71
1 IMC: Monitoren en leren Zeven jaar evalueren van de Intramurale Motivatie Centra in Nederland Dr. G.H. de Weert-van Oene C.A.G. Verbrugge T.B. Holsbeek Prof.dr. C.A.J. de Jong ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ NISPA Nijmegen Institute for Scientists-Practitioners in Addiction Nijmegen

IMC eindrapport

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: IMC eindrapport

1

IMC: Monitoren en leren

Zeven jaar evalueren van de

Intramurale Motivatie Centra in Nederland

Dr. G.H. de Weert-van Oene

C.A.G. Verbrugge

T.B. Holsbeek

Prof.dr. C.A.J. de Jong

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

NISPA Nijmegen Institute for Scientists-Practitioners

in Addiction Nijmegen

Page 2: IMC eindrapport

2

IMC: Monitoren en leren

Page 3: IMC eindrapport

3

© 2011 Nijmegen Institute Scientist Practitioners in Addiction (NISPA)

NISPA / ACSW

Postbus 9104, 6500 HE Nijmegen

ISBN/EAN:

Copyright: NISPA Nijmegen

Alle rechten voorbehouden, niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een

geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt worden, in enige vorm op of op enige

wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, of enige andere wijze, zonder

voorafgaande toestemming van de uitgever.

Naar dit rapport kan als vogt worden verwezen:

De Weert-Van Oene G.H., Verbrugge, C.A.G., Holsbeek, T.B., De Jong C.A.J., :

IMC : Monitoren en leren, Zeven jaar evalueren van de Intramurale Motivatie Centra in Nederland.

NISPA, Nijmegen 2011.

Opmerking [CV1]: Is aangevraagd, snel beschikbaar

Page 4: IMC eindrapport

4

Projectleiding / eindverantwoording:

Prof. Dr. Cor AJ de Jong, Wetenschappelijk directeur NISPA* **

Projectleiding uitvoer:

Dr. Gerdien H. de Weert – Van Oene, Senior Onderzoeker Iriszorg* ***

Projectcoördinatie:

Cor AG Verbrugge, Wetenschappelijk medewerker Novadic-Kentron* **

Initiatiefnemers:

Novadic-Kentron, Iriszorg

Deelnemende instellingen:

Brijder, Centrum Maliebaan, Iriszorg, De Hoop, Mondriaan, Novadic-Kentron, Tactus, VNN

Looptijd monitor

2001 – 2003 Pilot bij Novadic-Kentron en Iriszorg: ‘Verandert Veranderingsbereidheid?’

2003 – 2004 Gesubsidieërd startjaar door Resultaten Scoren GGZ Nederland

2004 – 2011 Zelfstandige monitor, gefinancierd door deelnemende instellingen.

*

Nijmegen Institute for Scientist-Practitioners in Addiction

Radboud Universiteit Nijmegen / ACSW

Postbus 9104, 6500 HE Nijmegen

E: [email protected]

**

Novadic-Kentron, Netwerk voor Verslavingszorg

Afdeling Research & Development

Postbus 243, 5260 AE Vught.

E: [email protected]

***

Iriszorg

Afdeling Onderzoek & Ontwikkeling

Kronenburgsingel 545-547, 6831 GM Arnhem

postadres: Postbus 351, 6800 AJ Arnhem

E: [email protected]

Page 5: IMC eindrapport

5

Voorwoord

Nog schrijven tbv bestuurders

Page 6: IMC eindrapport

6

1. Inleiding

1.1. Het ontstaan van de Intramurale Motivatie Centra (IMC’s)

In 1997 zijn op initiatief van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Brief staatssecr,

van VWS, 1993) elf IMC’s opgericht binnen de verslavingszorg. Deze laagdrempelige voorzieningen

richten zich op een groep overlast veroorzakende, langdurig problematisch drugsverslaafden met

lage motivatie voor verandering en weinig intrinsieke vermogens om het druggebruik af te bouwen

(Drouven, Schutte & Kingma, 2001). IMC’s karakteriseren zich door een rehabilitatie benadering.

De focus is niet primair abstinentie, maar controle over of stabilisatie van middelengebruik.

Verbetering van de lichamelijke en psychische gezondheid, het aanpakken van juridische

problemen, re-integratie in werk en het (weer) opbouwen van een ondersteunend sociaal netwerk

(Rutten & Hulshoff 2001) zijn secundaire doelen. Deze doelen worden in individuele

begeleidingsplannen vastgelegd en nagestreefd in een geïntegreerde benadering gedurende een

opname van drie maanden, in een voor de patiënt gestructureerde en veilige omgeving.

De IMC’s krijgen na een evaluatieonderzoek hun definitieve goedkeuring in 2001 met als algemene

voorwaarde een verdere uitwerking en continue evaluatie van de gehanteerde methodieken. Dit

wordt vormgegeven in het ontwikkelen en starten van een gezamenlijk benchmarkproject. Eind

2002 verleent GGZ Nederland subsidie aan het Nijmegen Institute for Scientist-Practitioners in

Addiction (NISPA) om een landelijke benchmark-structuur op te zetten voor alle IMC’s in

Nederland; de IMC Monitor. Na een gesubsidieerd startjaar in 2003, besluiten negen instellingen

voor verslavingszorg zelfstandig door te gaan met een langer durende onderlinge verzameling van

behandelingsgegevens bij elf IMC’s.

In 2003 verschijnt het Handboek IMC (Diepraam 2003).

1.2. Van IMC Benchmark naar IMC monitor

Camp definieert benchmarken als het systematisch onderzoeken van de prestaties (en

maatschappelijke effecten) èn de achterliggende processen en werkwijzen van één of meer

toonaangevende referentieorganisaties op een bepaald gebied en het spiegelen van de eigen

prestaties en werkmethoden aan deze best practice, met als doel te komen tot een plaatsbepaling

en verbetering van de eigen prestaties (Camp, 1992). De algemene doelstelling van de IMC monitor

Page 7: IMC eindrapport

7

is het doorontwikkelen van de IMC methodiek tot verdere professionalisering en

kwaliteitsverbetering. De resultaten van alle verzamelde behandelingsgegevens vormen de input

voor de interventies op de IMC’s en de daar te gebruiken methodieken.

Als specifieke doelstellingen voor de IMC monitor wordt het volgende geformuleerd:

� Het verzamelen en vergelijken van gegevens over patiënten die zijn opgenomen op een

IMC.

� Zicht krijgen op de uitkomsten van de behandeling om te komen tot verbetering van

protocollen, methodiekontwikkeling en implementatie daarvan.

� Inzicht krijgen in de invloed van verschillende interventies op de motivatie tijdens de

periode van opname op een IMC.

� Zicht krijgen op het motivatieproces, gericht op stabiliseren of verminderen van het

gebruik van psychoactieve stoffen.

� Het in beeld brengen van de aard van de uitstroom van het IMC aan de hand van vier

uitstroom niveaus zoals omschreven in het handboek IMC.

Geleidelijk is er in het benchmarkproject de onderlinge vergelijking tussen de IMC’s gewijzigd in

een bredere monitoropzet. Het bleek namelijk dat de eenduidige identiteit van het IMC in de loop

der jaren verschoof naar meer regionaal gedifferentieerde care doelstellingen (een voorziening

voor laagdrempelige detoxificaties, behandeling, gespecificeerd voor vrouwen of voor patiënten

met persoonlijkheids-problematiek, of psychotische stoornissen) . Daardoor verdwijnt de

oorspronkelijke onderlinge vergelijking van de IMC’s naar de achtergrond. In de loop der jaren

ontstaat ook steeds meer behoefte aan monitoring tijdens het behandel- en begeleidingsproces en

daarmee aan instrumenten en uitkomsten die kunnen worden toegepast in het primaire proces.

Monitoring is hier opgevat als herhaalde metingen gericht op begeleiding en aanpassen van het

(behandel)beleid van een chronische of terugkerende aandoening (Glasziou et al. 2005). Vanaf die

periode, medio 2007, spreken we dan ook niet meer van IMC benchmark, maar van IMC monitor.

Page 8: IMC eindrapport

8

1.3. Belang van monitoring

In de monitor staan methodiekontwikkeling, kwaliteitsverbetering en bevorderen van

wetenschappelijk inzicht centraal. Daarbij worden vier niveaus onderscheiden: de instelling / het

management, de hulpverlener, de patiënt, de wetenschap.

1. Voor de instelling biedt de monitor informatie over het functioneren van het programma,

waardoor de positionering van het programma binnen de instellingsdoeleinden wordt

verhelderd. Op instellingsniveau wordt informatie verkregen over de vraag ‘hoe doen wij het

als instelling?: het daadwerkelijke benchmarken.’ Het management krijgt inzicht in de

patiëntenstromen: welke patiënten worden bediend door de afdeling, waar komen zij vandaan,

wat zijn hun kenmerken en zijn deze vergelijkbaar met die van collega-ínstellingen. Welke

resultaten worden bereikt en waar gaan patiënten na hun verblijf naar toe. De meeste

instellingen kunnen dergelijke informatie niet makkelijk uit hun EPD’s halen.

2. De hulpverlener krijgt inzicht in de vorderingen van de patiënt gedurende de behandeling.

Vragen als raakt mijn patiënt gemotiveerd, denken hij en ik hetzelfde over de behandeldoelen

(en moet dit dus onderwerp zijn van gesprek), ontwikkelt de patiënt andere inter-persoonlijke

gedragsstijlen kunnen beantwoord worden. Door het gebruik van de meetinstrumenten wordt

structuur gegeven aan behandelingsgesprekken en komen bij alle patiënten dezelfde thema’s

aan de orde. Het behandelingsplan kan worden geëvalueerd en aangepast naar aanleiding van

de uitkomsten van vragenlijsten. Het contact met hulpverleners van andere instellingen

verdiept het inzicht in de doelgroep als geheel en leidt tot methodiekontwikkeling en

deskundigheidsbevordering.

3. De patiënt heeft baat bij de monitoring, omdat het hem inzicht geeft in zijn situatie en

vorderingen gedurende het behandelingsproces. Door de voortdurende monitoring krijgt de

patiënt meer inspraak in de behandeling. Dit past bij de moderne opvattingen over

mondigheid, autonomie en patiëntenparticipatie. Er is ook een meer indirecte opbrengst voor

de patiënt, doordat de kwaliteit van de behandeling toeneemt als gevolg van de

monitoractiviteiten.

Voor wetenschappelijk onderzoekers biedt het continue verzamelen van data de mogelijkheid

onderzoeksvragen te beantwoorden, zowel vanuit de wetenschap als vanuit de praktijk. De

monitoring biedt ook een kader voor allerlei studies, van observationeel tot RCT. Door het

Page 9: IMC eindrapport

9

geaggregeerde niveau waarop de dataverzameling plaatsvindt, werden populaties zo groot dat

gedegen onderzoek mogelijk is.

1.4. Beëindiging van de IMC monitor

In de periode van 2003 tot en met 2010 heeft NISPA veel ervaring opgedaan in het monitoren van

behandelingsprocessen. Eerst met de IMC’s, sinds 2007 ook bij zeven Dubbele Diagnose klinieken.

In 2008 verwierf NISPA projectsubsidie voor het ontwikkelen van een monitorstructuur voor de

jeugdverslavingszorg. Daarnaast voert NISPA in opdracht van VWS een landelijke monitor uit in

tien instellingen voor verslavingszorg met betrekking tot detoxificatiebehandeling bij GHB

verslaafden. Sinds 1 januari 2009 is de verzameling van gegevens binnen het NISPA voor alle

projecten volledig geautomatiseerd met het webbased programma BergOp. Landelijke

ontwikkelingen op het gebied van financieringsvoorwaarden van zorgverzekeraars en toenemende

beschikbaarheid van interne managementinformatie binnen instellingen maakten eind 2010 een

herbezinning noodzakelijk op inhoud en vorm van de monitoring projecten. Overwegingen bij het

besluit te stoppen met de IMC monitor zijn de volgende:

� Een monitor zoals die bij de IMC’s heeft een beperkte houdbaarheidsduur. Na een

aantal jaren zijn de oorspronkelijke doelstellingen bereikt. Dat geldt vooral voor de

doelstellingen betreffende het inzicht in en kennis over de IMC doelgroep, en het

onderling vergelijken. Monitoring ten behoeve van ondersteuning van het primaire

proces kan in principe doorlopen. Daarbij is echter niet meer de ondersteunende

monitorstructuur van het NISPA nodig.

� In de loop der jaren verschoof de eenduidige identiteit van de IMC’s naar meer

regionaal gedifferentieerde doelstellingen. Het ene IMC ontwikkelde zich bijvoorbeeld in

de richting van stabilisatie van gebruik van middelen via een zeer laagdrempelige

opvang met minder medische interventie, terwijl een ander IMC zich toelegde op

detoxificatie en abstinentie van harddrugs. Een ander voorbeeld: in sommige regio’s

ontstond verlenging van de behandelduur door koppeling aan langerdurende

resocialisatie met kleine wooneenheden, terwijl in andere juist gekozen werd voor

halvering van de behandelduur om de lange regionale wachtlijsten met een hogere

turnover te kunnen blijven bedienen. De plaats en functie van het IMC wordt vooral

bepaald door het regionale aanbod en door de behoefte binnen de instellingen. Het

wordt daarom in toenemende mate lastig om te spreken van ‘het IMC’ als een

Page 10: IMC eindrapport

10

eenvormig hulpaanbod. Daarmee vervalt ook de basis voor onderlinge vergelijking van

behandelingsgegevens.

� Om meer inzicht te kunnen bieden aan zorgverzekeraars en overheid is GGZ Nederland

gestart met een GGZ brede Routine Outcome Measurement (ROM). ROM is een

methode om de geleverde zorg inzichtelijk te maken, te evalueren en te verbeteren. In

de praktijk wordt ROM toegepast door een set van enkele vragenlijsten, die tenminste

aan het begin en aan het einde van een behandeling wordt afgenomen. Door het

verplichte karakter van ROM wordt deelname aan de IMC monitor als dubbelop ervaren.

Binnen de landelijke expertgroep ROM is men bezig om de plaats van doelgroepgerichte

monitors ten opzichte van ROM te verhelderen.

� In de loop van de zeven monitor jaren is er sprake geweest van grote verschillen wat

betreft deelname aan de monitor. Enkele IMC’s leverden jaarlijks slechts een tiental

patiënten aan, andere IMC’s includeerden alle patiënten in de monitor. Met name die

IMC’s waar niet echt sprake was van inbedding van de monitor in het primaire proces,

haakten af nu er nieuwe uitdagingen op hen afkomen.

� De grote hoeveelheid informatie die inmiddels beschikbaar is, maakt de noodzaak van

gezamenlijke dataverzameling minder groot. Immers, vrijwel elk IMC kan nu beschikken

over een bestand van eigen patiënten op basis waarvan specifieke vragen beantwoord

kunnen worden. De tussenschakeling van NISPA in dit geheel wordt daarmee minder

noodzakelijk.

� Dit geldt eens te meer omdat – zoals reeds aangegeven - de vergelijkbaarheid tussen de

IMC’s steeds minder wordt. IMC’s hebben zich in de afgelopen jaren gedifferentieerd en

gespecialiseerd. Het benchmark-aspect van de monitor is daarmee minder belangrijk

geworden.

Page 11: IMC eindrapport

11

1.5. Leeswijzer

Na de inleidende schets over het ontstaan van de IMC’s, het belang van hun jarenlange monitor en

de motieven om het te beëindigen, zullen we in dit overzichtsrapport eerst de vorming van de

Intramural Motivatie Centra in de Nederlandse verslavingszorg verder toelichten ( Hoofdstuk 2 ) en

vervolgens de opzet en werkwijze van onze gezamenlijke doelgroepmonitor van

behandelingsgevens bespreken (Hoofdstuk 3). We zullen nader ingaan op de resultaten van de

grote hoeveelheid kwantitatieve gegevens in hoofdstuk 4 en de overige opbrengsten van dit

langerdurend project toelichten in hoofdstuk 5 en 6. In Hoofdstuk 7 zullen we op grond van onze

ervaringen het concept motivatie verder uitdiepen.

We besluiten met discussie en aanbevelingen, door het bespreken van de factoren die van invloed zijn

geweest op het welslagen van dit langerdurend monitorproject en wat daarin belemmeringen zijn geweest (

Hoofdstuk 8 ). Tenslotte geven we in Hoofdstuk 9 onze opinie over de samenhang van een

doelgroepmonitor met de huidige ontwikkeling van de GGZ Routine Outcome Measurement in de

verslavingszorg.

Page 12: IMC eindrapport

12

2. Het Intramuraal Motivatie Centrum (IMC)

2.1. Doel van het IMC

De IMC’s zijn eind jaren negentig opgericht als laagdrempelige voorzieningen voor overlast

veroorzakende, langdurig problematische drugsverslaafden met weinig motivatie en intrinsieke

mogelijkheden om het gebruik snel en volledig af te bouwen. Er was veelal sprake van mislukte

behandelingen in het verleden en van langdurige zorgmijding. De gestelde eisen ten aanzien van de

functie van het IMC zijn gericht op het motiveren tot gedragsverandering en zijn in twee opzichten

innovatief vergeleken met de destijds bestaande intramurale verslavingszorg:

� patiënten zijn niet verplicht volledig af te kicken en gebruik van methadon is toegestaan

� patiënten zijn niet verplicht therapie te volgen.

In de loop van de tijd zijn IMC’s zich vooral gaan richten op:

� klinische opvang voor langdurig problematische drugs en alcoholverslaafden, met weinig

intrinsieke mogelijkheden om hun middelengebruik onder controle te krijgen.

� stabiliseren van de patiënt

� inventariseren van wensen en mogelijkheden van vervolgbehandeling

� voorbereiding op vervolgbehandeling

Het programma bij de IMC’s is aanvankelijk bedoeld voor een periode van maximaal drie maanden,

waarna de patiënt uitstroomt naar een vervolgvoorziening. Daarbij worden vier uitstroomniveaus

onderscheiden (Schema 2.1.).

Uitstroomniveaus IMC

� Niveau 1 (laag)

De cliënt is na opname, dus zonder geboden structuur, niet in staat de vooruitgang vast te houden.

� Niveau 2

De cliënt kan het behaalde resultaat na de opname voor een bepaalde periode vasthouden.

� Niveau 3

De cliënt heeft een weloverwogen beslissing genomen om een vervolgtraject te ondergaan dat, in

meer of mindere mate gestructureerd, gericht is op het bereiken van specifieke re-integratiedoelen

t.a.v. wonen, werken, dagbesteding en eventueel middelengebruik.

� Niveau 4 (hoog)

De cliënt heeft een weloverwogen beslissing genomen om een verslavingsbehandeling te

ondergaan die gericht is op abstinentie en/of drastische veranderingen van het verslavingsgedrag

en leefstijl.

Schema 2.1.: Uitstroomniveaus IMC. Bron: Diepraam, A., IMC Handboek, 2003

Opmerking [CV2]: Afbeelding (teks) uitlijnen door Imke !! - juiste kleur

Page 13: IMC eindrapport

13

2.2. Beschrijving IMC’s anno 2009

In 2009-2010 is door het NISPA in opdracht van Resultaten Scoren een beschrijving gemaakt van de

Residentiële Voorzieningen voor de verslavingszorg in Nederland (DeWeert,G.H.,2010). Daartoe zijn

interviews gehouden met teamleiders en inhoudelijk verantwoordelijken van alle IMC’s. De

resultaten geven een beeld van de diversiteit van de IMC’s. Achtereenvolgens komen aan de orde:

indicatie & contra-indicatie criteria, aantal bedden, therapieën & interventies, beleid met

betrekking tot methadon en benzodiazepinen, de plaats van het IMC in de keten, sterke & zwakke

punten en kansen & bedreigingen.

2.2.1. Plaats IMC in de keten

De positie van het IMC in de keten is in 2006-2007 onderwerp geweest van een werkgroep. De

activiteiten van deze werkgroep worden nader beschreven in hoofdstuk 5.

In het onderzoek Atlas Residentiële Voorzieningen Verslavingszorg is de positie van het IMC in de

keten schematisch weergeven (schema 2.2.). De dikke pijlen geven de meest gebruikelijke route

aan; routes aangegeven met dunnere pijlen zijn ook mogelijk. De meest gebruikelijke routing voor

opname in een IMC verloopt via de ambulante intake. Het IMC is dus een residentiële voorziening

die tamelijk vooraan in de keten is gepositioneerd.

Opmerking [CV3]: Deze afbeelding heb ik nog in word als het nodig is…

Page 14: IMC eindrapport

14

2.2.2. Indicatiecriteria voor IMC

Chroniciteit, aard en ernst van de verslavingsproblemen zijn de meest genoemde indicatiecriteria

voor opname in het IMC. Psychiatrische en psychosociale comorbiditeit worden ook vaak vermeld

en een enkele maal somatische comorbiditeit genoemd of (gebrek aan) motivatie voor

behandeling.

Als contra-indicaties voor opname op een IMC worden genoemd:

� Ernstige somatische problematiek die deelname aan het programma verhindert;

� Ernstige psychiatrische aandoening, waarbij een patiënt niet langer aanspreekbaar is op

zijn/ haar gedrag;

� Grof crimineel gedrag zoals vuurwapengevaarlijk of moord;

� Te weinig kennis van de Nederlandse taal;

� Verstandelijke beperking (IQ <60 a 70);

� Patiënten met enkelvoudige problematiek;

� Patiënten jonger dan 18 jaar.

2.2.3 Aantal bedden en de functie ervan

Het aantal bedden van de IMC afdelingen ligt tussen 14 en 40. Soms zijn er ‘gelabelde bedden’

bijvoorbeeld voor crisisopvang, voor justitiepatiënten, voor time-out en voor resocialisatie.

2.2.4 Toegepaste interventies en therapieën

In het Handboek IMC wordt gesproken over het aanpakken van problemen van patiënten op

verschillende terreinen (zie schema 2.3.).

Page 15: IMC eindrapport

15

In het Handboek IMC is sprake van aanpak op verschillende terreinen:

� Lichamelijke verbetering Medische begeleiding

Structuur: dag- en nachtritme, ontspanning,

maaltijden

Voorlichting

� Medisch/psychiatrische screening en instellen op medicatie Screening bij opname

Medicatieverstrekking

� Basale verblijfs- en woonvaardigheden leren Duidelijkheid en structuur

Feedback

Groepsactiviteiten en educatie

� Psychiatrische diagnostiek Psychiatrisch / psychologisch consult

� Zicht krijgen op aard en functie van middelengebruik Patronen (h)erkennen

Problematisch gebruik beperken

� Basale sociale vaardigheden verbeteren Feedback team en groep

Sociale vaardigheidstraining

� Maatschappelijk functioneren verbeteren Inventarisatie en aanpak

Vaardigheden leren (bv taalles, budgetteren)

Zelfkennis en zelfontplooiing

� Relaties met systeem verbeteren Inventarisatie

Voorlichting

Begeleiding

Schema 2.3 Bron: Diepraam,A., ‘Intramuraal Motivatie Centrum: Een Handboek’, 2003.

In de praktijk blijkt dat bij de helft van de IMC afdelingen het accent van de zorg ligt op care, de

andere helft geeft aan dat zij een combinatie van cure en care bieden. Bij care gaat het vooral om

structuur aanbrengen en lichamelijk aansterken. Motivationele gespreksvoering en sociale

vaardigheidstraining worden toegepast die bij alle IMC’s. De meesten gebruiken ook psycho-

educatie, terugvalmanagement, creatieve therapie, dagactiviteiten en -structuur, farmacotherapie

en groeps- en individuele therapie. Bij de helft van de IMC’s wordt agressieregulatie therapie,

arbeidstherapie, psycho educatie, maatschappelijke ondersteuning, psychomotore therapie, sport-

en speltherapie, themagesprekken en vrije tijdsbesteding ingezet. Een scala aan interventies dus.

2.2.5 Gebruik van methadon en benzodiazepinen

De meeste IMC’s bouwen methadon af of stabiliseren het methadongebruik op een

onderhoudsdosering. Eén IMC stelt dat patiënten zo snel mogelijk de methadon moeten afbouwen.

Dit IMC wil dat alle patiënten middelenvrij uit het IMC vertrekken. Ook ten aanzien van

benzodiazepinen is er bij vrijwel alle IMC’s een terughoudend beleid.

2.2.6 Gedwongen ontslagbeleid

De IMC’s zijn op de hoogte van de Resultaten Scoren best practice richtlijn ‘Gedwongen ontslag’ die

van GGZ Nederland (Loth.C., e.a.,:2004). Het doel van deze richtlijn is om instellingen voor

Opmerking [CV4]: Afbeelding bewerken door Imke; juiste kleur, Verdeling?

Page 16: IMC eindrapport

16

verslavingszorg zorgvuldig en weloverwogen beslissingen te kunnen laten nemen over het wijzigen

van het behandelingsplan, dan wel het eenzijdig opzeggen van de behandelingsovereenkomst.

Er zijn twee stromingen bij de IMC’s wat betreft de consequenties van gebruik op de afdeling. Bij

zes van de tien IMC’s volgt ontslag (dit kan ook betekenen overplaatsing naar een andere afdeling);

bij vier andere IMC’s volgt eerst een waarschuwing. Ten aanzien van gebruik tijdens verlof volgt bij

veruit de meeste IMC’s een waarschuwing. Vaak wordt op individueel niveau de afweging gemaakt

wat de consequenties van het illegaal gebruik zijn.

Bij misdragingen volgt bij vier afdelingen eerst een waarschuwing of gesprek. Dit kan bij herhaald

ongewenst gedrag leiden tot ontslag, afhankelijk van de ernst van het gedrag.

2.2.7 Sterke en zwakke punten

Als sterke punten van de IMC’s worden genoemd: het functioneren van hechte en betrokken

behandelteams, deskundigheid op het gebied van motiverende gespreksvoering, en het bieden van

zorg op maat. Zwakke punten van de IMC’s zijn: groot verloop onder het personeel, onvoldoende

deskundigheid op het gebied van (psychiatrische) comorbiditeit, en grote werkdruk.

Page 17: IMC eindrapport

17

3. Monitoren in een IMC

3.1. Hoe is de monitor vormgegeven

De monitor bij de IMC’s heeft als doel met valide instrumenten gegevens te verzamelen over

klinische resultaten, kwaliteit van leven, patiënttevredenheid en financiële kosten. Deze aspecten

zijn ondergebracht in het zogeheten Uitkomstenkwadrant (Walburg, 2003), dat breder wordt

gehanteerd binnen de GGZ:

Schema 3.1.: Uitkomstenkwadrant voor de GGZ (naar: Walburg, 2003).

Het klinisch hoofddoel van de monitor is om het motivatieproces te volgen en in kaart te brengen

bij patiënten die opgenomen zijn op het IMC. Het tweede doel is het leggen van een basis voor het

onderling vergelijken van resultaten tussen de verschillende IMC’s voor wat betreft instroom,

doorstroom, uitstroom en follow-up van patiënten.

In de eerste opnameweek van de patiënt wordt het profiel van de patiënt helder door het

verzamelen van gegevens over middelengebruik, probleemanalyse, motivatie voor verandering,

psychopathologie, interpersoonlijke zelfbeoordeling en kwaliteit van leven. In de vijfde en negende

week van het verblijf worden tussenmetingen gedaan die vooral betrekking hebben op

veranderingen in het motivatieproces.

In de ontslagweek worden dezelfde meetinstrumenten afgenomen als in de opnameweek. Door de

hulpverlener wordt een inschatting gemaakt van het niveau waarop de patiënt zal gaan

functioneren aan de hand van de uitstroomniveaus die zijn beschreven in het Handboek IMC (zie

schema 2.1, pag. 12). Met een follow-up registratie, drie maanden na ontslag, wordt geregistreerd

wat het actuele niveau van de patiënt op dat moment is en of er sprake is van zorggebruik.

Opmerking [CV5]: Zelf even laten maken door Imke

Page 18: IMC eindrapport

18

De instrumenten die worden gebruikt in de IMC monitor worden getoond in tabel 3.2., waarbij de

instrumenten zijn onderverdeeld volgens het uitkomstenkwadrant, met uitzondering van de kosten.

Daarvoor in de plaats zijn de zogenaamde kerngegevens opgenomen.

Uitkomstmaat Instrument Volledige naam Informatie

EuropASI *1

Addiction Severity Index

(Europese versie)

Inschatting aard en ernst van

verslavingsproblematiek op 6

levensgebieden; interview

MATE sectie 1

Measurement Addiction Triage

and Evaluation

Geschiedenis, frequentie en

consequenties van alcohol en

drugsgebruik, als het medische, sociale

en psychologische functioneren van de

cliënt.

Middelengebruik

BAC & UC Bloed Alcohol Concentratie &

Urine Controle

Harde informatie over recent alcohol en

drugs gebruik.

Gezondheid &

klachten

BSI

Brief Symptom Inventory

Klachtenlijst gepercipieerde (psychische)

gezondheid; self report patiënt

Mft

Motivation for traetment

Scale

Motivatie voor verandering per

verslavend middel; self report patiënt

MfT-O

Motivation for treatment –

Observation Scale

Geobserveerde motivatie voor

behandeling; self report hulpverlener

Motivatie

RCQ

Readiness to Change

Questionnaire – Dutch version

Motivatie voor verandering per

verslavend middel; self report patiënt

Craving

VAS Craving

Visual Analogue Scale Craving

Meet de zucht op een Visual Analogue

Scale per middel dat wordt gebruikt

Persoons

beschrijving

ICL-R

Interpersonal Checklist - Revised

Interpersonal Checklist, zelfbeoorde-

lingschaal persoonlijkheid, 160 items

Verslaving

CIDI-SAM

Composite International

Diagnostic Interview –

Substance Abuse Module

Verslavingsdiagnose; interview

Gezondheid en

kwaliteit leven

Euroqol 5D

Quality of Life, Europese versie

Gezondheidsgerelateerde

kwaliteit van leven

Gezondheid

sociaal

functioneren

HoNOS

Health of the Nation Outcome

Scales

geestelijke gezondheidstoestand en het

sociaal functioneren

Patiënt

tevredenheid

GGZ Thermo-

meter

Gestandaardiseerd Clientwaarderings

formulier voor de GGZ

Kerngegevens

opname

Demografische gegevens, DSM-IV

diagnose, bepaling hulpvraag

Kerngegevens

ontslag

Evaluatie op behandeling, bepalen

vooruitgang patiënt

Socio-

demografische

gegevens

Kerngegevens

follow up

Uitbreiding van HHM gegevens

(Hoeksma, Homans & Menting,

2001)

Bepalen van huidige zorg, bepalen

vooruitgang patiënt

Medicatie Medicatie

Bijhouden van de verstrekte medicatie in

de afnameweek

Schema 3.2. : Instrumenten uit de IMC monitor.

Page 19: IMC eindrapport

19

Instrument Opname Ontslag Follow-up

Week 1 Week 5 Week 9 Week 13

Kerngegevens � � �

ASI – MATE �

BAC/UC � � � �

BSI � �

MfT � � � �

MfT-O � � � �

CIDI-SAM �

RCQ-D � � � �

ICL-R � �

Euro-Qol 5D � �

HoNOS � �

VAS-Craving � � � �

GGZ themometer �

Medicatie � � � �

Schema 3.3.: De IMC monitor naar meetinstrumenten en meetmomenten

3.2. Monitor gegevens

3.2.1 Verslavingsproblematiek

In de loop van de langerdurende IMC monitor bleken door de ontwikkelingen in de verslavingszorg

enkele bijstellingen noodzakelijk in de set van monitor instrumenten:

� In de aanvang van het monitorproject is de EuropASI (Hendriks, et al, 1989; ) gebruikt als

assessment instrument voor verslavigsproblematiek. In de loop van het project werd de ASI

steeds meer verlaten door de instellingen. Bij de start van het geautomatiseerd verzamelen

van gegevens met de applicatie BergOp is de Europ-ASI vervangen door de MATE

(Schippers, Broekman & Buchholz, 2007) waarmee aansluiting is gezocht met ontwikkeling

van de ROM in de verslavingszorg (zie ook inleiding pag. 9).

� In de eerste jaren werden ook ‘harde’ parameters afgenomen als de Bloed Alcohol

Concentratie (BAC) en de Urine Controle (UC) . Het blijkt dat IMC’s een uiteenlopend beleid

hanteren als het gaat om testen van urine en bloed. Bij het ene IMC wordt elke maandag

gecontroleerd, bij het andere alleen op indicatie of juist onregelmatig en onverwacht. ‘Geen

Page 20: IMC eindrapport

20

uitslag ’ kan betekenen: ‘niet afgenomen’, maar ook: ‘negatief’. Daardoor is het niet

mogelijk gebleken in het kader van de monitor te komen tot een eenduidig beleid hierbij.

� In de laatste jaren is ook de Health of the Nation Outcome Scale (HoNOS: Mulder et al,

2004) toegevoegd aan het instrumentarium. De HoNOS kent twaalf items en bestaat uit de

subschalen: gedragsproblemen, symptomatologie en sociale problemen. De schaal kan

ingevuld worden door een behandelaar op een 5-punts Likertschaal.

De verschillende instrumenten die zijn gebruikt zijn opgenomen in tabel 3.2. op pagina 18.

In schema 3.3 op pagina 19 is aangegeven op welke momenten welke instrumenten zijn

afgenomen.

3.2.2 Toegevoegde maten

Als aanvulling op de ontwikkeling van motivatie en het niveau van uitstroom zijn de volgende

maten toegevoegd:

� De wijze van uitstroom en in beperkte mate de duur van het verblijf

Bij ontslag wordt geregistreerd op welke wijze de patiënt vertrekt: volgens afspraak in het

behandelingsplan (completer), na eenzijdig verbreken van de behandeling door de patiënt,

zonder (dropout) of met (stepout) bespreking hiervan met de hulpverleners, na eenzijdig

verbreken van de behandeling door de instelling (pushout)

Zie schema 4.1 instroomgegevens, pagina 27.

� De mate waarin de hulpvraag van de patiënt en verwijzer wordt beantwoord

Bij opname wordt geregistreerd wat de hulpvraag is cq welke de hulpvragen zijn van patiënt

en verwijzer en wat het behandelingsdoel is. Bij ontslag kan worden aangegeven of de

hulpvragen zijn beantwoord (ja,nee,gedeeltelijk). Daarmee wordt meer informatie

verkregen over de effectiviteit van de behandeling.

� De indruk die de hulpverlener heeft van de mate waarin de situatie van de patiënt is

verbeterd, gelijk gebleven of verslechterd tijdens de opname.

� Een vragenlijst is ontwikkeld , afgeleid van de Clinical Global Impression scale (CGI-Guy,

1976), waarmee de hulpverlener een inschatting kan maken van de ontwikkeling die de

patiënt heeft doorgemaakt tijdens het verblijf bij het IMC. Hierbij worden drie schalen

onderscheiden: psychiatrische problematiek, verslavingsproblematiek en sociale

problematiek. Elke schaal omvat een aantal items waarbij de hulpverlener kan aangeven in

welke mate sprake is van verandering ten opzichte van de situatie bij opname (sterk

verbeterd – verbeterd – geen verandering – verslechterd)

Page 21: IMC eindrapport

21

� Ook wordt bij ontslag geregistreerd of er sprake is geweest van middelengebruik tijdens de

opname ( en de frequentie daarvan en het type middel dat is gebruikt) en – in geval van

voortijdig ontslag – welke factoren daarbij een rol hebben gespeeld.

� Deze laatste lijst wordt ook ingevuld bij follow-up, door de hulpverlener waar de patiënt op

dat moment in behandeling is. Dan wordt gevraagd naar de situatie bij follow-up,

vergeleken met de situatie bij ontslag.

3.3. Deelname varianten

IMC’s kunnen een keuze maken voor intensiteit van deelname door middel van een keuze menu

met drie varianten van deelname: de minimum variant, medium variant en maximum variant. De

varianten worden

gekozen per instelling, afhankelijk van de intensiteit waarin men monitorgegevens wil verzamelen

en ook bepalend voor de hoogte van de jaarlijkse financiële bijdrage. Bij alle drie de varianten blijft

de structuur van de monitor behouden (klinische resultaten, kwaliteit van leven,

patiënttevredenheid, financiële kosten). In de maximum variant is sprake van uitgebreide voor- en

nameting (weken 1 en 13) en van uitgebreide tussenmetingen (weken 5 en 9). De medium variant

voorziet in uitgebreide voor- en nameting, terwijl de tussentijdse metingen beperkt zijn tot het

motivatieproces. In de minimum variant worden beperkte voor- en nametingen gedaan, alsmede

beperkte tussentijdse metingen.

Vanaf 2008 zijn de varianten verlaten en gebruiken alle instellingen de maximum variant.

3.4. Projectorganisatie

De wetenschappelijke eindverantwoordelijkheid van de IMC monitor ligt bij de wetenschappelijk

directeur van het NISPA. Deze legt verantwoording af aan het NISPA Bestuur. Binnen het NISPA

fungeert een monitor-projectgroep, waaraan de wetenschappelijk directeur NISPA, de

projectleider, en de projectcoördinator deelnemen. Deze projectgroep ontwikkelt beleid en

bewaakt de voortgang van de IMC monitor.

De projectleider heeft de verantwoordelijkheid voor de totale implementatie en voortgang van het

project. Tevens analyseert en interpreteert deze de wetenschappelijke uitkomsten van de monitor.

De projectleider stelt de jaarrapportages op. De projectcoördinator is verantwoordelijk voor de

landelijke coördinatie van het project.

Page 22: IMC eindrapport

22

Een kerngroep, die is samengesteld uit inhoudelijk deskundigen van de deelnemende instellingen,

houdt zich bezig met de begeleiding van de inhoudelijke ontwikkeling van het project. Zij komen,

onder voorzitterschap van een van de leden, viermaal per jaar samen. Aan deze kerngroep nemen

ook de projectleider en de projectcoördinator deel.

Op lokaal niveau is bij elke deelnemende instelling een projectgroep ingesteld. Deze wordt gevormd

door de lokaal procesbegeleider – die zorg draagt voor de lokale coördinatie –, een manager voor

het regelen en bewaken van de randvoorwaarden voor monitoring, en een behandelaar die de

dataverzameling inhoudelijk begeleidt en eventueel de data kan aanwenden voor eigen onderzoek

of toepassing in de klinische behandeling ten gunste van kwaliteitsverbetering. Deze

uitvoeringsstructuur zorgt voor een goede organisatorische en inhoudelijke inbedding bij de

deelnemende organisaties. Met deze structuur wordt op beleids -, inhoudelijk – en

uitvoeringsniveau samengewerkt (verg. schema 3.5).

Sturing:

1. NISPA Bestuur

2. Projectgroep: wetenschappelijk directeur NISPA, projectleider,

projectcoördinator

Beleid

Kerngroep:

1. Beleidsmedewerkers / behandelaren instellingen

2. Projectcoördinator

3. Projectleider

Inhoud

Projectgroep instellingen:

1. Procesbegeleider instelling

2. Manager IMC

3. Behandelaar IMC

Uitvoering

Schema 3.5. Project organisatie IMC monitor

3.5. Werkwijze IMC monitor

Elk deelnemend IMC verzamelt zelf de gegevens van de opgenomen patiënten. Deze gegevens

worden ingevoerd in de bijgeleverde software, en later in de webbased applicatie BergOp. De

NISPA projectleider kan vanuit de centrale database van BergOp jaarlijks werken aan de analyses

en interpretatie van de gegevens en die rapporteren.

De rapportages worden bij de teams teruggekoppeld en besproken in jaarlijkse bijeenkomsten. De

bijeenkomsten hebben mede als doel om gezamenlijke leerpunten uit het materiaal te destilleren,

waarmee werkgroepen aan de slag gaan. Deze werkgroepen rapporteren dan weer terug aan de

teams. Daarmee ontstaat een leercyclus voor de teams op basis van het verzamelde cijfermateriaal.

Page 23: IMC eindrapport

23

Monitoring is daarmee geen doel op zich maar een middel om te komen tot methodiekontwikkeling

en kwaliteitsverbetering.

Elk IMC kan zelf bepalen op welke wijze het monitorprotocol wordt georganiseerd. Het ene IMC

kiest ervoor om de gehele gegevensverzameling binnen het IMC te laten plannen en uitvoeren door

de lokale procesbegeleider. Het andere IMC kiest ervoor de gegevensverzameling op te nemen in

de werkwijze van alle teamleden, bijvoorbeeld door de persoonlijk begeleiders verantwoordelijk te

maken voor de gegevensverzameling bij de hen toegewezen patiënten. Een derde IMC kiest ervoor

om studenten in te zetten bij de dataverzameling. De procesbegeleider kan zich in deze beide

laatste situaties beperken tot planning en controle op de dataverzameling en tot terugkoppeling

van de resultaten in de behandelbesprekingen. Het IMC krijgt van de landelijk coördinator

materiaal aangeleverd in de vorm van een samengestelde klapper met daarin de af te nemen

instrumenten. Daarnaast is de projectcoördinator beschikbaar voor vragen vanuit de instellingen.

Bij elke vragenlijst zijn duidelijke instructies aanwezig hoe de lijsten gescoord moeten worden.

Hulpverleners kunnen hiermee per patiënt, van opname naar ontslag, de instrumenten in deze

volgorde uitleggen en afnemen.

De verzameling van follow-up gegevens leverde veel problemen op. Het verzamelen van gegevens

is daardoor een van de meest tijdrovende elementen van de IMC monitor geworden.

3.6. Informed Consent

Aan elke nieuw opgenomen patiënt wordt uitgelegd dat er gegevens verzameld worden in het

kader van de behandeling. Ook wordt aan de patiënt uitgelegd dat de gegevens gebruikt worden

voor rapportage en onderzoek op geaggregeerd niveau. Er wordt duidelijk uitgelegd dat de

gegevens op anonieme basis gebruikt worden buiten de instelling voor deze laatste twee doelen.

Omdat de monitor wordt gezien als onderdeel van de behandeling is de toestemming voor

bovenstaande opgenomen in de behandelovereenkomst die de patiënt ondertekent aan het begin

van de opname. Hierbij wordt duidelijk aangegeven aan de patiënt dat hij mede tekent voor het

gebruik van de gegevens die verkregen zijn in het kader van de monitor voor

onderzoeksdoeleinden.

Page 24: IMC eindrapport

24

3.7. Communicatie

De projectgroep voor de monitor vergadert maandelijks. Daarbij wordt gezorgd voor afstemming

met de andere monitorprojecten van het NISPA, zodat daarbij eenduidig beleid wordt gevoerd. De

kerngroep IMC monitor komt drie à vier maal per jaar bijeen. Ook zijn er in de loop van het project

bijeenkomsten georganiseerd voor de procesbegeleiders, de lokaal verantwoordelijken, waarbij

vooral de afstemming van de werkwijze, en organisatorische knelpunten werden uitgewisseld.

Eenmaal per jaar is er een IMC-monitordag georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomsten, waarvoor

alle deelnemende IMC’s werden uitgenodigd, werd teruggekeken op het voorgaande kalenderjaar

en de resultaten die daarin zijn behaald. Daarbij vond steeds een inhoudelijke verdieping plaats

rond bepaalde thema’s. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan het monitordoel “leren van

elkaar”. Zoals Eta Mulder schrijft: de cijfers zijn echter niet meer dan een trigger om de praktijk

achter de cijfers aan het licht te brengen en met elkaar te onderzoeken. Dit onderzoeken vormt de

kern van het benchmarken (Mulder, 2005).

Tenslotte heeft in twee monitorjaren (2007 en 2008) een zogeheten IMC tournee plaatsgevonden.

Daarbij bezochten de projectleider en –coördinator alle afzonderlijke deelnemende IMC-locaties

om in de teams de resultaten voor het desbetreffende IMC te bespreken en gezamenlijk leerpunten

daaruit te formuleren. Deze besprekingen op locatie werkten stimulerend voor de monitor. De

resultaten betroffen het eigen IMC en waren daarmee herkenbaar; en de monitor kwam met deze

besprekingen onder de aandacht van het hele IMC team en werd daarmee ook in toenemende

mate een zaak van dat hele team. De presentaties en besprekingen werden over het algemeen zeer

positief gewaardeerd.

3.8. Automatisering van de gegevensverzameling

Bij de start van het project in 2003 heeft de toenmalige onderzoeker van NISPA een digitale

Accessdatabase ontwikkeld waarmee alle vragenlijsten in eenzelfde format digitaal ingevoerd

kunnen worden. Naast deze database is bij elke deelnemende instelling software voor twee

monitorinstrumenten geïnstalleerd, namelijk voor de RCQ en voor de ICL-R. De antwoorden bij deze

lijsten kunnen door de patiënt rechtstreeks ingevoerd worden in deze applicaties via een stand-

alone computer waarbij de resultaten direct zichtbaar gemaakt worden voor de hulpverlener en de

patiënt. Naarmate de jaren vorderen, is het ontwikkelde Acces programma verouderd en de wens

ontstaan om met een webbased programma te gaan werken. Daarmee is in 2007 een start

Page 25: IMC eindrapport

25

gemaakt. Gekozen is voor BergOp 3.0, een programma voor behandelingsevaluatie,

behandelingsregistratie en gegevensopslag. De resultaten hiervan zijn vastgelegd in de

jaarrapportages die te vinden zij op de website www.monitorprojecten-nispa.nl/imc Vanaf 1

oktober 2008 komen alle vragenlijsten van de IMC monitor beschikbaar via een inlogcode op

internet. Daarmee hebben de deelnemende IMC’s altijd actuele lijsten op locatie, kunnen de

uitkomsten van de ingevulde lijsten meteen ingezien en uitgeprint worden voor gebruik in het

contact met de patiënt of de behandel bespreking én kunnen de onderzoekers alle anonieme

gegevens in één databank terugvinden en snel analyseren. De vragenlijsten kunnen door patiënt en

hulpverlener direct op de computer worden ingevuld, waardoor dubbel werk en papiermassa’s

worden vermeden.

3.9. Overeenkomst deelnemers met NISPA

De deelnemende instellingen hebben een deelnameovereenkomst opgesteld met afspraken die zijn

ondertekent door de Raden van Bestuur van de deelnemende instellingen. Het IMC monitorproject

is uitgevoerd onder eindverantwoordelijkheid van NISPA (Nijmegen Institute for Scientist-

Practitioners in Addiction). De onderhoudskosten voor continuering van de monitoring na de

subsidiefase worden door de IMC’s zelf gedragen door middel van een jaarlijks abonnement met

contributiebijdrage, te voldoen aan het NISPA. NISPA draagt zorg voor het uitvoeren van de data-

analyses en rapportages daarover en voor een databestand voor locale zelfstandige analyses.

NISPA draagt zorg voor een jaarlijkse conferentie om de resultaten te bespreken en voor

schriftelijke rapportages. De opgestelde overeenkomst heeft steeds een looptijd van een jaar, met

een opzeggingstermijn van twee maanden. Jaarlijks konden de IMC’s dus de keuze maken uit

verlenging of opzeggen van het contract met NISPA. In de loop van de jaren hebben twee IMC’s hun

medewerking opgezegd.

Page 26: IMC eindrapport

26

4 Resultaten

In dit hoofdstuk wordt een kort overzicht gepresenteerd van een aantal kwantitatieve resultaten

van de IMC monitor. Uitgebreide informatie is te vinden op de website (www.monitorprojecten-

nispa.nl) We laten hier zien hoe de ontwikkeling over de jaren is geweest wat betreft een aantal

sociaaldemografische gegevens en wat betreft een aantal behandelingskenmerken. Motivatie en

het proces hiervan gedurende de behandeling wordt hier niet besproken. Dit onderwerp komt aan

de orde in het hoofdstuk over motivatie. Evenmin komen resultaten van individuele IMC’s aan bod.

Door de wisselende participatie van de IMC’s zijn de resultaten niet altijd representatief voor alle

IMC’s bij elkaar. De gegevens van de IMC’s zijn waar mogelijk vergeleken met die van de gehele

verslavingszorg zoals die worden beschreven door het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie

Systeem (LADIS): www.sivz.nl/ivz-verslavingszorg

4.1. Deelname aan de monitor

De responspercentages zijn vanaf 2006 bijgehouden: 28 % in 2006, 30.8 % in 2007, 41.8 % in 2008

en 42.1 % in 2009. Er is sprake van een toename van de responspercentages, maar het blijft onder

de 50%. Om tot een totaal responscijfer te komen over de gehéle periode van 2003 tot en met

2010 is het totaal aantal opgenomen IMC patiënten ( inclusief het aantal heropnames en timeout-

opnames) nodig. Daar waar geen gegevens beschikbaar waren hebben we dit aangevuld met een

schatting aan de hand van het aantal bedden per IMC en de jaren waarin zij effectief meededen aan

het project en zo een berekening gemaakt van het geschatte totaal aantal opgenomen patiënten.

Aldus kwamen we tot een totaal aantal van 4200 opnames in de IMC’s van de deelnemende

instellingen. In totaal zijn in de periode van 2003 tot en met 2010 van 1951 patiënten opname

gegevens verkregen. Het responspercentage in de periode 2003 – 2005 is ingeschat op 70% op

grond van de hoge deelnamegraad van instellingen en de verzamelde gegevens (mede door de

financiële ondersteuning in de periode van Resultaten Scoren). Daarmee komen we op een totaal

responspercentage van 46,5%, wat ons realistisch lijkt. Bij patiënten die snel (<1 week) na opname

weer zijn vertrokken zijn geen monitorlijsten afgenomen of geregistreerd. De respons bij ontslag is

goed te noemen: deze is gemiddeld over alle jaren 80% van de patiënten waarvan bij opname

gegevens zijn verzameld. De respons bij de follow-up neemt af in de loop der jaren van rond de

80 % in de periode 2003 – 2006 tot 20% in 2007 – 2010. Dat komt vooral doordat het verzamelen

van follow-up gegevens een tijdrovend karwei is, waardoor deze taak snel blijft liggen.

Page 27: IMC eindrapport

27

Samengevat blijkt het moeilijk om van alle patiënten bij het begin van de opname gegevens te

verzamelen. Als men het lukt slaagt men er ook in bij ontslag deze groep te kunnen monitoren.

Follo-up na ontslag blijkt heel moeilijk.

4.1.1 Overzicht patiënten in- en uitstroom

Rond de veertig procent van de IMC patiënten rondt de behandeling af volgens het

behandelingsplan (completers). Op grond van de groep monitordeelnemers van wie ook de

exitgegevens zijn gerealiseerd is het mogelijk om zicht te krijgen op de redenen van het voortijdig

afbreken van het behandelingsplan: de stepouts (eenzijdig afbreken behandeling in overleg),

dropouts (afbreken zonder overleg) en het aantal pushouts (afbreken behandeling op initiatief van

de behandelaars/instelling). Aldus krijgen we het volgende patiënteninstroom schema :

Schema 4.1: Overzicht van patiënteninstroom

Totaal aantal patiënten opgenomen

In het IMC tussen 2003 – 2010: 4200

Aantal patiënten deelgenomen aan

IMC monitor tussen 2003 – 2010 1951 = 46,5 %

Patiënten met afgerond behandelings-

Plan ( completers) 36 %

Patienten die in overleg behande- 7 %

ling afbreken (stepout)

Patienten die zonder overleg behande-

ling afbreken (dropout) 31 %

Patienten waarbij instelling besluit

Behandeling te stoppen (pushout) 21 %

Page 28: IMC eindrapport

28

4.2. Sociaaldemografisch profiel van de IMC patiënten

Vanaf de oprichting van de IMC’s zijn in opdracht van het Ministerie van VWS gegevens verzameld

over de opbouw van de patiënten populatie en over de in- en uitstroom van de IMC’s, zoals

opgesteld door Hoeksma, Homans & Menting, (2001). Vanaf 2006 is dat door NISPA gedaan in de

vorm van kerngegevens vragenlijsten vooropname, ontslag en follow-up. Op basis van deze gegevens

kunnen de achtergrondskenmerken van de onderzochte IMC populatie in kaart gebracht worden. De

gegevens van de IMC’s zijn waar mogelijk vergeleken met die van de gehele verslavingszorg zoals

die worden beschreven door het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS).

* Gemiddelde cijfers over de monitor periode van 2003 – 2010 (in percentages)

Kenmerk IMC LADIS

Geslacht Mannen 80,1 77,6

Vrouwen 19,9 22,4

Etniciteit Autochtoon 76,9 80,3

Allochtoon 23,1 19,7

Leeftijd 35,3 38,1

Juridisch kader Vrijwillig 78,2 82,5

Niet vrijwillig 21,8 17,5

Primaire problematiek Alcohol 22 47

Drugs 78 46

Anders 0 7

Burgerlijke staat Gehuwd 5

Gescheiden 2

Ongehuwd 93

Schema 4.2: Achtergrond kenmerken van de IMC populatie.

4.2.1. Geslacht

In de verslavingszorg is ongeveer 22 % van de patiënten vrouw en dit percentage wordt ook

gevonden bij de IMC patiënten.

Page 29: IMC eindrapport

29

Figuur 4.3 : Verdeling naar geslacht 2003-2010; IMC patiënten (links) en LADIS cijfers (rechts).

4.2.2 Etniciteit

In de verslavingszorg is gemiddeld 19.6 % van de patiënten van niet-Nederlandse culturele

herkomst.

Bij de IMC’s ligt het percentage allochtonen iets hoger: gemiddeld 22.8 %.

Figuur 4.4. : Verdeling naar etniciteit 2003-2010; IMC patiënten (links) en LADIS cijfers (rechts).

4.2.3 Leeftijd

Tussen 2004 en 2010 zijn de patiënten van het IMC ’s ouder geworden (Gemiddeld 36.2 versus

39.9). Dit verschil is significant (p<001). Dit komt overeen met de algemene trend in de

verslavingszorg. De populatie IMC patiënten is wat jonger dan patiënten in de verslavingszorg

algemeen. Ook deze laatste populatie wordt ouder: van gemiddeld 39.4 in 2003 naar gemiddeld

ruim 41 jaar in 2010.

Figuur 4.5: Gemiddelde leeftijd patiënten IMC; 2003-2010. Vergelijking met leeftijd in LADIS.

Page 30: IMC eindrapport

30

4.2.4 Juridische kader bij opname

In vergelijking met patiënten in de verslavingszorg, zoals geregistreerd in LADIS, worden bij de

IMC’s meer patiënten via justitie opgenomen. Er blijkt een grote variatie te bestaan tussen de

verschillende IMC’s ( (Range van 5 – 70 %)

Figuur 4.6: IMC patiënten naar juridische kaderc bij opname ; 2003-2010 (in perc.).

4.2.5 Heropname

In de periode 2008 – 2010 wordt 81% van de patiënten éénmaal opgenomen. Bij 15.5 % is er één

heropname, bij 2,5 % twee heropnames en 1 % wordt driemaal opgenomen.

4.3. Verslavingsproblematiek

4.3.1 Primaire problematiek

Alcohol vormt het primaire probleem in 22% van de opnames en drugs in 78%. Daarin verschilt

deze populatie van die in de algemene verslavingszorg: 47% van de patiënten deed in 2010 een

hulpvraag primair in verband met alcoholproblematiek, 46% primair in verband met

drugsproblematiek en 4% primair vanwege gokken (2% overig). Cocaïne, alcohol en heroïne zijn de

meest gebruikte middelen zijn bij patiënten van de IMC’s.

Figuur 4.7: Middelengebruik door patiënten IMC (in perc.).

Page 31: IMC eindrapport

31

Patiënten gebruiken in het algemeen langdurig middelen voor ze worden opgenomen ( 78 % meer

dan tien jaar

4.3.2 Afhankelijkheid & misbruik

In de periode 2009-2010 is de classificatie volgens de DSM-IV opgenomen in BergOp .

Afhankelijkheid van cocaïne, heroïne, alcohol en cannabis wordt gediagnosticeerd respectievelijk bij

38 %, 37 %, 32% en 22% van de patiënten. De diagnose misbruik wordt voor deze stoffen aanzienlijk

minder vaak gesteld: ( 8%,3%,7% en 5%).

Figuur 4.8: . Afhankelijkheid en misbruik diagnosen bij IMC patiënten (in perc.).

4.3.3 Psychiatrische en Somatische co-morbiditeit

Het is onduidelijk op welke wijze de diagnose voor andere As-1 stoornissen en

persoonlijkheidsstoornissen is gesteld. Ook ontbreken gegevens over de mate waarin van patiënten

een diagnose is ingevuld. Daardoor is er jammer genoeg geen betrouwbaar beeld van de co-

morbiditeit te geven. Dit geld evenzeer voor het voorkomen van somatische co-morbiditeit.

4.3.4 Psychosociale problematiek

De patiënten van de IMC’s hebben veel psychosociale problemen. Bijna 80% van de patiënten

heeft problemen met werk of hebben geen werk. Zeventig procent heeft problemen met de

primaire steungroep en even grote percentages met financiën en wonen.

Page 32: IMC eindrapport

32

Figuur 4.9: Diagnosen op As IV; IMC patiënten (in perc.).

4.3.5 Algemeen functioneren (GAF score)

De GAF score bij opname is gemiddeld 46,7 (sd 7,0), en varieert tussen 19 en 70.

4.4. Duur van de behandeling en afronding

4.4.1 Verblijfsduur

De gemiddelde verblijfsduur binnen het IMC is 57.7 dagen (sd 44.9), met aanzienlijke fluctuaties

tussen de jaren; beneden 50 dagen in 2003,2004,2007,2008 en 2009 en boven de 60 dagen in 2005,

2006 en 2010. Het is onduidelijk waar deze verschillen door worden veroorzaakt. Van alle opnames

over alle monitorjaren gemeten, verblijft 81% van de patiënten korter dan drie maanden bij het

IMC.

Figuur 4.10: Gemiddelde verblijfsduur per monitorjaar. patiënten IMC’s 2003-2010 (in gem.

aantal dagen).

Page 33: IMC eindrapport

33

4.4.2 Wijze van beëindiging

Bijna 40% van de IMC patiënten rondt de behandeling af binnen de lengte van het behandelplan.

De rest vertrekt echter voortijdig.

Figuur 4.11: Wijze van vertrek (indien voortijdige beëindiging); patiënten IMC’s 2003-2010 (in perc.).

In de eerste jaren van de IMC’s kwam beëindiging op initiatief van de instelling weinig voor. Dit is in

overeenstemming met de oorspronkelijke visie dat IMC’s bedoeld waren als laagdrempelige

instellingen waarbij middelengebruik tijdens de opname niet als een reden werd gezien om de

patiënt weg te sturen. Vanaf 2007 verandert deze visie, en neemt het percentage patiënten dat

wordt weggestuurd, toe tot bijna 40% in 2010. Het percentage patiënten dat op eigen initiatief

vertrekt, blijft ongeveer gelijk. Andere redenen voor ontslag zoals verhuizing, time-out, of het

moeten uitzitten van een detentie nemen af.

4.4.3 Uitstroomniveau

De grootste groep patiënten stroomt uit op niveau 1 (Zie schema 2.1, pagina 12). en varieert van

63 % in 2003 tot 32 % in 2006. Er is sprake van een dalende tendens in dit percentage. Er is een

stijging van het percentage patiënten dat uitstroomt op niveau 4: van 7% in 2003 naar 17% in 2010.

Zoals te verwachten is er sprake van een associatie tussen de wijze van vertrek en het niveau van

uitstroom. Van de patiënten die de behandeling conform behandelingsplan hebben afgerond,

stroomt 38% uit op niveau 4 en 48% op niveau 3. Van de patiënten die op eigen initiatief voortijdig

vertrekken, stroomt 66% uit op niveau 1 en 30% op niveau 2. Van de patiënten die door de staf

worden weggestuurd, stroomt 70% uit op niveau 1.

Page 34: IMC eindrapport

34

Figuur 4.12: Niveau bij uitstroom. Patiënten IMC 2003-2010.

Kader 4.13: Voorbeelden van vertrek in de verschillende niveaus.

Niveau 1: Gert, een alcohol, heroïne en cocaïne afhankelijke man, wordt na jaren zwerven op

straat opgenomen op het IMC. Drie dagen later vertrekt Gert weer omdat het binnen zitten hem

niet bevalt. Hij wil graag ruimte en vrijheid. Meteen na ontslag loopt hij naar de supermarkt om

bier te kopen.

Niveau 2: Jan-Willem, een man van 41 jaar die alcohol en cocaïne gebruikt, verblijft al 9 weken

in het IMC. Jan- Thuis gebruikt hij veelvuldig alcohol. Eenmaal thuis neemt hij dan cocaïne zodat

hij nog een paar biertjes kan drinken. Na 9 weken IMC krijgt hij ruzie met een medepatiënt en

geeft hem een klap. Er volgt gedwongen ontslag wegens agressie. Jan-Willem besluit naar zijn

broer te gaan om vervolgens weer naar zijn eigen woning terug te keren. Acht weken later staat

Jan-Willem weer op de wachtlijst van het IMC. Hij heeft een aantal weken veel minder

gedronken en geen cocaïne gebruikt. Eenmaal thuis pakt hij zijn oude ritme op: naar de

buurtkroeg, thuis wat cocaïne gebruiken en vervolgens thuis nog wat biertjes.

Niveau 3: Akin, een alcohol- en gokverslaafde man van 33 jaar, heeft na een opname van 13

weken in het IMC een plek gekregen bij beschermd wonen. Tijdens zijn verblijf op het IMC heeft

hij zijn vele schulden op een rij kunnen zetten en er is een saneringsplan afgesproken. Bij

beschermd wonen wordt geprobeerd hem daadwerkelijk in de schuldhulpverlening te krijgen.

Akin gaat werken in een houtzagerij die beheerd wordt door de instelling waartoe ook het

beschermd wonen behoort. Doordat hij meer rust in zijn leven heeft gekregen ervaart hij ook

bijna geen trek meer in alcohol.

Niveau 4: Mieke, een vrouw van 39 jaar die al meer dan 20 jaar verslaafd is aan alcohol, heroïne,

cocaïne, methadon en benzodiazepinen is al bijna 12 weken op het IMC. Dit is haar 7e opname in

haar leven en steeds duurt de opname wat langer. Tijdens deze opname heeft ze besloten dat ze

een klinische behandeling nodig heeft. Ze beseft dat ze meer nodig heeft dan huis en werk. Nu

ze een tijdje niet meer gebruikt, krijgt ze meer last van flash-backs die haar herinneren aan haar

jeugd waarin ze veelvuldig is misbruikt. Ook alles wat ze gezien heeft tijdens haar 20 jaar gebruik

is haar niet in de koude kleren gaan zitten. Samen met de medewerkers van het IMC en de

maatschappelijk werker besluit ze dat een opname op de Dubbele Diagnose kliniek het beste

voor haar is. Als ze bijna 13 weken op het IMC is, wordt ze overgeplaatst naar de DD kliniek.

4.4.4 Niveau bij follow-up

Zoals gezegd is in de loop van de jaren het percentage patiënten waarvan follow-up gegevens zijn

verkregen aanzienlijk gedaald. De resultaten moeten dan ook met de nodige voorzichtigheid

worden geïnterpreteerd. Het niveau bij follow-up vertoont een vergelijkbaar beeld als bij de meting

bij ontslag. Het percentage patiënten op niveau 1 neemt af en op niveau 4 juist toe.

Page 35: IMC eindrapport

35

Bij 18,5% van de patiënten is na ontslag sprake van verbetering die doorzet. Zij blijken bij follow-up

een hogere classificering te krijgen wat betreft niveau dan bij ontslag. Bij 59% van de patiënten is

sprake van een gelijkblijvende situatie bij follow-up ten opzichte van ontslag. Bij 22,7% is er sprake

van een lager niveau bij follow-up dan bij ontslag.

Page 36: IMC eindrapport

36

5. Werkgroepen IMC Monitor

De IMC monitor organiseerde jaarlijkse bijeenkomsten voor alle IMC teams om samen de

uitkomsten te bespreken. Hierbij werd met elkaar achter de cijfers gekeken en best practices

verkend. Er werden verklaringen benoemd voor onderlinge verschillen en overeenkomsten en

leerthema’s uit gedestileerd. In de periode 2006 – 2008 zijn zo vijf werkgroepen ingesteld met

vertegenwoordigers van betrokken IMC’s om de vastgestelde leerthema’s samen verder uit te

werken:

.

� Werkgroep Onderlinge vergelijking IMC’s.

� Werkgroep Methodiek.

� Werkgroep Voorschrijfbeleid / medicamenteuze behandeling.

� Werkgroep Cliëntparticipatie op het IMC.

� Werkgroep Benchmark handleiding.

De volledige tekst van de rapportages van de werkgroepen staat op de website

(www.monitorprojecten-nispa.nl ).

5.1. Onderlinge vergelijking IMC’s

Voorzitter: Margreet Jansma, Tactus Verslavingszorg. Periode: 2006-2007. Hieronder volgt een samenvatting

van de belangrijkste conclusies.

De volgende thema’s zijn nader onderzocht:

1. Uitstroommogelijkheden van IMC’s

2. Ketenzorg

3. Opnameduur van IMC’s

5.1.1 Conclusie werkgroep onderlinge vergelijking

De uitkomsten van de taakopdracht laten zien dat de IMC’s in algemene zin vrij veel op elkaar

lijken:

� De uitstroommogelijkheden komen globaalovereen.

� De positie in de keten is bij bijna alle IMC’s gelijk: tussen het ambulante veld en de

reguliere zorg.

Page 37: IMC eindrapport

37

� De in- en uitstroomcriteria verschillen in beperkte mate.

� De wachttijd voor de IMC’s varieert van 1 week tot 6 maanden.

� De opnameduur is gemiddeld 3 maanden.

5.2. Methodiek

Voorzitter: Don van Elst, Centrum Maliebaan. Periode: 2007-2008.

De werkgroep methodiek heeft zich toegelegd op één thema, namelijk de presentiebenadering binnen de

IMC’s. De voorzitter van de werkgroep geeft het onderstaand verslag over de aard van de presentie-

benadering:

De presentiebenadering is een methodiek, een bepaalde leer waarbinnen specifieke methoden en

technieken tot een samenhangend geheel zijn geconfigureerd. Wat Presentiebeoefening te bieden

heeft is niet een koffertje met diagnoses en methodieken, maar ‘het trouwaanbod van zichzelf’

(Baart, 2001: 733). Dit zelfaanbod krijgt op natuurlijke wijze vorm in een duurzame, nabije,

ongehaaste relatie van ‘aanklampbaarheid’ en betrokkenheid. Het gaat om een ‘liefdevolle

hechting’: eerst is er de relatie, dan pas een eventuele kwestie waar wat aan moet worden gedaan.

De presentiebeoefenaar is niet gefixeerd op probleemoplossing, maar is gericht op erkenning van

de waardigheid van de ander gewoon door er voor die ander te zijn, zonder meer, en om niet. Ook

als er verder niets is opgelost, kan de betrekking geslaagd zijn: de patiënt heeft de ervaring gehad

dat zijn of haar verhaal ten minste voor een persoon telt. Deze erkenning is in langdurige processen

van sociale buitensluiting vaak zoek geraakt.

Tijdens de motiverende behandeling is contact leggen en onderhouden zeer belangrijk. Daarbij is

het vertrouwen winnen en krijgen van de patiënt een belangrijk element binnen een behandeling- /

begeleidingsrelatie. Een klinische behandeling is natuurlijk een vreemde omgeving om de mens te

ontmoeten. Hij is de patiënt met complexe problemen met verslavingsproblematiek. Maar er is

meer. De presentiemethodiek geeft de motiverende behandeling op de IMC een meer menselijke

dimensie!

De patiënt als mens.

Het zelfbeeld en zelfwaardering van de patiënten in de IMC’s is vaak negatief. Vertrouwen in

hulpverleners en begeleiders staat op een zeer laag peil. De presentiebenadering richt zich op

mensen die er in vele opzichten slecht aan toe zijn.

Het is een werkwijze en tegelijk een levenshouding. Centraal staat een menselijk verlangen naar

begrip, naar respect en erkenning, naar ontplooiing, of samenvattend: naar het goede. Centraal

staat ook dat in de donkere wereld van ervaren sociale overbodigheid alleen een

hulpverleningsrelatie gebaseerd op bondgenootschap die ervaring van het isolement kan

doorbreken, patiënten hun eigen waardigheid weer kunnen doen inzien en doen versterken. De

Page 38: IMC eindrapport

38

allesomvattende voorwaarde blijft dat de professional in staat is de ander, de patiënt als mede-

mens te zien, geen patiëntnummer zoveel, geen ding dat ter reparatie wordt aangeboden.

Methodische kenmerken van de presentie beoefening zijn:

� De beroepskracht volgt de ander in plaats van omgekeerd. De beroepskracht is er en kan

dan ook makkelijk aangeklampt worden.

� Integraal werken; dus geen verknipte zorg. Er is nauwe afstemming en openheid wie

wat kan betekenen.

� Er is aansluiting bij de ander; het lijden wordt (h)erkend en gerespecteerd en is

onderwerp van gesprek. Niet alleen de verslaving maar ook de maatschappelijke en

sociale overbodigheid. Ruimte tot aansluiting is voelbaar. Niet de eigen (beroepskracht)

‘goede bedoeling’ staat voorop.

De ander is in tel en staat centraal. Erkenning, respect en relatievorm (vriendschap) zijn de pijlers in

de omgangsvorm.

5.2.1 Conclusie werkgroep methodiek

De werkgroep herkent dat de benadering goed aan kan sluiten bij de patiëntenpopulatie en stimuleert de

IMC’s te toetsen of en hoe de benadering kan aansluiten bij de gebruikelijk gehanteerde aanpak.

5.3. Voorschrijfgedrag / medicamenteuze behandeling

Voorzitter: Cor Verbrugge, Novadic-Kentron. Periode: 2007-2008.

Het doel van de werkgroep is een inventariserend onderzoek te doen naar het voorschrijfgedrag op de

IMC’s: hoe ziet het medisch-psychiatrisch beleid eruit? Sinds publicatie van het Handboek IMC (Diepraam,

2003) zijn vanuit Resultaten Scoren o.a. de richtlijn Detox ( de Jong, van Hoek & Jongerhuis, 2004), de

richtlijn Gedwongen ontslag GGZN, 2004), de richtlijn Opiaatonderhoudsbehandeling (Loth, Oliemeulen &

de Jong, 2005) en de richtlijn Casemanagement (Tielemans & de Jong, 2007) verschenen.

De vraag was op welke manier hieraan door de (verslavings)artsen bij de IMC’s invulling wordt gegeven in

de dagelijkse praktijk. De werkgroep dient een inventarisatie op te leveren van de verschillen en

overeenkomsten tussen de IMC’s op dit terrein.

De aanbevelingen van de werkgroep zijn:

5.3.1 Illegaal bijgebruik van middelen en ontslagbeleid

Een eenduidig voorstel of beleidsadvies met betrekking tot illegaal bijgebruik van middelen tijdens

een opname op een IMC is niet eenvoudig. Het gaat om patiënten met een chronische verslaving

aan meerdere middelen en bij de populatie worden vaak psychiatrische stoornissen gezien. Er

bestaat over het algemeen complexe problematiek rond huisvesting, inkomen justitie en sociale

Page 39: IMC eindrapport

39

relaties. De werkgroep vindt het op de eerste plaats van belang dat de Resultaten Scoren

Richtlijnen ‘Verantwoord ontgiften ’, ’Opiaatonderhoudsbehandeling (RIOB)’ , ‘Casemanagers in de

verslavingszorg’, ‘Gedwongen ontslag’ in de dagelijkse praktijk dienen te worden opgenomen.

5.3.2 Voorschrijfbeleid van medicatie, toegespitst op methadon en benzodiazepinen

5.3.2.1 Methadon/ buprenorphine

Methadon lijkt de eerste keuze te zijn bij een onderhoudsbehandeling bij afhankelijkheid aan

opioiden met als voorwaarde dat de dosering wel voldoende hoog is.

Er is voldoende bewijs dat een onderhoudsbehandeling met methadon effectief is voor het

gedurende langere tijd in behandeling houden van patiënten die afhankelijk zijn van opiaten.

Hogere doseringen zijn daarbij effectiever. Buprenorfine is eveneens een effectieve medicatie,

maar nog niet de eerste keus als onderhoudsmedicatie.

5.3.2.2 Benzodiazepinen

Er zijn medische motieven voor het langdurig voorschrijven van benzodiazepinen (Knoop, Kan,

Mickers, Barnboom, 2006). Benzodiazepinen kunnen vanuit medisch oogpunt dus afgebouwd

worden. De richtlijnen schrijven voor dat afbouw met 15 % verlaging per week gerealiseerd kan

worden (Oude Voshaar, 2001).

De praktijk van de IMC doelgroep is echter weerbarstig: om een goed afbouwschema ten uitvoer te

brengen heb je de medewerking van de patiënt nodig. Naast medische parameters spelen ook mee:

het in stand houden van een goede werkrelatie met de patiënt, de duur van afhankelijkheid van

benzodiazepinen etc. Vaak blijkt totaal afbouwen niet haalbaar. Het kan dan zinvol zijn in te zetten

op verlaging en stabilisering op een zo laag mogelijke dosis.

Aanbeveling bij een gecombineerde verslaving: Methadon zoveel mogelijk stabiliseren op een

voldoende hoog genoeg niveau en ernaar streven om benzodiazepinen af te bouwen.

5.3.3 Medisch-psychiatrische screening bij opname

Wat leert de evidence ons over deze doelgroep verslaafden?

Uit recent onderzoek (Knapen & Van Gogh, Carpentier, Verbrugge, DeJong, 2007) bij een

vergelijkbare methadonpopulatie blijkt dat de meerderheid van de opiaatafhankelijke patiënten

diverse bijkomende psychiatrische stoornissen hebben zoals angst-, en of stemmingsstoornissen

(depressie), psychosen of ADHD. Het is duidelijk geworden dat deze groep een uitgebreidere

behandeling nodig heeft dan het verstrekken van methadon alleen. Een psychiater dient

nadrukkelijker ingezet te worden op momenten dat zwaarwegende behandelingsbesluiten

genomen moeten worden, zoals afbouwen of stabiliseren van methadon, sanctiebeleid of ontslag

Page 40: IMC eindrapport

40

of overplaatsing. Bij dit soort besluiten is het wenselijk dat de tijd genomen wordt om de rationale

van de behandelingsinhoudelijke besluiten helder te hebben en daarvan goed verslag te doen.

Aanbeveling: good practice in de IMC’s om standaard bij opname altijd direct de verkorte versie van

de MINI af te nemen. Daarbij is een standaard onderzoek door een psychiater niet haalbaar en ook

niet nodig. Dit dient wel op indicatie te blijven gebeuren en is het wenselijk dat een psychiater

vaker meekijkt bij zwaarwegende behandelingsbesluiten.

Tot slot: een opname op een IMC is voor de patiënt vaak een fase waarin voor hem/haar

ingrijpende besluiten genomen moeten worden. Een keuze bijvoorbeeld voor palliatie (onderhoud)

of curatie (afbouwen) is een zwaarwegend besluit in het hulpverleningsproces van een patiënt. Dit

dient dan ook genomen te worden op basis van een psychiatrisch consult, evaluatie

hulpverleningsgeschiedenis en nader onderzoek naar motieven voor keuzes die de patiënt wil

maken. Een vooraf goed voorbereid zorgplan op basis van rationele behandel-inhoudelijke

motieven dat doorgesproken is met de patiënt is wenselijk en voorkomt mogelijke ellende in een

later stadium.

5.4. Cliëntparticipatie op het IMC

Voorzitter: Tom Holsbeek, Iriszorg. Periode: 2007-2008.

De werkgroep cliëntparticipatie heeft een vragenlijst voorgelegd aan de aan de monitor deelnemende IMC’s,

om te inventariseren hoe de cliëntparticipatie geregeld is. Op basis van de resultaten , aangevuld met

theorie, heeft de werkgroep een advies opgesteld over cliëntparticipatie binnen een IMC. De respons op de

vragenlijsten was goed. Bij een aantal IMC’s zijn ook de cliënten benaderd om hun visie op participatie te

geven. Ook hierbij was sprake van een voldoende respons om te voldoen aan de opdracht.

Het advies van de werkgroep is verschenen in 2008. De samenvatting uit dit advies is hieronder

weergegeven.

De werkgroep ondrzoekt clientempowerment in het IMC en in de IMC-monitor. Hoe kan de stem

van de cliënt nog beter tot zijn recht komen.

De activiteiten van de werkgroep moeten een inventarisatie opleveren van de verschillen en

overeenkomsten tussen de IMC’s op dit terrein. Van deze werkgroep wordt ook een theoretische

beschouwing over dit thema gevraagd. De rapportage van deze inventarisatie bevat conclusies en

aanbevelingen. De rapportage van de werkgroep kan worden gebruikt voor eventuele aanpassing

van het IMC Handboek.

Page 41: IMC eindrapport

41

Door middel van een interviews van cliënten en medewerkers van een IMC, kregen we een beeld

van hoe de participatie op dit moment is geregeld. Aan de hand van een drietal theorieën:

Community Reinforcement Approach (CRA), Rehabilitatietheorie, en Presentietheorie) en een visie

op clientempowerment is een advies geformuleerd.

Om goed kunnen werken aan cliëntparticipatie, is een basishouding nodig met als kernbegrippen:

samen, betrokken, serieus, gelijk. Hoe het in de praktijk kan werken is beschreven voor vijf periodes

binnen een opname in het IMC: de periode vóór opname, het begin van de opname, gedurende de

eerste drie weken van de opname, tijdens de rest van de opname en bij ontslag.

Voor elke periode is eerst de huidige situatie beschreven, waarna wordt geadviseerd hoe deze

situatie verbeterd kan worden. Vastgesteld wordt dat al veel goed gaat, maar dat het nog beter

kan.

5.5. Handleiding voor Benchmarking (en monitoring)

Voorzitter: Tom Holsbeek, Iriszorg. Periode 2007.

De voorzitter heeft een handleiding geschreven voor de IMC monitor, getiteld De implementatie

van de benchmark in de methodiek van het IMC.

Deze handleiding anders, gaat grotendeels over monitoring. Zij bevat concrete aanwijzingen over

de opzet en organisatie van een monitor, en over het gebruik en interpretatie van de

meetinstrumenten die in het geval van de IMC monitor zijn toegepast. De volledige handleiding is

te vinden op de website www.monitorprojecten-nispa.nl/imc.

5.6. Besluit

De werkgroepen zijn alle actief geweest in de periode 2006-2008 en hebben veel materiaal

opgeleverd. In deze werkgroepen zijn hulpverleners van verschillende IMC’s met elkaar in gesprek

geweest over inhoudelijke zaken waardoor zij op een ander niveau met hun werk bezig zijn

geweest. Hiermee is een belangrijk doel van de monitor bereikt. Als resultaat van de werkgroepen

zijn er ook vragen gerezen. De bedoeling was dat deze vragen stof zouden vormen voor volgende

werkgroepen. Dit is niet gebeurd vanwege de steeds groter wordende werkdruk bij de

hulpverleners op de IMC’s. Omdat het hier gaat om landelijke werkgroepen, kost het bij elkaar

komen veel tijd. Dit bezwaar is steeds meer een rol gaan spelen bij de plannen voor volgende

werkgroepen, met als resultaat dat we deze activiteiten hebben moeten stopzetten. Dat is jammer

gezien de relevante opbrengsten van de werkgroepen die wel goed hebben gefunctioneerd en de

positieve samenwerking op landelijk niveau.

Page 42: IMC eindrapport

42

6 Producten IMC Monitor

In het kader van de monitor IMC is een aantal concrete producten ontwikkeld die we in dit

hoofdstuk kort presenteren. Het gaat om:

� Motiveren in groepen

� Film met korte informatie over monitoren

� Informatiefolder voor patiënten

� Trainingsmodule, toepasbaar voor diverse doeleinden

6.1. Motiveren in groepen

Vanaf het begin van de monitor is getracht het motivatieproces meer objectief in kaart te brengen

met meetinstrumenten die aansluiten bij het Trans Theoretisch model (Prochaska & DiClemente,

1984). In de Nederlandse verslavingszorg zijn de Readiness to Change Questionnaire (RCQ-D:

DeFuentes-Merillas et al, 2002) en de Motivation for Treatment (MfT: De Weert-Van Oene et al,

2002) gevalideerd.

In de IMC’s wordt vaak gewerkt in groepen. In het boek: Group Treatment for Substance Abuse: a

Stages-of-change Therapy Manual, wordt een gestructureerde groepsbehandeling beschreven

(Velasquez, et al, 2001). De handleiding laat heel precies zien hoe de therapeut overgangen van de

ene fase van motivatie voor verandering naar de volgende fase kan bewerkstelligen. Het boek is

vertaald en aangepast aan de Nederlandse situatie ( DeJong & Verbrugge, 2006). Een van de

auteurs, Mary Velasquez, heeft in 2008 op uitnodiging van Nispa in Nederland een meerdaagse

training gegeven in deze groepsmethodiek aan professionals uit de verslavingszorg. In 2009 is

binnen Novadic-Kentron een pilotproject uitgevoerd, waarbij binnen drie settingen ervaring is

opgedaan met de implementatie van de methodiek ‘Motiveren in groepen’.

De algemene conclusie van het pilotproject is dat de inhoud van de handleiding en sessies - op

enkele aandachtspunten na - goed aansluiten bij de bestaande praktijk binnen de settingen Dubbel

Diagnose, Intramuraal Motivatie Centrum en bij een populatie van gedetineerden met

verslavingsproblematiek binnen een Justitiële Inrichting. Deze conclusie is een goede basis om de

methodiek in andere contexten toe te passen en op effectiviteit te onderzoeken en heeft geleid tot

het besluit de methode breed te implementeren. Daarmee kan er weer een evidence based

methodiek toegevoegd worden aan het palet van behandelingsvormen binnen de Nederlandse

Page 43: IMC eindrapport

43

verslavingszorg. Uitgebreide informatie over het pilotproject staat op de website :

www.monitorprojecten-nispa.nl/imc

6.2. Informatie materiaal voor patiënten

6.2.1 Informatie film

In de loop van het monitorproject kwamen steeds meer IMC patiënten met de vraag “ik moet

meewerken aan een monitor, maar wat is monitoren eigenlijk”. Als reactie daarop is in

samenwerking met de Filmschool van Iriszorg een korte informatiefilm gemaakt waarop aan een

patiënt wordt uitgelegd wat monitoren is en hoe het in zijn werk gaat.

Figuur 6.1 : Informatiefilm, te downloaden via www.monitorprojecten-nispa.nl/imc.

6.2.2 ‘Monitoring: wat is dat? ’

In navolging van deze film is door studenten van de Hogeschool Utrecht een kort onderzoek

verricht naar de informatiebehoefte van patiënten bij IMC’s en dubbele diagnoseklinieken als het

gaat om monitoring. Door deze studenten is een folder samengesteld waarin de patiënten de

informatie nog eens rustig kunnen doorlezen.

Page 44: IMC eindrapport

44

6.3. Trainingsmodule in feedback

Om te voldoen aan de trainingsbehoefte bij hulpverleners wat betreft gebruik en interpretatie van

meetinstrumenten in het primaire proces en de communicatie daarover met de patiënt, is hiervoor

een module ontwikkeld in samenwerking met de Stichting Postdocorale Opleidingen Nijmegen

(SPON).

De gegevensverzameling binnen een monitor is geen doel op zich, maar draagt bij aan het

aanbrengen van inhoudelijke verdieping en het werken aan verbetering en objectivering van het

proces dat de hulpverlener samen met de patiënt doorloopt. Belangrijk hierbij is het terugkoppelen

van de resultaten van vragenlijstgegevens aan patiënten in het kader van de behandeling. Dit

terugkoppelen is een kunst, waarvoor training nodig is. Bij de ontwikkeling van de trainingsmodule

is ook aandacht besteed aan vragen zoals: welke competenties heb je nodig om vragenlijsten te

kunnen terugkoppelen aan patiënten en wat zijn de kritische factoren om het goed te doen?

De trainingsmodule is algemeen toepasbaar als in de dagelijkse praktijk uitkomsten effectief

teruggekoppeld dienen te worden. Er is een protocol ontwikkeld waarin de stappen staan

omschreven hoe je dat doet. De eerste stap is dat een team een Team Ontwikkel Plan (TOP) maakt

om een gezamenlijk leertraject te volgen. Aan de hand van de algemene trainingsmodule kan dan

een op het TOP toegespitste training worden gegeven.

Page 45: IMC eindrapport

45

7. Over motivatie

In de loop van het monitorproject is rond het thema motivatie een aantal publicaties verschenen.

De belangrijkste leerpunten uit genoemde publicaties worden hier samengevat.

In een Intramuraal Motivatie Centrum speelt motiveren vanzelfsprekend een grote rol.

Motivationele gesprekstechnieken behoren tot de meest toegepaste interventies en methodieken

binnen de IMC’s (Miller&Rollnick, 1991). Ook in de IMC monitor heeft motivatie steeds een

belangrijke plek gehad, zowel waar het ging om de ontwikkeling tijdens het verblijf in het IMC, als

om het resultaat van de begeleiding. In 2003 is door het NISPA de vraag gesteld: Verandert de

veranderingsbereidheid? Deze vraag lag voor bij het pilotonderzoek voor de haalbaarheid van de –

toen nog – IMC benchmark. De vraag betreft het motivatieproces dat een IMC patiënt doorloopt.

Anders geformuleerd: slagen de IMC’s erin om patiënten te motiveren tot verandering van hun

middelengebruik en van hun gedrag, en tot behandeling hiervan?

De complete teksten van de in dit hoofdstuk aangehaalde artikelen, master scripties en

handleidingen zijn te downloaden via de website: www.monitorprojecten-nispa.nl/imc

7.1. Psychosociale factoren van motivatie voor behandeling: met speciale aandacht voor aan

drugs/alcohol verslaafde gebruikers (Bosveld, 2004)

Nicolette Bosveld onderzocht de relatie tussen psychosociale factoren en motivatie tot

behandeling. In het empirische deel van haar scriptie ging zij in op het meten van motivatie vanuit

het gezichtspunt van zowel patiënt als hulpverlener met respectievelijk de Motivation for

Treatment scale (MfT) en de Motivation for Treatment scale – Observational (MfT-O). De

samenvatting van haar bevindingen is hieronder weergegeven.

7.1.1 Vraagstelling

Is er verschil in het inschatten van de motivatie door de patiënt en hulpverlener en welk effect

heeft dat mogelijk verschil op de duur van de behandeling?

7.1.2 Achtergrondinformatie

Motivatie voor behandeling wordt geconceptualiseerd als de balans tussen weerstand en willen.

Weerstand werkt als tegenkracht voor de motivatie voor behandeling en dient om eens functionele

interactiepatronen te kunnen handhaven. Deze interactiepatronen brengen echter vanwege hun

Page 46: IMC eindrapport

46

rigiditeit juist de cliënt ook in de problemen. Om de cliënt ertoe te bewegen datgene te doen waar

hij het meest benauwd voor is, is het van belang de patiënt een veilige, onvoorwaardelijke

omgeving te bieden, waardoor hij in staat gesteld wordt zichzelf te ontdekken en te groeien.

Daarbij dient de behandelaar de weerstand van de cliënt te respecteren en niet harder of zachter te

lopen dan de patiënt. Van belang is het dan ook motivatie voor behandeling vast te stellen, zodat

de behandelaar nauw kan aansluiten bij de beleving van de cliënt. Het empirische deel van het

onderzoek heeft als doel te achterhalen in welke mate de motivatie van de cliënt overeenkomt met

deinschatting door de behandelaar.

7.1.3 Resultaten

89 patiënten die zich in de periode januari 2003 tot oktober 2003 hebben aangemeld bij de

Intramurale Motivatie Centra van Iriszorg en Novadic-Kentron vormen de onderzoekspopulatie. De

Motivation for Treatment Scale (MfT) en Motivation for Treatment Observation Scale (MfT-O) zijn

de instrumenten om motivatie voor behandeling te meten.

7.1.4 Conclusie

Er is een verschil in oordeel tussen de patiënt en begeleider over de probleemerkenning van

algemene problemen veroorzaakt door het gebruik van alcohol/ drugs. Het blijkt dat het verschil

een belangrijke voorspeller is van de duur van het verblijf in een IMC.

Een onderdeel van de bevindingen van Bosveld hebben geleid tot een publicatie over de validiteit

van de MfT-O (Gongora., et al, 2011 ) Hierin worden validiteit en betrouwbaarheid van het

instrument bevestigd.

7.2. De samenhang tussen motivatie voor behandeling en motivatie voor verandering in de

verslavingszorg ( Kroeze, 2005)

7.2.1 Vraagstelling

Wat is voor de patiënt de relatie tussen motivatie voor behandeling en motivatie voor verandering

in de praktijk van het IMC ? Daarnaast is het doel van het onderzoek te kijken naar de invloed van

psychosociale factoren op beiden

.

7.2.2 Achtergrond

Motivatie voor behandeling is omschreven als de balans op een bepaald moment tussen het door

de patiënt ervaren lijden dat aanzet tot een hulpvraag en de weerstand die een patiënt heeft tegen

diezelfde hulp. Weerstand heeft een functie in het beschermen van de verslaafde persoon tegen

angst en houdt langer bestaande interactiepatronen in stand. Het is belangrijk deze weerstand te

verminderen, zodat de persoon zichzelf kan ontdekken en in staat is tot het creëren van een veilige,

ongeconditioneerde omgeving en nieuwe interne werkmodellen.

Page 47: IMC eindrapport

47

Motivatie voor verandering is de balans op een bepaald moment tussen het door de patiënt

ervaren lijden dat aanzet tot de vraag om verandering en de weerstand die de patiënt biedt tegen

diezelfde verandering. patiënten doorlopen verschillende stadia van het transtheoretisch model

van verandering, voordat zij de beslissing nemen om daadwerkelijk actie te ondernemen om hun

gedrag te veranderen. Wanneer de nadelen van het gebruik van psychoactieve middelen zwaarder

gaat wegen dan de voordelen, neemt de weerstand tegen veranderen af. Eigeneffectiviteit (self-

efficacy), het geloof in zichzelf om in staat te zijn te kunnen veranderen, speelt een belangrijke rol

in het afwegen van de voordelen en nadelen en het maken van de uiteindelijke keuze.

7.2.3 Onderzoek

Voor de beantwoording van deze vraag is een empirisch onderzoek verricht bij 81 mannen en 19

vrouwen met afhankelijkheid van tenminste één middel, die waren opgenomen in een Nederlandse

verslavingskliniek. Motivatie voor behandeling werd gemeten met de MfT, de RCQ werd gebruikt

voor het meten van motivatie voor verandering. De Europ-ASI werd gebruikt voor het bepalen van

de invloed van de ernst van de drugsverslaving, en etniciteit en geslacht op beide vormen van

motivatie. De SCL-90 werd gebruikt voor het vaststellen van de mate van psychopathologie. ICL-R

gaf een indruk van de stijl van interpersoonlijke communicatie.

7.2.4 Resultaten

De resultaten laten zien date er een significante correlatie bestaat tussen algemene en specifieke

probleemherkenning en hulpbehoefte op de MfT enerzijds, en precontemplatie en contemplatie

op de RCQ anderzijds. In regressie analyse met psychosociale factoren als onafhankelijke, en MfT en

RCQ-schalen als afhankelijke variabelen, blijkt de SCL-90 de enige significante voorspeller van

algemene en specifieke probleemherkenning en van de hulpbehoefte op de MfT. De ernst van de

alcoholproblematiek en psychologische problematiek op de ASI voorspelden precontemplatie, ernst

psychologische problematiek voorstelt contemplatie, en actie wordt voorspeld door de ernst van de

alcoholproblematiek.

7.2.5 Conclusie

Wanneer verslaafden willen veranderen, is motivatie voor verandering noodzakelijk. Algemene

psychpathologie zoals gemeten met de SCL-90 en ernstscores van de Europ-ASI blijken de motivatie

voor behandeling én verandering te beïnvloeden.

7.3. Het gebruik van de RCQ-D bij patiënten met polydrug gebruik (Raes, 2010)

7.3.1 Thema

De toepasbaarheid van de Readiness to Change Questionnaire (RCQ-D) bij klinisch opgenomen

polydrug gebruikers.

Page 48: IMC eindrapport

48

7.3.2 Achtergrond

Het transtheoretisch model wordt veel toegepast bij de planning van behandeling van verslaafde

patiënten. Voor polydrug gebruikende patiënten is het lastig de stages of change te

operationaliseren. Hun veranderingsbereidheid kan immers verschillen per middel. In deze studie

wordt daarom nagegaan of de RCQ-D (Dutch Readiness to Change Questionnaire) dezelfde

structuur heeft in een groep van klinisch opgenomen polydrug gebruikende patiënten voor alle

middelen, als die bij een groep van alcoholafhankelijke patiënten.

305 polydrug gebruikers vulden 1248 RCQ-D’s in gedurende de eerste week van hun verblijf in een

IMC. Factoranalyse wordt uitgevoerd van de RCQ-D voor alle middelen afzonderlijk. De interne

consistentie wordt bepaald met Cronbach’s alfa. Gemiddelde scores worden berekend om het

motivatiestadium te bepalen waarin de patiënt zich bevindt.

7.3.3 Resultaten

De factorstructuur van de RCQ-D verschilde van de verwachte structuur. Voor alcohol, nicotine en

opiaten werd een 2-factoren structuur gevonden; voor benzodiazepinen, cannabis, methadon en

cocaïne een 3-factoren structuur. De onderliggende basis van het transtheoretisch model lijkt

passend voor alcohol en nicotine. De indeling in motivatiestadium leverde problemen op voor

benzodiazepinen, cannabis en methadon. Patiënten in de actiefase konden echter wel worden

onderscheiden van die niet in actiefase. Ernstige problemen in stadiumindeling werden

aangetroffen bij opiaten en cocaïne.

7.3.4 Conclusies

De RCQ-D kan worden gebruikt voor het vaststellen van de mate van motivatie en van het gebruik

van polydrug gebruikers voor elk middel afzonderlijk. De validiteit van de RCQ-D bij het indelen in

motivatiestadium voor opiaten en cocaïne is niet opgehelderd.

7.4. Motivatie en verslaving; een inventarisatie met bijdrage op basis van onderzoek

(Wiborg, 2007)

7.4.1 Vraagstelling

In welke mate kan het resultaat van behandeling voorspeld worden door de mate van motivatie bij

aanvang van de behandeling?

Page 49: IMC eindrapport

49

7.4.2 Achtergrond

Motivatie wordt algemeen beschouwd als een belangrijke factor in de verandering van de

leefwijzen van middelenafhankelijke personen. Een algemeen geaccepteerd en empirisch

ondersteund conceptueel model van motivatie voor verandering is nog niet uitgekristalliseerd uit

alle modellen over dit onderwerp.

7.4.3 Onderzoek

Geanalyseerd is of een conceptueel model van behandelingsmotivatie behulpzaam kan zijn met het

voorspellen van motivatie, therapietrouw en behandeluitkomst bij ernstig middelenafhankelijke

patiënten. Daartoe zijn drie regressiemodellen opgesteld op basis van de monitorgegevens van 278

IMC patiënten.

7.4.4 Resultaten

Probleemherkenning en hulpbehoefte zijn van significante invloed op de motivatie tot

therapietrouw; de motivatie tot therapietrouw was van invloed op behandelingsuitkomst; en

behandeluitkomst voorspelde de kans op een positieve verandering in leefstijl. De effecten zijn

echter klein.

7.4.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat motivatie aan het begin van de behandeling geen belangrijke rol speelt in

het voorspellen van de therapietrouw. In de scriptie wordt ingegaan op de klinische implicaties van

de bevindingen en worden suggesties gedaan voor toekomstig onderzoek.

7.5. Motivatie voor behandeling bij vrijwillig en niet vrijwillig opgenomen patiënten

( Liebregts, 2011)

7.5.1 Thema

In deze studie is het begrip motivatie bij vrijwillig en onvrijwillig opgenomen patiënten nader onder

de loep genomen.

7.5.2 Achtergrond

Het blijkt dat motivatie bij het begin van de behandeling een voorspellende factor is voor

betrokkenheid van de patiënt bij zijn behandeling en voor therapietrouw, ook bij verslaafde

patiënten. Gebrek aan motivatie kan leiden tot minder goede behandeluitkomsten. Het doel van de

huidige studie is te onderzoeken of behandelmotivatie ook wordt beïnvloed door de

opnamestatus. Daartoe is onderscheid gemaakt in een aantal manieren waarop een patiënt in een

Page 50: IMC eindrapport

50

behandelingsprogramma terecht komt. De meeste auteurs zijn het erover eens dat vrijwillig

opgenomen patiënten betere vooruitzichten hebben. Vrijwillig opgenomen patiënten zijn in

sterkere mate intern gemotiveerd dan onvrijwillig opgenomen patiënten. Het belang van interne

motivatie wordt in veel publicaties onderschreven. Wanneer het inderdaad zo is dat er een verschil

bestaat in de mate van interne motivatie tussen vrijwillig en niet-vrijwillig opgenomen patiënten,

wordt verwacht dat minder goede behandelresultaten bij niet-vrijwillig opgenomen patiënten

worden bereikt.

7.5.3 Onderzoek

In het empirisch onderzoek wordt de mate van motivatie voor behandeling onderzocht bij 298

verslaafde patiënten. Zij worden in twee groepen verdeeld op basis van hun opnamestatus:

vrijwillig (n=244) en onvrijwillig opgenomen (n=54). De data zijn afkomstig van 5 IMC’s en

verzameld gedurende een periode van drie jaar.

7.5.4 Resultaten

Onvrijwillig opgenomen patiënten noemen vaker extern georiënteerde doelen als hun belangrijkste

behandelingsdoel. Vrijwllige patiënten hebben een hogere mate van behandelingsmotivatie in de

eerste week van hun opname dan niet-vrijwillige patiënten. Later verdwijnt dit verschilt. Verder is

in deze studie het verband onderzocht tussen opnamestatus, behandelingsmotivatie en

behandelingsuitkomst. Daarbij blijkt motivatie een voorspeller te zijn van behandelingsuitkomst,

maar opnamestatus niet. De betekenis van de bevindingen voor de klinische praktijk worden

besproken.

7.6. Het gebruik van motivatielijsten in de behandeling van chronisch verslaafde patiënten

(Holsbeek, etal, 2010)

7.6.1 Thema

Het ontwikkelen van een gestructureerde methode voor het gebruik van motivatielijsten in de

behandelingspraktijk.

7.6.2 Achtergrond

Een van de doelstellingen van de IMC monitor is de uitkomsten van vragenlijsten te gebruiken in

het directe contact tussen hulpverlener en patiënt. Hierdoor krijgen zowel de hulpverlener als de

patiënt meer zicht op de ontwikkelingen van de patiënt tijdens de opname. Uit meerdere studies

blijkt dat feedback tijdens het behandelingsproces aan de hulpverlener een positief effect heeft op

de uitkomst van de behandeling (Lambert e.a., 2005; Sapyta e.a., 2005).

Page 51: IMC eindrapport

51

7.6.3 Onderzoek

De monitor zoals die bij de IMC’s en DD’s is ontwikkeld, biedt de mogelijkheid om de resultaten van

metingen direct te betrekken in de behandeling. Naast kwaliteit van leven en ernst van de

psychopathologie zijn motivatie voor behandeling en motivatie voor verandering in gebruik

belangrijke items, die gemeten worden binnen de monitorprojecten. In dit ontwikkelingsproject

wordt gebruik gemaakt van de Motivation for Treatment (MfT), de observantenvariant van deze

lijst (MfT-O) en de Readiness to Change Questionnaire (RCQ-D). Aan de hand van een casus wordt

een beeld geven van de manier waarop monitoring middels motivatievragenlijsten plaatsvindt.

Getoond wordt hoe de resultaten geïnterpreteerd en besproken kunnen worden in het gesprek met

de patiënt.

Aansluitend aan deze publicatie, hebben twee studenten (van Berlo & Zwartjes, 2010) van de

Radboud Universiteit een project uitgevoerd rond de toepassing van MfT en MfT-O in het

behandelingscontact. Zij inventariseerden bij hulpverleners van drie afdelingen waarom zij de

lijsten niet gebruikten in hun praktijk.

Verklaringen IMC - C IMC - G IMC - J

Het zit niet in mijn systeem 2 3

Tijdgebrek 3 2

Geen prioriteit boven andere urgente zaken 2 2

Vragenlijsten afnemen geen favoriete bezigheid 1 1

Laksheid 1

Onregelmatige werktijden 1 1

Terugkoppeling praktijk onduidelijk 1 3 2

Nut onduidelijk 3 2

Geen controle – sancties 1 2

Niet digitaal 1

Schema 7.1: Aantal keren van verschillende verklaringen voor het

niet gebruiken van vragenlijsten

Het project van Zwartjes en Van Berlo heeft een handleiding opgeleverd voor de implementatie van

het gebruik van vragenlijsten in het primaire proces.

7.7 Motivatie gemeten: wat zeggen de data?

We zijn erin geslaagd meer inzicht te krijgen in het concept motivatie en in het meten hiervan:

� Motivatie blijft vooral een ingewikkeld concept.

Page 52: IMC eindrapport

52

� Het lijkt vooral zinvol om de resultaten van de metingen te gebruiken op individueel niveau,

in het hulpverlener-patiënt contact, dan voor het bepalen van behandelingsresultaat op

populatieniveau.

� Op het niveau van het primaire proces bieden de metingen zeker aanknopingspunten om

het gesprek met een patiënt aan te gaan en maakt motivatie concreter.

� Gebleken is dat op groepsniveau de voorspellende waarde van motivatie voor de

behandelingsuitkomst beperkt is.

� Het is de vraag of motivatie op groepsniveau een zinvol concept is om mee te

‘benchmarken’, zoals oorspronkelijk in de bedoeling lag.

� Patiënten doorlopen geen eenduidig proces waarbij aspecten van motivatie allemaal in

dezelfde richting toenemen.

� Ook de hypothese dat patiënten bij aanvang van de behandeling laag gemotiveerd zijn en

vervolgens een proces doorlopen naar een hoger motivatieniveau, wordt in de data niet

bevestigd.

� Als het gaat om motivatie voor verandering schatten hulpverleners deze meestal lager in

dan patiënten met schalen van de de Motivatie voor Behandeling ( MfT patiënt en MfT

behandelaar).

� Het vergelijken van de verschillende visies op motivatie voor behandeling in het gesprek

tussen hulpverlener en patiënt kan leiden tot meer inzicht bij beiden over welke doelen de

patiënt heeft met zijn behandeling en de mate van motivatie om deze doelen te bereiken.

Dit is een vorm van shared decision making en geeft een patiënt meer inspraak en maakt

motivatie zichtbaar.

7.7.1 Resultaten

Het blijkt inderdaad dat naarmate de behandeling vordert, er inderdaad sprake is van elkaar

naderende scores. De bereidheid tot verandering is gemeten met de Readiness to Change

Questionnaire (RCQ). De RCQ onderscheidt drie schalen die overeenkomen met de stadia van

verandering van Prochaska en DiClemente (1984): Precontemplatie, Contemplatie en Actie.

Opmerking [CV6]: RCQ? RCQ-2? RCQ-D?

Page 53: IMC eindrapport

53

Figuur 7.2: Gemiddelde scores op Precontemplatie (P), Contemplatie (C) en Actie (A) voor

verschillende middelen bij patiënten van de IMC’s in week 1.

De gemiddelde scores op de precontemplatieschaal voor alle onderscheiden middelen liggen

ongeveer gelijk: rond de 12. De scores voor Contemplatie en vooral voor Actie lopen meer uiteen. Bij Actie

de scores hoog voor heroïne en cocaïne en in mindere mate voor alcohol. De score voor nicotine is laag.

kennelijk willen de patiënten dit middel niet opgeven.

Volgens de RCQ kunnen patiënten worden ingedeeld naar stadium: de schaal die de hoogste score

laat zien, bepaalt het stadium waarin de patiënt verkeert.

Figuur 7.3: Patiënten IMC’s ingedeeld in motivatiestadium per middel (in percentages).

Bij alcohol, cannabis, methadon, heroïne en cocaïne verkeert de grootste groep patiënten in de

actiefase .

Voor methadon is dit verrassend: veel patiënten die methadon gebruiken willen dus kennelijk

abstinent worden. Bij nicotine is bijna de helft van de patiënten in de precontemplatiefase en

slechts 20% in de actiefase. Ook bij benzodiazepinen is de grootste groep patiënten in de

precontemplatiefase en blijkbaar niet gemotiveerd te stoppen met deze middelen.

Page 54: IMC eindrapport

54

Het verloop van de motivatie voor verandering is onderzocht bij patiënten die op vier momenten de

lijst hebben ingevuld. Dit betreft vanzelfsprekend een selectie van de totale IMC populatie.

Figuur 7.4: Verloop actiefase voor middelen bij patiënten IMC op vier momenten gedurende het verblijf.

Voor alcohol is er sprake van een toenemende score voor actiebereidheid tijdens de opname.

Datzelfde geldt ook voor roken. Bij benzodiazepinen en methadon is er in iets mindere mate

aanvankelijk een flinke toename te zien van de actiebereidheid, maardeze vlakt na week 5 af. Voor

cannabis is er een vrij constante mate van actiebereidheid. Voor heroïne is er een sterke mate van

actiebereidheid zien, die slechts weinig afneemt. Datzelfde geldt ook voor cocaïne. De

actiebereidheid van deze laatstgenoemde middelen blijft het hoogst van alle middelen tijdens de

behandeling binnen het IMC.

Page 55: IMC eindrapport

55

8. Doelstelling en factoren van invloed

In dit hoofdstuk worden eerst de doelstellingen geëvalueerd en komen daarna bevorderende en

belemmerende factoren aan de orde. Het hoofdstuk wordt vervolgens afgesloten met een

beschrijving over beëindiging van de IMC monitor.

8.1 Wat heeft de monitor opgeleverd

Terugkijkend naar de doelstellingen voor de IMC monitor volgt hier een overzicht van wat de

monitor heeft opgeleverd. In deze rapportage worden hiervan concrete voorbeelden uitgewerkt,

waarnaar hieronder ook wordt verwezen.

Het verzamelen en vergelijken van gegevens over patiënten die zijn opgenomen op een IMC en

daarmee inzicht krijgen in de IMC populatie

Het meest in het oog springende product van de monitor is de grote hoeveelheid aan kwantitatieve

informatie over patiënten van IMC’s. Daarmee verkrijgen we veel kennis over de IMC-populatie. De

resultaten zijn vastgelegd in de jaarrapportages die over 2006 tot en met 2010 zijn verschenen.

Eenvoudig is de dataverzameling niet geweest, zoals blijkt uit de participatiegraad van de

instellingen. ( zie schema 8.1).

Grofweg genomen hebben in de periode van 2003 tot en met 2010 tien IMÇ’s van acht

verslavingszorginstellingen geparticipeerd in het IMC monitorproject van het NISPA.

Een derde van de deelnemende IMC’s leverde permanent gegevens aan, één derde deed dat wel

een aantal jaren maar niet de hele periode en voor enkele IMC’s is het effectief verzamelen en

aanleveren van gegevens moeilijk realiseerbaar gebleken. Het volgende overzicht geeft zicht op de

jaren dat er door de IMC’s effectief werd geparticipeerd in de monitor:

IMC 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010

A � �

B � C � � � � � � � � D � � �

E � � � � � � � � F � � � � � � � � G � �

H � � �

I � �

J � � � � � �

Schema 5.1 : Effectieve deelname aan de monitor van IMC’s over de jaren

Page 56: IMC eindrapport

56

In 2003 is nog sprake van een pilotfase van de ontwikkelde benchmarkstructuur met deelname van

twee instellingen (Novadic-Kentron en Iriszorg). In 2003 en 2004 werd dit met subsidie van

Resultaten Scoren van GGZ Nederland doorontwikkeld tot een landelijke doelgroep monitor.

In de periode van zeven jaar hebben twee IMC’s hun medewerking formeel opgezegd

Zicht krijgen op de uitkomsten van de behandeling om te komen tot verbetering van protocollen,

methodiekontwikkeling en implementatie daarvan.

In de loop van het monitorproject is een aantal werkgroepen actief geweest. Wij noemen hier: de

werkgroep Medicamenteuze Behandeling, de werkgroep Motivatie, en de werkgroep Methodiek.

De resultaten van deze – en andere - werkgroepen staan op pagina 36 in het rapport beschreven.

Inzicht krijgen in de invloed van verschillende interventies op de motivatie tijdens de periode

van opname op een IMC.

Als direct resultaat van de IMC monitor, is in mei 2008 de Amerikaanse hoogleraar prof.dr. Mary M.

Velasquez uitgenodigd om in Nijmegen een training te verzorgen ‘Motiveren in Groepen, zó doe je

dat!’ volgens het “train de trainer” principe. Mary Velasquez is vooraanstaand deskundige op het

gebied van motivationele gespreksvoering en auteur van het boek Group Treatment for Substance

Abuse; a stages of change Therapy Manual, dat in het Nederlands is verschenen onder de titel

“Groepsbehandeling bij Middelenmisbruik; stap voor stap veranderen op basis van het

transtheoretische model” (vertaling Cor de Jong en Cor Verbrugge). Binnen Novadic-Kentron heeft

men besloten de methodiek te gaan toepassen in de patiëntenzorg, aanvankelijk in de vorm van

drie pilots: op de afdeling Dubbele Diagnose, bij het IMC en binnen de verslavingsafdeling van de

Justitiële Inrichting Vught.

Inmiddels zijn de pilots positief geëvalueerd en heeft Novadic-Kentron de methodiek in een aantal

regio’s breder geïmplementeerd als regulier aanbod voor ambulante en klinische zorg. Een

publicatie hierover is aangeboden aan het blad Verslaving. Zie ook pagina 42 in het rapport.

Zicht krijgen op het motivatieproces, gericht op stabiliseren of verminderen van het gebruik van

psychoactieve stoffen.

Page 57: IMC eindrapport

57

In de loop van het monitortraject is veel kennis verkregen over het concept motivatie en over het

motivatieproces tijdens een klinische opname. Dat is zowel van toepassing zowel op de motivatie

voor verandering van het middelengebruik, als op de motivatie voor behandeling. Op pagina 45

gaan we nader in op een aantal (concept) publicaties over hierover.

Met de monitor is een aanzet gegeven om vragenlijsten te gebruiken in het primaire proces. Dit

ondersteunt bijvoorbeeld het streven naar het goed opzetten van de diagnostiek bij IMC patiënten.

Een vragenlijst kan een hulpmiddel zijn om een complex begrip als motivatie, te verhelderen voor

zowel hulpverlener als patiënt. Bovendien maakt een kwantitatieve representatie van een dergelijk

begrip (de mate van motivatie bijvoorbeeld) het mogelijk de ontwikkelingen hierin gedurende de

behandeling te volgen. Een patiënt kan zo zijn eigen ontwikkeling zichtbaar maken. Gedurende het

monitorproject is inzicht verkregen in de weerstanden die leven bij hulpverleners om met

vragenlijsten te werken en is kennis opgedaan over de wijze waarop het gebruik van vragenlijsten in

het primaire proces gerealiseerd kan worden. Op pag 51 wordt een publicatie over dit thema

besproken.

Het in beeld brengen van de aard van de uitstroom van het IMC aan de hand van vier uitstroom

niveaus zoals omschreven in het handboek IMC.

Op pagina 33 wordt ingegaan op de aard van de uitstroom uit het IMC. De vier uitstroomniveaus

die zijn beschreven in schema 2.1 op pagina 12 worden hierbij belicht. Door deze niveaus bij elke

patiënt te registreren bij ontslag en follow-up is hierover veel kennis verworven.

Andere doelen.

De kennis over andere concepten dan motivatie, zoals craving, inter-persoonlijk gedrag, kwaliteit

van leven, en het verloop daarvan tijdens een opname is toegenomen tijdens het monitorproject.

Bij VNN en Iriszorg wordt de Motivation for Treatment schaal (MFT) nu gebruikt in het primaire

proces. Bij Novadic-Kentron gaat men het interpersoonlijk model toe te passen in de

hulpverleningspraktijk. Hulpverleners zijn daarin inmiddels getraind volgens het door de NISPA

monitor ontwikkelde protocol (zie ook pagina 44) . Publicaties over deze onderwerpen worden

voorbereid en zullen in de komende jaren worden aangeboden aan nationale en internationale

vaktijdschriften.

Verwijderd: ¶

Page 58: IMC eindrapport

58

Eerder is al gewezen op de invloed van de ROM op het monitorproject. De monitor heeft

ontegenzeggelijk bijgedragen aan het voorbereiden van de IMC’s op de invoering van de ROM in de

komende tijd. In hoofdstuk 9, pagina 64, gaan we nader in op de relatie tussen de IMC monitor en

ROM.

Tijdens het monitorproject bleek er steeds terugkerende behoefte te bestaan bij de IMC’s aan

trainingen in het toepassen en interpreteren van de verschillende vragenlijsten. In het verlengde

hiervan is in samenwerking met het SPON te Nijmegen een Team Ontwikkel Plan (TOP) -

trainingsprotocol ontwikkeld dat kan worden toegepast bij feitelijk alle vragenlijsten die in een

monitor gebruikt kunnen worden. Dit trainingsprotocol kan worden toegepast in overleg met het

NISPA.

Er is een handleiding tot stand gekomen voor monitoring. Deze handleiding, die is geschreven voor

de IMC monitor, kan op maat toegepast worden op andere monitorprojecten elders in de

(verslavings)zorg. De handleiding is te vinden op www.monitorprojecten-nispa.nl/imc.

De IMC monitor heeft ertoe bijgedragen dat bij een aantal IMC’s monitoring een ingeburgerd

begrip is geworden. Deze IMC’s gaan dan ook door met monitoring, ook nu monitoring in NISPA

verband stopt.

8.2 Bevorderende en belemmerende factoren voor de IMC monitor

In deze paragraaf beschrijven we de ervaringen uit de praktijk van de Nederlands verslavingszorg.

Aan bod komen de factoren die de ontwikkeling van de monitor hebben ondersteund en

gestimuleerd, en welke factoren daarbij een belemmering hebben gevormd. Hierbij wordt een

onderverdeling gemaakt in factoren die betrekking hebben op beleid, op organisatie en op inhoud.

Allereerst gaan we in op de vraag welke factoren de uitvoering van de IMC monitor hebben

ondersteund.

8.2.1 Bevorderende factoren

8.2.1.1 Beleid

� IMC’s bieden in 2003 een nieuwe vorm van hulpverlening. Dat heeft met zich mee gebracht

dat er een frisse wind waaide door de instellingen, hulpverleners waren enthousiast om zich

Verwijderd: ¶¶

Page 59: IMC eindrapport

59

te gaan inzetten voor deze vorm van laagdrempelige zorg. Tegelijkertijd waren instellingen

en hulpverleners zoekende naar de juiste manier om invulling te geven aan het programma.

Uitwisseling met andere instellingen werd daarom toegejuicht, wat een vruchtbare

voedingsbodem was voor de ontwikkeling van de monitor.

� Er is sprake van een opdracht van het Ministerie van VWS om de kwaliteit van de

hulpverlening bij IMC’s continu te bewaken. Deze opdracht heeft direct geresulteerd in de

opzet van de monitor. Het feit dat er een opdracht vanuit het Ministerie lag, heeft

bijgedragen tot participatie aan deze monitor.

� Vervolgens is vanuit Resultaten Scoren de opzet van de monitor ondersteund met een

startsubsidie. Daarmee kon NISPA de structuur voor de monitor goed ontwikkelen en kon de

monitor worden uitgetest in een pilotfase. De monitor kan daarmee mede worden

beschouwd als een opbrengst van Resultaten Scoren.

� In de periode waarin de monitor werd opgezet, was er ook sprake van een toenemende

onderzoeksbereidheid bij de instellingen voor de verslavingszorg, als resultante van de

ontwikkelingen bij Resultaten Scoren en vormgegeven in het NISPA. Daarmee werd de

monitor in goed voorbereide grond gezaaid.

� Vanaf 2008 doet ROM haar intrede in de sector. Het denken over monitoring verandert met

de komst van de ROM. De zin van monitoring wordt hiermee duidelijker, ook voor de IMC’s

die al gedurende langere tijd deelnemen aan de IMC-monitor.

8.2.1.2 Organisatie

� Er ligt een overeenkomst tussen NISPA en de Raad van Bestuur van de deelnemende

instelling waarin de wederzijdse rechten en verplichtingen ten aanzien van deelname aan

de monitor zijn vastgelegd. Deze overeenkomst heeft een geldingsduur van een jaar en

wordt stilzwijgend verlengd, tenzij er sprake is van formele beëindiging van het contract.

Hierdoor is de voortgang gegarandeerd.

� Er is sprake van een heldere landelijke projectorganisatie met een projectgroep (beleid),

kerngroep (inhoud) en lokaal verantwoordelijke personen. De ondersteuning is vanuit NISPA

geregeld door de overkoepelende praktische coördinatie en procesbewaking. Voor elk

probleem van de monitor is duidelijk wie hierop aan te spreken is en wie dit probleem kan

helpen oplossen.

Page 60: IMC eindrapport

60

� Een heldere lokale projectorganisatie, bekrachtigd en ondersteund door het eigen

management, met aanwijsbaar verantwoordelijken (procesbegeleiders) heeft vaak geleid

tot een dragende en stabiele rol vervulling.

� De inzet van procesbegeleiders op de afdelingen is zeer bevorderend geweest voor de

monitor. Deze inzet heeft ook de verdere professionalisering van de IMC-teams verdergaand

gestimuleerd.

� De uitvoering van het project levert het maximale op, wanneer deze wordt gedragen door

en uitgevoerd wordt binnen het hele IMC-team. De procesbegeleiders zijn in een positie

geweest om de inbedding in het team te realiseren.

� De beschikbaarheid van digitale dataverwerkingsprogramma’s als Access en zeker de web

based applicatie in BergOp heeft stimulerend gewerkt.

� Ten slotte noemen wij hier de betrokkenheid van wetenschappelijk medewerkers bij de

monitor, die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van verantwoorde instrumenten en

voor een verantwoorde procedure van gegevensverzameling. Deze medewerkers dragen

zorg voor de analyse van de gegevens en de terugkoppeling ervan naar de deelnemers aan

de monitor. Het feit dat er jaarlijkse bijeenkomsten waren en schriftelijke rapportages lagen,

heeft zeker bijgedragen aan het succes van de monitor.

8.2.1.3 Inhoud

� Bij aanvang van het monitorproject ging het om een nieuw type voorziening. De

concurrentiegedachte is bij de monitor grotendeels opzij gezet ten bate van gezamenlijke

kennistoename en ontwikkelingen ten gunste van constructieve samenwerking.

� De resultaten van een aantal van de toegepaste instrumenten zijn gebruikt in het primaire

proces. Dit heeft bijgedragen aan de motivatie bij de hulpverleners tot monitoring omdat

het nut duidelijk wordt en het inzicht in de kwaliteit van het werk direct toeneemt.

� De monitor-doelstelling “leren van elkaar” heeft vorm gekregen tijdens de jaarlijkse

landelijke bijeenkomsten waarbij de resultaten worden uitgewisseld en vergeleken. Met

name door deze jaarlijkse bijeenkomsten weten IMC’s elkaar nu te vinden.

� Het leren van elkaar gebeurd ook door de schriftelijke jaarrapportages waarin ieder IMC de

eigen resultaten heeft kunnen vergelijken met de landelijke bevindingen.

8.2.2. Belemmerende factoren

Page 61: IMC eindrapport

61

8.2.2.1 Beleid

� De differentiatie die in de loop van de tijd tussen de IMC’s is opgetreden maakt dat de

onderlinge vergelijking van de IMC data steeds minder interessant is geworden voor de

instellingen.

� De ontwikkelingen rond de ROM maken de voortgang van de IMC monitor voor een deel

overbodig. Hierop wordt in hoofdstuk 9, pagina 64, nader ingegaan.

� De formele opdracht in 2003 , gegeven vanuit het Ministerie van VWS, is later bij de de

IMC monitor steeds meer gezien als een vrijwillige actie van de IMC’s. Dat heeft bijgedragen

aan het toenemende vrijblijvende karakter van de monitor.

� De IMC’s komen, net als andere voorzieningen in de zorg, steeds meer onder tijdsdruk te

staan. Daardoor wordt voorrang gegeven aan het primaire proces en inzet voor de monitor

heeft een lagere prioriteit gekregen.

� Ten slotte leiden reorganisaties binnen instellingen tot onduidelijkheid over taken en

bevoegdheden, met betrekking tot de monitor.

8.2.2.2 Organisatie

� Wij ervaarden in de de deelnemende organisaties dat de inbedding van de monitor in de

lijn van een instelling vaak onvoldoende geborgd is geweest. Ondertekening van het

contract voor deelname door de Raad van Bestuur met NISPA, leidde onvoldoende tot

sturing naar het middel management en naar de teamleidingen toe. Of teams wel of niet

monitoren heeft amper consequenties voor hen. Een belangrijk leerpunt van de ervaringen

binnen de IMC monitor is dan ook dat veel zwaarder moet worden ingezet op deze borging.

� Door een vrij hoge turnover onder IMC-personeel is er sprake van steeds wisselende

betrokkenen bij de monitor op lokaal niveau. Er wordt te weinig ervaring opgebouwd in het

organiseren van een stabiele monitorstructuur op een afdeling en de onderliggende

theoretische modellen worden onvoldoende waargenomen en gekoppeld aan de

bestaande praktijk. De toegevoegde waarde die zou kunnen leiden tot verbetering van de

kwaliteit van zorg en het verhogen van een professionele werkattitude wordt hierdoor

gemist.

� De meetinstrumenten zijn onvoldoende toegepast in het primaire proces. De monitor blijft

een onderzoek en vaak wordt de opmerking gehoord dat “de lijsten voor het onderzoek nog

moeten worden ingevuld”. Vanuit NISPA zijn we er onvoldoende in geslaagd om de

Page 62: IMC eindrapport

62

verbinding tussen monitoring en de praktijk van de hulpverlening te leggen, waardoor de

monitor geen onderdeel is geworden van het primaire proces.

� Om de hulpverleners te ontzien bij het verzamelen van monitorgegevens, is in een aantal

IMC’s gekozen voor inzet van mensen van buiten het team. Hoewel dit de kwantiteit en

kwaliteit van de dataverzameling ten goede is gekomen, heeft dit er wel toe geleid dat de

integratie van de verzamelde informatie in de behandeling en in het team is belemmerd. De

monitor wordt daarmee “het ding” van de enkeling die toch al een buitenstaander is.

� Onvoldoende terugkoppeling van de resultaten naar de teams, heeft geleid tot een

verwijdering tussen de monitor en de teamleden. Er vindt dan geen of te weinig

bekrachtiging plaats van de inspanningen die men heeft verricht. Vanuit NISPA is steeds het

aanbod gedaan om de resultaten zoals die zijn vermeld in de rapportages in de teams

mondeling te komen toelichten. Van dit aanbod is een aantal malen gebruik gemaakt en de

reacties zijn daarbij positief geweest.

� De terugkoppelingsbijeenkomsten in de teams zijn wel stimulerend voor het team en het

monitoren geweest, maar hebben onvoldoende geleid tot het structureel en kundig direct

terugkoppelen door teamleden van resultaten aan individuele patiënten. Doelgerichte

training op het toepassen vragenlijsten op basis van theoretische modellen vergt structurele

training.

� De digitalisering via BergOp is een positieve stimulans is geweest voor de monitor. De

verscheidenheid aan automatiseringssystemen bij de instellingen voor de verslavingszorg,

maakte aanvankelijk het inpassen vaak gecompliceerd.

8.2.2.3 Inhoud

� In het algemeen is weinig bereidheid bij de hulpverleners geweest om gebruik te maken van

meetinstrumenten ten behoeve van het primaire proces. Bij een specifiek op deze kwestie

gericht deelproject bleek dat men weliswaar de zin hiervan onderschreef, maar dat er in de

praktijk te weinig aandacht voor was of dat men van mening was dat het teveel tijd zou

kosten.

� De aangeleverde data vertonen veel lacunes met onduidelijke oorzaken: door weigering bij

de patiënt om medewerking te verlenen, door (voortijdig) vertrek van de patiënt, of door de

hulpverlener. Dit maakt de interpretatie van de verkregen informatie lastig.

Page 63: IMC eindrapport

63

� Bij een aantal hulpverleners bestond in aanvang van het project de angst dat de resultaten

zouden worden aangewend als bewijslast voor bezuinigingen of reorganisaties. Door de

wijze waarop met de resultaten is omgegaan in de loop van het project, is deze angst

weggenomen.

� In BergOp, de webapplicatie die vanaf 2009 is toegepast, bestaat de mogelijkheid om aan te

geven welke hulpverlener de gegevens van de patiënt heeft ingevuld. Bij hulpverleners

bestaat een weerstand hiertegen. Hulpverleners kiezen veelal voor een niet-nominale

opgave uit vrees dat de resultaten worden gebruikt in beoordelingsgesprekken. Daarmee

missen zij echter de kans om de eigen effectiviteit de monitoren.

Page 64: IMC eindrapport

64

9. Van IMC monitor naar ROM én doelgroepmonitoring!

Na een inventarisatie van wat is geweest en hoe het verloop was, komt nu de vraag: hoe nu verder?

We stoppen met de IMC monitor. Betekent dit dat wat bereikt is nu verloren gaat? Wij hopen dit

niet. Maar ook: wij verwachten dit niet.

Wij verwachten dat de invoering van de Routine Outcome Monitoring (ROM), vooral bij de

langdurende verslavingszorg kan profiteren van de ervaringen die zijn opgedaan bij onder andere

de IMC monitor. In de voorgaande hoofdstukken is al een paar keer gewezen op de samenhang

tussen IMC monitor en ROM. In dit hoofdstuk willen we hier nader op ingaan.

Voor de invoering van de ROM kunnen instellingen veel leren van de ervaringen bij de IMC monitor.

In het adviesdocument ROM Verslavingszorg (december 2010) stelt de Expertgroep Verslavingszorg

dat de doelen van ROM zijn gelegen in:

� inzicht verwerven in hoe de behandeling bij de individuele patiënt verloopt om daarmee het

behandelplan te evalueren, zo nodig bij te stellen of eventueel de behandeling te

beëindigen alsook om een kwantitatieve indruk van de voortgang van de behandeling te

verkrijgen;

� analyses verrichten op groepsniveau om interventies, zorgprogramma’s, teams, afdelingen,

instellingen en regio’s te vergelijken en te evalueren (leren, zichzelf en elkaar gericht

bevragen, spiegelinformatie) zodat het zorgaanbod desgewenst kan worden aangepast,

alsook om risicogroepen te kunnen vaststellen en karakteriseren,

� aansluiting te realiseren bij de verplichting om prestatie-indicatoren te verzamelen

(benchmarking), en gegevens te krijgen ter ondersteuning van of aanvulling op

wetenschappelijk onderzoek.

Deze doelstellingen komen in zekere zin overeen met die van de IMC monitor. Echter, terwijl de

meerwaarde voor instellingen en hulpverleners vooral gelegen is in de punten 1 en 2, is de drijfveer

voor de snelle implementatie van een sectorbrede ROM te vinden in het derde doel: de

verantwoording richting zorgverzekeraars. Dat is de reden waarom instellingen nu in rap tempo en

door alle settingen heen de ROM implementeren. Wanneer de meerwaarde voor toepassing in het

primaire proces gerealiseerd wil worden, komt daar veel meer bij kijken. De IMC’s hebben daarbij

Page 65: IMC eindrapport

65

ontegenzeggelijk een voorbeeldfunctie. Daar weet men immers wat monitoren inhoudt en wat

ervoor nodig is. Instellingen doen er dan ook verstandig aan om te rade te gaan bij de IMC’s (en de

dubbele diagnose afdelingen die meedoen aan de DD monitor) en te leren van de opgedane

ervaringen.

De belangrijkste leerpunten uit de ervaringen met de IMC monitor zijn – samengevat uit de

voorgaande hoofdstukken :

� Zorg voor goede inbedding van de monitor in de organisatie. En dat dan op alle niveaus:

Raad van Bestuur en directie, (afdelings) management, teamleiding, hulpverleners. Zorg

ervoor dat de monitor op al deze niveaus een thema is dat regelmatig ter discussie

wordt gesteld en waarbij regelmatig terugkoppeling van resultaten plaatsvindt.

� Realiseer je dat er veel tijd overheen gaat voordat een monitor is ingebed in de

organisatie en in het team. En dus voordat er optimaal gebruik van wordt gemaakt. Blijf

investeren.

� Ook veel tijd en inzet is gemoeid met het leren interpreteren van de uitkomsten, zowel

op individueel hulpverlener - patiënt niveau, als op geaggregeerd niveau. Regelmatige

terugkoppeling, bespreking en training zijn hiervoor noodzakelijk. Een platform waarin

ervaringen en uitkomsten worden uitgewisseld en aan de hand van casuïstiek

besproken, kan het proces van leren interpreteren positief beïnvloeden.

� Het neemt eveneens geruime tijd in beslag voordat hulpverleners de ommezwaai

hebben gemaakt in het primaire proces te willen werken met vragenlijsten. Vragenlijsten

zijn in de ogen van hulpverleners veelal alleen te gebruiken voor onderzoeksdoeleinden.

Een monitor blijft dan een corpus alienum dat niet wordt geïntegreerd in het dagelijks

werk. Hulpverleners zien zeker de relevantie van meetinstrumenten wel in, maar het

gebruik in het dagelijks werk betekent meer dan het omzetten van een knop: het is

laveren in een heel andere richting. Dat vraagt tijd en geduld.

� Het is belangrijk goed na te denken over de instrumenten waarmee gemonitord wordt.

Voor ROM geldt dat het moet gaan om zo algemeen mogelijk bruikbare instrumenten,

maar wel geschikt voor de doelgroep van verslaafden. Voor een monitor als de IMC

monitor geldt dat hier instrumenten aan toegevoegd kunnen worden die passen bij de

IMC populatie en daar specifiek informatie over geven. Het bepalen van de

instrumenten is van het grootste belang en kan de herkenbaarheid van een monitor

Page 66: IMC eindrapport

66

voor de hulpverleners vergroten. Zo zijn motivatie vragenlijsten gekozen voor de IMC

monitor omdat motiveren een belangrijk doel is binnen het IMC.

� Belangrijk is ook dat er een goede webapplicatie wordt gebruikt voor het monitoren. Er

zijn genoeg applicaties waarmee gegevens verzameld kunnen worden of waarin

gegevens kunnen worden ingevoerd. Een goede applicatie is gebruiksvriendelijk,

beschermt de privacy van de patiënt ten opzichte van andere patiënten en ten opzichte

van hulpverleners (bijvoorbeeld als het gaat om het meten van patiënttevredenheid),

berekent direct schaalgemiddelden, geeft direct na invullen uitslagen, indien mogelijk

afgezet tegen eerdere uitslagen van de patiënt zelf of tegen populatiegemiddelden, en

levert exportgegevens op elk gewenst moment aan personen die gemachtigd zijn

daarvoor in toegankelijke vorm.

Veel instellingen zijn van mening dat de ROM nu de vervanger is van monitors, zoals de IMC

monitor. In onze optiek is dit echter niet het geval. Dat geldt bijvoorbeeld voor de IMC monitor,

maar ook voor de DD monitor, voor de Jeugdmonitor en voor de monitor rond GHB detoxificatie.

Aansluiting van deze zogeheten doelgroepen monitors op ROM en vice versa is wel belangrijk,

maar beide dienen een ander doel, zoals in schema 9.1 is weergegeven.

ROM Doelgroep-monitor

Doel:

� leren van elkaar;

� verantwoording en

managementondersteuning;

� ondersteuning behandeling;

� basis voor onderzoek

Doel:

� leren van elkaar;

� kwaliteitsverbetering;

� methodiekontwikkeling;

� ondersteuning behandeling;

� basis voor onderzoek.

Sectorbrede benadering Doelgroepgericht

Doelgroep kan zijn gedefinieerd adhv

patiëntkenmerken (bv. Jeugd), problematiek (bv

Dubbele Diagnose), behandelingsprogramma (bv.

Leefstijltraining, IMC), of anders.

Monitor en management Vooral monitor

Set meetinstrumenten zo beperkt mogelijk Set meetinstrumenten zo beperkt mogelijk maar

uitgebreider en ‘inhoudelijker’ dan bij ROM

Set meetinstrumenten algemeen Set meetinstrumenten specifiek en passend bij de

doelgroep

Meetmomenten:

� begin behandeling

� einde behandeling

� (6 maanden na afronding behandeling)

Meetmomenten:

� begin behandeling

� einde behandeling

� tussentijdse metingen

� (follow-up)

Meetmoment einde behandeling:

afsluiting DBC

Meetmoment einde behandeling:

Bij afronding van een behandelingsprogramma.

Daardoor meer specifieke informatie over dat

programma.

Schema 9.1: Vergelijking tussen ROM en doelgroepen monitor.

Page 67: IMC eindrapport

67

De doelgroep-monitor betreft alleen dat stukje behandeling dat plaatsvindt binnen - in dit geval -

het IMC en geeft specifieke informatie daarover. Daarbij kunnen de ROM instrumenten worden

aangevuld met specifieke instrumenten passend bij de doelgroep. Het gebruik in het primaire

proces en het met elkaar leren van de uitkomsten staat bij de doelgroep-monitor veel centraler dan

bij ROM. Verantwoording naar buiten toe is geen doel van de doelgroep-monitor, komen tot

evidence based werken is dat nadrukkelijk wel. Het feit dat een instelling participeert in een

dergelijke doelgroep-monitor en daarmee aantoonbaar werkt aan de kwaliteitsverbetering van de

hulpverlening kan wèl naar buiten worden uitgedragen.

9.1 Platform IMC’s?

De kennis die nu is opgedaan bij de IMC’s mede op basis van de monitor zal verder worden

uitgebreid. Het ware zinvol wanneer de IMC’s de onderlinge uitwisseling en het contact dat nu is

ontstaan verder voortzetten in een Platform IMC’s. De functie van dit platform kan zijn – analoog

aan die van het Platform Jeugdverslavingszorg - : kennisuitwisseling, casuïstiekbesprekingen,

methodiekontwikkeling en netwerken, thematische uitwisseling van informatie, opzetten van

gezamenlijke projecten.

Aan de ene kant lijkt er grote behoefte te bestaan aan een dergelijk platform. Tijdens de jaarlijkse

bijeenkomsten in het kader van de IMC monitor was het enthousiasme bij de deelnemers

onveranderd groot en werd aan het einde van de bijeenkomst de uitspraak “dat moeten we veel

vaker doen” vaak gehoord. Aan de andere kant is het de vraag of er gezien de differentiatie van de

IMC’s nog wel voldoende gezamenlijkheid is als basis voor een dergelijk platform. Een platform

hoeft niet noodzakelijkerwijs een fysieke bijeenkomst te betekenen in deze tijd van digitalisering.

Een platform op LinkedIn is snel opgezet en toegankelijk voor iedereen. Daarbij zal dan wel iemand

zich verantwoordelijk moeten voelen voor onderhoud van een dergelijk platform.

Page 68: IMC eindrapport

68

Literatuur

Baart, Andries., :Een theorie van de presentie, Lemma, Utrecht 2001 (3e vermeerderde druk).

Berlo,M., & Zwartjes, N.,: Meten is Weten; methodes voor het gestructureerd gebruik van

motivatielijsten. Nijmegen, 2010.

Bosveldt, N.,: Psychosociale factoren van motivatie voor behandeling: met speciale aandacht voor

aan drugs/alcohol verslaafde gebruikers. Master Thesis Nijmegen, 2004.

Brief Staatssecretaris van WVC en nota gericht op vermindering van overlast, Tweede Kamer,

vergaderjaar 1993-1994, 22684, nr. 12

Camp RC (1992). Benchmarken, het zoeken naar de beste werkmethoden die leiden tot superieure

prestaties. Kluwer, Deventer.

Defuentes-Merillas L, DeJong CA, Schippers GM., Reliability and validity of the Dutch version of the

readiness to change questionnaire. Alcohol Alcoholism 2002; 37(1)93–9. 2002.

De Weert-Van Oene G.H., Schippers G.M., De Jong C.A.J., Schrijvers G.A. Motivation for treatment in

substance-dependent patients. Psychometric evaluation of the TCU motivation for treatment

scales. Eur Addict Res 2002 Jan;8(1):2-9

De Weert-Van Oene, G.H., Van de Mheen,D., Zelveld,I., DeJong.,C.A.J.: Rapport Residentiele

Voorzieningen, 2010. GGZ GGZ Nederland. Amersfoort.

Diepraam A., (2003) Intramuraal Motivatie Centrum: Een handboek, uitgebracht door GGZ

Nederland onder publicatienummer 2003-208 L

Drouven L.E., Schutte S.J.M. & Kingma M. (2001) Eindrapportage Evaluatie IMC's Hoeksma, Homans

& Menting in opdracht van Ministerie van VWS, Enschede.

Glasziou P, et al (2005). Monitoring in chronic disease: a rational approach. BMJ 2005: 330: 644-8.

(zie voor referentie in Evidence based medical monitoring).

Gongora,V., DeWeert-van Oene, G.H., Von Sternberg, K., De Jong, C.A.J.,: Validation of the

observational version of the Motivation for Treatment Scale: In press.

Guy W (ed). ECDEU Assessment Manual for Psychopharmacology. Rockville, MD: US Department of

Heath, Education, and Welfare Public Health Service Alcohol, Drug Abuse, and Mental Health

Administration, 1976.

Hendriks, V. M., Kaplan, C. D., Van Limbeek, J., & Geerlings, P. J. (1989). The Addiction Severity

Index: reliability and validity in a Dutch addict population. Journal of Substance Abuse Treatment, 6,

133– 141.

Hoeksma, Homans, Menting: Eindrapportage Evaluatie IMC’s in opdracht van VWS, 2001.

Holsbeek,T., DeWeert,G.H., Roomer,A., DeJong, C.A.J.,(2010): Het gebruik van motivatielijsten in de

behandeling van chronisch verslaafde patiënten. Verslaving 2010, 2: 55-64.

Page 69: IMC eindrapport

69

Knapen, L.J.M., Van Gogh, M.T., Carpentier, P.J., Verbrugge, C.A.G., De Jong, C.A.J.: Niet met

methadon alleen. Een klinisch epidemiologisch onderzoek naar psychiatrische comorbiditeit en

comorbide verslaving bij opiaatafhankelijke patiënten in een ambulante methadonbehandeling.

Novadic-Kentron,Sint-Oedenrode, 2007.

Knoop, H, Kan, CC, Mickers, FC, Barnhoorn, D. Het voorspellen van het succes van

benzodiazepineafbouw: mythes of klinische wijsheden? Tijdschrift voor Psychiatrie 48 (2006) 9,

695-703.

Kroeze H: De samenhang tussen motivatie voor behandeling en motivatie voor verandering in de

verslavingszorg. Nijmegen, master thesis, 2005.

Lambert, M.J., Harmon,C., Slade,K., Whipple,J.L., & Hawkins,E.J.,(2005) Providing feedback to

psychotherapists on their patiënts progress; clinical results and practice suggestions. Journal of

clinical Psycholgy. 81, 165-174

Liebregts, V.,: Motivation for treatment in voluntary and involuntary admitted patients to a

substance dependence treatment program. Master Thesis Nijmegen, 2011.

Loth, C.A., Oliemeulen, E.A.P., De Jong, C.A.J., (2005): Richtlijn Opiaatonderhoudsbehandeling

(RIOB), Amersfoort: GGZ Nederland. www.ggzkennisnet.nl

Loth, C.A., & Regiegroep richtlijnontwikkeling in de verslavingszorg: Gedwongen ontslag; een best-

practice document uit de verslavingszorg: 2004, GGZ Nederland, Amersfoort.

Jong de, C.A.J., van Hoek, A.F.M. & Jongerhuis, M. (2004) Richtlijn Detox, verantwoord ontgiften

door ambulante of intramurale detoxificatie. Resultaten Scoren, GGZ Nederland, Utrecht:

www.ggzkennisnet.nl

Jong de, C.A.J., GH De Weert- van Oene,G.H.,Gongora, V.,DeFuentes-Merillas, L.,: Motivation for

treatment and motivation for change in substance abuse patients,

Miller,W.R. & Rollnick,S. (1991) Motivational interviewing: Preparing people to change addictive

behavior. New York: Guilford Press. Nederlandse vertaling: Motiverende gespreksvoering: Een

methode om mensen voor te bereiden op verandering. Johannes Multimedia, 2005.

Mulder, E., Loor, de, M., Leren door Benchmarken: Een handreiking voor de GGZ, GGZ Nederland

2005-290L, 2005, Amersfoort.

Mulder CL, Staring ABP, Loos J, Buwalda VJA, Kuijpers D, Sytema S, Wierdsma AI (2004). De Health

of the Nation Outcome Scales (HoNOS) als instrument voor 'routine outcome assessment',

Tijdschrift voor Psychiatrie 46, 5, 273-284.

Oude Voshaar, R.C., e.a. Behandelmethoden om langdurig benzodiazepinegebruik te staken. Ned.

Tijdschr. Geneeskunde 2001, 145:1347-50

Prochaska,J.O. & DiClemente,C.C.(1984). The transtheoretical approach: Crossing traditional

boundaries of treatment. Homewood, IL: Dow Jones-Irwin.

Page 70: IMC eindrapport

70

Raes,V., DeWeert-Van Oene, G.H., Velasquez, M.M., Velasquez, DeMaeseneer,J., DeJong,

C.A.J.(2010): The use of the Dutch Readiness to Change Questionnaire in patients with poly drug

abuse. Addiction Research and Theory, August 2010; 18(4): 409–420.

Rutten R.,& Hulshoff A. (2001). Het intramurale motivatie centrum, klinische rehabilitatie tussen

straat en systematische hulp. In: R.H.L.M. Bovens, W.R. Buisman, J. Casselman, E.A. Noorlander.

Saptyta,J., Riemer,M., & Bickman,L.,(2005). Feedback to clinicans: Theory, research and practice.

Journal of Clinical Psychology, 61, 145-153

Schippers GM, Broekman TG, Buchholz A: MATE 2.0 Handleiding & protocol voor afname, scoring en

gebruik van de MATE. Nijmegen, Bêta Boeken.

Tielemans, L.I.G., DeJong, C.A.J.(2007): Richtlijn voor casemanagers in de verslavingszorg,

Resultaten Scoren, GGZ Nederland, Utrecht: www.ggzkennisnet.nl

Velasquez, M.M., Mauer, G.G., Crouch, C., Diclemente, C.C. (2001),

Group Treatment for Substance Abuse: A Stages of Change Therapy Manual, 2001 Guilford press

New York. Nederlandse vertaling: Jong de, C.A.J. & Verbrugge C.A.G.,: Groepsbehandeling bij

middelenmisbruik: Stap voor stap veranderen op basis van het transtheoretisch model. Hartcourt,

2006.

Walburg, J. (2003). Uitkomstenmanagement in de gezondheidszorg. Het opbouwen van lerende

teams in de zorgorganisaties. Maarsen: Elsevier.

Wiborg, J. F.,: Motivation and addiction; an inventory with empirical contribution. Master Thesis

Nijmegen, oktober 2007.

Page 71: IMC eindrapport

71

Colofon :

Samenstelling IMC-monitor projectgroep

Prof.dr. C.A.J. de Jong, eindverantwoordelijke

Dr. G.H. de Weert-van Oene, projectleider

C.A.G. Verbrugge, projectcoördinator

T. Holsbeek, lid projectgroep

Samenstelling IMC-monitor kerngroep

T.B. Holsbeek (Iriszorg), voorzitter

C.A.G. Verbrugge (Novadic-Kentron), secretaris

W. Diekman (Verslavingszorg Noord Nederland)

D. van Elst (Centrum Maliebaan)

A. van Leeuwen (Tactus)

G.H. de Weert-van Oene (Iriszorg / NISPA)

G.J. Zwaal (De Hoop)

Projectuitvoering instellingen:

Brijder Verslavingszorg, IMC Hoofddorp : Jennifer Hazes, Daphne van den Burgh

Centrum Maliebaan, MC Eyckman, Den Dolder :Don van Elst

Iriszorg, IMC Nijmegen :Tom Holsbeek, Jacqueline Hogenkamp

De Hoop, IMC Crosspoint, Dordrecht :Gert Jan Zwaal, Mark Lissenberg, Cor Zwaans

Mondriaan Verslavingszorg, IMC Heerlen :Ralf Smids, Maarten Vanwing

Novadic-Kentron, DVM Vught :Charles Deckers, Carlos Jilleba

Novadic-Kentron, DVM Breda :Bianca Bruggeman, Caroline Zielhorst, Tim Bouwman

Tactus, IMC Zutphen :Riet Venneman, Hans Hofsteede

Tactus, IMC Rekken :Yvonne ter Marvelde, Angela Rahanra, Tim Kok

Verslavingszorg Noord Nederland, IMC Eelde :Wout Diekman