Upload
asset-sbit
View
235
Download
0
Tags:
Embed Size (px)
DESCRIPTION
Full-color magazine .ego is a joint publication of study association Asset | SBIT and alumni association EKSBIT. Both associations are allied to Tilburg University. Every edition of .ego cosists of articles on various topics focused on students and professionals in the Information Management field.
Citation preview
Magaz i ne v oo r I n f o rma t i emanagemen t
Jaa r gang 8 - E d i t i e 1 - Decembe r 2 008
HET ELEKTRONISCH PATIËNTENDOSSIERIT-INNOvATIES IN HET vOORTgEzET ONDERwIjS
INfORmATIE ACHTER SLOT EN gRENDEL
guEST wRITERS: ImmIT STuDENTS
INTERvIEw mET ERIK bEuLEN
INHO
UDSO
PGAV
E<t
EkSt
>
#
COLOFON
Het semi-wetenschappelijke magazine .ego is een uitgave van studievereniging Asset | SBIT in samenwerking met alumnivereniging EKSBIT. Asset | SBIT is de Tilburgse vereniging voor studenten Information Management en andere geïnteresseerden in dit vakgebied. Het magazine wordt verspreid onder alle leden van Asset | SBIT en de alumnivereniging EKSBIT, de medewerkers van het departement Information Systems and Management aan de Universiteit van Tilburg en geïnteresseerden uit het bedrijfsleven.
COLOFON
ERIk
BEUL
EN
5Een bijzonder streven 5
Niek Maas & Sander Vermeer
Het elektronisch patiëntendossier: meer zorg of meer zorgen? 9
Joop Reijnhoudt
Belastingen in ERP-systemen 13
Alexander Zegers
Informatie achter slot en grendel 16
Antal van den Bosch
Bouwstenen E-overheid verlangen breed gebruik 20
Peter Mom
Kredietcrisis en informatiekunde 23
Rommert J. Casimir
Zara Khatib’s quest to save precious water 25
Shell
IT-innovaties in het voortgezet onderwijs 29
Carla Haerlermans
Creatieve vernietiging 33
Mat Huizing
Process Mining: een nieuw gereedschap voor de IT auditor 35
Emiel Vermeulen
User acceptance in system implementation 38
Jevin Ramjattan
Customer service and IT 41
Marcos Tong
Lean en Informatiemanagement: geen tijd te verspillen 45
Menno van Dijk & Mathieu van Straaten
RedactieadresAsset | SBITKamer E116t.a.v. redactie .egoPostbus 901535000 LE Tilburg[t] 013 – 466 2998[f] 013 – 466 3208[e] [email protected][i] www.asset-sbit.nl/ego
RedactieThijs van BeijsterveldJeroen BekkersXander BordeauxMathijs van der GootNiek MaasJoop ReijnhoudtGertjan ScholtenBas van SteenMaarten J. van StrienSander Vermeer
Grafisch ontwerpSBIT DsK.
VormgevingNiek MaasJos OverbeekJoop ReijnhoudtCas Schalkx
DrukDrukkerij Offset Service, Valkenswaard
Oplage1.000 exemplaren
CopyrightVoor overname van (delen van) artikelen dient schriftelijk toestemming te worden gevraagd aan de redactie. In de artikelen gedane uitspraken vallen onder de verantwoordelijkheid van de desbetreffende auteurs.
EPD9
41
CUStOMER SERVICE
REDACtIONEEL
COLOFON
jERO
ENBE
kkER
S
COLOFON
xANDERBORDEAUx
MAtH
IjSVA
NDE
RGO
Ot
NIEk MAAS
BAS V
AN
StEE
N
MAARtEN j. VAN StRIEN
SAND
ER
VERM
EER
Change
Change zal waarschijnlijk het meest gebruikte stopwoord gaan worden de komende jaren gaan.
Dit magische woord is in de Verenigde Staten zelfs de titel voor de website waar Barack Obama
de Amerikaanse burgers oproept mee te denken over de nieuwe koers van zijn regering. Hoog
op de politieke agenda van deze aanstaande president staat een grote verandering centraal:
climate change.
Klimaatverandering zal ook bij bedrijven hoog op de agenda moeten komen en zal een
onderdeel gaan worden van de bedrijfsstrategie. Efficiënter gebruik van energie en
maatschappelijk verantwoord ondernemen zijn zaken waar goed over nagedacht moet
worden. De klimaatverandering zal voor veel bedreigingen in het bedrijfsleven zorgen,
maar biedt daarnaast ook kansen. Een belangrijk punt, dat dus goed moet aansluiten bij de
bedrijfsstrategie.
In Nederland zitten we ondertussen ook niet stil. Zo zullen we ‘binnenkort’ allemaal een eigen
dossier hebben met al onze medische gegevens, het Elektronisch Patiënten Dossier, waarover
vanaf pagina 9 meer geschreven is. Waar voor gezorgd moet worden, is dat alle instanties
goed gaan samenwerken, iets wat zeer belangrijk is bij de toepassing van IT door de overheid.
Uiteindelijk is het doel hiervan een betere dienstverlening aan burgers en bedrijven. Hoe dit
kan worden bewerkstelligd, is te lezen vanaf pagina 20.
Binnen de studie Informatiemanagement zien we al geruime tijd het aantal studenten
teruglopen, waar iedereen uiteraard verandering in wil brengen. Hopelijk kan Erik Beulen
hierop een positieve invloed hebben. Hij bekleedt namelijk als bijzonder hoogleraar een
leerstoel en kan hiermee wellicht een verandering teweeg brengen. De redactie zat met hem
rond de tafel; het interview is te lezen vanaf pagina 5.
De veranderingen bij ons .ego magazine zijn ook in volle gang. Hebben we vorig jaar een
succesvol jaar gehad met de overstap naar een compleet nieuw uiterlijk en een geweldige
lustrumeditie, ook dit jaar zijn wat zaken veranderd. Zo mag ik me voorstellen als de nieuwe
hoofdredacteur van dit blad en ligt de opmaak in nieuwe handen. Uiteraard krijgt u alles wat u
gewend bent, maar dan natuurlijk nóg beter, scherper, interessanter en mooier.
In deze editie vindt u tevens een tweetal engelstalige artikelen van twee studenten die de
International Master in Management of Information Technology volgen. Een tweejarige Europese
master waar studenten studeren aan de Universiteit van Tilburg, een universiteit in Finland en
aan een universiteit in Frankrijk. Zij hebben zich bereid gevonden om als gastschrijvers voor
deze editie op te treden.
Laten we hopen dat we het komende jaar met deze veranderingen om kunnen gaan, maar als
het aan Obama ligt, kunnen we gerust zeggen: “Yes, we can”.
Rest mij nog u veel leesplezier te wensen met deze eerste editie van .ego in jaargang 8.
Namens de redactie,
Niek Maas
tHIjS VAN BEIjStERVELD
jOOP
RE
IjNHO
UDt
GERtjAN SCHOLtEN
ADVERTENTIEADVERTENTIE
DELOITTE
4 .ego
5.ego
i n t e r v i e w m e t
een bijzonder streven
Door : N iek Maas & Sande r Ve rmeer. Fo to ’s : Rob in U t rech t
Erik BeulenProf. dr. Erik Beulen is werkzaam op de
Universiteit van Tilburg en houder van The
Global Sourcing Leerstoel van Accenture. Hij is ook
werkzaam als senior manager bij Accenture Nederland.
i n t e r v i e w m e t
O p v r i jd ag 17 ok t ob er spr a k E r i k B eu len z i jn i n aug u r e le r e de u i t a a n de Fac u lt e i t E c onom ie en B e d r i j f swet en s ch app en a a n de Un iver s i t e i t va n T i lbu r g . D e r e d ac t ie wa s h ierb i j a a nwez i g omd at E r i k B eu len verb onden i s a a n het depa r t ement I n for m at iek u nde en en ke le i nt er e s s a nt e pu nt en a a n sne e d wa a r h i j z i ch de komende ja r en op w i l ga a n r i cht en . D e ker s ver s e ho og ler a a r b ez o cht de r e d ac t ie wa a r w i j e en i nt er e s s a nt ge spr ek met hem h adden . H ierbi j k wa men de onder wer p en g loba l s ou r c i n g , i n for m at iem a n agement op het V WO en de t er ug lo op va n I M s t udent en a a n b o d .
Erik Beulen, persoonlijkNa de HAVO heeft Erik Beulen twee jaar MEAO gedaan en is hij aan
de Fontys Hogeschool begonnen met een lerarenopleiding. Niet alles
is rozengeur en maneschijn; hij is daar weggegaan uit frustratie. De
decaan stelde op de introductie de wat vreemde vraag: “Wie van
jullie wil er echt leraar worden?” Hierop staken zes van de tachtig
studenten hun hand op, het merendeel had niet eens de intentie om
leraar te worden. “Ik dacht toen, dit ga ik geen vier jaar vol houden.
Toen heb ik de keuze gemaakt om bestuurlijke informatiekunde te
gaan studeren, nadat ik de benodigde certificaten had gehaald”. Erik
is ooit zelf begonnen als bestuurlijk informatiekundige in Tilburg en
heeft zijn master (toen nog doctoraal) afgerond in 1994. Hij heeft zijn
afstudeeronderzoek gedaan naar uitbesteden: moet je uitbesteden
of niet, ofwel de ‘make or buy decision’. Na een jaar militaire dienst
is Beulen in dienst getreden bij Atos Origin. Hier heeft hij werk en
studie gecombineerd: vier dagen per week werken en één dag per
week bezig zijn met een promotieonderzoek naar het managen
van uitbestedingrelaties. In 2001 is hij bij de het departement
Informatiekunde begonnen als universitair docent. Op 17 oktober
jongstleden hield hij zijn inaugurele rede. Erik is dus een echte “home
grown”, zoals hij het zelf noemt. In 2005 heeft Beulen de overstap
gemaakt van Atos Origin naar Accenture.
Erik Beulen, gepassioneerdDe passie van Beulen ligt in het overdragen van kennis. “Ik heb niet
doelbewust een pad gevolgd, maar ik heb wel keuzes moeten maken
die uiteindelijk hier naartoe hebben geleid. Je moet proberen om
vooruit te kijken, maar het is niet zo geweest dat ik hier bewust
voor heb gekozen. Ik doceer weliswaar parttime, maar dit zou ik niet
fulltime willen doen. Dan ga ik de feeling met de voeding van kennis
missen en je moet toch bijblijven. Ik ben nu 39 en dat betekent dat ik
nog 25 jaar te gaan heb. Dit houdt in dat, wanneer ik achterom kijk,
mijn kennis zowel in relatieve als absolute zin nog enorm uitgebreid
kan worden.”
Vier onderzoeksperspectievenHet doel van Erik was om zich te verdiepen in de vakgebieden waar hij
zich vroeger mee bezig heeft gehouden. Hij wil zich bezighouden met
de inrichting van de regieorganisatie door uitbestedende bedrijven
en de bijbehorende transitie, de wijze waarop innovatie kan worden
verankerd in een global sourcing relatie en de invloed van het verloop
onder IT-professionals op de continuïteit van de dienstverlening. “Met
uitzondering van innovatie zijn dit onderwerpen waar ik al onderzoek
naar gedaan heb en waarover ik al gepubliceerd heb. Bij de uitwerking
van het onderwerp innovatie wil ik mij beperken tot de invloed van
innovatie op global sourcing, omdat de dynamiek die innovatie teweeg
brengt invloed heeft op mijn onderzoeksdomein”. Stukken uit zijn
inaugerele rede zijn in de volgende punten verwerkt.
RegieorganisatieVeel uitbestedende bedrijven hadden tijd nodig om zich te
realiseren dat het aansturen van een interne automatiseringsafdeling
onvergelijkbaar is met het aansturen van een service provider.
Dat besef hebben de meeste uitbestedende bedrijven anno 2008.
Voor het aansturen van een service provider, het afstemmen van
de requirements met vertegenwoordigers van de business en
het implementeren van de IT-strategie zijn andere competenties
noodzakelijk. In het algemeen zijn vertegenwoordigers van de
business en serviceproviders echter niet erg enthousiast over de
regieorganisatie. Veel gehoorde bezwaren van vertegenwoordigers van
de business zijn dat het de informatiemanagers, contractmanagers,
service level managers, maar ook de Chief Information Officers,
eenvoudigweg ontbreekt aan inzicht in en kennis van de
bedrijfsvoering. De oplossing voor deze problematiek ligt in het
implementeren van mechanismen om de kennis van de regieorganisatie
te vergroten en op peil te houden. Veel uitbestedende bedrijven zijn
hierbij zoekende.
TransitieRuim voor de ondertekening van het uitbestedingcontract wordt
er een Letter of Intent getekend waarin de intenties en de
voorwaarden voor de samenwerking worden vastgelegd. Dat is het
moment waarop de transitie start. Enerzijds is de transitie een
voorbereiding op de uitvoering van de dienstverlening in service
delivery. Anderzijds is de transitie gericht op de integratie van de
overgenomen IT-dienstverlening in de service delivery organisatie
van de serviceprovider. De transitie legt de basis voor de uitvoering
van de IT-dienstverlening. Het maken van een projectplan is daarbij
een eerste stap: een transitieplan. Een opvallende constatering is
dat er nog bijzonder weinig onderzoek gedaan is naar transities. Het
meeste onderzoek richt zich op de overdracht van kennis gedurende
de outsourcingsrelatie. “Als ik naar transities kijk, vallen mij een
paar dingen op. Ten eerste zie ik veel serviceproviders die starten
met het implementeren van IT-innovaties en Business Process
Redesign, voordat de transitie is afgerond. Met andere woorden:
het toevoegen van nieuwe functionaliteit. Ten tweede moet de
verantwoordelijkheid voor de transitie liggen bij een gezamenlijke
stuurgroep. Hierin hebben zowel het senior management van het
uitbestedende bedrijf als de serviceprovider zitting, onder leiding van
het uitbestedende bedrijf. Tot slot verlagen sommige serviceproviders
in de contractonderhandelingen de prijs van de transitie. De transitie
is een eenmalige activiteit. Een verlaging van de prijs van de transitie
doet slechts één keer pijn, terwijl een prijsverlaging van de IT-
dienstverlening iedere maand invloed heeft op het resultaat. Veel
serviceproviders maken de fout om naast de verlaging van de prijs van
de transitie ook het budget voor de transitie te verlagen.”
InnovatieBeulen wil zich bij innovatie beperken tot de invloed die het heeft
op global sourcing. Op welke wijze kan een serviceprovider ervoor
blijven zorgen dat de IT-dienstverlening die hij verzorgt voor zijn
klanten, blijft aansluiten op hun behoeften? Het is geen eenvoudige
opgave, maar dit kan door innovatie in global sourcing relaties te
implementeren.
PersoneelsverloopDoor de globalisering neemt de krapte op de arbeidsmarkt overal sterk
toe, IT-professionals zijn daar geen uitzondering op. Dit komt door
de autonome groei van de vraag naar IT-dienstverlening. Deze groei
resulteert in een ‘war for talent’ en leidt tot een stijgend verloop. Een
hoger salaris bij een nieuwe werkgever is een belangrijke reden voor
IT-professionals om een bedrijf te verlaten, maar niet de belangrijkste.
Het personeelsverloop is een boeiend onderwerp dat ook door de
groei van global sourcing in de toekomst relevant zal blijven. Veelal
wordt aan IT-professionals die een overstap overwegen door de
huidige werkgever een tegenbod gedaan om ze te behouden. Naast
een aantrekkelijk salaris, is het voor IT-professionals belangrijk te
6 .ego
kunnen werken met de nieuwste technologieën en te worden ingezet
voor interessante opdrachten. Ook zijn groeiperspectief, inspirerend
management, ruime opleidings- en ontplooiingsmogelijkheden,
flexibele werktijden en goed geoutilleerde werkplekken, belangrijk.
Informatiemanagement op het VWOHet vijfde punt waar de kersverse bijzonder hoogleraar zich
op gaat richten tijdens zijn leerstoel, is de introductie van
Informatiemanagement op de middelbare school. Hij is bezig met het
ontwikkelen van lesmateriaal voor het VWO om scholieren vertrouwd
te maken met Informatiemanagement. “Het is essentieel dat de
mensen die na hun studie op managementniveau zitten, bewust zijn
van het belang van goed georganiseerde informatiestromen en de
consequenties als dat niet goed geregeld is. Het is erg belangrijk dat
dit bewustzijn al vroeg gecreëerd wordt. Het is net als wiskunde een
basisvaardigheid waarvan je moet weten hoe het werkt; dat is genoeg.
Voor iedereen die in de toekomst mogelijk een managementfunctie
gaat bekleden, is die vaardigheid belangrijk. Discussies die later
gevoerd worden op de universiteit of binnen een bedrijf kunnen zo
gepositioneerd worden in een kader. Het geeft je een context bij
het nemen van belangrijke beslissingen.” Het ontwikkelen van dit
lesmateriaal is de eerste stap om informatiemanagement te laten
behandelen op middelbare scholen. Het onderwerp kan op twee
manieren behandeld gaan worden op het VWO. De eerste optie is
het verbeteren van de huidige aandacht die eraan wordt besteed bij
een vak als Management en Organisatie. Op dit moment werkt men
daar met een casus die zich vooral richt op Business to Consumer
bedrijven en handel via het internet. Daarnaast gaat ondernemerschap
een rol spelen als vak. Hierbij ziet Beulen ook mogelijkheden om
Informatiemanagement te positioneren. Er is geen voorkeur voor één
van beide opties. Wanneer Informatiemanagement als onderdeel van
informatica behandeld wordt, mist men een grote doelgroep omdat het
in een ondernemershoek zit.
Dat deze introductie van weer een nieuw onderdeel op de middelbare
school niet makkelijk zal worden ziet Erik ook in: “Zonder materiaal
ben je sowieso uitgepraat. Mensen van het ministerie, ontwikkelaars
van onderwijsmateriaal en kerndocenten zullen ook achter dit plan
moeten staan. Hoe we er over een jaar voor staan kan ik daarom ook
nog niet zeggen”.
De terugloop van IM-studentenDe laatste jaren is er een enorme terugloop in het aantal studenten
informatiemanagement. Het introduceren van het vakgebied op de
middelbare school zal hier hopelijk verandering in gaan brengen. Dhr.
Beulen wil benadrukken dat dit niet het primaire doel is, maar
het is wel een positief bijeffect. Dat Erik Beulen als oud-student
Bestuurlijke Informatiekunde het vakgebied meer bekendheid wil
geven is natuurlijk niet gek. Hij geeft aan het erg belangrijk te vinden
om juist die zaken te doen waarvan hij zelf overtuigd is en die hij
zelf belangrijk vindt. Dit is tevens iets wat hij mee wil geven aan alle
studenten informatiemanagement en professionals. “Je bent zelf de
beste ambassadeur voor het vak. Vertel altijd dat je informatiekundige
bent en waarom je dat bent. Doe je dat enthousiast, dan breng je dat
ook over op de mensen waar je het tegen vertelt”.
De terugloop in het bedrijfslevenErik is werkzaam bij Accenture en geeft aan dat deze terugloop niet
zo’n grote invloed op dit bedrijf heeft. “Bij Accenture nemen we
universitair geschoolde mensen aan, met een grote diversiteit aan
achtergronden. Pas afgestudeerde studenten Informatiemanagement
hebben als junior nog niet de ervaring en het overzicht om echte
Informatiemanagement-functies goed uit te voeren. In het begin komen
deze studenten dus vaak terecht in een consultancy- of technische
functie waar ze die ervaring opdoen, zodat ze na een aantal jaar
terug kunnen grijpen op het feit dat ze eigenlijk bestuurlijke
informatiekundige zijn.”
Erik Beulen geeft daarom het advies om als student
Informatiemanagement vooral de breedte te zoeken en ervaring op te
doen in zoveel mogelijk verschillende functies. “Met de ervaring die je
opdoet ben je uitermate goed gepositioneerd om op termijn een echte
informatiemanagement-functie te krijgen.”
“Je bent z e l f de bes t e a mba ssadeu r vo or het va k . Ver t e l
a lt i jd d at je i n for mat iek u nd ige bent en waa r om je d at bent ”
— E r i k B eu len
.ego 7
interview erik beulen
ADVERTENTIE
sogeti
8 .ego
9.ego
HEt ELEktRONISCH PAtIëNtEN DOSSIER: MEER zORG OF MEER zORGEN?
Doo r : J oop Re i j nhoud t
B eg i n novemb er k r egen z o ’n 7,4 m i l j o en hu i shouden s e en br ie f va n m i n i s t er A b K l i n k op de deu r m at . D e b o o d s ch ap wa s du ide l i jk: e r komt e en l a nde l i jk e lek t r on i s ch pat iënt endo s s ier ( E P D) a a n en d at i s b e l a n g r i jk n ieuws vo or ie der e Ne derl a nder. D e T we e de K a mer vond d at de m i n i s t er va n Vol k sgez ond heid , Wel z i jn en S p or t we l er g h a r d va n s t ap e l l iep . Het wet s vo or s t e l d at e en l a nde l i jk e lek t r on i s ch pat iënt endo s s ier r ege l t mo et i m mer s nog g o e d gekeu r d wor den . Da a r me e wor dt a a n gegeven d at het nog wel even z ou k u n nen du r en vo or d at het z over i s . N ie t z o ’n gek ke ge d acht e , de a a nva n kel i jke i nvo er d at u m wa s 1 ja nu a r i 2 0 0 6 . . .
AanleidingHet landelijk elektronisch patiëntendossier moet het uitwisselen van
medische gegevens in de toekomst eenvoudiger maken. Zorgverleners
kunnen dan actuele en volledige informatie over een patiënt vanuit
het hele land opvragen, mits zij daartoe bevoegd zijn en daarvoor
toestemming hebben van de patiënt. Het EPD kent twee toepassingen,
te weten het elektronisch medicatiedossier en het waarneemdossier
huisartsen. In het eerste dossier kunnen artsen opvragen welke
medicatie de patiënt in het verleden heeft ontvangen. Met het tweede
dossier kunnen waarnemend huisartsen een samenvatting opvragen
van het medische dossier dat afkomstig is van de vaste huisarts.
Het EPD is een virtueel dossier. Dat
wil zeggen dat er niet één dossier op
één centrale plek opgebouwd wordt,
maar dat gegevens uit verschillende
zorginformatiesystemen gekoppeld
worden. De plannen voor een landelijke
EPD zijn al jaren aan de orde en klinken
veelbelovend. De invoering wordt
echter al jaren uitgesteld. In dit artikel
worden de redenen van deze vertraging
onderzocht. Daarbij komen ook de
problemen en mogelijke oplossingen
aan bod. Verder zal het fenomeen EPD
worden uitgelegd, evenals de gevolgen
voor de betrokkenen. Ook geeft het
ministerie van VWS een reactie op
recente ontwikkelingen, zoals Google
Health. Uiteindelijk wordt er gekeken
wat het EPD oplevert: meer zorg of
meer zorgen?
De werkingZorgaanbieders gebruiken verschillende informatiesystemen. De
informatie in deze systemen is nog niet landelijk uitwisselbaar.
Om elektronische uitwisseling mogelijk te maken, moeten de
informatiesystemen van de zorgaanbieders worden aangesloten op het
Landelijk Schakel Punt (LSP). Dit is een ‘verkeerstoren’ die veilige,
landelijke elektronische uitwisseling van patiëntinformatie mogelijk
maakt (zie figuur 1). Een goed functionerend Landelijk Schakelpunt
is een noodzakelijke voorwaarde voor de landelijke invoering van het
EPD. Het LSP houdt bij welke informatie waar te vinden is. Zo kunnen
zorgverleners actuele patiëntinformatie opvragen uit de aangesloten
zorginformatiesystemen van ziekenhuizen, apotheken en huisartsen.
Om zorginformatiesystemen aan te
kunnen laten sluiten op het LSP, moeten
zij voldoen aan de eisen van een goed
beheerd zorgsysteem (GBZ).
De algemene eisen aan een GBZ
kunnen worden onderverdeeld in drie
niveaus: applicatie- en gegevensniveau,
serverniveau en communicatieniveau.
Daarnaast wordt uitgegaan van bestaande
normen zoals de Norm NEN 7510:2004
voor informatiebeveiliging. Het LSP
houdt ook bij wanneer en door wie
informatie is opgevraagd, zodat hierop
toezicht kan worden gehouden. Het
burgerservicenummer (BSN) maakt ook
onderdeel uit van het EPD. Dit nummer
zal door alle zorgverleners gebruikt
worden en dient als unieke identificatie
voor burgers. Zorgverleners moeten zich Figuur 1: Schematische weergave werking Landelijk
Schakel Punt
echter ook kunnen identificeren en gebruiken daarvoor de Unieke
Zorgverlener Identificatie (UZI). Met dit elektronische paspoort bewijst
een zorgverlener zijn identiteit.
GevolgenDe invoering van een landelijk EPD heeft gevolgen voor diverse
groepen. Zo moet de consument de beschikking hebben over een
BSN en zichzelf daarmee kunnen identificeren. Hierbij komt ook het
privacy-vraagstuk om de hoek kijken. Daarnaast heeft een consument
het recht zijn dossier in te zien. De gevolgen voor de zorgaanbieders
zijn echter een stuk groter, omdat zij hun complete manier van werken
moeten aanpassen. Ten eerste moet iedere zorgaanbieder in het bezit
komen van een UZI-pas en moeten de informatiesystemen voldoen
aan de eisen van een GBZ. De systemen moeten vervolgens gekoppeld
worden aan het LSP. Als gevolg hiervan verandert er ook één en ander
voor de leveranciers van systemen. Zij moeten namelijk een systemen
verkopen dat volledig voldoet aan de eisen van een GBZ.
OverheidDe overheid stelt zich verantwoordelijk voor het creëren van de
voorwaarden die leiden tot betrouwbare en veilige uitwisseling
van informatie. Daarnaast is de overheid verantwoordelijk voor het
toezicht op de kwaliteit van de zorgverlening. Betreffende het EPD
heeft de overheid inmiddels een pro-actieve rol aangenomen. Zij heeft
besloten zelf de verantwoording te nemen in de totstandkoming tot
de eerder genoemde basisinfrastructuur. De uitvoering wordt verzorgd
door het Nationaal ICT instituut in de Zorg (NICTIZ). De rol van de
overheid staat wel ter discussie, omdat ze vaak de techniek de schuld
heeft gegeven van de vertraging.
InformatiesystemenHet EPD bestaat feitelijk uit aan elkaar gekoppelde
informatiesystemen. Het moge duidelijk zijn dat de beschikbaarheid
van deze systemen cruciaal is voor het wel of niet slagen van het
landelijk EPD. Daarnaast is het belangrijk dat de verschillende
leveranciers het samen eens worden over bepaalde standaarden.
Het is van groot belang dat deze op de juiste manier in kaart
worden gebracht en dat de systemen voldoen aan de gestelde
eisen. Voor een betere informatievoorziening in de zorg gelden
verschillende randvoorwaarden. Een belangrijke randvoorwaarde
10 .ego
“ Het E P D bes t aat fe i t e l i jk u it aa n e l k aa r gekoppelde i n for mat iesys t emen . Het moge du idel i jk z i jn d at de bes ch i kbaa rheid va n dez e sys t emen c r uc i aa l i s vo or het wel o f n iet s l agen va n het l a ndel i jk E P D.”
Google Health
volgens medici en technisch specialisten is het huidige
ePd gebaseerd op verouderde technologie en wordt deze
ingehaald door nieuwe online patiëntendossiers als Google
Health. volgens het ministerie van vWs is Google Health geen
alternatief, want het is geen elektronisch patiëntendossier,
maar een website waar de patiënt medische gegevens kan
invoeren. dat gebeurt niet gestandaardiseerd en juist dat is
zo belangrijk om fouten te voorkomen. de beveiliging van
gegevens in Google Health laat te wensen over en het is
onduidelijk wie ze bewaakt, aldus het ministerie.
11.ego
is een landelijke ICT-basisinfrastructuur. Hiervoor is “AORTA”
ontwikkeld door NICTIZ: een landelijke ICT-basisinfrastructuur die
elektronisch berichtenverkeer tussen alle zorgpartijen mogelijk
maakt. De zorgverlener moet voldoen aan de door NICTIZ ontwikkelde
beveiligingseisen van een GBZ. Dit geldt zowel op het niveau van de
individuele zorgverlener als de informatiesystemen van de organisatie.
Zo moeten zij hun ICT-omgeving op het LSP aansluiten via een
gekwalificeerde zorg service provider.
ProblemenHet moge duidelijk zijn dat de invoering van een landelijk EPD niet
over één nacht ijs is gegaan. Er hebben zich diverse problemen
voorgedaan en de meeste zijn nog niet opgelost. Het eerste
probleem gaat over de interoperabiliteit van systemen, hetgeen
er op neerkomt dat systemen niet met elkaar overweg kunnen.
Om dit probleem aan te pakken, is besloten dat alle systemen
aan vastgestelde eisen moeten voldoen. Een ander probleem is
de standaardisatie van patiëntgegevens. De eerder genoemde
AORTA-structuur maakt gebruik van de HL7-berichtenstandaard.
HL7 is de afkorting van Health Level Seven en is een internationale
standaard voor elektronische uitwisseling van medische, financiële
en administratieve gegevens tussen zorginformatiesystemen. Deze
beschrijft een uitwisselingsformaat voor gegevensuitwisseling tussen
softwareapplicaties in de zorg.
De ontwikkelmethode is UML-gebaseerd en objectgeoriënteerd; de
berichtsyntax is XML. Het getal zeven in deze standaard verwijst naar
laag 7 in het ‘Reference Model for Open Systems Interconnection’
(OSI-model), de applicatielaag. Dat houdt in dat men geen rekening
moet houden met de connectiviteit, het transport of de veiligheid
van de berichten, aangezien deze op de onderliggende lagen
gedefinieerd zijn. Applicaties binnen ziekenhuizen moeten aan elkaar
gekoppeld worden om patiëntgegevens uit te kunnen wisselen. Dit
roept echter de vraag op in hoeverre ziekenhuizen ervaring hebben
met het koppelen van systemen binnen of buiten hun muren en welke
knelpunten zij hierbij ervaren. Uit onderzoek blijkt dat het koppelen
als lastig wordt ervaren vanwege de complexiteit, de afstemming met
meerdere partijen en soms ook door de weerstand bij leveranciers.
Een heikel punt dat meespeelt is de privacybescherming en
informatiebeveiliging. Het is lastig om wantrouwende personen
garanties te bieden over de bescherming van privacy gevoelige
gegevens. Ook is het van groot belang dat gegevens goed beschermd
worden zodat deze niet inzichtelijk zijn voor derden. Uit de praktijk
blijkt dat dit nog niet het geval is. Tot slot is het belangrijk dat de
identificatie van patiënten op orde is. Het is eenvoudig om patiënten
alleen op basis van een nummer te identificeren, maar niet veilig
genoeg. Het College Bescherming Persoonsgegevens heeft hier een
belangrijke stem in.
Meer zorg?Een succesvolle landelijke invoering is pas mogelijk wanneer alle
betrokken partijen de gevolgen in kaart hebben gebracht. De
veranderingen die daarbij plaats moeten vinden moeten duidelijk zijn
en vooral financieel gezien moet er een oplossing komen. Daarnaast is
het van belang dat zorgaanbieders het nut van een landelijk EPD zien
en moeten ze bereid zijn hierin te investeren. Hierbij is de menselijke
factor zeker niet de onbelangrijkste. Aan de technische kant moeten
er heldere standaarden komen en is het zaak dat leveranciers hun
systemen afstemmen op de eisen van een GBZ. Tot slot zal de
overheid een actievere rol moeten spelen en is de tijd aangebroken
dat er beslissingen vanaf bovenaf opgelegd worden. De min of meer
afwachtende houding heeft er toe geleid dat de betrokken partijen nog
steeds geen 100 procent inzet tonen. Wanneer aan alle voorwaarden
is voldaan, dan kan een landelijke EPD een gouden toekomst worden
voorspeld. Tot die tijd zorgt het EPD voor meer zorgen in plaats van
meer zorg...
o v e r d e a u t e u r
joop reijnhoudt is masterstudent information
Management. dit artikel is gebaseerd op
zijn bachelorthesis over het elektronisch
Patiënten dossier en geldt daarom als
referentie voor uitspraken en stellingen. de
volledige thesis is te raadplagen via
www.asset-sbit.nl/bachelor met zoekwoord
‘reijnhoudt’.
om over na te denken
er zijn diverse vragen te stellen bij de invoering van een landelijk
ePd. bijvoorbeeld, is het noodzakelijk dat gegevens van 50
jaar oud nog opgeslagen zijn, of zal dit de data alleen maar
vervuilen? Als er bijvoorbeeld besloten wordt dit maximaal
80 jaar op te slaan, welke gegevens zullen dan verloren
gaan bij een honderdjarige patiënt? een ander punt gaat
over de integriteit van medici. Wat als een arts per ongeluk
het verkeerde been amputeert? zal hij dan bereid zijn deze
medische blunder op te slaan zodat ‘iedereen’ dit kan zien?
ook belangrijk: de wereld is groter dan nederland alleen. steeds
meer patiënten laten zich vanuit kostenoverwegingen, expertise
of vanwege lange wachtlijsten in het buitenland behandelen.
Worden deze gegevens ook opgeslagen in het ePd? zo ja,
hoe kan er dan op worden toegezien? Moeten andere landen
dan ook aangesloten worden op het LsP en kan dit in de
praktijk ook? en wat te denken van militairen die voor een jaar
uitgezonden worden? zij zullen daar behandeld moeten worden.
Wat wordt er met deze gegevens gedaan? tot slot, wellicht het
belangrijkste: wie gaat wat betalen?
Het elektronisch Patiënten dossier
ADVERTENTIE
KPMG
12 .ego
13.ego
Doo r : A l e xande r Zege r s
BEL AStINGEN IN ERP-SyStEMEN, wORDEN DE (ON)MOGELIjkHEDEN wEL ONDERkEND?O r ga n i s at ie s gebr u i ken E R P -sys t emen vo or de ge aut om at i s e er de onder s t eu n i n g va n b e d r i j f spr o c e s s en . Na a s t de onder s t eu n i n g va n pr i m a i r e b e d r i j f spr o c e s s en wor den s e c u nd a i r e pr o c e s s en , z oa l s b e l a s t i n gen i nt eg r a a l en s i mu lt a a n va n i nput vo or z ien . I T en b e l a s t i n gen hebb en e en i nt er e s s a nt sn i j v l a k , m a a r wor den de (on )moge l i jk he den h ier va n i n vo ldo ende m at e onderkend en i s h ier vo or we l ger i cht a a nd acht b i j i mplement at ie s va n E R P -sys t emen?
Belastingen en ITDe sterk toenemende inzet van IT ter ondersteuning van primaire
en secundaire bedrijfsprocessen dwingt bedrijven om naast
automatisering van standaard onderdelen van de bedrijfsvoering ook
aandacht te besteden aan automatisering van belastingafhandeling.
ERP-systemen ondersteunen grote delen van organisaties waardoor
automatische afhandeling van belastingen een mogelijkheid is.
Daarnaast speelt de mate van efficiëntie waarmee automatisering van
belastingprocessen bereikt wordt een belangrijke rol bij het optimaal
benutten van het ERP-systeem.
Figuur 1 laat zien dat directe belastingen, zoals loonbelasting en
vennootschapsbelasting, met name invloed hebben op de financiële
rapportage vanuit het ERP-systeem. Indirecte belastingen, zoals
BTW en accijnzen, hebben betrekking op de supply chain van de
onderneming. Een BTW-plicht ontstaat bij het genereren van omzet
door verkooptransacties. Een grondige analyse van de supply chain
waarin de onderneming zich bevindt is noodzakelijk om de optimale
belastingstrategie van de onderneming uit te kunnen zetten.
Omzetbelasting (BTW)Voor ondernemingen is het van groot belang om BTW-bepaling correct
en efficiënt te automatiseren. Te veel BTW betalen leidt tot onnodige
uitgaven en renteverliezen, terwijl te weinig BTW betalen risico’s op
boetes en onverwachte naheffingen (tot zelfs vijf jaar terug) van de
Belastingdienst kan betekenen.
De vele regels die vanuit BTW-wetgeving worden opgelegd, zijn
bepalend voor de specifieke BTW-eisen waaraan ondernemingen
moeten voldoen. Al naar gelang de situatie waarin een bedrijf
verkeert, kunnen zich verschillende BTW-scenario’s voordoen. Dit
is onder meer afhankelijk van transactie-eigenschappen, zoals
een levering of een dienst die wordt verricht. Daarnaast spelen
eigenschappen en inrichting van de organisatie een rol. Hierbij kan
gedacht worden aan de plaats waar een onderneming is gevestigd en
het type vestiging waarvandaan goederen worden verstuurd, zoals
een warehouse of een vaste inrichting. Voor elk BTW-scenario gelden
specifieke eisen waaraan men aandacht moet besteden tijdens de
implementatie van het ERP-systeem.
Een voorbeeld van een BTW-scenario betreft de zogenaamde
ABC-levering (driehoekstransactie), zie figuur 2. Bij een ABC-
levering zijn ten minste drie partijen betrokken waarbij slechts één
goederenverplaatsing plaatsvindt. Deze drie partijen kunnen zich
bovendien in verschillende landen bevinden. Partij B krijgt een order
van partij C. Daarop bestelt partij B de betreffende goederen bij
partij A en geeft daarbij de opdracht om de goederen rechtstreeks
Figuur 1: Verankering van belastingen in het ERP-systeem
Figuur 2: Basisvoorbeeld van een driehoekstransactie
af te leveren bij partij C. Welke gevolgen voor de BTW heeft het
feit dat zich slechts één goederenverplaatsing voordoet met twee
factuurstromen? Het is noodzakelijk om te weten waar de drie partijen
gevestigd zijn om meer informatie over de fysieke goederenstroom te
verkrijgen. BTW heeft altijd betrekking op de stroom van goederen
en nooit op de stroom van de facturen. Op dit scenario zijn tal
van variaties te bedenken die zich voor kunnen doen bij grote
ondernemingen die zich in een ingewikkelde supply chain bevinden.
Vreemd genoeg worden deze variaties in de praktijk maar beperkt
geautomatiseerd ondersteund door standaard functionaliteit in het
ERP-systeem en is handmatig ingrijpen in transacties nodig om deze
zodanig te laten verlopen dat wordt voldaan aan alle fiscale eisen.
Hoewel BTW verankerd zit in logistieke en financiële processen, wordt
de noodzaak tot expliciete inventarisatie van de BTW-situatie van de
onderneming nog maar nauwelijks onderkend. Internationale bedrijven
met complexe goederenstromen verspreid over meerdere landen
worden gedwongen na te denken over hoe ze hun situatie projecteren
op de inrichting van het ERP-systeem. Doen ze dit niet, dan is de kans
groot dat niet-triviale transacties (zoals ABC-leveringen) risico’s op
incorrecte BTW-afleiding veroorzaken.
Binnen ondernemingen zelf is er vaak onvoldoende kennis op
het snijvlak van IT en fiscaliteit aanwezig om geconstateerde
problemen eigenhandig op te lossen. Men is hierbij aangewezen op
externe adviseurs, in de hoedanigheid van ‘system integrators’, die
problemen bij hen weg moeten nemen. Deze ‘system integrators’ zijn
voornamelijk gespecialiseerd op IT-gebied, maar ook bij hen is vaak
onvoldoende fiscale kennis aanwezig om vat te krijgen op de kern van
de problematiek rond geautomatiseerde BTW-afleiding.
Transfer pricingOrganisaties richten in toenemende mate de gehele supply chain
zodanig in dat de totale belastingpositie optimaal is. Hiervoor wordt
een organisatie kritisch onderzocht op productielocaties, shared
service centers, R&D-centra, procurementfuncties, enzovoorts.
Was dit in het verleden vooral een onderwerp waarmee de echt grote
ondernemingen, tegenwoordig geniet dit onderwerp een veel bredere
aandacht. Vooral als gevolg van de economische globalisering hebben
ook minder grote ondernemingen in toenemende mate te maken met
internationale intercompany transacties. Deze schaalvergroting heeft
ook de Belastingdienst onderkend en heeft daarom haar aandacht voor
transfer pricing en de controle daarop sinds enkele jaren verscherpt.
Hierbij gaat het met name om de toetsing van de transfer price, om
de belastbare winst voor het betreffende land te kunnen vaststellen.
Het is in het algemeen interessant de winst daar te laten vallen waar
het belastingklimaat het gunstigste is. Transfer pricing kan hierin een
belangrijke rol spelen.
Moderne ERP-systemen bieden de mogelijkheid om de supply chain
op een effectieve en efficiënte manier te ondersteunen. Om dit
succesvol te kunnen realiseren is het van belang een goede afbeelding
van de supply chain, inclusief logistieke en financiële transacties
tussen (internationaal verspreide) bedrijfsonderdelen op een correcte
manier in het ERP-systeem af te beelden. Dit wordt ‘enterprise
modelling’ genoemd. Diverse vragen moeten worden beantwoord: waar
bevinden zich zelfstandige juridische entiteiten, welke activiteiten
vinden daarbinnen plaats, zijn dit alleen verkoopactiviteiten of ook
productieactiviteiten, en vinden de productieactiviteiten plaats op
basis van een principaal-toller-agent principe? Allemaal vragen die
14 .ego
P r a k t i j k e r v a r i n g e n
in de praktijk zien we nog weinig aandacht voor de combinatie van belastingen en it. navraag bij een aantal
bedrijven heeft geleid tot de volgende constateringen:
⹅ bij erP-implementaties zien we nog nagenoeg geen aandacht voor belastingen. Uit korte navraag bij it-
projectleiders en programmadirecteuren van grote erP-projecten blijkt dat zij beperkte aandacht schenken
aan het volledig automatiseren van belastingbepaling. deels wordt dit veroorzaakt doordat belastingen
slechts een klein deel van een erP-implementatietraject beslaan en de meeste erP-pakketten hiervoor
standaard functionaliteit aanbieden.
⹅ erP-systemen bieden voor een volledig automatische ondersteuning van specifieke belastingprocessen
beperkte functionaliteit. Maatwerk is nodig om deze processen geautomatiseerd te ondersteunen.
in combinatie met eerdergenoemde constatering dat er beperkte aandacht voor btW tijdens
• A
.T.M
. Ze
gers
, O
mze
tbel
asti
ngw
etge
ving
en
ERP-
syst
emen
– E
en o
verb
rugb
are
kloo
f?,
Afst
udee
rver
slag
Tec
hnis
che
Uni
vers
itei
t Ei
ndho
ven,
jan
uari
(20
07) •
.ego 15
van belang zijn voor de inrichting van het ‘enterprise model’ en
die bepalend zijn voor hoe onderlinge transacties door het ERP-
systeem worden afgewikkeld en welke verrekenprijzen mogen worden
gehanteerd.
Een oplettende lezer ziet direct dat eventuele wijzigingen als gevolg
van het optimaliseren van de belastingpositie grote consequenties
kan hebben voor ERP-systemen. Het wijzigen van productielocaties,
fysieke goederenstromen, eigendomsverhoudingen van grondstoffen,
halffabrikaten en eindproducten heeft ook consequenties voor
de wijze waarop deze bedrijfsprocessen administratief worden
afgehandeld in het ERP-systeem. Het ERP-systeem dient immers een
afspiegeling te zijn van bijvoorbeeld de fysieke goederen, het wettig
eigendom, maar ook de factuur, retourstromen en dergelijke spelen
daarbij een belangrijke rol.
Het omgekeerde zien we ook. Organisaties die een ERP-systeem
gaan implementeren (bijvoorbeeld omdat het huidige ERP-systeem is
verouderd) financieren deze implementatie door dit te combineren
met een onderzoek naar optimalisering van de belastingpositie.
Met een verlaging van de belastingpositie worden grote bedragen
bespaard die aangewend kunnen worden voor onder meer de ERP-
implementatie.
Tot slotIn een wereld van voortdurende technologische vooruitgang worden
belastingen meer en meer geïntegreerd in grote IT-omgevingen.
Belastingen hebben impact op ondernemingen die op hun beurt IT
inzetten ter ondersteuning van de bedrijfsvoering waar belastingen
onlosmakelijk deel van uitmaken.
Twee fiscale voorbeelden vanuit de praktijk (BTW en transfer
pricing) hebben specifieke problemen benadrukt die optreden bij het
implementeren van belastingen in IT-omgevingen. De problemen op
het snijvlak van belastingen en IT zijn niet specifiek een nationaal
probleem, maar spelen binnen alle ondernemingen die zich begeven in
een complexe supply chain en veelal vestigingen in meerdere landen
hebben waarbij een centraal ERP-systeem wordt gebruikt.
implementatietrajecten is, moeten als gevolg hiervan enkele belastingafhandelingen manueel worden
verwerkt in het erP-systeem, wat een extra verantwoordelijkheid bij de eindgebruikers neerlegt. op deze
manier is het ook lastiger om te achterhalen waar fouten zijn ontstaan.
⹅ de belastingafdelingen van veel bedrijven zijn niet of nauwelijks vroegtijdig betrokken bij de erP-
implementaties. naast onvoldoende prioriteit voor belastingen als onderdeel van erP-implementaties speelt
dit aspect zeer zeker ook een rol. belastingafdelingen worden vaak pas betrokken bij het traject op het
moment dat de keuze voor de inrichting al gemaakt is en de eerste operationele problemen van het 'live'
gaan al zijn geconstateerd. zoals bekend uit softwareontwikkelingtrajecten, kost vroegtijdig nadenken over
ontwerpbeslissingen minder dan achteraf constateren dat zaken niet goed zijn ontworpen en daarmee de
noodzaak van het herstellen van fouten. dit leidt in de praktijk vaak tot ad-hoc oplossingen met als gevolg
een risico op inconsistentie, zoals we eerder in dit artikel hebben beschreven.
o v e r d e a u t e u r
ir. A.t.M. (Alexander) zegers ([email protected]) is junior adviseur
bij KPMG it Advisory. Hij is in 2007 aan de technische Universiteit eindhoven
afgestudeerd op het onderwerp ‘omzetbelastingwetgeving en erP-
systemen’. Alexander heeft verschillende projecten uitgevoerd op het
gebied van ontwerp en implementatie van geautomatiseerde btW-
afhandeling bij internationale ondernemingen.
• A
.T.M
. Ze
gers
, O
mze
tbel
asti
ngw
etge
ving
en
ERP-
syst
emen
– E
en o
verb
rugb
are
kloo
f?,
Afst
udee
rver
slag
Tec
hnis
che
Uni
vers
itei
t Ei
ndho
ven,
jan
uari
(20
07) •
belastingen in erP-systemen
Doo r : An t a l van den Bosch
INFORMAtIE ACHtER SLOt EN GRENDELE én va n de g r o ot s t e s t r u i ke lblok ken i n de ge s ch ie den i s en ont w i k ke l i n g va n de men she id en met n a me de ver spr e id i n g va n ken n i s , i s het fenome en t a a l , ho e pa r adox a a l d at o ok k l i n k t . Het b ehe er s en va n e en t a a l ge e f t de i l lu s ie va n b ehe er s i n g va n i n for m at ie en ken n i s , d ie i m mer s vo or e en g r o ot de e l i s va s t ge legd i n t a a l . We do or z ien d ie i l lu s ie pa s a l s we on s b ev i nden i n e en s i t u at ie wa a r i n ie der e en e en a nder e t a a l spr e ek t en n iem a nd de on z e . Ie der e n at uu rl i jke t a a l , z oa l s on s e i gen Ne derl a nd s , vor mt e en k lu i s wa a r i n i n for m at ie s t ev i g acht er s l o t en g r ende l z i t . Pa s a l s j e de t a a l kent heb j e de s leut e l d ie j e t o ega n g ver s ch a f t t o t de i n houd .
In de Tweede Wereldoorlog gebruikte een speciale afdeling van de US
Marines een bestaande taal, het Navajo, een indianentaal, om geheime
berichten door te geven over radiogolven. De zenders en ontvangers
waren sprekers van het Navajo. Niemand kon ze verstaan. Er wordt
beweerd dat de strijd in de Stille Oceaan significant is bekort en
beperkt door deze groep van circa vierhonderd Navajo Code Talkers.
De neiging om allemaal Engels te gaan spreken, wordt voornamelijk
gedreven door het besef dat taal een struikelblok is in het delen van
informatie en kennis. Toch zijn er tegenbewegingen die alles in het
werk stellen om de eigenheid en diversiteit van talen te behouden.
De Europese Unie vertaalt al zijn belangrijke documenten in alle 22
talen van de Unie. En er is ook een wetenschapsgebied dat zich toelegt
op de ontwikkeling van technologie om de brug te slaan tussen de
honderden wereldtalen aan de ene kant, en de wereld van informatie
en kennis aan de andere kant: de taaltechnologie. Relatief dichtbij,
binnen de faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit van
Tilburg, bestaat al sinds de jaren ’80 een internationaal opererende
vakgroep die taaltechnologie ontwikkelt.
Induction of Linguistic KnowledgeSinds 1990 wordt binnen deze vakgroep onderzoek gedaan naar de
toepassing van zogenaamde lerende systemen; kunstmatig intelligente
systemen die taken leren uitvoeren op grond van voorbeelden en
de mogelijkheid om modellen af te leiden uit die voorbeelden, op
natuurlijke taalverwerking. De onderzoeksgroep die zich hierop
toelegt, de Induction of Linguistic Knowledge (ILK) groep, telt
momenteel dertien medewerkers: vijf promovendi, vier postdoc-
onderzoekers en drie wetenschappelijk programmeurs. Er vindt
hoofdzakelijk onderzoek plaats dat gefinancierd wordt uit nationale
onderzoeksgelden, met name van NWO en van SenterNovem. Een korte
gang langs enkele projecten binnen ILK.
Geheugengebaseerd vertalenParallel en analoog aan Google Translate en IBM’s nieuwste spraak-
naar-spraak vertaalsystemen die in Irak door Amerikaanse soldaten
worden gebruikt, ontwikkelt de Tilburgse groep geheugengebaseerde
vertaalsystemen. Deze systemen gooien het aloude idee overboord dat
voor een juiste vertaling, expliciete taalkundige kennis nodig is van de
grammatica van de talen waartussen vertaald wordt, en kennis van de
onderliggende betekenis (semantiek) die de twee vertalingen bindt. De
systemen die in Tilburg, bij Google en bij IBM worden ontwikkeld, zijn
simpelweg getraind op zeer grote hoeveelheden vertaald materiaal. De
kracht van de aanpak zit hem in de massaliteit van het basismateriaal
en in de keuze van de elementen die vertaald worden. Hoewel nieuwe
tekst altijd grotendeels uniek is, zijn zinnen doorgaans wel opgebouwd
uit bekende, terugkerende groepen van woorden. In vertaalde teksten
kan automatisch worden ontdekt welke groepen van woorden in de ene
taal kunnen worden vertaald naar groepen woorden in de andere taal.
Daarmee kan in één klap de expliciete analyse van zowel betekenis als
grammatica impliciet worden overgeslagen. De ontwikkelde systemen
doen het met name goed als het domein enigszins beperkt is, zoals in
het vertalen van wetsteksten of bijsluiters van medicijnen, maar de
ontwikkeling vertoont zeer duidelijk een opwaartse en steeds meer
generieke trend, die veertig jaar aan tegenvallende ontwikkeling
begint te doen vergeten.
Hulp bij schrijvenIn het door SenterNovem gefinancierde project ‘A Propos’ ontwikkelt
promovendus Toine Bogers oplossingen voor het probleem van het
zoeken naar informatie tijdens het schrijfproces. In het A Propos-
project wordt een bestaande tool gebruikt, de IntelliGent agent van
de in het project deelnemende bedrijven Search Expertise Centrum
en IntelliGent B.V., die in de achtergrond van een tekstverwerker
meeleest met wat de gebruiker typt. Voortdurend plukt de tool
zoektermen uit de tekst die de schrijver net heeft geproduceerd
16 .ego
en stuurt deze door naar zoekmachines. Wanneer de tool relevante
documenten gevonden denkt te hebben, bijvoorbeeld op het internet
of op de harde schijf van de schrijver, verschijnt een pop-up in
beeld met klikbare links naar de gevonden pagina’s. Bogers’ werk
concentreert zich op het verbeteren van de bestaande ‘Google-
achtige’ functionaliteit, door de tool ook automatisch uit te laten
zoeken wie expertkennis bevat over welke onderwerpen. Zodra
een nieuw document wordt geschreven dat aansluit bij de expertise
van één van de collega’s van de schrijver, dan wijst de tool op de
relevante documenten van de collega-expert. Deze technologie, die
valt onder de verzamelterm recommender systems, bekend van de
boekaanbevelingen van Amazon, wordt inmiddels alom toegepast op
het web.
Antwoorden op vragenIn het recentelijk afgeronde ‘ROLAQUAD-project’ (Robust
Language Understanding in Question-Answer Dialogues) deden
promovendus Sander Canisius en postdoc-onderzoeker Piroska
Lendvai tot voor kort onderzoek naar methoden om antwoorden
te vinden op vragen naar medische informatie. Het project doet
dat in een groter nationaal verband, waarin verschillende taal- en
spraaktechnologische onderzoeksgroepen modules bij elkaar brengen
zoals een spraakherkenner, een spraaksynthesizer en modules voor
het plannen en managen van een dialoog. Het Tilburgse project levert
één van de drie modules die feitelijk de antwoorden bij de vragen
zoeken. Vragen kunnen ingetypt of ingesproken zijn, wat inhoudt
dat vragen over hetzelfde onderwerp nog op tientallen of honderden
mogelijke manieren gesteld kunnen worden. De methode die in
ROLAQUAD is ontwikkeld, zoekt antwoorden op vragen in medische
encyclopedieën. ROLAQUAD maakt daarvoor gebruik van de overlap
in woorden tussen de vraag en alle mogelijke antwoorden (passages
in de encyclopedieën), maar berekent daarnaast ook een overlap
in betekenis. Dat lijkt ambitieus, maar in een enigszins gesloten
domein als ‘medische informatie’ is er een redelijk beperkte lijst van
objecten en concepten - en relaties daartussen - die een groot deel
van de medische wereld beschrijven: medicijnen, aandoeningen,
lichaamsdelen, micro-organismen, en relaties als ‘veroorzaakt’,
‘behandelt’ en ‘voorkomt’.
Natuurhistorisch erfgoedOnderzoekers van de ILK-groep zijn ook buiten de deur werkzaam.
In 2005 begon het ‘MITCH-project’ (Mining Information from Texts in
the Cultural Heritage). In MITCH werkt de Tilburgse groep samen met
Naturalis, het Nationaal Natuurhistorisch Museum in Leiden. In het
onderzoekslab van Naturalis werken wetenschappelijk programmeur
Steve Hunt, promovendus Marieke van Erp en postdoc-onderzoeker
Figuur 1: een antwoord gevonden door de ROLAQUAD vraag-antwoordmodule op de vraag “waardoor kan RSI ontstaan”? Het antwoord bevat het gevraagde concept (de aandoening RSI) en de gevraagde relatie (‘veroorzaakt’).
Figuur 2: een fragment uit een handgeschreven registerboek van Naturalis. Het fragment beschrijft een in Indonesië in 1898 gevonden slang, nog immer bewaard op sterk water in Leiden. In het MITCH-project wordt een dergelijke beschrijving na digitalisering voorzien van metadata:
diernaam, vinder, locatie, jaartal van determinatie, enzovoort.
.ego 17
Language & Knowledge
Piroska Lendvai aan wat wel de verborgen schat van Naturalis wordt
genoemd: de vele honderden veldboeken en registerboeken die in
detail beschrijven waar, door wie en in welke omstandigheden de
miljoenen opgeslagen dieren en planten zijn gevonden. Zonder deze
boeken is serieus onderzoek naar de collectie onmogelijk. Werken met
de boeken zelf is berucht tijdrovend. Pas met gedigitaliseerde versies
van boeken wordt het mogelijk om in korte tijd zittend achter de
computer complexe onderzoeksvragen te beantwoorden, zoals: “wat
was de verspreiding van deze specifieke familie van gifkikkers in de
Amazone, van 1800 tot nu, gemeten in periodes van 25 jaar?”
In het MITCH-project worden de bestaande gedigitaliseerde
boeken, die al handmatig zijn omgezet naar databases, automatisch
opgeschoond (door middel van lerende systemen) en voorzien van
aanvullende informatie (metadata) die het mogelijk maakt om
complexere zoekvragen te kunnen stellen over de data. Daarbij staat
het principe voorop dat de menselijke expert het laatste woord
hebben over veranderingen en verrijkingen. ‘MITCH’ beoogt de experts
van Naturalis, de collectiemanagers en de taxonomen, simpelweg veel
tijdwinst te bezorgen.
O ve r de au t eu r
Antal van den bosch (1969, Made) is hoogleraar ‘Geheugen, taal en betekenis’ aan de
Faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit van tilburg en mede-oprichter
van het nieuwe tilburg centre for Creative Computing. zijn werk bevindt zich op het
snijvlak van informatica en taalkunde; hij ontwikkelt zelflerende systemen die zich
complexe taalverwerkingstaken eigen maken zoals automatisch vertalen.
18 .ego
iLK onderzoeksgroep
Meer informatie over de iLK onderzoeksgroep
is te vinden op de webpagina van de groep:
http://ilk.uvt.nl. op de website zijn publicaties
te vinden, webdemo’s van taaltechnologische
modules en software om zelf aan de slag te gaan
met machine learning en taaltechnologie. sinds
2007 verzorgt de groep aan de Universiteit van
tilburg de Master-opleiding 'Human Aspects of
information technology' diverse vakken van deze
opleiding zijn als keuzevak ook toegankelijk voor
studenten informatiemanagement en geven een
interessante kijk op informatie en technologie.
Language & Knowledge
AFGEStUDEERDEN
19
R. Kouwenhoven 4-7-2008
PricewaterhouseCoopers
Succesvol uitbesteden van IT
Dr. M.T. Smits
S. Stevens 9-7-2008
ABP
Kwaliteit als gegeven: het managen van gegevenskwaliteit als kritische
succesfactor
Drs. A.L.W. Hexspoor
K.S. Eryavuz 15-7-2008
Universiteit van Tilburg
E-Markets ‘07
Dr. M.T. Smits
J. du Chatinier 31-7-2008
M4N
Information Systems Selection based on Interoperability
Dr. W.J.A.M. van den Heuvel
T.P.P.M. van de Ven 15-8-2008
Getronics PinkRoccade
Service-oriented local councils
Dr. H. Weigand
A. Diponegoro 18-8-2008
Universiteit van Tilburg
Strategic Information Systems Outsourcing Decision Making: A C3-value
Approach
Dr. H. Weigand
T. Boots 25-8-2008
DSM
Automated regression testing
Dr. H. Weigand
J.J.N. Verbeek 28-8-2008
Simac ICT Nederland
Sharing knowledge is power
Dr. Ir. H.A.M. Daniëls
M. Merks 8-9-2008
Rabobank Nederland
Towards a Global Knowledge Sharing Community: The development of
a knowledge management strategy for the Rabobank Global IT Audit
function
Prof. Dr. Ing. O’Callaghan
J.A.G. de Caluwé 17-9-2008
Universiteit van Tilburg
IT Project Portfolio Selection: critical success factors, processes and
selection criteria defined
Dr. Ing. W.J.H. van Groenendaal
O. Schouten 18-9-2008
KPMG
The Impact of IT on (M&A-) Business Valudation
Prof. Dr. Ing. J.T.M. van der Zee
A. Teeuw 30-9-2008
Atos Origin SDMC ERM
A Suitable Solution for Atos Origin SDMC ERM
Prof. Dr. Ing. J.T.M. van der Zee
M.C.H. Kievits 29-10-2008
SNS Bank
Grip krijgen op de beheerorganisatie
Drs. A.L.W. Hexspoor
J.R. Pluyter 7-11-2008
Catharina Ziekenhuis
Medical technology use and distraction: a cognitive load perspective-
improving quality and safety in the operating room
Dr. A.F. Rutkowski
R. Sinke 10-11-2008
Atos Consulting
The future of ERP: plausible future scenarios of the ERP landscape in
2015
Prof. Dr. Ing. J.T.M. van der Zee
jUNI 2008 - NOVEMBER 2008
.ego
BOUwStENEN E-OVERHEID VERL ANGEN BREED GEBRUIk
Doo r : Pe t e r Mom
S a menwerk i n g . Dat wo or d komt ger ege ld t er ug a l s b e t r ok kenen s a i l l a nt e ont w i k ke l i n gen b e s ch r i j ven i n de t o epa s s i n g va n I T do or de overhe id . Werk pr o c e s s en va n or ga n i s at ie s mo et en a a ne en gek no opt wor den vo or me er do e l m at i g he id en b et er e d ien s t verlen i n g a a n bu r ger s en b e d r i j ven . M a a r va n e en le ien d a k je ga at het n ie t .
Het organiseren van de dienstverlening vanuit het perspectief van de
klant, zoals burgers en bedrijven in deze context steevast heten, is
niet iets van vandaag of gisteren. Begin jaren negentig verschenen
al rapporten over vraaggestuurde dienstverlening, waarvoor speciale
‘servicecentra van de overheid’ als ideaal golden. Vraaggestuurd én
geïntegreerd: klanten moesten bij één loket terecht kunnen voor
alles wat aan diensten te verlenen valt. Dat samenwerking - en annex
daaraan ‘keteninformatisering’ - nu wordt genoemd als trend, is
niet slechts koren op de molen van cynici die, onder verwijzing naar
Rekenkamer-onderzoeken over mislukkende IT-projecten, roepen
dat de overheid weinig klaarmaakt. Het is ook zeer complex. Niet
in het minst door de bestuurlijke inrichting van Nederland, met 443
gemeenten, 27 waterschappen, 12 provincies, 13 ministeries plus
nog allerhande territoriale en functionele samenwerkingsverbanden.
Buiten hun hang naar autonomie worden zij ook nog eens gekenmerkt
door de uiteenlopende wijze waarop ze zich tot burgers en bedrijven
verhouden. Ondanks deze complexiteit zijn inmiddels toch behoorlijk
wat ‘bouwstenen’ voor de elektronische overheid beschikbaar. Het
komt er nu op aan deze overheidsbreed te gebruiken.
BouwstenenDe e-overheidsbouwstenen zijn veelal tot stand gekomen bij de
door het ministerie van Binnenlandse Zaken en de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten opgerichte stichting ICTU. Zij zien hun
beschikbaarheid als factor die een overgang van ontwikkel- naar
implementatiefase mogelijk maakt. Hierbij wordt als voorbeeld
de authenticatievoorziening DigiD genoemd– waarvan terzijde kan
worden opgemerkt dat die niet zijn wortels heeft in Den Haag,
maar gemaakt is door samenwerkende instellingen als CWI en UWV,
die niet langer op Den Haag wilden wachten, dat op een zwaarder
authenticatie-instrument broedde. Basisregistraties vormen ook
zo’n generieke voorziening die de dienstverlening op een hoger plan
kan brengen en het overheidsfunctioneren efficiënter kan maken.
Met het Burgerservicenummer als sleutel om in die registraties de
juiste gegevens te vinden en aaneen te knopen. De publieke sector
maakt straks verplicht gebruik van een stelsel van basisregistraties.
Ze hoeft burgers dan niet meer lastig te vallen met vragen naar de
bekende weg. Vooralsnog zijn er tien gepland: personen, bedrijven
& instellingen, adressen, gebouwen, kadastrale percelen, topografie,
kentekens, inkomens, waarde onroerende zaken en lonen & arbeids-
uitkeringsverhoudingen.
Genoemde voorzieningen zijn voorwaarden voor een gezamenlijke
presentatie van overheden richting burgers en bedrijven. Het
beleidsprogramma van Balkenende IV vermeldt als beoogd
rapportcijfer voor dienstverlening een 7. Het gaat er dan niet
om dat overheidsorganisaties afzonderlijk een zeven halen, maar
dat burgers de totale dienstverlening met een zeven waarderen.
Een ander voorbeeld van geïntegreerd aanbod: de persoonlijke
internetpagina (PIP). Burgers moeten daar informatie over alle voor
hen relevante overheidsdiensten kunnen vinden, op hun persoonlijke
situatie toegesneden, en via deze pagina ook direct aanvragen
doen of producten afnemen. Zestien overheidsorganisaties werken
mee aan een pilot waarmee de PIP voor de eerste vijfduizend
personen beschikbaar komt. Voorafgaand aan de PIP is al een Digitaal
Klantdossier operationeel in het ‘werk & inkomen’-domein. CWI, UWV
en gemeentelijke sociale diensten delen daarin hun gegevens over
werkzoekenden en uitkeringsgerechtigden. Om nog een ‘bouwsteen’
te noemen: de Gezamenlijke Producten- en Dienstencatalogus, waarin
het totale aanbod via één ingang vindbaar is. De burger hoeft zich
hiermee niet meer af te vragen of hij voor wat hij wil, bij de gemeente
dan wel het waterschap moet zijn. ‘Overheid heeft Antwoord’ is het
programma dat die ene ingang, via balie, telefoon en internet, moet
realiseren.
Naast samenwerking noemt men het inzetten van nieuwe media voor
‘e-particpatie’ als trend. Met behulp van gamingtechnologie kunnen
overheden virtuele werelden creëren en hun burgers daar een kijkje
“ Het komt er nu op aa n de b ouwst enen
overheid sbr e ed t e gebr u i ken”
20 .ego
laten nemen. Bijvoorbeeld om mee te kunnen praten over de inrichting
van hun leefomgeving. Waar een traditioneel bestemmingsplan een
boekje is met een gebiedskaart en voorschriften, kan nu ruimtelijke
ordening op tamelijk realistische wijze inzichtelijk worden gemaakt.
ProvinciesDoor hun geringe aantal en de wijze waarop zij georganiseerd zijn,
is samenwerking voor provincies iets makkelijker. Daarbij komt dat
provincies wat ruimer in de middelen zitten. Nils Borgesius, senior
beleidscoördinator bij het Interprovinciaal Overleg (IPO), weet dat
zo goed omdat hij tot voor kort werkte bij de koepelorganisatie
van gemeenten. Toch kwam het eind vorig jaar beëindigde ICTU-
programma e-Provincies nog moeizaam tot concrete resultaten. In
elk geval heeft het tot een besef geleid dat ook op provinciaal vlak,
waar dienstverlening zich meer op mede-overheden en bedrijven
dan op burgers richt, iets gebeuren moet. Voor steviger bestuurlijk
commitment is een vervolg op e-Provincies nu bij IPO ondergebracht.
IPO ambieert daarin een regisseurs- en makelaarsrol en wil fungeren
als kennisplatform, terwijl de uitvoering door de provincies zelf
gebeurt.
Naast een oriëntatie op overheidsbrede zaken als infrastructurele
basisvoorzieningen, hebben provincies aandacht voor geo-informatie,
op welk vlak zij veel kennis en kunde bezitten. Ze gebruiken die
informatie voor activiteiten op het terrein van ruimtelijke ordening,
water- en milieubeheer en bekijken hoe ze daar meer uit kunnen
halen. Ze laten de private sector meeprofiteren.
Daartoe gestimuleerd door een Europese richtlijn over hergebruik
van overheidsinformatie, ondertekenden ze eind vorig jaar een
intentieverklaring om hun ruimtelijke gegevens tegen lage kosten
aan het bedrijfsleven te verstrekken. De private sector kan deze
gebruiken om er producten en diensten mee te ontwikkelen met
een toegevoegde waarde. In de geo-sfeer liggen ook de door
provincies beheerde digitale risicokaarten. Deze informeren zowel
hulpverleningsdiensten als burgers over risicovolle (lpg-station,
vuurwerkopslagplaats) en kwetsbare objecten (scholen, ziekenhuizen).
Voor politie, brandweer en ambulancedienst is het een professioneel
instrument dat hun werk ondersteunt. Burgers bezorgt het inzicht in
de risico’s in hun omgeving en transparantie in vergunningsverlening en
handhaving.
GemeentenGevraagd naar in het oog springende ontwikkelingen op gemeentelijk
niveau, komt ook Arend van Beek met het thema samenwerking.
En dan vooral van zijn organisatie met andere clubs. Van
Beek is voorzitter van de VIAG (Vereniging van Coördinatoren
Informatievoorziening en Automatisering in Nederlandse Gemeenten).
Deze brengt overlappingen en lacunes in kaart om die weg te werken
respectievelijk op te vullen en zo samen sterker te staan. Voor het
overige giet hij zijn trendschets in een zorgelijke boodschap, die
overigens niet voor het eerst klinkt. Nog altijd komen vanuit Den Haag
zo veel initiatieven op gemeenten af, dat ze er amper coherentie in
kunnen ontdekken en zich afvragen hoe ze het tijdig geïmplementeerd
krijgen. Van Beek noemt de basisregistraties. De zes die het eerst op
de rails zijn gezet, vallen onder Binnenlandse Zaken en Economische
Zaken (elk verantwoordelijk voor één basisadministratie) en VROM
(vier stuks). “De ene moet klaar zijn in 2009, de andere in 2011. Hoe
gaat dat straks als van gemeenten een gecombineerde uitvraag van
gegevens wordt verlangd?,” vraagt Van Beek zich af. Van gemeentelijke
onverschilligheid, waartoe de Haagse projectenstortvloed zou
leiden, wil hij niet weten. “Wij hebben wel degelijk aandacht voor
basisregistraties, maar wat ik mis is overkoepelende samenhang.
Er is onvoldoende regie om er een solide stelsel van te maken.”
Voor afstemming bestaat een ‘stelseloverleg’ tussen eigenaren van
alle basisregistraties. Maar één en ander is voor de VIAG-voorzitter
kennelijk nog zeer low profile gebleven.
Van Beek is niet de enige met zorgen. Zorgen spreken ook uit de titel
van een advies dat Jan Postma en Jacques Wallage, respectievelijk
oud-burgemeester van Leiden en burgemeester van Groningen,
vorig jaar aan staatssecretaris Bijleveld (overheidsinformatisering
en –dienstverlening) bezorgden. In ‘Het uur van de waarheid’
pleiten ze voor niet minder dan een ‘nationaal urgentieprogramma’.
De ontwikkeling van de elektronische overheid en van betere
dienstverlening verloopt ook in hun ogen veel minder voorspoedig dan
“ Nog a lt i jd komen va nu it D en Haag z o ve e l i n it i at ieven op geme ent en a f , d at z e er a mper c oher ent ie i n k u n nen ont dek ken”
.ego 21
it & overheid
wenselijk is en mogelijk. Dat urgentieprogramma, het ‘NUP’, is het
antwoord van Steven Luitjens op de vraag naar trends. Hij is directeur
van GBO Overheid, de gemeenschappelijke beheerorganisatie voor bij
ICTU en elders uitgedokterde basisvoorzieningen. Postma-Wallage wil
een beperkt aantal aansprekende en toepassingsgerichte projecten,
waaraan de hele overheid tot op ministerieel niveau zich committeert.
Zomin als in het rapport ‘Lessen uit ICT-projecten bij de overheid’
- waarin de Algemene Rekenkamer uiteenzette dat projecten nogal
eens sneuvelen doordat ambtenaren, bestuurders en parlementariërs
elkaar gevangen houden in een opwaartse spiraal van ambitie - ziet hij
in het urgentieadvies van Postma en Wallage veel nieuws. Maar: “Ik
heb het verhaal zelden in zulke eenvoudige taal opgeschreven gezien.
En ik hoop dat het advies zonder omhaal wordt uitgevoerd.”
Dilemma’s In de inbreng van Leo Smits, directeur van Het Expertise Centrum
(HEC), consultants op het gebied van IT en openbaar bestuur, klinkt
naast een abstractere benadering eveneens zorg door. “Ik kan zeer
veel ontwikkelingen noemen, maar ik houd het op drie, in de vorm van
dilemma’s: samenhang, publiek-privaat en kwade wil.” Met samenhang
doelt ook hij op keteninformatisering. Smits signaleert dat dat soms
“prachtig” gaat, maar soms ook moeizaam. Waar de keten voor de
afdoening van snelheidsovertredingen (auto – politie –
RDW – CJIB – bank) goed marcheert, loopt het bij de loonaangifteketen
(werkgevers – salarisadministratiekantoren – Belastingdienst –
UWV – Gemeentelijke Sociale Dienst) danig mis. Althans, liep het
vorig jaar zodanig fout dat de Belastingdienst zijn faam als e-
overheidskampioen in no time zag verdampen. Smits’ HEC verwierf de
opdracht om de verbeterplannen van een second opinion te voorzien.
Een tweede ‘dilemma’ ziet hij bij het gebruik van basisvoorzieningen
als het Burgerservicenummer en basisregistraties door overheid
zowel als bedrijfsleven. Of dat laatste al dan niet wenselijk is, laat hij
zich niet uit, maar: “Als het gaat gebeuren, en dat is onvermijdelijk,
is het van groot belang dat standaardisatie voldoende aandacht
krijgt, zodat de gegevensuitwisseling goed kan verlopen.” Bij beide
dilemma’s speelt complexiteit een grote rol. Bij het derde ook, maar
meer nog springen daar de maatschappelijke implicaties in het oog.
Veel impulsen voor IT-ontwikkelingen komen tegenwoordig uit de
hoek van opsporing, veiligheid en terrorismebestrijding en vinden
hun aanleiding in kwade wil waartegen de samenleving beschermd
moet worden. Al langer ageren burgerrechtenorganisaties tegen een
situatie waarin in beginsel elke burger verdachte is. Smits, die met
zijn expertisecentrum een internationale conferentie over het thema
organiseerde: “Tot voor kort werd vertrouwen aangenomen en moest
kwade wil worden aangetoond. Maar wat voor samenleving krijgen we
als dat wordt omgedraaid?”
“ Ve el i mpu l sen vo or I T -ont w i k kel i ngen komen t egenwo ord ig u it de ho ek va n opsp or i ng , ve i l i gheid en t er r or i smebest r i jd i ng ”
.ego22
it & overheid
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit
Noviteiten Magazine (Sdu Uitgevers), april 2008
COLUMN
23.ego
kREDIEtCRISIS EN INFORMAtIEkUNDE
Rommert J. Casimir
Heeft die kredietcrisis, waar de media bol van staan, wat met het vak Informatiekunde te maken?
In ieder geval wel als je naar de omvang kijkt. Honderd jaar geleden had Jan met de Pet, de
overgrootvader van Jan Modaal, niets met banken te maken. Zelfs een bankbiljet kreeg hij maar zelden
te zien, want zijn weekloon van nog geen tientje werd in zilveren en koperen munten uitbetaald en de
huisbaas en de bode van het ziekenfonds kwamen de huur en de premie thuis ophalen. De enige bank
die hij kende, was de spaarbank die zijn dubbeltjes en kwartjes op zijn boekje bijschreef en dat geld
in staatsleningen belegde. Pas in 1918 kwam er met de postgiro een mogelijkheid om gemakkelijk geld
over te maken, maar dat was vooral iets voor leraren en ambtenaren. In 1923 probeerde de postgiro
te automatiseren met ponskaartmachines, maar dat werd een volledige mislukking. Tegen de fouten
die toen gemaakt werden, zoals slechte voorbereiding en onvoldoende geschoold personeel, wordt nog
steeds gewaarschuwd. Het bedrijf bleef toen ruim twee maanden gesloten en dat leverde gelukkig geen
al te grote problemen op. Daarna werd de dienst gewoon handmatig voortgezet en pas in 1954 begon
men weer over automatisering te denken, maar nu met het nieuwe wondermiddel de computer.
De automatisering van de postgiro in de periode 1958 tot 1964 werd bijzonder grondig voorbereid en
uitgevoerd. Hoewel de uitdrukking toen nog niet werd gebruikt, was het een schoolvoorbeeld van
Business Process Redesign. Het aantal personeelsleden daalde met ruim 40% en bijna niemand hield
zijn of haar oude baan. Voor de nieuwe functies in de IT werden bijvoorbeeld mensen uit het eigen
bedrijf geselecteerd en opgeleid. De geslaagde automatisering van de postgiro gaf het sein tot het
algemeen gebruik van giraal geld. De algemene banken, de spaarbanken en de boerenleenbanken
openden betaalrekeningen voor hun klanten, vereenvoudigden het geldverkeer door de oprichting
van de bankgirocentrale en verminderden de behoefte aan contant geld door de invoering van
de betaalcheque. Rond 1970 had vr ijwel iedereen een bank- of girorekening en werd het begrip
‘loonzakje’ alleen nog maar in overdrachtelijke zin gebruikt. Het betalingsverkeer vond echter nog niet
real-time plaats. Opdrachten werden per post opgestuurd en ’s nachts verwerkt en voor het opnemen
van geld moest men nog steeds naar het loket dat niet altijd open was.
De volgende stap was de invoering van de geldautomaat, de pinbetaling en de internetoverschrijving
in de jaren ‘80 en ‘90. De hiervoor benodige krachtige real-time computers waren al in gebruik voor
militaire en wetenschappelijke doeleinden en door de ervaringen met automatisering leverde de
organisatie ook geen al te grote problemen op. De banken werden nu nog belangrijker want je kon bijna
overal via de bank betalen. Op veel plaatsen kon het zelfs niet anders, zodat een storing onmiddellijk
problemen opleverde. Real-time betekende ook dat de rekeninghouders altijd op de hoogte konden zijn
van hun saldo en dat de banken precies
konden zien hoe hun klanten er voor
stonden.
De nieuwe manier van bankieren maakt
het ook mogelijk om een nieuwe bank
op te zetten zonder veel kantoren in
te r ichten of personeel aan te nemen.
Daarvan werd het eerst gebruik gemaakt in de on-line effectenhandel, die het bijna verdwenen
particulier aandelenbezit weer tot leven bracht. Daarna verschenen de on-line spaarbanken op het
toneel, die veel sneller groeiden dan de toezichthouders voor mogelijk hadden gehouden. De directie
van De Nederlandse Bank, die waarschijnlijk wel wist wat er mis was, mocht om formele redenen niets
zeggen. Tien jaar geleden had de medewerker van de Rabobank in een klein dorp een klant die zijn
geld van zijn spaarrekening wilde halen nog zachtjes kunnen zeggen dat een garantie van de IJslandse
regering niet zo veel waard was…
Twee andere ontwikkelingen van de laatste jaren zijn de toename van de outsourcing en het bedenken
van steeds ingewikkeldere geldproducten. Beiden leiden er toe dat bankiers minder goed weten waar
ze eigenlijk mee bezig zijn en dat is uiteindelijk fataal voor een bedrijfstak. Het lijkt nu vreemd dat
Euwe, in de jaren ‘60 de eerste hoogleraar IT in Rotterdam en Tilburg, aan de top van het bedrijfsleven
de interne werking van een computer ging uitleggen, maar het was wel nuttig om op alle niveaus begrip
voor de aard van geautomatiseerde processen te wekken. Als de bankdirecties het wat minder druk
kr ijgen met cr isisberaad, zou wat bijscholing op het gebied van de grondslagen van informatiekunde
ook nu geen kwaad kunnen…
Rommert ([email protected])
begon zijn studie economie aan de
Universiteit van Amsterdam, was van
1963 tot 1968 programmeur bij
Electrologica en studeerde in 1970
af aan de Erasmus Universiteit. Daar
doceerde hij vervolgens tot 1985
informatica. Van 1985 tot 2003 was
hij docent informatiekunde aan de
Universiteit van Tilburg, waar hij in
1995 promoveerde op Gaming in
Information Systems Development.
E e n g a r a n t i e v a n d e I J s l a n d s e r e g e r i n g w a s n i e t z o v e e l w a a r d . . .
ADVERTENTIE
SHELL
24 .ego
25.ego.ego 25
z ARA kHAtIB’S qUESt tO SAVE PRECIOUS wAtER
By : S he l l
Z a r a K h at ib i s a l e ad i n g ex p er t on t he u s e o f wat er i n i ndu s t r y a nd , a s c onc er n over c l i m at e ch a n ge g r ows , b e l ieve s i t w i l l b e c ome a s i mp or t a nt a n i s sue t o t ack le a s g r e en hou s e ga s e s . For Z a r a K h at ib , t he outbr e a k o f c iv i l wa r i n L eba non i n 19 75 p o s e d a d i lem m a . S he d r e a me d o f b e c om i n g a chem ic a l en g i ne er. Yet she k new t h at i f she s t aye d w it h her f a m i ly i n t he c i t y wher e she h ad g r ow n up t he c on f l i c t wou ld d i s r upt her u n iver s i t y e duc at ion a nd her hop e s c ou ld b e d a she d . I f she le f t f or L ondon t o c ont i nue her s t ud ie s , she c ou ld not b e c er t a i n she wou ld s e e her homel a nd aga i n .
The deciding factor was her mother’s encouragement to pursue
education as far as possible. “I wasn’t going to see my chances of
achieving what I wanted being ruined by war,” says Khatib. “So I left,
although it was not an easy choice.” The decision proved right. For the
next two years her mother, a volunteer nurse, and one of her sisters,
a student, lived mostly in a science lab at the American University
in West Beirut. Shelling and snipers made their journey home too
terrifying. Fortunately they survived and, with war still raging, they
eventually left Beirut to reunite with Khatib.
By that time she was a visiting lecturer in chemical engineering at
the University of Houston, Texas. She held a chemistry degree from
the American University of Beirut and a PhD in chemical engineering
from the University of Wales in Swansea. She had also held a research
post at Imperial College, London. In Houston, she impressed a Shell
scientist with a lecture on the separation of fluids from soil and
minerals displaced by drilling oil wells, leading to a job with the
company in 1984 as a reservoir engineer. It was a fateful turning point
in a remarkable career during which she has helped revolutionise the
way the oil industry uses a valuable resource: water.
The oil industry produces three times as much water as it does oil,
since water always sits beneath or within a reservoir – sometimes both
– and flows with the oil as it’s pumped to the surface. The industry
also uses large quantities of water to help boost production – either as
steam injected into the reservoir to heat the oil and ease it out, or by
flooding the reservoir with water to force out the oil. Khatib’s special
brief was to study the effects of injected water on rock formations to
avoid problems that could hamper oil production. Before joining Shell,
Khatib had already shown a flair for innovation with two patented
inventions – a rotating kiln (thermally insulated chambers, or ovens, in
which controlled temperature regimes are produced) for the aluminum
industry that improved the separation of the aluminum from the
raw material bauxite and a new filtration system that improved the
separation of oil from water.
Today, Khatib is recognised as one of the energy industry’s leading
experts on water use. She has sat on an advisory committee for the
United Nations Commission on Sustainable Development, and has acted
as an advisor on the impact of carbon dioxide emissions on water to
the G8 and the World Energy Council. During more than 20 years at
Shell she has helped transform the industry view of water produced
with oil, according to her peers. Once perceived as a waste product
that costs money to treat and dispose of, it is now seen as a resource
that can reduce the amount of fresh water the industry consumes.
Although she was not involved in the project, Khatib points to a Shell
joint venture in the Middle East that used to take all its water from
the Euphrates. “It now uses around a third less and makes up the rest
with recycled water,” she says. Through her work, Khatib has come to
believe that the availability of water for drinking and for agriculture
could become as urgent a problem as dealing with greenhouse gases.
With droughts and unpredictable floods already affecting food and
water supplies in some parts of the world, she sees the issue of water
resources closely tied to climate change.
Water stress The World Bank estimates that around 700 million people live in areas
with insufficient water. By 2035, it says, around three billion people
could be living under what it calls “severe water stress”. The world has
plenty of water, but only 2.5% is fresh. And only 3% of salt water can be
currently converted into drinking water in desalination plants because
they are costly and use a lot of energy.
Population growth and economic development add to pressures
on water resources in addition to industry’s consumption of vast
amounts of water for processes like steam generation or cooling. The
oil industry is in a unique position to influence water resources, says
Khatib. As an oil field ages the amount of water produced with the oil
increases – in some cases less than 15% of the liquid pumped out of the
ground is oil. So while the oil industry consumes fresh water, it also
produces a lot of water that can be recycled. Khatib believes recycling
this water can help efforts to preserve water resources. “There are
alternatives to fossil-fuel energy, but there are no alternatives to fresh
water,” she says.
Changing minds During the 1990s Khatib promoted her views on water at international
industry conferences through her roles in organisations like the
Society of Petroleum Engineers and the Petroleum Environmental
Research Forum. As environmental concerns increased and the costs
rose of treating water to be discharged safely into seas and rivers,
colleagues paid closer attention. “She was instrumental in changing
the way our industry looked at water,” says Emmanuel Garland, Head
of Regulations in Total’s health, safety, security and environment
department and one of the company’s leading water experts. “She
didn’t just listen to what others had to say at these conferences. She
would pursue them afterwards to get more detail and continue the
discussion.” Her tenacity was also evident at an industry conference
in Aberdeen, Scotland, several years ago. John Veil, Manager of the
Water Policy Program at the U.S. Department of Energy’s Argonne
National Laboratory in Washington, DC, describes Khatib as “one of the
industry’s leaders in water management”. But he admits he was a little
taken aback by his experience.
“Most of the speakers were given 30 minutes but because I’d been
invited over by the sponsors I was given 45,” he recalls. “Zara was the
chairperson for the session. But perhaps she was unaware of my extra
time, because with still a few minutes to go even before 30 minutes
was up she began making gestures and telling me from the side of the
stage to wrap it up. I tried to carry on but in the end she persisted and
I had to give up and hand over.”
Khatib moved to the Netherlands in 1999 and was later appointed to
run a Shell team charged with improving the company’s water and
reservoir management for treatment, injection and re-use of water.
She and her team worked on research and development projects and
were called in as troubleshooters to fields that hit water problems in
the North Sea, the USA, the Gulf of Mexico, Nigeria and the Middle
East.
She also encouraged other oil companies to develop jointly ways of
meeting ever-more stringent environmental standards. “She pushed us
to meet and share knowledge on the subject regularly,” says Per Grini,
Chief Researcher Upstream Process and Flow Assurance Technology at
Norwegian energy firm StatoilHydro. “She has a rare combination of
being extremely demanding and professional in her approach, but with
the charisma that makes people want to go along with her.”
“ By 2 0 3 5 a r ou nd th r e e bi l l ion pe ople
c ou ld be l iv i ng u nder wh at i t c a l l s s ever e
wat er s t r ess .”
.ego26
27.ego
Working at shell
You may think you know shell for its retail stations. However,
with operations in 110 countries and a diverse activity
portfolio, you could not expect challenges and prospects to
get any bigger – or more far-reaching. We offer an it career
within a fast-moving business, real projects and responsibility
from day one. if you are interested, complete your application
stating your interest in an it career at www.shell.com/careers.
Finding solutions Khatib’s inventiveness has spawned a series of simple but effective
solutions to problems in oil production. In 1994, for example, Shell’s
Auger platform was in danger of discharging water into the Gulf
of Mexico that did not meet environmental standards. The water
contained minute particles of oil and minerals despite going through a
separation process. The answer, says Khatib, lay in the use of flotation
cells, containers in which rotors combined with injected gas create
bubbles in the water that stick to the oil and mineral particles, causing
them to rise to the surface where they can be skimmed off. The water
can then be safely discharged into the sea.
But the Augur is attached to the sea floor by steel tendons rather
than a traditional rigid structure, and can move on the surface. This
movement could have pushed contaminated water out of the container
along with the skimmed oil. Khatib devised a novel design that
included a lip inside the cell that prevented this. It is still used today
on the Auger and other Shell platforms in the Gulf of Mexico, such as
Mars and Ursa.
Among her patents is also a way of collecting surface water when
testing for oil contamination. The “sheen sampler” is a fishing rod
equipped with plastic tendrils that attract tiny droplets of oil. When
cast into the sea they collect oil samples more effectively than
previous methods, enabling a more accurate assessment of the oil’s
origins. Shell and partners have been using the sheen sampler for
several years to investigate reports of leaks from undersea pipes
and discharges. This ability to find practical solutions led to a wider
technology role for Khatib in 2003, and later to her current job as head
of new business technology marketing for Shell, based in Dubai. But
her water expertise remains in demand. She is involved in a review
of the benefits and costs of recycling, treatment and re-use of water
produced in new oil projects. And the Society of Petroleum Engineers
has selected her for the second time to be a Distinguished Lecturer
addressing workshops and conferences on water management.
In March Khatib represented Shell at the UN International Women’s
Day in New York. Remembering her schooling and her mother’s role
in her success, she spoke of education’s role in the empowerment of
women. “As a woman born in the Middle East,” she told the audience,
“I learned to appreciate quickly the priceless investment in education
that my family has bestowed upon me. This enabled me to grow and
develop and empowered me to achieve my global aspirations. Being
here in front of you is a real testimony to that.”
save Precious Water
ADVERTENTIE
OFFSET
28 .ego
29.ego
Doo r : Ca r l a Hae l e rman s
It-INNOVAtIES IN HEt VOORtGEzEt ONDERwIjSVe el s cholen i n het vo or t gez et onder w i j s z i jn b ez i g met i n novat ie s i n het onder w i j s . I T - i n novat ie s m a ken h ier e en g r o ot de e l va n u i t . M a a r met wel ke I T - ver a nder i n gen z i jn s cholen b ez i g en va n wel ke gebr u i k s vor men vo or de I T - t o epa s s i n gen m a ken s cholen gebr u i k? D it a l le s z a l a a n b o d komen i n d i t a r t i ke l . Ver der wor dt kor t gekeken n a a r het r endement va n I T - i n novat ie s i n het onder w i j s . D e c onc lu s ie va n het a r t i ke l i s d at er nog e en g r ot e s t ap t e m a ken va l t met b et r ek k i n g t o t empi r i s che r endement s onder z o eken op het gebie d va n I T - i n novat ie s .
Innovaties in het onderwijsIn het voortgezet onderwijs is tegenwoordig veel aandacht voor
innovaties en ook in Den Haag staat innoveren hoog op de politieke
agenda. Zo begint de stimulans om te innoveren op scholen, in
gang gezet door de overheid, zijn vruchten af te werpen. Naast
het innoveren vanwege financiële prikkels beginnen scholen ook
steeds meer uit zichzelf het belang van innovaties in te zien. Het
begrip innovatie leidt echter tot veel discussie, aangezien het op
diverse manieren geïnterpreteerd kan worden. De interpretatie
varieert van het ontdekken en in gebruik nemen van een volledige
nieuwe toepassing in het onderwijs, tot het veranderen van het
huidige onderwijssysteem en het verder uitbouwen van ingevoerde
veranderingen. In dit artikel wordt een innovatie beschouwd als een
idee, concept of product dat voor de school die het invoert nieuw of
anders is ten opzichte van de huidige situatie.
In het kader van het promotieonderzoek van de auteur naar innovaties
in het onderwijs en een gelijknamig project in opdracht van de
VO-Raad, zijn interviews gehouden met leden van het management
van scholen in het voortgezet onderwijs. Uit deze interviews blijkt
dat veel scholen vooral innoveren om hun concurrentiepositie te
versterken en om de kwaliteit van hun onderwijs te verbeteren.
Daarnaast voelen scholen zelf vaak een behoefte om te veranderen.
Niet alleen een verandering in de missie en visie van een school,
maar ook de veranderende leerlingpopulatie speelt hierin een grote
rol. Alle geïnterviewde scholen staan zeer positief ten opzichte van
innoveren in het onderwijs. Zij zien het allereerst als een verrijking
van het onderwijs, maar daarnaast ook als een noodzakelijk middel om
de kwaliteit van het onderwijs op peil te houden. Er zijn echter nog
wel wat obstakels op het innovatiepad van het schoolmanagement.
Allereerst is er het probleem van draagvlak. Komt een innovatie
idealiter van onderaf, vanuit het docentencorps, of wordt het
van bovenaf, vaak door het management, opgelegd? De meeste
geïnterviewde schoolmanagers zijn het erover eens dat een innovatie
die van onderaf komt, vaak veel meer draagvlak heeft, makkelijker
ingevoerd wordt en tot een groter succes leidt. Het is echter niet altijd
mogelijk te wachten tot innovaties van onderaf komen. Aangezien hier
vaak enige tijd overheen gaat, moeten deze beslissingen in sommige
gevallen dus vanuit het schoolmanagement komen. Ook in dat laatste
geval kan men draagvak creëren, maar dit is een proces wat met grote
voorzichtigheid behandeld dient te worden. Begin met het overtuigen
van een klein deel van je docentencorps en laat deze mensen op
hun beurt andere docenten overtuigen van het belang en nut van de
innovatie in kwestie. Deze methode wordt door een aantal scholen
gebruikt. Een tweede obstakel is financieel van aard: het management
zal financiële middelen opzij moeten zetten of elders zien te
verkrijgen om de innovatie te kunnen realiseren, zeker op langere
termijn. Een innovatie kost veel geld en lijkt pas vaak op langere
termijn ook financieel daadwerkelijk iets op te leveren. Al met al is
het voor een school niet eenvoudig om continue te blijven innoveren.
Binnen de innovaties op scholen in het voortgezet onderwijs zijn
er verschillende typen innovaties te onderscheiden. Zo innoveren
scholen onder andere op het gebied van lesmateriaal, lesmethoden,
bouwkundige aanpassingen en IT. Daarnaast vinden er organisatorische
veranderingen plaats, zoals een veranderde aansturing van docenten
en een nieuwe betalingsregeling voor docenten. Echter, als men
het heeft over innovaties, wordt al snel gedacht aan technologische
veranderingen. Uit de innovatiemonitor 2008 (Klein et al. 2008) blijkt
dat 31 procent van de scholen onder andere gekozen heeft voor het
innovatiethema IT. Binnen de typen die onderscheiden worden, wordt
IT dus wel gezien als een belangrijk type innovatie. Daarnaast is het
vaak een voorwaarde om andere innovaties te faciliteren. Daarom
ligt in het vervolg van dit artikel de focus op IT-innovaties in het
voortgezet onderwijs.
30 .ego
IT- innovaties in het voortgezet onderwijsIn het voortgezet onderwijs kunnen verschillenden typen IT-innovaties
onderscheiden worden. Tabel 1 geeft een overzicht van de IT-
investeringsprioriteiten waar scholen in het voortgezet onderwijs
(VO-scholen) zich op dit moment of in de toekomst mee bezig houden.
Uit tabel 1 valt op te maken dat scholen vooral willen investeren in
het gebruik van breedband, netwerkvoorzieningen en de elektronische
leeromgeving. Daarnaast zijn investeringen in digitale schoolborden
en computers vaak onderdeel van het (toekomst)plan van een
VO-school. Uit de interviews blijkt dat computers, breedband en
netwerkvoorzieningen vaak niet meer als een innovatie worden gezien,
maar als een noodzakelijke voorziening om de overige IT-innovaties
te kunnen faciliteren. Bij scholen ligt vandaag de dag veel nadruk op
het gebruik van het digitale schoolbord (figuur 1) en de elektronische
leeromgeving. Voor een groot deel van de geïnterviewde scholen
geldt dat interactie tussen de leerlingen hoog op de onderwijskundige
agenda staat De elektronische leeromgeving kan hier een grote
bijdrage aan leveren. Ook het digitale schoolbord kan de interactie
tussen leerlingen bevorderen. Het is een interactief bord waar
direct gegevens op aangepast en toegevoegd kunnen worden. Deze
wijzigingen zijn mogelijk door zowel de gebruiker van het bord
als de overige gebruikers van het bestand wat op het bord wordt
gepresenteerd. Daarnaast draagt het gebruik van deze IT-middelen
volgens de scholen bij aan het leveren van onderwijs op maat, één van
de punten die in vele plannen van het schoolmanagement terugkomt.
De schoolmanagers geven wel aan dat digitale schoolborden vaak
maar op beperkte schaal worden ingevoerd. Docenten moeten echt
enthousiast zijn over het digitaal schoolbord en er ook daadwerkelijk
gebruik van maken bij het lesgeven, anders is het verspilde moeite en
geld, aldus één van de managers. De enthousiaste docenten worden
vervolgens ingezet om andere docenten te enthousiasmeren en het
gebruik van digitale schoolborden op die manier uit te breiden binnen
de school.
De elektronische leeromgeving is bij alle geïnterviewde scholen
ingevoerd, maar het gebruik ervan verschilt enorm. Zo heeft de ene
school de elektronische leeromgeving alleen gefaciliteerd en laat deze
school het aan de docenten over of ze er gebruik van willen maken.
Een andere school stelt iedere docent verplicht om er mee te werken
door bij alle vakken een digitale studieplanner in te voeren, waar
docenten vooraf de planning voor de hele periode in opnemen. Een
derde school gaat nog verder door ook ouders toegang te bieden tot
de elektronische leeromgeving, zodat ouders op elk moment inzicht
hebben in de cijfers en absentiegegevens van hun kind(eren). Deze
openheid vereist uiterste precisie van docenten: er dient niet alleen
tijdig geregistreerd te worden, maar ook hebben tikfouten met dit
nieuwe systeem grotere gevolgen. Ouders kunnen alleen het online
cijfer zien en zouden hun kinderen alleen op basis daarvan beoordelen.
De elektronische leeromgeving wordt ook gebruikt voor de coördinatie
van en samenwerking tussen leerlingen op vakoverstijgende projecten
en het inschrijven voor toetsen en keuzevakken.
Andere IT-innovaties, die uit de interviews naar voren zijn gekomen
maar niet zijn opgenomen in tabel 1, zijn bijvoorbeeld het digitaal
afnemen van school- en eindexamens en het gebruik van digitaal
lesmateriaal.
Gebruiksvormen Scholen gebruiken IT-innovaties op verschillende manieren en stellen
diverse doelen bij het gebruik van deze innovaties. Er is echter
enige discrepantie tussen wat men een innovatie noemt en wat men
een gebruiksvorm noemt. Zo wordt bijvoorbeeld de elektronische
leeromgeving zowel in tabel 1 als in figuur 2 opgenomen. Figuur 2 laat
Figuur 1: Digitaal schoolbordBron: SMART Technologies™
Tabel 1: Percentage scholen dat volgens management hoge prioriteit
geeft aan uitgaven in de komende drie jaar op het gebied van IT-
voorzieningen
Bron: Vier in Balans Monitor 2008 (Kennisnet 2008)
• Bl
ank,
J.L
.T.
en B
.L.
van
Hul
st (
2008
). “
Prod
ucti
ve In
nova
tion
s in
Hos
pita
ls:
An
Empi
rica
l Res
earc
h on
the
Rel
atio
n be
twee
n Te
chno
logy
and
Pro
duct
ivit
y in
the
Dut
ch H
ospi
tal I
ndus
try.
” H
ealt
h Ec
onom
ics.
•
Brum
mel
huis
ten
, A
. (2
006)
. A
ansl
uiti
ng o
nder
wij
s en
dig
ital
e ge
nera
tie.
Jaa
rboe
k IC
T en
sam
enle
ving
. D
e di
gita
le g
ener
atie
. H
aan
de,
J. e
n C.
van
‘t
Hof
. D
en H
aag,
SC
P. •
Ken
nisn
et (
2008
). V
ier
in B
alan
s M
onit
or
2008
: St
and
van
zake
n ov
er ic
t in
het
ond
erw
ijs.
Zoe
term
eer,
Ken
nisn
et. •
Klei
n, T
., C
. O
omen
en
J. v
an d
er L
inde
n (2
008)
. Be
weg
ing
in B
eeld
III -
fei
ten
en v
erha
len
over
inno
vati
e in
het
voo
rtge
zet
onde
rwij
s 20
08.
VO-p
roje
ct In
nova
tie.
Utr
echt
, O
bero
n& V
O-R
aad.
• O
omen
s, M
., M
. H
ulse
n, I.
Vis
ser
en M
. Jo
ngen
eel (
2008
). R
ende
men
t va
n ic
t in
het
(vo
ortg
ezet
) sp
ecia
al o
nder
wij
s. U
trec
ht,
Obe
ron.
•
verder zien dat IT-toepassingen tot 2005 vooral gebruikt werden voor
oefenprogramma’s en tekstverwerking. In 2006 was het merendeel
tekstverwerking, terwijl in 2008 het opzoeken op het internet de
overhand heeft gekregen. Opvallend is dat in 2008 het digitaal toetsen
en de elektronische leeromgeving onderdeel zijn geworden van de
gebruiksvormen. Ondanks dat dit kleine aandelen betreft, zijn deze
twee gebruiksvormen duidelijk in opkomst.
Rendement Over het potentiële rendement van IT-innovaties in het onderwijs is
iedereen het eens. IT-innovaties zouden onder andere de docenten
ontlasten, meer zelfstandigheid creëren voor de leerlingen, onderwijs
op maat mogelijk maken, het onderwijs verrijken en het onderwijs
aantrekkelijker maken (Kennisnet 2008). Maar is het rendement
wel zo hoog als verwacht wordt? Oomens et al.(2008) hebben
onderzoek gedaan naar het rendement van IT in het (voortgezet)
speciaal onderwijs. Zij kunnen concluderen dat de motivatie van
leerlingen toeneemt, dat de onderwijsdoelen die vooraf gesteld
waren gerealiseerd zijn en dat het IT-gebruik passend is voor de
algemene onderwijsdoelen. Er worden in dit rapport echter geen
uitspraken gedaan op basis van empirisch onderzoek. Daarnaast gaat
het rapport over scholen in het (voortgezet) speciaal onderwijs.
Het is niet duidelijk wat de toepasbaarheid hiervan is op reguliere
scholen in het voortgezet onderwijs. Ook Kennisnet (2008) heeft
scholen gevraagd naar de opbrengsten van IT en concludeert dat 90
procent van de schoolleiders tevreden is over het rendement van IT.
Verder worden er uitspraken gedaan over de verbeterde motivatie van
leerlingen en de mogelijke tijd- en kostenbesparing die het oplevert.
Ook hier worden dus geen harde uitspraken gedaan over de relatie
.ego 31
Figuur 2: Gebruiksvormen IT-toepassingen in het voortgezet onderwijsBron: Vier in Balans Monitor 2008 (Kennisnet 2008)
it in het onderwijs
AGEN
DA
Het 9e nationale e-Government congres
WTC, Rotterdam
20 januari 2009
www.e-governmentcongres.nl
Business Intelligence 2009
Figi, Zeist
27 januari 2009
www.heliview.nl
Enterprise Content Management
Dekker, Zoetermeer
28 januari 2009
www.heliview.nl
IT Security 2009
Intres, Hoevelaken
5 februari 2009
www.heliview.nl
Software as a Service
Figi, Zeist
19 februari 2009
www.heliview.nl
IT Asset Management 2009
Jaarbeurs Utrecht
4 maart 2009
www.heliview.nl
Symposium “Innovating IT”
Universiteit van Tilburg
5 maart 2009
www.vijfmaart.nl
Document & Workflow 2009
Intres, Hoevelaken
26 maart 2009
www.heliview.nl
Bedrijfsoverdracht in het MKB
De Kuip, Rotterdam
31 maart 2009
www.heliview.nl
.ego32
it in het onderwijs
tussen IT en onderwijsprestaties. Een ander onderzoek waarin de
rendementen van IT-gebruik op scholen aan bod komt, is uitgevoerd
door Ten Brummelhuis (2006). Hij zet een aantal onderzoeken naar het
rendement van IT op een rij en laat zien dat uit Nederlands onderzoek
blijkt dat leerlingen meer plezier hebben en meer en sneller leren
als ze IT gebruiken. Ten Brummelhuis beschrijft verder een aantal
meta-analyses uit het buitenland, waarin de conclusie getrokken wordt
dat prestaties van leerlingen die vertrouwd zijn met IT, bij vakken als
bijvoorbeeld wiskunde en taal, aanzienlijk verbeterd zijn.
ConclusieEr is al een behoorlijk aantal onderzoeken verricht naar IT-innovaties
in het onderwijs, maar zoals eerder beschreven is het merendeel
hiervan kwalitatief van aard en niet met empirisch onderzoek
onderbouwd. Dit laatste kan van grote waarde zijn als toevoeging op
de eerder genoemde onderzoeken. In de zorg is wel al een empirisch
onderzoek uitgevoerd naar het effect van technische innovaties op de
productiviteit van een ziekenhuis. Blank en van Hulst (2008) tonen in
dit onderzoek aan dat het mogelijk is om een relatie te leggen tussen
innovaties enerzijds en productiviteit anderzijds. Zij concluderen
dat wanneer technologische veranderingen plaatsvinden aan de
productiekant, sommige van die technologieën de kosten verlagen en
de productiviteit verhogen. De auteur van dit artikel is voornemens
om in de toekomst een dergelijk onderzoek op de onderwijssector
toe te passen, om ook relaties te kunnen leggen tussen ingevoerde IT-
innovaties en de onderwijsprestaties.
o v e r d e a u t e u r
Carla Haelermans Msc. is afgestudeerd econoom en
momenteel als promovendus werkzaam bij het instituut
iPse studies van de tU delft. Haar promotieonderzoek richt
zich op innovaties in het voortgezet onderwijs en de relatie
hiervan met onderwijsproductiviteit.
COLUMN
33.ego
Mat Huizing
Mat ([email protected]) is
consultant bij Infoprofs. Hij r icht
zich vooral op het ontwikkelen van
een model-driven aanpak voor de
Web Oriented Architecture en op
cloud computing en SaaS.
A l s j e e e n b l o k a a n j e b e e n k w i j t b e n t , b e n j e o o k d e g r i p o p d a t
b l o k k w i j t .
De Oostenrijks-Amerikaanse econoom Joseph Schumpeter heeft het begrip ‘creative destruction’
geïntroduceerd. Dat hield in dat in een goed functionerende markteconomie steeds aan kapitaal-
vernietiging wordt gedaan omdat bestaande bedrijven ter ziele gaan. Maar ze worden vervangen door
nieuwe bedrijven die beter, sneller, efficiënter en goedkoper kunnen werken. Voor de bedrijven die
verdwijnen, is dat natuurlijk rampzalig, maar voor de samenleving als geheel is het juist goed: er
treedt innovatie op, de productiviteit stijgt en de welvaart neemt toe.
De neiging om bestaande bedrijven overeind te houden, is weliswaar begrijpelijk en voor de direct
betrokkenen (eigenaars, werknemers, leveranciers) voordelig, maar op de wat langere duur desastreus.
Immers, middelen die gestoken hadden kunnen worden in nieuwe welvaartsver-hogende technieken en
bedrijven, vloeien nu naar oude bedrijven die op den duur toch het loodje zullen leggen, en hoe dan
ook minder productief zijn dan de nieuwe bedrijven zouden zijn geweest. Ik moet wel eens aan die
‘creative destruction’ denken als ik deelneem aan de discussies over Service Oriented Architectures
(SOA) en legacy integratie. Vaak wordt gezegd dat het mogelijk is om de investeringen in bestaande IT-
systemen (de zogenaamde ‘legacy’) te behouden en toch die systemen op een flexibele wijze en via het
web te kunnen gebruiken. Om dat te kunnen bereiken moet men een SOA inr ichten met een Enterprise
Service Bus (ESB).
In de praktijk komt hier meestal weinig van terecht. SOA en ESB blijken erg ingewikkeld en bovendien
duur. De voordelen van die ‘ontsluiting’ van de legacy vallen vaak ook tegen omdat legacy zich
helemaal niet goed als service laat ontsluiten, tenzij nog grotere investeringen worden gedaan. En nu
komen SaaS (software as a service) en cloud computing (ik zal het hierna op één hoop gooien onder de
term ‘SaaS’) om de hoek kijken. SaaS zet het businessmodel zoals dat tot nog toe in de IT opging, op
zijn kop. Je betaalt niet meer van te voren (voor een licentie of voor de bouw van maatwerk), maar
voor het gebruik: per transactie, per gebruiker per maand, per opgeslagen MB. Standaardfunctionaliteit
afgerekend op gebruik. ‘Functionaliteit uit de muur’, zogezegd.
Om deze voordelen te boeken moet je wel wat gangbare ideeën over IT overboord zetten. De kracht
van SaaS zit in de standaardisatie. Je gaat dezelfde functionaliteit gebruiken als de buurman of
concurrent die hetzelfde SaaS-systeem gebruikt. Voor gebruikers die nog leven met de illusie dat
hun IT-systeem uniek is en een ‘strategisch voordeel’ oplevert, is dat een forse stap. Aanpassen
en customizen van SaaS kan meestal wel,
maar is onverstandig. Het is toch weer
een voorinvestering. Ik hoor wel eens de
tegenwerping: “Dan ben ik de gr ip op mijn IT
kwijt!” Ja, dat is zo. Als je een blok aan je
been kwijt bent, ben je ook de gr ip op dat blok
kwijt.
Het is wel verstandig om te zorgen dat je niet met huid en haar aan de SaaS-leverancier bent
overgeleverd. Dat kan door het maken van een model (een goed object- of datamodel is meestal
voldoende) van de informatie die ‘uitbesteed’ wordt. Dat model wordt geprojecteerd op het model van
de leverancier. Door zo te werken is het mogelijk om betrekkelijk makkelijk gegevens te converteren,
te up- en te downloaden en dus ook om van leverancier te wisselen. En wat je vooral ook niet moet
gaan proberen is de ‘integratie’ van legacy ‘integreren’ met SaaS. Natuurlijk, dat kan wel eens nodig
zijn, maar je moet steeds heel goed kijken naar de alternatieven: gewoon niet integreren en los naast
elkaar laten staan of het legacy-systeem zelf ook vervangen door een SaaS-toepassing. Want SaaS
zal, denk ik, leiden tot de ‘creative destruction’ van veel van de bestaande IT-systemen. Ze zullen
worden vervangen door het gebruik van SaaS, wat veel goedkoper is, geen r isico vormt, nauwelijks
investeringen vergt en de bedrijven niet meer vastklinkt aan enorme IT-systemen en de bijbehorende
staf. Dat zal niet in één klap gaan. Sommige systemen zijn nog niet te vervangen en sommige systemen
misschien wel nooit.
Maar je moet wel bereid zijn om die ‘creative destruction’ te laten gebeuren en niet water in de wijn
te doen door bestaande systemen nodeloos en tegen hoge kosten te integreren en daarmee hun leven
te verlengen. Want de concurrent die de radicale keuze maakt, heeft een groot kostenvoordeel en dat
zal op de markt te merken zijn.
CREAtIEVE VERNIEtIGING
ADVERTENTIE
E&Y
34 .ego
35.ego
PROCESS MINING: EEN NIEUw GEREEDSCHAP VOOR DE It AUDItOR
Doo r : Em ie l Ve rmeu l en
St e e d s me er pr o c e s s en wor den onder s t eu nd do or i n for m at ie sys t emen en l at en ‘d i g i t a le sp or en ’ acht er. D ez e sp or en k u n nen wor den ge a n a lys e er d om z o wa a r devol le b e d r i j f sken n i s t e c r e ër en . Het a n a lys er en va n d ie gegeven s wor dt o ok wel pr o c e s s m i n i n g geno emd . P r o c e s s m i n i n g k a n b i j vo orb e e ld b i j f i n a nc ië le i n s t e l l i n gen wor den gebr u i k t om on r ege l m at ig he den o f z e l f s f r aude op t e sp or en .
Business Process ManagementBedrijven streven er tegenwoordig steeds meer naar om processen
zo optimaal mogelijk te beheersen. Gedurende de jaren zijn hier
tal van methoden en best practices voor ontwikkeld. Eén van deze
methoden is Business Process Management (BPM). Het doel van
BPM is om processen continu te blijven verbeteren om zo optimale
efficiëntie en effectiviteit te bewerkstelligen. Daarnaast streeft men
met BPM ook naar flexibiliteit en het integreren van systemen met de
bedrijfsprocessen. De systemen die deze processen ondersteunen,
zijn vaak de grotere applicaties zoals Enterprise Resource Planning
(ERP) systemen en Workflow Management (WFM) systemen. Eén van
de voordelen van deze in het proces geïntegreerde applicaties, is dat
ze alle transacties en berichten binnen het proces bijhouden en de
informatie consolideren in zogenaamde event logs. Uit deze event
logs kan waardevolle informatie over het proces worden gehaald.
Binnen BPM zijn er tal van analyse-technieken en -methoden waarmee
operationele processen kunnen worden beoordeeld.
Process miningEen recent ontwikkelde methode voor het analyseren van processen is
process mining1. Process mining omvat het extraheren van informatie
over een proces uit event logs. Binnen process mining wordt er
onderscheid gemaakt tussen verschillende analyse-types. De twee
belangrijkste hiervan zijn ‘discovery’ en ‘conformance checking’. Bij
discovery gaat het om de situatie dat er van tevoren geen procesmodel
beschikbaar is. Process mining-technieken maken het onder andere
mogelijk om in deze situaties relatief eenvoudig een procesmodel te
genereren. Conformance checking wordt toegepast in situaties waarin
wel een procesmodel aanwezig is. In dit geval kan het met process
mining gegenereerde model vergeleken worden met het beschreven
model. Wat er dan in wezen gebeurt, is dat het ontwerp wordt
vergeleken met de werkelijke situatie. Hierin schuilt gelijk de kracht
van process mining: er kan inzichtelijk worden gemaakt hoe het proces
daadwerkelijk verloopt.
Behalve het genereren van procesmodellen is het met process mining
technieken ook mogelijk om dieper in het proces te kijken. Zo kan
worden bekeken welke medewerkers bepaalde activiteiten hebben
uitgevoerd. Daarnaast kan men inzicht krijgen in doorlooptijden binnen
een proces en kunnen vaak voorkomende patronen overzichtelijk
worden weergegeven. Onderzoekers aan de TU Eindhoven zijn al
enkele jaren bezig met het ontwikkelen en verbeteren van process
mining-technieken. Daarbij hebben ze de software-tool ProM
ontwikkeld. Deze applicatie maakt het mogelijk om process mining
analyses uit te voeren op event logs. De tool is opgebouwd uit plug-ins
en is daardoor eenvoudig uit te breiden met nieuwe technieken. Op dit
moment zijn er ongeveer 250 verschillende technieken beschikbaar in
de tool.
PraktijkNaast het wetenschappelijk onderzoek dat wordt verricht, zijn er
ook al diverse praktijkopdrachten uitgevoerd met process mining en
ProM. Zo is er voor de gemeente Alkmaar een onderzoek verricht
naar de effectiviteit van de invoering van een Workflow Management
(WFM) systeem. Het betrof een applicatie bij de gemeente die werd
geïmplementeerd voor het verwerken van facturen. Met behulp van
process mining kon onder andere worden vastgesteld dat er na de
invoering van het WFM-systeem, kortere verwerkingstijden voor
individuele processtappen werden behaald. Hieruit bleek dus dat
de invoering van het WFM-systeem een positief effect had op de
efficiëntie van het proces.
Een ander voorbeeld is het onderzoek dat voor ASML is uitgevoerd.
ASML is momenteel de wereldwijde marktleider op het gebied van
apparatuur waar chips mee gemaakt worden. Omdat in deze markt
de zogenaamde ‘time-to-market’ een essentieel concurrentiemiddel
is, werd er met behulp van process mining onderzoek gedaan naar
het testproces binnen ASML. Hierbij werd de werkelijke situatie
geanalyseerd in vergelijking met de door ASML gedefinieerde situatie.
Daarbij kon een aantal belangrijke afwijkingen van het vooraf 1: Voor meer informatie zie www.processmining.org
36 .ego
gedefinieerde proces worden vastgesteld. Het zorgde er daarnaast
ook voor dat ASML intern de processen kon gaan verbeteren op basis
van het werkelijke proces in tegenstelling tot alleen het gedefinieerde
model.
IT AuditingBovenstaande onderzoeken zijn slechts enkele voorbeelden van
succesvolle toepassingen van process mining in de praktijk. Er
zijn diverse andere mogelijke toepassingen voor process mining
te bedenken. Zo zou process mining wellicht kunnen worden
toegepast binnen IT auditing. IT auditing omvat het beoordelen van
een object op bepaalde kwaliteitsaspecten. Dit object is vaak een
informatiesysteem of applicatie. De kwaliteitsaspecten zijn onder
andere beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid (deze drie
aspecten samen impliceren betrouwbaarheid). Ook wordt er van de
auditor verwacht uitspraken te doen over de effectiviteit en efficiëntie
van een systeem volgens de normen van NOREA2. De IT auditor
beoordeelt een informatiesysteem vanuit een risicoperspectief. Vaak
hebben organisaties interne beheersmaatregelen geïmplementeerd
om zo hun risico’s te ondervangen. Het is aan de IT auditor om een
inschatting te maken of de organisatie de risico’s voldoende in de
greep heeft. Uiteindelijk kan de IT auditor met een redelijke mate van
zekerheid uitspraken over de betrouwbaarheid van een systeem doen.
Dit is vaak nodig in het kader van de jaarrekeningcontrole. Hierbij
werkt de IT auditor samen met de financial auditor (accountant) die
een uitspraak doet over de betrouwbaarheid van de financiële cijfers.
Over de systemen waar de financiële cijfers uit komen, moet ook een
oordeel worden gegeven en dat is de
taak van de IT auditor. Deze opdrachten
worden ook wel ‘assurance’ opdrachten
genoemd. Een ander type opdracht die IT
auditors uitvoeren zijn adviesopdrachten.
Hierbij is het doel meer gericht op
het advies geven in plaats van het
controleren van een systeem. In dit type
opdrachten ligt de focus ook wat meer
op de kwaliteitsaspecten efficiëntie
en effectiviteit. Intuïtief lijkt er een
relatie te zijn tussen process mining en
IT auditing. Op het eerste gezicht lijken
er dus mogelijkheden te zijn om process
mining-technieken in te zetten voor IT
auditing doeleinden.
Verschil met IT auditingMomenteel wordt er aan de Erasmsus
Universiteit Rotterdam onderzoek gedaan
naar mogelijke toepassingen voor process
mining binnen IT auditing. Hierbij zijn
bedrijven zoals Ernst & Young betrokken
om ook de praktische aspecten van het
vraagstuk te kunnen beantwoorden.
Binnen de Technology Security and
Risk Services (TSRS) van Ernst & Young
wordt momenteel onderzocht hoe
process mining toegevoegde waarde
kan bieden aan een IT auditor. Want
ondanks dat er mogelijke toepassingen
voor process mining lijken te zijn, is het wel zaak dat de IT auditors er
ook toegevoegde waarde in zien. Het is daarom belangrijk om in kaart
te brengen op welke vlakken die toegevoegde waarde geboden zou
kunnen worden.
Een mogelijkheid is dat de IT auditor process mining kan gebruiken
om inzicht te krijgen in een bepaald proces. Binnen organisaties
kunnen processen erg complex worden. Toch is het aan de auditor om
die processen te beoordelen. Met process mining zou de auditor het
Voorbeelden van ProM
37.ego
proces in kaart kunnen brengen zoals dat werkelijk verloopt, om op die
manier inzicht te krijgen waardoor de risico’s in kaart kunnen worden
gebracht.
Process mining zou ook kunnen worden ingezet om bepaalde controles
uit te voeren. Momenteel maakt men gebruik van steekproeven om
bepaalde aspecten te toetsen. Hierbij wordt de steekproef zo genomen
dat er altijd een aanvaardbare mate van zekerheid wordt bereikt voor
de uitspraken die worden gedaan. Stel je voor dat je in één klap alle
gevallen kan bekijken, dan zou je wellicht met een hogere mate van
zekerheid je conclusies kunnen onderbouwen. Hoewel het onderzoek
nog niet is afgerond, lijkt de toegevoegde waarde van process mining
vooral te liggen op het vlak van data analyse3. Dit wordt vaak ingezet
bij specifieke opdrachten of vragen van klanten waarbij het vaak gaat
om adviesopdrachten. Process mining zou in dit geval een extra tool
in de gereedschapskist van de IT auditor kunnen zijn. Voordat process
mining zomaar kan worden ingezet, zijn er echter wel wat praktische
problemen waarmee rekening moet worden gehouden. Zo worden
er momenteel bij lang niet alle bedrijven en applicaties event logs
gegenereerd. Als er geen event log beschikbaar is, kan process mining
ook niet worden toegepast. Er is in de afgelopen jaren wel een groei
geconstateerd in gebruik van systemen die event logs genereren, zoals
ERP- en WFM-systemen. De verwachting is dat deze groei zich zal
voortzetten in de toekomst. Een ander obstakel waarmee de IT auditor
te maken heeft, is dat bedrijven niet staan te springen om event logs
te overhandigen met daarin al hun bedrijfsgegevens. Vaak bevatten
deze event logs ook gegevens over personen en dan kunnen er privacy-
kwesties spelen. Hierdoor geven bedrijven momenteel nog de voorkeur
aan een auditing-methode waarbij er minder event logs hoeven te
worden gebruikt.
Ondanks de bovengenoemde aspecten lijkt process mining in
de praktijk toepasbaar te zijn. Zo zijn de eerste commerciële
softwareproducten die gebruik maken van process mining, reeds op
de markt verschenen. Wat het onderzoek betreft, lijken voorlopige
resultaten te ondersteunen dat process mining wel degelijk
toegevoegde waarde kan bieden voor bepaalde werkzaamheden van
een IT auditor.
2: NOREA staat voor Nederlandse Orde van Register EDP-Auditors en is de
Nederlandse beroepsvereniging voor IT auditors, zie ook www.norea.nl
3: Binnen Ernst & Young TSRS bestaan diverse gespecialiseerde afdelingen. Voor
de afdelingen voor data analyse en ERP lijkt process mining toegevoegde waarde
te kunnen bieden.
Process Mining
o v e r d e a u t e u r
Momenteel is emiel vermeulen bij ernst & Young tsrs in dienst als
stagiair. in het kader van zijn afstuderen aan de erasmus Universiteit
rotterdam doet hij onderzoek naar de mogelijke toegevoegde
waarde die process mining zou kunnen bieden voor een it auditor.
ben je geïnteresseerd in een afstudeerstage of startersfunctie bij ernst
& Young, neem dan contact op met ellen van Heerwaarden via het
e-mailadres [email protected]
By : J e v i n Ramja t t an
USER ACCEPtANCE IN SyStEM IMPLEMENtAtION
This concept was popular in the early 1990s, but is possibly not so
popular or even relevant now. It has, however, sparked a recent
interest in the formal, structured, and thorough evaluation of
Information Systems (IS) and their success by modern and (financially)
capable organizations.
Acceptance If the perceived ease of use and the perceived usefulness are
positive, then this may result in the behavioural intention of eventual
(actual) system usage, receptivity and possible user satisfaction. This
transition, however, is not guaranteed to occur, since there are other
factors influencing adoption. In the following sections the expectancy
theory will be explored in order to elucidate these psychological
influences, as well as any other issues affecting adoption such as
innovation dissonance, user resistance, and social influence. However,
firstly the importance of user acceptance in general is described.
Owing to the emergent focus on the organizational context of IS
and on user-centred design and implementation, “acceptability of
systems among their targeted users has been identified as a crucial
determinant of the strategic application of the systems” (4). There
are several theories in IS that aim to analyze users’ adoption of new
technologies. Theories include the TAM, innovation diffusion theory
(explaining early adopters and laggards), social cognitive theory
(a framework for understanding, predicting, and changing human
behaviour) and the expectancy theory. Although they altogether
contribute to the users’ psychological influence to accept a system, in
this case, only the expectancy theory will be delved into.
The expectancy theory conceives that individuals will engage in
behaviour that they perceive as eventually leading to valued rewards.
There are three catalysts of motivation toward acceptance that are
encompassed by this: expectancy, instrumentality, and valence.
EffortPerformance expectancy refers to the individual’s subjective
perception that effort will lead to performance (past experience
and self-confidence influence this). PerformanceOutcome
instrumentality refers to the perception that if one meets the above
performance expectations; an intrinsic/extrinsic reward will be
given as compensation for the effort. Finally, outcome valence is the
perceived value that an individual attaches to the actual rewards
(current needs, personal objectives, values and preferences influence
this)4. Management must consider these socio-psychological factors
of users and strategically adapt to it (by implementing, intrinsic &
extrinsic rewards for successful usage; see Table 1) or face the costly
burdens of innovation dissonance and user resistance.
Innovation dissonance occurs when “symbolic adoption conflicts with
actual adoption, for example, in a mandatory adoption environment, a
potential end-user may have little desire to utilize the IS (low symbolic
adoption), but is forced to comply, through ... rewards or punishment”
(5). When an individual is forced to comply, they are usually placed in
a state of cognitive dissonance, which produces an unpleasant feeling
caused by incongruence between one’s own beliefs and actions (6); and
a predicament of whether to accept or resist the implementation.
Essentially, it means that when managers enforce a compulsory usage
policy, users are faced with a mental conflict of whether to accept
the system or not. Since their personal “symbolic” feelings (toward
the system) conflict with their “actual” behaviours (what management
wants them to do). Dissonance can be reduced by changing either
behaviour (by means of forced compliance or informed illustration of
the usefulness) or beliefs (by means of information sharing, extensive
system marketing to users and convincing by means of incentive).
However, users usually tend to refuse these dissonance reduction
methods. When they are simply content with the current system;
the new systems were not marketed well enough, the learning
curve is steep or the change involves loss of some benefit or luxury.
Organizations should aim to uncover the cognitive sources of
innovation dissonance. Furthermore, they should understand that
T he pr o duc t iv i t y pa r adox i s t he obs er vat ion m ade i n c omput er -supp or t e d c o l l ab or at ion a nd o t her bu s i ne s s pr o c e s s a n a lys i s t h at , a s new i n for m at ion t e ch nolog y ( I T ) i s i nt r o duc e d , worker (or u s er) pr o duc t iv i t y m ay de c r e a s e a nd not i nc r e a s e . E s s ent i a l ly, t h i s t he or y p o i nt s t o t he fo l l ow i n g i s sue : a s t he ( f i n a nc i a l ) i nve s tment i n I T a nd I T - r e l at e d pr o je c t s a nd sys t em s i s i nc r e a s e d , worker pr o duc t iv i t y i s subs e quent ly de c r e a s e d (a nd not i nc r e a s e d a s n at u r a l ly ex p e c t e d ).
.ego38
dissonance or misalignment between users’ cognitive expectations and
managerial actions and policies could lead to user resistance against
system usage.
User resistanceSeveral IT projects have failed or stagnated since user resistance
limited the potential and scope of functionality of implemented
IS. One way to counteract user resistance is to put in place an
effective change and transition management plan. This would involve
establishing interactive social networks, meetings, awareness training
and sessions to allow a smooth (mental and physical) transition toward
the new system for users.
This managerial process is an important part in the preparatory phase
of an IS project that occurs before actual implementation and allows
successful control of resistance and procurement of user feedback and
concerns.
Social influence During system implementation, there are several other individualized
motivational factors arising from emotional buy-in through
socializations (knowledge sharing activities) that can affect
acceptance. Some of these include psychological ownership, user self-
efficacy with the system and utility (previously discussed as usability)
(4), as well as Maslow’s hierarchy of needs (self-actualization, and
self-esteem prioritization).
The way others view a person, influences greatly their motivation
to use a system; if management praises a user for their expertise in
usage, others will begin to look up to that user as a mentor and thus
boost the esteem and encourage acceptance. It is obvious also, that
social influence plays a part in an individual’s decision to embrace a
system; people often tend to ‘follow the crowd’ due to fears of being
outcasts or rebels. This is also associated with Maslow’s hierarchy as
the users crave a sense of ‘belonging’.
What should managers doPersistent user resistance can be successfully transformed into user
acceptance by simple changing the management that involves user
participation. As the stakeholder theory suggests, simultaneous
attention should be given to the interests of all legitimate stakeholders
(users included) using attitudes, structures, and practices. One such
structure or practice may be the creation of a participation policy,
which involves the building of trust and collaboration amongst users
by encouraging participative discussion, feedback, requests for
Table 1: The Expectancy Theory (cf. Lim, Pan & Tan 2005)
The IMM IT p r o g r amme
tilburg University takes part in the erasmus Mundus
Programme, which aims to enhance quality in
european higher education and to promote
intercultural understanding through co-operation
with third countries. tilburg University has joined
forces with turku school of economics (Finland) and
iAe Aix Graduate school of Management, Université
Paul Cezanne Aix-Marseille iii (France) in offering
highly-motivated students the international Master in
Management of information technology (iMMit). For
more information about iMMit, please visit:
www.immit.org.
1: D
avis
. (1
989)
. Pe
rcei
ved
usef
ulne
ss,
perc
eive
d ea
se o
f us
e, a
nd u
ser
acce
ptan
ce o
f in
form
atio
n te
chno
logy
. M
IS Q
uart
erly
, 13
(3),
319
-340
. 2:
htt
p://
ww
w.f
sc.y
orku
.ca/
york
/ist
heor
y/w
iki/
inde
x.ph
p/Te
chno
logy
_ac
cept
ance
_mod
el 3
: Bo
ddy,
Dav
id (
2002
). M
anag
ing
info
rmat
ion
syst
ems
an o
rgan
isat
iona
l per
spec
tive
. 4:
Lim
, Er
ic T
.K &
Pan
, Sh
an L
ing
& T
an,
Che
e W
ee.
(200
5).
Man
agin
g us
er a
ccep
tanc
e to
war
ds e
nter
pris
e re
sour
ce p
lann
ing
(ER
P) s
yste
ms
– un
ders
tand
ing
the
diss
onan
ce b
etw
een
user
exp
ecta
tion
s an
d m
anag
eria
l pol
icie
s. E
urop
ean
Jour
nal o
f In
form
atio
n Sy
stem
s. V
ol 1
4, p
p. 1
36-1
49.
5: R
oger
s EM
(19
95)
Dif
fusi
on o
f In
nova
tion
s. F
ree
Pres
s, N
ew Y
ork.
6:
Fest
inge
r, L
. (1
957)
A T
heor
y of
Cog
niti
ve D
isso
nanc
e, T
ravi
stoc
k Pu
blic
atio
ns,
Lond
on.
.ego 39
User acceptance in system implementation
changes and the assistance of other users. There needs to be synergy
amongst managers, technical staff and users, several months before
a system’s design or implementation in order to ensure its success.
Organizations must first understand their users’ needs/desires for
system usage and promote transition programmes to avoid having a
stubborn (or resistant) user. In the case that stubborn users already
exist, overcoming them must be accomplished by proper information
delivery programmes. These efforts to achieve receptivity must be
controlled and monitored due to the fact that, although a user may
accept a system and become satisfied, it does not necessarily signify
that the system is useful or that it will be successful. Finally, the
evaluation of information systems may usually seem to be intended for
systems already in use, but managers need to remember that it should
start from the beginning and remain an ongoing process throughout the
system development and implementation life cycle.
The concepts mentioned here are logical and known by and embedded
in all human beings, that is: “users do not accept a system if they are
not rewarded for their efforts in using it”. This article serves more
as a practical example to remind managers that these issues should
always be considered, rather than a presentation of new theory that
affects system acceptability. Therefore, further research is required
to provide useful, practical and extensive solutions and strategies to
control these problems.
A bou t t he au t ho r
jevin K. ramjattan is an information technology Management
student, originally from Lopinot, trinidad & tobago. He joined
the erasmus Mundus international Master in Management
of information technology (iMMit) programme after
undergraduate studies in new York, UsA and two years of
working experience in three companies of varying industries.
.ego40
User acceptance in system implementation
41.ego
By : Ma r co s Tong
CUStOMER SERVICE AND It: CUStOMER EMPOwER SyStEMS wILL COMPLEMENt CRMC u st omer s er v i c e i s nowad ays a c r i t i c a l f u nc t ion for ne a rly ever y c ompa ny. T r ad it ion a l appr oache s i n m a rket i n g a nd va lue ch a i n s h ave pr ove d t o b e i nc omplet e w it hout t he ac t ive pa r t i c ipat ion o f c u s t omer s . Mor e over, g iven t he g loba l c omp et i t ion a nd t he m ac r o e c onom ic s i t u at ion , c u s t omer r e t ent ion w i l l b e c r uc i a l f or c ompa n ie s t o su r v ive .
Hence, Customer loyalty and ultimately customer advocacy are now
common goals for a large number of companies. For this reason,
Customer Relationship Management (CRM) systems and other IT
innovations are increasingly being used to support the customer
service operations. However, it is difficult to fully realize the
potential benefits of such systems. Change management issues and
a lack of a vision are considered the main causes of failure for CRM
implementations. Cases of bad customer service are still present
nowadays, lowering the customer satisfaction levels.
According to historic reports of the American Customer Satisfaction
Index, the customer satisfaction of nearly every industry has not
improved significantly over the years (see figure 1 on the next
page). Various examples of a perceived bad customer service in
call centers will serve to illustrate this. One of the typical examples
is the inefficient management of customer calls. Sometimes,
customers have to go through a long call flow to reach the person that
could really answer their questions. In the worst cases, customers
reach an “infinite call loop”, in which after talking to a number of
representatives, the customer is talking to the first representative
that picked up the call without having the problem solved. A second
example is the bad attitude from some service agents.
Customers perceive a bad service from representatives that show
an extremely defensive attitude, instead of showing willingness to
understand their problem and to provide alternative solutions. A
variation of this are inaccurate and/or incomplete answers. Some
representatives might attempt to provide a generic solution to a
customer without fully understanding the customer. Other examples
include delays in calls, failure to return calls and redundant
requests for customer information (during the same call, different
representatives might ask the customer for their account number or
the product serial number). All this degrades customer satisfaction.
Unsatisfied customers will not only try to move to other providers but
also to disseminate their bad customer experiences, thus influencing
other customers.
Customer satisfaction consists of a number of aspects, being customer
perceptions and feelings. This includes the feeling of:
⹅ Being treated fairly. For example, service consistency among
clients and information transparency.
⹅ Being considered. For instance, being taken into account in
product development and advertisement decisions.
⹅ Belonging to a group of persons with same needs and
preferences.
⹅ Being involved. Pertaining to a team and having common
goals.
⹅ Having control and flexibility. The ability to control the
price, product bundle, delivery options, quality levels and
communication channels.
CRM is a good attempt to cover these needs, however it is not yet
an integral solutions for managing the relationship with customers.
A relationship is meant to be between two elements or sides. CRM
systems normally do not consider the customer’s perspective.
Customer relationship systems need applications for customers, as a
counterpart. Besides applications such as business intelligence, sales
force automation, call center management and campaign management
Customers need and demand more information and control over
the relationships. They require tools to support their side of the
consumption process, including on-demand detailed information about
the suppliers and their service and applications to manage and decide
on communication flows. For almost every aspect where CRM systems
benefits companies, a customer complement can be implemented.
Some of these are presented in table 1. In general, CRM systems
need to be complemented with applications for customers to manage
the relationships, an idea coined by Newell Frederik in his book
“Why CRM doesn’t work”. This and other authors support Customer
Empowerment as an approach to build effective, efficient and long
term relationships with customers.
42 .ego
Customer empowerment is related to the customer-driven vision and
marketing approach, where decisions are based on the customers’
needs and preferences. Customer empowerment is based on the
same principle as employee empowerment, which is about delegating
decisions and responsibilities to the person that has more information,
that is more involved in the processes and that has more elements to
take right and timely decisions. In addition, customer empowerment
includes offering tools or mechanisms for customers to improve these
decisions and to communicate the income and outcome of every step
in the consumption process effectively. For example, a survey is an
empowerment tool for customers to communicate their expectations,
satisfaction and ideas for improvement.
Customer empowerment is realized when companies take into account
the information provided by customers and perform actions to
reflect what customers request. An integral description of customer
empowerment states that: “The idea involves letting consumers
take control of variables that are conventionally pre-determined
by marketers: product characteristics, place of access, exposure to
advertisements or product information, and even price. Consumers
can shape the marketing interaction, making it more relevant
for themselves, and this should lead to greater involvement and
responsiveness.” Warthieu, Luc (by Lagace, M. 2005)
Customer Empowerment can be supported by various forms of IT
applications and services, that will influence the customer satisfaction
directly and indirectly. First, advances in mobile services and the
integration of communication channels such as internet, fax, phone,
TV and radio, can be used to provide customers with a rich and
smart customer service application. Such application could integrate
information generated from different channels and have the ability to
pull information from other channels. For example, to take a picture or
video of a failing product with a cell phone and send it directly to the
provider requesting its replacement. Second, companies could provide
an online space for customers
to participate in the evaluation
and improvement of products
and services, for instance with
reviews, complaints and an idea
repository. Third, a call center tool
can be developed for customers
to manage their inquiries. Instead
of directing all customers to a
call center with automated voice
menu or having a representative
redirecting all the inquiries,
companies could provide an online
call center portal for customers
to manage the call flows,
including decisions about what
to queue, what representative
to chose, when to escalate an issue and whom to escalate it to.
Fourth, customers can be empowered with reports on what products
were returned by customers within the first month of purchase. And
even more useful, customers could drill down that figure to see pie
distribution of causes for returning those products. Fifth, companies
can sponsor online customer-communities focused on the exchange
of information, the support of issues and brainstorming of ideas.
Examples of these are: online reviews, online troubleshooting forums,
online complaints and online idea sharing. However, all these are just a
few examples of a large number of possible revolutionary applications
that could change the customer service world.
As a precondition for implementing these applications, companies
should consider change in their paradigm towards a customer
oriented vision. This change is two-fold; it requires actions from both
the company side and the customer side. On one hand, companies
should involve every employee in the change process. A top-down
approach along with a divide-and-conquer approach is preferred.
Manager should serve as facilitators and promoters of change.
Steering committees should be formed to control specific aspects
of the process, such as resources, management of information and
management of deliverables and milestones. Employees should be able
to freely express their ideas and issues. This can be materialized not
only with meetings, but also with repositories and discussion forums.
On the other hand, companies should involve customers in their effort.
Representatives should promote, not to confuse with enforce, the use
of customer empowerment applications by customers. They should
also start actions to enrich those applications in a way that customers
can see results. In other words to increase the usefulness of customer
empowerment applications. Finally, such applications should be easy
to use and adapted to the context of the different types of customers,
companies and industries. In conclusion, a change of paradigm is
Figure 1: American Customer Satisfaction Index per industry by year, including the consolidated national index
required for companies to compete and survive. Customer satisfaction
and retention should be a part of the strategy and companies should
strive for it. Service marketing and relationship marketing approaches
provide a framework to think about what needs to be changed and
how to change it. In short, companies should treat customers not only
as buyers but also as persons and as partners. CRM is not an integral
solution to support this effort, Customer Empowerment applications
will complement CRM. Customer empowerment is made possible
because of IT and is assisted by applications of innovations in IT. These
applications improve customer satisfaction through the fulfillment of
needs such as a fair customer service, ability to customize products
and control the communication.
.ego 43
A b o u t t h e a u t h o r
Marcos U. tong Alvarez is originally from Los Mochis, Mexico. He finished
his bachelor studies in tec de Monterrey (itesM). He has a working
experience of four years in developing and maintenance of business
applications and providing customer support both in Mexico and
the UsA. He is currently pursuing an erasmus Mundus program, the
international Master in Management of information technology.
Table 1: CRM benefits and the complementary support of customer empowerment systems
Customer service and it
ADVERTENTIE
IG&H
44 .ego
45.ego
Doo r : Menno v an D i j k & Ma th i eu v an S t r a a t en
LEAN EN INFORMAtIEMANAGEMENt: GEEN tIjD tE VERSPILLEND e f i n a nc ië le d ien s t verlen i n g i s e en i ndu s t r ie d ie d r a a it om i n for m at ie . I n for m at ie , i n d i g i t a le vor m opge s l agen i n i n for m at ie sys t emen , b i jn a on z i chtba a r en on g r i jpba a r, m a a r ver werk t i n enor me vo lu me s . Dat i s het va k gebie d va n i n for m at iem a n ager s , pr o fe s s ion a l s op het r a a k vl a k va n bu s i ne s s en I T. N ie t t em i n z ien we d at er b i j f i n a nc ië le d ien s t verlener s i n pr a k t i jk nog geno eg m i s ga at i n dez e i n for m at iever werk i n g .
Tegelijkertijd slagen steeds meer dienstverleners in Nederland er de
laatste jaren in om goede resultaten te halen met Lean; de vanuit de
auto-industrie afkomstige methode van procesverbetering (oorsprong:
Toyota Production System). In de productie-industrie heeft de Lean
revolutie tot grote veranderingen geleid voor alle afdelingen van het
bedrijf, ook voor de ondersteunende afdelingen. De vraag is nu: als
de informatie-industrie Lean wordt, wat betekent dit dan voor de
informatiemanager?
Lean in de informatie-industrieWie denkt aan industrie, denkt al snel aan grote fabrieken,
vorkheftrucks en lopende banden vol met producten. In tegenstelling
tot de productie-industrie levert de zakelijke en financiële
dienstverlening een product dat weinig fysiek is. De grondstoffen
bestaan uit formulieren, afspraken en gegevens; het eindproduct is een
polis, een advies of een cijfer op een website van een internetbank.
Informatie is hierbij het object dat door het operationele proces
stroomt. Om dat proces te besturen, is eveneens informatie nodig, min
of meer als grondstof voor het operationeel managementproces. Figuur
1 geeft deze twee functies van informatie weer.
Voor zowel de uitvoering als besturing is een goed lopende
informatievoorziening van essentieel belang. Informatietechnologie
moet het mogelijk maken dit proces soepel en kostenefficiënt te laten
verlopen. Het doel is uiteindelijk om de klant te leveren wat deze wil
tegen een concurrerende prijs. Lean is een beproefde methode uit de
industrie, die ook in de informatie-industrie toepasbaar is om juist dat
doel te bereiken. Juist daarom zien we momenteel zo veel successen
met Lean in de financiële dienstverlening.
Informatie en verspillingLean is een methode die is ontstaan bij Toyota en in de rest van de
wereld bekend is geworden door de verschillende boeken die daarover
zijn gepubliceerd (bijvoorbeeld Lean Thinking van Womack & Jones).
Het Toyota Production System heeft eraan bijgedragen dat het bedrijf
inmiddels de grootste autofabrikant ter wereld is. Niet door harder te
werken, maar vooral door slimmer te werken. De vijf basisprincipes
van Lean (Womack et al., 2003) zijn: zet de klant centraal, identificeer
de waardeketen, creëer flow en reduceer verspilling, zorg voor pull
en streef naar perfectie. Deze zijn weergegeven in figuur 2 op de
volgende pagina.
De belangrijkste doelstelling van Lean is het reduceren van verspilling
(Muda in het Japans). Dit zijn alle zaken die voor de klant geen
waarde toevoegen. Klassiek worden er zeven vormen van verspilling
onderscheiden: overbodige stappen, transport, onnodige handelingen,
voorraad, wachttijd, defecten en overproductie. Een klassiek
voorbeeld van het denken over verspilling, is een uitspraak van Shigeo
Shingo. “Only the last turn tightens the
bolt, the rest is just movement”. Dergelijk
bewustzijn van verspilling, gecombineerd
met een streven naar perfectie, stelt vele
Lean bedrijven jaarlijks in staat aanzienlijke
verbeteringen door te voeren.
De informatie-industrie ligt in dit opzicht
nog ver achter. Juist door de beperkte
zichtbaarheid en het gemak waarmee
informatie kan worden gereproduceerd,
is de verspilling in de informatie-Figuur 1: De verschillende functies van informatie in een operationeel proces
46 .ego
industrie vele malen groter dan in de productie-industrie. In de
informatievoorziening ontstaat verspilling zowel bij uitvoering als
bij besturing. De oorzaak is de kwaliteit van informatie. Gebrek
daaraan (te laat, te veel, te weinig, onjuist) veroorzaakt verspilling.
Larry English (2005) onderscheidt negen vormen van verspilling in
informatiekwaliteit. Aan de klassieke vormen voegt hij twee fraaie
informatiespecifieke vormen toe: ‘process failure caused by defective
information’ en ‘wrong or sub-optimized decisions due to defective
information’.
Een aantal voorbeelden: niet opgeruimde netwerkschijven veroorzaken
onnodig zoeken en zelfs dubbel maken van zoekgeraakte zaken.
Intranetten & kennissystemen bevatten vaak overbodige of dubbele
informatie. De verspilling is allereerst de onnodige dubbele invoer
en vervolgens het uitzoeken en filteren daarvan. Dubbel ingevoerde
klanten, onvolledige dossiers, onbruikbare bibliotheken met
standaarddocumenten, talloze eigen sheetjes; de lijst is eindeloos.
Ook in de besturing is verspilling te vinden. Denk aan onbetrouwbare
en onvolledige managementinformatie uit systemen die weer talloze
eigen lijstjes en handmatige tellingen tot gevolg heeft. Erger dan
dit zijn foute beslissingen die genomen worden op basis van onjuiste
informatie. Deze veroorzaken weer handelingen die in hun geheel niet
wenselijk en dus verspilling zijn. Met de Lean-bril op is dus ook in de
informatie-industrie voldoende verbeterpotentieel te vinden.
Lean-tools laten zich goed vertalenNaast een filosofie biedt Lean ook een uitgebreid scala aan tools,
zoals Value Stream Mapping, 5S en Poka-Yoke. Ook deze Lean-
oplossingen werken uitstekend als het draait om informatie. Zo
wordt de fabriekswerkvloer continu verbeterd door toepassing
van de 5S methode. Deze methode bestaat uit vijf stappen (sort,
set-in-order, shine, standardize, sustain) met als doel de werkvloer
net en georganiseerd te krijgen en te houden. De kern hierbij is dat
de medewerkers zelf verantwoordelijk worden voor het bijhouden
van hun eigen werkvloer. Deze techniek kan één-op-één worden
toegepast op de vaak chaotische netwerkschijven en intranetten. De
start is van elke informatiehouder te bepalen of deze noodzakelijk is,
de rest wordt gearchiveerd. De tweede stap is items zó op te slaan
dat ze tijdens het werken goed toegankelijk zijn (denk hierbij aan
snelkoppelingen). Stap drie maakt het onderhouden van de mappen
en documenten vast onderdeel van het werk. Bij stap vier worden
mensen verantwoordelijk gemaakt voor het onderhoud. Bij de laatste
stap wordt de nieuwe werkwijze tenslotte geborgd. Een andere
techniek is Poka-Yoke, waarbij de inzet is fouten te voorkomen.
Poka-Yoke betekent zoiets als “fout-dicht maken”, waarbij foute
producten niet doorgelaten worden naar de volgende bewerkingstap.
Voorbeeld is een mal waarin het product alleen past als de gaten op
juiste plek zijn geboord. Toepassing van deze techniek in bijvoorbeeld
software kan voorkomen dat informatie vervuild raakt bij invoeren.
Dit voorkomt dure opschoningsacties achteraf. Voorbeelden hiervan
zijn vaste selectielijsten en invoercontroles. Kortom, de verspilling
in de informatie-industrie is groot en toepassing van Lean geeft de
mogelijkheid om dit potentieel te ontsluiten. De vervolgvraag is
wat dat betekent voor de informatiemanager. Daarvoor moeten we
allereerst naar de werkvloer toe.
De digitale GembaDe werkvloer van de fabriek wordt bij Toyota in het Japans ‘Gemba’
genoemd. Deze werkvloer – de plek waar de waarheid gevonden wordt
– is heel belangrijk bij Lean. Alle leden van het verbeterteam, dat
bestaat uit productiemedewerkers, werkvoorbereiders, managers,
planners en technische dienst, moeten op de werkvloer aanwezig
zijn, want alleen daar kom je te weten wat er in de praktijk echt
gebeurt. Toyota noemt dit ‘Genchi Gembutsu’: ga naar de plek waar
het gebeurt. Men kijkt daarbij naar de drie werkelijkheden: de
werkvloer (Gemba), het daadwerkelijke product (Gembutsu) en de
werkelijke feiten en data (Genjitsu). Door deze drie werkelijkheden
te kennen, kunnen ze gezamenlijk aan de slag om het proces stap-
voor-stap beter te maken: ‘Kaizen’, oftewel continue verbetering.
In de zakelijke en financiële dienstverlening is de werkvloer digitaal.
Deze ‘digitale Gemba’ is het raakvlak van de werkprocessen en
systemen, intranetten en netwerkschijven. Kaizen teams, bestaande
uit de medewerkers, managers en IT-specialisten, zullen gezamenlijk
naar deze digitale Gemba toe moeten gaan om te weten wat er
werkelijk gebeurt. Vervolgens moeten gebruikers, IT-specialisten en
managers samenwerken om het proces op de Digitale Gemba stap-
voor-stap beter te maken. Samen verbetert men de digitale werkvloer
(de systemen), het digitale product en de digitale feiten (data en
brongegevens).
Figuur 2: de vijf basisprincipes van Lean
• Le
an T
hink
ing,
Wom
ack,
Jam
es P
. an
d Jo
nes,
Dan
iel T
. (2
003)
• S
IQ a
nd M
uda:
Info
rmat
ion
Qua
lity
Elim
inat
es W
aste
, La
rry
Engl
ish,
DM
Rev
iew
, se
ptem
ber
(200
5) •
Pri
ncip
les
of L
ean
Thin
king
, M
ary
Popp
endi
eck,
OO
PSLA
Onw
ard!
, no
vem
ber
(200
2) •
47.ego
Lean en de informatiemanagerLean en de informatiemanager passen uitstekend bij elkaar.
De ‘digitale Gemba’ is bij uitstek het werkterrein van de
informatiemanager. De toegevoegde waarde van zijn kennis is dan ook
groot. Niet alleen door de analytische, conceptueel sterke achtergrond
en de kennis van werkprocessen, maar vooral ook doordat hij in staat
is om veranderingen snel te vertalen in systeemaanpassingen. Hij is
extreem geschikt om Lean toe te passen op de werkvloer; hij weet
hoe je van symptoom naar oplossing komt, een rol die in de productie-
industrie door de technische dienst wordt ingevuld.
Lean-kennis kan door de informatiemanager op drie manieren worden
toepast: bij het optimaliseren van de informatievoorziening als proces,
bij het optimaliseren van ontwikkeling en onderhoud van IT (Lean
Software Development (Poppendieck, 2002)) en bij de ondersteuning
van de werkvloer bij het verbeteren van hun processen.
Vooral bij dit laatste punt kan een parallel worden getrokken tussen
de rol van een informatiemanager en de sterk veranderde rol van
de technische dienst in Lean bedrijven. De technische dienst is bij
klassieke productiebedrijven de ‘eigenaar’ van de productiemachines.
De technische dienst schaft de machines aan, doet het onderhoud en
weet hoe ze ingesteld moeten worden. Productiemedewerkers hebben
de productiemachines ‘te leen’ van de technische dienst.
Bij Lean werkt dit anders: het proces, of waardestroom (de route die
de waarde die wordt geleverd aflegt richting de klant) staat centraal.
Iedereen die bijdraagt aan deze waardestroom, is er samen voor
verantwoordelijk dat de klant zijn waarde (product) krijgt. Voor de
technische dienst betekent dit dat de machine een onderdeel is van de
waardeketen en de technische dienst onderdeel is geworden van het
waardeketen-team. Nog steeds is de medewerker van de technische
dienst verantwoordelijk voor aanschaf, onderhoud en machinekennis,
maar nu vervult hij deze taken binnen een team. En elk team heeft de
verantwoordelijkheid om hun gezamenlijke
waardeketen steeds beter te maken. Het
team bepaalt gezamenlijk de prioriteiten
van onderhoud en machineaanpassingen.
Daarnaast leren de operators hoe ze
kleine reparaties zelf kunnen uitvoeren.
De verandering: van ‘machine-eigenaar
en storingsdienst’ naar ‘teamlid in
verbeterteam’.
In informatie-intensieve bedrijven is de
rol van de IT-afdeling sterk vergelijkbaar
met die van de technische dienst in
traditionele productiebedrijven. Hoewel
de requirements van de gebruikers altijd
voorop staan, is het de IT-afdeling die de
IT-infrastructuur bouwt, configureert en onderhoudt. De afstand
tussen de IT-afdeling en de gebruiker kan hierdoor erg groot zijn. De
gebruikers vinden de IT-afdeling niet flexibel, de IT-afdeling vindt dat
de gebruikersorganisatie nooit tevreden is. Soms, wanneer outsourcing
niet op de juiste manier gedaan wordt, is die afstand zelfs letterlijk
enorm. Het lijkt net alsof IT’ers er niet voor hetzelfde doel zijn,
namelijk de klant dienen; niet de ‘interne klant’, maar de eindklant:
diegene die betaalt voor het product of de dienst.
Toepassing van Lean kan dit gat verkleinen. Maar dat heeft gevolgen
voor de houding van medewerkers van de IT-afdelingen. Die moeten
naar Gemba, op de werkvloer zien wat de echte problemen zijn en
samenwerken met de gebruikers om de klant te bedienen. Nu de
informatie-industrie Lean adopteert, lijkt het logisch dat de rol van de
IT-afdeling ook gaat wijzigen: van ‘systeemeigenaar en storingsdienst’
naar ‘teamlid in het verbeterteam’. Het is tijd voor de volgende
informatierevolutie.
Menno van dijk is Managing Consultant bij iG&H Consulting & interim.
sinds zijn studie Materiaalkunde in delft heeft hij ruim tien jaar
ervaring, vooral op gebied van Lean (Master black belt) en continue
verbetering in zowel de industrie als de financiële dienstverlening.
Mathieu van straaten studeerde bedrijfsinformatica aan de vrije
Universiteit te Amsterdam. nu is hij senior Consultant bij iG&H
Consulting & interim. in die rol doet hij projecten binnen de financiële
sector, vooral op het gebied van procesverbetering en Lean.
o v e r d e a u t e u r s
Lean
ADVERTENTIE
SYMPOSIUM
48 .ego