86
Student: Mathieu van der Sluis Promotor: Luc De Droogh Academiejaar 2012-2013 Bachelor in het Sociaal Werk: Sociaal Cultureel Werk Doof voor doofheid dooft Deafhood Perspectieven op beleid en sociaal werk vanuit dovenvisies Hogeschool Gent Faculteit Mens & Welzijn Opleiding Sociaal Werk Campus Schoonmeersen | Gebouw A Voskenslaan 362 | 9000 GENT E. [email protected] | W. http://soag.hogent.be

Doof voor doofheid dooft Deafhood - ScriptieBank · 2018. 3. 23. · de Dovencultuur verder uit. Gedurende mijn tweede stageperiode liep ik stage binnen Fevlado-Diversus vzw, een

  • Upload
    others

  • View
    0

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

  • Student: Mathieu van der Sluis Promotor: Luc De Droogh Academiejaar 2012-2013 Bachelor in het Sociaal Werk: Sociaal Cultureel Werk

    Doof voor doofheid dooft Deafhood

    Perspectieven op beleid en sociaal werk vanuit dovenvisies

    Hogeschool Gent Faculteit Mens & Welzijn Opleiding Sociaal Werk Campus Schoonmeersen | Gebouw A Voskenslaan 362 | 9000 GENT E. [email protected] | W. http://soag.hogent.be

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    Afstudeerrichting: Sociaal Cultureel Werk HoGent 2

    Voorwoord

    Een bachelorproef is de apotheose van een opleiding. Gedurende drie jaren heb ik, met ondersteuning van vele docenten, mijn professionele identiteit als sociaal werker ontwikkeld en verfijnd. Dit hoofdstuk in mijn jonge leven wordt afgesloten met deze bachelorproef. Net zoals gedurende mijn opleiding heb ik hierbij ondersteuning gekregen van verschillende personen. In de eerste plaats gaat mijn dank uit naar Luc De Droogh. Als promotor van deze bachelorproef begeleidde hij mij bij de realisatie van dit werk. Zijn adviezen, inzichten, gouden tips en feedback hebben dit werk mee helpen evolueren tot het huidige niveau. De begeleiding van Luc De Droogh was wat deze bachelorproef nodig had om tot een goed eindresultaat te komen. In deze bachelorproef is een groot deel opzoekingswerk verricht. Het door snuisteren van archieven, het bevragen van personen over welke bron ik waar zou kunnen vinden, het aftoetsen van de gevonden bronnen, etc. Voor al deze zaken vond ik een ‘luisterend’ oor bij de personeelsleden op mijn stageplaats. Om niemand te vergeten dank ik hierbij al de werknemers van Fevlado vzw en Fevlado-Diversus vzw. De ijver, het enthousiasme en de positiviteit waarmee ze mij steeds met raad en daad bijstonden is ongelooflijk. Waar de één actief meedacht over het concept, bood de ander mij insteken die ik zelf niet eenvoudig zou vinden. Behalve voor een leerrijke en leuke stageperiode ben ik deze personen dankbaar voor alle kansen die ze mij geboden hebben om dit werk tot stand te laten komen. Ook het bestuur van Fevlado vzw ben ik dankbaar. Dankzij hun bereidheid om hun studio en een personeelslid te mogen gebruiken kon deze bachelorproef toegankelijk worden gesteld voor Vlaamse Gebarentaalgebruikers en -taligen. Hannes De Durpel, de persoon die de vertaling naar VGT heeft volbracht, ben ik dankbaar voor zijn hulp hierbij. Om alle taalkundige fouten uit dit werk te halen, hebben meerdere mensen dit werk herlezen. Ik wil jullie allen bedanken voor de tijd, de inspanning en jullie bereidwillige hulp. Een dank aan Geert, Hannes, Stefan en Thomas. Tot slot wens ik nog één persoon te danken. Deze persoon stond niet enkel aan mijn zijde tijdens het schrijven van deze bachelorproef. Ze was mijn trouwste fan, de ijverigste na-lezer, de sterke vrouw achter de man. Caroline De Vlamynck, bedankt voor alle dingen waarmee jij mij bijgestaan hebt. Zonder jou zou dit werk niet zijn wat het is. Zonder jou zou ik niet de persoon zijn die ik ben.

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    Afstudeerrichting: Sociaal Cultureel Werk HoGent 3

    Inhoudsopgave

    Voorwoord .................................................................................................................................................... 2

    Inhoudsopgave ............................................................................................................................................. 3

    Inleiding ........................................................................................................................................................ 5

    Onderzoeksopzet ......................................................................................................................................... 9

    1. Diversiteit ...................................................................................................................................... 11

    1.1.1. Eerste niveau (Globaal) ............................................................................................... 11

    1.1.2. Tweede niveau (Subgroep) ......................................................................................... 13

    2. Visies Dovencultuur ...................................................................................................................... 14

    2.1. Doofheid ............................................................................................................................... 14

    1.1.1 Gradatie ........................................................................................................................... 14

    1.1.2 Oorzaken ......................................................................................................................... 16

    1.1.3 Oplossingen ..................................................................................................................... 19

    1.1.4 Visie ................................................................................................................................. 20

    1.1.5 Bemerkingen .................................................................................................................... 21

    2.2. Sociale visie ......................................................................................................................... 23

    2.3. Deafhood .............................................................................................................................. 25

    2.3.1. Deafhood ..................................................................................................................... 26

    2.3.2. Deaf Space .................................................................................................................. 27

    2.3.3. Dovencultuur ............................................................................................................... 28

    2.3.4. Deafgain ...................................................................................................................... 28

    2.4. Slot ....................................................................................................................................... 31

    3. Geschiedenis ................................................................................................................................ 32

    3.1. Dovencultuur ........................................................................................................................ 32

    3.1.1. Educatie ....................................................................................................................... 32

    3.1.2. Verenigingsleven van Doven ....................................................................................... 37

    3.2. Beleid ................................................................................................................................... 40

    3.2.1. Samenleving ................................................................................................................ 46

    3.3. Slot ....................................................................................................................................... 46

    4. Actueel beleid ................................................................................................................................ 47

    4.2. Fevlado ................................................................................................................................. 48

    4.3. Overheid ............................................................................................................................... 50

    4.3.1. Beleidsdomein Media .................................................................................................. 50

    4.3.2. Beleidsdomein Arbeid .................................................................................................. 50

    4.3.3. Beleidsdomein Handicap ............................................................................................. 51

    4.3.4. Beleidsdomein Onderwijs ............................................................................................ 52

    4.3.5. Gewenste verwezenlijkingen ....................................................................................... 53

    4.4. Slot ....................................................................................................................................... 59

    5. Positie Sociaal Werker en Sociaal Werk ....................................................................................... 60

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    Afstudeerrichting: Sociaal Cultureel Werk HoGent 4

    5.1.1. Rolverwachting ............................................................................................................ 60

    5.2. Middenveld ........................................................................................................................... 61

    5.3. Beleid ................................................................................................................................... 63

    5.4. Positionering ......................................................................................................................... 64

    5.5. Positie sociaal werk .............................................................................................................. 66

    5.6. Slot ....................................................................................................................................... 66

    Besluit ........................................................................................................................................................ 67

    Bibliografie ................................................................................................................................................. 70

    Bijlagen ...................................................................................................................................................... 75

    Artikel ‘Hij redde Vlaamse kinderen van doofheid’ ........................................................................ 75

    Reactie Maartje De Meulder op artikel DS 2 april ......................................................................... 78

    Reactie Fevlado op artikel DS 2 april ............................................................................................ 80

    VGT tekst ‘Korte Kennismaking .................................................................................................... 82

    Nederlandse tekst ‘Korte kennismaking ........................................................................................ 83

    Concreet communiceren – Tips .................................................................................................... 84

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    Afstudeerrichting: Sociaal Cultureel Werk HoGent 5

    Inleiding

    In mijn laatste jaren van het middelbaar had ik een dove klasgenoot. Deze leerde mij enkele gebaren uit de Vlaamse Gebarentaal en bood mij een eerste kennismaking met de Dovencultuur. Toen een stageplaats moest gezocht worden binnen het Sociaal Werk flakkerde deze interesse weer op en ging ik actief op zoek naar een stageplaats binnen de Dovencultuur. Zo kwam ik terecht bij Signfuse, een Doof bedrijf voor en door doven. De core business is het samenbrengen van nieuwe media (Social media, app’s, …) en Vlaamse Gebarentaal. Hier breidde ik mijn kennis van de Vlaamse Gebarentaal en de Dovencultuur verder uit. Gedurende mijn tweede stageperiode liep ik stage binnen Fevlado-Diversus vzw, een sociaal culturele organisatie die streeft naar een inclusieve samenleving met een volwaardig burgerschap voor doven en slechthorenden. Hier kreeg ik opnieuw de kans om mijn kennis over de Dovencultuur uit te breiden. Deze bachelorproef werd geschreven vanuit het perspectief van Fevlado, de Federatie voor Vlaamse DovenOrganisaties, die de Deafhood visie uitdraagt. Dit biedt de ruimte om binnen deze bachelorproef kritieken te uiten op andere visies en wenselijke veranderingen te formuleren. Door zelfkritiek niet te schuwen dient een genuanceerd verhaal te ontstaan dat de lezer de mogelijkheid biedt een eigen visie te ontwikkelen, te vervolledigen of af te toetsen. Probleemstelling Na al deze contacten met de Dovengemeenschap bemerkte ik dat er grote verdeeldheid heerst binnen de Dovengemeenschap over wat Doof zijn inhoudt. Zoals Woodward (1972) in de jaren zeventig introduceerde is er onderscheid tussen doof en Doof (Vermeerbergen e.a., 2008). Wanneer doof met kleine ‘d’ wordt geschreven doelt men op het medisch doof zijn. Hierbij is sprake van een groter gehoorverlies dan 90 dB. Dit is het feitelijke fenomeen van niet horen. Doof met hoofdletter ‘D’ wordt gebruikt wanneer men doven bedoelt die deel uitmaken van de Vlaamse Dovengemeenschap en zodoende binnen de Dovencultuur functioneren met een bepaalde visie op hun doof zijn. Hier hangen bepaalde waarden en normen aan vast zoals deze in elke andere cultuur te vinden zijn en die deze cultuur bepalen. Deze waarden en normen worden dan ook uitgedragen door de Dove. Hoewel onderzoekers dit verschil reeds als achterhaald en verouderd beschouwen wordt dit nog steeds gebruikt om het verschil te duiden tussen deze twee (Fevlado-Diversus, VSPW, 2009). In deze bachelorproef zal de grote ‘D’ gebruikt worden wanneer specifiek gesproken wordt over doven die de Dovencultuur uitdragen. Wanneer doven met kleine ‘d’ wordt geschreven, wordt hiermee de groep doven bedoeld die feitelijk doof zijn. In deze laatste beschrijving zijn zowel doven als Doven te vinden. Binnen de groep van doven heerst grote verdeeldheid over hun eigen doof zijn. Voor de één is het een handicap, voor de ander juist een grote rijkdom. De ene persoon fungeert in de horende samenleving en heeft bitter weinig contact met andere doven, de ander fungeert enkel binnen de dovengemeenschap met minimaal contact met de horende samenleving. Hierbij worden verschillende termen gebruikt zoals doofheid; het Doof zijn, en Deafhood; de verzamelnaam voor het bezitten van Doofheid en het uitdragen van de Dovencultuur. Dit wordt verder verduidelijkt binnen het hoofdstuk ‘Visies Dovencultuur’ (zie verder). Hoewel verschillen in visies kunnen bijdragen tot nuancering en een bron kunnen betekenen voor onderzoek en verdere wetenschappelijke ontwikkelingen zijn er ook zaken die hierdoor bemoeilijkt worden.

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    Afstudeerrichting: Sociaal Cultureel Werk HoGent 6

    Een eerste moeilijkheid is dat de groep van doven zich niet kan positioneren als één groep, één geheel van personen met dezelfde visie, waarden en normen. Hierbij kan de vraag gesteld worden of dit nodig is. Dient elke dove persoon dezelfde waarden en normen uit te dragen, moeten alle doven zo uniform zijn? De geschiedenis legt bloot dat doven vroeger behandeld werden als personen zonder rechten. Ze hadden dezelfde status als een ‘beest’. Pas vanaf de Griekse Oudheid (+/- 700 v.C.) wordt geschreven over doven. Tot aan de Middeleeuwen (vanaf 500 n.C.), waar het concept ‘naastenliefde’ ontstond, bleef deze minderwaardige status behouden (Van Brandenburg, 1991). Tegen deze minderwaardige status zijn verschillende personen in opstand gekomen wat de groep van doven, met een gedeelde ervaring, brengt tot de status die ze nu hebben (Buyens, 2005). Deze evoluties komen binnen het hoofdstuk ‘Geschiedenis’ (zie verder) aan bod. Door de evoluties van de educatie, waarin de methodestrijd een centraal aspect is, en de evoluties binnen de verenigingen te schetsen zal de geschiedenis weergegeven worden. Om een duidelijk overzicht te bieden zal de geschiedenis van de educatie geografisch gebeuren (en dus niet chronologisch) en zal het verenigen op chronologische wijze gebeuren. Om de huidige status te verwezenlijken heeft de groep van doven zich gepositioneerd om bepaalde rechten af te dwingen. Dergelijke realisaties zijn altijd eenvoudiger wanneer een groep naar voren treedt dan wanneer een individu naar voren treedt. Om die reden is het misschien wel van belang dat de huidige groep van doven een samenhangende groep vormt om zo een duidelijker appel te doen op het beleid. Een tweede moeilijkheid is de positie inname van de beleidsmakers waardoor het beleid een bepaalde positie krijgt. Door de verdeeldheid aan visies vragen verschillende actoren verschillende zaken aan het beleid. Onder deze actoren wordt verstaan: organisaties die doven vertegenwoordigen zoals Fevlado vzw of Opdoss vzw, duidelijk aanwezige individuen met invloed op de Dovengemeenschap zoals Maartje De Meulder (Onderzoekster en doctoraatstudent in de Dovencultuur) of Helga Stevens (dove Vlaamse volksvertegenwoordiger), maar ook de medische onderzoeksinstellingen en (medische gerichte) sociale hulpverleningsdiensten zoals Kind en Gezin. Zo zal een persoon, instelling of organisatie die aanhanger is van de medische visie het beleid aansporen om te investeren in medische oplossingen voor doof zijn. Een persoon, instelling of organisatie die doven als een lid van een taalminderheidsgroep ziet, zal echter vragen om erkenning van dit gegeven en investeringen waardoor de taal onderzocht wordt en gerespecteerd en behouden blijft. Het beleid kan zich hierdoor moeilijk een beeld vormen van wie de Vlaamse dove is, wat hij wenst en hoe dit aangepakt moet worden. Op welke oproep het beleid zal reageren, hangt af van de sterkte van de roep. Het beleid dient dus een duidelijk signaal te ontvangen dat sterk genoeg is en gedragen wordt door voldoende leden uit de dove samenleving. Een derde moeilijkheid is de positie die Fevlado, de Federatie van Vlaamse DovenOrganisaties, inneemt. Zij profileren zich als de koepelorganisatie van doven die de belangen van alle dove personen behartigt. Hoewel Fevlado een goed overzicht heeft van de heersende visies gebeurt de positie inname vanuit een bepaalde visie: de Deafhood visie. Dit betekent echter dat ze ervoor kiezen in mindere mate de visie uit te dragen van doven die een andere visie hebben. Hiervoor verwijs ik naar bovenstaand voorbeeld waarbij Fevlado niet zal ijveren voor meer wetenschappelijk onderzoek naar medische oplossingen. De koepelorganisatie kan zich moeilijk als koepel profileren als er geen meerderheid is aan doven die deze Deafhood visie uitdraagt. Samengaand hiermee dringt een vierde moeilijkheid zich op voor sociaal werkers. De sociaal werker functioneert in de werking van Fevlado als een brug die gevormd wordt tussen de doven en het beleid, zowel van organisaties als van de overheid. Daardoor moet de sociaal werker zich positioneren in dit spanningsveld en de rol aannemen, passend bij de visie van de groep die hij/zij vertegenwoordigt. Zonder eenduidige visie van één groep kan ook de sociaal werker niet één visie uitdragen en kan deze veranderende rolverwachting onduidelijk overkomen voor personen die functioneren zonder kennis van Dovencultuur zoals bijvoorbeeld beleidsmakers. De sociaal werker dient zich een duidelijk beeld te kunnen vormen over de visie waarbinnen geopereerd wordt en welke rolverwachting hieraan gebonden is, wat vrij verwarrend en complex kan zijn. Pas dan kan de sociaal werker de gepaste rol opnemen en op correcte wijze de brug vormen tussen doven en het beleid.

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    Afstudeerrichting: Sociaal Cultureel Werk HoGent 7

    Doelstelling De doelstelling van deze bachelorproef is om duidelijkheid te brengen zodat de vier bovenstaande moeilijkheden (positionering als groep doven, positie beleid, positie Fevlado en positie van de sociaal werker) in mindere mate als moeilijkheid gedefinieerd worden. Met deze bachelorproef moet duidelijk worden welke verschillende visies heersen binnen de groep van doven. De ontwikkeling van deze visies en beïnvloeding door geschiedkundige feiten zullen verder inzicht in de visies vereenvoudigen. Deze bachelorproef moet ook duiden welke weg het beleid heeft afgelegd, waar het zich nu bevindt en aan welke noden het nog een antwoord dient te bieden. Dit geheel moet het mogelijk maken om de sociaal werker duidelijk inzicht te bieden in de Dovencultuur en de diversiteit hiervan. Enkel wanneer dit duidelijk is kan de sociaal werker zijn/haar eigen positie innemen en op gepaste wijze de brug vormen tussen doven en het beleid. De sociaal werker zal in deze bachelorproef hopelijk voldoende informatie vinden om op genuanceerde wijze de eigen visie te ontwikkelen, waarbij enkele gegeven praktische tips de visie kunnen ondersteunen.

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    Afstudeerrichting: Sociaal Cultureel Werk HoGent 8

    Onderzoeksvragen De onderzoeksvraag in deze bachelorproef is; ’Welke invloed hebben de verschillende visies binnen de dovencultuur op het beleid en hoe kan de sociaal werker zich hier tegenover positioneren. Deze vraag wordt uitgesplitst in enkele deelvragen:

    - Welke visies dragen doven uit over hun eigen doof zijn? - Hoe zijn deze visies tot stand gekomen? - Wie draagt actueel welke visie uit en wat betekent dit voor Fevlado? - Wat betekenen deze visies voor het beleid? - Hoe kan de sociaal werker zich positioneren tegenover dit spanningsveld en welke rollen kan de

    sociaal werker hierin opnemen? In mijn onderzoeksopzet leest u hoe een antwoord zal geboden worden op bovenstaande vragen en welke weg ik wens af te leggen binnen deze bachelorproef. Hopelijk kan deze bachelorproef ook uw kennis en inzicht in de Dovencultuur verruimen en mag u veel leesgenot ervaren bij het doornemen van deze bachelorproef.

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    Afstudeerrichting: Sociaal Cultureel Werk HoGent 9

    Onderzoeksopzet

    Door mijn ervaringen en het aanhoren van vele verhalen binnen de Dovengemeenschap is mij opgevallen dat er grote verdeeldheid heerst over wat doof zijn betekent en hoe hier invulling aan te geven. In eerste instantie was de opzet van deze bachelorproef om deze visies te bevragen en weer te geven. Na een eerste zoektocht bleek echter al snel dat drie visies overheersen binnen de Dovengemeenschap en dat hier reeds literatuur rond beschikbaar is. Daardoor is het plan ontstaan om deze visies te bekijken in hun verband met de geschiedenis van de Dovencultuur en te linken aan het beleid. Aangezien dit een Sociaal Werk bachelorproef is wordt ook de mogelijke positionering van het sociaal werk, waarvan een aantal organisaties specifiek aan bod komen, beschreven. Ook de positie van de Sociaal Werker hierin worden beschreven en welke rollen de sociaal werker hierin kan opnemen. Concreet komt hieruit de vraagstelling voort welke dovenvisies duidelijk aanwezig zijn binnen de Dovengemeenschap, hoe het beleid zich ontwikkeld heeft doorheen de geschiedenis en welke positie de sociaal werker hierin kan innemen, coherent aan de gepaste rolsverwachting. Het antwoord op deze vraagstelling dient een duidelijker beeld te schetsen voor alle geïnteresseerden en actoren binnen de Dovengemeenschap waardoor het opstellen van een gepast beleid vlotter kan verlopen. In het eerste deel zal deze bachelorproef gekaderd worden in een breder kader van diversiteit. Door literatuurstudie zullen enkele visies op diversiteit besproken worden. Deze visies zullen opgesplitst worden in een maatschappij-breed niveau en een niveau waarbinnen de diversiteit binnen een minderheidsgroep wordt aangetoond. In het tweede deel zal een beeld geschetst worden van enkele visies t.o.v. van doof zijn die heersen binnen de Dovengemeenschap. Deze visies worden beschreven in samenhang met context, ontstaan en invloed op het doof zijn en het functioneren binnen de samenleving. Het verzamelen van deze visies zal gebeuren door bronnenonderzoek en literatuurstudie. Hierbij worden vooraanstaande werken van auteurs uit binnen- en buitenland gebruikt waaronder deze van Maartje De Meulder en Paddy Ladd. Aangezien geen verzamelwerk bestaat van visies op doof zijn, zal dit verzameld worden uit meerdere bronnen om zo een coherent geheel te vormen. Hierbij zullen enkel de visies worden weergegeven die duidelijk aanwezig zijn binnen de Dovengemeenschap. Om te bepalen wat de meest aanwezige visies zijn binnen de Dovengemeenschap heb ik de aanwezige informatie binnen Fevlado (Federatie voor Vlaamse Dovenorganisaties) als leidraad gebruikt (Fevlado-Diversus, 2009; Fevlado-Diversus, 2013). Het tweede deel wordt toegespitst op de geschiedenis van de Dovencultuur/-gemeenschap en de rol van het overheidsbeleid hierin. De geschiedkundige feiten zullen door literatuurstudie, doornemen van archiefbronnen en bronnenonderzoek vormgegeven worden. Dit zal gebeuren door een deel van de geschiedenis van de Dovencultuur weer te geven waarbij de nadruk zal liggen op data met groot belang voor de Dovengemeenschap. Aangezien een volledig geschiedkundig overzicht deze bachelorproef te ver zou brengen van de originele onderzoeksopzet worden enkel de markante geschiedkundige feiten weergegeven met een duidelijke invloed op de Dovencultuur.

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    Afstudeerrichting: Sociaal Cultureel Werk HoGent 10

    Pas vanaf de Griekse Oudheid (+- 700 v.C.) wordt geschreven over doven. Daardoor zal vanaf dan een overzicht geboden worden van de geschiedkundige feiten die een duidelijk beeld geven over welke visie men op dat moment uitdroeg en geschiedkundige feiten die een visieverandering teweegbracht. Hierbij laat ik mij leiden door het werk van Maurice Buyens: ‘Geschiedenis van de Vlaams-Belgische Dovengemeenschap… tot de jaren 1980’. Buyens is een Vlaamse zoon van dove ouders die zijn hele carrière in het kader van doven heeft gesteld, onder andere als lesgever aan doven, directeur van het Sint-Gregoriusinstituut (een dovenschool), algemeen secretaris van NAVEKADOS ((De eerste Vlaams-katholieke koepelorganisatie voor doven) zie verder) en medeoprichter van Fenedo ((Federatie voor Nederlandstalige Doven) zie verder). De geschiedenisbeschrijving zal zich niet beperken tot nationaal niveau. Aangezien doven geen geografische eigenheid hebben en het wereldwijde groepsgevoel juist een onderdeel is van Deafgain (zie verder), zullen ook de internationale geschiedkundige feiten met grote invloed op de Dovencultuur besproken worden. De geschiedenisbeschrijving is gebaseerd op bronnen in de archieven van Fevlado. Ook de aanwezige bronnen binnen het VSPW-Gent werden geraadpleegd om feiten te staven. Na deze historische weergave wordt het huidige beleid geschetst en aan de hand van de visies uit het eerste deel wordt aangegeven waarin de werkpunten van het beleid gelegen zijn. Aangezien iedere visie andere verwachtingen stelt bij een bepaald beleid wordt per visie een passend beleid beschreven. Hierbij zal aandacht zijn voor één bepaalde visie die door de grootste groep Doven als meest actueel passend wordt omschreven. Hier zullen de gegevens verzameld en via literatuurstudie en documentanalyse weergegeven worden. Correcte documentanalyse is binnen deel twee van groot belang aangezien hier linken dienen gelegd te worden met de overeenkomende visies. Voor de schets van het huidig beleid worden de actuele beleidsdocumenten gehanteerd zoals beschikbaar voor elke burger. Om de evolutie te schetsen van dit beleid zal gekeken worden hoe men zich opstelde tegenover doof zijn in de voorgaande legislaturen. Hierbij zullen enkel de 2 voorgaande legislaturen besproken worden en zal enkel ingegaan worden op de beleidsdomeinen waarin doven specifiek aan bod komen. In het derde deel van deze bachelorproef wordt beschreven hoe de sociaal werker zich in een dubbel spanningsveld kan positioneren. Enerzijds is er de spanning tussen de verschillende visies die binnen één groep heersen, anderzijds is er de spanning om een bepaalde visie te laten matchen met het beleid. Aan de hand van rolsverwachtingen en mogelijk in te nemen rollen zal de sociaal werker zich een beeld kunnen vormen van enkele rollen en correct een positie kunnen innemen. De voorbije hoofdstukken zijn onontbeerlijk voor de sociaal werker om een goed beeld te kunnen vormen van Dovencultuur, de geschiedenis en het beleid met betrekking tot doven. Enkel wanneer deze kennis aanwezig is kan een sociaal werker positie innemen in dit veld. De sociaal werker dient de verbinding te zijn tussen het middenveld en het beleid. Hoe de sociaal werker dit kan doen binnen een verdeeld middenveld en hoe de link met het beleid kan gelegd worden, zal in dit deel worden weergegeven. Door middel van literatuur over positionering, rolsverwachting en rollen zal getracht worden hier een gepast antwoord te formuleren. Alle delen van deze bachelorproef worden besproken met verschillende doven. Deze doven, overheersend werkzaam binnen Fevlado en Fevlado-Diversus, bezitten over de nodige kennis en inzichten op vlak van Dovencultuur, visies, geschiedenis van de Dovencultuur en wenselijke verwezenlijkingen. De feedback van deze ervaringsdeskundigen biedt de mogelijkheid om de literatuur aan de praktijk te toetsen.

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    Afstudeerrichting: Sociaal Cultureel Werk HoGent 11

    1. Diversiteit

    Deze bachelorproef kadert binnen een breder thema van diversiteit. Deze diversiteit kan geschetst worden op twee niveaus. Enerzijds heerst een grote mate van diversiteit binnen onze samenleving. De samenleving bestaat niet alleen uit Vlaamse mannelijke 30-jarige middenklassers, maar ook uit jongeren, ouderen, mensen met een andere nationaliteit, sociale status, handicap, culturele achtergrond… Op dit niveau wordt de vraag gesteld hoe met deze diversiteit kan omgegaan worden en wordt een globale visie op diversiteit geconstrueerd. Anderzijds heerst tevens diversiteit binnen subgroepen van de (diverse) samenleving. Dit is het tweede niveau van diversiteit. Op dit niveau wordt de vraag gesteld hoe kan omgegaan worden met diversiteit binnen een dergelijke subgroep (naar communicatie met Luc De Droogh). Binnen deze bachelorproef zal specifiek worden ingegaan op de diversiteit die heerst binnen één subgroep; de groep van doven.

    1.1.1. Eerste niveau (Globaal) Een manier van kijken naar diversiteit die ruim geaccepteerd is, is het kruispuntdenken of de intersectionele theorie. Waar diversiteit gaat over in welke mate individuen verschillen is het kruispuntdenken een optelsom van deze verschillen. Deze verschillen zijn daarenboven niet ééndimensionaal maar hebben een sociale, culturele, interpersoonlijke, biologische (bij doven een zeer grote factor) en psychische dimensie (Elskens, 2011). Zo zijn bijvoorbeeld doven niet enkel verschillend door hun doof zijn, maar verschillen ze ook per individu in sociale achtergrond, geslacht, leeftijd… Aan al deze individuele verschillen kent de samenleving een maatschappelijke positie toe (Roets & Coussée, 2011). Zo zal de horende een hogere positie hebben dan de dove. De blanke zal hoger staan dan de zwarte persoon. De lopende persoon zal een hogere positie hebben dan de verlamde. Al deze verschillen (en dus maatschappelijke posities) vormen een optelsom die, volgens het kruispuntdenken, leidt tot een meervoudige identiteit. Men is niet enkel doof maar ook blank, man, hetero,… Deze optelsom maakt ook dat individueel de maatschappelijke positie kan variëren. Zo zal de dove blanke vrouw van 45 jaar die politiek bedrijft waarschijnlijk een hogere maatschappelijke positie kennen dan de dove zwarte vrouw van 25 jaar die geen werk heeft. Deze visie op diversiteit maakt het mogelijk dat een individu niet meer gezien wordt als die persoon met dat verschil. De aandacht wordt weggenomen van het verschil en verlegd op de kruisingen die de identiteit bepalen. Een persoon is een individu die op verschillende vlakken verschilt van anderen en daardoor een bepaalde positie bekleedt. De sociaal werker wordt door dit kruispuntdenken uitgedaagd om genuanceerder te kijken naar individuen of groepen. Daarenboven bevraagt het actief de sociaal werker en laat hem/haar reflecteren over eigen opvattingen. Voor de organisatie laat kruispuntdenken toe om na te gaan in welke mate verschillen van belang zijn en welke verschillen van belang zijn (Elskens, 2011). Dit kruispuntdenken kan leiden tot het tegengaan van sociale uitsluiting door de versterking van de maatschappelijke positie. Een risico hierin is dat deze nieuwe positionering leidt tot afbakenen van het verschil als een onoverkomelijke grens waardoor een nieuwe norm ontstaat. De sociale verschillen en ongelijkheden worden vertaald in kenmerken en categorieën van mensen waardoor het ‘vrijgebroken’ verschil opnieuw wordt opgedeeld in hokjes en verschillen. Voor deze nieuwe hokjes kunnen sociaal werkers vervolgens een aangepast aanbod creëren en trachten dit hokje te integreren in de samenleving (Roets & Coussée, 2011).

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    Afstudeerrichting: Sociaal Cultureel Werk HoGent 12

    Roets en Coussée (2011) bieden een mogelijk antwoord op dit risico. In plaats van kruispuntdenken stellen ze rondpuntdenken voor. Op het rondpunt gelden geen heersende voorrangsregels en dient iedereen naar iedereen te kijken om vlot te kunnen rijden. Een duidelijke metafoor om binnen de samenleving oog te hebben voor ieder individu, de maatschappelijke positie en de weg die het individu aflegt. Een manier om dit rondpunt te betreden is het ‘anti-essentialisme’. De heersende verschillen worden bekeken vanuit de context en de maatschappelijke tendensen. Het verschil is een sociale praktijk die ontstaat uit een historische, sociale, culturele en politieke context. Het diversiteitsvraagstuk dient niet te gaan over hoe groepen kunnen ingevoegd worden, maar over hoe de samenleving zich kan organiseren zodat iedereen kan invoegen (Roets & Coussée, 2011). Deze laatste zin vat de rondpuntvisie op diversiteit samen en kadert duidelijk dat deze visie binnen de sociale visie (zie later) op doof zijn hoort. Een bemerking die oprees bij het doornemen van literatuur rond diversiteit is de link met integratie. Wanneer gesproken wordt over diversiteit lijkt integratie hier onherroepelijk mee verbonden. Is integratie daadwerkelijk nodig om op gepaste wijze met diversiteit te kunnen omgaan? Diversiteit gaat over de verschillen die heersen binnen (groepen van) personen. Elke groep kent zijn eigen cultuur. Wanneer deze verschillende culturen naast elkaar leven en invloed uitoefenen op elkaar zonder te verdwijnen heet dit interculturaliteit. Dit evolueert naar een samenleving die een cultuur heeft waar verschillende culturen in harmonie samenleven zonder hun eigenheid te verliezen (Mariën & De Smet, 2011). Hierdoor is geen sprake van integratie omdat geen enkele groep dient in te schuiven in een andere groep. Alle groepen beïnvloeden elkaar en er ontstaat een evenwaardige identiteit waarbij respect wordt geuit voor de verschillen. Als sociaal werker met deze visie ligt een grote taak in het maken van bruggen naar de andere culturen. Pas wanneer het door Putnam beschreven proces van ‘bridging’ (zie verder) wordt in gang gestoken kunnen de verschillende culturen in contact komen met elkaar en evolueren tot een interculturele samenleving (Elskens, 2011).

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    Afstudeerrichting: Sociaal Cultureel Werk HoGent 13

    1.1.2. Tweede niveau (Subgroep) Binnen de samenleving vormt de totale groep van doven een minderheidsgroep. Ze delen allemaal hetzelfde kenmerk (doof zijn) en maken slechts een klein deel uit van de totale samenleving. Het tweede niveau van diversiteit dat besproken wordt in deze bachelorproef beschrijft echter de diversiteit aan visies die heersen binnen deze groep van doven. Deze diversiteit is op te splitsen in drie verschillende visies (zie later). Eén van de drie duidelijk aanwezige visies die heerst binnen de groep doven is de Deafhood-visie (zie later). Wanneer gekeken wordt vanuit deze visie is de groep doven een minderheidsgroep met specifieke taalkundige en culturele aspecten. Als groep vormen ze dus een groep binnen een ‘andere’ culturele groep. Deze Doven beschouwen zichzelf als Doof en leden van de Dovengemeenschap. Door hun geboorte vormen ze echter ook onderdeel van de Vlaamse gemeenschap, een andere ‘culturele’ groep. Hierbij kan de vraag gesteld worden hoe Fevlado (Federatie van Vlaamse DovenOrganisaties), die de Deafhood-visie uitdraagt, en Doven kijken naar diversiteit in een breder kader. Aangezien Fevlado geen visie heeft uitgeschreven t.o.v. diversiteit wordt de visie van Vijftact vzw gehanteerd waarvan Fevlado(-Diversus) een onderdeel is. In deze visietekst staat het kruispuntdenken beschreven als visie op diversiteit (Vijftact, 2011). Om deze reden wordt Fevlado gekaderd binnen het kruispuntdenken. Zoals beschreven in het eerste niveau formuleren Roets en Coussée (2011) een risico bij het kruispuntdenken. Binnen Fevlado is dit risico reeds werkelijkheid geworden. Door de Deafhood-visie die Fevlado uitdraagt wordt sterk de nadruk gelegd op de gedeelde ervaring van Doven uit hun doof zijn, de culturele eigenheid die ze hierbij delen en de taalkundige aspecten van hun Doof zijn. Al deze aspecten leiden tot de Dove identiteit, een identiteit die sterkt verschilt van andere (minderheids)groepen. Men benadrukt hierbij de verschillen, het afwijken van de norm. Vanuit deze positie vraagt men erkenning en het toekennen van rechten. Deze positionering kan in het historisch kader begrepen worden door het ‘opklimmen’ van een achtergestelde positie naar de hedendaagse positie waarbij men op een iets gelijkwaardiger niveau staat. Daarentegen maakt de huidige visie een samenleving vol diversiteit, waar doven deel uitmaken van de samenleving, moeilijker. Door de focus te leggen op de verschillen, dient de minderheidsgroep verandering te realiseren ten opzicht van de ‘normale’ (meerderheids)groep. Sociale veranderingsprocessen zijn nodig om integratie op volwaardig niveau te bereiken. Dit sociale veranderingsproces kan echter pas gerealiseerd worden wanneer de minderheidsgroep voldoende draagkracht heeft, wat in praktijk betekent wanneer de groep voldoende groot is, wat binnen de Dovengemeenschap een probleem op zich vormt. Aangezien de minderheidsgroep van doven verdeeld is over welke visie men best uitdraagt naar de samenleving, ontstaat een gefragmenteerde minderheidsgroep die minder invloed kan uitoefen dan een minderheidsgroep die één geheel vormt. In Vlaanderen leven ongeveer 6000 doof geboren personen (Fevlado, 2013). Hiervan zijn, naar schatting, 2000 doven die de Deafhood-visie uitdragen (communicatie Hilde Nyffels). Dit duidt in welke ‘minder-minderheidspositie’ de Deafhood-visie zich bevindt.

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    Afstudeerrichting: Sociaal Cultureel Werk HoGent 14

    2. Visies Dovencultuur

    Binnen de samenleving hebben de meeste personen een mening over een welbepaald onderwerp, zeker wanneer ze hier vaak mee geconfronteerd worden. Via deze mening wordt een standpunt ingenomen door de persoon en meestal is dit standpunt ondersteund door theoretische inzichten. Een mogelijk onderwerp waar iemand een mening over kan vormen is doof zijn. Wanneer deze mening sterk bepaald is door theoretische achtergronden, wanneer dit denken streeft naar bepaalde verwezenlijkingen en het handelen wordt erdoor gestuurd, dan spreekt men van visies. Deze personen bezitten dus een bepaalde visie op doof zijn, een visie die door de een al meer geapprecieerd wordt dan door de ander. Dankzij de literatuur kunnen drie verschillende visies beschreven worden. Ongetwijfeld zullen nog meer visies beschikbaar zijn (alleen al door de snelle evolutie van visies) maar deze drie visies zijn het meest frequent aanwezig binnen de huidige samenleving.

    2.1. Doofheid Doofheid gaat over het feitelijk doof zijn. De visie, benoemd onder de algemene naam ‘doofheid’, is de ontwikkeling van de oudere visie ‘Het medisch model’. De naam is dan wel veranderd om actueler te zijn en andere accenten te kunnen leggen (o.a. beter vergelijk met andere visies), de inhoud is in grote lijnen gelijk gebleven. Zoals de naam ‘medisch model’ zegt wordt dit model benaderd vanuit de medische kant. Het medische landschap is een biologisch landschap waarbij men aandoeningen en beperkingen situeert, beschrijft, diagnosticeert en vervolgens tracht te herstellen. Dit doet men ook binnen het gegeven van doof zijn. Doof zijn is het niet functioneren van het gehoor. Men zoekt de oorzaak van dit probleem en tracht het op te lossen, bijvoorbeeld door het inplanten van een CI (Cochleair implantaat) of het toepassen van genetische kennis.

    1.1.1 Gradatie De medische wereld maakt een onderscheid tussen de verschillende gradaties van gehoorverlies. Het BIAP (Bureau International d’Audiophonologie) maakt volgende indeling (Broekaert, Van Hove, 2006):

    - Normaal horend: ≤ 20 dB gehoorverlies

    - Licht slechthorend: 21 – 40 dB gehoorverlies

    - Matig slechthorend: 41 – 70 dB gehoorverlies

    • Eerste graad: 41 – 55 dB gehoorverlies

    • Tweede graad: 56 – 70 dB gehoorverlies

    - Zwaar slechthorend: 71 – 90 dB gehoorverlies

    • Eerste graad: 71 – 80 dB gehoorverlies

    • Tweede graad: 81 – 90 dB gehoorverlies

    - Doof: 91 – 119 dB gehoorverlies

    • Eerste graad: 91 – 100 dB gehoorverlies

    • Tweede graad: 101 – 110 dB gehoorverlies

    • Derde graad: 111 – 119 dB gehoorverlies

    - Totale doofheid: ≥ 120 dB gehoorverlies

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    Om te duiden wat bovenstaande gehoorverliezen in praktijk betekenen onderstaand overzicht (Gezondheid.be, 2012):

    Pijnlijk, schadelijk

    Vuurwapens, sirenes, straaljager 140-70 dB

    Startend vliegtuig op 50m afstand 140-170 dB

    Autoradio’s op vol volume 140 dB

    Rockconcerten, luide passages tijdens klassiek concert 90-130 dB

    Een massa schreeuwende kinderen 120 dB

    Hinderlijk, kans op beschadiging

    Draagbare radio’s, walkman op vol volume 90-115 dB

    Grasmaaiers en kettingzagen met benzinemotor 90-105 dB

    Zeer luid

    Elektrisch scheerapparaat, wekkeralarm, haardroger, stofzuiger en andere huishoudelijke apparatuur 70-85 dB

    Rumoerige klas, schoolbus en speelplaats 70-85 dB

    Matig

    Normaal gesprek 60 dB

    Regen 50 dB

    Rustige kamer, kantoor 40 dB

    Stil

    Gefluister, tikkend uurwerk 30 dB

    Leeszaal in een bibliotheek 20 dB

    Vallend blad 10 dB

    Behalve gradatie in de mate van slechthorendheid kan ook een onderscheid gemaakt worden in het moment wanneer gehoorverlies optreedt. Gehoorverlies door ouderdom is een vaak voorkomend iets (zie figuur 1).

    Figuur 1 (Hooronline, 2013): Gemiddeld gehoorverlies daalt onder de kritische drempel voor spraakverstaan vanaf de leeftijd van 50 jaar. Vooral hoge tonen worden moeilijker gecapteerd.

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    ‘Doofgeworden’ betekent in de praktijk een groot verschil met ‘doofgeboren’. Een ‘doofgeworden’ persoon weet wat het is om te kunnen horen, ervaart dit verlies vaak als een gemis en zal zich moeilijker identificeren met een Dove identiteit. Tevens is voor deze persoon de eerste taal meestal Nederlands; een groot verschil met doofgeborenen die enkel kunnen refereren naar hun doof zijn (Fevlado, 2012).

    1.1.2 Oorzaken Doofheid kan optreden door verschillende oorzaken. Het menselijk oor bestaat uit verschillende onderdelen die samen ervoor zorgen dat mensen kunnen horen. Indien één van deze onderdelen niet (goed) functioneert, kan gehoorverlies optreden. Het oor is op te delen in 3 grote delen (zie figuur 2). Het buitenoor dat bestaat uit de oorschelp en de buitenste gehoorgang. Het middenoor dat bestaat uit het trommelvlies, de trommelholte, de gehoorbeentjes (hamer, aambeeld en stijgbeugel), middenoorspiertjes en de tuba auditiva Eustachii of kortweg de buis van Eustachius. Het binnenoor of labyrint bestaat enerzijds uit het vestibulum en de half-cirkelvormige kanalen die het receptorsysteem van het evenwichtsorgaan bevatten, en anderzijds uit het slakkenhuis of cochlea, die een gehoorfunctie heeft. De signalen uit het slakkenhuis worden via de gehoorzenuw of nervus cochlearis doorgegeven aan de hersenstam. Alle structuren van het binnenoor zijn omgeven door en gevuld met vloeistof. Deze onderdelen ontwikkelen zich tot de derde maand van de zwangerschap en binnen deze ontwikkeling kunnen bepaalde delen minder of niet ontwikkeld worden waardoor gehoorverlies optreedt (De Sutter e.a., 2009). Om te weten wat kan fout lopen in het menselijk oor volgt een korte functiebeschrijving van de belangrijkste onderdelen. Het middenoor brengt de geluidsprikkels in de vorm van trillingen over van de lucht aangeleverd vanuit het buitenoor naar de vloeistoftrillingen in het binnenoor. Hoewel bij de overgang van lucht naar vloeistof normaal 30 dB verloren gaat, heeft dit geen weerslag op het gecapteerde geluid door de specifieke bouw en hefboomwerking van het oor. Echter kan hier falen optreden van het middenoor door ontstekingen of operaties waardoor personen een gehoorverlies kunnen hebben van 50 – 60 dB (De Sutter e.a., 2009).

    Figuur 2 (Gezondheid.be, 2012): Het oor met de belangrijkste onderdelen: Buitenoor, middenoor, binnenoor.

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    Het slakkenhuis, dat het voornaamste gehooronderdeel is van het binnenoor, is een buis die spiraalvormig opgerold is en uit verschillende receptoren bestaat. Hier ligt het orgaan van Corti dat met zijn haarcellen de mechanische vloeistoftrillingen van het middenoor omzet in een elektrische zenuwprikkel (zie figuur 3 & 4). Gehoorverlies kan optreden door beschadiging van de haarcellen in het orgaan van Corti. Deze beschadiging kan zowel ontstaan door ouderdom als door lawaaioverlast. De beschadiging treedt meestal op bij de buitenste gehoorcellen en leidt tot het minder goed horen van zachte geluiden en verminderde mogelijkheid tot onderscheiding van prikkels, wat leidt tot verminderde spraak-verstaanvaardigheid.

    Figuur 4 (Huisman, 2011): Detail van het orgaan van Corti waarbij de schade ter hoogte van de haarcellen wordt geïllustreerd ten gevolge van lawaaioverlast.

    Figuur 3 (StartASL, 2013): Ligging van het orgaan van Corti ten opzichte van het slakkenhuis in het binnenoor.

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    Afstudeerrichting: Sociaal Cultureel Werk HoGent 18

    Via de gehoorzenuw worden de elektrische prikkels van het binnenoor doorgegeven naar de hersenen, waar deze signalen ervaren worden als geluid (De Sutter e.a., 2009). Beschadiging van deze zenuw of bepaalde regio’s in de hersenen kan ook een oorzaak zijn van gehoorverlies. Gehoorverlies kan optreden binnen elk van bovenstaand beschreven onderdelen. Meerdere oorzaken kunnen aan de bron liggen van het gehoorverlies en afhankelijk van de aangetaste regio zijn er ook behandelingen voor handen1. De oorzaken van gehoorverlies kunnen onderscheiden worden in erfelijke aandoeningen en niet-erfelijke aandoeningen. De erfelijke aandoeningen kunnen kaderen binnen een groter syndroom (vb Usher-syndroom; een syndroom met doofblindheid als gevolg (Vingerhoets e.a., 2012)) of niet-syndromaal zijn indien enkel doofheid optreedt zonder andere symptomen. Een (vaak voorkomend) voorbeeld hiervan is de mutatie van het connexine-26-eiwit dat van belang is bij het iontransport in het binnenoor. Momenteel voert men tal van wetenschappelijk onderzoek uit hoe men genetische manipulatie kan toepassen om de erfelijke aandoeningen uit te sluiten. De niet-erfelijke aandoeningen kunnen ontstaan door allerhande bacteriën, virussen of parasieten, door trauma’s (perforatie, lawaaibeschadiging…) of genetische niet-erfelijke defecten die leiden tot aangeboren afwijkingen (De Sutter e.a., 2009).

    1 Voor een uitgebreid overzicht van mogelijke aandoeningen en behandelingen kan ‘Neus-keel-oor-aandoeningen’ van De Sutter e.a. geraadpleegd worden.

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    1.1.3 Oplossingen Het al dan niet kunnen behandelen van het gehoorverlies hangt voornamelijk af van de mate van gehoorverlies en de oorzaak. Zo kunnen infecties met gehoorverlies opgelost worden door medicamenteuze behandeling. Wanneer medicatie geen oplossing kan bieden, biedt de medische wereld andere alternatieve oplossingen aan. Een van de mogelijke hulpmiddelen is het hanteren van een gehoorapparaat. Hierin heeft de medische wereld al enkele modellen gehanteerd. Na de akoestische gehoorapparaten (zie figuur 5) werden de elektrische gehoorapparaten ontwikkeld. Momenteel wordt meer gebruik gemaakt van digitale gehoorapparaten. De werking van deze moderne gehoorapparaten zijn allemaal gelijkaardig. Een microfoontje vangt de geluiden op, waarna het elektronisch bewerkt wordt naar de noden van de persoon met gehoorverlies. Het elektrische apparaat comprimeert het bestand, filtert de juiste frequenties en geeft deze via een luidsprekertje door aan het gehoor. Het digitale apparaat doet dit door het opgevangen signaal om te zetten in een code waardoor betere filtering kan gebeuren. Daarna wordt ook via een luidsprekertje het signaal doorgegeven naar het oor. Naast gehoorapparaten bestaan er ook achter-het-oortoestellen. Deze hebben dezelfde werking maar worden in plaats van in het oor achter het oor gedragen. Daardoor vallen ze iets meer op maar ze zijn robuuster, eenvoudiger in onderhoud en eenvoudiger te reinigen (De Sutter e.a., 2009). Een andere ‘oplossing’ die de medische wereld aanreikt is een cochleaire implantatie. Hierbij wordt een toestel, het cochleair implantaat (CI), geïmplanteerd achter het gehoor (zie figuur 6).

    Figuur 5 (Jansen, 2005): Akoestisch gehoorapparaat.

    Figuur 6 (NKO, 2013): Het CI met het zichtbare uitwendige deel bestaande uit: de zendspoel met magneet en de spraakprocessor met microfoon.

    Figuur 7 (NKO, 2013): Uitwendige en inwendige bouw van het CI. De geluidsgolven worden opgevangen door de microfoon op de spraakprocessor. Deze spraakprocessor zet de golven om in een digitaal signaal dat via de uitwendige zendspoel wordt doorgegeven aan de inwendige ontvanger. Deze zet dit signaal om in een elektrische prikkel dat via een elektrode in het slakkenhuis wordt doorgegeven naar de gehoorzenuw.

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    Afstudeerrichting: Sociaal Cultureel Werk HoGent 20

    Deze elektrische binnenoorprothese wordt gehanteerd als vervanging van het orgaan van Corti, die de trillingen ‘leest’ en omzet in elektrische prikkels. Om dit te kunnen zet het CI de prikkels die opgevangen worden rechtsreeks om in elektrische prikkels die worden doorgegeven aan de resterende functionerende zenuwvezels. Deze operatie is enkel een oplossing voor personen die doof of slechthorend zijn ten gevolge van een beperking aan het middenoor of binnenoor (met de daarop aanwezige cellen, haartjes, etc.) en nog een voldoende functionerende gehoorzenuw hebben met corresponderende hersenonderdelen (Mulder, 2005). Op figuur 7 staat de bouw en werking van een CI uitgelegd. De microfoon en spraakprocessor functioneren zoals de digitale gehoortoestellen. Het geluid wordt opgevangen door de microfoon en verwerkt in de spraakprocessor tot een digitale code. Deze code wordt via de zendspoel naar de ontvanger gezonden waar ze omgezet wordt in elektrische pulsen. Via de elektrode worden de vezels van de gehoorzenuw in het slakkenhuis rechtstreeks door deze elektrische pulsen geprikkeld.

    1.1.4 Visie De doofheid-visie aanschouwt dove personen als personen met een beperking, duidelijk een medische benadering. Deze persoon is niet in staat om in evenredige mate voor zichzelf te zorgen als een persoon zonder beperking. De persoon met een beperking dient dan ook geholpen en begeleid te worden in het zoveel mogelijk weg werken van de beperking en het integreren in de samenleving. Dit wordt onder andere aangehaald door De Sutter in ‘Neus-keel-oor-aandoeningen’ (2009) waar staat: ‘Hoe later gehoorrevalidatie start, des te slechter is de uiteindelijke communicatieve ontwikkeling, en daaruitvoortvloeiend, de schoolprestaties, de sociale en emotionele ontwikkeling.’. Hier komt duidelijk naar voren dat men automatisch gehoorstoornissen linkt aan andere ontwikkelingsgebieden die hierdoor in het gedrang komen. Deze formulering staat in De Sutter zijn werk, een boek dat verschillende medische NKO aandoeningen en mogelijke oplossingen beschrijft. Deze link is hierdoor te schetsen binnen de medische visie. Ook in ‘Psychologie in de gezondheidszorg: een praktijkoriëntatie’, van Vingerhoets e.a. (2012), wordt dit vermeld. Hier wordt echter wel genuanceerd dat dit gebeurt met een doof kind dat niet voldoende in communicatie treedt met de omgeving. Indien dit kind dus wel met een gebarenomgeving in communicatie treedt, kan gesteld worden dat verdere gebrekkige ontwikkeling op sociaal en emotioneel gebied niet geschied. Er wordt ook gewezen op grote methodologische onvolkomenheden bij de onderzoeken die dit beweren (Vingerhoets, 2012).

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    Afstudeerrichting: Sociaal Cultureel Werk HoGent 21

    1.1.5 Bemerkingen Het zo veel mogelijk wegwerken van een beperking wordt voor velen die geen kennis hebben van Dovencultuur aanzien als een normaal iets. Weinigen hebben kennis over wat Deafhood (zie verder) inhoudt. Lane oppert vier redenen om deze doofheid-visie niet te aanvaarden (Lane, 2005):

    1) Het houdt geen steek Doven zijn geen personen met een beperking, ze hebben een verlies van gehoor maar horen daarom niet thuis in de categorie van gehandicapten.

    2) Het handelen volgens deze visie brengt risico’s met zich mee voor dove kinderen Dove kinderen ondergaan onderzoeken, operaties en behandelingen om hun handicap te beperken. Ze dienen logopedie te ondergaan om hun spraak zo goed mogelijk te laten functioneren. Deze aanhoudende moeite met vaak weinig sluitend resultaat werkt sterk negatief in op het gemoed van kinderen.

    3) Het uitdragen van deze visie brengt het voortbestaan van de dovenwereld in gevaar Door van jongs af aan kinderen te isoleren uit de dovenwereld stopt ook de toestroom van potentiele toekomstige beheerders van de dovenwereld. De dovenwereld (of Deafhood, waarover later meer) dient behouden te blijven en dit kan enkel via Doven.

    4) De vooropgestelde behandelingen zijn de verkeerde oplossingen Het implanteren van een CI of het genetisch manipuleren zijn foute methodes om een ‘beperking’ weg te werken. Dit is zoals het genetisch veranderen van homoseksuelen, omdat ze een andere geaardheid hebben.

    Binnen deze visie wordt de focus gelegd op het gehoorverlies, men vereenzelvigt de persoon met het niet kunnen horen. Dit doof zijn is daardoor een individueel probleem dat op individuele wijze kan opgelost worden. Een belangrijke bemerking bij het oplossen van het gehoorprobleem door gehoortoestellen, is dat gehoortoestellen geen wondertoestellen zijn die een doof persoon horend maakt. In het beste geval wordt een doof persoon een slechthorend persoon (zie verder). Idealiter wordt de dove persoon een horend persoon zodat hij/zij volwaardig deel kan uitmaken van de samenleving. Om dit te verwezenlijken hanteert men medische ingrepen die het gehoor dienen te herstellen (zoals vb. CI) en behandelingen die de spraak bevorderen; logopedie. Binnen de logopedie tracht men de dove te leren hoe hij/zij kan liplezen en hoe hij/zij dient te praten. De methode om doven via spraakafzien en spraak te laten functioneren, heet de orale methode (zie verder). Een andere belangrijke bemerking hierbij is het onvoldoende wegwerken van de beperking door de implantatie van een CI. Deze implantatie zorgt ervoor dat een doof persoon een slechthorend persoon wordt. Hij/zij is niet in staat om volledig te horen. Dit is een bemerking die vaak onderkend wordt. Kennis hiervan is belangrijk aangezien dit maakt dat een persoon met een CI nog steeds andere noden heeft dan een horend persoon.

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    Afstudeerrichting: Sociaal Cultureel Werk HoGent 22

    Een aantal onderzoekers waarschuwen voor het consistent blijven toepassen van deze medische methodes. Zo duidt Johnston dat wanneer men 75% van de doven een CI geeft en men de genetische kennis die men bezit (er zijn reeds meer dan 100 genen ontdekt die doofheid veroorzaken, waaronder Connexin 26; een van de meest voorkomende genetische veroorzakers van doofheid (Arnos 2003)) consequent toepast om doofheid te vermijden, binnen de termijn van een halve eeuw de Dovengemeenschap kan verdwijnen (Dirksen e.a., 2010). Wanneer dit gebeurt, zal ook de eigen taal (gebarentaal) verdwijnen waardoor vervolgens alle opgebouwde kennis en tradities verloren zullen gaan; het verlies van de Dovencultuur (Ten Have e.a., 2009). Dit is wat bedoeld wordt binnen de titel van deze bachelorproef: ‘Doof voor doofheid dooft Deafhood’. Wanneer men de aspecten van het doof zijn (hierbij wordt doofheid niet puur medisch bedoeld) negeert/hier doof voor is, zal Deafhood uitdoven en tenslotte verdwijnen. Het toelaten van dit verdwijnen zou, bekeken vanuit Deafhood-visie, overeenkomen met het blank maken van alle zwarten zodat de Zwart-Afrikaanse cultuur zou verdwijnen. Een andere reden waarom de doofheid-visie niet aanvaard kan worden is, volgens Dirksen e.a. (2008), door de definiëring van wat een beperking is. Personen kunnen mager of mollig zijn, de extremen zijn een beperking/ziekte. Alcohol drinken is sociaal aanvaard, te veel alcohol drinken is een verslaving. Er bestaan grote en kleine mensen, te klein is een beperking. Vroeger waren holebi’s personen met een (geestes)ziekte, momenteel zijn dit mensen zoals een ander. Vroeger waren personen met een licht verstandelijke beperking net dat tikkeltje anders, momenteel hebben ze een beperking. Vroeger waren dikke personen het schoonheidsideaal, momenteel is mager het schoonheidsideaal. Het hebben van een beperking is dus sterk maatschappelijk bepaald, samengaand met heersende (culturele) waarden en normen. Normaal is wat het vaakst voorkomt binnen de samenleving en waar de samenleving aan aangepast is. Vroeger plaatste men doven buiten de samenleving, na historische evolutie beschouwde men deze personen als personen met een beperking (Dirksen e.a., 2008). Ook dit is maatschappelijk bepaald en in samenhang met de medische wereld die hier een remedie voor vond, wordt een markt van ‘beperkten’ gevonden. Indien deze markt niet zou bestaan zou men geen geld kunnen verdienen aan de ontwikkeling van dit product (Cammu, 2013). De combinatie van de invloed van onderzoek/productontwikkeling en de beoordeling van de samenleving door maatschappelijk gebonden (actuele) waarden en normen moet de samenleving laten stilstaan bij de bepaling van wat een beperking is en wat niet. Beschouwt men doven als personen met een beperking omdat ze daadwerkelijk een beperking hebben? Of hebben de meeste mensen in de samenleving geen inzicht in wat het is om doof te zijn, welke rijkdommen hierdoor aangeboord kunnen worden en hoe Doven zichzelf zien?

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    Afstudeerrichting: Sociaal Cultureel Werk HoGent 23

    2.2. Sociale visie De sociale visie gaat, net zoals de medisch gerichte visie, uit van een beperking. De personen krijgen hier ook een ‘beperkingslabel’ opgeplakt vanuit de samenleving. Het is het opplakken van dit label door de samenleving, dat kenmerkend is voor deze visie. Echter tracht men binnen deze visie niet om de persoon met een beperking te verlossen van deze beperking. Het is de samenleving die de handicap heeft omdat ze niet toegankelijk is voor doven. De dove persoon zijn beperking bestaat dus uit het niet kunnen aansluiten bij de gemeenschap doordat deze zich niet toegankelijk opstelt. Tot voor kort was het niet denkbaar dat doven deelnamen aan het hoger onderwijs of dat ze een politieke carrière uitbouwden. Dit werd door de samenleving gezien als een vanzelfsprekendheid. Hoewel dit 100% maatschappelijke hindernissen zijn waren deze zeer normaal en natuurlijk (Nussbaum, 2006). Een duidelijk voorbeeld wordt gegeven door De Clerck en Pinxten in ‘Gebarentaal zegt alles’ (2012). Ze schrijven dat een fysieke beperking geen handicap is maar een sociale onderdrukking. De persoon die door een dwarslaesie in een rolstoel zit en daardoor geen toegang heeft tot het theater wordt niet beperkt door zijn fysieke kenmerk. Hij/zij wordt wel beperkt door de niet aangepaste samenleving. Er wordt geen mogelijkheid geboden om op gelijkwaardige basis mee te doen. Ook Margalit A. (1996) ondersteunt dit door te duiden dat een maatschappij die een groep of een individuele burger langdurig en systematisch vernedert door hem of haar te beletten zijn persoonlijkheid optimaal te kunnen ontwikkelen, verre van een positieve en gemanierde samenleving is. Het is de taak van de maatschappij om dan het leerproces aan te gaan om deze uitsluitende houding te veranderen (Margalit, 1996). Nussbaum stelt dit nog scherper in ‘Grensgebieden van het recht’ (2006) door te stellen dat het idee dat een persoon met een fysieke beperking nood heeft aan zorg een truc is. Een truc zodat de maatschappij geen veranderingen hoeft door te voeren in de infrastructuur en algemene toegankelijkheid, aangepast aan hun behoeften, omdat de fysieke persoon mits deze aanpassingen wel zelfstandig zou kunnen functioneren. De publieke ruimte wordt ingericht op een wijze die bepaalde personen uitsluit om deze te gebruiken. Deze inrichting wordt wel aangepast aan de ‘normale’ beperkingen (zo zullen bureaustoelen vaak ergonomisch zijn, zijnde rugklachten te verminderen of zullen traptreden ontwikkeld zijn op maat van de gemiddelde mens en niet op de reus van Brobdingnag) maar niet aan minder vaak voorkomende beperkingen. Dit zou leiden tot te dure aanpassingen, die volgens de contacttheorie (geven wordt beschouwd als investeren in latere opbrengst) niet correct verlopen. Het sociale model is net zoals het voorgaande model een individueel model aangezien men zich niet richt tot de dove in groep, maar tot het doof individu waar men zich toegankelijk voor dient op te stellen (Fevlado, 2012). Onderstaand worden mogelijke oplossingen besproken om de toegankelijkheid te bevorderen. Aangezien deze specifiek over toegankelijkheid gaan worden deze hier besproken. Vaak is er echter een overlap te vinden met de Deafhood-visie aangezien aanpassingen ter toegankelijkheid eveneens een teken is van erkenning en respect. Om toegankelijkheid te creëren ligt de ideale oplossing in het aanleren van VGT (Vlaamse GebarenTaal). Indien iedereen VGT beheerst, is de samenleving aangepast en toegankelijk en is de handicap verdwenen. Ook andere toegankelijkheidsaanpassingen zijn hierin gewenst. Zo kan (i.p.v. zelf VGT te leren) op elke locatie een tolk VGT voorzien worden. Hierin kan gedifferentieerd worden tussen orale tolken die Nederlands omzetten naar VGT en omgekeerd en schrijftolken die alles wat gezegd wordt (zowel in Nederlands als in VGT) uittypen. Hiervoor hoeft een tolk niet altijd aanwezig te zijn op de betreffende locatie. Mits voldoende technische ondersteuning (Computer, microfoon en kwalitatieve webcam) kan dit ook gebeuren door een afstandstolk; een tolk die van op afstand via de webcam en microfoon alles ziet en hoort (Fevlado, 2013).

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    Afstudeerrichting: Sociaal Cultureel Werk HoGent 24

    In ‘performance’-zalen (theater, opera…) kan een ringleiding de toegankelijkheid bevorderen. Een ringleiding is een elektriciteitsdraad die als lus langs de plinten of het plafond van een ruimte kan worden gelegd. Deze lus zit vast aan een versterker die een signaal door deze lus laat lopen. Binnen het magnetisch veld wordt geluid opgevangen en versterkt en rechtstreeks in het gehoorapparaat van de slechthorende persoon ontvangen. Een ringleiding wordt zeer veel gebruikt om tv te kijken. De ringleiding kan rechtstreeks op de tv aangesloten worden met een scartaansluiting. De slechthorende persoon moet binnen de lus van de ringleiding zitten en het hoorapparaat op de T-stand zetten. Het geluid komt zo rechtstreeks binnen in het oor. Een nadeel van de T-stand is echter dat men dan vaak andere omgevingsgeluiden niet meer hoort (Fevlado, 2013). Het visueel maken van informatie bevordert ook zeer sterk de toegankelijkheid van doven. Momenteel gaat nog veel informatie verloren voor doven doordat deze enkel auditief wordt gegeven (Fevlado, 2013). Als voorbeeld kan een perronwissel van een trein aangehaald worden. Deze perronwissel wordt op het perron afgeroepen maar niet vermeld op visuele wijze. Enkel door de plotse storm van de andere treinreizigers die weglopen van het perron kan de dove vermoeden dat er een perronwissel is. Verbonden aan deze visuele communicatie is ook ondertiteling van programma’s toegankelijkheidsbevorderend (Fevlado, 2013). Momenteel lopen hier projecten rond bij VRT (aangezien dit decretaal verplicht is), maar op commerciële stations is dit nog niet (of in onvoldoende mate) het geval (Fevlado, 2013). Om de visuele informatie zichtbaar te maken en de communicatie te bevorderen (los van de keuze om VGT of spraakafzien te hanteren) is voldoende verlichting essentieel. Vele plaatsen zijn niet of slecht verlicht wat bij donkere momenten tot problemen kan leiden. Veel van de toegankelijkheidsbevorderende elementen zijn nog niet verwezenlijkt. Deze zijn dan ook opgenomen in de ‘Gewenste verwezenlijkingen’ (zie verder). Het hoofdstuk ‘Gewenste verwezenlijkingen’ kadert niet specifiek binnen deze sociale visie, hoewel vele wensen ook toepasbaar zijn binnen deze visie. De gewenste verwezenlijkingen kaderen binnen de verschillende visies met ruimere aandacht voor de Deafhood-visie. Binnen Vlaanderen zien we de sociale visie weinig aan bod komen binnen discussies en besprekingen. De discussie tussen de doofheids-visie en Deafhood-visie leeft veel sterker en duidelijker tussen de actoren. Om deze reden zal in deze bachelorproef de sociale visie niet verder besproken worden.

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    Afstudeerrichting: Sociaal Cultureel Werk HoGent 25

    2.3. Deafhood Binnen deze derde visie ziet men doven als een taalminderheidsgroep. Deze visie vond zijn grote aanhang en ontwikkeling vanaf de jaren ’70 (Nathan e.a., 2011). Doven zijn geen personen met een beperking, het zijn personen die een andere taal beheersen. Deze taal wordt niet gesproken door de ruimere samenleving, maar is een officiële taal die door bepaalde personen wordt gehanteerd. Voor Vlaanderen is dit de Vlaamse Gebarentaal. Hierin worden doven dus niet gedefinieerd volgens hun handicap; het niet horen. Ze worden wel gedefinieerd als een groep personen met specifieke taalkundige, culturele en sociale vaardigheden (Dirksen e.a., 2010). Nussbaum beschrijft dit gelijkaardig op zeer duidelijke en beeldende wijze in ‘Grensgebieden van het recht’ (2006). Hierin schrijft ze over een meisje dat door haar mentale beperking niet in staat zal zijn om te stemmen voor een politieke partij. Evenmin kent ze enige waarde toe aan de persvrijheid doordat ze geen verbale communicatie kan voeren en niet kan lezen. Hierover biedt Nussbaum twee zienswijzen. De ene zienswijze bemerkt dat het meisje een totaal andere levenswijze heeft. De andere zienswijze stelt dat ze nooit in staat zal zijn een boeiend menselijk leven te leiden, ook al wordt hier zoveel mogelijk naar gestreefd. Waar in de eerste visie het concept van Deafhood (indien we dit doortrekken naar een dove persoon) speelt, kenmerkt de tweede visie zich duidelijk als de medische visie die personen met een fysieke of mentale beperking een minder menswaardige rol toekent. De Deafhood visie betekent, behalve of juist doordat dit een specifieke groep is, dat de mening en de visie van de dove persoon even belangrijk wordt als deze van de horende deskundige in het doofheids-model (vzw Cultuur voor Doven, 1999). Een belangrijke evolutie binnen de emancipatie van doven. Uit verslagen van Internationale congressen en onderzoek van verschillende onderzoekers (zoals De Meulder; Vlaanderen, Ladd; UK, etc.) (Fevlado, 2013), blijkt dat deze visie, die een grote mate van respect en eigenheid uitdraagt, wereldwijd grote aanhang vindt. Uit Amerikaans onderzoek is gebleken dat mede hierdoor ASL (American Sign Language) de tweede meest geleerde taal is binnen het ‘Community College’ (vergelijkbaar met het Vlaams Hoger Beroepsonderwijs) en de vierde meest geleerde taal binnen Hogeschool- en universiteitsopleidingen (Furman e.a., 2007). De interesse in ASL (en VGT binnen Vlaanderen) heeft voor een stimulans gezorgd binnen het domein van de Deaf-studies. Hierin wordt onderzocht wat Doof zijn net inhoudt en worden bepaalde termen (zoals hieronder vermeld) onderzocht en gedefinieerd in de mate van het mogelijke. Als gevolg hiervan volgen vele horenden deze studie en wordt veel onderzoek verricht door horenden. Dit leidt tot de paradox dat wereldwijd gebarentalen worden gestimuleerd voor de horenden en dat de Doven hierbij vergeten worden. Zoals besproken binnen ‘Doofheid’ kan dit mee instaan voor het verdwijnen van de gebarentalen en Dovencultuur (Dirksen e.a., 2010). Dit is een aandachtspunt dat binnen de Deafhood-visie wordt meegenomen en waarin aandacht wordt besteed. Het doof zijn voor de doofheid van een Doof persoon kan het uitdoven van Deafhood bewerkstelligen. Samenhangend met deze visie, oorspronkelijk de cultureel-linguïstische visie genaamd, staan enkele begrippen centraal zoals Deafhood, Deaf Space, Deafgain...

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    Afstudeerrichting: Sociaal Cultureel Werk HoGent 26

    2.3.1. Deafhood Deafhood betekent het hebben van bepaalde kenmerken en ervaringen ten gevolge van het doof zijn, die maken dat je tot een bepaalde groep kan gerekend worden. Dit bepaalt de wijze waarop je als Doof persoon in het leven staat en de positie die je inneemt in de samenleving. Andere voorbeelden van ‘Hood’ zijn: Womanhood; de ervaring van het vrouw zijn (enkel zij kunnen weten wat het is om als vrouw te leven), Parenthood; de ervaring van ouder zijn, Blackhood; de ervaring van het zwart-zijn (Fevlado-Diversus 2009). Dit zijn allen groepen van mensen die enkel door hun ‘zijn’ kunnen ervaren wat het is om een dergelijke positie te hebben. Ze worden gebonden door het hebben van een gemeenschappelijke factor die anderen niet hebben. Het is sinds eind jaren ’80 dat meer gekeken wordt naar individualiseringskenmerken en dat men minder focus legt op de beperkende factoren (Ghèsquire, 1995). Dit wordt ook in Vlaanderen zo aangevoeld, zoals beschreven in een brief van Broeder Maurice Buyens, toenmalig Algemene Secretaris van (toenmalig) Fenedo in 1986. In deze brief beschrijft Buyens dat er twee visies zijn om naar doven te kijken. Je kan ze bezien als mensen met een tekort (de medische visie) of als personen met een eigen mogelijkheid die deze mogelijkheden omarmen en het eigen doof zijn aanvaarden. Pas wanneer de dove zelf het doof zijn aanvaardt en het positieve ervan inziet kan de samenleving dit ook (Buyens, 1986). Deafhood kan dus enkel ervaren worden door personen die doof zijn. Horenden kunnen wel de taal beheersen en inzicht hebben in Dovencultuur maar ze kunnen nooit weten wat het is om doof te zijn. Volgens Paddy Ladd (2004) kent Deafhood zeven principes.

    1) De gift van unieke talen Gebarentalen zijn specifieke talen die expressie kunnen geven waar dit met gesproken taal niet mogelijk is. Dit komt doordat gebarentalen niet enkel gebruik maken van handen om te communiceren, maar ook met lichaamshouding en mimiek.

    2) Talen die geen internationale grenzen kennen Hoewel gebarentalen geen afgesproken taal is die internationaal gelijk(aardig) is, kunnen vele gebaren toch begrepen worden over landsgrenzen heen. Dit komt door de iconiteit van vele gebaren. Bepaalde woorden zijn ook verbonden met culturele uitingen. Voorbeeld: Vlaamse Gebarentaal; trouwen: Met de rechterhand schuift men een imaginaire ring over de linker ringvinger. Indische Gebarentaal; trouwen: Met de rechter middenvinger drukt men een imaginaire stip op het voorhoofd. Dit zijn beiden de culturele uitingen van getrouwd zijn in de respectievelijke landen.

    3) Dove mensen als wereldburgers Al sinds 1870 vinden internationale congressen plaats en worden werken gepubliceerd. Dit wereldwijd afspreken en banden scheppen is iets wat als voorbeeld kan gelden voor de horende gemeenschap. Dit maakt ook dat de dovenwereld / het Deafhood geen kleine wereld is, maar een netwerk met wereldwijde vertakkingen.

    4) Dove mensen zijn intentioneel op aarde Vanuit historisch katholiek perspectief werd dit uitgelegd als: Doven zijn gecreëerd door God of de natuur om hun speciale kwaliteiten te tonen. Actueel kunnen we dit vertalen naar: Doven beschikken over specifieke vaardigheden en ervaringen die aan het doof zijn verbonden zijn. Deze vaardigheden en ervaringen kunnen voor de gehele samenleving waardevol zijn. (Zie Deafgain voor meer uitleg over deze vaardigheden en ervaringen.)

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    Afstudeerrichting: Sociaal Cultureel Werk HoGent 27

    5) Gebarentalen als gift voor horenden Gebarentalen zijn specifiek en uniek. Voor horenden kunnen deze een verrijking bieden in hun dagelijks leven door de visueel en ruimtelijk stimulerende werking. Dit kan deels bewerkstelligd worden door het aanbieden van cursussen VGT zoals momenteel kan gevolgd worden binnen Fevlado-Diversus vzw.

    6) Horenden die niet kunnen gebaren zijn ‘Sign-impaired’ Personen die niet kunnen gebaren, zijn niet compleet, missen iets. Ze zijn beperkt in hun communicatie en kunnen niet even expressief communiceren als Doven.

    7) Alle doven hebben recht op Dove ervaringen Zo dient er mogelijkheid te zijn tot het volgen van onderwijs binnen Dovenonderwijs (momenteel nog nergens mogelijk in Vlaanderen, enkel Kasterlinden biedt tweetalig onderwijs aan (Kasterlinden 2013)). Ook zou VGT een algemeen gekende en gehanteerde taal moeten zijn, zeker gezien de erkenning van VGT als officiële taal (Zie verder).

    Belangrijk binnen deze zeven principes is dat dit geen checklist is om te controleren of iemand al dan niet deel uitmaakt van het Deafhood. Deze principes beschrijven wat de mogelijkheden zijn binnen het Deafhood die je in bepaalde mate kan ervaren. Het meer of minder ervaren van bepaalde principes leidt niet tot het meer of minder behoren tot het Deafhood. Deafhood is een manier van zijn (Ladd, 2004). Dit maakt duidelijk dat de Deafhood-visie verder gaat dan enkel een visie zijn. Het uitdragen van deze visie geeft het individu een duidelijke identiteit, een manier waarop doofheid kan beleefd worden.

    2.3.2. Deaf Space De ‘space’ is de ruimte waarin personen elke dag functioneren. De plaats waar men boodschappen doet, waar men ontspanning zoekt, waar men in contact komt met anderen, etc. (Fevlado-Diversus & VSPW, 2009). Ook doven nemen dergelijke ruimte in. Deze ruimte heet Deaf Space. Vanzelfsprekend zijn er vele ruimtes waar doven en horenden samen in opereren. Zo zal de dove persoon naar dezelfde supermarkt gaan als de horende. Kenmerkend binnen de Dovencultuur (en anders dan binnen andere culturen) hebben Doven geen specifiek land of specifieke plaats van origine (thuisland). De reden hiervan is dat doven vaak geboren worden in horende gezinnen en dat ze op hun beurt ook horende kinderen krijgen (Lane e.a., 1996). Ze hebben steeds geleefd tussen en met horenden, met een mengeling van de verschillende culturen. Er zijn wel concentraties geweest waar Doven samenkomen, maar vaak waren dit tijdelijke omgevingen zoals scholen en clubs waar de Dove niet ‘thuis’ is. Er bestaan enkele geografische groeperingen waar een overheersend aantal doven geboren worden. Een voorbeeld hiervan is Martha’s Vineyard, een eiland bij Massachusetts in de Verenigde Staten. Hier werden significant meer dove kinderen geboren dan gemiddeld over de wereld. Onderzoek wees uit dat door vroegere kolonisatie een gemuteerd gen op het eiland is terecht gekomen, wat dit fenomeen verklaart. Het gevolg van deze grote groep aanwezig doven was dat iedereen de lokale gebarentaal beheerste (Groce, 1985). Bij de materiële en ruimtelijke Deaf Space zoals een huis zijn bepaalde kenmerken aanwezig. Zo zal een huis steeds veel natuurlijke lichtbronnen zoals ramen hebben, aangevuld met kunstmatige bronnen. Op deze wijze kan de Dove persoon zijn visuele vaardigheden eenvoudiger hanteren, waaronder visueel communiceren. Het niet hebben van een plaats van origine of thuisland voelt voor sommigen aan als een gemis. Het hebben van een dergelijke plaats is namelijk een eerste bewijs van bestaan van de cultuur (Findley, 2005). De Deaf Space omvat niet enkel deze fysieke terreinen, maar ook het geheel van plaatsen waar doven samenkomen, de wijze waarop ze zich hierbij gedragen… ; kortom een combinatie van de ruimtelijke inname, Deafhood en Dovencultuur.

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    Afstudeerrichting: Sociaal Cultureel Werk HoGent 28

    Indien deze ruimte zou verdwijnen door de invloeden zoals beschreven bij Doofheid-visie, zou dit een ‘aanslag’ betekenen op het Doof zijn en dus het bestaan van het Dove individu. Binnen ‘Deafgain’ (de positieve kenmerken van doof zijn) worden enkele argumenten aangehaald waarom dit verlies niet positief zou zijn. Verder is ook de intrinsieke motivatie dat Dovencultuur, gebarentalen en daarmee samenhangend Deaf Space moeten bewaard worden omwille van hun bestaan als volwaardige cultuur, een belangrijke motivatie om deze negatieve ontwikkeling een halt toe te roepen (Dirksen e.a., 2010).

    2.3.3. Dovencultuur Net zoals de Turkse cultuur of de Vlaamse cultuur is de Dovencultuur de cultuur van de Doven, eigen aan hun zijn. Dit omvat het gehele kader van waarden en normen die ze uitdragen. Ook bepaalde gewoontes die kenmerkend zijn voor de Dove vinden we hierin terug. Bijvoorbeeld zal een Doof persoon regelmatig te laat komen. Een Doof persoon is vaak vrij lichamelijk, anders dan in onze Vlaamse cultuur. Binnen deze cultuur vinden we ook Cultuur (met grote C), de kunstzinnige kant van de cultuur. Zo beschikt de Dovencultuur over een gamma aan Doof Theater, Deaf Cinema, Dove poëzie… De erkenning van de Dovencultuur als cultuur is van belang aangezien vanuit deze erkenning bepaalde rechten kunnen afgedwongen worden, een antwoord kan geboden worden op enkele hedendaagse medische ontwikkelingen/’oplossingen’, etc. Om deze erkenning te krijgen is er bewijs van de Dovencultuur nodig en definiëring. Bewijzen van dit bestaan is niet moeilijk. Door de gehanteerde taal kan snel worden aangetoond dat hierdoor een andere cultuur ontstaat; de Dovencultuur. Moeilijker is het om deze cultuur te definiëren. Mede door de verspreiding van de verschillende visies en de geografische verspreiding van Dovencultuur is dit geen eenvoudige opgave (Ladd 2007).

    2.3.4. Deafgain Deze term wordt gebruikt om de positieve gevolgen en ervaringen te beschrijven die specifiek gebonden zijn aan het doof zijn. Behalve positief voor de Dove persoon zijn dit ook bronnen van uitzonderlijke waarde voor de cognitieve, creatieve en culturele dimensies van menselijke diversiteit en dus voor de gehele samenleving (Gallaudet University, 2013). Het cognitieve aspect wordt gestimuleerd door nieuwe inzichten gekoppeld aan onderzoek naar doofheid, de creatieve stimulans wordt gevonden in de visuele gesteldheid en het aanboren van verschillende vormen van visuele kunst en de culturele dimensie wordt bevorderd door de inzichten verworven inzake Dovencultuur, die niet specifiek geografisch verbonden is. Om het begrip Deafgain concreter te maken volgen enkele specifieke voorbeelden. Dat doof zijn positieve effecten heeft voor de samenleving blijkt onder meer uit onderzoek van Armstrong. Hoewel door de samenleving niet altijd het doof zijn rechtstreeks aan het positief effect wordt gekoppeld is het doof zijn wel de aanzet tot het positieve effect. Door onderzoek verricht naar gebarentalen heeft men het ontstaan van taal in al zijn complexiteit moeten/kunnen heronderzoeken. Oorspronkelijk onderzoek richtte zich steeds op gesproken talen en door het bewijs van gebarentalen heeft men dit onderzoek moeten verruimen. Deels is hieruit nogmaals gebleken hoe elastisch het brein is in het construeren van verbindingen en communicatiemogelijkheden. Ook over het ontstaan van talen heeft men nieuwe inzichten en diepgaandere theorieën verkregen (Armstrong, 2002).

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    Afstudeerrichting: Sociaal Cultureel Werk HoGent 29

    Een ander positief effect voor de bredere samenleving (waarbinnen horenden en doven vallen) is het stimuleren van de algemene ontwikkeling bij baby’s wanneer gebarentalen worden toegepast. Dit stimuleert de cognitieve, visuele, linguïstische en sociale ontwikkeling (Marschark & Hauser, 2012). Behalve deze positieve ontwikkelingen heeft onderzoek ook aangetoond dat wanneer een kind één woord kan spreken het reeds met meerdere (basis) gebaren kan communiceren. Waar horende kinderen vaak rond het eerste levensjaar hun eerste woord formuleren wordt bij gebarentalig opgevoede kinderen het eerste herkenbare gebaar opgemerkt rond de leeftijd van 8-9 maand. Dit maakt dat kind en ouder (of opvoeder/verzorger) veel sneller met elkaar kunnen communiceren wat leidt tot grotere duidelijkheid, snellere bandvorming en minder frustraties bij ouder én kind. Dit is te verklaren door de natuurlijkheid van gebaren, wat zelfs bij niet-gebarentaligen naar voren komt. Denk maar aan het levendig gebaren wanneer een spreker enthousiast opgaat in zijn verhaal, het uitleggen van de weg of aan het gebaren tijdens een telefoongesprek (Marschark, 2007). Verder zijn tal van individuele positieve effecten merkbaar bij de individuele dove persoon. Zeer sterk gebonden aan doof zijn is de visuele ingesteldheid. Door deze visuele ingesteldheid beschikken doven over specifieke en sterker ontwikkelde vaardigheden. Zo zijn doven veel sterker dan horenden in het herkennen van gezichten (zowel sneller iemand herkennen als plaatsen in de context), maken van ‘mentale foto’s’, mentale draai-vaardigheden (het mentaal kunnen draaien van 2D of 3D voorwerpen om in te schatten hoe ze er uit zien) en algemeen ruimtelijk inzicht (Dirksen e.a., 2010). Daarbij is het visuele een neurologisch rijker en psychologisch complexer fenomeen dan het auditieve. Dit biedt vele mogelijkheden op vlak van educatie. Momenteel gebeurt alle scholing tekstueel en auditief. Op deze wijze worden ook abstracte gegevens verstrekt. Men tracht dus via abstracte weg (de gesproken taal, een samenspel van letters en klanken) een abstract onderwerp te verklaren. Binnen de visuele gebarentaal (die sterk iconisch is) kunnen deze abstracte en tevens complexe gegevens uitgelegd worden via visuele en ruimtelijke metaforen. Dit verduidelijkt dergelijke begrippen sterk en maakt abstracte zaken veel concreter. Bijvoorbeeld biedt dit de kans aan de docent biologie om het moeilijk inzichtelijke splitsen van chromosomen uit te leggen aan de hand van visuele taal die niet enkel het chromosoom laat ‘splitsen’ maar ook toont hoe dit chromosoom visueel en ruimtelijk splitst (Dirksen e.a., 2010). Als kritiek kan, voorbeeld vanuit de doofheid-visie, hierop gereageerd worden dat om kennis te ontdekken, te bewaren en te verspreiden een geschreven medium nodig is. Dit is bij een visuele taal (vb VGT) niet het geval waardoor deze taal moeilijk een status van geletterdheid kan innemen. In het kader van de veranderingen in het onderzoek naar taal (zie hierboven) dient dus ook onderzoek te gebeuren naar het verspreiden en ontwikkelen van kennis via andere media dan geschreven media. Dit is tevens een verandering die reeds merkbaar is binnen onze samenleving. De ruime aanwezigheid van digitale kanalen, video-blogs en de algemene digitalisering maken dit sterk duidelijk. Een ander voorbeeld van Deafgain is de mate waarin Doven zich vinden in de positie van wereldburger. Reeds in het begin 19de eeuw vonden Parijse Dovenbanketten plaats. Daarna is er een rijke geschiedenis van wereldcongressen en internationale ontmoetingen (Beelaert e.a., 2009). Deze ervaringen maken van Doven echte wereldburgers die een attitude hebben ontwikkeld om onderling te communiceren, standpunten af te toetsen en gezamenlijk te strijden voor bepaalde rechten. Dit kan een grote voorbeeldfunctie zijn voor de samenleving. Hieraan gebonden is de gemeenschappelijke taal die ontstaan is. Waarschijnlijk mede door het functioneren als Doof persoon in een horende wereld is de Dove in staat om zich snel taalkundig aan te passen om gezamenlijk te kunnen communiceren. Dit werd ook opgemerkt binnen de internationale contacten tussen Doven, waarbij men International Sign hanteert. Over deze taal en zijn ontstaan dient echter nog verder onderzoek te gebeuren (Dirksen e.a., 2010). Om deze reden spreekt men niet over International Sign, aangezien men nog niet heeft onderzocht of dit een taal is of een verzameling van gebaren die wereldwijd begrepen worden (Gesprek met Hannes De Durpel, medewerker Fevlado-Diversus).

  • Mathieu van der Sluis Bachelorproef Acad. ’12 – ‘13

    Afstudeerrichting: Sociaal Cultureel Werk HoGent 30

    Als laatste voorbeeld binnen Deafgain wordt het groepsgevoel besproken. Horenden horen zichzelf spreken en ontvangen hierdoor bevestiging van hun aanwezigheid en hun bestaan. Doven zijn echter niet in staat om de eigen taal te zien (behalve vanuit het eigen perspectief, dus niet zoals de taal wordt gecommuniceerd) en zijn afhankelijk van de ander om bevestiging te krijgen van hun aanwezigheid en bestaan. Deze constante bevestiging via de ander is een gedeeltelijke reden waarom een groot groepsgevoel heerst binnen de Dovengemeenschap. Ook uit onderzoek naar ‘Deaf walk’ blijkt dit. Wanneer horenden wandelen kunnen ze communiceren zonder elkaar aan te kijken. Ze dienen enkel de oren ‘gericht’ te houden op de gesprekspartner. Hierdoor kunnen ze kijken naar de baan die ze afleggen en de obstakels die ze tegen komen. Doven dienen hun ogen gericht te houden op mekaar(s gebaren) om te communiceren. Dit houdt in dat ze geen aandacht kunnen schenken aan de baan die ze afleggen en evenmin op obstakels kunnen letten. Het is de taak van de gesprekspartner om de weg van de ander in de gaten te houden door zijn zicht op de ander te houden en een stuk op de voorliggende baan (Dit is mogelijk maar het is onmogelijk om de eigen baan en de gesprekspartner in de gaten te houden door de te grote afstand hiertussen). Wanneer de persoon een obstakel nadert wordt deze gewaarschuwd door de ander. Aangezien dit zowel gebeurt bij intimi als bij vreemden is er een natuurlijke verbinding die ontwikkeld wordt en die het groepsgevoel versterkt (Dirksen e.a., 2010). Dove personen die de visie van Deafhood volgen zien zichzelf als een taalminderheidsgroep. Aangezien ze als dergelijke groep functioneren binnen en in contact met andere talen is het niet de missie om aan iedereen, die geen VGT kent, VGT op te dringen. VGT is echter wel als taal in België erkend door de Vlaamse Overheid binnen het ministerie van Cultuur (zie verder) en vandaar is er wel de noodzaak aan twee- of meertaligheid. Behalve Nederlands dienen alle jongeren (zowel dove als horende jongeren die geen VGT kennen) ook VGT te leren, net zoals kinderen momenteel Frans (een andere Belgische landstaal) standaard krijgen aangeboden. Samen met het aanleren van de taal krijgen deze