125
Aurora Van Hamme Stamnr. 20041753 DE VROUWEN VAN DE ADOPTIEFKEIZERS masterscriptie ingediend voor het behalen van het diploma van master in de geschiedenis Promotor: Prof. Dr. K. Verboven Academiejaar 2008-2009

Aurora Van Hamme - Ghent University Librarylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/277/RUG01... · waren geworden, zoals Marciana en Matidia de Oudere, of van onopvallende families, zoals

  • Upload
    others

  • View
    4

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

  • Aurora Van Hamme

    Stamnr. 20041753

    DE VROUWEN VAN DE ADOPTIEFKEIZERS

    masterscriptie ingediend voor het behalen van het diploma van master in de geschiedenis

    Promotor: Prof. Dr. K. Verboven

    Academiejaar 2008-2009

  • 1

    1. Inleiding

    Gender in de klassieke oudheid past binnen een hiërarchisch systeem waarbij de man

    superieur werd geacht en de vrouw inferieur, zoals ook niet-Romeinen, jongeren, en

    ongetemde dieren, die allen de stevige hand van een Romeinse mannelijke autoriteit nodig

    hadden.1

    De jurist Gaius schreef in de tweede eeuw, in zijn richtlijnen tot Romeins recht, de instituten,

    dat vaders in hun testamenten voogden dienden aan te wijzen voor hun kinderen: voor

    mannen zolang deze niet volwassen waren, en voor vrouwen op elke leeftijd, zelfs indien

    getrouwd.2 Hij vervolgt dat er naar zijn mening geen rechtvaardiging bestaat voor het

    aanwijzen van een voogd voor een volwassen vrouw, omdat hij de algemeen aanvaarde

    claim dat het oordeel van een vrouw niet betrouwd kan worden, verdacht vindt, vrouwen

    regelden hun zaken toendertijd immers zelf, en het aanwijzen van een voogd was enkel nog

    een formaliteit, waarbij de voogd soms zelfs tegen diens wil werd aangesteld.3 Gaius was er

    zich met andere woorden van bewust dat ongeacht wat de wet zei, vrouwen in werkelijkheid

    met groot succes hun eigen zaken regelden en dit door gebruik te maken van hun eigen

    vaardigheden en mogelijkheden, aldus Baharal.4

    Romeinse vrouwen hadden niet de mogelijkheid te stemmen of publieke functies te

    bekleden, maar speelden niettemin een actieve rol in zowel publiek als privaat leven, zeker

    wanneer we de vergelijking met hun Griekse geslachtsgenotes maken.5

    Na het huwelijk werd er van Romeinse vrouwen uit de hogere klassen verwacht dat ze

    deelnamen aan het sociale leven. Echtgenotes dienden de gasten van hun echtgenoot te

    entertainen en hun man te vergezellen bij sociale bezoeken en diners. Achter de schermen

    kon een vrouw betrokken worden bij de zaken van haar man, het beheer van zijn bezittingen

    en zijn politieke carrière. Vanaf Tiberius was het vrouwen toegestaan om hun man te

    vergezellen wanneer deze als magistraat naar de provincies trok, en het lijkt erop dat velen

    dit ook deden.6

    1 D‟AMBRA, Roman Women, pg. 12

    2 Gaius, Institutiones I, 144 “Permissum est itaque parentibus liberis, quos in potestate sua habent, testamento tutores dare:

    Masculini quidem sexus inpuberibus, feminini vero inpuberibus puberibusque, vel cum nuptae sint..” 3 Gaius, Institutiones I, 144 “Veteres enim voluerunt feminas, etiamsi perfectae aetatis sint, propter animi levitatem in tutela

    esse.” Gaius, Institutiones I, 190-191 " Feminas vero perfectae aetatis in tutela esse fere nulla pretiosa ratio suasisse videtur: Nam quae vulgo creditur, quin levitate animi plerumque decipiuntur et aequum erat eas tutorum auctoritate regi, magis speciosa videtur quam vera; mulieres enim, quae perfectae aetatis sunt, ipsae sibi negotia tractant, et in quibusdam causis dicis gratia tutor interponit auctoritatem suam; saepe etiam invitus auctor fieri a praetore cogitur. Unde cum tutore nullum ex tutela iudicium mulieri datur: At ubi pupillorum pupillarumve negotia tutores tractant, eis post pubertatem tutelae iudicio rationem reddunt." 4 BAHARAL, Public Image and Women at Court, pg. 332

    5 KLEINER & MATHESON, I Claudia, pg. 28

    6 HEMELRIJK, Matrona Docta, pg. 9-10

  • 2

    Het was voor Romeinse vrouwen mogelijk om bezit te hebben, vastgoed te erven, en

    familiezaken te beheren, ze waren grotendeels verantwoordelijk voor de opvoeding en voor

    de keuze van echtgenoot voor hun kinderen. Ze waren, in tegenstelling tot de Griekse

    vrouwen, niet in hun bewegingsvrijheid beperkt tot hun huizen, maar konden vrij naar de

    markt, het theater of amfitheater en de thermen gaan.7

    Hun rol in de politiek hing af van de status van hun vaders of echtgenoten en de activiteiten

    en invloed van vrouwen was grotendeels indirect en vond plaats achter de schermen.8

    Het mannelijk ideaal van vrouwelijk gedrag werd reeds in de 2de eeuw v.o.t. geformuleerd in

    Mostellaria, een komedie van Plautus. In de lijnen 186-228 brengt de held drie basisidealen

    voor een gehuwde Romeinse vrouw naar voor: ten eerste, uniuira – ze heeft slechts één

    echtgenoot, ten tweede, aeternus en sempiternus – de huwelijksbanden zijn eeuwig, dat wil

    zeggen levenslang. De band kan enkel door de dood worden verbroken, en dit betekent de

    dood van de echtgenote, niet van de man. Het derde ideaal is morem gerere – de totale

    gehoorzaamheid van de vrouw aan de man. Deze drie idealen kunnen worden uitgedrukt in

    de dextrarum iunctio ceremonie, het schudden van de rechterhand, ten teken van de band

    van het huwelijk, wat vaak naar voorkomt op grafstenen en munten. De ideale Romeinse

    vrouw was, en bleef, bescheiden, gehoorzaam, onderworpen, bij voorkeur mooi, en mengde

    zich niet met zaken die werden gezien als behorend tot het domein van de mannen. Haar

    activiteiten waren grotendeels beperkt tot het huis en de familie, en haar voornaamste rol

    bestond in het baren en opvoeden van wettelijke kinderen.9

    Geachte matrones konden voorgesteld worden met mannelijke karakteristieken in literaire en

    visuele representaties om aan te geven dat enkel uitzonderlijke vrouwen de waardigheid,

    discipline, en adellijkheid van het mannelijk ideaal konden verwerven. Het huwelijk

    vervolledigde de vrouw, bekleedde haar met een sociale tegenwoordigheid, en redde haar

    van haar aangeboren incompetentie.10

    Hoewel keizerlijke vrouwen, zo lijkt het, macht via hun echtgenoten verwierven, had deze

    macht belangrijke vertakkingen en werd ze verworven door verschillende vrouwen in de

    keizerlijke kringen.11 Vrouwen uit de hoogste klasse namen een onzekere positie in: als

    leden van de heersende klasse maar tegelijk van de ondergeschikte sekse deelden ze in de

    prestige en onderscheidingen van hun klasse, maar tegelijk werden ze gezien als sociaal

    inferieur aan de man van hun klasse, of werden ze bij de minderjarigen geschaard. Deze

    contradictorische positie werd veroorzaakt door de ambigue manier waarop vrouwen uit de

    7 KLEINER & MATHESON, I Claudia, pg. 28

    8 D‟AMBRA, Roman Women, pg. 142

    9 BAHARAL, Public Image and Women at Court, pg. 330-331

    10 D‟AMBRA, Roman Women, pg. 12-13

    11 KLEINER & MATHESON, I Claudia, pg. 28

  • 3

    hogere klasse verbonden waren met de senatoriale, equestoriale of decuriale orden. Terwijl

    mannen tot deze klassen behoorden door hun geboorte, welvaart en politieke carrière, waren

    vrouwen er slechts indirect mee verbonden: ze ontvingen bij hun geboorte de rang van hun

    vader en namen bij het huwelijk die van hun echtgenoot over. Vanaf de periode van

    Augustus vormde de senatoriale rang hier evenwel een uitzondering op, doordat ze ook

    erfelijk werd voor dochters.12

    Soms verwierven vrouwen zelfs wat als echte politieke macht kon gelden, wat evenwel

    inconsistent was met de normale sociale constructies in Rome.13 Ze zorgden voor zichzelf op

    een typisch Romeinse manier: voor betaling in cash of krediet konden ze praetorische

    prefecturen, consulaten, gouverneurschappen, procuratorschappen, lagere functies,

    gunsten, gratie en gerechtelijke beslissingen die soms neerkwamen op moord ten voordele

    van hun aanhangers voorzien.14

    Afstamming, belangrijke connecties en geld vormden de belangrijkste ingrediënten voor

    macht en prestige van een Romeinse vrouw. Deze drie karakteristieken zijn echter moeilijk

    waar te nemen voor de vrouwen rond Trajanus en Hadrianus. De keizerlijke vrouwen rond

    Trajanus en Hadrianus zijn grotendeels afkomstig uit families die pas recentelijk belangrijk

    waren geworden, zoals Marciana en Matidia de Oudere, of van onopvallende families, zoals

    Plotina en Domitia Paulina, de moeder van Hadrianus. Financiële onafhankelijkheid vormde

    een ander essentieel element voor macht en autonomie. Hoewel vrouwen in theorie niet

    financieel onafhankelijk waren en steeds onder officieel toezicht van een vader, echtgenoot

    of voogd stonden, werd dit in de tweede eeuw niet meer zo strikt in de praktijk omgezet als

    de wettelijke normen doen denken. Niettemin was complete vrijheid van financieel handelen

    eerder ongewoon en onder de vrouwen van de hoogste klasse in Rome enkel mogelijk voor

    Vestaalse Maagden en voor vrouwen die, volgens de Augusteïsche wetgeving, dit recht

    hadden verworven door minstens drie kinderen te hebben gebaard. Een buitengewone

    dispensatie had Livia en alle andere Augusteïsche keizerlijke vrouwen ook publiekelijk dit

    privilege toegekend. In 35 v.o.t. verkregen Livia en Octavia, de zuster van Octavianus, via

    wet, senatus consultum of triumviraal edict, zowel vrijheid van handelen als de

    onschendbaarheid van tribunen toebedeeld. Deze financiële vrijheid was dus ook van

    toepassing op de keizerlijke dames die behandeld zullen worden. Van de keizerlijke vrouwen

    uit het begin van de tweede eeuw treffen we echter zo goed als geen grote bouwwerken aan,

    dit in contrast met bewijzen van publieke bouwactiviteiten door onder andere Octavia en

    Polla, de zuster van Agrippa, en de uitgebreide economische activiteiten van Livia.15

    12

    HEMELRIJK, Matrona Docta, pg. 11-12 13

    KLEINER & MATHESON, I Claudia, pg. 28 14

    MacMULLEN, Women‟s Power in the Principate, pg. 434 15

    BOATWRIGHT, The Imperial Women of the Early Second Century, pg. 515, 518-520

  • 4

    Wat betreft het religieuze kader zien we voor de keizer een hele resem priesterambten, die

    stammen uit de republikeinse tijd en geïntegreerd werden in het nieuwe systeem. Wat zijn

    echtgenote betreft, is dit een sector waarin ze actief naar voor kan komen, zonder de

    traditionele rollenpatronen in vraag te stellen, aldus Stepper, aangezien bezigheden als

    opperbevelhebber en rechter voor haar ontoegankelijk waren. Er was echter niet meteen een

    traditionele republikeinse functie die ze kon waarnemen, zo viel bijvoorbeeld de mogelijkheid

    Vestaalse maagd meteen weg door het feit dat ze getrouwd was. Niettemin kon de vrouw

    van de keizer, net als haar echtgenoot, cultische verering verwerven van de rijksbevolking,

    dit zien we reeds bij Livia naar voor komen. Vergoddelijkingen waren in het oosten

    gebruikelijker, maar ook in het westen vond Livia cultische verering als genetrix orbis, Ceres

    of Juno. Dit blijkt onder andere uit haar muntslag. De vergoddelijking van de keizers bracht

    ook andere aspecten met zich mee: zo had de echtgenote van de keizer een cruciale rol als

    moeder van potentiële opvolgers. De vrouwen verwierven ook het priesterschap voor de

    vergoddelijkte Augustus en hier waren voorrechten mee verbonden, zoals aanspraak op een

    eigen lictor. Het waren niet enkel de echtgenotes, maar ook andere vrouwelijke familieleden

    die hoge priesterambten konden vervullen.16

    Bij officiële vieringen vierde de keizer met de senaat (of het volk) van Rome, terwijl de

    keizerin verwacht werd de leidende dames te ontvangen. Zoals bij de hogere klassen

    gebruikelijk was ontving de vrouw de vrouwelijke gasten en de man de mannelijke gasten.17

    In de tweede eeuw en ook later komen de keizerlijke vrouwen in beeld als symbolen van

    huiselijkheid en welwillendheid, een groot verschil met de keizerlijke vrouwen uit het begin

    van het keizerrijk, die als doel van politieke aanvallen en vol smaad in beeld werden

    gebracht. In de tweede eeuw was er een systeem van adoptie van erfgenamen waarbij de

    heersende keizer zijn opvolger selecteerde uit een elitekorps van jongemannen met de

    benodigde militaire en administratieve achtergrond. Dit adoptiesysteem had te maken met de

    afwezigheid van potentiële opvolgers binnen het gezin van de keizer zelf. Maar ook zonder

    dynastieke motieven werd het huwelijk van dochters en zusters van de keizer wellicht bezien

    in het kader van strategische mogelijkheden van alliantievorming met andere prominente

    families.18

    16

    STEPPER, Zur Rolle der römischen Kaisering im Kultleben, pg. 62-66 17

    HEMELRIJK, Matrona Docta, pg. 10 18

    D‟AMBRA, Roman Women, pg. 36-37, 166

  • 5

    Aan de hand van een stamboom wordt snel duidelijk gemaakt welke vrouwen er in deze

    paper zullen worden besproken en welke positie ze innamen binnen de keizerlijke familie.

    Stamboom van de adoptiefkeizers 19

    Trajanus werd geadopteerd door keizer Nerva en adopteerde zelf Hadrianus. We zien op de

    stamboom dat Trajanus gehuwd was met Pompeia Plotina, die net als zijn zuster Ulpia

    Marciana en haar dochter Salonia Matidia, de titel Augusta verwierf. Het kleinkind van de

    zuster van Trajanus, Vibia Sabina, huwde met Hadrianus. Ook zal er worden ingegaan op de

    halfzus van Vibia Sabina, met name Mindia Matidia, die de titel Augusta niet verwierf, maar

    door inscripties alsnog gekend is.

    Keizer Hadrianus adopteerde Antoninus Pius, die huwde met Faustina Major en samen

    kregen ze onder andere Faustina Minor. Op zijn beurt werd Marcus Aurelius geadopteerd

    door Antoninus Pius, en bovendien huwde hij met de dochter van zijn adoptiefvader,

    Faustina Minor. Hij werd opgevolgd door zijn natuurlijke zoon, Commodus. De zuster van

    Commodus, Lucilla, en zijn echtgenote, Bruttia Crispina, worden eveneens behandeld.

    19

    KIENAST, Römische Kaisertabelle, pg. 379

  • 6

    Aan de hand van vier verschillende bronnentypes, met name de numismatiek, beeldende

    kunst, informatie uit inscripties en ook teksten overgeleverd uit de antieke oudheid zelf,

    zullen deze dames worden behandeld. Hierbij zal er worden gekeken naar de functie die ze

    vervulden binnen de keizerlijke propaganda, naar hoe ze werden gerepresenteerd in die

    verschillende bronntypes.

    Om te beginnen wordt een algemeen overzicht van de gebruikte bronnentypes gegeven, om

    deze te kaderen binnen hun context en om te wijzen op problemen bij het gebruik ervan. De

    numismatische bronnen en beeldende kunst zullen kwantitatief en kwalitatief verwerkt

    worden, terwijl de schriftelijke overleveringen uit de oudheid zelf, met name de werken van

    de historiografen, overgeleverde brieven en inscripties, kwalitatief benaderd worden. De

    reden dat hiervoor werd geopteerd is dat een uitgebreid kwantitatief onderzoek van de

    inscripties eenvoudigweg te ver zou leiden voor een algemeen onderzoek betreffende

    representaties waarbij al dergelijk onderzoek werd verricht voor de numismatische en

    beeldende bronnen. Er is wel getracht zoveel mogelijk epigrafisch materiaal te verwerken, in

    het bijzonder voor de vrouwen uit de entourage van Trajanus en Hadrianus, waarvoor het

    beeldend en numismatisch materiaal beperkter is dan voor de latere vrouwen.

    Na deze behandeling van de bronnentypes wordt overgegaan tot de individuele bespreking

    van de keizerlijke vrouwen, waar naast een chronologisch overzicht van hun leven ook een

    bespreking van hun representatie in portretkunst en op munten wordt gegeven. Hierbij zal

    worden nagegaan hoe deze vrouwen naar voor worden gebracht, welke informatie we over

    hen kunnen vinden en hoe we deze informatie kunnen evalueren. Mogelijk spreken de

    verschillende bronnentypes elkaar tegen, of vullen ze elkaar aan en bevestigen ze elkaar.

    Een uitzonderlijk geval vormt Matidia Minor, van wie we minder informatie voor handen

    hebben aangezien ze geen Augusta-titel verwierf. Voor haar moeten we het voornamelijk

    met epigrafische bronnen stellen.

    Na deze afzonderlijke behandeling wordt overgegaan tot een vergelijking van de vrouwen

    onderling per bronnentype, waarbij logischerwijs de focus op de kwantitatief verwerkte

    bronnen zal komen te liggen. De numismatiek en beeldende kunst zullen hopelijk in staat zijn

    enkele trends te onderscheiden.

    Globaal genomen zijn de voornaamste vragen die we zullen trachten te beantwoorden in de

    loop van deze paper de volgende: Wat leren de individuele bronnentypes ons over hoe deze

    hooggeplaatste vrouwen werden gezien? Spreken de bronnentypes elkaar tegen? Kunnen

    we evoluties ontdekken doorheen de tijd in de vorm van representatie? Of ligt de nadruk

    steeds op dezelfde kwaliteiten? Zien we dezelfde kwaliteiten opduiken bij de keizerlijke

    dames als we in het algemeen aanbevolen zien voor vrouwen? Welke individuele trekjes

    kunnen we onderscheiden?

  • 7

    2. Bespreking gebruikte bronnentypes

    2.1. Historiografie, antieke geschriften

    Als bronnen voor de antieke literaire geschriften (de inscripties worden verderop behandeld)

    wordt er voornamelijk gebruik gemaakt van drie contemporaine bronnen, met name Fronto

    en diens briefwisseling met de keizers, het historiografisch werk van Cassius Dio, en de

    Panegyricus van Plinius. Daarnaast wordt ook de Historia Augusta als niet-contemporaine

    bron gebruikt. Dit omwille van de beperkte hoeveelheid contemporaine bronnen die concreet

    over de behandelde periode handelen.

    Brieven van Fronto

    Marcus Cornelius Fronto was een Romeins redenaar uit de 2de eeuw.20 Hij werd geboren te

    Cirta in het Romeinse Noord-Afrika.21 Op jonge leeftijd migreerde hij naar Rome, en hij lijkt

    nooit naar zijn geboorteland te zijn teruggekeerd.22 Hij studeerde rechtswetenschappen en

    retoriek in Rome en verwierf er al snel bekendheid als redenaar en leraar in de retoriek.23 In

    Rome doorliep hij ook de cursus honoria en rondde deze af met een consulaat in 143.24 Zijn

    sterfdatum is, net als zijn geboortedatum, onbekend.25

    Fronto was geliefd en werd niet enkel sterk gerespecteerd door zijn tijdgenoten, maar ook

    door latere generaties.26 Hij werd erkend als de voornaamste advocaat van zijn tijd, was een

    vertrouweling en raadgever van de keizerlijke familie voor meer dan dertig jaar, en de leraar

    en mentor van twee keizers.27 Zijn correspondentie met keizer Marcus Aurelius wordt

    gekenmerkt door affectie en vertrouwdheid.28

    De brieven van Fronto bereikten ons in één enkele codex van de late oudheid, waarvan zich

    nu een deel in het Vaticaan bevindt en een ander deel in Milaan.29 Die ene codex met de

    collectie van zijn brieven raakte verspreid en stukken gingen verloren, de ordening van de

    brieven is onzeker, palimpsest brengt de geschriften op het randje van onleesbaar

    enzovoort.30 Er is geen aanwijzing voor dat Fronto zelf ooit een collectie van zijn

    correspondentie in gedachten had, en er zijn meerdere aanwijzingen die suggereren dat de

    20

    KROH, Lexikon der antike Autoren, lemma „Fronto‟ 21

    CHAMPLIN, Fronto and Antonine Rome, pg. 5 22

    Ibidem 23

    KROH, Lexikon der antike Autoren, lemma „Fronto‟ 24

    Ibidem 25

    Ibidem 26

    CHAMPLIN, Fronto and Antonine Rome, pg. 2 27

    Ibidem 28

    The Oxford Classical Dictionary, lemma „Cornelius Fronto, Marcus‟ 29

    CHAMPLIN, Fronto and Antonine Rome, pg. 3 30

    Ibidem

  • 8

    huidige accumulatie een representatie is van de inspanningen van verschillende editeurs op

    verschillende tijden met verschillende doeleinden.31

    Zijn brieven kunnen worden gebruikt als een document van sociale geschiedenis, dat in

    grote mate kan bijdragen tot het begrip van de Antonijnse dynastie en de Antonijnse

    aristocratie.32 Ze tonen Fronto‟s afkeer voor het stoïcisme en zijn ongemak over de invloed

    die het heeft op keizer Marcus Aurelius, bieden informatie over zijn slechte gezondheid,

    inzicht in zijn familieleven en behandelen ook de moeilijkheden van het leven aan het hof.33

    Cassius Dio

    Dio Cassius Cocceianus, afkomstig uit Nicaea in Bithynië, was een Grieks historicus uit de

    2de – 3de eeuw.34 Wellicht is de toevoeging van „Cocceianus‟ aan zijn naam afkomstig uit de

    Byzantijnse tijd om verwarring met Dio van Prusa te vermijden.35 Hij werd omstreeks 163

    geboren als zoon van een senator en stadhouder en trok ongeveer in het jaar 180 naar

    Rome.36 In het jaar 194 was hij praetor en in 204 consul, van 218 tot 228 was hij

    opeenvolgend curator van Pergamum en Smyrna, proconsul van Afrika en eerst legaat van

    Dalmatië en vervolgens van Boven Pannonië.37 In 229 was hij gewoon consul samen met

    Severus Alexander en vervolgens trok hij zich terug in Bithynië.38

    Zijn Rōmaikē historia is een totaalbehandeling van de geschiedenis van Rome bestaande uit

    80 boeken, beginnend bij het arriveren van Aeneas en eindigend in het jaar 211.39 Voor de

    eigen tijd kon Dio zich baseren op eigen ervaringen of orale overlevering, maar voor eerdere

    periodes baseerde hij zich zo goed als volledig op literaire bronnen.40 De materie is

    samengebracht met een combinatie van analytische orde met zakelijke gezichtspunten,

    waardoor de chronologie dan weer verstoord wordt.41 Hij trachtte de grote lijnen van het

    verloop van de geschiedenis weer te geven, zonder zich teveel in details te verliezen.42 Het

    is opvallend dat Dio op eigen gevoel causale linken legt tussen gebeurtenissen en motivaties

    toekent aan de figuren die hij bespreekt, en dat veel van deze uitleggen van zijn eigen hand

    afkomstig lijken te zijn in plaats van te zijn ontleend aan een andere bron.43

    31

    CHAMPLIN, Fronto and Antonine Rome, pg. 3 32

    Ibidem, pg. 2 33

    The Oxford Classical Dictionary, lemma „Cornelius Fronto, Marcus‟ 34

    KROH, Lexikon der antike Autoren, lemma „Dion Cassius‟ 35

    The Oxford Classical Dictionary, lemma „ Cassius Dio‟ 36

    KROH, Lexikon der antike Autoren, lemma „Dion Cassius‟ 37

    The Oxford Classical Dictionary, lemma „Cassius Dio‟ 38

    Ibidem 39

    KROH, Lexikon der antike Autoren, lemma „Dion Cassius‟ 40

    The Oxford Classical Dictionary, lemma „Cassius Dio‟ 41

    KROH, Lexikon der antike Autoren, lemma „Dion Cassius‟ 42

    Ibidem 43

    The Oxford Classical Dictionary, lemma „Cassius Dio‟

  • 9

    Het dominante thema in zijn Romeinse geschiedenis betreft de overgang van de republiek

    naar de monarchie van de keizers, regelmatig onderschreven door Dio op basis van de idee

    dat enkel een monarchie Rome van een stabiel bestuur kon voorzien.44 Als bron voor de

    keizertijd is dit werk van Cassius Dio onschatbaar.45 Van het hele werk is de bespreking van

    de tijd na Marcus Aurelius, die hij zelf heeft meegemaakt, het belangrijkste.46

    Wegens mijn gebrek aan kennis van het Grieks heb ik bij het gebruik van Cassius Dio enkel

    gebruik gemaakt van de vertaling uit de collectie van de Loeb en is er bij de bibliografische

    verwijzingen in de voetnoten geen citaat in het Grieks geplaatst, maar uiteraard wel een

    plaatsverwijzing zodat het Griekse citaat desgewenst kan worden opgezocht.

    Historia Augusta

    Een eerste onzekerheid betreffende de Historia Augusta gaat om de auteurs, men is

    namelijk niet altijd zeker of de toegeschreven auteurs ook de werkelijke auteurs zijn.47 De

    manuscripten zijn niet absoluut unaniem: sommigen schrijven bijvoorbeeld het Leven van

    Septimus Severus toe aan Spartianus en niet niet aan Lampridius.48 Maar algemeen wordt

    aangenomen dat er zes auteurs waren: Spartianus, Capitolinus, Vulcatius Gallicanus, Aelius

    Lampridus, Trebellius Pollio en Flavius Vopiscus.49 De Scriptores Historiae Augustae claimen

    veel literaire bronnen te hebben gebruikt, waarvan er slechts enkele gekend zijn als

    historische geschriften.50 Verder citeren ze talrijke documenten zoals brieven van keizers,

    senatus consulta, inscripties enzovoort.51

    Wat betreft het dateren heeft men zich gebaseerd op verwijzingen naar contemporaine feiten

    in de Historia Augusta, zoals Spartianus die naar aanleiding van Aelius denkt aan het voor

    hem contemporaine feit van de verheffing van Maximianus en Constantius Chlorus tot de

    waardigheid van Caesars; een gebeurtenis die plaatsvond op 1 maart 293.52 Lampridius lijkt

    in zijn Leven van Heliogabalus te verwijzen naar de gevechten die de stad van Orestes

    tussen 313 en 323 in bloed onderdompelden.53 Verschillende dateringen zijn naar voor

    geschoven door historici, waarbij de meest voorzichtigen de dateringen die de antieke

    auteurs naar voor schuiven vasthouden, en dus de redactie van de bundeling situren onder

    het bestuur van Diocletianus en Constantijn.54 Mommsen geloofde in het bestaan van twee

    44

    The Oxford Classical Dictionary, lemma „Cassius Dio‟ 45

    Der Neue Pauly, lemma „Cassius Dio‟ 46

    Ibidem 47

    BARDON, Le crépuscule des Césars, pg. 16 48

    Ibidem 49

    Ibidem 50

    The Oxford Classical Dictionary, lemma „Historia Augusta‟ 51

    Ibidem 52

    BARDON, Le crépuscule des Césars, pg. 312 53

    Ibidem 54

    Ibidem, pg. 313

  • 10

    grote groepen van biografiën, één daterend van de tijd van Diocletianus, de ander van de

    periode van Constantijn. Deze biografieën omvatten het werk van diverse auteurs en in hun

    tijd getuigden ze van de wil gebruik te maken van het verleden naargelang de eisen van de

    contemporaine politiek. De redactie zou zich volgens hem dus dienen te situeren van het

    begin van de 4de eeuw tot ongeveer 337.55

    Een onderzoeker als Dessau opteert voor het bestuur van Theodosius als datering en

    situeert de bundeling tussen 385 en 395.56 Hij ziet in de Historia Augusta een soort van

    systematische onoprechtheid; hoewel de teksten indiscutabel antiek zijn, dienen de teksten

    later gedateerd te worden dan ze voorwenden, het was de bedoeling dat ze ouder leken dan

    ze waren.57 Baynes ontdekte in de Historia Augusta dan weer de wil voor propaganda en

    voorkeur voor de ideëen en politiek van keizer Julianus (361-364) en hij aarzelt niet om de

    bundeling te situeren in de jaren 362-363, een these waar veel specialisten zich bij hebben

    aangesloten. Het lijkt er volgens Bardon op dat de teksten zijn verenigd door een editeur, wat

    misschien door de laatste redacteur (Vopiscus?) kan zijn gedaan, maar niets is zeker.58 Hij

    stelt dat de collectie zich heeft samengevoegd na 360 en dat de opeenvolgende edities

    herhaaldelijk van uitzicht veranderden.59 In de Oxford Classical Dictionary wordt er gesteld

    dat men er tegenwoordig min of meer algemeen vanuit gaat dat er slechts één auteur was en

    dat deze wellicht in het laatste decennium van de 4de eeuw actief was.60

    Wanneer de teksten ook zijn samengebracht, ze waren zeker niet contemporain met de

    behandelde periode, maar bieden wel informatie over de dames die in deze paper besproken

    zullen worden. Hoewel de Historia Augusta heeft nooit van grote autoriteit mogen genieten

    bij onderzoekers,61 zullen we er toch gebruik van maken omwille van de informatie die het

    ons biedt. Uiteraard dient er voorzichtig te worden omgesprongen met conclusies gebaseerd

    op antieke auteurs, zeker indien deze niet contemporain zijn, maar gezien we ook andere

    bronnen hanteren zou het mijns inziens een verlies zijn deze bron buiten beschouwing te

    laten omwille van haar minder goede reputatie.

    Panegyricus van Plinius

    Gaius Plinius Caecilius Secundus was een Romeins politicus en redenaar van de 1ste – 2de

    eeuw, geboren in het jaar 61 of 62 te Novum Comum.62 Het is vooral om zijn Naturalis

    Historiae en zijn briefwisselingen dat hij bekendheid heeft verworven onder het ruimere

    55

    BARDON, Le crépuscule des Césars, pg. 13-14 56

    Ibidem, pg. 313-314 57

    Ibidem, pg. 314 58

    Ibidem, pg. 14 59

    Ibidem 60

    The Oxford Classical Dictionary, lemma „Historia Augusta‟ 61

    Ibidem 62

    KROH, Lexikon der antike Autoren, lemma „Plinius‟

  • 11

    publiek, maar er zijn ook andere geschriften van zijn hand.63 Zijn redevoeringen gaf hij

    dikwijls in boekvorm uit, en een enkele hiervan heeft ons bereikt, met name de panegyricus64

    die gesitueerd dient te worden bij zijn aantreden als consul.65

    De Panegyricus van Plinius wordt door Roche beschouwd als een getrouwe reflectie van de

    propaganda van de administratie van Trajanus. In de Panegyricus behandelt Plinius immers

    een aantal onderwerpen dat iemand die carrière wil maken ten alle koste zou vermijden.

    Verklaringen als dat de vader van Trajanus zijn triomf-insignia niet zelf zou hebben verdiend,

    zijn uitlatingen die een senator niet meteen publiekelijk zou maken voor de keizer zelf, toch

    niet zonder een voorafgaand teken van goedkeuring. Er is ook geen enkel teken van

    mogelijk ongenoegen van de kant van Trajanus merkbaar na het brengen en publiceren van

    de speech, integendeel, de carrière van Plinius bleef floreren. De familie van Trajanus wordt

    eveneens behandeld in de Panegyricus, en twee passages ervan bespreken de vrouw van

    Trajanus, Pompeia Plotina, en de zuster van Trajanus, Ulpia Marciana. Dit zijn dan ook de

    twee meest waardevolle passages voor het onderwerp van deze paper. Het is opvallend dat

    hij bij de bespreking van deze twee vrouwen hen geen individuele waarden toekent, zoals

    uitgebreider zal worden toegelicht. Er wordt geargumenteerd dat de rollen die Plinius

    toeschrijft aan de keizerlijke familie deel uitmaakten van het programma van

    zelfrepresentatie van de overheid, maar dit is een stelling die, zo stelt Roche, kan worden

    uitgedaagd door twee alternatieve verklaringen voor de behandeling van de familie door

    Plinius. Zijn aanmoediging van moderatio, modestia en simplicitas, en zijn promotie van de

    idee dat de hoeksteen van een gelukkig huwelijk ligt in concordia, stroken volledig met de

    standaard mannelijke invalshoek over deze onderwerpen. Een tweede verklaring kan worden

    gezocht in het genre van de keizerlijke panegyricus. Het feit dat het doel van de speech een

    ophemelen van de keizer was, kan ertoe bijdragen dat er niet echt uitgebreid wordt ingegaan

    op iemand anders dan Trajanus. Het opnemen van de leden van de familie in het

    panegyricus werd voordien niet echt gedaan, het lijkt een nieuwigheid van Plinius te zijn

    geweest.66

    63

    Der Kleine Pauly, lemma „Plinius‟ 64

    De oorsprong van de Latijnse panegyricus dienen te worden gezocht bij de antieke funeraire lofspraken, en bij het gebruik dat consuls bij het begin van hun ambt de mensen dankten voor hun verkiezing. (Bron: The Oxford Classical Dictionary, lemma „Panegyric‟) 65

    KROH, Lexikon der antike Autoren, lemma „Plinius‟ 66

    ROCHE, The Public Image of Trajan‟s Family, pg. 43- 51

  • 12

    2.2. Numismatiek

    Als bron voor historisch onderzoek biedt de keizerlijke muntslag enkele voordelen zoals het

    feit dat iedere munt die in Rome werd geslaan een officieel document was dat alsdus een

    officiële uitdrukking vormde van de keizer en zijn regime. Verder biedt de keizerlijke

    muntslag een ongebroken sequens voor de hele duur van het principaat, waardoor

    verschillen en evoluties kunnen worden nagegaan. Bovendien werden keizerlijke munten op

    bijna industriële schaal geproduceerd en circuleerden ze doorheen het hele rijk en zelfs

    voorbij de grenzen, waardoor het de grootst mogelijke doorsnede van de bevolking van het

    rijk bereikte.67

    Behalve de officiële muntslag van Rome, is er ook de provinciale muntslag. Deze kan

    ruwweg worden opgedeeld in vier verschillende types: de muntslag van steden, de muntslag

    van provinciale liga‟s (koine), de provinciale uitgaven en de muntslag van cliëntkoningen.68

    Voor het bespreken van de verschillende types munten van de muntslag van Rome is er

    gewerkt op basis van het werk „The Roman Imperial Coinage‟ van Mattingly en Sydenham,

    dat een ruim en overzichtelijk overzicht biedt van de verschillende types. Voor de provinciale

    muntslag werden om praktische redenen enkel de munten van Faustina Major, Faustina

    Minor, Lucilla en Crispina behandeld. Van de andere vrouwen zijn er nog geen (zo goed als)

    volledige overzichten van de provinciale muntslag uitgegeven en aangezien dit onderzoek

    niet louter numismatisch van aard is, is het een onmogelijke zaak om dit voor de andere

    vrouwen ook uit te zoeken. Voor de vermelde vrouwen is dankzij het werk van Howgego en

    Heuchert, „The Roman Provincial Coinage‟69, een bijzonder mooi overzicht van de

    verschillende munttypes in de provincies gevonden. Dit werk is nog niet compleet, maar

    geeft het meest volledige overzicht dat momenteel voor handen is betreffende de provinciale

    muntslag voor de periode van de Antonijnen.

    Bij het bespreken van de munten heb ik mij beperkt tot een typologische behandeling, de

    concrete oplagen zijn niet nagegaan, omdat dit alweer te ver zou leiden voor een onderzoek

    dat niet louter numismatisch van aard is. Om na te gaan hoe frequent munttypes voorkomen,

    zijn er verschillende moeilijkheden. Indien er wordt gekeken naar het aantal exemplaren in

    de grote collecties, botst men op het probleem dat de curatoren van de meeste grote

    collecties zeldzame munten zullen willen verwerven, wat ervoor zal zorgen dat de

    zeldzamere munten oververtegenwoordigd zijn in de totale collectie. Een ander

    67

    NOREÑA, The Communication of the Emperor‟s Virtues, pg. 147 68

    HOWGEGO & HEUCHERT, The Roman Provincial Coinage (http://rpc.ashmus.ox.ac.uk/) 69

    Ibidem

    http://rpc.ashmus.ox.ac.uk/

  • 13

    fundamenteel en onvermijdelijk probleem bestaat erin dat we nog steeds niet weten, en

    misschien wel nooit zullen weten, hoeveel munten er per muntstempel werden geslagen. Tot

    nog toe (in afwachting van veel meer studies betreffende muntstempels) kan de relatieve

    oplage van individuele munttypes slechts aan de hand van het bewijs van schatvondsten,

    aldus Noreña. Een dergelijk onderzoek is alweer te doorgedreven voor een werk dat niet

    louter numismatisch van aard is. 70

    De senaat had de formele controle over de imperiale muntslag voor bronzen munten, terwijl

    de keizer de zilveren en gouden muntslag controleerde.71 Vanaf Agrippina de Jongere

    hadden alle augustae het recht munten uit te vaardigen.72 De traditie om keizerlijke vrouwen

    op munten te eren begint dan ook in de Julio-Claudische dynastie, maar het is in de tweede

    eeuw dat dit bewijs belangrijker is, gezien de relatieve schaarste aan informatie over figuren

    als Plotina en Sabina.73

    Terwijl op de voorzijde van munten voornamelijk portretten van de keizer(in) worden

    aangetroffen, vinden we op de keerzijde een rijke variëteit aan afbeeldingen. Vijf grote

    categoriën worden door Noreña onderscheiden op de keerzijde van de keizerlijke muntslag

    bij zijn studie van keizerlijke denarii: (1) personificaties/Wertbegriffe, (2) goden, godinnen en

    mindere godheden, (3) objecten en scènes, (4) de weergave van de keizer en verschillende

    leden van de keizerlijke familie en (5) provincies, steden, en rivieren. Het merendeel van de

    keerzijden betreft personificaties, maar ook goden en godinnen. Niet alle vijf van de

    vermelde categorieën treffen we aan bij iedere keizerlijke vrouw, maar net als bij de mannen

    blijken de personificaties, goden en godinnen de voornaamste groepen te zijn. 74

    Het verschil tussen personificaties en deugden is de volgende: personificaties op keizerlijke

    munten kunnen worden begrepen als menselijke figuren die visueel beeld en concrete

    belichaming gaven aan wijde reeks van abstracte ideëen, van Abundantia tot Virtus.

    Deugden zijn dan weer morele kwaliteiten, inherent aan de mens, zoals clementia (mildheid),

    liberalitas (voornaamheid, vrijgevigheid), of pietas (het gepaste, eerbiedwaardig gedrag

    jegens god, mens en voorouders).75

    Er kunnen twee soorten van identificatie tussen godin en vrouw worden onderscheiden:

    associatie en assimilatie.76 Associatie betreft een indirecte identificatie, bijvoorbeeld munten

    die aan de ene zijde de afbeelding van de vrouw dragen en aan de andere zijde een

    afbeelding van de godin waarmee ze wordt geassocieerd. Assimilatie betreft een meer

    70

    NOREÑA, The Communication of the Emperor‟s Virtues, pg. 148 71

    KELTANEN, The Public Image of the Four Empresses. pg. 106 72

    Ibidem 73

    D‟AMBRA, Roman Women, pg. 164 74

    NOREÑA, The Communication of the Emperor‟s Virtues, pg. 153-154 75

    Ibidem pg 153 76

    KLEINER & MATHESON, I Claudia, pg. 182

  • 14

    fundamentele en complete identificatie waarbij de vrouw als de godin wordt voorgesteld, dit

    wil zeggen gekleed als de godin en met de attributen van de godin. Bij assimilatie wordt de

    vrouw in zekere zin de godin, de belichaming van haar deugden of macht.77

    Over de betekenis van de muntbeelden voor het verspreiden van regeringsconforme ideëen

    is er veel discussie geweest, waarbij in exreme gevallen een relevantie van de afbeeldingen

    in dit opzicht geheel bestreden wordt.78 De keizerlijke ideologische boodschap die via de

    muntslag werd overgebracht, was dermate doordringend, dat het bijzonder moeilijk wordt om

    op deze manier informatie te verwerven over de keizerlijke vrouwen zelf, stelt D‟Ambra.79

    Ameling gaat er dan weer vanuit dat de keizer in ieder geval niet zelf de

    keerzijdeafbeeldingen van de munten bestelde, die eerder als een vorm van „publieke eer

    aan een groot individu‟, een eer voor de keizer door zijn eigen ambtenaren gebracht.80 Ook

    indien deze keerzijden niet door de keizer zelf werden uitgekozen, lijkt het me zo dat de

    ambtenaren van de keizer niet meteen keerzijden zullen kiezen die ingaan tegen de keizer

    en de representaties die deze zou wensen. Ongeacht of de ideologische boodschap

    rechtstreeks werd gekozen door de keizer, of onrechtstreeks via zijn ambtenaren, de

    verwijzingen op de munten verwijzen mijns inziens naar de propaganda die de keizer graag

    wenste te verspreiden. Er kan verwacht worden dat de provinciale muntslag meer zal

    verwijzen naar de streek van afkomst dan naar de keizerlijke propaganda of ideaalbeelden.

    2.3. Beeldende kunst

    De meeste monumenten die we kennen uit de Romeinse kunst en architectuur waren in

    commissie van mannen en ter ere van mannen. Sommige keizerlijke monumenten, zoals de

    Ara Pacis Augustae, herinneren aan de vrouwen van het keizerlijk hof als echtgenotes met

    hun kinderen. Vrouwen en kinderen werden voor het eerst opgenomen in de historische

    scènes van dit staatsmonument omdat ze voor Augustus symbolen vormden van zijn

    dynastische ambities – hij wenste dat één van zijn twee mannelijke kleinkinderen hem zou

    opvolgen – en van zijn sociale en morele wetgeving die huwelijk en het krijgen van kinderen

    aanmoedigde onder de Romeinse aristocratie. Is dit een motivatie voor het afbeelden van

    vrouwen uit de keizerlijke familie die we kunnen doortrekken tot in de tweede eeuw?81

    77

    KLEINER & MATHESON, I Claudia, pg. 182 78

    AMELING, Die Kinder des Marc Aurel und die Bildnistypen der Faustina Minor, pg. 165 79

    D‟AMBRA, Roman Women, pg. 166 80

    AMELING, Die Kinder des Marc Aurel und die Bildnistypen der Faustina Minor, pg. 165 81

    KLEINER, Women and Family Life on Roman Imperial Funerary Altars, pg. 545

  • 15

    Keizerlijke familiegroepen zien we doorheen de geschiedenis van het Romeinse keizerrijk

    regelmatig opduiken. Naast de groepen treffen we echter ook geïsoleerde portretten van de

    leden van de keizerlijke familie aan. Bij deze afzonderlijke portretten is het dateren moeilijker

    en blijft het vaker bij schattingen.82

    Portretten van keizerinnen werden gemaakt volgens hetzelfde procedure als de portretten

    van keizers. Eerst bestelde de keizerlijke administratie een officieel portret. Dit diende als

    model voor zowel de snijders van muntstempels als voor de beeldhouwers, zodat allen

    directe of indirecte kopieën waren van elkaar. Eenmaal een portrettype was gecreëerd voor

    een keizerin, werd dit gedurende haar hele publieke leven en ook voor postume

    afbeeldingen gebruikt. Van een aantal keizerinnen (en keizers) werden echter verschillende

    portrettypes gecreëerd gedurende hun leven. Onder de vrouwen van de hogere klassen, was

    het vooral de keizerin wier coiffure de haarstijlen van vrouwen doorheen het hele rijk

    beïnvloedde. Het is dan ook aan de hand van de kapsels dat vrouwelijke portretten dikwijls

    kunnen worden gedateerd of toegewezen. 83

    Het merendeel van de officiële portretten dat werd gemaakt van de keizer, diende om diens

    physionomie bekend te maken doorheen het rijk.84 Voor de keizerinnen was er wellicht

    dezelfde achterliggende idee, waarbij de officiële portretten dienden om de gezichtstrekken

    van de eerste vrouw van het rijk te laten kennen.

    Verder dient er nog te worden opgemerkt dat de afbeeldingen van portretten als

    bronvermelding een internetsite hebben staan, maar dat deze afbeeldingen steeds zijn

    gecontroleerd met de afbeeldingen in de artikels en boeken die deze portretten behandelen.

    Er wordt echter gebruik gemaakt van afbeeldingen gezocht op internet om een betere

    resolutie afbeelding te kunnen weergeven. In de tekst zelf zijn slechts enkele afbeeldingen

    opgenomen, in de bijlagen is er een uitgebreidere selectie opgenomen, waarbij is getracht bij

    ieder portret verschillende invalshoeken weer te geven, bij voorkeur frontaal, profiel en

    achterkant (voor het kapsel).

    82

    BRAEMER, Le portrait romain, pg. 165 83

    KLEINER & MATHESON, I Claudia, pg. 42 84

    BRAEMER, Le portrait romain, pg. 164

  • 16

    2.4. Inscripties

    Inscripties kunnen ons voorzien van waardevolle bevestigingen en uitbreiding van de

    informatie die we vinden in de dikwijls schaarse en selectieve literaire bronnen. Ze kunnen

    ons details geven over gebeurtenissen die we in het geheel niet zien opduiken bij Romeinse

    historiografen, of de carrières en activiteiten van ambtenaren toelichten die ons voor de rest

    totaal onbekend zijn. Bij het interpreteren van inscripties dienen we echter rekening te

    houden met het voor de hand liggende feit dat inscripties over het algemeen werden

    geplaatst met het doel gezien te worden. Men wilde zichzelf of een ander op een bepaalde

    manier weergeven. 85

    De taal die werd gebruikt in de inscripties in Italië en de westelijke provincies is over het

    algemeen Latijn. In de Romeinse provincies ten oosten en zuiden van de Adriatische Zee

    werd echter Grieks gebruikt als taal van let en administratie, maar ook als dagelijkse lingua

    franca. Veel van de Romeinse inscripties uit deze regio‟s zijn dan ook in het Grieks

    opgesteld. Behalve deze twee talen kunnen er ook inscripties in het Punisch, Thracisch

    enzovoort worden aangetroffen. Aangezien mijn kennis van klassieke talen beperkt is, zullen

    de inscripties die worden gebruikt slechts diegene zijn die in het Latijn opgesteld werden. 86

    Het materiaal waarop inscripties werden geplaatst beperkt zich niet tot steen, het gaat ook

    om brons, maar ook om teksten op metaal, kleitegels, aardewerk, glas, gepleisterde muren,

    tesserae uit mozaïeken enzovoort.87 Zo zijn er loden pijpen met de vermelding van de naam

    van een vrouw uit de keizerlijke familie, wat erop wijst dat die vrouw wellicht bezittingen had

    in het gebied waar die loden pijpen werden aangetroffen.

    De deugden waarvoor een Romeinse vrouw het meest werd geprezen in literaire bronnen en

    funeraire inscripties verwijzen bijna exclusief naar het private, huiselijke leven, zoals castitas,

    pietas, pudicitia en lanificium, om er maar een paar op te sommen. Bij een studie van ere-

    inscripties die de eerste drie eeuwen van onze tijdsrekening behandeld, komt Forbis tot de

    conclusie dat Italische gemeenten voor aristocratische vrouwen een beeld creëerden in ere-

    inscripties dat sterk verschilde van het beeld dat we aantreffen in literaire bronnen en op

    grafschriften van vrouwen in het algemeen. In plaats van de toegewijde echtgenote en

    moeder, zoals ze werd onsterfelijk gemaakt in talloze grafinscripties, domineert het beeld van

    de rijke en publiekelijk genereuze weldoenster in de ere-inscripties. Ze werden met een

    vocabulaire geëerd gelijklopend aan dat van de manneljike weldoeners (merita, munificentia,

    liberalitas, beneficia, honestissima, honorificentissima, dignissima). Het doel van de ere-

    85

    KEPPIE, Understanding Roman Inscriptions, pg. 9, 131 86

    KEPPIE, Understanding Roman Inscriptions, pg. 9-10 87

    KEPPIE, Understanding Roman Inscriptions, pg. 10

  • 17

    inscripties was vrouwen aan te moedigen bij te dragen aan de publieke welvaart met hun

    eigen financiële middelen, aldus Forbis. Italische gemeentebesturen beschouwden daarom

    de huiselijke waarden van een vrouw niet als onbelangrijk, maar ze liet het eenvoudigweg

    over aan de familie en vrienden van de vrouw om haar te prijzen voor haar gedrag in het

    privé-leven. Steeds minder mannen in de curiale klasse waren vanaf de 2de eeuw in staat

    om financiële schenkingen te doen voor hun gemeente, en dit is volgens Forbis wellicht

    waarom de Italische steden vrouwen aanmoedigden tot schenkingen.88

    Bij het bekijken van de inscripties van de keizerlijke vrouwen zullen we deze voornamelijk

    gebruiken om informatie over de vrouwen te verwerven. Zo kunnen ze ons bijleren over de

    kinderen, over de gebruikte titulatuur en dergelijke meer. Ook voor het toeschrijven van

    portretten en dateringen kunnen ze een grote hulp zijn.

    88

    FORBIS, Women‟s Public Image in Italian Honorary Inscriptions, pg. 493- 494, 506

  • 18

    3. Bespreking individuele vrouwen

    3.1. Pompeia Plotina

    3.1.1. Chronologisch overzicht van het leven van Pompeia Plotina

    Pompeia Plotina, de echtgenote van Trajanus, werd vermoedelijk geboren in de vroege jaren

    60 als dochter van Lucius Pompeius. Ze was afkomstig uit Colonia Augusta Nemausus (het

    huidige Nîmes in Frankrijk) in Gallia Narbonensis.89

    Wanneer ze in 98 voor het eerst het paleis betrad met haar echtgenoot, zou ze volgens

    Cassius Dio hebben gezegd: “Ik hoop dat, wanneer de tijd komt dat ik dit gebouw verlaat, ik

    dezelfde vrouw zal zijn die ik vandaag ben”.90 Plotina was één van de meest geprezen

    vrouwen uit de Romeinse geschiedenis, onder meer geëerd omwille van haar waardigheid

    en eenvoud.91 Dit blijkt ook uit de woorden die Cassius Dio aan haar toeschreef.

    In het jaar 100 bood Trajanus zijn echtgenote reeds de titel van Augusta aan, maar het

    duurde tot 105 voor ze deze aanvaarde. In de inscripties vinden we bewijzen voor het

    aannemen van de titel (CIL VIII 22898). Ondanks het aanvaarden van deze titel, zou het nog

    duren tot 112 vooraleer we haar op munten zien verschijnen.92

    Plotina en Trajanus hadden geen kinderen, maar Ulpia Marciana, de oudere zus van

    Trajanus die weduwe was geworden, haar dochter Matidia, en minstens twee dochters van

    Matidia, met name Vibia Sabina en Vibia Matidia Minor, leefden in het paleis bij hen in.93

    Hadrianus, geboren in 76, verloor zijn vader toen hij 10 jaar was en kwam toen onder de

    voogdij van Trajanus en een andere man te staan.94 Plotina hielp zijn huwelijk met Vibia

    Sabina, de volgens Burns in het jaar 100 ongeveer 15-jarige kleindochter van de zus van

    Trajanus, arrangeren met behulp van de moeder en grootmoeder van het meisje.95 Balsdon

    stelt dat het meisje ongeveer 12 moet zijn geweest toen ze met haar 13 jaar oudere

    echtgenoot huwde.96 Het huwelijk schijnt niet bijster gelukkig te zijn geweest, maar hierover

    meer bij de bespreking van het Vibia Sabina.97

    89

    BURNS, Great Women of Imperial Rome, pg. 107 90

    Cassius Dio, LXVIII.5.5 91

    BURNS, Great Women of Imperial Rome, pg. 107 92

    Oxford Classical Dictionary, lemma „Pompeia Plotina‟ 93

    BURNS, Great Women of Imperial Rome, pg. 111 94

    Ibidem, pg. 116 95

    Ibidem, pg. 116-117 96

    BALSDON, Roman Women, pg. 139 97

    Ibidem

  • 19

    In de Panegyricus begint Plinius met te stellen dat het gedrag van de vrouw een potentieel

    obstakel kan vormen voor de perfecte faam van belangrijke mannen.98 Maar de vrouw van

    Trajanus, Plotina dus, droeg bij tot zijn eer en glorie, als een opperste model van de antieke

    waarden, de pontifex maximus zelf zou, als hij een vrouw zou moeten nemen, iemand

    nemen als haar, indien dat kon.99 Ze vroeg niets voor zichzelf van de positie van haar man,

    behalve het plezier dat het haar schonk, onwankelbaar in haar devotie, niet aan de macht,

    maar aan haar echtgenoot en de keizer en zijn vrouw waren nog hetzelfde als ze altijd waren

    geweest, succes had het keizerlijk koppel niets gebracht dan een nieuw begrip van de

    wederzijdse mogelijkheid in de schaduw ervan te leven.100 Plinius gaat verder met te

    benadrukken hoe bescheiden Plotina is in haar kledij en hoe matig het aantal van haar

    bedienden, gedragingen die hij toeschrijft aan haar echtgenoot, die haar gewoonten gevormd

    heeft, er is immers glorie genoeg voor een vrouw in gehoorzaamheid.101 Dit zijn echter

    helemaal geen deugden van Plotina zelf, merkt Burns op, aangezien Plotina‟s motivatie voor

    dit karakter wordt gereduceerd tot op zijn best het nastreven of zelfs tot een zwakke imitatie

    van het gedrag van haar echtgenoot.102

    Opvallend hierbij is de nadruk op haar rol als echtgenote van de pontifex maximus Trajanus.

    Hoe diende men zich deze optimale vrouw van een optimus princeps en pontifex maximus

    nu eigenlijk voor te stellen? Volgens de lofprijzingen van Plinius is ze voor alles kuis,

    bescheiden, gehoorzaam tegenover haar echtgenoot en terughoudend in haar optreden

    Stepper merkt op dat voor de nieuwe keizerin een nog niet bezette rol werd gezocht en dat

    deze werd gevonden in die van vrouw van de pontifex maximus. Traditioneel had deze

    echter geen sacrale of cultische functies te vervullen. Bijgevolg is deze roltoewijzing niet

    enkel werkbaar, maar ook volledig onproblematisch, aangezien ze geen enkel gevolg heeft

    voor het keizerlijke machtsmonopolie.103

    De Historia Augusta houdt Plotina verantwoordelijk voor de adoptie van Hadrianus door

    Trajanus, er wordt gesteld dat ze iemand binnensmokkelde die de zieke keizer nadeed en

    met zwakke stem de adoptie gebood.104 Cassius Dio stelt dat Hadrianus Caesar werd

    omwille van het feit dat Attianus, een landgenoot en voormalige wacht van hem, samen met

    98

    Panegyricus van Plinius Secundus, 83.4 “Multis illustribus dedecori fuit aut inconsultius uxor assumpta, aut retenta patientius: ita foris claros domestica destruebat infamia: et ne maximi cives haberentur, hoc efficiebat, quod mariti minores erant. Tibi uxor in decus et gloriam cedit.” 99

    Panegyricus van Plinius Secundus, 83.5 "Quid enim illa sanctius? quid antiquius? Nonne, si Pontifici Maximo deligenda sit coniux, aut hanc, aut similem (ubi est autem similis?) elegerit?" 100

    Panegyricus van Plinius Secundus, 83.6 “Quam illa nihil sibi ex fortuna tua, nisi gaudium, vendicat! quam constanter, non potentiam tuam, sed ipsum te reveretur! Idem estis invicem, quod fuistis: probatis ex aequo: nihilque vobis felicitas addidit, nisi quod scire coepistis, quam bene uterque vestrum felicitatem ferat." 101

    Panegyricus van Plinius Secundus, 83.7 “Eadem quam modica cultu! quam parca comitatu! quam civilis incessu! Mariti hoc opus, qui ita imbuit, ita instituit: nam uxori sufficit obsequii gloria." 102

    ROCHE, The Public Image of Trajan‟s Family, pg. 48-49 103

    STEPPER, Zur Rolle der römischen Kaisering im Kultleben, pg. 68-69 104

    Historia Augusta, Hadrianus, IV. 10 “Nec desunt qui factione Plotinae mortuo iam Traiano Hadrianum in adoptionem adscitum ess prodiderunt, supposito qui pro Traiano fessa voce loquebatur.”

    http://www.intratext.com/IXT/LAT0111/I7.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/G2.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/BF.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/FG.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/1/8G.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/1/7T.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/G2.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/4.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/F5.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/5C.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/1/K6.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/IJ.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/1/13.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/NU.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/U.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/5Y.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/6G.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/UQ.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/75.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/WH.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/58.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/1/DO.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/1/LI.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/AP.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/30.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/1/DK.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/R3.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/1/H8.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/1/8G.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/8Y.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/1/BM.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/1/AO.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/YD.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/NB.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/QM.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/3V.HTM

  • 20

    Plotina, die verliefd op hem zou zijn geweest, zijn aanstelling verzekerde, waarbij hun

    inspanningen vergemakkelijkt werden door zijn nabijheid en door zijn invloed over een grote

    militaire macht.105 Als bron hiervoor vermeldt Cassius Dio zijn eigen vader, die verschillende

    incidenten aanhaalde bij het vertellen van het verhaal, in het bijzonder het feit dat de dood

    van Trajanus gedurende verschillende dagen verborgen werd gehouden om ervoor te zorgen

    dat de adoptie van Hadrianus eerst kon worden aangekondigd.106 Het opgezet spel zou ook

    moeten blijken uit brieven van Trajanus aan de senaat, die niet door de keizer zelf waren

    ondertekend, maar door Plotina, die dit nooit eerder had gedaan.107

    Plotina‟s goede relatie met Hadrianus kan waarschijnlijk worden verklaard door het kleine

    leeftijdsverschil tussen de twee.108 Ook met zijn nicht in de tweede graad, Matidia, onderhield

    hij goede relaties.109 Fau merkt hiernaast ook op dat Trajanus als militair die veel ouder was

    dan hij, niet veel interesse in zijn vrouw lijkt te hebben getoond en dat ze waarschijnlijk

    gewoon een gehoorzame rol speelde.110 Zoals eerder opgemerkt door Birley, was het

    leeftijdsverschil met Hadrianus veel kleiner, en bovendien lijkt deze een grote bewondering

    te hebben gehad voor de vrouw van zijn adoptiefvader.111 Hadrianus volgde Trajanus op en

    behield een goede relatie met de weduwe van de overleden keizer.112

    Ze had interesse in religie en filosofie, met een bijzondere voorliefde voor het epicurisme.113

    Dit blijkt onder meer uit de volgende tweetalige inscriptie, daterend van het jaar 121 en

    aangetroffen te Athene, die correspondentie bevat tussen Plotina en Hadrianus betreffende

    de opvolging van het hoofd van de Epicurische school te Athene.114 Het lijkt erop dat Plotina

    optrad als patroon, of eerder als tussenpersoon voor patronage, voor de Atheense

    epicuristen, door via haar bemiddeling met de keizer een gunst voor hen te bekomen.115

    “Master, you know how interested I am in the sect of Epicurus. Your help is needed regarding the succession of its leaders. The range of choice is presently very narrow as only Roma citizens are eligible. I ask in the name of Popillius Theotimus, the present successor at Athens, that you will allow him to write the part of his disposition that deals with the succession in Greek and permit him to fill his place with a non-citizen, if a candidate‟s qualifications make this advisable. Also, that you let future successors enjoy the same right. This will ease the choosing of the best man as the choice will be from a larger group.” CIL 03, 12283 (p 2316,37) = CIL 03, 14203,15 = CIL 03, 12283 = InscrAtt 00057 = D 07784 (p 189) = AE 1891, 00020 Bron vertaling: J. BURNS, Great Women of Imperial Rome, pg. 117

    105

    Cassius Dio, LXIX.1.2 106

    Cassius Dio, LXIX.1.3 107

    Cassius Dio, LXIX.1.4 108

    BIRLEY, Hadrian, pg. 16 109

    Ibidem 110

    FAU, L‟émancipation feminine dans la Rome Antique, pg. 166-167 111

    Ibidem 112

    BURNS, Great Women of Imperial Rome, pg. 117 113

    BALSDON, Roman Women, pg. 135 114

    HEMELRIJK, Matrona Docta, pg. 116 115

    Ibidem

  • 21

    Het antwoord op deze brief was positief, zoals Plotina in het Grieks aan haar mede-

    epicuristen liet weten: “Plotina aan al haar vrienden, gegroet. We hebben wat we zo graag

    wilden verkrijgen”.116

    Haar epicuristische beschermelingen spreekt Plotina duidelijk aan met de taal van amicitia,

    en de hartelijke toon van haar brief, die veel advies voor de opvolging van de school bevat,

    verraadt een persoonlijke relatie die reeds enige tijd bestaat. Haar verzoek aan Hadrianus

    anderzijds, is geschreven op een bescheiden, bijna onderworpen toon, voorzichtig

    vermijdend dat ze teveel zou vragen, en goede gronden voorziend voor haar verzoek. Ze

    toont haar respect voor Hadrianus door hem aan te spreken met dominus, en in haar brief

    aan de epicuristen geeft ze hem alle krediet door de bewoordingen „waarlijk de weldoener en

    opzichter van alle scholing‟. Tegelijk echter legt ze de nadruk op haar nabijheid tot de keizer

    door haar hem aan te duiden als „meest verheven keizer, die me zeer dierbaar is in ieder

    opzicht, zowel als een uitmuntende heer en als een goede zoon‟, en in haar Latijnse verzoek

    verwijst ze naar het feit dat haar gevoelens betreffende de Epicuristische school hem

    welbekend zijn.117

    Deze brief toont de invloed aan die een vrouw, in dit geval Plotina, kon hebben op een

    keizer, hoewel het hier niet om haar echtgenoot, maar om diens opvolger Hadrianus, die ze

    aanspreekt met domine.118 Over haar interventie zelf wordt verder niet gesproken.119

    De gunstige reactie van Hadrianus kan worden beschouwd als een teken van zijn respect

    voor Plotina en gaf aldus een boost aan haar prestige. Zowel haar nabijheid tot de keizer als

    haar bescheidenheid in het aanvragen van gunsten lijken te hebben bijgedragen tot haar

    succes. Als tussenpersoon diende ze voorzichtig optreden, balancerend tussen haar

    verlangen om de belangen van haar beschermelingen te behartigen en de schrik om teveel

    te vragen en geweigerd te worden, wat haar prestige een ernstige klap zou bezorgen.120

    Ook een brief van Hadrianus aan Plotina is bewaard gebleven en geeft, indien ze authentiek

    is, zicht op de warmte van hun relatie. Deze brief zou geschreven zijn in januari 120 of 121,

    naar het einde van Plotina‟s leven toe en is een uitnodiging van de keizer om met hem te

    dineren op zijn verjaardag.121

    “[To my] best and dearest mother, As you make many prayers to the gods for me, so also I pray to them for you. For your piety and dignity can achieve everything. But I am glad, by Hercules, that everything I do pleases you and wins your

    116

    BURNS, Great Women of Imperial Rome, pg. 118 117

    HEMELRIJK, Matrona Docta, pg. 117-118 118

    BOATWRIGHT, The Imperial Women of the Early Second Century, pg. 531 119

    Ibidem 120

    HEMELRIJK, Matrona Docta, pg. 118 121

    BURNS, Great Women of Imperial Rome, pg. 118

  • 22

    praise. You know, mother, that today is my birthday and we ought to dine together. If you wish, then, come in good time after the bath, with my sisters, for Sabina has set off for the villa – but has sent a present of her own. Be sure to come early so that we can celebrate it together.” Bron: J. BURNS, Great Women of Imperial Rome, pg.118

    Balsdon veronderstelde dat Plotina tot 121 of 122 leefde, maar er zijn andere meningen.122

    De financiële onafhankelijkheid van Plotina na de dood van haar echtgenoot is geattesteerd

    door middel van gestempelde tegels van haar steenbakkerij nabij Rome, die haar naam

    dragen en gedateerd zijn tot 123.123 Burns leidt hieruit af dat Plotina vermoedelijk stierf in

    123, wanneer ze ongeveer 60 jaar oud was.124 Bij haar overlijden prees Hadrianus haar, met

    de woorden „Hoewel ze veel van me vroeg, heb ik haar nooit iets geweigerd”, waarmee hij

    volgens Cassius Dio bedoelde dat haar verzoeken nooit van een dergelijk karakter waren dat

    ze Hadrianus tot een last waren of dat hij zich diende te rechtvaardigen voor het voldoen

    eraan.125 Na haar dood werd Plotina vergoddelijkt, deze vergoddelijking vinden we terug in

    inscripties, zoals CIL V 7617. Ook werd een tempel opgericht ter ere van de nieuwe diva.126

    Wellicht is dit de basilica die Hadrianus in Nïmes liet oprichten ter ere van Plotina en

    waarvan melding wordt gemaakt in de Historia Augusta.127

    3.1.2. Representatie en algemene gegevens af te leiden over Pompeia Plotina

    Het leven en de carrière van Plotina stelde een nieuwe gedragsstandaard in voor de

    keizerinnen van de tweede eeuw; ze was wellicht minder onafhankelijk dan haar

    voorgangsters uit de Julio-Claudische dynastie, en bleef meer in de schaduw van haar

    echtgenoot. Hoewel haar politieke autoriteit was afgenomen, bleef de keizerin een machtig

    figuur in de Romeinse samenleving, zichtbaarder en toegankelijker dan voorheen.128

    Uit inscripties leidde Boatwright af dat Plotina figlinae129 bezat rond Rome, waaronder de

    figlinae Quitianae (CIL XII 5678 = CIL XV 693.16), alsook een familia in Rome (AE 1958,

    184) en in Aricia (CIL XIV 2161).130 Uit het bestaan van een equestoriaal procuratorschap

    122

    BALSDON, Roman Women, pg. 138 123

    BURNS, Great Women of Imperial Rome, pg. 118 124

    Ibidem 125

    Cassius Dio, LXIX.10.3 126

    BALSDON, Roman Women, pg. 138 127

    Historia Augusta, Hadrianus XI. 2 “Per idem tempus in honorem Plotinae basilicam apud Nemausum opere mirabili exstruxit.” 128

    BURNS, Great Women of Imperial Rome, pg. 119 129

    figlina = figilina, subjectief, betekent pottenbakkerij 130

    gebaseerd op: BOATWRIGHT, The Imperial Women of the Early Second Century, pg. 521

  • 23

    (procurator Plotina Augusta CIL X 7587 = ILS 1402) voor de bezittingen van Plotina kunnen

    we afleiden dat haar eigendom groot en belangrijk was.131

    Haar invloed werd voornamelijk gevoeld in de culturele sfeer, in het aanmoedigen van de

    kunsten, religieuze en filosofische sekten, en in het steunen van kinderen en minder

    bedeelden. Verder diende ze als een soort geweten voor haar echtgenoot, om hem bewust

    te maken van onrechtvaardigheden of zaken die zijn steun verdienden.132

    Het is de veronderstelde invloed van Plotina op Trajanus die de basis vormde voor de

    volgens Boatwright vooringenomen en onhoudbare verhalen die haar grotendeels, indien

    niet alleen, verantwoordelijk houden voor het huwelijk tussen Trajanus en Sabina en zijn klim

    naar de macht. In één passage hint Cassius Dio zelfs op Plotina‟s seksuele

    onbetamelijkheden met Hadrianus (69.1.2). Maar deze geruchten zijn vaker naar voor

    gebracht om Hadrianus in diskrediet te brengen dan om op Plotina af te geven: ze onthullen

    de angst en jaloezie die de idee van een invloedrijke keizerin opriep, wanneer de

    afwezigheid van een mannelijke nakomeling overwegend invloed verschafte aan de

    mannelijke amici principis en concilium.133

    Portretkunst

    Alle portretten van Plotina die ons zijn overgeleverd, lijken te zijn gemaakt toen ze in haar

    veertiger jaren of ouder was.134 Er is één dominant portrettype en bij de munten zien we ook

    maar één portrettype.135

    Burns geeft omschrijving van het gezicht van Plotina: ze had een lang gezicht dat nog langer

    leek door de torenvormige haardracht uit die periode, een lange neus, eerder smalle hals,

    teruggetrokken kin en grote expressieve ogen.136 Dit lijkt aardig te stroken met onderstaand

    portret.

    131

    BOATWRIGHT, The Imperial Women of the Early Second Century, pg. 523 132

    BURNS, Great Women of Imperial Rome, pg. 119 133

    BOATWRIGHT, The Imperial Women of the Early Second Century, pg. 530 134

    BURNS, Great Women of Imperial Rome, pg. 108 135

    WEGNER, Hadrian. Plotina, Marciana, Matidia, Sabina, pg. 74 136

    BURNS, Great Women of Imperial Rome, pg. 108

  • 24

    Plotina

    Museo Vaticano, Sala Rotonda 240137

    Het kapsel van Plotina was simpel en bescheiden en in overeenstemming met de

    beschrijving die Plinius gaf van haar houding. Het vormde een mengeling van de coiffure van

    Livia, de vrouw van Augustus, en van de vrouwen van de Julio-Claudische dynastie, en het

    kapsel dat populair was in de periode van Trajanus, aldus Baharal. Het kapsel bestond uit

    een platte cirkel van haar die het voorhoofd omkaderde, met daarachter een grote golf van

    haar met een cilindervorm bovenaan, of nodus. De rest van het haar wordt dicht bij het hoofd

    gehouden en verzameld van onderaan de hals, vervolgens dubbelgevouwen en in een knot

    samengebracht, en vervolgt naar beneden de rug. Het lijkt er volgens Baharal op dat het

    kapsel van Plotina een politieke boodschap inhield betreffende de intentie van Trajanus om

    te heersen volgens het model van Augustus. Niettemin werd niet het kapsel van Plotina

    geïmiteerd door de Romeinse vrouwen, maar wel de veel minder bescheiden kapsels van

    Marciana, de zuster van Trajanus.138

    137

    Bron afbeelding: http://www.vroma.org/images/mcmanus_images/plotina_massimo.jpg (6 december 2008) 138

    BAHARAL, Public Image and Women at Court, pg. 341-342

    http://www.vroma.org/images/mcmanus_images/plotina_massimo.jpg

  • 25

    Verdeling beelden Plotina volgens echtheid

    37%

    5%

    14%5%

    29%

    10%

    echt echt, maar afwijkend kapsel niet onverdacht

    niet eenduidig toe te wijzen verkeerde toeschrijving moderne kopie

    Bovenstaande grafiek139 toont aan hoe de verdeling van de beeldtypes van Plotina volgens

    Wegner ineen steekt. Er zijn volgens Wegner 21 afbeeldingen in het totaal, waarvan er acht

    eenduidig en echt zijn, twee moderne nabeeldingen ervan en drie die het voordeel van de

    twijfel genieten. Eén stuk uit Kreta in Athene wordt ondanks een afwijkende haardracht door

    Poulsen met recht als een afbeelding van Plotina aangewezen en een tweede in Iraklion laat

    zich niet eenduidig toewijzen. Zes beeltenissen waarvan er wordt vermoed dat ze Plotina

    kunnen voorstellen, maar die wegens een te grote overeenkomstigheid van de

    gezichtstrekken worden uitgesloten.140

    Burns stelt dat er slechts 11 sculpturen gekend zijn.141 Indien hij enkel de door Wegner als

    ondubbelzinnig echt aangeduide stukken, en die niet onverdachte stukken in aanmerking

    neemt, hierbij de moderne kopieën, teveel afwijkende stukken en niet eenduidig toe te wijzen

    stukken buiten beschouwing laat, net als het stuk met het afwijkende kapsel, dan lijkt er geen

    verschil te zijn in telling bij Wegner en Burns. Het enige verschil in aantal bestaat erin dat

    Burns de afgewezen stukken niet vermeld en het portret met het afwijkende kapsel als

    onecht of onterecht toegewezen beschouwd.

    Plotina is de ontvangster van slechts één gekende dedicatie in Romeins Italië tijdens de

    periode 98-117 waarin ze niet wordt voorgesteld als deel van een familiegroep: met name te

    Aricia, bij Alba Longa, opgericht door een zekere Agathyrsus Augusti Libertus (CIL XIV

    139

    gebaseerd op: WEGNER, Hadrian. Plotina, Marciana, Matidia, Sabina, pg. 118-120 140

    WEGNER, Hadrian. Plotina, Marciana, Matidia, Sabina, pg. 74 141

    BURNS, Great Women of Imperial Rome, pg. 108

  • 26

    2161). Een fragmentarische inscriptie te Ostia doet de mogelijkheid van een tweede

    dergelijke situatie reizen (CIL XIV 5324).142

    Dat keizerlijke vrouwen voornamelijk in familiegroepen worden voorgesteld is niet ongewoon,

    bij de vergelijking van de onderlinge vrouwen in de portretkunst wordt hier nader op

    ingegaan (cfr. infra).

    Numismatiek

    Het is in 112 dat Pompeia Plotina, samen met Ulpia Marciana, het recht verwierf munten uit

    te vaardigen.143 De munten tussen 112 en 121 tonen een enkel afbeeldingtype en een

    steeds terugkerende haardracht.144

    Het profiel dat we op de munten aantreffen is klein en uitgestrekt; het gezicht lijkt klein en de

    hals dun. De lijn tussen voorhoofd en neus is duidelijk hoekig en de neusrug lang en recht.

    Op de bronzen munten lijken haar wangen wat voller en zachter te zijn als op de

    goudmunten waar ze er magerder uitzag en de huid strakker gespannen lijkt. De haardracht

    wordt gekenmerkt door een hoge, sterk geronde kuif, die achteruit door een diadeem

    vastgezet worde, en door een dichte massa zorgvuldig parallel gelegde fijne vlechten die

    nauw op het hoofd aansluiten en laag in de hals samenkomen waar ze als een lange

    haarstrik tot over de schouders vallen.145

    De munten waarop Plotina met de titel AUG DIVA wordt vermeld op de voorzijde van de

    munt, dateren volgens Mattingly van omstreeks 117-118,146 wat dient te worden vermeld in

    het kader van de muntslag van Marciana, die als eerste vrouw sinds enige tijd opnieuw tot

    diva wordt benoemd na haar dood in 113.

    Plotina zou ook hebben bijgedragen aan de verfraaiing van de hoofdstad door het altaar met

    de naam Ara Pudicitia te herstellen. Pudicitia was de personificatie van de vrouwelijke

    bescheidenheid en kuisheid, waarden waarvan de keizerin een voorbeeld was, en munten

    werden uitgevaardigd in de naam van Plotina met haar afbeelding en die van het schrijn.147

    Een munt met Minerva op de keerzijde kan minder makkelijk worden thuisgebracht in de

    context van een loyaal en tevreden huishouden zoals dat ook in de Panegyricus naar voor

    werd gebracht.148

    142

    ROCHE, The Public Image of Trajan‟s Family, pg. 59 143

    BALSDON, Roman Women, pg. 136 144

    WEGNER, Hadrian. Plotina, Marciana, Matidia, Sabina, pg. 74 145

    WEGNER, Hadrian. Plotina, Marciana, Matidia, Sabina, pg. 74 146

    MATTINGLY, SYDENHAM, The Roman Imperial Coinage, II, pg. 342-343 147

    BURNS, Great Women of Imperial Rome, pg. 114 148

    ROCHE, The Public Image of Trajan‟s Family, pg. 55

  • 27

    Verdeling hoeveelheid types per verschillende thematische

    verwijzing op de keerzijde van de munten met op de

    voorzijde Plotina

    0 1 2 3 4 5 6 7 8 9

    Adelaar

    Felicitas

    Fides

    Matidia Augusta

    Minerva

    Pudicitia

    Vesta

    Plotina op de voorzijde Diva Plotina op de voorzijde

    In bovenstaande grafiek is reeds duidelijk te zien dat het merendeel van de munten die op de

    voorzijde een portret van Plotina dragen, op de keerzijde verwijzen naar Vesta. Dit wordt ook

    opgemerkt door Carson.149 Ook Roche merkt op dat de populairste keerzijde-afbeelding op

    de munten van Plotina van Vesta is, met een palladium en scepter.150 Haar rol als godin van

    de haard en in het uitdrukken van de permanentie van Rome, had haar algemeen

    toepasbaar gemaakt voor de Augustae sedert Livia.151

    Keltanen stelt vast dat de munttypes van Plotina sterk verwijzen naar sobere Romeinse

    republikeinse waarden ; ze is de matrone van het gehele rijk.152

    Er zijn nog twee types thematische verwijzingen waarbij Plotina samen met haar man wordt

    vermeld op de voorzijde van de munt. Het ene type heeft op de voorzijde PLOTINA

    AUG.IMP.TRAIANI als opschrift en op de keerzijde COS.III.PATERPATRIAE met de

    afbeelding van offeremblemen. Het andere type heeft op de voorzijde PLOTINA

    AUG.IMP.TRAIANI of PLOTINA AUGUSTA IMP.TRAIANI en op de keerzijde het opschrift

    FIDES AUGUST. – S.C. met een afbeelding van Fides die naar rechts kijkt en twee

    korenaren en een mand met fruit vasthoudt. Deze types zijn niet opgenomen in de grafiek

    omdat er voor de grafiek enkel gebruik werd gemaakt van munttypes waarbij Plotina (alleen)

    op de voorzijde van de munt voorkomt. Omwille van de beperkte hoeveelheid numismatische

    vondsten voor Plotina leek het echter de moeite van het vermelden waard. 153

    149

    CARSON, Coins of the Roman Empire, pg. 39 150

    ROCHE, The Public Image of Trajan‟s Family, pg. 55 151

    Ibidem 152

    KELTANEN, The Public Image of the Four Empresses. pg. 145 153

    MATTINGLY, SYDENHAM, The Roman Imperial Coinage, II, pg. 298-299

  • 28

    3.2. Ulpia Marciana

    3.2.1. Chronologisch overzicht van het leven van Ulpia Marciana

    Ulpia Marciana werd geboren ergens tussen 15 en 30 augustus van een onbekend jaar,

    maar vermoedelijk tussen 44 en 62. Ze was de dochter van M. Ulpius Trajanus en Marcia,

    een zuster van keizer Trajanus. De verwijzing naar haar moeder treffen we onder meer aan

    in inscriptie AE 1958, 77 die na haar dood en vergoddelijking voor haar werd opgericht.

    Marciana was gehuwd met C. Salonius Matidius Patruinus, een senator, en uit dit huwelijk

    kwam haar dochter Matidia de Oudere voort.154

    In 105 verkregen Plotina en Marciana samen de titel Augusta nadat Trajanus de titel Pater

    Patriae had verworven.155 Vooral in het geval van Marciana was dit uitzonderlijk, het was de

    eerste keer dat een vrouw die niet de dochter of echtgenote van de keizer was, de titel

    verwierf.156

    Plinius de Jongere prijst ook Ulpia Marciana uitbundig in zijn Panegyricus. De zuster van de

    keizer vergeet nooit haar positie, zo stelt hij, en de oprechtheid en eerlijkheid van de keizer

    kunnen duidelijk in haar worden herkend, zodat wanneer er een vergelijking tussen haar en

    de echtgenote van de keizer diende te worden gemaakt, men zich slechts kan afvragen wat

    het meest bevorderlijk is voor een rechtschapen leven, een goede training, of een gelukkige

    geboorte.157 Daarna gaat Plinius verder met uitweiden over de goede relatie tussen Marciana

    en Plotina, dat hij uitdrukt met onder andere de opmerking dat hun respect en consideratie

    voor elkaar wederzijds is, en dat elk van hen met heel haar hart van de keizer houdt,

    waardoor het voor hen geen enkel verschil maakt wie van hen de eerste plaats inneemt bij

    de affectie die ze van de keizer krijgen.158

    Hier is het nog opvallender dan bij Plotina, zo stelt Roche, dat geen enkele deugd echt aan

    Marciana wordt toegeschreven en het wordt betekenisvol geacht dat degebruike bezittelijke

    voornaamwoorden eerder in de tweede persoon dan in de derde persoon worden

    weergegeven, ze zijn grammaticaal gezien dus van hem, niet van haar: “uw eigen oprechte

    eerlijkheid en openhartigheid kan in haar worden herkend”159. 160

    154

    KIENAST, Römische Kaisertabelle, pg. 125 155

    BURNS, Great Women of Imperial Rome, pg. 111 156

    BALSDON, Roman Women, pg. 136 157

    Panegyricus van Plinius Secundus, 84.1 " Soror autem tua, ut se sororem esse meminit! ut in illa tua simplicitas, tua veritas, tuus candor agnoscitur! ut, si quis eam uxori tuae conferat, dubitare cogatur, utrum sit efficacius ad recte vivendum, bene institui, aut feliciter nasci. Nihil est tam pronum ad simultates, quam aemulatio, in feminis praesertim: ea porro maxime nascitur ex coniunctione, aliter aequalitate, exardescit invidia, cuius finis est odium." 158

    Panegyricus van Plinius Secundus, 84.4 "Suspiciunt invicem, invicem cedunt: quumque te utraque effusissime diligat, nihil sua putant interesse, utram tu magis ames." 159

    Panegyricus van Plinius Secundus, 84.1 "Soror autem tua ut se sororem esse meminit ut in illa tua simplicitas, tua veritas, tuus candor agnoscitur"

    http://www.intratext.com/IXT/LAT0111/NK.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/RF.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/4.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/MF.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/YD.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/1/I6.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/X4.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/30.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/1/AP.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/TC.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/U.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/4.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/1/DM.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/PE.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/DQ.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/4B.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/DW.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/75.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/75.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/H2.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/U5.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/U.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/1/34.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/J6.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/T.HTMhttp://www.intratext.com/IXT/LAT0111/1/KH.HTM

  • 29

    Ulpia Marciana overleed in augustus van het jaar 112, vermoedelijk in haar beginnende

    zestiger jaren. Een stad nabij de Zwarte Zee werd ter harer ere Marcianopolis gedoopt en

    haar titel van Augusta ging over op haar dochter Matidia.161

    Dat Marciana werd vergoddelijkt na haar dood staat vast, zoals blijkt uit inscripties (CIL V

    3111, CIL VIII 25 = CIL VIII 11020), maar over wanneer deze vergoddelijking precies

    plaatsvond, is er enige onenigheid geweest. Dit op basis van een specifieke, onvolledige

    inscriptie. Deze declaratie in de Fasti van Ostia (fragment 22) luidt als volgt :162

    43. IIII K. Septembr. 43. [Marciana Aug]usta excessit devaq(ue) cognominata 41. [Mati]dia Augusta cognominata III 43. [Marc]iana Augusta funere censorio 43. [elata est.]

    Het fragment werd in 1932 voor het eerst gepubliceerd door Calza, die aarzelend voorstelde

    lijn 41 te vervolledigen met de toevoeging van de woorden [eodem die? Mati]dia. Deze

    aanvulling werd kort nadien als correct aanvaard, met weglating van het vraagteken, en het

    werd als feit aanvaard dat op 29 augustus 112, de dag van haar dood, Marciana, de zus van

    Trajanus, vergoddelijkt werd, en dat haar dochter Matidia nog dezelfde dag de titel van

    Augusta verwierf. Deze restauratie van de tekst is volgens Bickerman echter geenszins voor

    de hand liggend. Er zijn ook andere invullingen mogelijk, zoals de aanvulling voorgesteld

    door Carcopino: [et eius f(ilia) Mati]dia.163

    Om na te gaan wat de meest correcte invulling is, gaat Bickerman kijken naar de grammatica

    van het gedeelte waarvan het herstel wel zeker is. De lijn in de Fasti betekent vertaald: „Op

    29 augustus overleed Marciana Augusta, en daarom kreeg ze de bijnaam diva‟. De tekst

    impliceert niet dat deze vergoddelijking plaatsvond op 29 augustus.164

    Vanuit historisch standpunt is de hypothese dat Marciana op haar sterfdag meteen

    vergoddelijkt werd, problematisch te noemen, stelt Bickerman. Om te beginnen was de

    familie van de overledene tot de begrafenis funesta. Als pontifex maximus was het Trajanus

    zelfs niet toegestaan naar een lijk te kijken. Verder werd de staatsbegrafenis van een lid van

    de keizerlijke familie voorafgegaan door officieel rouwen wat het stoppen van publieke zaken

    van de magistraten betekende (iustitium). Zelfs de gladiatorenspelen die werden opgevoerd

    in naam van Trajanus, dienden te worden onderbroken tot de begrafenis van Marciana.165

    We kunnen ons moeilijk voorstellen dat Trajanus de heilige wet zou schenden, tegen de

    publieke opinie ingaan en de woede van de goden opwekken door erop te staan dat zijn

    160

    ROCHE, The Public Image of Trajan‟s Family, pg. 49 161

    BURNS, Great Women of Imperial Rome, pg. 115 162

    BICKERMAN, Diva Augusta Marciana, pg. 362 163

    Ibidem, pg. 362 164

    Ibidem, pg. 363 165

    Ibidem, pg. 363

  • 30

    zuster vergoddelijkt zou worden op een tijd wanneer de goden onbereikbaar waren. Zouden

    deze goden Marciana in hun midden ontvangen zolang de tempels gesloten waren, er zelfs

    geen wierook werd geofferd en ze zichzelf “verborgen” (obscuri) in hun cellae? De

    begrafenis van Marciana vond enkele dagen na haar dood plaats, wellicht op 3 september,

    waarom zou hij niet tot die dag hebben gewacht? En waarom zou hij een speciale zitting van

    de senaat hebben bijeengeroepen op 29 augustus wanneer er sowieso een senatus

    legitimus plaatsvond op 1 september? De vergoddelijking volgde altijd op de publieke

    begrafenis, en nooit andersom. Een laatste argument kan worden gevonden in het feit dat

    regel 42 van de tekst in de Fasti stelt dat Marciana Augusta, en niet Diva Augusta Marciana,

    naar de funeraire brandstapel werd gedragen. Ik ben geneigd me aan te sluiten bij deze

    conclusie van Bickerman, die logisch ineen en overtuigend ineen steekt.

    Marciana was met haar vergoddelijking meteen ook eerste diva van de nieuwe tijd, de cultus

    van de divae uit de Julisch-Claudische dynastie was beëindigd door Vespasianus in het jaar

    70 en aan het vereren van de twee Flavische divae was een einde gekomen samen met de

    dynastie in 96.166 De eerder vermelde vergoddelijking van Plotina vond immers pas een jaar

    of tien later plaats.

    3.2.2. Representatie en algemene gegevens af te leiden over Ulpia Marciana

    Uit inscripties kan worden afgeleid dat Ulpia Marciana een villa te Cumae bezat, dat zou

    moeten blijken uit de vondst van een loden pijp met inscriptie waarvan melding wordt

    gemaakt in het artikel van Boatwright. Een inscriptie gevonden in Croton heeft het dan weer

    over een Procurator libertus genaamd Oecius, dus is er daar mogelijk sprake van landbezit

    (CIL X 106 = ILS 4039). De vermelding van een liberta Ulpia Sophe in Grottaferrata,

    gesitueerd in de ager Tusculanus (EE IX 682 = AE 1906, 81 = NXc 1905, 276) zou kunnen

    wijzen op bezittingen in die regio. Deze verwijzingen naar bezittingen tonen alvast aan dat

    Marciana, zoals te verwachten van een vrouw uit de keizerlijke kringen, verre van arm was

    en aanzienlijke bezittingen had. 167

    166

    BICKERMAN, Diva Augusta Marciana, pg. 365-366 167

    BOATWRIGHT, The Imperial Women of the Early Second Century, pg. 521

  • 31

    Portretkunst

    Er zijn slechts weinig portretten van Marciana bewaard gebleven, en de kapsels zijn allen

    variaties op hetzelfde thema. Erg veel beelden kunnen we ook niet verwachten, aangezien

    ze in hoofdzaak door haar broer werd geëerd. Wanneer Hadrianus aan de macht komt treedt

    Marciana terug ten voordele van Matidia.168

    Ulpia Marciana

    New York, Metropolitan Museum of Art 169

    De portretten van Marciana vertonen fantastisch ingewikkelde haarstijlen die werden

    geïmiteerd door haar dochters en kleindochters en ook verder navolging vonden bij de rijkere

    Romeinse vrouwen.170 Een golf van haar viel over het voorhoofd, hierboven bevond zich een

    waaierachtig, in twee niveaus verdeeld “toupet” van haar, en de rest van het haar werd

    gevlochten in een “nest” achterop haar hoofd.171 Bij het onderdeeltje numismatiek wordt het

    kapsel van Marciana iets uitgebreider behandeld.

    168

    WEGNER, Hadrian. Plotina, Marciana, Matidia, Sabina, pg. 79 169

    Bron afbeelding: http://www.sandrashaw.com/AH1L25.htm (11 oktober 2008) 170

    BURNS, Great Women of Imperial Rome, pg. 111 171

    KLEINER & MATHESON, I Claudia, pg. 42

    http://www.sandrashaw.com/AH1L25.htm

  • 32

    Verdeling beelden Marciana volgens echtheid

    23%

    72%

    5%

    echt verkeerde toeschrijving moderne kopie

    Bovenstaand cirkeldiagram172 toont aan hoeveel beelden van Marciana volgens Wegner

    berusten op een foutieve toeschrijving. Er blijven maar vijf beelden behouden als echt en

    geen moderne kopie. Achttien beelden worden verworpen als zijnde foutieve toeschrijvingen

    van beelden die, gebaseerd op kapsel en gezichtskenmerken, eerder ku