Upload
others
View
6
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
BASIC ENGLISH
GRAMMAR
READER PART II
Hoe gebruik je deze grammatica reader?
Dit is een reader over basis grammatica Engels. Lees de volgende
aandachtspunten.
1. Deze reader behandelt steeds een nieuw grammaticaal onderwerp op
dezelfde wijze.
2. Eerst krijg je een korte uitleg en daarna de bijbehorende oefeningen.
3. De antwoorden van de oefeningen schrijf je op een bijbehorend
antwoordblad. Deze worden door de docent in de les op papier uitgedeeld (bij
afwezigheid kan je deze printen vanaf de website).
4. Bij ieder grammatica-antwoordblad hoort ook een deel waar je wordt
gevraagd om handtekeningen over de bijbehorende theorie te maken en leren.
5. Ieder antwoordblad is met een progressieve code gecodeerd (G1, G2, G3,
enz.) en naarmate je de verschillende antwoordbladen invult bouw je een
grammatica-portfolio.
6. Wanneer je klaar bent met het invullen van een grammatica-antwoordblad,
vraag dan de antwoordsleutel aan je docent.
7. Je bent verantwoordelijk voor je eigen grammatica-portfolio, en lever het in
volgens de afspraken met je docent.
8. Het is belangrijk dat je de behandelde grammaticale onderwerpen goed
leert, omdat ze regelmatig getoetst zullen worden, en meetellen voor het
eindcijfer bij iedere periode.
9. Extra oefeningen over de verschillende grammaticale onderwerpen vind je
digitaal op de door de docent aanbevolen links.
INHOUD DEEL 2
PRESENT SIMPLE (We study) affirmative - negative - question +
adverb of frequency (always, sometimes, etc.)
PRESENT SIMPLE (Be-Have) affirmative - negative - question + adverb
of frequency (always, sometimes, etc.)
PRESENT CONTINUOUS (We are studying)
PRESENT SIMPLE VS. PRESENT CONTINUOUS
FUTURE SIMPLE (We will study/ We are going to study)
PAST SIMPLE (We studied) affirmative - negative - question + adverb
of frequency (always, sometimes, etc.)
PAST CONTINUOUS (We were studying)
PAST SIMPLE VS. PAST CONTINUOUS
PRESENT PERFECT (We have studied)
PAST SIMPLE VS. PRESENT PERFECT
Er zijn tien woordsoorten:
zelfstandige naamwoorden Mijn computer is kapotgegaan.
lidwoorden Alle gegevens op de harde schijf zijn verdwenen.
bijvoeglijke naamwoorden Wat een afgrijselijke situatie!
telwoorden En ik had juist twee documenten opgeslagen.
voornaamwoorden Dus je begrijpt, ik baal verschrikkelijk.
werkwoorden Voortaan maak ik overal een back-up van.
bijwoorden Dat werkt beter.
voorzetsels Maar doe dat dan niet op de harde schijf.
voegwoorden Zo dom ben ik niet, want dan kan het weer misgaan.
Engels werkwoorden
Alle Engels werkwoorden zijn in twee hoofdgroepen verdeeld : regelmatige en onregelmatige.
In de tegenwoordige tijd zijn bijna alle Engelse werkwoorden regelmatig maar dat is niet het geval bij de verleden tijden.
Regelmatige werkwoorden (=regular verbs) zijn werkwoorden met een
regelmatige en voorspeelbare vervoeging. Hier komen enkele voorbeelden:
Onregelmatige werkwoorden (=irregular verbs) zijn werkwoorden die, bij
bepaalde werkwoordtijden, GEEN regelmatige vervoegingen hebben
Op de volgende bladzijde vind je een overzicht van de meest voorkomende onregelmatige werkwoorden. De werkwoorden staan in alfabetische volgorde. Bij de spelling is het Brits-Engels aangehouden. Om de verschillende vormen te leren, kun je ze het best uit je hoofd leren en vaak oefenen. Na verloop van tijd blijven ze dan vanzelf in je hoofd zitten.
Probeer onregelmatige werkwoorden met muziek te leren:
https://www.bing.com/videos/search?q=leer+onregelmatig+werkwoorden+engels+met+een
+rap&&view=detail&mid=87D51ECDC5682CCB3E3F87D51ECDC5682CCB3E3F&&FORM=VRD
GAR
tegenwoordige tijd verleden tijd Voltooid deelwoord
Present Simple Past Simple Past Participle
go went gone gaan
write wrote written schrijven
tegenwoordige tijd verleden tijd Voltooid deelwoord
Present Simple Past Simple Past Participle
walk walked walked lopen
listen listened listened luisteren naar
hele ww verleden tijd voltooide tijd Nederlands
be was / were been zijn
become became become worden
begin began begun beginnen
break broke broken breken
bring brought brought brengen
build built built bouwen
buy bought bought kopen
catch caught caught vangen
choose chose chosen kiezen
come came come komen
cost cost cost kosten
cut cut cut snijden / knippen
do did done doen
draw drew drawn tekenen / trekken
dream dreamt dreamt dromen
drink drank drunk drinken
drive drove driven besturen
eat ate eaten eten
fall fell fallen vallen
feel felt felt voelen
find found found vinden
fly flew flown vliegen
forget forgot forgotten vergeten
forgive forgave forgiven vergeven
VEEL VOORKOMENDE ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
get got got krijgen
give gave given geven
go went gone gaan
grow grew grown groeien
have had had hebben
hear heard heard horen
hide hid hidden verbergen
hit hit hit slaan
hurt hurt hurt zich bezeren / pijn doen
keep kept kept (be)houden
know knew known weten
learn learnt learnt leren
leave left left (ver)laten
lie lied lied liegen
lose lost lost verliezen
make made made maken
meet met met ontmoeten
pay paid paid betalen
read read read lezen
ride rode ridden rijden
ring rang rung bellen
run ran run rennen
see saw seen zien
sell sold sold verkopen
send sent sent zenden
set set set zetten
sew sewed sewn naaien
show showed showed/shown laten zien
shut shut shut sluiten
sing sang sung zingen
sit sat sat zitten
sleep slept slept slapen
speak spoke spoken spreken
steal stole stolen stelen
swim swam swum zwemmen
take took taken nemen
teach taught taught lesgeven / onderwijzen
tell told told vertellen
think thought thought denken
throw threw thrown gooien
understand understood understood begrijpen
wear wore worn dragen / verslijten
win won won winnen
write wrote written schrijven
Voor een meer uitgebreide lijst van onregelmatige werkwoorden en hun correcte uitspraak
ga naar:
https://www.englishpage.com/irregularverbs/irregularverbs.html
https://www.youtube.com/watch?v=pKiO6xIsRjk video te kijken vanaf 0:25
PRESENT SIMPLE
PRESENT SIMPLE - Tegenwoordige Tijd
Wat is hier het verschil?
They like animals.
She looks after old people.
Ken je de "SHIT- regel"? Indien niet raadpleeg de volgende twee bladzijden
_________________________________________________________________
_________________________________________________________________
_________________________________________________________________
_________________________________________________________________
Opdracht 26: Schrijf alle vormen van de Present Simple in het verhaal op.
Bijvoorbeeld : Ik studeer, wij eten, zij is, enz.
1
GEBRUIK:
GEWOONTEN/ ROUTINES
In de zin komen vaak woorden zoals:
every Tuesday, enz.
Wanneer gebruik je de Present Simple?
We gebruiken de Present Simple als we het hebben over:
- feiten, - vaste situaties, - gewoonten, - dienstregelingen/tijdsplanning in de toekomst, .....en dingen die we met regelmaat doen. Vaak staan er in een zin signaalwoorden. Dat zijn
woorden die het signaal afgeven dat de zin in de
present simple, oftewel in de tegenwoordige tijd
staat, bijvoorbeeld: always, never, frequently,
often, sometimes, seldom, on Saturdays, in the
weekend, during the week.
VASTE SITUATIES
DIENSTREGELINGEN/TIJDSPLAN IN DE TOEKOMST
FEIT 1.
2.
3.
4.
GRAMMAR WORKSHEET - Present Simple
VORM:
I look nice.
You look
He looks
She looks It looks
We look They look
I don't look
nice.
You don't
He doesn't
She doesn't It doesn't
We don't They don't
Do I look
nice?
Do you Does he
Does she
Does it Do we
Do they
Yes,... No,...
I do. I don't.
You do. You don't. It does. It doesn't.
He does. He doesn't. She does. She doesn't.
We do. We don't.
They do. They don't.
Vragende zinnen
Een groot verschil met het Nederlands is dat je in het Engels een vragende zin NIET kunt laten
beginnen met gewone werkwoorden. Je gebruikt in die gevallen DO/DOES in de tegenwoordige
tijd.
vergelijk: Werk je in Breda? Do you work in Breda?
Ontkennende zinnen
Een groot verschil met het Nederlands is dat je in het Engels Bij een ontkennende zin gebruikt
DON'T/DOESN'T en pas daarna het hele werkwoord in de tegenwoordige tijd.
Bij I / you / we / they zet je DO + not of n't + het hel werkwoord.
Bij he / she / it zet je DOES + not of n't + het hel werkwoord.
vergelijk: Ik werk niet in Breda. I don't work in Breda.
Bevestigende zinnen
Bij I / you / we / they zet je het hele werkwoord in.
Bij he / she / it zet je het hele werkwoord + (e)s in = "SHIT-regel" (SHE - HE - IT)
vergelijk: We live in Amsterdam. He lives in Milaan.
SPELLING - werkwoorden + 3e persoon enkelvoud van Present Simple
Eindigt werkwoord op sisklank (? Dan: sisklank + es
* go = goes
do = does
pass wash watch fax buzz
passes washes watches faxes buzzes
Eindigt werkwoord op medeklinker +y? Dan: medeklinker + y + ies
fly try
flyies tries
Eindigt werkwoord op klinker + y? Dan: Klinker + y + s
pay enjoy
pays enjoys
Waar moet ik nog meer op letten? De vormen van de werkwoorden HAVE - BE Kijk daarvoor de uitleg van die werkwoorden.
Opdracht 27: zoek de vormen van de tegenwoordige tijd en corregeer de verkeerde
vormen
PRESENT SIMPLE - ONTKENNENDE ZINNEN
Opdracht 28: Gebruik de woorden om een goedlopende ontkennende zin te
maken in de Present Simple.
1) he / not / enjoy jazz ______________________________________________
2) we / not / buy many clothes ______________________________________________
3) she / not / like studying ______________________________________________
4) you / not / love me ______________________________________________
5) they / not / work at home ______________________________________________
6) Lucy / not / have a computer ______________________________________________
7) I / not / take the bus at night ______________________________________________
8) David / not / travel much ______________________________________________
9) we / not / have any children ______________________________________________
10) you / not / study biology ______________________________________________
11) Julie / not / listen to much music______________________________________________
12) they / not / live close to our house____________________________________________
13) she / not / work abroad ______________________________________________
PRESENT SIMPLE - YES/NO QUESTIONS
Opdracht 29: Stel vragen en geef antwoorden volgens het voorbeeld.
Example: Our class starts at three o’clock. Question: Does our class start at three o'clock? Answer: Yes, it does. Answer: No, it doesn't
1. Mr. Stevens works at a bank.
Question: ______________________________________________________________?
Answer: Yes, ______________________.
Answer: No, _______________________.
2. Mary gets up at six o’clock. Question: ______________________________________________________________?
Answer: Yes, ______________________.
Answer: No, _______________________.
3. It rains a lot in that country. Question: ______________________________________________________________?
Answer: Yes, ______________________.
Answer: No, _______________________.
4. Sam and Kelly live in Australia. Question: ______________________________________________________________?
Answer: Yes, ______________________.
Answer: No, _______________________.
5. The bus leaves in an hour. Question: ______________________________________________________________?
Answer: Yes, ______________________.
Answer: No, _______________________.
6. His brother likes to swim at the beach. Question: ______________________________________________________________?
Answer: Yes, ______________________.
Answer: No, _______________________.
7. It snows in the winter. Question: ______________________________________________________________?
Answer: Yes, ______________________.
Answer: No, _______________________.
8. We have to study for a history test. Question: ______________________________________________________________?
Answer: Yes, ______________________.
Answer: No, _______________________.
9. Michelle knows the answer. Question: ______________________________________________________________?
Answer: Yes, ______________________.
Answer: No, _______________________.
10. David drives very carefully. Question: ______________________________________________________________?
Answer: Yes, ______________________.
Answer: No, _______________________.
PRESENT SIMPLE - Vragen met vraagwoorden (what? ,
When?, How much?, enz.) +
DO/DOES
Opdracht 30: Stel vragen op basis van de zwarte gedrukte deel.
1.Julia likes pop-music. _______________________________________
2.Maria comes from Spain. _______________________________________
3.They play in the garden. _______________________________________
4.I go to the cinema on Saturdays. _________________________________
5.We go to Mallorca because it is warm there. _________________________
6.Joe repairs his bike. _______________________________________
7.Peter runs with his dog every day. _________________________________
8.Eric goes to Italy for a holiday. ____________________________________
9. This bus goes to the shopping mall. ________________________________
10. The supermarket sells apples._____________________________________
11.Mr. Brown goes to work by bus. ___________________________________
12.Richard is a teacher. He teaches English. ____________________________
13. Thomas studies English at college. ________________________________
What
do I mean?
do you
does he does she
does it
do we do they
GRAMMAR WORKSHEET - Present Simple BE
Opdracht 31: Vul de juiste vormen in van het werkwoord BE en maak de zinnen
compleet.
1. Paul __________ a new student.
2. Susan and I _______ at the same school.
3. Linda ________ from England.
4. The children __________ in class.
5. You and Tom _________ nice.
6. The cat __________ in the kitchen.
7. The pencils __________ on the desk.
8. My father _________ a lawyer.
9. Mrs Brown __________ a doctor.
10. Jim and Mary __________ with Paul.
I am late.
You are He is
She is
It is
We are
They are
I am not
late.
You are
He is She is
It is We are
They are
Am I
late?
Are you
Is he Is she
Is it Are we
Are they
Yes,... No...
I am /I'm I am not /I'm not
You are /You're You are not /You're not It is /It's It is not /It's not
He is /He's He is not /He's not She is /She's She is not/She's not
We are /We're We are not/We''re not They are /They're They are not/They're not
VORM:
bevestigende zinnen
1. Tony ___________ from France.
2. The Smiths __________ on holiday.
3. Peter and I __________ at the cinema.
4. Charles __________ at home.
5. My dog and my cat ________ friends.
6. Carol and you _________ twenty.
7. His name _____________ Terry.
8. These houses ___________ new.
9. Dave __________ with his brother.
10. Our school __________ small.
opdracht 32: negatieve zinnen
Present Simple - ‘Yes / No’ Questions with ‘Be’
Opdracht 33: Vul de juiste vormen in van het werkwoord BE en maak de zinnen compleet. Voorbeeld: John / in the garden? Is John in the garden?
1. They / hungry? __________________________________________________
2. We / late? __________________________________________________
3. You / tired? __________________________________________________
4. He / French? __________________________________________________
5. She / a teacher? __________________________________________________
6. Harry and Lucy / from London? __________________________________________
7. I / early? __________________________________________________
8. You / thirsty? __________________________________________________
9. She / on the bus? __________________________________________________
10. Pedro / from Spain? __________________________________________________
11. They / in Milaan? __________________________________________________
12. Julie / at home? __________________________________________________
13. The children / at school? _______________________________________________
14. You / in a cafe? __________________________________________________
15. I / right? __________________________________________________
16. We / in the right place? _________________________________________________
17. She / German? __________________________________________________
18. He / a doctor? __________________________________________________
Opdracht 34: Vul de juiste vormen in van het werkwoord BE en maak de zinnen compleet. 1. I am from Canada and my classmate ___________ from Egypt. 2. A: ___________ your brother a teacher? B: Yes, he ___________. 3. Sarah and Jane ___________ at the restaurant. 4. They ___________ at work right now. Where ___________ they? 5. A: ___________ I late? B: No, you __________. 6. Paris ___________ the capital city of France. 7. These cookies ___________ really delicious! 8. Where ___________ your classmates? ___________ they in the cafeteria? 9. I ___________ twenty-two years old. How old ___________ you? 10. Their names ___________ Susan and Jennifer. 11. A: ___________ you William? B: No, I ___________. 12. Grammar is easy. It ___________ difficult. 13. Elephants ___________ very big animals. 14. A: What time ___________ it? B: It ___________ three o’clock. 15. I ___________ very hungry. Let’s go eat!
vragende zinnen
GRAMMAR WORKSHEET - Present Simple HAVE In het Brits-Engels wordt vaak "got" toegevoegd als "have" de betekenis van bezitten heeft. De vragende vorm is dan met 'have". Voorbeeld: Have you got a car?
In andere Engelssprekende landen wordt "got" niet toegevoegd en is de vraagvorm met "do". Voorbeeld: Do you have a car?
Remember!!!!! The negative form is either "I don't have" or "I haven't got".
Opdracht 35: Vul de juiste vormen in van het werkwoord HAVE en maak de zinnen
compleet. 1. I’m very busy today. I ____________ lots of work to do. 2. A: ____________ your classmate ____________ a car? B: No, he ____________. 3. My sister ____________ a new job in an office. 4. Can I borrow your pen? I ____________ ____________ a pen. 5. Why ____________ you ____________ an umbrella? 6. They are very busy today. They ____________ many things to do. 7. A: ____________ you ____________ a bicycle? B: Yes, I ____________. 8. Tom and Carlos ____________ lots of math homework. 9. How many cookies do you ____________? 10. Maria ____________ a pet cat, but she ____________ ____________ a pet dog. 11. ____________ we ____________ enough time to eat lunch? 12. Steven ____________ a pen, but I ____________. 13. December ____________ thirty-one days, but November ____________.
VORM:
I have a pen.
You have
He has
She has It has
We have They have
I don't have
a pen.
You don't
He doesn't
She doesn't It doesn't
We don't They don't
Do I have
a pen?
Do you Does he
Does she
Does it Do we
Do they
Yes,... No,...
I do I don't
You do You don't It does It doesn't
He does He doesn't She does She doesn't
We do We don't
They do They don't
14. Who ____________ a birthday in October? 15. I ____________ ____________ a car, but Stewart ____________.
Opdracht 36: Vul de juiste vormen in van de aangegeven werkwoorden van Present Simple (mix van werkwoorden).
1. I _____(feel) homesick a lot when I am abroad.
2. Fiona ______ (not - be) ready for the flight. Her suitcase is still open.
3. We always ______ (leave) our luggage at left-luggage office in
our trips.
4. _____Chen _____ (want) to take history this term ?
5. My sister usually ______(stay) at hostels when she’s abroad.
6. Amy ______(not - make) new friends easily. He’s very shy.
7. They ________(visit) our campus once a week.
8. Your friend _______(be) disoriented because of his first day.
9. Exchange students generally________(work) as an au pair.
10.My English teacher ______(meet) with locals regularly.
11. They _______ (not - sit) an academic exam at the beginning of the school but at the end.
12.What _______we_________ (do) at the registration desk?
13. Mario Gomez _________ (be) German, but his father comes from Spain.
14. The train from Barcelona _________ (not - arrive)at Rome at half past five. It’s at six
o’clock.
15. I always _________ (carry) my small backpack in my trips around the city.
16. The school’s shuttle bus _________ (depart) from the city center every day.
17. Tim and Ali _________ (commute) to campus together on Mondays.
18. My brother _________ (have) a nice flat mate from Nicaragua.
19. Elif and Ahmet _________ (not - be) lazy students, but disorientated.
20. They _________ (sit) their exams at the lecture theatre.
21. We _________ (not- have) a guidebook, but we all have got mobile phones with us.
22. Eric’s very social. He _________ (make) new friends very easily.
23. My English teacher always _________ (pay) in local currency.
24. I _________ (not - want) to drink tea. I like coffee.
PRESENT SIMPLE - YES/NO QUESTIONS (MIXED)
Opdracht 37: Beantwoord de volgende vragen met een korte antwoord. Volgt
het voorbeeld.
Voorbeeld: Does Mrs. Brown live in California?
Yes, she does.
1. Are Shelly and Thomas tired? A: No, ________________________________
2. Do penguins live at the North Pole? A: No, ___________________________
3. Does your father work in an office? A: Yes, __________________________
4. Is Ottawa the capital city of Canada? A: Yes, _________________________
5. Are we late? A: No, _____________________________________________
6. Does Robert live in London? A: No, _________________________________
7. Is dinner ready? A: No, __________________________________________
8. Do you like to read? A: Yes, _______________________________________
9. Are they from New Zealand? A: Yes, ________________________________
10. Are rabbits dangerous? A: No, _____________________________________
11. Is Brazil in Asia? A: No, ___________________________________________
12. Does she drive? A: Yes, __________________________________________
13. Is Mr. Smith a teacher? A: Yes, _____________________________________
14. Do they know the answer? A: No, __________________________________
15. Do you know how to swim? A: No, _________________________________
16. Are you angry? A: No, ____________________________________________
17. Is Dubai in the Middle East? A: Yes, _________________________________
18. Does the cake taste good? A: Yes, __________________________________
19. Are they here? A: No, ____________________________________________
Look at another example:
Do you speak French?
- yes, I do
- yes, I speak French
PRESENT CONTINUOUS
PRESENT CONTINUOUS - onvoltooid tegenwoordige tijd
Opdracht 38: Schrijf op alle vormen van de Present Continuous (bijv. Ik ben aan het
studeren, wij zijn aan het eten, enz.) in het verhaal.
Today, Tommy is visiting his parents. He loves his
grandparents; Jacob and Sarah.
At this moment, he is sitting on his grandfather's knee.
He is listening to a story and he is smiling.
He loves his grandfather's stories. Right now, he is telling him
a story. They are sitting in the living room. Sarah is Tommy's grandmother.
While her husband is telling a story to Tommy, she is standing in the kitchen
and she is baking cookies for Jacob and Tommy.
De onvoltooid tegenwoordige tijd bestaat uit twee werkwoorden, welke?
_________________________________________________________________
_________________________________________________________________
GEBRUIK:
BIJ GEBEURTENISSEN DIE
NU AAN DE GANG ZIJN WORDT GEBRUIKT BIJ TIJDELIJKE
SITUATIES
WANNEER JE ERGERT AAN IETS
DAT VAKER GEBEURT
WANNEER IETS IN DE NABIJE
TOEKOMST ZAL PLAATSVINDEN
WORDT GEBRUIKT BIJ VERANDERINGEN EN ONTWIKKELINGEN
1
2
3
4
5
GRAMMAR WORKSHEET - Present Continuous
VORM:
I am cooking
You are
He is She is
It is
We are They are
Am I cooking?
Are you Is he
Is she Is it
Are we Are they
Yes,... No,...
I am I am not
You are You are
He is He is She is She is
It is It is We are We are
They are They are
I am not
cooking
You are
He is She is
It is
We are They are
-y aan het eind van een
werkwoord blijft altijd staan
woorden die eindigen in
-e, -e valt weg
woorden die eindigen met 1
klinker + medeklinker
verdubbelen de laatste
medeklinker.
Fill in the blanks below to complete the sentences. Study the above boxes. 1. Sam and Stewart are playing basketball.
Questions: Are Sam and Stewart playing basketball?
Answer: Yes, they are Answer: No, they aren't 2. It’s raining now. Questions: _____________________________________________________________? Answer: Yes, ______________________. Answer: No, _______________________. 3. Susan is doing her homework. Questions: _____________________________________________________________? Answer: Yes, ______________________. Answer: No, _______________________. 4. The train is arriving now. Questions: _____________________________________________________________? Answer: Yes, ______________________. Answer: No, _______________________. 5. My classmates are studying for a test. Questions: _____________________________________________________________? Answer: Yes, ______________________. Answer: No, _______________________. 6. Mr. Stevens is washing dishes. Questions: _____________________________________________________________? Answer: Yes, ______________________. Answer: No, _______________________. 7. Your cat is eating the food. Questions: _____________________________________________________________? Answer: Yes, ______________________. Answer: No, _______________________. 8. The phone is ringing. Questions: _____________________________________________________________? Answer: Yes, ______________________. Answer: No, _______________________. 9. I am studying grammar. Questions: _____________________________________________________________? Answer: Yes, ______________________. Answer: No, _______________________. 10. The airplane is landing. Questions: _____________________________________________________________? Answer: Yes, ______________________.
Answer: No, _______________________. 11. The kids are playing in the garden. Questions: _____________________________________________________________? Answer: Yes, ______________________. Answer: No, _______________________. 12. My uncle is baking cookies. Questions: _____________________________________________________________? Answer: Yes, ______________________. Answer: No, _______________________.