View
218
Download
6
Embed Size (px)
Citation preview
Oikos Editorial Office
Een nieuwe soort voor Nederland: Seligeria donnianaAuthor(s): Baudewijn Ode and Heinjo DuringSource: Lindbergia, Vol. 13, No. 3 (1987), pp. 170-171Published by: Oikos Editorial OfficeStable URL: http://www.jstor.org/stable/20149636 .
Accessed: 14/06/2014 11:20
Your use of the JSTOR archive indicates your acceptance of the Terms & Conditions of Use, available at .http://www.jstor.org/page/info/about/policies/terms.jsp
.JSTOR is a not-for-profit service that helps scholars, researchers, and students discover, use, and build upon a wide range ofcontent in a trusted digital archive. We use information technology and tools to increase productivity and facilitate new formsof scholarship. For more information about JSTOR, please contact [email protected].
.
Oikos Editorial Office is collaborating with JSTOR to digitize, preserve and extend access to Lindbergia.
http://www.jstor.org
This content downloaded from 195.34.79.174 on Sat, 14 Jun 2014 11:20:08 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions
LINDBERGIA 13: 170-171. Copenhagen 1987
Een nieuwe soort voor Nederland: Seligeria donniana
Baudewijn Ode en Heinjo During
Ode, B. and During, H. 1987. Een nieuwe soort voor Nederland: Seligeria donniana.
-Lindbergia 13: 170-171.
First record of Seligeria donniana (Sm.) C. M. is reported for The Netherlands. The
species was found on a small piece of chalk in a deciduous forest in South Limburg.
Wy B. Ode and H. During, Dept of Plant Ecology, Lange Nieuwstraat 106, NL-3512 PN
<irii Utrecht, The Netherlands.
Tijdens bodemkundig onderzoek in het Oombos in het Gerendal (ZL) werd half juni j.l. op een klein kalk
steentje op de bodem Seligeria donniana (Sm.) CM.
aangetroffen. Het steentje was rijkelijk begroeid met deze soort en de plantjes droegen rijpe kapsels, deels
nog met intakte dekseltjes. De soort kan onmiddellijk herkend worden aan de peristoomloze kapselmond en
de lange, smalle bladeren die in het bovenste deel vrij wel geheel uit de nerf bestaan en waarvan de rand in het
onderste deel en karakteristieke tanding vertoont.
Seligeria donniana is een boreo-montane soort (Dull
1980) die in grote delen van het noordelijk half rond voorkomt. In Eurasi? komt de soort zuidelijk tot in
Spanje, noordelijk tot boven de poolcirkel, westelijk tot in Ierland en oostelijk tot in centraal Azie voor. In de
buurlanden Belgie en Duitsland is S. donniana zeld
zaam, en beperkt tot de kalkgebieden (De Sloover
1981, Dull 1980). In Nederland was de soort tot nu toe
nog niet aangetroffen. S. donniana groeit op een substraat van kalksteen,
kalkrijke zandsteen, en volgens Smith (1978) ook op schist en leisteen, onder vochtige en beschaduwde om
standigheden. De huidige vindplaats ligt in een hellingbos, waar op
veil plaatsen de Maastrichtse kalk (Kunrader faci?s) dicht onder de bodemoppervlakte komt. Dientenge volge liggen er ook veel stukjes kalksteen aan de op
pervlakte. Plaatselijk kan er als gevolg van de steile
helling (20-30?) vrij veel erosie optreden, waarbij ook de kalksteentjes hellingafwaarts bewegen.
Het bos wordt beheerd, door stroken bos om de paar
jaar open te kappen. De vindplaats bevindt zieh binnen een strook bos, die (althans sinds ongeveer 40 jaar) niet is gekapt. De vegetatie in het Oombos is vegetatiekun
dig te rekenen tot het Eiken-haagbeukenbos, met rond
de vindplaats van deze Seligeria vooral een hoog struik
gewas van Hazelaar, Rode Kornoelje en vrij veel Bos
rank daar doorheen. Een bodemvegetatie was (als ge
volg van erosie) spaarzaam aanwezig; de belangrijkste soort was Eurhynchium striatum, een soort, die eiders
in het bos op plaatsen met minder erosie als dominante
bodembedekker op kan treden.
Seligeria donniana kan bij zo'n dominantie van E.
striatum niet op kalksteentjes groeien, omdat die geheel schuil gaan onder de (tot 6 cm) dikke mat van E. stria tum. Alleen soorten uit het geslacht Eissidens worden
onder zulke schaduwrijke omstandigheden nog wel eens
waargenomen (eig. waarn.). Het vermoeden rijst, dat
een soort als S. donniana alleen een kans heeft zieh op
kalksteentjes in hellingbossen te handhaven op plaat sen, waar pleurocarpe mossen niet te overvloedig aan
wezig zijn. Dat zou dan op plaatsen zijn, waar de pleu
rocarpenmat als gevolg van erosieprocessen geen kans
heeft zieh te sluiten. Bovendien mag de erosie niet zo
groot zijn, dat de steentjes te vaak omrollen of bedekt raken onder bodem- of strooiselmateriaal. Door het
geregeld omrollen van steentjes onstaat echter steeds
een vers kolonisatieoppervlak, zodat erosie wel een es
senti?el proc?s is voor het voortbestaan van deze en
andere steentjesmossen. Nadat gebleken is, dat kalksteentjes in kalkgraslan
den begroeid kunnen zijn met een speeifieke mosflora,
Accepted 19 November 1987
? LINDBERGIA
170 LINDBERGIA 13:3 (1987)
This content downloaded from 195.34.79.174 on Sat, 14 Jun 2014 11:20:08 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions
lijkt het er nu op, dat ook de flora van dergelijk steen
tjes in bossen eens nader onder de loupe moet worden
genomen.
Dankwoord - Wij danken de Vereniging to Behoud van Na
tuurmonumenten voor het verlenen van de vergunning ten
behoeve van onderzoek in het Oombos.
Literatuur
Dull, R. 1980. Die Moose (Bryophyta) des Rheinlandes
(Nordrhein-Westfalen, Bundesrepublik Deutschland). -
Decheniana Beih. 24: 1-365.
Sloover, J.-L. de 1981. Le genre Seligeria (Musci) en Belgique. - Bull. Jard. Bot. Nat. Belg. 51: 379-395.
Smith, A. J. E. 1978. The moss flora of Britain and Ireland. -
Cambridge Univ. Press, Cambridge.
LINDBERGIA 13:3 (1987) 171
This content downloaded from 195.34.79.174 on Sat, 14 Jun 2014 11:20:08 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions