijd verzekerd is, omdat een dagcentrum in vele
gevallen verbonden is aan een tehuis. Dit kan echter niet meer gegarandeerd kan
worden sinds het Besluit Zorgregie, waarbij noodsituaties en wachttijden primeren
(VAPH, 2007).
Via logeren kunnen personen met een handicap die thuis in het gezin wonen,
opgevangen worden in een tehuis voor werkenden of niet-werkenden. Deze opvang is in
principe van korte duur. De voorziening kan hiervoor aanspraak maken op een
bijkomende subsidiering tot maximaal 30 dagen per jaar per persoon (maar kan niet
boven zijn erkenningstotaal gaan).
Daarnaast is er ook kortverblijf. De dagprijs is deze van het tehuis waar men verblijft.
Net als in de ouderenzorg wil men via de mogelijkheid van kortverblijf de mantelzorger
ondersteunen, wat in de praktijk echter vaak moeizaam verloopt omwille van het
beperkt aantal beschikbare plaatsen en de lange wachttijden. Binnen kortverblijf was
slechts 1,4 % ouder dan 65 jaar (6 personen), 12% tussen 50 en 65 jaar (52 personen).
In een tehuis voor werkenden kunnen personen met een handicap terecht die
overdag werken, maar niet zelfstandig kunnen wonen of niet binnen het gezin kunnen
worden opgevangen. Deze tehuizen richten zich vooral tot personen met een motorische
of verstandelijke handicap. De maximale dagprijs is 30,82 €. Het aandeel van mensen
ouder dan 65 jaar bedroeg 6% in 2007 (70 personen), hoewel deze opvangvorm in
principe niet voor hen bedoeld is. Het aandeel van mensen tussen 50 en 65 jaar bedroeg
31% (356 personen). Voor personen die niet meer kunnen werken, zoals werklozen of
gepensioneerden (indien hiervoor een regeling getroffen is), is er dagbesteding voorzien.
Dit is slechts een beperkt dagaanbod, omwille van de beperktere personeelsomkadering
en infrastructuur. Binnen deze zorgvorm stelt het ouder worden van de populatie
duidelijke uitdagingen voor een verder verblijf. Levenslange zorg en wonen kan vaak
49
niet meer gegarandeerd worden, waardoor het nodig is om de overstap te maken naar
een andere residentiële voorziening. Hier stellen zich echter vaak dezelfde problemen als
bij de populatie van begeleid wonen wanneer een overstap binnen de residentiële
voorzieningen van de sector gehandicaptenzorg gemaakt wordt. Tehuizen niet-
werkenden passen niet volledig bij de zorgvraag van de betrokkene met als gevolg dat
ouder wordende personen niet meer worden opgenomen.
Een tehuis voor niet-werkenden heeft als doelpubliek personen met een ernstige
handicap. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen nursingtehuizen, voor
personen met een heel zware zorgbehoefte (meervoudige handicap), en
bezigheidstehuizen. Binnen nursingtehuizen staat de verzorging en paramedische
behandeling centraal, binnen bezigheidstehuizen worden arbeidsvervangende activiteiten
en vaardigheidstrainingen voorzien. In de praktijk hebben heel wat tehuizen een
gemengde erkenning. De dagprijs is dezelfde als deze voor tehuizen werkenden
(30,82€). Het aandeel oudere personen met een handicap bedroeg 6,6 % in 2007 (600
personen), tussen 50 en 65 jaar was dit 25% (2295 personen). Tehuizen niet-
werkenden zijn het best geschikt om hun werking enigszins aan te passen aan de
zorgvraag ten gevolge van het ouder worden, omdat zij meer middelen hebben. Toch
gaat de opvang van deze doelgroep ook voor hen gepaard met een groot aantal
uitdagingen, zeker voor de kleinschalige voorzieningen. De grotere vraag naar
verpleegkundige zorgen, de nood aan andere accommodatie en infrastructuur, een
kleiner sociaal netwerk om mee samen te werken, een ander begeleidingsmodel, het
optreden van dementie, de vraag naar palliatieve zorg…: het zijn allemaal moeilijkheden
die zich stellen voor deze voorzieningen. Een zwaardere en andere zorgvraag wordt met
dezelfde omkadering beantwoord, wat niet altijd evident is.
De regelgeving kan de situatie complexer maken, bijvoorbeeld in het geval van
verpleegkundige handelingen. Deze mogen in principe niet gesteld worden door
begeleidend personeel. De context binnen de gehandicaptenzorg is echter dat de normen
voor verpleegkundig personeel relatief laag zijn en dat verplegend personeel moeilijk
kan gevonden worden omwille van de lagere verloning ten opzichte van de reguliere
zorg. Een andere vraag waar veel voorzieningen mee worstelen, betreft het al dan niet
homogeen maken van leefgroepen naar leeftijd, zowel vanuit pragmatisch oogpunt als
naar begeleiding toe.
4.1.4.3 Belendende sectoren
Binnen de geestelijke gezondheidszorg bieden psychiatrische verzorgingstehuizen
(PVT) opvang voor personen met een langdurige en gestabiliseerde psychiatrische
problematiek. Deze residentiële zorgvorm heeft een vergelijkbare werking als een
woonzorgcentrum. Personen met een (verstandelijke) handicap en psychiatrische
problematiek kunnen hier terecht. Ook binnen deze voorzieningen stelt het ouder
worden van de populatie problemen wat betreft instroom. In de praktijk gebeurt het dat
ouder wordende personen met een handicap naar een woonzorgcentrum overgaan, wat
de ouderenzorg (opnieuw) voor nieuwe uitdagingen zet (Van Rampelberg, Boriau, &
Lahaye, 2010).
Binnen de lichamelijke gezondheidszorg zijn onder andere ziekenhuizen toegankelijk
voor ouder wordende personen met een handicap, indien zij tijdelijk nood hebben aan
50
medische zorg en ondersteuning. Voor ziekenhuizen is het niet altijd evident om met de
zorgvragen van deze doelgroep om te gaan, wat de hulpverlening kan bemoeilijken
(bijvoorbeeld communicatieproblemen bij een dove patiënt of gedragsproblemen bij een
patiënt met verstandelijke beperking). De tijdelijkheid van deze opvangvorm zorgt soms
voor moeilijkheden bij het vinden van andere opvangvormen na een verblijf in het
ziekenhuis, indien niet langer kan teruggegaan worden naar de vorige leefsituatie.
4.1.5 Financiële ondersteuning
Wat de financiële ondersteuning voor ouder wordende personen met een handicap
betreft, zijn er verschillende mogelijkheden, met het wettelijk pensioen als de meest
algemeen voorkomende vorm van inkomen. Daarnaast kan de ouder wordende persoon
met een handicap, net als iedereen, beroep doen op eigen middelen die opgebouwd
werden tijdens de levensloop. Wanneer deze middelen ontoereikend zijn, voorziet de
federale overheid in een leefloon, de zogenaamde inkomensgarantie voor ouderen.
Vanuit de Vlaamse zorgverzekering is er een budget voorzien van 130 euro per maand
voor niet-medische kosten voor alle cliënten van woonzorgcentra, ongeacht de
zorgzwaarte. Wat de niet-betaalde verblijfskosten in een woonzorgcentrum betreft, kan
het OCMW borg staan (van de gemeente waar de cliënt ingeschreven staat in het
bevolkingsregister). Daarna kan dit bedrag teruggevorderd worden van de kinderen,
afhankelijk van hun inkomen en de relatie tussen ouder en kind. Deze onderhoudsplicht
staat echter ter discussie in een nieuw wetsvoorstel (Ghijs, 2009).
Wat de specifieke financiële tussenkomsten betreft, bestaat voor mensen met een
handicap de inkomensvervangende tegemoetkoming en integratietegemoetkoming. De
inkomens-vervangende tegemoetkoming wordt toegekend als de handicap het vermogen
om te werken verhindert. De integratietegemoetkoming wil de bijkomende kosten die
kunnen gepaard gaan met een verminderde zelfredzaamheid (zoals dure aanpassingen)
helpen dragen. Deze tegemoetkomingen kunnen echter niet aangevraagd worden door
personen ouder dan 65 jaar. Wel kan boven 65 en bij verminderde zelfredzaamheid een
tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden aangevraagd worden. Deze tegemoetkoming
vervangt de integratietegemoetkoming en is speciaal bedoeld voor ouder wordende
personen met een handicap. Personen met een handicap kunnen ook maximaal 2000
dienstencheques per jaar gebruiken voor huishoudelijke hulp.
Er zijn verschillende financiële tussenkomsten beschikbaar voor de mantelzorgers van
(ouder wordende) personen met een handicap. Een mantelzorger van een ouder
wordende persoon met een handicap kan, afhankelijk van zijn of haar woonplaats, een
mantelzorgpremie krijgen. De provincies Antwerpen, Limburg en Oost-Vlaanderen
kennen provinciale premies toe, maar hebben daarbij verschillende voorwaarden voor de
toekenning. Ook zijn er verschillende gemeentes die een gemeentelijke
mantelzorgpremie toekennen, waarbij de grootte van de premie verschilt. Binnen de
Vlaamse zorgverzekering kan een budget van 130 euro per maand aangevraagd worden
voor de betaling van niet-medische kosten bij thuiszorg voor zwaar zorgbehoevende
personen.
51
Binnen de sector gehandicaptenzorg is het voor mantelzorgers niet eenvoudig om
wegwijs te worden in het (ingewikkelde) veld van regelgeving. Het papierwerk dat komt
kijken bij financiële aanvragen is vaak enorm. Daarenboven laat een antwoord op
sommige aanvragen dikwijls heel lang op zich wachten, wat de nodige problemen met
zich meebrengt: de zorgvraag is reeds veranderd waardoor de aanvraag niet meer van
toepassing is, er moet beroep gedaan worden op eigen financiële reserves (indien deze
er zijn), of er wordt een aanvraag gedaan op een moment dat het nog niet nodig is. De
kwestie van administratieve vereenvoudiging is dan ook aan de orde binnen het VAPH.
Binnen de woonzorg zijn er al inspanningen geleverd om de administratieve last te
verlagen voor de mantelzorger (bijvoorbeeld een e-loket en het inkorten van
behandelingstermijnen).
(Ouder wordende) personen met een handicap (en/of de omgeving) die een eigen huis
wensen te bekostigen kunnen beroep doen op verschillende instanties voor sociale
leningen of kunnen voordelig huren bij een sociale huisvestingsmaatschappij. Voor
aanpassingen van de eigen woning zijn er verschillende mogelijkheden ter
ondersteuning. Verschillende provincies betalen (gedeeltelijk) de kost terug om advies in
te winnen bij adviesbureaus voor toegankelijkheid over aanpassingen. Sommige
provincies en enkele gemeenten keren ook provinciale aanpassingspremies uit. Via
Wonen Vlaanderen kunnen ook aanpassingspremies aangevraagd worden, die specifiek
voor bejaarden zijn. Voor personen jonger dan 65 jaar met een handicap is er de
mogelijkheid om via het VAPH een tegemoetkoming aan te vragen.
52
4.1.6 Praktijkvoorbeelden
In Vlaanderen zijn er in de praktijk al heel wat voorbeelden te bespeuren die inspelen op
de specifieke zorgvragen van ouder wordende personen met een handicap. We
bespreken eerst twee karakteristieken die telkens in een bepaalde mate weerkeren,
namelijk specialisatie en samenwerking. Met specialisatie bedoelen we dat een
zorgaanbieder een vorm van gespecialiseerd zorgaanbod ontwikkelt naast het bestaande
„basis‟aanbod, en dit op basis van eigen of geleende expertise. Onder de noemer
samenwerking zien we (nieuwe) initiatieven die synergieën opzoeken tussen diensten en
voorzieningen, doordat deskundigheid samen wordt ingezet en/of het aanbod wordt
gecombineerd. De verantwoordelijkheid voor het aanbod ligt in dit geval bij meerdere
aanbieders.
4.1.6.1 Specialisatie
De mogelijkheid bestaat om te specialiseren binnen een sector in functie van de
doelgroep. Het gaat steeds om lokale initiatieven waarvoor nog geen duidelijke
richtlijnen zijn vanuit de wetgevende instanties. Specialisatie komt eerder tot stand via
het gedifferentieerd aanwenden van bestaande middelen binnen de eigen dienst of
voorziening. De meeste specialisatie gebeurt vooral intrasectoraal.
Binnen de sector gehandicaptenzorg zijn er bijvoorbeeld tal van (grootschalige)
voorzieningen die een aparte leefgroepenwerking organiseren voor de oudere en meer
zorgbehoevende cliënten. Het paradigma van vraaggericht en individueel werken staat
voorop om de voorzieningen mee te laten evolueren met de ouder wordende cliënt. In
dat opzicht is er ook de evolutie om niet enkel paramedisch personeel in te schakelen in
de dagbesteding, maar ook, indien mogelijk, in de leefgroepenwerking. Daarnaast zijn er
ook (kleinschalige) voorzieningen die samenwerken om zich te specialiseren,
bijvoorbeeld door samen een verpleegkundige dienst op te richten of een netwerk rond
palliatieve zorg te creëren. Er bestaan verschillende expertisefora binnen de sector rond
het thema ouder worden.
Binnen de woonzorg is specialisatie naar ouder wordende personen met een handicap
ook aanwezig, maar minder frequent. In de woonzorg (zowel thuiszorg als ouderenzorg)
is men vooral gespecialiseerd in de opvang van oudere personen met dementie: aparte
afdelingen in de residentiële opvang, een ontmoetingsgroep die zich richt naar personen
met jongdementie in de thuiszorg, thuisbegeleiding specifiek voor dementie, het
verwerven, verspreiden en integreren van expertise via een expertisecentrum, enz. Een
ander voorbeeld van specialisatie naar een specifieke doelgroep toe, is de opvang van
ouderen met een sensorische of motorische beperking in een afdeling binnen een
woonzorgcentrum. Daarnaast worden er ook soms (ouder wordende) personen met een
verstandelijke beperking opgenomen in een woonzorgcentrum, maar daarbij kunnen we
niet echt spreken van een systematische specialisatie naar de doelgroep toe.
53
4.1.6.2 Samenwerking
Samenwerkingsinitiatieven kunnen zowel intra- als intersectoraal zijn. Wat betreft
intersectorale samenwerking tussen de woonzorg en de sector gehandicaptenzorg zijn de
initiatieven slechts op kleine schaal aanwezig in het veld. Dergelijke vormen van
samenwerking komen vaak neer op een creatieve manier om met de beschikbare
middelen om te gaan in functie van een welbepaalde cliënt of groep van cliënten.
In de eerste plaats gaat het om kleinschalige intersectorale samenwerkings-
verbanden tussen diensten en voorzieningen die dicht bij elkaar gelegen zijn. Sommige
samenwerkingsverbanden gebeuren op basis van bilaterale akkoorden, andere ontstaan
in de schoot van een regionaal overlegplatform. Het zijn voorbeelden van sociaal
ondernemerschap, waar lokale actoren elkaar vinden en een win-win situatie proberen te
creëren. Zo bestaan er verschillende samenwerkingsverbanden rond het aanbieden van
dagbesteding aan elkaars cliënten, waarbij mensen uit de woonzorg worden opgevangen
in dagcentra van de sector gehandicaptenzorg en omgekeerd. Daarnaast wordt ook
binnen de sector gehandicaptenzorg een beroep gedaan op verschillende diensten uit de
thuiszorg, zoals thuisverpleegkunde, maaltijden aan huis, oppasdiensten, palliatieve
zorg, enz. Wat uitwisseling van knowhow betreft, laat men bijvoorbeeld personeelsleden
uit de woonzorg een bezoek brengen of een dagje meedraaien in een voorziening van
het VAPH, en omgekeerd. Ook wordt een beroep gedaan op de expertise van de
woonzorg via het geven van vormingen rond valpreventie, slikaccidenten, … binnen de
sector gehandicaptenzorg. Daarnaast zijn er nog tal van kleine
samenwerkingsverbanden, die vooral afhankelijk zijn van enkele spilfiguren en hun
(in)formeel netwerk.
De bestaande woonzorgzones (bvb. Brussel, Wervik, Heist-op-den-berg, Genk)
kunnen ook als voorbeeld van samenwerking aangehaald worden. Een woonzorgzone
bestaat uit een gewone wijk of een dorp, waarvan ongeveer 10% van de inwoners
intensieve zorg nodig heeft. Centraal is er een zorgkruispunt, vanwaar de zorg
gecoördineerd wordt en de wijk dus wordt bediend. Belangrijk hier is dat “het (…) alle
zorgbehoevende groepen in de wijk [bedient], over de huidige sectorgrenzen heen, dus
niet alleen voor ouderen” (Winters, 2003, p. 12). In het woonzorgdecreet wordt het
concept van woonzorgnetwerken uitgewerkt, in plaats van het meer stedelijk concept
van woonzorgzones. Een woonzorgnetwerk bestaat uit een huisarts(enkring), een erkend
woonzorgcentrum, een erkend centrum voor kortverblijf, een erkende groep van
assistentiewoningen, een erkende dienst voor gezinszorg of een andere erkende
thuiszorgvoorziening die zorg aan huis levert. Voor (ouder wordende) personen met een
psychiatrische problematiek beginnen zich bijvoorbeeld initiatieven te ontwikkelen om
opvang en plaatsen te creëren, soms via samenwerking tussen verschillende
woonzorgcentra. Geestelijke gezondheidszorg valt immers ook onder de federale
bevoegdheden, waardoor zich minder reglementaire moeilijkheden vormen bij de opvang
van mensen die voorheen opgevangen werden in de geestelijke gezondheidszorg.
Samenwerkingsverbanden bestaan omwille van de verschillende vormen van expertise in
de beide sectoren en het efficiënt willen benutten van personeel en middelen. Er is
echter geen overkoepelend wettelijk kader dat de verschillende vormen van
samenwerking reguleert en structureert. Integendeel, de verschillende regelgevingen
54
van de betrokken sectoren worden in het veld vaak als contraproductief gezien om
samenwerking tot stand te brengen. Er is bijvoorbeeld een duidelijk verschil in
financieringsvormen tussen het RIZIV en het VAPH.
Binnen de verschillende sectoren zelf bestaan ook initiatieven tot samenwerking en
afstemming. Zo zijn er binnen de thuiszorgsector de SEL‟s en provinciale platformen
waar regionaal overleg kan gepleegd worden om tot betere afstemming te komen tussen
de verschillende zorgpartners. Binnen de sector gehandicaptensector zijn er dan weer de
projecten rond trajectbegeleiding of het Project Onafhankelijke Cliëntondersteuning, in
functie van een betere zorgafstemming.
4.1.6.3 Praktijkvoorbeelden
Op basis van telefonische interviews en netwerking stellen we enkele
praktijkvoorbeelden van ondersteuning voor ouder wordende personen met een
handicap voor. We bespreken het aanbod, de aanleiding om het aanbod uit te bouwen,
de meerwaarde, de grootste moeilijkheden en welke veranderingen er hebben
plaatsgevonden. De bespreking wordt bij een aantal voorbeelden aangevuld met enkele
citaten van de praktijkdeskundige in kwestie. Telkens is een bepaalde mate van
specialisatie en samenwerking aanwezig, soms intrasectoraal, vaak intersectoraal.
a) aangepaste senioren leefgroepen in residentiële voorzieningen VAPH
Praktijkvoorbeeld 1: De Lovie
De Lovie uit Poperinge is een grootschalige voorziening van het VAPH voor personen met
een verstandelijke beperking. Ze heeft sinds 1991 binnen haar residentiële afdeling vier
leefgroepen specifiek voor senioren uitgebouwd. Gebruikers kunnen verhuizen naar deze
leefgroepen wanneer er psychische of fysieke achteruitgang is ten gevolge van het ouder
worden, en waardoor het moeilijk wordt om in de huidige leefgroep te blijven. De
overgang is niet gebaseerd op de leeftijd, maar op een gewijzigde zorgvraag.
Er waren verschillende aanleidingen om aparte leefgroepen uit te bouwen. Een eerste
was de nood aan een meer gedifferentieerd aanbod naar aanleiding van de andere,
bijkomende zorgvragen van deze doelgroep. Ouderdomsverschijnselen vragen een
rustiger tempo, een ander leefklimaat en andere infrastructuur. Zeker bij het optreden
van dementie, is een specifiek aanbod nodig.
Vanuit de vraag naar zorg op maat, vindt de Lovie dat aparte leefgroepen meer
mogelijkheden bieden. Door het groeperen van een aantal gebruikers met een
gelijkaardige zorgvraag, kan binnen de voorziening meer gedifferentieerd worden. Voor
gebruikers die het tempo van andere leefgroepen niet meer aankunnen, kan deze aparte
leefgroep een verademing bieden. De grootschaligheid van de voorziening zorgt ervoor
dat de Lovie zo goed als zelfstandig kan voorzien in deze differentiatie. De dagstructuur
wordt aangepast en er wordt meer in de leefgroep zelf gewerkt.
55
“Wij hebben eigenlijk heel veel partners binnenshuis […],
iedereen werkt in de Lovie en iedereen weet waar we naartoe
willen en dus heb je wel een directere aansturing naar de
diensten.”
“Die bewoners gaan niet meer graag naar buiten […] en dan
proberen wij dus mensen van buiten de leefgroep naar binnen te
halen, bijvoorbeeld de muziekpedagoog komt langs om muziek te
spelen in de leefgroep, in plaats van dat zij naar het lokaal van de
muziekpedagoog gaan.”
Een moeilijkheid binnen de vier seniorenleefgroepen betreft de intensieve begeleiding en
zorg door het personeel. Het personeel moet er een heel deel verzorgende of medische
taken bijnemen. Er wordt dan ook veel belang gehecht aan de rekrutering en vorming
van het personeel voor de doelgroep van senioren. Ook de infrastructuur is volledig
aangepast in deze vier leefgroepen: kamers moeten groot genoeg zijn, er wordt een
hoog-laagbed voorzien, er is een tillift aanwezig, het sanitair is rolstoeltoegankelijk, de
gangen zijn breed genoeg, er is een lift enz.
“De bewoners leven wel in een rustiger tempo, maar het wil
daarom niet zeggen dat het voor het personeel zo is. Het
personeel mag het niet tonen aan de bewoners, maar eigenlijk is
het wel heel de tijd intensief, en psychisch en fysiek hard
werken.”
“Wat wij ook doen in de leefgroepen voor senioren is een mix
maken van opvoeders en verpleegkundig personeel, dus er
werken ook een aantal verpleegkundigen mee in de leefgroepen.”
Vanuit de gebruikers en hun sociaal netwerk worden positieve signalen gegeven omtrent
de keuze van de instelling om te voorzien in levenslange zorg, aldus de Lovie.
De Lovie werkt samen met het Palliatief Netwerk Westhoek-Oostende om palliatieve
begeleiding op te zetten in functie van levenslange zorg.
“En we ondervinden veelal dat zowel de bewoners, als de familie
toch wel apprecieert dat ze hier kunnen blijven in de Lovie, gelijk
voor familie, ze kennen het nu. Soms hoor je dan: een oude
boom verplant je niet.”
“Voor een goeie pijnbestrijding bij bewoners, werken we dan wel
samen met dat palliatief netwerk omdat zij meer ervaring hebben
met pijnpompen enzovoort. Dus daar hebben we wel al een goeie
samenwerking mee gehad.”
Praktijkvoorbeeld 2: Vesta
Vergelijkbaar met het voorbeeld van De Lovie, maakt v.z.w. Vesta te Belsele een
onderscheid tussen gewone, heterogene leefgroepen, en zowel een „laagtempo‟groep als
56
een „zorg‟groep. De heterogeen samengestelde leefgroepen bevatten een
verscheidenheid van mensen qua leeftijd, geslacht en niveau van functioneren. De
zorggroep is een leefgroep voor mensen met een verstandelijke beperking met een
grotere medische zorgvraag (bv. omwille van vergevorderde dementie), daar deze
problematiek een zeer specifieke en aangepaste benadering vraagt. In de
laagtempogroep leven mensen die nood hebben aan een lager tempo omwille van hun
leeftijd, persoonlijkheid of draagkracht.
b) Aangepaste voorziening in woonzorgcentrum (VAZG)
Praktijkvoorbeeld 3: fusie WZC Huize Vincent
Het woon- en zorgcentrum Huize Vincent uit Tielrode is een voorziening uit de
ouderenzorg die ook dove of slechthorende senioren opneemt. In functie van een
nieuwbouwproject startten drie kleinschalige privérusthuizen in 1999 met een
samenwerking. Een van deze drie was een rusthuis voor doven of slechthorenden (Stille
Droom). Het nieuwbouwproject, dat momenteel nog in aanbouw is, zal een aparte
afdeling specifiek voor doven of slechthorenden omvatten. Aansluiting bij de residentiële
voorzieningen van de sector gehandicaptenzorg was geen optie volgens Huize Vincent,
omdat deze groep van doven of slechthorenden zeggen zich daar niet thuis te voelen.
Vanuit Stille Droom werd samengewerkt met de Federatie van Vlaamse Doven (Fevlado)
om sociaal contact te stimuleren tussen doven. Deze samenwerking met vrijwilligers
loopt verder binnen het nieuwe project. Daarnaast zijn ook samenwerkingsverbanden
opgezet met een school en twee diensten voor begeleid wonen. Er worden regelmatig
bezoeken georganiseerd, zodat het contact met doven uit de buitenwereld versterkt
wordt. De samenwerking zal ook versterkt worden met behulp van de nieuwe
accommodatie (bv. grote ruimtes) in het nieuwbouwproject.
“Toen Stille Droom naar hier kwam waren wij voor integratie, dus
eigenlijk de doven zoveel mogelijk tussen de horenden […]. Nu
zijn we daar toch geleidelijk aan terug vanaf gestapt, omdat we
toch wel merken, het is een eigen cultuur, een eigen samenleving
en je moet dat respecteren.”
Het personeel krijgt vorming in functie van goede communicatie: elk personeelslid leert
een basiswoordenschat gebarentaal en het personeel specifiek voor de afdeling krijgt al
jaren gebarentaalles van een dove vrijwilligster van Fevlado.
“Bij introductiegesprekken gaat zij mee als mensen zich op de
wachtlijst willen zetten, […] en zij neemt deel aan de activiteiten,
helpt mee bij het koffie schenken, het uitstappen enzovoort.”
Ook qua infrastructuur worden er visuele aanpassingen gemaakt: er zijn spiegels in de
gangen geplaatst, het brandalarm is ook visueel gemaakt, en er is een video-
conferentieruimte.
De grootste moeilijkheid die ervaren wordt in de praktijk, is het gebrek aan extra
middelen om vormingsuren aan te bieden of om extra begeleiding op te zetten. Dit is
57
enkel realiseerbaar doordat er meerdere cliënten zijn met dezelfde
ondersteuningsnoden.
“Doordat er een groep van bewoners is kunnen wij ook tijd
besteden om personeel op te leiden. Als dat maar één bewoner is
dan kan je dat niet, als er een groep is kun je dat wel, dan kan je
dat verantwoorden.”
“Wat wij ook merken is dat deze doven en slechthorenden,
voortkomen uit een maatschappij die hen niet aanvaardde. Die
mensen hebben vaak geen contacten meer met familieleden,
waardoor de sociale omkadering vaak bij ons komt te liggen. Ik
denk maar aan zaken als: kleren gaan kopen, de volledige
financiële begeleiding, […] dat zijn toch allemaal extra taken die
niet gesubsidieerd worden.”
c) Aangepaste dagbesteding voor mensen met jongdementie of NAH
Praktijkvoorbeeld 4: dagcentrum De Kluiver
De Kluiver is een dagcentrum, gesubsidieerd door het VAPH, specifiek voor personen
met een niet-aangeboren hersenletsel (NAH). Een beperkt aantal cliënten binnen deze
cliëntengroep heeft een diagnose jongdementie. De Kluiver maakt deel uit van DVC Sint-
Jozef te Antwerpen, een dienstverleningscentrum voor personen met een motorische
en/of verstandelijke handicap. Een tiental jaren geleden werd beslist om dagbesteding
apart voor deze doelgroep te organiseren. Men zag binnen het zorglandschap een
toename van zorgvragen van personen met NAH, waardoor de doelgroep steeds
belangrijker werd. Een paar jaar later werd het aanbod uitgebreid met een dienst
beschermd wonen voor de doelgroep.
Vanuit het besef dat personen met NAH een specifieke begeleiding vragen, is beslist om
een aparte werking te starten. Bij personen met NAH is er immers een breuk in de
levenslijn opgetreden, waardoor verwerking een uitgesproken deel uitmaakt van de
zorgvraag. Bovendien heeft men er bewust voor gekozen om de Kluiver op een andere
locatie uit te bouwen dan het dienstverleningscentrum. Voor personen met NAH is de
drempel naar dienstverlening vanuit de sector gehandicaptenzorg hoog.
Binnen het dagcentrum wordt zoveel mogelijk vertrokken van de zorgvraag van de
gebruiker. Met behulp van zorgplanning probeert men een geschikt aanbod op te stellen
dat varieert van individu tot individu. In dat kader wordt ook zo veel mogelijk met
andere zorgsectoren samengewerkt. Op deze manier zoekt het dagcentrum/beschermd
wonen aansluiting bij het “gewone” leven. Zo wordt bijvoorbeeld een beroep gedaan op
de kinesist in de straat, de thuisverpleging, Familiehulp, de (al dan niet ambulante)
diensten uit de geestelijke gezondheidszorg enz. Er wordt op een creatieve manier
gezocht naar een antwoord op de zorgvraag van de cliënt, samen met de cliënt en het
sociaal netwerk. Voor een accurate dienstverlening aan personen met NAH is
intersectorale samenwerking noodzakelijk maar niet altijd even gemakkelijk, aldus het
dagcentrum. Zo heeft bijvoorbeeld een ouder wordende persoon met NAH de overgang
58
van het dagcentrum naar een woonzorgcentrum gemaakt. Op vlak van residentiële
ondersteuning voor de doelgroep zijn er nog veel uitdagingen, want het aanbod voor
personen met NAH is nog sterk in ontwikkeling.
d) Doorverwijzen en doorstromen van cliënten tussen voorzieningen
Praktijkvoorbeeld 5: WZC St.-Vincentius en Feniks
Perspectief WZC St.-Vincentius
Het woon- en zorgcentrum St.-Vincentius uit Avelgem stelt zich open voor een aantal
personen met een handicap uit de nabijgelegen voorziening Feniks. Het
woonzorgcentrum heeft de laatste jaren een aantal personen met Downsyndroom en
dementie opgenomen, waarvan 1 persoon nog steeds verblijft in het woonzorgcentrum.
In het dagverzorgingscentrum sluiten drie ouder wordende personen met een handicap
aan.
“In de tien jaar dat ik hier ben hebben wij toch al vijf-zes mensen
met het syndroom van Down hier opgenomen in de afdeling
dementerenden, […] en zo is er ook nog altijd één iemand hier,
de zestig voorbij, een dame met het syndroom van Down die op
de afdeling dementerenden verblijft en ik moet zeggen met
succes. Dat is één van de, wat mij betreft, succesverhalen voor
opvang van gehandicapte ouderen.”
“Er wordt tot op heden in het dagverzorgingscentrum niets
specifieks voor die mensen gedaan, wat ook een beetje het
probleem is.”
De overgang van het tehuis niet-werkenden de Feniks naar het woon- en zorgcentrum
St.-Vincentius gebeurt op basis van een samenwerking waarbij informatie en knowhow
uitgewisseld wordt via overleg. Een overgang naar het woonzorgcentrum staat vooral in
functie van het beter beantwoorden van een (complexe) medische of terminale
zorgvraag. Het feit dat er geen beschikbare plaatsen vrijkomen in de sector
gehandicaptenzorg, versterkt het appèl op de ouderenzorg. De beschikbare
personeelsomkadering in het woonzorgcentrum ligt echter een stuk lager dan in de
sector gehandicaptenzorg.
“Zeker in het begin van een opname wordt er samengezeten met
[…] de mensen van Feniks, meestal met een trajectbegeleider die
zij aanstellen en onze sociale dienst. Ook met de
hoofdverpleegkundige wordt dan aan zorgafstemming gedaan,
wanneer het over een definitieve opname gaat. […] De mensen
van Feniks komen ook nog wekelijks op bezoek […], zeker in het
begin van een opname. We merken wel dat dat verwatert na
verloop van tijd wanneer de integratie hier voldoende gebeurd is.
“Tot onze frustratie zijn onze middelen een heel stuk lager dan de
gehandicaptenzorg. Dat is voor de mensen van de
59
gehandicaptenzorg vaak even schrikken. Ook voor de familie die
iemand hier laat opnemen: dat het bijna een 1-1-relatie is in de
gehandicaptenzorg, om het zo te stellen, en je gaat plots naar
een 1-3 of 1-4-relatie in de ouderenzorg.”
De samenwerking baseert zich vooral op het niveau van communicatie en knowhow,
maar er zijn wel initiatieven geweest om de samenwerking verder te laten gaan. De
mogelijkheid om samen te werken bleek echter moeilijk haalbaar te zijn, omwille van de
strikte regelgeving. Intensieve samenwerking tussen beide sectoren is ook niet
eenvoudig, want de sectoren zijn niet vertrouwd genoeg met elkaar. Ook de
problematiek rond vroeger ouder worden bij personen met een handicap in vergelijking
met de doorsnee bevolking, bemoeilijkt de samenwerking. Personen met Down
syndroom bijvoorbeeld zijn relatief zeer jong in vergelijking met de doorsnee bewoner
van een woon-en zorgcentrum.
“Anderhalf jaar geleden heb ik de vraag gesteld aan de mensen
van Feniks of wij moeten nakijken over een specifieke
zorgafdeling voor ouderen met een handicap, en wij hebben daar
wat gesprekken rond gevoerd, maar ik moet zeggen dat we
telkens op hetzelfde gebotst zijn en dat is de strakke regelgeving.
[…] Ofwel is het een opname in een rusthuis en dan zit je met alle
gevolgen vandien met verlies van gehandicaptensteun of vice
versa. De muren zijn nog een beetje te hoog opgetrokken tussen
de twee sectoren.”
“Maar uiteindelijk stel je vast dat wij allemaal toch uiteindelijk
veel op ons eiland verder werken, ja.”
“Voor die mevrouw van 45 is al verschillende keren overleg
geweest met ons, maar hoe moeten wij haar opvangen? Zij, [het
dagcentrum van] Feniks dan, hebben geen residentiële
opvangmogelijkheid [wegens plaatstekort], en wij hebben de
residentiële opvang bij ons geweigerd, omdat wij zeggen dat
iemand van 45 toch niet hoort tussen 85 plussers. Dat vinden wij
er toch een beetje over.”
De samenwerking rond personen met Downsyndroom en dementie lijkt in de toekomst
niet verder te groeien. Wachtlijstproblemen binnen de ouderenzorg en de wens van de
voorziening om de populatie levenslang te ondersteunen resulteren in de keuze voor
opvang binnen de sector gehandicaptenzorg.
“We zaten met een hele rits aan professionelen samen gaande
van thuiszorg, familiehulp, familiezorg, tot en met wij dan, de
residentiële zorg. Er is één vergadering rond geweest en we
hebben achteraf een mail gekregen dat de problematiek dermate
specifiek is bij hen, dat zij toch geopteerd hebben om nu verder
hun eigen koers te gaan varen en dat ze niet direct nog
mogelijkheden zien om samen te werken.”
60
Perspectief De Feniks
De Feniks is een grootschalige voorziening van het VAPH uit Avelgem voor personen met
een verstandelijke beperking. Binnen de Feniks stelt de vraag naar een adequate aanpak
van ouder wordende personen met een handicap zich duidelijk. De (residentiële)
voorziening heeft al enkele alternatieven verkend, zoals een eigen leefgroep of overgang
naar de ouderenzorg, maar zoekt nog steeds naar de geschikte ondersteuningsvorm die
zowel wenselijk als haalbaar is.
“Vroeger was er […] een (gespecialiseerde) seniorenwoning hier
in Feniks. Maar dan werd de keuze gemaakt: eigenlijk zou iemand
moeten kunnen oud worden in de eigen woning. Het is niet omdat
hij plots zestig jaar is dat hij moet verhuizen naar onze
seniorenwoning. Maar als je die keuze maakt wilt dat zeggen dat
je in de verschillende huizen waar mensen wonen aanpassingen
moet gaan doorvoeren […] dat is gewoon niet haalbaar.”
“Als de zorg hier te groot wordt, kunnen we dat momenteel niet
bieden, want we hebben geen verpleegkundigen, enkel
opvoedend personeel. De woningen waar mensen wonen zijn ook
niet aangepast naar dat ouder worden, […] dus nu schuiven wij
eigenlijk mensen door [naar de ouderenzorg]. Maar we stoten
langs de andere kant van woonzorgcentra voortdurend op het
probleem van ellenlange wachtlijsten. Dus sinds de laatste jaren
is dat iets wat we sterk ervaren.”
“Met al de goede bedoelingen van de wereld, dat het zeer moeilijk
is om regulier te werken. Wij hebben hier nu een bewoonster die
bij haar grootmoeder woonde. Zij is 53, zij is zwaar
zorgbehoevend, en zij kan de overstap niet maken naar een
rusthuis. […] Er is dus geen plaats voor zo‟n jonge
zorgbehoevende mensen met een handicap eigenlijk.”
“Mensen die ouder worden, die psychische problematieken die
soms de kop opsteken, dat is ook wel iets waar wij voelen, als
opvoeder heb je daar niet altijd zoveel kennis en zoveel ervaring
mee […]. Maar het is vooral dat medische, […] daar zit de
grootste zorg. Ook mensen die dementeren, die diep-
dementeren, de zorg wordt dan ook meestal groter. Langs de
andere kant hebben we het ook moeilijk om mensen uit handen
te geven terwijl dat het soms eigenlijk niet meer verantwoord is
naar andere cliënten toe, je zit niet met die persoon alleen.”
Binnen het dagcentrum is een seniorenwerking opgericht (voorbeeld van specialisatie).
Senioren vanaf 50 jaar kunnen deeltijds stoppen met werken, vanaf 65 jaar gaan ze
voltijds op pensioen. Dan kan beroep gedaan worden op een alternatieve dagbesteding
voor senioren. Daarbij wordt onder andere gewerkt aan inclusieve dagbesteding, waarbij
senioren met een handicap aansluiten bij dagbesteding in de thuiszorg. Tot een echte
samenwerking is het evenwel nog niet gekomen.
“Nu zijn we inderdaad een stuk aan het kijken, vooral op vlak van
dagaanbod, met de ergo‟s en de animatrices, dat is ons aanbod,
61
dat is jullie aanbod, waar kunnen we elkaar in vinden. […] Want
ook veel van onze mensen blijven thuis wonen of wonen
zelfstandig. We willen ook zo lang mogelijk hebben dat ze kunnen
blijven thuis wonen.”
“Het is niet echt een partner, ik noem dat geen partners...
Bijvoorbeeld de seniorenvereniging hier in de buurt, we sluiten
aan bij hun activiteiten, omdat het zoveel mogelijk regulier is,
maar het is niet dat wij iets in de pap te brokken hebben. Bij mij
is een partner van je ontwikkelt samen iets, een activiteit voor
zowel mensen met een verstandelijke beperking als gewone
senioren, maar zover zijn we nog niet”
“De seniorenverenigingen hier in Avelgem, hebben een heel […]
eigen karakter. We zijn daar wel welgekomen, maar dat is het
ook. Er zal nooit iemand zeggen van: „ik wil wel eens helpen, ik
wil wel eens een rolwagen duwen‟, nee dat zit er niet in, we zijn
daar gewoon deelnemers.”
De seniorenwerking maakt het mogelijk om beter in te spelen op de zorgvraag van de
specifieke doelgroep. Maar het onderscheid tussen de “oudste ouderen” en de “jongere
ouderen” maakt de senioren een minder homogene groep dan aanvankelijk gedacht. Dit
zorgt voor bijkomende moeilijkheden wat betreft het aanbod voor deze doelgroep.
“We hebben mensen van 73 maar ook van 50 en er zit een heel
grote kloof tussen die twee. Dat is een grote differentiatie in
publiek, en we voelen in ons aanbod dat lukt hier niet meer, […]
je kunt dat niet op iedereen gaan afstemmen”
e) Ontwikkeling woonzorgzone
Praktijkvoorbeeld 6 : Zewopa en Zorgbedrijf OCMW Antwerpen
Dit voorbeeld betreft een project dat gepland, maar nog niet gerealiseerd is.
De Stad Antwerpen wenst levensloopbestendige wijken (wijken voor iedereen én alle
leeftijden) uit te bouwen. Dit zijn wijken met een voldoende en gevarieerd woon-
zorgaanbod, voldoende en aangepaste hulp- en dienstverlening / servicefaciliteiten
(24u/24u – 7d/7d), toegankelijke openbare ruimtes enz. Dit is nodig om de doelstelling
„zo lang mogelijk kwaliteitsvol thuis en in de vertrouwde buurt blijven wonen‟ te
realiseren, een ambitie van de meeste personen met een handicap en ouderen, ongeacht
hun graad van zelfredzaamheid. Deze ambitie werd als na te streven doelstelling binnen
het bestuursakkoord stad Antwerpen (lokaal gezondheidsbeleid) ingeschreven.
De dienst zelfstandig wonen Zewopa richt zich tot zwaar ADL-behoeftigen en levert per
ADL cluster aan minstens 12 personen met een handicap 24 /24u oproepbare
assistentie in en rond de woning. Deze woningen bevinden zich in het sociale
huurstelsels, in een “normale” woonomgeving. Centraal in de wijk is er de ADL-centrale
62
van waaruit de dienstverlening vertrekt. In de stad Antwerpen bevinden zich 2 van
dergelijke ADL-clusters, namelijk te Berchem op het Binneplein en te Antwerpen-Kiel in
de Silvertoptorens. Beide ADL-clusters hebben hun inplanting in een levendige buurt in
een drukke stedelijke omgeving. Maar vooral de cluster op Antwerpen-Kiel weet zich
omgeven door een groot netwerk van sociale woningen en in de nabije toekomst is hier
ook een belangrijke renovatie van appartementen in het sociaal huurstelsel gepland.
Vanuit de ouderenzorg , meerbepaald het „24u Zorgsteunpunt‟ ziet men een toenemend
aantal ouderen (oudste / alleenstaande / vrouwen) die geen beroep kunnen doen op een
Personenalarmsysteem (PAS) omdat ze geen contactpersonen kunnen opgeven. Reden
hiervoor is dat er vaak een te klein of geen sociaal netwerk (mantelzorg / familiaal
netwerk / vrienden edm) meer voor handen is. Dit is een problematiek die nog sterk zal
toenemen gelet op de „verwitting‟ (groep oudste ouderen). Overdag, maar vooral ‟s
avonds, ‟s nachts en tijdens het weekend is acute of ongeplande zorg en ADL-
ondersteuning niet voorhanden. Vaak geeft dit aanleiding tot een (onnodige /
oneigenlijke) plaatsing in een rust- en verzorgingstehuis (= duurdere woonzorgvorm
voor samenleving en de oudere zelf). Hierdoor worden de wachtlijsten van WZC‟s ook
onnodig vertekend en belast.
Deze problematiek wordt door alle woon-welzijn-zorgactoren bevestigd (mutualiteiten;
sociale huisvesting; thuiszorgdiensten), alsook door de diverse alarmcentrales
(Eurocross/ mutualiteiten met eigen centrales). Deze problematiek is niet specifiek voor
een stedelijke of landelijke omgeving (er is m.a.w. overal een probleem), echter in een
stedelijke omgeving worden we wel geconfronteerd met een groter en groeiend aantal
alleenstaande, hoogbejaarden.
Vanaf het najaar 2009 is er een wijkgericht „24u zorgsteunpunt‟ operationeel. Met dit
project worden verschillende doelstellingen nagestreefd. Het tracht in de eerste plaats
een antwoord te bieden op ontbrekende schakels door een professionele contactpersoon
voor PAS in te zetten. Ten tweede tracht het zicht te krijgen op aanwezige en
toekomstige PAS- en ADL-behoeften.
Beide vormen van ondersteuning maken het (langer) zelfstandig wonen zowel bij
ouderen als bij personen met een handicap mogelijk.
Het nieuwe project beoogt een transsectorale samenwerking en een win-win-situatie te
realiseren tussen de gehandicaptenzorg en de ouderenzorg, waarbij de beide
doelgroepen er beter van worden. Enerzijds zou de ADL-cluster op het Kiel, ouderen
(met PAS) die in de redelijke nabijheid wonen van de ADL-centrale, kunnen gaan helpen
en ondersteunen. Anderzijds zou het 24u Zorgsteunpunt, personen met een handicap
in de wijk (binnen redelijke afstand van het 24u ZSP) kunnen helpen en ondersteunen.
Het moet mogelijk zijn om met relatief niet zo veel bijkomende middelen, toch heel wat
meer personen met een ondersteuningsnood een individueel aangepaste zorg- en
bijstandverlening aan te reiken in hun eigen vertrouwde woning en omgeving.
Wanneer het project werkt, verwachten de betrokken partijen dat meer personen met
een handicap en ouderen zelfstandig en kwaliteitsvol thuis (eigen flat/ woning) zullen
kunnen blijven wonen in de vertrouwde buurt of wijk. Met relatief weinig bijkomende
financiële middelen zullen relatief veel meer zorgvragers geholpen kunnen worden. Men
hoopt om oneigenlijk gebruik van een residentiële voorziening / RVT-instelling te
63
voorkomen of uit te stellen. Men verwacht ook een preventief effect ten overstaan van
vereenzaming (mogelijks zelfs depressie) en het langzaam verglijden in een toestand
van verhoogde kwetsbaarheid. Tot slot dient het project om een verhoogd gevoel van
veiligheid te creëren: hulp zal steeds bereikbaar en beschikbaar zijn.
Praktijkvoorbeeld 7: woonzorgzone OCMW Genk
In 2005 werd in opdracht van het OCMW in Genk een woonbehoeftenonderzoek
uitgevoerd bij 1000 senioren, waarin de wensen en noden voor nu en de toekomst op
vlak van wonen bevraagd werd. Een belangrijk aspect dat in dit onderzoek naar boven
kwam, was het belang om zo lang mogelijk thuis in de vertrouwde omgeving te kunnen
blijven wonen. Veel senioren willen in hun woonwijk blijven wonen zonder te moeten
verhuizen op latere leeftijd omwille van toegenomen zorgvragen.
In de aanbevelingen van het onderzoek kwam vervolgens het concept van
woonzorgzones aan bod, om op deze vraag van de senioren in te spelen. Met behulp van
het Hoger Instituut voor de Arbeid (HIVA) werd het concept van woonzorgzones
uitgewerkt om tot een „zorgvriendelijk Genk‟ te komen. In 2008 werd dit onderzoek
afgerond, waarna het OCMW van start kon gaan met de implementatie van de
aanbevelingen uit het onderzoek. Oudere Genkenaren moeten zo lang mogelijk, met de
nodige ondersteuning, in hun vertrouwde thuismilieu kunnen blijven. „Ageing in place‟
behoort tot de doelstellingen van het OCMW. Voor ouderen voor wie dit niet langer meer
mogelijk is, zorgt het OCMW voor een naadloze overgang naar de meest aangepaste
woonvorm.
Concreet werden er zes zones uitgetekend voor de stad Genk, waarvan nu één zone
geselecteerd is in functie van de ontwikkeling tot een zorgvriendelijke wijk. Voor elke
zone werden alle woon- en zorgvoorzieningen in kaart gebracht, om duidelijk zicht te
krijgen op welk aanbod er voor handen is en waar de leemtes zijn op vlak van het
aanbod.
Om tot een zorgvriendelijke wijk te komen, is samenwerking tussen verschillende
partners essentieel, zowel tussen de thuiszorg en de ouderenzorg, als tussen privé- en
publieke organisaties. Het OCMW fungeert als een motor om deze samenwerking tot
stand te laten komen, bijvoorbeeld via het betrekken van een overlegplatform voor
private woonzorgcentra bij het overleg of via het organiseren van denknamiddagen
waarop iedereen uitgenodigd wordt om te zoeken naar een antwoord op de vraag om
het concept „woonzorgzone‟ concreet te maken.
Het doelpubliek voor deze woonzorgzone is iedereen uit de wijk die zorg nodig heeft, van
senioren over gezinnen met jonge kinderen tot personen met een handicap. Zo wordt
binnen het overleg over de woonzorgzone ook de link gelegd met de adviesraad voor
personen met een handicap en het ballonplan (het beleidsplan met betrekking tot
personen met een handicap). Voorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg zijn
evenwel niet betrokken in het project. Binnen de woonzorgzone die geselecteerd is voor
verdere uitwerking, is een project gestart (vzw Menos) waarbij samengewerkt wordt met
onder andere de geestelijke gezondheidszorg. Het project wil een keten van zorg
ontwikkelen die ouderen met dementie of psychiatrische problemen zo lang mogelijk
ondersteunt door specifieke zorgen aan te bieden.
64
De samenwerking tussen de verschillende partners loopt tot zover goed, maar sommige
zaken zijn niet evident. De verschillende sectoren hebben een eigen cultuur, waardoor
samenwerking moeilijk tot stand kan komen zonder een mentaliteitswijziging. Zo wordt
bijvoorbeeld nagedacht over mogelijkheden om bepaalde zorgverstrekkingen die nu aan
huis gebeuren meer te centraliseren op één locatie. Voor sommige thuiszorgdiensten
betekent dit een hele ommezwaai.
Het ontwikkelen van woonzorgzones is een langetermijnproject. Er is ondertussen al heel
veel gebeurd in de ontwikkelingsfase, maar zichtbare resultaten kunnen alleen op
langere termijn gerealiseerd worden. Voor de partners is de samenwerking een
langzaam proces dat bovendien ook niet direct zichtbaar is voor de bevolking. De grote
meerwaarde van het project, namelijk de doelstelling om thuis ouder te kunnen worden,
blijft echter de grote motivatie om de woonzorgzones verder uit te bouwen.
f) dag- en/of vrijetijds-activiteitenaanbod uitwisselen
Praktijkvoorbeeld 8: LDC De zevenkamer en de Branding
Het lokaal dienstencentrum de Zevenkamer uit Heule, een thuiszorgvoorziening, stelt
zich open voor oudere personen met een verstandelijke of fysieke beperking uit de
Branding, een VAPH-voorziening in de buurt. De samenwerking bestaat erin dat een
klein groepje uit de Branding aansluit bij activiteiten van het dienstencentrum die
geschikt zijn voor personen met een verstandelijke of fysieke beperking. Vanuit de
Branding wordt extra ondersteuning voorzien om te kunnen deelnemen aan het reguliere
aanbod.
“Het is wel een voorwaarde geweest dat zij met hun begeleiders
wel mee moeten komen, want dat is een extra belasting naar ons
personeel toe en dat gaat ook niet dan. Dus dat is een duidelijk
afspraak geweest van in het begin eigenlijk.”
De samenwerking is ontstaan op vraag van de Branding, omdat zij moeilijkheden
ondervonden om geschikte dagbesteding aan te bieden aan de ouder wordende
personen met een handicap. Vanuit het integratiedenken was een samenwerking met
het dienstencentrum een geschikte oplossing.
“Vanuit de Branding werd de vraag gesteld, omdat zij het
probleem hebben dat de doelgroep senioren bij hen enorm aan
het groeien is de laatste jaren. En dat zij een stukje beperkt
worden in mogelijkheden qua aanbod voor die mensen.”
“Het gaat hem bij hen vooral om dagbesteding, omdat ze daar
met teveel waren, te dicht op elkaar gepakt. En omdat er een
heel groot verschil is tussen hun mensen, iemand die vijftig is en
iemand die zeventig, dat je in die gehandicaptensector wel een
groot verschil ziet daartussen. […] En omdat zij ook zeggen jullie
hebben de expertise in huis om om te gaan met die leeftijd.”
Volgens het dienstencentrum is de samenwerking een meerwaarde, zowel voor de
deelnemers als het personeel. De deelnemers uit de Branding krijgen een meer
aangepaste dagbesteding en het personeel kan kennis en expertise opdoen vanuit de
65
andere sector. Ook voor de deelnemers van het dienstencentrum zelf kan de
samenwerking voor extra mogelijkheden zorgen.
“En dat is nu ook eigenlijk de eerste keer dat wij echt
samenwerken met de sector gehandicaptenzorg en tot nu toe is
dat positief en vind ik dat heel interessant. […] En wat ik ook heel
interessant vind is dat het niet enkel en alleen voor de doelgroep
is, maar dat je ook iets kunt aanbieden aan je personeel.”
“We hebben een grote uitwisseling tussen het personeel wat
betreft vorming. We ondersteunen hen daar voor een stuk in. Als
zij een interessante vorming hebben voor ons personeel, dan
bekijk ik voor wie van mijn collega‟s dit interessant kan zijn en
dan stuur ik onze mensen ook naar die vorming. En omgekeerd
gebeurt het ook, […] die uitwisseling van expertise.”
“Hoe meer we kunnen samenwerken, hoe liever […]. Je haalt er
je voordelen uit als dienstencentrum en je leert bij. Met heel veel
partners werken wij hier samen, […] omdat je veel meer kunt
realiseren. Hoe meer handen iets dragen, hoe gemakkelijker […].
Collega‟s van mij zeggen, we zien dat meer als een last, extra
werk, ik zie dat niet zo. In het begin ga je er inderdaad veel tijd
in stoppen, maar je haalt er ook dingen uit.”
Voor de medewerkers van het dienstencentrum zorgt de specifieke doelgroep soms wel
voor problemen, bv. om een geschikt dagaanbod te voorzien, dat ook toegankelijk is
voor een specifieke doelgroep. Vaak wordt nog vanuit de eigen doelgroep gedacht.
“Heel veel activiteiten worden hier gedragen door vrijwilligers,
ook op vlak van organisatie. Het is soms moeilijk om het hen uit
te leggen, hou er rekening mee, als je een wandeling organiseert,
er gaan enkele mensen mee van de Branding, en hun tempo…
Dan hoor je soms verzuchtingen als „moeten zij nu mee, moeten
wij ons dan nu aanpassen‟, dat is soms wel eens moeilijk.”
Praktijkvoorbeeld 9 : Project inclusieve vrijetijdsbesteding te Sint-Niklaas
Dit voorbeeld betreft een project dat gepland, maar nog niet gerealiseerd is.
In het kader van onderzoek (Van Puyenbroeck & Smits, 2008) werden ouderen,
mantelzorgers en welzijnswerkers bevraagd. De resultaten van deze bevraging
illustreerden dat de doelgroep niet alleen op vlak van wonen, maar ook op vlak van
dagbesteding en vrije tijd significante noden heeft. De betrokkenen in het onderzoek
waren sterk akkoord met de uitspraak dat aangepaste vrijetijdsbesteding voor ouder
wordende mensen met een verstandelijke beperking moeilijk te vinden is. Bovendien
gaven ze aan dat deze mensen zelden worden uitgenodigd voor seniorenactiviteiten, en
dat de participatie in seniorenverenigingen moeizaam verloopt. Op basis van deze
bevindingen hebben de stad Sint-Niklaas en het Regionaal Welzijnsoverleg Waasland
zich geëngageerd om een vrijetijdsproject voor de doelgroep op te starten.
66
De doelstelling van het project is ervoor te zorgen dat ouder wordende mensen met een
handicap ingang vinden bij het gewone vrijetijdsaanbod voor senioren. Om dit op lokaal
niveau te realiseren faciliteert het project samenwerking tussen het vrijetijdsaanbod van
verschillende „actoren‟, namelijk de ouderenverenigingen, de woonzorg, de
voorzieningen/ initiatieven binnen de sector van het Vlaamse Agentschap voor personen
met een handicap, en het lokale bestuur van de stad Sint-Niklaas.
Het project is bij publicatie van het rapport nog niet van start gegaan. In de planning
voorziet men eerst de inventarisatie van de verenigingen, organisaties en voorzieningen
en de sleutelfiguren, vervolgens de inventarisatie van het aanbod in elke sectoren,
inclusief een sterkte/zwakte analyse van dit aanbod i.f.v. de doelgroep. De volgende
vragen zullen extra aandacht krijgen: tot welke leeftijd participeert men waar? Wanneer
wordt er afgehaakt? Waarom wordt er op dat moment afgehaakt? Kan dit worden
opgevangen? Op basis van gesprekken met betrokkenen zullen de mogelijkheden tot
samenwerking worden afgetast op vlak van verschillende speerpunten.
Een eerste belangrijke speerpunt is informatie-uitwisseling. Men wil een
activiteitenkalender tot stand brengen die voor elke voorziening of organisatie in de drie
betrokken sectoren toegankelijk is – zowel voor wat betreft het toevoegen van
activiteiten als het raadplegen ervan en het inschrijven. Een tweede speerpunt is
mobiliteit: zowel het lokale bestuur als de zorgvoorzieningen beschikken over
aangepaste vervoersmiddelen. Het is echter niet evident om alle mobiliteitsproblemen
van personen met een beperking te ondervangen met de beschikbare middelen.
Afstemming en coördinatie tussen de verschillende behoeften én middelen, over de
organisatie- en/of sectorale grenzen heen, moet bijdragen tot een maximaal rendement
van de beschikbare vervoersmogelijkheden. Een derde speerpunt zijn de
vrijetijdsactiviteiten zelf: drie betrokken actoren engageren zich om minstens één
activiteit te organiseren die opengesteld wordt voor ouder wordende personen met een
beperking. Deze initiatieven moeten enerzijds fungeren als voorbeeld of inspiratie en
anderzijds als leermoment. Een vierde speerpunt is de persoonlijke ondersteuning van
de deelnemers. Het project zal een pool van vrijwilligers aanleggen die een handje
kunnen helpen bij de inclusieve vrijetijdsactiviteiten.
g) Uitwisselen expertise en know-how d.m.v. wederzijdse bezoeken
Praktijkvoorbeeld 10: SEN, project „Gluren bij de buren‟
Een onderzoek in de regio Waasland (Van Puyenbroeck & Smits, 2008) toonde aan dat
er een behoefte bestond aan expertise-uitwisselingsmogelijkheden tussen aanbieders
uit de VAPH- en woonzorgsector. Op vraag van de werkgroep „Inclusieve zorg‟ van het
Regionaal Welzijnsoverleg Waasland nam het Steunpunt Expertise Netwerken (SEN vzw)
dit op met een bezoekenronde, getiteld „Gluren bij de buren‟. De bezoekenronde werd in
de loop van 2009 georganiseerd in Oost-Vlaanderen, daarna ook in West-Vlaanderen op
vraag van de ROG Themagroep „Ouder worden met een beperking‟.
De methodiek is gericht op het stimuleren van professioneel „voyeurisme‟ binnen en
tussen de betreffende sectoren (VAPH en woonzorg). „Gluren bij de buren‟ stelt de
hulpverleners op de werkvloer in staat om even ongegeneerd over het muurtje te gluren
67
bij de collega‟s uit een andere dienst/voorziening/organisatie. De bedoeling is om „good
practices‟ te laten zien, creatieve oplossingen te stimuleren en regionale netwerking te
bevorderen.
Om de uitwisseling zo zinvol mogelijk te maken voor zowel de deelnemers als de
ontvangende organisatie is het concept op een professionele verder uitgewerkt door ad
hoc regionale werkgroepen en de SEN-coördinatoren. Op die manier is een
maatschappelijk draagvlak voor en door de betreffende sectoren ontstaan.
De rol van SEN in deze methodiek is als volgt. SEN verzorgt de nodige logistieke
omkadering zoals het opmaken en verspreiden van uitnodigingen, het afhandelen van de
inschrijvingen, enz. De provinciale SEN-coördinatoren bereiden de bezoeken voor met de
ontvangende organisaties. Ze dagen de deelnemers inhoudelijk en mentaal uit, zodat ze
niet enkel „gluren‟, maar ook participeren aan een (maatschappelijk) debat. SEN vraagt
aan de deelnemers om het bezoek voor te bereiden en te evalueren. De coördinatoren
verwerken de bezoeken tot rapporten die op regionale overlegplatformen ter sprake
komen. In die zin neemt SEN ook een signaliseringsfunctie op m.b.t. knelpunten tussen
VAPH en andere welzijnssectoren. Het concept van „Gluren bij de buren‟ kan op aanvraag
ook in andere Vlaamse regio‟s door SEN begeleid worden.
68
4.2 Delphi-onderzoek
In dit deel van het rapport worden de resultaten van het laatste deel van het delphi-
onderzoek besproken. Via een vragenlijst werden de verschillende beleidsopties die
tijdens de focusgroepen aan bod kwamen, getoetst op hun wenselijkheid en
haalbaarheid bij een uitgebalanceerde, ruime groep van praktijk- en
ervaringsdeskundigen. De resultaten van de vragenlijst kunnen beschouwd worden als
een weerspiegeling van de mening van het werkveld.
4.2.1 De vragenlijst
In de vragenlijst (zie bijlage 6) werden zowel algemene als specifieke beleidsopties
bevraagd op vlak van wenselijkheid en haalbaarheid. Binnen de algemene beleidsopties
zijn de beleidsopties gegroepeerd in vijf modellen. Het eerste model bestaat uit
beleidsopties die uitgaan van samenwerking tussen sectoren. Het tweede model bevat
beleidsopties specifiek voor de sector gehandicaptenzorg en het derde model doet dit
specifiek voor de sector woonzorg. Het vierde model bestaat uit beleidsopties waarin de
ondersteuning van mantelzorg, zelfzorg of pleegzorg centraal staat. Het vijfde model
geeft enkele beleidsopties weer waarin de herziening van middelen en ondersteuning
aan bod komt. Bij de vijf modellen wordt eerst de algemene optie bevraagd (bv. „Om
ouder wordende personen met een handicap te ondersteunen, is opvang binnen de
sector gehandicaptenzorg wenselijk/haalbaar). Daarna volgen concrete opties binnen elk
model (bv. „Om ouder wordende personen met een handicap te ondersteunen, is
specifieke vorming van het personeel wenselijk/haalbaar).
Bij de specifieke beleidsopties wordt ten eerste een onderscheid gemaakt op basis van
de aard van de beperking. Ten tweede wordt de leefsituatie van de persoon met een
handicap in overweging genomen en ten derde worden ook de aard van de overgang
tussen verschillende zorgvormen gewikt.
Via een vijfpunten-Likertschaal konden de respondenten aangeven in welke mate ze
akkoord gaan met de wenselijkheid of haalbaarheid van de algemene en specifieke
beleidsopties. Na elke vraag was ook een mogelijkheid voorzien om opmerkingen of
bedenkingen te formuleren.
Tot slot werd aan de respondent gevraagd om de drie belangrijkste beleidsopties weer te
geven, waarbij zowel eigen opties als opties uit de vragenlijst konden meegegeven
worden.
4.2.2 Verspreiding vragenlijst
De vragenlijst werd midden december via post verstuurd naar een steekproef van
ongeveer 500 organisaties of voorzieningen. De steekproef werd verdeeld over de vier
69
verschillende sectoren: de sector gehandicaptenzorg, de sector ouderenzorg, de sector
thuiszorg en de gebruikersorganisaties. Elke sector ontving ongeveer 125 vragenlijsten.
Binnen elke sector werd zo veel mogelijk rekening gehouden met de aanwezigheid van
de doelgroep in de verschillende voorzieningen. Op basis van cijfers van het VAPH over
de leeftijdsverdeling binnen de verschillende voorzieningen, cijfers van de
zorgverzekering, cijfers van het aantal plaatsen in de verschillende voorzieningen van
ouderenzorg, cijfers over het aantal voorzieningen binnen de thuiszorg, cijfers van de
inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met een handicap en
tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden werd een verdeelsleutel binnen de sectoren
zelf opgesteld. De provinciale cijfers van de zorgverzekering verschaften een indicatie
voor de verdeelsleutel tussen de provincies. Rekening houdende met de provinciale
verdeelsleutel en de sectorale verdeelsleutel werd de uiteindelijke verdeling binnen onze
steekproef vastgelegd, zoals weergegeven in tabel 1.
Op basis van de sociale kaart werden 491 voorzieningen of organisaties op toevallige
wijze geselecteerd. Na controle op dubbele selecties werden nog een vijftiental
voorzieningen vervangen. De vragenlijst werd medio december 2009 verstuurd. Op de
vragenlijst stond tevens een link naar de online versie. Begin januari 2010 werd een
herinnering gestuurd naar de steekproef via mail. Begin februari 2010 werd de
dataverzameling afgesloten.
70
Sector Voorziening Sleutel binnen sector
Antwer-pen
Lim-burg
Oost-Vlaan-deren
Vlaams-Bra-bant
West-Vlaan-deren
TOTAAL
Thuiszorg
dienst voor gezins- en aanvullende thuiszorg 20,6% 6 4 6 4 5 25
dienst voor logistieke hulp 14,4% 4 3 4 3 4 17
dienst voor oppashulp 6,9% 2 1 2 1 2 8
dienst voor thuisverpleging 20,6% 6 4 6 4 5 25
dienst maatschappelijk werk ziekenfonds 11,3% 3 2 3 2 3 15
lokaal dienstencentrum 16,9% 5 3 5 3 4 20
regionaal dienstencentrum 6,9% 2 1 2 1 2 8
dienst voor gastopvang 1,3% 1 0 0 0 0 1
centrum voor herstelverblijf 1,3% 0 1 0 0 0 1
TOTAAL 100% 30 19 29 18 25 121
Ouderenzorg
dagverzorgingscentrum 1,9% 1 0 1 0 0 2
centrum voor kortverblijf 0,6% 0 0 1 0 0 1
serviceflats 16,9% 5 3 5 3 4 20
woonzorgcentrum 80,6% 24 14 24 14 20 100
TOTAAL 100% 31 18 31 18 24 123
Gehandicapten-zorg
thuisbegeleidingsdienst 4,0% 1 1 1 1 1 5
dienst voor pleegzorg/WOP 7,9% 2 1 2 1 2 8
dienst voor zelfstandig wonen 2,5% 1 0 1 0 1 3
dienst voor begeleid wonen 6,5% 2 1 2 1 2 8
dienst voor beschermd wonen 4,0% 1 1 1 1 1 5
dienst voor geïntegreerd wonen 0,0% 0 0 0 1 0 2
dagcentrum 6,1% 2 1 2 1 2 7
kortverblijf 0,6% 0 0 0 0 1 1
tehuis werkenden 7,1% 2 1 2 1 2 8
bezigheidstehuis 31,9% 9 6 9 6 8 38
nursingtehuis 29,2% 9 5 9 5 7 35
TOTAAL 100% 30 17 30 17 26 122
Ervarings-deskundigen
gebruikersorganisatie voor ouderen 20% 6 4 6 4 5 25
gebruikersorganisatie voor PMH 60% 18 11 18 11 15 74
gebruikersorganisatie voor mantelzorgers 20% 6 4 6 4 5 25
TOTAAL 100% 31 19 31 19 25 125
TOTAAL 122 73 122 73 101 491
Tabel 1: Verdeelsleutel van de verstuurde vragenlijsten
71
4.2.3 Respons
De vragenlijst werd ingevuld door 37% van de steekproef. 3% heeft de vragenlijst
onvoldoende ingevuld, waardoor deze 14 vragenlijsten niet konden meegenomen
worden in de analyse. Een vragenlijst werd als onvoldoende ingevuld beschouwd als
enkel de persoonlijke gegevens waren ingevuld of als elke vraag hetzelfde antwoord
kreeg (bv. overal “volledig akkoord”). In totaal werden 170 vragenlijsten geanalyseerd,
wat neerkomt op ongeveer 34% van de 491 verstuurde vragenlijsten.
Figuur 1: Grootte respondentengroep en aard van de respons6
Tien deelnemers hebben toelichting gegeven bij het niet invullen van de vragenlijst. De
voornaamste reden was het niet in contact komen met de doelgroep van ouder
wordende personen met een handicap. Een andere reden betrof het ontvangen van meer
dan één vragenlijst, bijvoorbeeld door dubbele erkenningen of fusies tussen organisaties.
Van de voldoende ingevulde vragenlijsten werd 54% online ingevuld en 45% via post
teruggestuurd. 1% heeft een ingevulde vragenlijst ingescand en via mail verstuurd. De
onvoldoende ingevulde vragenlijsten zijn hoofdzakelijk online ingevuld.
We zien dat verschillende respondenten afgehaakt hebben naarmate ze in de vragenlijst
vorderden. De lengte van de vragenlijst kan hiervoor een verklaring zijn. Tevens zien we
dat de vragen naar haalbaarheid een lagere respons kennen dan de vragen naar
wenselijkheid. Uit de opmerkingen kunnen we afleiden dat de respondenten de vragen
over haalbaarheid moeilijker te beantwoorden vinden. Een belangrijk probleem dat
aangegeven wordt door de respondenten, is dat beide sectoren elkaar niet goed kennen,
waardoor deskundigen uit de ene sector de vragen over haalbaarheid bij de andere
sector niet (of moeilijk kunnen) invullen. Een andere moeilijkheid is dat een deel van de
respondenten de haalbaarheid van de opties als een opdracht voor de overheid ziet. Nog
6 De getallen in de figuren zelf geven absolute aantallen weer. In figuren waar relatieve aantallen gebruikt
worden, is dit expliciet vermeld en zijn er percentages weergegeven.
72
een ander deel van de respondenten heeft de vraag verkeerd begrepen en dachten dit
onderdeel te mogen overslaan (“momenteel is het nog niet haalbaar”).
Ondanks het feit dat deze bevraging van het werkveld in functie van het beleid gebeurde
(wat doorgaans een grotere respons oplevert), zien we een relatief lage responsgraad in
dit onderzoek. Waarschijnlijk zal de lengte van de vragenlijst en de specificiteit van het
onderwerp meegespeeld hebben. In absolute termen is er zeker genoeg respons om de
mening van het werkveld weer te geven en duidelijke conclusies te trekken.
4.2.4 Beschrijving respondentengroep
4.2.4.1 Opleiding
In de 170 vragenlijsten werden in totaal 190 gevolgde opleidingen vermeld. We zien dat
de opleiding orthopedagogiek (zowel master als professionele bachelor) ongeveer 25%
uitmaakt van alle vermelde opleidingen. De opleiding sociaal werk is goed voor 23%. De
verpleegkundigen (bachelor en master) vormen samen 16% van de respondentengroep.
Er werden 15% andere (of specifiekere) opleidingen vermeld, waaronder licentiaat
medisch-sociale wetenschappen, sociaal en geriatrisch verpleegkundige, licentiaat
ziekenhuiswetenschappen of geneeskunde.
Figuur 2: Aantal gevolgde opleidingen van de respondenten
4.2.4.2 Sector
In de vragenlijst werd ook gevraagd tot welke sector de voorziening in kwestie behoort:
de zorg voor personen met een handicap (VAPH), de woonzorg voor oudere personen
(VAZG) of de vrijwillige/professionele vertegenwoordiging van ouderen of personen met
een handicap (gebruikersorganisaties). Omdat 7 van de 170 deelnemende organisaties
een erkenning hebben in verschillende sectoren (bv. een gebruikersorganisatie
uitgebouwd bij een residentiële voorziening), werd in totaal 177 keer een sector
aangeduid. De sector gehandicaptenzorg en woonzorg zijn ongeveer gelijk
73
vertegenwoordigd in de respondentengroep, de gebruikersorganisaties zijn het minst
vertegenwoordigd.
Figuur 3: Aantal respondenten per sector
Wanneer we rekening houden met het feit dat de woonzorg ongeveer 250 vragenlijsten
ontvangen heeft (ouderenzorg en thuiszorg samen) en de sector gehandicaptenzorg
ongeveer 125 vragenlijsten, is er een duidelijk hogere responsgraad bij de sector
gehandicaptenzorg. Figuur 4 toont het relatief grote aandeel van de sector
gehandicaptensector in onze respondentengroep. Er zijn bijna dubbel zoveel
vragenlijsten uit de sector gehandicaptenzorg teruggekomen in vergelijking met de
andere sectoren.
In de verdere analyses houden we rekening met deze verschillende verhoudingen van de
sectoren in onze respondentengroep. Naast de rapportage van het algemeen oordeel van
„het werkveld‟ (over sectoren heen), zullen we telkens ook aangeven in hoeverre de
verschillende sectoren qua (relatieve) meningsverdeling overeenkomen of significant
verschillen.
74
Figuur 4: Relatief aantal respondenten per sector
4.2.4.3 Doelgroep
Aan de respondenten werd gevraagd met welke doelgroep zij vertrouwd zijn. De
verschillende doelgroepen werden in totaal 513 keer vermeld door de respondenten.
Elke respondent heeft dus ongeveer 3 verschillende doelgroepen aangeduid. De meest
vermelde doelgroep is de groep van personen met een verstandelijke handicap, gevolgd
door hulpbehoevende ouderen. De minst vermelde doelgroep zijn personen met een
sensoriële beperking. Onder de open antwoordcategorie ‟andere doelgroepen‟ werden
vaak „personen met autisme‟ of „gezonde senioren‟ vermeld.
Figuur 5: Aantal respondenten die met een bepaalde doelgroep vertrouwd zijn
4.2.4.4 Voorziening
In totaal werden 27 verschillende soorten organisaties/voorzieningen opgesomd in de
vragenlijst. We hebben de volgende indeling gebruikt: thuiszorgvoorzieningen,
ouderenzorgvoorzieningen, ambulante voorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg,
(semi-)residentiële voorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg en
gebruikersorganisaties.
De respondenten hebben in totaal 297 affiliaties met organisaties/voorzieningen
aangeduid, wat neerkomt op een tweetal per respondent. 40% van de vermelde
affiliaties zijn voorzieningen met een (semi-) residentiële erkenning uit de sector
gehandicaptenzorg. Dit grote aantal is een gevolg van het reeds vermelde relatief
grotere aandeel van de sector gehandicaptensector in de respondentengroep, maar ook
deels toe te schrijven aan het grote aantal meervoudige erkenningen binnen deze
sector. Binnen de sector gehandicaptenzorg hebben 76 respondenten 157 voorzieningen
aangeduid. Binnen de woonzorg hebben 74 respondenten 108 voorzieningen aangeduid.
75
Figuur 6: Aantal affiliaties van respondenten met een bepaalde groep van
organisaties/voorzieningen
a) Thuiszorgvoorzieningen
Wat de thuiszorgvoorzieningen betreft, zijn de diensten voor logistieke hulp, de lokale
dienstencentra en diensten voor gezins- en aanvullende thuiszorg het sterkst
vertegenwoordigd.
In vergelijking met de verdeelsleutel zijn de diensten voor logistieke hulp wat
oververtegenwoordigd (11 in plaats van 7), net zoals de lokale dienstencentra (10 in
plaats van 8), en diensten voor thuisverpleging ondervertegenwoordigd (7 in plaats van
10). De andere aantallen zijn in verhouding met de verdeelsleutel.
Figuur 7: Aantal affiliaties van respondenten met een bepaald type van
thuiszorgvoorziening
76
b) Ouderenzorgvoorzieningen
De 39 participerende woonzorgcentra vertegenwoordigen 65% van het totaal aantal
deelnemende ouderenzorgvoorzieningen, wat hen de sterkst vertegenwoordigde groep
uit de woonzorg maakt (dus zowel binnen de thuis- als ouderenzorg). Het aandeel van
centra voor kortverblijf (11,6%) is veel hoger in vergelijking met de verdeelsleutel
(0,6%), wat te maken heeft met het feit dat een centrum voor kortverblijf gerealiseerd
wordt in een woonzorgcentrum.
Figuur 8: Aantal affiliaties van respondenten met een bepaald type van
ouderenzorgvoorziening
c) Ambulante voorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg
Van de 38 deelnemende ambulante voorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg,
vormen diensten beschermd wonen de helft. In vergelijking met de verdeelsleutel is hier
sprake van een oververtegenwoordiging (19 in plaats van 6). Deze vertekening is het
gevolg van dubbele erkenningen: in 13 gevallen zijn deze diensten beschermd wonen
(als enige ambulante erkenningsvorm) aangeduid in combinatie met een residentiële
voorziening.
77
Figuur 9: Aantal affiliaties van respondenten met een bepaald type ambulante
voorziening binnen de sector gehandicaptenzorg
d) Residentiële voorzieningen binnen de sector gehandicaptenzorg
De bezigheidstehuizen zijn het sterkst vertegenwoordigd (35%) wat betreft de
residentiële voorzieningen in de sector gehandicaptenzorg. In vergelijking met de
verdeelsleutel zien we een oververtegenwoordiging van dagcentra (29 in plaats van 10),
opnieuw een gevolg van de meerdere erkenningen per voorziening in de sector. Slechts
vier dagcentra van de 29 hebben enkel een erkenning als dagcentrum aangevinkt.
Figuur 10: Aantal affiliaties van respondenten met een bepaald type van
(semi)residentiële voorziening in de sector gehandicaptenzorg
78
e) Gebruikersorganisaties
Bij de gebruikersorganisaties zien we een perfecte overeenkomst met de verhoudingen
in de verdeelsleutel: 60% gebruikersorganisaties voor personen met een handicap, 20%
voor ouderen en 20% voor mantelzorgers.
Figuur 11: Aantal affiliaties van de respondenten met een bepaalde
gebruikersorganisatie
4.2.4.5 Functie
In totaal werden 168 functies vermeld. Vijf respondenten hebben dit onderdeel niet
ingevuld. Drie vragenlijsten werden dus met twee personen ingevuld of betrof een
respondent die twee functies combineerde. Zoals gevraagd in de instructies van de
vragenlijst, zijn de respondenten hoofdzakelijk mensen met functies op stafniveau. Bij
de antwoordcategorie „andere functies‟, zijn ook „voorzitter‟ of „bestuurslid‟ vermeld (bvb.
bij gebruikersorganisaties), „coördinator‟ (bvb. bij dagcentra) of „orthopedagoog‟ (bvb.
bij tehuizen).
Figuur 12: Aantal respondenten per functie
79
4.2.4.6 Conclusie
Op basis van de uitgebreide analyse van de respondentengroep, kunnen we stellen dat
onze respondenten een goede mix vormen van de verschillende sectoren, zorgvormen,
voorzieningen, doelgroepen en functies die in contact komen met de doelgroep. We
merken op dat de relatief grotere aanwezigheid van de gehandicaptenzorg verrekend zal
worden bij een intersectorale vergelijking.
4.2.5 Uitgevoerde analyses
Vooraleer we ingaan op de resultaten van de bevraging, willen we kort ingaan op de
uitgevoerde analyses. De stellingen uit de vragenlijst (beleidsopties) werden zowel aan
een beschrijvende als aan een toetsende analyse onderworpen. De verdeling van de
meningen in de totale respondentengroep is beschrijvend geanalyseerd. Verschillen in
mening tussen de sectoren zijn statistisch getoetst. Om dit betrouwbaar te doen werd
een onderscheid gemaakt tussen de sector gehandicaptenzorg, de thuiszorg, de
ouderenzorg en de ervaringsdeskundigen. Op deze manier konden we een correctie
aanbrengen voor het relatieve overwicht van deelnemers uit de sector
gehandicaptenzorg.
De cijfermatige uitkomsten van de analyses kunnen terug gevonden worden in bijlage 7
(beschrijvende analyses), bijlage 8 (toetsende analyses) en – samengevat – doorheen
de rest van dit hoofdstuk. Voor de beschrijvende analyses hebben we gebruik
gemaakt van (relatieve) frequentieverdelingen per beleidsoptie en dit op een Likert
schaal met 5 punten, waarbij de modus (het vaakst voorkomend antwoord) een indicatie
geeft van de antwoordtendens. Daarnaast werden ook gemiddelden en
standaardafwijkingen berekend. Deze worden besproken in de tekst.
Uit de beschrijvende analyses bleek dat het aangewezen was om voor de toetsende
analyses gebruik te maken van niet-parametrische toetsen omwille van de vele links-
scheve antwoordverdelingen: voor de meeste beleidsopties lag het zwaartepunt van de
meningen vooral aan rechterzijde: akkoord (4/5) of helemaal akkoord (5/5). Bijkomend
argument is de eerder geringe variatie in de verdeling van meningen bij sommige opties.
De non-parametrische tegenhanger van de veel gebruikte variantie-analyse met één
groepsvariabele (in dit geval sector) is de Kruskal-Wallis test (H). Deze test maakt
gebruik van de rangorde van de deelnemers binnen de Likert verdeling. Met deze test
kan worden nagegaan of de vier sectoren significant van mening verschillen. Omwille
van de kleine aantallen bij de linkse staart van de verdeling, zijn voor de analyses de
categorieën “helemaal niet akkoord”, “eerder niet akkoord” en “neutrale houding”
samengebracht tot één categorie. Om vervolgens na te gaan welke specifieke sectoren
significant van elkaar verschillen en in welke richting (posthoc-test), hebben we gebruik
gemaakt van de Mann-Whitney-U-test (U). Deze test gebruikt de gemiddelde rangscores
van een groep ten opzichte van andere groepen7, en vergelijkt daarmee telkens twee
7 De „mean rank‟ van een groep is het gemiddelde van de (omgezette) rangscores van respondenten uit de
groep. De rangscores zijn omgezet op basis van de positie van de score in de totale groep.
80
sectoren onderling. We gebruikten de Bonferroni-correctie8 om te corrigeren voor de
meervoudige toetsing.
Voor de laatste (open) vraag is een gemengde analyse gebruikt. Er werd gevraagd om
een top 3 op te stellen van beleidsopties, in volgorde van belangrijkheid. De
verschillende gesuggereerde beleidsopties zijn voor de analyse ondergebracht in een
twintigtal overkoepelende categorieën, waaraan een gewicht toegekend werd naargelang
de plaats in de top 3. Op die manier konden de twintig categorieën ook gerangschikt
worden volgens hun belangrijkheid.
4.2.6 Analyse van de algemene beleidsopties
Bij de bespreking van de vijf algemene beleidsopties (samenwerking – ondersteuning
sector gehandicaptenzorg – ondersteuning sector woonzorg – ondersteuning mantelzorg
– herziening middelen) wordt eerst de algemene vraag naar draagvlak voor het model
besproken en vervolgens wordt ingegaan op concrete opties binnen het model.
Bij de concrete opties staan we vooral stil bij opties die door alle sectoren als wenselijk
en haalbaar omschreven worden. We gaan dus op zoek naar opties die zowel hoog
scoren op wenselijkheid als op haalbaarheid en waar geen significant verschil
is tussen sectoren. Deze bespreken we onder de noemer „beleidsopties ondersteund
door de praktijk‟.
Daarnaast bespreken we ook de opties die wat minder ondersteund worden door de
verschillende sectoren. In enkele gevallen gaan we ook in op de beleidsopties die niet
ondersteund worden door de praktijk, namelijk wanneer een groot aantal respondenten
zich tegen de beleidsoptie heeft uitgesproken.
4.2.6.1 Model 1: samenwerking tussen sectoren
De algemene optie om de doelgroep te ondersteunen via samenwerking tussen sectoren,
kan op veel bijval rekenen (zie Figuur 13). Zeker de vraag over de wenselijkheid scoort
zeer hoog op een schaal van 5 (M=4.44)9. 53%, d.w.z. 90 van de 169 deelnemers, is
helemaal akkoord met de stelling dat samenwerking tussen sectoren wenselijk is. De
haalbaarheid wordt iets lager ingeschat, een kwart van de deelnemers is helemaal
akkoord, maar dit blijft wel een duidelijk positieve score hebben (M=3.96).
8 Correctie voor meervoudige toetsing, waarbij het significantieniveau gedeeld wordt door het aantal uitgevoerde
toetsen. 9 M = Mean, gemiddelde.
81
Figuur 13: Wenselijkheid en haalbaarheid voor model 1 (“Om ouder wordende
personen met een handicap te ondersteunen, is samenwerking tussen de
gehandicaptenzorg en gewone ouderenzorg wenselijk/haalbaar”)
Er zijn geen significante verschillen tussen de meningen van de verschillende sectoren
omtrent samenwerking (wenselijkheid: H(3)=4.608, p=0.203; haalbaarheid:
H(3)=3.520, p=0.318). Wel zijn de ervaringsdeskundigen het meest enthousiast wat
betreft samenwerking tussen de sectoren (wenselijkheid: Mean rank=93.48;
haalbaarheid: Mean rank=86.98) en zijn de praktijkdeskundigen uit de ouderenzorg iets
gematigder positief (wenselijkheid: Mean rank=71.64; haalbaarheid: Mean rank=66.97).
Er zijn opvallend meer thuiszorgdeskundigen en ervaringsdeskundigen in de categorieën
“geen mening” en “blanco”, zeker in vergelijking met de verdeling van sectoren (zie
Figuur 4). De sector gehandicaptenzorg heeft deze vraag het meest ingevuld.
Figuur 14: Grootte en aard van de non-respons voor model 1
a) Beleidsopties ondersteund door de praktijk
82
In functie van de onderzoeksvraag bekijken we de opties waarbij de wenselijkheid en
haalbaarheid hoog scoren (groen gemarkeerd in Tabel 2). Opties die laag scoren zijn
rood gemarkeerd. Significante verschillen tussen de sectoren zijn grijs gemarkeerd. De
criteria om te bepalen of een score hoog of laag is, zijn opgesteld op basis van de
gemiddeldes over alle algemene modellen heen.
Het uitwisselen van knowhow wordt als meest wenselijke en meest haalbare optie
beschouwd, maar er zijn echter wel duidelijke verschillen tussen de meningen van de
sectoren wat betreft de haalbaarheid (H(3)=21.892, p<0.001). De sector
gehandicaptenzorg is veel positiever dan de thuiszorg (U=592.0, p=0.001) of
ouderenzorg (U=535.0, p<0.001).
Het beschikbaar stellen van extra middelen is een optie die op veel bijval kan rekenen
van alle sectoren (H(3)=.299, p=0.960) wat betreft wenselijkheid (M=4.59). De
haalbaarheid wordt echter minder positief beoordeeld (M=3.62). Alle
praktijkdeskundigen (Mean rank=65.87, 65.05, 67.17, respectievelijk de sector
gehandicaptenzorg, thuiszorg en ouderenzorg) zijn minder positief gestemd, de
ervaringsdeskundigen zijn wat positiever (Mean rank=82.26), maar er is geen significant
verschil (H(3)=3.583, p=0.310) tussen de groepen.
De voorstellen over regionaal overleg (bijvoorbeeld over knelpuntdossiers), het
analyseren van de omgevingssituatie en het creëren van meer openheid en
samenwerkingsvaardigheden tussen sectoren, scoren hoog op haalbaarheid
(M=4.06, M=4.01, M=4.03). De wenselijkheid scoort wat lager in vergelijking met hoger
vermelde opties opties, maar blijft nog altijd hoog (M=4.22, M=4.27, M=4.38;
respectievelijk voor de optie over regionaal overleg, analyseren van de
omgevingssituatie en de optie over openheid en samenwerkingsvaardigheden). Tussen
de sectoren zijn geen significante verschillen (wenselijkheid: H(3)=2.376, p=0.498;
H(3)=3.179, p=0.365; H(3)=3.183, p=0.364, respectievelijk voor de optie over
regionaal overleg, de optie over het analyseren van de omgevingssituatie en de optie
over openheid en samenwerkingsvaardigheden. Haalbaarheid: H(3)=7.608, p=0.055;
H(3)=4.250, p=0.236; H(3)=6.812, p=0.078, respectievelijk voor de optie over
regionaal overleg, de optie over het analyseren van de omgevingssituatie en de optie
over openheid en samenwerkingsvaardigheden). De lage standaardafwijkingen tonen
bovendien dat er eensgezindheid is.
83
Wenselijkheid
M (SD10
)
Haalbaarheid
M (SD)
SAMENWERKING TUSSEN SECTOREN 4,44 (0,75) 3,96 (0,90)
samen dagbesteding organiseren 3,76 (0,97) 3,74 (0,97)
trajectbegeleiding en/of geïntegreerd case-management 4,02 (0,88) 3,75 (0,97)
samen oproepbare hulp organiserena 3,92 (0,96) 3,75 (0,90)
het uitwisselen van knowhowb 4,64 (0,61) 4,37 (0,70)
regionaal overleg (bvb. over knelpuntdossiers) 4,22 (0,87) 4,06 (0,80)
het uitbouwen van sectoroverschrijdende crisishulpc 4,05 (0,97) 3,70 (0,93)
het openstellen van ADL-centrales voor alle ouderenc 3,97 (1,00) 3,74 (0,97)
uitbouwen van sectoroverschrijdende functie-uitwisselingc 4,26 (0,81) 3,94 (0,91)
het afstemmen van de regelgeving tussen beide sectoren 4,27 (0,81) 3,73 (0,93)
het regionaal/provinciaal coördineren van overleg 4,03 (0,90) 3,86 (0,94)
het beschikbaar stellen van extra middelen 4,59 (0,65) 3,62 (1,05)
persoonsgebonden budgetten los van de sector 3,79 (0,93) 3,41 (0,99)
reguleren chronische zorg binnen eenzelfde overheida 4,15 (0,85) 3,72 (0,93)
experimenteerprojecten los van de regelgeving 3,94 (0,92) 3,72 (0,91)
een analyse van de omgevingssituatie 4,27 (0,77) 4,01 (0,84)
openheid /samenwerkingsvaardigheden tussen sectoren 4,38 (0,69) 4,03 (0,79)
Gemiddelde 4,16 (0,84) 3,83 (0,91)
LEGENDE
sectoraal verschil voor wenselijkheid a
Wenselijkheid Haalbaarheid
sectoraal verschil voor haalbaarheid b
laagste gemiddeldes11
M≤3.80 M≤3.65
sectoraal verschil voor allebei c hoogste gemiddeldes M≥4.40 M≥4.00
Tabel 2: Gemiddeldes en standaardafwijkingen voor model 1.
b) Beleidsopties minder ondersteund door de praktijk
Het samen organiseren van dagbesteding wordt door alle sectoren (H(3)=.356,
p=0.949) als minder wenselijk beschouwd dan de andere opties (M=3.76). Ook het
invoeren van persoonsgebonden budgetten over sectoren heen wordt ook door alle
sectoren (wenselijkheid: H(3)=2.380, p=0.497; haalbaarheid: H(3)=3.319, p=0.345)
als minder wenselijk (M=3.79) en haalbaar (M=3.41) beschouwd. De opties worden
echter niet beschouwd als (helemaal) niet wenselijk of haalbaar, dus het betreft eerder
een verschil in enthousiasme voor deze optie in plaats van een negatieve houding.
c) Conclusie
Algemeen kunnen we bij model 1 stellen dat er vanuit het werkveld een duidelijk signaal
pro samenwerking komt, zoals blijkt uit de hoge quotering voor de algemene optie. Bij
de concrete opties zien we echter een minder duidelijk beeld naar voor komen: niet alle
10
SD = Standard Deviation, standaardafwijking. 11
De criteria zijn opgesteld op basis van het gemiddelde van alle gemiddeldes (wenselijkheid: M=4.16, haalbaarheid: M=3.75) van model 1 tot en met 5, rekening houdend met de links-scheve verdelingen.
84
sectoren vinden dezelfde optie wenselijk (uitwisselen knowhow) of een bepaalde optie
wordt door de ene sector wat minder realistisch opgevat (meer middelen). Opties die wel
in de buurt van het criterium komen tonen aan dat samenwerking door de deskundigen
concreet vertaald wordt in het goed in kaart brengen (omgevingssituatie analyseren) en
afstemmen van het zorgaanbod tussen bestaande voorzieningen (regionaal overleg),
waarbij aandacht gegeven wordt aan een geschikte attitude om samen te werken
(openheid/samenwerkingsvaardigheden creëren). Structurele samenwerking, zoals
dagaanbod organiseren of persoonsgebonden budgetten over sectoren heen, wordt
minder enthousiast onthaald. Samenwerking wordt door de deskundigen gezien in het
licht van de huidige bestaande voorzieningen en sectoren, waarbij we ons de vraag
stellen of er niet eerder sprake is van het willen versterken van de eigen voorziening aan
de hand van de samenwerking (cf. de duidelijke wens van de gehandicaptenzorg om
knowhow uit te wisselen).
Het verschil tussen sectoren blijkt bij veel opties gebaseerd op een heel positieve
houding bij de ervaringsdeskundigen en een minder positieve houding bij de
ouderenzorg. Vanuit het oogpunt van de ervaringsdeskundigen is het begrijpelijk dat een
goede coördinatie van de zorg voor hen een duidelijke meerwaarde vormt. De neutralere
beoordeling van samenwerking door de ouderenzorg kan betekenen dat deze sector
meer ondersteuning en faciliterende maatregelen nodig heeft om tot samenwerking te
komen.
Hoewel de meningen rond samenwerking duidelijk positief zijn, wordt bij de
opmerkingen vaak benadrukt dat dit niet de enige optie kan zijn die door het beleid
ondersteund wordt. De grote diversiteit van de doelgroep vraagt namelijk om een
meersporenbeleid, aldus een aantal respondenten.
4.2.6.2 Model 2: ondersteuning binnen de sector gehandicaptenzorg
De algemene optie om de doelgroep te ondersteunen binnen de sector
gehandicaptenzorg, wordt net als de eerste optie heel positief beoordeeld. Ook hier
wordt de haalbaarheid wat lager geschat (M=4.09) dan de wenselijkheid (M=4.50),
maar het betreft nog altijd een positieve beoordeling. 52%, d.w.z. 89 van de 169
deelnemers, is helemaal akkoord met de wenselijkheid van de optie, bij de haalbaarheid
is dat nog de helft daarvan.
85
Figuur 15: Wenselijkheid en haalbaarheid voor model 2 (“Om ouder wordende
personen met een handicap te ondersteunen, is ondersteuning binnen de
gehandicaptenzorg wenselijk/haalbaar”)
Er is een duidelijk sectoraal verschil in de beoordeling van de optie. De sector
gehandicaptenzorg is veel enthousiaster om de doelgroep zelf op te vangen dan de drie
andere sectoren. Zeker wat betreft wenselijkheid is de sector gehandicaptenzorg meer
overtuigd (H(3)=17.111, p=0.001) dan de ouderenzorg (U=688.0, p<0.001) en
thuiszorg (U=540.0, p=0.001), maar ook bij haalbaarheid zien we bij de sector
gehandicaptenzorg een positievere beoordeling (H(3)=12.343, p=0.006) die significant
verschilt van de thuiszorg (U=425.0, p=0.003). Figuur 16 en 1712 tonen een duidelijk
overwicht van de categorie “helemaal akkoord” bij de sector gehandicaptenzorg. Of
aldus een respondent, “een oude boom verplant men niet”.
Figuur 16: Wenselijkheid voor model 2, volgens sector
12
De figuren tonen relatieve verdelingen, zodat gecorrigeerd wordt voor de verschillende aantallen. De getallen vermeld in de figuren zijn de absolute aantallen van de verdeling.
86
Figuur 17: Haalbaarheid voor model 2, volgens sector
De respondenten die deze vraag blanco lieten of met geen mening beantwoordden,
betreffen hoofdzakelijk respondenten uit de ouderenzorg en thuiszorg. In de
opmerkingen werd dit ook vaak geduid: de respondent heeft geen zicht op de werking
van een andere sector. Figuur 18 toont de lagere non-respons van de sector
gehandicaptenzorg (VAPH), zeker in vergelijking met hun relatief aantal in de steekproef
(zie vorige: Figuur 4).
Figuur 18: Grootte en aard van de non-respons voor model 2
a) Beleidsopties ondersteund door de praktijk
In Tabel 3 worden de resultaten van de analyses voor de specifieke beleidsopties
weergegeven. De optie die zowel bij wenselijkheid (M=4.66) als bij haalbaarheid
(M=4.39) de positiefste reactie oplevert, is het aanbieden van specifieke vorming voor
87
het personeel. Hier blijkt echter een sectoraal verschil te spelen (H(3)=11.458,
p=0.009): de sector gehandicaptenzorg (Mean rank=54.54) vindt dit veel wenselijker
dan de ouderenzorg (Mean rank=40.50; U=768.0, p=0.004).
Er zijn een aantal opties die hoog scoren qua wenselijkheid, maar helaas (nog) niet
haalbaar zijn volgens de praktijk. Net als bij model 1, is het beschikbaar stellen van
extra middelen een optie die op veel bijval kan rekenen van alle sectoren wat betreft
wenselijkheid (M=4.58; H(3)=.412, p=0.938). Ook de minder positieve inschatting van
de haalbaarheid van deze optie wordt door alle sectoren gedragen (M=3.72;
H(3)=2.260, p=0.520). Ook het investeren in verpleegkundige en medische zorg is
wenselijk volgens de sectoren (M=4.49; H(3)=4.716, p=0.194), maar is iets minder
haalbaar (M=3.97; H(3)=.7226, p=0.868). Ook het creëren van extra plaatsen voor de
doelgroep wordt door de sectoren als wenselijk gezien (M=4.57; H(3)=3.560, p=0.313),
maar ook bij deze optie schatten alle sectoren de haalbaarheid een stuk lager in
(M=3.69; H(3)=1.653, p=0.647). De vier sectoren zijn ook positief wat betreft de
noodzaak van een maatschappelijk draagvlak voor de extra omkadering (M=4.47;
H(3)=.651, p=0.885). Ook hier is men eerder gematigd wat betreft de haalbaarheid van
de optie (M=3.77; H(3)=2.049, p=0.562).
Daarnaast zijn er drie opties die hoog scoren op haalbaarheid, en een betrekkelijk goede
score halen op wenselijkheid. Het uitbouwen van expertise in palliatieve zorg
(M=4.11), het uitbouwen van expertise in dementie (M=4.17) en het inschakelen van
thuisverpleging in de residentiële gehandicaptenzorg (M=4.05) worden als
haalbaar beschouwd. Van de laatste optie is enkel de gehandicaptenzorg sterk overtuigd
(H(3)=34.045, p<0.001) en is er een significant verschil met alle andere sectoren ook
op vlak van wenselijkheid (H(3)=25.441, p<0.001).
88
Wenselijkheid M (SD)
Haalbaarheid M (SD)
ONDERSTEUNING BINNEN GEHANDICAPTENZORGc 4,50 (0,70) 4,09 (0,85)
investeren in verpleegkundige en medische zorg 4,49 (0,73) 3,97 (0,82)
differentiëren via homogene leeftijdsgroepen a 3,74 (1,06) 3,75 (0,87)
het uitbouwen van eigen expertise in palliatieve zorg 4,34 (0,90) 4,11 (0,90)
thuisverpleging in residentiële gehandicaptenzorgc 4,34 (0,95) 4,05 (0,98)
een specifieke setting voor de doelgroep binnen de regio 3,66 (1,11) 3,45 (0,90)
het ontwikkelen van eigen expertise rond dementie 4,39 (0,78) 4,17 (0,84)
verpleegkundige bevoegdheden voor ADL-assistenta 3,82 (1,12) 3,61 (0,96)
een minder activerende begeleidingsvisiec 3,49 (1,10) 3,85 (0,89)
gelijkwaardige verloning personeel over sectoren heen 4,30 (0,85) 3,72 (1,00)
het beschikbaar stellen van extra middelen 4,58 (0,58) 3,72 (0,99)
schaalvergroting van voorzieningena 3,27 (1,12) 3,19 (1,05)
het afschaffen van de inschrijvingsgrens van 65 jaar 3,99 (1,07) 3,71 (1,04)
specifieke vorming voor het personeela 4,66 (0,51) 4,39 (0,68)
een snellere wijziging van erkenningsvorm 4,37 (0,79) 3,74 (0,96)
een opleiding met verpleeg- en begeleidkundige aspecten 4,34 (0,78) 3,95 (0,85)
maatschappelijk draagvlak voor extra nodige omkadering 4,47 (0,63) 3,77 (0,84)
het creëren van extra plaatsen voor de doelgroep 4,57 (0,64) 3,69 (0,92)
Gemiddelde 4,18 (0,86) 3,83 (0,91)
LEGENDE
sectoraal verschil voor wenselijkheid a
Wenselijkheid Haalbaarheid
sectoraal verschil voor haalbaarheid b
laagste gemiddeldes M≤3.80 M≤3.65
sectoraal verschil voor allebei c hoogste gemiddeldes M≥4.40 M≥4.00
Tabel 3: Gemiddeldes en standaardafwijkingen voor model 2
b) Beleidsopties minder ondersteund door de praktijk
De optie die als minder wenselijk (M=3.27) en haalbaar (M=3.19) wordt beschouwd
betreft de schaalvergroting van voorzieningen. Er is een sectoraal verschil wat betreft
wenselijkheid (H(3)=8.638, p=0.035), waaruit blijkt dat de gehandicaptenzorg een
significant negatievere mening heeft in vergelijk met de thuiszorg (U=535.0, p=0.006).
We moeten ons als onderzoekers hier echter de vraag stellen of er geen sprake is van
begripsverwarring. Schaalvergroting kan op verschillende niveaus spelen: op niveau van
het beleid van de voorziening of op niveau van de cliënt. Dit laatste botst met de
principes van inclusief en kleinschalig wonen die de laatste jaren opgang hebben
gemaakt in de sector gehandicaptenzorg. De eerste definiëring kan, zoals blijkt uit
praktijkvoorbeeld 1 van De Lovie, een meerwaarde bieden voor het flexibel omgaan met
diverse doelgroepen. Vanuit dit oogpunt werd de optie dan ook in de vragenlijst
opgenomen.
89
Ook de optie over uitbouwen van een specifieke setting binnen de regio wordt wat
minder wenselijk (M=3.66) en haalbaar (M=3.45) geacht door alle sectoren (wenselijk:
H(3)=2.987, p=0.394; haalbaar: H(3)=3.949, p=0.267).
De wenselijkheid van een minder activerende begeleidingsvisie in de sector
gehandicaptenzorg scoort ook minder hoog (M=3.49) en er is bovendien een sectoraal
verschil (H(3)=14.869, p=0.040): de ouderenzorg vindt dit veel minder wenselijk dan de
sector gehandicaptenzorg zelf (U=598.0, p=0.006). De sector gehandicaptenzorg vindt
dit ook significant haalbaarder dan de thuiszorg (U=262.0, p=0.006) en de ouderenzorg
(U=353.0, p=0.001).
c) Conclusie
Bij deze vraag is het niet eenvoudig om een optie te vinden die hoog scoort op
wenselijkheid en haalbaarheid en door alle sectoren ondersteund wordt. Vaak scoort
haalbaarheid van de optie een heel stuk lager dan de wenselijkheid (extra middelen,
medische zorg, extra plaatsen, maatschappelijk draagvlak) of is de sector
gehandicaptenzorg positiever (vorming personeel, thuisverpleging in residentiële
gehandicaptenzorg) of negatiever (schaalvergroting) dan de andere sectoren. We stellen
vast dat de sector gehandicaptenzorg vragende partij is om de doelgroep zelf te
ondersteunen en vooral via het opbouwen van expertise binnen de bestaande
voorzieningen. Opties die qua beoordeling in de buurt komen van het criterium
verwoorden ongeveer hetzelfde (bv. stelling rond expertise opbouwen over
dementie/palliatieve zorgen). Opties die iets aan de structuur van de voorziening
veranderen, zoals een specifieke setting of schaalvergroting, kunnen op minder
goedkeuring rekenen van de sector zelf.
4.2.6.3 Model 3: ondersteuning binnen de woonzorg
De algemene optie over ondersteuning van ouder wordende personen met een handicap
binnen de woonzorg wordt positief beoordeeld, maar minder sterk dan de twee vorige
opties. Ongeveer 35% is helemaal akkoord met de wenselijkheid van deze optie
(M=3.99) en slechts 14% is helemaal akkoord met de haalbaarheid van deze optie
(M=3.59).
90
Figuur 19: Wenselijkheid en haalbaarheid model 3 (“Om ouder wordende
personen met een handicap te ondersteunen, is ondersteuning binnen de
woonzorg wenselijk/haalbaar”)
Er is een verschil tussen de sectoren wat de wenselijkheid van de optie betreft
(H(3)=17.266, p=0.001), zoals ook blijkt uit Figuur 20. De sector gehandicaptenzorg is
significant minder enthousiast over het ondersteunen van de doelgroep in de woonzorg
dan de thuiszorg (U=425.5, p=0.001) en de ouderenzorg (U=520.5, p=0.002).
Figuur 20: Wenselijkheid voor model 3, volgens sector
In tegenstelling tot model 2, is het niet zo dat de categorieën „blanco‟ en „geen mening‟
voornamelijk uit respondenten uit de andere professionele sectoren bestaan. Het is wat
betreft wenselijkheid, vooral de ouderen- en thuiszorg zelf die geen antwoord gegeven
hebben op deze vraag relatief gezien. Wat betreft de haalbaarheid is de non respons van
de respondenten uit de sector gehandicaptenzorg ook lager dan voor de andere
91
sectoren. Voor de haalbaarheid is het relatief gezien vooral de non respons van de
ervaringsdeskundigen die hoger is.
Figuur 21: Grootte en aard van de non-respons voor model 3
a) Beleidsopties ondersteund door de praktijk
Wanneer we de specifieke opties in Tabel 4 bekijken, valt op dat de gemiddeldes voor
wenselijkheid hoger liggen dan deze uit model 1 en 2. Hoewel de algemene vraag
minder bijval kent, kunnen de specifieke opties dus wel op de goedkeuring rekenen van
de sectoren. Er zijn ook minder significante verschillen tussen de sectoren te bemerken
dan in vorige modellen. De scores voor haalbaarheid liggen echter lager dan bij model 2
en 3.
De optie die zowel als meest wenselijk (M=4.58) en meest haalbaar (M=4.18)
beschouwd wordt, is het aanbieden van meer specifieke vorming voor het
personeel. Alle sectoren zijn het daar zelfs over eens (wenselijk: H(3)=1.123,
p=0.771; haalbaar: H(3)=2.735, p=0.434).
Ook de opties over het ontwikkelen van eigen expertise rond zorg voor gehandicapten
(wenselijk: M=4.43; H(3)=2.922, p=0.404. Haalbaar: M=4.01; H(3)=4.571, p=0.206)
en het inrichten van een opleiding met zowel verpleeg- als begeleidkundige aspecten
(wenselijk: M=4.43; H(3)=1.359, p=0.715. Haalbaar: M=4.01; H(3)=5.963, p=0.113)
krijgen een positieve beoordeling van alle sectoren wat betreft haalbaarheid en
wenselijkheid.
De opties betreffende meer aangepaste begeleiding naast het aanbieden van zorg, het
creëren van extra plaatsen voor de doelgroep en het beschikbaar stellen van extra
middelen kunnen op veel bijval rekenen wat betreft wenselijkheid (begeleiding:
M=4.49, plaatsen: M=4.40, middelen: M=4.48) en dit zonder grote verschillen tussen
sectoren (H(3)=1.963, p=0.580; H(3)=2.263, p=0.520; H(3)=4.893, p=0.180,
respectievelijk voor begeleiding, plaatsen en middelen). De haalbaarheid wordt echter
een stuk lager ingeschat (begeleiding: M=3.79, plaatsen: M=3.73, middelen: M=3.69)
92
door alle sectoren (H(3)=4.921, p=0.178; H(3)=8.388, p=0.039; H(3)=3.041, p=0.385,
respectievelijk voor begeleiding, plaatsen en middelen).
Wenselijkheid M (SD)
Haalbaarheid M (SD)
ONDERSTEUNING BINNEN WOONZORGa 3,99 (1,18) 3,59 (1,02)
een uitgebreider dagaanbod 4,26 (0,76) 3,72 (0,95)
meer aangepaste begeleiding naast aanbieden van zorg 4,49 (0,64) 3,79 (0,95)
eigen expertise ontwikkelen rond gehandicaptenzorg 4,43 (0,71) 4,01 (0,81)
dit vooral binnen thuiszorgvoorzieningenc 4,03 (0,87) 3,61 (0,89)
dit vooral binnen ouderenvoorzieningen 4,09 (0,86) 3,78 (0,85)
trajectbegeleiding en/of geïntegreerd case-management 3,96 (0,86) 3,59 (0,85)
meer begeleidend/agogisch personeela 4,38 (0,73) 3,82 (0,89)
het creëren van extra plaatsen voor de doelgroep 4,40 (0,74) 3,73 (0,94)
het beschikbaar stellen van extra middelen 4,48 (0,67) 3,69 (0,90)
zakgeld zoals in residentiële gehandicaptenzorg 3,99 (0,96) 3,39 (0,78)
gelijkwaardige verloning voor personeel over sectoren 4,33 (0,84) 3,76 (0,93)
meer specifieke vorming voor het personeel 4,58 (0,60) 4,18 (0,72)
een opleiding met verpleeg- en begeleidkundige aspecten 4,43 (0,72) 4,01 (0,79)
afschaffen leeftijdsgrens 65 jaar 4,12 (1,00) 3,75 (1,02)
Gemiddelde 4,26 (0,81) 3,76 (0,89)
LEGENDE
sectoraal verschil voor wenselijkheid a
Wenselijkheid Haalbaarheid
sectoraal verschil voor haalbaarheid b
laagste gemiddeldes M≤3.80 M≤3.65
sectoraal verschil voor allebei c hoogste gemiddeldes M≥4.40 M≥4.00
Tabel 4: Gemiddeldes en standaardafwijkingen voor model 3
b) Beleidsopties minder ondersteund door de praktijk
De sectoren zijn het eens over twee minder haalbare opties, namelijk het organiseren
van trajectbegeleiding (M=3.59; H(3)=2.831, p=0.418) en het aanbieden van
hetzelfde gegarandeerd zakgeld als in de residentiële voorzieningen van de sector
gehandicaptenzorg (M=3.39; H(3)=1.567, p=0.667). Ook de wenselijkheid scoort lager
in vergelijking met de andere opties binnen dit model, maar is in vergelijking met de
laagste scores bij model 1 en 2 betrekkelijk hoog (zie Tabel 2 en 3).
Het duidelijkste verschil tussen sectoren betreft het verkiezen van de
thuiszorgvoorzieningen om de doelgroep op te vangen binnen de woonzorg
(wenselijk: H(3)=12.526, p=0.006; haalbaar: H(3)=14.963, p=0.002). De
thuiszorgsector is hier significant positiever over dan de ouderenzorgsector (U=216.0,
p=0.004) en de sector gehandicaptenzorg (U=384.0, p=0.008) wat betreft
wenselijkheid. De ervarings-deskundigen zijn significant positiever dan de ouderenzorg
93
(U=58.5, p<0.001) en de sector gehandicaptenzorg (U=104.0, p=0.003) wat betreft
haalbaarheid.
Een ander sectoraal verschil is terug te vinden bij de optie over de wenselijkheid van
meer begeleidend of agogisch personeel in de woonzorg. Ervaringsdeskundigen
staan heel wat gematigder ten opzichte van de wenselijkheid van deze optie dan de
thuiszorg (U=177.0, p=0.009) en de ouderenzorg (U=205.0, p=0.007).
c) Conclusie
Hoewel de algemene vraag naar ondersteuning van de doelgroep binnen woonzorg
minder positief scoort, kunnen heel wat concrete opties toch op veel instemming
rekenen. Er is wel meer werk aan de winkel wat betreft haalbaarheid voor de opvang
van de doelgroep in de woonzorg.
De opties die zowel door de verschillende sectoren ondersteund worden en tegelijk
wenselijk als haalbaar beschouwd worden, zijn de opties over vorming voor het
personeel, expertise opbouwen en een specifieke opleiding. Dit sluit aan bij wat zowel bij
de optie over ondersteuning binnen de sector gehandicaptenzorg naar boven kwam: de
nadruk ligt op het ontwikkelen van eigen expertise en vaardigheden binnen
bestaande voorzieningen. Opnieuw merken we dus meer voorkeur voor opties die
geen radicale veranderingen aanbrengen aan het huidige kader van zorg, als we onze
strikte criteria hanteren.
Uit de opmerkingen van de respondenten wordt duidelijk dat het vierde model als
geschikt gezien wordt voor oudere wordende personen met een handicap die al inclusief
woonden of nog altijd thuis woonden. Voor personen met een diep of ernstige mentale
handicap wordt deze optie als minder aangewezen beschouwd en blijven de
voorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg noodzakelijk.
4.2.6.4 Model 4: ondersteuning voor mantel/zelf/pleegzorg
De algemene optie om de mantel-, zelf- en pleegzorgers te ondersteunen, kan op veel
bijval rekenen. 43%, d.w.z. 73 van de 169 deelnemers, gaat helemaal akkoord met de
wenselijkheid van deze stelling (M=4.34). De haalbaarheid scoort opnieuw lager
(M=3.93): 21% is helemaal akkoord. Zowel qua wenselijkheid (H(3)=3.719, p=0.293)
als haalbaarheid (H(3)=1.543, p=0.672) is er geen sectoraal verschil.
94
Figuur 22: Wenselijkheid en haalbaarheid model 4 (“Om ouder wordende
personen met een handicap te ondersteunen, is het bieden van meer
ondersteuning aan zelf-/mantel-/pleegzorgers wenselijk/haalbaar”)
Bij de non-respons zijn er verhoudingsgewijs opnieuw meer deskundigen uit de
ouderenzorg. Bij de haalbaarheid zien we ook een stijging van het aantal
ervaringsdeskundigen.
Figuur 23: Grootte en aard van de non-respons voor model 4
a) Beleidsopties ondersteund door de praktijk
Zowel de algemene optie als de concrete opties vertonen geen enkel significante
verschillen tussen de sectoren (zie bijlage 2 voor overschrijdingskansen). Bovendien zien
we ook dat bij alle concrete opties de grootste groep respondenten helemaal akkoord is
met de wenselijkheid van de voorgestelde opties (tussen 30% en 55%) en er geen
enkele optie laag scoort qua wenselijkheid (M≥4.11). De haalbaarheid tempert dit
optimisme echter met duidelijk lagere scores (M≤4.11). In vergelijking met de vorige
modellen, is de gemiddelde haalbaarheid het laagste.
95
Wenselijkheid
M (SD) Haalbaarheid
M (SD)
ONDERSTEUNING AAN MANTEL/ZELF/PLEEGZORG 4,34 (0,89) 3,93 (0,94)
meer oproepbare hulp 4,43 (0,73) 4,11 (0,79)
het garanderen van crisishulp in crisissituaties 4,53 (0,68) 3,70 (0,90)
het vereenvoudigen van de administratie 4,53 (0,65) 4,11 (0,79)
het oprichten van informatiepunten 4,24 (0,88) 4,00 (0,84)
het toegankelijk maken van de thuisomgeving 4,55 (0,66) 3,92 (0,84)
het uitbreiden van dienstencheques naar zorgcheques 4,26 (0,95) 3,71 (0,97)
het helpen uitbouwen van sociale netwerken 4,45 (0,67) 3,82 (0,84)
investeren in vrijwilligerswerkingen binnen thuiszorg 4,34 (0,79) 3, 83 (0,95)
het beperken van de wachttijden in beide sectoren 4,63 (0,57) 3,32 (1,05)
garanderen van betaalbaarheid van intensievere thuiszorg 4,60 (0,63) 3,47 (0,94)
een analyse van de omgevingssituatie 4,33 (0,77) 3,95 (0,78)
systematisch opvolgen (oudere) mantelzorgers 4,26 (0,78) 3,60 (0,91)
vlotte doorstroming van ambulante naar residentiële zorg 4, 65 (0,59) 3,63 (0,98)
uitbreiding van diensten voor pleegzorg/gastopvang/WOP 4,11 (0,90) 3,41 (0,93)
uitbreiding van aanpasbare en/of toegankelijke woningen 4,52 (0,71) 3,78 (0,92)
Gemiddelde 4,42 (0,74) 3,77 (0,90)
LEGENDE
sectoraal verschil voor wenselijkheid a
Wenselijkheid Haalbaarheid
sectoraal verschil voor haalbaarheid b
laagste gemiddeldes M≤3.80 M≤3.65
sectoraal verschil voor allebei c hoogste gemiddeldes M≥4.40 M≥4.00
Tabel 5: Gemiddeldes en standaardafwijkingen voor model 4
Twee opties die zowel op een hoge score bij wenselijkheid en haalbaarheid kunnen
rekenen, zijn het aanbieden van meer oproepbare hulp (wenselijk: M=4.43, haalbaar:
M=4.11) en het vereenvoudigen van de administratie (wenselijk: M=4.53, haalbaar:
M=4.11).
De meest wenselijke optie (M=4.65) is het garanderen van een vlotte doorstroming
van ambulante naar residentiële zorg, maar deze optie wordt veel minder haalbaar
bevonden (M=3.63). Daarnaast zijn er nog twee opties die ook een heel hoge score
behalen bij wenselijkheid, namelijk het beperken van de wachttijden in beide
sectoren (M=4.63) en het garanderen van de betaalbaarheid van intensievere
thuiszorg (M=4.60), maar deze opties scoren heel wat minder bij haalbaarheid
(M=3.32 en M=3.47, respectievelijk voor beperken wachttijden en betaalbaarheid
intensievere thuiszorg).
Het garanderen van crisishulp in crisissituaties, het toegankelijk maken van de
thuisomgeving, het helpen uitbouwen van sociale netwerken en de uitbreiding van
96
aanpasbare of toegankelijke woningen scoren ook hoog qua wenselijkheid
(M≥4.40), maar hebben een eerder gemiddelde score op haalbaarheid (M≤4.00).
Het oprichten van informatiepunten is dan weer een optie die haalbaar geacht wordt
(M=4.00), maar een meer gemiddelde score behaalt op wenselijkheid (M=4.24).
De optie die iets minder enthousiast onthaald wordt (maar nog steeds wenselijk kan
beschouwd worden: M=4.11), is het uitbreiden van diensten voor
pleegzorg/gastopvang/WOP. Een respondent merkt op dat deze diensten
uitgebouwd zijn voor een specifieke doelgroep, wat een verklaring kan zijn van de lagere
score bij deze algemene formulering. De betrekkelijke onbekendheid van de werking van
deze diensten, zoals we als onderzoekers zelf ervaren hebben tijdens het gesprek in de
ambulante focusgroep, kan hieri ook in meespelen.
b) Conclusie
Bij de concrete opties valt de unanimiteit tussen de verschillende sectoren en over de
verschillende opties heen duidelijk op: ze zijn allemaal wenselijk, maar niet erg
haalbaar. We kunnen hieruit afleiden dat er een duidelijke nood is aan
ondersteuning van mantel/zelf/pleegzorgers, zowel volgens professionelen als
ervaringsdeskundigen, en bijna ongeacht de concrete uitwerking van deze
optie. Het organiseren van meer oproepbare hulp en het vereenvoudigen van de
administratie zijn de enige twee opties die voldoen aan ons criterium en dus als haalbaar
beschouwd worden door de respondenten. Ze kunnen een eerste stap betekenen in de
richting van meer ondersteuning volgens dit model betekenen.
4.2.6.5 Model 5: herziening middelen en ondersteuning
De herziening van middelen en ondersteuning wordt ook als heel wenselijk beschouwd
(M=4.33). De haalbaarheid van een effectieve herziening wordt wel duidelijk minder
positief beoordeeld (M=3.77). Er is geen significant verschil tussen sectoren
(H(3)=6.143, p=0.105), maar de thuiszorgsector blijkt wel wat minder overtuigd te zijn
dan de andere sectoren.
97
Figuur 24: Wenselijkheid en haalbaarheid voor model 5 (“Om ouder wordende
personen met een handicap te ondersteunen, is een herziening van de
toekenning van middelen en ondersteuning wenselijk/haalbaar”)
Wat betreft non-respons bij wenselijkheid, zien we opnieuw dat de sector
gehandicaptenzorg deze vraag verhoudingsgewijs het meest heeft gevuld. Bij de
haalbaarheid zien we een verdeling van non-respons die min of meer vergelijkbaar is
met de verdeling van de sectoren binnen de respondentengroep.
Figuur 25: Grootte en aard van de non-respons voor model 5
a) Beleidsopties ondersteund door de praktijk
98
Uit Tabel 6 kunnen we op basis van de hoge standaardafwijkingen afleiden dat er veel
verdeeldheid bestaat over de meeste opties, los van de verschillende sectoren. De
gemiddelde wenselijkheid is ook de laagste van alle modellen (M=3.81).
Wenselijkheid
M (SD) Haalbaarheid
M (SD)
HERZIENING TOEKENNING MIDDELEN 4,33 (0,72) 3,77 (0,80)
wat de persoon vraagt 3,83 (1,08) 3,10 (1,11)
een leeftijdgrens a 2,42 (1,17) 2,91 (1,19)
de diagnose 3,87 (1,04) 3,80 (0,97)
een functionele graad van beperking 4,45 (0,74) 4,15 (0,81)
het uniformiseren van inschaling van zorg 4,30 (0,88) 3,95 (0,97)
financiële draagkracht familie in rekening brengen 3,34 (1,35) 3,23 (1,22)
zorgende draagkracht familie in rekening brengen 3,97 (1,09) 3,56 (1,09)
inkomen van de persoon in rekening brengen 3,80 (1,18) 3,66 (1,12)
Gemiddelde 3,81 (1,03) 3,57 (1,03)
LEGENDE
sectoraal verschil voor wenselijkheid a
Wenselijkheid Haalbaarheid
sectoraal verschil voor haalbaarheid b
laagste gemiddeldes M≤3.80 M≤3.65
sectoraal verschil voor allebei c hoogste gemiddeldes M≥4.40 M≥4.00
Tabel 6: Gemiddeldes en standaardafwijkingen voor model 5
Er is één concrete optie die op een grote bijval kan rekenen van alle sectoren
(H(3)=5.280, p=0.152) zowel wat betreft de wenselijk (M=4.45) als wat betreft de
haalbaarheid (M=4.15). Het gebruik van de functionele graad van beperking als
criterium voor het toekennen van middelen en ondersteuning, wordt door het werkveld
geprefereerd en als realistisch bevonden. Een optie die ook in de buurt komt van ons
criterium, maar net iets minder wenselijk (M=4.30) en haalbaar is (M=3.95), betreft het
uniformiseren van inschaling van zorg.
b) Beleidsopties minder ondersteund door de praktijk
De optie waarbij de financiële draagkracht van de directe familie in rekening gebracht
wordt als criterium voor de toekenning van middelen en ondersteuning, kan op minder
steun van alle sectoren rekenen, zowel qua wenselijkheid (M=3.34; H(3)=1.887,
p=0.596) als haalbaarheid (M=3.23; H(3)=4.908, p=0.179). De meningen blijken
hierover echter wel verdeeld te zijn onder de respondenten, zoals blijkt uit de hoogste
standaardafwijkingen over alle modellen heen.
c) Beleidsopties niet ondersteund door de praktijk
Het gebruiken van een leeftijdsgrens als criterium voor middelen en ondersteuning
wordt niet ondersteund door de praktijk en kent de laagste score voor wenselijkheid
(M=2.42) en haalbaarheid (M=2.91) in vergelijking met de andere modellen. Dit blijkt
99
echter vooral de mening van de sector gehandicaptenzorg te zijn, die sterk verschilt van
de ouderenzorg (U=599.5, p<0.001) en thuiszorg (U=595.0, p=0.003).
Bij de opmerkingen wordt aangehaald dat de leeftijdgrens die als criterium dient om de
groep ouderen af te grenzen, voor moeilijkheden zorgt bij de groep van personen met
een handicap. Bij personen met een handicap kan het optreden van
ouderdomsverschijnselen namelijk sterk variëren naargelang de aard van de beperking
(bv. dementie bij syndroom van Down).
d) Conclusie
Samenvattend kunnen we stellen dat het werkveld vragende partij is voor een ander
criterium voor de toekenning middelen en ondersteuning, namelijk de
zorgzwaarte, en een uniform instrument voor inschaling van zorg. Over de
andere voorstellen is er minder eenduidigheid.
4.2.6.6 Besluit algemene beleidsopties
De beleidsoptie om sectoren te laten samenwerken in de opvang van de doelgroep, kan
op veel bijval van de praktijkdeskundigen rekenen. De grootste moeilijkheid bij het
model van samenwerking is evenwel de concrete uitwerking ervan. Er zijn sectorale
verschillen over wat samenwerking inhoudt. Het lijkt bijgevolg eerder aangewezen om
maatregelen te treffen die samenwerking faciliteren, zoals het verstrekken van
subsidies aan samenwerkingsprojecten, zonder daarbij een vooraf uitgestippelde
aanwending van de middelen voorop te stellen. Uiteraard kan van daaruit wel opgevolgd
worden wat wel en niet werkt in de context van een samenwerkingsverband. Uit de
analyse blijkt dat samenwerking opgevat wordt binnen de bestaande structuren en
sectoren. Het faciliteren van samenwerking is volgens de respondenten vooral gericht op
een afgestemd zorglandschap, waarbij de sectoren hun werking hoofdzakelijk willen
behouden zoals ze nu is. Het feit dat in de opmerkingen benadrukt wordt dat
samenwerking niet als enige optie mag beschouwd worden, maar eerder als een
specifiek spoor naast de andere mogelijkheden, sluit hierbij aan.
De beleidsoptie om de doelgroep binnen de sector gehandicaptenzorg te ondersteunen,
kan op veel bijval rekenen van de sector in kwestie. Bovendien heeft de sector al een
duidelijke mening over hoe dit best aangepakt wordt, maar daar wringt soms het
schoentje, meerbepaald m.b.t. de realiseerbaarheid. Vaak is een ingrijpende wijziging
nodig in de bestaande zorgstructuur. Toch kunnen we al enkele concrete beleidsopties
voorleggen die binnen de bestaande zorgstructuren wel kunnen uitgevoerd worden,
namelijk het ondersteunen van vorming voor het personeel en het ontwikkelen van
expertise binnen de sector.
Het ondersteunen van de doelgroep binnen de woonzorg kan op wat minder goedkeuring
rekenen van de praktijk, voornamelijk van de sector gehandicaptenzorg. Toch zien we
dat bij concrete opties er wel positief gereageerd wordt. Het uitwerken van
ondersteuning binnen de woonzorg wordt verkozen in specifieke gevallen,
bijvoorbeeld voor zij die al inclusief of zelfstandig wonen. Ook de onderwijssector kan
100
haar steentje bijdragen via een opleiding die zowel verpleegkundige als agogische
aspecten bevat, opnieuw in functie van goed gekwalificeerd personeel.
Het ondersteunen van mantel-/zelf-/pleegzorgers om de doelgroep op te vangen, is een
beleidsoptie met veel bijval uit de praktijk. Aangezien alle sectoren het eens zijn over
alle voorstellen, kunnen we afleiden dat deze optie prioritair is. De manier waarop dit
gebeurt, is op zich minder van belang. Er rijzen in deze context vragen rond de
realiseerbaarheid van enkele opties, voornamelijk door plaatsgebrek in de
zorgsectoren. Opties die momenteel meer haalbaar worden geacht, zijn het aanbieden
van meer oproepbare hulp, het oprichten van informatiepunten en het
vereenvoudigen van de administratie.
Het werkveld ondersteunt de optie om een herziening door te voeren voor de toekenning
van middelen en ondersteuning. Als criterium wordt daarbij geopteerd voor de
functionele graad van beperking.
Vanuit de praktijk kunnen we stellen dat er een eerder behoudsgezinde reflex aanwezig
is. Men wil de doelgroep opvangen in de eigen sector, op basis van het
opbouwen van eigen expertise. De sectoren kennen elkaar ook vaak niet goed
genoeg om samenwerking concreet tot stand te brengen. Ook cultuurverschillen tussen
de sectoren kunnen ertoe bijdragen dat samenwerking een minder evidente keuze is dan
het op het eerste zicht lijkt. Toch krijgen we ook enkele duidelijke signalen die in de
richting wijzen van een en-en-verhaal binnen en tussen de verschillende sectoren om de
groep van ouder wordende personen met een handicap te ondersteunen.
4.2.7 Analyse van de specifieke beleidsopties
Naast de algemene beleidsopties werden ook een aantal specifieke beleidsopties
bevraagd. Zo wordt een onderscheid gemaakt volgens de beperking en de leefsituatie
van de ouder wordende persoon. We hanteren hetzelfde criterium om de opties te
bespreken, namelijk opties die zowel wenselijk als haalbaar beschouwd worden door alle
sectoren.
4.2.7.1 Ondersteuning volgens beperking
Omdat de doelgroep van ouder wordende personen met een handicap erg heterogeen is,
gingen we ervan uit dat er best een onderscheid gemaakt wordt naargelang het soort
beperking. We onderzochten dit voor 12 verschillende beperkingen: personen met een
licht verstandelijke handicap, een matig verstandelijke handicap, een ernstig
verstandelijke handicap, een niet-aangeboren hersenletsel, een handicap en dementie,
jongdementie, een motorische handicap, een visuele handicap, een auditieve handicap,
een ernstige vorm van autisme, een handicap en gedragsproblemen of een handicap en
psychische problemen. We onderzochten telkens welke setting best aansluit bij de
zorgvraag horende bij de beperking, namelijk de sector gehandicaptenzorg of de
woonzorg. Daarbij bevroegen we telkens ook of er in die specifieke setting dan
aanpassingen nodig zijn om de doelgroep in kwestie op te vangen. De resultaten van de
101
analyses worden weergegeven in Tabel 8 (voor de sector gehandicaptenzorg) en Tabel 9
(voor de sector woonzorg).
Een eerste duidelijk resultaat betreft het verschil tussen de opties waarin uitgegaan
wordt van de huidige voorzieningen of de opties waarbij aanpassingen voorgesteld
worden. De opties waarbij aanpassingen voorgesteld worden scoren gemiddeld 0.33
hoger (M=3.56, wenselijkheid en haalbaarheid samen) dan de opties zonder
aanpassingen (M=3.23, wenselijkheid en haalbaarheid samen). Opnieuw een duidelijke
vraag naar ondersteuning vanuit de sectoren.
Een tweede duidelijk resultaat zijn de significante verschillen tussen sectoren wat
betreft de opties die aanpassingen voorstellen binnen de sector gehandicaptenzorg. Dit
is in tegenstelling met de opties die uitgaan van de bestaande voorzieningen, waar geen
sectorale meningsverschillen te bemerken zijn. De significante verschillen zijn gebaseerd
op een veel hogere score van de praktijkdeskundigen uit de sector gehandicaptenzorg,
in vergelijking met een lagere score uit de ouderenzorg en in sommige gevallen ook met
de andere twee sectoren (zie bijlage 8 voor overschrijdingskansen). Enkel bij de optie
over personen met een vorm van jongdementie is het de thuiszorg die veel
enthousiaster is dan de ouderenzorg over de wenselijkheid van aanpassingen om de
doelgroep binnen de sector gehandicaptenzorg te ondersteunen. Bij de opties die
ondersteuning binnen woonzorg voorstellen, zijn er minder significante verschillen
tussen sectoren. De verschillen zijn gebaseerd op een significant lagere score van de
sector gehandicaptenzorg om bepaalde doelgroepen in bestaande woonzorg op te
vangen, in tegenstelling tot de positievere scores van de ouderenzorg of
ervaringsdeskundigen.
Een derde aspect betreft het verschil in beoordeling van ondersteuning binnen de
sector gehandicaptenzorg of woonzorg. Waar bij de opties binnen de sector
gehandicaptenzorg geen enkele optie laag scoort qua wenselijkheid (M≥3.80) of
haalbaarheid (M≥3.70), is dit binnen de woonzorg voor bijna de helft van de opties het
geval. Voor enkele doelgroepen zijn de beleidsopties dus duidelijk te omschrijven.
102
Wenselijkheid
M (SD) Haalbaarheid
M (SD)
licht verstandelijke handicap: bestaande gehandicaptenzorg 3,61 (1,03) 3,67 (0,98)
licht verstandelijke handicap: aangepaste gehandicaptenzorg a 3,87 (1,04) 3,92 (0,96)
matig verstandelijke handicap: bestaande gehandicaptenzorg 3,87 (0,90) 3,76 (1,02)
matig verstandelijke handicap: aangepaste gehandicaptenzorgc 4,20 (0,85) 4,04 (0,93)
ernstig verstandelijke handicap: bestaande gehandicaptenzorg 4,07 (1,00) 3,68 (1,11)
ernstig verstandelijke handicap: aangepaste gehandicaptenzorgc 4,31 (0,85) 4,00 (0,99)
NAH: bestaande gehandicaptenzorg 3,59 (1,01) 3,37 (1,03)
NAH: aangepaste gehandicaptenzorg b 4,03 (0,98) 3,71 (0,98)
handicap en dementie: bestaande gehandicaptenzorg 3,39 (1,22) 3,19 (1,13)
handicap en dementie: aangepaste gehandicaptenzorg c 3,77 (1,17) 3,52 (1,09)
vorm van jongdementie: bestaande gehandicaptenzorg 3,45 (1,16) 3,11 (1,10)
vorm van jongdementie: aangepaste gehandicaptenzorg c 3,83 (1,15) 3,46 (1,07)
motorische handicap: bestaande gehandicaptenzorg 3,62 (1,08) 3,68 (0,97)
motorische handicap: aangepaste gehandicaptenzorg c 3,86 (1,07) 3,97 (0,92)
visuele handicap: bestaande gehandicaptenzorg 3,50 (1,10) 3,52 (0,99)
visuele handicap: aangepaste gehandicaptenzorg 3,69 (1,11) 3,82 (0,98)
auditieve handicap: bestaande gehandicaptenzorg 3,48 (1,11) 3,53 (0,98)
auditieve handicap: aangepaste gehandicaptenzorg b 3,70 (1,12) 3,82 (0,95)
autisme: bestaande gehandicaptenzorg 3,93 (0,94) 3,50 (1,02)
autisme: aangepaste gehandicaptenzorg c 4,21 (0,85) 3,88 (0,97)
gedragsproblemen: bestaande gehandicaptenzorg 3,81 (0,97) 3,22 (1,08)
gedragsproblemen: aangepaste gehandicaptenzorg c 4,17 (0,89) 3,74 (1,03)
psychische problemen: bestaande gehandicaptenzorg 3,66 (1,02) 3,12 (1,07)
psychische problemen: aangepaste gehandicaptenzorg c 4,04 (0,98) 3,65 (1,04)
Gemiddelde 3,82 (1,03) 3,62 (1,02)
LEGENDE
sectoraal verschil voor wenselijkheid a
Wenselijkheid Haalbaarheid
sectoraal verschil voor haalbaarheid b
laagste gemiddeldes13
M≤3.10 M≤3.00
sectoraal verschil voor allebei c hoogste gemiddeldes M≥3.80 M≥3.70
Tabel 7: Gemiddeldes en standaardafwijkingen volgens beperking in
gehandicaptenzorg (“de opvang van ouder wordenden met … is binnen
bestaande/aangepaste gehandicaptenzorg wenselijk/haalbaar”)
13
De criteria zijn opgesteld op basis van het gemiddelde van de gemiddeldes (wenselijkheid: M=3.46, haalbaarheid: M=3.34) van de 2 verdelingen voor de specifieke opties, rekening houdend met de linksscheve verdelingen.
103
Wenselijkheid M (SD)
Haalbaarheid M (SD)
licht verstandelijke handicap: bestaande woonzorg 3,43 (1,14) 3,49 (0,99)
licht verstandelijke handicap: aangepaste woonzorg 3,83 (1,09) 3,78 (1,02)
matig verstandelijke handicap: bestaande woonzorga 2,78 (1,31) 2,95 (1,15)
matig verstandelijke handicap: aangepaste woonzorg 3,24 (1,31) 3, 25 (1,21)
ernstig verstandelijke handicap: bestaande woonzorg 2,35 (1,22) 2,43 (1,13)
ernstig verstandelijke handicap: aangepaste woonzorg 2,68 (1,35) 2,66 (1,24)
NAH: bestaande woonzorg 2,82 (1,19) 2,83 (1,12)
NAH: aangepaste woonzorg 3,38 (1,22) 3,25 (1,16)
handicap en dementie: bestaande woonzorg a 3,34 (1,22) 3,27 (1,10)
handicap en dementie: aangepaste woonzorg 3,75 (1,17) 3,59 (1,15)
vorm van jongdementie: bestaande woonzorg 2,95 (1,30) 2,91 (1,12)
vorm van jongdementie: aangepaste woonzorg 3,33 (1,35) 3,25 (1,22)
motorische handicap: bestaande woonzorg 3,35 (1,24) 3,55 (1,10)
motorische handicap: aangepaste woonzorg 3,70 (1,23) 3,81 (1,08)
visuele handicap: bestaande woonzorg 3,42 (1,19) 3,49 (1,06)
visuele handicap: aangepaste woonzorg 3,82 (1,14) 3,75 (1,08)
auditieve handicap: bestaande woonzorg 3,42 (1,21) 3,50 (1,07)
auditieve handicap: aangepaste woonzorg 3,79 (1,15) 3,71 (1,07)
autisme: bestaande woonzorg b 2,25 (1,14) 2,11 (1,01)
autisme: aangepaste woonzorg 2,59 (1,30) 2,34 (1,15)
gedragsproblemen: bestaande woonzorg c 2,19 (1,09) 2,18 (0,99)
gedragsproblemen: aangepaste woonzorg 2,50 (1,28) 2,41 (1,18)
psychische problemen: bestaande woonzorg a
2,43 (1,16) 2,34 (0,97)
psychische problemen: aangepaste woonzorg 2,82 (1,30) 2,63 (1,12)
Gemiddelde 3,09 (1,22) 3,06 (1,10)
LEGENDE
sectoraal verschil voor wenselijkheid a
Wenselijkheid Haalbaarheid
sectoraal verschil voor haalbaarheid b
laagste gemiddeldes M≤3.10 M≤3.00
sectoraal verschil voor allebei c hoogste gemiddeldes M≥3.80 M≥3.70
Tabel 8: Gemiddeldes en standaardafwijkingen volgens beperking in woonzorg
(“de opvang van ouder wordenden met … is binnen bestaande/aangepaste
woonzorg wenselijk/haalbaar”)
104
a) Beleidsopties ondersteund door de praktijk
De sectoren zijn het er over eens dat de ondersteuning van ouder wordende personen
met een ernstig verstandelijke beperking, van personen met een ernstige vorm van
autisme of van personen met een handicap en gedragsproblemen wenselijk is binnen
de sector gehandicaptenzorg (M≥3.80). De woonzorg wordt niet als aangewezen
beschouwd voor deze doelgroepen (wenselijk: M≤3.10; haalbaar: M≤3.00). De sectoren
zijn het niet eens in welke mate hiervoor aanpassingen nodig zijn binnen de sector
gehandicaptenzorg, zowel qua wenselijkheid (H(3)=26.772, p<0.001; H(3)=13.623,
p=0.003; H(3)=20.135, p<0.001, respectievelijk voor ernstig verstandelijke beperking,
autisme en gedragsproblemen) als haalbaarheid (H(3)=14.949, p=0.002; H(3)=14.288,
p=0.003; H(3)=12.612, p=0.006, respectievelijk voor ernstig verstandelijke beperking,
autisme en gedragsproblemen). Vooral de sector gehandicaptenzorg vraagt naar
aanpassingen om de opties uit te voeren. De haalbaarheid scoort ook telkens wat lager
(M≤3.80) wanneer voorgesteld wordt om de doelgroepen te ondersteunen in de
bestaande voorzieningen van de sector gehandicaptenzorg zonder aanpassingen.
Ouder wordende personen met een matig verstandelijke beperking worden bij
voorkeur ook ondersteund binnen de gehandicaptenzorg, opnieuw met de vraag
vanuit de sector gehandicaptenzorg naar aanpassingen (wenselijk: H(3)=22.233,
p<0.001; haalbaar: H(3)=11.760, p=0.008). Voor opvang binnen de bestaande
woonzorg is er geen draagvlak, hoewel de ouderenzorg dit zelf minder negatief inschat
wat betreft wenselijkheid (H(3)=11.549, p=0.009). Mits aanpassingen is er zelfs een
eerder neutrale houding bij alle sectoren (wenselijk: H(3)=5.298, p=0.151; haalbaar:
H(3)=.266, p=0.966) voor opvang binnen woonzorg van personen met een matig
verstandelijke beperking (wenselijk: M=3.24; haalbaar: M=3.25).
Voor ouder wordende personen met een handicap en dementie is er binnen de praktijk
een draagvlak om deze groep te ondersteunen binnen de woonzorg. De woonzorg
(wenselijk: M=3.34 en M=3.75, respectievelijk zonder en met aanpassingen; haalbaar:
M=3.27 en M=3.59, respectievelijk zonder en met aanpassingen) behaalt gelijkaardige
scores als de sector gehandicaptenzorg (wenselijk: M=3.39 en M=3.77, respectievelijk
zonder en met aanpassingen; haalbaar: M=3.19 en M=3.52, respectievelijk zonder en
met aanpassingen). De scores voor haalbaarheid liggen zelfs iets hoger binnen de
woonzorg. We moeten wel vermelden dat de gemiddelde scores voor deze specifieke
opties (wenselijk: M=3.46; haalbaar: M=3.34), duidelijk lager liggen dan de gemiddelde
scores voor de vijf modellen van de algemene opties (wenselijk: M=4.16; haalbaar:
M=3.75). Er is dus eerder sprake van een lichte voorkeur voor de optie, dan van een
overtuigende instemming met de optie. Voor de thuiszorg en gehandicaptenzorg is de
optie zonder aanpassingen minder wenselijk, terwijl de ouderenzorg en
ervaringsdeskundigen aanpassingen als wat minder noodzakelijk beschouwen
(H(3)=10.401, p=0.015).
Vier doelgroepen krijgen een positieve score voor wenselijkheid (M≥3.80) en/of
haalbaarheid (M≥3.70) binnen de woonzorg, weliswaar met aanpassingen: ouder
wordende personen met een licht verstandelijke, motorische, visuele of auditieve
beperking. Bij deze doelgroepen is er volgens het werkveld geen duidelijke voorkeur
105
voor een specifieke sector. Voor deze doelgroepen zou dus de keuze tussen de sector
gehandicaptenzorg en de woonzorg mogelijk moeten zijn, aldus de sectoren. De sector
gehandicaptenzorg blijft wel overtuigd van de noodzaak van aanpassingen binnen hun
sector. Uitgezonderd voor personen met een visuele handicap is het verschil tussen de
sectoren net niet significant (wenselijk: H(3)=8.580, p=0.035; haalbaar: H(3)=11.125,
p=0.01114).
Voor ouder wordende personen met een niet-aangeboren hersenletsel gaat de
voorkeur uit naar opvang binnen de sector gehandicaptenzorg, maar liever niet binnen
de bestaande voorzieningen (M≤3.80). Alle sectoren zijn het er min of meer over eens
dat aanpassingen wenselijk zijn om deze doelgroep op te vangen (H(3)=7.372,
p=0.061).
b) Beleidsopties minder ondersteund door de praktijk
Voor enkele doelgroepen is het minder duidelijk welke sector voor de ondersteuning kan
instaan. Volgens de respondenten is de opvang van ouder wordende personen met
jongdementie binnen de woonzorg minder aangewezen (wenselijk: M=2.95; haalbaar:
M=2.91). Ook mits aanpassingen in de woonzorg blijft er een eerder neutrale houding
(wenselijk: M=3.38; haalbaar: M=3.25). De sector gehandicaptenzorg blijkt veel meer
aangewezen voor deze doelgroep indien aanpassingen aangebracht worden (M=3.83),
maar er is wel een sectoraal verschil (H(3)=9.132, p=0.028). De thuiszorg is hier
enthousiaster over dan de ouderenzorg (U=166.5, p=0.005). Maar ook voor de sector
gehandicaptenzorg stellen zich problemen met de haalbaarheid om deze doelgroep te
ondersteunen. Zelfs met aanpassingen aan de voorzieningen is er een eerder neutrale
houding (M=3.46). De sectoren zijn niet overtuigd dat dit een realiseerbare optie is.
Voor ouder wordende personen met psychische problemen is het niet duidelijk welke
opvang geschikt is voor de doelgroep. De woonzorg blijkt geen optie te zijn, ook niet
mits aanpassingen (wenselijk: M≤3.10; haalbaar: M≤3.00). Binnen de sector
gehandicaptenzorg wordt de opvang enkel als echt wenselijk gezien indien er
aanpassingen zijn (M=4.04), opnieuw met een duidelijke stem van de sector
gehandicaptenzorg (wenselijk: H(3)=12.525, p=0.006). Maar net als bij ouder wordende
personen met jongdementie, wringt het schoentje op vlak van de haalbaarheid,
waarvoor geen hoge score weggelegd is (M=3.65). De sector gehandicaptenzorg zelf is
opnieuw enthousiaster dan de andere sectoren (haalbaar: H(3)=12.219, p=0.007). Geen
enkele sector lijkt een geschikt antwoord te kunnen bieden op de zorgvraag van deze
doelgroep.
c) Conclusie
Voor enkele doelgroepen kunnen duidelijke beleidsconclusies getrokken worden. De
sector gehandicaptenzorg is aangewezen bij ouder wordende personen met een matige
of ernstige verstandelijke handicap, personen met een handicap en gedragsproblemen of
personen met een ernstige vorm van autisme. De keuze tussen woonzorg en de sector
14
De overschrijdingskans is niet significant na het uitvoeren van post-hoc-testen die gecorrigeerd werden voor meervoudige toetsing.
106
gehandicaptenzorg moet mogelijk zijn bij ouder wordende personen met een licht
verstandelijke, motorische, visuele of auditieve beperking. Binnen de woonzorg is er
daarbij nood aan aanpassingen in functie van de specifieke doelgroepen.
Bij enkele doelgroepen is er al een duidelijke toekomstvisie, maar is er wel een vraag
naar aanpassingen van de bestaande voorzieningen. Voor de ondersteuning van ouder
wordende personen met een handicap en dementie wordt de woonzorg best ook
uitgebouwd. Voor de ondersteuning van personen met een niet-aangeboren hersenletsel
wensen de sectoren dat de sector gehandicaptenzorg aangepast wordt aan de doelgroep.
De huidige voorzieningen kunnen nog geen optimale ondersteuning verlenen, volgens de
praktijk.
Enkele doelgroepen glippen echter tussen de mazen van het net. Voor ouder wordende
personen met jongdementie of een handicap en psychische problemen is er een
probleem. Bij deze laatste situeert het probleem zich op het raakvlak tussen drie
verschillende sectoren: de woonzorg, de sector gehandicaptenzorg en de geestelijke
gezondheidszorg. Voor jongdementie is de leeftijd en de specifieke begeleiding in functie
van de verwerking een struikelblok voor de woonzorg.
4.2.7.2 Ondersteuning volgens leefsituatie
We willen ook de leefsituatie van de ouder wordende persoon met een beperking in
rekening brengen bij de vraag naar een geschikte ondersteuningsvorm. Daarbij maken
we een onderscheid tussen personen die thuis wonen, in een zelfstandige woonvorm van
het VAPH wonen, in een tehuis werkenden wonen of in een tehuis niet werkenden
wonen.
Bij elke leefsituatie stelden we de vraag of de geschikte ondersteuningsvorm bij het
ouder worden een overgang naar of binnen de sector gehandicaptenzorg dan wel naar
de (residentiële) ouderenzorg zou betekenen. Ook bevroegen we de nood aan
aanpassingen binnen de sector in kwestie om deze overgang te faciliteren.
Uit de opmerkingen van de respondenten kunnen we afleiden dat de formulering van de
vraag niet volledig aansloot bij wat we wilden bevragen. De vraag werd als volgt
geformuleerd: “het beleidsmatig ondersteunen van de overgang van thuis naar een
voorziening uit de ouderenzorg…”, wat dus ook kon geïnterpreteerd worden als een
vraag naar de noodzaak om beleidsmatige ondersteuning aan te bieden. Dit in de plaats
van onze vraag naar de wenselijkheid of haalbaarheid van de overgang zelf. Indien men
de vraag dus fout interpreteerde, resulteerde dit in een positief antwoord voor alle
opties: alle overgangen verdienen namelijk beleidmatige ondersteuning… . Het feit dat er
ook geen enkel significant verschil tussen de sectoren te bespeuren viel bij deze vraag
(zie overschrijdingskansen in bijlage 2), ondersteunt de hypothese van een andere
lezing van de vraag.
Aansluitend bij de antwoordpatronen uit vorige vragen, zien we een lagere inschatting
van de haalbaarheid (M=3.59) ten opzichte van de wenselijkheid (M=3.95). Ook krijgen
107
de opties waarbij aanpassingen voorgesteld worden meer instemming (M=3.83) dan
opties zonder aanpassingen (M=3.71).
Wenselijkheid
M (SD) Haalbaarheid
M (SD)
thuis naar voorziening uit ouderenzorg 3,95 (0,94) 3,69 (0,79)
thuis naar aangepaste voorziening uit ouderenzorg 4,11 (0,87) 3,78 (0,86)
thuis naar voorziening uit gehandicaptenzorg 4,08 (0,76) 3,66 (0,82)
thuis naar aangepaste voorziening uit gehandicaptenzorg 4,19 (0,81) 3,77 (0,87)
zelfstandige woonvorm (VAPH) naar woonzorgcentrum 3,98 (0,88) 3,61 (0,79)
zelfstandige woonvorm naar aangepast woonzorgcentrum 4,11 (0,80) 3,72 (0,88)
zelfstandige woonvorm naar tehuis (VAPH) 4,01 (0,82) 3,62 (0,84)
zelfstandige woonvorm naar aangepast tehuis 4,10 (0,84) 3,72 (0,93)
tehuis werkenden naar een woonzorgcentrum 3,82 (0,99) 3,47 (0,89)
tehuis werkenden naar aangepast woonzorgcentrum 3,98 (0,94) 3,58 (0,92)
tehuis werkenden naar een tehuis niet-werkenden 3,83 (0,97) 3,54 (0,87)
tehuis werkenden naar aangepast tehuis niet-werkenden 3,96 (0,99) 3,65 (0,92)
tehuis niet-werkenden naar een woonzorgcentrum 3,52 (1,23) 3,22 (1,00)
tehuis niet-werkenden naar aangepast woonzorgcentrum 3,69 (1,24) 3,24 (1,02)
Gemiddelde 3,95 (0,93) 3,59 (0,89)
LEGENDE
sectoraal verschil voor wenselijkheid a
Wenselijkheid Haalbaarheid
sectoraal verschil voor haalbaarheid b
laagste gemiddeldes15
M≤3.80 M≤3.50
sectoraal verschil voor allebei c hoogste gemiddeldes M≥4.10 M≥3.70
Tabel 9: Gemiddeldes en standaardafwijkingen volgens leefsituatie (“het
beleidsmatig ondersteunen van de overgang van … naar …. is
wenselijk/haalbaar”)
a) Beleidsopties ondersteund door de praktijk
Voor de zelfstandige woonvormen maakt men weinig onderscheid tussen een
overgang naar een woonzorgcentrum of een tehuis van het VAPH. Beiden worden even
wenselijk (M=3.98 en M=4.01, respectievelijk voor woonzorgcentrum en tehuis) en
voldoende haalbaar (M=3.61 en M=3.62, respectievelijk voor woonzorgcentrum en
tehuis) beschouwd en kunnen op meer instemming qua wenselijkheid (M=4.10 en
M=4.11, respectievelijk voor woonzorgcentrum en tehuis met aanpassingen) en
haalbaarheid (M=3.72 en M=3.72, respectievelijk voor woonzorgcentrum en tehuis met
aanpassingen) rekenen in het geval van aanpassingen aan de bestaande voorzieningen.
De overgang van thuis naar de sector gehandicaptenzorg (M=4.08; met aanpassingen:
M=4.19) wordt iets meer wenselijk beschouwd in vergelijking met de ouderenzorg
15
De criteria zijn opgesteld op basis van de gemiddeldes van de verdeling, rekening houdend met de linksscheve verdelingen.
108
(M=3.95; met aanpassingen: M=4.11). De ouderenzorg scoort een fractie hoger qua
haalbaarheid (M=3.69; met aanpassingen: M=3.78) dan de gehandicaptenzorg
(M=3.66; met aanpassingen: M=3.77).
De overgang van tehuizen werkenden naar een woonzorgcentrum of een tehuis niet
werkenden scoort voor beide sectoren neutraal qua wenselijkheid (3.80≤M≤4.10).
Zonder aanpassingen wordt de haalbaarheid van ondersteuning binnen een
woonzorgcentrum laag ingeschat (M=3.47). De sector gehandicaptenzorg scoort iets
hoger qua haalbaarheid (M=3.54; met aanpassingen: M=65).
b) Beleidsopties minder ondersteund door de praktijk
Voor de tehuizen niet werkenden zijn de sectoren het erover eens (wenselijk:
H(3)=2.579, p=0.461; haalbaar: H(3)=3.117, p=0.374) dat een overgang naar een
woonzorgcentrum minder aangewezen is, zelfs in het geval van aanpassingen
(wenselijk: H(3)=2.962, p=0.398; haalbaar: H(3)=3.212, p=0.360) zowel qua
wenselijkheid (M≤3.80) als qua haalbaarheid (M≤3.50).
c) Conclusie
Echt grote verschillen kunnen we op basis van deze vraag niet onderscheiden.
Uitgezonderd de vaststelling dat de overgang van een tehuis niet werkenden naar een
woonzorgcentrum minder bijval kent, worden bij de andere leefsituaties zowel een
overgang naar de (aangepaste) woonzorg als naar de (aangepaste) sector
gehandicaptenzorg als geschikt geacht.
De resultaten van deze vraag dienen wel met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd
te worden. Gelukkig werden bij vorige vragen in de opmerkingen vaak al gerefereerd
naar de leefsituatie van de persoon. Bijvoorbeeld bij model 3 over de woonzorg werd
vermeld dat dit enkel voor mensen die zelfstandig woonden of thuis woonden een
wenselijke optie is, niet voor mensen met een ernstige verstandelijke handicap. Dit sluit
aan bij de informatie die we uit de analyse van deze vraag halen. We nemen deze
conclusie dan ook verder op in het formuleren van aanbevelingen.
4.2.7.3 Besluit specifieke beleidsopties
De analyse van de specifieke beleidsopties bevestigt onze hypothese dat we rekening
moeten houden met de aard van de beperkingen van de ouder wordende persoon bij
het uittekenen van een beleid voor deze doelgroep. Voor bepaalde beperkingen is er een
eensgezinde visie over waar zij best ondersteund worden in het zorgaanbod. Dit is
echter niet zo duidelijk voor alle soorten van beperkingen. Voor specifieke groepen zoals
jongdementie kan het koppelen van doelgroepen aan bepaalde sectoren geen antwoord
bieden op hun complexe vraag.
Onze hypothese dat ook de leefsituatie een bepalende factor is voor de
onderzoeksvraag, is enkel van toepassing voor de situatie van de tehuizen niet
109
werkenden. In andere gevallen is er geen duidelijke voorkeur voor een sector qua
ondersteuning.
Bij de opmerkingen werd door een aantal respondenten duidelijk gemaakt dat het niet
eenvoudig is om een opsplitsing te maken op basis van de aard van de beperking of de
leefsituatie. Zij benadrukken dat het noodzakelijk blijft om de situatie individueel te
bekijken. In het licht van deze opmerking dient dus ook de nodige aandacht gegeven te
worden aan het openhouden van de verschillende mogelijkheden voor de doelgroep.
4.2.8 Prioriteiten
Aan de respondenten werd ook, op een niet voorgestructureerde manier, gevraagd om
drie beleidsopties te noemen die voor hen prioritair zijn. 119 respondenten zijn op deze
vraag ingegaan.
4.2.8.1 Eerste belangrijke beleidsoptie
Bij de eerste belangrijke optie wordt het ondersteunen van mantelzorg, pleegzorg
of zelfzorg (N=21) het meest vermeld. Mensen moeten zo lang als mogelijk thuis of
zelfstandig kunnen blijven wonen. Daarbij wordt ook aandacht gevraagd voor de
overgang van thuis naar residentiële zorgvormen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat
de term “thuis” hier niet opgevat werd als een residentiële voorziening in de sector
gehandicaptenzorg, maar duidelijk verwijst naar mantelzorgers of natuurlijke
zorgdragers.
Er wordt ook veel nadruk gelegd op de nood aan samenwerking (N=14) tussen de
verschillende sectoren om de doelgroep adequaat te ondersteunen, bijvoorbeeld via het
uitwisselen van expertise.
Vraaggestuurde zorg is een andere veel vermelde optie (N=14). De ouder wordende
persoon met een handicap (en de vertegenwoordigers) zouden moeten kunnen kiezen
waar zij ouder worden volgens de praktijkdeskundigen. Daarbij is zorg op maat en een
individuele benadering essentieel. De zorgsector dient flexibel te kunnen inspelen op
zorgvragen.
Beleidsoptie Aantal vermeldingen
Mantelzorg, pleegzorg, zelfzorg ondersteunen 21
Samenwerking ondersteunen 14
Vraaggestuurde zorg uitbouwen 14
Gehandicaptenzorg ondersteunen 13
Meer middelen 13
Tabel 10: Top 5 van de eerste vermelde belangrijke beleidsoptie
Ook de algemene vraag naar meer middelen en personeel (N=13) wordt vaak
vermeld, dit bijvoorbeeld in functie van infrastructuuraanpassingen of meer personeel
110
om de doelgroep adequaat te ondersteunen. Het ondersteunen van de sector
gehandicaptenzorg om op veranderende zorgvragen in te spelen, wordt ook frequent
vermeld (N=13), waarbij ook de vraag naar middelen of personeel specifiek voor de
sector gehandicaptenzorg aan bod komt. Voor enkelen is dit specifiek van belang voor
tehuizen niet werkenden of personen met een diepe verstandelijke beperking.
4.2.8.2 Tweede belangrijke beleidsoptie
Opnieuw worden het ondersteunen van mantelzorg, pleegzorg of zelfzorg (N=16)
en het ondersteunen van samenwerking (N=17) tussen sectoren heel veel vermeld.
Beleidsoptie Aantal vermeldingen
Expertise van personeel opbouwen 17
Samenwerking ondersteunen 17
Mantelzorg, pleegzorg, zelfzorg ondersteunen 16
Vraaggestuurde zorg uitbouwen 11
Meer middelen 10
Tabel 11: Top 5 van de tweede vermelde belangrijke beleidsoptie
Daarnaast wordt het opbouwen van expertise bij het personeel ook heel veel
vermeld (N=17), bijvoorbeeld via het aanbieden van vorming, het creëren van een
aangepaste opleiding of het integreren van meer verpleegkundige kennis in de sector
gehandicaptenzorg.
Ook de vraag naar meer middelen (N=10) of naar vraaggestuurde zorg (N=11)
wordt bij de tweede optie vaak vermeld.
4.2.8.3 Derde belangrijke beleidsoptie
De hierboven vermelde opties worden ook veel vernoemd op de derde plaats. De enige
optie die vaak vermeld wordt en nog niet in vorige opties aan bod kwam, betreft een
ander criterium voor de verdeling van middelen (N=8). De zorgzwaarte zou hierbij
een doorslaggevende factor moeten zijn en er zou meer uniformiteit over sectoren heen
moeten zijn.
Beleidsoptie Aantal vermeldingen
Expertise van personeel opbouwen 14
Samenwerking ondersteunen 14
Sector gehandicaptenzorg ondersteunen 9
Meer middelen 9
Criterium om middelen te verdelen herzien 8
Tabel 12: Top 5 van de derde vermelde belangrijke beleidsoptie
111
4.2.8.4 Conclusie
Wanneer we een overzicht maken van de verschillende opties, rekening houdende met
de plaats van de optie binnen de top 316, komen we tot een volgend overzicht in Tabel
13.
Beleidsoptie Prioriteit
Mantelzorg, pleegzorg, zelfzorg ondersteunen 104
Samenwerking ondersteunen 90
Vraaggestuurde zorg uitbouwen 71
Meer middelen 68
Sector gehandicaptenzorg ondersteunen 62
Expertise van personeel opbouwen 57
Woonzorg ondersteunen 43
Wachtlijsten verminderen - plaatsen creëren 25
Continuïteit tussen zorgvormen 24
Leeftijdsgrens herzien 22
Wetgeving aanpassen 20
Specifieke opvang uitbouwen voor doelgroep 15
Administratie vereenvoudigen 13
Criterium om middelen te verdelen herzien 13
Rekening houden met aard van de handicap 11
Tabel 13: Top 15 van beleidsopties volgens prioriteit
De optie die duidelijk als meest prioritair wordt beschouwd, is het ondersteunen van
mantelzorgers, pleegzorgers en zelfzorgers. Of zoals een respondent het vermeldt:
“mantelzorg moet meer naar waarde geschat worden”.
Wat de prioriteit van ondersteuning aan andere sectoren betreft, wordt
samenwerking als meest belangrijk gezien, gevolgd door het ondersteunen van de
sector gehandicaptenzorg en daarna het ondersteunen van de woonzorg.
Een andere prioriteit betreft het uitbouwen van vraaggestuurde zorg. Voor deze
respondenten moet er niet zozeer vanuit het beleid een keuze gemaakt worden tussen
sectoren om de doelgroep te ondersteunen. Wel moet de doelgroep zelf de keuze
hebben tussen de verschillende sectoren, waar een gepast antwoord op de zorgvraag
kan geboden worden.
De optie om expertise bij het personeel op te bouwen wordt ook als belangrijk gezien.
Verschillende respondenten zien dit in het kader van samenwerking tussen sectoren,
waarbij knowhow uitgewisseld wordt.
16
De eerst vermelde optie krijgt gewicht 3, de tweede vermelde optie krijgt gewicht 2, de derde vermelde optie
krijgt gewicht 1.
112
4.2.9 Besluit analyses
Uit de resultaten van de vragenlijsten kunnen we concluderen dat er geen pasklaar
antwoord kan gegeven worden op de complexe zorgvragen van ouder wordende
personen met een handicap. We constateren dat het werkveld vragende partij is voor
een gecombineerde oplossing waarbij verschillende sectoren betrokken worden. We
proberen per sector aan te geven wat uit het onderzoek naar voor komt.
4.2.9.1 De sector gehandicaptenzorg
Voor vertegenwoordigers uit de sector gehandicaptenzorg is het evident dat zij zelf
voorzien in de opvang van ouder wordende personen met een ernstige of diep
verstandelijke handicap (in aanbodgestuurde termen: de mensen die momenteel gebruik
maken van de tehuizen niet werkenden). De sector gehandicaptenzorg vindt hiervoor het
opbouwen van expertise wat betreft ouderdomsverschijnselen wenselijk en haalbaar,
bijvoorbeeld via vormingen of aangepaste opleidingen. Naar het beleid toe worden
hiervoor duidelijk middelen en ondersteunende maatregelen gevraagd. Daarnaast kan op
dat vlak zeker samenwerking tot stand komen met de woonzorg, bijvoorbeeld om
knowhow uit te wisselen. In het kader van deze samenwerking is een beleidsmatige
omkadering, zeker naar de woonzorg toe, aangewezen om dit te faciliteren. Zelf is de
(residentiële) sector gehandicaptenzorg vragende partij om ook in te staan voor de
levenslange opvang van personen met een matige verstandelijke handicap, c.q. de
mensen die gebruik maken van opvang in de tehuizen werkenden. De andere sectoren
vinden dit echter minder noodzakelijk voor deze specifieke doelgroep. Een middenweg
tussen beide standpunten kan dan ook betekenen de mogelijkheid tot opvang in beide
sectoren open te houden vanuit het beleid. Indien ook psychische problemen aanwezig
zijn bij de ouder wordende persoon met een handicap kan de sector gehandicaptenzorg
mogelijk geen adequaat antwoord geven op de zorgvraag. Er zijn aanwijzingen in het
onderzoek dat vanuit het beleid deze problematiek verder dient opgenomen te worden in
overleg met de geestelijke gezondheidszorg.
4.2.9.2 De woonzorg
De woonzorg kan volgens de verschillende sectoren instaan voor de zorg voor ouder
wordende personen met een handicap en dementie, omwille van hun expertise op het
vlak van dementie. Ook de doelgroepen van zelfstandige of inclusieve woonvormen,
zoals personen met een motorische of sensoriële handicap of personen met een licht
verstandelijke handicap, kunnen volgens alle sectoren terecht in de woonzorg (wat
uiteraard ook al gebeurt). Ook hier is echter nood aan bijkomende knowhow om aan
deze doelgroepen adequate zorg te bieden. Voor de woonzorg wordt de vraag naar
aanpassingen van de sector om de verschillende doelgroepen op te vangen, door alle
sectoren beaamd. De vraag naar beleidsmatige ondersteuning is voor de woonzorg
prangender dan voor de sector gehandicaptenzorg. Indien de woonzorg in staat moet
zijn een adequaat aanbod te bieden voor de verschillende zorgvragen, dienen vanuit de
overheid investeringen te gebeuren. Een optimaal gebruik van middelen zou dan volgens
113
ons bijvoorbeeld het stimuleren van samenwerking rond de opbouw en uitwisseling van
expertise kunnen inhouden, gezien beide sectoren vragende partij zijn.
4.2.9.3 De thuiszorg
Het ondersteunen van (diensten voor) mantelzorgers, pleegzorgers of zelfzorgers is
prioritair voor alle sectoren. De inbreng van mantelzorgers in de zorgsector wordt nog
niet naar behoren gewaardeerd. Het aanbieden van meer oproepbare hulp is een eerste
realistische stap volgens de sectoren in de richting van meer ondersteuning voor
thuiszorg. Binnen de woonzorg kan, naar onze mening, het concept van
woonzorgnetwerken in het woonzorgdecreet hiervoor een belangrijk aanknopingspunt
zijn. Het zijn vooral mantelzorgers die geconfronteerd worden met de problemen
binnen/met het zorgaanbod, i.c. het chronisch gebrek aan plaatsen in de verschillende
sectoren. Zeker voor de doelgroep van ouder wordende personen met een handicap is
aandacht nodig vanuit het beleid om een vlotte overstap van thuiszorg naar residentiële
zorg mogelijk te maken. De beslissing om zich te richten op ambulante en mantelzorg
zou geen bedreiging mogen inhouden voor het (toekomstig) beroep doen op residentiële
zorg. Een positief signaal dat gegeven wordt is dat, volgens alle betrokkenen, een
overgang naar beide sectoren wenselijk en haalbaar is. De keuze voor deze of gene
sector mag niet afhangen van het toeval, maar dient een bewuste overweging te zijn,
afhankelijk van persoons- en situatiekenmerken. Een gezamenlijke inspanning vanuit
beide sectoren in het garanderen van een overgang „op maat‟ is dus aangewezen.
4.2.9.4 Inschaling van zorg
Het ontwikkelen van een uniform instrument voor de inschaling van zorg dient in het
beleid mee opgenomen te worden. Zowel in de sector gehandicaptenzorg (confer
zorgzwaarte-instrument) als in de woonzorg (confer BEL-RAI) worden hiervoor al
pogingen ondernomen, die echter (nog) beperkt blijven tot de eigen sector. De verdere
opvolging van deze beleidsoptie kan een belangrijke stap zijn in de richting van meer
afstemming tussen de verschillende regelgevingen op verschillende niveaus, en
bijdragen aan verdere mogelijkheden tot samenwerking. Het instrument dient vanuit
(een functionele operationalisering van) zorgzwaarte te vertrekken.
4.2.10 Een ander perspectief
Voorgaande analyse heeft zich vooral gefocust op de opties die zowel wenselijk als
haalbaar zijn en enthousiast onthaald worden door alle sectoren. We willen ook eens op
een rijtje zetten wat heel wenselijk is volgens de sectoren, maar (voorlopig) als minder
haalbaar wordt opgevat. Op deze manier kunnen we zicht krijgen op de toekomstvisie
van de praktijk en kunnen we wat meer buiten de bestaande zorgstructuren kijken.
Daarnaast willen we ook nagaan wat voor de ervaringsdeskundigen de belangrijkste
opties zijn. Vanuit het idee van vraaggestuurde zorg zijn we benieuwd naar hun
opvattingen rond de opvang van de doelgroep. We gaan na welke opties heel positief
114
beoordeeld worden door de ervaringsdeskundigen, vaak in tegenstelling met de andere
professionele sectoren.
4.2.10.1 Wenselijkheid voorop
Er zijn drie opties die bij de hoogst scorende zijn qua wenselijkheid (M≥4.60), maar
tegelijkertijd ook de grootste kloof met haalbaarheid vertonen (Mwenselijk-Mhaalbaar≥1.00).
Het is niet verwonderlijk dat alle drie de opties terug te vinden zijn bij het vierde model
over ondersteunen van mantel/zelf/pleegzorg. De opties bespreken ook meer algemene
pijnpunten van de zorgsectoren, die zich niet beperken tot de situatie van ouder
wordende personen met een handicap alleen.
De minst haalbare (M=3.32) doch zeer wenselijke optie (M=4.63) betreft het beperken
van de wachttijden in beide sectoren. De problematiek is al geruime tijd een hot topic
in de zorgsectoren en kent jammer genoeg niet meteen een oplossing zonder een
radicale verandering binnen de zorgsectoren.
Een andere zeer wenselijke optie betreft het garanderen van de betaalbaarheid van
intensievere thuiszorg (M=4.60). Het veelvuldig beroep doen op ambulante zorg is
vaak duurder voor de cliënt dan een opname binnen residentiële zorg (met uitzondering
van thuisverpleegkunde). Deze optie sluit ook nauw aan bij de vraag om zo lang
mogelijk thuis te kunnen blijven, ondanks het optreden van ouderdomsverschijnselen.
De derde wenselijke optie betreft een vlotte doorstroming van ambulante naar
residentiële zorg (M=4.65). Deze optie betreft dus de situatie van ouder wordende
personen met een handicap die niet langer binnen de ambulante zorg ondersteund
kunnen worden maar die vaak omwille van de leeftijd en de specifieke zorg niet
gemakkelijk een plaats vinden binnen de gehandicapten- of ouderenzorg. Deze optie
hangt uiteraard samen met de twee bovenvermelde opties en duidt opnieuw op de
problemen waar mantelzorgers, zelfzorgers en pleegzorgers mee geconfronteerd
worden, terwijl deze vormen van zorg juist zo hoog gewaardeerd worden door de
verschillende sectoren.
Een andere optie die hoog scoort qua wenselijkheid maar duidelijk minder haalbaar
(Mwenselijk-Mhaalbaar≥0.79) geacht wordt, betreft de optie rond het beschikbaar stellen van
extra middelen. Deze optie komt zowel aan bod bij de vragen naar samenwerking
(M=4.59), ondersteuning binnen de sector gehandicaptenzorg (M=4.58) en de woonzorg
(M=4.48), en vertoont telkens een gelijkaardig antwoordpatroon. Ook het creëren van
extra plaatsen specifiek voor de doelgroep wordt zeer wenselijk (M≥4.40), maar
minder haalbaar geacht zowel binnen de sector gehandicaptenzorg als binnen de
woonzorg (Mwenselijk-Mhaalbaar≥0.67). De beperkte haalbaarheid van de vraag naar extra
middelen en extra plaatsen spreekt voor zich in tijden van besparingen.
Ook het garanderen van crisishulp in crisissituaties (M=4.53) is een wenselijke
optie die echter minder haalbaar is (Mwenselijk-Mhaalbaar=0.83). Opnieuw bevindt deze optie
zich bij de ondersteuning van mantel/zelf/pleegzorgers. Hierbij staat de problematiek
van het flexibel gebruik van verschillende zorgvormen, gekoppeld aan het plaatsgebrek
en de wachtlijsten binnen residentiële zorg opnieuw centraal.
115
4.2.10.2 Ervaringsdeskundigen voorop
De ervaringsdeskundigen verschillen op sommige punten sterk van mening van de
professionele deskundigen. Over een aantal opties zijn ze veel positiever gestemd dan
de anderen, zowel wat betreft wenselijkheid als wat betreft haalbaarheid. Deze opties
behoren vooral tot de vragen over samenwerking tussen sectoren en ondersteuning van
mantel/zelf/pleegzorgers.
De optie om via samenwerking oproepbare hulp te organiseren, om
sectoroverschrijdende crisishulp aan te bieden of om ADL-centrales open te
stellen voor iedereen, kan op heel veel bijval rekenen bij de ervaringsdeskundigen
(zie geelgekleurde vakjes in Tabel 14). Opnieuw blijkt hier het ondersteunen van
thuiszorg in functie van het zo lang mogelijk thuis blijven van belang te zijn, in dit geval
via samenwerking tussen sectoren. De ouderenzorg en de sector gehandicaptenzorg
waren echter zelf minder enthousiast over deze opties voor samenwerking.
SAMEN-WERKING
SECTOREN SIGNIFICANTIETOETS
VAPH Thuiszorg
Ouderenzorg
Gebruikers H df N p
Oproepbare hulp
wenselijk
N 64 31 37 24 14,92
8 3 156
,002 Mean
rank 68.88 87.42 70.84 104.46
Crisishulp
wenselijk
N 63 30 37 24
8,953 3 154 ,03
0 Mean
rank 77.91 76.40 64.72 97.50
Openstellen ADL-centrales wenselijk
N 59 29 36 23
9,148 3 147 ,027 Mean
rank 76.00 71.84 60.54 92.50
Oproepbare hulp haalbaar
N 55 31 33 19
4,616 3 138 ,202 Mean
rank 66.01 72.35 63.86 84.74
Crisishulp haalbaar
N 54 32 28 18
9,968 3 132 ,019 Mean
rank 68.87 58.75 57.21 87.61
Openstellen ADL-
centrales haalbaar
N 50 30 29 18 14,21
6 3 127
,00
3 Mean rank
70.46 55.43 49.76 83.28
Tabel 14: Beste opties bij samenwerking, volgens de ervaringsdeskundigen
Wat ondersteuning binnen de sector gehandicaptenzorg betreft, vinden de
ervaringsdeskundigen dat extra plaatsen voor de doelgroep en het afschaffen van de
inschrijvingsgrens heel wenselijk zijn. De (on)beschikbaarheid van de sector
gehandicaptenzorg is voor de ervaringsdeskundigen een belangrijk onderwerp. Bij de
haalbaarheid zijn de ervaringsdeskundigen echter ook minder positief gestemd.
116
GEHANDICAP-TENZORG
SECTOREN SIGNIFICANTIETOETS
VAPH Thuiszorg Ouderen
zorg Gebruikers H df N p
Afschaffen
inschrijvings-grens wenselijk
N 63 24 31 24
3,904 3 142 ,272 Mean rank
68.42 78.33 64.47 81.83
Extra plaatsen wenselijk
N Mean rank
67 24 31 21 3,560 3 143 ,313
69.57 73.79 67.50 84.33
Afschaffen inschrijvings-grens haalbaar
N 55 21 23 18
,177 3 142 ,981 Mean rank
58.16 61.48 58.43 59.39
Extra plaatsen
haalbaar
N
Mean rank
57 20 24 18 1,653 3 143 ,647
59.79 62.55 53.83 66.06
Tabel 15: Beste opties bij gehandicaptenzorg, volgens de ervaringsdeskundigen
Voor ondersteuning binnen de woonzorg, zijn de ervaringsdeskundigen vooral
enthousiast om dit binnen de thuiszorg te doen, net als de thuiszorgsector zelf.
Opnieuw wordt residentiële zorg hier als laatste mogelijkheid gezien nadat men zo lang
mogelijk thuis heeft gewoond.
WOONZORG
SECTOREN SIGNIFICANTIETOETS
VAPH Thuiszorg Ouderen
zorg Gebruikers H df N p
Thuiszorg-voorzieningen wenselijk
N 44 27 28 22 12,526 3 121 ,006
Mean rank 54.70 75.89 49.23 70.30
Thuiszorg-voorzieningen haalbaar
N 34 22 28 13 14,963 3 97 ,002
Mean rank 46.62 52.07 38.88 71.85
Tabel 16: Beste optie bij woonzorg, volgens ervaringsdeskundigen
Bij het ondersteunen van mantel/zelf/pleegzorgers zijn de belangrijkste opties voor de
ervaringsdeskundigen het investeren in vrijwilligerswerkingen binnen de thuiszorg,
het vereenvoudigen van de administratie en het garanderen van de
betaalbaarheid van intensieve thuiszorg. Het vereenvoudigen van de administratie
blijkt alleen bij ervaringsdeskundigen een duidelijke vraag te zijn.
ZELFZORG
SECTOREN SIGNIFICANTIETOETS
VAPH Thuiszorg Ouderen
zorg Gebruikers H df N p
Eenvoudige administratie
wenselijk
N 54 28 28 21 6,413 3 131 ,093
Mean rank 60.44 67.79 63.50 81.24
Vrijwilligers-werkingen wenselijk
N 57 28 28 21 3,762 3 134 ,288
Mean rank 67.19 67.04 59.70 79.36
Betaalbaarheid garanderen wenselijk
N 57 28 28 21 4,464 3 134 ,216
Mean rank 65.52 69.25 60.82 79.45
117
Eenvoudige administratie haalbaar
N 43 24 23 17 3,007 3 107 ,391
Mean rank 52.49 53.94 49.13 64.50
Vrijwilligers-werkingen haalbaar
N 47 25 23 18 5,909 3 113 ,116
Mean rank 53.87 56.76 51.39 72.67
Betaalbaarheid garanderen haalbaar
N 43 24 24 17 4,709 3 108 ,194
Mean rank 50.23 55.73 52.02 67.06
Tabel 17: Beste opties bij zelfzorg, volgens ervaringsdeskundigen
Als criterium voor de toekenning van middelen en ondersteuning, kan het principe van
vraaggestuurde zorg (wat de persoon vraagt) op het meeste bijval van de
ervaringsdeskundigen rekenen.
MIDDELEN
SECTOREN SIGNIFICANTIETOETS
VAPH Thuiszorg Ouderen
zorg Gebruikers H df N p
Wat persoon vraagt wenselijk
N 60 26 32 21 3,106 3 139 ,376
Mean rank 67.62 67.44 67.77 83.38
Wat persoon vraagt haalbaar
N 49 21 28 17 2,829 3 115 ,419
Mean rank 60.33 51.29 54.70 65.03
Tabel 18: Beste optie bij herziening middelen, volgens ervaringsdeskundigen
4.2.10.3 Conclusie
Wanneer we de opties bekijken die door alle sectoren als wenselijk (maar niet
noodzakelijk als haalbaar) worden beschouwd en ook kijken naar de mening van de
ervaringsdeskundigen, zien we enkele duidelijke vragen naar het beleid toe.
Een eerste vraag betreft het uitbouwen van vraaggestuurde zorg. Omwille van een
gebrek aan alternatieven om uit te kiezen, is er momenteel weinig sprake van
vraaggestuurde zorg hoewel de betrokken sectoren dit wel willen aanbieden. De
verschillende vormen van ondersteuning zijn niet op elkaar afgestemd, er is geen vlotte
overgang van de ene sector of hulpvorm naar de andere, residentiële voorzieningen
hebben geen plaatsen of zijn niet aangepast aan de specifieke doelgroep,
thuiszorgvoorzieningen zijn duur of kunnen niet flexibel inspelen op veranderende
zorgvragen en mantelzorgers worden onvoldoende ondersteund.
Een beleid waarin alle verschillende voorzieningen aangepast kunnen worden aan alle
verschillende zorgvragen, is echter moeilijker realiseerbaar, zeker wanneer dit
geprobeerd zou worden binnen het huidige zorgkader. Voor vraaggestuurde zorg zijn
radicalere vernieuwingen nodig qua beleid, waarbij sommige respondenten aangeven dat
“we moeten afstappen van de huidige indeling in sectoren” en “de hokjesmentaliteit”. Dit
is ook zeker van toepassing voor doelgroepen die de zorgsectoren voor grote
118
vraagtekens zetten, zoals personen met jongdementie of personen met psychische
problemen.
Een tweede vraag betreft het ondersteunen van de mantel/zelf/pleegzorg en dus
ook de ambulante voorzieningen. De beschikbaarheid van crisishulp, oproepbare hulp en
residentiële zorgvormen zijn belangrijke hefbomen om mantelzorgers, zelfzorgers en
pleegzorgers niet aan hun lot over te laten. Binnen de sector gehandicaptenzorg sluit dit
aan bij de vraag naar inclusieve woonvormen en binnen de woonzorg sluit dit aan bij de
vraag om zo lang mogelijk thuis te blijven wonen. Ook voor de overheid kan dit een
betaalbaar alternatief vormen voor de residentiële zorg.
De vragen van ouder wordende personen met een handicap sluiten aan bij de heersende
(wetenschappelijke) paradigma‟s (zoals vraaggestuurde zorg en „ageing in place‟) en
huidige problemen in de verschillende zorgsectoren (wachtlijsten, plaatsgebrek). Het
uitvoeren van enkele beleidsopties specifiek voor de doelgroep, zoals voorgesteld in de
eerste analyses, kan een eerste stap zijn in de richting van een beleid aangepast aan de
doelgroep. Maar om een antwoord te bieden op de complexe zorgvraag van deze
doelgroep, zullen onvermijdelijk radicalere vernieuwingen van de zorgsectoren nodig zijn
die niet enkel in functie van de opvang van de doelgroep staan.
119
5. AANBEVELINGEN
Op basis van de informatie uit de Vlaamse en Europese literatuurstudie, de verschillende
Vlaamse focusgroepen en de Europese focusgroep, de voorbeelden van initiatieven uit de
praktijk en de analyses van de Vlaamse en Europese vragenlijsten, willen we afsluiten
met een geheel van aanbevelingen voor Vlaanderen.
5.1 Versterken van zelf -en mantelzorg
Het internationale referentiekader rond kwaliteit van leven voor ouder wordende mensen
met een beperking kan men interpreteren als „ageing in place‟ in de strikte zin, d.w.z.
„thuis ouder worden‟, in de gemeenschap, met een zo goed mogelijke, aangepaste zorg.
„Thuis‟ betekent in de eerste plaats de thuissituatie, waar de persoon woont en waar
mantelzorgers verantwoordelijkheid opnemen, de sociale netwerken opgebouwd zijn en
de ambulante professionele zorg een belangrijke ondersteunende rol speelt.
Verschillende landen in Europa (zie hoofdstuk 3) zijn deze weg opgegaan. Op basis van
de resultaten van de vragenlijst kunnen we zeggen dat er in het hele werkveld een
draagvlak is om de zelfzorg, het onafhankelijk leven en de mantelzorg prioritair te
stellen.
5.1.1 Stimuleren van intersectorale informatieverlening en vraagverduidelijking
Voor het sociaal netwerk en de persoon zelf is duidelijkheid over de toekomstige
zorgsituatie van groot belang. Mantelzorgers moeten tijdig ingelicht worden indien het
(momenteel nog) niet mogelijk is om levenslang beroep te doen op bepaalde
voorzieningen, en dienen te weten welke voorzieningen al dan niet geschikt zijn. Soms
maakt het minder uit in welk soort voorziening er in de toekomst ondersteuning kan
geboden worden, dan wel dát er (kwalitatieve) ondersteuning binnen de vertrouwde
omgeving zal zijn. Dit blijkt duidelijk uit de antwoorden van de ervaringsdeskundigen in
dit onderzoek.
Net zoals voor de mantelzorgers is onzekerheid rond de toekomst een belangrijk thema
voor de doelgroep. De bestaande initiatieven rond vraagverduidelijking zijn
sectorgebonden. Er zijn nochtans synergieën mogelijk over de sectoren heen, in die zin
dat de informatieverstrekkers, de vraagverduidelijkers en zorgbemiddelaars uit zowel de
woonzorgsector als sector gehandicaptenzorg samen afspraken kunnen maken en taken
gericht kunnen verdelen met het oog op een betere dienstverlening. Diensten die
onthaalfuncties uitoefenen in de woonzorg zouden in de toekomst beter beroep moeten
kunnen doen op vraagverduidelijkers uit de sector gehandicaptenzorg en omgekeerd.
Voor mensen die specifieke hulp vragen bij het VAPH zou telkens moeten nagegaan
worden of het aanbod van reguliere dienstverlening in de woonzorg niet ook in een
bepaalde behoefte kan voorzien. Specifieke doelgroepgerichte sociale kaarten (wie biedt
120
wat aan voor de doelgroep) kunnen de transparantie van het aanbod vergroten.
Gegeven de bezorgdheid van verschillende deskundigen in Europa dienen we er
tegelijkertijd voor te zorgen dat de gebruiker een goed beeld heeft van de
prijs/levenskwaliteit verhouding van verschillende diensten en voorzieningen. De ouder
wordende persoon dient geïnformeerd zelf keuzes te kunnen maken.
5.1.2 Stimuleren van intersectoraal casusoverleg, zorgplanning
en -bemiddeling
Het hebben van een keuze is belangrijk. Vraagsturing in de context van het
verouderingsproces betekent dat de toekomst wordt voorbereid en dat mensen de keuze
krijgen om hun latere „thuis‟ te kiezen op basis van de klemtonen die zij zelf leggen. Het
garanderen van een creatief antwoord op de vraag van ouder wordenden om zo lang
mogelijk in de vertrouwde setting te blijven, aangevuld met een goed plan bij de
overgang naar de nieuwe thuis, is een grote uitdaging voor het beleid.
Wanneer de vraag duidelijk is, mag het toeval niet bepalen in welke sector naar
oplossingen gezocht zal worden. Deskundigen steunen het idee van een grondige
omgevingsanalyse per cliënt: wat is in een bepaalde situatie mogelijk en aangewezen
gegeven de bronnen van ondersteuning waarover de cliënt reeds beschikt? Momenteel
wordt het idee van trajectbegeleiding in de sector VAPH in de praktijk gebracht. Wat we
hier voorstellen gaat verder: elke regio heeft nood aan een intersectoraal aanspreekpunt
dat mensen onafhankelijk doorverwijst en alle mogelijkheden en hun
combinatiemogelijkheden kent en voorstelt in functie van de vraag van de cliënt. Het
gaat om een functie die door verschillende actoren kan opgenomen worden (zowel
bestaande overlegplatformen als diensten, organisaties en zelfs besturen). Het gaat niet
om een nieuw op te richten vorm van aanbod, wel om een werkwijze die er op gericht is
de opties voor de gebruiker te maximaliseren (casusoverleg). Het gaat ook om een
cultuur van correcte doorverwijzing, gedragen door een correcte kennis van elkaars
aanbod.
De gebruiker denkt niet in zorgsectoren wanneer hij of zij een bepaald pakket van zorg
wil. Enkel het resultaat telt. Daarom moet men stimuleren dat sociale ondernemers met
elkaar in overleg treden op lokaal vlak. Momenteel gebeurt een dergelijk overleg nog te
vaak binnen één sector. Zeker voor de zogenaamde knelpuntdossiers zou een
sectoroverschrijdend casus- en welzijnsoverleg verplicht moeten worden. Wie het
initiatief neemt om een cliënt op weg te zetten is niet zo belangrijk, wel dat er afspraken
zijn hieromtrent.
Bij dit casusoverleg is de inbreng van het informele netwerk heel belangrijk. Planning
van de zorg kan niet zonder de gebruiker zelf, maar ook niet zonder de mantelzorgers.
Hun draagkracht dient optimaal verkend, benut en ondersteund te worden.
121
5.1.3 Versterken van toegankelijke én gespecialiseerde ambulante zorg
Aansluitend bij vraaggestuurde zorg, zien we zowel binnen Europa als in Vlaanderen dat
het heersende zorgparadigma uitgaat van het zo lang mogelijk in de eigen, vertrouwde
omgeving blijven bij het ouder worden.
In de eerste plaats betekent dit het toegankelijk maken van de thuisomgeving met het
oog op een (minder mobiele) toekomst. Bij het vraagverduidelijkingsproces hoort een
tijdige voorbereiding op dit vlak, met name de aanvraag van hulpmiddelen en
aanpassingen aan het huis. De Toegankelijkheidsbureaus en de Adviesbureaus
Toegankelijkheid zijn in deze essentiële partners.
Vanuit het „ageing in place‟ –gedachtegoed is er in Vlaanderen nood aan een sterker
thuis- en ambulant zorgsysteem. Ambulante zorg is momenteel in Vlaanderen voor te
weinig doelgroepen een realistische optie. Dit omwille van de weinig intensieve
mogelijkheden qua ondersteuning. Een dergelijk systeem vormt nog geen waardig
alternatief voor residentiële zorgvormen, mede omwille van een gebrek aan continuïteit
in de zorg (permanentie) en de hoge kostprijs. Het zesde praktijkvoorbeeld (onder
4.1.6), waarin samenwerking wordt gezocht rond ADL-ondersteuning, vertrekt vanuit
deze probleemstelling.
Vanuit het beleid moet het (verder) uitbouwen van meer intensieve, continue woonzorg
in combinatie met voor handicap gespecialiseerde ambulante zorg de eerste prioriteit
zijn, zoals duidelijk blijkt uit het onderzoek. Een belangrijke stap is het beschikbaar
stellen van meer oproepbare hulp en crisishulp.
Dit pleidooi voor meer ambulante ondersteuning is indirect ook een pleidooi voor de
nieuwe diensten inclusieve ondersteuning (DIO): intensieve, gespecialiseerde ambulante
ondersteuning op de door de gebruiker gewenste locatie is precies wat ook ouder
wordenden nodig hebben.
5.1.4 Gewoon waar het kan, specifiek waar het moet
„Ageing in place‟ of „thuis ouder willen worden‟ hebben we voor de Vlaamse context niet
strikt geïnterpreteerd tot de natuurlijke thuissituatie, zoals bijvoorbeeld wel Diana Kerr
(2010) doet. In de praktijk leven heel wat ouder wordende personen met een handicap
in een gezinsvervangende, residentiële omgeving. In de toekomst moet deze
mogelijkheid open blijven. Beleidsmatig kan dit vertaald worden in het
subsidiariteitsbeginsel, waarbij standaard vertrokken wordt van woonzorg binnen de
lokale gemeenschap en pas in tweede instantie beroep gedaan wordt op (m.b.t.
handicap) gespecialiseerde gehandicaptenzorg (“gewoon waar het kan, specifiek waar
het moet”). Deze laatste biedt dan hoofdzakelijk ondersteuning aan de zwaarste
zorgvragen.
122
Uit het onderzoek blijkt dat het subsidiariteitsbeginsel gedragen wordt door de
ervaringsdeskundigen en de praktijkdeskundigen uit de reguliere sectoren: de
gespecialiseerde zorg van de gehandicaptensector zien zij als meerwaarde voor ouder
wordende doelgroepen met complexe zorgvragen, bijvoorbeeld bij mensen met een
ernstige verstandelijke beperking of meervoudige beperkingen, en als aanvullende
garantie voor mensen die binnen de woonzorg een aangepaste begeleiding nodig
hebben. De gehandicaptenzorg is zelf vragende partij om haar voorzieningen zelfstandig
uit te bouwen in functie van levenslange zorg, zeker wat betreft de residentiële
voorzieningen, om alle gebruikers (ook die met minder zware zorgbehoeften) een veilige
thuis te garanderen. Zorggarantie binnen de sector, met de vermelde mogelijkheid tot
keuze, lijkt ons noodzakelijk. Voor de toekomstige doorstroom van volwassen gebruikers
in de gehandicaptenzorg zal het doorvoeren van het subsidiariteitsbeginsel niet evident
en in de praktijk niet gemakkelijk zijn. Bijvoorbeeld in het geval van sommige tehuizen
werkenden is de situatie complex. Cliënten zijn vaak al jaren aan het wachten op een
plaats en wanneer ze eindelijk een plaats toegekend krijgen, wordt dit als levenslange
opvang beschouwd.
De generatie die momenteel ouder wordt is minder vertrouwd met inclusieve
woonvormen en heeft een volwaardige “thuis” opgebouwd binnen de gehandicaptenzorg.
Voor hen die beroep doen op zelfstandige woonvormen zal een overgang naar woonzorg
binnen de gemeenschap bij het ouder worden vaak een minder grote stap zijn dan voor
de populatie van “traditionele” residentiële zorgvormen. Het invoeren van het
subsidiariteitsbeginsel voor woonzorg bij personen met een handicap kan dus moeilijk
los gezien worden van de verschillende woonvormen en zal dus meer kans op slagen
hebben bij de generatie die reeds vertrouwd is met het paradigma van ondersteuning
binnen de lokale gemeenschap op een inclusieve manier.
Aansluitend bij het subsidiariteitsbeginsel wordt aan de hand van dit onderzoek duidelijk
dat de woonzorg geschikt wordt geacht voor ouder wordende personen met een licht
verstandelijke beperking, met een motorische beperking of met een sensoriële
beperking. Ook bij het optreden van dementie bij personen met een handicap, wordt een
overgang naar de woonzorg vaak als aangewezen beschouwd omwille van de expertise
van de woonzorg op dat vlak. Iedereen is het er over eens dat dit extra ondersteuning
vraagt voor de woonzorg. Voor de woonzorg vormt de doelgroep van oudere personen
met een handicap slechts een klein deel van hun sowieso al heterogene doelgroep. Dus
voor de woonzorg is het niet voor de hand liggend om de kaart te trekken van de ouder
wordende persoon met een handicap in tijden van plaatsgebrek, als zij daarbij geen
ondersteuning krijgen vanuit de overheid.
5.1.5 Vereenvoudigen van administratie en afstemmen van
bevoegdheden
Deskundigen uit alle sectoren zijn het er over eens dat een te strak keurslijf van
procedurele eisen een vlotte aanvraag van hulpmiddelen, diensten en voorzieningen
bemoeilijkt. Zeker gebruikers wensen ook zonder hulp zelfstandig een aanvraag te
kunnen doen.
123
Een deel van het probleem ligt in het feit dat bevoegdheden momenteel sterk verspreid
zijn (cf. paragraaf rond bevoegdheidsverdeling in Vlaanderen). Afstemming tussen
verschillende beleidsdomeinen is een eerste belangrijke stap. De recente afsprakennota
tussen de beleidsdomeinen wonen en welzijn (Vlaamse Regering, 2010) toont aan dat er
op deze manier win-win situaties kunnen gecreëerd worden.
5.2 Zorggarantie, mits voorwaarden
De lange wachttijden in de sector van het VAPH zijn deels te verklaren door het feit dat
vele gezinnen waarin een volwassen persoon met een handicap ouder wordt, tijdig een
„ticket‟ voor residentiële opvang aanvragen. Verwijzers zorgen voor een goede
voorbereiding van het dossier, net om situaties te vermijden waarbij de administratieve
procedure niet snel genoeg op de realiteit kan inspelen. De facto is het ticket in vele
gevallen een vorm van een verzekering voor de toekomst, met dat verschil dat de
verzekerde momenteel geen spijkerharde garanties heeft dat hij de door hem gewenste
tussenkomst ook effectief zal krijgen wanneer het nodig is. Voor ouder wordende
personen met een handicap is de (on)beschikbaarheid van een bepaald type van zorg
momenteel nog te bepalend voor het traject van ondersteuning en zorg die zij krijgen.
Twee sectoren die kampen met een capaciteitslimiet en de onmogelijkheid om zich aan
te passen aan elke specifieke zorgvraag, hebben het samen moeilijk om flexibele
zorgtrajecten te realiseren.
Aan thuiswonende gebruikers zou een vorm van zorggarantie gegeven moeten worden,
die aan de mensen en hun omgeving de zekerheid geeft dat er (later) een zorgantwoord
zal zijn op hun vraag. Deze zorggarantie hoeft niet noodzakelijk de vorm van zorg in
natura, een ticket of „plaats‟ aan te nemen. De garantie moet mogelijks ook niet louter
op het Vlaams niveau gezocht te worden. De OCMW‟s kunnen nu al een (federale)
garantie geven dat de kosten voor opvang nooit het inkomen zullen overschrijden. De
garantie zou verschillende vormen moeten kunnen aannemen. Idealiter is dit een
intersectoraal, cash te besteden, persoonsvolgende of persoonsgebonden voucher,
waarin trekkingsrechten zitten van de persoon als oudere én persoon met een handicap,
en waarmee de gebruiker bij verschillende diensten en voorzieningen zorg kan inkopen,
vergelijkbaar met het PGB, dat momenteel binnen VAPH in de steigers staat. Het verschil
zou zijn dat de voorgestelde „gegarandeerde‟ voucher niet enkel gedragen wordt met
VAPH middelen (cf. PGB), maar ook met federale. Het probleem met dit spoor is dat het
waarschijnlijk een lang proces van onderhandeling tussen beide beleidsniveaus
veronderstelt.
Misschien kan er ook gedacht worden aan een „aanvullende‟ VAPH garantie voor mensen
die momenteel om financiële redenen niet kiezen voor opvang in het reguliere circuit. De
kosten voor de extra aanpassingen in het reguliere circuit op vlak van personeel,
hulpmiddelen etc. zouden deels mee kunnen gedragen worden door het VAPH. Een
dergelijke tegemoetkoming hoeft niet persoonsgebonden te zijn. Incentives voor de
zorgaanbieders in de woonzorg (ook de privé-aanbieders) zouden er voor kunnen zorgen
dat het financieel haalbaar is ook mensen met een handicap op te nemen, bv. door
124
gelijkschakeling met een bepaald zorgintensief profiel (cf. topic zorgzwaarte-inschaling).
Dit laatste spoor is nog te weinig onderzocht.
Het idee van een garantie is niet tegenstrijdig met de versterking van de mantelzorg.
Onafhankelijk leven of mantelzorg kan beter gedragen worden in de wetenschap dat er
een alternatief voorbereid is, wanneer de draagkracht van de persoon en/of zijn
omgeving overschreden wordt. De garantie zou kunnen gegeven worden mits aan
randvoorwaarden voldaan is die de subsidieverstrekker oplegt, bv. het bestaan van een
zorg- of ondersteuningsplan (zie eerder) en subsidiariteit (zie verder). We zijn er van
overtuigd dat indien het financiële aspect wordt aangepakt, heel wat drempels zullen
wegvallen voor gebruikers om gebruik te (blijven) maken van het reguliere aanbod.
Immers, de bredere beschikbaarheid van het reguliere aanbod maakt „thuis‟ blijven
langer mogelijk, in de buurt waar men al het hele leven geleefd heeft. Andere
argumenten (zoals kwaliteit van zorg) zullen mee in het proces van vraagverduidelijking
en zorgbemiddeling moeten meegenomen worden.
Voor ouder wordende mensen die momenteel al opgevangen worden in de residentiële
gehandicaptenzorg is een proces van het verstrekken van zorggarantie ook belangrijk.
Met proces bedoelen we de voorwaarde van het doorlopen van een (onafhankelijk
gevoerd) proces van vraagverduidelijking. Het behouden van het ticket zal voor velen de
meest evidente keuze zijn. Dit onderzoek toont overigens zeer duidelijk aan dat het
werkveld de overgang van residentiële gehandicaptenzorg naar residentiële woonzorg
niet opportuun acht, gevoed vanuit de gedachte dat men oude bomen niet zomaar mag
verplanten. Een ander argument is dat het concept „thuis ouder worden‟ hol klinkt
wanneer het inhoudt dat de „thuis‟ van vele, levenslang opgevangen personen met een
handicap, in vraag wordt gesteld. Of dit betekent dat de tehuizen werkenden en niet-
werkenden van het VAPH noodzakelijk alleen deze thuis mogen blijven organiseren,
durven we wel in vraag stellen. Het organiseren van parallelle, gespecialiseerde
zorgunits zonder samenwerking met andere sectoren zou vermeden moeten worden.
Zorggarantie verlenen aan aanbieders zou kunnen betekenen dat men verplicht is
de/een andere sector te betrekken en samen te werken.
5.3 Stimuleren van intersectoraal ondernemerschap
Een keuze garanderen betekent niet dat alle sectoren apart een eigen zorgtraject voor
de doelgroep mogelijk moeten maken. We pleiten voor samenwerking tussen
gehandicaptenzorg en woonzorg. Niet enkel knowhow, maar ook mensen en (financiële)
middelen moeten uitgewisseld kunnen worden in functie van creatieve, inclusieve
oplossingen.
5.3.1 Toegankelijkheid en aanpassingen op basis van profilering
De bedoeling bij samenwerking in het kader van vraaggestuurde zorg is dat alle sectoren
in min of meerdere mate toegankelijk gemaakt worden, afhankelijk van bepaalde
125
cliëntgebonden criteria. Deze studie biedt een aanzet tot een zekere profilering:
personen met een licht verstandelijke beperking dienen bijvoorbeeld ook terecht te
kunnen in de woonzorg, mits behoud van de nodige gespecialiseerde begeleiding vanuit
de gehandicaptenzorg. Dit onderzoek geeft aan dat er een draagvlak is voor een
dergelijke richtlijn. Voor andere subgroepen met een relatief zwaardere
ondersteuningsnood kan de gehandicaptenzorg dan weer de aangewezen plek blijven.
We willen zeker geen nieuwe koppeling van labels aan erkenningsvormen starten, maar
wel dat het beleid keuzes maakt en de sectoren verplicht om toegankelijkheid tot op een
bepaald niveau (i.f.v. zorgbehoefte) te verzekeren.
5.3.2 Outreaching i.f.v. specialisatie
Er is al heel wat knowhow en expertise aanwezig in de verschillende sectoren waarop
men beroep kan doen, zonder zelf deze expertise volledig te moeten opbouwen.
Samenwerking kan via outreaching gebeuren, waarbij deskundigen uit de
gehandicaptenzorg ingezet worden in de woonzorg. Maar outreaching kan en moet ook
de omgekeerde richting uitgaan. Deskundigen op het vlak van dementie en palliatieve
zorg uit de woonzorg kunnen de gehandicaptenzorg versterken. Op deze manier wordt
ingegaan op de vraag naar knowhow en expertise die leeft bij de professionele
deskundigen, maar levert men geen dubbel werk. Wel zal er vanuit de overheid
geïnvesteerd moeten worden in het beschikbaar maken van personeel om outreachend
werken mogelijk te maken.
5.3.3 Structurele samenwerking rond wonen, dagbesteding en
vrije tijd
Professionelen uit de zorgsectoren zijn enthousiast om samen te werken om de
doelgroep te ondersteunen. Maar concreet zien zij samenwerking vooral in functie van
specialisatie van de eigen diensten en voorzieningen, en dit via het inwinnen van
knowhow en expertise. Wanneer meer verregaande vormen van samenwerking worden
voorgesteld, zoals het samen organiseren van dagbesteding of crisisopvang, zijn de
antwoorden wat voorzichtiger. Samenwerkingsverbanden waarbij op structurele basis
middelen worden uitgewisseld, houden immers risico‟s in. Men wil de huidige beperkte
middelen behouden. Wanneer het beleid via een gericht investeringsbeleid situaties kan
creëren waar voor alle betrokken actoren win-win situaties ontstaan, voorspellen wij dat
dit voorbehoud zal wegvallen. Nu merken we dat het moeilijk is voor professionals om
buiten de bestaande zorgstructuur en –kaders te kijken. Dit in tegenstelling tot de
ervaringdeskundigen zelf, die wel voorstanders zijn van een nauwere samenwerking.
Concreet zou het juridisch/procedureel mogelijk moeten zijn dat er bij cliënten die in
residentiële zorg van het VAPH wonen bv. thuisverpleging langskomt. Zo vermijdt men
het probleem dat er zeldzaam verplegend personeel moet aangetrokken worden en/of
dat begeleiders-opvoeders zich willens nillens moeten omscholen. Omgekeerd moet het
in principe mogelijk zijn dat (aandachts)begeleiders uit het VAPH begeleidingen kunnen
doen in de context van reguliere, residentiële opvang.
126
Zo‟n maatregelen veronderstellen niet noodzakelijk een persoonsgebonden financiering,
maar wel het versoepelen van bepaalde arbeidsregels. Mobiliteit en flexibiliteit moeten
een noodzakelijke vereiste worden voor begeleiders. Zeker aangezien in de toekomst
de aard van de ondersteuning meer en meer zal worden losgekoppeld van de plaats van
ondersteuning (cf. diensten inclusieve ondersteuning).
Eenzelfde redenering geldt voor dagbesteding: in plaats van de dagactiviteit helemaal
zelf te organiseren kan enkel het begeleidingsaspect voorzien worden. Er zijn vast en
zeker meer mogelijkheden om de organisatie en de benodigde begeleiding van
activiteiten van elkaar los te zien en in regie over verschillende sectoren te regelen: het
aanbod in de woonzorg met begeleiding uit een VAPH-voorziening, en omgekeerd.
Vanuit de overheid zullen incentives nodig zijn om samenwerking op niveau van het
aanbod van voorzieningen tot stand te brengen. Het is niet haalbaar om de ontvangende
voorziening zonder steun in de rug hieraan te laten beginnen. Ook bijvoorbeeld op
gebied van infrastructuur is het niet mogelijk alle bestaande voorzieningen aan te
passen. Universal Design is nog niet overal ingeburgerd. Subsidies voor
experimenteerprojecten kunnen in een eerste fase aangewezen zijn om samenwerking
tot stand te laten komen die verder gaat dan de specialisatie van de eigen voorziening.
Want zoals blijkt uit de praktijkvoorbeelden zijn er verschillende modaliteiten om samen
te werken, die sterk afhankelijk zijn van de lokale actoren, cliënten en voorzieningen.
Het gebruik van bijzondere subsidies binnen het Vlaams Agentschap voor Personen met
een Handicap is geen voldoende garantie dat de nodige incentives gegeven worden over
sectoren heen. Vernieuwende initiatieven dienen dan ook intersectoraal opgevolgd te
worden in functie van meer structurele aanpassingen op langere termijn. Om de
zorgcircuits te laten samenwerken, dus los van experimenteerprojecten, zal bijvoorbeeld
een afstemming van de wetgeving tussen de verschillende sectoren een noodzakelijke
voorwaarde zijn. Momenteel is het vaak niet mogelijk om wettelijk samen te werken,
aldus de praktijkdeskundigen. Er moet bijgevolg opgespoord worden welke wetgeving
voor moeilijkheden zorgt en wat aangepast dient te worden.
5.3.4 Kansen benutten van het woonzorgdecreet
Beleidsmatige ondersteuning specifiek voor personen met een handicap in de woonzorg
is niet evident. Deze doelgroep is namelijk niet de enige die zorgnoden heeft waaraan de
woonzorg niet volledig aan kan voldoen, bijvoorbeeld bij het aanbieden van een
kwalitatieve dagbesteding. In dat opzicht zou er eerder moeten gewerkt worden aan
versterking van het hele doelgroepenbeleid in de woonzorg, in plaats van enkel te
focussen op de doelgroep van ouder wordende personen met een handicap. Het
woonzorgdecreet toont dat de woonzorgsector werk wil maken van kwalitatief
hoogstaande en betaalbare (zowel voor de overheid als de cliënt) zorg. Ook de sector
van gehandicaptenzorg zou betrokken moeten worden in dit proces. Via de voorgestelde
outreaching zou bijvoorbeeld de nodige ondersteuning voor de doelgroep binnen de
woonzorg binnengebracht kunnen worden vanuit de gehandicaptenzorg en kan deze met
agogische expertise en knowhow verrijken.
127
De woonzorg kan ondersteund worden om zelf, binnen het idee van een woonzorgzone,
aan outreaching te doen op het vlak van zorg voor personen met dementie (met en
zonder handicap). Op die manier moeten de inspanningen niet alleen vanuit de
gehandicaptenzorg verwacht worden, maar kan ook de woonzorg haar steentje bijdragen
voor de doelgroepen die blijvend binnen gehandicaptenzorg ondersteuning nodig
hebben. Dergelijke vormen van outreaching vragen ruimte voor het nodige overleg.
Daarbij is het aangewezen om de verschillende zorgsectoren lokaal bijeen te brengen
aan de overlegtafel, en om meer vraaggericht te werken en op die manier de meest
geschikte zorgsituaties te organiseren. Dit gebeurt al binnen de zorgsectoren zelf, maar
zou zeker voor oudere personen met een handicap (of bijvoorbeeld nog specifieker voor
oudere personen met een handicap en psychische problemen) over sectoren heen
moeten kunnen gebeuren. Opnieuw zal dit niet overal tot stand komen zonder dat de
huidige overlegplatformen vanuit het beleid deze opdracht expliciet meekrijgen. In een
eerste fase zal daarbij een kennismaking van de andere sectoren op de agenda staan,
want de praktijkdeskundigen geven zelf aan dat zij de andere sectoren niet kennen. In
een latere fase kan dit evolueren naar meer structurele samenwerking.
5.4 Financieringsaspecten
5.4.1 Gebruik van rechtvaardige criteria voor (her)verdeling van middelen
De deskundigen hebben zich uitgesproken voor het verlaten van een leeftijdsgrens, en
het centraal stellen van functionele zorgzwaarte als belangrijkste criterium voor
toekenning van middelen. Volgens de Vlaamse deskundigen zou er meer uniformiteit, of
tenminste toch vergelijkbaarheid moeten zijn over sectoren heen. De eerste stappen
worden hieromtrent binnen de woonzorg en gehandicaptenzorg gezet, maar dit beperkt
zich nog tot initiatieven binnen de sectoren zelf en niet over sectoren heen.
5.4.2 Persoonsgebonden financiering
Een ander financieringssysteem kan het organiseren van vraaggestuurde zorg en de
uitbouw van thuis- en ambulante zorg sterk ondersteunen. In verschillende landen van
Europa zien we dat de uitbouw van betaalbare thuiszorg vaak samen gaat met het
invoeren van een systeem van persoonsgebonden financiering. In sommige gevallen (bv.
Oostenrijk) is dit zelfs het geval voor alle doelgroepen met een zorgnood, ongeacht de
oorzaak van de zorgvraag. Andere landen voorzien de persoonsgebonden budgetten dan
weer voor een specifieke doelgroep of een bepaald segment van de woonvormen. In elk
geval zijn persoonsgebonden budgetten zeker aangewezen bij ambulante zorgvormen en
moet de betaalbaarheid voor residentiële zorgvormen nagegaan worden.
Persoonsgebonden budgetten hebben in Duitsland de druk op de residentiële
wachtlijstproblematiek verminderd, wat ook in Vlaanderen zeer welkom zou zijn. Het
persoonsgebonden financieringssysteem kent echter ook enkele schaduwzijdes, zoals de
bloei van een zwarte markt voor zorg. Dit zien we echter meer in landen met een minder
uitgebouwd formeel zorgsysteem, wat in Vlaanderen zeker niet het geval is.
128
5.4.3 Uitbreiding en intersectoraal aanpassen van middelen
De gehandicaptenzorg ziet het niet mogelijk om met dezelfde budgetten voor de ouder
wordende groep kwalitatief hoogstaande opvang te blijven bieden. De andere sectoren
vinden extra middelen voor de gehandicaptenzorg minder noodzakelijk en vinden de
huidige budgetten (die hoger liggen dan in de eigen sector) voldoende. Uit de vele
gesprekken in het kader van het huidige onderzoek weten we dat deze discussie delicate
materie is: indien de lat gelijk gelegd wordt, zal zij dan omhoog gaan of naar beneden?
Duidelijk is alvast dat men binnen het huidige zorgkader van de gehandicaptenzorg niet
altijd kan beantwoorden aan medische zorgvragen die gepaard gaan met ouder worden.
Binnen de gehandicaptensector zou er tenminste duidelijkheid moeten komen op welke
instanties zij voor deze medische zorgen een beroep kunnen doen. Tegelijk moet ook
nagedacht worden hoe het beleid gerichte inspanningen kan doen om voor de ouderen
met bijkomende ondersteuningsbehoeften in de woonzorg de middelen zodanig aan te
passen tot op een niveau dat vergelijkbaar is met deze van de gebruikers van een
vergelijkbaar aanbod in de gehandicaptenzorg.
5.5 Verder onderzoek
Bovenstaande aanbevelingen moeten gelezen worden als een kader voor een toekomstig
beleid. Het schetst nog vaak een wenselijke situatie, waarvan we weten dat ze in de
praktijk niet zomaar én onmiddellijk haalbaar is. Daarom is een planmatige aanpak
noodzakelijk met stappen die onderbouwd zijn vanuit onderzoek. We missen momenteel
de nodige kennis om alle consequenties van de geformuleerde voorstellen goed te
kunnen vatten. We proberen aan te geven welke theoretische en empirische gegevens
nodig zijn.
5.5.1 Ontwikkelen van een vergelijkend kader
Het huidig onderzoek houdt een sterk pleidooi voor meer samenwerking tussen de woon-
en gehandicaptenzorg. Vergelijkbare studies onderzoeken hetzelfde spoor voor
psychiatrische hulpverlening en de woonzorg (Van Rampelberg, S., Boriau, M., &
Lahaye, H., 2010). Er is nog weinig bekend over hoe men het breder plaatje vorm zou
kunnen geven. In de jeugdhulp loopt al jaren het project rond integrale
jeugdhulpverlening, waarin men stilaan tot een afbakening komt van wat men
gemeenschappelijk kan doen en wat men sectorspecifiek wenst te houden. Een
vergelijkbare denkoefening voor het hele veld van ondersteuning en zorg voor
volwassenen en ouderen is volgens ons wenselijk. Een start kan alvast zijn dat de
sectoren worden vergeleken op vlak van doelgroep, betoelaging, erkenningsvereisten en
andere organisatiekenmerken. Wat zijn elementen die men gemeenschappelijk zou
kunnen aanbieden? Wat zijn risico‟s, wat zijn mogelijkheden?
129
5.5.2 Evaluatie van samenwerkingsverbanden tussen woon- en
gehandicaptenzorg
Het voorliggende onderzoek verkende de mogelijkheden van samenwerkingsverbanden
in functie van een goede kwaliteit van leven en zorg voor de gebruiker. We moeten
dergelijke voorstellen ook durven evalueren aan de hand van deze criteria: is de
levenskwaliteit van de oudere persoon met een handicap effectief vergelijkbaar of
verbeterd door dergelijke vormen van samenwerking? Welke implicaties zijn er op
financieel vlak voor de cliënt? Kan men objectief spreken van een meerwaarde? Verder
evaluerend onderzoek rond de verschillende samenwerkingsmodaliteiten, met een
nadruk op de uitkomst voor individuele cliënten is wenselijk. Ook de mogelijkheden op
vlak van professionalisering, het (aan)vullen van personeelscompetenties en het voldoen
aan wettelijke bepalingen (bv. rond het verstrekken van medische zorg) lijken
belangrijke elementen voor evaluatie.
5.5.3 Ontwikkelen van een vergelijkend kader voor zorgzwaarte
inschaling
Zowel de ouderen- (project BelRAI, http://wiki.belrai.org/nl/) als gehandicaptenzorg
(Molleman, Cornelis, & Van den Abbeele, 2009) hebben een instrument voor
zorgzwaarte-inschaling, ofwel in gebruik ofwel in ontwikkeling. Het zijn instrumenten die
op een bepaalde manier de mate van benodigde zorg en ondersteuning in kaart brengen.
Op basis van de resultaten van het voorliggend onderzoek is het zinvol om na te gaan in
hoeverre de verschillende instrumenten vergelijkbare scores opleveren voor dezelfde
cliënten. Dit niet alleen met het oog op betrouwbare indicatiestelling, maar ook en vooral
met het oog op een rechtvaardige toekenning van middelen.
130
131
6. BIBLIOGRAFIE
Adler, M., & Ziglio, E. (1996). Gazing into the oracle. Bristol, PA: Jessica Kingsley
Publishers.
Ageing and Health, Norwegian Centre for Research, Education and Service Development.
(2008). Annual report 2007. Geraadpleegd via
http://www.aldringoghelse.no/ViewFile.aspx?itemID=1710
American Association of Retired Persons, European Leadership Study. (2006). European
experiences with long-term care: France, the Netherlands, Norway and the United
Kingdom. Retrieved from
http://assets.aarp.org/www.aarp.org_/cs/gap/ldrstudy_longterm.pdf
Askheim, O.P. (2008, August 19). Personal assistance service in Norway [Powerpoint
presentation]. Lillehammer University College.
Bertrand, Y., & Meyer, L. (2006). La personne handicapée veillisante ou âgée (4ième
ed., dossier professionnel documentaire n°10). Paris: Centre Technique National
d‟Études et de Recherches sur les Handicaps et les Inadaptions. Geraadpleegd via
http://www.ctnerhi.com.fr/accueil_ctnerhi3.php
Bigby, C. (2004). Ageing with a lifelong disability. A guide to practice, program and
policy issues for human services professionals. London: Jessica Kingsley
Publishers.
Bronselaer, J., & Vanden Boer, L. (2008). Ouder wordende personen met een
vroegtijdige handicap. Tijdschrift voor Welzijnswerk, 32, 14-26.
Charlot, V., Cobbaut, N., De Mets, J., Hinnekint, B., & Lambert, M. (2009). Het
woonzorgcentrum in de 21ste eeuw: een gezellige woonomgeving, zorg incl.
Luisteren naar bewoners, personeel, directie, experten. Suggesties en illustraties
van vernieuwende initiatieven. Brussel: Koning Boudewijnsstichting.
Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. (2009, 19 mei). Vraag om uitleg
van mevrouw Kathleen Helsen tot mevrouw Veerle Heeren,Vlaams minister van
Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over vergoedingen in de gezinsverpleging
(C123-WEL10). Geraadpleegd via
http://www.kathleenhelsen.be/uploads/kh_gezinsverpleging_Geel_VOU.pdf
Council of Europe. (2009). Enhancing rights and inclusion of ageing people with
disabilities and older people with disabilities: A European perspective [report].
Strasbourg: Author.
Da Roit, B., & Le Bihan, B. (2008, June). Cash-for-care schemes in Austria, Italy, France
and the Netherlands: Effects on family support and care workers. Paper
presented at the International Conference at the Danish National Centre for
Social Research, Transforming elderly care at local, national and transnational
levels, Copenhagen.
132
Da Roit, B., Le Bihan, B., & Österle, A. (2007). Long-term care policies in Italy, Austria
and France: Variations in cash-for-care schemes. Social Policy and
Administration, 41, 653-671.
Demaeyer, J., & Maes, B. (2009, augustus). Palliatieve zorg voor personen met ernstige
meervoudige beperkingen [Eindrapport]. Leuven: Centrum voor Gezins- en
Orthopedagogiek & Multiplus.
Focusgroep 1 [Opname]. (2009, 9 juni). Beschikbaar via [email protected]
Focusgroep 2 [Opname]. (2009, 16 juni). Beschikbaar via
Focusgroep 3 [Opname]. (2009, 16 juni). Beschikbaar via
Focusgroep 4 [Opname]. (2009, 9 juni). Beschikbaar via
Focusgroep Barcelona [Opname]. (2009, 5 maart). Beschikbaar via
FOD Economie – Afdeling Statistiek, Bevolkingsstatistieken. (2008). Totale bevolking
naar leeftijdsgroepen/-klassen en geslacht per arrondissement (Vlaams Gewest).
Geraadpleegd via http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/Cijfers/Pages/Excel.aspx
Gheys, I. (2009, 23 maart). Rusthuisfactuur niet meer voor kinderen. De Standaard,
p.24.
Geerts, J. (2009). Gebruik van formele en informele zorg door ouderen.
Vlaanderen/België in Europees vergelijkend perspectief. In B. Cantillon, K. Van
den Bosch, & S. Lefebure (red.), Ouderen in Vlaanderen en Europa: tussen
vermogen en afhankelijkheid. Leuven: Acco.
Hansson, A.-I. (Chair). (2007, October). Conference report: Conference on elderly
people with disabilities in the Nordic Countries and Neighbouring Areas. Retrieved
from http://www.nordicwelfare.org/?id=87585
Heylen, L., & Blunckx, T. (2004). Ouderenzorg. In Gezondheidswetgeving voor
logopedisten (pp. 253-268). Leuven: Garant.
Holland, A.J. (2000). Ageing and learning disability. British Journal of Psychiatry, 176,
26-38.
Hughes, C., Hwang, B., Kim, J.H., Eisenman, L., & Killian, D. (1995). Quality of life in
applied research – A review and analysis of empirical Measures. American Journal
on Mental Retardation, 99, 623-641.
Kerr, D. (2010). Verstandelijke beperking en dementie. Antwerpen: Garant.
Koning Boudewijn Stichting. (2009, april). De zorg voor personen met dementie:
perspectieven en uitdagingen. Geraadpleegd via http://www.kbs-
frb.be/publication.aspx?id=244720&LangType=2067
Koning Boudewijn Stichting. (2009, april). Het woonzorgcentrum in de 21ste eeuw: een
gezellige woonomgeving, zorg incl. Geraadpleegd via http://www.kbs-
frb.be/publication.aspx?id=249626&LangType=2067
133
L‟Arc en ciel. (s.d.). Les structures et les institutions. Retrieved from http://www.arc-en-
ciel-asso.org/struc_inst.htm
Linehan, C. (2006). Pomona: Health indicators for people with disabilities (Annex VIII
part 1 – 14) [interim report]. Retrieved from
http://www.pomonaproject.org/report.php
Maaskant, M.A., van den Akker, M., Kessels, A.G.H., Haveman, M.J., Lantman de Valk,
H.M.J.V., & Urlings, H.F.J. (1996). Care dependence and activities of daily living
in relation to ageing: Results of a longitudinal study. Journal of Intellectual
Disability Research, 40, 535 – 543.
McCarron, M., Swinburne, J., Andrews, V., McGarvey, B., Murray, M., Muryan, N.,…
McCallion, P. (2009). Intellectual Disability Supplement to TILDA. Pilot report.
Dublin: School of Nursing & Midwifery, Trinity College Dublin.
Maes, B., & Petry, K. (2000). Naar een groeiende consensus over de betekenis van het
concept „kwaliteit van leven‟. In P. Ghesquière & J. Janssens (red.), Van zorg naar
ondersteuning – Ontwikkelingen in de begeleiding van personen met een
verstandelijke handicap (pp. 27-40). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
Maes, B., & Van Puyenbroeck, J. (2008). Adaptation of Flemish services to accommodate
and support the aging of people with intellectual disabilities. Journal of Policy and
Practice in Intellectual Disabilities, 5, 245-252.
Maximumfactuur voor thuiszorg prioriteit voor Vandeurzen. (2010, 21 juni). De Morgen.
Geraadpleegd via
http://www.demorgen.be/dm/nl/5036/Wetstraat/article/detail/1121768/2010/06
/21/Vandeurzen-wil-werk-maken-van-maximumfactuur-in-thuiszorg.dhtml
Molleman, C., Cornelis, T., & Van den Abbeele, A. (2009, december). Syntheserapport:
Zorgzwaarte-instrument. Brussel: VAPH.
National Disability Authority. (2006). Ageing and Disability: A discussion paper. Dublin:
National Disability Authority. Retrieved from
http://www.nda.ie/cntmgmtnew.nsf/0/FBE570D7C6D435C28025710D004594B9/
$File/NDAAgeingandDisabilityDiscussionPaper.pdf
Nederlands WHO-FIC Collaborating Centre. (2002). Nederlandse vertaling van de
„international classification of functioning, disability and health‟: compilatie.
Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. Geraadpleegd via http://www.rivm.nl/who-
fic/in/ICFwebuitgave.pdf
O‟Brien, C. (2010, April 26). Disabled should get direct payments, says Minister. Irish
Times. Retrieved http://www.irishtimes.com/
Prijzendienst, FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie. (2008). Gemiddelde
dagprijzen in de rusthuizen voor de periode 2005-2008. Geraadpleegd via
http://www.vvsg.be/Welzijnsvoorzieningen/woonzorg/woonzorgcentra/Document
s/Overzichtstabel%20gemiddelde%20dagprijzen.pdf
Protocolakkoord nr.3 (B.S.28.IV.2006). (2005, 13 juni). Geraadpleegd via
http://wvg.vlaanderen.be/juriwel/ouderenzorg/rg/sa/pdf/prot130605-3.pdf
134
Robertson, J., Emerson, E., Gregory, N., Hatton, C., Kessissoglou, S., Hallam, A., &
Linehan, C. (2001). Social networks of people with mental retardation in
residential settings. Mental Retardation, 39, 201-214. doi: 10.1352/0047-
6765(2001)039<0201:SNOPWM>2.0.CO;2
Rustoord voor bejaarden (ROB). (s.d.). Afgehaald 2009, 14 augustus, via
http://www.seniorennet.be/Pages/Wonen_zorg/rob.php
Schalock, R.L. (Ed.) (2000). Quality of life: Its conceptualization, measurement, and
application. A consensus document (SIRG-QOL, IASSID). Presentation at the 11th
World Congress of the IASSID, Seattle, August 2000.
Seltzer, M. M., & Krauss, M. W. (1987). Aging and mental retardation: Extending the
continuum. Washington, DC: American Association on Mental Retardation.
The Graz declaration on disability and ageing. (2009, June 9th). Retrieved from
http://www.dielebenshilfe.at/fileadmin/inhalte/pdfs/GRAZDECLARATION_final.pdf
Themagroep „Ouder wordende personen met een beperking‟. (2005). Synthesenota.
Geraadpleegd via http://www.west-
vlaanderen.be/NL/WelzijnZorg/rog/Documents/welzijn_zorg/rog/synthesenota_th
emagroep.pdf
Theobald, G. (2009, August). Restructuring elder care systems in Europe: Policy-field,
policy transfer and negative integration. Paper presented at the ISA RC 19
conference, Social policies: Local experiments, travelling ideas, Montreal, Canada.
Van Audenhove, C., Spruytte, N., Detroyer, E., De Coster, I., Declercq, A., Ylieff, M.,
Squelard, G. , & Misotten, P. (2009). De zorg voor personen met dementie:
perspectieven en uitdagingen. Reeks : Naar een dementie vriendelijke
samenleving. Brussel: Koning Boudewinsstichting.
Vandenbroucke, F. (2001, 25 januari). Anders denken over ouderenzorg: hoog tijd voor
een breed maatschappelijk debat [Toespraak]. Geraadpleegd via
http://oud.frankvandenbroucke.be/html/soc/T-010125.htm
Vandeurzen, J. (2009, 15 septemberi). Criteria voor de verdeling van RVT-bedden (schijf
oktober 2009) [Omzendbrief]. Geraadpleegd via http://www.zorg-en-
gezondheid.be/uploadedFiles/NLsite/Cijfers/Programmatie,_vergunningen_en_erk
enningen/Residentiële_Ouderenzorg/RVT/Rondschrijven%20RVT%20verdeling%2
02009.pdf
Van Puyenbroeck, J., & Smits, D. (2008). Inclusieve ondersteuning voor ouderen met
een handicap. Alert, 34 (5), 51-61.
Van Rampelberg, S., Boriau, M., & Lahaye, H. (2010, april).Integratie van bewoners uit
PVT Lede in de residentiële ouderenzorg. Aalst: Expertisecel Verpleegkunde KaHo
Sint-Lieven.
Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. (2004, 7 mei).
Oprichtingsdecreet. Geraadpleegd via http://www.vaph.be/vlafo/view/nl/21074-
Wetgeving.html
135
Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. (2007, 5 november).
Uitvoeringsrichtlijnen Zorgregie. Geraadpleegd via
http://www.vaph.be/vlafo/view/nl/2753395-Uitvoeringsrichtlijnen.html
Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. (2009, maart). Hoe inschrijven bij
het VAPH [Brochure]. Brussel: Auteur.
Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. (2009, 24 maart). Meerjarenplan:
een achteruit- en vooruitblik op de zorgbehoeften van personen met een
handicap. Brussel: Auteur. Geraadpleegd via
http://www.vaph.be/vlafo/view/nl/2982186-
Meerjarenanalyse+van+het+VAPH.html
Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. (s.d.). Uitvoeringsbesluiten
Zorgregie: FAQ. Geraadpleegd via http://www.vlafo.be/vlafo/view/nl/2753395-
Uitvoeringsrichtlijnen.html
Vlaams Agentschap voor Zorg en Gezondheid. (2010). Samenwerkingsinitiatieven
Eerstelijnsgezondheidszorg. Geraadpleegd via http://www.zorg-en-
gezondheid.be/SEL.aspx
Vlaams Agentschap voor Zorg en Gezondheid. (s.d.). Diensten voor gezinszorg.
Geraadpleegd via http://www.zorg-en-gezondheid.be/adressen_gezinszorg.aspx
Vlaamse Regering. (2010, 4 juni). Afsprakenkader samenwerking Wonen – Welzijn.
Geraadpleegd via
http://www.ministerjovandeurzen.be/nlapps/data/docattachments/Conceptnota%
20wonen-welzijn%2003%20juni.pdf
Vlaams Parlement. (2008, 26 november). Ontwerp van woonzorgdecreet (Stuk 1975,
Nr.1). Geraadpleegd via
http://wvg.vlaanderen.be/juriwel/ouderenzorg/info/pdf/g1975-1_origineel.pdf
VRT nieuws: serviceflats steeds populairder. (2008, 4 maart). Geraadpleegd via
http://www.staylocal.be/artikel/vrt-nieuws-serviceflats-populair/
Weber, G. (2004). Delayed substantial increase in older age cohorts in Austria:
Challenges for service providers and policy planners. Journal of Policy and
Practice in Intellectual Disabilities, 1, 105-106.
Weber, G., & Wolfmayr, F. (2006). The Graz declaration on disability and ageing. Journal
of Policy and Practice in Intellectual Disabilities, 3, 271-276.
Werkgroep Thuisverzorgers vzw. (2002). Gids in de thuiszorg. Heverlee: Auteur.
Geraadpleegd via http://users.skynet.be/fa415276/js/gids/07020504.htm
Wat kost de begeleiding of opvang? (s.d.). Geraadpleegd via
http://www.vaph.be/vlafo/view/nl/340041-
wat+kost+de+begeleiding+of+opvang.html
Winters, S. (2003, september). Muren afbreken. Geraadpleegd via
http://www.hiva.be/docs/rapport/R843.pdf
World Health Organization. (2001). International Classification of Functioning, Disability
and Health (ICF). Geneve: auteur.
136
137
BIJLAGEN
Bijlage 1 : stellingen focusgroep Europa ............................................................. 138
Bijlage 2 : vragenlijst Europa ............................................................................ 140
Bijlage 3 : vignettes ......................................................................................... 150
Bijlage 4 : deelnemers focusgroepen Vlaanderen ................................................. 153
Bijlage 5 : resultaat focusgroepen : staalkaart beleidsopties ................................. 156
Bijlage 6 : vragenlijst ....................................................................................... 163
Bijlage 7 : cijfers beschrijvende analyse ............................................................. 183
Bijlage 8 : cijfers toetsende analyse ................................................................... 198
Round Table ‘Ageing with a Disability in Europe’ Research project ‘Quality of life of ageing people with disabilities’ Pragodi research centre, University College Brussels (HUB), Belgium
138
Bijlage 1 : stellingen focusgroep Europa
Statement 1: inclusion
Elder people with disabilities have a right to be cared for in mainstream elderly care if
necessary.
- Does inclusion only mean adapting mainstream care?
- How realistic is this interpretation of inclusion?
- Does inclusion mean that people have more than one choice (cf.Graz
Declaration)?
- How realistic is this interpretation of inclusion?
- What arguments are there for choosing mainstream care instead of disability
care?
o In terms of quality of care?
o In terms of quality of life?
Statement 2: affordability
To guarantee the affordability of care, indirect collective care provision (with a voucher)
and not direct payment is the best option.
- Will professional care still be affordable for ageing people with disabilities and
their relatives in the future?
- Are all types of services equally affordable?
- Would care still be affordable if all get a direct payment?
- Is direct payment a realistic option for people with severe disabilities?
- Will direct payment result in more competition between different care providers?
- What arguments are there for choosing direct or indirect payment?
o In terms of quality of care?
o In terms of quality of life?
Statement 3: availability – accessibility
Mainstream eldercare should be made totally accessible for people with disabilities.
- Is current legislation facilitating or impeding this?
- What does accessibility mean? Does it only pertain to infrastructure or more than
that, e.g. not accessible or available because of lack of specific knowledge about
disability?
- Accessibility implies specialization. Caring for aging people with a disability is a
specialization.
- Are the means for specialization available in mainstream services?
- Is specialized disability care provision instead the best option to guarantee quality
of life?
- Are the means for specialization available in disability care?
- If limited budgets of governments would imply that either mainstream or
disability care would be financed to specialize themselves, which type of service
would be preferred?
Round Table ‘Ageing with a Disability in Europe’ Research project ‘Quality of life of ageing people with disabilities’ Pragodi research centre, University College Brussels (HUB), Belgium
139
Statement 4: cooperation - networking
The government must enforce cooperation between mainstream and special services in
providing care or support for ageing people with disabilities.
- Can it only succeed when it is imposed by the government?
- What good incentives are there to facilitate cooperation?
- Does specialization require cooperation or competition?
Statement 5: subsidiarity – informal care
People must be able to age at home or as near to home as possible.
- What does it mean to support informal/family care?
- Should informal/family care be subsidized?
- What is the future role of assistive technologies?
- Should governments invest more in ambulatory services?
- Is the distance between care provision and original place of living an important
factor?
Contact:
Questionnaire ‘Ageing and Disability in Europe’ Research project ‘Quality of life of ageing people with disabilities’ Pragodi research centre, University College Brussels (HUB)
140
Bijlage 2 : vragenlijst Europa
Pragodi research Centre
University College Brussels
Stationsstraat 301
Dilbeek
Dear Sir, Madam,
This questionnaire is developed within the framework of a research project at the
University College of Brussels (Pragodi), on behalf of the Flemish department of Welfare,
Public Health and Family.
As in other European countries, the life expectancy of people with disabilities in Belgium
is growing, confronting the country, and more specifically the Flemish region and its
disability care services with an exponentially growing number of ageing people with
disabilities. Since there is no age cap for their clients, Flemish disability care services
have a very long waiting list. Flemish policy makers want to examine all possibilities for
meeting this and other challenges. For this purpose they want to learn about policy and
vision in other European countries.
By means of the attached questionnaire, we want to ask you to give your opinion about
the state of affairs in the designated country : ………………………………………………. In return,
we would be happy to grant you access to the results of this survey for other European
countries.
We apologise if there are questions or answers that are unclear or unfamiliar. We would
greatly appreciate your feedback. Some questions can be answered very quickly, other
questions will require more of your time.
Multiple answers are possible for questions 3,4,5,8,9,10,11.
Inge Vandevyvere, MA
Joris Van Puyenbroeck, Phd
Dirk Smits, Phd Contact: [email protected]
Questionnaire ‘Ageing and Disability in Europe’ Research project ‘Quality of life of ageing people with disabilities’ Pragodi research centre, University College Brussels (HUB)
141
Name: ………………………………………………………………… Email :
……………………………………………………………………
Organization(s)/affiliations:
………………………………………………………………………………………………………………………
Home country: …………………………………………………………………………….
Country this form applies to: …………………………………………………..…
‘Ageing people with disabilities’ is defined in this questionnaire as people who become
disabled in child- or adulthood and who have reached the age to benefit from eldercare.
We are not referring to people who may experience disability as a consequence of the
ageing process.
In designated country:
1) From what age can people benefit from eldercare? ........................................
2) Up to what age can people benefit from disability services? ...........................
3) What types of impairment are officially labeled as “a handicap”, so people who have them
can make an appeal to disability services?1
Physical impairment
Intellectual impairment
Sensory impairment
Traumatic brain injury
Psychiatric disorder
Chronic disease
Other:
4) Which mainstream facilities can ageing people with disabilities and/or their environment
make use of?
Home for the elderly
Retirement village
Homecare services
Adult day care services
Assisted living facilities
Adult hospice care
Respite care
Nursing home facilities
Other:
1 Multiple answers are possible for questions 3,4,5,8,9,10,11
Questionnaire ‘Ageing and Disability in Europe’ Research project ‘Quality of life of ageing people with disabilities’ Pragodi research centre, University College Brussels (HUB)
142
5) Which specialized services2 can ageing people with disabilities and/or their environment
make use of? If some kind of service is not provided in designated country, please strike out
or delete the possibility.
Residential care
Supported housing
Day care
Personal assistance
Other:
6) Which government institutions are responsible for the provision of care for ageing people
with disabilities (if possible: can you give the web link or contact information)? Can you
describe the responsibilities of these institutions?
7) Which government publications (e.g. annual reports) are essential to get a good overview of
the professional supply for ageing people with disabilities (if possible: can you give the web
link or send us a PDF)?
2 Services that are not generally accessible
Questionnaire ‘Ageing and Disability in Europe’ Research project ‘Quality of life of ageing people with disabilities’ Pragodi research centre, University College Brussels (HUB)
143
8) What are the priorities in providing services for ageing people with disabilities, according to
policy-makers?
Support for community living
Respecting choices
Specializing within mainstream care
Continued specialization of disability care
Technologies supporting independency
Strengthening informal/family care
Exploring less restrictive options first
Cooperation between mainstream and specialized care organized by private
organizations
Cooperation between mainstream and specialized care encouraged by the
governance
Oth
er:
9) Are the following issues actual problems for ageing people with disabilities?
Problems in transition to a different care provider
No access to favoured service because of age
No access to favoured service because of disability
No places available in favoured service
Use of emergency relief as a last resort
Insufficient means to pay the professional support
No alternatives to choose between
Services are far from social network
Ot
her:
Questionnaire ‘Ageing and Disability in Europe’ Research project ‘Quality of life of ageing people with disabilities’ Pragodi research centre, University College Brussels (HUB)
144
10) What is the total amount of available governmental financial supports (aids, residence,
allowance…) for an individual based on?
Label of handicap
Needs assessment
Ot
her
11) Governmental financial support for ageing people with disabilities is directed to whom?
Disability care
Elderly care
Person itself (personal budget, income compensation…)
Ot
her
12) Is affordability of care guaranteed?
No
Yes
How is it guaranteed?
Questionnaire ‘Ageing and Disability in Europe’ Research project ‘Quality of life of ageing people with disabilities’ Pragodi research centre, University College Brussels (HUB)
145
13) What quality of care assurance systems are there for services working with ageing people
with disabilities?
14) Can you describe two good practices with regard to ageing people with disability? How is it
financed?
Questionnaire ‘Ageing and Disability in Europe’ Research project ‘Quality of life of ageing people with disabilities’ Pragodi research centre, University College Brussels (HUB)
146
15) Can you describe two bad practices with regard to ageing people with disability (e.g. black
market in care)?
Questionnaire ‘Ageing and Disability in Europe’ Research project ‘Quality of life of ageing people with disabilities’ Pragodi research centre, University College Brussels (HUB)
147
16) What are key concerns for the future for services and policy in caring for ageing people with
disabilities?
Questionnaire ‘Ageing and Disability in Europe’ Research project ‘Quality of life of ageing people with disabilities’ Pragodi research centre, University College Brussels (HUB)
148
17) Can you make a short SWOT-analysis of your policy and services for ageing people with
disabilities?
Strengths
Weaknesses
Opportunities
Threats
Questionnaire ‘Ageing and Disability in Europe’ Research project ‘Quality of life of ageing people with disabilities’ Pragodi research centre, University College Brussels (HUB)
149
18) Comments, remarks, additions?
Thank you for your time and effort.
Please return this form to:
Or:
Inge Vandevyvere
Campus Parnas
Stationsstraat 301
1700 Brussel
Belgium
Hogeschool-Universiteit Brussel
Vignettes onderzoek „Levenskwaliteit ouder wordende personen met een handicap‟
150
Bijlage 3 : vignettes
1) Frieda is 63 en begrijpt een gewoon gesprek niet wegens een aangeboren
ernstige verstandelijke beperking. Ze verblijft al lang in een tehuis voor niet-
werkenden, waar ze een aangepast dagaanbod heeft. De (para)medische zorgen
voor Frieda zijn de voorbije jaren groter geworden, omwille van
ouderdomskwaaltjes.
- welke zorg of ondersteuning is wenselijk naar de toekomst toe, zonder
verdere informatie over eigen wensen en keuzes?
- indien de situatie snel achteruitgaat?
- zou er een verschil zijn moest dit voorkomen als Frieda nog wat ouder is,
bijvoorbeeld 70?
- stel dat het dagaanbod te actief is? Of dat zij de enige oudere is in de
leefgroep?
- indien Frieda zelf aangeeft niet weg te willen omwille van vrienden?
- stel dat Frieda nog thuis woonde in plaats van in een voorziening van het
VAPH?
2) Willy is 68 en is zwakbegaafd. Op sociaal vlak verloopt het wel eens moeilijk. Hij
woont zelfstandig met begeleiding van ambulante diensten, maar dit verloopt met
de jaren minder gemakkelijk dan vroeger.
- welke zorg of ondersteuning is wenselijk naar de toekomst toe, zonder
verdere informatie over eigen wensen en keuzes?
- wat als hij 15 jaar jonger was?
- wat als Willy niet naar een grootschalige voorziening wil gaan?
- wat als hij niet kan rekenen op financiële reserves?
- wat als Willy geen netwerk heeft waarop hij beroep kan doen?
- wat als Willy ook ernstige gedragsproblemen krijgt?
3) Martine is 58 en heeft een matige verstandelijke beperking. Tien jaar geleden
werd ze samen met haar moeder opgenomen in een rust- en verzorgingstehuis,
omdat haar moeder op die leeftijd de zorg niet meer alleen kon opnemen. Haar
moeder overlijdt, dus is Martine alleen in het RVT.
- welke zorg of ondersteuning is wenselijk naar de toekomst toe, zonder
verdere informatie over eigen wensen en keuzes?
- wat als Martine 10 jaar ouder was?
- wat als Martine weinig contact heeft met medebewoners?
- wat als Martine graag nog actief bezig is?
- wat als Martine grote financiële reserves heeft?
- wat als Martine het syndroom van Down heeft en dement is?
- Martine werd op 48jarige leeftijd opgenomen in een rusthuis: moet dit
ook nog kunnen in de toekomst?
Hogeschool-Universiteit Brussel
Vignettes onderzoek „Levenskwaliteit ouder wordende personen met een handicap‟
151
4) Marcel is 60 en zit in een speciale rolstoel wegens een
aangeboren verlamming aan de 4 ledematen. Hij woont
zelfstandig en gaat graag naar de biljartclub. Bij de biljartclub
heeft hij echter steeds meer ondersteuning nodig, die de andere biljarters niet
meer kunnen bieden.
- welke zorg of ondersteuning is wenselijk naar de toekomst toe, zonder
verdere informatie over eigen wensen en keuzes?
- indien Marcel een aanvraag zou doen voor PAB?
- indien Marcel 10 jaar jonger was?
- indien de sociale dienst van de mutualiteit een dagverzorgings-centrum
voorstelt?
- indien Marcel zeker bij de biljartclub wil blijven?
5) Magda is 65 en is van bij de geboorte blind. Ze woont samen met haar man en is
sociaal heel actief. Binnenshuis is ze zelfredzaam, buitenshuis wordt Magda
geholpen door haar man. Wanneer haar man overlijdt, stellen zich grote
problemen voor haar sociaal leven.
- welke zorg of ondersteuning is wenselijk naar de toekomst toe, zonder
verdere informatie over eigen wensen en keuzes?
- wat als ze 10 jaar jonger was?
- wat als Magda geen beroep kan doen op een sociaal netwerk?
- wat als Magda het financieel moeilijk heeft?
- wat als Magda niet wil weggaan uit haar woonwijk?
- wat als Magda binnenshuis vooral zelfstandig kan zijn door braille?
6) Jef is 59, prelinguaal doof en spreekt enkel gebarentaal. Na een opname in het
ziekenhuis omwille van een trombose, is Jef niet meer zelfstandig genoeg om
alleen te wonen.
- welke zorg of ondersteuning is wenselijk naar de toekomst toe, zonder
verdere informatie over eigen wensen en keuzes?
- wat als Jef goed herstelt en de zorgzwaarte licht is?
- wat als Jef een zoon heeft die voor hem kan/wil zorgen?
- wat als Jef weinig financiële middelen heeft?
- wat als Jef 15 jaar ouder is?
- wat als Jef in zijn dorp wil blijven wonen?
7) Monique is na een auto ongeval verlamd aan de armen, en is ook veranderd qua
persoonlijkheid. Ze is 58 en kan tijdelijk bij haar zus opgenomen worden, terwijl
ze zoeken naar gepaste ondersteuning.
- welke zorg of ondersteuning is wenselijk naar de toekomst toe, zonder
verdere informatie over eigen wensen en keuzes?
- wat als de zorgzwaarte van Monique heel groot is?
- wat als Monique nog graag meedoet aan allerlei activiteiten?
- wat als Monique na het ongeval aan euthanasie denkt?
- wat als Monique tien jaar ouder was?
- wat als Monique het financieel breed heeft?
- wat als Monique geen zus zou hebben om op terug te vallen?
8) Jean is 46 en is vroegtijdig dement geworden. Hij woont samen met zijn vrouw,
die de zorg voor Jean niet alleen kan opnemen.
Hogeschool-Universiteit Brussel
Vignettes onderzoek „Levenskwaliteit ouder wordende personen met een handicap‟
152
- welke zorg of ondersteuning is wenselijk naar de
toekomst toe, zonder verdere informatie over eigen
wensen en keuzes?
- wat als Jean 20 jaar ouder was?
- wat als de zorgzwaarte heel groot is?
- wat als hij ook kan rekenen op zijn dochter die in de buurt woont?
- wat als de situatie van Jean heel snel achteruit gaat?
- wat als ze het financieel niet breed hebben?
Hogeschool-Universiteit Brussel
Deelnemers focusgroepen – onderzoek „levenskwaliteit ouder wordende personen met een handicap
153
Bijlage 4 : deelnemers focusgroepen Vlaanderen
Naam Focusgroep Sector Doelgroep Provincie
Jo Craeymeersch
residentiële
praktijkdeskundigen
woonzorg (rvt - ocmw), vroeger ervaring in
gehandicaptenzorg ouderen
West-
Vlaanderen
Robert Geeraert
residentiële
praktijkdeskundigen
woonzorg: VVSG, stafmedewerker vorming
ouderenzorg ouderen Vlaanderen
Christel Noppe
residentiële
praktijkdeskundigen
gehandicaptenzorg: de Lovie (grote
voorziening) verstandelijke handicap
West-
Vlaanderen
Johan Vermeeren
residentiële
praktijkdeskundigen gehandicaptenzorg: huize monnikenheide diep verstandelijke handicap Antwerpen
Wim Dupon
residentiële
praktijkdeskundigen
woonzorg (zorghotel Heilig Hart) -
gehandicaptenzorg (nursingzorgcentrum) ouderen, NAH, dementie
West-
Vlaanderen
Joris Van Camp
residentiële
praktijkdeskundigen
gehandicaptenzorg: woon- en
ondersteuningscentrum Ter linde
verstandelijke - motorische
handicap
Vlaams-
Brabant
Kris Holvoet
residentiële
praktijkdeskundigen
gehandicaptenzorg: tehuis werkenden Ons
Tehuis licht verstandelijke handicap
West-
Vlaanderen
Catherine Molleman
residentiële
praktijkdeskundigen gehandicaptenzorg: kenniscentrum VAPH handicap Vlaanderen
Carine Adams
residentiële
praktijkdeskundigen
gehandicaptenzorg: dienst- en
verzorgingscentrum de Triangel diep verstandelijke handicap
Oost-
Vlaanderen
Karolien Rottiers
residentiële
praktijkdeskundigen
woonzorg: VAZG sectorverantwoordelijke
palliatieve zorgen ouderen Vlaanderen
Sabine De
Brabanter
residentiële
praktijkdeskundigen woonzorg: VAZG rusthuisinfofoon ouderen Vlaanderen
Luc Griep
residentiële
praktijkdeskundigen
woonzorg: directie federatie onafhankelijke
seniorenzorg ouderen Vlaanderen
Daniel
Vandermeulen
residentiële
praktijkdeskundigen
woonzorg: directie federatie rusthuizen
belgie ouderen Vlaanderen
Guy Bruyninckx
residentiële
praktijkdeskundigen
gehandicaptenzorg: 't Gielsbos, tehuis niet-
werkenden diep verstandelijke handicap Antwerpen
Hogeschool-Universiteit Brussel
Deelnemers focusgroepen – onderzoek „levenskwaliteit ouder wordende personen met een handicap
154
Luc Neyrinck
residentiële
praktijkdeskundigen gehandicaptenzorg: Spermali, 't Withuys
(meervoudig) sensoriele
handicap
West-
Vlaanderen
Hilde Dieussart
ambulante
praktijkdeskundigen
gehandicaptenzorg: dagcentrum met
leefgroepwerking 't veldzicht verstandelijke handicap
West-
Vlaanderen
Marleen Dens
ambulante
praktijkdeskundigen
gehandicaptenzorg: pleegzorg voor
volwassenen met een beperking, Oikonde handicap
West-
Vlaanderen
Luk Verstraete
ambulante
praktijkdeskundigen woonzorg: thuiszorgdienst OCMW Zwevegem ouderen
West-
Vlaanderen
Els De Witte
ambulante
praktijkdeskundigen
woonzorg: socialistische mutualiteit,
thuiszorgcoördinator divers
Oost-
Vlaanderen
Ilse Gorissen
ambulante
praktijkdeskundigen
woonzorg: Wit-gele kruis Limburg,
diensthoofd zorgbeleid externe relaties divers Limburg
Nathalie Massagé
ambulante
praktijkdeskundigen
woonzorg: liberale mutualiteit, medewerker
CAW divers
Vlaams-
Brabant
Bart Wenes
ambulante
praktijkdeskundigen
woonzorg: christelijke mutualiteit,
maatschappelijk werk CAW divers
West-
Vlaanderen
Francis Masselis
ambulante
praktijkdeskundigen
woonzorg: familiezorg,
afdelingsverantwoordelijke oppashulp divers
West-
Vlaanderen
Alex Verheyden
ambulante
praktijkdeskundigen
gehandicaptenzorg: Ado Icarus, diensten
zelfstandig wonen, PAB motorische handicap Limburg
Ine Noben
ambulante
praktijkdeskundigen gehandicaptenzorg: pleegzorg open thuis handicap Limburg
Bernadette De
Jaegher
ambulante
praktijkdeskundigen
woonzorg: onafhankelijke ziekenfondsen,
euromut divers
Vlaams-
Brabant
Kurt Asselman
ambulante
praktijkdeskundigen
gehandicaptenzorg: ambulante diensten en
voorzieningen VAPH handicap Vlaanderen
Hilda Gielen ervaringsdeskundige
moeder van ouder wordende dochter met
een handicap, weekends: mantelzorg verstandelijke handicap Limburg
Eddy Vandeputte ervaringsdeskundige
blinde oudere persoon, doet beroep op
dagcentrum rvt en gezinshelpster
visuele
handicap/zwakbegaafd
West-
Vlaanderen
Herman Herbots ervaringsdeskundige
partner van vrouw met Alzheimer,
mantelzorg vroegdementie
Vlaams-
Brabant
Hogeschool-Universiteit Brussel
Deelnemers focusgroepen – onderzoek „levenskwaliteit ouder wordende personen met een handicap
155
Josee Naets ervaringsdeskundige
partner van man met herseninfarct,
mantelzorg NAH
Vlaams-
Brabant
Julien Andries ervaringsdeskundige
vader van ouder wordende dochter met een
handicap, weekends: mantelzorg,
professionele ervaringen gehandicaptenzorg verstandelijke handicap
Oost-
Vlaanderen
Jose Terras ervaringsdeskundige
partner van oudere vrouw met dementie,
mantelzorg vroegdementie
Oost-
Vlaanderen
Marcel Beirnaert ervaringsdeskundige
oudere persoon met een auditieve handicap
(slechthorend), woont zelfstandig met zijn
vrouw (Erna) auditieve handicap
Oost-
Vlaanderen
Erna Vandevyvere ervaringsdeskundige
oudere persoon met een auditieve handicap
(doof), woont zelfstandig met man, doet
vrijwilligerswerk in rusthuis auditieve handicap
Oost-
Vlaanderen
Wivina Demeester ervaringsdeskundige
oudere persoon met een motorische
handicap die in een tehuis niet-werkenden
woont motorische handicap
West-
Vlaanderen
Maria Vanhex ervaringsdeskundige
oudere persoon met een motorische
handicap die zelfstandig woont met PAB motorische handicap Limburg
Hogeschool-Universiteit Brussel
Staalkaart beleidsopties
156
Bijlage 5 : resultaat focusgroepen : staalkaart beleidsopties
Methodologie:
De opnames van de vier focusgroepen werden eerst omgezet in letterlijke transcripties.
Voor de analyses van de focusgroepen hebben we gebruik gemaakt van Nvivo om de
transcripties te coderen. In functie van de onderzoeksvragen 1, 2 en 4 werd volgend
analyseschema opgesteld:
Algemeen: good practice voorwaarden
deskundige probleem/uitdaging
opvangvorm voorwaarden
Concreet:
Achtergrondvariabelen
ervaringsdeskundige
partner
ouder
oudere persoon met een handicap
praktijkdeskundige
gehandicaptenzorg
ouderenzorg/thuiszorg
Huidige problemen
ouderenzorg
gehandicaptenzorg
thuiszorg/mantelzorg
algemeen
Meest geschikte/wenselijke ondersteuning- en opvangvormen
specifiek over de aard/ernst van de handicap
specifiek over de leefsituatie
argumenten voor ouderenzorg
argumenten voor gehandicaptenzorg
argumenten voor samenwerking
inclusieve zorg
Good practices
samenwerking
specialisatie ouderenzorg
specialisatie gehandicaptenzorg
algemeen
Randvoorwaarden en kritische succesfactoren
Hogeschool-Universiteit Brussel
Staalkaart beleidsopties
157
op macroniveau (niveau van provincies en Vlaanderen)
op mesoniveau (niveau van regio‟s)
op microniveau (niveau van voorzieningen)
Ruwe resultaten:
Een deel van de resultaten van de focusgroepen wordt opgenomen in de situatieschets
van Vlaanderen, namelijk de huidige problemen die worden aangegeven binnen de
opvang voor deze doelgroep en de good practices.
Wat betreft de wenselijke opvangvorm en de daarmee gepaard gaande randvoorwaarden
en kritische succesfactoren, kunnen we al enkele grote lijnen aangeven. Tijdens de
focusgroepen werd eerst een algemene bespreking gedaan over het thema, vervolgens
werd ingegaan op doelgroepspecifieke vignetten. De vignetten varieerden volgens de
aard van de handicap en de leefsituatie. Ook werden telkens andere factoren bevraagd
via deelvragen, zoals financiële situatie, sociaal netwerk, leeftijd, zorgzwaarte en
participatiegraad.
Binnen de algemene bespreking was de kwaliteit van leven van de oudere persoon
met een handicap een doorslaggevende factor die vermeld werd om de keuze voor een
bepaalde opvangvorm te argumenten. Ongeacht de sector waarmee men ervaring heeft
of het soort deskundigheid dat men heeft, wordt aangehaald dat kwaliteit van zorg niet
voldoende is om van een wenselijke opvangvorm te kunnen spreken. Het vermelden van
kwaliteit van leven wordt verbonden met verschillende zorgvormen binnen verschillende
sectoren. Wanneer we dus nagaan welke factoren bepalend zijn om te kiezen voor een
bepaalde opvangvorm, kunnen we ook zicht krijgen welke factoren als bepalend gezien
worden voor de kwaliteit van leven, waarmee we een antwoord krijgen op onze
onderzoeksvraag.
Bij het overlopen van de vignetten werd bevestigd dat zowel de aard van de handicap
en de leefsituatie twee bepalende factoren zijn in de keuze voor een bepaalde
zorgvorm op oudere leeftijd. Hierbij werd wel expliciet de link gelegd tussen deze
factoren en een wenselijke opvangvorm soort opvangvorm (zie verder), maar daarbij
werd wel de kanttekening gemaakt dat men geen voorstander is van “hokjesdenken”.
Deze factoren kunnen een aanwijzing zijn voor een bepaalde wenselijke opvangvorm,
maar dit mag echter geen verplichte opvangvorm worden omwille van een bepaalde
handicap of leefsituatie. Andere opvangvormen moeten ook nog mogelijk zijn indien
deze meer opportuun zijn bijvoorbeeld in functie van kwaliteit van leven.
De factoren aangehaald in de deelvragen bleken doorgaans minder doorslaggevend te
zijn in het kiezen voor een opvangvorm. Alleen het sociaal netwerk was een factor die
veelvuldig aangehaald werd als kritische succesfactor bij de opvang binnen
woonzorgvoorzieningen en mantelzorg.
Materiaal voor vragenlijst:
Uit de focusgroepen kunnen we verschillende beleidsvoorstellen halen over de opvang en
ondersteuning van oudere personen met een handicap. Daarbij maken we een
onderscheid tussen algemene opties en doelgroepspecifieke opties, waar we kunnen
ingaan op de bovengenoemde factoren aard en ernst van de handicap en leefsituatie. Bij
Hogeschool-Universiteit Brussel
Staalkaart beleidsopties
158
elk voorstel worden ook de vernoemde randvoorwaarden en kritische succesfactoren
vermeld.
Algemene beleidsopties
Voorstel:
Samenwerking tussen gehandicaptenzorg en woonzorg: samenwerken voor
dagbesteding, trajectbegeleiding vanuit gehandicaptenzorg in woonzorg, oproepbare
ondersteuning voor meerdere doelgroepen, knowhow uitwisselen.
Randvoorwaarden/kritische factoren:
- Staatshervorming nodig op dit vlak: ouderenzorg binnen ministerie van welzijn,
volksgezondheid en gezin, RIZIV naar Vlaanderen
- Regelgeving VAPH-VAZG-RIZIV afstemmen
- Coördineren van overleg op provinciaal niveau
- Organiseren van overleg op regionaal niveau
- Sectoren moeten tijd nemen om elkaar te leren kennen
- Faciliteren van samenwerking: financiële stimulans, afstemmen regelgeving
- Middelen voor trajectbegeleiding
- Trajectbegeleiding vanuit zelfstandige woonvormen gehandicaptenzorg
- Experimenteerruimten nodig, los van regelgeving (confer Nederland)
- Aanpassen wet van de privacy in functie van multidisciplinaire samenwerking
- Pro‟s en contra‟s van bestaande initiatieven in kaart brengen
- Expertisecentra om knowhow uit te wisselen, personeel te ondersteunen
- Laagdrempelige initiatieven als vertrekpunt voor samenwerking
- Informele aspecten van samenwerking zijn ook belangrijk
- Zelfstandige woonvormen uit gehandicaptensector en thuiszorgdiensten moeten
elkaar meer vinden
- Combinatie moet mogelijk zijn: dagaanbod in gehandicaptenzorg, zorg in
ouderenzorg
- Afstappen van dagprijzen
Voorstel:
Specialisatie gehandicaptenzorg: meer verpleegkundige zorg aanwezig laten zijn in
gehandicaptenzorg, aparte leefgroepen, palliatieve zorgen.
Randvoorwaarden/kritische factoren:
- Meer openheid voor het stellen van verpleegkundige handelingen door opvoeders
- Uitbreiden bevoegdheden ADL-assistent
- Meer verpleegkundigen in gehandicaptenzorg: gelijke verloning nodig voor
verpleegkundigen in gehandicaptenzorg en ouderenzorg
- Opleiding voor opvoeders die ook vertaalslag maakt naar zorgkundige
- Middelen voor infrastructuur-aanpassing, bijscholingen personeel, gebruik
technologieën, uitbreiding personeel
- Veranderen van erkenning binnen gehandicaptensector moet sneller kunnen gaan
- Grootschaligheid als voorwaarde om te differentiëren en aan te passen aan de
zorgvraag
- Homogeniseren van leefgroepen
- Palliatieve vorming is noodzakelijk
Voorstel:
Specialisatie ouderenzorg: kwaliteit van zorg verbeteren, zodat verschil tussen
ouderenzorg en gehandicaptenzorg minder groot is.
Hogeschool-Universiteit Brussel
Staalkaart beleidsopties
159
Randvoorwaarde/kritische factoren
- Maatschappelijk debat omwille van beperkte middelen: welke kwaliteit van zorg
moet gegarandeerd worden voor iedereen? Welke doelgroep kan een voordeel
krijgen?
- Prioriteitenlijst creëren via multidisciplinair overleg.
- Chronische zorg binnen zelfde overheid reguleren: tegengaan grote verschillen in
zorg
- Financiering niet laten afhangen van soort voorziening waarin men zit.
- Harmonisering tussen personeelsbestand van ouderenzorg en gehandicaptenzorg:
opvoeders in ouderenzorg
- Openstaan voor gemengde doelgroep: programmatienormen semi-residentiële en
ambulante zorgvormen aanpassen
- Veranderen van medisch naar agogisch model: ruimer gaan dan enkel verzorging
- financieel ook kwaliteit van leven kunnen behouden (bijvoorbeeld evenveel
gegarandeerd minimum inkomen als in gehandicaptenzorg)
Voorstel:
Opvang nodig voor knelpuntdossiers die momenteel tussen verschillende sectoren
vallen: jongdementie, personen met een (licht) mentale handicap en gedragsproblemen,
personen met een handicap met psychiatrische stoornissen, NAH…
Randvoorwaarden/kritische factoren:
- leeftijdscriterium gehandicaptenzorg discrimineert sommige leeftijdsgroepen
- persoonsvolgende budgetten
- hokjesdenken verlaten
Voorstel:
Ondersteunen van mantelzorg: ambulante zorg meer continu maken, betere
informatiepunten, zorgcheques.
Randvoorwaarden/kritische factoren:
- oproepbare hulp
- sociale netwerken ontwikkelen voor gedeelde zorg
- investeren in vrijwilligerswerking
- administratie voor mantelzorgers vereenvoudigen
- dienstencheques verruimen naar zorg toe
- drempel naar thuiszorg verlagen: betaalbaar maken voor iedereen
- dienst voor crisisopvang
- rekening houden met ouder wordend netwerk in samenwerking met professionele
diensten (bijvoorbeeld mobiliteit)
Doelgroepspecifieke opties
Voorstel:
Personen met een handicap met dementie horen thuis in ouderenzorg, omwille van
expertise in ouderenzorg.
Randvoorwaarden/kritische factoren:
- Met ondersteuning vanuit gehandicaptenzorg
- Niet noodzakelijk voor elke vorm van dementie
Voorstel:
Hogeschool-Universiteit Brussel
Staalkaart beleidsopties
160
Personen met een lichte of matige beperking die in zelfstandige woonvormen verblijven,
dienen bij ouderdomsproblemen beroep te doen op thuiszorg en ouderenzorg, niet op
gehandicaptenzorg.
Randvoorwaarden/kritische factoren:
- ondersteuning/trajectbegeleiding vanuit dienst gehandicaptenzorg
- kwaliteit van zorg verbeteren in ouderenzorg
- dagaanbod moet nog mogelijk zijn
- opnamebeleid ouderenzorg (scoren niet hoog op Katz-schaal)
Voorstel:
Wenselijke opvang voor personen met NAH is afhankelijk van wat de zorgvraag
geworden is, voor deze doelgroep is er geen eenduidig scenario.
Randvoorwaarden/kritische factoren:
- indien op jongere leeftijd opvang nodig is, niet opportuun in ouderenzorg
- houding van de persoon in kwestie ten opzichte van gehandicaptenzorg speelt
mee
- belang van mantelzorgers in keuze van regio van opvang
- gedragsveranderingen bij de persoon met NAH bemoeilijkt mantelzorg als
wenselijke optie
- wachtlijsten verhinderen keuze
Voorstel:
Mensen met een meervoudig visuele handicap zouden levenslang moeten worden
opgevangen binnen de gehandicaptenzorg.
Randvoorwaarden/kritische factoren:
- indien residentiële zorg aangewezen is of men reeds verblijft in
gehandicaptenzorg
- bekende omgeving zorgt voor minder oriëntatieproblemen
- te specifieke problematiek voor woonzorgdiensten
Voorstel:
Personen met een visuele handicap zonder cognitieve problemen dienen beroep te doen
op de woonzorg bij het ouder worden.
Randvoorwaarden/kritische factoren:
- diensten sector gehandicaptenzorg bieden ondersteuning aan de
woonzorgdiensten bij opvang van deze doelgroep
- aangepaste dagbesteding moet mogelijk zijn in functie van kwaliteit van leven
Voorstel:
Personen met een meervoudig auditieve handicap zouden levenslang moeten worden
opgevangen binnen de gehandicaptenzorg.
Randvoorwaarden/kritische factoren:
- indien residentiële zorg aangewezen is of men reeds verblijft in
gehandicaptenzorg
- omkadering zorgt voor minder communicatieproblemen
- te specifieke problematiek voor woonzorgdiensten
Voorstel:
Hogeschool-Universiteit Brussel
Staalkaart beleidsopties
161
Personen met een auditieve handicap zonder cognitieve problemen dienen beroep te
doen op de woonzorg bij het ouder worden indien nodig.
Randvoorwaarden/kritische factoren:
- een afdeling apart voor doven te maken: sociale aspecten
- infrastructuur aanpassen (bijvoorbeeld flikkerlicht ipv bel)
- aangepaste dagbesteding moet mogelijk zijn in functie van kwaliteit van leven
Voorstel:
Wanneer personen met een handicap een ernstige vorm van autisme hebben, ernstige
gedragsproblemen hebben of psychiatrische problemen, is woonzorg niet aangewezen.
Randvoorwaarden/kritische factoren:
- wachtlijst verhindert dit
- expertise ouderenzorg binnenbrengen in gespecialiseerde zorg
Voorstel:
Wanneer de handicap puur fysieke problemen betreffen, is ouderenzorg aangewezen op
latere leeftijd indien nodig.
Randvoorwaarden/kritische factoren:
- zal ook hoog scoren op de Katz-schaal, wat opname vergemakkelijkt
- belangrijk om op vroege leeftijd al te werken aan het sociaal netwerk in functie
van kwaliteit van leven in woonzorg
- aangepaste dagbesteding moet mogelijk zijn in functie van kwaliteit van leven
Voorstel:
Personen met een handicap die in een nursingtehuis zitten, moeten daar levenslang
kunnen ondersteund worden.
Randvoorwaarden/kritische factoren:
- verpleegkundige continuïteit indien nodig
- middelen voor specialisatie
Voorstel:
Duidelijkheid nodig voor populatie tehuis-werkenden over opvangvorm bij het ouder
worden.
Randvoorwaarden/kritische factoren:
- duidelijkheid over opnamebeleid tehuis niet-werkenden ivm leeftijdscriterium
- duidelijkheid over wat grenzen zijn om in tehuis werkenden te kunnen blijven
Voorstel:
Het mee opgenomen worden met een familielid in ouderenzorg moet mogelijk blijven.
Randvoorwaarden/kritische factoren:
- bij overlijden familielid: nagaan wat de betrokkene wil
Voorstel:
Vlottere overgang van ambulante zorgvormen of mantelzorg naar residentiële
zorgvormen.
Randvoorwaarden/kritische factoren:
- wachtlijsten moeten realistische weerspiegeling zijn van zorgvragen
Hogeschool-Universiteit Brussel
Staalkaart beleidsopties
162
- wachtlijsten moeten weggewerkt worden
- sectoroverschrijdende respijtdienst voor mensen op wachtlijst
- minimale dienstverlening voor mensen op wachtlijst uitbouwen
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
163
Bijlage 6 : vragenlijst
De vragen bestaan uit enkele stellingen en zijn telkens op dezelfde manier opgesteld (zie voorbeeldvraag hieronder). De a-vragen gaan over de
wenselijkheid van de stelling (“ik verkies het realiseren van deze beleidsoptie”), de b-vragen over hun haalbaarheid (“ik vind het realistisch om
deze beleidsoptie uit te voeren op lange termijn, bv. binnen 10 jaar”). U kan aanduiden in welke mate u akkoord bent met de stelling via het
plaatsen van een kruisje in één van de vijf eerste hokjes. Wanneer u denkt onvoldoende expertise te hebben om te antwoorden op een stelling, dan kan u het
vakje „geen mening’ aankruisen. Na elke vraag kan u ook uw opmerkingen of bedenkingen noteren. Het invullen van de vragenlijst neemt ongeveer 30
minuten in beslag. We beginnen de vragenlijst met enkele persoonlijke gegevens. Vervolgens bestaat de vragenlijst uit 9 grote vragen:
- de vragen 1 tot en met 5 betreffen algemene beleidsopties. Afhankelijk van hoe u de eerste stelling van elke vraag beoordeelt, kan u de
daaropvolgende twee deelvragen overslaan. Er zijn twee soorten deelvragen: vragen waarin concrete voorbeelden van beleidsopties voorgesteld
worden en vragen waarin voorwaarden worden voorgesteld die de beleidsoptie kunnen vergemakkelijken.
- de vragen 6 tot en met 8 betreffen specifieke beleidsopties. Daarbij worden zowel de mate en ernst van de handicap (vraag 6 voor
gehandicaptenzorg en vraag 7 voor ouderenzorg) als de leefsituatie (vraag 8) bevraagd.
- vraag 9 peilt naar wat voor u persoonlijk/uw organisatie de belangrijkste beleidsopties zijn. U kan daarbij zowel opties uit de vragenlijst als andere,
eigen opties aangeven.
Indien u vragen hebt of er onduidelijkheden zijn met betrekking tot de vragenlijst, kan u deze stellen via [email protected].
Voorbeeldvraag
0.a. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
het aanpassen van bepaalde voorzieningen aan de doelgroep wenselijk x
specifieke vorming voor personeel wenselijk
Opmerking/bedenking:
0.b. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
het aanpassen van bepaalde voorzieningen aan de doelgroep haalbaar x
specifieke vorming voor personeel haalbaar
Opmerking/bedenking:
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
* Meerdere antwoorden per vraag zijn mogelijk. 164
Individuele gegevens*
Mijn opleiding is
o Verpleegkunde (bachelor)
o Verpleegkunde (master)
o Orthopedagogie(k)
o Pedagogie(k)
o Ergotherapie
o Kinesitherapie
o Sociaal werk
o Sociologie
o Psychologie
o ………………………
De sector waarin ik werk is:
o de zorg- en dienstverlening voor personen met een handicap (VAPH)
o vrijwillige/professionele vertegenwoordiging van ouderen/personen met een handicap
o de zorg- en dienstverlening voor oudere personen (VAZG)
o ………………………………………………………………………………………………
De doelgroep waarmee ik vertrouwd ben is: (meerdere antwoorden mogelijk)
o personen met een verstandelijke handicap
o personen met een motorische handicap
o personen met een sensoriele handicap
o personen met een meervoudige handicap
o personen met een NAH
o hulpbehoevende ouderen
o zwaar zorgbehoevende ouderen
o ouderen met dementie
o ……………………………………
De organisatie waarin ik werk is een
Thuiszorgvoorziening Ouderenzorgvoorziening Ambulante voorziening
gehandicaptenzorg
(Semi-)residentiële
voorziening
gehandicaptenzorg
Gebruikersorganisatie
o dienst voor gezins- en aanvullende thuiszorg
o dienst voor logistieke hulp
o dienst voor oppashulp
o dienst voor thuisverpleging
o dienst maatschappelijk werk ziekenfonds
o lokaal dienstencentrum
o regionaal dienstencentrum
o dienst voor gastopvang
o centrum voor herstelverblijf
o dagverzorgings-
centrum
o centrum voor
kortverblijf
o assistentiewoningen
o woonzorgcentrum
o thuisbegeleidingsdienst
o dienst voor pleegzorg/WOP
o dienst voor zelfstandig wonen
o dienst voor begeleid wonen
o dienst voor beschermd wonen
o dienst voor geïntegreerd wonen
o dagcentrum
o tehuis voor
kortverblijf
o tehuis
werkenden
o bezigheidstehuis
o nursingtehuis
o voor ouderen
o voor personen met
een handicap
o voor mantelzorgers
o Andere:………………………………………………………………………
De functie die ik binnen de organisatie heb is
o directielid
o stafmedewerker
o de sociale dienst
o teamhoofd
o teamlid
o ………………………………………………
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
1. Indien u hier een kruisje geplaatst heeft, hoeft u vraag 1.1.a. en 1.2.a. niet in te vullen: u mag de vraag doorstrepen. 165
Algemene beleidsopties: samenwerking
1.a. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
samenwerking tussen de gehandicaptenzorg en gewone ouderenzorg wenselijk 1 1
1
1.1.a. Wat betreft samenwerking tussen beide sectoren, is Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
samen dagbesteding (animatie, activiteiten, dagverzorging…) organiseren wenselijk
trajectbegeleiding en/of geïntegreerd case-management wenselijk
samen oproepbare hulp organiseren (vb.ADL-centrale/personenalarmsysteem) wenselijk
het uitwisselen van knowhow wenselijk
regionaal overleg (bijvoorbeeld over knelpuntdossiers) wenselijk
het uitbouwen van sectoroverschrijdende crisishulp wenselijk
het openstellen van ADL-centrales voor alle ouderen wenselijk
het uitbouwen van sectoroverschrijdende functie-uitwisseling (bvb. diëtist) wenselijk
1.2.a. Om samenwerking te vergemakkelijken is Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
het afstemmen van de regelgeving tussen beide sectoren wenselijk
het regionaal/provinciaal coördineren van overleg wenselijk
het beschikbaar stellen van extra middelen wenselijk
het invoeren van persoonsgebonden budgetten los van de sector wenselijk
het reguleren van de chronische zorg binnen eenzelfde overheid wenselijk
het oprichten van experimenteerprojecten los van de regelgeving wenselijk
een analyse van de omgevingssituatie (infrastructuur, middelen, netwerk…) wenselijk
het creëren van meer openheid en samenwerkingsvaardigheden tussen sectoren wenselijk
Opmerking/bedenking:
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
2. Indien u hier een kruisje geplaatst heeft, hoeft u vraag 1.1.b. en 1.2.b. niet in te vullen: u mag de vraag doorstrepen. 166
Algemene beleidsopties: samenwerking
1.b. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
samenwerking tussen de gehandicaptenzorg en gewone ouderenzorg haalbaar 2 2 2
1.1.b. Wat betreft samenwerking tussen beide sectoren, is Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
samen dagbesteding (animatie, activiteiten, dagverzorging…) organiseren haalbaar
trajectbegeleiding en/of geïntegreerd case-management haalbaar
samen oproepbare hulp organiseren (vb.ADL-centrale/personenalarmsysteem) haalbaar
het uitwisselen van knowhow haalbaar
regionaal overleg (bijvoorbeeld over knelpuntdossiers) haalbaar
het uitbouwen van sectoroverschrijdende crisishulp haalbaar
het openstellen van ADL-centrales voor iedereen haalbaar
het uitbouwen van sectoroverschrijdende functie-uitwisseling (bvb. diëtist) haalbaar
1.2.b. Om samenwerking te vergemakkelijken is Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
het afstemmen van de regelgeving tussen beide sectoren haalbaar
het regionaal/provinciaal coördineren van overleg haalbaar
het beschikbaar stellen van extra middelen haalbaar
het invoeren van persoonsgebonden budgetten los van de sector haalbaar
het reguleren van de chronische zorg binnen eenzelfde overheid haalbaar
het oprichten van experimenteerprojecten los van de regelgeving haalbaar
een analyse van de omgevingssituatie (infrastructuur, middelen, netwerk…) haalbaar
het creëren van meer openheid en samenwerkingsvaardigheden tussen sectoren haalbaar
Opmerking/bedenking:
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
3. Indien u hier een kruisje geplaatst heeft, hoeft u vraag 2.1.a. en 2.2.a. niet in te vullen: u mag de vraag doorstrepen.
167
Algemene beleidsopties: ondersteuning binnen gehandicaptenzorg
2.a. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
ondersteuning binnen de gehandicaptenzorg wenselijk 3 3 3
2.1.a. Wat betreft ondersteuning binnen de gehandicaptenzorg, is Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
investeren in verpleegkundige en medische zorg wenselijk
differentiëren via homogene leeftijdsgroepen (jongere en oudere groepen) wenselijk
het uitbouwen van eigen expertise in palliatieve zorg wenselijk
de inschakeling van thuisverpleging in de residentiële gehandicaptenzorg wenselijk
een specifieke setting voor de doelgroep binnen de regio wenselijk
het ontwikkelen van eigen expertise rond dementie wenselijk
het toekennen van verpleegkundige bevoegdheden aan de ADL-assistent wenselijk
een minder activerende begeleidingsvisie wenselijk
2.2.a. Om ondersteuning binnen de gehandicaptenzorg te vergemakkelijken, is Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
gelijkwaardige verloning voor personeel over sectoren heen wenselijk
het beschikbaar stellen van extra middelen wenselijk
schaalvergroting van voorzieningen wenselijk
het afschaffen van de inschrijvingsgrens van 65 jaar wenselijk
specifieke vorming voor het personeel wenselijk
een snellere wijziging van erkenningsvorm wenselijk
een opleiding met zowel verpleeg- als begeleidkundige aspecten wenselijk
een maatschappelijk draagvlak voor de extra benodigde omkadering wenselijk
het creëren van extra plaatsen voor de doelgroep wenselijk
Opmerking/bedenking:
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
4. Indien u hier een kruisje geplaatst heeft, hoeft u vraag 2.1.b. en 2.2.b. niet in te vullen: u mag de vraag doorstrepen.
168
Algemene beleidsopties: ondersteuning binnen gehandicaptenzorg
2.b. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is Helemaal
niet akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening
ondersteuning binnen de gehandicaptenzorg haalbaar 4 4 4
2.1.b. Wat betreft ondersteuning binnen de gehandicaptenzorg, is Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
investeren in verpleegkundige en medische zorg haalbaar
differentiëren via homogene leeftijdsgroepen (jongere en oudere groepen) haalbaar
het uitbouwen van eigen expertise in palliatieve zorg haalbaar
de inschakeling van thuisverpleging in de residentiële gehandicaptenzorg haalbaar
een specifieke setting voor de doelgroep binnen de regio haalbaar
het ontwikkelen van eigen expertise rond dementie haalbaar
het toekennen van verpleegkundige bevoegdheden aan de ADL-assistent haalbaar
een minder activerende begeleidingsvisie haalbaar
2.2.b. Om ondersteuning binnen de gehandicaptenzorg te vergemakkelijken, is Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
gelijkwaardige verloning voor personeel over sectoren heen haalbaar
het beschikbaar stellen van extra middelen haalbaar
schaalvergroting van voorzieningen haalbaar
het afschaffen van de inschrijvingsgrens van 65 jaar haalbaar
specifieke vorming voor het personeel haalbaar
een snellere wijziging van erkenningsvorm haalbaar
een opleiding met zowel verpleeg- als begeleidkundige aspecten haalbaar
een maatschappelijk draagvlak voor de extra benodigde omkadering haalbaar
het creëren van extra plaatsen voor de doelgroep haalbaar
Opmerking/bedenking:
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
5. Indien u hier een kruisje geplaatst heeft, hoeft u vraag 3.1.a. en 3.2.a. niet in te vullen: u mag de vraag doorstrepen.
169
Algemene beleidsopties: ondersteuning binnen gewone ouderenzorg
3.a. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
ondersteuning binnen de gewone ouderenzorg wenselijk 5 5 5
3.1.a. Wat betreft ondersteuning binnen de gewone ouderenzorg, is Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
een uitgebreider dagaanbod wenselijk
meer aangepaste begeleiding naast het aanbieden van zorg wenselijk
het ontwikkelen van eigen expertise rond zorg voor gehandicapten wenselijk
dit vooral binnen thuiszorgvoorzieningen wenselijk
dit vooral binnen ouderenvoorzieningen wenselijk
trajectbegeleiding en/of geïntegreerd case-management wenselijk
3.2.a. Om ondersteuning binnen gewone ouderenzorg te vergemakkelijken, is Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
meer begeleidend/agogisch personeel wenselijk
het creëren van extra plaatsen voor de doelgroep wenselijk
het beschikbaar stellen van extra middelen wenselijk
hetzelfde gegarandeerd zakgeld als in residentiële gehandicaptenzorg wenselijk
gelijkwaardige verloning voor personeel over sectoren heen wenselijk
meer specifieke vorming voor het personeel wenselijk
een opleiding met zowel verpleeg- als begeleidkundige aspecten wenselijk
het afschaffen van de leeftijdsgrens van 65 jaar voor ouderenvoorzieningen wenselijk
Opmerking/bedenking:
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
6. Indien u hier een kruisje geplaatst heeft, hoeft u vraag 3.1.b. en 3.2.b. niet in te vullen: u mag de vraag doorstrepen.
170
Algemene beleidsopties: ondersteuning binnen gewone ouderenzorg
3.b. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
ondersteuning binnen de gewone ouderenzorg haalbaar 6 6 6
3.1.b. Wat betreft ondersteuning binnen de gewone ouderenzorg, is Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
een uitgebreider dagaanbod haalbaar
meer aangepaste begeleiding naast het aanbieden van zorg haalbaar
het ontwikkelen van eigen expertise rond zorg voor gehandicapten haalbaar
dit vooral binnen thuiszorgvoorzieningen haalbaar
dit vooral binnen ouderenvoorzieningen haalbaar
trajectbegeleiding en/of geïntegreerd case-management haalbaar
3.2.b. Om ondersteuning binnen gewone ouderenzorg te vergemakkelijken, is Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
meer begeleidend/agogisch personeel haalbaar
het creëren van extra plaatsen voor de doelgroep haalbaar
het beschikbaar stellen van extra middelen haalbaar
hetzelfde gegarandeerd zakgeld als in residentiële gehandicaptenzorg haalbaar
gelijkwaardige verloning voor personeel over sectoren heen haalbaar
meer specifieke vorming voor het personeel haalbaar
een opleiding met zowel verpleeg- als begeleidkundige aspecten haalbaar
het afschaffen van de leeftijdsgrens van 65 jaar voor ouderenvoorzieningen haalbaar
Opmerking/bedenking:
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
7. Indien u hier een kruisje geplaatst heeft, hoeft u vraag 4.1.a. niet in te vullen: u mag de vraag doorstrepen.
171
Algemene beleidsopties: ondersteuning zelf-/mantel-/pleegzorgers
4.a. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
het bieden van meer ondersteuning aan zelf-/mantel-/pleegzorgers wenselijk 7 7 7
4.1.a. Wat betreft ondersteuning aan zelf-/mantel-/pleegzorgers, is Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
meer oproepbare hulp (ADL-centrale/personenalarmsysteem/zorgknooppunt) wenselijk
het garanderen van crisishulp in crisissituaties wenselijk
het vereenvoudigen van de administratie wenselijk
het oprichten van informatiepunten wenselijk
het toegankelijk maken van de thuisomgeving wenselijk
het uitbreiden van dienstencheques naar zorgcheques wenselijk
het helpen uitbouwen van sociale netwerken wenselijk
het investeren in vrijwilligerswerkingen binnen de thuiszorg wenselijk
het beperken van de wachttijden in beide sectoren wenselijk
het garanderen van de betaalbaarheid van intensievere thuiszorg wenselijk
een analyse van de omgevingssituatie (infrastructuur, middelen, netwerk…) wenselijk
het systematisch opvolgen van (oudere) zelf-/mantel-/pleegzorgers wenselijk
een vlotte doorstroming van ambulante naar residentiële zorg wenselijk
de uitbreiding van diensten voor pleegzorg/gastopvang/WOP1 wenselijk
de uitbreiding van aanpasbare en/of toegankelijke woningen voor de doelgroep wenselijk
Opmerking/bedenking:
1. “Wonen Onder Begeleiding” van een particulier: een ambulante variante van pleegzorg, waarbij de persoon met een handicap
zelfstandig woont en ondersteuning krijgt van een niet-professionele hulpverlener.
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
8. Indien u hier een kruisje geplaatst heeft, hoeft u vraag 4.1.b. niet in te vullen: u mag de vraag doorstrepen.
172
Algemene beleidsopties: ondersteuning zelf-/mantel-/pleegzorgers
4.b. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
het bieden van meer ondersteuning aan zelf-/mantel-/pleegzorgers haalbaar 8 8 8
4.1.b. Wat betreft ondersteuning aan zelf-/mantel-/pleegzorgers, is Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
meer oproepbare hulp (ADL-centrale/personenalarmsysteem/zorgknooppunt) haalbaar
het garanderen van crisishulp in crisissituaties haalbaar
het vereenvoudigen van de administratie haalbaar
het oprichten van informatiepunten haalbaar
het toegankelijk maken van de thuisomgeving haalbaar
het uitbreiden van dienstencheques naar zorgcheques haalbaar
het helpen uitbouwen van sociale netwerken haalbaar
het investeren in vrijwilligerswerkingen binnen de thuiszorg haalbaar
het beperken van de wachttijden in beide sectoren haalbaar
het garanderen van de betaalbaarheid van intensievere thuiszorg haalbaar
een analyse van de omgevingssituatie (infrastructuur, middelen, netwerk…) haalbaar
het systematisch opvolgen van (oudere) zelf-/mantel-/pleegzorgers haalbaar
een vlottere doorstroming van ambulante naar residentiële zorg haalbaar
de uitbreiding van diensten voor pleegzorg/gastopvang/WOP2 haalbaar
de uitbreiding van aanpasbare en/of toegankelijke woningen voor de doelgroep haalbaar
Opmerking/bedenking:
2. “Wonen Onder Begeleiding” van een particulier: een ambulante variante van pleegzorg, waarbij de persoon met een handicap
zelfstandig woont en ondersteuning krijgt van een niet-professionele hulpverlener.
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
9. Indien u hier een kruisje geplaatst heeft, hoeft u vraag 5.1.a. niet in te vullen: u mag de vraag doorstrepen.
173
Algemene beleidsopties: middelen en ondersteuning
5.a. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
een herziening van de toekenning van middelen en ondersteuning wenselijk 9 9 9
5.1.a. Als criterium voor de toekenning van middelen en ondersteuning, is Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
wat de persoon vraagt wenselijk
een leeftijdgrens wenselijk
de diagnose wenselijk
een functionele graad van beperking (zorgzwaarte) wenselijk
het uniformiseren van inschaling van zorg (Katz-, Bel-, Sis-schaal…) wenselijk
de financiële draagkracht van de directe familie in rekening brengen wenselijk
de zorgende draagkracht van de directe familie in rekening brengen wenselijk
het inkomen van de persoon in rekening brengen wenselijk
Opmerking/bedenking:
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
10. Indien u hier een kruisje geplaatst heeft, hoeft u vraag 5.1.b. niet in te vullen: u mag de vraag doorstrepen.
174
Algemene beleidsopties: middelen en ondersteuning
5.b. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
een herziening van de toekenning van middelen en ondersteuning haalbaar 10 10 10
5.1.b. Als criterium voor de toekenning van middelen en ondersteuning, is Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
wat de persoon vraagt haalbaar
een leeftijdgrens haalbaar
de diagnose haalbaar
een functionele graad van beperking (zorgzwaarte) haalbaar
het uniformiseren van inschaling van zorg (Katz-, Bel-, Sis-schaal…) haalbaar
de financiële draagkracht van de directe familie in rekening brengen haalbaar
de zorgende draagkracht van de directe familie in rekening brengen haalbaar
het inkomen van de persoon in rekening brengen haalbaar
Opmerking/bedenking:
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
11. Met de term aanpassingen worden bijvoorbeeld de beleidsopties opgesomd in deze vragenlijst bedoeld. 175
Specifieke beleidsopties: handicap (gehandicaptenzorg)
6.a. De opvang van ouder wordenden met een Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
licht verstandelijke handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk
licht verstandelijke handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen11 wenselijk
matig verstandelijke handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk
matig verstandelijke handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk
ernstig verstandelijke handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk
ernstig verstandelijke handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk
niet-aangeboren hersenletsel is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk
niet-aangeboren hersenletsel is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk
handicap en dementie is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk
handicap en dementie is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk
vorm van jongdementie is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk
vorm van jongdementie is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk
motorische handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk
motorische handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk
visuele handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk
visuele handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk
auditieve handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk
auditieve handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk
ernstige vorm van autisme is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk
ernstige vorm van autisme is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijks
handicap en gedragsproblemen is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk
handicap en gedragsproblemen is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk
handicap en psychische problemen is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk
handicap en psychische problemen is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk
Opmerking/bedenking:
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
176
Specifieke beleidsopties: handicap (gehandicaptenzorg)
6.b. De opvang van ouder wordenden met een Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
licht verstandelijke handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar
licht verstandelijke handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar
matig verstandelijke handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar
matig verstandelijke handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar
ernstig verstandelijke handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar
ernstig verstandelijke handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar
niet-aangeboren hersenletsel is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar
niet-aangeboren hersenletsel is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar
handicap en dementie is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar
handicap en dementie is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar
vorm van jongdementie is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar
vorm van jongdementie is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar
motorische handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar
motorische handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar
visuele handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar
visuele handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar
auditieve handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar
auditieve handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar
ernstige vorm van autisme is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar
ernstige vorm van autisme is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar
handicap en gedragsproblemen is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar
handicap en gedragsproblemen is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar
handicap en psychische problemen is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar
handicap en psychische problemen is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar
Opmerking/bedenking:
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
177
Specifieke beleidsopties: handicap (ouderenzorg)
7.a. De opvang van ouder wordenden met een Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
licht verstandelijke handicap is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk
licht verstandelijke handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk
matig verstandelijke handicap is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk
matig verstandelijke handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk
ernstig verstandelijke handicap is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk
ernstig verstandelijke handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk
niet-aangeboren hersenletsel is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk
niet-aangeboren hersenletsel is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk
handicap en dementie is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk
handicap en dementie is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk
vorm van jongdementie is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk
vorm van jongdementie is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk
motorische handicap is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk
motorische handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk
visuele handicap is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk
visuele handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk
auditieve handicap is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk
auditieve handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk
ernstige vorm van autisme is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk
ernstige vorm van autisme is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk
handicap en gedragsproblemen is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk
handicap en gedragsproblemen is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk
handicap en psychische problemen is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk
handicap en psychische problemen is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk
Opmerking/bedenking:
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
178
Specifieke beleidsopties: handicap (ouderenzorg)
7.b. De opvang van ouder wordenden met een Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
licht verstandelijke handicap is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar
licht verstandelijke handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar
matig verstandelijke handicap is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar
matig verstandelijke handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar
ernstig verstandelijke handicap is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar
ernstig verstandelijke handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar
niet-aangeboren hersenletsel is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar
niet-aangeboren hersenletsel is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar
handicap en dementie is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar
handicap en dementie is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar
vorm van jongdementie is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar
vorm van jongdementie is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar
motorische handicap is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar
motorische handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar
visuele handicap is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar
visuele handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar
auditieve handicap is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar
auditieve handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar
ernstige vorm van autisme is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar
ernstige vorm van autisme is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar
handicap en gedragsproblemen is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar
handicap en gedragsproblemen is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar
handicap en psychische problemen is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar
handicap en psychische problemen is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar
Opmerking/bedenking:
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
179
Specifieke beleidsopties: leefsituatie3
8.a. Het beleidsmatig ondersteunen van de overgang van Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
thuis naar een voorziening uit de ouderenzorg is wenselijk
thuis naar een voorziening uit de ouderenzorg mits aanpassingen is wenselijk
thuis naar een voorziening uit de gehandicaptenzorg is wenselijk
thuis naar een voorziening uit de gehandicaptenzorg mits aanpassingen is wenselijk
zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een woonzorgcentrum is wenselijk
zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een woonzorgcentrum mits aanpassingen is wenselijk
zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een tehuis (VAPH) is wenselijk
zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een tehuis (VAPH) mits aanpassingen is wenselijk
tehuizen voor werkenden naar een woonzorgcentrum is wenselijk
tehuizen voor werkenden naar een woonzorgcentrum mits aanpassingen is wenselijk
tehuizen voor werkenden naar een tehuis niet-werkenden is wenselijk
tehuizen voor werkenden naar een tehuis niet-werkenden mits aanpassingen is wenselijk
tehuizen voor niet-werkenden naar een woonzorgcentrum is wenselijk
tehuizen voor niet-werkenden naar een woonzorgcentrum mits aanpassingen is wenselijk
Opmerking/bedenking:
3. Een woonzorgcentrum is de nieuwe term voor een rust- of verzorgingstehuis.
Een tehuis voor werkenden is een voorziening voor personen met een verstandelijke of motorische handicap die overdag gaan
werken in het normale economische circuit of in een beschutte werkplaats, maar die 's avonds en in het weekend ondersteuning
nodig hebben.
Een tehuis voor niet-werkenden is een voorziening voor personen met een ernstige handicap die niet beschikken over
arbeidsvaardigheden.
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
180
Specifieke beleidsopties: leefsituatie4
8.b. Het beleidsmatig ondersteunen van de overgang van Helemaal
niet akkoord Eerder niet
akkoord Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
thuis naar een voorziening uit de ouderenzorg is haalbaar
thuis naar een voorziening uit de ouderenzorg mits aanpassingen is haalbaar
thuis naar een voorziening uit de gehandicaptenzorg is haalbaar
thuis naar een voorziening uit de gehandicaptenzorg mits aanpassingen is haalbaar
zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een woonzorgcentrum is haalbaar
zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een woonzorgcentrum mits aanpassingen is haalbaar
zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een tehuis (VAPH) is haalbaar
zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een tehuis (VAPH) mits aanpassingen is haalbaar
tehuizen voor werkenden naar een woonzorgcentrum is haalbaar
tehuizen voor werkenden naar een woonzorgcentrum mits aanpassingen is haalbaar
tehuizen voor werkenden naar een tehuis niet-werkenden is haalbaar
tehuizen voor werkenden naar een tehuis niet-werkenden mits aanpassingen is haalbaar
tehuizen voor niet-werkenden naar een woonzorgcentrum is haalbaar
tehuizen voor niet-werkenden naar een woonzorgcentrum mits aanpassingen is haalbaar
Opmerking/bedenking:
4. Een woonzorgcentrum is de nieuwe term voor een rust of verzorgingstehuis.
Een tehuis werkenden is een voorziening voor personen met een verstandelijke of motorische handicap die overdag gaan werken in
het normale economische circuit of in een beschutte werkplaats, maar die 's avonds en in het weekend ondersteuning nodig
hebben.
Een tehuis niet-werkenden is een voorziening voor personen met een ernstige handicap die niet beschikken over
arbeidsvaardigheden.
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
181
Belangrijkste beleidsopties
9. Welke zijn voor u de drie belangrijkste beleidsopties voor de doelgroep? (eigen prioriteiten en/of zaken uit de vragenlijst)
1)
2)
3)
182
Bedenkingen /opmerkingen /aanvullingen
Indien u nog iets wenst toe te voegen, kan dit hier:
Bedankt voor uw medewerking!
183
Bijlage 7 : cijfers beschrijvende analyse
1.a. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
samenwerking tussen de gehandicaptenzorg en gewone ouderenzorg wenselijk 0,6 % (1)3 1,8% (3) 5,9% (10) 34,1% (58) 52,9% (90)
4 1,2% (2) 3,5% (6)
1.1.a. Wat betreft samenwerking tussen beide sectoren, is Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
Over-
geslaan5
samen dagbesteding (animatie, activiteiten, dagverzorging…) organiseren wenselijk 2,4% (4) 8,8% (15) 17,6% (30) 45,3% (77) 20,0% (34) 1,8% (3) 0,6% (1) 3,5% (6)
trajectbegeleiding en/of geïntegreerd case-management wenselijk 0% (0) 5,3% (9) 17,6% (30) 36,5% (62) 30,0% (51) 5,3% (9) 1,8% (3) 3,5% (6)
samen oproepbare hulp organiseren (ADL-centrale/personenalarmsysteem) wenselijk 0,6% (1) 8,8% (15) 15,9% (27) 38,8% (66) 28,2% (48) 2,9% (5) 1,2% (2) 3,5% (6)
het uitwisselen van knowhow wenselijk 0% (0) 0,6% (1) 4,7% (8) 23,5% (40) 66,5% (113) 0% (0) 1,2% (2) 3,5% (6)
regionaal overleg (bijvoorbeeld over knelpuntdossiers) wenselijk 0,6% (1) 3,5% (6) 12,9% (22) 34,7% (59) 42,4% (72) 1,8% (3) 0,6% (1) 3,5% (6)
het uitbouwen van sectoroverschrijdende crisishulp wenselijk 0,6% (1) 5,9% (10) 19,4% (33) 28,2% (48) 37,1% (63) 4,1% (7) 1,2% (2) 3,5% (6)
het openstellen van ADL-centrales voor alle ouderen wenselijk 1,2% (2) 7,2% (12) 15,9% (27) 31,8% (54) 31,2% (53) 9,0% (15) 0,6% (1) 3,5% (6)
het uitbouwen van sectoroverschrijdende functie-uitwisseling (bvb. diëtist) wenselijk 1,2% (2) 0,9% (1) 12,4% (21) 37,6% (64) 41,8% (71) 2,4% (4) 0,6% (1) 3,5% (6)
1.2.a. Om samenwerking te vergemakkelijken is Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
Over-
geslaan
het afstemmen van de regelgeving tussen beide sectoren wenselijk 0% (0) 2,9% (5) 11,8% (20) 34,7% (59) 42,9% (73) 3,5% (6) 0,6% (1) 3,5% (6)
het regionaal/provinciaal coördineren van overleg wenselijk 1,2% (2) 3,5% (6) 18,8% (32) 37,6% (64) 31,8% (54) 2,9% (5) 0,6% (1) 3,5% (6)
het beschikbaar stellen van extra middelen wenselijk 0,6% (1) 0% (0) 4,7% (8) 27,1% (46) 62,9% (107) 0,6% (1) 0,6% (1) 3,5% (6)
het invoeren van persoonsgebonden budgetten los van de sector wenselijk 0% (0) 2,9% (5) 30,6% (52) 21,8% (37) 34,1% (58) 5,3% (9) 1,8% (3) 3,5% (6)
het reguleren van de chronische zorg binnen eenzelfde overheid wenselijk 0% (0) 3,5% (6) 16,5% (28) 34,1% (58) 37,1% (63) 4,7% (8) 0,6% (1) 3,5% (6)
het oprichten van experimenteerprojecten los van de regelgeving wenselijk 1,8% (3) 2,9% (5) 22,9% (39) 37,1% (63) 28,2% (48) 2,4% (4) 1,2% (2) 3,5% (6)
een analyse van de omgevingssituatie (infrastructuur, middelen, netwerk…) wenselijk 0% (0) 1,8% (3) 13,5% (23) 35,9% (61) 42,9% (73) 1,8% (3) 0,6% (1) 3,5% (6)
creëren van meer openheid/samenwerkingsvaardigheden tussen sectoren wenselijk 0% (0) 0,6% (1) 9,4% (16) 38,2% (65) 47,1% (80) 0,6% (1) 0,6% (1) 3,5% (6)
3 De cijfers tussen haakjes zijn de absolute aantallen. De percentages zijn berekend op basis van rijtotalen.
4 De modus (= waarde van de variabele met de hoogste frequentie) is in groen aangeduid.
5 Wie op de algemene vraag ”helemaal niet akkoord”, “eerder niet akkoord” of “geen mening” had ingevuld, mocht de deelvragen overslaan.
184
1.b. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
samenwerking tussen de gehandicaptenzorg en gewone ouderenzorg haalbaar 0,6% (1) 6,5% (11) 14,7% (25) 42,4% (72) 25,9% (44) 2,4% (4) 7,6% (13)
1.1.b. Wat betreft samenwerking tussen beide sectoren, is Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
Over-
geslaan
samen dagbesteding (animatie, activiteiten, dagverzorging…) organiseren haalbaar 2,9% (5) 5,3% (9) 20,0% (34) 38,8% (66) 17,6% (30) 2,9% (5) 2,9% (5) 9,4% (16)
trajectbegeleiding en/of geïntegreerd case-management haalbaar 1,2% (2) 7,1% (12) 21,2% (36) 31,2% (53) 18,8% (32) 8,2% (14) 2,9% (5) 9,4% (16)
samen oproepbare hulp organiseren (vb.ADL-centrale/personenalarmsysteem) haalbaar 0,6% (1) 6,5% (11) 22,9% (39) 35,3% (60) 17,1% (29) 5,3% (9) 2,9% (5) 9,4% (16)
het uitwisselen van knowhow haalbaar 0,6% (1) 0% (0) 7,6% (13) 37,1% (63) 41,8% (71) 1,2% (2) 2,9% (5) 8,8% (15)
regionaal overleg (bijvoorbeeld over knelpuntdossiers) haalbaar 0% (0) 2,4% (4) 16,5% (28) 37,1% (63) 26,5% (45) 4,7% (8) 3,5% (6) 9,4% (16)
het uitbouwen van sectoroverschrijdende crisishulp haalbaar 0,6% (1) 7,6% (13) 22,9% (39) 31,2% (53) 16,5% (28) 8,2% (14) 3,5% (6) 9,4% (16)
het openstellen van ADL-centrales voor iedereen haalbaar 0,6% (1) 8,2% (14) 20,0% (34) 28,8% (49) 18,2% (31) 11,8% (20) 2,9% (5) 9,4% (16)
het uitbouwen van sectoroverschrijdende functie-uitwisseling (bvb. diëtist) haalbaar 1,8% (3) 2,4% (4) 20,0% (34) 35,9% (61) 25,3% (43) 2,4% (4) 2,9% (5) 9,4% (16)
1.2.b. Om samenwerking te vergemakkelijken is Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
Over-
geslaan
het afstemmen van de regelgeving tussen beide sectoren haalbaar 0% (0) 7,6% (13) 25,3% (43) 28,8% (49) 18,8% (32) 7,1% (12) 2,9% (5) 9,4% (16)
het regionaal/provinciaal coördineren van overleg haalbaar 1,2% (2) 4,7% (8) 22,4% (38) 31,8% (54) 23,5% (40) 3,5% (6) 3,5% (6) 9,4% (16)
het beschikbaar stellen van extra middelen haalbaar 1,8% (3) 9,4% (16) 27,1% (46) 22,9% (39) 20,0% (34) 5,9% (10) 3,5% (6) 9,4% (16)
het invoeren van persoonsgebonden budgetten los van de sector haalbaar 1,8% (3) 9,4% (16) 34,1% (58) 18,2% (31) 12,9% (22) 10,0% (17) 4,1% (7) 9,4% (16)
het reguleren van de chronische zorg binnen eenzelfde overheid haalbaar 0,6% (1) 5,3% (9) 29,4% (50) 25,3% (43) 19,4% (33) 7,6% (13) 2,9% (5) 9,4% (16)
het oprichten van experimenteerprojecten los van de regelgeving haalbaar 1,8% (3) 3,5% (6) 25,9% (44) 32,4% (55) 15,9% (27) 8,2% (14) 3,5% (6 8,8% (15)
een analyse van de omgevingssituatie (infrastructuur, middelen, netwerk…) haalbaar 0,6% (1) 1,2% (2) 22,4% (38) 33,5% (57) 27,6% (47) 2,4% (4) 2,9% (5) 9,4% (16)
creëren van meer openheid/samenwerkingsvaardigheden tussen sectoren haalbaar 0% (0) 1,2% (2) 21,2% (36) 35,9% (61) 26,5% (45) 2,9% (5) 2,9% (5) 9,4% (16)
185
2.a. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
ondersteuning binnen de gehandicaptenzorg wenselijk 0% (0) 2,4% (4) 3,5% (6) 29,4% (50) 52,4% (89) 4,1% (7) 8,2% (14)
2.1.a. Wat betreft ondersteuning binnen de gehandicaptenzorg, is Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
Over-
geslaan
investeren in verpleegkundige en medische zorg wenselijk 0% (0) 2,4% (4) 4,7% (8) 27,6% (47) 51,2% (87) 1,8% (3) 5,3% (9) 7,1% (12)
differentiëren via homogene leeftijdsgroepen (jongere en oudere groepen) wenselijk 1,2% (2) 12,9% (22) 16,5% (28) 31,8% (54) 23,5% (40) 2,4% (4) 4,7% (8) 7,1% (12)
het uitbouwen van eigen expertise in palliatieve zorg wenselijk 0,6% (1) 4,7% (8) 7,1% (12) 25,9% (44) 47,6% (81) 2,4% (4) 4,7% (8) 7,1% (12)
de inschakeling van thuisverpleging in de residentiële gehandicaptenzorg wenselijk 1,2% (2) 4,1% (7) 8,8% (15) 21,2% (36) 50,0% (85) 2,9% (5) 4,7% (8) 7,1% (12)
een specifieke setting voor de doelgroep binnen de regio wenselijk 2,4% (4) 11,8% (20) 20,6% (35) 24,7% (42) 22,9% (39) 5,9% (10) 4,7% (8) 7,1% (12)
het ontwikkelen van eigen expertise rond dementie wenselijk 0% (0) 3,5% (6) 5,3% (9) 31,2% (53) 45,9% (78) 2,4% (4) 4,7% (8) 7,1% (12)
het toekennen van verpleegkundige bevoegdheden aan de ADL-assistent wenselijk 1,2% (2) 11,2% (19) 14,7% (25) 21,2% (36) 27,1% (46) 12,4% (21) 5,3% (9) 7,1% (12)
een minder activerende begeleidingsvisie wenselijk 2,9% (5) 12,4% (21) 22,4% (38) 24,7% (42) 15,9% (27) 9,4% (16) 5,3% (9) 7,1% (12)
2.2.a. Om ondersteuning binnen de gehandicaptenzorg te vergemakkelijken, is Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
Over-
geslaan
gelijkwaardige verloning voor personeel over sectoren heen wenselijk 0% (0) 1,8% (3) 15,9% (27) 20,6% (35) 44,1% (75) 5,9% (10) 4,7% (8) 7,1% (12)
het beschikbaar stellen van extra middelen wenselijk 0% (0) 0% (0) 4,1% (7) 28,2% (48) 54,7% (93) 0,6% (1) 5,3% (9) 7,1% (12)
schaalvergroting van voorzieningen wenselijk 4,7% (8) 18,8% (32) 24,7% (42) 21,2% (36) 14,7% (25) 4,1% (7) 4,7% (8) 7,1% (12)
het afschaffen van de inschrijvingsgrens van 65 jaar wenselijk 1,8% (3) 7,1% (12) 15,9% (27) 24,7% (42) 34,1% (58) 4,7% (8) 4,7% (8) 7,1% (12)
specifieke vorming voor het personeel wenselijk 0% (0) 0% (0) 1,2% (2) 27,6% (47) 58,2% (99) 1,2% (2) 4,7% (8) 7,1% (12)
een snellere wijziging van erkenningsvorm wenselijk 0% (0) 1,2% (2) 11,8% (20) 22,9% (39) 44,1% (75) 7,6% (13) 5,3% (9) 7,1% (12)
een opleiding met zowel verpleeg- als begeleidkundige aspecten wenselijk 0,6% (1) 1,8% (3) 7,6% (13) 35,3% (60) 42,4% (72) 0,6% (1) 4,7% (8) 7,1% (12)
een maatschappelijk draagvlak voor de extra benodigde omkadering wenselijk 0% (0) 0,6% (1) 4,1% (7) 34,7% (59) 45,3% (77) 2,4% (4) 5,9% (10) 7,1% (12)
het creëren van extra plaatsen voor de doelgroep wenselijk 0% (0) 0,6% (1) 5,3% (9) 23,5% (40) 54,7% (93) 3,5% (6) 5,3% (9) 7,1% (12)
186
2.b. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
ondersteuning binnen de gehandicaptenzorg haalbaar 0% (0) 4,1% (7) 11,2% (19) 33,5% (57) 25,9% (44) 10,6% (18) 14,7% (25)
2.1.b. Wat betreft ondersteuning binnen de gehandicaptenzorg, is Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
Over-
geslaan
investeren in verpleegkundige en medische zorg haalbaar 0% (0) 3,5% (6) 14,7% (25) 34,7% (59) 19,4% (33) 2,4% (4) 10,0% (17) 15,3% (26)
differentiëren via homogene leeftijdsgroepen (jongere en oudere groepen) haalbaar 0% (0) 5,9% (10) 20,0% (34) 28,8% (49) 14,7% (25) 4,7% (8) 10,0% (17) 15,3% (26)
het uitbouwen van eigen expertise in palliatieve zorg haalbaar 1,2% (2) 2,4% (4) 11,8% (20) 29,4% (50) 27,6% (47) 1,8% (3) 10,6% (18) 15,3% (26)
de inschakeling van thuisverpleging in de residentiële gehandicaptenzorg haalbaar 1,2% (2) 4,1% (7) 12,9% (22) 24,7% (42) 28,2% (48) 3,5% (6) 10,0% (17) 15,3% (26)
een specifieke setting voor de doelgroep binnen de regio haalbaar 0% (0) 9,4% (16) 26,5% (45) 21,8% (37) 8,8% (15) 7,1% (12) 11,2% (19) 15,3% (26)
het ontwikkelen van eigen expertise rond dementie haalbaar 0% (0) 2,9% (5) 11,2% (19) 28,2% (48) 29,4% (50) 2,4% (4) 10,6% (18) 15,3% (26)
het toekennen van verpleegkundige bevoegdheden aan de ADL-assistent haalbaar 0,6% (1) 7,1% (12) 20,0% (34) 22,4% (38) 11,8% (20) 12,4% (21) 10,6% (18) 15,3% (26)
een minder activerende begeleidingsvisie haalbaar 0% (0) 2,9% (5) 22,9% (39) 21,2% (36) 18,8% (32) 7,6% (13) 11,2% (19) 15,3% (26)
2.2.b. Om ondersteuning binnen de gehandicaptenzorg te vergemakkelijken, is Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
Over-
geslaan
gelijkwaardige verloning voor personeel over sectoren heen haalbaar 0,6% (1) 5,3% (9) 24,1% (41) 16,5% (28) 18,2% (31) 10,0% (17) 10,0% (17) 15,3% (26)
het beschikbaar stellen van extra middelen haalbaar 0% (0) 8,2% (14) 20,6% (35) 21,8% (37) 17,6% (30) 5,9% (10) 10,6% (18) 15,3% (26)
schaalvergroting van voorzieningen haalbaar 3,5% (6) 13,5% (23) 22,9% (39) 18,8% (32) 7,1% (12) 7,1% (12) 11,8% (20) 15,3% (26)
het afschaffen van de inschrijvingsgrens van 65 jaar haalbaar 1,2% (2) 6,5% (11) 23,5% (40) 18,2% (31) 20,0% (34) 4,1% (7) 11,2% (19) 15,3% (26)
specifieke vorming voor het personeel haalbaar 0% (0) 0,6% (1) 5,9% (10) 30,0% (51) 34,7% (59) 1,8% (3) 11,8% (20) 15,3% (26)
een snellere wijziging van erkenningsvorm haalbaar 0% (0) 7,6% (13) 20,6% (35) 24,1% (41) 17,6% (30) 3,5% (6) 11,2% (19) 15,3% (26)
een opleiding met zowel verpleeg- als begeleidkundige aspecten haalbaar 0% (0) 2,9% (5) 18,2% (31) 29,4% (50) 20,6% (35) 2,9% (5) 10,6% (18) 15,3% (26)
een maatschappelijk draagvlak voor de extra benodigde omkadering haalbaar 0% (0) 2,9% (5) 25,9% (44) 26,5% (45) 15,3% (26) 3,5% (6) 10,6% (18) 15,3% (26)
het creëren van extra plaatsen voor de doelgroep haalbaar 0% (0) 7,1% (12) 22,4% (38) 26,5% (45) 14,7% (25) 3,5% (6) 10,6% (18) 15,3% (26)
187
3.a. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
ondersteuning binnen de gewone ouderenzorg wenselijk 3,5% (6) 10,0% (17) 5,3% (9) 27,6% (47) 34,7% (59) 2,4% (4) 16,5% (28)
3.1.a. Wat betreft ondersteuning binnen de gewone ouderenzorg, is Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
Over-
geslaan
een uitgebreider dagaanbod wenselijk 0% (0) 1,2% (2) 9,4% (16) 28,8% (49) 30,0% (51) 4,1% (7) 11,2% (19) 15,3% (26)
meer aangepaste begeleiding naast het aanbieden van zorg wenselijk 0% (0) 0,6% (1) 4,1% (7) 27,1% (46) 41,2% (70) 1,2% (2) 10,6% (18) 15,3% (26)
het ontwikkelen van eigen expertise rond zorg voor gehandicapten wenselijk 0% (0) 1,2% (2) 5,9% (10) 27,1% (46) 40,0% (68) 0% (0) 10,6% (18) 15,3% (26)
dit vooral binnen thuiszorgvoorzieningen wenselijk 0% (0) 3,5% (6) 15,3% (26) 28,8% (49) 24,7% (40) 1,2% (2) 11,2% (19) 15,3% (26)
dit vooral binnen ouderenvoorzieningen wenselijk 0% (0) 2,9% (5) 14,7% (25) 28,2% (48) 27,1% (46) 0% (0) 11,8% (20) 15,3% (26)
trajectbegeleiding en/of geïntegreerd case-management wenselijk 0% (0) 2,9% (5) 17,6% (30) 26,5% (45) 20,6% (35) 5,3% (9) 11,8% (20) 15,3% (26)
3.2.a. Om ondersteuning binnen gewone ouderenzorg te vergemakkelijken, is Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
Over-
geslaan
meer begeleidend/agogisch personeel wenselijk 0% (0) 1,2% (2) 7,1% (12) 27,6% (47) 37,6% (64) 1,2% (2) 10,6% (18) 14,7% (25)
het creëren van extra plaatsen voor de doelgroep wenselijk 0% (0) 1,2% (2) 7,6% (13) 25,3% (43) 39,4% (67) 1,2% (2) 10,6% (18) 14,7% (25)
het beschikbaar stellen van extra middelen wenselijk 0% (0) 1,2% (2) 3,5% (6) 28,2% (48) 41,2% (70) 0% (0) 11,2% (19) 14,7% (25)
hetzelfde gegarandeerd zakgeld als in residentiële gehandicaptenzorg wenselijk 0% (0) 3,5% (6) 20,6% (35) 16,5% (28) 27,1% (46) 6,5% (11) 11,2% (19) 14,7% (25)
gelijkwaardige verloning voor personeel over sectoren heen wenselijk 0,6% (1) 1,2% (2) 10,0% (17) 21,2% (36) 37,6% (64) 4,1% (7) 10,6% (18) 14,7% (25)
meer specifieke vorming voor het personeel wenselijk 0% (0) 0,6% (1) 2,4% (4) 24,7% (40) 46,5% (79) 0,6% (1) 10,6% (18) 14,7% (25)
een opleiding met zowel verpleeg- als begeleidkundige aspecten wenselijk 0% (0) 1,2% (2) 6,5% (11) 25,9% (44) 40,6% (69) 0,6% (1) 10,6% (18) 14,7% (25)
het afschaffen van de leeftijdsgrens van 65 jaar voor ouderenvoorzieningen wenselijk 1,8% (3) 2,9% (5) 12,4% (21) 22,4% (38) 32,4% (55) 2,9% (5) 10,6% (18) 14,7% (25)
188
3.b. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
ondersteuning binnen de gewone ouderenzorg haalbaar 0,6% (1) 12,4% (21) 17,1% (29) 28,2% (48) 14,1% (24) 7,6% (13) 20,0% (34)
3.1.b. Wat betreft ondersteuning binnen de gewone ouderenzorg, is Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
Over-
geslaan
een uitgebreider dagaanbod haalbaar 1,2% (2) 4,1% (7) 18,8% (32) 22,9% (39) 13,5% (23) 5,9% (10) 12,9% (22) 20,6% (35)
meer aangepaste begeleiding naast het aanbieden van zorg haalbaar 1,2% (2) 4,7% (8) 14,7% (25) 27,6% (47) 14,7% (25) 3,5% (6) 12,9% (22) 20,6% (35)
het ontwikkelen van eigen expertise rond zorg voor gehandicapten haalbaar 0% (0) 2,9% (5) 11,8% (20) 31,2% (53) 18,2% (31) 2,4% (4) 12,9% (22) 20,6% (35)
dit vooral binnen thuiszorgvoorzieningen haalbaar 0,6% (1) 4,7% (8) 20,6% (35) 22,4% (38) 9,4% (16) 8,2% (14) 13,5% (23) 20,6% (35)
dit vooral binnen ouderenvoorzieningen haalbaar 0% (0) 3,5% (6) 18,2% (31) 24,7% (40) 12,4% (21) 7,1% (12) 13,5% (23) 20,6% (35)
trajectbegeleiding en/of geïntegreerd case-management haalbaar 0% (0) 3,5% (6) 24,7% (40) 17,1% (29) 9,4% (16) 9,4% (16) 15,3% (26) 20,6% (35)
3.2.b. Om ondersteuning binnen gewone ouderenzorg te vergemakkelijken, is Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
Over-
geslaan
meer begeleidend/agogisch personeel haalbaar 0,6% (1) 4,1% (7) 14,7% (25) 28,2% (48) 13,5% (23) 3,5% (6) 14,7% (25) 20,6% (35)
het creëren van extra plaatsen voor de doelgroep haalbaar 0,6% (1) 4,7% (8) 19,4% (33) 22,4% (38) 14,1% (24) 4,1% (7) 14,1% (24) 20,6% (35)
het beschikbaar stellen van extra middelen haalbaar 0,6% (1) 4,1% (7) 20,0% (34) 22,9% (39) 11,8% (20) 5,9% (10) 14,1% (24) 20,6% (35)
hetzelfde gegarandeerd zakgeld als in residentiële gehandicaptenzorg haalbaar 0% (0) 3,5% (6) 31,2% (53) 12,4% (21) 5,9% (10) 11,8% (20) 14,7% (25) 20,6% (35)
gelijkwaardige verloning voor personeel over sectoren heen haalbaar 0,6% (1) 1,8% (3) 24,7% (40) 15,3% (26) 15,9% (27) 6,5% (11) 14,7% (25) 20,6% (35)
meer specifieke vorming voor het personeel haalbaar 0% (0) 0,6% (1) 9,4% (16) 30,0% (51) 21,8% (37) 3,5% (6) 14,1% (24) 20,6% (35)
een opleiding met zowel verpleeg- als begeleidkundige aspecten haalbaar 0% (0) 0,6% (1) 16,5% (28) 24,7% (40) 18,2% (31) 5,3% (9) 14,1% (24) 20,6% (35)
het afschaffen van de leeftijdsgrens van 65 jaar voor ouderenvoorzieningen haalbaar 1,8% (3) 2,9% (5) 21,2% (36) 17,1% (29) 17,1% (29) 5,3% (9) 14,1% (24) 20,6% (35)
189
4.a. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
het bieden van meer ondersteuning aan zelf-/mantel-/pleegzorgers wenselijk 0,6% (1) 2,9% (5) 9,4% (16) 21,2% (36) 42,9% (73) 4,7% (8) 18,2% (31)
4.1.a. Wat betreft ondersteuning aan zelf-/mantel-/pleegzorgers, is Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
Over-
geslaan
meer oproepbare hulp wenselijk 0% (0) 1,2% (2) 7,6% (13) 25,9% (44) 43,5% (74) 0% (0) 13,5% (23) 8,2% (14)
het garanderen van crisishulp in crisissituaties wenselijk 0% (0) 0,6% (1) 6,5% (11) 21,8% (37) 49,4% (84) 0,6% (1) 12,9% (22) 8,2% (14)
het vereenvoudigen van de administratie wenselijk 0% (0) 0% (0) 6,5% (11) 22,9% (39) 47,6% (81) 1,8% (3) 12,9% (22) 8,2% (14)
het oprichten van informatiepunten wenselijk 0% (0) 3,5% (6) 11,8% (20) 24,7% (40) 37,1% (63) 1,8% (3) 12,9% (22) 8,2% (14)
het toegankelijk maken van de thuisomgeving wenselijk 0% (0) 1,2% (2) 3,5% (6) 24,7% (40) 48,8% (83) 0,6% (1) 12,9% (22) 8,2% (14)
het uitbreiden van dienstencheques naar zorgcheques wenselijk 1,8% (3) 1,8% (3) 9,4% (16) 22,9% (39) 37,1% (63) 5,9% (10) 12,9% (22) 8,2% (14)
het helpen uitbouwen van sociale netwerken wenselijk 0% (0) 0% (0) 7,6% (13) 28,2% (48) 42,9% (73) 0% (0) 12,9% (22) 8,2% (14)
het investeren in vrijwilligerswerkingen binnen de thuiszorg wenselijk 0% (0) 2,4% (4) 8,8% (15) 27,6% (47) 40,0% (68) 0% (0) 12,9% (22) 8,2% (14)
het beperken van de wachttijden in beide sectoren wenselijk 0% (0) 0% (0) 3,5% (6) 21,8% (37) 53,5% (91) 0% (0) 12,9% (22) 8,2% (14)
het garanderen van de betaalbaarheid van intensievere thuiszorg wenselijk 0% (0) 0,6% (1) 4,1% (7) 21,2% (36) 52,9% (90) 0% (0) 12,9% (22) 8,2% (14)
een analyse van de omgevingssituatie (infrastructuur, middelen, netwerk…) wenselijk 0% (0) 0,6% (1) 12,4% (21) 25,9% (44) 39,4% (67) 0,6% (1) 12,9% (22) 8,2% (14)
het systematisch opvolgen van (oudere) zelf-/mantel-/pleegzorgers wenselijk 0% (0) 1,2% (2) 12,4% (21) 30,0% (51) 35,3% (60) 0% (0) 12,9% (22) 8,2% (14)
een vlotte doorstroming van ambulante naar residentiële zorg wenselijk 0% (0) 0% (0) 4,7% (8) 18,2% (31) 55,3% (94) 0,6% (1) 12,9% (22) 8,2% (14)
de uitbreiding van diensten voor pleegzorg/gastopvang/WOP wenselijk 0% (0) 3,5% (6) 14,7% (25) 24,7% (40) 30,0% (51) 4,7% (8) 14,1% (24) 8,2% (14)
de uitbreiding van aanpasbare/toegankelijke woningen voor de doelgroep wenselijk 0% (0) 1,2% (2) 5,9% (10) 21,8% (37) 47,6% (81) 0,6% (1) 14,7% (25) 8,2% (14)
190
4.b. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
het bieden van meer ondersteuning aan zelf-/mantel-/pleegzorgers haalbaar 0,6% (1) 4,7% (8) 14,7% (25) 27,1% (46) 21,2% (36) 11,2% (19) 20,6% (35)
4.1.b. Wat betreft ondersteuning aan zelf-/mantel-/pleegzorgers, is Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
Over-
geslaan
meer oproepbare hulp haalbaar 0% (0) 0% (0) 17,1% (29) 23,5% (40) 24,1% (39) 2,9% (5) 15,3% (26) 17,1% (29)
het garanderen van crisishulp in crisissituaties haalbaar 0% (0) 4,7% (8) 24,1% (39) 21,2% (36) 14,1% (24) 4,1% (7) 14,7% (25) 17,1% (29)
het vereenvoudigen van de administratie haalbaar 0% (0) 1,2% (2) 12,9% (22) 26,5% (45) 22,4% (38) 5,3% (9) 14,7% (25) 17,1% (29)
het oprichten van informatiepunten haalbaar 0% (0) 1,8% (3) 17,6% (30) 25,9% (44) 21,2% (36) 1,8% (3) 14,7% (25) 17,1% (29)
het toegankelijk maken van de thuisomgeving haalbaar 0% (0) 2,9% (5) 17,1% (29) 28,8% (49) 17,6% (30) 1,8% (3) 14,7% (25) 17,1% (29)
het uitbreiden van dienstencheques naar zorgcheques haalbaar 0,6% (1) 5,9% (10) 17,6% (30) 21,2% (36) 14,1% (24) 8,8% (15) 14,7% (25) 17,1% (29)
het helpen uitbouwen van sociale netwerken haalbaar 0% (0) 3,5% (6) 20,6% (35) 28,2% (48) 15,3% (26) 0,6% (1) 14,7% (25) 17,1% (29)
het investeren in vrijwilligerswerkingen binnen de thuiszorg haalbaar 0,6% (1) 5,3% (9) 17,1% (29) 25,3% (43) 18,2% (31) 1,8% (3) 14,7% (25) 17,1% (29)
het beperken van de wachttijden in beide sectoren haalbaar 1,2% (2) 13,5% (23) 24,7% (40) 14,1% (24) 11,2% (19) 3,5% (6) 14,7% (25) 17,1% (29)
het garanderen van de betaalbaarheid van intensievere thuiszorg haalbaar 0,6% (1) 7,1% (12) 28,8% (49) 15,9% (27) 11,2% (19) 4,1% (7) 15,3% (26) 17,1% (29)
een analyse van de omgevingssituatie (infrastructuur, middelen, netwerk…) haalbaar 0% (0) 0,6% (1) 20,0% (34) 27,6% (47) 17,6% (30) 1,8% (3) 15,3% (26) 17,1% (29)
het systematisch opvolgen van (oudere) zelf-/mantel-/pleegzorgers haalbaar 0% (0) 7,1% (12) 24,1% (39) 22,9% (39) 11,8% (20) 1,8% (3) 15,3% (26) 17,1% (29)
een vlottere doorstroming van ambulante naar residentiële zorg haalbaar 0,6% (1) 8,2% (14) 19,4% (33) 23,5% (40) 13,5% (23) 2,9% (5) 14,7% (25) 17,1% (29)
de uitbreiding van diensten voor pleegzorg/gastopvang/WOP haalbaar 0% (0) 8,2% (14) 27,1% (46) 13,5% (23) 9,4% (16) 9,4% (16) 15,3% (26) 17,1% (29)
de uitbreiding van aanpasbare/toegankelijke woningen voor de doelgroep haalbaar 0% (0) 5,9% (10) 17,6% (30) 24,7% (40) 15,3% (26) 3,5% (6) 15,9% (27) 17,1% (29)
191
5.a. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
een herziening van de toekenning van middelen en ondersteuning wenselijk 0% (0) 0,6% (1) 9,4% (16) 30,6% (52) 35,3% (60) 7,1% (12) 17,1% (29)
5.1.a. Als criterium voor de toekenning van middelen en ondersteuning, is Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
Over-
geslaan
wat de persoon vraagt wenselijk 1,8% (3) 11,8% (20) 10,0% (17) 33,5% (57) 24,7% (40) 0% (0) 10,6% (18) 7,6% (13)
een leeftijdgrens wenselijk 18,8% (32) 28,8% (49) 18,2% (31) 8,2% (14) 5,9% (10) 0,6% (1) 11,8% (20) 7,6% (13)
de diagnose wenselijk 1,2% (2) 9,4% (16) 14,1% (24) 30,6% (52) 25,9% (44) 0,6% (1) 10,6% (18) 7,6% (13)
een functionele graad van beperking (zorgzwaarte) wenselijk 0,6% (1) 1,2% (2) 5,3% (9) 28,2% (48) 46,5% (79) 0% (0) 10,6% (18) 7,6% (13)
het uniformiseren van inschaling van zorg (Katz-, Bel-, Sis-schaal…) wenselijk 0% (0) 4,1% (7) 9,4% (16) 23,5% (40) 41,2% (70) 2,4% (4) 11,8% (20) 7,6% (13)
de financiële draagkracht van de directe familie in rekening brengen wenselijk 10,6% (18) 11,8% (20) 17,6% (30) 20,0% (34) 20,0% (34) 1,2% (2) 11,2% (19) 7,6% (13)
de zorgende draagkracht van de directe familie in rekening brengen wenselijk 4,1% (7) 4,7% (8) 10,6% (18) 31,8 (54) 30,0% (51) 0,6% (1) 10,6% (18) 7,6% (13)
het inkomen van de persoon in rekening brengen wenselijk 4,7% (8) 8,8% (15) 10,6% (18) 30,0% (51) 26,5% (45) 0,6% (1) 11,2% (19) 7,6% (13)
5.b. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
een herziening van de toekenning van middelen en ondersteuning haalbaar 0% (0) 3,5% (6) 18,8% (32) 31,2% (53) 11,2% (19) 15,3% (26) 20,0% (34)
5.1.b. Als criterium voor de toekenning van middelen en ondersteuning, is Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
Over-
geslaan
wat de persoon vraagt haalbaar 4,7% (8) 17,1% (29) 19,4% (33) 19,4% (33) 7,1% (12) 0,6% (1) 13,5% (23) 18,2% (31)
een leeftijdgrens haalbaar 11,2% (19) 11,8% (20) 21,2% (36) 17,6% (30) 5,3% (9) 1,2% (2) 13,5% (23) 18,2% (31)
de diagnose haalbaar 1,8% (3) 4,7% (8) 14,7% (25) 30,6% (52) 15,9% (27) 0,6% (1) 13,5% (23) 18,2% (31)
een functionele graad van beperking (zorgzwaarte) haalbaar 1,2% (2) 0,6% (1) 8,8% (15) 33,5% (57) 23,5% (40) 0,6% (1) 13,5% (23) 18,2% (31)
het uniformiseren van inschaling van zorg (Katz-, Bel-, Sis-schaal…) haalbaar 1,2% (2) 4,1% (7) 12,9% (22) 25,9% (44) 21,2% (36) 2,4% (4) 14,1% (24) 18,2% (31)
de financiële draagkracht van de directe familie in rekening brengen haalbaar 7,1% (12) 10,6% (18) 17,6% (30) 19,4% (33) 10,0% (17) 3,5% (6) 13,5% (23) 18,2% (31)
de zorgende draagkracht van de directe familie in rekening brengen haalbaar 2,9% (5) 7,1% (12) 20,6% (35) 20,6% (35) 14,7% (25) 2,4% (4) 13,5% (23) 18,2% (31)
het inkomen van de persoon in rekening brengen haalbaar 4,7% (8) 4,1% (7) 15,3% (26) 27,1% (46) 15,3% (26) 1,8% (3) 13,5% (23) 18,2% (31)
192
6.a. De opvang van ouder wordenden met een Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
licht verstandelijke handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk 0,6% (1) 14,7% (25) 11,8% (20) 34,1% (58) 13,5% (23) 10,0% (17) 15,3% (26)
licht verstandelijke handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk 0% (0) 11,2% (19) 11,2% (19) 27,1% (46) 24,1% (39) 11,2% (19) 15,3% (26)
matig verstandelijke handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk 1,2% (2) 6,5% (11) 8,8% (15) 41,8% (71) 15,9% (27) 10,0% (17) 15,9% (27)
matig verstandelijke handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk 0% (0) 4,1% (7) 8,2% (14) 31,2% (53) 31,2% (53) 11,2% (19) 14,1% (24)
ernstig verstandelijke handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk 1,2% (2) 5,9% (10) 8,2% (14) 27,6% (47) 28,8% (49) 12,9% (22) 15,3% (26)
ernstig verstandelijke handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk 0% (0) 3,5% (6) 7,6% (13) 24,7% (40) 37,1% (63) 12,9% (22) 14,1% (24)
niet-aangeboren hersenletsel is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk 2,9% (5) 11,2% (19) 12,4% (21) 30,6% (52) 14,1% (24) 14,1% (24) 14,7% (25)
niet-aangeboren hersenletsel is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk 1,2% (2) 6,5% (11) 7,1% (12) 32,9% (58) 25,9% (44) 12,9% (22) 13,5% (23)
handicap en dementie is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk 4,1% (7) 18,8% (32) 10,6% (18) 26,5% (45) 14,7% (25) 10,6% (18) 14,7% (25)
handicap en dementie is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk 2,4% (4) 13,5% (23) 8,8% (15) 27,6% (47) 25,3% (43) 8,8% (15) 13,5% (23)
vorm van jongdementie is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk 4,7% (8) 12,9% (22) 12,9% (22) 29,4% (50) 12,9% (22) 12,4% (21) 14,7% (25)
vorm van jongdementie is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk 2,9% (5) 11,2% (19) 6,5% (11) 30,6% (52) 24,7% (40) 10,6% (18) 13,5% (23)
motorische handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk 2,4% (4) 11,2% (19) 13,5% (23) 30,6% (52) 15,3% (26) 11,2% (19) 15,9% (27)
motorische handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk 1,2% (2) 10,0% (17) 11,2% (19) 27,6% (47) 24,1% (39) 11,8% (20) 14,1% (24)
visuele handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk 2,4% (4) 13,5% (23) 15,3% (26) 27,1% (46) 13,5% (23) 13,5% (23) 14,7% (25)
visuele handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk 1,2% (2) 12,4% (21) 15,9% (27) 23,5% (40) 21,2% (36) 12,4% (21) 13,5% (23)
auditieve handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk 2,9% (5) 12,9% (22) 15,3% (26) 27,1% (46) 12,9% (22) 14,1% (24) 14,7% (25)
auditieve handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk 1,8% (3) 11,8% (20) 13,5% (23) 25,9% (44) 20,6% (35) 12,4% (21) 14,1% (24)
ernstige vorm van autisme is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk 1,2% (2) 5,9% (10) 10,0% (17) 35,3% (60) 20,0% (34) 12,9% (22) 14,7% (25)
ernstige vorm van autisme is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijks 0,6% (1) 2,9% (5) 8,2% (14) 30,6% (52) 31,8% (54) 12,4% (21) 13,5% (23)
handicap en gedragsproblemen is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk 1,2% (2) 7,1% (12) 13,5% (23) 33,5% (57) 17,6% (30) 12,4% (21) 14,7% (25)
handicap en gedragsproblemen is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk 0% (0) 4,7% (8) 10,0% (17) 28,2% (48) 31,8% (54) 11,8% (20) 13,5% (23)
handicap en psychische problemen is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk 1,8% (3) 10,0% (17) 13,5% (23) 32,9% (56) 14,1% (24) 12,4% (21) 15,3% (26)
handicap en psychische problemen is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk 0,6% (1) 6,5% (11) 11,2% (19) 27,1% (46) 28,8% (49) 12,4% (21) 13,5% (23)
193
6.b. De opvang van ouder wordenden met een Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
licht verstandelijke handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar 1,8% (3) 5,9% (10) 17,6% (30) 27,6% (47) 12,9% (22) 16,5% (28) 17,6% (30)
licht verstandelijke handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar 0,6% (1) 4,7% (8) 15,9% (27) 24,7% (40) 21,8% (37) 15,3% (26) 17,1% (29)
matig verstandelijke handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar 1,8% (3) 5,9% (10) 15,9% (27) 25,9% (44) 17,1% (29) 15,9% (27) 17,6% (30)
matig verstandelijke handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar 0,6% (1) 2,9% (5) 14,7% (25) 23,5% (40) 25,3% (43) 15,9% (27) 17,1% (29)
ernstig verstandelijke handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar 1,8% (3) 8,8% (15) 16,5% (28) 19,4% (33) 18,8% (32) 17,1% (29) 17,6% (30)
ernstig verstandelijke handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar 0,6% (1) 4,1% (7) 15,9% (27) 19,4% (33) 25,9% (44) 17,1% (29) 17,1% (29)
niet-aangeboren hersenletsel is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar 2,4% (4) 9,4% (16) 21,2% (36) 17,1% (29) 8,2% (14) 21,2% (36) 17,6% (30)
niet-aangeboren hersenletsel is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar 1,2% (2) 5,3% (9) 18,2% (31) 23,5% (40) 14,1% (24) 20,6% (35) 17,1% (29)
handicap en dementie is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar 3,5% (6) 17,1% (29) 18,8% (32) 17,6% (30) 9,4% (16) 15,9% (27) 17,6% (30)
handicap en dementie is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar 1,2% (2) 12,4% (21) 19,4% (33) 19,4% (33) 15,3% (26) 15,3% (26) 17,1% (29)
vorm van jongdementie is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar 4,7% (8) 12,9% (22) 22,4% (38) 15,3% (26) 7,1% (12) 20,0% (34) 17,6% (30)
vorm van jongdementie is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar 2,9% (5) 7,6% (13) 22,4% (38) 19,4% (33) 11,8% (20) 18,8% (32) 17,1% (29)
motorische handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar 1,8% (3) 4,7% (8) 17,6% (30) 25,9% (44) 12,4% (21) 20,0% (34) 17,6% (30)
motorische handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar 0,6% (1) 2,4% (4) 15,9% (27) 21,8% (37) 20,6% (35) 21,2% (36) 17,6% (30)
visuele handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar 2,4% (4) 5,3% (9) 21,2% (36) 22,9% (39) 9,4% (16) 20,6% (35) 18,2% (31)
visuele handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar 1,2% (2) 2,9% (5) 19,4% (33) 19,4% (33) 17,6% (30) 21,8% (37) 17,6% (30)
auditieve handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar 2,4% (4) 4,7% (8) 21,2% (36) 22,9% (39) 9,4% (16) 20,6% (35) 18,8% (32)
auditieve handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar 1,2% (2) 2,4% (4) 18,8% (32) 21,2% (36) 16,5% (28) 22,4% (38) 17,6% (30)
ernstige vorm van autisme is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar 1,8% (3) 8,8% (15) 18,2% (31) 22,9% (39) 10,0% (17) 18,8% (32) 19,4% (33)
ernstige vorm van autisme is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar 0,6% (1) 4,1% (7) 17,1% (29) 20,6% (35) 19,4% (33) 20,0% (34) 18,2% (31)
handicap en gedragsproblemen is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar 2,9% (5) 14,7% (25) 19,4% (33) 19,4% (33) 7,6% (13) 17,6% (30) 18,2% (31)
handicap en gedragsproblemen is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar 1,2% (2) 7,1% (12) 15,9% (27) 22,9% (39) 17,1% (29) 18,2% (31) 17,6% (30)
handicap en psychische problemen is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar 4,1% (7) 14,7% (25) 19,4% (33) 20,0% (34) 5,3% (9) 17,6% (30) 18,8% (32)
handicap en psychische problemen is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar 0,6% (1) 9,4% (16) 17,1% (29) 21,2% (36) 15,3% (26) 18,2% (31) 18,2% (31)
194
7.a. De opvang van ouder wordenden met een Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
licht verstandelijke handicap is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk 5,9% (10) 11,2% (19) 15,3% (26) 33,5% (57) 11,2% (19) 3,5% (6) 19,4% (33)
licht verstandelijke handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk 2,4% (4) 9,4% (16) 10,6% (18) 31,2% (53) 23,5% (40) 4,1% (7) 18,8% (32)
matig verstandelijke handicap is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk 13,5% (23) 25,3% (43) 9,4% (16) 19,4% (33) 8,2% (14) 4,7% (8) 19,4% (33)
matig verstandelijke handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk 7,6% (13) 20,0% (34) 10,6% (18) 23,5% (40) 15,3% (26) 4,7% (8) 18,2% (31)
ernstig verstandelijke handicap is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk 21,8% (35) 28,8% (49) 7,6% (13) 15,3% (26) 3,5% (6) 4,1% (7) 18,8% (32)
ernstig verstandelijke handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk 17,6% (30) 24,7% (40) 7,1% (12) 18,8% (32) 8,2% (14) 4,7% (8) 18,8% (32)
niet-aangeboren hersenletsel is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk 12,4% (21) 18,8% (32) 15,3% (26) 23,5% (40) 3,5% (6) 7,1% (12) 19,4% (33)
niet-aangeboren hersenletsel is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk 7,6% (13) 11,2% (19) 11,8% (20) 31,2% (53) 11,8% (20) 7,6% (13) 18,8% (32)
handicap en dementie is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk 6,5% (11) 15,3% (26) 13,5% (23) 28,2% (48) 12,9% (22) 4,1% (7) 19,4% (33)
handicap en dementie is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk 3,5% (6) 11,8% (20) 8,2% (14) 31,2% (53) 22,9% (39) 3,5% (6) 18,8% (32)
vorm van jongdementie is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk 11,2% (19) 21,2% (36) 10,6% (18) 22,4% (38) 8,8% (15) 6,5% (11) 19,4% (33)
vorm van jongdementie is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk 8,2% (14) 17,6% (30) 7,6% (13) 24,7% (40) 17,1% (29) 5,9% (10) 18,8% (32)
motorische handicap is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk 7,1% (12) 12,9% (22) 11,2% (19) 28,2% (48) 11,8% (20) 7,6% (13) 21,2% (36)
motorische handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk 4,1% (7) 11,8% (20) 8,8% (15) 24,7% (40) 22,9% (39) 8,2% (14) 19,4% (33)
visuele handicap is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk 7,1% (12) 8,2% (14) 15,3% (26) 28,8% (49) 11,8% (20) 8,8% (15) 20,0% (34)
visuele handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk 4,1% (7) 6,5% (11) 10,0% (17) 29,4% (50) 22,4% (38) 8,8% (15) 18,8% (32)
auditieve handicap is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk 7,1% (12) 8,8% (15) 14,1% (24) 28,2% (48) 12,4% (21) 8,8% (15) 20,6% (35)
auditieve handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk 4,1% (7) 7,1% (12) 10,6% (18) 28,8% (49) 21,8% (37) 8,8% (15) 18,8% (32)
ernstige vorm van autisme is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk 20,6% (35) 26,5% (45) 10,6% (18) 9,4% (16) 2,9% (5) 9,4% (16) 20,6% (35)
ernstige vorm van autisme is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk 15,9% (27) 25,9% (44) 9,4% (16) 12,9% (22) 7,6% (13) 9,4% (16) 18,8% (32)
handicap en gedragsproblemen is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk 20,6% (35) 31,8% (54) 8,8% (15) 9,4% (16) 2,4% (4) 7,6% (13) 19,4% (33)
handicap en gedragsproblemen is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk 16,5% (28) 29,4% (50) 6,5% (11) 13,5% (23) 6,5% (11) 8,8% (15) 18,8% (32)
handicap en psychische problemen is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk 15,9% (27) 29,4% (50) 10,6% (18) 12,9% (22) 3,5% (6) 8,2% (14) 19,4% (33)
handicap en psychische problemen is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk 11,8% (20) 24,1% (39) 10,6% (18) 17,1% (29) 8,8% (15) 8,2% (14) 19,4% (33)
195
7.b. De opvang van ouder wordenden met een Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
licht verstandelijke handicap is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar 1,8% (3) 9,4% (16) 19,4% (33) 27,1% (46) 9,4% (16) 11,2% (19) 21,8% (37)
licht verstandelijke handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar 1,2% (2) 7,1% (12) 15,9% (27) 25,3% (43) 18,8% (32) 10,0% (17) 21,8% (37)
matig verstandelijke handicap is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar 7,1% (12) 17,6% (30) 20,0% (34) 15,3% (26) 6,5% (11) 11,2% (19) 22,4% (38)
matig verstandelijke handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar 5,3% (9) 14,7% (25) 15,9% (27) 19,4% (33) 11,2% (19) 10,6% (18) 22,9% (39)
ernstig verstandelijke handicap is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar 15,3% (26) 24,1% (39) 15,9% (27) 8,8% (15) 3,5% (6) 10,0% (17) 22,4% (38)
ernstig verstandelijke handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar 12,9% (22) 21,2% (36) 17,1% (29) 10,0% (17) 7,1% (12) 10,0% (17) 21,8% (37)
niet-aangeboren hersenletsel is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar 9,4% (16) 14,7% (25) 22,9% (39) 14,1% (24) 4,1% (7) 12,4% (21) 22,4% (38)
niet-aangeboren hersenletsel is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar 6,5% (11) 10,6% (18) 17,6% (30) 23,5% (40) 8,2% (14) 11,8% (20) 21,8% (37)
handicap en dementie is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar 3,5% (6) 13,5% (23) 21,2% (36) 20,0% (34) 9,4% (16) 10,0% (17) 22,4% (38)
handicap en dementie is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar 2,4% (4) 12,4% (21) 14,1% (24) 22,4% (38) 17,6% (30) 9,4% (16) 21,8% (37)
vorm van jongdementie is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar 5,9% (10) 20,6% (35) 17,6% (30) 15,9% (27) 5,3% (9) 12,4% (21) 22,4% (38)
vorm van jongdementie is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar 4,7% (8) 15,9% (27) 15,9% (27) 17,1% (29) 12,4% (21) 12,4% (21) 21,8% (37)
motorische handicap is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar 4,1% (7) 5,9% (10) 17,1% (29) 24,7% (40) 12,4% (21) 13,5% (23) 22,4% (38)
motorische handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar 2,9% (5) 4,7% (8) 12,9% (22) 25,3% (43) 18,8% (32) 13,5% (23) 21,8% (37)
visuele handicap is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar 3,5% (6) 6,5% (11) 20,0% (34) 23,5% (40) 10,6% (18) 14,1% (24) 21,8% (37)
visuele handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar 2,4% (4) 6,5% (11) 14,1% (24) 24,1% (39) 17,6% (30) 14,1% (24) 21,2% (36)
auditieve handicap is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar 3,5% (6) 6,5% (11) 19,4% (33) 23,5% (40) 11,2% (19) 14,1% (24) 21,8% (37)
auditieve handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar 2,4% (4) 5,9% (10) 17,1% (29) 21,8% (37) 17,1% (29) 14,1% (24) 21,8% (37)
ernstige vorm van autisme is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar 21,2% (36) 21,2% (36) 14,7% (25) 5,9% (10) 0,6% (1) 14,7% (25) 21,8% (37)
ernstige vorm van autisme is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar 18,2% (31) 18,8% (32) 15,9% (27) 7,6% (13) 2,9% (5) 15,3% (26) 21,2% (36)
handicap en gedragsproblemen is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar 18,2% (31) 24,7% (40) 15,9% (27) 5,3% (9) 1,2% (2) 12,9% (22) 21,8% (37)
handicap en gedragsproblemen is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar 17,1% (29) 20,0% (34) 16,5% (28) 7,6% (13) 4,1% (7) 13,5% (23) 21,2% (36)
handicap en psychische problemen is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar 13,5% (23) 25,3% (43) 19,4% (33) 6,5% (11) 1,2% (2) 12,4% (21) 21,8% (37)
handicap en psychische problemen is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar 11,8% (20) 20,0% (34) 19,4% (33) 10,0% (17) 4,7% (8) 12,9% (22) 21,2% (36)
196
8.a. Het beleidsmatig ondersteunen van de overgang van Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
thuis naar een voorziening uit de ouderenzorg is wenselijk 1,8% (3) 5,9% (10) 10,0% (17) 41,2% (70) 22,9% (39) 2,9% (5) 15,3% (26)
thuis naar een voorziening uit de ouderenzorg mits aanpassingen is wenselijk 0,6% (1) 4,7% (8) 8,2% (14) 38,2% (65) 28,2% (48) 3,5% (6) 16,5% (28)
thuis naar een voorziening uit de gehandicaptenzorg is wenselijk 0,6% (1) 1,8% (3) 10,6% (18) 42,4% (72) 22,4% (38) 5,3% (9) 17,1% (29)
thuis naar een voorziening uit de gehandicaptenzorg mits aanpassingen is wenselijk 0,6% (1) 1,8% (3) 10,6% (18) 34,1% (58) 30,0% (51) 5,9% (10) 17,6% (30)
zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een woonzorgcentrum is wenselijk 1,2% (2) 3,5% (6) 14,1% (24) 38,2% (65) 22,9% (39) 4,7% (8) 15,3% (26)
zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een woonzorgcentrum mits aanpassingen is wenselijk 0,6% (1) 2,4% (4) 10,6% (18) 39,4% (67) 25,9% (44) 5,3% (9) 15,9% (27)
zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een tehuis (VAPH) is wenselijk 1,2% (2) 2,4% (4) 11,8% (20) 41,8% (71) 20,6% (35) 5,9% (10) 16,5% (28)
zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een tehuis (VAPH) mits aanpassingen is wenselijk 1,2% (2) 2,4% (4) 9,4% (16) 38,2% (65) 24,7% (40) 6,5% (11) 17,6% (30)
tehuizen voor werkenden naar een woonzorgcentrum is wenselijk 1,2% (2) 7,6% (13) 16,5% (28) 31,8% (54) 21,2% (36) 6,5% (11) 15,3% (26)
tehuizen voor werkenden naar een woonzorgcentrum mits aanpassingen is wenselijk 1,2% (2) 4,7% (8) 13,5% (23) 32,4% (55) 25,3% (43) 7,1% (12) 15,9% (27)
tehuizen voor werkenden naar een tehuis niet-werkenden is wenselijk 1,8% (3) 5,3% (9) 15,3% (26) 33,5% (57) 18,8% (32) 9,4% (16) 15,9% (27)
tehuizen voor werkenden naar een tehuis niet-werkenden mits aanpassingen is wenselijk 1,8% (3) 4,7% (8) 12,9% (22) 30,0% (51) 24,7% (40) 9,4% (16) 16,5% (28)
tehuizen voor niet-werkenden naar een woonzorgcentrum is wenselijk 5,3% (9) 13,5% (23) 13,5% (23) 26,5% (45) 18,8% (32) 7,1% (12) 15,3% (26)
tehuizen voor niet-werkenden naar een woonzorgcentrum mits aanpassingen is wenselijk 4,1% (7) 12,9% (22) 10,6% (18) 24,1% (39) 25,3% (43) 6,5% (11) 16,5% (28)
197
8.b. Het beleidsmatig ondersteunen van de overgang van Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutrale
houding
Eerder
akkoord
Helemaal
akkoord
Geen
mening Blanco
thuis naar een voorziening uit de ouderenzorg is haalbaar 0% (0) 5,3% (9) 20,0% (34) 35,3% (60) 8,8% (15) 11,8% (20) 18,8% (32)
thuis naar een voorziening uit de ouderenzorg mits aanpassingen is haalbaar 0% (0) 4,7% (8) 20,0% (34) 29,4% (50) 14,1% (24) 12,4% (21) 19,4% (33)
thuis naar een voorziening uit de gehandicaptenzorg is haalbaar 0,6% (1) 4,7% (8) 19,4% (33) 32,9% (56) 8,2% (14) 15,3% (26) 18,8% (32)
thuis naar een voorziening uit de gehandicaptenzorg mits aanpassingen is haalbaar 0,6% (1) 4,1% (7) 18,2% (31) 29,4% (50) 12,9% (22) 15,3% (26) 19,4% (33)
zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een woonzorgcentrum is haalbaar 0% (0) 6,5% (11) 20,0% (34) 34,7% (59) 6,5% (11) 14,1% (24) 18,2% (31)
zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een woonzorgcentrum mits aanpassingen is haalbaar 0,6% (1) 5,3% (9) 18,2% (31) 31,2% (53) 11,8% (20) 14,1% (24) 18,8% (32)
zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een tehuis (VAPH) is haalbaar 0,6% (1) 5,9% (10) 18,8% (32) 32,9% (56) 7,6% (13) 15,3% (26) 18,8% (32)
zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een tehuis (VAPH) mits aanpassingen is haalbaar 1,2% (2) 4,7% (8) 18,2% (31) 28,2% (48) 12,9% (22) 15,3% (26) 19,4% (33)
tehuizen voor werkenden naar een woonzorgcentrum is haalbaar 1,2% (2) 7,1% (12) 22,9% (39) 26,5% (45) 6,5% (11) 17,1% (29) 18,8% (32)
tehuizen voor werkenden naar een woonzorgcentrum mits aanpassingen is haalbaar 1,2% (2) 5,3% (9) 22,9% (39) 24,7% (40) 10,0% (17) 17,1% (29) 18,8% (32)
tehuizen voor werkenden naar een tehuis niet-werkenden is haalbaar 1,2% (2) 5,3% (9) 21,8% (37) 27,6% (47) 7,1% (12) 17,6% (30) 19,4% (33)
tehuizen voor werkenden naar een tehuis niet-werkenden mits aanpassingen is haalbaar 1,2% (2) 4,7% (8) 20,6% (33) 25,9% (44) 11,2% (19) 17,1% (29) 19,4% (33)
tehuizen voor niet-werkenden naar een woonzorgcentrum is haalbaar 4,1% (7) 10,6% (18) 21,8% (37) 24,7% (40) 4,1% (7) 15,3% (26) 19,4% (33)
tehuizen voor niet-werkenden naar een woonzorgcentrum mits aanpassingen is haalbaar 2,9% (5) 12,9% (22) 20,6% (33) 22,9% (39) 5,9% (10) 15,3% (26) 19,4% (33)
198
Bijlage 8 : cijfers toetsende analyse
WENSELIJK
SECTOREN SIGNIFICANTIETOETS6
VAPH Thuiszorg Ouderen
zorg Gebruikers H df N p
Samenwerking N 68 30 38 25
4,608 3 161 ,203 Mean rank 79.79 85.20 71.64 93.48
Dagbesteding N 68 30 36 25
,356 3 159 ,949 Mean rank 82.09 77.03 78.50 80.04
Traject-begeleiding
N 58 31 37 25 ,468 3 151 ,926
Mean rank 74.55 73.35 78.86 78.40
Oproepbare
hulp
N 64 31 37 24 14,928 3 156 ,002
Mean rank 68.88 87.42 70.84 104.46
Knowhow N 67 31 37 26
7,598 3 161 ,055 Mean rank 85.85 77.74 68.00 90.88
Regionaal overleg
N 65 31 37 26 2,376 3 159 ,498
Mean rank 80.20 81.26 72.32 88.92
Crisishulp N 63 30 37 24
8,953 3 154 ,030 Mean rank 77.91 76.40 64.72 97.50
Openstellen ADL-centrales
N 59 29 36 23 9,148 3 147 ,027
Mean rank 76.00 71.84 60.54 92.50
Functie-
uitwisseling
N 67 30 36 25 22,566 3 158 ,000
Mean rank 87.87 79.67 51.78 96.78
Afstemmen regelgeving
N 64 31 36 25 5,594 3 156 ,133
Mean rank 70.91 91.97 78.03 81.92
Coördinatie van overleg
N 65 31 36 25 7,874 3 157 ,049
Mean rank 83.50 71.03 67.08 94.34
Middelen N 67 31 37 26
,299 3 161 ,960 Mean rank 81.84 77.71 81.16 82.54
Persoons-gebonden budgetten
N 65 27 36 23 2,380 3 151 ,497
Mean rank 72.43 75.44 75.39 87.70
Eenzelfde
overheid
N 61 31 37 25 11,957 3 154 ,008
Mean rank 63.47 88.53 88.47 81.82
Experimenteer-projecten
N 65 30 37 25 2,551 3 157 ,466
Mean rank 83.32 69.15 76.85 82.76
Omgevings-analyse
N 67 31 36 25 3,179 3 159 ,365
Mean rank 80.25 79.27 72.06 91.68
Meer openheid creëren
N 68 31 36 26 3,183 3 161 ,364
Mean rank 81.93 80.87 72.03 91.15
6 H: test-statistiek. df: vrijheidsgraden. N: aantal. p: overschreidingskans. Mean ranks: gemiddelde wanneer de
rangorde van de scores gebruikt wordt. Toetsen die significant zijn, zijn groen aangeduid.
199
POSTHOC-TEST7: WENSELIJK
samen oproepbare hulp organiseren U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 750,500 44,23 – 55,79 64 – 31 0,039
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 1166,500 50,73 – 51,74 64 – 37 0,895
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 411,000 38,92 – 59,38 64 – 24 0,000
thuiszorg – ouderenzorg 454,500 38,34 – 31,28 31 – 37 0,119
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 288,000 25,29 – 31,50 31 – 24 0,119
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 262,000 26,08 – 38,58 37 – 24 0,004
het uitbouwen van sectoroverschrijdende crisishulp U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 926,000 47,30 – 46,37 63 – 30 0,868
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 962,500 53,72 – 45,01 63 – 37 0,124
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 560,000 40,89 – 52,17 63 – 24 0,044
thuiszorg – ouderenzorg 467,000 36,93 – 31,62 30 – 37 0,239
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 258,000 24,10 – 31,75 30 – 24 0,053
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 262,000 26,08 – 38,58 37 – 24 0,004
het openstellen van ADL-centrales voor alle ouderen U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 805,000 45,36 – 42,76 59 – 29 0,631
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 831,000 51,92 – 41,58 59 – 36 0,059
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 515,000 38,73 – 48,61 59 – 23 0,070
thuiszorg – ouderenzorg 438,500 35,88 – 30,68 29 – 36 0,241
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 238,000 23,21 – 30,65 29 – 23 0,059
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 247,500 25,38 – 37,24 36 – 23 0,006
uitbouwen sectoroverschrijdende functie-uitwisseling U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 898,500 50,59 – 45,45 67 – 30 0,354
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 640,500 60,44 – 36,29 67 – 36 0,000
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 726,500 44,84 – 50,94 67 – 25 0,270
thuiszorg – ouderenzorg 345,500 39,98 – 28,10 30 – 36 0,007
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 292,000 25,23 – 31,32 30 – 25 0,117
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 212,000 24,39 – 40,52 36 – 25 0,000
reguleren chronische zorg binnen zelfde overheid U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 627,500 41,29 – 56,76 61 – 31 0,005
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 758,500 43,43 – 59,50 61 – 37 0,004
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 594,500 40,75 – 50,22 61 – 25 0,088
thuiszorg – ouderenzorg 570,500 34,40 – 34,58 31 – 37 0,967
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 360,500 29,37 – 27,42 31 – 25 0,625
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 429,500 32,39 – 30,18 37 – 25 0,602
7 U: test-statistiek. Mean ranks: gemiddelde wanneer de rangorde van de scores gebruikt wordt. n: aantal. p:
overschrijdingskans. Toetsen die significant zijn (op basis van Bonferonni-correctie, namelijk 0.0083-niveau),
worden in groen aangeduid.
200
HAALBAAR
SECTOREN SIGNIFICANTIETOETS
VAPH Thuiszorg Ouderen
zorg Gebruikers H df N p
Samenwerking N 66 28 37 20
3,520 3 151 ,318 Mean rank 78.20 74.91 66.97 86.98
Dagbesteding N 59 31 32 20
6,474 3 142 ,091 Mean rank 78.55 70.73 57.50 74.30
Traject-
begeleiding
N 50 31 33 19 4,987 3 133 ,173
Mean rank 70.26 59.31 61.79 80.03
Oproepbare
hulp
N 55 31 33 19 4,616 3 138 ,202
Mean rank 66.01 72.35 63.86 84.74
Knowhow N 60 32 33 21
21,892 3 146 ,000 Mean rank 88.23 60.19 54.59 81.40
Regionaal
overleg
N 57 32 30 19 7,608 3 138 ,055
Mean rank 76.18 60.91 59.02 80.50
Crisishulp N 54 32 28 18
9,968 3 132 ,019 Mean rank 68.87 58.75 57.21 87.61
Openstellen ADL-centrales
N 50 30 29 18 14,216 3 127 ,003
Mean rank 70.46 55.43 49.76 83.28
Functie-
uitwisseling
N 58 32 33 20 13,228 3 143 ,004
Mean rank 82.15 60.56 57.76 84.38
Afstemmen regelgeving
N 50 32 32 21 7,181 3 135 ,066
Mean rank 62.15 65.73 66.86 87.12
Coördinatie van overleg
N 54 31 33 22 7,274 3 140 ,064
Mean rank 73.75 62.44 62.08 86.52
Middelen N 54 31 30 21
3,583 3 136 ,310 Mean rank 65.87 65.05 67.17 82.26
Persoons-gebonden budgetten
N 53 26 28 21 3,319 3 128 ,345
Mean rank 63.42 57.77 64.96 74.93
Eenzelfde
overheid
N 52 31 31 20 8,205 3 134 ,042
Mean rank 58.48 67.27 71.26 84.70
Experimenteer-projecten
N 54 28 31 20 1,197 3 133 ,754
Mean rank 69.67 64.30 62.37 70.75
Omgevings-analyse
N 57 32 32 22 4,250 3 143 ,236
Mean rank 76.33 70.28 60.80 79.57
Meer openheid
creëren
N 58 31 32 21 6,812 3 142 ,078
Mean rank 77.98 62.85 61.50 81.60
201
POSTHOC-TEST: HAALBAAR
het uitwisselen van knowhow U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 592,000 52,63 – 35,00 60 – 32 0,001
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 535,000 54,58 – 33,21 60 – 33 0,000
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 569,000 42,02 – 38,10 60 – 21 0,433
thuiszorg – ouderenzorg 487,500 34,27 – 31,77 32 – 33 0,553
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 237,500 23,92 – 31,69 32 – 21 0,048
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 218,000 23,61 – 33,62 33 – 21 0,012
het uitbouwen van sectoroverschrijdende crisishulp U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 733,000 45,39 – 39,41 54 – 32 0,209
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 621,500 43,99 – 36,70 54 – 28 0,156
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 348,500 33,95 – 44,14 54 – 18 0,057
thuiszorg – ouderenzorg 442,500 30,67 – 30,30 32 – 28 0,928
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 165,500 21,67 – 32,31 32 – 18 0,008
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 132,000 19,21 – 30,17 28 – 18 0,004
het openstellen van ADL-centrales voor iedereen U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 580,000 43,90 – 34,83 50 – 30 0,072
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 487,000 44,76 – 31,79 50 – 29 0,009
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 365,000 32,80 – 39,22 50 – 18 0,208
thuiszorg – ouderenzorg 407,000 30,93 – 29,03 30 – 29 0,637
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 155,000 20,67 – 30,89 30 – 18 0,009
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 114,000 18,93 – 32,17 29 – 18 0,000
uitbouwen sectoroverschrijdende functie-uitwisseling U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 655,500 50,20 – 36,89 58 – 32 0,015
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 613,500 51,92 – 35,59 58 – 33 0,002
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 552,500 39,03 – 40,88 58 – 20 0,735
thuiszorg – ouderenzorg 524,000 33,12 – 32,88 32 – 33 0,954
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 222,500 23,45 – 31,88 32 – 20 0,052
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 207,500 23,29 – 33,12 33 – 20 0,015
202
WENSELIJK
SECTOREN SIGNIFICANTIETOETS
VAPH Thuiszorg Ouderen
zorg Gebruikers H df N p
Gehandicaptenzorg
N 67 25 33 24 17,111 3 149 ,001
Mean rank 88.54 61.28 61.06 70.65
Medische zorg N 67 25 31 23
4,716 3 146 ,194 Mean rank 77.80 80.38 65.56 64.20
Homogene leeftijds-groepen
N 67 24 32 23 14,524 3 146 ,002
Mean rank 60.41 90.00 85.34 77.93
Palliatieve
zorg
N 67 25 31 23 2,377 3 146 ,498
Mean rank 78.31 67.00 72.61 67.74
Thuis-
verpleging
N 67 24 31 23 25,441 3 145 ,000
Mean rank 89.46 56.44 56.24 64.91
Specifieke setting in regio
N 67 21 31 21 2,987 3 146 ,394
Mean rank 65.75 81.02 70.42 75.24
Expertise rond
dementie
N 67 25 32 22 6,621 3 146 ,085
Mean rank 79.07 71.98 59.13 79.16
ADL-assistent: verpleegkundig handelen
N 58 23 26 21 9,148 3 128 ,002
Mean rank 76.52 55.59 47.15 62.55
Begeleidings-
visie
N 64 21 28 20 14,869 3 133 ,040
Mean rank 75.62 60.90 53.89 64.18
Verloning N 59 25 32 24
2,297 3 140 ,513 Mean rank 65.12 74.90 75.58 72.38
Middelen N 67 26 31 24
,412 3 148 ,938 Mean rank 73.41 77.60 76.10 72.13
Schaal-vergroting
N 64 25 31 23 8,638 3 143 ,035
Mean rank 62.80 86.66 75.95 76.35
Afschaffen inschrijvings-grens
N 63 24 31 24 3,904 3 142 ,272
Mean rank 68.42 78.33 64.47 81.83
Vorming
personeel
N 67 26 32 23 11,458 3 148 ,009
Mean rank 83.38 62.50 62.50 78.89
Sneller wijzigen erkennings-vorm
N 66 17 30 23 5,158 3 136 ,161
Mean rank 74.98 68.59 58.70 62.63
Gecombi-neerde
opleiding
N 67 26 32 24 1,064 3 149 ,786
Mean rank 73.85 78.60 70.70 80.04
Maatschappelijk draagvlak
N 66 25 29 24 ,651 3 144 ,885
Mean rank 73.05 76.12 72.02 67.81
Extra plaatsen N Mean rank
67 24 31 21 3,560 3 143 ,313
69.57 73.79 67.50 84.33
203
POSTHOC-TEST: WENSELIJK
ondersteuning binnen gehandicaptenzorg U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 540,000 50,94 – 34,60 67 – 25 0,001
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 688,000 56,73 – 37,85 67 – 33 0,000
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 611,500 48,87 – 37,98 67 – 24 0,028
thuiszorg – ouderenzorg 405,500 29,22 – 29,71 25 – 33 0,903
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 261,500 23,46 – 26,60 25 – 24 0,396
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 346,500 27,50 – 31,06 33 – 24 0,371
differentiëren via homogene leeftijdsgroepen U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 483,500 41,22 – 59,35 67 – 24 0,002
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 711,000 44,61 – 61,28 67 – 32 0,664
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 575,000 42,58 – 54,00 67 – 23 0,050
thuiszorg – ouderenzorg 359,500 29,52 – 27,73 24 – 32 0,664
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 225,000 26,12 – 21,78 24 – 18 0,246
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 325,500 29,33 – 26,15 32 – 18 0,439
thuisverpleging in residentiële gehandicaptenzorg U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 435,500 51,50 – 30,65 67 – 24 0,000
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 568,000 56,52 – 34,32 67 – 31 0,000
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 506,500 49,44 – 34,02 67 – 23 0,002
thuiszorg – ouderenzorg 368,000 28,17 – 27,87 24 – 31 0,942
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 243,000 22,62 – 25,43 24 – 23 0,453
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 311,500 26,05 – 29,46 31 – 23 0,400
verpleegkundigen bevoegdheden ADL-assistent U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 458,500 44,59 – 31,93 58 – 23 0,019
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 407,500 48,47 – 29,17 58 – 26 0,000
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 467,000 42,45 – 33,24 58 – 21 0,091
thuiszorg – ouderenzorg 266,000 26,43 – 23,73 23 – 26 0,463
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 212,000 21,22 – 23,90 23 – 21 0,458
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 201,500 21,25 – 27,40 26 – 21 0,098
minder activerende begeleidingsvisie U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 532,000 45,19 – 36,33 64 – 21 0,127
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 598,000 51,16 – 35,86 64 – 28 0,006
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 526,500 44,27 – 36,82 64 – 20 0,203
thuiszorg – ouderenzorg 270,000 26,14 – 24,14 21 – 28 0,571
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 198,000 20,43 – 21,60 21 – 20 0,727
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 235,000 22,89 – 26,75 28 – 20 0,284
204
schaalvergroting van voorzieningen U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 535,000 40,86 – 55,60 64 – 25 0,006
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 807,000 45,11 – 53,97 64 – 31 0,086
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 597,000 41,83 – 50,04 64 – 23 0,115
thuiszorg – ouderenzorg 327,500 30,90 – 26,56 25 – 31 0,287
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 246,000 26,16 – 22,70 25 – 23 0,357
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 354,000 27,42 – 27,61 31 – 23 0,962
specifieke vorming voor het personeel U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 624,000 50,69 – 37,50 67 – 26 0,007
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 768,000 54,54 – 40,50 67 – 32 0,004
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 726,500 46,16 – 43,59 67 – 23 0,573
thuiszorg – ouderenzorg 416,500 29,50 – 29,50 26 – 32 1,000
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 234,000 22,50 – 27,83 26 – 23 0,125
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 288,000 25,50 – 31,48 32 – 23 0,110
205
HAALBAAR
SECTOREN SIGNIFICANTIETOETS
VAPH Thuiszorg Ouderen
zorg Gebruikers H df N p
Gehandicaptenzorg
N 60 23 23 20 12,343 3 149 ,006
Mean rank 74.31 50.30 52.91 58.43
Medische zorg N 59 22 23 18
,722 3 146 ,868 Mean rank 62.26 64.82 56.89 60.83
Homogene leeftijds-groepen
N 57 20 23 17 ,917 3 146 ,821
Mean rank 59.49 53.30 60.04 62.65
Palliatieve
zorg
N 59 22 24 17 5,398 3 146 ,145
Mean rank 68.52 56.05 52.50 56.91
Thuis-verpleging
N 59 21 24 16 34,045 3 145 ,000
Mean rank 78.08 42.93 41.42 47.38
Specifieke setting in regio
N 57 17 22 16 3,949 3 146 ,267
Mean rank 55.42 64.94 48.30 62.66
Expertise rond
dementie
N 60 21 23 17 8,160 3 146 ,043
Mean rank 69.36 50.36 52.30 56.41
ADL-assistent: verpleegkundig handelen
N 50 18 21 15 7,269 3 128 ,064
Mean rank 58.29 39.58 46.71 56.80
Begeleidings-
visie
N 57 16 22 16 15,833 3 133 ,001
Mean rank 67.00 43.19 42.55 48.13
Verloning N 48 21 22 18
5,188 3 140 ,159 Mean rank 48.69 54.29 62.68 63.28
Middelen N 53 21 23 18
2,260 3 148 ,520 Mean rank 53.27 62.40 62.02 61.64
Schaal-
vergroting
N 51 19 23 18 2,852 3 143 ,415
Mean rank 52.76 64.97 54.09 58.14
Afschaffen inschrijvings-grens
N 55 21 23 18 ,177 3 142 ,981
Mean rank 58.16 61.48 58.43 59.39
Vorming
personeel
N 60 20 24 16 8,444 3 148 ,038
Mean rank 68.58 49.80 51.85 56.53
Sneller wijzigen erkennings-vorm
N 59 19 23 17 1,924 3 136 ,588
Mean rank 62.18 57.34 52.02 62.74
Gecombi-
neerde opleiding
N 58 21 24 17 3,825 3 149 ,281
Mean rank 59.77 52.40 60.50 73.00
Maatschappelijk draagvlak
N 58 20 23 18 2,049 3 144 ,562
Mean rank 58.30 57.18 58.98 69.92
Extra plaatsen N Mean rank
57 20 24 18 1,653 3 143 ,647
59.79 62.55 53.83 66.06
206
POSTHOC-TEST: HAALBAAR
ondersteuning binnen gehandicaptenzorg U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 425,000 46,42 – 30,48 60 – 23 0,003
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 463,500 45,78 – 31,15 60 – 23 0,013
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 443,000 43,12 – 32,65 60 – 20 0,056
thuiszorg – ouderenzorg 258,000 23,22 – 23,78 23 – 23 0,878
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 198,000 20,61 – 23,60 23 – 20 0,390
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 206,500 20,98 – 23,18 23 – 20 0,538
thuisverpleging in residentiële gehandicaptenzorg U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 247,500 46,81 – 22,79 59 – 21 0,000
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 280,000 49,25 – 24,17 59 – 24 0,001
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 235,000 42,02 – 23,19 59 – 16 0,001
thuiszorg – ouderenzorg 240,000 23,57 – 22,50 21 – 24 0,766
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 159,000 18,57 – 19,56 21 – 16 0,766
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 174,000 19,75 – 21,62 24 – 16 0,590
minder activerende begeleidingsvisie U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 262,000 40,40 – 24,88 57 – 16 0,006
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 353,000 44,81 – 27,55 57 – 22 0,001
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 297,000 39,79 – 27,06 57 – 16 0,024
thuiszorg – ouderenzorg 174,000 19,62 – 19,41 16 – 22 0,945
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 115,000 15,69 – 17,31 16 – 16 0,642
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 156,000 18,59 – 20,75 22 – 16 0,505
207
WENSELIJK
SECTOREN SIGNIFICANTIETOETS
VAPH Thuiszorg Ouderen
zorg Gebruikers H df N p
Ouderenzorg N 59 25 29 23
17,266 3 136 ,001 Mean rank 55.92 85.02 83.59 63.78
Uitgebreider dagaanbod
N 39 27 29 22 5,321 3 117 ,150
Mean rank 50.12 64.50 60.14 66.50
Meer aangepaste begeleiding
N 43 27 30 22 1,963 3 122 ,580
Mean rank 66.29 59.09 56.57 61.82
Expertise N 45 27 30 22
2,922 3 124 ,404 Mean rank 68.72 59.39 56.90 61.23
Binnen thuiszorg-voorzieningen
N 44 27 28 22 12,526 3 121 ,006
Mean rank 54.70 75.89 49.23 70.30
Binnen ouderen-voorzieningen
N 43 27 30 22 1,984 3 122 ,576
Mean rank 55.90 63.20 65.57 64.82
Traject-begeleiding
N 38 25 28 22 ,079 3 113 ,994
Mean rank 56.26 56.32 57.71 58.14
Meer agogisch personeel
N 43 27 31 22 9,148 3 128 ,020
Mean rank 62.58 68.94 68.31 43.45
Extra plaatsen N 44 27 30 22
2,263 3 123 ,520 Mean rank 58.55 69.93 61.07 60.45
Extra middelen
N 45 26 31 22 4,893 3 124 ,180
Mean rank 58.66 71.81 66.18 54.18
Gegarandeerd zakgeld
N 39 24 28 22 2,056 3 113 ,561
Mean rank 57.27 55.44 62.95 50.66
Gelijkwaardige verloning
N 40 25 31 22 1,169 3 118 ,760
Mean rank 58.80 58.38 64.24 55.36
Vorming personeel
N 44 27 31 22 1,123 3 124 ,771
Mean rank 66.05 62.61 59.81 59.07
Gecombi-
neerde opleiding
N 44 27 31 22 1,359 3 124 ,715
Mean rank 58.31 62.72 66.31 65.25
Afschaffen leeftijdsgrens
N 43 25 31 21 1,283 3 120 ,733
Mean rank 60.14 61.92 56.03 66.14
208
POSTHOC-TEST: WENSELIJK
ondersteuning binnen gewone ouderenzorg U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 425,500 37,21 – 54,98 59 – 25 0,001
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 520,500 38,82 – 56,05 59 – 29 0,002
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 583,500 39,89 – 45,63 59 – 23 0,296
thuiszorg – ouderenzorg 360,000 27,60 – 27,41 25 – 29 0,959
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 189,000 28,44 – 20,22 25 – 23 0,025
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 228,500 30,12 – 21,93 29 – 23 0,034
vooral binnen thuiszorgvoorzieningen U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 384,000 31,23 – 43,78 44 – 27 0,008
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 555,500 37,88 – 34,34 44 – 28 0,454
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 356,500 30,60 – 39,30 44 – 22 0,063
thuiszorg – ouderenzorg 216,000 34,00 – 22,21 27 – 28 0,004
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 267,000 26,11 – 23,64 27 – 22 0,504
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 201,000 21,68 – 30,36 28 – 22 0,026
meer begeleidend/agogisch personeel U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 518,000 34,05 – 37,81 43 – 27 0,392
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 602,000 36,00 – 39,58 43 – 31 0,422
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 321,000 36,53 – 26,09 43 – 22 0,021
thuiszorg – ouderenzorg 413,500 29,69 – 29,34 27 – 31 0,927
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 177,000 29,44 – 19,55 27 – 22 0,009
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 205,000 31,39 – 20,82 31 – 22 0,007
209
HAALBAAR
SECTOREN SIGNIFICANTIETOETS
VAPH Thuiszorg Ouderen
zorg Gebruikers H df N p
Ouderenzorg N 54 22 29 16
1,414 3 121 ,702 Mean rank 57.71 65.18 65.03 59.03
Uitgebreider dagaanbod
N 35 23 31 13 3,673 3 102 ,299
Mean rank 49.67 55.11 46.31 62.42
Meer aangepaste begeleiding
N 39 22 31 14 4,921 3 106 ,178
Mean rank 55.27 59.20 44.31 59.96
Expertise N 40 23 31 14
4,571 3 108 ,206 Mean rank 54.25 57.57 47.21 66.32
Binnen
thuiszorg-voorzieningen
N 34 22 28 13 14,963 3 97 ,002
Mean rank 46.62 52.07 38.88 71.85
Binnen ouderen-voorzieningen
N 34 23 29 13 4,009 3 99 ,261
Mean rank 48.15 46.35 48.97 63.62
Traject-begeleiding
N 31 21 27 13 2,831 3 92 ,418
Mean rank 47.97 43.50 42.81 55.50
Meer agogisch personeel
N 37 22 30 14 2,287 3 103 ,515
Mean rank 56.86 52.00 46.67 50.57
Extra plaatsen N 37 23 30 13
8,388 3 103 ,039 Mean rank 54.54 56.54 40.35 63.62
Extra middelen
N 36 23 27 14 3,041 3 100 ,385
Mean rank 48.56 56.41 45.06 56.29
Gegarandeerd zakgeld
N 31 20 25 13 1,567 3 89 ,667
Mean rank 41.97 48.83 44.00 48.27
Gelijkwaardige verloning
N 35 22 28 13 3,817 3 98 ,282
Mean rank 49.19 41.14 52.82 57.35
Vorming personeel
N 38 23 29 14 2,735 3 104 ,434
Mean rank 54.12 49.91 47.91 61.86
Gecombi-neerde
opleiding
N 37 22 29 13 5,963 3 101 ,113
Mean rank 52.22 47.09 45.38 66.69
Afschaffen leeftijdsgrens
N 37 21 30 13 2,973 3 101 ,396
Mean rank 52.58 51.21 45.00 60.00
POSTHOC-TEST: HAALBAAR
vooral binnen thuiszorgvoorzieningen U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 332,000 27,26 – 30,41 34 – 22 0,444
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 398,000 33,79 – 28,71 34 – 28 0,215
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 104,000 20,56 – 33,00 34 – 13 0,003
thuiszorg – ouderenzorg 226,000 29,23 – 22,57 22 – 28 0,075
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 86,500 15,43 – 22,35 22 – 13 0,040
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 58,500 16,59 – 30,50 28 – 13 0,000
210
WENSELIJK
SECTOREN SIGNIFICANTIETOETS
VAPH Thuiszorg Ouderen
zorg Gebruikers H df N p
Mantelzorg N 58 25 27 21
3,719 3 131 ,293 Mean rank 61.81 70.88 62.31 76.50
Meer oproepbare
hulp
N 57 27 28 21 2,779 3 133 ,427
Mean rank 71.14 64.81 58.57 69.81
Garanderen van crisishulp
N 57 28 28 20 4,410 3 133 ,220
Mean rank 69.41 65.98 56.88 75.73
Vereen-voudigen
administratie
N 54 28 28 21 6,413 3 131 ,093
Mean rank 60.44 67.79 63.50 81.24
Informatie-punten
N 54 28 28 21 2,506 3 131 ,474
Mean rank 65.17 60.29 65.80 76.02
Toegankelijk maken thuis-omgeving
N 56 28 28 21 4,087 3 133 ,252
Mean rank 66.11 71.02 58.07 75.93
Zorgcheques N 51 26 26 21
5,936 3 124 ,115 Mean rank 64.22 53.79 57.33 75.52
Uitbouwen sociale netwerken
N 57 28 28 21 3,672 3 134 ,299
Mean rank 70.39 60.16 62.32 76.36
Vrijwilligers-
werkingen
N 57 28 28 21 3,762 3 134 ,288
Mean rank 67.19 67.04 59.70 79.36
Wachttijden beperken
N 57 28 28 21 1,286 3 134 ,733
Mean rank 70.28 68.43 62.32 65.62
Betaalbaarheid garanderen
N 57 28 28 21 4,464 3 134 ,216
Mean rank 65.52 69.25 60.82 79.45
Analyse omgevings-situatie
N 57 28 28 20 ,193 3 133 ,979
Mean rank 65.58 68.71 67.16 68.43
Opvolgen (oudere)
mantelzorgers
N 57 28 28 21 ,971 3 134 ,808
Mean rank 64.90 68.82 66.84 73.67
Vlotte
doorstroming
N 56 28 28 21 4,411 3 133 ,220
Mean rank 72.41 61.25 59.86 69.76
Uitbreiding diensten
pleegzorg
N 51 27 27 19 2,108 3 124 ,550
Mean rank 58.89 68.74 59.65 67.37
Aanpasbare woningen
N 54 27 28 21 3,374 3 130 ,337
Mean rank 61.24 72.52 62.09 71.98
211
HAALBAAR
SECTOREN SIGNIFICANTIETOETS
VAPH Thuiszorg Ouderen
zorg Gebruikers H df N p
Mantelzorg N 52 23 24 17
1,543 3 116 ,672 Mean rank 58.62 59.50 52.71 64.97
Meer oproepbare
hulp
N 44 24 24 18 1,839 3 110 ,606
Mean rank 58.50 49.81 52.69 59.50
Garanderen van crisishulp
N 45 25 24 15 4,267 3 109 ,234
Mean rank 54.33 48.50 54.79 68.17
Vereen-voudigen
administratie
N 43 24 23 17 3,007 3 107 ,391
Mean rank 52.49 53.94 49.13 64.50
Informatie-punten
N 47 25 24 17 1,145 3 113 ,766
Mean rank 60.11 54.32 52.79 58.29
Toegankelijk maken thuis-omgeving
N 47 25 24 17 3,536 3 113 ,316
Mean rank 53.23 60.10 53.31 68.06
Zorgcheques N 41 21 22 17
2,649 3 101 ,449 Mean rank 53.67 45.05 47.07 57.00
Uitbouwen sociale netwerken
N 47 25 25 18 2,101 3 115 ,552
Mean rank 59.01 51.84 56.88 65.47
Vrijwilligers-
werkingen
N 47 25 23 18 5,909 3 113 ,116
Mean rank 53.87 56.76 51.39 72.67
Wachttijden beperken
N 45 24 24 17 1,381 3 110 ,710
Mean rank 56.02 53.75 51.85 61.74
Betaalbaarheid garanderen
N 43 24 24 17 4,709 3 108 ,194
Mean rank 50.23 55.73 52.02 67.06
Analyse omgevings-situatie
N 46 25 25 16 ,656 3 112 ,884
Mean rank 57.40 53.48 55.12 60.78
Opvolgen (oudere)
mantelzorgers
N 45 25 24 18 5,123 3 112 ,163
Mean rank 58.17 47.10 54.92 67.50
Vlotte
doorstroming
N 45 25 24 17 1,193 3 111 ,755
Mean rank 54.97 52.42 57.25 62.24
Uitbreiding diensten
pleegzorg
N 39 22 21 17 3,486 3 99 ,323
Mean rank 63.65 50.14 41.31 52.18
Aanpasbare woningen
N 43 25 23 17 2,403 3 108 ,493
Mean rank 57.97 52.18 47.50 58.62
212
WENSELIJK
SECTOREN SIGNIFICANTIETOETS
VAPH Thuiszorg Ouderen
zorg Gebruikers H df N p
Herziening toekenning middelen
N 58 23 29 19 6,143 3 129 ,105
Mean rank 65.63 50.04 71.57 71.16
Wat persoon vraagt
N 60 26 32 21 3,106 3 139 ,376
Mean rank 67.62 67.44 67.77 83.38
Leeftijdsgrens N 59 26 30 21
15,348 3 136 ,002 Mean rank 59.70 74.85 81.20 67.21
Diagnose N 60 26 31 21
4,553 3 138 ,208 Mean rank 62.47 70.65 79.56 73.31
Zorgzwaarte N 60 26 32 21
5,280 3 139 ,152 Mean rank 74.72 56.31 73.38 68.33
Uniformiseren inschaling zorg
N 55 26 3 21 3,842 3 133 ,279
Mean rank 63.20 64.94 77.71 63.69
Financiële draagkracht
familie
N 58 26 31 21 1,887 3 136 ,596
Mean rank 66.16 63.92 71.24 76.60
Zorgende draagkracht familie
N 59 26 32 21 ,779 3 138 ,854
Mean rank 70.19 65.98 73.39 66.00
Inkomen
persoon
N 59 26 31 21 ,629 3 137 ,890
Mean rank 69.92 65.92 72.23 65.48
POSTHOC-TEST: WENSELIJK
leeftijdsgrens als criterium U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 595,000 40,08 – 49,62 59 – 26 0,003
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 599,500 40,16 – 54,52 59 – 30 0,000
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 558,000 39,46 – 43,43 59 – 21 0,141
thuiszorg – ouderenzorg 354,500 27,13 – 29,68 26 – 30 0,479
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 244,500 25,10 – 22,64 26 – 21 0,393
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 255,000 28,00 – 23,14 30 – 21 0,143
213
HAALBAAR
SECTOREN SIGNIFICANTIETOETS
VAPH Thuiszorg Ouderen
zorg Gebruikers H df N p
Herziening toekenning middelen
N 49 19 26 16 4,908 3 110 ,179
Mean rank 57.68 42.45 56.90 62.03
Wat persoon vraagt
N 49 21 28 17 2,829 3 115 ,419
Mean rank 60.33 51.29 54.70 65.03
Leeftijdsgrens N 48 21 28 17
3,779 3 114 ,286 Mean rank 53.16 55.50 65.64 58.82
Diagnose N 49 21 28 17
5,142 3 115 ,162 Mean rank 57.99 45.52 62.46 66.09
Zorgzwaarte N 49 21 28 17
6,588 3 115 ,086 Mean rank 60.99 43.21 64.16 57.50
Uniformiseren inschaling zorg
N 46 21 28 16 ,756 3 111 ,860
Mean rank 56.00 52.43 59.66 54.28
Financiële draagkracht
familie
N 45 21 27 17 3,903 3 110 ,272
Mean rank 56.09 44.98 60.17 59.53
Zorgende draagkracht familie
N 47 21 27 17 1,812 3 112 ,612
Mean rank 54.46 51.50 61.17 60.91
Inkomen
persoon
N 48 21 27 17 2,102 3 113 ,551
Mean rank 60.66 49.29 57.72 55.06
214
WENSELIJK
SECTOREN SIGNIFICANTIETOETS
VAPH Thuiszorg Ouderen
zorg Gebruikers H df N p
Licht verstandelijke handicap: GZ
N 59 22 25 20 ,684 3 126 ,877
Mean rank 61.47 63.64 64.06 68.63
Licht
verstandelijke handicap: GZA
N 57 22 24 21 8,054 3 124 ,045
Mean rank 68.94 63.36 45.63 63.40
Matig verstandelijke handicap: GZ
N 59 22 24 20 4,126 3 125 ,248
Mean rank 66.32 56.32 54.83 70.35
Matig verstandelijke
handicap: GZA
N 59 21 25 21 22,233 3 126 ,000
Mean rank 76.44 59.79 39.20 59.79
Ernstig verstandelijke
handicap: GZ
N 55 22 25 19 2,131 3 121 ,546
Mean rank 64.71 56.64 54.76 63.53
Ernstig verstandelijke handicap: GZA
N 56 22 25 20 26,772 3 123 ,000
Mean rank 77.00 57.18 38.40 54.80
NAH: GZ N 52 22 26 20
,489 3 120 ,921 Mean rank 58.62 64.32 60.81 60.80
NAH: GZA N 53 23 27 21
7,372 3 124 ,061 Mean rank 67.51 68.89 47.70 61.88
Dementie: GZ N 59 20 27 20
2,319 3 126 ,509 Mean rank 63.27 72.60 57.43 63.28
Dementie: GZA
N 60 22 28 21 10,030 3 131 ,018
Mean rank 73.78 63.61 48.30 69.86
Jongdementie: GZ
N 57 20 27 19 3,291 3 123 ,349
Mean rank 59.03 72.88 57.78 65.47
Jongdementie: GZA
N 59 22 27 20 9,132 3 128 ,028
Mean rank 68.62 73.50 47.06 66.00
Motorische handicap: GZ
N 53 23 27 20 4,084 3 123 ,252
Mean rank 58.91 71.13 55.37 68.65
Motorische
handicap: GZA
N 53 24 28 20 8,391 3 125 ,039
Mean rank 70.90 65.44 48.21 59.85
Visuele handicap: GZ
N 53 22 26 20 1,283 3 121 ,733
Mean rank 60.37 67.75 57.63 59.63
Visuele handicap: GZA
N 53 24 27 21 8,580 3 125 ,035
Mean rank 71.42 66.40 50.83 53.50
Auditieve handicap: GZ
N 53 22 26 19 ,549 3 120 ,908
Mean rank 61.22 63.86 57.54 58.66
Auditieve handicap: GZA
N Mean rank
53 24 27 20 8,148 3 124 ,043
70.86 65.00 50.70 53.28
215
Autisme: GZ N 56 21 26 19
,371 3 122 ,946 Mean rank 63.23 59.07 59.54 61.76
Autisme: GZA N 57 22 26 20
13,623 3 125 ,003 Mean rank 73.90 55.48 46.48 61.68
Gedrags-problemen:
GZ
N 58 21 26 18 4,049 3 123 ,256
Mean rank 63.47 62.21 51.90 71.58
Gedrags-problemen: GZA
N 59 22 26 19 20,135 3 126 ,000
Mean rank 73.22 59.50 38.77 71.79
Psychische
problemen: GZ
N 56 22 27 17 ,602 3 122 ,896
Mean rank 62.61 60.36 57.94 64.97
Psychische problemen: GZA
N 57 23 27 18 12,525 3 125 ,006
Mean rank 72.07 61.70 44.07 64.33
POSTHOC-TEST: WENSELIJK
licht verstandelijke handicap: aangepaste GZ U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 568,000 41,04 – 37,32 57 – 22 0,491
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 435,000 45,37 – 30,62 57 – 24 0,006
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 539,500 40,54 – 36,69 57 – 21 0,478
thuiszorg – ouderenzorg 186,000 27,05 – 20,25 22 – 24 0,066
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 231,000 22,00 – 22,00 22 – 21 1,000
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 174,000 19,75 – 26,71 24 – 21 0,056
matig verstandelijke handicap: aangepaste GZ U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 448,500 43,40 – 32,36 59 – 21 0,036
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 316,000 49,64 – 25,64 59 – 25 0,000
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 448,500 43,40 – 32,36 59 – 21 0,036
thuiszorg – ouderenzorg 169,500 27,93 – 19,78 21 – 25 0,025
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 220,500 21,50 – 21,50 21 – 21 1,000
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 169,500 19,78 – 27,93 25 – 21 0,025
ernstig verstandelijke handicap: aangepaste GZ U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 407,500 43,22 – 30,02 56 – 22 0,006
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 272,500 48,63 – 23,90 56 – 25 0,000
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 356,000 42,14 – 28,30 56 – 20 0,004
thuiszorg – ouderenzorg 182,500 28,20 – 20,30 22 – 25 0,035
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 210,000 21,95 – 21,00 22 – 20 0,785
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 180,000 20,20 – 26,50 25 – 20 0,089
handicap en dementie: aangepaste GZ U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 549,500 43,34 – 36,48 60 – 22 0,218
216
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 526,500 49,72 – 33,30 60 – 28 0,003
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 587,000 41,72 – 38,95 60 – 21 0,621
thuiszorg – ouderenzorg 226,000 29,23 – 22,57 22 – 28 0,084
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 207,000 20,91 – 23,14 22 – 21 0,530
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 194,000 21,43 – 29,76 28 – 21 0,031
vorm van jongdementie: aanpaste GZ U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 608,500 40,31 – 42,84 59 – 22 0,642
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 540,000 47,85 – 34,00 59 – 27 0,011
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 563,000 40,46 – 38,65 59 – 20 0,744
thuiszorg – ouderenzorg 166,500 30,93 – 20,17 22 – 27 0,005
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 193,000 22,73 – 20,15 22 – 20 0,442
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 186,000 20,89 – 28,20 27 – 20 0,054
motorische handicap: aangepaste GZ U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 571,500 40,22 – 36,31 53 – 24 0,448
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 479,500 45,95 – 31,62 53 – 28 0,006
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 438,500 38,73 – 32,42 53 – 20 0,227
thuiszorg – ouderenzorg 235,500 30,69 – 22,91 24 – 28 0,047
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 217,500 23,44 – 21,38 24 – 20 0,570
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 229,000 22,68 – 27,05 28 – 20 0,252
ernstige vorm van autisme: aangepaste GZ U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 431,000 43,44 – 31,09 57 – 22 0,017
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 429,500 47,46 – 30,02 57 – 26 0,001
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 456,000 41,00 – 33,30 57 – 20 0,137
thuiszorg – ouderenzorg 233,500 26,89 – 22,48 22 – 26 0,243
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 198,000 20,50 – 22,60 22 – 20 0,540
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 194,500 20,98 – 26,78 26 – 20 0,123
handicap en gedragsproblemen: aangepaste GZ U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 491,000 43,68 – 33,82 59 – 22 0,064
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 368,500 49,75 – 27,67 59 – 26 0,000
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 543,500 39,79 – 38,61 59 – 19 0,824
thuiszorg – ouderenzorg 170,000 29,77 – 20,04 22 – 26 0,009
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 163,000 18,91 – 23,42 22 – 19 0,180
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 118,500 29,76 – 36,98 36 – 25 0,002
217
handicap en psychische problemen: aangepaste GZ U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 536,000 42,60 – 35,30 57 – 23 0,168
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 431,500 48,43 – 29,98 57 – 27 0,001
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 453,500 39,04 – 34,69 57 – 18 0,420
thuiszorg – ouderenzorg 212,000 29,78 – 21,85 23 – 27 0,039
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 198,000 20,61 – 21,50 23 – 18 0,800
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 168,500 20,24 – 27,14 27 – 18 0,066
218
HAALBAAR
SECTOREN SIGNIFICANTIETOETS
VAPH Thuiszorg Ouderen
zorg Gebruikers H df N p
Licht verstandelijke handicap: GZ
N 55 18 21 17 3,685 3 111 ,298
Mean rank 59.95 47.03 58.90 49.12
Licht verstandelijke handicap: GZA
N 57 19 21 17 7,430 3 114 ,059
Mean rank 65.32 46.95 51.62 50.32
Matig
verstandelijke handicap: GZ
N 55 19 21 17 4,007 3 112 ,261
Mean rank 60.89 45.16 57.86 53.29
Matig verstandelijke
handicap: GZA
N 56 19 21 17 11,760 3 113 ,008
Mean rank 66.61 42.74 47.71 52.76
Ernstig verstandelijke handicap: GZ
N 54 19 20 17 6,346 3 110 ,096
Mean rank 61.88 42.50 52.25 53.59
Ernstig verstandelijke
handicap: GZA
N 55 19 20 17 14,949 3 111 ,002
Mean rank 66.91 43.39 42.58 50.59
NAH: GZ N 48 19 19 17
2,655 3 103 ,448 Mean rank 55.10 45.84 46.92 55.79
NAH: GZA N 49 20 19 17
13,097 3 105 ,004 Mean rank 61.36 44.90 35.95 57.50
Dementie: GZ N 56 18 21 17
1,917 3 112 ,590 Mean rank 59.04 54.72 49.40 58.79
Dementie: GZA
N 57 19 21 17 13,631 3 114 ,003
Mean rank 66.46 47.76 40.36 59.50
Jongdementie: GZ
N 51 18 20 16 2,876 3 105 ,411
Mean rank 54.84 47.97 47.53 59.63
Jongdementie:
GZA
N 53 19 20 16 11,327 3 108 ,010
Mean rank 61.74 47.92 38.13 58.81
Motorische handicap: GZ
N 48 19 21 17 3,932 3 105 ,269
Mean rank 57.22 43.32 55.79 48.47
Motorische
handicap: GZA
N 48 19 19 17 13,398 3 103 ,004
Mean rank 62.55 38.21 45.53 44.85
Visuele
handicap: GZ
N 48 19 19 17 4,550 3 103 ,208
Mean rank 57.18 45.71 53.18 43.09
Visuele handicap: GZA
N 48 19 18 17 11,125 3 102 ,011
Mean rank 61.06 46.24 41.67 40.79
Auditieve handicap: GZ
N 47 19 19 17 6,561 3 102 ,087
Mean rank 57.96 42.74 52.42 42.41
Auditieve
handicap: GZA
N
Mean rank
47 19 18 17 13,261 3 101 ,004
61.64 43.68 40.97 40.38
219
Autisme: GZ N 52 19 18 15
6,251 3 104 ,100 Mean rank 58.03 39.71 50.06 52.47
Autisme: GZA N 52 19 18 15
14,288 3 104 ,003 Mean rank 62.38 43.08 36.42 49.50
Gedrags-problemen:
GZ
N 54 19 19 16 2,647 3 108 ,449
Mean rank 56.02 45.21 57.63 56.69
Gedrags-problemen: GZA
N 55 19 18 16 12,612 3 108 ,006
Mean rank 63.74 43.24 40.08 52.34
Psychische
problemen: GZ
N 53 19 20 15 1,903 3 107 ,593
Mean rank 55.79 46.53 56.70 53.53
Psychische problemen: GZA
N 54 19 19 15 12,219 3 107 ,007
Mean rank 63.11 43.76 40.03 51.87
POSTHOC-TEST: HAALBAAR
matig verstandelijke handicap: aangepaste GZ U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 304,500 42,06 – 26,03 56 – 19 0,003
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 397,500 42,40 – 29,93 56 – 21 0,019
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 356,000 39,14 – 29,94 56 – 17 0,090
thuiszorg – ouderenzorg 186,000 19,79 – 21,14 19 – 21 0,695
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 131,500 16,92 – 20,26 19 – 17 0,308
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 160,500 18,64 – 20,56 21 – 17 0,575
ernstig verstandelijke handicap: aangepaste GZ U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 297,000 41,60 – 25,63 55 – 19 0,003
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 325,500 42,12 – 26,68 55 – 20 0,003
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 319,500 39,19 – 27,79 55 – 17 0,033
thuiszorg – ouderenzorg 179,500 20,55 – 19,48 19 – 20 0,749
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 137,000 17,21 – 19,94 19 – 17 0,452
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 138,500 17,42 – 20,85 20 – 17 0,304
niet-aangeboren hersenletsel: aangepaste GZ U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 335,000 38,16 – 27,25 49 – 20 0,029
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 246,500 38,97 – 22,97 49 – 19 0,001
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 381,000 34,22 – 31,41 49 – 17 0,580
thuiszorg – ouderenzorg 154,000 21,80 – 18,11 20 – 19 0,245
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 127,000 16,85 – 21,53 20 – 17 0,155
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 92,500 14,87 – 22,56 19 – 17 0,016
handicap en dementie: aangepaste GZ U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 365,000 41,60 – 29,21 57 – 19 0,023
220
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 331,000 44,19 – 26,76 57 – 21 0,001
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 417,500 38,68 – 33,56 57 – 17 0,360
thuiszorg – ouderenzorg 172,000 21,95 – 19,19 19 – 21 0,354
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 125,500 16,61 – 20,62 19 – 17 0,206
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 113,500 16,40 – 23,32 21 – 17 0,028
vorm van jongdementie: aanpaste GZ U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 372,500 38,97 – 29,61 53 – 19 0,071
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 309,500 41,16 – 25,98 53 – 20 0,003
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 392,000 35,60 – 33,00 53 – 16 0,627
thuiszorg – ouderenzorg 150,000 22,11 – 18,00 19 – 20 0,164
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 118,000 16,21 – 20,12 19 – 16 0,210
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 93,000 15,15 – 22,69 20 – 16 0,013
motorische handicap: aangepaste GZ U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 240,500 38,49 – 22,66 48 – 19 0,001
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 306,500 37,11 – 26,13 48 – 19 0,026
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 266,500 35,95 – 24,68 48 – 17 0,023
thuiszorg – ouderenzorg 155,500 18,18 – 20,82 19 – 19 0,430
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 140,000 17,37 – 19,76 19 – 17 0,460
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 160,000 18,58 – 18,41 19 – 17 0,959
auditieve handicap: aangepaste GZ U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 285,500 36,93 – 25,03 47 – 19 0,015
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 253,500 36,61 – 23,58 47 – 18 0,0084
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 230,000 36,11 – 22,53 47 – 17 0,006
thuiszorg – ouderenzorg 160,000 19,58 – 18,39 19 – 18 0,713
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 150,500 19,08 – 17,85 19 – 17 0,701
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 153,000 18,00 – 18,00 18 – 17 1,000
ernstige vorm van autisme: aangepaste GZ U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 305,500 39,62 – 26,08 52 – 19 0,009
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 253,500 39,62 – 23,58 52 – 18 0,002
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 279,500 36,12 – 26,63 52 – 15 0,076
thuiszorg – ouderenzorg 139,500 20,66 – 17,25 19 – 18 0,286
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 120,500 16,34 – 18,97 19 – 15 0,396
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 91,500 14,58 – 19,90 18 – 15 0,085
221
handicap en gedragsproblemen: aangepaste GZ U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 326,500 41,06 – 27,18 55 – 19 0,010
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 287,000 40,78 – 25,44 55 – 18 0,005
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 336,000 37,89 – 29,50 55 – 16 0,128
thuiszorg – ouderenzorg 158,500 19,66 – 18,31 19 – 18 0,668
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 121,500 16,39 – 19,91 19 – 16 0,266
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 105,000 15,33 – 19,94 18 – 16 0,138
handicap en psychische problemen: aangepaste GZ U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 330,500 40,38 – 27,39 54 – 19 0,015
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 295,500 41,03 – 25,55 54 – 19 0,004
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 313,000 36,70 – 28,87 54 – 15 0,156
thuiszorg – ouderenzorg 168,000 20,16 – 18,84 19 – 19 0,673
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 118,000 16,21 – 19,13 19 – 15 0,347
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 107,000 15,63 – 19,87 19 – 15 0,167
222
WENSELIJK
SECTOREN SIGNIFICANTIETOETS
VAPH Thuiszorg Ouderen
zorg Gebruikers H df N p
Licht verstandelijke handicap: OZ
N 54 24 33 19 4,434 3 130 ,218
Mean rank 58.06 70.10 69.73 73.47
Licht verstandelijke handicap: OZA
N 53 23 34 20 4,827 3 130 ,185
Mean rank 59.99 79.09 66.47 62.83
Matig
verstandelijke handicap: OZ
N 52 23 34 19 11,549 3 128 ,009
Mean rank 54.41 62.43 75.62 74.71
Matig verstandelijke
handicap: OZA
N 52 24 34 20 5,298 3 130 ,151
Mean rank 57.00 70.10 71.24 72.33
Ernstig verstandelijke handicap: OZ
N 53 24 34 19 8,187 3 130 ,042
Mean rank 58.29 63.08 73.68 74.03
Ernstig verstandelijke
handicap: OZA
N 52 24 34 19 3,562 3 129 ,313
Mean rank 59.47 65.94 67.50 74.47
NAH: OZ N 49 23 34 18
8,027 3 124 ,045 Mean rank 57.30 53.33 71.41 71.56
NAH: OZA N 48 23 34 19
,845 3 124 ,839 Mean rank 62.83 57.63 62.85 66.92
Dementie: OZ N 53 23 34 19
10,401 3 129 ,015 Mean rank 56.52 57.83 78.06 73.97
Dementie: OZA
N 54 23 34 20 1,339 3 131 ,720
Mean rank 62.42 64.67 70.78 69.08
Jongdementie: OZ
N 49 23 34 19 4,835 3 125 ,184
Mean rank 57.74 57.85 71.91 66.84
Jongdementie:
OZA
N 50 23 34 20 ,950 3 127 ,813
Mean rank 60.81 64.87 68.16 63.90
Motorische handicap: OZ
N 48 23 32 17 5,273 3 120 ,153
Mean rank 56.89 53.11 64.02 74.09
Motorische
handicap: OZA
N 48 23 33 18 ,812 3 122 ,846
Mean rank 59.33 61.07 61.62 67.61
Visuele
handicap: OZ
N 47 23 32 18 7,231 3 120 ,065
Mean rank 52.80 56.33 70.44 68.28
Visuele handicap: OZA
N 47 23 33 19 3,230 3 122 ,357
Mean rank 55.37 60.80 67.27 67.47
Auditieve handicap: OZ
N 47 22 32 18 9,266 3 119 ,026
Mean rank 50.79 56.68 69.25 71.67
Auditieve
handicap: OZA
N
Mean rank
47 23 33 19 4,799 3 122 ,187
53.64 63.70 65.76 70.89
223
Autisme: OZ N 49 23 31 15
6,411 3 118 ,093 Mean rank 56.35 61.74 56.63 72.30
Autisme: OZA N 49 23 33 16
7,050 3 121 ,070 Mean rank 56.66 69.26 56.02 72.69
Gedrags-problemen:
OZ
N 51 23 34 15 9,155 3 123 ,027
Mean rank 56.86 65.37 61.04 76.47
Gedrags-problemen: OZA
N 49 23 34 16 7,237 3 122 ,065
Mean rank 54.95 70.85 60.19 70.91
Psychische
problemen: OZ
N 50 23 34 15 8,101 3 122 ,044
Mean rank 55.23 62.37 63.75 75.97
Psychische problemen: OZA
N 49 23 34 16 7,535 3 122 ,057
Mean rank 53.77 70.26 61.41 72.78
POSTHOC-TEST: WENSELIJK
matig verstandelijke handicap: OZ U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 531,000 36,71 – 40,91 52 – 23 0,302
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 583,500 37,73 – 52,34 52 – 34 0,002
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 337,000 32,98 – 44,26 52 – 19 0,011
thuiszorg – ouderenzorg 315,500 25,72 – 31,22 23 – 34 0,171
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 179,500 19,80 – 23,55 23 – 19 0,262
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 321,000 27,06 – 26,89 34 – 19 0,968
handicap en dementie: OZ U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 599,500 38,31 – 38,93 53 – 23 0,898
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 601,000 38,34 – 52,82 53 – 34 0,005
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 364,000 33,87 – 43,84 53 – 19 0,049
thuiszorg – ouderenzorg 271,000 23,78 – 32,53 23 – 34 0,037
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 163,500 19,11 – 24,39 23 – 19 0,131
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 299,000 27,71 – 25,74 34 – 19 0,634
handicap en gedragsproblemen: OZ U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 505,500 35,91 – 41,02 51 – 23 0,035
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 808,000 41,84 – 44,74 51 – 34 0,321
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 260,500 31,11 – 41,63 51 – 15 0,003
thuiszorg – ouderenzorg 363,500 30,20 – 28,19 23 – 24 0,498
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 141,500 18,15 – 21,57 23 – 15 0,243
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 191,000 23,12 – 29,27 34 – 15 0,056
224
handicap en psychische problemen: OZ U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 512,500 35,75 – 39,72 50 – 23 0,232
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 728,500 40,07 – 46,07 50 – 34 0,096
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 245,500 30,41 – 41,63 50 – 15 0,004
thuiszorg – ouderenzorg 383,500 28,67 – 29,22 23 – 24 0,871
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 137,500 17,98 – 21,83 23 – 15 0,201
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 202,500 23,46 – 28,50 34 – 15 0,165
225
HAALBAAR
SECTOREN SIGNIFICANTIETOETS
VAPH Thuiszorg Ouderen
zorg Gebruikers H df N p
Licht verstandelijke handicap: OZ
N 48 20 32 13 1,176 3 113 ,759
Mean rank 54.49 60.63 60.06 53.15
Licht
verstandelijke handicap: OZA
N 49 20 32 14 1,272 3 115 ,736
Mean rank 59.52 62.78 53.59 55.93
Matig verstandelijke handicap: OZ
N 47 20 32 13 3,819 3 112 ,282
Mean rank 51.85 54.55 63.41 59.31
Matig verstandelijke
handicap: OZA
N 48 20 32 12 ,266 3 112 ,966
Mean rank 56.69 54.30 56.36 59.79
Ernstig verstandelijke
handicap: OZ
N 48 20 32 14 3,080 3 114 ,379
Mean rank 54.19 55.63 60.83 63.93
Ernstig verstandelijke handicap: OZA
N 48 20 32 15 2,007 3 115 ,571
Mean rank 55.11 55.70 61.41 63.03
NAH: OZ N 44 20 32 14
2,966 3 110 ,397 Mean rank 55.10 47.73 59.16 59.50
NAH: OZA N 45 20 32 15
3,882 3 112 ,275 Mean rank 61.34 46.03 57.11 54.63
Dementie: OZ N 49 20 32 13
5,726 3 114 ,126 Mean rank 53.00 55.05 59.03 74.46
Dementie: OZA
N 50 20 32 14 2,944 3 116 ,400
Mean rank 56.73 53.45 58.89 71.14
Jongdementie: OZ
N 47 20 32 11 3,741 3 110 ,291
Mean rank 52.62 51.93 57.56 68.32
Jongdementie: OZA
N 47 20 32 12 1,526 3 111 ,676
Mean rank 56.32 49.50 57.56 61.42
Motorische handicap: OZ
N 44 20 32 12 3,939 3 108 ,268
Mean rank 52.44 51.45 53.39 70.08
Motorische
handicap: OZA
N 44 20 32 13 3,001 3 109 ,391
Mean rank 57.30 50.65 50.41 65.23
Visuele handicap: OZ
N 44 20 32 12 2,845 3 108 ,416
Mean rank 51.09 54.20 54.73 66.88
Visuele handicap: OZA
N 44 20 32 13 1,340 3 109 ,720
Mean rank 53.41 50.75 57.19 61.54
Auditieve handicap: OZ
N 44 20 32 12 3,788 3 108 ,285
Mean rank 50.39 49.88 59.17 64.83
Auditieve handicap: OZA
N Mean rank
44 20 31 13 1,498 3 108 ,683
53.19 50.13 55.95 62.19
226
Autisme: OZ N 45 19 32 11
9,610 3 107 ,022 Mean rank 52.03 51.29 53.47 68.27
Autisme: OZA N 45 19 31 12
3,092 3 107 ,378 Mean rank 54.47 50.84 51.87 62.75
Gedrags-problemen:
OZ
N 46 20 32 12 9,788 3 110 ,020
Mean rank 52.35 52.70 56.92 68.46
Gedrags-problemen: OZA
N 45 20 32 13 3,520 3 110 ,318
Mean rank 53.03 51.15 59.00 62.12
Psychische
problemen: OZ
N 48 20 32 11 7,001 3 111 ,072
Mean rank 51.77 54.95 59.92 64.95
Psychische problemen: OZA
N 47 20 32 12 2,754 3 111 ,431
Mean rank 53.53 52.33 61.22 57.88
POSTHOC-TEST: HAALBAAR
ernstige vorm van autisme: OZ U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 421,500 32,63 – 32,18 45 – 19 0,833
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 700,500 38,57 – 39,61 45 – 32 0,664
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 172,500 26,83 – 35,32 45 – 11 0,007
thuiszorg – ouderenzorg 291,500 25,34 – 26,39 19 – 32 0,601
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 71,500 13,76 – 18,50 19 – 11 0,028
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 127,000 20,47 – 26,45 32 – 11 0,033
handicap en gedragsproblemen: OZ U Mean ranks n p
gehandicaptenzorg – thuiszorg 457,000 33,43 – 33,65 46 – 20 0,908
gehandicaptenzorg – ouderenzorg 675,000 38,17 – 41,41 46 – 32 0,180
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen 195,000 27,74 – 36,25 46 – 12 0,003
thuiszorg – ouderenzorg 295,500 25,28 – 27,27 20 – 32 0,367
thuiszorg – ervaringsdeskundigen 85,500 14,78 – 19,38 20 – 12 0,033
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen 152,000 21,25 – 25,83 32 – 12 0,116
227
WENSELIJK
SECTOREN SIGNIFICANTIETOETS
VAPH Thuiszorg Ouderen
zorg Gebruikers H df N p
Thuis naar OZ N 57 26 33 22
3,454 3 138 ,327 Mean rank 63.26 78.33 70.59 73.59
Thuis naar OZ aangepast
N 55 25 33 22 1,309 3 135 ,727
Mean rank 67.73 64.72 65.88 75.59
Thuis naar GZ N 58 24 27 22
3,116 3 131 ,374 Mean rank 63.00 68.75 61.50 76.43
Thuis naar GZ aangepast
N 57 23 28 21 5,140 3 129 ,162
Mean rank 67.95 62.65 53.75 74.57
Zelfstandige woonvormen WZ
N 58 24 32 21 3,175 3 135 ,365
Mean rank 61.97 75.81 69.98 72.69
Zelfstandige woonvormen WZ aangepast
N 57 23 32 21 1,085 3 133 ,781
Mean rank 66.25 67.43 63.63 73.71
Zelfstandige woonvormen
tehuis
N 58 22 30 21 3,948 3 131 ,267
Mean rank 64.09 69.68 59.05 77.36
Zelfstandige woonvormen tehuis A
N 57 21 30 20 5,240 3 128 ,155
Mean rank 66.31 66.02 53.30 74.55
Tehuis
werkenden – WZC
N 58 22 32 20 1,663 3 132 ,645
Mean rank 65.84 62.50 64.73 75.63
Tehuis werkenden – WZC aangepast
N 57 21 32 20 3,849 3 130 ,278
Mean rank 67.60 61.93 57.52 76.05
Tehuis werkenden – niet werkenden
N 58 21 27 20 4,572 3 126 ,206
Mean rank 62.69 67.74 53.87 74.40
Tehuis werkenden –
TNW aangepast
N 57 21 28 19 7,377 3 125 ,061
Mean rank 65.10 66.14 48.77 74.21
Tehuis werkenden – WZC
N 59 21 31 20 2,579 3 131 ,461
Mean rank 62.58 65.33 65.69 77.28
Tehuis werkenden – WZC aangepast
N 58 21 31 20 2,962 3 130 ,398
Mean rank 63.09 70.88 60.10 75.20
228
HAALBAAR
SECTOREN SIGNIFICANTIETOETS
VAPH Thuiszorg Ouderen
zorg Gebruikers H df N p
Thuis naar OZ N 50 23 29 15
5,800 3 117 ,122 Mean rank 60.66 46.39 60.83 69.27
Thuis naar OZ aangepast
N 49 22 29 15 3,948 3 115 ,267
Mean rank 60.52 47.98 56.67 67.03
Thuis naar GZ N 51 21 24 15
9,716 3 111 ,021 Mean rank 61.02 48.55 44.00 68.57
Thuis naar GZ
aangepast
N 51 21 24 14 7,443 3 110 ,059
Mean rank 61.83 48.93 44.25 61.57
Zelfstandige woonvormen WZ
N 49 20 29 16 4,915 3 114 ,178
Mean rank 59.80 46.18 56.17 67.03
Zelfstandige
woonvormen WZ aangepast
N 49 20 29 15 4,666 3 113 ,198
Mean rank 61.56 50.18 50.02 64.70
Zelfstandige woonvormen tehuis
N 51 19 26 15 9,832 3 111 ,020
Mean rank 60.88 45.21 46.65 69.27
Zelfstandige woonvormen tehuis A
N 51 19 26 14 7,064 3 110 ,070
Mean rank 61.53 48.29 45.29 62.29
Tehuis
werkenden –
WZC
N 50 19 25 14 4,301 3 108 ,231
Mean rank 57.33 42.32 56.62 57.14
Tehuis werkenden – WZC aangepast
N 50 19 25 14 2,355 3 108 ,502
Mean rank 58.02 46.18 53.80 54.46
Tehuis
werkenden – niet werkenden
N 52 18 22 14 7,919 3 106 ,048
Mean rank 60.94 42.78 46.36 50.86
Tehuis werkenden – TNW aangepast
N 53 18 22 14 9,850 3 107 ,020
Mean rank 62.74 46.72 43.82 46.29
Tehuis werkenden – WZC
N 52 18 26 14 3,117 3 110 ,374
Mean rank 56.65 45.81 56.19 62.39
Tehuis werkenden –
WZC aangepast
N 52 18 26 14 3,212 3 110 ,360
Mean rank 57.35 45.39 55.50 61.64
229
partners inHogeschool-Universiteit Brussel
Inge VandevyvereJoris Van Puyenbroeck
Dirk Smitsonderzoekscentrum PRAGODI, HUBrussel