215
Aanmerkingen over de bezwaarlijke en nuttige dienst, de voorname inhoud, en het recht gebruik van het Evangelie eenvoudig afgeleid uit enige evangelische stoffen door Johannes Conradus Appelius Dienaar des Woords te Zuidbroek en Muntendam deel 1 Opnieuw gezet in de huidige spelling, naar de uitgave van Jurien Spandaw, Groningen, 1759

Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

  • Upload
    others

  • View
    1

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingenover

de bezwaarlijke en nuttige dienst,de voorname inhoud,en het recht gebruikvan het Evangelie

eenvoudig afgeleid uit enigeevangelische stoffen

door

Johannes Conradus AppeliusDienaar des Woords te Zuidbroek en Muntendam

deel 1

Opnieuw gezet in de huidige spelling,naar de uitgave van Jurien Spandaw, Groningen, 1759

Page 2: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,
Page 3: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Inhoud

1. Op het boekwerk ............................................................................................................................ 52. Aanspraak aan de gemeente te Noordbroek, waaraan deze redevoering wordt opgedragen............ 103. Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,13..................................................................................... 18

3.1. Inleiding.................................................................................................................................. 183.2. Samenhang ............................................................................................................................. 183.3. Inhoud.................................................................................................................................... 193.4. Verdeling................................................................................................................................ 193.5. Verklaring............................................................................................................................... 193.6. Toepassing.............................................................................................................................. 30

4. Aanmerkingen over 1 Timotheüs 1:15 ............................................................................................ 455. Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 .............................................................................................. 64

5.1. In het algemeen ontleed........................................................................................................... 645.2. Zacharia 3:1............................................................................................................................ 675.3. Zacharia 3:2............................................................................................................................ 765.4. Zacharia 3:3............................................................................................................................ 875.5. Zacharia 3:4,5......................................................................................................................... 955.6. Zacharia 3:6,7....................................................................................................................... 1045.7. Zacharia 3:8.......................................................................................................................... 1135.8. Zacharia 3:9.......................................................................................................................... 1245.9. Zacharia 3:10........................................................................................................................ 135

6. Aanmerkingen over Psalm 130:7,8............................................................................................... 1427. Aanmerkingen over Hebreeën 6:11,12......................................................................................... 1638. Aanmerkingen over Genesis 32:24-30.......................................................................................... 1869. Index........................................................................................................................................... 211

Page 4: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,
Page 5: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Op het boekwerk 5

1. Op het boekwerk

ViroDocto et PioJohanni Conrado AppelioZuidbroecensis Ecclesiae Ministro

A+C3 IK? +K!''+73?KAC?G ?35?)?9/; EA?K)!-?;I3O!3C+3;

Broecenses, laetae nunc TE dulcedine vocisIungentem Christo, nuntia fama vehit.

Frisia, dilectiquo successore triumphet,TE ambitiosa cupit, TEQUE negante, dolet.Cives, naturae pulchrum hoc, artisque, Deique,

Quos convertit opus, depereunt misere.Rure, bonis dives laetusque, APPELIUS haeret,

Quasque suis dat opes, longius ire finit.Pronus in offensam, pulsa caligine, caecus,

Quos monitum fervet, prospicit auxiliumInpiger adfurgit, quisquis nunc, crimine pressus,

Placantem Dominum fervidus ore vocatChristiadum coetus, dextro moderamine tutus,

Exsultat gratians, splendidiusque nitetNuminis et Summi qui scite oracula pandunt,

Laudibus extollunt auspice scripta DeoAdrident cunctis, ornantque olim quoque mystas

Pectore quas gazas, dulcis AMICE, tenes

A. BUNING

Page 6: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Op het boekwerk6

Op de gegronde en doorwrochte Aanmerkingenvan de weleerwaarde geleerde en godzalige heer Johannes Conradus Appelius,Predikant in Zuidbroek en Muntendam,over de bezwaarlijke en nuttige dienst, de voorname inhoud en het recht gebruik van hetEvangelie

Het zwaar en nuttig werk van Christus kruisgezanten.Tot Zions heil en nut, Gods knechten toevertrouwd,

Waar door ze Zijn banier op 's vijands bodem planten,En Jezus Zijne kerk op ene rotssteen bouwt,

Word door dit boek in 't licht gehaald,En naar het leven afgemaald.

Men ziet in dit geschrift een menigte van plichten,Waar toe een iegelijk, die ‘t Evangelie hoort,

Van God verbonden is, om zich daar naar te richten,Begeert men enig nut te trekken uit dat woord.

Och! dat dit dierbaar pennewerkMocht dienstbaar zijn aan ‘t heil der kerk!

Het Evangeliewoord, zo trouw en overwaardig,Dat ieder doemeling, die ‘t ware heil bedoelt,

Het door geloof omhelz’, blijmoedig en volvaardig,Schoon ongeloof en vlees met kracht daar tegen woelt,

Vertoont des zondaars zaligheid,Door Jezus’ komst in ‘t vlees bereid.

Dit groot en heerlijk werk, tot zaliging van mensen,Die zondig stof en as voor God geworden zijn,

Wordt in dit boek zo klaar, als iemand ooit kan wensen,Naar ‘t leven afgebeeld, tot stilling van de pijn,

Die ‘t overtuigd gemoed vervuldAls ‘t overladen is met schuld.

Was ‘t oude volk van God met traagheid overgoten,Had grote zonden-schuld hunn’ handen slap gemaakt;

Was uit die vuile bron dat grote kwaad gesprotenDat men de tempelbouw trouwlooslijk had’ gestaakt:

God toonde Zich terstond gereed,Tot heling van dat harteleed.

Hij toonde in een gezicht', de moedeloze Vromen,De grootheid der genade aan Jozua besteed.

Deez' Priester, gans bemorst en walgelijk, gekomenVoor Gods genadetroon, krijgt daar het schoonste kleed,

En word op nieuw in 't ambt gesteld;Terwijl de Heer’ de Satan scheld.

Ging dit genadewerk het eng begrip te boven,'T was echter tot Gods roem, als een betaamlijk werk;.

De glans van 't Godlijk recht zou daar door niet verdoven.Des Heeren Spruit en Knecht zou komen, om Zijn' kerk

Te gronden in Zijn dierbaar bloed,En op te vullen met Zijn goed.

Page 7: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Op het boekwerk 7

Laat dan gans Israël hunn' hoop' vrijmoedig grondenOp God, die in zijn' Zoon de goedheid is, en blijft,

Elk ogenblik gereed tot reiniging der zondenVan 't volk, dat door 't geloof de Borg is ingelijfd.

Door zulk een' hoop' word God geëerd,En traagheid uit het hart' geweerd.

Word eens het waar geloof geweldiglijk bestreden;Gebeurt het, dat de hoop' word op de proef gesteld:

Men denk': die zelfde weg heeft Jakob ook betreden,Dat zelfde harteleed heeft Israël gekweld;

Men volg’ zijn worst'lend voorbeeld op,Tot dat de blijdschap rijze in top.

Is dan uw' ziel belust, om 't werk van Gods genade,En d' Evangelie weg, naar 't leven afgemaald,

Te zien in een tafereel: ei! lees toch vroeg en spadeDit overkostlijk boek, uit 't Godlijk woord gehaald;

En laat u, met des Heeren volk,Bestieren door deez' Bijbeltolk;.

Hij legt ons klaar voor 't oog een drom van wanbegrippen1,Daar 't vroom en onvroom volk zich zo veel kwaad mee doet.

Hij toont ons duidlijk aan die dodelijke klippen,Die elk in zijnen koers zorgvuldig mijden moet.

Hij wijd de rechte levensbaanUit Wet en Evangelie aan.

Daar Factie-zucht en Jaloezie glimpig woelen;En die twee Zusters 't licht van grote lui verveelt;

Daar elk haar' lust met drift en ijver zoekt te koelen,En dus des Heeren kerk' het grootste nut ontsteelt:

Daar is 's Mans gansche dienst, en werk,Gericht tot nut van Christus’ kerk'.

Geen wonder, dat het hart van Jezus lievelingenDe dienst van deze Man met zo veel achting eert;

Daar al, wat walgt van nijd, en factie-beuzelingen,'s Mans aangenaam talent, en gaven, hoog waardeert.

De Vorst des afgronds merkt dat wel,Maar 't baart hem spijt, en angst, en kwel.

Ik ondertussen dank de grote Heere der Heeren;Dat mijn APPELIUS, mijn Jonathan, mijn Vriend,

De pen heeft opgevat, om 't christenvolk te lerenIn 't rechte spoor te gaan, waar door men Jezus dient,

En, aan Zijn' BorggerechtigheidVerkleefd, een zalig leven leidt.

1 Ik doel op die geestelijke volksdwalingen, welke, door hun onvermerkt en allengs voortkruipen, een Laodiceese,of schijngeestelijke, doch in de grond geesteloze kerkstaat invoeren, en zelfs vele goede mensen in verwarringbrengen. Deze nu op een, zo wel duidelijk overredende, als geheel bescheiden wijze bij de wortel uit te roeien, enelk tot de oefening van een levendig geloof en echte godzaligheid, naar de regel van 't eeuwig Evangelie, op teleiden, maakt geen gering deel van dit werk uit, en verdient in onze dagen de zorgdragende oplettendheid van alleGods trouwmenende knechten

Page 8: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Op het boekwerk8

Vaar voort, vaar moedig voort, mijn Boezemvriend! mijn Broeder!Met uwen mond en pen, als een getrouw gezant,

Te werken voor uw' Heer', die grote Mensenhoeder,Die zijn' gezanten dekt met Zijn' genadehand.

Hij loon' U als Zijn' trouwe knecht!Waarop mijn' ziel thans, amen! zegt.

Symb. CORN. HERM. SWYGHUIZENUnus omnia Christus Pred. te Groningen

OP HETZELFDE1 Thess. 5:12,13

Ziet hier het werk, 't zwaarwichtig werk;Arbeiden, voortaan, en vermanen,Der herd'ren post, in Jezus kerk',Te erkennen van zijne onderdanen,In liefde te achten mee,Met onderlinge vree!

1 Tim. 1:15

Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord:Gods Zoon, tot heil van doemelingen,Gekomen op dit zondig oord,Om ons, voor vloek, Gods zegeningenTe werven! Eew'ge stofVan wonder, vreugde en lof!

Zach. 3

Den satan ziet, die, daar hij stondOm Jozua te wederdreven,Gescholden werd uit 's Heeren moet,Met schaamte en schand' van daar gedreven:Maar Jozua van Hem,Die kiest Jeruzalem,

Een vuurbrand uit het vuur gerukt,En, daar hij was met 't vuil der zondenBemorst, wier schuld en smet hem drukt',In 't siergewaad des heils gewonden;Terwijl een reine hoedZijn' vrijspraak blijken doet!

Ziet hem op nieuw in 't ambt gezet,Om, zo hij zou Gods weg betreden,Te richten naar des Heeren wet,Te veil'gen 't huis van God beneden;Tot hij met hen, die staanVoor God, eens om zou gaan!

Ziet de oorzaak van dat Jozua,Hij niet alleen, maar ook zijn' vriendenDus wond'ren zijn van Gods genaa:

De komst, de komst van die beminde,De Spruite, 's Heeren Knecht,Den Steen, van Hem gelegd!

Op wie de kerk haar ogen houdt,Die zeven zijn, alleen genegen,Wie d’ Heere eerlang graveren zoud’,En op die dag 's lands schuld afvagen!Dan zou men nood'gen: “koomTot wijnstok, vijgeboom!”

Ps. 130:7,8

Ziet Israël tot hoop gewektOp God, die goed is, en genegenTot 't volk, wiens ziel zich tot hem strektBij wie is veel verlossingszegen,Die Isr’el dies van alZijn' schuld ontheffen zal!

Hebr. 6:11,12

Ziet ook Gods volk tot ernst en vlijt,Ter volle sterkte in 't hopend leven,Vermaand, opdat het traagheid mijd',En moedig tracht' hen na te streven,Die door geloofsgeduldGods woorden zien vervuld!

Gen. 32:24-30

Ziet Jacob op her eenzaam veld,Toen Esau en de zijne optogen,In 't worst'len, als een dapp'ren held,Door God gesterkt, God overmogen;Die echter onverwachtZijn' heup verwrong met kracht!

Ziet hem, eer hij zijn' God liet gaan.Gelovig om een' zegen vragen,Die d' Heere hem schonk, en toen voortaan,Wijl hij zich vorstlijk had gedragen,Hem anders noemde, en wel,Voor Jacob, Israël!

Page 9: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Op het boekwerk 9

Ja ziet, hoe hij dit danklijk roemd',Als hij, gered uit zwarigheden,Den naam dier plaatse Pniël noemd',En gaf daarvan deez' bond'ge reden:“'K heb God gezien bij mij,En mijne ziel ging vrij!”

DIT ALLES ziet hier zonderlingNet, klaar vertoont uit d' Heil'ge blâren:De Leeraar tot herinnering,Tot onderricht der christenschare,Hoe de een tot vrucht verstrekk',Hoe de and're vruchten trekk'!

Zondaren tot bewijs, dat menTot Jezus komt, als gansch verloren;Op Hem geheel moet bouwen; enTot troost van 't volk, door Hem verkoren

Wijl kruis en tegenspoed'T geloof beproeft en voedt!

Heb dank, mijnheer, voor 't zielsgerecht:Maar allermeest zij de OpperherderGedankt, die U, een trouwen knecht,Heeft toegerust! Ei gun ons verderVan 't uw'! Jehovah sterk'Uw' krachten, krone uw werk!

R. OOSTERHUIS.

CHRISTI SUMMA POSSESSIOAd Symb. Supra positum:Unus omnia Christus.

Omnia si Christus: christum qui possidet unum,Omnia habet; qui non, omnibus ille caret

Omnia si Christus: supra quid quaerere refert?Cuius enim Christus, sunt simul omnia ei.

Omnia si Christus: Christum qui spreverit, ipse,Spernere cum Christo se quoque concta, sciat.

Omnia si Christus: cur quis, si cetera defunt,Anxius est nimium? Fit modo Christus ei.

Omnia si Christus: Christum quicumque recepit,Divitias summas colligat inde fuas.

Omnia si Christus: debent se atque omnia Christo,Quotquot sunt Chirsti; nam dedit Ille prius.

Liber homo natus, mortis dein clausus in antro,Rursus abit Christo liber ad astra duce.BEZA

Page 10: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanspraak10

2. Aanspraak aan de gemeente te Noordbroek, waaraandeze redevoering wordt opgedragen

Waarde vrienden!

In het begin, toen ik in mijn tegenwoordigegemeente, die ik met een zonderlingeaangenaamheid en liefde dien, wasaangekomen, en de onafhankelijke God blijkengaf dat Hij daar wilde werken, werd ik doorverscheidene omstandigheden opgewekt omhartelijk te wensen dat de zaligmakende genadevan die grote God en Zaligmaker, aan uwplaats, die het dichtst aan de onze grenst, ookmeer en meer gekend, ondervonden en betoondmocht worden.

De gezetheid op een dienst, die de weg vanhet leven onderscheiden en bevindelijkvoordraagt, die u, toen u onlangs herderlooswas, hebt laten blijken, heeft die zucht in mijnbinnenste aanmerkelijk vermeerderd.

Toen de Heere, Wiens verheven wijsheid engoedheid, die ons verstand oneindig te bovengaat, alle dingen tot het meeste nut van Zijnkerk regeert, door het onpartijdige lot openbaarhad gemaakt wie Zijn wijze Goedheid verkorenhad om u te weiden, werd mij de nood opgelegdom die waardige medebroeder door eenplechtige redevoering aan u voor te stellen. Enzowel uw leraar als u de betamelijke plicht, van’s Heeren wege, voor te houden.

De gemelde innige begeerte dat het rijk vandie grote Koning Jezus onder u hoe langer hoemeer mocht uitgebreid worden, en mijn roepingtot genoemde post, zijn de enigstebeweegredenen die mijn gemoed hebbenovergehaald om deze leerrede aan de drukpersover te geven en aan u op te dragen.

Want ik zag duidelijk in dat u een naarstig enbetamelijk gebruik van de dienst van uw leraarmaken moest, als u een wezenlijke zegen vooruw onsterfelijke zielen daarvan wenste tegenieten. De dienst van openbare leraars isimmers het gewone middel waardoor God demensen bij aanvang tot het zaligmakend geloofwil brengen, en bij voortgang daarin opbouwenen volmaken. Rom. 10:14,15,17. Hoe zullen zijdan Hem aanroepen, in Welken zij nietgeloofd hebben? En hoe zullen zij in Hemgeloven, van Welken zij niet gehoordhebben? En hoe zullen zij horen, zonder diehun predikt? En hoe zullen zij prediken,indien zij niet gezonden worden? Gelijk

geschreven is: hoe liefelijk zijn de voetendergenen, die vrede verkondigen, dergenen,die het goede verkondigen! Zo is dan hetgeloof uit het gehoor, en het gehoor doorhet Woord Gods. Ef. 4:11,12. En Dezelfdeheeft gegeven sommigen tot apostelen, ensommigen ... tot herders en leraars; tot devolmaking der heiligen, tot het werk derbediening, tot opbouwing des lichaams vanChristus. Maar, gelijk de allerbeste middelen,òf vruchteloos zijn wanneer men die nietgebruikt, òf ook wel schade doen wanneer mendie misbruikt, zo kan ook de dienst van deleraars voor de gemeente zonder vrucht zijn,wanneer die zich daarvan onttrekt; of ook doorhun eigen schuld tot grote oordelen aanleidinggeven, wanneer het die niet recht gebruikt ensmadelijk mishandelt.

Maar zal men van de Evangeliedienst eenrecht en redelijk gebruik maken, dan moetenzowel leraars als gemeenten hun onderlingebetrekking, die zij op elkaar hebben, en dewederzijdse plichten die daaruit voortvloeien,duidelijk inzien, steeds voor ogen houden ennaarstig betrachten.

Maar zo nodig en betamelijk dit is, zobezwaarlijk is dit ook.

De vorst der duisternis, wiens voornaamstepoging is het koninkrijk van Die, Die hem dekop verbroken heeft, afbreuk te doen, spaartgeen moeite om zowel leraars als gemeentendoor onnavolgbare listen daar vanaf te houden.Hij spant all krachten in om het rijk vanChristus Zelf nadeel toe te brengen, doorhetzelfde middel dat tot zijn voordeel gegevenwas.

De boze wereld verzuimt geen gelegenhedendie maar dienen kunnen om de nauwe band vanbetrekking tussen leraars en gemeenten teverscheuren.

De verdorven neigingen van het gemoed dienog in de beste dienaars en meestvoortreffelijke leden van de gemeente zijnovergebleven, plegen hier het allergrootstenadeel te doen. Deze, door duizenden soortenvoorvallen gaande gemaakt, konden zo’nverbijstering van zinnen veroorzaken, dat debesten voor een tijd onbekwaam worden over

Page 11: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanspraak 11

die dingen rechtmatig te oordelen, en nogongeschikter ze standvastig te betrachten.

Zo groot en veelvuldig die tegenstand is: zonodig en nuttig zou het zijn dit stuk, met veelomzichtigheid en ernst, meermalen nauwkeurigte verklaren en aan te prijzen.

Maar wegens de grote verdorvenheid in dezewereld gebeurt dit al te zelden op die wijze alshet behoorde te gebeuren.

Velen die buiten de kerkelijke bedieningenleven, ontbreekt of de genegenheid of degelegenheid zich daarover uit te laten.

Mensen die de dienst zelf waarnemen zien òftegen de behandeling van deze dingen aan, ofze verderven het veelal door verkeerde driftenvan het gemoed.

Die graag getrouw zijn erkennen het grotegebrek dat hen in het beste van hun dienstaankleeft, met innige beschaamdheid van hethart. Het valt hen veel gemakkelijker over huntekortkomingen voor God en mensen te klagen,dan aan de gemeente voor te houden dat zezulken als zij zijn zouden achten en beminnen.Ze weten ook dat de verdorven enachterdochtige wereld de leraars grif verdenktdat ze, als ze van die dingen spreken, zichzelfbedoelen. Maar ze verfoeien dat walgelijkezelfzoeken zo van harte, dat de verdenkingdaarvan hen beschaamd kan maken. Om diereden zwijgen zij vaak geheel van deze stukken,daar ze verplicht waren te spreken.

Moeten zij bij gelegenheden van die dingen inhet openbaar of bijzonder melding maken: hetkan gebeuren dat men een goede ijver zondervoldoende wijsheid bestuurt. Ze klagen dan welmet groot recht en reden over detrouweloosheden van trouwelozedienstknechten: maar men is niet omzichtiggenoeg de personen en het ambt te sparen.Men vergeet vaak de gemeente te herinnerendat zij proberen moet van de allerminste dienstvoordeel te trekken, en dat dit, als men maarrecht gesteld is, onder Gods zegen ook welgebeuren kan.

Leraars die weinig indruk van hun gebrek enmeer liefde voor hun eigen persoon, als voor deeer van Christus en Zijn kinderen hebben,kunnen snel klaarstaan hun personen en ambtmet grote ijver aan te prijzen. Ze klagen al snelover minachting die hen naar hun verbeeldingwordt aangedaan. Maar zij laten veelal zoveelwalgelijke eigenzinnigheid en verkeerde ijverblijken, dat ze zich daardoor meer minachtingaandoen als die waarover zij zo sterk roepen.Het genoemde gebrek maakt de verklaring en

aanprijzing van het rechte gebruik van deEvangeliedienst zoveel te noodzakelijker.

Wanneer de Goddelijke voorzienigheid mij danriep om mij over die zaken met inzet uit te laten,heb ik mij zoveel te meer verplicht gevoeld om,met overwinning van alle zwarigheden, hetgehoorzaam op te volgen. Ik ben ver van diedwaze inbeelding dat ik de vrijmoedigheid,wijsheid en voorzichtigheid die daarvoor nodigis, boven anderen bezitten zou. Ik beken graagdat misschien niemand meer dan ik tegen zulkeverhandelingen opziet. Ik zwijg daar graag van,zolang ik het met een gerust geweten kan doen.Ik spreek veel liever van Christus, Diegezegende Heere, dan van Zijn ellendigeknechten. Mijn ongeschiktheid om enig stuknaar behoren te behandelen wordt mij dagelijksmeer en meer bekend.

Maar, wanneer de onafhankelijke Opperheermij roept, mag mijn eigen neiging enongeschiktheid mij niet weerhouden Zijnroepende stem op te volgen. Zijn kracht wordtin zwakheid volbracht. Hoe ongeschikter ik inmijzelf ben: zo veel te duidelijker en heerlijkerkan Hij Zijn kracht en genade openbaren,wanneer Hij zulke armelijke pogingen zegent.

Ik achtte mij dan van ‘s Heeren wegeverbonden in die redevoering, waartoe ikgeroepen werd, uw leraar en u de nodige plicht,zo duidelijk, nauwkeurig, rechtuit enonbeschroomd voor te dragen, als mij doenlijkwas.

De omstandigheden die bij de bevestigingengebruikelijk zijn, wilden mij daartoe geengenoegzame tijd gunnen. Ik vond geen andermiddel, ter vergoeding van dit gebrek, als hetuitgeven van die redevoering. Daardoor kan ikhetgeen toen wegens gebrek van tijd isovergestapt, of maar in het voorbijgaan als metde vinger aangeroerd, u ook voordragen enduidelijker uitleggen. Wanneer u hetgeen toengehoord is, naderhand ook heeft, kunt u het metmeer bedaardheid overwegen en meer nutdaarvan genieten.

Omdat dan mijn enig oogmerk is u een middelvan de hand te doen, dat u tot bevordering vanuw zaligheid, van de Evangeliedienst het rechtegebruik mocht maken, zo heb ik het zodaniggeprobeerd te ordenen als het tot bereiking vandit oogmerk het meest geschikt kon zijn. Omdie reden heb ik niet omgezien naar een tekstdie ongewoon was, en gelegenheid kon gevende gemoederen van de gemeente doorongewone vindingen en spelingen te strelen enopgetogen te houden: maar naar zo’n tekst inwelke de waarheden die voor u de nuttigste

Page 12: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanspraak12

zijn, duidelijk lagen opgesloten en door betoogkonden worden afgeleid. Ik heb het meestgestaan op die zaken die mij voor u de nodigsteschenen te zijn: hoewel de nauwkeurigsteregels van de evenredigheid het misschien watanders mochten vorderen.

Maar ik oordeel dat de regels van deevenredigheid ondergeschikt moeten wordenaan die van de wijsheid, die ons gebiedenhetgeen tot ons oogmerk het meest dienstig is,ook meest in het oog te houden en aan tedringen. Uit datzelfde beginsel heb ik sommigezaken daar geplaatst, omdat zij naar mijngedachten de gemakkelijkste en meestongemerkte ingang in de gemoederen kondenvinden; hoewel een andere plaats voor die ookniet ongevoeglijk geweest zou zijn.

Toch heb ik niets anders voorgedragen alshetgeen in de tekst, of uitdrukkelijk ofingewikkeld, lag opgesloten en daaruit metredenen kan worden afgeleid.

Hiervandaan heb ik diezelfde waarheden, diein de verklaring opengelegd en bewezen zijn, inde toepassing, hoewel in een ander opzicht,aangedrongen. Dit zal misschien sommigen dieal te bevreesd zijn om een zaak in éénredevoering meer dan eens aan te roeren, zeerongevoeglijk schijnen. Hoewel men allenodeloze en nutteloze herhalingen, omdat mendiezelfde zaken in hetzelfde opzicht zonderreden, uit enkel langdradigheid herhaalt, metrecht veroordelen moet, ben ik toch verzekerddat men de herhaling van de waarheden, die inde verklaring geopend en bewezen zijn, in detoepassing, waar ze een ander opzicht krijgen,met geen grond berispen kan. Het woordtoepassing wettigt het. Want een toepassing isniets anders dan dezelfde waarheden dieverklaard zijn, aan de gemoederen van detoehoorders in het bijzonder toe te eigenen.

Wil men andere waarheden dan in deverklaring geopend zijn, in de toepassingaandringen, dan verliest men de natuur van detoepassing van de tekst; men handelt dan nietmet bewijsvoering, of men moet die nieuwezaken eerst verklaren en bewijzen, en dus eennieuwe verklaring maken. Men vervalt dangemakkelijk tot die schadelijke gewoonten datmen over alle verklaringen dezelfde toepassingmaakt. En men belet de aanwas in eengegronde kennis en oefening van degodzaligheid. Maar, moet men dus diezelfdewaarheden die men verklaard heeft, toepassen,hoe kan dat gebeuren zonder ze opnieuw aan teroeren? Dit is zoveel te meer nodig wanneermen spreekt tot de mensen, die geen

bekwaamheid hebben de ontvangendenkbeelden lang levendig te bewaren, en uitgelegde gronden gegronde besluiten daarvan opte maken; zoals de meeste van onzetoehoorders zijn. De wiskundigen, die voorverstandige lieden schrijven, vinden het nodigde tevoren verklaarde en bewezen stellingen teherhalen, om hun bewijzen met redenering aante dringen. Wie zal het dan afkeuren dat mende waarheden die in de verklaring geopend zijn,in de toepassing in een ander opzicht verhaalt,om die aan het gemoed van de toehoorders, diemeest eenvoudigen zijn, nader aan te dringen?

Omdat mijn oogmerk is u tot het recht gebruikvan de Evangeliedienst op te wekken en tebesturen, scheen het mij niet ongevoeglijk enigeaanmerkingen over de voorname inhoud vanhet Evangelie en het rechte gebruik daarvan, opdeze redevoering te laten volgen; omdat hetvoor een zondaar zo bezwaarlijk is die zakenhelder te verstaan, zeker te geloven enbestendig in praktijk te brengen.

Het voornaamste oogmerk van het zaligEvangelie is, de mensen recht deugdzaam engodzalig te maken in Christus. Kol. 1:28,29.De ware godzaligheid en deugd bestaat nietin een uitwendige zedigheid, en ook niet in eengevoel van enig droevige of heuglijkeaandoeningen. Hoewel zulke dingen in eengodzalige uit een verhevener beginsel ookplaats hebben, toch maken ze het wezen van degodzaligheid niet uit, omdat ze ook kunnen zijnin mensen die van alle ware deugd engodzaligheid ontbloot zijn.

De echte godzaligheid en deugd is eenhebbelijkheid God als het hoogste Goed tekennen, lief te hebben en te gehoorzamen,zich benaarstigend alles wat omtrent God,de naaste en onszelf geboden is, vrijwillig tebetrachten. Alle uitwendige zedigheid, al hetdoen en laten, alle aandoeningen van hetgemoed, waar de kennis en liefde van Godontbreken, kunnen de voortreffelijke naam vangodzaligheid en deugd niet dragen. Het is eenlichaam, of liever schaduw, zonder geest, eenblote schijn zonder zijn.

De Wet schrijft de mens de rechtegodzaligheid en deugd als een plicht voor:zij vertoont ons God als een heilig,rechtvaardig, onafhankelijk Opperwezen, onzeSchepper, Onderhouder en Weldoener, vanWie wij in alles volstrekt afhangen. Hetgebiedt dit hoge Opperwezen, als ons hoogstegoed te kennen, te beminnen, en met ziel enlichaam gehoorzaam te zijn. Het dringt dit doornadrukkelijke beweegredenen aan, ontleend

Page 13: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanspraak 13

aan de heerlijke volmaaktheden van God, in dewerken van de natuur tentoongesteld. Hetdreigt de verschrikkelijkste straffen op deovertreding; en belooft een heerlijk loon aan degehoorzame uitvoering. Maar het wijstdaartoe geen andere krachten aan dan Godin de schepping aan de mens had meegedeeld.

In de staat der rechtheid was de mensbekwaam de ware godzaligheid en deugdvolgens het voorschrift van de wet tebeoefenen. Maar door de ongelukkigezondeval is de arme mens zover van allegodzaligheid en deugd afgevallen, dat de meestgeschikte en meest bescheidene in zijnnatuurstaat voor God een goddeloos enondeugdzaam mens is; voor wie het zoonmogelijk is de ware godzaligheid en deugd, inde wet voorgeschreven, te betrachten, als hetvoor een dode mogelijk is levende werken tedoen.

Misschien kan het nuttig zijn dit een weinigduidelijker, bij de stukken, aan te tonen.

Een zondaar die in zorgeloze gerustheidleeft of liever dood is, mist alles wat tot hetwezen van ware godzaligheid en deugdbehoort. Hij mist de ware kennis, liefde engehoorzaamheid aan God, als het hoogstegoed aangemerkt. Hoewel God Zijnvolmaaktheden in alle werken van de natuurzeer heerlijk openbaart: het verstand van dezorgeloze zondaar is echter zo verduisterd, enzijn wil wordt door zware banden van debegeerlijkheid zodanig omgedreven, dat hij nieteens bij die heerlijke volmaaktheden stil kanstaan, en daar zijn gedachten op vestigen. Moethij wegens het overgebleven licht in hetgeweten of andere omstandigheden nog eensbedaard aan God denken; door zijn natuurlijkeboosheid maakt hij in plaats van de rechtekennis, de goddelooste misvattingen van datheerlijkste Opperwezen.

Hij verbeeldt zich dat God aan hem gelijk is.Hij kan niet geloven dat God zo heilig enrechtvaardig is, dat Hij wegens deonveranderlijke volmaaktheid van Zijn natuur,volstrekt recht over de zonde moet doen. Hijmaakt zich van God een misselijk denkbeeld,dat met sommige zonden gemeenschap kanhebben en zichzelf verloochenen. Zo’ndenkbeeld houdt hij voor zijn God. De zuiverewaarheid van de Goddelijke volmaaktheden ziethij aan als een schadelijke dwaling, die demensen maar zwaarmoedig en wanhopigmaakt. Kent hij God niet, dan kan hij Hemook niet beminnen. Hij heeft zo’n afkeer van

God, dat hij van Zijn eigenschappen en werkenniet eens met genoegen horen kan.

De wet, die de rechte kennis en liefde vanGod van hem vordert, verdraait hij naar zijngoddeloze misvattingen en neigingen. Hijverbeeldt zich dat die alleen op het uitwendigeziet. De geestelijke zin daarvan schijnt hemonmogelijk en onnodig te zin. En zijn zwarevloeken ziet hij niet hoger aan als krachtelozebanbliksems die niet uitgevoerd worden. Hethoogste waar hij toekomt is dat hij uit krachtvan opvoeding, uit begeerte naar een goedenaam of om de hemel te verdienen, zich voorenige grove uitspattingen, die tegen de uiterlijkeletter van de wet strijden, wacht, en enigeuiterlijke daden naar zijn zinnelijkheid verkiest,waarin hij zich oefent. Maar, omdat het wezenvan de godzaligheid, de rechte kennis enliefde van God, in dat alles ontbreekt, is hijmaar een huichelaar, die iets van deuitwendige schijn aanneemt, maar hetwezenlijke zijn van de godzaligheidverloochent. Toch vervalt hij daarenboven indie ongelukkige dwaling dat hij door dit arme enellendige schijnwezen een grote heilige is, aanwie God de zaligheid noodzakelijk geven moet.

Hij moet wel zeer goddeloos en ondeugendzijn, die niet zien of geloven kan, dat een hateren verdraaier van de Goddelijkevolmaaktheden, een verkrachter en bedervervan de wet, een huichelaar die het gehelewezen van de godzaligheid mist, en zich tochvoor een grote heilige uitgeeft, een goddeloosen ondeugend mens is. Hoewel hij in degrofste uiterlijke buitensporigheden juist nietuitspat.

Een zondaar die van de Goddelijkeheiligheid en rechtvaardigheid anderegedachten krijgt, de geestelijkheid van de wetbegint in te zien, en van zijn eigen boosheid enschuld overtuigd wordt, is eveneens, in diestaat, voor de oefening van ware deugd engodzaligheid onvatbaar.

Hij kan God niet aanmerken als zijnhoogste Goed, maar ziet Hem aan als hethoogste kwaad. De alwetendheid enoveralomtegenwoordigheid van God hebbenhem op al zijn inwendige en uitwendige zondenoverrompeld en betrapt. De Goddelijkeheiligheid moet van zijn boze natuur eenoneindige afkeer hebben. Gods gerechtigheidmoet over zijn zonden recht doen. Zijnwaarheid moet alle bedreigingen uitvoeren. EnZijn goedheid en genade verzwaart zijnongerechtigheid en schuld, omdat het degrootste boosheid is tegen de hoogste goedheid

Page 14: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanspraak14

zo boos te bestaan en aan te gaan. Dehoogheid en almacht van God is bekwaam hemdoor ontelbare en onnavolgbare wegen hetzwaarste verderf aan te doen. Zo’nOpperwezen beschouwt hij als zijn hoogstekwaad dat hem geen goed, maar het eeuwigverderf moet aandoen.

Het is hem onmogelijk zo’n God tebeminnen. Of hij moest in zijn eigen verderfeen welgevallen hebben, dat tegen de natuurvan een redelijk schepsel strijdt. Hij schrikt envlucht voor God. Spant hij zijn krachten in omenige uiterlijke zonden af te breken, uiterlijkedeugden te betrachten, zichzelf te verbreken enverbeteren: in dit alles ontbreekt de kennisvan God als het hoogste Goed, en de wareliefde jegens Hem, en daarom ook het wezenvan de godzaligheid. Hij doet alles onwillig,door een knechtelijke schrik gedwongen. Hijmerkt God aan als een harde Heere, Die hijdoor die onaangename bezigheden verzachten,veranderen en van zich afhankelijk maken wil.Soms komt hij tot die inbeelding dat hij zijnoogmerk bereikt heeft. Hij meent dat God nubewogen en veranderd is; en zo vervalt hijwederom in zijn vorige zorgeloze boosheid,waardoor hij de Goddelijke heiligheid,rechtvaardigheid en waarheid, benevens degeestelijkheid, heiligheid en rechtvaardigheidvan de wet verdraait en verkracht. Maar als hijziet dat God te veranderen een onmogelijkheidis; en als hem daaronder het Evangelieverborgen blijft, dan verzinkt hij in een hel vanwanhoop, waarin hij zoveel temeer afkerig vanGod wordt, als hij duidelijker inziet dat ditheerlijke Opperwezen met zijn ellendiggedwongen schijnwerk niet vergenoegd ofvoldaan kan zijn.

Hij moet wel een vijand van God en degodzaligheid zijn, die zich wilde inbeelden datzo’n gedwongen inspanning, zonder liefde totGod, uit het vijandige beginsel van God teveranderen en van zichzelf afhankelijk temaken, de naam van de enige echtegodzaligheid en deugd kan dragen.

Gelijk alle soorten van zondaars in hunnatuurstaat van de ware deugd en godzaligheidten enenmale ontbloot zijn: zo is het ookonmogelijk, dat zij door de gehele natuur ofde heilige en rechtvaardige wet, tot de waregodzaligheid gebracht zouden worden.Want de gehele natuur en wet kunnen de armezondaar geen betamelijke weg aanwijzen,waarlangs de vlekkeloze heiligheid,onkreukbare rechtvaardigheid enonveranderlijke waarheid van God

ongeschonden kunnen blijven, wanneer Hij eenzondaar zaligmaakt. Zolang dit niet gebeurtblijft het onmogelijk dat een zondaar met redenGod als zijn hoogste Goed aanmerkt, en Hemvan harte bemint.

De duidelijkste vertoningen van deheerlijkheid van God in de werken van denatuur; het levendigste gevoel van zegeningenen oordelen; de ijverigste prediking van de wet;de nadrukkelijkste aandrang van plichten; devervaarlijkste afschildering van de zonde envan de toorn, kunnen hem tot de waregodzaligheid en deugd niet brengen. Die dingenhebben alleen, in een zondaar voor wie hetEvangelie verborgen is, dit ongelukkig gevolgdat hij door zijn eigen boosheid nog harderwordt, en meer krachten inspant om deGoddelijke volmaaktheden en de wet teverkrachten, of in groter wanhoop enafkerigheid van God wegvlucht.

Is het dus voor de gehele natuur en wetonmogelijk een zondaar godzalig en deugdzaamte maken: het zalig Evangelie, gepaard met dekrachtdadige bewerking van de Heilige Geest,brengt die niet alleen tot een echte, maar zelfsveel verhevener godzaligheid dan Adam inde staat van de rechtheid had. Want hoeheerlijker, zaliger en beminnelijker deGoddelijke volmaaktheden worden ingezien;hoe groter de liefde tot God is; hoe hartelijkeren vrijwilliger de neiging is Hem tegehoorzamen: zoveel te verhevener is, buitenalle twijfel, de godzaligheid. Nu kan het doorniemand worden tegengesproken dat alleGoddelijke volmaaktheden breder, heerlijker,zaliger en beminnelijker aan een zondaar, in hetEvangelie, in het aangezicht van Christusvertoond worden; en krachtiger aandrang totliefde en gehoorzaamheid uitlevert, dan aanAdam in de staat van de rechtheid is gebeurd.

Ja, het Evangelie opent zo’n wonderweg,waardoor de echte godzaligheid zoveel tegroter moet worden, als de goddeloosheidgroter is geweest. Uit de dikste duisternis gaathier het grootste licht op. Die de grootstekennis van zijn zonden en doemschuld heeft,kan de grootste bevatting maken van dieontzaglijke heiligheid en rechtvaardigheid vanGod, in het straffen van Gods Zoon betoond, envan de onnaspeurlijke rijkdom van de genadeen liefde jegens zondaren, daarin bewezen. Degrootste zondaar wordt het meest vergeven.Die het meest vergeven is, kan het meestliefhebben. Die het meest liefheeft wordt ookhet meest gedrongen om voor Hem te leven,Die voor hem gestorven en opgewekt is.

Page 15: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanspraak 15

Misschien zal het niet vergeefs zijn, ook ditstuk een weinig onderscheidenlijker tebeschouwen.

Het Evangelie opent ons de afgronden van dediepste Godsgeheimen, waarin de gronden vande godzaligheid, waar de gehele natuur en dewet niets van weten, liggen opgesloten. Hetenkelvoudige Wezen van God bestaat,onbegrijpelijk, in drie onderscheidene Personen.

Die hebben van eeuwigheid een raad desvredes genomen om rampzalige zondaars, totverheerlijking van alle Goddelijkevolmaaktheden, zalig te maken. De ogen vande eeuwige barhartigheid zijn daar gevallen oprampzalige zondaren, die tegen alle gebodenvan God zwaar gezondigd, en geen daarvangehouden hebben. Die, volgens de billijke enrechtmatige eis van de onveranderlijkeheiligheid, rechtvaardigheid en waarheid vanGod, onder het rechtvaardig en reedsuitgesproken vonnis van de eeuwigeverdoemenis lagen. Die niets tot hun verlossingkonden toebrengen, of het minste in zichzelf tengoede veranderen. Voor zulke veroordeeldedoodsvijanden is Gods Zoon, uit Eigenbeweging, Borg geworden. Hij heeft in hunplaats al hun vloeken gedragen en allegehoorzaamheid betracht. Hun zonden enschulden zijn Hem toegerekend als Zijn Eigen.Zijn lijden en heiligheid wordt op hun rekeninggesteld. Hierdoor zijn alle Goddelijkevolmaaktheden op het hoogst verheerlijkt. Godis ten volle verzoend. Hij wil goddelozen omniet rechtvaardigen; zegen in plaats van vloekgeven. Hij wil aan de doden het leven, en aanongelovigen het geloof, en alles wat toteeuwige zaligheid nodig is uit genade schenken.

Hier vindt men de rechte bron van waregodzaligheid voor een zondaar. Hier vertonenzich verscheidene volmaaktheden van God,waar Adam voor de val geen bevindelijkekennis van hebben kon. Hier verschijnenanderen in een grotere luister. Hoe helder blinkthier de heiligheid, rechtvaardigheid, wijsheid,waarheid, barmhartigheid en genade van Goduit, in het aangezicht van Christus Jezus! Hoelieflijk stemmen hier die Goddelijkevolmaaktheden overeen! Ze zijn alle voor eenzondaar niet alleen genaakbaar, maar zevorderen ook zijn zaligheid. De verzoendeheiligheid, rechtvaardigheid en waarheid vanGod eisen, dat de meest ellendige zondaar, voorwie zo’n losgeld is betaald, zekergerechtvaardigd, geheiligd en gezaligd wordt.Hoewel hij tot zijn rechtvaardiging, heiliging enzaligheid niet het minste uit zichzelf kan

toebrengen. De algenoegzaamheid kan allezwarigheden die zich hier tegen opdoen, teboven komen. Een zondaar die dit inziet en metzijn hart gelooft, beschouwt zo’n God als hethoogste Goed van een zondaar. Hij bemint aldie volmaaktheden. De liefde spoort hemkrachtig aan om met een ongedwongenvanzelfsprekendheid het welbehagen van deHeere met gedachten, woorden en werken tedoen, als zijn zaligheid. De wet van God wordtin zijn hart geschreven, wanneer de liefde vanGod, die de inhoud van de wet is, daaringeboren wordt, en hij weer gezind wordt voorGod te leven.

Het Evangelie levert daartoe dekrachtigste beweegredenen uit. Nergenswordt de schrikkelijkheid van de zondelevendiger uitgebeeld dan in het lijden van GodsZoon. Hoe afkerig moet men toch van dezonde worden wanneer men levendig inziet deonbegrijpelijke angsten, die de Zoon van God,Die ons zo uitnemend heeft liefgehad, daarvoorheeft moeten uitstaan. Wie moet bijvoorbeeldgeen pijn in zijn hart voelen over de hovaardige,achterdochtige en liefdeloze denkbeelden,wanneer hij eens nadenkt dat om zo’n boosheidhet gezegend hoofd van Gods eniggeborenZoon met een vervloekte en smadelijkedoornenkrans bekroond en gepijnigd is? Watkan krachtiger aansporen tot een vrijwilligegehoorzaamheid in liefde, dan de overdenkingvan die weergaloze liefde die de Drieënige Godzulke rampzalige zondaars heeft toegedragen?

Het Evangelie wijst ook genoegzamekrachten daartoe aan. Men hoeft, ja magniets in eigen kracht verrichten. Maar menmoet hier dienen in de kracht die God verleent.Ervaart men zijn krachteloosheid; kan mengeen zonde overwinnen, geen gebodbetrachten; men behoeft er niet in eigenvermogen op aan te vallen, en ook niet de moedwerkeloos op te geven. Men mag in zijnmachteloosheid tot de Heere komen, van Hemkracht begeren, en zeker geloven dat Hij dieschenken wil. Zijn genade is hier genoeg. Zijnkracht wordt in zwakheid volbracht. Zo gauwals dit levendig geloofd wordt, gevoelt het hartreeds versterking.

Dus is het Evangelie een kracht van God totzaligheid, godzaligheid en deugd. Die hetmeeste licht in zijn ellendigheid aan de ene kantheeft, en in het Evangelie van de zaligheid aande andere kant, zal ook de godzaligste mensworden. Verliest een godvruchtige hetEvangelie uit het oog; ziet hij op zijn gebrek enplicht; verbeeldt hij zich dat Hij die door eigen

Page 16: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanspraak16

kracht volbrengen moet, dan zal zijn liefdeverkouden. Hij zal moedeloos en werkeloosworden. Gaat het licht van het Evangelie weerhelderder in zijn ziel op; gelooft hij dat Godondanks onze gebreken verzoend is en blijft, zeom niet wil vergeven, in onze zwakhedenkrachten wil schenken, dan zal de liefde vanGod, de hoop en moed terstond levendigerworden, en hij zal zijn jeugd vernieuwen als eenarend.

Hoewel men een zondaar niet door de wetmaar door het Evangelie tot de waregodzaligheid leiden kan, toch is er niet deminste strijd tussen die. Maar ze bewijzen aanelkaar de nodigste en nuttigste diensten.

De wet is dienstbaar aan het Evangelie. Hetis het middel waardoor een zondaar aan zijnzonde, schuld en onmacht wordt; opdat hij denoodzakelijkheid en heerlijkheid van hetEvangelie zo veel te levendiger erkent. Hetdrijft hem van zichzelf en alle schepselen af,om toevlucht te nemen tot de Middelaar, in hetEvangelie geopenbaard.

Het Evangelie is weer dienstbaar aan de wet.Het toont de heiligheid, billijkheid enonveranderlijke rechtvaardigheid van de wetaan. Want God wilde liever Zijn Eigeneniggeboren Zoon straffen en een Dienstknechtvan de wet laten worden, dan de eisen van dewet vernietigen. Het neemt de wet als regelover. Het reikt nieuwe en krachtigebeweegredenen aan, die de mens tot hetvervullen daarvan krachtiger aansporen danalle bedreigingen en beloften van de wetkunnen doen. Het stelt de onmachtige zondaaropnieuw in staat om in beginsel de wet tevervullen, omdat het de kennis en liefde vanGod weer in het hart brengt.

Doen wij dan door het Evangelie de wet teniet? Dat zij verre! Wij bevestigen de wet.

Die dan een afgevallen zondaar weer terugwil brengen tot de ware deugd en godzaligheid,moet wet en Evangelie met wijsheidsamenvoegen en wettelijk gebruiken.

Hij moet de inhoud, de eisen, beloften enbedreigingen van de wet duidelijk openleggenen verkondigen. Niet met dat oogmerk en dieverwachting dat de zondaar zich daardoor totgodzaligheid zal bewegen of laten brengen,maar dat hij, nadat hij daardoor overtuigd is vanzijn goddeloosheid en onmacht, voor hetEvangelie vatbaar mag worden. Hij moet hetEvangelie in zijn heerlijkheid en beminnelijkheidnaar het leven proberen open te leggen en aante dringen, met dat oogmerk dat de liefde vanGod in de harten uitgestort wordt, en de

zondaar toegerust wordt om met eenaangename vanzelfsprekendheid naar de regelvan de wet te wandelen.

In het rechte samenvoegen en wettelijkgebruik van deze dingen, bestaat die verhevenwijsheid van de heiligen, om de zonde teniet tedoen en de ware godzaligheid en deugd tebevorderen.

De verdorven natuur kan daar niet op degoede manier achter komen.

De natuurlijke mens begrijpt die dingen niet.Hij kan ze niet verstaan. Ze zijn hem eendwaasheid. Zijn hart is met de grootsteafkerigheid daarvan vervuld.

Zorgeloze mensen kunnen wel dulden datmen ernstig vermaant het kwade na te laten enhet goede te doen. Dat men de zonden zwaarbestraft en met de wet vreselijk dondert. Alsmen henzelf maar niet aantast, of de boosheidvan hun harten ontdekt. Maar horen zij in hetopenbaar of in de bijzondere samenspraken vande godzaligen, hoe men door de wet, bijaanvang of voortgang, van zijn zonden, schulden krachteloosheid overtuigd wordt; hoe gepasten aangenaam het Evangelie wordt, wanneermen er achter komt dat het een schuldigevergeving van alle zonden, en een krachtelozekracht, in Christus verkondigt; hoe daaruit deliefde tot God en de godzaligheid geborenwordt, dan schijnt het hem een ongezouten taalvan treuzelaars te zijn. Want zij kennen er bijbevinding niets van. Hun hart wordt met bitterenijd vervuld. Ze verbeelden zich met de grovedwaalgeesten dat die leer zorgeloze mensenmaakt. Het valt hen pijnlijk daar lang van tehoren, en zij weten niet hoe zij zulkesamenkomsten op het spoedigst zullen storen.

Een zondaar die van zijn rampzaligheidlevendig overtuigd is, kan het Evangelie in deeerste opslag ongelooflijk ja onbetamelijk engevaarlijk voorkomen. Dat de heerlijke enheilige Jezus voor zo’n goddeloze zou gestorvenzijn. Dat God, door de dood van Zijn Zoonalleen, met vijanden verzoend zou zijn. Dat Godhem zo goddeloos en krachteloos als hij zichbevindt, zou willen aannemen, om nietrechtvaardigen en zaligen. Dit schijnt hem eenongerijmdheid te zijn. Hij vreest dat hijonbetamelijk van God zou denken, en zorgeloosworden, als hij dit geloofde. Al spant hij al zijnkrachten in dat te geloven; hij kan er zich tochniet op verlaten, zolang God niet met hethemels licht in zijn ziel schijnt.

Zelfs de godzaligen ondervinden vaak grotemoeilijkheden het Evangelie levendig engestadig te geloven. Dit is de voornaamste

Page 17: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanspraak 17

oorzaak van hun dodigheid en hunmoedeloosheid. Het is hen vaak zo helder enbetamelijk voor God voorgekomen, dat zij erniet aan konden twijfelen. Ze ondervonden dathun ziel toen op het nauwst aan God en Zijndienst verbonden werd. Maar hoe vaak wordtdat licht door duisternissen weer verdonkerd?Wordt het hen hoe langer hoe klaarder ontdektdat er nog zoveel gebreken tegen hunverwachting en hartelijk aanhoudend begeren,strijden en zuchten, overblijven, ach! hoebezwaarlijk is het dan te geloven dat God methen, ondanks dit alles, verzoend is en eeuwigzal blijven. Dat Hij al dat gebrek wil vergeven.Dat zij gedurig, zoals ze zich bevinden, terugmogen komen, en zeker aangenomen zullenworden. Ze vrezen dat dit te gelovenlichtvaardigheid zou zijn en zorgeloos zoukunnen maken. Hoewel de ondervinding heettegendeel leert.

Is het Evangelie de enige springbron vanware deugd en godzaligheid, is toch het rechtebegrip en geloof daarvan zo moeilijk, dat hetmisschien nuttig zou kunnen zijn enigeaanmerkingen over de voorname inhoud en hetgebruik van het Evangelie, te laten volgen. Hetzal mogelijk meer dienen tot bevordering vanware deugd en godzaligheid, dan een reeksvermaningen tot heiligheid aangedrongen dooreen breed betoog van de heerlijkheid, nuttigheiden aangenaamheid daarvan. Wanneer men een

man, wiens benen gebroken zijn, het rechtverband tot zijn genezing zorgvuldig toedient,dan zal men zijn gang veel meer bevorderen,dan wanneer men hem met een omzwaai vanwoorden, de heerlijkheid, nuttigheid enaangenaamheid van het wandelen voorhield,zonder zich druk te maken over de genezingvan zijn verbrijzelde benen.

De Evangelische stoffen waarover, totbovengenoemde doelen, enige aanmerkingenzijn gemaakt, zijn drie. De eerste, 1 Tim. 1:15en Zach. 3, dienen om de eenvoudigen duidelijkte tonen dat het verloren zondaars zijn, die deZoon van God bij aanvang en voortgang doorZijn Eigen gerechtigheid en kracht zalig wilmaken van hun verdoemelijke schuld enwalgelijke zonde, zonder dat zij er iets uitzichzelf behoeven toe te brengen. De tweede,Ps. 130:7,8 en Hebr. 6:11, tonen dat men zichbenaarstigen moet om zich door een levendgeloof en hoop daarop volkomen te verlaten.De laatste, Gen. 32:24-30, leert dat God hetgeloof en de hoop van Zijn kinderen door zwarebeproevingen pleegt te oefenen en teversterken.

Moge de Heere Die goed is, verzoening doenover het gebrekkige van mijn pogingen. MogeHij het achtervolgen met een genadige zegen,en Zijn kracht in onze zwakheid volbrengen!De genade van onze Heere Jezus Christus zijmet u allen! Amen!

Page 18: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,1318

3. Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,13

En wij bidden u, broeders, erkent degenen, die onder u arbeiden, en uwvoorstanders zijn in den Heere, en u vermanen; en acht hen zeer veel in liefde, omhuns werks wil. Zijt vreedzaam onder elkander.

3.1. Inleiding

A. Gelijk de grote Schepper Zijn verhevenwijsheid en goedheid in het toebereiden van alleschepselen wonderlijk heeft ten toon gesteld, zoheeft Hij het ook zeer heerlijk geopenbaard inhet samenstellen van heel menselijk lichaam.Hij heeft daarin zoveel leden met eenverschillende natuur en gebruik, met zo’nwijsheid samengevoegd, dat geen tweedrachtin het lichaam zij, maar de leden voorelkander gelijke zorg zouden dragen. 1 Kor.12:25.

B. ". De apostel vereist in deze plaats dieheilzame schikking, niet alleen in het eigenlijkelichaam van de mensen, maar voornamelijk inhet geestelijk lichaam van Christus. Dit geefthij zelf te kennen vs. 27. Gijlieden zijt hetlichaam van Christus, en leden in hetbijzonder.

$. /. Dit voortreffelijk lichaam, waarvanGods Zoon het gezegend Hoofd is, heeft veleleden. Men kan die gevoeglijk tot tweehoofdsoorten brengen. Enige zijn leer- enregeerleden andere die zich leren en regerenlaten. vs. 28,29.

//. Zal dit lichaam niet wanstaltig zijn, danmoet een nauwe overeenstemming tussen deleden daarvan plaatshebben. Daar moet geentweedracht zijn: maar zij moeten voorelkaar gelijke zorg dragen.

(1). Ze moeten alles zorgvuldig vermijdendat tot inwendige of uitwendige gezwellen enziekten, waardoor ze in gevoelens, gezindheid,woorden en gedrag, zich vaneen scheiden oftegen elkaar stoten zouden, aanleiding kangeven.

(2). Ze moeten voor elkaar gelijke zorgdragen: of hetzelfde, voor en in plaats vanelkaar bezorgen:ινα το αυτο υπερ αλληλων µεριµνωσι. q Alleleden moeten in het ernstig zoeken vandiezelfde zaken lieflijk overeenstemmen. Debegeerten en pogingen van allen moeten in hetonderling welzijn, als in een middelpunt,samenkomen. qq De ene moet zich gedragenalsof hij in de plaats van de andere stond. Deleraars moeten het welzijn van de gemeente zonederig, zachtmoedig en ernstig zoeken, alsofzij zelf gewone leden waren. De gemeentemoet zo zorgvuldig zijn dat het ambt van deleraren behoorlijk geacht, en tot algemeen nutgebruikt wordt, als zij wensen zouden wanneerze de plaats van de leraars bekleedden.

C. Gelukkige gemeenten waar het zo gesteldis! Maar die schadelijke ziekte, de zonde, is zelfnog in de leden van het lichaam van Christusovergebleven. Daardoor zijn ze ook nog aanzulke tegennatuurlijke toevallen bloot gesteld,waardoor ze elkaar lastig vallen, ja pijnlijk tegenelkaar aanstoten kunnen. Zo schadelijk dezedingen zijn, zo ernstig en veelvuldigwaarschuwt de apostel de gelovigen daartegen.Wat hij hier door zinnebeeldigeuitdrukkingen voordraagt, stelt hij in onzetekst met naakte en ronde woorden voor.(1). Daar vermaant hij dat de leden voor elkaargelijke zorg dragen zouden: Wij bidden u,broeders, erkent degenen, die onder uarbeiden, enz. (2). Daar waarschuwt hij tegentweedracht: zijt vreedzaam onder elkander.

3.2. Samenhang

A. ". Paulus had zijn geliefde Timotheüs naarThessalonica, die vermaarde koop- enhoofdstad van Macedonië, afgezonden om tevernemen hoe die waarde en jonge gemeentedie door zijn dienst daar gevestigd was, onder

de zware vervolgen die ze omwille van hungeloof, van Joden en heidenen, uitstaan moest,nog al varen mocht.

$. Timotheüs kwam terug met die heuglijketijding dat deze geliefde kinderen van hem in

Page 19: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,13 19

geloof, hoop en liefde, onder die zwareverdrukkingen, gelijk een palmboom onder delast, voorspoedig aangroeiden.

B. Die aangename boodschap wekte deapostel op deze brief aan die gemeente teschrijven, waarin hij hem en zijn ambtgenotenhartelijke blijdschap over hun geestelijkwelvaren betuigt, en hen tot volharding enverdere toename daarin ernstig opwekt.

C. Dit doet hij met een bijzondere wijsheid.". Hij laat duidelijke en aangename

beginselen voorafgaan, waaruit de plichten, totde betrachting waarvan hij de gemeente wildeopwekken, vanzelf voortvloeiden. Hij brengthen met ongemene vriendelijkheid te binnen,hoe zalig en heerlijk die staat was, waartoezij door hun bekering verheven waren.Hoofdst. 1,2,3.

$. Zo groot dit voorrecht was, zo grootdiende ook hun naarstigheid te zijn, om in die

gelukkige staat te volharden en meer toe tenemen.

a. Die plicht drukt hij hen zeer vriendelijken getrouw op het gemoed. Hoofdst. 4:1 -5:10.

b. Hoe doet er gepaste middelen bij om inhet uitvoeren van die gewichtige plichtvoorspoedig te zijn.

/. Daartoe was het in het algemeennuttig, elkaar onderling te vermanen en testichten. vs. 11.

//. In het bijzonder was het zeer nodig datde gemeente zich betamelijk gedroeg jegenshun leraars, van wie de Heere de dienst wildegebruiken om hun volharding en aanwas in degodzaligheid te bevorderen. vs. 12,13. Wijbidden u, broeders, erkent degenen, dieonder u arbeiden, enz.

3.3. Inhoud

Zo ontvangt de gemeente van de apostel (1) indeze woorden q een ootmoedige, vriendelijke enernstige aanspraak qq en vermaning, om (a)de leraars die de moeilijke, nuttige engemoedelijke arbeid van de bediening onder

hen waarnamen, (b) te erkennen, hoog teachten en vreedzaam met hen om te gaan, (2)als een gepast middel om in de volharding enverdere aanwas in de genade rechtvoorspoedig te zijn.

3.4. Verdeling

Die deze nuttige en voor de tegenwoordigeplechtigheid zeer gepaste stof volledig begeertin te zien,

A. Moet onderscheiden overwegen,". eerst de aanspraak en vermaning zelf,$. dan de betrekking die het heeft op de

volharding en verdere aanwas in degodzaligheid.

B. In de vermaning zelf moet men zijnaandacht op twee hoofdzaken vestigen.

". eerst, op de ootmoedige, vriendelijke enernstige aanspraak, geschikt om het gemoedvoor de volgende plichten te openen. Wijbidden u, broeders,

$. daarna, op de vermaning tot de heilzameplichten die de gemeente omtrent hun leraarsoefenen moet: erkent degenen, die onder uarbeiden, enz.

3.5. Verklaring

I.DE VERMANING ZELF

HET 1E DEEL

Hoewel allen de getrouwheid als een nodigedeugd in een Evangeliedienaar aanzien, zijn erechter veel, die de ware aard en natuurdaarvan niet duidelijk genoeg hebben ingezien.

Men vindt mensen die de edele naam vangetrouwheid toeëigenen aan een onedelestoutmoedigheid, die meesterachtige en nietbewezen uitspraken doet. Die opgestapelde,

Page 20: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,1320

maar niet Evangelisch verklaard en betoogdeplichten gestreng voorschrijft en onstuimigaandringt. Die hoge en lage, onder verwijtende,stekende en onbarmhartige uitdrukkingen,openlijk durft aanzeggen waar ze schuldig aanzijn, zonder hen het kwaad dat in de zonde ligtmet medelijden aan het verstand te brengen.Maar die de zaken met hun eigen naambenoemen wil, moet aan zo’n handelwijze lieverde naam van ontrouw dan van getrouwheidgeven. Want de waarheid, die men doorverklaring en betoging, als Goddelijk aan degewetens van de mensen aangenaam moetmaken, maakt men daardoor als menselijkeuitspraken trouweloos verdacht en veracht.Men houdt daardoor de wijsheid, liefde enmedelijden, die de rechte getrouwheidonafscheidelijk vergezelschappen, trouweloosverborgen, als men die bezit. Men maaktdaardoor slapende verdorvenheden zondernoodzaak gaande, die de zielen van de ellendigenaaste jammerlijk kwellen en van de spreker enzijn voorstel afkeriger maken. De waregetrouwheid is van een andere aard. Die oefentzich in het duidelijk verklaren en betogen vande waarheid, als een nederige dienaar die al zijngezag van de waarheid, die hij dient, ontvangenmoet. Hij bestraft en vermaant metomzichtigheid, ootmoed, liefde en medelijden.Hij wacht zich zorgvuldig de verdorvenhedendoor hun schuld gaande te maken. Maar hijprobeert oren en harten open en toegenegen tebewaren, opdat de waarheid daar eengemakkelijke en aangename ingang magvinden.

Zo vertoont de getrouwheid zich in Paulus enzijn medearbeiders. Wanneer hij gewichtigevermaningen, daar de natuur veel pleegt tegente hebben, wil voorstellen, dan laat hij dezeootmoedige, vriendelijke en ernstigeaanspraak voorafgaan: wij bidden u,broeders.

A. Die aanspraak gebeurt van meer dan éénpersoon, dat het woordje WIJ hier aanwijst.

". Paulus spreekt hier (1) niet alleen in zijneigen naam, (2) maar ook in de naam vananderen. q Zijn medearbeider, zowel Silvanusen Timotheüs, in het hoofd van deze briefgemeld, als al de overige apostelen, stemdenhierin volkomen met hem overeen. qq Ja, hijmag hier de naam van de Drieënige God welgebruiken. Zij zijn Gods medearbeiders. 1Kor. 3:9. die laat door hen deze bede doen. 2Kor. 5:20. 1 Kor. 1:10. Ik bid u, broeders,door den Naam van onzen Heere JezusChristus.

$. Dit kleine woordje wij is groot vannadruk en zeer gepast om de gemoederen in tenemen. Het snijdt de verdorvenheid van degelegenheid af om een kwaad vermoeden vanhovaardigheid tegen de vermaner op te vatten,en zet de vermaning een bijzondere nadruk bij.(1) Paulus matigt zich boven anderen geengezag aan wanneer hij de gemeente ernstigvermaant. Hij doet hier niets anders, als dat alzijn medearbeiders met hem doen. Zijnvermaning moet al zijn gezag van God, inWiens Naam hij spreekt, ontvangen. (2) Degemeente moet zich voorstellen die vermaningte horen, niet alleen uit de mond van eenPaulus, maar ook van alle andere apostelen.De Drieënige God riep het hen zelf toe doorde mond van deze dienaren van Hem. Opendenzich zo vele en ontzaglijke monden, billijkmoesten ze hun oren en harten openen om tehoren en te verstaan.

B. Die nederige wijsheid en kracht die in diteerste woord ligt opgesloten, straalt noglevendiger door in die zoete broedernaam,waarmee hij de gemeente, tot welke hij devermaning richt, aanspreekt: BROEDERS.

". Hij geeft die strelende naam aan degehele gemeente te Thessalonica. Niet alleende aanzienlijken maar ook de geringen. Nietalleen de rijken maar ook de armen. Niet alleende geleerden, wijzen en verstandigen, maar ookde ongeleerden en dwazen in deze wereld.

$. Hij schaamt zich niet die allen zijnbroeders te noemen.

a. Het woord αδελφος, broeder, gebruiktmen van iemand die met ons uit dezelfdebaarmoeder is voortgekomen, dezelfdevoorrechten met ons geniet, door nauwe liefdeaan ons verbonden is, en met wie mengemeenzaam en vertrouwelijk omgaat.

b. Zo’n nauwe en zoete betrekking hadook tussen Paulus en de gelovigeThessalonicensen plaats. Het was echter geenlichamelijke, maar geestelijke; geen natuurlijkemaar bovennatuurlijke familiebetrekking,waarvan de apostel hier melding maakt.

c. /. Ze waren door één zaad van hetlevend en eeuwigblijvend Woord van God uitGod geboren.

//. Ze waren allen deelgenoten vandiezelfde geestelijke voorrechten. De Zoon vanGod, als de oudste Broeder; het dierbarezaligmakende geloof; de macht om kinderenvan God genaamd te worden; de eeuwige enhemelse erfenis hadden zij met elkaar gemeen.

///. De apostel droeg hen allen eenongeveinsde broederlijke liefde toe.

Page 21: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,13 21

////. Hij handelde met hen zogemeenzaam en oprecht, als met zijn lievebroeders.

(. De herinnering van deze aangenamebroederlijke betrekking was mede zeerbekwaam om aan de verdorvenheid het kwadevermoeden te ontnemen, en de vermaning dievolgt krachtig aan te dringen. (1) De vermaningwas geen bewijs dat de apostel zich boven henverheffen wilde. Hij houdt de Thessalonicensenvoor zijn broeders die hij in broederlijkenederigheid en liefde vermaant tot hun eigenwelzijn. (2) Waren zij broeders, dan moesten zijook in broederlijke liefde naar hun broederluisteren, en zijn vermaning met eentoegenegen hart aannemen.

C. De liefde tot hun zaligheid doet die groteman nog lager buigen. Hij stelt zich niet alleenmet de gelovige Thessalonicensen in dezelfderang, als hun broeder, maar hij vernedertzichzelf zodanig dat hij hen, als zijn meerderen,ootmoedig bidt: wij BIDDEN u broeders.

". Bidden is de begeerte van ons hart aaniemand te vertonen, met een vriendelijkeaandrang om ons hetgeen wij begeren vrijwilligmee te delen.

$. /. Paulus en zijn medearbeidersgevoelden een hartelijke begeerte, niet dat degemeente hen enig lichamelijk voordeel mochtmeedelen, maar dat ze, tot de bevordering vanhun eigen zaligheid, zich betamelijk jegens hunleraars gedragen mocht.

//. Hoewel de gemeente daartoe vanGodswege was verplicht, en de apostel hen datin Gods Naam wel ernstig kon gebieden; tochbegeert hij het biddende, alsof het aan hunwillekeur stond, opdat ze het vrijwillig en uitliefde mocht doen.

///. Hoewel het voordeel daarvan voor degemeente zelf zou zijn, toch wil Paulus hetaanmerken als een weldaad aan hem bewezen,omdat hij het welzijn van de gemeente even liefhad als zijn eigen.

(. Uit deze uitdrukking (1) bleek het danopnieuw duidelijk dat de volgende vermaningniet uit heerszucht vloeide, omdat hij diebiddend voordraagt. (2) Maar zo nederig alsdeze bede is, zo ernstig is hij ook. De gemeentemoet zich vooral daardoor bewegen laten omhem gewillig op te volgen.

HET 2E DEEL

Uit zo’n voorrede kan men vooraf welopmaken dat de volgende vermaning zeerbezwaarlijk voor de natuur, maar zeer heilzaamvoor de gemeente moet zijn.

Want zodanig is het betamelijk gedrag van degemeente jegens hun leraars: erkent degenen,die onder u arbeiden, en uw voorstanders

zijn in den Heere, en u vermanen; en achthen zeer veel in liefde, om huns werks wil.Zijt vreedzaam onder elkander. In dezewoorden vindt men (1) deels een nauwkeurigebeschrijving van de rechte leraars, (2) deelsde plicht van de gemeente jegens zulken.

A

De beschrijving van de rechte leraars is zeerverstandig. Het toont de eigenschappen vande getrouwe zodanig dat men die voldoendevan de ontrouwe onderscheiden kan. Hetscherpt de leraren hun plicht terzijde ook in.Het geeft tegelijk krachtige beweegredenen om

de volgende plicht naarstig te betrachten, diealdus luidt: die onder u arbeiden, en uwvoorstanders zijn in den Heere, en uvermanen. Zie hier (1) de moeilijkheid, (2)nuttigheid (3) en gemoedelijkheid van hetleraarsambt.

!

De moeilijkheid daarvan blijkt uit dezewoorden: DIE ONDER U ARBEIDEN.

A. ". Het zijn (1) leraars, aan wie de apostelde naam van arbeiders geeft. De volgendeomschrijvingen stellen dit buiten alletegenspraak. (2) Ze zijn geestelijke arbeiders:ze arbeiden in het akkerwerk van Godskerk; ze zijn Gods medearbeiders. 1 Kor.

3:9. (3) Dit is wel iets groots, maar zij kunnener zich niet op verheffen. Ze zijn mensen vangelijke beweging als anderen, die hun schat inaarden vaten dragen, die zwakheden hebben,opdat ze behoorlijk medelijden kunnenhebben met de onwetenden en dwalenden,overmits zij ook zelf met zwakheidomvangen zijn. Hebr. 5:1,2.

Page 22: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,1322

$. Hun eerste erenaam is die vanarbeiders, die bij een trage en hovaardigewereld niet zeer aanzienlijk is.

a. Het woord κοπιωντες (1) heeft zijnoorsprong van κοπειν houwen of snijden. (2)Men kan niet zeker bepalen waar de toespelingop is. Of op de zware arbeid van in hout enstenen te snijden of te houwen, of op dekrachten die door de arbeid als het warenverhouwen en versneden worden.

b. Men gebruikt ten minste dit woord vanmensen die door een zware arbeid hunkrachten tot vermoeiens toe aanhoudendinspannen en verbreken.

(. De leraars dragen die naam niet zonderreden. (1) Ze hebben zware en moeilijkebezigheden. (2) Ze moeten al hun krachtendaartoe inspannen. (3) Ze zijn daarin bezig totvermoeiens toe. (4) Ze maken steeds hun werkdaarvan. Elk van deze stukken verdient eennadere overweging.

a. De leraars hebben zware en moeilijkewerkzaamheden, waar zij zich mee bezigmoeten houden.

/. Eerst moeten deze arbeiders hunkrachten inspannen om hun eigen zielen toteen buit te hebben. Ze moeten acht hebbenop zichzelf, en zichzelf behouden. 1 Tim.4:16.

//. Zo ernstig zij hun eigen zaligheidzoeken, zo ijverig moeten ze ook werken dat zedie zielen die aan hun opzicht zijntoevertrouwd, behouden mogen. 1 Tim. 4:16.Heb acht op uzelven en op de leer; volharddaarin; want dat doende, zult gij en uzelvenbehouden, en die u horen.

Hier ontmoeten ze velerlei zware arbeid.(1). Arbeid om de staat van een ieder

nauwkeurig te kennen. Zo onmogelijk eengeneesmeester de gepaste geneesmiddelen metgrond kan toedienen, als hij de bijzonderegesteldheid van de zieke niet kent zo onmogelijkkan een leraar de hem toevertrouwde zielenrecht behandelen, als hij van hun staat geheelonkundig is.

(2). Weet men de bijzondere kwaal vaneen ziel, dan moet men ook weten welkmedicijn tot genezing daarvan dienstig is, enhoe die het beste moet worden toegediend. Ditvereist een zware arbeid in het woord en inde leer. 1 Tim. 5:17. (1) Men dient de heilzamegenadeleer gegrond en bevindelijk te kennen.(2) Hiertoe kan men niet geraken zonder eenaanhoudend onderzoek en diep graven in deonuitputtelijke mijnen van Gods Woord enandere hulpmiddelen, die tot een goed begrip

daarvan nodig zijn; zonder een naarstig strijdenin het gebed, en in de dadelijke beoefening vande godzaligheid. 1 Tim. 4:13-15. Houd aan inhet lezen, en verzuim de gave niet, die in uis, ... bedenk deze dingen, wees hierin bezig,opdat uw toenemen openbaar zij in alles.De taalkunde kan veel dienst doen in deverklaring van de Schriften. Gal. 3:16. Pauluszelf studeerde in de ongewijde schrijvers, enwist die op zijn tijd goed te gebruiken. Tit.1:12,13. Hand. 17:28. Hij schijnt ookaantekeningen gemaakt te hebben. 2 Tim. 4:13.(3) Wanneer men de mening des Geestes, enhetgeen voor de zielen nodig en nuttig is,gevonden heeft, is het werk nog niet halfgedaan. Dan moet men werken om de nodigewaarheden aan de zielen toe te dienen, door hetnaarstig waarnemen van al de moeilijke delenvan de dienst. 2 Tim. 4:2. Predik het woord;houd aan tijdelijk, ontijdelijk; wederleg,bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid enleer.

(3) Die zich hierin getrouw bezighoudt, zalvan de satan, de wereld en zijn eigenverdorvenheden grote tegenstand ontmoeten,die zonder zware arbeid niet goed verdragen ofoverwonnen kan worden. (1) Die gevaarlijkevijanden proberen de leraars dan in hetaanzienlijke, dan in het voordelige, dan in hetvermakelijke, dan in de burgerlijke bezighedenvan deze wereld in te wikkelen, om hendaardoor van hun dienst af te trekken, ofdaarin te doen vertragen. Hier is arbeid nodigom zich niet te laten verstrikken. 1 Kor. 9:25.Een iegelijk, die om prijs strijdt, onthoudtzich in alles. 2 Tim. 2:4. Niemand, die in denkrijg dient, wordt ingewikkeld in dehandelingen des leeftochts, opdat hij dienmoge behagen, die hem tot den krijgaangenomen heeft. (2) Kan men deEvangelieboden niet door list verstrikken, danprobeert men ze door tergingen,moeilijkheden en verdrukkingen te doenbezwijken. Hier wordt arbeid vereist om datalles voorzichtig, zacht- en grootmoedig teverdragen. 1 Thess. 2:2. Hoewel wij te vorengeleden hadden, en ook ons smaadheidaangedaan was, zo hebben wij nochtansvrijmoedigheid gebruikt in onzen God, omhet Evangelie van God tot u te spreken inveel strijds. 2 Tim. 2:3. Gij dan, lijdverdrukkingen, als een goed krijgsknechtvan Jezus Christus. 2 Tim. 2:24,25. En eendienstknecht des Heeren moet niet twisten,maar vriendelijk zijn jegens allen, bekwaamom te leren, en die de kwaden kan

Page 23: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,13 23

verdragen; met zachtmoedigheidonderwijzende degenen, die tegenstaan. 2Tim. 4:5. Maar gij, wees wakker in alles, lijdverdrukkingen; doe het werk van eenevangelist, maak, dat men van uw dienst tenvolle verzekerd zij.

b. Hoe zwaarder de arbeid is, zoveel testerker moeten de krachten ingespannenworden. De arbeid in het akkerwerk van deHeere vereist ook een inspanning van al devermogens van de ziel en van het lichaam. (1)Hier moet het verstand door een gestadigonderzoek en oplettendheid als een booggespannen zijn. (2) De krachten van de wil enalle bewegingen daarvan als vrees, droefheid,zorg enz. worden hier gestadig aangetrokken. 2Kor. 7:5. Van buiten was strijd, van binnenvrees. 2 Kor. 11:28. Zonder de dingen, dievan buiten zijn, overvalt mij dagelijks dezorg van al de Gemeenten. (3) Allechristelijke deugden van geestelijke wijsheid,geloof, hoop, liefde, lankmoedigheid enkloekmoedigheid, moeten ook in de arbeid zijn.1 Tim. 6:11. Jaag naar gerechtigheid,godzaligheid, geloof, liefde, lijdzaamheid,zachtmoedigheid. (4) De edelste krachtenvan het lichaam moet men hier niet sparen,maar die met vrolijkheid in de arbeid verteren.Hand. 20:24. Maar ik acht op geen ding,noch houde mijn leven dierbaar voormijzelven, opdat ik mijn loop met blijdschapmag volbrengen, en den dienst, welken ikvan den Heere Jezus ontvangen heb, om tebetuigen het Evangelie der genade Gods. 2Kor. 7:5. Want ook, als wij in Macedoniëgekomen zijn, zo heeft ons vlees geen rustgehad. 2 Kor. 11:27. In arbeid en moeite, inwaken menigmaal, in honger en dorst, invasten menigmaal, in koude en naaktheid.

c. Een goede arbeider neemt niet graagontspanning eer zijn krachten door inspanningvermoeid en verbroken zijn. (1) Vaak zijn dekrachten van het gemoed zo uitgeput dat hijnauwelijks ergens bedaard aan denken kan. (2)Het lichaam wordt door studeren, spreken,gaan en waken dikwijls zodanig afgesloofd, dathet zich nauwelijks bewegen of rusten kan.

d. Een ledigganger kan bij toeval wel eenstot vermoeiing arbeiden. Maar hij kan daaromde naam van een arbeider niet dragen. Eenarbeider maakt van arbeiden zijn dagelijkswerk. De ware dienaars van de Heere zijnκοπιωντες. Ze zijn aan het arbeiden gewilligovergegeven. Ze houden daarin aan. 1 Tim.4:16.

*. Wat van arbeiders gemeld is, is aan alleoprechte dienaars van het Evangelie eigen.Toch kan de één de andere in trappenovertreffen. Maar de apostel maakt hier geenonderscheid. Hij spreekt van arbeiders zonderbepaling. Hij beveelt hen allen aan in hunhoogachting. Niet alleen de voortreffelijkenmaar ook de minsten. Niet alleen die in wie degenade en geven zeer helder schenen, maarook die in wie ze wat donkerder mochten zijn.

B. Hoewel de Thessalonicensen alle dienaarsvan het gehele koninkrijk moesten achten, tochhadden ze de eerste en naaste betrekking opzulken, die ONDER HEN, εν υµιν, arbeidden.

". De apostel bedoelt in het bijzonder dieleraars (1) die dat gewichtige werk in hungemeente waarnamen; (2) die in hun gemoedals een geestelijke akker, met de spade en hetzaad van het Woord probeerden in te dringen.

$. Van die arbeiders hadden zij zelf heteerste en het meeste voordeel.

"

Immers, zo moeilijk de arbeid van dezedienaars was, zo nuttig was het voor degemeente. Dit blijkt uit de volgendeomschrijving: DIE UW VOORSTANDERS ZIJN IN

DE HEERE.A. ". Voorstanders zijn mensen (1) die voor

en over anderen gesteld zijn, (2) om die q teregeren qq te verzorgen qqq en met goedevoorbeelden voor te gaan, zoals de ouders hunkinderen, en voogden de onmondigen die vanouders beroofd zijn.

$. De apostel bedoelt door deze benaminggeen ander soort van dienaars. Die zelfdepersonen, aan wie hij zoëven de naam van

arbeiders had gegeven, noemt hij hiervoorstanders, om de natuur van hun arbeidwat nader aan te wijzen.

(. Trouwens, de zaken door die benaminguitgedrukt passen zeer goed op de leraars vande gemeente.

/. Ze zijn van God voor en over degemeente gesteld, om die goed te regeren doorhet Woord en de leer. 1 Tim. 5:17.

//. Ze zorgen voor het welzijn van degemeente, dat hen alles wat heilzaam is hentoegevoegd, en alles wat nadelig is van henafgeweerd wordt. Hun gebeden tot God; hetonderwijzen, vermanen en bestraffen van de

Page 24: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,1324

gemeente; het ontdekken en weerleggen vande vijanden van de waarheid, zijn tot datheilzaam doeleinde ingericht. Ze zijnhuisverzorgers Gods. Tit. 1:17. Die voor degemeente Gods zorg dragen. 1 Tim. 3:5. Zijwaken voor hun zielen. Hebr. 13:17.

///. Van hetgeen zij met woordenaanprijzen, dienen zij door de wandel levendevoorbeelden aan de gemeente te geven. Zezijn voorgangers. Hebr. 13:17. Hen raakt devermaning ook. 1 Tim. 4:12. Zijt eenvoorbeeld der gelovigen in woord, inwandel, in liefde, in den geest, in geloof, inreinheid. Tit. 2:7. Betoon uzelven in alles eenvoorbeeld van goede werken.

B. Wie is tot deze dingen bekwaam?Niemand uit zichzelf. Al hun bekwaamheid isuit God. Ze zijn voorstanders IN DE HEERE.

A. Die Heere waarvan de apostel spreekt(1) is Jezus Christus, Gods eniggeboren Zoon,(2) dat dierbaar Hoofd van de gemeente bovenalle dingen, q die wettige Heere Die door Zijndierbaar bloed Zich een bijzonder recht enmacht over de kerk verkregen heeft; qq dieonuitputtelijke en altijd overlopende Bron vanalle genaden, Die zowel leraars als gemeententot hum ambt en zaligheid nodig hebben.

B. Zal iemand die gewichtige arbeid om degemeente voor te staan, goed verrichten, hijmoet het IN de Heere doen.

". Het woord εν, in, (1) wordt vanverscheidene betrekkingen gebruikt, bv. q dieeen mens op een huis, een huis o hetfundament, en een ent op een stam heeft, qq dieeen werk heeft op zijn werkende enbewegende eindoorzaak. Hierom wordt hetvaak overgezet, in, van, wegens, door, tot,enz. (2) Die betekenissen zijn hier zodanig aanelkaar verknocht en ondergeschikt, dat mengeen enkele gevoeglijk kan uitsluiten.

$. Die de gemeente goed voorstaan zullen,/. dat in geestelijke gemeenschap met

de Heere moeten doen. (1) Ze moeten zelf inChristus ingelijfd zijn. (2) Ze moeten al hunwerk ook in Zijn gemeenschap verrichten. qHun ontelbare tekortkomingen moesten hengestadig de moed benemen, als ze zich nietsteeds inwonden in de mantel van Jezus’gerechtigheid. qq Hun krachten zouden sneluitgeput zijn, als ze niet in de kracht vanChristus, gelijk een ent in de stam, stonden endor het geloof daar krachten uit zogen. (3) Zezijn in die gemeenschap ook zo nauw met diegezegende Heere verknocht dat Hij hetZichzelf aantrekt wat hen wedervaart. Matth.10:40. Die u ontvangt, ontvangt Mij.

//. De Heere is de gebiedende,bewegende, werkende en eindoorzaak vandat goede voorstaan. (1) Ze doen het op Zijnbevel, van Zijnentwege, in Zijn Naam, gezag enplaats. Hij geeft herders en leraars. Ef. 4:11.2 Kor. 5:20. Zo zijn wij dan gezanten vanChristus wege, alsof God door ons bade;wij bidden van Christus wege. (2) Dehoogachting, liefde en gehoorzaamheid aanChristus moet het aandrijvende rad zijn dat hendrijft om Zijn erfenis voor te staan. (3) DeHeere werkt het in hen en verleent ze degenoegzame en nodig krachten. 1 Pet. 4:11.Indien iemand dient, die diene als uitkracht, die God verleent. Kol. 1:29. Waartoeik ook arbeide, strijdende naar Zijnwerking, die in mij werkt met kracht. (4) DeHeere moet het Doeleinde van hunambtsverrichtingen zijn. Ze moeten niet hethunne, maar hetgeen van Christus is,zoeken. Filip. 2:21. Ze mogen niet pogen degemeente aan zichzelf te doen kleven, maarmoeten ze van zich naar Christus wijzen. Zijzijn de bruidegom zelf niet, maar vriendenvan de bruidegom, die moet wassen, maarzij minder worden. Joh. 3:29,30.

C. Zo nadrukkelijk die omschrijving, in deHeere, is, zo gepast is die hier ter plaatse. (1)Hij onderscheidt zeer nadrukkelijk het echtevoorstaan dat getrouwe dienaars oefenen, vanhet verkeerde woelen van de trouwelozehuurlingen. q Deze vinden meer genoegen enheerlijkheid in het voorstaan en voorgaan inburgerlijke en aardse besturingen enbezigheden. Maar de anderen bemoeien zichhet liefst met geestelijke dingen, diebetrekking op de Heere hebben. qq Dezezoeken hun eigen begrippen en zinnelijkheid, ofde gevoelens van de mensen aan de gemeenteop te dringen. Maar de anderen zijnvoorstanders in de Heere, die eenvoudigproberen voor te dragen wat de Heere hengeboden heeft. qqq Deze proberen over heterfdeel van de Heere heerschappij te voeren,en een eigen gezag op te richten. Maar deanderen zijn voorstanders in de Heere, die alhun gezag van de Heere hebben en van ‘sHeeren wege de gemeente in nederigheiddienen. qqqq Deze verrichten alles door eigenlicht en natuurlijke kracht. Maar de anderen zijnvoorstanders in de Heere, die, terwijl ze huneigen krachteloosheid voelen, voortdurendzuchten dat de Heere in en door hun zwakheidwerken mag. qqqqq Deze bedoelen eigen eer,voordeel en gemak. Maar de anderen smekenwelmenend dat de Heere hun eigenheid meer

Page 25: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,13 25

en meer verwoest en hen toerust om Zijn eeralleen te bedoelen en te bevorderen. (2) Dieomschrijving is ook gepast om devoortreffelijkheid van dat voorstaan aan tewijzen. q Zo groot die Heere is, zo heerlijk enzalig is het een voorstander in Hem te zijn. qq

Zo wijs, machtig, genadig en getrouw dieHeere is, zo gegrond is ook de hoop dat hundienst, die ze in Hem verrichten, niet ijdel zalzijn; hoewel zij van het hunne niets kunnentoebrengen.

#

Dit is zeer bekwaam om de ongeschikstenmoed te geven om met gemoedelijkevermaningen vrijmoedig uit te komen, gelijk devolgende beschrijving meldt: DIE U VERMANEN.

". Νουθετειν, vermanen, (1) kan uit krachtvan zijn oorsprong betekenen, q of de zaken aanhet gemoed voor te stellen, qq of het onbedaardgemoed neer te zetten en tot bedaren tebrengen. (2) De Heilige Bladen gebruiken ditwoord van allerlei gemoedelijke behandelingen,onderwijzingen, vermaningen enbestraffingen.

$. Hier betekent het zelf de gehele dienstvan de leraren, voor zover die is ingericht omde gemoederen te raken.

(. /. De ware leraars houden zichvoornamelijk bezig met onderwijzen,vermanen, bestraffen, vertroosten, enz.

//. Zij proberen dit alles gemoedelijk tedoen. (1) Ze vergenoegen zich niet met dezaken maar aan het oor te brengen. Zeproberen het gemoed te raken, de zaken zoklaar aan het verstand voor te stellen, dat deredelijke wil daardoor krachtig overgehaaldwordt. 2 Tim. 4:2. Predik het woord; houdaan tijdelijk, ontijdelijk; wederleg, bestraf,vermaan in alle lankmoedigheid en LEER.(2) Het is hen niet genoeg enige voorbijgaandeaandoeningen en bewegingen in dehartstochten gaande gemaakt te hebben. Zearbeiden dat het gemoed, dat is verstand enwil, bedaard bij de waarheid stil gehoudenworden en daarin aanhoudend bevestigd mogenworden.

B

Zo voortreffelijk en nuttig de dienst vanrechte leraars voor de gemeente is, zozorgvuldig moet het ook zijn om zichbetamelijk daarin te gedragen; opdat ze geenvloek in plaats van zegen over zich brengen.Hiertoe wekt de apostel met deze woorden op:

erkent ze, en acht hen zeer veel in liefde, omhuns werks wil. Zijt vreedzaam onderelkander. Drie gewichtige plichten wordenhier aan de gemeente voorgeschreven, (1)erkentenis (2) hoogachting (3) en vrede.

!

Wil een gemeente van de leraars wezenlijkevrucht genieten, dan moeten zij degenen dieonder hen arbeiden ERKENNEN.

". Iemand erkennen is hier (1) niet enkelzijn naam en trekken van het aangezichtzodanig opmerken dat men hem van anderenonderscheiden kan. (2) Maar de voortreffelijkeeigenschappen van iemands persoon of ambt zoduidelijk en overtuigend in te zien dat men zich,overeenkomstig die, dankbaar, nederig engehoorzaam jegens hem gedraagt.

$. Daarom vermaant de apostel degemeente:

/. Dat ze nauwkeurig moesten opmerkende voortreffelijke eigenschappen van hunleraars en hun bediening, waarvan in het

voorgaande gesproken is. Ze moeten zichgedurig te binnen brengen hoe uitgebreid,gewichtig, nodig, nuttig en zwaar hun arbeidwas; hoe heerlijk en nauw hun betrekking op degemeente in de Heere was, omdat zevoorstanders van de gemeente zijn, die henvermanen.

//. De gemeente moest dezeeigenschappen en betrekkingen onderscheidenen duidelijk inzien, en met volle overredinggeloven. Ze moesten zorg dragen dat geenvooroordelen, verkeerde driften of vijanden vande waarheid hen misleidden dit uit het oog teverliezen of lagere gedachten daarvan, onderenig voorwendsel, te maken. 1 Kor. 4:1. Alzohoude ons een ieder mens, als dienaars van

Page 26: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,1326

Christus, en uitdelers der verborgenhedenGods.

///. Het moet geen dode maar een levendeerkentenis zijn, die hen krachtig aanspoort omzich overeenkomstig die voortreffelijkeeigenschappen betamelijk jegens hen tegedragen. (1) Hun gemoed moest met innigedankerkentenis vervuld zijn jegens ChristusDie deze boden van Hem tot hen zond, enjegens de dienaars die zo’n zware en nuttigearbeid in de gemeente verrichten. (2) Degelovige Thessalonicensen moesten q van hundienst een naarstig gebruik maken, qq zich aanhun onderwijzingen, vermaningen enbestraffingen onderwerpen, qqq en dat zwarewerk niet door liefdeloze tegenstrevingenzwaarder, maar door gebeden en eenvriendelijke omgang lichter en aangenaammaken. Hebr. 13:17. Zijt uw voorgangerengehoorzaam, en zijt hun onderdanig; wantzij waken voor uw zielen, als dierekenschap geven zullen; opdat zij dat doen

mogen met vreugde en niet al zuchtende;want dat is u niet nuttig. 1 Kor. 16:16. Datgij ook u aan de zodanigen onderwerpt, enaan een iegelijk, die medewerkt en arbeidt.3 Joh. :8. Wij dan zijn schuldig de zodanigente ontvangen, opdat wij medearbeidersmogen worden der waarheid. Rom. 16:2.Opdat gij haar ontvangt in den Heere,gelijk het den heiligen betaamt, en haarbijstaat, in wat zaak zij u zou mogen vandoen hebben.

(. Zo nodig deze plicht is, zo bezwaarlijk ishij. Hierom draagt de apostel het als deallergewichtigste in de eerste plaats voor. (1)Vooroordelen, achterdocht en hovaardigheidmaken hem donker en bezwaarlijk. (2) Maarzoveel te nodiger is het hem zorgvuldig in tescherpen. Het erkennen van leraars is deeerste bron, waaruit alle andere betamelijkegedragingen jegens die voortvloeien moeten.Zonder dit kan de gemeente geen zegen vanhun dienst met grond verwachten.

"

Omdat die erkentenis zo nodig is, oordeelt deapostel het dienstig het wezenlijke daarvannader te verklaren en aan te dringen, in dezewoorden: ACHT ZE ZEER VEEL, IN LIEFDE, OM

HUNS WERKS WIL.A. ". Ηγεισθαι, achten, is, wanneer men de

uitmuntende eigenschappen van een persoon ofzaak inziet, beoordeelt, in zijn gemoed verheften zich overeenkomstig dat gedraagt.

$. Die dan de voorstanders van degemeente acht,

/. Die merkt ze aan als uitmuntende enzeer nuttige personen. Hij is ver van die dwazegedachten van die dwazen die in hun hartzeggen, er is geen God, dat de leraars alleenom het domme volk nodig zijn, en dat men zijnwijsheid en hoogheid door het verachten enbespotten van die mensen het beste bekend kanmaken, niet denkend dat ze daardoor hundwaasheid en laagheid bij alle verstandigenverraden, en zichzelf het meest verachten. 1Tim. 3:1. Dit is een getrouw woord. Zoiemand tot eens opzieners ambt lust heeft,die begeert een treffelijk werk. 1 Tim. 5:17.Dat de ouderlingen, die wel regeren,dubbele eer waardig geacht worden,voornamelijk die arbeiden in het Woord ende leer. Filip. 2:29. Ontvangt hem dan in denHeere, met alle blijdschap, en houdtdezulken in waarde.

//. Die zo’n achting in zijn binnenstegevoelt, zal het ook naar buiten door woorden,gebaren en daden openbaren. Iemand zou zijnziel geweld moeten aandoen om een huichelaarte zijn, wanneer hij in zijn gemoed achting bezaten naar buiten verachting blijken liet.

B. Die verstandig is acht niet alleen hetachtenswaardige, maar zoekt ook een gepasteevenredigheid tussen de juiste waarde van dezaken en zijn achting te bewaren. Hoe groterde waarde van de zaken is, hoe groter ook zijnachting is. Het meeste weegt bij hem ook hetmeest. Omdat de voortreffelijkheid van deware Evangeliedienaars zeer groot is, daarommoet ook hun achting groot zijn: acht ze ZEER

VEEL.". Υπερ εκπερισσου, zeer veel betekent

eigenlijk een meer als overvloeiende mate.$. /. Wanneer men van de voortreffelijkheid

en nuttigheid van de leraars zo verheven denktals men kan, moet men zich voorstellen dat hetnog verhevener is dan men begrepen heeft.

//. Zoals een verkeerde achting die in hetschepsel eindigt, in de allerminste trap reeds tegroot is, zo kan een achting jegens de leraarsdie op hun betrekking op Christus, en op devoortreffelijkheid van hun werk gegrondvest is,niet te groot zijn. Want Christus en de dienstdie in Zijn Naam en plaats gebeurt, bezittenzo’n voortreffelijkheid dat men die nooit naarbehoren kan waarderen. Men leest nergens dat

Page 27: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,13 27

iemand over al te grote achting jegens dedienaars van de Heere, omwille van hun werk,bestraft werd. Maar men vindt veelvoorbeelden over welke God Zijn toorn wegensde verachting van Zijn boden heeft uitgegoten.2 Kron. 36:16. Maar zij spotten met de bodenGods, en verachtten Zijn woorden; zijverleidden zichzelven tegen Zijn profeten;totdat de grimmigheid des HEEREN tegenZijn volk opging, dat er geen helen aanwas.

C. Zal de achting goed en bestendig zijn, danmoet de liefde daarmee vergezelschapt zijn.Acht ze zeer veel IN LIEFDE.

A. ". Liefde (1) in het algemeen beschouwdis een redelijke en vrijwillige neiging van hetgemoed tot iemands hoedanigheden of welzijn,dat ons aanspoort om zijn gemeenschap tezoeken, of zijn welzijn te bevorderen. (2)Gewoonlijk onderscheidt men die in een liefdevan welbehagen en van toegenegenheid.Misschien nauwkeuriger in een liefde, of totiemands hoedanigheden, of tot zijn welzijn,omdat in alle soorten van liefde eenwelbehagen en toegenegenheid plaats heeft.(3) Men moet hier beide samenvoegen.

$. /. Hoewel de gemeente de gebrekenvan de leraars niet moet goedkeuren, tochmoeten ze een vrijwillige neiging van hetgemoed tot hun personen, bediening en welzijnbezitten.

//. Die moet zo levend en krachtig zijn datze q een gemeenzame omgang met hem nietvermijdt maar naarstig zoekt; qq hun welzijnnaar vermogen probeert te bevorderen; qqq henin alles wat betamelijk is genoegen probeert tegeven; qqqq ja alles probeert te doen wat Paulusin een zeer opmerkelijke plaats aan de liefdetoeëigent. Ik heb het oog op een plaats die menzeer moeilijk in het geheugen kan prenten, ennog moeilijker in praktijk brengen, die welwaard is dat men die elke dag onderzoekt, ofmen hem nog in het geheugen bewaard heeften in alle gevallen uitgeoefend heeft. Hij staatin 1 Kor. 13:4-7. De liefde is lankmoedig, zijis goedertieren; de liefde is niet afgunstig;de liefde handelt niet lichtvaardiglijk, zij isniet opgeblazen; zij handelt nietongeschiktelijk, zij zoekt zichzelve niet, zijwordt niet verbitterd, zij denkt geen kwaad;zij verblijdt zich niet in de ongerechtigheid,maar zij verblijdt zich in de waarheid; zijbedekt alle dingen, zij gelooft alle dingen,zij hoopt alle dingen, zij verdraagt alledingen.

B: Die grote achting en ongeveinsde liefdehebben de allernauwste betrekking op elkaar:acht hen zeer veel IN liefde.

". De ware achting veroorzaakt deliefde (1) Men kan niets beminnen waar menniets beminnelijks in opmerkt, of het acht. (2)De achting is ook niet waar, als de liefde er nietuit voortvloeit.

$. Zoals de achting de liefde bevordert, isde liefde de achting weer dienstbaar. Dedienaars zijn mensen die zwakheden hebben.De verdorvenheid kan daar aanleiding uitnemen tot verachting. Maar de liefde zal datverhoeden. 1 Pet. 4:8. De liefde zal menigtevan zonden bedekken.

(. De liefde onderscheidt ook de wareachting van alle schijnachting; q van gedwongenen gemaakte betuigingen; qq van datonbetamelijke opzien tegen de leraars,waardoor men belet wordt eenvoudig met henom te gaan en openhartig te spreken. De liefdedrijft zo’n pijnlijke en schadelijke vrees buiten.

D. Maar hoe zal men die mensen achten enbeminnen, die zelf belijden dat ze nietsachtbaars of beminnelijks in zich hebben? Veelonder hen zijn van een lage en geringe afkomstin deze wereld. Hoe zal een aanzienlijke diekunnen achten? Ze hebben vaak dingen in hunbestaan die stoten. En ze laten wel eensgebreken zien die men namelijk niet beminnen,maar afkeuren moet. Hoe zal men zulkenachten en beminnen? De lieden van de wereld,die zo laag van geest en vleselijk zijn, dat zeniets dan aardse dingen kennen, achten enbeminnen, zal dit onbestaanbaar schijnen. Maarmensen die een wat verhevener geest bezitten,die het hemelse en onzichtbare boven hetaardse en zichtbare schatten, kunnen dit welsamenvoegen. Want de grond van achting enliefde jegens de Evangeliedienaars is niet in hunburgerlijke afkomst, natuurlijke hoedanigheden,en ook niet in een in dit leven onverkrijgbarevolmaaktheid, maar in hun werk: acht hen zeerveel in liefde OM HUNS WERKS WIL.

A. De apostel spreekt hier van dat zware,nuttige en gemoedelijke werk, dat de leraars inJezus’ Naam, plaats, kracht en gemeenschapverrichten, tot bevordering van de zaligheid vande gemeente, waarvan in het voorgaandegesproken is.

B. In dit werk is de ware grond van deachting en liefde jegens hen.

". Tussen de personen en hun werk iszo’n nauwe betrekking dat ze niet gevoeglijkvaneen gescheiden kunnen worden.

Page 28: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,1328

$. Heeft men achting en liefde voor hunwerk, dan zal men het tot de personen, omwillevan het werk, ook uitbreiden. (1) Hun werk iste arbeiden in het Woord van God en deuitbreiding van Zijn rijk. Daaraan moeten zealle krachten van gemoed en lichaamopofferen, en veel zwarigheden en moeitendoorworstelen. Heeft iemand achting voor hetWoord van God en de uitbreiding van Zijn rijk,dan zal hij ook die mensen, die daarin arbeiden,achten en beminnen. (2) Ze doen hun werk inJezus’ gemeenschap, Naam en plaats. Heeftmen achting en liefde jegens dat gezegendHoofd, dan zal men die ook om Zijnentwiljegens Zijn dienaars hebben. (3) Hun werk isnuttig voor de gemeente. Ze zijn hunvoorstanders die hun gemoed bearbeiden. Diedan achting en liefde heeft tot zijn zaligheid,gemoedelijke en geestelijke bevindingen, zalook achting en liefde gevoelen jegens diemensen, die het bevorderen.

C. De aanmerking van deze grond van deachting en van de liefde heeft hier drieerleinuttigheden.

". Het onderscheidt de ware achting enliefde van de valse. Men kan achting en liefdevoelen jegens iemands uiterlijke hoedanighedenvan afkomst, natuurlijks gaven van het gemoed,schranderheid, zachtheid, vriendelijkheid enweldadigheid, terwijl men van zijn werk afkerigen onverschillig is. De ware achting en liefdebestaat anders. De genoemde dingen kunnendie ook wel aangenaam zijn, maar het houdt dieniet voor zijn enigste of voornaamste gronden.Het grondt zich voornamelijk en vaak alleen inhet werk.

$. Het spoort krachtig tot achting enliefde aan. Want men kan de dienaars nietverachten of liefdeloos behandelen, of menmoet ook hun arbeid en Heere, en zijn eigenzaligheid verachten.

(. Het verdedigt de achting en liefdetegen ongegronde voorwendsels. Wantomdat de grond van de achting en liefde in hetwerk is, mag men hen die niet weigeren,hoewel men in hen gebreken en zwakhedenontdekte, die men niet achten of beminnen kanen mag.

#

De voorgestelde plichten zijn tot het welzijnvan de gemeente zo noodzakelijk dat ze nietalleen voor een tijd, maar gedurig beoefendmoeten worden. Maar dit zal niet gebeuren alsde vrede niet te hulp komt. Hierom voegtPaulus na zijn verheven wijsheid hier nietzonder reden toe: ZIJT VREEDZAAM ONDER

ELKANDER.A. ". /. Ειρηνε, vrede (1) wordt van ειρειν,

samenhechten, afgeleid. (2) De vrede is eennauwe samenvoeging van de gemoederen, ingevoelens, gezindheid en liefde, zichopenbarende naar buiten in woorden, werkenen omgang.

//. Ειρηνευειν, vreedzaam zijn, betekentdie edele vrede te beminnen en naar vermogente bevorderen.

$. Zo beveelt de apostel de gemeente,/. dat hun gemoederen in gevoelen en

gezindheid zeer nauw zouden overeenstemmenen samengevoegd zijn, en dat in woorden,werken en omgang naar buiten openbaren. 1Kor. 1:10. Maar ik bid u, broeders, door denNaam van onzen Heere Jezus Christus, datgij allen hetzelfde spreekt, en dat onder ugeen scheuringen zijn, maar dat gijsamengevoegd zijt in eenzelfden zin, en ineen zelfde gevoelen. Filip. 2:2-4. Zo vervultmijn blijdschap, dat gij moogt eensgezind

zijn, dezelfde liefde hebbende, van eengemoed en van een gevoelen zijnde. Doetgeen ding door twisting of ijdele eer, maardoor ootmoedigheid achte de een den anderuitnemender dan zichzelven. Een iegelijk zieniet op het zijne, maar een iegelijk zie ookop hetgeen der anderen is. Filip 3:15,16.Zovelen dan als wij volmaakt zijn, laat onsdit gevoelen; en indien gij iets anderszinsgevoelt, ook dat zal u God openbaren.Doch, daar wij toe gekomen zijn, laat onsdaarin naar denzelfden regel wandelen,laat ons hetzelfde gevoelen. Mensen dietwistgierig zijn, zijn opgeblazen, en wetenniets, hebben een verdorven verstand, zijnvan de waarheid beroofd, menende, dat degodzaligheid een gewin zij. 1 Tim. 6:4,5. 1Kor. 11:16. Doch indien iemand schijnttwistgierig te zijn, wij hebben zulkegewoonten niet, noch de Gemeenten Gods.

//. De gemeenten moeten deze vrede hoogwaarderen, alle middelen gebruiken om die testichten, te bevorderen en te bewaren. En alleszorgvuldig vermijden wat die zou kunnen storenof nadelig zijn. Rom. 14:19. Zo dan laat onsnajagen, hetgeen tot den vrede dient. Spr.12:20. Degenen die vrede raden, hebbenblijdschap.

Page 29: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,13 29

B. Hoewel men met alle mensen, als hetmogelijk is, vrede moet houden; toch dient dithet meest nauwkeurig behartigd te wordendoor degenen, die tot één geestelijk lichaamverenigd zijn. Zijt vreedzaam ONDER ELKAAR.

". De personen die de apostel hier op hetoog heeft zijn (1) vooreerst de leraars en degemeente (2) en dan ook de gewone leden vande gemeente met elkaar.

$. /. De vrede moet eerst stand grijpentussen de leraars en de gemeente. (1) Deleraars moesten hun dienst zo proberen waar tenemen, dat de vrede, zoveel hen mogelijk was,niet gestoord maar bevorderd werd. (2) Degemeente moet van hun kant ook vreedzaamzijn jegens de leraars. Ze moeten niet proberenom wat anders dan de leraars te gevoelen,alsof het een teken van bijzondere wijsheid,godzaligheid en getrouwigheid zou zijn,wanneer men iets dat van de leraars verschilt,kon en durfde voortbrengen. De gemeente wasniet geroepen om de leraars te leren, tegen tespreken en hun eigen bevattingen tegen hetgevoelen van de leraars te verspreiden en doorte drijven. Maar ze dienden in datgene, waar zetoe gekomen waren, naar dezelfde regel tewandelen en hetzelfde te gevoelen. En, als zeiets anders gevoelden, door ootmoedigheid huneigen bevattingen eerder verdenken, dan dievan de leraars; en bidden dat God de ene en deandere de waarheid nader mocht openbaren.Filip. 3:15,16.

//. Zo vreedzaam de gemeente met zijnleraars zijn moest, zo vreedzaam dienden ookde gewone leden onder elkaar te zijn. Rom.12:18. Indien het mogelijk is, zoveel in u is,houdt vrede met alle mensen.

C. Maar welke invloed heeft de vrede op deplichten jegens de leraars en het heilzamegebruik van hun dienst? Voorzeker, een grote.

". De vrede tussen de leraars en degemeente is voor beiden nuttig en nodig.

/. De twist van de gemeente met hunleraars doet eerst de leraars groot nadeel. (1)Hierdoor maakt het de zware arbeid voor diemensen nog zwaarder. (2) Het beneemt hen devrijheid voor te dragen wat nuttig is. Want vaakmoeten de dienaars in zulke gelegenheden inhet openbaar of bijzondere gesprekken zwijgenvan zaken, die anders nuttig konden zijn; opdatachterdochtige en twistgierige mensen zichzelfdaar geen kwaad mee doen mogen. (3) Hetverzoekt de leraars tot verdrietigheid,

moedeloosheid, traagheid en vele andereschadelijke aandoeningen.

//. De gemeente doet zich door die twistook zelf de grootste schade. (1) Het maakthun gemoed voor de dienst onvatbaar. Eentwistgierig gemoed maakt zichzelf het horenvan de dierbaarste waarheden, deonderwijzingen, vermaningen en bestraffingen,die anders lieflijk en aangenaam zouden zijn,recht lastig en pijnlijk. Het kwelt de geest doordingen die het verkwikken konden. Het vervulthet gemoed met vooroordelen tegen de heiligstewaarheden, en brengt zelf in verzoekingen om,uit twistzucht, in schadelijke dwalingen tevervallen. (2) De twistgierigheid tegen deleraars sluit het gemoed van nederige en tederegodzalige mensen, die bij hun hart leven, voorzulke trots lieden toe. (3) Zo’n twist stremt deloop van het Evangelie bij anderen. Want dewereld is zo verdorven dat veel lieden lievernaar enige twistgierige dwazen luisteren, dannaar vele verstandige godzalige leraars, die metreden antwoorden.

$. Even schadelijk is het, wanneer de ledenvan de gemeente met elkaar twisten.

/. Dit is voor de leraren zeer hinderlijk inde dienst. (1) Ze moeten vaak tegen hun zin deedele tijd verspillen in het aanhoren,onderzoeken en wegruimen van nietigekleinigheden, opdat er geen grotere onheilen uitvoortkomen mogen. (2) Ze moeten velebekommeringen en zorgen ondergaan, dat zezich voorzichtig en getrouw gedragen mogen,om dat twistvuur niet te vergroten maar tedempen. (3) Veelal verenigen onvreedzamemensen zich om de gehele twist op het hoofdvan de leraars te draaien, wanneer dieonpartijdig proberen te handelen en geen vanbeiden volkomen gelijk kunnen geven.

//. Die onderlinge twisten doen aan degemeente zelf het grootste nadeel. Ze zijnoorzaak dat de gemoederen zich met allerleischadelijke kleinigheden en beuzelingenophouden, inplaats van dat te behartigen, wattot hun wezenlijk heil en zaligheid dienen kon.Ze verbannen de Geest en de zegen van deHeere. Jak. 4:5. De Geest, Die in ons woont,heeft Die lust tot nijdigheid? 1 Kor. 14:33.God is geen God van verwarring, maar vanvrede. Jak. 3:18. De vrucht derrechtvaardigheid wordt in vrede gezaaidvoor degenen, die vrede maken.

II

Page 30: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,1330

De BETREKKING van de vermaning op het OOGMERK.

Die de verklaarde plichten in nauwkeurigeoverweging neemt, zal duidelijk kunnen zien datze niet alleen geschikt zijn tot bevordering vanhet ware heil van de zielen in het algemeen;maar ook in het bijzonder als gepaste middelendienen tot volharding en verdere aanwas inde genade. Als iemand deze middelenverzuimt of versmaadt, die kan zich niet metenige grond beloven dat God hem voorspoedigzal maken. (1) Want de genadestaat is aan veleverzoekingen blootgesteld, waardoor dekinderen van God in gevaar zijn uit hunheerlijke staat uit te vallen, of tenminste zeer teverachteren, wanneer ze aan zichzelfovergelaten zouden worden. God Die in dezewereld alles door middelen wil werken, opdatmen Zijn wijsheid, macht en goedheid zoveel teklaarder en te meerder ondervindt, wil Zijn volkniet onmiddellijk bewaren en doen toenemen.Hij wil dat door onderwijzingen, vermaningenen waarschuwingen, overeenkomstig deredelijke natuur van de gelovige, verrichten.

Hiertoe heeft hij de leraars verordend engegeven. Ef. 4:11. Versmaadt iemand datmiddel van God verordend, die kan de vruchtdaarvan niet verwachten. Of God moestonmiddellijk werken, of, na de zinnelijkheid vande mensen andere en ongepastere middelengeven, wat een dwaasheid zou zijn te denken,en goddeloosheid te begeren. (2) De leraarszijn door de Heere gesteld. Ze staan in ZijnNaam en plaats. Wat hen wedervaart trekt HijZichzelf aan. Matth. 10:40. Wanneer degezanten van een vorst mishandeld worden, zalhij zich dat aantrekken, zijn gezanten naar huisroepen, en dat ongelijk weleens door een oorlogproberen te wreken. Veracht men de bodenvan God, dan trekt de Heere het Zich aan. Hijtrekt de boden des vredes wel eens in, en zendtin hun plaats boden van veel kwaad. Toen hetoude volk spotte met de boden van God, en Zijnwoorden verachtte, ging de grimmigheid van deHeere tegen Zijn volk op, dat er geen helen aanwas. 2 Kron. 36:16,17.

3.6. Toepassing

I. Zo nuttig deze vermaning dan is, zo nodigis ook de uitoefening daarvan. Niet alleen voorde Thessalonicensen maar ook voor ons. Hetbehelst drie voorname zaken, die bij detegenwoordige plechtigheid onze nauwkeurigeopmerking vereisen. (1) Wanneer men van deplicht van de gemeente jegens zijn leraarsspreken wil, moet men zijn ernst metzachtheid, nederigheid en vriendelijkheidbekleden, om de genegenheden van detoehoorders te winnen en te bewaren. Zo doetPaulus: hij zendt vooraf, wij bidden u,broeders. (2) De leraars zijn beroepen om inde gemeente te arbeiden, die voor te staan inde Heere, en die te vermanen. (3) Wil degemeente van deze kunst zegen genieten, danmoet hij de leraars erkennen, veel achten inliefde om huns werks wil, en vreedzaam zijn.

II. A. Het eerste stuk raakt mij, die de nood isopgelegd, om van de plicht van de leraars envan de gemeente te spreken. (1) Het gebiedtmij niets anders voort te brengen dan wat deapostelen en profeten, ja de Drieënige God Zelfgesproken hebben. (2) Ik moet alles inootmoedige nederigheid en oprechte liefde, alsuw dienaar en broeder voordragen. (3) Ikmag u niets gebieden, maar moet alles van u

biddend begeren. Ik mag echter nietonverschillig zijn of uw oren en harten voorhetgeen ik in de Naam van de Heerevoordraag, gesloten of geopend zijn. Ik moeternstig begeren dat u de vermaningaandachtig mag horen, gewillig aannemen enzorgvuldig in praktijk brengen.

B. Met zo’n gemoedsgestalte nader ik eersttot u, MIJN WAARDE MEDEBROEDER, die Godgeroepen heeft om het ambt van een dienaarvan het Nieuwe Testament aan deze plaatswaar te nemen. Ik kom niet tot u als uw leraardie zich aanmatigt u te onderwijzen; maar alsuw broeder, om u alleen te herinneren diedingen waarvan u zowel als ik ten volleverzekerd bent. Ik gebruik zoveel te meeronbeschroomde vrijmoedigheid in het spreken,omdat ik u niets anders wil voorhouden danwaartoe ik mijzelf het eerst verbonden acht, enin de vervulling waarvan ik mijn gelukzaligheidstel.

A. Het gewichtige ambt dat u heden aandeze plaats plechtig aanvaardt, vereist van u:

!. Een zware arbeid. Uw eerste envoornaamste erenaam is die van een arbeider.U komt hier niet om aardse eer, gemak en

Page 31: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,13 31

voordeel te vergaderen, maar om uw krachtenin een zware arbeid te verteren.

". Die arbeid is zoveel te ontzaglijkerals de bijzondere stukken daarvanveelvuldiger en gewichtiger zijn.

a. Het eerste raakt uw eigen ziel, omdie tot een buit te hebben. Hoe zou ons het heilvan anderen ter harte kunnen gaan, als wij dievan onszelf verwaarloosden? Zullen wij degangen van de Heere in de harten van onzegemeente onderscheiden kennen; zullen wij hetware werk van de genade en het bedrieglijkeschijnwerk van de natuur gegrondonderscheiden; zullen wij bekommerde zielenbegrijpelijk besturen; zullen wij degemoedsklachten van begenadigden goedverstaan, hun zwakheden medelijdendverdragen en verstandig genezen; dan zal hetniet genoeg zijn dat wij het werk van de genadein de spiegel van de waarheden buiten onsbeschouwen, maar wij moeten het ook zelf inonze eigen zielen bevinden. Hoe bang zou onsde dood vallen; hoe onverdragelijk de nimmereindigende eeuwigheid, wanneer wij de weg diewij anderen aanwijzen niet zelf bewandeldhadden; en in die rampzaligheid zelf wareningelopen, waarvoor wij anderengewaarschuwd hebben; wanneer die vloekenover onze eigen hoofden samensloegen, die wijvan anderen hebben geprobeerd af te wenden.

Maar ach! Wat een arbeid is er nodig om eenleraarsziel te bergen! De zaligheid is voor geenmensen op aarde moeilijker dan voor deleraars. Geen mensen op aarde staan aan meerverzoekingen bloot om hun zielen te verliezendan de leraars. De gehele macht van deduisternis legt voor hun zielen de meeste engevaarlijkste hinderlagen; zoals de vijand in deoorlog zich het meest verblijdt wanneer hij deaanvoerders kan neervellen of gevangennemen. Hoe gemakkelijk kan het gebeuren datde verdorven natuur zich vergenoegt met hetweten en spreken van geestelijke dingen,zonder toe te zien of wij het ook bevinden. Hoegemakkelijk kan men van zichzelf afzien,wanneer men op anderen moet zien. Wat eengenade hebben wij nodig om tot onszelf in tekeren, wanneer wij in het prediken,catechiseren en samenspreken al onzekrachten moeten inspannen om de waarheidverstaanbaar voor te dragen, en zorgvuldig teletten op de toestand van onze gemeentedaaronder.

b. Zo ernstig wij arbeiden om onzezielen te behouden, zo ernstig moet ook de

arbeid zijn om te behouden die ons horen.O! ontzaglijke arbeid!

"". Vestig uw ogen en harten eensop deze vergadering. Hoeveel mensen ziet udaar die tot uw gemeente behoren? Ieder vanhen is met een onsterfelijke geest begiftigd.Daar zijn sommige onder die kostbaarder zijndan al de schatten van deze wereld, omdat Goddie van eeuwigheid onder Zijn hart gedragenheeft, en door het bloed van Zijn Eigen Zoonheeft laten kopen. Al die zielen wordenvandaag op de uwe gebonden, dat u al uwvermogens aan zoudt wenden tot bevorderingvan hun zaligheid. Als er één door uw schuldverloren ging, dan zou God zijn bloed van uwhanden eisen. God zal u eens voor Zijnrechterstoel dagvaarden om u daar rekeningvan alle zielen af te eisen. En u zult Hem die indie grote dag ook moeten geven. O! ontzaglijkedag!

$$. Wensen wij in die dag van hetzielebloed van onze gemeente vrij te zijn, danmoeten wij in de dagen van dit leven allearbeid die tot behoudenis van hun zielendienstbaar kan zij, getrouw proberen aan tewenden.

aa. Tot die arbeid behoort, in deeerste plaats, een zorgvuldige naarstigheid omde staat van een ieder van onze gemeenteonderscheidenlijk te kennen.

(1) Wij moeten met veel omzichtigheidonderzoeken tot wat voor soort van menseniedereen van onze gemeente gebracht moetworden. Of wij hem met grond onder dekostelijke kinderen van Sion tellen mogen, danof wij hem nog voor een ongelukkige natuurlinghouden moeten. Als wij dit niet weten, danzullen wij ons ambt niet getrouw bedienenkunnen. Hoe zullen wij het kostelijke van hetsnode uittrekken, als wij het niet onderkennen?Wie zou iemand in een kostbare kruidentuinaannemen om te wieden, wanneer hij hetkostelijke kruid van het schadelijke onkruid nietwist te onderscheiden? Hoe zullen wij derechtvaardigen zeggen dat het hen wel gaanzal, en de goddelozen dat het hen kwalijk zalgaan, als we niet weten wie die rechtvaardigenen wie die goddelozen zijn?

Hoe verschrikkelijk is het door zijn schuld dehanden van de goddeloze te sterken, en het hartvan de rechtvaardige, die God geen smartaandoet, te bedroeven? Dat maakt iemandwaardig dat hij met een molensteen aan de halsgeworpen werd in de zee, waar die het diepsteis. Maar hoe zullen wij ons voor zo’n ongelukwachten kunnen, als wij niet weten wie

Page 32: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,1332

goddelozen en wie rechtvaardigen zijn? Die indit stuk aan God, de naaste en zijn eigengeweten getrouw wil zijn, ontmoet eenontzaglijke arbeid. Sommige mensen makendoor hun grove onkunde, onrechtzinnigebelijdenis van de gronden van de zaligheid, enhun goddeloos leven het zo duidelijk openbaar,dat zij goddelozen zijn, dat men niet langbehoeft te onderzoeken tot welke soort zijbehoren. 1 Tim. 5:24. Maar er zijn ook anderendie van Gods kinderen enige spreekwijzenhebben overgenomen, die door algemeneverlichting en werkzaamheden zeer nabijkomen, die, omdat ze zeer begerig zijn naar denaam van een godzalige, het daarop toeleggenom de godvruchtigen na te bootsen, en hunonboetvaardig gemoed daaronder te verbergen.Ach! hoe moeilijk is de arbeid om dit soort vanmensen recht te onderkennen. Men is verplichtaan de ene kant de uitdrukkingen en de goedeschijn van deze mensen zo lang men kan tenbeste te duiden, maar ook aan de andere kant,wanneer men gegronde reden vindt om tevermoeden dat hun hart niet recht is met deHeere, hartelijk te wensen en te arbeiden datze uit hun gevaarlijke toestand gered mogenworden. Daar bevindt men zich dan in groteverlegenheid wat men denken en doen moetom de liefde van de naaste zowel niet op deene als op de andere wijze te benadelen. Insommige mensen is de genade van God zoduidelijk uit hun belijdenis en gedrag tebespeuren, dat er niet de minste moeilijkheidoverblijft, of men moet zulken onder dekostelijke kinderen van Sion tellen. Maar er zijnook veel echte kinderen van God, waar degenade zeer verborgen is. Sommigen ontbreekthet aan voldoende vaardigheden om zichduidelijk uit te drukken. In anderen is een grotemate van verdorvenheid overgebleven,waaronder de genade als een vuur onder de asverborgen ligt. Anderen proberen door eenschadelijke vreesachtigheid of verkeerdbestuurde zucht tot oprechtheid de ontvangengenade te verbergen, te verdonkeren, ja zelfsuit te roeien. Hier vindt men weer nieuwearbeid om de minste trap van de genade uitzoveel duisternissen, verdorvenheden enzwaarmoedigheden op te delven, opdat men deminsten van Jezus’ kinderen niet bedroeft, daarde Heere hem geen smart wil aandoen. Wantde handelwijze van sommigen die de zwakkekinderen van God hard behandelen enonbarmhartig voor het hoofd stoten onder datellendig voorwendsel dat, als ze genade hebben,het hen niet zal schaden, is een smakeloze

onbarmhartigheid, geheel strijdig met hetgedrag van de opperste Herder van deschapen, Die de lammeren in Zijn armenvergadert, en tegen het medelijdend gestel vandie knechten die medelijden hebben met Sionsgruis. Als zulke mensen bedaard overwogenwat in Ezech. 13:22 en Matth. 18:6 geschrevenstaat, dan zouden ze voor zo’n trouwelozegetrouwheid vervaard worden. De jammerlijkeuitvlucht dat die harde bejegeningen voor Godskinderen nuttig zullen zijn, kan het even weinigwettigen, als de vurige pijlen van de bozen ende vervolgingen van de wereld goedgekeurdkunnen worden, omdat ze degenen die Godliefhebben, moeten medewerken ten goede.

Soms kan men eindelijk duidelijker achter detoestand van de mensen komen. Wanneer meneen tijdlang op hun wegen heeft gelet, en hetéén met het ander heeft vergeleken, vindt meneindelijk wel gewichtige gronden waarop mendeze, voor nu, als onbegenadigde, maar deandere als begenadigde behandelen moet.

Maar men ontmoet ook velen omtrent wiemen altijd in het onzekere blijft, en niet weet totwelke soort men die brengen moet. Er is veelarbeid nodig om zijn oordeel op te schorten, enzich zo te gedragen dat men hen geen nadeeldoet, maar zulke zaken voordraagt die hen totnut kunnen zijn, hetzij dat ze onbekeerd, hetzijdat ze bekeerd zijn.

(2) Die de arbeid in het akkerwerk van deHeere getrouw wil waarnemen, kan zich nogniet vergenoegen, wanneer hij weet tot welkehoofdsoort hij de mensen, die hij behandelenmoet, behoren. Omdat alle onbekeerden niet opdezelfde wijze bestaan, en onder debegenadigen een grote verscheidenheid plaatskan hebben, daarom moet een dienaar van degemeente, ook aangaande dat nog een meerbijzonder onderzoek instellen.

Zal men een onbekeerde zijn bescheiden deelgeven, men dient dan wel aan te merken of hijin grove openbare ergernissen uitspat. Of hijeen openbare tegenstander van de godzaligheidis, of een onverschillige, of een gewonetoestemmer. Of hij onder de gerusten enzorgelozen, of onder de bekommerden enverlegen mensen behoort. Of hij zichzelfonwetend bedriegt, of een opzettelijkehuichelaar is. Of zijn bekommeringen uitredeloze aandoeningen, of uit redelijkeontdekkingen van zijn gevaar ontstaan.

Met die zelfde nauwkeurigheid dient men ookde bijzondere gesteldheid van de begenadigdente onderzoeken. Want op een andere wijzemoet men handelen met bevestigde zielen.

Page 33: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,13 33

Anders dan die welke aangaande hungenadestaat in gedurige twijfelingen zijn.Anders met die nabij de hemel leven. En weeranders met hen die hun goed met de verlorenzoon in een vreemd land verteren.

(3) Zullen wij iedereen de gepastegeneesmiddelen met grond toedienen, danmoeten wij ook goed begrepen hebben, welkezijn voornaamste en bijzondere ziekte is. Omhiertoe te geraken moet men weer nieuwearbeid besteden. Men moet veel soortenomstandigheden samen nemen en met elkaarvergelijken, om gewaar te worden, bv. wat tochde voornaamste strik is waardoor die goddelozein het martelaarschap van zulke groveongerechtigheden zo zwaar en sterk gebondenis. Welke de voornaamste vooroordelen zijn diedeze en gene bittere vijanden tegen de Heereen Zijn volk hebben. Op welke zandgrond diezorgeloze zo gerust zijn hoop bouwt. Met watvoor rietstaf die ongelukkige zelfbedrieger zijnziel doorboort. Achter wat voor masker diehuichelaar zijn onoprechtheid verbergt. Wat devoornaamste berg van moeilijkheid is, waarvoordie bekommerden zo lang zij blijven staan. Watde voornaamste oorzaken zijn, waarom diegodzalige, in wie de tekens van de genade vooranderen zo duidelijk schijnen, tot geenzekerheid aangaande zijn staat kon komen. Watde oorzaak van die ziekte is waarin dieoprechte godzaligen zo lang hebben moetenkwijnen.

bb. Kennen wij de staat en dekwalen van de zielen die wij behandelenmoeten, dan moeten wij ook arbeiden om eengegronde kennis te hebben van degeneesmiddelen die tot hun genezingovereenkomstig hun staat nodig zijn.

/. De waarheden van het zaligEvangelie moeten wij gegrond enonderscheiden inzien.

(1) Het onderscheid tussen wet en Evangelieen de nauwe betrekking die zij op elkaarhebben, dienen wij in de grond te verstaan. Dewet is geestelijk, wijd uitgestrekt over allevermogens, inwendige en uitwendige daden vande mensen, in alle gevallen en gelegenheden.Hij is heilig, billijk, rechtvaardig enonveranderlijk. Hij moet in zijn volle luister, in alzijn eisen en bedreigingen voorgesteld worden.Maar het doel van de wet in hetgenadeverbond is helemaal niet de zondaar aante sporen om uit zijn eigen vermogen zijn eisente vervullen, en zijn eigen gerechtigheid totnadeel van het Evangelie daardoor op terichten. Het dient integendeel om de

bescheidenste mens van zijn zonde, schuld enonmacht te overtuigen, dat hij, wanhopend aanzijn eigen deugdzaamheid, gerechtigheid enkracht, van zichzelf en de wet af, en tot deZaligmaker, in het Evangelie geopenbaard enaangeboden, uitgedreven wordt. Het Evangelieleert ons dat de enige wet van volkomenrechtvaardiging in Jezus’ volmaakte voldoeningis voor goddeloze ter dood veroordeeldezondaars, die niets in zichzelf hebben waaromGod hen zou kunnen aanzien. Dat de Zoon vanGod Zijn sterkte wil schenken aan krachtelozedienstknechten van de zonde, om hendienstbaar aan de gerechtigheid te maken. Endat alle ware godzaligheid uit dat geloof inJezus’ gerechtigheid en sterkte geboren wordt.Dit Evangelie moet in zijn uitgebreidheid engepastheid zodanig worden aangedrongen, datde allerellendigste zondaar, die bij de wet nietsheeft overgehouden, een gegronde en ruimehoop van zaligheid vindt. Dat hij niet het minstevan de wet behoeft te doen omgerechtvaardigd te worden, maar nadat hij omniet uit Gods genade gerechtvaardigd is, doorde kracht van Christus zeer ernstig poogt omnaar alle geboden van de wet, uit liefde endankbaarheid, te wandelen. Als wij dezewaarheden niet echt verstaan, dan zullen wijgeen zielen recht kunnen besturen, en wij zullenin een aanhoudend gevaar staan om of de wet,of het Evangelie te benadelen.

(2) Het wezen van het geestelijk levenmoeten wij ook onderscheiden onderkennenvan het gewone werk van de tijdgelovigen. Enhet welwezen moeten wij onderkennen van deomstandigheden die met het geestelijk levenwel eens vergezelschapt, maar in allebegenadigden niet even gelijk zijn. Als wij indeze dingen duister zijn, lopen wij gevaar, òftijdgelovigen voor ware begenadigden aan tezien, òf echte godzalige mensen te bedroevenen in hun loop te stuiten, omdat ze misschiendeze en die dingen, die tot het welwezen en deomstandigheden, maar niet tot het wezen vanhet geestelijke leven behoren, niet bezitten.

(3) Wij moeten ook niet onkundig zijn in deverscheiden leidingen van de Geest, opdat wijons niet verstouten de vrije Geest aan eenleiding te binden, of Hem in Zijn werk teverhinderen wanneer Hij deze anders leidt dandie. Het doet groot nadeel, wanneer men zichzo’n algemene schets van overtuiging enbekering voorstelt, en daarop altijd zo bepaaldaandringt, alsof de vrije Geest aan al dieomstandigheden gebonden was. Veel kinderenvan God, in wie het wezen van de genade zo

Page 34: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,1334

klaar is als de dag, leven in gedurigebekommeringen, omdat zij ten aanzien van deomstandigheden zo niet geleid zijn als in die eneschets, die zij altijd horen, vermeld wordt.

(4) Onze kennis van genoemde zaken dientonderscheiden en vast te zijn. qOnderscheiden, omdat wij hem op veelmanieren moeten kunnen voorstellen, opdatallerlei soorten van mensen ons begrijpenmogen. qq Vast en zeker, opdat wij door zoveelmisvattingen en tegenstand, die ons door veleduistere en eigenzinnige mensen gemaaktwordt, niet aan het wankelen gebracht worden,maar bestendig en moedig in het spoor van dewaarheid voortgaan.

//. Tot de rechte, onderscheiden engegronde kennis van deze dingen kunnen wijnooit zonder een zware en aanhoudendearbeid komen. (1) Het Woord der waarheiddat onze enige regel is, moeten wij naarstigonderzoeken. Het is niet genoeg dat wij debegrippen buiten hun verband beschouwen. Wijmoeten nauwkeurig navorsen welke debepaalde mening van de Geest in elke plaats is.(2) Verscheidene vreemde talen, oudheidkundeen natuurkunde, die zonder moeilijke arbeid nietverkregen worden, zijn vaak van grotenuttigheid, en moeten daarom in het eenzame tehulp geroepen worden, zonder er in hetopenbaar mee te pronken. (3) De mond vannog levende, en de geschriften van overledenverstandige en godvruchtige mannen moetenwij vaak raadplegen. (4) Maar het meestedienst doet hier een aanhoudend worstelen inhet gebed om hemels licht, een gedurigeoefening in de geestelijke strijd, en een bedaardletten op de wegen van de Heere in onszelf enin anderen. Menigeen zou zoveel licht in degenade niet hebben, als hij zelf niet induisternissen geweest was, en met andereellendige geen nauwe omgang gehad had. DeHeere leerde Zijn knecht Mozes in hetdonkere.

cc. Nadat wij door veelvuldigearbeid de waarheid zelf gevonden hebben,ontmoeten wij weer een andere arbeid, om hetaan onze gemeente, overeenkomstig de staatvan iedereen, mee te delen en getrouw toe tepassen.

/. Hier moeten wij eerst arbeiden dat wijde gemoederen mogen innemen, omtoegenegen naar ons en de waarheid teluisteren wanneer wij die naakt en zonderbedeksels voordragen, omdat de verdorvennatuur daar veel tegen heeft. Maken wij dooronvoorzichtigheid en onnodige hardigheden de

gemoederen afkerig, dan zal onze overigearbeid bij hen tevergeefs zijn. Maar wat eenoplettendheid en wijsheid is hier niet nodig, omaan de ene kant de waarheid niet te bedekken,en aan de andere kant afkerige gemoederen inte winnen?

//. Wij moeten arbeiden (1) om deverhevenste waarheden zo duidelijk teverklaren, dat de allereenvoudigsten diebegrijpen, en de verstandigsten metaangenaamheid horen kunnen. (2) Watverklaard is moet uit zulke duidelijke engegronde beginselen worden afgeleid enbetoogd, dat het ongeloof zich door dewaarheid moet overwinnen laten, en despotters de mond gestopt wordt. (3) Uitbetoogde en verklaarde waarheden moeten wijduidelijk afleiden wat tot bestraffing vanopenbare goddelozen, ontdekking van gerusten,besturing van bekommerden, vertroosting vantreurigen, en herstelling van afgezakten dienenkan. (4) In deze allen moeten wij ons naar deverschillende gematigdheden van de personenschikken. Een verstandige geneesheer mengtde hoofdmedicijn naar de bijzondere gesteldheidvan zijn zieken, maar zo dat hij door detoevoegingen de kracht van dat medicijn nietverbreekt. Dezelfde zaken moeten wij aan dezeop een zachtere, en aan gene op een scherperemanier toedienen. 1 Kor. 9:20. Maar wijhebben goed toe te zien dat onzevoorzichtigheid geen trouweloze lafheid, enonze getrouwigheid geen onnodigevoorzichtigheid is.

///. De delen van onze dienst waarin wijdeze dingen behartigen moeten, zijn veelsoortig,en elk daarvan vraagt een bijzondere arbeid.(1) Hoeveel en van hoeveel soorten zijn depredikaties die wij doen moeten? Hier moetenwij niet omzien naar zulke stoffen, waarvan debehandeling voor ons de gemakkelijkste is,maar die voor de tegenwoordige gesteldheidvan de gemeente het meest nodig is. Hiermoeten wij goed toezien dat wij in de verklaringbij de bepaalde mening van de Geest blijven,zonder daar in te leggen wat ons en degemeente wel aangenaam en nuttig kon zijn,maar juist in die plaats door de Geest nietbedoeld wordt. Want door zo’n handelwijzewordt Gods Woord, de kennis en het geloof vande kinderen van God sterk benadeeld. Wat wijin de toepassingen voordragen moet in de tekstliggen opgesloten, en daaruit duidelijk wordenafgeleid. Maar het een en het ander vraagt veelarbeid en nadenken. (2) Onder de gewichtigstestukken van onze bediening moeten wij de

Page 35: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,13 35

catechisaties rekenen. Zonder die zouden degemeenten ons niet eens goed begrijpen. Zemoeten op veel manieren ingericht worden. Insommige moet men zich voornamelijk bezighouden met de begrippen te verklaren, opdat demensen de taal en de woorden van dewaarheid leren begrijpen. Veel mensen wetenniet wat voor denkbeelden zij verbinden moetenaan de woorden van zonde, Gods heiligheid,rechtvaardigheid, onafhankelijkheid, Jezus’gehoorzaamheid, voldoening, de rechtvaardigingvan een zondaar, zijn heiliging, enz. Al onsspreken over die stukken is vruchtelooswanneer ze deze begrippen niet verstaan. Veelmensen begrijpen niet wat een werk er nodig isom eenvoudige mensen, die alleen aan hetzichtbare gewend zijn, en voor afgetrokkendenkbeelden onvatbaar zijn, die begrippen aanhet verstand te brengen, en door eenvoudigegelijkenissen op te helderen. Heeft men hen detaal geleerd, dan is er werk nodig om, in eenander soort van catechisaties, hen degrondwaarheden in een passende schakel teverklaren en te bewijzen, dat zij in hun zielendaarvan overreed mogen zijn. Die in de kennisvan de waarheden het meest gevorderd zijn,moeten ook gelegenheid hebben zich daarin nogverder te oefenen. Wij dienen ons werk in dezedingen zodanig in te richten, dat niemand vanonze gemeente ons in die doorluchtige dag metgrond zou kunnen verwijten, dat wij hem geengelegenheid gegeven hebben zich in dewaarheid die naar de godzaligheid is, verder teoefenen. (3) Hoewel er niets moeilijker is, tochis er ook niets noodzakelijker dan het bezoekenvan de gemeente. Zonder die arbeid zullen wijhet aangezicht van onze schapen niet goedkennen. Hoe moeilijk moet men hier vaakarbeiden om de mensen daartoe te brengen, datze zonder bevreesdheid of afkerigheid,eenvoudig en openhartig met ons spreken? Hoevaak gebeurt het dat de mensen, of uit onkundein de vaardigheden, of uit bevreesdheid,moedeloosheid, afkerigheid, of ook uitonoprechtheid, zich niet duidelijk uitdrukken?Wat is er dan al niet nodig om niet te snel,wegens deze of gene uitdrukking, aan de goedeof kwade kant over te slaan? Wat een werk iser al nodig opdat verkeerde mensenvrees onsde mond en het hart niet sluit, gebrek van liefdeons niet onbarmhartig en streng, of een kwalijkbestuurde liefde van de naaste ons niet al tezacht maakt? Dat wij door tergendeontmoetingen in ons werk niet verdrietig ofmismoedig worden? (4) Onze burgerlijkeomgang moet ook stichtelijk en leerzaam zijn.

Het is een heilige kunst om zich vanvoorkomende gelegenheden zo te bedienen, datwij in onze omgang de naaste metaangenaamheid stichten, zonder al tegedrongen en stijf, of ook al te vrij te zijn.

dd. Uit hetgeen gezegd is blijktduidelijk genoeg dat het een zwaar werk is,waartoe u, MIJN WAARDE BROEDER, alhiergeroepen bent. Maar het wordt ons nogzwaarder gemaakt door al die tegenstand dieons door velen gemaakt wordt.

/. Daar zijn velen die hun krachteninspannen om ons het werk te verzwaren. (1)De vorst der duisternis legt de dienaren van hetEvangelie de meeste listen en hinderlagen, omhen tot hun werk onbekwaam te maken.Oordeelt een vijand in de oorlog het eenbijzonder voordeel, wanneer hij de voornaamsteaanvoerders en meest ervaren hoofden kanneervellen of gevangen nemen, zo geeft diehoofdvijand van de kerk zich ook de meestemoeite om de leidslieden van Gods volk de voette lichten. (2) Allerlei soorten mensen in dewereld zijn hem hierin behulpzaam. q Openbarespotters met God en de Godsdienst hebben vanniemand meer afkeer dan van de dienaars vande Heere, die de eer van God en de Godsdiensttegen hun boosheid verdedigen. Ze zoeken hen,waar ze maar kunnen, tegen te werken. Zedenken dat het een teken van schranderheid enhoogheid is, wanneer ze kerkelijke personen enbedieningen bespottelijk ten toon stellen. Zedenken niet dat ze zichzelf daardoor het meestverachtelijk maken. qq Men vindt hovaardige ennijdige mensen die, omdat ze anderen naar huneigen gesteldheid afmeten, zich verbeelden datal het doen van de leraars maar heerszucht engrootsheid is. Ze verheugen zich zeer wanneerze iets menen te vinden dat tot verachtingdaarvan kan leiden. Ze meten het breed uit, enverbreiden het met een ongemeen genoegen. qqqGeruste en zorgeloze vijanden van allebevinding van de godzaligheid, zijn ook bitterevijanden van de leraars die het daaroptoeleggen dat ze van hun gevaar overtuigd enbehouden mogen worden. qqqq Geen mensenvallen de leraars lastiger dan huichelaars entijdgelovigen, schijn- en mondchristenen, die inhun eigen verbeelding wat groots zijn, en dooranderen als zodanig aangezien willen worden.Deze worden de bitterste en schadelijkstevijanden van getrouwe leraars, die henproberen te ontdekken. Ze proberen de leraarwaar ze maar kunnen te verkleinen om huneigen achting daardoor te vergroten. Ze pogeneenvoudigen een indruk van hun wijsheid en

Page 36: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,1336

godzaligheid te geven, doordat ze de leraarkunnen berispen en tegenspreken. qqqqqWanneer echte godzaligen in verval zijn, nietveel kennis van waarheden hebben, en hunnatuurlijk gestel naar eigenwijsheid engrootsheid helt, kunnen ook zij een leraar veelmoeilijkheid veroorzaken. Ze kunnen zich doorde verdorvenheid laten verleiden, en hunmisvattingen en eigen begrippen meervoorstaan en doordrijven, dan gegrondewaarheden. Ze verbeelden zich wel eens datmen de godzaligheid benadeelt wanneer menhun verkeerde bevattingen tegenspreekt. (3)Maar niets doet ons meer nadeel in de dienstdan de eigen verdorvenheid, die nog in deallerbeste dienaars is overgebleven. Eigen zin,eigen kracht, ongeloof, moedeloosheid,ongeduld, mensenvrees, en dergelijke makenons vaak de arbeid zeer zwaar.

//. Wie is in staat al die wegen na te gaan,waardoor men de dienaren van het Evangeliede zware dienst nog zwaarder maakt? (1) Danzoekt men hem door list af te trekken, om zichin burgerlijke bezigheden te wikkelen, of omaardse voordelen, vermaakt, eer enmensengunst na te jagen. (2) Dan probeertmen hen door tergingen en verdriet totongeduld of moedeloosheid te brengen. q Dezespreekt hem lomp en onbeschaamd tegen, enhoudt het voor een bewijs van zonderlingewijsheid en grootmoedigheid, dat hij de zakenanders dan de leraars begrijpt, en het hendapper heeft durven zeggen. qq Anderen zullenvreselijke onwaarheden tegen hen verzinnen enverspreiden, hun onschuldige woorden, gebarenen werken verdraaien, om ze ongeschikt voorde dienst te maken qqq Anderen stellen hun legeen ijdele hersens tewerk om zich allerlei dwazeverbeeldingen te maken. En die nietigeschimmen die men zelf gemaakt heeft, legt mende leraar te last. qqqq Sommigen die zichzelfverbeelden uitnemender te zijn dan anderen,willen van de leraar een afgodspriester maken,die hun ingebeelde grootheid zal aanbidden. Zeletten nauwkeurig op of hij hun spreken ookbekrachtigt en bewondert, of hij met hen ookmeer spreekt, of tenminste evenveel als metanderen. Zwijgt men eens op hun spreken;spreekt men eens meer met anderen, die naarhun gedachten niet meer zijn dan zij, dan klagenze direct dat men wat tegen hen heeft, enandere meer acht. Ze beroeren gezelschappenen gemeenten, en proberen leraars en anderende mond en het hart te sluiten, om nieteenvoudig, tot algemene stichting en nut tespreken. qqqqq Dan probeert men door allerlei

vitterij de leraar het hoofd te breken. Deallerdwaaste denkt wijs genoeg te zijn de leraarte leren, de meester te meesteren, en het ambtvan zedemeester van hem waar te nemen.Voor deze studeert men al te veel, en voor diete weinig. Velen vragen niet zozeer of de leraarnaar de menig van de Geest gepredikt heeft, enof men voor zijn eigen ziel er wezenlijk nutonder heeft genoten, maar of hij genoegen ofongenoegen heeft gegeven. Deze meent datmen strenger moest optreden, dat er meertegenstand kwam. Een ander denkt dat menalles zo ronduit en plat niet moet zeggen.Sommigen matigen zich het bestuur van degangen van de leraar aan. Deze zegt dat hijmeer op zijn studeerkamer moest verkeren, deander dat hij meer bij de huizen moest gaan.Deze zegt dat hij meer hier moest gaan, en eenander dat hij meer daar moest verkeren. Deaanzienlijken denken: hij moest uit achting meerbij ons zijn opwachting maken. De geringerenzeggen; hij moest uit nederigheid niet zoveel bijde groten, maar bij de gewonen verkeren.Sommige godzaligen denken: hij moest uit liefdetot ons ook het meest met ons omgaan.Sommige onbegenadigden, hoewel zij nietzozeer op ontdekking gezet zijn, zeggen toch uitbemoeizucht: hoe moest het meest bij onskomen, omdat wij dat het meest nodig hebben.Naar de gedachten van sommigen heeft hijteveel ontspanning, naar de gedachten vananderen te weinig. Velen matigen zich hetopzicht over de huishoudingen van de dienaarsaan, en maken daarover met hen geschillen.Dan is men te mild, dan te spaarzaam.

///. Hoe meer die moeilijkheden zijn, zoveelte ijveriger moeten wij arbeiden dat wijdaaronder in ons werk niet verslappen, of onstot ongeduldigheid laten vervoeren. De meestedingen moet men met stilzwijgen bij zichzelfverachten, zonder daarover tegen anderen teklagen. Wordt het gemoed al te beladen, dan ishet beter dat men het in het verborgen in deschoot van de medelijdende Hogepriesterontlast, dan dat men met anderen daarovertwist of klaagt. Wij moeten maar toezien datwij ons in die dingen, die tot onze dienst nietbehoren, niet laten inwikkelen. 2 Tim. 2:4. 1Kor. 9:25. Wij moeten maar arbeiden dat wijniet bezwijken, maar daarom te ijveriger zijn datwij medelijden en liefde jegens degenen die onsmeest moeilijk zijn, in het hart bewaren. Dat wijmet zachtmoedigheid verdragen degenen dietegenstaan. 2 Tim. 2:26.

$. Wij moeten onze arbeid niet slapmaar met inspanning van al onze krachten

Page 37: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,13 37

verrichten. (1) Ons verstand moeten wij aanhet diep nadenken gewennen. (2) Ernst, ijveren zorg moeten ook in gedurige beweging zijn.Het werk over de hoofden heen te doen, engeen zorg voor de schapen te hebben, is hetbestaan van een huurling. (3) Wijsheid,voorzichtigheid, geloof, hoop, liefde van God envan de naaste, zelfverloochening, ootmoed entoegevendheid moeten mee invloeien in onzearbeid. 1 Kor. 9:19. Want daar ik van allenvrij was, heb ik mijzelven allen dienstbaargemaakt, opdat ik er meer zou winnen. vs.22. Allen ben ik alles geworden, opdat ikimmers enigen behouden zou. De edelegesteenten van gaven en genaden spelenalleraangenaamst op de donkere grond vannederigheid en ootmoed. (4) De krachten vanhet lichaam mag men ook niet verschonen.

(. Wij moeten met arbeidenaanhouden tot vermoeiens toe. Het is eenslechte arbeider die niet weet watvermoeidheid is. Het zinnebeeld van een leraaris een kaars, die door anderen voor te lichtenzelf verteerd wordt.

". Wij moeten onze arbeid verrichten alsvoorstanders van de gemeente in de Heere.

". (1) Een oprechte zucht om hetwelzijn van de gemeente te bevorderen moethet beweegrad van onze handelingen zijn. (2)Wij moeten voor de gemeente onbeweeglijkstaan en met de huurling niet vluchten als wijde wolf zien komen. (3) Wij moeten ernstiggenade zoeken om de gemeente, als levendevoorbeelden van wat we leren, ook in dewandel voor te gaan. Donderende woordenhebben de meeste ingang in de gemoederenwanneer een bliksemende wandel vooraf gaat.Men moet predikant zijn, niet alleen op depreekstoel waar men het halve lichaam maarziet, maar ook in de wandel, waar men onzevoeten ook zien kan. Want zonden van leraarszijn leraars van zonden. Een leraar die goedleert en kwalijk leeft, breekt meer met Ezaushanden af, dan hij met Jakobs stem opbouwt.

$. Van al onze arbeid zullen wij nietsverrichten zoals het behoort, als we het nietproberen in de Heere te doen. Wij dienennauwe gemeenschap met onze Heere teoefenen. Van Hem moeten wij in al onzebezigheden afhangen. Zijn voorschrift moetonze regel, Zijn kracht ons beginsel vanwerking, Zijn welbehagen ons bewegend rad,en Zijn eer ons doel zijn.

#. Als wij in de gemeente recht arbeidenwillen, en hen trouw voorstaan in de Heere,dan moet onze voornaamste poging zijn hen te

vermanen, of eigenlijk het gemoed, dat is deredelijke ziel, te raken. (1) Onze allereerstewerk moet zijn het verstand in de waarhedenin te leiden, van de zekerheid daarvan grondigte overtuigen, en dus de gewetens van demensen voor ons en de waarheden te winnen.Zonder dit zal onze arbeid vergeefs zijn, omdatwij met redelijke mensen te doen hebben. Allevermaningen zullen geen ziel overhalen,wanneer men hen niet kan doen inzien enoverreden dat de voorgedragen plichten nodigen betamelijk zijn. Alle bestraffingen zijnvruchteloos, zolang men de mensen het niet aanhet verstand kan brengen dat de zondeonbetamelijk is. Het is niet genoeg dat wijsteeds optellen hoeveel soorten van mensen erzijn; dat wij in het algemeen vertellen wat demensen doen en laten, zonder hen hetgevaarlijke van die staat, en het onbetamelijkevan de zonde bedaard aan het verstand tebrengen. De mensen weten doorgaans zelf welwat zij doen. Maar niet dat het zo’n grootkwaad is. Men wint menigmaal het meestwanneer men de mensen juist niet in hetaangezicht zegt wat zij doen, maar hen onderhet oog probeert te brengen hoe groot hetkwaad is waaraan zij zelf weten schuldig tezijn. 2 Tim. 4:2 Bestraf en vermaan EN LEER(2) Wij moeten zolang op het verstand proberente werken dat de redelijke wil, onder debewerking van de Heilige Geest door krachtigereden overgehaald wordt. (3) Met dehartstochten, zinnelijke aandoeningen enbewegingen moeten wij zeer voorzichtighandelen. Ze kunnen zeer nuttig zijn wanneerze met redelijke werkzaamhedenvergezelschapt gaan en daaruit voortvloeien.Ze behoren mede tot de menselijke natuur.Maar aandoeningen die alleen uit eenbeweeglijk lichaamsgestel, uit een beweeglijkestem van de spreker, uit een overrompeling vanongewone en onverwachte ontmoetingenvoortvloeien, zijn van geen grote waarde. Zegaan even snel als ze komen. Ze doen vaaknadeel. Ze bedwelmen wel eens het verstandzodat het voor redelijke werkzaamhedenonvatbaar wordt. Vleselijke mensen maken vanzulke redeloze beroeringen vaak een grond vanhoop. Het is vaak voorzichtiger de gemoederenbedaard te zetten dan zulke aandoeningen tebevorderen.

$. Wanneer wij in de gemoederen van degemeente goed diep willen indringen, moetenwij vooral toezien dat wij rust en vredebewaren.

Page 38: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,1338

(1) De vrede met de zonde en het rijk derduisternis moeten wij met alle macht verstoren.Maar de uiterlijke rust en vrede in de gemeentemoet met alle ernst gezocht en bewaardworden. Het is altijd geen bewijs vangetrouwheid van de leraar wanneer hij demensen tot toornigheid en onvrede verwekt.Een trouweloze kan door heethoofdigheid,hardigheid en onvoorzichtigheid de gehelegemeente in brand zetten. Integendeel is hetaltijd geen bewijs van ontrouw, wanneer mengeen merkbare opstand vindt. Want men kande waarheden zo helder en duidelijkaandringen, dat de bitterste vijanden geengelegenheid vinden om daarover een oorlog aante richten. Jes. 60:17. Ik zal uw opzienersvreedzaam maken. 2 Tim. 2:24-26. En eendienstknecht des Heeren moet niet twisten,maar vriendelijk zijn jegens allen, bekwaamom te leren, en die de kwaden kanverdragen; met zachtmoedigheidonderwijzende degenen, die tegenstaan.

(2) Maar hiertoe is veel voorzichtigheid,ootmoedige nederigheid, lijdzaamheid,zelfverloochening en toegevendheid van node.1 Kor. 9:19,22.

B. Wie is tot deze dingen bekwaam? Wiezou zich durven onderwinden om zo’nontzaglijke arbeid op zich te nemen? Desterkste schouders zijn te zwak om het tedragen. Hoe zal hij het maken die van zichzelfdenkt dat hij de allerzwakste is, die op zijnontelbare tekortkomingen steeds gewezenwordt? Maar, goede moed, MIJN BROEDER!De genade van onze Heere is ons genoeg; Zijnkracht kan het best in onze zwakheid volbrachten verheerlijkt worden.

". Want wij zijn voorstanders in deHeere.

/. In die Heere zijn gerechtigheden,die onze ontelbare gebreken en tekortkomingenbedekken kunnen. Hij heeft het leraarsambt opaarde volmaakt bediend, en toch Godsvreselijke toorn daaronder uitgestaan. Zo vaakals wij met onze schulden tot Hem de toevluchtnemen, wil Hij Zijn heilig leven en omgang oponze rekening stellen, en Zijn lijden ons tengoede laten komen. Hij pleit voor ons bij ZijnVader, dat wij om Zijnentwil behandeld zoudenworden, alsof wij onze dienst zo volmaakt alsHij hadden waargenomen, en al onze verdiendevloeken reeds volkomen hadden afbetaald. Opdie grond kunnen wij moed houden in al onzetekortkomingen, en met meer vrijmoedigheidzegen in plaats van vloeken verwachten, dandat wij onze dienst volmaakt hadden

waargenomen. Onze volmaaktheid zou tochmaar een eindige gerechtigheid opleveren.Maar die van Jezus is oneindig. Al getuigen allezielen van de gemeente tegen ons; geen noodals Gods Eigen Zoon, op de grond van Zijnvolmaakte voldoening, in onze plaats onzevoorspraak is. Laten wij ons dan geduriginwinden in die mantel van Zijn gerechtigheid.De oude priesters bevlekten in hun dienstgedurig de klederen. Maar zij mochten ookgedurig komen om die te wassen.

/. In die Heere is ook sterkte. Wijbehoeven, ja mogen niets in onze eigenkrachten verrichten. Hij wil in Zijn Eigen krachtgediend wezen. 1 Petr. 4:11. Indien iemanddient, die diene als uit kracht, die Godverleent. Hij is geen harde Heere. Hij maaitniet waar hij niet gezaaid heeft, en vergadertniet waar Hij niet gestrooid heeft. Zijn kracht isvoor de allerzwakste gepast en genoegzaam.Hij kan door vreesachtige schapen wolvenvangen. Matth. 10:16. Ziet, Ik zende u alsschapen in het midden der wolven. Zijnkracht kan in onze zwakheid ook het meestverheerlijkt worden. De ervaring en dapperheidvan een bevelhebber in de oorlog wordt hetduidelijkst gezien en het meest geroemdwanneer hij door zwakke manschappen eensterk leger kan verdrijven. Het strekt onzeHeere tot grote verheerlijking, wanneer Hijdoor zulke zwakken, als wij zijn, desterkgewapende zijn vaten kan ontrukken. Ditis voor de vorst der duisternis, en voor allen dieeen grote verbeelding van eigen krachtenhebben, een groot verdriet. Laat ons dan maarin onze zwakheid roemen, opdat de kracht vanChristus in ons woont. Wanneer wij in onszelfzwak zijn, en tot de kracht van onze Heere detoevlucht nemen, dan zijn wij in Hem met rechtmachtig.

///. Onze Heere is ook zeermedelijdend en wil geduld met ons hebben. HijZelf heeft het leraarsambt bediend, onderzware aanvechtingen en verzoekingen van desatan en van de wereld, onder een drukkendgevoel van zonden die Hem als de Zijnewerden toegerekend. Hij heeft ook op rotsenmoeten ploegen. Hij is het nog niet vergetenhoe Hij toen te moede was. Hierdoor is Hijbijzonder bekwaam om medelijden met ons tehebben, wanneer wij ons in zulke gevallenbevinden.

$. Zijn er mensen die ons de zwarearbeid verzwaren, de Heere verwekt ookanderen die ons het verlichten. (1) Daar zijn erdie ons helpen strijden in het gebed. Men kan

Page 39: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,13 39

soms aan lichaam en geest gewaar worden datde inwoners van Jeruzalem ons, hun leidslieden,door hun zuchtingen tot sterkte zijn geweest.Zach. 12:5. (2) Daar zijn er die door eenaangename omgang en ongeveinsdevriendelijkheid onze uitgeputte krachten vaakverfrissen en ons het leven aangenaam maken.

(. Daar is ook een loon dat deze arbeidverzoet. (1) De arbeid zelf is een groot loon.Achten aanzienlijke lieden het een grote eerwanneer ze gezanten van sterfelijke koningenmogen zijn; hoewel zij in hun gezantschap groteongemakken ondergaan moeten; mensen diehet hemelse boven het aardse schatten moetenhet dan hun groot voorrecht achten, wanneerze zeggen kunnen, zo zijn wij dan gezantenvan Christus’ wege. Hoe groot is die zaligheiddat men zijn vermogens in de edele dienst vandie Zaligmaker mag besteden, daar veelanderen ze in deze lage aarde verslijten? (2)De zegen die men op zijn werk geniet, wanneermen een middel tot bekering en opwekking vananderen mag zijn, maakt de allerzuurste arbeidzoet. 2 Kor. 3:2,3. Gijlieden zijt onze brief,geschreven in onze harten, bekend engelezen van alle mensen, door onzen dienstbereid. 1 Thess. 3:7-9. Zo zijn wij daarom,broeders, over u in al onze verdrukking ennood vertroost geworden door uw geloof.Want nu leven wij, indien gij vast staat inden Heere. Want wat dankzegging kunnenwij Gode tot vergelding wedergeven voor u,vanwege al de blijdschap, waarmede wijons om uwentwil verblijden voor onzenGod? (3) Nog groter genadeloon is er na ditleven te verwachten. Dan. 12:3. De leraars nuzullen blinken, als de glans des uitspansels,en die er velen rechtvaardigen, gelijk desterren, altoos en eeuwiglijk. 1 Petr. 5:4. Enals de overste Herder verschenen zal zijn,zo zult gij de onverwelkelijke kroon derheerlijkheid behalen.

C. Dit vervulle de Heere ook aan U, MIJN

WAARDE BROEDER! Hij Zelf ruste u toe metZijn heerlijke en zalige dienst! Hij schenke ueen ruime mate van de Geest des raads en dersterkte, de Geest der kennis en der vreze desHeeren! De Heere zij uw schild en rondas, Hijsta op tot uw hulp! Hij dekke u met Zijnvlerken, en doe u betrouwen onder Zijnvleugelen! Hij zegene het werk van uw handen,dat de vrucht daarvan ruise als de Libanon! Hijlate die aangename taal veel in uw orenklinken, dat men met grond aan deze plaatszeggen kan: en die, en die, en die is onder dedienst van deze leraar in Sion geboren! En

als de Overste Herder der schapen verschenenzal zijn, zo worde uw hoofd metonverwelkelijke kroon der heerlijkheidbekroond!

C. Misschien heb ik, WAARDE GEMEENTE

VAN NOORDBROEK! op de arbeid van uwleraar, ten opzichte van uw ingespannenaandacht, wat al te lang gestaan. Hoewel hetten aanzien van de uitgebreidheid en hetgewicht van het onderwerp niet te lang, maarte kort is geweest. Ik zal over het laatste stuk,dat uw plicht jegens de leraar betreft, watkorter kunnen zijn; omdat in het voorstellen vande plicht van uw leraar reeds vele grondengenoemd zijn, die u tot uw plicht moetenaansporen, en van veel misdragingen gesprokenis, waarvoor u zich zorgvuldig wachten moet.

A. Het is een onuitsprekelijke weldaad diede Heere op deze dag aan u bewijst. (1) Hijzendt in onze dagen tot vele volkeren, diedezelfde Godsdienst met ons belijden, bodenvan veel kwaad. Hij laat hen boeten enbekering prediken door gewapende benden, vanwie zij de aangezichten niet kennen, van wie zijde taal niet verstaan, en wiens Godsdienst heneen gruwel is. Hij laat hen Zijn heiligheid enrechtvaardigheid verkondigen, door bulderendmoordgeschut, door verschrikkelijkeglinsteringen van uitgetrokken zwaarden. Uverleent Hij integendeel een aangename rust,en zendt u een lieflijke bode van vrede, dievrede doet horen. Jes. 52:7. Hoe liefelijk zijnop de bergen de voeten desgenen, die hetgoede boodschapt, die den vrede doethoren; desgenen, die goede boodschapbrengt van het goede, die heil doet horen;desgenen, die tot Sion zegt: uw God isKoning. (2) Die bode van de vrede moet uzoveel te aangenamer zijn omdat de Kennervan de harten van allen, Die het allerbest weetwat voor u het nuttigst is, door het onpartijdigelot Zelf heeft aangewezen dat Hij de man wasdie de gemeente van God aan deze plaats zouweiden. (3) De zedigheid van deze waardeman kan het niet goed gedogen dat ik in zijntegenwoordigheid van zijn eigenschappen enbekwaamheden melding zou maken, om udaardoor temeer tot dankbaarheid op tewekken. Het is ook niet nodig. Hij zal het doorzijn daden veel levendiger vertonen dan ik dooreen lange redevoering zou kunnen doen.

B. Zo groot die weldaad is, zozeer bent uook verplicht om die met dankzegging teontvangen, en het goede gebruik daarvan temaken.

Page 40: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,1340

!. Ontvangt dan uw leraar in de Heere,met alle blijdschap, en houdt hem inwaarde. Filip. 2:29.

". Erkent hem voor zodanig als hij inwaarheid is. Als u dit niet doet, zult u zichjegens hem niet betamelijk gedragen kunnen, envoor uw zielen de rechte nuttigheid van zijndienst niet genieten.

". Probeer een duidelijk begrip tehebben hoe zijn betrekking, ambt en werkonder u is. (1) Hij is geen gewoon persoon. Hijis een gezant van God en een bode van vrede.Hij heeft wegens zijn ambt zo’n nauwebetrekking op de Heere, dat hij in Zijn Naam enplaats staat. Alles wat hij in zijn ambtmeemaakt, trekt de Heere Zich aan alsof hetHem Zelf was aangedaan. (2) Zijn werk is zogemakkelijk niet als veel mensen, die vangeestelijke zaken onkundig zijn, zichverbeelden. Hij moet onder u een zware arbeidarbeiden. Herinnert u eens wat hem van ‘sHeeren wege is voorgehouden. Kent u eenarbeid die zwaarder, moeilijker en gevaarlijkeris? Verbeeldt u niet dat zijn arbeid tot uwnadeel is ingericht, om u te veroordelen, uwhuisgezinnen te beroeren, moedeloos en tot hunberoep onbekwaam te maken. Hoewel u dooreen schandelijk misbruik van zijn dienst uwrampzaligheid wel verzwaren kunt, door uweigen schuld, toch is zijn arbeid tot de zaligheidvan uw zielen en lichamen, in tijd eneeuwigheid, ingericht. Hij is uw voorstander inde Heere, om u te vermanen en uwgemoederen, die veel kostelijker dan al hetaardse zijn, gelukkig te maken.

$. Hoewel hij verplicht is vanwege deHeere die zware arbeid uit liefde te verrichten,toch bent u verbonden hem dank te geven, dathij zo’n zure arbeid aan u te koste legt. Want ubent geen heren over hem, die hem ergens toeverplichten kunnen. Niet u, maar zijn Heere, endie van ‘s Heeren wege over hem gesteld zijn,kunnen hem tot zijn plicht manen. U bent ookniet in staat om hem zijn arbeid te vergelden.

(. Ziet toe dat u hem zijn zure arbeiddoor dwaasheden en verkeerdheden nietzwaarder maakt. Het zou u niet nuttig maarzeer schadelijk zijn, wanneer hij zijn werkzuchtend verrichten moest. Hebr. 13:17.

#. Acht uw leraar zeer veel, in liefde,om zijns werks wil.

". Als u in uw hart achting voor deHeere hebt, dan zult u die ook voor Zijn boden,die in Zijn Naam tot u komen, gevoelen. DeHeere trekt het Zichzelf aan, wanneer men Zijnknechten veracht. Hij stort wel eens zichtbare

verachting uit over hen die Zijn dienaarsverachten. Hij roept Zijn gezanten wel eensthuis, en schikt in zijn toorn andere in hunplaats. Hij twist wel met bijzondere personenen gehele gemeenten, die met Zijn priesterstwisten. 2 Kron. 36:16.

$. Zal uw achting echt en bestendigzijn, dan moet het met een ongeveinsde liefdegepaard gaan. De liefde moet een pijnlijkebeschroomdheid, ja die het hart en de mondvoor de leraars sluiten, ja zelfs uit hungezelschappen en huizen weren, en zich vaakonder de achting verbergen wil, uitdrijven. Deliefde moet de ziel voor kwade achterdochtbewaren, en zorgen dat onze achting door degebreken van de leraars niet weggenomenwordt. Overdenkt veel wat Paulus van deliefde zegt 1 Kor. 13:4-7.

(. De liefde is zoveel te noodzakelijkeromdat u een leraar ontvangt, die zijn schatdraagt in een aarden vat dat zijn zwakhedenheeft. U moet niet verwachten dat hij volmaaktzal zijn. Zo een is er nooit in de kerk geweest.De apostelen zelf hebben hun gebreken gehad,en in voorkomende gevallen laten blijken. DeHeere laat het toe dat in Zijn voortreffelijkeknechten nog veel zwakheden overblijven,opdat zij daarom te geschikter voor degemeenten zouden zijn. Wanneer zij onder huneigen gebreken zuchten en door eigenondervinding dagelijks leren hoe men tot deMiddelaar om gerechtigheid en sterkte moetkomen, dan leren zij zelf het Evangelie beterverstaan, en kunnen het duidelijker aan anderenvoordragen. Daardoor worden zij geoefend ommeer medelijden met de gemeente te hebben.De wet stelde tot hogepriesters mensen diezwakheden hadden, die behoorlijkmedelijden konden hebben met deonwetenden en dwalenden, overmits zij ookzelf met zwakheid omvangen waren. Hebr.5:1,2. Beeldt u niet in dat de leraar zelfvolmaakt moet zijn, als hij anderen zalvermanen en bestraffen. Dat is een meestverderfelijke dwaling. Wacht u voor hetellendig bestaan van die lieden, die denken datmen met de gebreken van leraars geenmedelijden moet hebben, omdat zij de gebrekenvan anderen met alle ernst bestraffen moeten.Bedenkt dat de vijand met zijn verzoekingen opgeen mensen meer toelegt dan op de leraars.Hoe meer listen en hinderlagen hen gelegdworden, zoveel te groter diende ons medelijdenmet hen te zijn, wanneer zij in begrippen,woorden of werken struikelen. De Engel des

Page 41: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,13 41

Heeren schold de satan toen hij Jozua over zijngebreken onbarmhartig aanklaagde. Zach. 3:2.

$. Zo nodig de achting en liefde jegensuw leraar is, zo nodig is het ook dat u ookonder elkaar vreedzaam bent.

". Vliedt alle twisten met de leraar.Een volk dat met de priester twist wordtvreselijk gebrandmerkt. Hos. 4:4. Het is geenbewijs van grote wijsheid en edelmoedigheidwanneer men in begrip van de leraar verschilt,en zijn stuk staande durft houden en tegen deleraar doorzetten. Dit gebeurt vaak doormensen die niets weten, opgeblazen zijn eneen verdorven verstand hebben. 1 Tim. 6:3-5. Als uw leraar met twistgierige mensen tedoen mocht krijgen, bidt dan dat God hem vanzulke ongeschikte verlossen mag. Rom.15:30,31. En ik bid u, broeders, door onzenHeere Jezus Christus, en door de liefde desGeestes, dat gij met mij strijdt in de gebedentot God voor mij; opdat ik mag bevrijdworden van de ongehoorzamen in Judea, endat deze mijn dienst, dien ik aan Jeruzalemdoe, aangenaam zij den heiligen. 1 Thess.3:1,2. Voorts, broeders, bidt voor ons, opdathet Woord des Heeren zijn loop hebbe, enverheerlijkt worde, gelijk ook bij u; enopdat wij mogen verlost worden van deongeschikte en boze mensen; want hetgeloof is niet aller.

$. Zijt ook vreedzaam onder elkaar.Vliedt alle zorgeloze gerustheid enovereenstemming in de zondendienst. Maarweest zeer gezet op een betamelijke vrede.Wacht u zorgvuldig voor alle gelegenheden enpersonen die de vrede proberen te storen. Menvindt op alle plaatsen mensen die eenopgeblazen en verdorven verstand hebben. Dievan de wijsheid die van boven is, en van deware godzaligheid ontbloot zijn, vervuld meteigenwijsheid, hovaardigheid, nijd, praatzucht,nieuwgierigheid, meesterachtigheid envermetelheid om te oordelen over dingen die zijniet begrijpen. Die zich met een ieders doenbemoeien, tussen broeders krakelen inwerpenen de gemeenten in wanorde brengen.Vermaant zulke mensen tot bekering. En, als zenaar geen vermaning luisteren, vliedt van dezulke als zeer schadelijke mensen. 2 Thess.3:13. Maar indien iemand ons woord, doordezen brief geschreven, niet gehoorzaam is,tekent dien; en vermengt u niet met hem,opdat hij beschaamd worde.

C. Wat u in het bijzonder aangaat, die totnu toe een ongelukkige akker, die niets andersdan doornen en distels voortbrengt, gebleven

bent. Zoekt toch dat u onder de dienst enarbeid van deze leraar in een vruchtbaar veldveranderd mag worden.

!. Erkent met dankzegging de grotegoedertierenheid van God, die u nog niet heeftovergegeven aan een eeuwige verbranding,maar Zijn arbeider tot u zendt.

". Maakt toch van zijn arbeid eennaarstig en aanhoudend gebruik.

(1) Probeert naar vermogen allegenademiddelen bij te wonen.

(2) Wordt niet verdrietig wanneer uw leraarin het openbaar en bijzonder door ontdekkingen,bestraffingen en vermaningen in uw gemoedwenst te graven.

(3) Smeekt om de krachtige bewerking vande Heilige Geest, die met de arbeid van uwleraar gepaard moet zijn als u veranderd enbekeerd zult worden. Hoe ongelukkig zoudt uzijn als uw leraar klagen moest: ik heb tevergeefs gearbeid, Ik heb Mijn krachtonnuttelijk en ijdellijk toegebracht. Jes.49:4.

D. U, die door de Goddelijke genade, Godsakkerwerk en gebouw bent geworden, moet uboven alle anderen verbonden achten die groteweldaad, die God u heden bewijst, metdankbaarheid te erkennen en te gebruiken.

!. Wij, als medearbeiders, bidden udat u deze genade niet tevergeefs magontvangen hebben. 2 Kor. 6:1. Daarontbreekt nog veel aan u. Erkent de Goddelijkegoedheid Die een arbeider tot u zendt omhetgeen aan u ontbreekt verder te volmaken.Laat hem toe dat hij getrouw aan uw zielenmag arbeiden, en op het gemoed werken.Gemoedelijke arbeid bestaat niet zozeer in hetwerken op gemakkelijk voorbijgaandeaandoeningen en zinnelijke bewegingen, maarop het redelijk verstand en de wil, die hetwezen van onze edele geest uitmaken. Hoeduidelijker en vaster het verstand in dewaarheid geleid en daarvan overtuigd wordt,hoe krachtiger en bestendiger de wil door dewaarheid wordt overgehaald en ons beweegtom in de waarheid bedaard en standvastig tewandelen; zoveel te gemoedelijker is het.Oppervlakkige aandoeningen kunnen in iemandplaatsvinden, zonder dat het gemoed geraakt is.

". U die geestelijk licht ontvangen hebt,moet hem vooral erkennen, en zeer veelachten in liefde, om zijns werks wil. U,inwoners van Jeruzalem, diende de leidsliedentot sterkte te zijn. Ziet toe dat u hem de zurearbeid door vooroordelen, eigenzinnigheid enstuursheid niet verzwaart. Maar dat u het door

Page 42: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,1342

uw gebeden en een liefderijke minzameomgang, lichter en aangenamer maakt. Ontdektu in hem gebreken, denkt dan dat de grond vanuw achting en liefde jegens hem niet in zijnvolmaaktheid, maar in zijn werk moet zijn. Laatuw liefde zijn gebreken bedekken.

#. Wenst u veel zegen van zijn dienstvoor uw zielen te genieten, hebt dan dewaarheid en de VREDE lief. Zach. 8:19.

". Denkt aan de vermaning, Rom.12:18. Indien het mogelijk is, zoveel in u is,(dat het aan uw kant niet mankeert) houdtvrede met alle mensen. Want die vrederaden hebben blijdschap. Spreuk. 12:20. Diegerechtvaardigd zijn door het geloof en vredemet God hebben door onze Heere JezusChristus, moesten met Zijn boden die vrededoen horen, nooit twisten. Die door een levendgeloof in Christus, Die onze Vrede is, op hetallernauwst met elkaar verenigd zijn, moestengeen onderlinge twisten toelaten. Daar is nietsonbetamelijker, niets is ook schadelijker, danverdeeldheden tussen de onderdanen van deVorst des vredes.

$. Wacht u daarom zorgvuldig voor alledingen die tot twisten en verdeeldhedenaanleiding geven kunnen. De voornaamste enschadelijkste zijn:

a. Eigenwijsheid. Zodra iemand zichverbeeldt dat hij boven zijn leraars enmedegelovigen bijzonder licht bezit, daarophovaardig en ongezeglijk wordt, is hij in gevaarvan grote onlusten te verwekken en het zelfsopenbaar te maken hoe weinig hij van de warewijsheid bezit. 1 Kor. 3:18. Die meent wijs tezijn, die worde dwaas, opdat hij wijs mogeworden. Jak. 3:17,18. Maar de wijsheid, dievan boven is, die is ten eerste zuiver,daarna vreedzaam, bescheiden, gezeggelijk,vol van barmhartigheid en van goedevruchten, niet partijdig oordelende, enongeveinsd. En de vrucht derrechtvaardigheid wordt in vrede gezaaidvoor degenen, die vrede maken.

b. Hovaardigheid. Die zich verbeeldtdat hij even zo goed of beter en voortreffelijkeris dan anderen, en daarbij een gerichtheid opeigen eer heeft, richt veelal grote twisten in degemeente aan. De zodanigen strijden tegen huneigen belijdenis voor God en mensen. Die waregenade bezit, belijdt en gelooft met zijn hart, dathij zichzelf kent als de ellendigste enonwaardigste. Hoe kan daarmeeovereenstemmen een gevoelen dat men beterdan anderen zou zijn? En metterdaad maaktmen zijn eigen laagheid op het duidelijkste

openbaar. Want in het koninkrijk van Christus,waar ootmoed en nederigheid wezenlijkeeigenschappen van ware onderdanen zijn, is hijde grootste die bij zichzelf de kleinste is; en hijde geringste die de verhevenste gedachten vanzichzelf heeft. Zo gauw iemand danhooggevoelendheid laat merken, zo snel roepthij zelf uit hoe laag hij is. Hoe meer hij naar eeren achting zoekt, zoveel te meer zal hij die bijalle verstandigen verliezen. Filip. 2:3. Doetgeen ding door twisting of ijdele eer, maardoor ootmoedigheid achte de een den anderuitnemender dan zichzelven.

c. Nijd, die een dochter van dehovaardigheid is. Die nijdig en ontevreden is,wanneer een ander naast hem of boven hemgeacht of bevoorrecht wordt, laat zich dikwijlsdoor die boosheid vervoeren om slinkse wegen,waardoor hij zijn broeder verkleinen mag, in teslaan, en veroorzaakt grote verwarring enonrust. Denkt veel aan het zeggen van Jakobus,hoofdst. 3:14. Maar indien gij bitteren nijden twistgierigheid hebt in uw hart, zo roemten liegt niet tegen de waarheid. Hoofdst. 4:5.De Geest, Die in ons woont, heeft Die lusttot nijdigheid? Paulus vermaant, Filip. 3:4.Een iegelijk zie niet op het zijne, maar eeniegelijk zie ook op hetgeen der anderen is.

d. Meesterachtigheid, praatzuchtvan nietigheden en bemoeiing metandermans zaken stichten veel verwarringenen verdeeldheden. Jak. 3:1. Zijt niet velemeesters, mijn broeders, wetende, dat wij temeerder oordeel zullen ontvangen. Jak. 4:11.Broeders, spreekt niet kwalijk vanelkander. Die van zijn broeder kwalijkspreekt en zijn broeder oordeelt, die spreektkwalijk van de wet, en oordeelt de wet.Indien gij nu de wet oordeelt, zo zijt gijgeen dader der wet, maar een rechter. Eenkwaaddoener en die zich met eens anderendoen bemoeit, worden bij elkaar tegenover eenchristen gesteld. 1 Petr. 4:15,16. Die zich methet spreken van nietigheden, en dingen vananderen die hem niet aangaan, ophoudt, toontdat zijn gemoed op die tijd ledig is vanwezenlijke zaken. Dit past voor geenchristenen, die behoren tot dat koninklijkpriesterdom, dat heilig volk, wiens ambt het iste verkondigen de deugden Desgenen, Die hengeroepen heeft tot Zijn wonderbaarlijk licht.

e. Ontoegevendheid, onbarmhartig-heid, liefdeloosheid, enz. Die vreedzaam ismoet van het zijne, dat hem wettelijk toekomt,wat kunnen overgeven; zich met medelijdenwat schikken naar een zwakke, en hetgeen

Page 43: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Leerrede over 1 Thessalonicenzen 5:12,13 43

Paulus 1 Kor. 13:4-7 van de liefde getuigt,proberen metterdaad te oefenen.

D. Eer ik afbreek moet ik nog een woord totde mede-ouderlingen van deze gemeentespreken.

". U draagt de naam van medearbeiders.Probeer aan die naam metterdaad tebeantwoorden.

$. Vermaan de gemeente dat die hun leraarerkent, veel acht in liefde omwille van zijnwerk, en vreedzaam is. Zoek die vermaningendoor uw eigen voorbeeld aan te dringen.

Hem nu, Die machtig is meer dan overvloediglijk te doen, boven al wat wij bidden of denken,naar de kracht, die in ons werkt, Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid in de Gemeente, door ChristusJezus, in alle geslachten, tot alle eeuwigheid. Amen.

Page 44: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

44

Aanmerkingenover

enige evangelische stoffenuit

1 Tim. 1:15; Zach. 3; Ps. 130:7,8; Hebr. 6:11; Gen. 32:24-30

dienendtot nader onderwijs

en bevestiging van eenvoudigenin de volgende gewichtige waarheden:

dat het verdorven en schuldige zondaars zijn, die Jezus bij aanvang envoortgang zaligt;

dat men door een vast geloof en hoop zich op die waarheid verlaten magen moet;

dat het echte geloof en hoop door zware beproevingen pleegt geoefenden versterkt te worden.

Page 45: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over 1 Timotheüs 1:15 45

4. Aanmerkingen over 1 Timotheüs 1:15

Dit is een getrouw woord, en aller aanneming waardig, dat Christus Jezus in dewereld gekomen is, om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamsteben.

§1. In de bloeiende gemeente te Efeze waren,na het vertrek van Paulus, mannen opgestaandie de schadelijke gronden legden, waarop dezogenaamde Gnostieken het misselijk samenstelvan hun verderfelijke dwalingen naderhandgebouwd hebben. (1) Deze verleidende mensenzaaiden onder de schone schijn van de wet teleren, allerlei vreemde en schadelijkedwalingen, waardoor ze de heilige wet tegenzijn oogmerk onwettelijk verdraaiden. (2)Omdat nu de ijverige dienst van Paulus en zijngezonde en gegronde leer hen het meest in deweg stond, probeerden ze die apostel, waar zekonden, veracht en verdacht te maken.

§2. Toen Paulus dit gevaar voorzag liet hij zijngetrouwe Timotheüs te Efeze om daartegenzorgvuldig te waken. Toen het dadelijkuitbarstte schreef hij deze brief aan hem, omhem nogmaals daartoe ernstig op te wekkenen te besturen.

§3. Dit doet hij direct in het eerste hoofdstuk.Hij vermaant Timotheüs dat hij die valse

wetsleraars en ijdelheidsprekers een wakkeretegenstand zou bieden, vs. 3-11.

Hij verdedigt zijn bediening tegen hunongegronde lasteringen. 12-17.

Zij beschuldigden de apostel vantrouweloosheid. Maar deze beschuldiging waskrachteloos omdat Christus Zelf hem getrouwgeacht en op een buitengewone en geheelnadrukkelijke manier in de bediening gesteldhad. vs 12.

De bewijzen van hun beschuldiging wareneven krachteloos. 13-17.

Zij beriepen zich op de grote vijandschap,lastering en vervolging van het christendom,waaraan Paulus zich in de tijden van zijnonwetendheid had schuldig gemaakt, en zebesloten daaruit dat men zo een billijk verdachtmoest houden.

De apostel belijdt zijn vorig misdrijf, zoals deoprechten plegen te doen, vrijwillig, ootmoedigen openhartig, zonder enige bemanteling. vs.13a.

Maar uit zijn vorig wangedrag volgde ingeen geval dat hij daarom ook nu ontrouw entot de ware Evangeliedienst onbekwaam zou

zijn. Hij was, integendeel, door tussenkomst vande genade nu zoveel te bekwamer om hetEvangelie te verkondigen. 13b-17.

Want de medelijdende Hogepriester had hembarmhartigheid bewezen. Hij had hem nietalleen al die zonden vergeven, maar ook eenoprecht geloof en liefde in Christusgeschonken, die nu zoveel te levendiger enovervloediger in hem werkten, als zijn ongeloofen vijandschap eertijds groter geweest waren.vs. 13b,14.

Men moest niet denken dat Paulus zich zo’ngenade zonder grond aanmatigde. Hetsteunde op de zekere inhoud van hetdierbaar Evangelie, tot de verkondigingwaarvan Paulus nu zoveel te bekwamer was;omdat het door zijn eigen voorbeeld bevestigdwerd, tot bemoediging van allen die gelovenzouden, tot prijs der heerlijkheid dergenade. 15-17.

Want de voorname inhoud van het Evangelieis die zekere en aller aanneming waardigewaarheid, dat Christus Jezus in de wereldgekomen is om de zondaren zalig te maken.15.

Door de genade aan hem bewezen werd hijtot een levend voorbeeld opgericht, totbemoediging van allen die in Christus gelovenzouden. vs. 16.

Dat zo’n voornaam zondaar in de bedieningwas gesteld, diende dan tot verwondering enaanbidding van de onafhankelijke, machtige,allerwijste en koninklijk heersende genade. vs.17.

§4. Men ziet dan uit deze schakel van deredenering van de apostel, (1) dat hij in onzekeuzestof voordraagt de voorname inhoudvan het dierbaar Evangelie (2) als q eenvaste grond van de genade aan hem bewezen,qq dienend tot stopping van de mond van dievalse wetsleraars, die vijandig voorgaven dat hijwegens zijn vorige zonden geen bekwaam engetrouw apostel kon zijn.

§5. Laten wij (1) eerst de inhoud van hetEvangelie overwegen, (2) en dan debetrekking daarvan op het voorgaande en ophet oogmerk van de apostel beschouwen.

Page 46: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over 1 Timotheüs 1:1546

§6. In de inhoud van het Evangelie moetenwij twee zaken onderscheiden. (1) Eerst dekomst van Christus Jezus in de wereld omzondaars zalig te maken, (2) dan de zekeregeloofwaardigheid van die verheugendeboodschap.

§7. Het eerste stuk verzekert ons (1) datChristus Jezus in de wereld gekomen is, (2)en het oogmerk daarvan was om zondaarszalig te maken.

§8. Zou een zondaar uit de tegenwoordigeboze wereld uitgetrokken en gezaligd worden,dan moest CHRISTUS JEZUS IN DE WERELD

KOMEN.§9. Christus Jezus,Is de Zoon van God, Die van eeuwigheid van

de Vader geboren, hetzelfde Goddelijk Wezenmet de Vader bezit, en in de tijd uit de maagdMaria een waarachtige mensheid heeftaangenomen, en met Zich tot één Persoonverenigd heeft.

De apostel noemt deze heerlijke Persoon, Dieveel voortreffelijke Namen draagt, met dezebeide gewone namen, Jezus Christus, om onsdirect Zijn bekwaamheid enbereidvaardigheid tot dat grote werk,waartoe Hij in de wereld gekomen is, te binnente brengen.

Hij is de Christus, de Gezalfde des Heeren.De eeuwige Vader heeft Hem reeds van

eeuwigheid verordineerd en aangesteld omverloren zondaars op te zoeken en te zaligen.Spr. 89:23. In de tijd heeft Hij Zijn mensheidvan alle gaven van de Geest voorzien, dieHem tot de uitvoering van zo’n gewichtig werk,volkomen bekwaam en gewillig konden maken.Jes. 61:1.

Hij heeft van God volledige macht, isbekwaam en gewillig om (1) als de enigeHogepriester door Zijn volledige voldoening eneeuwigdurende voorbidding, aan de grootstezondaren in plaats van welverdiende vloeken,onverdiende lichamelijke en geestelijke,tijdelijke en eeuwige zegeningen te beschikken.(2) Om, als die grote Profeet en Leraar vande gerechtigheid, dwalenden van geest totverstand te brengen. (3) En om als diemachtige Koning, dode, afkerige en in destrikken van de zonde, van de wereld en van desatan, door onverbreekbare bandenvastgekluisterde zondaars tot Gods zaligegemeenschap en dienst terug te brengen, teregeren en te beschermen.

Zo Iemand mag met recht ook Jezus heten.Hij is (1) niet alleen een Zaligmaker van deHeere, die de Heere daartoe heeft aangesteld,

(2) maar ook een Zaligmaker Die de HeereZelf is, de Heere onze Gerechtigheid, Wiensambt, dat is, plicht, lust en eer het is verlorenzondaars uit de benauwende engte van hunrampzaligheid te verlossen en in eenaangename ruimte van eeuwige gelukzaligheidover te brengen. Matth. 1:21.

§10. Zou Hij de arme zondaar tot zo’ntoppunt van heerlijkheid brengen, dan moest HijZich eerst zeer diep vernederen; van de Vaderuitgaan, en IN DE WERELD KOMEN.

§11. De wereld,Betekent (1) in het algemeen dat schone

samenstel van alle schepsels, die de eeuwigeWijsheid, Macht en Goedheid heeft geschapen,getrouw draagt en regeert. (2) Hier moet menin het bijzonder aan deze benedenwereldwaarin verloren zondaars wonen, denken.

Door één mens is de zonde, en door de zondeGods toorn en een samenloop van deallernaarste ellenden, in die schone wereldgekomen. Hierdoor is alles in de uiterstewanorde en ellendigheid gebracht. Het ganseschepsel is aan de ijdelheid onderworpen enzucht daaronder als in barensnood. Die schonewereld is door die zonde in een veel ellendigerstaat gebracht, dan toen hij in zijn eersteoorsprong woest en ledig was.

Zo kwam de Zoon van God tegelijk, in eenzeker opzicht, in een draaikolk van wanorde,zonden, toorn, rampen en ijdelheden, toenHij in de wereld kwam.

§12. Hoe onbegrijpelijk groot moet dan deliefde van de Zoon tot de verheerlijking van ZijnVader, en tot de zaligheid van verlorenzondaren geweest zijn, dat dit Hem bewogenheeft om in die ellendige wereld te komen.

De spreekwijze dat Christus Jezus in dewereld gekomen is, betekent die groteverborgenheid van de godzaligheid, dat GodsZoon door het aannemen van de menselijkenatuur, een zekere betrekking op dezewereld gekregen heeft.

Laten wij dit begrip, waarin gewichtige zakenliggen opgesloten, wat nader ontvouwen.

Hoewel Gods Zoon met Zijn Vader en deHeilige Geest overal tegenwoordig is, toch wasen is Hij op een bijzondere manier in dehemel. Daar openbaart Hij Zijn heerlijketegenwoordigheid als in Zijn troon, op zo’nwijze die ons in deze sterfelijkheid nogonbekend is. Jes. 66:1.

In de volheid van de tijd heeft Hij demenselijke natuur op deze aarde aangenomen,waarin Hij op een bijzondere manier

Page 47: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over 1 Timotheüs 1:15 47

tegenwoordig was en onder ons woonde. Joh.1:14.

Hierdoor (1) verliet Hij, in zekere zin, dehemel en ging uit van de Vader. q Hij werd opeen andere plaats tegenwoordig, zodanig alstevoren niet gebeurd was. qq Hij vertoonde daarvan die heerlijke tegenwoordigheid, die Hij in dehemel had, niets, maar verscheen in degelijkheid van het zondige vlees, in armoede ennederigheid, die tegenover Zijntegenwoordigheid in de hemel stond. Op dezewijze is Hij uit de hemel gekomen, Joh. 3:31,en van de Vader uitgegaan, Joh. 16:28. (2)Daardoor kwam Hij in de wereld. q Hij werdeen schepsel dat ook tot deze wereld behoordeen daar een gedeelte van uitmaakte. qq Hijkreeg op deze wereld een tegenwoordigheid,die Hij tevoren niet had. qqq Hij kwam in al deellenden die in deze ellendige wereld zijn. , Dezonden van de wereld werden Hem dadelijktoegerekend. ,, Hij werd onder de wet. Gal. 4:4.,,, De toorn, dood en vloek die tegen deuitverkorenen in de wereld waren, werden inHem alleen samenvergaderd. Gal. 3:13. Rom.8:1.

Door het komen van Christus in de wereld,kreeg de gehele wereld een andere gedaante,en werd een nieuwe wereld (1) De heerlijkeZoon van God is nu het voornaamste deeldaarvan. (2) De samenhang van alle dingenheeft daardoor een geheel andere omkeergekregen. De dikste duisternis, de grootstewanorde, die door de zonde in de wereldgekomen was, moest door het inkomen van deZoon van God dienstbaar worden om hetgrootste licht en de schoonste orde tussendingen, die anders met elkaar onbestaanbaarschenen, tevoorschijn te brengen. De zonde diehet mensdom tot verheerlijking van Godonbekwaam had gemaakt, en al Godsvolmaaktheden verloochende, moest door hetkomen van Gods Zoon in de wereld dienstbaarworden dat alle Goddelijke deugden, devlekkeloze heiligheid, onkrenkbarerechtvaardigheid, ondoorgrondelijkebarmhartigheid, genade, wijsheid enalgenoegzaamheid, zoveel te heerlijker in dezewereld werden tentoongesteld. (1) ToenChristus in de wereld kwam, is het verlorenlicht, leven en zaligheid in een veel ruimereen voortreffelijkere mate in de wereldteruggekomen. (2) Daardoor is deze ellendigewereld veel schoner geworden dan hij in destaat der rechtheid was, toen Gods Zoondaartoe, als een gedeelte daarvan, nog nietbehoorde, en er nog niet zo’n betoning van

Goddelijke wijsheid, heiligheid, gerechtigheid,barmhartigheid en genade op de wereldgegeven was.

De komst van Gods Zoon in de wereld is hetallergrootste en heerlijkste wonderwerk dat erooit geschied is of geschieden kan. Het isgeheel boven en tegen de gewone loop vande natuur. Het heeft de allerwonderbaarstevoortbrengsels. 1 Tim. 3:16. En buiten allentwijfel, de verborgenheid der godzaligheidis groot; God is geopenbaard in het vlees.

§13. Hoewel dit wonder onbegrijpelijk is, tochis het volkomen zeker. Maar het zou buiten hetoogmerk van de apostel zijn, wanneer ik hierbreed bewijzen wilde dat Jezus de Messias is,en dat Hij reeds in de wereld gekomen is. Hijvooronderstelt dit als een waarheid die devijanden, met wie hij hier te doen heeft, zelftoestemden.

§14. Paulus ziet hier voornamelijk op het doelvan die komst, OM ZONDAARS ZALIG TE

MAKEN.§15. Het zijn de allerrampzaligste schepselen

om wiens wil Christus in de wereld gekomen is.Het zijn ZONDAARS.

Αµαρτωλος, een zondaar, is in zijn vollebetekenis een ellendig mens, die in zijn natuuren daden van de rechte weg en regel zover isafgedwaald, dat hij in alles, gedurig met opzeten genoegen zondigt, en daarvan zijnhoofdwerk maakt.

Het kan tot een duidelijker begrip van dieonnaspeurlijke mensenliefde, die Christusverloren zondaars heeft toegedragen, dienstigzijn dat wij zo’n rampzalig wanschepsel, eenzondaar, een weinig nader ontleden.

Zijn gehele natuur is van die heerlijke staatwaarin, en van dat betamelijk einde waartoe hijgeschapen was, ten enenmale afgeweken. (1)Zijn verstand is van alle geestelijke wijsheid zowijd verdwaalt en vleselijk geworden, dat hetGoddelijke en geestelijke dingen niet goedbegrijpen kan. (2) Zijn oordeel is zo stompgeworden dat het de samenhang van deduidelijkste en zekerste geestelijke waarhedenniet kan inzien, maar onbestaanbaar entegenstrijdige dingen samenvoegt. (3) Zijngeweten is zo trouweloos geworden dat hetover de snoodste oproerigheid tegen God nieteens beschuldigt, maar goddeloosheid, bv. eenuiterlijk Godsdienstig sleurwerk waar hetwezen van alle godzaligheid ontbreekt, als eengrote deugd opgeeft, en zonder grond vleit datmen wel zalig zal worden. (4) Zijnverbeeldingskracht is door de misselijksteindrukken van de ongerechtigheid zo jammerlijk

Page 48: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over 1 Timotheüs 1:1548

verwoest dat het de ellendige mens, niet alleenwanneer hij waakt maar ook in de slaap, metallerlei ijdele en dwaze denkbeelden verontrust.(5) Het geheugen is voor alle geestelijkedingen onvatbaar, maar bezit een uitzonderlijkevaardigheid om allerlei aardse, zondige enschadelijke denkbeelden bij alle gelegenhedenopnieuw voor de dag te brengen. (6) De wil ligtonder een onverzoenlijke vijandschap tegenGod en alle geestelijke dingen gevangen, enwordt door een onverzadelijke lust tot de aarde,de zonde en zijn eigen verderf, gestadigvoortgedreven. (7) De hartstochten zijnongevoelig en dood in alles dat tot het levendient, maar geheel levend en ijverig in wat hettijdelijk en eeuwig verderf bevorderen kan. Zezijn een rijk van verwarring. Ze bepalen zichbij de kromme voorwerpen en overtreden alleperken en palen. Ze heersen over de redelijkevermogens; bedwelmen het verstand; slaan dewil in boeien en banden; en slepen ziel enlichaam als met dikke wagenzelen uit de enemestput van de ongerechtigheid in de andere.(8) De leden van het lichaam zijn met allerleibrandstof van de begeerlijkheden opgevuld.

Een zondaar houdt zo’n verdorven ziel enlichaam gedurig bezig in een dadelijk bedrijfvan ongerechtigheid. (1) Al zijn gedachten,begeerten, woorden en werken dwalen vande rechte weg en regel, in de wet en hetEvangelie voorgeschreven, gedurig af. (2) Hijdoet niets anders dan zondigen en dwalen.Wanneer hij zich verbeeldt God te dienen, doethij niets dan zonde, omdat zijn gemoed enoogmerken zo niet zijn als de heilige wet vanhem vordert. (3) Hij zondigt met genoegen enmaakt er zijn beroep van. Hebr. 3:10. Altijddwalen zij met het hart, en zij hebben Mijnwegen niet gekend.

Uit zo’n zondige natuur en bedrijf moetennoodzakelijk de allerongelukkigste gevolgenvoortvloeien.

Elke zonde brengt de zondaar onder eenonbetaalbare schuld. Hij verliest daardoor hetrecht op God en alles dat hem enigszinsgelukkig kan maken. Hij komt onder eenonverbrekelijke verbintenis om Gods oneindigongenoegen tegen de zonde door tijdelijke eneeuwige straffen te gevoelen; om alles tevergoeden wat hij bedorven heeft; en om alleste herhalen wat hij verzuimd heeft.

Door iedere zonde maakt hij zich zo besmeten walgelijk dat er in de ogen van God en vande heiige engelen niets zo afschuwelijk is danzo’n zondaar.

Door iedere zonde brengt hij zich onderontelbare andere die natuurlijk daaruitvoortvloeien. Want elke zonde is eenongelukkige baarmoeder van andere zonden,die tot in de eindeloze eeuwigheid onophoudelijkmet vermenigvuldiging voorttelen, wanneer hetniet door een bovennatuurlijk werk gestoptwordt.

Hij zit onder de heerschappij van de zonde,van de wereld en van de satan, in deallernaarste onmacht, als een veroordeeldemisdadige en ongelukkige dienstknechtgekluisterd. (1) Hij kan van zijn schuld niet hetallerminste betalen. Hij kan geen weguitdenken waarlangs de betaling van zijnschulden mogelijk is. Wordt hem deGodebetamelijke weg van voldoening in hetEvangelie aangeboden, dan kan en wil hij dieniet omhelzen. Hij kiest de dood voor het leven.Joh. 5:40. (2) Niet één vlekje van zijnwalgelijke smetten kan hij afwassen. Alvergoot hij al zijn bloed, en verweende al zijnvochten tot tranen. (3) Hij kan niet één draadvan zijn zondebanden verbreken. q Hij weetniet, kan en wil niet weten, dat het met hem zonaar gesteld is, maar hij misleidt zichzelf metallerlei dwaze en ongegronde verbeeldingen.Openb. 3:17. qq Hij kan zijn boze natuur nietveranderen, en verlangt ook niet dat een anderhet doet; zo weinig als een luipaard zich stil zouhouden wanneer men hem de vlekken uit dehuid wilde snijden. Jer. 13:23. qqq Zoals hij geenkwaad laten kan, zo kan hij ook geen geestelijkgoed doen. Ef. 2:1.

Alle mensen die van Adam hun afkomsthebben, zijn van nature, in de grond, zulkeellendige zondaars. Maar ze kunnen merkelijkverschillen in de omstandigheden. (1)Sommigen zijn in trap grotere zondaars dananderen. (2) Sommige zijn bedekte, andereopenbare zondaars. q Deze laten huninwendige boosheid in de grofste uitgietingenvan de goddeloosheden uitbreken; of in vuilevleselijke wellustigheden van onreinigheid,brasserijen, dronkenschappen, dobbelen, spelen,en dergelijke wulpsheden; of in snodeonrechtvaardigheden, hovaardij of trotsheid;of in nijd, haat, lastering, achterklap, gevechten moord. qq Maar anderen houden de boosheidvan het hart bedekt onder een uitwendigeburgerlijke zedigheid, godsdienstigheid of deschijn van godzaligheid; terwijl in dat alles deware kennis, geloof en liefde van Godontbreekt. (3) Deze gaan in hun zonden gerusten zorgeloos voort, maar anderen worden nu endan eens benauwd en beangstigd. (4) Deze

Page 49: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over 1 Timotheüs 1:15 49

zijn nog jong, maar anderen zijn in het zondigenreeds oud en grijs geworden.

Geen soort van zondaren wordt hieruitgesloten. Daarom spreekt Paulus vanzondaren in het meervoud, zonder bepaling.(1) Christus maakt alle zondaars hoofd voorhoofd niet zalig. Maar daarop wordt hier indeze plaats niet gezien. Alle waarhedenworden op alle plaatsen niet voorgedragen. (2)Hier wordt geleerd dat allen, die Jezus zaligt,zondaars zijn, en dat geen soort wordtuitgesloten. Christus Jezus is in de wereldgekomen voor de allersnoodste zondaars. 1Kor. 6:10,11. Ook voor zulke die het niet eensweten dat zij zondaars zijn. Openb. 3:17,18.Althans, Paulus wist voor zijn bekering, eerJezus hem zaligde, niet dat hij zo’n grootzondaar was.

§ 16. Hoe schrikkelijker het portret van eenzondaar is, zoveel te groter is het wonder datChristus Jezus in de wereld gekomen is omzulke zondaars zalig te maken.

Σωζειν, zaligmaken, komt af van σαειν, inbeweging houden, ontbinden, behouden,verlossen.

Het betekent hier dat geheleMiddelaarswerk van Christus, waardoor Hijarme zondaars van hun rampzaligheid verlosten in de tegenovergestelde gelukzaligheidoverbrengt.

Omdat de meeste mensen dit groteMiddelaarswerk niet goed, of niet duidelijk enonderscheiden bevatten, zal het de moeite welwaard zijn dat wij dit begrip wat naderontvouwen.

Wanneer Christus Jezus de zondaars zaligmaakt dan verlost Hij hen van allerampzaligheid, waarin ze zich moedwilliggestort hebben, en waaruit zij zelf of een anderschepsel hen niet redden kan.

Hij verlost hen van dat schandelijke kwaad,de zonde, Matth. 1:21. (1) Heeft de zondaarzo’n vervloekte natuur, dat God en alleschepselen daarvan walgen moeten; kan diedoor geen middelen van genade, door geenoordelen of zegeningen, door geen inspanningenof voornemens, verbeterd of veranderdworden, dan wil Christus Jezus ZijnMiddelaarshanden daaraan slaan, en hendaarvan zalig maken. q Is zijn verstand zoblind en verduisterd, dat hij zich van geengeestelijke zaken enig begrip kan maken; kanhij door het allersterkste studeren die duisternisniet overwinnen; kunnen alle godvruchtigen,alle welsprekenden en in het onderwijzengeoefende leraars, al arbeiden zij tot zwetens

en zwoegens toe, het hem niet duidelijk maken,dan wil Christus Jezus hem de ogen openen,en hem bekeren van de duisternis tot hetlicht. Hand. 26:18. qq Is zijn geweten kwaad entrouweloos, dan wil Christus Jezus het hartreinigen en verlossen van dat kwadegeweten. Hebr. 10:22. qqq Is iemandsverbeeldingskracht verwoest, verwilderd enin de grond bedorven, dan is Christus Jezus,Die in de profeten toonde dat Hij ook Meestervan de verbeeldingskracht was, machtig debeeltenissen van de zonde en van de ijdelheiduit te roeien. qqqq Is het geheugen onvatbaarvoor geestelijke dingen, dan kan Christus Jezusgeestelijke dingen zo krachtig, duidelijk enonderscheiden in het gemoed drukken, dat hetgeheugen een bijzondere vaardigheid krijgt omdie weer voor de dag te brengen. qqqqq Is de wilvan de zondaar zo boos geworden dat niet deminste neiging tot enig goed, maar vijandschapen haat tegen God en alle geestelijke dingendaarin te vinden zijn, dan wil Christus Jezuszulke vijanden van die vijandschap vrijmaken.Ps. 68:19. Jes. 29:24. qqqqqq Zijn de hartstochtenvan de zondaar verstokt en versteend; is hij eenongelukkige slaaf van tomeloze driften, dan wilChristus dat stenen hart wegnemen, Ezech.36:26, en die gebondene uitvoeren uit datgevangenhuis. Jes. 42:7. qqqqqqq Heeft dezondaar zijn verdorven lichaam door degewoonte van het zondigen zo verdorven dat hijbij allerlei gelegenheden de sterksteaanprikkelingen tot de zonde, bv. oplopendheid,toornigheid, overdadigheid en dergelijke gevoelt,dan kan en wil Christus Jezus hem daarvan ookverlossen. Zou Hij Die het ongeneeslijkslangenvergif uit de lichamen van de gebetenenin de woestijn kon wegnemen, Die deonverbeterlijke sappen in de lichamen van demelaatsen kon veranderen, Die de verstijfdepezen in de lichamen van de kreupelen dooreen enkel woord kon uitrekken en gezondmaken; zou Die, zeg ik, de zondige gesteldheidvan de verdorven lichamen door onnavolgbarewegen niet kunnen veranderen? (2) Zoals Hijvan de inwonende zonde zalig maakt, zo verlostHij ook van dadelijke zonden. Heeft eenzondaar van zondige gedachten, woorden enwerken zo’n hebbelijkheid verkregen dat hetonmogelijk schijnt het na te laten; blijken hieralle krachten en middelen tevergeefsgeprobeerd te zijn, dan wil Christus Jezusdaarvan verlossen. 1 Joh. 3:5. Gij weet, datHij geopenbaard is, opdat Hij onze zondenzou wegnemen. (3) Hij maakt zalig van allezonden. Al was een zondaar aan alle soorten

Page 50: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over 1 Timotheüs 1:1550

van zonden, die mogelijk zijn, onderhevig; alwas het getal van zijn zonden menigvuldigerdan de haren van zijn hoofd, dan de sterren vande hemel, en dan het zand aan alle oevers vande zeeën; al heeft hij bij oude soortenvoortdurend nieuwe gevoegd; al heeft hij oudezonden zo vaak als zijn adem herhaald, dan kanen wil Christus Jezus daarvan zalig maken. 1Joh. 1:7. Ps. 130:8. En Hij zal Israëlverlossen van al zijn ongerechtigheden.

Hij maakt ook zalig van alle ongelukkigegevolgen van de zonde. (1) Heeft de zondaarzich onder onbetaalbare schuld gebracht; heefthij de zwaarste lichamelijke en geestelijke,tijdelijke en eeuwige straffen verdiend, dan wilChristus Jezus hem daarvan volkomen ontslaan,zodanig, dat hij wegens de allergrootste zondenniet het allerminste kwaad te vrezen, maar inplaats van welverdiende vloeken, onverdiendezegeningen te hopen heeft. Rom. 8:1. (2) Heeftde zondaar zich door zijn vuile zonden in deogen van God en van de mensen geheelwalgelijk gemaakt, dan wil Christus hem vandie drek afwassen, en door het toerekenen vanZijn heiligheid recht schoon en aangenaammaken. Ezech. 36:25. Ik zal rein water op usprengen, en gij zult rein worden. (3) Hij wilde loop van de zonden stuiten en uit de narekuil van de onmacht optrekken. Zach. 9:11.

Wanneer Hij een zondaar van zijnrampzaligheid verlost, brengt Hij hem in detegengestelde gelukzaligheid over. (1) Hijbrengt de afgevallen zondaar tot Gods beeld,dienst en zalige gemeenschap terug. 1 Petr.3:18. (2) Hij schenkt de schuldige zondaar eenwettig recht op alle zaligheid. Hij rekent hemde rechtvaardigheid toe, zonder de werken.Rom. 4:6. (3) Hij Zelf werkt alles wat men totde dadelijke bezitting van de zaligheid nodigheeft. Zijn Goddelijke kracht schenkt onsalles wat tot het leven en de godzaligheidbehoort. 2 Petr. 1:3. Joh. 11:25. Ik ben deOpstanding en het Leven. Aan heidensemensen schenkt hij de zegening van Abrahamen de belofte van de Geest. Gal. 3:13,14. Aanblinden geeft Hij het eerste licht waarbij zij hunzonden en de weg van behoudenis geestelijkinzien. 2 Kor. 4:6. In weerspannigen werkt Hijde eerste neiging van willen en werken. Filip.2:13. Onoprechte zelfbedriegers maakt Hijoprecht. Jes. 61:8. Ik zal geven, dat hunwerk in der waarheid zal zijn.

Hij doet alles wat tot die zaliging nodig is. (1)Hij heeft de zaligheid zuur en duur verdiend.Hij heeft alle straffen die op de zondegedreigd waren, in plaats van de zondaars

doorstaan en volkomen afbetaald. Hij heeftalles wat de wet gebiedt met gedachten,woorden en werken, jegens God, de naasten enZichzelf, in plaats van de zondaar zo volmaaktgedaan dat alles wat de zondaar verzuimd haddaardoor achterhaald is. God is daardoor tenvolle verzoend en vordert van de zondaargeen betaling meer. Maar Hij nodigt hem zeervriendelijk tot het genot van de verworvenzaligheid. Omdat Christus door Zijn voldoeningalle Goddelijke volmaaktheden op het hoogsteverheerlijkt heeft, kan het nu zonder krenkingvan de Goddelijke heiligheid enrechtvaardigheid geschieden, dat Hij aan deallergrootste zondaar in plaats van dewelverdiende verdoemenis de onverdiendezaligheid schenkt, zonder dat de arme mens eenzucht loost, een traan stort, hand of voetbeweegt om het te verdienen. Rom. 3:24. Enworden om niet gerechtvaardigd, uit Zijngenade, door de verlossing, die in ChristusJezus is. (2) Wat Hij verworven heeft past Hijook Zelf toe. Als de toepassing aan de dode enafkerige zondaar overgelaten zou worden, zoude verwerving ook tevergeefs gebeurd zijn.Hand. 3:26. God, opgewekt hebbende ZijnKind Jezus, heeft Denzelven eerst tot ugezonden, dat Hij ulieden zegenen zou,daarin dat Hij een iegelijk van u afkere vanuw boosheden. Hand. 5:31. Deze heeft Goddoor Zijn rechterhand verhoogd tot eenVorst en Zaligmaker, om Israël te gevenbekering en vergeving der zonden.

Hij Zelf maakt zalig uit en door Zichzelf. (1)Hij doet het uit Eigen beweging. Niemandbehoeft hem door enige beweegreden daartoeover te halen. Hij was daartoe bewogen eer dearme zondaar om zijn zaligheid dacht; eer demensen in de wereld waren. Jer. 31:3. Ik hebu liefgehad met een eeuwige liefde; daaromheb Ik u getrokken met goedertierenheid.(2) Hij doet alles door Zichzelf. Niemandbrengt hier het allerminste van het zijne toe.Men behoeft hier geen geloof, bekering,oprechtheid, ernst of enige zucht uit zichzelfmee te brengen. Wanneer Christus zondaarszaligt, dan geloven zij, bekeren zich tot deHeere, hebben een oprechte zucht en begeertetot hun zaligheid. Maar zij hebben het niet uitzichzelf, maar zijn van nature ongelovige,onbekeerde, afkerige zondaars. De Heilandwerkt in hen het geloof en de bekering, hetwillen en het werken. Filip. 2:13.

Hij maakt volkomen, maar trapsgewijszalig. (1) Hij maakt volkomen zalig. Hebr. 7:25en 10:14. Hij zal de grootste zondaar van al

Page 51: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over 1 Timotheüs 1:15 51

zijn zonden en gevolgen daarvan, zo volmaaktverlossen dat niet de minste zweem daarvanoverblijft. Hij zal hen die van moeders buikvervreemd waren, in de hoogste gelukzaligheidvolmaakt overbrengen. Hen zal nietsontbreken. (2) Maar hij doet dat bij trappen.Hij zou de zondaar in het eerste ogenblik vande bekering, volkomen kunnen maken. Dit zouwegens de Goddelijke gerechtigheid welkunnen gebeuren, omdat daaraan volkomengenoeg gedaan is. Het ontbreekt die getrouweZaligmaker ook niet aan kracht. Zijn bondsvolk,dat onder de overblijfsels van de zonde zoangstig zucht, zou het wel graag zo zien. Tochheeft onze Heere wijze, heilige en goededoeleinden, waarom Hij Zijn volk niet opeenmaal, maar trapsgewijs zaligt. Zij moetendoor die weg van hun rampzaligheid, en vande rijkdom van de Goddelijke barmhartigheid,algenoegzaamheid en trouw, meer lerenkennen, en zo tot een grotere zaligheidtoebereid worden. Was een kind van God inzijn eerste bekering direct volkomen gezaligd,dan zou hij van zijn rampzaligheid nooit zo’nbegrip gehad hebben dan hij nu heeft. Hij zagin zijn eerste verandering duidelijk metoverreding in dat hij zo blind, boos, schuldig enonmachtig was, dat zowel hijzelf als enig anderschepsel hem daarvan niet verlossen kon, maardat er een oneindige gerechtigheid en sterktetoe vereist werd. Maar hij kon het nietbegrijpen of geloven dat zijn boosheid zo grootzou zijn, dan hij naderhand tot zijn diepevernedering en innige smart van de ziel moetopmerken. Nadat hij uit de macht van deduisternis is uitgetrokken en tot Godswonderbaarlijk licht overgebracht, nadat hemverscheidene geestelijke zaken met eenongemene helderheid en kracht aan zijngemoed ontdekt waren, bevindt hij zich vaak,wanneer hij enigszins aan zichzelf overgelatenis, weer zo donker, dat hij zich, uit zichzelf,daarbij niet eens bepalen kan. Hij leert Paulusverstaan, 2 Kor. 3:5. Niet dat wij vanonszelven bekwaam zijn iets te denken, alsuit onszelven. Nadat de Heere Jezus hembarmhartigheid heeft bewezen, eerst opgezocht,uit die diepe kuil waar geen water in is,uitgetrokken, Zichzelf aan Hem vriendelijkgeopenbaard, alle zonden uit genade vergeven,uit zoveel noden gered, en zo vaak natrouweloze afzwervingen even vriendelijkopnieuw aangenomen heeft -. Nadat de HeereJezus dit allemaal gedaan heeft, zeg ik, bevindthij nog zo’n boosheid in zich over, dat hij zichkoel, onverschillig en tergend kan gedragen

tegen Die beminnenswaardige Zielevriend.Nadat hij uit de dood in het leven isovergegaan; de ijselijkheid van de zonde, nietalleen in een vloekende wet maar ook in hetallerbitterste lijden van Christus, levendigingezien heeft; het met hete tranen beweend;welmenende voornemens daartegen in demogendheid van de Heere genomen; vaak hoopvan volkomen overwinning gehad; doorbeloften en bondszegels is versterkt is geweest-. Nadat hij dit allemaal gedaan heeft, zeg ik,wordt hij gewaar dat die allesbedervende zondenog in hem woont, krachtig woelt, en hemtegen al zijn roepen overmant en gevangenneemt. Rom. 7:23. Nu ziet hij hoe langer hoeduidelijker in, hoe deerlijk zijn natuur door dezonde verwoest is. Hoe sterk het adderenvergifvan de zonden door alle vermogens van hetlichaam en van de ziel is doorgedrongen. Hoewalgelijk en schuldig zo’n mens in Gods ogen,die deze snode aard van eeuwigheid doorzienhebben, wezen moet. Ach! Hij zou het nooitopgemerkt hebben dat hij zo blind, boos,schuldig en onmachtig was, als hij directvolmaakt was geworden en de aanhoudendeondervinding het niet geleerd had. Was dezondaar aanstonds volmaakt gezaligd, hij zoudan zo’n bevatting van de Goddelijke genadeen barmhartigheid niet hebben kunnenmaken. Het was hem iets groots enonbegrijpelijks dat God Zijn Zoon wildeschenken aan een zondaar, die zo lang enzwaar in zijn begeerlijkheid gezondigd had.Maar wanneer God ook de zonden, die tegenzoveel licht, plicht en weldaden aanhoudendbegaan worden, gedurig vergeeft; zo’ntrouweloze trouw houdt en gestadig redt, dandoet hem dit veel verhevener van Jezus’gerechtigheid en sterkte, van Gods oneindigegenade, barmhartigheid, trouw,algenoegzaamheid en onafhankelijkheid denken,dan hij gedaan kon hebben als hij directvolmaakt was geworden. Uit het gezegde volgtvanzelf dat die weg van trapsgewijze zaligingook tot vermeerdering van de gelukzaligheiddient. Onze zaligheid bestaat in de genieting,dat is, bevindelijke kennis en liefde van deGoddelijke volmaaktheden. Hoe meer bevindingmen van de Goddelijke deugden heeft, zoveel tegroter en levendiger is de kennis en liefdedaarvan. Die de komst van een geneesheer inzijn eigen zieke lichaam ervaren heeft, heeftdaarvan een levendigere kennis en liefde, danhij die het in de genezing van iemand anders,buiten zichzelf, heeft gezien. Omdat detrapsgewijze zaliging is ingericht om meer

Page 52: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over 1 Timotheüs 1:1552

ondervinding van de Goddelijke genade,barmhartigheid, wijsheid, trouw enonafhankelijke algenoegzaamheid te hebben,dan volgt vanzelf dat het tot vermeerdering vanonze zaligheid dienen moet. Was de zondaardirect volmaakt geworden en had hij na zijnbekering niet gezondigd, dan had hij zulkebewijzen van zijn rampzaligheid niet gehad.Dan had God Zijn vergevende, verschonende,verlossende genade en trouw niet in zo’n mateaan hem tentoongesteld. De mens kon in deeeuwigheid die verhevenere vertoning enbevinding van de Goddelijke volmaaktheden zoniet inzien, verwonderen of aanbidden, dan hijnu doen zal. Zijn zaligheid moet nu, in zekeropzicht, groter worden dan die van de heiligeengelen, die in hun personen de Goddelijkegenade en barmhartigheid zo niet hebbenkunnen ondervinden. Om deze wijze, heilige engoede doeleinden, q begint de Heiland hetzaligen van zondaren in de krachtdadigeroeping en rechtvaardiging. Daar ontslaat hij dezondaar van alle schuld, schenkt hem het rechttot het leven en de aanneming tot een kind. Hijverbreekt de heersende kracht van de zonde,en deelt hem de beginselen van Zijn beeld mee.qq Hij bevordert het meer en meer in deverdere heiliging, omdat hij meer en zuiverderlicht, hemelse gezindheid en liefde in de zielwerkt. qqq Hij voltooit het eerst na dit leven, inde verheerlijking. Dit was Asafs verwachting,Ps. 73:24. Gij zult mij leiden door Uw raad;en daarna zult Gij mij in heerlijkheidopnemen.

Christus Jezus gebruikt in het zaligen vanzondaren gewone en buitengewone middelen,niet uit gebrek aan kracht maar uit overvloedvan wijsheid en goedheid. (1) Het Woord derwaarheid en de heilige bondszegels zijn degewone middelen om de zaliging van dezondaar bij aanvang en voortgang tebevorderen. (2) Alle schepsels, de zeldzaamstewegen van de voorzienigheid, wat op deeerste opslag onze rampzaligheid scheen temoeten vermeerderen, worden vaak gebruiktom tot ons nut en zaligheid wonderbaarlijk meete werken. Rom. 8:28. De engel van de satandie Paulus met vuisten sloeg, moestmedewerken om hem van zelfverheffing op deuitnemende openbaring te zaligen. Een bittereen benauwende wereld moet door zijnvervolgingen dienstbaar zijn om Godskinderen uit hun slaperigheid op te wekken, enaan te drijven dat ze tot hun schuilplaats detoevlucht nemen en verkwikt worden. Deongelukkige val van Petrus moest door

tussenkomst van de genade dienen om hemvan het vertrouwen op zijn aandoeningen engoede gestalten te zaligen.

Hij handelt in het zaligen van zondaren op eenwonderlijke en veelal verborgen manier. (1)Het gaat hier doorgaans tegen al onzeverwachting in. (2) Vaak zaligt de Heere Zijnvolk, en zij merken het niet op, maar denken hettegendeel. Hij laat hen wel eens in zwareduisternissen, aanvechtingen en zware strijdmet duivel, wereld en zonde geraken. Zeworden beangstigd. Ze merken hun blindheid,boosheid en krachteloosheid duidelijker op danvoorheen. Ze letten in hun verlegenheidnauwkeuriger op het Woord der waarheid. Zeontvangen licht in verscheidene plaatsen van deHeilige Schrift. Ze moeten in de nood pleiten opGods toezeggingen, wanneer hun gevoelig lichten gestalten verdwenen zijn. Ze moeten in dieduisternis en strijd, wanneer hen alles ontnomenis, aan de oneindige gerechtigheid, wijsheid,sterkte en onafhankelijke trouw van Jezusalleen vasthouden. Ze stellen daar nu meer prijsop. De nood leert hen nu meer staat te makenop Gods getuigenis. Wanneer het ongeloof ende zonde krachtig woelt, worden zijootmoediger, krijgen een grotere walging vanzichzelf, en een ernstiger zucht en gezindheidom van het lichaam des doods verlost teworden. In zo’n toestand denkt men wel eensdat de Heere ons heeft overgegeven enverlaten. Maar Hij was toen bezig om de Zijnenop een verborgen manier zalig te maken, doorhen te verlossen van duisternissen, onkunde,vertrouwen op gestalten, hoogmoed,onverschilligheid. Hij schonk hen meer licht inhun ellendigheid, in het Woord der waarheid, inde dierbaarheid van Jezus’ gerechtigheid,sterkte en trouw, meer geloof om zuiverder methet getuigenis van God te werken, meer enlevendiger zucht en gezindheid om gered engezaligd te worden. Wie zou zeggen of denkendurven dat deze dingen te schenken nietbehoorde tot het zaligen van een zondaar? Zoleidt de Heere de blinden door een weg,dien zij niet geweten hebben, Hij doet zetreden door paden, die zij niet gewetenhebben; Hij doet de duisternis voor hunaangezicht komen, en maakt die tot licht,Hij doet het kromme voor hun aangezichtkomen, en maakt dat tot recht; deze dingendoet de Heere, en Hij verlaat hen niet. Jes.42:16.

Tenslotte ontmoet het zaligen van zondarengrote tegenstand, niet alleen van de gehelemacht der duisternis en van de wereld, maar

Page 53: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over 1 Timotheüs 1:15 53

ook zelfs van het uitverkoren volk dat Hijzaligmaakt. Velen spreken, òf uit duisternis enkleinmoedigheid, òf uit een verkeerd bestuurdenederigheid, van wat Jezus aan hen doet zeerlaag. Hoe weinig zijn er die het altijd opmerkenwanneer Hij hen zaligt en Hem met blijdschapdaarvoor danken? Hoe velen zouden uit eenverkeerde oprechtheid, als ze maar konden,alles wat de Heere gedaan heeft, uitroeien, omopnieuw en meer gefundeerd, zoals ze menen,te beginnen!

§17. De Heere heeft al die dwaasheden,ondankbaarheid en tegenstand van Zijn armekinderen van tevoren wel gezien. Ze vallenhem in het geheel niet uit de hand. Toch wasHij tot dat werk van hun zaliging zo gewillig, dathij daarom in de wereld kwam. Christus Jezusis in de wereld gekomen om zondaars zalig temaken. Dat grote wonder, de komst van GodsZoon in deze ellendige wereld en alle rampendie daarin zijn, had buiten alle twijfel een zeerbelangrijk doel en oogmerk. (1) Het hoogstedoel was de verheerlijking van al Godsdeugden en volmaaktheden. (2) Hetondergeschikte, dat tot het bereiken van hethoogste doel dienen moet, is het zaligmakenvan zondaren. Veel zondaars stoten zich aandeze rotssteen van het heil, en verzwaren hunrampzaligheid. De Heere wist het wel toen Hijin de wereld kwam. Hij had besloten het toe telaten. Maar dit was het doel en oogmerk vanZijn komst niet; die was daartoe niet ingericht.De goddelozen maken een tegennatuurlijkmisbruik van Zijn komst, door hun eigenboosheid. Veel mensen verkorten hun levendoor overdadigheid in eten en drinken. Maarmen kan daarom niet zeggen dat God hen etenen drinken gegeven heeft om hun leven teverkorten; ze zijn gegeven om het leven teonderhouden. God heeft Zijn Zoon nietgezonden in de wereld, opdat Hij de wereldveroordelen zou, maar opdat de werelddoor Hem zou behouden worden. Joh. 3:17.

§18. In het hart van wie zou dit hebbenkunnen of durven opklimmen, dat een heilige enrechtvaardige God, Die al Zijn volmaakthedennoodzakelijk bemint, Die alle zonde noodzakelijkhaat en straft, snode zondaars die niets danzonde zijn, die al Zijn volmaaktheden haten enbestrijden, die de dood liefhebben en het levenhaten, zo zou beminnen, dat Hij Zijn Zoon voorhen in de wereld zond om die rampzaligen zaligte maken? Toch is het een allerzekerste enGodebetamelijke waarheid: HET IS EEN

GETROUW WOORD EN ALLER AANNEMING

WAARDIG.

§19. Het is λογος, een woord (1) vanwaarheid en een gezond verstand, Hand. 26:25.(2) Het wordt op de gehele wereld tot aan deeinden van de aarde uitgeroepen, Rom. 10:18.Jes. 45:22. (3) Men mag en moet het overalnavertellen en verbreiden. (4) Het is door GodZelf in het Woord der waarheid, dat niet liegenkan, geopenbaard. Kol. 1:25,26. Het WoordGods, de verborgenheid, die verborgen isgeweest van alle eeuwen en van allegeslachten, maar nu geopenbaard is aanZijn heiligen.

§20 Men kan op dit woord volkomen staatmaken: het is πιστος, getrouw. (1) Het isvolkomen zeker en geloofwaardig. (2) Het isgetrouw, bestendig, en wordt nooit veranderdof herroepen. Wordt een godzalige duister,twijfelmoedig, ongevoelig en trouweloos: ditwoord dat van het licht, levendigheid en trouwvan de mensen niet afhangt, verliest daardoorniets van zijn zekerheid. Het wordt geenszinsteniet gedaan. Het blijft getrouw tot aan heteinde van ons leven. Heeft men ontelbaremalen tot dit woord de toevlucht genomen;ervaart men opnieuw oude en nieuwerampzaligheid, blindheid, boosheid, schuld enkrachteloosheid: dit woord is nog hetzelfde,even zeker en geloofwaardig. Men mag er zichnog op verlaten en er opnieuw op bouwen. (3)Het is getrouw in de uitvoering en vervulling.Allen die van dit woord een recht en levendiggebruik maken, zullen metterdaad ondervindenwat dit woord getuigt. Ze zullen gezaligdworden. Niemand van hen die dit woord dooreen levend geloof omhelst en zich daaropverlaat, zal beschaamd worden.

§21. Die de inhoud van dit woord en zijngetrouwheid in overweging neemt, moet ookverzekerd zijn dat het aller aannemingwaardig is.

§22. Wil men behouden worden, dan moetmen dit woord aannemen.

Αποδοχη, aanneming, is eigenlijk een daadwaardoor men iets dat tot ons komt, of onsvoorgelegd wordt, oppakt en wegneemt, zichtoeëigent, en nauw met zich verenigt.

Hier betekent het de oefening van hetzaligmakend geloof omtrent dit woord. 1 Joh.5:9-11. Indien wij de getuigenis der mensenaannemen, de getuigenis van God ismeerder; want dit is de getuigenis van God,welke Hij van Zijn Zoon getuigd heeft. Diein den Zoon van God gelooft, heeft degetuigenis in zichzelven; die God nietgelooft, heeft Hem tot een leugenaargemaakt, dewijl hij niet geloofd heeft de

Page 54: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over 1 Timotheüs 1:1554

getuigenis, die God getuigd heeft van ZijnZoon. En dit is de getuigenis, namelijk datons God het eeuwige leven gegeven heeft;en ditzelve leven is in Zijn Zoon.

De verkondiging van het Evangelie doet ditwoord tot ons komen. Het legt het ons voor alszeker, noodzakelijk en gepast. Het geeft nietalleen vrijheid, maar verplicht ons zelfs het aante nemen. Rom. 10:8. Nabij u is het Woord,in uw mond en in uw hart. Dit is het Woorddes geloofs, hetwelk wij prediken.

Wanneer de Heere onder de prediking vanhet Woord van het geloof het hart opent, neemtmen dat met zijn hart, dat is verstand en wil,aan. (1) Met het verstand. Men wordt in datWoord geestelijk ingeleid. Men wordt van zijnzekerheid, noodzakelijkheid enGodebetamelijkheid met betrekking op zichzelfoverreed, en neemt het met zijn oordeel alszodanig aan. Joh. 3:33. Die Zijn getuigenisaangenomen heeft, die heeft verzegeld, datGod waarachtig is. (2) Met de wil. Men kiestdat Woord voor zichzelf. Men maakt er gebruikvan. Men komt als een zondaar tot ChristusJezus om gezaligd te worden. Jes. 45:24. Menzal van Mij zeggen: Gewisselijk, in denHEERE zijn gerechtigheden en sterkte; totHem zal men komen.

Men krijgt daardoor dadelijk deel en lot in ditWoord. Het komt in het hart en blijft daarin.Joh. 15:7. Indien Mijn woorden in u blijven.

§23. Zalige oefening! Het is billijk dat hetgehele hart van alle mensen zich daarmeebezig houdt. Dit woord is πασης alleraanneming waardig. (1) Iedereen diende hetmet geheel zijn ziel, met geheel zijn hart, metgeheel zijn verstand, en met alle krachten aante nemen. Er diende niet de minste twijfelingover te blijven, of het wel zeker en getrouw is.Er behoorde niet de minste traagheid ofongezindheid in het gebruikmaken van ditwoord in ons te blijven. (2) Alle mensen, tot deoren en kennis van wie dit woord komt, hebbenniet alleen de vrijheid maar zijn ook verplicht ditaan te nemen1. Alle godzaligen, al zijn ze nog

1 Men vindt enigen die oordelen dat het woordπασα alle, alleen op de aanneming en niet op depersonen die de aanneming doe mogen, zou zien.Maar ik denk dat het beide stukken insluit. Nietalleen de gehele volkomen aanneming maar ook deaanneming door allen die het horen. Twee bewijzenzijn genoeg om dit stuk buiten alle tegenspraak testellen. q Het grondwoord πας komt vaak in diebetekenis voor. Matth. 10:1. En heeft hun machtgegeven om alle ziekte en alle kwale te genezen,dat is, niet alleen de gehele ziekte, maar ook de

zo duister, verward, slecht, ellendig entwijfelmoedig, of het wel recht met hen is,mogen dit woord aannemen. Zij zullen ook totgeen rust, ruimte en troost komen eer zij hetdoen. Alle bekommerde en verlegen mensen,al was hun overtuiging nog niet recht, moetenhet aannemen om tot Christus te komen, dat Hijhen recht overtuigen mag. Alle zorgeloze,ongevoelige en geruste zondaars moeten hetaannemen. Ze moeten niet geloven dat zij, alsze in zo’n staat blijven, de heerlijkheid beërvenzullen, maar dat Christus Jezus in de wereldgekomen is om zulke zondaars als zij zijn zaligte maken. Ze moeten daarop niet zorgeloosworden, maar dat woord aannemen, en hetgoede gebruik daarvan maken. Zich schamendat ze onder zo’n aanbod zo lang in hunrampzaligheid hebben willen blijven. Zichaanbieden dat de Heere hen van hun gerustheiden onboetvaardigheid mag zaligmaken, enbekering en vergeving van zonden schenken.

§24. Hoewel alle zondaars dat woord nietdaadwerkelijk aannemen, toch is het deaanneming door allen waardig.

Het woord αξιος, waardig, betekenisvolgens zijn oorsprong iets dat gewichtig is, endoor zijn zwaarte aan de weegschaal dedoorslag geeft.

Dat woord, dat Christus Jezus gekomen is inde wereld om zondaars zalig te maken, heeftzo’n gewicht van zekerheid en dierbaarheid,dat het gehele gemoed van allen die het horenzich daardoor tot een volvaardige aannemingbehoorde te laten overhalen.

Het is waardig dat men het als volkomenzeker, met zijn verstand aanneemt. (1) Eengrote wolk van geloofwaardige getuigenbevestigt het. q Alle profeten van de oude daggeven daarvan een eenparig getuigenis. Hand.10:43. qq De Amen, de getrouwe enwaarachtige Getuige Zelf, de Heere ChristusJezus, betuigt het openlijk, Matth. 9:13. Ik benniet gekomen om te roepen rechtvaardigen,maar zondaars tot bekering. Hij heeft die

ziekte van allen die tot hen kwamen. Rom. 3:19. Datalle mond gestopt worde, dat is, niet alleen degehele mond, maar ook de mond van allen dietegenspreken. 2 Kor. 10:6. Om te wreken alleongehoorzaamheid, dat is, niet alleen de geheleongehoorzaamheid, maar ook de ongehoorzaamheidvan allen. Rom. 14:11. Voor Mij zal alle kniebuigen. qq Het is een volstrekte waarheid dat allemensen tot wie het Evangelie komt, verbonden zijnhet aan te nemen door een levend geloof. Jes. 45:22.Die dit weigeren maken zich aan een schrikkelijkeongehoorzaamheid schuldig.

Page 55: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over 1 Timotheüs 1:15 55

waarheid door vele en nadrukkelijkegelijkenissen opgehelderd. De gelijkenissen vande verloren penning, schaap en zoon, die men inLuk. 15 lezen kan, stellen het in het helderstedaglicht. qqq De apostelen van de Heerehebben dit woord, als de korte inhoud van hetgehele Evangelie, op de gehele wereldverkondigd. qqqq De vijanden zelf moesten hetzonder weten en wil uitroepen. Kajafasprofeteerde dat het nut was, dat een mensstierf voor het volk, en het gehele volk nietverloren ging. Joh. 11:50. De Farizeeën enSchriftgeleerden riepen uit: Deze ontvangt dezondaars, en eet met hen, Luk. 15:2. (2) Degehele schaduwdienst van de oudeGodsdienst schilderde op vele manieren diezalige waarheid af, dat Christus Jezus in dewereld zou komen om zondaars zalig te maken.(3) Hoeveel levende gedenkzuilen heeft dealgenoegzame Heiland, tot bevestiging van dezewaarheid, al opgericht? Alle apostelen, diezoveel zonden en gebreken, ook na hunbekering, hebben laten blijken. DieSamaritaanse vrouw, Joh. 4. Die beruchtezondares, Luk. 7:37-48. Maria Magdalena, Luk.18:2. De moordenaar aan het kruis, Luk. 23:43.De woedende Paulus, Hand. 9. De personendie Paulus in 1 Kor. 6:11 aanspreekt. Allebegenadigden in onze dagen zijn zeldzameerezuilen, waarop met eeuwigdurende lettersgeschreven staat: HET IS EEN GETROUW

WOORD, EN ALLER AANNEMING WAARDIG,DAT CHRISTUS JEZUS IN DE WERELD

GEKOMEN IS, OM DE ZONDAREN ZALIG TE

MAKEN. (4) De natuur van de zaak zelfbrengt het mee. De Goddelijke voorzienigheidheeft Christus Jezus al dat lijden doenoverkomen, Hand. 2:23. De heilige enrechtvaardige Rechter moest daartoegewichtige en rechtvaardige redenen hebben.Christus Zelf heeft geen zonde gekend.Daarom kon Hij het voor Zichzelf nietondergaan. Voor rechtvaardigen kon het ookniet geschieden. Het moest daarom voor zulkegrote zondaren zijn, die zo’n zwaar lijden, alsGods Zoon heeft doorstaan, door hun zondenverdiend hadden. (5) Hoewel het natuurlichtdeze waarheid van te voren niet kon uitvinden,toch moet het die waarheid achteraf alsGodebetamelijk goedkeuren. Het leert dat alGods werken tot verheerlijking van deGoddelijke volmaaktheden moeten strekken, enhet redelijk schepsel tot ware deugd aansporen.Nu is er niet één van al Gods werken waardoordit duidelijker, heerlijke en krachtiger gebeurt,dan daardoor dat Christus Jezus gekomen is in

de wereld om zondaars zalig te maken. q Allevolmaaktheden van God worden hierluisterrijker ten toon gesteld, dan in hetgehele werk van de schepping en algemenevoorzienigheid. Hier straalt de Goddelijkewijsheid op een verwonderenswaardige wijze.Het openbaart zich genoegzaam te zijn, om eenweg uit te vinden waarlangs dingen dievolkomen strijdig waren, op hetallergevoeglijkste met elkaar verenigd kondenworden. En waardoor de zonde, die al deGoddelijke volmaaktheden uit zijn aardverdonkert, dienen moet om ze op hetallerhoogste te verheerlijken. Hier schittert devlekkeloze heiligheid en onkreukbarerechtvaardigheid op het allerhelderst. Hetopenbaart zich zo zuiver en onveranderlijk tezijn, dat het zijn afkeer van de zonde, zelfs inGods eniggeboren Zoon, zonder verschoningmoet betonen. Hier schijnen de liefde, genade,barmhartigheid, onafhankelijkheid,algenoegzaamheid, en onveranderlijkheid opeen zielsinnemende manier. Hier worden allevolmaaktheden die anders in de oefening enuitwerking tegen elkaar strijdig zijn, in dealleraangenaamste overeenstemminggeopenbaard. De schuldigen geenszinsonschuldig te houden, en hem al zijn schuld tevergeven, gaat hier zeer gevoeglijk samen. Hieris de hoogste vertoning van de Goddelijkeheerlijkheid. Men mag gerust denken dat geenhogere mogelijk is. Al werd het samenstel vandeze wereld zo vermenigvuldigd als er sterrenaan de hemel zijn: al die schepselssamengenomen zouden maar schepsels, dat iseindig, blijven. Omdat het eindige voor hetoneindige niet vatbaar is, zou de vertoning vande volmaaktheden die daarin mogelijk is, tochaltijd eindig blijven. Maar Christus Jezus is eenoneindige Persoon. De vertoning van deGoddelijke volmaaktheden in Hem is ookoneindig. Hier betoont zich dat de Goddelijkerechtvaardigheid oneindig is, omdat het eenoneindige Persoon straft. Hier ontdekt deGoddelijke goedheid zich als oneindig, omdathet een oneindig geschenk aan een armezondaar geeft. Omdat wij uit de openbaringweten dat er maar één Zoon, Die van de Vadergeboren is, mogelijk kan zijn, daarom kunnenwij ook verzekerd zijn dat er geen andere wegmogelijk is, waarlangs de Goddelijke deugdenzo luisterrijk verheerlijkt kunnen worden. qqDoor de komst van Christus Jezus in de wereldom zondaars zalig te maken, worden demensen allerkrachtigst tot ware deugdaangespoord. Niets kan een grotere afkeer

Page 56: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over 1 Timotheüs 1:1556

van de zonde inboezemen. Niets kan het hartkrachtiger tot liefde en gehoorzaamheidbewegen. Maar dit is in de aanspraak brederbewezen.

Dit Woord is ook waardig dat men het alshet allerdierbaarste met zijn gehele wilaanneemt. (1) Is die waarheid ingericht om allevolmaaktheden op het hoogste te verheerlijken,zoals boven gezien is, dan is het waardig datiedereen het omhelst, aangezien hij verplicht isGod te verheerlijken zoveel hem mogelijk is.Wie twijfelt of hij verplicht is de wet tot eenregel van zijn leven aan te nemen, aangezienGod daardoor verheerlijkt wil worden? KanGod nu door die weg, die het Woord vermeldt,nog meer dan door de betrachting van de wetverheerlijkt worden, dan is men immersverplicht dat Woord aan te nemen, en daarvangebruik te maken tot verheerlijking van God.(2) Wat kan er voor een verloren zondaarheerlijker, nuttiger een aangenamer bedachtworden, dan dat hij van de ongelukkigedienstbaarheid van de zonden, en van al zijngevolgen, volkomen verlost en in de hoogstegelukzaligheid overgebracht wordt? Zo lief hemdan zijn zaligheid is, zo dierbaar enaannemingswaardig moet hem dit Woord ookzijn.

Het is waardig dat het door alle mensen, totwiens oren en kennis het komt, wordtaangenomen. (1) Allen zijn verplicht God op hethoogste te verheerlijken. (2) Voor allen is dieweg van zaliging genoegzaam. Deallerellendigste kan daar alles vinden wat totzijn behoudenis nodig is. (3) Zonder deze wegis hun zaligheid onmogelijk. Er is ook onderden hemel geen andere Naam, Die onder demensen gegeven is, door Welken wij moetenzalig worden. Hand. 4:12. (4) De Heere biedtdit Woord aan allen welmenend aan. Die hetgezegde in bedaarde overweging neemt, moetovertuigd zijn dat het de aanneming van allenwaardig is.

§25. Daarom had Paulus dan gewichtigeredenen waarom hij dat Woord getrouw enaller aanneming waardig noemt. Daar zijn ookredenen waarom hij deze betuiging in de eersteplaats stelt, en vooraf uitroept: een getrouwWoord en aller aanneming waardig! (1) Hetongeloof is daaromtrent zeer onoplettend. Hetluistert met meer bereidheid naar de uitdrukkingin Nah. 1:2. Een ijverig God en een wreker isde HEERE, een wreker is de HEERE, enzeer grimmig; een wreker is de HEERE aanZijn wederpartijders, en Hij behoudt dentoorn Zijn vijanden. Het suffend ongeloof wil

die zalige Evangeliewaarheid zeer moeilijkgeloven. Het is bezig om de ellendige ziel doorduizend zwaarmoedige, ongegronde en dwazeredeneringen te verwarren. Hiertegen dient hetvoorafzenden van deze uitroep, om demoedeloze en twijfelmoedige ziel op te wekken,dat het op de volgende waarheid let, en om hetongeloof als het ware te beletten enigemoedbenemende tegenredenen vooraf op tezoeken. (2) Het gemoed van Paulus wasvervuld met een volle overreding, blijdschap enverwondering over deze waarheid. Hij breekteerst in deze woorden uit: O! getrouw woorden aller aanneming waardig.

§26. Zo zeker deze waarheid is, zo zeker zijnook de gevolgen die de apostel daaruitbetogen wil. (1) Hij handelde niet lichtvaardig,wanneer hij geloofde en beleed dat aan hem, devoornaamste van de zondaren, barmhartigheidwas geschied. Want het is een getrouw woorden aller aanneming waardig, dat Christus Jezusin de wereld is gekomen om zondaars zalig temaken. (2) Gelijk de inhoud van het Evangeliede genade die hem bewezen was bevestigde,zo diende de genade die in de apostel zichtbaardoorstraalde weer tot de bevestiging van diezekere waarheid van het Evangelie. Het bleekhem zonneklaar dat het een getrouw woord is,en aller aanneming waardig, dat Christus Jezusin de wereld gekomen is om zondaars zalig temaken. (3) Steunde de barmhartigheid die aanhem bevestigd was, op zulke onwrikbaregronden; diende die tot de bevestiging va hetEvangelie, dan was het een ongegrondebeschuldiging, wanneer de vijanden lasterdendat hij om zijn vorige vijandschap en zondengeen oprecht en getrouw apostel kon zijn. Menmocht met grond geloven dat het hem vergevenwas; dat hij daarvan zalig was gemaakt; dat hijnu zoveel te bekwamer was om het Evangelieniet alleen met woorden te verkondigen, maarook met zijn eigen voorbeeld te bevestigen. (4)Dus moesten vanzelf vervallen, zowel dedwaze stellingen van deze ijdele wetsleraarsdie tegen de zekere inhoud van het Evangeliestreden, als de vooroordelen die zij totbevordering van hun vreemde leringen en totbestrijding van de zuivere waarheid probeerdente verwekken.

§27. Maar deze gevolgen die tot verdedigingvan de staat van de apostel, zijn ambt en zijnleer strekten, zijn het niet alleen die uit dezeaangename en zekere waarheid vloeien. Het isook een vast beginsel waaruit men veleleringen tot ontdekking, besturing, bemoedigingen opwekking van een ieder door

Page 57: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over 1 Timotheüs 1:15 57

gevolgtrekking kan afleiden. Ik zal nu maarenige die het meest mijn oogmerk dienen, kortaanroeren.

I. CHRISTUS JEZUS maakt de zondaarszalig.

Het is daarom een grote dwaasheid,hovaardigheid en ongehoorzaamheid wanneermen zelf de zaligmaker van zichzelf enanderen wil zijn, en in moedeloosheid wegzinktwanneer men ziet dat men dat niet doen kan.Gods Zoon alleen draagt de naam vanChristus Jezus. De Vader heeft Zijn Zoonalleen gezalfd tot Zaligmaker. Hij alleen isdaartoe genoegzaam. Hij heeft geenmeehelpers in Zijn ambt nodig. Niemand vanons heeft bij zijn doop van Godswege de naamChristus Jezus ontvangen. Niemand mag zichdie Naam en zijn betekenis aanmatigen.Niemand is van God tot zaligmaker gezalfd.Niemand mag zich die eer aanmeten, tenzij hijdaartoe van God gezalfd en geroepen is. Wijmoeten ernstig naar onze zaligheid zoeken. Wijmoeten onszelf reinigen van alle besmettingenvan het vlees en van de geest. Wij moeten onzezaligheid werken met vreze en beven. Maar wijmoeten nooit proberen dit uit en door onszelf,zonder Christus Jezus te doen. Wij reinigenonszelf wanneer wij door Zijn kracht tot Hemkomen, dat Hij ons door Zijn bloed en Geestvan onze onreinigheid wast. Wij werken onzezaligheid en het werk van God, wanneer wijgeloven in Christus Jezus, Joh. 6:29, en alsmachtelozen tot Hem komen, dat Hij in ons hetwillen en het werken werkt. Wij zijn verplichtde zaligheid van onze naasten hartelijk tezoeken en hem alle middelen die de Zaligmakerpleegt te gebruiken, naar ons vermogen toe tedienen; hem te vermanen en te bestraffen metalle lankmoedigheid en leer; maar wij moetenons nooit verbeelden dat wij een mens daardoormoeten of kunnen zaligmaken van zijn blindheiden boosheid. Dit is het werk van ChristusJezus. Worden wij moedeloos wanneer wij ziendat wij zowel onszelf als anderen niet kunnenzaligmaken, dan verloochenen wij door diemoedeloosheid die eeuwige waarheid dat GodsZoon alleen Christus Jezus is.

II. Christus Jezus IS IN DE WERELD

GEKOMEN.Veel mensen worden geroemd, dat zij de

wereld goed begrijpen; dat ze grotewereldwijzen zijn. Maar zij kunnen die roemniet ten volle wegdragen als ze Christus Jezusin de wereld nog niet recht ontdekt hebben.Want Christus Jezus behoort nu ook tot dewereld. Hij is het allervoornaamste en

wonderbaarlijkste Deel van de wereld. Alleandere schepsels in de wereld hebben op Hemde meest aanmerkenswaardige betrekking.Kan hij dan wel voor een groot wereldwijzegehouden worden, die het allergrootste,gewichtigste, wonderlijkste en nuttigste Deelvan de gehele wereld heeft overgeslagen, enniet goed ingezien? Die alle krachten verspilt,de kostbaarste werktuigen met onvermoeideijver gebruikt om de betrekking van de leden inkleine diertjes te onderzoeken, maar deallergrootste en gewichtigste betrekking, die deschepsels op Christus Jezus hebben, nog in nietéén stuk van de wereld heeft ingezien? Hijbeschouwt de zaken immers niet filosofisch, diede voornaamste betrekking van die zaken opandere dingen niet in aanmerking neemt. Hoekomt het toch dat vele zogenaamdewereldwijzen zich zo zorgvuldig schijnen tewachten, dat ze dit Deel van de wereld,Christus Jezus, in geen bedaarde enonpartijdige overweging nemen, maar metgeringachting, als hun overweging onwaardig,terzijde zetten? Strijdt het misschien tegenandere waarheden, of verdonkert het die? Achneen! Christus Jezus heeft in deze wereld deallervolmaakste overeenstemming met alleandere dingen. Alle andere waarheden krijgendaardoor een nieuw licht. Maar deeigenwijsheid wordt door het beschouwen vanChristus Jezus verduisterd. De verbeelding dathun natuurlijke kennis van natuurlijke zaken,zonder de kennis van Christus, boven hetverstand van andere mensen zo uitnemendverheven is, wordt dan omver gestoten. Menmoet dan meer wijsheid stellen in de kleinstegeestelijke kennis die een eenvoudige godzaligevan Christus Jezus heeft, dan in alle natuurlijkewetenschappen waar de kennis van Christusontbreekt. Want in Christus Jezus vertonen zichveel verhevener waarheden, die de mensgelukkig maken, dan in alle andere schepsels.Men moet dan als een onkundige en dwaze totdie Leraar der gerechtigheid komen, om zichdoor Hem te laten leren. Dit strijdt tegen dehovaardige natuur. Hierom mocht dan eenheidens wijsgeer van Christus Jezus afkerigworden, maar een wereldwijze die de naamvan een christen draagt, diende echter andersomtrent dat te leven. Ik beken dat hetonderzoek van de natuur van een grotenuttigheid is wanneer het op de goede wijzegebeurt. Men behoeft echter de openbaring enChristus Jezus niet zo ver weg te zetten, wantdie behoren toch ook tot de wereld. De ogen,die door het licht dat in de wereld gekomen is,

Page 58: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over 1 Timotheüs 1:1558

Christus Jezus, bestraald zijn, verliezendaardoor niets van hun scherpte in hetrechtmatig onderzoeken van natuurlijke zaken.

III. Christus Jezus MOEST in de wereldkomen INDIEN de zondaars zalig zoudenworden.

Dan is zalig te worden zo gemakkelijk niet alsveel mensen zich verbeelden. Zij hebben zeerlage gedachten van de Goddelijke heiligheid,rechtvaardigheid, en liefde tot Zijn deugden, diezich wijsmaken dat God zonder de komst vanChristus in de wereld, of zonder Zijn kennis,beschaafde heidenen, die toch met al hunschijnwezen grote zondaars waren, konzaligmaken. Zij handelen zeer lichtvaardig methun eigen zielen, die hun zaligheid op eenalgemene barmhartigheid en genade, buitenChristus Jezus laten aankomen. Zij zullen in hunverwachting ellendig teleurgesteld worden, diezich met die ongegronde hoop vleien dat Godhen in genade zal aanzien wanneer zij zoveeldoen als in hun vermogen is. Nee, daar moestmeer geschieden, zou een zondaar zaligworden. Christus Jezus moest in deze wereld,en alle rampen daarvan, komen.

IV. Christus Jezus is in de wereld gekomenom ZONDAARS zalig te maken.

/. Het is dan een ongegronde ergerniswanneer vele vijanden van de godzaligheid ende belijders daarvan, zich aan de warebegenadigden ergeren, omdat vele van henvoor hun bekering grote zondaars zijn geweest,en daarna nog veel zwakheden in zich hebben.Zij denken: “wij hebben die lieden, die nu zomooi praten, tevoren wel anders gekend. Hetmoet de godsvrucht wel groot nadeeltoebrengen dat er zulke onder zijn. Een braafgemoed dat altijd goed geleefd heeft kan zichmet zulk soort van mensen niet goed tot eennauwe en broederlijke gemeenschap verenigen,of men zou het aanzien krijgen dat men ook vandat soort geweest was. Misschien zal hen vanhet oude nog wel wat aankleven, en hun mooipraten niet oprecht zijn”. Door zulk redenerenbewijst men dat men dat getrouwe en alleraanneming waardige woord, dat Christus Jezusin de wereld gekomen is om zondaars zalig temaken, met zijn hart niet gelooft. Zulken tonenduidelijk dat zij tot die valse christenen behoren,die Paulus voor geen getrouwe apostel wildenhouden, omdat hij tevoren een lasteraar envervolger was geweest. Die zo denken moetenin hun hart van het gehele christendom en dehemel afkerig zijn. Want daar vindt mengezaligde tollenaars, zondaars en moordenaars.Hoe zullen die ongelukkig te moede zijn,

wanneer zij ook eeuwig van alle zondaren dieChristus gezaligd heeft, afgescheiden, in hetgezelschap van het allergruwelijkste gespuis datdoor Christus niet gezaligd is, hun vijandschaptegen Christus, Zijn werk en volk wanhopigbewenen zullen?

//. Die van zichzelf niet geloven kunnen datze grote zondaars zijn, kunnen in de komstvan Christus in de wereld, en in ZijnZaligmakersambt, geen dierbaarheid ofzaligheid voor hun zielen ontdekken of genieten.Want het zijn zondaars die Hij zaligmaakt. Dievan zichzelf niet denkt dat hij gevaarlijk ziek is,kan in een dokter die in zijn betrekking alleenvoor zieken is, voor zijn eigen persoon op dietijd geen aangenaamheid vinden. Een grootaantal mensen is in zo’n ongelukkige toestand,dat zij in de grootste zaligheid voor zichzelfgeen zaligheid vinden kunnen, omdat zij nietgeloven kunnen dat ze zo rampzalig zijn. Menzegt wel, ik ben een arme zondaar; maar menbegrijpt en gelooft niet wat men zegt. Eenzondaar is een mens die zich van nature in diebeklaaglijke staat bevindt, waarin hij met zijngehele natuur en alle vermogens en daden, vande rechte weg en regel zover is afgedwaald,dat hij in alles gedurig met genoegen zondigt, endaardoor onder de rechtvaardige schuld van deverdoemenis, de afschuwelijkste walgelijkheid,en een voor alle schepsels onoverwinnelijkeonmacht om iets goeds te doen, gekomen is.Herleeft de afbeelding van een zondaar, dieboven, §15. gegeven is. Kunt u nu welonderscheiden zien en met overreding gelovendat u van nature zo ellendig gesteld bent? Hebtu uw staat wel ooit als zodanig kunnenbeschouwen, en met een innige bekommeringen schaamte? Denkt u in uw hart: “ik hoop nietdat het er zo jammerlijk met mij uitziet. Ik kanmij niet herinneren zoveel kwaad bedreven tehebben. Ik heb altijd een goed hart gehad. Ikheb veel goed gedaan. Ik zou niet hopen dat ikde helse verdoemenis verdiend had, of ooit eenslaaf van zonde geweest was. Zo’n uitbeeldingvan een zondaar past niet op mij, maar opandere mensen, op veel zogenaamde vromen”.Ik zeg, denkt u zo van uzelf? Dan bent u in eenbeklaaglijke staat. Wat hebt u dan boven dieFarizeeër, die God dankt dat hij niet was alsandere mensen, of als die boetvaardigetollenaar? Als het waar was, zoals u denkt, datu geen zondaar bent, dan is Christus Jezusvoor u niet in de wereld gekomen. Dan hebt ugeen aandeel aan die zaligheid die in Hem is.Dan kunt u namelijk dat wonderbaarlijke,zielsinnemende, hartverkwikkende, dat anderen

Page 59: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over 1 Timotheüs 1:15 59

genieten wanneer ze door Christus gezaligdworden, voor uw eigen zielen niet deelachtigworden. Want Christus is gekomen omzondaars zalig te maken, zulk een als u naar uweigen zeggen niet bent. Misschien denkt u: “zouChristus ook niet mensen die geen zondaars zijnzaligmaken?” U vindt uw antwoord in Matth.9:13 en hier, 1 Tim. 1:15. Wat zoudt uantwoorden als iemand u vroeg: “zouden dedokters ook niet in de wereld leven om gezondemensen, die niet ziek zijn, te genezen?” Kaniemand van zonden gezaligd worden die geenzonden heeft? Wellicht denkt u, “dan moet ikmij maar aan allerlei boosheid overgeven omdoor Christus gezaligd te worden”. Als zulkeoverleggingen in uw hart opklimmen, wordt hetopenbaar dat u een zondaar bent die aan eenJoodse boosheid en goddeloosheid onderhevigis. De Joden maakten diezelfde tegenwerpingtegen deze waarheid, en maakten zich deverdoemenis rechtvaardig waardig. Rom. 3:8.U heb al boosheid en goddeloosheid genoeg omte erkennen dat u een zondaar bent, zoalsboven beschreven is. Als u maar ogen had omte zien. Wij hebben boven gezien dat dezondaars niet van één soort zijn. Sommigenopenbaren hun goddeloosheid in de grofsteuitgietingen van de ongerechtigheden, die tegenburgerlijke en kerkelijke wetten strijden.Anderen nemen de uiterlijke regel van deburgerschap en de uitwendige kerk waar,hebben een dood en tijdgeloof naast de schijnvan de godzaligheid aangenomen, maarovertreden gedurig met hart en daden alleGoddelijke wetten. Misschien behoort u niet totde eerste maar tot de laatste soort. Toch bentu een groot zondaar, als boven beschreven is.Men zou u dit uit ontegensprekelijke grondengemakkelijk kunnen bewijzen. Wat is zonde?De ongelijkvormigheid van onze natuur endaden met de wet van God. Wat eist Godswet? De eis van de wet is geestelijk, en zietniet alleen op het uiterlijk gedrag, zoalsburgerlijke en kerkelijke wetten, maar ook opde inwendige gesteldheid van het gemoed. Heteist, Gij zult liefhebben den Heere, uw God,met geheel uw hart, en met geheel uw ziel,en met geheel uw verstand, en met allekrachten. Gij zult uw naaste liefhebben alsuzelven. Wat behoort tot de liefde van God?Een onderscheiden en geestelijke kennis van deGoddelijke volmaaktheden, als ons hoogstegoed. Een hartelijk welgevallen daarin. Eeninnige neiging tot een dadelijkegemeenschapsoefening met God. Eenbestendige vergenoeging en verlustiging in die

gemeenschap. Een gestadige oefening van allekrachten om uit dat beginsel alles te doen watde Heere welbehaaglijk is, met gedachten,woorden en werken. Wat is de liefde van denaaste? Een geestelijk verstandig welgevallenin zijn geestelijk en lichamelijk welzijn. Eenernstige poging om dat te bevorderen. Eenzuchten, onderrichten, vermanen en aansporendoor ons eigen voorbeeld, dat zijn ziel in Godsgemeenschap mag staan, en zijn lichaam tot dedienst van God, en tot nut van de medemensenbekwaam mag zijn en gebruikt worden.

U bent verplicht om deze eis van de wetvolmaakt te vervullen. God is het waard; en uwziel en lichaam, die door God geschapen zijn enonderhouden worden, komen Hem toe. Als umaar struikelt in één, dan bent u schuldig aanalles. De eis van de wet is een keten. Neemt uer één schakel uit, dan schendt u de geheleketen.

Wat zegt u nu, komt u in uw natuur,vermogens en daden met die inhoud van de wetovereen? Hebt u God altijd lief met geheeluw hart enz.? Hebt u de naaste lief? U denktmisschien, “wie zou onze lieve Heere nietliefhebben? Ik heb Hem gedurig in mijn hart.”Maar u spreekt dit immers zelf tegen met uwwoorden en daden. Het blijkt uit uw ellendigredeneren van God en Goddelijke dingen dat ude volmaaktheden van God nog nooit inwaarheid hebt leren kennen; nooit eenverstandig welgevallen daarin hebt gehad; nooitin Zijn gemeenschap gekomen bent; nooit eenvergenoeging in Zijn gemeenschap gehad hebt,maar zo’n weerzin dat u niets meer verveeltdan het spreken en horen van die nauwegemeenschapsoefening met God. Nooit hebt ugeprobeerd om eens toegerust te worden tot devervulling van wat Hem behagelijk is. Uwzedigste Godsdienstige woorden en werkenkomen uit het beginsel van een verstandigwelgevallen in God niet voort, maar uit deopvoeding en het verkeerde oogmerk om voordeugdzaam gehouden te worden, of uwzaligheid daardoor te verdienen. Al was u zogoedaardig dat u met geen mens eenverschillend woord hebt gehad, dat u aan veleellendigen uiterlijke weldadigheid bewees, danhebt u toch de rechte liefde van de naaste niet.Hebt u daar een welgevallen in, dat de zielenvan uw naasten, door de weg van wareovertuiging, geloof en bekering, in Godsgemeenschap terugkeren? Hebt u dat wel vooreen mens hartelijk van God gebeden? Hebt uwel met iemand een woord gesproken om hemdaartoe welmenend te besturen, te vermanen

Page 60: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over 1 Timotheüs 1:1560

en op te wekken? Hebt u wel een mens dooruw voorbeeld daartoe aangespoord?

Als u het gezegde bedaard en zondervooroordeel overweegt, en uzelf daarmeevergelijkt, dan moet u immers voor God, Die deharten doorzoekt, overtuigd zijn dat u de rechteliefde van God en van de naaste nog niet bezit,of ooit bezeten hebt. Wat de wet vordertontbreekt in uw natuur, en daarom ook in al uwdaden. In die toestand hebt u het met genoegenuit kunnen houden.

Wat volgt hier uit? Dat u ondanks al uwuiterlijke zedigheid, voor God een ongelukkigezondaar bent, die met zijn natuur en daden vande rechte weg zover is afgedwaald, dat hij nietsanders dan zonde doet, en daarom voor Godverdoemelijk is. Verderf uw ziel niet met dezevijandige gedachte: men moet niet hopen datGod het zo nauw met ons arme mensen zalnemen. Want door die gedachte pleegt u degrootste vijandschap tegen God en Zijn wet. Uhoopt dat God Zichzelf en Zijn wet niet zalbeminnen, dat is, dat Hij geen God zal zijn. Alhoopt u al de dagen van uw leven dat de zeegeen water, en de zon geen licht en warmteheeft, toch zult u het water uit de zee, en hetlicht en de warmte uit de zon niet kunnenhopen. Stelt u niet gerust met die uitvlucht: danben ik toch niet erger dan andere mensen. Degehele wereld is voor God verdoemelijk. Alwaren alle mensen grotere zondaars, dat zouuw rampzaligheid niet minder maken. U benteen zondaar die zonder Christus Jezus nooitgezaligd kunt worden. U bent tenminste eenveel gevaarlijker zondaar dan vele anderen diehet weten, en tot Christus Jezus komen omgezaligd te worden.

Werk dan toch niet langer tegen uw zaligheid.Geloof het toch dat u een grote zondaar bent.Dan zoudt u in de komst van Christus Jezus inde wereld, om zondaars zalig te maken, ookzaligheid voor uw zielen kunnen vinden. Hoeongelukkig zoudt u zijn, als u het pas gewaarwerd wat een zondaar u bent, als het te laatzou zijn!

///. Zijn het zondaars die Jezus zaligen wil,dan moet men toestaan dat de meestezwarigheden die bekommerde en verlegenmensen, in het vrijmoedig komen tot Christusbelemmeren, alsof er voor hen geen raad was,alleen uit onkunde, ongeloof en tegensprekingvan dit getrouwe woord ontstaan. (1) Zij vrezendat Christus Jezus met hen niet zal willen tedoen hebben, en ook niet voor hen zijn, omdatzij zo zwaar en lang gezondigd hebben. Zehebben niet alleen met gedachten en woorden,

maar ook met daden grote zonden begaan. Zehebben ontelbare malen gezondigd, en metopzet en genoegen in de zonde geleefd. Ze zijnzo blind in het verstand, dat ze geen geestelijkedingen levendig kunnen inzien. Het is hen omhun zaligheid niet te doen; ze zijn afkerig vanGod. Ze zijn ongevoelig, verhard en verstoktvan hart daaronder. God Zelf heeft henveroordeeld. Ze gevoelen Gods ongenoegen inhun zielen. Ze hebben zich zo afschuwelijkgemaakt dat mensen van hen walgen moeten,veel meer dan dat heilig en zuiver Opperwezen.Ze kunnen geen zonde laten, en geen deugdbetrachten. Met zo één kan de Heilige Jezus,naar hun gedachten, niet te doen hebben. Hetzou de grootste lichtvaardigheid, jagoddeloosheid zijn, denken ze, als zo iemanddacht dat Jezus voor hem in de wereldgekomen was. Door zulke gedachten spreekt u,die ze in uw binnenste laat vernachten, datgetrouw en aller aanneming waardige woord,dat Christus Jezus in de wereld gekomen is omzondaars zalig te maken, openlijk tegen.Hiermee begaat u een zwaardere zonde danmet al uw vorige ongerechtigheden. U hebt dewet geschonden, en nu wilt u het Evangeliedaarenboven teniet doen. Hetgeen de HeiligeGeest een getrouw en aller aanneming waardigwoord noemt, ziet u aan als een ongerijmde engevaarlijke onwaarheid, en wilt God tot eenleugenaar maken. Als u geloofde dat ChristusJezus zondaars zaligen wilde, waren al dezezwarigheden weggenomen. Wanneer u GodsZoon als een rechtvaardige Rechter aanmerkt,moet u omdat u een zondaar bent, voor Hemvluchten. Maar als u Hem als Christus Jezus,de Zaligmaker, beschouwt, bent u zoveel tegepaster voor Hem, als uw zonden groter zijn.Hoe zou het in uw oren klinken, als een ziekezei: “ik durf die ervaren, en tot hulp van allezieken zo bereidvaardige dokter niet ontbiedenomdat ik gevaarlijk ziek ben en mijzelf nietgenezen kan”? (2) Men durft tot Jezus niet tekomen omdat men van zijn verkiezing nietverzekerd is. Maar u behoeft aan uwverkiezing, die geen regel van uw doen is, nieteens te denken in het komen tot Christus. Dat ueen zondaar bent, verplicht u, en geeft uvoldoende vrijheid, omdat Jezus gekomen is omzondaars zalig te maken. (3) Vreest u dat uwel tot het goede soort van zondaren, die Jezuszaligen wil, behoort? Of u overtuigd, belast enbeladen genoeg bent? Of het u om Christus welte doen is? Die vrees is even zo ongegrond alsde vorige. Paulus maakt hier geen uitzonderingvan enige zondaren. Christus Jezus wil

Page 61: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over 1 Timotheüs 1:15 61

zondaars zaligen, hoe ze dan ook mogen zijn.Al bent u niet recht overtuigd, al is het u geenernst, al is het niet in waarheid, al bedriegt uzich: Christus Jezus wil ook zulke zondaars vanhun blindheid, lusteloosheid en onoprechtheidzaligmaken, en het eerste beginsel van rechteovertuiging schenken. (4) Zegt u: “wat kan hetmij baten dat ik weet dat Christus zondaarszaligt, wanneer ik er geen deel aan krijg?”Wanneer u levendig inziet dat u een zondaarbent, en dit getrouwe woord recht weet,verstaat en gelooft, dan zult u het niet nakunnen laten, of u zult tot Hem moeten komen.Als u dat doet, dan hebt u er direct deel aan.(5) Er zijn toch enige zondaars die Christus nietzaligen wil, namelijk die de onvergeeflijke zondetegen de Heilige Geest begaan hebben.“Misschien heb ik mij aan die ook schuldiggemaakt.” Velen twijfelen niet zondergewichtige redenen of in onze dagen, wanneergeen zichtbare wonderwerken door de HeiligeGeest gedaan worden, die onvergeeflijke zondewel begaan kan worden. Als de mensen diedaaraan schuldig zijn, tot Jezus kwamen, danzou hen die zonde ook vergeven worden. Hij isonvergeeflijk, niet uit gebrek van Jezus’algenoegzaamheid, maar omdat het de natuurvan deze zonde is dat hij boosaardig de wegvan de verzoening vervolgt en lastert, zonderberouw, tot het einde toe. Bent u bekommerd,erkent u dat u een zondaar bent, wenst uaandeel aan hem te hebben? Dit werkt deHeilige Geest in u, Joh. 16:8, en is eenallerduidelijkst bewijs dat u aan dieonvergeeflijke zonde niet schuldig bent. Wantde Heilige Geest heeft met hen, die deze zondetegen Hem begaan hebben, niet meer te doen.Ze worden overgegeven aan een volstrekteboosaardige vervolging van het geheleEvangelie en christendom.

V. Christus Jezus is in de wereld gekomenom zondaars ZALIG TE MAKEN.

". Hij verlost van de zonde met degevolgen daarvan, en brengt in degemeenschap met God.

/. Dan maken zij een opstand tegen hetdoel van Jezus’ komst, en Zijn Middelaarsambt,die niet begeren dat Jezus hen en anderen vanzonde zaligmaakt en tot Gods gemeenschap endienst bekeert. Men zegt dat Jezus deZaligmaker is, en dat men zich op Hem moetverlaten. Men hoopt dat Hij uit de lichamelijkenoden verlossen zal, van de hel bevrijden, en inde hemel brengen. Maar men begeert niet datHij van de zonden zaligt, en tot Godgemeenschap en dienst terugbrengt. Hoort men

hoe Christus Jezus de zondaars van zondeovertuigt; hoe Hij hen tot een levend geloofbrengt; hoe Hij de zielen over hun zondentreurig en boetvaardig maakt; hoe Hij dieopwekt om tegen alle zonden te strijden en naaralle geboden van God te wandelen, dan denkenzij: “zo kan en behoeft men ook niet te zijn, datzou een rampzalig en pijnlijk leven zijn”. Zewillen in hun zonden blijven. Zien zij hoe deZaligmaker andere mensen overtuigt en van dezonden bekeert, dan is hen dat zeer tegen. Zewensen het te stremmen. Hun ziel wordt vande beste vrienden afkerig zo snel Christus henbegint te zaligen. Ongelukkige mensen! Zebegeren niet dat Jezus zondaars zaligmaakt. Zewillen hem tot een Dienaar van de zondestellen.

//. Als vele bekommerde mensen diewaarheid, dat Jezus zaligmaakt, duidelijkinzagen en levendig geloofden, dan zouden zeuit vele moedeloosheden spoedig geredworden. Ze denken vaak: “er is geen raad voordat ik ooit van die blindheid, onverschilligheid, javijandschap, kracht van de zonde enonverbrekelijke zondebanden, die hoe langerhoe sterker worden, verlost zou worden”. Zevrezen, “dat oordeel zal mij, om die zonde, nogoverkomen”. Ze zien het vaak voor ogen. Zezien geen kans dat ze ooit tot die heerlijkegelukstaat van Gods zalige gemeenschapkomen zouden. Maar wanneer zij diegenoemde waarheid, dat Jezus zondaars zaligmaakt, duidelijk inzagen en geloofden, danzouden ze moeten erkennen dat zij door dieweg gemakkelijk daartoe geraken konden;zegen in plaats van vloeken; verlossing van degrootste duisternis en de zwaarste zondebandendeelachtig worden.

$. Hij heeft de zaligheid volkomenverdiend, en past die Zelf toe.

/. Dan is het puur vergeefs, onnodig, eneen arbeiden dat Christus’ verdienstenverzaakt, wanneer bekommerde mensen hunkrachten inspannen om door bedroefdheid,wenen, verbrekingen van zichzelf enverbeteringen, God, alsof Hij nog onverzoendwas, te bewegen dat Hij hen zalig mag maken.Droefheid over zonde, bidden enz., zijn welnodig als middelen dat ons hart voor detoepassing van de zaligheid vatbaar wordt;maar niet als iets waardoor wij God verzoenenof bewegen moeten. Het is ook in de grond eenverloochening van de verwerving van dezaligheid, wanneer men denkt dat Christus onsniet zal zaligmaken, of het goede schenken,

Page 62: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over 1 Timotheüs 1:1562

omdat wij het niet waard zijn, maar hettegendeel verdiend hebben.

//. Men verloochent met zijn hart diewaarheid dat Christus de zaligheid niet alleenverdiend heeft, maar ook zelf toepast, wanneermen denkt: “als ik mijn ellendigheid maar konkennen, en het mij er recht om te doen was,zou Christus mij willen aannemen. Maar nu ikmijn ziel nergens bij bepalen kan, niet wil, en uitmijzelf niet kan willen, zal Hij mij ook niet willenzaligen”. Dit vloeit voort uit die ellendigemisvatting dat Christus de zaligheid heeftverdiend, onder die voorwaarde dat wij zelf ietszouden doen om die toe te passen. Nee, Hijpast de verworven zaligheid Zelf toe aanblinden, onverschilligen, weerspannigen, waarinHij Zelf overtuiging, geloof, het willen en hetwerken werkt.

(. Maakt Christus Jezus onafhankelijk,uit Eigen beweging, door Zijn kracht zalig,dan is bij hem overvloedig raad voor mensendie van alle waardigheid en geschiktheid, omiets toe te brengen, ontbloot zijn. Hij is voorzulken een rechte gepaste Zaligmaker.

*. Hij maakt trapsgewijs zalig. Hij beginthet zaligen in dit leven en volvoert het na dedood.

/. Dan zullen zij jammerlijk bedrogenworden die zich met die ongegronde hoopvleien, dat ze na dit leven wel zalig zullenworden, hoewel zij hier de beginselen van dezaligheid nooit deelachtig zijn geworden.

//. Dan gaat het besluit niet door, waarmeevele begenadigden zich zonder noodzaakbeangstigen, dat zij geen ware genade zoudenbezitten omdat zij nog zoveel zonden enellenden in zich gewaar worden. Het geestelijkleven kan zich met geen zwakheden verenigen.Het moet over de minste treuren en beschaamdzijn. Het jaagt naar de volmaaktheid. Maar menmoet zich wachten dat men niet verdrietig ofmoedeloos wordt, omdat de Heere in dit levenniet volmaakt zaligt. Men moet metdankzegging erkennen dat Hij ons de gegrondehoop gegeven heeft, dat wij eens volmaaktgezaligd zullen worden.

,. Hij maakt zalig door zeldzame enverborgen wegen. Dan kan men uitduisternissen en smartelijke ontmoetingen nietbesluiten dat de Heere ons heeft overgeven, enmet ons niet te doen wil hebben. Hij kan doorzulke wegen, boven en tegen onze bevatting,zalig maken. Hoe ongegrond zou Paulusgehandeld hebben wanneer hij uit die engel vande satan, die hem met vuisten sloeg, en uit diescherpe doorn in zijn vlees, zo’n besluit

gemaakt had? Petrus mocht met recht over zijnzware val in de zaal van Kajafas bitter wenen,maar in geen geval besluiten dat de Heere hemgeheel had overgegeven.

VI. Christus Jezus is in de wereld gekomenOM zondaars zalig te maken.

/. Dan kan niemand met grond aan degewilligheid van de Vader en van de Zoon,om zondaars te zaligen, twijfelen. Want hetoogmerk waarom de Vader Zijn Zoon in dewereld zond, en waarom de Zoon in de wereldkwam, is zondaars te zaligen. Waren de Vaderen de Zoon daartoe onwillig, dan zou de VaderZijn eniggeboren Zoon wel gespaard hebben,en de Zoon zou in deze ellendige wereld nietgekomen zijn.

//. Dan heeft ook iedereen vrijheid om totChristus te komen. Als een man die van dehoge overheid de naam van dokter ontvangenhad, en in het gehele land was uitgezonden omde zieken geheel te genezen, met bevel om totallen zonder uitzondering heen te gaan, die hemnodig hadden en lieten ontbieden -. Als, zeg ik,zo één in een plaats kwam om zieken tegenezen; als hij het openlijk liet uitroepen, en opalle hoeken van de straten open brieven, omalle zieken te nodigen, liet aanslaan, danbehoefde immers geen zieke zwarigheid temaken, of hij hem ook mocht laten ontbieden;hoewel zijn bijzondere naam in die brieven nietwas uitgedrukt, omdat zijn algemene naam, eenzieke, daar genoemd was. Laat Christusuitroepen dat Hij gekomen is om zondaars zaligte maken: dat geeft iedere zondaar vrijheid omtot Hem te komen.

VII. Het is EEN GETROUW WOORD, datChristus Jezus in de wereld gekomen is omzondaars zalig te maken.

/. Die van Jezus en Zijn werk recht wildenken, moet zich aan het woord, dat daarvanverkondigd wordt, houden. Maar hij moet geenstaat maken op zijn eigen dunken en denken.

//. Men mag dit woord aan allerlei mensenwel verkondigen. Het is een schadelijke enongegronde voorzichtigheid, wanneer men zichverbeeldt dat men tot geen mensen vanChristus spreken mag, eer zij recht overtuigd enverlegen zijn.

///. Het is een schadelijke dwaling wanneergodzaligen na hun veelvuldige trouwelooshedenen veranderingen van hun aandoeningen,moedeloos worden, en denken dat ze nu nietmogen terugkeren. Dit woord is toch getrouw.

////. Even zo ongegrond en schadelijk is hetwanneer Gods kinderen vrezen dat zij bedrogenzouden uitkomen, wanneer zij van dit woord

Page 63: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over 1 Timotheüs 1:15 63

gebruik maken en zich daarop verlaten. Het iseen getrouw woord.

VIII. Het is een ALLER AANNEMING

WAARDIG woord, dat Christus Jezusgekomen is in de wereld om zondaars zaligte maken.

/. Zij hopen op de zaligheid zonder grond, diedit woord niet aannemen en zich daardoor nietbewegen laten om als zondaars dadelijk totChristus te komen, en zich door Hem te latenzaligen.

//. Niemand mag dan twijfelen of hij ditwoord wel aan mocht nemen. Het is aller

aanneming waardig. Alle mensen hebben geengrond te geloven dat zij zalig zullen worden.Dat mag niemand geloven eer hij Christus dooreen levend geloof heeft aangenomen. Maar allemensen die onder de verkondiging van hetEvangelie leven, hebben grond genoeg om ditwoord aan te nemen. Zorgeloze verhardezondaars, bekommerden, de kinderen van God,die in de grootste duisternis zijn, mogen ditwoord aannemen, en daarop tot Christuskomen, dat Hij hen van hun zorgeloosheid enz.zaligmaakt.

Page 64: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-1064

5. Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10

5.1. In het algemeen ontleed

§1. Hoewel de teruggekeerden uit Babelvrijheid en gelegenheid gekregen hadden omhet huis van de Heere te herbouwen, tochwerden zij door een schandelijke traagheidverhinderd om van dit grote voorrecht eenspoedig gebruik te maken. Twee soortenschadelijke ziekten waren de oorzaak van dieonbetamelijke ongestalte. De eerste was eenzondige verkleefdheid aan de wereldsegrootsheid, vermaak en voordeel, die in deonbegenadigden volkomen heerste, en in degodzaligen door die zware bezoeking van degevangenis nog niet zodanig genezen was, dathen geen overblijfselen daarvan meeraankleefden. Zij zelf woonden in gewelfdehuizen, en lieten het huis des Heeren woest,Hagg. 1:4. Zij lieten het huis des Heerenwoest, en elk liep voor zijn eigen huis, vs. 9.De andere kwaal was een God onterendemoedeloosheid, waaraan de godvruchtigen,zoals het doorgaans pleegt te gebeuren,voornamelijk ziek lagen. Deze laatste ontstonduit twee soorten beginselen, uit lichamelijke engeestelijke zwarigheden. De lichamelijkewerden veroorzaakt door de veelheid, macht enboosheid van hun vijanden, door wie ze aan allekanten omringd waren. Deze zouden, naar hungedachten, het niet gedogen dat zij zo’ngebouw van het huis des Heeren ten eindebrachten of lang staande hielden. Wat kon hetdan helpen, zei het moedeloos ongeloof, datmen in een vergeefse arbeid zijn vermogensverspilde? De geestelijke drukten het gemoednog dieper neer en gaven aan de lichamelijkehet voornaamste gewicht. Deze werdengeboren uit het schuim van zware zonden, diede begenadigden en hun medeburgersonverschoonlijk aankleefde, hoewel zij in diegloeiende smeltkroes van de bezoekingenzolang geweest waren. Hoewel de Heeremachtig was hen tegen hun vijanden tebeschermen, toch, meende het ongeloof, zoudie heilige God het aan zo’n zondig enonverbeterlijk volk niet willen doen. Zou datheilig Opperwezen de burgerstaat enGodsdienst onder zo’n zondig volk volkomentot stand brengen en lang kunnen bewaren?Dat kon men immers, naar het hen toescheen,met geen genoegzame grond verwachten. Wat

kon het dan helpen dat men aan de herstellingvan de onherstelbare kerk- en burgerstaatvruchteloos werkte?

§2. Het oogmerk van Zacharias’Godsspraken is het teruggekeerde volk van diealgemene en bijzondere ongestalten tegenezen.

In het algemeen wil de Heere hen uit huntraagheid opwekken, en tot een spoedig enijverig herbouwen van Zijn huis aansporen.

In de uitvoering van dit oogmerk laat deHeere Zijn verheven wijsheid blijken. WanneerHij Zijn volk van die onbetamelijke traagheidgenezen wil, neemt Hij de oorzaken waaruithet de oorsprong had, weg, door zulke middelendie naar de natuur van iedere oorzaak wareningericht.

Van de verkleefdheid aan wereldsegrootsheid, vermaak en voordeel wil Hij hengenezen door ernstige bestraffingen envermaningen, hoofdst. 1:1-6.

Van de moedeloosheid wil Hij hen bevrijdendoor aangename, medelijdende en krachtigevertroostingen tegen hun uit- en inwendigezwarigheden.

Vreesden zij dat ze wegens de veelheid,macht en boosheid van hun vijanden in hunonderneming niet voorspoedig of bestendigzouden zijn: de Heere laat hen in drieopmerkelijke gezichten tonen, dat Hij hen tegenalle vijanden zal beschermen en daarvanverlossen, hoofdst. 1:7-2:12.

Zuchtten zij onder hun aanhoudende enonverbeterlijke zonden, die hen alle Goddelijkehulp onwaardig maakten; dachten zij in diepemoedeloosheid, “de Heere kan met zulketergende niet te doen hebben”, dan laat Hij henzeer levendig voor ogen schilderen, en uitonwrikbare gronden bevestigen, dat hij, om devolwichtige voldoening en voorbidding vande toekomende Messias, door een levendgeloof, al die zonden uit genade wilvergeven, en in plaats van welverdiendevloeken, onverdiende zegeningen schenken,hoofdst. 3:1-10.

§3. Omdat het recht begrip en verzekerdgeloof van zo’n vergevende genade voormoedeloze zondaars, die door een levendiggevoel van hun zonden in het hart geraakt zijn,

Page 65: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 65

zeer moeilijk is, daarom toont Hij hen die ineen alleropmerkelijkst voorbeeld, dat hijdaarvan in hun midden had opgericht in hunHogepriester Josua, zeer bekwaam om henvan de natuur, genoegzaamheid enbereidvaardigheid van Zijn vergevende genadete onderwijzen en te verzekeren, opdat zijvolkomen mochten geloven dat de Heere dieaan de allerellendigste zondaren kan en wilbewijzen. Opdat in dit gewichtige stuk, degrond van alle troost en echte godzaligheid, nietde minste donkerheid of twijfelmoedigheidmocht overblijven, zo vertoont de Heere Zijnonzichtbare genade, aan Josua bewezen, aande profeet Zacharia onder duidelijke zicht- enhoorbare zinnebeelden. In dit profetischgezicht toont de Heere: (1) Eerst hoe Hij aanJosua Zijn vergevende genade bewezen had,vs. 1-7. (2) Daarna hoe Hij hem daarvan alsbetamelijk, zeker en genoegzaam, uit vastegronden had verzekerd, vs. 8-10.

A. De genade aan Josua bewezen was zeerbekwaam om moedeloze zondaars, die overhun zonden zwaar en rechtmatig beschuldigdworden, wanneer ze tot de Heere Messias detoevlucht nemen, grondig te bemoedigen.

!. Want Josua bevond zich ook in zo’nbeklaaglijke toestand. Hij had, voor hetaangezicht van den Engel des HEEREN, desatan aan zijn rechterhand, om hem tewederstaan, vs. 1.

". Hoewel hij de tegen hem ingebrachtebeschuldigingen moest toestemmen, en tot zijnverschoning en verdediging niets wist in tebrengen, en geen andere uitvlucht wist dan totde Engel des Heeren de toevlucht te nemen,toch werd hij niet veroordeeld, maar ditgeding kreeg een wonderlijke uitslag.

". De Engel des Heeren vatte de zaak vande beschuldigde tegen zijn beschuldiger op, enveroordeelde de satan, vs. 2.

$. Integendeel bewees hij aan Josua, diedoor zijn zonden allerlei vloeken verdiend had,een onverdiende heerlijke genade, vs. 3-7.

a. Die genade was zoveel te wonderlijkeren groter, hoe ellendiger in die tijd de toestandvan Jozua was. Hij was met vuile klederenbekleed, voor het aangezicht van de Engeldes Heeren, vs. 3.

b. Was de zonde overvloedig: de genadewerd hier nog overvloediger. Had de zondeover de krachten van Josua geheerst, en tegenzijn wil al zijn klederen bevuild, toch kon hetover de genade niet heersen. Maar de genadeoefende hier een onafhankelijke koninklijkeheerschappij over de zonde.

/. Het ontsloeg Josua van al zijnschulden, vs. 4,5.

//. Het bevestigde hem opnieuw in zijnambt, vs. 6,7.

B. Omdat in deze genade de gronden van alletroost en godzaligheid liggen, zo diende Josuaen zijn vrienden, wanneer zij het recht gebruikdaarvan maken wilden, van de betamelijkheiden zekerheid daarvan een grondige overredingte hebben. Om deze redenen bevestigt deHeer Zelf Zijn genade, vs. 8-10.

!. Omdat de gronden van de genade zodiep liggen, en zo onbegrijpelijk zijn, dat denatuur die onder het verbroken werkverbondgeboren is, en de eisen daarvan in de ziel heeftgeschreven, nergens onvatbaarder voor is, zolaat de Heere een korte voorbereidingvoorafgaan.

". In het algemeen wekt Hij hen tot eenbedaarde aandacht op, om hun harten op devolgende ronden, als de gewichtigste enzekerste zaken, te vestigen, vs. 8a.

$. In het bijzonder herinnert Hij hen dat zeeen wonderteken waren, en dus voorafmoesten aanmerken dat ze alles wat de Heereaan en omtrent hen deed, niet begrijpenkonden, vs. 8b.

". Toch mochten zij die onbegrijpelijkegenade, aan hen bewezen, met volkomenzekerheid geloven. Want er was eenbetamelijke en genoegzame grond waarop deHeere hen die genade bewijzen kon en wilde.

". De Heere Messias zou komen om, alsde Knecht van de Vader, gehoorzaam teworden tot de dood des kruises, en al de eisenvan de wet te vervullen. Aan die Spruitezouden zulke heerlijke vruchten groeien, vs. 8c.

$. Die is de enige en genoegzame grondwaarop zij zich veilig en enig verlatenmochten.

a. Want alle ogen van de uitverkorenenzijn op Hem, als de grond van de zaligheid, inalle tijden, gevestigd, vs. 9a.

b. Zij vinden ook alles overvloedig inHem, dat tot hun zaligheid nodig is.

/. Want Hij zou door Zijn zwaar lijdenaan de Goddelijke gerechtigheid voldoen, vs. 9b.

//. Deze voldoening zou dealleraangenaamste gevolgen hebben.

1. De ongerechtigheid van het landzou op één dag volkomen wordenweggenomen, vs. 9c.

2. Het ellendig volk van de Heere zoueen ruim en rustig genot van de aangenaamsteen nuttigste genadegoederen in die tijddeelachtig worden, vs. 10.

Page 66: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-1066

§4. De aanleiding, het oogmerk, en de schakelvan deze Godsspraak leveren ons al directverscheidene gronden tot nuttigeaanmerkingen op.

I. DE GODVRUCHTIGEN onder deteruggekeerden werden na deallerheerlijkste ondervinding van deGoddelijke genade en hulp in de bewaringen verlossing uit hun gevangenis, directdoor een schadelijke en schandelijkeTRAAGHEID, AARDSGEZINDHEID enMOEDELOOSHEID overvallen.

/. Zo kunnen Gods echte kinderen na groteuitreddingen en verlossingen, zich snel aanondankbaarheden schuldig maken. Wanneer zede gewichtigste redenen hebben om ijverig,hemelsgezind, aan zichzelf verloochend engemoedigd te zijn, kan het tegendeel het sneloverrompelen.

//. Maar wij hebben geen vrijheid om onszelfen anderen, wanneer wij door zulke ongestaltentegen onze wil overvallen worden, als dodeonoprechte zelfbedriegers uit het boek van delevenden uit te doen, en spoedig te begraven.Durft u het in uw hart laten opkomen envernachten, dat die godvruchtigen, die na dieheerlijke verlossing uit hun gevangenis, direct indie betamelijke plicht van de herstelling van deGodsdienst zo traag en werkeloos neerzaten,geen ware zaligmakende genade bezetenzouden hebben? Durft u zo’n lichtvaardigoordeel over dezen niet vellen, waarom zoudt uhet dan over uzelf of anderen doen, in wie dewezenlijke tekens van de zaligmakende genadezich even zo duidelijk vertonen? Als een mensaan het einde van een heerlijke overvloedigemaaltijd door een zware vadsigheid en ziekteovervallen werd, zoudt u direct over hem desterfklok laten luiden, en een spoedigevoorbereiding tot zijn begrafenis maken?

II. MOEDELOOSHEID, onder huningekankerde en onverbeterlijke zonde, wasde voornaamste OORZAAK VAN HUN

WERKELOOSHEID./. Hoe groter de moed en hoop van een

godvruchtige is, hoe groter ook zijn ijver in dieplichten, waar God hem toe geroepen heeft, zijnzal. De zwaarste zaken worden hem dan zeerlicht. Maar naarmate zijn moedeloosheidtoeneemt zal zijn werkeloosheid ookvermeerderen. De lichtste zaken zullen hemdan zwaar worden.

//. Door donkerheid in deze waarheidgebeurt het vaak dat de godzaligen, onder deschijn van getrouw omtrent zichzelf te zijn, metzichzelf zeer trouweloos handelen. Ze zijn door

moedeloosheid werkeloos geworden. Zeproberen hun moedeloosheid te vermeerderen,en werken om alle hoop die zij hebben, geheelen al uit te roeien, in die verwachting dat zedan, door vrees en benauwdheid, ijveriger enwerkzamer zouden worden. Maar zij arbeidentegen zichzelf. Wensen ze ijveriger te zijn, danmoeten ze voor moedeloosheid vrezen, en meertrachten naar een levend geloof en gegrondehoop. Ps. 119:32. Ik zal den weg Uwergeboden lopen, als Gij mijn hart verwijdzult hebben.

III. De Heere wilde Zijn moedeloos volkVERTROOSTEN DOOR hen van Zijnvergevende GENADE TE VERZEKEREN.

Wil men neergebogen zielen, die onder de lastvan hun zonden gebukt gaan, grondig genezen,dan moet men dit voorbeeld van de Heerenavolgen.

Een betoog dat andere godvruchtigen ook zogebogen kunnen gaan; dat men, wanneer menzich op het ergste bevindt, nog vele genadenbezit, waar een onbegenadigde op zijn bestniets van heeft, kan wel enige nuttigheidhebben, maar dat alleen is niet genoeg om eenverwonde ziel in de grond te genezen. Maarkan men een verslagen gemoed door de krachtvan de Heere, daarheen sturen, dat het zijnzonde en schuld levendig, vrijwillig enootmoedig voor God belijdt, en tegelijk gelooftdat God ze op de grond van de voldoening vande Messias, betamelijk kan en wil om nietvergeven, dan zal hij spoedig en grondiggenezen, en vertroost worden.

IV. Opdat de treurige kinderen van Sionuit de waarheid van de vergeving van hunzonden, een gegronde en bestendige troostgenieten zouden, laat de Heere hen datduidelijk VERKLAREN en uit zekere grondenBEWIJZEN; opdat ze daarvan een duidelijkBEGRIP en een vaste OVERREDING mochtenhebben.

Naar beide stukken dienden alle godzaligenmet alle ernst te staan. Ze behoorden allemiddelen te gebruiken om een klaar enonderscheiden begrip van Gods genade, zoveelmogelijk is, te hebben en het in geen gevalonder een door velen niet recht begrepen, enzeer gehate naam van verstandswerk, teverachten. Men moet zich ook nietvergenoegen dat men in gestaltelijkeverruimingen de waarheid van de vergevendegenade levendig inziet. Men diende er ook naarte staan dat men daarvan overreed werd uitzulke gronden, die dan ook onbeweeglijk staan,

Page 67: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 67

wanneer onze onbestendige aangenamegevoelige aandoeningen verdwenen zijn.

Beide stukken dienden de leraars of gewonechristenen, die hun medemensen tot eengegronde troost wensen te besturen, in het oogte houden. Ze moeten vooral daarop toeleggen,dat zij hen de waarheid van het Evangelieduidelijk aan het verstand mogen brengen, endaarvan uit zekere gronden overreden.Afgebroken bemoedigende uitdrukkingen enspelingen kunnen voor een korte tijd enig

aangename verkwikking veroorzaken. Maar diezijn van geen lange duur, en kunnen niet veelaanvallen van het ongeloof en van de satandoorstaan, als één van de gemelde stukkenontbreekt. Het voorbeeld dat de Heere in debehandeling van deze treurige zielen daarvangegeven heeft, zal deze handelswijze, tegen deberispingen van hen die het al te verstandig enredelijk noemen, goed kunnen verdedigen engoedmaken.

5.2. Zacharia 3:1

Daarna toonde Hij mij Josua, den hogepriester, staande voor het aangezicht vanden Engel des HEEREN; en de satan stond aan zijn rechterhand, om hem tewederstaan.

§1. Hier (1) verhaalt de profeet Zacharia, qdat hem een profetisch gezicht was gegeven, qqwaarin hij , Josua de hogepriester zag staanvoor het aangezicht van de Engel des Heeren, ,,en de satan aan zijn rechterhand om hemtegenstand te bieden. (2) Zeer bekwaam om debegenadigden, die onder hun zonden moedelooswaren, te vertroosten.

§2. Vestigt hier uw aandacht (1) eerst op hetgezicht in het algemeen, (2) daarna op depersoon die in een zeldzame gestalte daarinvertoond werd.

§3. Het eerste wordt zo aangetekend:DAARNA TOONDE HIJ MIJ.

§4. Dit is een taal van de profeet Zacharia,die hier van zichzelf zegt, Hij toonde MIJ. Hijwas dat werktuig dat de Heere wilde gebruikenom Zijn treurige kinderen te vertroosten.

§5. Hij was ook niet meer dan een middel, datal zijn bekwaamheid en kracht van de Heeremoest ontvangen. Want HIJ toonde hemhetgeen hij tot vertroosting van dat arme volkzou voordragen. Men kan uit het voorgaandeen de natuur van de zaak gemakkelijk besluitendat de profeet hier van de HEERE spreekt.Hoofdst. 1:20 had hij Hem uitdrukkelijkgenoemd: en de Heere toonde mij viersmeden.

§6. Die algenoegzame, onafhankelijke engetrouwe Heere gebood niet alleen Zijn dienaarZijn volk te troosten, maar deelde hem uit deschatten van Zijn algenoegzaamheid ook meewat hem daartoe nodig was. Hij TOONDE hemof DEED hem ZIEN, wat hij hen verkondigenmoest.

De HEERE stelde Zijn onzichtbare genade,aan Josua bewezen, aan de verbeeldingskrachtvan de profeet, door Zijn onmiddellijke kracht,onder bekende en verstaanbare zinnebeelden,klaar en levendig voor. Opdat hij en zijnmedegelovigen, die aan het zinlijke gewendwaren, dat des te gemakkelijker zoudenverstaan.

Hij toonde het de profeet niet alleen, opdathijzelf, wat hij anderen zou verkondigen,duidelijker mocht bevatten, maar ook opdat hijanderen het zoveel te klaarder kon voorstellen.

Hierom deed Hij hem dat wat voorgesteldwerd, ook opmerken. Hij deed hem zien.

§7. Dit gezicht had, zoals alle zaken, zijn eigenbepaalde tijd: het geschiedde DAARNA.

Dit woord wijst de betrekking van de tijdtussen dit en de vorige gezichten aan.

De Heere had eerst door drie gezichten, vande man op een rood paard, staande tussen demirten; van vier smeden; en van de man meteen meetsnoer in de hand, de uitwendigezwarigheden weggenomen. De grootste, die hetinwendige raakte en het meest knelde, werdlaatst, daarna pas weggenomen.

§8. Het gezicht dat tot vertroosting dienenzou, was geschikt om een benauwd gemoed, inde eerste opslag, nog meer te benauwen. Wanthij zag (1) een aanzienlijk en geliefd persoon(2) in een zeer benauwde gestalte.

§9. De persoon was JOSUA DE

HOGEPRIESTER.Zijn naam was Josua. Dat betekent: de

HEERE de Zaligmaker. Hoewel de zaak diedoor die naam betekend werd, niet in Josuazelf, en in niemand anders dan in de Heere

Page 68: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-1068

Messias te vinden was, Jer. 23:6; Hand. 4:12;toch was hem dat niet zonder een bijzonderebesturing van de voorzienigheid gegeven.Namelijk om hem, zo vaak hij zijn naam hoordenoemen, of die met zijn hand tekende, terherinneren dat de Heere Messias de Heere deZaligmaker was.

Zo heerlijk zijn naam was, zo aanzienlijk wasook zijn bediening. Hij was hogepriester. Godhad hem geroepen tot een aanzienlijk hoofd vande gehele achtbare priesterschare. Hetopperste bestuur van alle Godsdienstige zakenin het gehele land was hem toevertrouwd.

Hij was onder het gehele volk als eenuitmuntend godzalig man en vader bekend. Hijwas één van die hoofden die het volk uit Babelterugbrachten, en het bestuur over de herbouwvan het huis des Heeren hadden. Hij behoordeonder de luisterrijke voorbeelden van de HeereMessias, in naam, bediening en uitgevoerdedaden.

Niettegenstaande deze voortreffelijkeeigenschappen was hij een mens die in zijnnatuur, en alle inwendige en uitwendige daden,met zwakheden was omvangen. Want de wetstelt tot hogepriesters mensen, diezwakheden hebben, Hebr. 7:28, diebehoorlijk medelijden kunnen hebben metonwetenden en dwalenden, overmits zij ookzelf met zwakheden omvangen zijn, Hebr.5:2,3.

Daar zijn geen redenen waarom men hierdoor Josua andere mensen, van wie hij deplaats bekleedde, of die in hem gerekendwerden, verstaan zou1. Het is allereenvoudigst,

1 Sommigen oordelen dat Josua in dit gezicht anderepersonen, die in hem gerekend werden, verbeeldheeft, òf het gehele volk, òf zijn zonen en de overigeschare van priesters, die het zeer bedorven zoudenhebben. Maar die leiding van gedachten schijnt al tegedrongen en zonder voldoende grond te zijn. (1)De spreekwijze, vs. 2, die Jeruzalem verkiest,bewijst niet dat Josua geheel Jeruzalem verbeeldheeft, maar dat hij ook tot het verkoren Jeruzalembehoorde. (2) Even zo weinig kan men het uit vs. 9besluiten, waar gezegd wordt dat de Heere deongerechtigheid van het land op één dag zouwegnemen. Want dat is geen verklaring van hetwegnemen van de vuile klederen van Josua, maareen voorzegging van de toekomende verzoening, alsde algemene grond waaruit Josua in het bijzondervan de vergeving van de zonden, aan hem reedsgeschonken, verzekerd kon zijn. (3) Dat de satan aanzijn rechterhand stond, om hem te wederstaan, kanmen even zo goed met de godzaligheid van Josuaovereen brengen, als met de Godsvrucht van Job,dat de satan hem bij God aanklaagde, en met de

onschuld en heerlijkheid van Christus, dat de duivelHem vreselijk verzocht. (4) Het strijdt even zo weinigtegen de godzaligheid van Jozua, dat hij met vuileklederen bekleed was, als het tegen die van de kerkstrijdig was, dat ze naar waarheid en in oprechtheidklaagde, Jes. 64:6. Wij alle zijn als een onreine, en alonze gerechtigheden als een wegwerpelijk kleed.Want hij had gelijk alle priesters zijn zwakheden, diehem, hoe groot zijn godzaligheid ook wezen mocht,voor God walgelijk en verdoemelijk maakten. Hebr.7:28; 5:2,3. (5) Was hij eenmaal volmaaktgerechtvaardigd: die algemene weldaad kon tegenbijzondere zonden die hem na zijn rechtvaardigingnog aankleefden, en tegen de herhaaldebeschuldigingen van de satan, vaak wordentoegepast. (6) Was hij reeds in zijn ambt bevestigd:dat kon echter na nieuwe trouweloosheden die hemzo’n bediening onwaardig maakten, tussen God enzijn ziel vaak herhaald, opnieuw bekrachtigd enopgehelderd worden, gelijk alle oprechte knechtenvan de Heere uit eigen ervaring wel zullen kennen.(7) Verstaat men hier andere mensen dan Josua, danmoet men de spreekwijzen, die hier gebruikt worden,geweld aandoen. Hoe zal men die uitdrukking, vs. 4,ziet Ik heb uw ongerechtigheid van u weggenomen,verstaan wanneer men die op het gehele volk en allepriesters wilde toepassen? Heeft het gehele volk enalle priesters vergeving van de zonden ontvangen?Dit zal niemand met grond denken of bewijzenkunnen. Hoe kan men op het gehele volk toepassendat in vs. 7 van Josua gezegd wordt? (8) Uit de briefvan de apostel Judas, vs. 9, kan men ook nietbewijzen dat Josua het Joodse volk of de Levitischepriesters verbeeld zou hebben. Want grote mannen,Witsius, Buddeus, Lightfoot en anderen oordelenniet zonder gewichtige redenen dat het gevalwaarvan Judas spreekt, een geheel ander geweest is,dan dat waarvan Zacharias hier melding maakt.Immers, het is nog niet buiten geschil dat Michaelde Archangel, die bij Judas gemeld is, dieongeschapen Engel, waarvan Zacharias spreekt, zouzijn. Omdat Petrus, die op hetzelfde geval doeltwaarop Judas het oog heeft, van geschapen engelenspreekt, 2 Petr. 2:11; en Paulus 1 Thess. 4:16 schijntde Archangel van Gods Zoon te onderscheiden. Hetis zonder voorbeeld, immers in gewijde Schriften, dathet lichaam van Mozes zou betekenen het volk dathij heeft uitgeleid, of de priesters die zijn wettenhandhaafden. Waarom de grote Vitringa, dieoordeelt dat Judas op deze Godsspraak het oogheeft, op die gedachten gekomen is, dat de apostelgeschreven heeft περι του Ιωσυε of Ιησου σωµατος,wat door een onervaren afschrijver inΜωσεως veranderd zou zijn. Vid. Thes. Nov. Theol.Phil P. II. P. 987 §.38. De overeenkomst van despreekwijze de Heere schelde u, bewijst niets, omdatdie uitdrukking, die onder de Joden zeer gewoonwas, in veel soorten gevallen, ook van engelen,gebruikt kon worden. Men behoeft de gebeurteniswaarop Judas hier doelt even zo weinig in de HeiligeSchriften te zoeken, als de profetie van Enoch,waarvan hij in het 14e vers spreekt. (9) Blijft men hier

Page 69: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 69

en met de spreekwijzen en het oogwit meestovereenkomend, wanneer men stelt dat dezaken die in dit gezicht worden uitgebeeld, inJosua’s eigen persoon plaats gehad hebben.

Hij was een persoon in wie de troostgronden,die tot bemoediging van de treurige kinderenvan Sion, die onder hun zonden inmoedeloosheid waren neergezegen, dienden, ophet allerlevendigst vertoond konden worden.Want in hem bleek het (1) dat de zonde nog inde beste en grootste godzalige wasovergebleven; omdat die grote man met vuileklederen bekleed was. (2) In hem kon men ziendat de voornaamste kinderen van God aan dezwaarste beschuldigingen van de satan zijnblootgesteld, omdat die verklager der broederenzich aan de rechterhand van deze godvruchtigehogepriester, zelfs voor het aangezicht van deEngel des Heeren, durfde plaatsen, om hem teweerstaan. (3) In hem werd het openbaargemaakt dat de Heere de grootste en zwaarstezonden vergeven wilde. Want hoe groter degenade en bediening van deze man was, zoveelte zwaarder werden zijn zonden. Want al zijnzonden geschiedden niet alleen tegen de wetmaar ook tegen het Evangelie. Niet alleentegen zijn Schepper, maar ook tegen zijn bonds-God en Zaligmaker. Niet alleen tegen het lichtvan de natuur, maar ook van de genade, tegeneed, plicht en ambt. Hoe helder blonk dan inhem de onbegrijpelijke genade, die dit allesvergaf, tot bemoediging van de allertreurigstezielen!

§10. Tot zo’n bemoediging was de gestaltewaarin hij hier vertoond wordt, ook wonderwelgepast. (1) Hij was met zoveel ellendighedenbeladen, dat hij alleen niet langer veilig was,maar tot de Middelaar had moeten vluchten.(2) En ook daar werd hij door de satan hittigvervolgd, heftig beschuldigd en geweldigweerstaan.

§11. Het eerste drukt de profeet zo uit:STAANDE VOOR HET AANGEZICHT VAN DE

ENGEL DES HEEREN.§12. De grote nood had Josua tot de ENGEL

DES HEEREN doen vluchten.

bij Josua zelf, dan past dit gezicht geheel gevoeglijkop het oogmerk. De Heere wilde de godzaligen, dieonder hun zonden in diepe moedeloosheidneerzaten, onderrichten, dat Hij hun zonden kon enwilde, op een betamelijke wijze, door de verlossingdie in de Heere Messias is, door een levendig geloofaangenomen, vergeven. Hiervan stelt Hij hen Josua,die dit in zijn eigen ondervonden had, als een levendvoorbeeld voor ogen.

Het is die ongeschapen Engel, de Zoon vanGod. Want Hij wordt in vs. 2 de HEERE Zelfgenoemd. In Exod. 3:2,6 zegt deze Engel desHeeren: Ik ben de God Abrahams, de GodIzaks en de God Jakobs. In Jes. 63:9 wordtHem een werk van Goddelijke almacht enonafhankelijke genade toegeëigend: de EngelZijns aangezichts heeft hen behouden; doorZijn liefde en door Zijn genade heeft Hijhen verlost.

Hij draagt de naam van Engel of Gezant vande Heere, dat is, van de Vader, de eerstePersoon van de Godheid, omdat die eeuwigeVader van barmhartigheid deze Zijneniggeboren Zoon verordineerd en gezondenheeft, om Zijn eeuwig welbehagen aangaandede verlossing van Zijn uitverkoren volk, nietalleen bekend te maken, maar ook getrouw uitte voeren. Job 33:23,24. Is er dan bij Hemeen Gezant, een Uitlegger, een uit duizend,om den mens zijn rechten plicht teverkondigen; zo zal Hij hem genadig zijn,en zeggen: Verlos hem, dat hij in het verderfniet nederdale, Ik heb verzoeninggevonden.

§13. Was het ambt van die Engel des Heerenellendigen te verlossen, dan had Josua nietalleen vrijheid, maar was zelfs verplicht met zijnellenden tot Hem om verlossing de toevlucht tenemen. Zo zag de profeet hem STAANDE

VOOR HET AANGEZICHT van de Engel desHeeren.

Het staan voor iemands aangezicht kan uitverscheiden beginselen en oogmerkenvoortkomen, en daarom verscheidenegemoedsaandoeningen en werkzaamhedenaanduiden. (1) Dan vertoont het een vaardigedienst, die een dienaar aan zijn heer bewijst.Deut. 10:8. Ter zelver tijd scheidde deHEERE den stam Levi uit, om de ark desverbonds des HEEREN te dragen, om voorhet aangezicht des HEEREN te staan, omHem te dienen. (2) Dan beeldt het uit degestalte van iemand die voor de rechter staatom geoordeeld te worden. Exod. 18:13. Mozeszat om het volk te richten, en het volk stondvoor Mozes, van den morgen tot den avond.(3) Dan is het een uitdrukking van iemandswerkzaamheid om bij iemand raad te zoeken.Exod. 18:14,15. Waarom staat dit volk vooru, van den morgen tot den avond? Toenzeide Mozes tot zijn schoonvader: Omdat ditvolk tot mij komt, om God raad te vragen.(4) Dan geeft het te kennen dat men bij iemandvoor zichzelf of anderen ootmoedig genade enhulp smeekt. Jer. 15:1. Al stond Mozes en

Page 70: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-1070

Samuel voor Mijn aangezicht, zo zou tochMijn ziel tot dit volk niet wezen. Jer. 18:20.Gedenk, dat ik voor Uw aangezicht gestaanheb, om goed voor hen te spreken, om Uwgrimmigheid van hen af te wenden.

Zo zou het staan van Josua voor hetaangezicht van de Engel des Heeren eenzinnebeeld kunnen zijn (1) of van hetwaarnemen van zijn priesterambt; (2) of vande oefening van zijn geloof, waardoor hij in denood tot Hem gevlucht was, om van Hem eengenadige vrijspraak en vrijmaking van schuld enzonde ootmoedig te smeken.

Misschien wordt hier niet zozeer op het eersteals wel op het laatste gezien. Want hij staathier niet in het algemeen voor het aangezichtvan de Heere, zoals van Levi, Deut. 10:8,gezegd wordt, maar in het bijzonder voor hetaangezicht van de Engel des Heeren, deMiddelaar en Voorspraak. Hij staat hier metvuile klederen, met zijn tegenstander die hembeschuldigde, aan de rechterhand. Het gevolgvan dit staan is een genadige vrijspraak tegende ingebrachte beschuldigingen.

Begeert men dan van dit staan van Josuavoor het aangezicht van de Engel des Heereneen grondig en onderscheiden begrip te maken,dan dient men zich die man Gods in devolgende omstandigheden en werkzaamhedenvoor ogen te stellen. (1) Hij was met vele engrote zwakheden in zijn bestaan, gedrag enheilige ambtsverrichtingen, hoewel tegen zijnwil, toch gedurig omvangen. Want hij bestondnooit zo, of verrichtte enig werk, als de heiligeen rechtvaardige wet, die hij schuldig wasvolmaakt te betrachten volgens degeestelijkheid ervan, van hem vorderde. (2)Konden andere mensen daar overheenstappen; durfden zij zich onderwinden degeestelijkheid van de wet, of hun verplichtingdie volmaakt te gehoorzamen, te verloochenen:Josua had teveel licht en liefde tot God, Zijnwet, en zijn eigen zaligheid om zo lichtvaardigen goddeloos te handelen. Zijn verlicht enwaakzaam geweten stelde hem zijntekortkomingen in alles gedurig voor ogen,onder een getrouwe herinnering dat hij daaromin zichzelf walgelijk, verdoemelijk en zeerellendig was. De satan wist dit, door zijnbeschuldigingen, gemengd met vurige pijlen,wonderlijk tot zijn benauwing aan te dringen.(3) Hij kon zijn geweten niet tevreden stellen,of de satan beantwoorden. Hij kon en wildeniet begeren dat God Zijn wet, heiligheid enrechtvaardigheid verloochenen zou. Ook vondhij in zichzelf niets waardoor hij voor zijn

tekortkomingen voldoen kon. Hij wist geen raadom iets te verbeteren uit en door zichzelf. Hijwerd zeer benauwd. (4) Wat raad? Hem komtmet licht en kracht te binnen dat bij de Engeldes Heeren voor zulke reddelozen en radelozenhulp besteld is; dat in die Heere gerechtighedenen sterkte zijn. Tot hem probeert hij, hoe eerderhoe liever, de toevlucht te nemen. Hij wordtvoortgeholpen. Hij komt wat nader onderindruk van zijn tegenwoordigheid,genoegzaamheid en vriendelijkheid, als voorZijn aangezicht. Hier gaat hij staan. Men leestniet dat hij wat gesproken heeft. Misschien washij zo vol, dat hij niet kon spreken; of zijnellende kwam hem zo groot voor dat hij hetonder geen bewoordingen brengen kon. Hijspreekt bij zichzelf met sprakeloze zuchtingen,“ach! ik ellendig mens, wie zal mij verlossenvan het lichaam dezes doods?” Die de hartendoorzoekt wist wil welke de mening desgeestes was. De voorbeeldige Hogepriesterstaat dan daar en vertoont zich aan deTegenbeeldige. Hij toont Hem met diepebeschaamdheid zijn zonden, die zijn natuur,daden en dienst zo walgelijk maakten, de schulddie hij daardoor op zich gebracht had, en hetonvermogen om zichzelf te helpen. Hij toont hetbenauwend verwijt van zijn geweten, en debeangstigende beschuldigingen van de satan.Hij smeekt om een genadige voorspraak,gerechtigheid, sterkte en hulp in de nood.Gelijk een kraan of zwaluw, alzo piepte hij;hij kirde als een duif; zijn ogen verhievenzich omhoog; o HEERE! ik wordonderdrukt, wees Gij mijn Borg. Jes. 38:14.Hij zuchtte: Zie mij aan, wees mij genadig,naar het recht aan degenen, die Uw Naambeminnen. Ps. 119:132. Om Uws Naams wil,HEERE! zo vergeef mijn ongerechtigheid,want die is groot. Ps. 25:11.

In deze werkzaamheden was hij aanhoudenden gedurig bezig. Hij was $/&3 (omed),staande. (1) Hij kon hier niet vandaan gaan.Hij worstelde, gelijk zijn stamvader Israël,zeggend in zijn ziel: ik kan niet gaan tenzij Gijmij zegent, Gen. 32:26. (2) Hij bleef staan inhoop en verwachting van een genadigeverhoring. (3) Dit staan voor het aangezichtvan de Engel des Heeren was zijn dagelijksebezigheid. Hij was een staander. Was hijeens geholpen, dan werd hij direct weer doorzijn zwakheden overvallen. Hij moest gedurigterugkomen, en had alle dagen nieuweverzoening nodig. Hebr. 7:28,29.

§14. Hoe ernstiger en aanhoudender Godskinderen in de oefening van het geloof bezig

Page 71: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 71

zijn, zoveel te sterker kan de verzoeking en degeestelijke strijd worden. Dit ondervond Josua.Toen hij voor het aangezicht van de Engel desHeeren stond, ontmoette hij de sterkstetegenstand. EN DE SATAN STOND AAN ZIJN

RECHTERHAND, OM HEM TE WEDERSTAAN.§15. SATAN is een Hebreeuws woord 0):

(satan).Uit kracht van de oorsprong betekent dit

woord iemand die van afkerigheid en haatgloeit en brandt en daardoor aangestokenwordt om gedurig en hardnekkig tegenstanden schade te doen.

Dit past hier zeer goed op de grote erfvijandvan God en Zijn volk, het rampzalig hoofd vanalle rampzalige helse geesten, de duivel.Openb. 12:9,10. De grote draak, de oudeslang, welke genaamd wordt duivel ensatanas, de verklager onzer broederen, diehen verklaagde voor onzen God dag ennacht. 1 Petr. 5:8. Zijt nuchteren, en waakt;want uw tegenpartij, de duivel, gaat om alseen briesende leeuw.

§16. Was de satan vermetel genoeg om deZoon van God met zijn schrikkelijkeverzoekingen aan te vallen, dan is het geenwonder dat hij voor het aangezicht van deEngel des Heeren zich aan de rechterhand vanJosua durfde plaatsen. HIJ STOND AAN ZIJN

RECHTERHAND.Hij stond bij Josua. (1) Hij was daar ook

tegenwoordig. (2) Hij was daar met een grotevaardigheid en hardnekkige stoutmoedigheid,waarvan het staan een zinnebeeld kan zijn.

Hij stond aan zijn rechterhand. (1) Hij stonddaar als beschuldiger, Openb. 12:9,10. Enigegrote mannen zijn van gevoelen dat in deoosterse vierscharen de aanklagers, die eenbeschuldigde voor het gericht trokken,gewoonlijk aan zijn rechterhand plachten testaan. Hoe het daarmee ook zij, hier gebeurdedat. (2) De satan werd Josua te machtig. Hijgedroeg zich alsof hij een rechtvaardige zaakbepleitte, die noodzakelijk de overhandbehouden moest. Hij bracht waarachtigebeschuldigingen in die Josua zelf niet ontkennenkon, maar zo vaak van zichzelf beleden had.Zijn beschuldigingen hadden de schijn vanheiligheid en rechtvaardigheid. Hij ijverde tegende zonde, die God Zelf wegens Zijn heiligheiden rechtvaardigheid moest haten en straffen.Hij scheen voor de heiligheid enrechtvaardigheid van God te pleiten. Dit is devoornaamste kracht van de satan, dat hij zijnhelse boosheid onder de schone schijn van eenhemelse heiligheid weer te verbergen. 2 Kor.

11:14. De satan zelf verandert zich in eenengel des lichts.

§17. Hoe schoon de schijn, die de satanaannam, ook wezen mocht, toch had hijdaaronder dat boos voornemen OM Josua TE

WEDERSTAAN.Het grondwoord 0): (satan), wederstaan,

waarvan de satan zijn naam draagt, betekent,zoals boven al is aangemerkt, iemand uit eenblakende haat tegen te staan, van alle goed teberoven en alle kwaad toe te voegen.

Hoewel de satan zich gedroeg alsof hij eenhaat tegen de zonde, en liefde tot de deugd ende heerlijkheid van God bezat, toch was hijmetterdaad met een bittere nijd enbrandende haat tegen Josua opgevuld enaangestoken. Hij is zeer hatelijk tegen allekinderen van God, maar het meest tegen diewelke de grootste genade bezitten en hem hetmeeste nadeel kunnen doen. Hij vreselijk waszijn woede tegen de heilige en lijdzame Job?Wat een hinderlagen heeft hij voor die groteDavid gelegd? Hoe sterk heeft hij Petrusgezift? Hoe wreed liet hij Paulus door zijn engelmet vuisten slaan? Hoe groter de genade vanJosua was, hoe meer nadeel hij van hem tevrezen had, zoveel te sterker brandde zijn haattegen hem.

Hij werd door die blakende haat aangestokenom Josua de sterkste tegenstand te bieden, inal het goede te verhinderen, en in hetverschrikkelijkste kwaad te storten. (1) Hijprobeerde hem in de oefening van het geloof tebeletten, en van voor het aangezicht van deEngel des Heeren door ongeloof te verdrijven.Hij probeerde hem daardoor van de vergevingvan de zonden, en alle troost, sterkte enheiligheid die daaruit voortvloeide, te beroven.(2) Hij wenste hem in een zee van ongeloof,moedeloosheid, wanhoop, hardigheid,onheiligheid en eeuwige rampzaligheid te doenverzinken.

Hij was bezig dit door zijn beschuldigingen,(1) deels bij de Engel des Heeren, (2) en deelsbij Josua zelf uit te werken.

Hoewel wij de manier niet begrijpen, toch konhij Josua bij de Engel des Heerenbeschuldigen. Openb. 12:9,10; Job 1:9-11. Hijbracht daar in dat die man die tegen zoveelweldaden, licht en plicht, eed en ambt, aanzoveel zonden en ellendig schuldig, zichonderwond voor het heilig aangezicht van deEngel des Heeren te verschijnen, waard wasdat die Heere, Die de zonde haat en deverheerlijking van God bemint, hem van voorZijn aangezicht wegdreef.

Page 72: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-1072

Die zelfde beschuldiging probeerde hij buitenalle twijfel bij het geweten van Josua ook aante dringen. Misschien heeft hij hem de volgendeinwerpingen gedurig bijgebracht. (1) Hoe durftzo’n hogepriester, die zulke vuile kleren aanzich heeft, daar het er zo slecht mee uitziet, dathij omdat hij een zondig mens is, van zichzelfwalgen moet, toch hier voor het aangezicht vandie heilige Engel te verschijnen? (2) Is dit nieteen onbetamelijke lichtvaardigheid, waardoor uZijn heiligheid en rechtvaardigheid verloochent?(3) Weet u niet dat Hij alle zonden haat en overde minste noodzakelijk recht moet doen? (4)De beloften van God zijn aan Zijn heiligengedaan, maar niet aan zulke zondaren waar heter zo slecht mee uitziet. Hoe durft u zich dietoe te eigenen? Vreest u niet dat u zichbedriegt? Voelt u het ongenoegen van God nietreeds in uw ziel? Wat zijn die benauwingen inuw binnenste anders dan blijken van Godsongenoegen over u? (5) Als het recht met uwas, dan zouden uw hart, handen, voeten enkleren zo vuil niet zijn. Het geloof reinigt hethart. Of wilt u de genade van God totzorgeloosheid misbruiken? (6) Zou het nietbeter voor u zijn dat u uw hoop liet varen, enuw zaken opnieuw op een andere maniervoorzichtiger probeerde te beginnen? Immers,op deze en dergelijke manieren pleegt de satanGods kinderen in de oefening van hun geloof teweerstaan, en te proberen hen in de afgrondvan ongeloof en moedeloosheid te storten. Ditis zoveel te schadelijker, wanneer hij dezwakken, die in zijn listen niet goed ervaren enin het Evangelie niet goed bevestigd zijn,probeert wijs te maken dat deze inwerpingengetrouwe en welmenende waarschuwingen vanGod zijn.

§18. Benauwende ontmoeting! Het isopmerkelijk dat het voorviel toen Josua voor hetaangezicht van de Engel des Heeren stond. Hetwordt door het woordje EN daarmeesamengevoegd. (1) Het was eenonbeschaamde vermetelheid van de satan dathij met deze beschuldigingen zich aan Josua’srechterhand durfde te stellen, zelfs toen hij dooreen echt en levend geloof was genaderd totvoor het aangezicht van de Engel des Heeren.(2) Maar het was gelukkiger voor Josua dat zijntegenpartij hem daar overviel dan dat hij hemergens anders had overrompeld. Want hierwerd hij spoedig geholpen, zoals wij strakszullen zien.

§19. Hoewel deze vertoning in de eersteopslag iemand een kille schrik kon aanjagen,toch was het zeer gepast, bedaard beschouwd,

om de treurige kinderen van Sion die onderhun zonden in moedeloosheid zaten, tevertroosten. (1) Ontdekten zij in zich nog veelzonden en gebreken; werden zij over die heftigbeschuldigd; ontmoetten zij grote tegenstand enbenauwingen, zelf wanneer zij in geloof enhoop voor het aangezicht van de Engel desHeeren meenden te verschijnen, toch moestenze daarom de moed niet opgeven, en ook nietdenken dat dit een bewijs was dat de Heeremet hen niet kon en wilde te doen hebben. (2)Hun hogepriester Josua, die zij allen met grondvoor een godzalige uitmuntende dienaar van deHeere hielden, had diezelfde ontmoeting voorhet aangezicht van de Engel des Heeren. Dietegenstand en benauwing werd hem niet van deHeere als een teken van Zijn ongenoegen,maar van de satan tegen het genoegen van deHeere gemaakt, zoals zij straks uit zijnwonderlijke uitredding vernemen konden.

§20. Men kan uit deze zeldzame vertoning hetvolgende aanmerken.

I. Toen de profeet Gods treurig volkvertroosten zou, stelde de Heere hem dooreen gepast en duidelijk gezicht, daartoevolkomen in staat.

De knechten van de Heere mogen dan goedemoed hebben. Roept hun Heere hen tochgewichtige posten, dan hebben zij in hunroeping een onderpand dat Hij hen alles, wat zijtot de uitvoering van hun roeping nodig hebben,ook geven zal. Hij handelt met Zijn knechtenniet als Farao met de verdrukte kinderen vanIsraël, die hen gebood tichelstenen te maken,zonder hen wat zij daartoe nodig hadden tegeven.

II. Dit gezicht, waardoor de zwaarstezwarigheid werd weggenomen, werd eerstDAARNA, na die gezichten die tegen lichterezwarigheden bemoedigden, aan de profeetvertoond.

/. Zelden pleegt de Heere al de zwarighedendie Zijn kinderen benauwen, tegelijk weg tenemen. Hij neemt deze wel eens weg, en laatdie over, of laat nieuwe daarvoor in de plaatskomen. Hij laat de zwaarste weleens het langstblijven, om Zijn volk in geloof en lijdzaamheid teoefenen. Hij spaart de grootste vertroostingentot op het laatst. Hoewel hij ware benauwingenniet direct wegneemt, toch kan men er in geengeval uit besluiten dat Hij het nooit zal doen.Doet hij het nu niet, dan zal Hij het voorzekerdaarna doen. De volkomen verlossing van hetmeest benauwende lichaam van de dood,waarnaar Gods kinderen zo smartelijkeverlangen, zal wel zeker, maar daarna,

Page 73: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 73

allerlaatst komen. Zo dan, vertroost elkandermet deze woorden. 1 Thess. 4:18.

//. Ervaart men dat na vertroostingen tegenmindere zwarigheden, de voornaamste enmeest benauwende blijven aanhouden, danmag men daaruit niet besluiten dat dievertroostingen enkel verbeelding zijn geweest,of dat de nog drukkende noden onoverkomelijkzouden zijn, zoals vele zielen in hun haasten uitonkunde in de wegen van de Heere dikwijlsdenken.

///. In het wachten op de vertroostingen vande Heere moet men zich voor haasten en vooral te grote kortademigheid hoeden. Alles heeftzijn bepaalde tijd.

III. De Heere laat Zijn vergevende genadein een VOORBEELD, dat Hij in Josua daarvangegeven had, voorstellen, opdat demoedeloze kinderen van Sion die des teklaarder en zekerder tot hun bemoedigingzouden opmerken.

/. Wanneer men de waarheid in bijzondereonderwerpen onderscheiden beschouwt, is hijveel levendiger en krachtiger dan wanneermen die in afgetrokken stellingen overweegt.Onbekeerde vijanden van de waarheid vindengrotere afkerigheid daarvan wanneer ze die inde onderwerpen levendig ontmoeten, danwanneer ze die in afgetrokken stellingen horenvoordragen. Wat zij ze in het laatste gevaltoestemmen, kunnen ze die in het eerste heftigvervolgen en bestrijden. Het valt Godskinderen veel gemakkelijker met de waarheidte werken wanneer ze die in de bevindingenvan zichzelf of anderen ontmoeten, danwanneer ze die in het algemeen, al werden zeook met eden en zegels bevestigd, horenvoorstellen.

//. De echte en beproefde bevindingen vanGods kinderen zijn zeer nuttig tot bemoedigingen besturing van anderen. Wanneer de Heereaan mensen genade, bij aanvang of voortgang,bewijst, dan is dat voor anderen aan wie hetbekend wordt, een onderrichting dat zij hetook deelachtig kunnen worden, en eenkrachtige aansporing om het ook ernstig tezoeken.

///. De gedachten dat de godvruchtigen vanhun bevindingen en ontmoetingen tot anderenniet spreken moeten, zijn een schadelijkedwaling, dat bedoeld is tegen het oogmerk vanGod in het bewijzen van Zijn genade om Zijn lofte vertellen, en dat strijdig is tegen het heil vande naaste. (1) Sommige van Gods kinderenmaken zich daaraan wel eens uit zwakheidschuldig. Een verkeerde nederigheid;

twijfelmoedigheid over de echtheid van hunbevindingen; zorg dat anderen van hen niet al teverheven mochten denken; vrees dat zijmisschien op het einde in de verzoekingomkomen en zoveel te meer beschaamdzouden worden, en tot lastering van de dierbareNaam van de Heere aanleiding geven, wanneerze van hun bevinding van de genade gesprokenhadden; en de veelvuldige inmengsels van deverdorvenheid, die zij onder het sprekendaarvan bespeuren, doen hen in duisternissenwel eens denken dat het maar het veiligst enbest is daarvan te zwijgen. (2) Maar inonbegenadigden heerst deze ongelukkigedwaling uit vijandschap tegen God, Zijn volk,en genadewerk, waarvan zij met geengenoegen kunnen horen. En uit eenschandelijke hovaardigheid omdat zij van diedingen niets bij eigen ondervinding kennen, endoor hun eigen geweten veroordeeld worden,wanneer ze van de bevindingen van degodzaligen melding horen maken. Hieromwensen zij dat de krachtige genadedaden vande Heere, die aan en in Zijn volk vertoond zijn,liever in een altijddurende vergetelheid bleven,en onder een eeuwig stilzwijgen begravenwerden. Ze kunnen met een grote ophef huneigen daden roemen. Ze mogen graag eenverhaal van de daden van vreemde helden,vorsten en mogendheden horen. Ze vindenvermaak om op tonelen, waar vaak verzonnendaden tot bederf van de zeden vertoondworden, te verkeren. Maar ze kunnen nietgedogen dat men vertelt wat de Heere aan deziel van Zijn kinderen gedaan heeft. Ze menendat zoiets niet past, en alleen maar dient omzich en zijn gelijken hovaardig te verheffen, enanderen te veroordelen. (3) Maar uit wat voorbeginsel die dwaling ook ontstaan mag zijn, hijis van alle grond ontbloot, en strijdig tegen hetoogwit van de daden van de Heere. Want alleswat de Heere aan Zijn kinderen doet, gebeurttot dat einde dat ze Zijn lof vertellen zouden,Jes. 43:21. Laat de Heere het licht van Zijnaanschijn over Zijn kinderen lichten, dangebeurt het niet opdat zij dat licht, als onder eenkorenmaat, verbergen zouden, maar opdat zijhet zouden laten schijnen voor de mensen en opde kandelaar zetten, teneinde het beschijnt allendie in het huis zijn, Matth. 15:16. Hieromwekten die heiligen allen, die God vrezen, opom te komen en te horen wat God aan hun zielgedaan had, Ps. 66:16. God Zelf geeft hier eenvertoning van wat Hij aan Josua gedaan had,opdat de profeet dat overal tot nut van anderenverkondigen zou.

Page 74: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-1074

////. Hoewel alle ontmoetingen die onzenaasten overkomen, voor ons van grotenuttigheid kunnen zijn, toch wordt er een grotevoorzichtigheid vereist om het recht gebruikdaarvan te maken. (1) Zien wij dat de Heereaan arme zondaren zaligmakende genade enheerlijke weldaden uit onverdiende goedheidbewijst, dan mogen wij daaruit aanstonds nietbesluiten dat wij ook genade bezitten of diezeker krijgen zullen, maar dat de Heere Zijngenade ook aan ons bewijzen kan; dat wij heternstig zoeken mogen en moeten; dat wij diezeker deelachtig zullen worden als wijdezelfde wegen inslaan, waardoor onzenaasten die verkregen hebben. En dat wij ookgenade ontvangen hebben wanneer wij onsop diezelfde weg van het leven, op en doorwelke de Heere Zijn genade uitdeelde,bevinden. (2) Zien wij dat de Heere onzemedemensen met Zijn oordelen bezoekt, danmoeten wij ook voorzichtig handelen, omdaarvan het rechte gebruik voor ons te maken.Men moet niet direct denken, dat het ons ookzo gaan zal. Maar als het gerichten zijn dieGod over onboetvaardige zondaars uitgiet,dan moeten onbegenadigden daaruit leren datzij, als ze in die staat blijven, dergelijkeuitlatingen van Gods vreselijke toorn ook tevrezen hebben. Ze dienen zich daardoor toteen spoedige waarachtige bekering te latenopwekken, om die toorn te ontvluchten. Godskinderen moeten zich daardoor latenaansporen om de Heere hartelijk te danken,dat Hij hen in zo’n staat gebracht heeft,waarvan Hij gezworen heeft dat Hij op hen nietzal toornen, noch hen schelden, Jes. 54:9, enwaarin zij verzekerd kunnen zijn dat de hardstewegen van de voorzienigheid enkel vertoningenvan vaderlijke liefde zijn, die tot hun zaligheidmoeten medewerken, Hebr. 12:6,7; Rom. 8:28.Ze dienen zich zorgvuldig te wachten dat zede onbegenadigden niet gelijkvormig mogenzijn in die dingen, waarover de Heere Zijn toornin de kinderen der ongehoorzaamheid zoverschrikkelijk openbaart. Ziet men dat GodZijn liefste kinderen kastijdt, dan kunnenonboetvaardigen daaruit leren hoe vreselijk devolle openbaring van Gods rechterlijke toornover hen zal zijn, omdat Gods liefste kinderenhet onder de vaderlijke tuchtigingen zobenauwd kunnen hebben. Indien het oordeeleerst van Gods huis begint, welk zal heteinde zijn dergenen, die het Evangelie vanGod ongehoorzaam zijn? En indien derechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waarzal de goddeloze en zondaar verschijnen? 1

Petr. 4:17,18. Gods zonen en dochtersmoeten uit zulke ontmoetingen leren inkinderlijke vreze en omzichtigheid te wandelen,en besluiten dat zij hun genadestaat en de liefdevan God niet behoeven te verdenken, wanneerzij ook in wegen van smartelijke tegenhedengeraken, en het van rondom voor hen zo duisterwordt, als vroeger voor Job.

IV. Josua zocht in zijn nood zijnverlossing bij de Engel des Heeren, enstond voor Zijn aangezicht.

/. Wordt men in zichzelf grote en velezonden en schulden gewaar; wordt men doorhet geweten en de satan daarop gewezen enzeer heftig beschuldigd, dan moet men niet indiepe moedeloosheden wegzinken en blijvenzitten, en ook niet in vreesachtigheid omlopentotdat de gedachtenis van de zonde wat afslijten de benauwdheden wat verdwijnen. En ookmoet men zichzelf niet proberen te verbeterendoor eigen krachteloze krachten. Maar menmoet op staande voet tot de Engel desHeeren lopen of kruipen om Voorspraak,Redder en Helper van ellendige een schuldigezondaren te zijn.

//. Wanneer men voor het aangezicht van deEngel des Heeren geen woorden kan vinden,behoeft men niet direct moedeloos weg tegaan. Men mag daar dan staan en doorsprakeloze vertoningen en zuchtingenspreken. Hij, met Wie wij te doen hebben,verstaat de overdenkingen en zuchtingen, Ps.5:2; Rom. 8:26. Een stomme, die de wredebarbaren van zijn tong beroofd hebben, diestaat aan de deur en voor het aangezicht vaneen vermogende heer, kan door een vertoningvan zijn onvermogen in het spreken diebarmhartige ingewanden krachtiger raken, daneen andere bedelaar door een vaardig, lang enluchtig zwetsen. Men leest hier niet dat Josuawat gesproken heeft, maar dat hij stond voorhet aangezicht van de Engel des Heeren.

///. Wordt men direct niet geholpen, danmag men toch blijven staan, aanhoudendsmeken om hulp en die met lijdzaamheidverwachten.

////. Men behoeft niet te vrezen dat men bijde Engel des Heeren al te dikwijls komen enHem lastig kan vallen. Wij mogen en moetengedurig komen en voor Zijn aangezicht staan.Wij moeten ons dagelijks werk daarvanmaken, en gedurige wachters voor Zijnaangezicht zijn.

V. De satan stelde zich voor hetaangezicht van de Engel des Heeren, aande rechterhand van Josua.

Page 75: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 75

/. Het gebeurt vaak dat een godzalige,wanneer hij tot de Heere nadert, door zwarebenauwdheid en beschuldigingen overvallenwordt. De beschuldigingen staan aan zijnrechterhand en schijnen hem te overmogen.Ze schijnen in de heiligheid en rechtvaardigheidvan God gegrond te zijn. Ze zijn aanhoudend ennemen toe.

//. In zo’n geval moet men niet denken datdie tegenstand ons van God Zelf, als een bewijsvan Zijn ongenoegen tegen ons, gemaaktwordt. Want de satan durft zich zelfs aan onzerechterhand te plaatsen, terwijl wij voor hetaangezicht van de Engel des Heeren staan.Men mag uit zulke benauwdheden enbeschuldigingen ook niet besluiten dat men zichmisleidt en geen recht geloof heeft, alsof diebenauwingen daarmee niet bestaanbaar waren.Want hetzelfde gebeurde Josua voor hetaangezicht van de Engel des Heeren. Veelminder moet men zich daardoor van datmedelijdend aangezicht laten verdrijven. Wanthoe groter onze nood is, zoveel te nodiger is hetdaar te zijn en te blijven.

VI. Het eigen werk van de satan was omJosua in de oefening van zijn geloof enhoop, door listige schijnredenen enbeschuldigingen TE WEDERSTAAN.

/. Hieraan kan men de satan het best en hetveiligst ontdekken. Die in de oefening van degodzaligheid voorspoedig wil zijn, dient deverzoekingen en aanvechtingen van de satangoed te kennen, en duidelijk te kunnenonderscheiden van de ontdekkingen,waarschuwingen en bestraffingen die vanGods Geest en de oprechtheid van het harthun oorsprong hebben. Veel oprechten zijn indeze zaak duister en veroorzaken zichzelf velebenauwdheden, omdat ze de tegenstand van desatan als een werk van God en Zijn Geestaanmerken, uit onkunde in de eigenlijkemerktekenen waaraan men de werking van desatan kennen kan. Men geeft doorgaans alseen merkteken van de inwerping van de satanop, wanneer een verschrikkelijke gedachte meteen ongewone snelheid onverwachts zondervoorgaande gelegenheid of aanleiding door deziel vliegt, en ontsteltenis veroorzaakt. Maar ditmerkteken is niet algemeen. De satan gedraagtzich niet altijd als een brullende leeuw, maarmeestal als een listige slang. Hij verandert zichin een engel des lichts; neemt voorkomendegelegenheden waar; komt gaandeweg nader;bedekt zijn boosheid onder verkeerd toegepasteSchriftuurplaatsen; en gedraagt zich alsof hijeen heilige was die tegen de zonde, en voor

Gods heiligheid en rechtvaardigheid, ja voor heteigen welzijn van de mensen ijverde. Hetvolgende is een algemeen en veilig merktekenwaaraan men alle, zelfs de allerbedektsteaanvechtingen van de satan kennen kan. Allesdat ons in de oefeningen van het geloofprobeert te stremmen, van het aangezicht vande Engel des Heeren af te houden, vandaar teverdrijven, en in moedeloosheid enwerkeloosheid te storten, is buiten alle twijfelen tegenspraak van de satan of van hetongeloof. Over het onderscheid, of het van desatan of van het ongeloof komt, behoeft menzich niet te bekommeren. Want de satan en hetongeloof hebben beide dezelfde beginselen,oogmerken en uitwerkingen; werken doorgaanssamen; zijn even schadelijk; en het ongeloofmoet evenzeer als de satan veroordeeld,gemeden en bestreden worden. Die aan hetongeloof de behulpzame hand biedt, handelteven zo verschrikkelijk, als die de satanprobeert te helpen. Althans, men kan volkomenzeker zijn dat gemelde dingen van God en ZijnGeest niet komen. De onveranderlijke God derwaarheid stemt met Zichzelf en al Zijnwerken overeen. Hij kan niets doen dat tegenéén van Zijn andere werken strijden zou. Hijnodigt in het Woord der waarheid deellendigste zondaars tot Zijn Zoon en eenvrijmoedige oefening van het geloof. Hoe zouhet dan van Hem kunnen zijn dat een zondaarvan Gods Zoon probeert af te houden of wegte drijven? God maakt Zijn kinderen wel eenszwarigheden tot hun beproeving, maar dangeeft Hij altijd daaronder verborgenaansporingen tot een krachtig geloof. Menziet dit duidelijk in de weg van de Heere met deaartsvader Jakob, Gen. 32, en de Kananeesevrouw, Matth. 15. De zwaarste overtuigingendie de Geest van de Heere werkt, drijvenniemand van de Engel des Heeren, maar zijnde krachtigste aansporingen om tot Hem detoevlucht te nemen. Het is waar, vele mensendie waarachtig door Gods Geest van zondeovertuigd zijn, verbeelden zich dat hun zondente groot zijn, dan dat zij daarmee tot de heiligeJezus zouden durven komen. Maar dezegedachten zijn niet van de Heilige Geest derovertuiging, maar van de satan en het ongeloof,die de Geest in Zijn werking proberen tegen testaan, en daarom veroordeeld en bestredenmoeten worden.

//. Zo schrikkelijk de satan en zijn bezigheidis, zozeer moet men vrezen dat men zichzelf ofanderen niet probeert te verhinderen in hetgeloof, of de moedeloosheid probeert te

Page 76: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-1076

bevorderen. Die dat doet, doet eensatanswerk en wordt voor zichzelf of vooranderen een satan, satans engel en dienaar.(1) En ach! hoe dikwijls zijn Gods echtekinderen voor zichzelf en hun Heere een satan!Hoe vaak zijn zij uit verscheiden beginselenbezig om alles op te zoeken, wat hen in eenongelovige vrijmoedige toenadering tot de Engeldes Heeren kan verhinderen; van hoop enmoed, die naar hun gedachten, wanneer dievoorzichtig genoeg was, zo lang niet zou duren,kan afbrengen en in zware moedeloosheidstorten, onder diezelfde schijnredenen die desatan inbrengt en boven, §17 zijn aangetekend.Schrikt toch voor uzelf wanneer u daarin bezigbent. U wordt een satan voor uzelf. Denkt aanhet ontzaglijk zeggen van Christus tot Petrus,ga weg achter Mij, satanas! gij zijt Mij eenaanstoot, want gij verzint niet de dingen, dieGods zijn, maar die der mensen zijn, Matth.

16:23. (2) Men moet zijn naaste getrouwontdekken en besturen, maar men moet toeziendat men geen satan voor hem wordt. Tochgeschiedt dat vaak, wanneer men door eigenwijsheid, liefdeloze voorzichtigheid,verkleefdheid aan eigen leiding, achting voorzijn eigen bevattingen, lichtvaardigheid,hovaardigheid en onbarmhartigheid, eenoorzaak is dat bekommerden of donkeregodzaligen door onze schuld in het vrijmoedigtoenaderen tot Christus, of het vrijmoedig staanvoor Zijn aangezicht, verhinderd entegengestaan worden. (3) Maar het volmaaktebeeld van de satan vertonen zij die, gedrevendoor nijd, haat en afkeer van God, Zijn volken weg, hun krachten inspannen ombekommerde mensen door list of geweld in hetzoeken naar Jezus te beletten, en de kinderenvan de Heere en hun oefeningen van degodzaligheid tegenstand te bieden.

5.3. Zacharia 3:2

Doch de HEERE zeide tot den satan: De HEERE schelde u, gij satan! ja, deHEERE schelde u, Die Jeruzalem verkiest; is deze niet een vuurbrand uit het vuurgerukt?

§1. Hier (1) verhaalt de profeet q hoe deEngel des Heeren de zaak van Josua tegen zijnbeschuldiger heeft opgenomen, en die plechtigen ernstig veroordeeld, qq en uit aanmerking vande vrije verkiezing en begonnen verlossing aanJosua bewezen, (2) als een gevolg van hetstaan voor het aangezicht van de Engel desHeeren, (3) bekwaam om de godvruchtigen dieonder hun zonden moedeloos waren, tevertroosten.

§2. Beschouw hier (1) eerst de veroordelingvan de satan, (2) dan de gronden vanbillijkheid waar die op steunde.

§3. Alle wegen die de satan inslaat om Godsuitverkoren kinderen schade te doen, lopen ophet einde tot schande van de satan en totverheerlijking van Gods gunstgenoten uit. Ditondervond de duivel toen hij Josua voor hetaangezicht van de Engel des Heeren weerstaanwilde. Toen (1) nam de Heere Zelf de zaakvan Josua tegen de satan op, (2) en kondigdehem plechtig en ernstig het oordeel van deHeere aan.

§4. Het eerste wordt zo uitgedrukt: DOCH DE

HEERE ZEIDE TOT DE SATAN.

§5. De zaak viel hier geheel tegen de zin vande satan uit, wat door het woordje DOCH wordtaangewezen.

De satan probeerde door zijn beschuldigingendie hij tegen Josua inbracht, de Engel desHeeren te bewegen om die bedrukte van Zijnaangezicht te verjagen, en hij hoopte Josuadaardoor in zo’n moedeloosheid te storten, dathij tot zijn ambt en alle vrolijke godzaligheidonbekwaam mocht worden.

Doch het viel geheel tegen de wens van desatan uit. Hij herhaalde het ongenoegen vande Engel des Heeren op zichzelf. Hij maakteZijn medelijden jegens de ellendige Josuazoveel te sterker gaande, als de tegenstand vande satan tegen hem sterker was. Hij gafgelegenheid dat de genadestaat van Josuazoveel te helderder scheen, hoe sterker hijgeprobeerd had die te verdonkeren. En dat dedienaar van de Heere door een nieuwe enplechtige bevestiging in zijn ambt, zoveel teijveriger tot verheerlijking van God en totbevordering van echte godzaligheid bezig was,hoe ijveriger de satan was geweest om hemhierin te beletten. En wij weten, (ook hier uit)dat dengenen, die God liefhebben, alledingen (ook de heftigste tegenstand van de

Page 77: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 77

satan) medewerken ten goede, namelijkdengenen, die naar Zijn voornemengeroepen zijn. Rom. 8:28.

Maar wist de satan dit ook niet van tevoren?Wij kunnen niet bepalen hoever de kennis vandeze blinde geest zich uitstrekt. Hij is een bozegeest en vorst der duisternis, en kan buiten alletwijfel in zaken die het heil van de kinderen deslichts betreffen, niet goed en duidelijk zien.Blakende haat en nijd veroorzaken zo’n dampdat de kinderen der duisternis, die daardooraangestoken zijn, voor een tijd dat niet zien, watzij anders wel weten. De boosheid van de satanis groot genoeg om zijn nijdigheid tegen Godskinderen uit te braken, en hen te vervolgen, alszij maar enige benauwdheid en verhinderingdaarvan gevoelen mogen, al wist hij ook dathijzelf daardoor groot nadeel zou moeten lijden.Men ziet dit duidelijk in zijn knechten die zijnbeeld dragen. Ze hebben het vaak ondervondendat zij met hun haat tegen Gods volk, met hunlasteringen en vervolgen van hen niet veelvorderen, maar zichzelf schade doen. Toch kande haat in hen zo sterk branden dat zij dieonmogelijk kunnen inhouden. Al gevoelen zijhet nadeel dat ze zichzelf hebben aangedaan,toch kunnen ze zich verheugen wanneer zedenken: “dat volk heeft er toch wat van gehaddat hen nog lang heugen zal, en in verscheidenegevallen nadelig zijn”.

§6. Kon Josua tegen de satan in zichzelf nietbestaan: die Engel tot Wie hij de toevluchtgenomen had, trok Zich zijn geval aan. DEHEERE zeide tot de satan.

De Naam Jehovah, de HEERE, betekent uitkracht van Zijn oorsprong, buiging en gebruik,dat allervolmaaktst noodzakelijkOpperwezen, Dat vanwege het gewicht vanZijn hoogste volmaaktheid (1) noodzakelijk isen bestaat. (2) Dat waarachtig en wezenlijk iswat Het is, en daardoor volkomenalgenoegzaam voor Zichzelf en Zijn volk om alhun behoeften en begeerten te vervullen, enhen uit alle noden heerlijk te verlossen. (3) Datuit Zichzelf is wat Het is, en daarom volkomenonafhankelijk in Zijn bestaan en werken. DatZijn zegeningen en verlossingen aan Zijnellendigen kan en wil meedelen, zonder vaniets dat in hen is af te hangen, zonder dat zijenige waardigheid in zichzelf hebben of doorbeweegredenen dat heerlijk Opperwezendaartoe overhalen kunnen of behoeven. (4) Dataltijd is wat Het is, volstrekt onveranderlijkin Zijn bestaan en werken, getrouw in hetvervullen van Zijn toezeggingen, waarin Hetniet verhinderd zal worden door alle

beschuldigingen van de satan, van de wereld,van de zonde en van de wet; en ook niet dooralle zwarigheden die daartegen opkomen, ofdoor de veelvuldige trouweloosheden engebreken van Zijn volk; dat hetzelfde in Zijndoen zal zijn als wat Het is in Zijn zeggen. (5)Dat alles wat het is en zijn zal voor Zijnellendig bondsvolk bestendig zal zijn.

Deze heerlijke Naam, Die door Zijn luister degrootste en langste eretitels van de grootstekoningen en alleenheersers verduistert, wordthier toegeëigend aan die Engel des Heeren,voor Wiens aangezicht Josua stond, vs. 1, deZoon van God, de Heere Messias, de Heereonze Gerechtigheid, Jer. 23:6.

Hij bezit datzelfde Wezen en alle wezenlijkevolmaaktheden, die door de Naam Jehovahuitgedrukt worden, met de Vader, en betoontZich in het bewijzen van Zijn Middelaarsgenadeook algenoegzaam, onafhankelijk engetrouw.

Zo’n Hogepriester en Voorspraak betaamdede hogepriester Josua, die onder zijnonwaardigheid zuchtte.

§7. Hij was niet alleen een Voorspraak vanJosua bij de Vader, maar Hij nam ook zijn zaaktegen de satan op: HIJ ZEIDE TOT DE SATAN.

Josua kon op de beschuldigingen en eisen vande satan, op zichzelf aangemerkt, nietsantwoorden. Hij moest ze toestemmen. Hij waseen ellendig zondaar. Een heilig en rechtvaardigGod mocht hem met recht verstoten. Hij had inhet verleden, tegenwoordige en toekomendeniets in zichzelf waarmee hij voor een schuldkon voldoen, of waardoor hij zich van eenverdorvenheid zou kunnen verlossen. Hem wasniets anders overgebleven dan als een ellendigeop de Engel des Heeren te starogen. Hetscheen alsof de satan de overhand behoudenzou.

Maar wanneer de vijand te machtig schijnt teworden is het voor de Engel des Heeren dejuiste tijd om te helpen. Hij nam de zaak vanJosua op en antwoordde de satan in zijn plaats.

§8. Wat zei hij? DE HEERE SCHELDE U! GIJ

SATAN! JA, DE HEERE SCHELDE U! Let hier (1)eerst op de aanspraak, (2) en daarna op deveroordeling van de satan, (3) dan op deherhaling van dat oordeel.

§9. De aanspraak luidt: GIJ SATAN!Die dient tot ontdekking en bestraffing van

de satan.Hij gedroeg zich in schijn als een engel des

lichts, die, toen hij Josua over zijn zwakhedenbeschuldigde, tegen de zonde en voor Gods

Page 78: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-1078

heiligheid, rechtvaardigheid en heerlijkheid, totde bevordering van ware godzaligheid ijverde.

Maar in werkelijkheid was hij een satan, eenbittere brandende hater en tegenstrever tegenGod, Zijn volmaaktheden, zaak en volk. Zijnbeschuldigingen hadden de oorsprong uit eenblakende nijd en haat. Hij probeerde daardoorde Heere Zelf de onbetamelijkste tegenstand tedoen. Hij kantte zich tegen het eeuwigvoornemen van de genade; tegen de borgtochten het heerlijk Middelaarsambt van de HeereMessias; tegen de verheerlijking van de vrijegenade, barmhartigheid, macht, trouw en al deGoddelijke volmaaktheden in de vergeving vande zonde betoond; tegen de zaligheid engodzaligheid van Josua; en tegen de uitbreidingvan Gods koninkrijk. Want zou de Heere dezeJosua, die door het geloof tot de Engel desHeeren met zijn schulden ootmoedig detoevlucht nam, zoals de satan begeerde,verstoten, dan moest Hij Zijn eeuwige raadveranderen. Hij moest dan de borgtocht en hetambt van de Heere Messias vernietigen; Zijngenade, barmhartigheid, rechtvaardigheid,trouw en beloften verzaken; Zijnonberouwelijke genadegiften, aan Josuabewezen, Zijn Eigen beeld waarvan debeginselen toch in de beschuldigde waren,verwoesten; en tegen de uitbreiding van ZijnEigen dierbaar koninkrijk strijden. Kon de satanhet daartoe brengen, dat Josua van hetaangezicht van de Engel des Heeren verdrevenwerd en in ongelovigheid wegzonk, dan zou hetmet zijn godzaligheid en stichting van anderenook gedaan zijn. Zolang hij geloof hield zou hij,ondanks zijn gebreken, nog tot stichting vananderen spreken kunnen, en zeggen, ik hebgeloofd, daarom sprak ik, Ps. 116:10. Maarwerd hem het geloof ontnomen, dan zouden deminste gebreken hem het hart en de mondgeheel toesluiten. Hoe hels en verschrikkelijkwas dan de oorsprong en bedoeling van debeschuldigingen die de satan inbracht!

Hoewel de satan zijn boos oogmerk geveinsdprobeerde te verbergen, toch kon de Engel desHeeren zijn voor ons ondoorgrondelijke dieptenwel doorgronden. (1) Hij ontdekte hem: Gijsatan. (2) Hij bestrafte hem en openbaardeZijn ongenoegen daarover. Niets is in staat omhet ongenoegen van die barmhartigeZaligmaker meer gaande te maken, danwanneer men Hem in Zijn ambt van armezondaars vrij te kopen, de zonden te vergevenen te verlossen, probeert tegen te gaan. WantZijn barmhartige ingewanden hebben degrootste lust in het genadig verlossen van Zijn

ellendigen, omdat daardoor de volmaakthedenvan Zijn Vader allermeest verheerlijkt worden,en Zijn geliefd volk de grootste zaligheid geniet.Zo groot Zijn genoegen is in de verheerlijkingvan Zijn Vader en de zaligheid van Zijnellendigen, zo groot is zijn ongenoegen tegenalles wat hem beletten wil in de redding van deellendigen die tot Hem komen. Tot de grootstetollenaars en zondaars die tot hem kwamen,sprak Hij geen één hard woord. Maar deFarizeeën en de Schriftgeleerden sprak Hij metde naam van adderengebroedsels aan, omdat zijzulke ijverige tegenstanders van de weg van deverzoening waren. Wanneer Zijn vijanden Hemeen smadelijke en smartelijke krans op hethoofd drukten, en met een rietstaf die puntigeen vurige doornen daarin dreven; wanneer zijdoor getakte gesels de voren in Zijn gebogenrug diep en lang togen; Zijn handen en voetenaan die vervloekte balk vastspijkerden, toensprak Hij geen woord dat naar ongenoegengeleek. Hij bad voor hen. Maar toen Zijn Eigenleerling Petrus Hem in onbedachtzaamheid, uiteen verkeerd bestuurde liefdedrift wildeaanraden dat Hij Zichzelf genadig zou zijn, Zijnziel en lichaam in geen lijden laten komen,kreeg hij die harde taal tot antwoord: Ga wegachter Mij, satanas! gij zijt Mij eenaanstoot, Matth. 16:23. Toen Petrus zichzelfverhief, de overige apostelen tegen hun Heereoproerig maakte, trouweloos in de slaap lag, deNaam van de Heere en Zijn zaak doorvermetele drift bij de vijanden verdacht maakte,en zijn Heere in Zijn tegenwoordigheid metvloeken en zweren verloochende: toenverdroeg de Heere het met een onnavolgbaargeduld. Hij bracht hem door een medelijdendaanzien zonder verwijt terecht. Maar toen hijmaar één woord sprak tegen het werk van deverlossing van zondaars, moest hij dievervaarlijke aanspraak, zoëven gemeld, horen:Ga weg achter Mij, satanas! gij zijt Mij eenaanstoot. Wanneer de satan de Engel desHeeren Zelf met de verschrikkelijksteverzoekingen aanviel, weerlegde hij die metveel lankmoedigheid uit de Schriften. Maartoen hij Hem bewegen wilde om een bedrukteJosua, die tot Hem kwam te verstoten enhulpeloos te laten zitten, sprak Hij hem aan: gijsatan! De Heere schelde u! ja de Heereschelde u! Smelt uw hart niet, lezer, wanneer udeze ondoorgrondelijke geneigdheid van GodsZoon tot de zaligheid van arme zondaarsbedaard in overweging neemt? Laten we tochtoezien dat wij Hem nooit dat ongenoegengeven, dat wij Hem in onze zaliging, de

Page 79: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 79

vergeving van onze zonden en de genadigevrijmaking daarvan, door ongeloof tegengaan.Dit is het allergrootste verdriet dat wij Hemkunnen aandoen.

§10. De zachtheid van de Engel des Heerenjegens Josua, die Hij in die scherpe aanspraakaan de satan openbaarde, zou mij bijnagebracht hebben tot een uitstap over deongewone geneigdheid van Hem om zondaarszalig te maken, die zo groot is dat allen die Hemhierin tegen zijn, de naam van satan kregen.Laten wij tot het oordeel, dat hij die satan op deallerbillijkste gronden aankondigt, terugkeren.Het luidt zo: DE HEERE SCHELDE U!

§11. De Heere kondigt de satan het oordeelaan van de HEERE.

Hij spreekt hier van God de Vader, de eerstePersoon van de Godheid, Die naar deGoddelijke huishouding het handhaven van deGoddelijke volmaaktheden en rechten, als deOpperste Rechter wordt toegeëigend.

Hoewel de Zoon Zelf ook macht had om desatan te veroordelen, Joh. 5:22,27, toch kondigtHij hem het oordeel aan van de Vader, omdat(1) niet alleen de medelijdende Hogepriester,maar ook de rechtvaardige gestrenge RechterZelf zijn boosheid veroordeelt. (2) En omdat hetoordeel op de allerplechtigste wijze over desatan zou gaan. (3) En omdat het voornaamstewerk van de Engel des Heeren is ellendigeschepsels te behouden. Het oordeel over desatan kondigt Hij van de Heere aan, maar totomkleding van Josua geeft Hij Zelf bevel.

§12. Hoewel de rechtvaardige Rechter overJosua’s zonde recht moet doen, toch zou Hij desatan, omdat hij de ellendige Josua weerstaanwilde, SCHELDEN.

Schelden, bestraffen, is wanneer men zijnongenoegen en toorn over iemands bestaan enbedrijf met woorden of werken openbaart, enhem dat kwaad voor ogen stelt, verdrijft enverdoet. Ps. 9:6, Gij hebt de heidenengescholden, den goddeloze verdaan. Jes.54:9, Ik heb gezworen, dat Ik niet meer op utoornen, noch u schelden zal.

Het betekent hier de oefening van hetGoddelijk gericht over de satan, wegens zijnboosheid tegen Josua gepleegd. (1) Dierechtvaardige Rechter had een oneindigongenoegen tegen die boosheid van de satan.(2) Hij zou de satan zijn boosheid en Gods toorndaarover, onder het oog brengen en doengevoelen, door hem plechtig te veroordelen, testraffen en in zijn werkingen tegen hetbondsvolk van de Heere te verdoen, volgens debelofte van het genadeverbond, Jes. 54:17, Alle

instrument, dat tegen u bereid wordt, zalniet gelukken, en alle tong, die in hetgericht tegen u opstaat, zult gij verdoemen;dit is de erve der knechten des HEEREN,(niet om hun waardigheid) want hungerechtigheid is uit Mij. Rom. 16:20, en deGod des vredes zal den satan haast onderuw voeten verpletteren.

De Engel des Heeren wenste niet alleen datde Heere zo’n oordeel over de satan brengenmocht, maar kondigt het hem ook als zekeraan door te zeggen in de toekomende tijd, 93#*(jig-ar), Hij zal u schelden.

Het kon ook niet anders zijn. Want, pleegdede satan door zijn beschuldigingen, tegen Josuaingebracht, een hatelijke vijandschap tegen heteeuwig voornemen van God, tegen hetMiddelaarsambt van de Heere Messias, tegende hoogste verheerlijking van al Godsvolmaaktheden, tegen het verkoren en verlostlief kind van God, tegen het werk van Zijngenade, tegen de beloften van hetgenadeverbond: dan moest de Heere, DieZichzelf en al de genoemde zaken bemint, alseen rechtvaardige Rechter die satan over zo’nboosheid straffen. Want zowel de satan alsiemand anders in zijn plaats, kon daarvoor nietvoldoen, zoals voor de zonde van Josuageschieden zou.

§13. Om die reden herhaalt de Engel desHeeren: JA, DE HEERE SCHELDE U! om (1) zijnsterke ijver tegen de satan, (2) en de billijkheiden zekerheid van het uitgesproken vonniszoveel te krachtiger uit te drukken.

§14. De grond waarom de Engel des Heerenzozeer voor Josua en tegen de satan ijverde,was niet in Josua’s waardigheid, want die stonddaar met vuile klederen bekleed. Maar diegrond was te zoeken (1) deels in de vrijeverkiezing, (2) deels in de verlossing die Godreeds aanvankelijk aan hem geschonken had.

§15. De eerste grond is in deze woordenvervat: DIE JERUZALEM VERKIEST.

§16. JERUZALEM was de hoofdstad van hetgehele Joodse land. Volgens een gewonemanier van spreken, die een gedeelte noemt enhet geheel daaronder begrijpt, betekentJeruzalem hier het gehele land. Door eenverwisseling van naam, die de plaats noemt enwat daar in die plaats is bedoelt, zijn het hier deinwoners van stad en land, die doorJeruzalem worden aangeduid. Nog eens, dooreen gewone spreekwijze, die een geheel noemten het voornaamste gedeelte in het oog heeft,worden hier door Jeruzalem aangewezen deuitverkoren gelovigen in het land, de

Page 80: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-1080

steunsels van het land, omwille van wie deHeere het land spaarde, het zout der aarde. Ikbehoef dit niet te bewijzen omdat het vanzichzelf duidelijk is. Want de Engel des Heerenbrengt de verkiezing van Jeruzalem hier bij alseen grond en reden waarom Josua nietverstoten kon worden, en de satan die tegenhem met zijn beschuldigingen opkwam,gescholden moest worden. Al de inwoners vanhet land waren ook zo niet verkoren, dat desatan die hen beschuldigde veroordeeld werd,omdat de meesten in zijn strikken rechtvaardiggevangen lagen tot zijn wil, en daarinomkwamen.

Het is ook niet zonder gevoeglijke redenen datde Heere niet Josua in het bijzonder, maarJeruzalem in het algemeen noemt. Want (1) erwaren er inderdaad meer in Jeruzalem op wieGod het oog van Zijn barmhartigheid geslagenhad. (2) Niemand te Jeruzalem kon zeggen dathij tegen zijn wil door de Heere werduitgesloten. (3) De genade aan Jozua bewezenmoest de andere godvruchtigen tot eenvoorbeeld tot vertroosting dienen. De satanmoest niet alleen om zijn tegenstand tegenJosua, maar ook tegen alle godzaligen teJeruzalem, veroordeeld worden.

§17. Die mensen hadden geen waardigheid inzichzelf, waarom dat gebeuren zou. De Heeredeed het naar Zijn vrijmachtig welbehagen: DieJeruzalem VERKIEST.

Verkiezen is een zaak, waarin men genoegenheeft, door een vrijwillige bepaling van anderenaf te zonderen, en tot zekere doeleinden tot zichte nemen.

Dit kan gebeuren òf door een inblijvende daadvan een besluit, òf door een overgaande die hetbesluit tot uitvoering brengt. Hier moet men hetbeide samenvoegen.

Het is die vrije en onafhankelijke genade vanGod, waardoor Hij Jeruzalem naar Zijn eeuwigvoornemen, met voorbijgaan van anderen,vrijwillig liefhad en aannam, om de rijkdom vanZijn algenoegzaamheid en barmhartigheiddaaraan groot te maken.

De Heere had (1) van eeuwigheid eenonafhankelijk genoegen en welgevallen in hunzaligheid gehad, en in Zichzelf voorgenomen diein de tijd, op een voor Hem betamelijke enheerlijke wijze, door Zijn Eigen Zoon te latenverwerven en toepassen. (2) Naar Zijn eeuwigvoornemen trok Hij dit ellendige Jeruzalem uithet verderf tot Zijn zalige gemeenschap, omZijn oneindige algenoegzaamheid, wijsheid,heiligheid, gerechtigheid, barmhartigheid,genade en trouw op het luisterrijkste te

verheerlijken. (3) Hij deed het bepaald aanJeruzalem, met voorbijgaan van anderen. (4)Jeruzalem had niets dat de Heere daartoebewegen kon. Hij deed het door een vrijwillige,onafhankelijke en wijze bepaling van Zijn wil.Deut. 7:7,8. De HEERE heeft geen lust tot ugehad, noch u verkoren, om uw veelheidboven alle andere volken, ... maar omdat deHEERE ulieden liefhad, en opdat Hij hieldden eed, dien Hij uw vaderen gezworenhad. Jer. 31:3. Ik heb u liefgehad met eeneeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokkenmet goedertierenheid.

Omdat de verkiezing niet in enigehoedanigheid van het schepsel, maar in hetvrije, onafhankelijke en onveranderlijkewelbehagen van God gegrond is, daarom moethet ook vast en bestendig blijven. De Heere is9("% (habocheer), verkiezend, eenVerkiezer van Jeruzalem. Hij is en blijft metgenoegen een Verkiezer van Zijn volk. Dit isZijn voornaamste werk in deze wereld. Hoewelzij zoveel gebreken in zichzelf bevinden, dat zezichzelf wegwerpen en in moedeloosheiddaarover neerzinken, toch berouwt het deHeere niet dat Hij zulke ellendigen verkorenheeft. Hij heeft het van eeuwigheid welgeweten. Ze vallen Hem niet uit de hand. Hijzal uit hun duisternissen het licht wel wetenvoort te brengen. De genadegiften en deroeping Gods zijn onberouwelijk, Rom.11:29.

§18. Zo vast de verkiezing van Jeruzalem inhet algemeen stond, zo vast en onwrikbaar wasook de staat van Josua in het bijzonder. Wanthij behoorde ook tot dat Jeruzalem, dat deHeere verkoos. En dit was de eerste grondwaarom de satan billijk gescholden werd. Desatan probeerde door Zijn tegen Josuaingebrachte beschuldigingen, God te bewegenom Zijn onveranderlijk voornemen teveranderen en van de satan af te hangen; omde hoogste verheerlijking van Zijnvolmaaktheden in het werk van de genade teverloochenen; om al Zijn volmaaktheden teverdonkeren; dat uitverkoren vat dat Hij hadliefgehad en verkoren, te haten en te verstoten;en om het werk van Zijn handen te laten varen.Zo lief nu de Heere Zijn Eigen voornemen, deverheerlijking van Zijn volmaaktheden, datuitverkoren vat, en het werk van Zijn handenwas; zo boos en hatelijk was de poging van desatan. En zo rechtmatig en billijk was het dat hijdaarover gescholden werd.

§19. De boosheid van de satan was zoveel temeer te bestraffen, hoe groter en zichtbaarder

Page 81: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 81

de verlossing was die de Heere aan Josuabewezen had. IS DEZE NIET EEN VUURBRAND,UIT HET VUUR GERUKT?

§20. DEZE, die uit dat grote gevaar geredwas, is Josua, die daar voor het aangezicht vande Engel des Heeren in vuile kleren, met desatan aan zijn rechterhand stond. Deze waseen aanmerkelijk persoon, aan wie de Heerein het bijzonder Zijn verlossende genadezeker en blijkbaar bewezen had.

§21. Het was niet om zijn waardigheidgebeurd. Want in zichzelf aangemerkt was hijmaar een VUURBRAND.$&! (oed), een vuurbrand is een gewoon

hout, tot het timmeren ongeschikt, dat door hetvuur hoewel niet geheel toch rondom halfverbrand is, en daarvan nog rookt en dampt.

Een vuurbrand is in de Heilige Bladen eenzinnebeeld van een zeer ellendige, mismaakte,geringe en onwaardige mens. Amos 4:11. Jes.7:4.

Josua was in zichzelf beschouwd niet beter.(1) Hij was door de zonde een krom enverdraaid brandhout geworden, waaruit eengeschapen wijsheid, kracht en kunst, nietsgoeds of een vat ter ere uit bereiden kon,omdat hij van nature een kind des toorns was,het eeuwige vuur van de verdoemenis waard.(2) Hij lag van nature in dat toornvuur van zijnellende, waarvan hij de smartelijke ondervindingin veel opzichten gehad had, door allerleiinwendige en uitwendige noden. In zijnovertuiging had het vuur van zijn zonden enGods ongenoegen daarover, hem sterk op hetgeweten gebrand. Het vuur van deverdrukkingen had hij ook gevoeld, in Babel.(3) Hij rookte en dampte nog van deoverblijfsels van zijn ellendigheid, voornamelijktoen de satan hem zo heftig beschuldigde. (4)Hij bezat in zichzelf geen groter sieraad envoortreffelijkheid dan een kromme, verbrande,zwarte, rokende vuurbrand.

§22. Hoe groter zijn onwaardigheid was,zoveel te groter was de Goddelijke goedheid,die Zijn hand tot zijn verlossing aan hemgeslagen had, en hem UIT HET VUUR GERUKT.

§23. HET VUUR is hier een zinnebeeld van deellende en het gevaar waarin Josua zichbevonden had: Gods toorn, allerlei oordelen,inwendige en uitwendige noden.

§24. HET RUKKEN UIT dat vuur is eenuitbeelding van die krachtdadige uitreddingvan God, waardoor Hij hem bij aanvang envoortgang uit zijn ellendigheid verlost had.

De Heere had hem (1) door een genadigerechtvaardiging uit het midden van Gods

brandende toorn en vreselijke vloekenuitgetrokken, en in de aangename staat vankindschap, genade en vrede overgebracht. Ef.2:3-5. (2) Hij had hem vervolgens uit het vuurvan inwendige en uitwendige noden, vanverzoekingen en benauwende angsten,bijzonder uit de hete verdrukking in Babel,uitgeholpen en die met een aangenameverkoeling van allerlei zegeningen verwisseld.(3) Het was bezwaarlijk, als door vuur, ennauwelijks toegegaan. 1 Kor. 3:15. 1 Petr.4:18.

Josua had door zijn waardigheid en macht erniets aan kunnen toebrengen. Hij was eruitgerukt. De Heere had het uit onafhankelijkegenade door de uitnemendheid van Zijn krachtgedaan, opdat Hij de onnaspeurlijke rijkdom vanZijn wijsheid, genade, kracht,algenoegzaamheid en onafhankelijkheid aanhem vertoonde, toen Hij uit zo’n ongeschiktevuurbrand een vat der barmhartigheid tot Zijneer vervaardigde.

§25. Hoewel dit een onbegrijpelijke weldaadwas, toch was het zeer bekend en zeker. Desatan zelf had daar kennis van en kon het niettegenspreken. Dit geeft de vragendespreekwijze, “IS deze NIET?” te kennen. (1)Josua had in de vergaderingen van degodvruchtigen, waar de satan en zijn engelenook plegen te zijn om te zien of zij hen nietverslinden kunnen, vaak van zijn verlossingen,tot roem van de Goddelijke volmaaktheden,volgens de gewoonte van de heiligen, Ps. 66:16,overtuigend gesproken. (2) Hij maakte het metzijn gedrag openbaar, dat hij tot de verlostenvan de Heere behoorde. (3) De satan zelf hadtot zijn verdriet de ondervinding daarvan,omdat hij hem niet meer gewillig ten dienstewilde staan, maar hartelijk zuchtte om zijn rijkwaar hij maar kon afbreuk te doen; wat deoorzaak was waarom de satan zo sterk tegenhem woedde.

§26. Hoe bekender en zekerder dezeverlossing was, zoveel te bozer was deonderneming van de satan, en zoveel terechtmatiger en noodzakelijker zijnveroordeling. Hoewel Josua in zichzelfaangemerkt niet voortreffelijker was dan eenvuurbrand, toch was de begeerte van de satan,dat hij verdorven zou worden, een schrikkelijkegoddeloosheid. Want dan zou de Heere hetwerk Zijner handen moeten laten varen, entegen Zichzelf handelen. Hierover moest desatan met recht gescholden, veroordeeld engestraft worden.

Page 82: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-1082

§27. Hoe krachtiger en gegronder dan desatan gescholden en veroordeeld werd, zoveelte krachtiger werd de zaak van Josuaverdedigd en bevestigd. Maar dit was eengevolg van zijn staan voor het aangezichtvan de Engel des Heeren. Was hij bij zichzelfgebleven, dan had de satan hem overmocht.Maar nu hij tot de Engel des Heeren detoevlucht had genomen, werd zijn tegenstander,de satan, zo krachtig en gegrond voor eeuwigafgewezen. Welgelukzalig zijn ze allen die opde Heere vertrouwen.

§28. Zo schrikkelijk de uitspraak van de Engeldes Heere voor de satan was, zo troostelijk enbemoedigend moest die zijn voor de treurigegodzaligen te Sion, die onder hun zonden inmoedeloosheid zaten. (1) Werden zij over hunzonden beschuldigd; konden zij tot hunverdediging niets bijbrengen; en moesten zij debeschuldiger toestemmen dat zij deverdoemenis waard waren: toch hoefden ze demoed niet op te geven. Ze konden uit ditvoorbeeld ziet dat de Engel des Heeren, totWie zij de toevlucht genomen hadden, hun zaakwilde opnemen en hun beschuldigerveroordelen. (2) Hadden zij in zichzelf geenwaardigheid - de grond van die genade was inhet vrije erbarmen van Hem Die Jeruzalemverkozen had, en nog steeds onberouwelijkverkoos. (3) Waren zij in zichzelf nietvoortreffelijker dan een vuurbrand, toch washet bekend dat God Zijn krachtige hand aanhen geslagen, en hen uit het vuur gerukt had.Rookten en dampten ze nog van de overblijfselsvan hun ellendigheden, toch hadden ze geengehele verbranding te vrezen. Want de Heerehad bij aanvang Zijn hand aan hen geslagen, enkon het werk van Zijn handen niet laten varen,aangezien de genadegiften van God en deroeping onberouwelijk zijn. Ze konden hetduidelijk zien uit hetgeen met hun hogepriesterJosua gebeurd was.

§29. Deze zachte behandeling van Josua enstrenge afwijzing van satan geeft ons opnieuwtot de volgende aanmerkingen gegrondeaanleiding.

I. Het gevolg van de beschuldigingen dietegen Josua ingebracht zijn, was tegen dezin en misschien ook tegen de verwachtingvan de satan en van het vlees.

/. Doorgaans zijn de wegen van de Heereanders dan de satan en de wereld hopen enaankondigen, en dan het ongeloof vermoedt, javaak zeker verwacht. Hoe vaak kondigt desatan Gods kinderen aan: “om die en diezonden moet God u bezoeken. Zo ellendig zal

het met u worden. Daar ziet u al de beginselenvan uw smarten”. De wereld roept hen ook inboosheid toe: “meent u zo door de wereld tekomen? U zult nog doodarm, en door allemensen, uw beste vrienden gehaat, veracht enverlaten worden. U maakt het er ook naar dooruw ellendig gedrag, dat voor een vroom mensniet past”. Het ongeloof neemt dit alles gretigover en voegt er verscheidene honderden kilo’sbij. Het schildert een vervaarlijk schilderij vande allerverschrikkelijkste ellenden, alstegenwoordig, voor ogen. Het zegt: “hoe konhet anders komen, omdat u het waard bent enhet verdient hebt?” MAAR het gaat doorgaansgeheel anders. De satan wordt gescholden. Dewereld zelf valt wel eens in dat oordeel, wathet Gods kinderen had aangekondigd enhartelijk toegewenst. Het ongeloof wordtbeschaamd en de zaak van Gods kinderenwordt wonderlijk en heerlijk, boven en tegenwaardigheid en verwachting, uitgevoerd. Hoespoedig en waarschijnlijk had hier iemandkunnen denken: “die Josua, die met zulkebevuilde kleren, als een gebrande, dampendevuurbrand, zich bevindt voor het aangezicht vandie heilige Engel, Die alle zonden met eenoneindige afkeer haat; die Josua diedaarenboven zo vreselijk wordt beschuldigd endaartegen niets heeft in te brengen, moetnoodzakelijk tot de alleruiterste ellendigheidverwezen worden, en van verschrikkingvergaan. MAAR het viel geheel anders uit. Hijwerd gerechtvaardigd, maar zijn beschuldigerveroordeeld en tot de eeuwige rampzaligheidverwezen.

//. Dat de goddeloze vijanden van Gods volkdit toch opmerken. Dat ze niet al te sterkroepen, dat ze niet al te zeker verwachten ofzich al te zeer verblijden, dat het degodvruchtigen ellendig zal gaan. Want het komttoch anders uit dan zij denken en wensen. Alwas het dat een godzalige na dit leven tot aanzijn dood onder vele uitwendige tegenslagen eninwendige benauwdheden zuchten moest; daarintegendeel de goddelozen in geen moeitewaren, gelijk andere mensen; toch zal er eendoorluchtige dag komen waarin het tegen dewens en de verwachting van alle goddelozenzal gaan, wanneer Hij, Die Zich om Zijnsvolks wil van te voren voor Gods gerichtgesteld, en al den vloek van henweggenomen heeft, als een ontzaglijkeRechter zal wederkomen, Die al Zijn en hunvijanden in de eeuwige verdoemeniswerpen, maar hen met alle uitverkorenen totZich in de hemelse blijdschap en

Page 83: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 83

heerlijkheid nemen zal, opdat ik de taal vande Catechismus, uit het 52e antwoord gebruik.Dan zal de verbaasdheid, verschrikking enbenauwdheid van de goddelozen zoveel tegroter zijn, naarmate hun geroep, wens enverwachting dat het de godzaligen kwalijk zougaan, groter is geweest.

///. Zijn de wegen van de Heere anders dande satan en de wereld begeren en het ongeloofverwacht, dan dienden Gods kinderen zich zosnel niet in verwarring en moedeloosheid telaten brengen, wanneer het er duister uitziet, ende satan, wereld en ongeloof roepen: “het zalmet u zo en zo ellendig uitkomen”. De wegenvan de Heere zijn niet onze wegen, en Zijngedachten niet onze gedachten. Want gelijk dehemelen hoger zijn dan de aarde, alzo zijnZijn wegen hoger dan onze wegen, en Zijngedachten dan onze gedachten.

II. De Heere Zelf nam de zaak van debedrukte Josua tegen de satan op, enantwoordde de satan toen Josua tot zijnverdediging niets wist in te brengen.

/. Daarom moest Gods volk de zaak tegende satan en het ongeloof niet zo spoediggewonnen geven. Kunnen wij geen antwoordvinden, dan is er een Engel des Heeren. Hijheeft grond, recht, macht, moed en geneigdheidgenoeg om de allerneteligste en wanhopigstezaken van Zijn ellendig volk op te vatten en debeschuldigers te antwoorden en te verdrijven.

//. Begeert men een spoedige envoorspoedige uitredding uit klemmendebenauwdheden, dan moet men in zichzelf nietblijven zitten, maar zijn zaken door het geloof inde handen van die Heere geven. Hij zal hetmaken. Hij ziet het immers. Hij aanschouwtde moeite en het verdriet, opdat men het inZijn hand geve. Op Hem verlaat zich dearme, Hij is een Helper van den wees. Ps.10:14. Hij zal den nooddruftige redden, diedaar roept, mitsgaders den ellendige, en diegeen helper heeft. Ps. 72:12.

III. De Heere ontdekte en bestrafte desatan, zeggend: GIJ SATAN!

/. Het is dan zeer ondankbaar enonbetamelijk wanneer de kinderen van deHeere de satan willen bedekken en verschonenin het kwade dat hij hen zoekt toe te voegen,omdat de Heere hem ontdekt en bestraft. Desatan verzoekt hen dikwijls tot ongeloof enmoedeloosheid, uit aanmerking van Godsheiligheid, hun zonden, en de waarschijnlijkheidvan nog eens bedrogen uit te komen. Hij zethen aan om de moed op te geven, alle hoop telaten varen, alles wat aan hen gebeurd is te

verdenken en te verwerpen, en opnieuw tebeginnen. In plaats dat zij de satan zoudenontdekken en bestraffen, bedekken enverdedigen zij hem. Ze denken: “het zou ookhet beste voor mij zijn dat ik het allemaalverwierp”. Ze zoeken met grote ijver alleredenen tegen zichzelf op, en worden wel eensbevreesd voor alle redenen van bemoediging,die de dienaars van de Heere hen vanGodswege voorhouden, alsof ze zich daarmeebedriegen konden. Ze merken wat satan doetwel eens aan als een werk van Gods Geest,Die hen getrouw waarschuwt en van zonde enzelfbedrog overtuigt. Maar dit zijnonbetamelijke verdedigingen en bedekkingenvan de satan. Dat iemand op zijn zonde enschulden gewezen wordt tot zijnverootmoediging en aansporing tot geloof enbekering, is niet van de satan, zoals de gerustewereld meent, maar is van Gods genadigeGeest, Wiens ambt het is de mensen bijaanvang en voortgang te overtuigen van zonde.Maar de aandrijving daaronder om maar wegte vluchten van het aangezicht van de Heere, isvan de satan. En dit moet niet bevorderd maarveroordeeld worden. Zie boven, over vs. 1,§20, VI, waar breder getoond is waaraan mende tegenstand van de satan van de werkingenvan de Geest onderscheiden kan, en dat mentegen het ongeloof evengoed zeggen mag: “gijsatan!” als tegen de duivel zelf.

//. Dat de wereld, die naar het voorbeeldvan de satan zijn boosheid tegen Gods volklistig probeert te bedekken, zich toch aan desatan, die hier ontdekt en bestraft wordt,spiegelt. De wereld let zeer nauwkeurig op hethinken en de gebreken van de godvruchtigen.Het merkt ze direct op en vergroot ze. Hetzuchten en strijden daarentegen overziet hetmaar probeert het te verzwaren door hetverdraaien van onschuldige woorden en daden,door iets daarbij of af te doen. Het verkondigtdie overal met blijdschap en beschuldigt dekinderen van God heftig als een slecht volk enhuichelaars. De oorsprong van zo’n doen is eenbittere haat tegen de godzaligheid. Degoddelozen, die door hun geweten overtuigd zijndat zij zo niet bestaan als de godzaligen belijden,wensen dat er geen godzaligen in de wereldwaren, dat ze allen huichelaars mochten zijn, endenken dat ze dan ook in hun zorgeloosheidgeruster kunnen voortgaan. Hetgeen zij in hunhart beraadslagen leggen ze de godzaligen tenlaste. Maar zij willen hun boosheid bedekken.Ze zeggen: “wij hebben tegen de godsvrucht ende ware godvruchtigen niets, maar tegen hun

Page 84: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-1084

zonden. Die mensen die zeggen dat ze bekeerdzijn, en beter dan anderen, moesten zulkedingen niet aan zich hebben.” Maar waaromijveren ze zozeer niet tegen de heersendezonden van de onboetvaardigen? Waaromkunnen zij zichzelf in de mestputten van allerleiheersende boosheden zo omwentelen, als zehet niet tegen de godvruchtigen maar tegen dezonde hebben? Ze zeggen: “wij geven ons nietvoor een bekeerde uit. Maar dat volk, dat zegtdat ze bekeerd, verlost en beter zijn dananderen, moest zulke dingen niet spreken endoen, waarvan ze zelf zeggen dat die kwaadzijn”. Maar dit is maar een gezochte uitvluchten ellendig bedeksel van de schande. Denkt uniet bij uzelf dat u goede christenen bent, enveel beter dan die zogenaamde vromen? Zegt uniet dikwijls, zo niet met de mond dan tenminstein uw hart: “ik dank God dat ik niet ben gelijkandere mensen, in het bijzonder ook gelijk diezogenaamde bekeerden”? Hebt u het wel ooitgehoord dat een godvruchtig mens zei: “ik benbeter dan anderen”? Belijden zij niet van hartemet Paulus, dat zij de voornaamste van dezondaren zijn? Wat zegt u dan van de satan inzijn gedrag tegen Josua? Josua beleed ook dathij bekeerd en verlost was. Toch had hij velegebreken. De satan zocht die gretig op. Hijbeschuldigde hem heftig. Hij gedroeg zich ookalsof hij zeer tegen de zonde was, en dat dezonde in zo één als Josua was, niet konverdragen worden. Keurt u het doen van desatan niet voor goed? Het is immers datzelfdegedrag, dat u vertoont omtrent Gods kinderen.Maar zie, de Heere ontdekte en bestrafte desatan, en Hij openbaarde zijn boosheid. Hijdoorziet u ook, en weet dat u het niet hebttegen de zonde, maar tegen de godzaligheid,tegen de verheerlijking van al de Goddelijkevolmaaktheden, en tegen de zaligheid van Zijnuitverkoren verlost volk. Hij zal u ook eensaanspreken: “gij satan!” Hoe beangstigd zult ueens worden, wanneer u zult ziet dat de HeereZijn volk, dat u nu zo zwaar beschuldigt, zalvrijspreken, en u met al uw bedektebeschuldigingen in zijn toorn als een satanschelden zal!

///. Merk toch uit deze aanspraak van deEngel des Heeren aan de satan, hoe kwalijk deHeere het neemt wanneer men vijandschaptegen Zijn volk pleegt, en hen over hungebreken zonder medelijden beschuldigt,hoewel zij er daadwerkelijk schuldig aanmochten zijn. Hij is hun Voorspraak. Hij bedekthun zwakheden met Zijn gehoorzaamheid, enmerkt alle beschuldigingen die tegen hen uit

haat ingebracht worden, aan als iets datlijnrecht tegen Zijn Middelaarsambt strijdt, wathem zozeer tegen moet zijn als Hem Zijn ambtdierbaar is.

IV. De Heere, de Rechter Zelf, zal de satanover zijn boosheid, in het beschuldigen vande schuldige Josua betoond, beschuldigen.

/. Hoe ongegrond zijn daarom de gedachten,die duistere zielen tot hun benauwing van Godde Vader maken? Het schijnt hen wel eens toealsof de Vader strenger tegen de zondaar wasdan de Zoon. Ze konden wel vrijmoedigheidvinden om tot de Zoon als Middelaar tenaderen. Maar de Vader stellen ze zich als eenstrenge Rechter voor, Die zulke ellendigenmoet wegstoten. Maar hoe onbetamelijk zijndeze gedachten! De Vader Zelf veroordeelt desatan even sterk als de Zoon. De Vader heeftde uitverkorenen eerst liefgehad en Zijn Zoonaan hen tot Middelaar gegeven. Hij is in Zijnborgtocht met ellendigen verzoend. In Joh.16:26,27 zegt de Heiland zelf: Ik zeg u niet,dat Ik den Vader voor u bidden zal, want deVader Zelf heeft u lief.

//. Zal de Rechter Zelf de satan over zijnbeschuldiging van Gods schuldige kinderenvoorzeker schelden, dan behoeven zij immersniet te vrezen dat zij ooit onder de handen vandeze vijand zullen omkomen, hoewel zij inzichzelf tegen zijn sluwheid en boosheid nietkunnen bestaan.

V. De voorname reden waarom de Heerede satan scheldt is Zijn vrijwillige enbestendige VERKIEZING van Jeruzalem.

Hieruit wordt met grond weerlegd dezwaarmoedige gedachten van die duisterezielen, die bij zichzelf denken: “hoe zou deHeere mijn beschuldiger kunnen veroordelen enmij rechtvaardigen, omdat zijn beschuldigingenwaarachtig zijn. Ik ben zo’n verdoemelijkeellendige. Ik zelf heb mijn beschuldigeropgewekt en moet mijzelf nog zwaarderbeschuldigen. Ik heb niet de minstewaardigheid, maar alles wat aan mij is, maaktmij vloekwaardig. Wat is er wel in mij waaromde Heere mij zou zegenen en mijn beschuldigerschelden?” Maar daar was ook niets in Josua,waarom de Heere dit deed. Het gebeurde uitenkele, onafhankelijke, vrijwillige genade, uitZijn onveranderlijke verkiezing, die vast blijft.Dit wordt overal in de Heilige Bladenopgegeven als de enige grond van allezaligmakende genade. Jer. 31:3, Ik heb uliefgehad met een eeuwige liefde; daaromheb Ik u getrokken met goedertierenheid.Hos. 14:5, Ik zal hunlieder afkering genezen,

Page 85: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 85

Ik zal hen vrijwilliglijk liefhebben. Ezech.36:22,32, Ik doe het niet om uwentwil, gijhuis Israels! maar om Mijn heiligen Naam,dien gijlieden ontheiligd hebt ... het zij ubekend! Rom. 9:15,18, Ik zal Mij ontfermen,diens Ik Mij ontferm, en zal barmhartig zijn,dien Ik barmhartig ben. Zo ontfermt HijZich dan, diens Hij wil, en verhardt, dienHij wil. 1 Joh. 4:10, Hierin is de liefde, nietdat wij God liefgehad hebben, maar dat Hijons lief heeft gehad, en Zijn Zoon gezondenheeft tot een verzoening voor onze zonden.

VI. Hoe dierbaar Josua in Gods ogen ookwas, in zichzelf zag hij er ellendig uit, enwordt een VUURBRAND genoemd.

/. De grond waarom de uitverkorenen zogeliefd bij de Heere zijn, is buiten hen in devolmaakte gerechtigheid van de Middelaar, diehen toegerekend wordt. In Hem zijn zevolmaakt, Kol. 2:10, maar in zichzelf wegensaanklevende gebreken niet voortreffelijker daneen vuurbrand.

//. Daarom is er geen reden van vrees datiemand die rechte begrippen van genade heeft,daarop hoogmoedig zou worden. Die zichzelfals een vuurbrand beschouwt, moet van degenade die aan hem bewezen is wel grotegedachten hebben; maar hij moet op datzelfdeogenblik zeer lage gedachten van zichzelfmaken. Zoveel te hoger Gods genade in zijnachting rijst, zoveel te lager daalt hij bij zichzelf.

///. Die door een levend geloof enwaarachtige bekering tot de Engel des Heerenom rechtvaardiging en heiliging de toevluchtgenomen heeft, mag zichzelf, even weinig alsJosua, uit de lijst van de begenadigden uitdoenomdat hij niet voortreffelijker dan eenvuurbrand is, en nog gedurig bevindt dat nogvele kromten, verkeerdheden en overblijfselsvan het vuur in hem over zijn; dat hij nog rookten dampt van ellendigheid en de betoning vanGods ongenoegen daarover; dat hij er uitziet alseen zwarte, half verbrande, rokende vuurbrand.

VII. Dat Josua UIT HET VUUR GERUKT WAS

leverde een nieuwe reden van deveroordeling van de satan op.

/. Hoewel de uitverkorenen van nature metandere mensen in diezelfde staat van deverdoemenis in de wereld komen, toch blijvenzij er niet in. De Heere rukt hen daar uit dooreen genadige rechtvaardiging en krachtdadigebekering. U kunt zich met de voorrechten vanGods volk niet vertroosten, als u door die wegnog niet uit het vuur gerukt bent. Onderzoekt ueens, hebt u zich al laten rechtvaardigen alsgoddelozen? Hebt u ooit met indruk bevindelijk

gezien dat het vuur van Gods heilige toorntegen uw zondige natuur en daden ontstokenwas, en u noodzakelijk verteren moest, als hetdoor geen volkomen genoegdoening geblustwerd? Hebt u ooit met verlegenheid erkend datu door al uw deugden, goede voornemens,vloeden van tranen, ja uw eigen bloed, dat vuurniet blussen kunt? Hebt u voortdurend geziendat het bloed van Christus, het water van Zijnlijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid, daartoevoor u noodzakelijk was, omdat God Zijn toornaan Hem zo heerlijk geopenbaard heeft, dat Hijnu rechtvaardig kan blijven en van geenonheiligheid of onrechtvaardigheid verdacht kanworden, wanneer Hij goddelozen die nietswerken kunnen, om niet rechtvaardigt? Rom.3:26. Hebt u op het vrije aanbod van hetEvangelie dat bloed van de verzoening, als deenige, betamelijke, genoegzame grond van derechtvaardiging, voor u gekozen? Bent udaarmee als een goddeloze voor de rechterstoelin Gods vierschaar verschenen om door dieweg gerechtvaardigd te worden? Bent u ookwaarachtig bekeerd? Ziet u ook levendig in datde minste zonde, al geeft u die de naam vanmijn verdorven hart, zwakheden, enz., walgelijken verdoemelijk voor God is, en dat de gehelewet in zijn geestelijkheid, de lichtste enzwaarste geboden, heilig, rechtvaardig en goedzijn, en dat in de onderhouding daarvan grotezaligheid is. Bent u bedroefd, hebt u eenweerzin en walg aan uzelf, omdat u zoveelzonden in u bevindt, en aan die heilige wet zoongelijkvormig bent? Neigt en keert uwgemoed zich van alle zonden af? Hebt u iets inu dat hartelijk wenst en begeert van alle zondenontslagen te worden? Wenst u geen één, hoevoordelig, vermakelijk en heerlijk die ook voorhet vlees mocht zijn, uit te zonderen en als eenlekkere beet onder uw tong te bewaren? Neigtuw ziel zich tot alle geboden en rechten van deHeere, niet alleen in de eerste maar ook in detweede tafel van de wet in zijn geestelijkheidvoorgeschreven? Begeert u welmenend dat diewet zo diep in uw hart werd ingedrukt dat u diein al uw woorden en werken levendig mochtindrukken? Legt u uw ziel voor de Heere open,dat Hij alle bekende en onbekende zonden, hoeeigen, gewend, voordelig en vermakelijk voorhet vlees ze ook mogen zijn, toch mag uitroeien;dat Hij Zijn wet daarin recht levendig mochtoverdrukken? Hoe bent u te moede wanneer ueen vlees bevindt dat tegen de geest strijdt, hetmet de zonde eens, en tegen de weg ongezindis? Wordt u dan ook bedroefd, over uzelfachterdochtig en verlegen? Kunt u het

Page 86: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-1086

terugkeren niet laten? Moet u met een klaaglijkkeren en wenden tot de Heere aanhouden?Wat zegt uw geweten? Zijn deze dingen in u,dan bent u door rechtvaardiging en bekering uithet vuur gerukt. Maar bent u van dit allesgeheel ontbloot, dan ligt u nog als eenongelukkige vuurbrand in de staat van de toorn.

//. Hoewel het verloste volk van de Heere inhet vuur van allerlei inwendige en uitwendigekruisen, tegenspoeden en verzoekingen kankomen, komen ze er echter niet in om; deHeere rukt hen uit. Ps. 34:7,8. Deze ellendigeriep, en de HEERE hoorde; en Hij verlostehem uit al zijn benauwdheden. De Engel desHEEREN legert Zich rondom degenen, dieHem vrezen, en rukt hen uit. Ps. 37:24. Alshij, de rechtvaardige, valt, zo wordt hij nietweggeworpen, want de HEERE ondersteuntzijn hand. Ps. 34:20. Vele zijn detegenspoeden des rechtvaardigen; maar uitalle die redt hem de HEERE. Spr. 24:16. Derechtvaardige zal zevenmaal, dat is veelmaal,onbepaald, vallen, en opstaan.

///. Ontvangen genadegiften zijn zekerewaarborgen van vele andere, die daarop volgenmoeten, hoewel wij niet durven zeggen dat wijhet rechte gebruik daarvan gemaakt hebben.De genadegiften en de roeping Gods zijnonberouwelijk, Rom. 11:29. Waaraan deHeere eenmaal zijn hand geslagen heeft ingenade, daar houdt Hij die aan. Hij laat hetwerk van Zijn handen niet varen. Die de Heereovergeven wil, daar legt Hij Zijn genadehandnooit aan. Slaat Hij Zijn hand eenmaal aaniemand, dan is het een verklaring dat Hij hetmeermalen doen wil. Josua was uit het vuurgerukt. Daarom rukte de Heere hem nu ook uitdie zware aanvechting van de satan. Heeft deHeere ons eenmaal de zonde vergeven, dankunnen wij verzekerd zijn dat Hij het in hetvervolg zo vaak zal doen, als wij met nieuweschulden weer tot Hem komen. Heeft Hij onseenmaal door Zijn genade uit noden verlost, danmogen wij staat maken dat Hij het tot het eindetoe zal doen. Num. 14:19. Hiermee vertroosttede dichter zich, Ps. 42:12, wat buigt gij uneder, o mijn ziel! en wat zijt gij onrustig inmij? Hoop op God, want ik zal Hem nogloven. Welke grond had hij daarvoor? Deze:Hij is de menigvuldige Verlossing mijnsaangezichts. Heeft men zich Zijn hulponwaardig gemaakt: Hij geeft mildelijk enverwijt niet, Jak. 1:5. Men moet zich danschamen wanneer deze onbetamelijke en tegengenoemde gronden strijdige gedachte, omdatde Heere zo vaak vergeven en geholpen

heeft, en ik de vergeving en hulp nu nogeven zo nodig heb als in het eerst, zal Hijmoe worden en mij laten zitten, in het hartopkomt en vernacht.

VIII. De genade aan Josua bewezen wasbekend en zeker. IS DEZE NIET eenvuurbrand uit het vuur gerukt?

/. Hoewel de begenadigden zelf aangaandehun verlossing wel eens donker en duisterkunnen zijn, toch kunnen anderen genoegzamekennis daarvan hebben. De Heere weet watHij in hen gewrocht heeft. Hij kent degenen diede Zijne zijn. De satan zelf draagt kennis vande verlossing die de Heere aan Zijn kinderenbewijst. Hij heeft er de ondervinding van,wanneer ze niet langer gerust in zijn strikkenkunnen zijn. Hij toont het ook door zijnaanvechtingen, vervolgingen enbeschuldigingen, die hij tegen de verlosteninbrengt, terwijl hij zijn gevangenen in slaapwiegt. De wereld is er ook niet onkundig van.Het besluit al snel uit de spraak en het gedragvan Gods volk, dat ze nu anders zijn en met dewereld niet meer overweg kunnen. Al durvende begenadigden het niet eens denken dat zewat anders zouden hebben dan de natuur - dewereld durft het wel uitroepen: “deze, dietevoren met ons zo goed overweg kon, verachtons nu en wil ook al vroom worden”. Men kanuit de haat en afkeer die de wereldlingen tegenhen laten blijken, wel bespeuren dat zij hetweten dat ze anders zijn geworden. Godskinderen, die de geestelijke dingen goed wetente onderscheiden, kunnen het ook goed wetendat de Heere hen uit het vuur gerukt heeft,wanneer ze horen dat dezen, die van tevorenvoor alle geestelijke dingen zo onvatbaar, endaarvan afkering waren, nu de grote daden vanGod in hun eigen taal verkondigen, en in hungedrag tonen dat ze Gods weg, wet, dienst envolk verkozen hebben.

//. Men kan het niet alleen weten dat deHeere iemand heeft uitgerukt uit het verderf,maar men kan er ook een zedelijke zekerheidvan hebben. Het klinkt zeer vreemd enwonderlijk wanneer mensen, die belijden dat zede heilige Schrift en de hervormde leer voor dezuivere waarheid erkennen, nog staandehouden dat men omtrent de genadestaat altijd ineen volstrekte onzekerheid moet blijven, en vanniemand met enige zekerheid weten kan of hijin waarheid bekeerd en veranderd is. Diegevaarlijke dwaling probeert de gewichtigstewaarheden en christelijke plichten omver testoten. Hoe zal het zeggen van Johannes, 1Joh. 5:1, een iegelijk, die liefheeft Dengene,

Page 87: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 87

Die geboren heeft, die heeft ook liefdengene, die uit Hem geboren is, eenalgemene waarheid kunnen blijven, als menvolstrekt onzeker moet zijn wie uit God geborenis? Hoe zal men de gemeenschap der heiligenkunnen oefenen, als men volstrekt onzekeromtrent alle mensen moet zijn, of ze welwaarachtige heiligen zijn? Kan men de mensenniet onmiddellijk in het hart zien, men kan tochmiddellijk uit hun belijdenis en gedrag gewaarworden, hoe het in hun hart gesteld is. Wildeiemand denken: “ik moet toch altijd inonzekerheid blijven of iemand ook in zijn hartmeent wat hij met woorden en werken naarbuiten vertoont, zolang ik in zijn hart niet kanzien”, met zo één, die deze stelling had, zougeen mens op aarde vertrouwelijk kunnenomgaan. Elk oprecht mens zou zijn omgangmijden, en denken: “hij twijfelt aan deoprechtheid van mijn woorden en daden, omdathij mij niet onmiddellijk in het hart kan zien”.Als alle mensen zo’n stelling hadden, dan zoualle vertrouwelijkheid uit de menselijkesamenleving weggenomen zijn. Zo schadelijk isdie dwaling voor de menselijke samenleving.Kan men door een sluwe huichelaar misleidworden, toch gebeurt het niet zo vaak alssommigen zich wel verbeelden. De wereld, dievan het wezen van de genade onkundig is, steltal snel vele mensen, die wat praten van geloofen bekering, al is het nog zo geesteloos, op delijst van de vromen. Maken die mensennaderhand openbaar dat ze niets verstonden ofbezaten van hetgeen waarvan ze een winderiggezwets maakten, dan roept de wereld evenspoedig uit: “wat wordt men bedrogen! Menkan geen mens langer geloven. Van dat slagzijn ze allemaal bij elkaar, die van het goedepraten”. Maar Gods kinderen die geestelijk lichten waarheid hebben, worden zo vaak als dewereldlingen niet misleid. Het kan gebeuren datde meest ervaren godvruchtige wegens gebrekvan genoegzame omgang door een huichelaarbedrogen wordt. Maar hieruit volgt in geengeval dat men daarom aan alle mensen moettwijfelen. Wat zou er van de handel wordenwanneer alle kooplieden dit besluit als eenzekere waarheid aannamen: omdat vele ja

zelfs ervaren kooplieden door valse munt enwaar bedrogen zijn, daarom kan geen menslanger van de echtheid van enige munt ofwaar enigermate verzekerd zijn? Als iemandwerkte om zo’n besluit te doen geloven, die zoubuiten twijfel als een grote vijand van dekoopmanschap door allen worden aangezien enbehandeld, als men al niet dacht dat hij hetgebruik van de rede verloren had. Zou menhem die zo’n stelling in het christendom wildedoen doorgaan, dan ook niet mogen aanmerkenals iemand die verderfelijke raadslagen tegenhet christendom smeedde?

Alle lichtvaardigheid in het beoordelen vanzijn eigen genadestaat en die van anderen, iszeer schadelijk. De zaak is te gewichtig. Maarhet gedrag van hem, die uit al te grotevoorzichtigheid, vreesachtigheid, bekrompenliefde, verkleefdheid aan bijzondere stellingen,gebrek van onderscheid tussen het wezen vande genade en de omstandigheden daarvan, zospreken en handelen, alsof men tot geenzekerheid van zijn staat of die van een anderkon komen, kan ook in geen geval geprezenworden. Het stoort de geestelijke blijdschap entroost. Het verhindert de vrolijke oefening vande godzaligheid en dankbaarheid. Het brengtdonkere en zwakke zielen in verwarring, endoet aan de gemeenschap der heiligen grootnadeel. Het is ook ongegrond. Want tussennatuur en genade is een wezenlijk onderscheid.Het allerzwakste geloof is van hetalleruitmuntendste tijdgeloof in wezenonderscheiden. Daarom moeten in het eerstewezenlijke zaken zijn, die in het laatsteontbreken. De zaligmakende genade van Godheeft zijn zekere, duidelijke en wezenlijkemerktekens, waardoor die zichzelf genoegzaamonderscheidt van de natuur. Die door deverlichting van de Heilige Geest de wezenlijkestukken en merktekens, die aan dezaligmakende genade alleen eigen zijn, en geennatuurlijk werk, onderscheidend opmerkt eninziet, kan immers genoegzame zekerheidhebben of die zaken die hij in zich en anderenbevindt, waarachtige zaligmakende genade is ofniet.

5.4. Zacharia 3:3

Josua nu was bekleed met vuile klederen, als hij voor het aangezicht des Engelsstond.

Page 88: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-1088

§1. In deze woorden (1) geeft de profeet qeen nadere beschrijving van Josua’s zondigeen schuldige toestand, qq en ook zijn gedragdaaronder voor het aangezicht van de Engel,(2) dienend q tot verklaring van de zuiverheiden grootheid van de genade aan Josuabewezen, qq tot vertroosting van de ellendigendie onder hun zonden in moedeloosheid zaten.

§2. Overweeg hier (1) eerst de zondige enschuldige toestand van Josua, (2) daarna zijngelovig gedrag daaronder.

§3. De satan werd niet veroordeeld om deongegrondheid van zijn beschuldigingen, of omde rechtvaardigheid van Josua. Ach nee! Hijbevond zich in een zondige en schuldigetoestand. JOSUA NU WAS BEKLEED MET VUILE

KLEDEREN.§4. Men vindt hier vuile klederen aan JOSUA,

een man die ze onder alle mensen het minstbetaamden. De Heere had hem zaligmakendegenade geschonken, uit het vuur van hetverderf gerukt, en tot een nieuw schepselgemaakt, geschapen tot goede werken die Hijhad voorbereid om daarin te wandelen. Dezware bezoeking in Babel en de genadigeverlossing uit die benauwdheid, waarvan hij deverse ondervinding had, brachten hem ondernieuwe verbintenissen om alle zonden,waarover ze gekastijd waren, zorgvuldig temijden en door een nauwgezette, tedere,godzalige wandel oprechte dankbaarheid voordie verlossing te bewijzen. Hij was met dehogepriesterlijke waardigheid bekleed. Indie personen wilde de Heere bijzonder geheiligdzijn. Die moesten zich boven alle anderenallerzorgvuldigst voor alle besmetting wachten,en aan het gehele volk navolgbare voorbeeldenvan godzaligheid en geestelijke voorzichtigheidgeven. Hij was een voorbeeld van deonbevlekte Heere Messias, ten hoogsteverplicht alle bevlekking zorgvuldig te vlieden,opdat hij dat reine Tegenbeeld zoveel televendiger mocht uitbeelden.

§5. Hoewel hij om deze gewichtige redenenverbonden was heilig te zijn, gelijk de Heereheilig is; hoewel het geestelijke leven, dat inhem was, welmenend en hartelijk tegen allezonden zuchtte en naar de volmaaktheid jaagde,toch was hij tegen plicht en zucht metzwakheden omvangen. HIJ WAS BEKLEED MET

VUILE KLEDEREN.§6. KLEDEREN, .*$#" (begadiem), betekenen

allerlei gewaden waarin de mensen zichwinden of waarmee zij zich overdekken,boven- en onderklederen.

Deze zijn hier een zinnebeeld van iets dat inen aan Josua was. Zo wordt de oude mens,die in en aan de gelovige is, als een kleedaangemerkt, dat zij uitdoen, Ef. 4:22. Kol. 3:9.Ze zijn hier het onderwerp van zonde enschuld, waarin de vuiligheid plaats heeft,volgens de nadere verklaring in vs. 4, zie, Ikheb uw ongerechtigheid van u weggenomen.

De ellendige Josua was met verscheidenezulke klederen, in het meervoud, belast. (1) Hijhad die van het hoofd tot aan de voeten toe aanzich. Zijn hoed zag er ook ellendig uit, vs. 5. (2)Zijn boven- en onderkleren, zijn gemoed endaden waren besmet. Er zijn in debegenadigden alle besmettingen des vleses endes geestes, 2 Kor. 7:1.

§7. Hij kon met deze kleren nu niet pronken,omdat ze zeer misselijk en VUIL waren.

VUILE, .*!&7 (tso-iem), komt af van !7*(jatsa), uitgaan. Het betekent die walgelijkevuiligheden die van de mens afgaan, en buitenhet leger in de aarde bedekt moesten worden.Deut. 23:13.

Het is hier een zinnebeeld van die stinkendezonden, onreinigheden en schulden die van deverdorvenheid van de mensen voortkomen, enhun gemoed en daden verontreinigen. Jes. 4:4,den drek der dochteren van Sion, en debloedschulden van Jeruzalem. Jes. 64:6, wijallen zijn als een onreine, en al onzegerechtigheden zijn als een wegwerpelijkkleed.

Er zijn geen redenen waarom men hier aan dezonden van anderen zou moeten denken. Hetzijn de zonden en zwakheden van debegenadigde Josua zelf, die zijn gemoed, dadenen alle priesterlijke verrichtingen voor Godbevlekten en walgelijk maakten. Zie wat boven,over vs. 1, §9 daarover is aangetekend.

Stinkende drek en afgang was zeerbekwaam om de walgelijke natuur van diezonden en schulden uit te beelden. (1) Zekomen uit het binnenste van de mens zelfvoort. Uit het hart komen voort al die bozedingen die de mens verontreinigen, Matth.15:19. Maar in deze begenadigde Josuagebeurde dat tegen zijn wil en oprechte strijd.De mensen kunnen in hun ingewanden eenziekte hebben, waardoor zij zo geperst worden,dat hen tegen alle poging iets onaangenaamsoverkomt. Dit gebeurt Gods kinderenvoortdurend in het geestelijke. Rom. 7:19, hetgoede dat ik wil, doe ik niet, maar hetkwade, dat ik niet wil, dat doe ik; vs. 21, zovind ik dan deze wet in mij; als ik het goedewil doen, dat het kwade mij bijligt; vs. 23, ik

Page 89: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 89

zie een andere wet in mijn leden, welkestrijdt tegen de wet mijns gemoeds, en mijgevangen neemt onder de wet der zonde, diein mijn leden is. Gal. 5:17, het vlees begeerttegen den Geest, en de Geest tegen hetvlees; en deze staan tegen elkander, alzodat gij niet doet, hetgeen gij wildet. (2)Hoewel de zonden in Josua uit zwakheid, tegenzijn wil plaats hadden, toch waren zij alsstinkende drek, walgelijk in de ogen van dereine God en alle reinigheid beminnendegodzaligen, die daarover een innige walging vanzichzelf hebben, volgens de verbondsbelofte,Ezech. 20:43, daar zult gij dan gedenkenaan uw wegen, en aan al uw handelingenwaarmede gij u verontreinigd hebt, en gijzult van u zelven een walging hebben overal uw boosheden, die gij gedaan hebt. (3)De zonden maken het gemoed en daden,waarin zij plaats hebben, ja de persoon zelf,waard om verstoten te worden. Gelijk eenmens die met bevuilde en stinkende klerenbekleed is, waard is dat de wacht hem naarbuiten stootte, wanneer hij in het gezelschapvan aanzienlijke vorsten wilde dringen, en hendoor zijn walgelijke stank onaangenaamheidveroorzaken. Jes. 64:6, wij allen zijn als eenonreine, en al onze gerechtigheden zijn alseen wegwerpelijk kleed.

§8. Een ver gezicht van vuile kleren kan eenmens, die de reinigheid bemind, doen walgen.Hoe bezwaarlijk moet het hem dan zijn zulkevuile kleren aan zijn eigen lichaam te hebben?Zo ellendig bevond Josua zich: hij was metvuile klederen BEKLEED.

Hij had die ellendige zonden en schulden nietalleen aan zijn lichaam maar ook aan zijnziel. Zelfs zijn begenadigd deel dat van dezonden afkering was, moest onder die zondenzuchten en torsen, Rom. 7:24. Ze kleefden aande allerbeste verrichtingen, Jes. 64:6.

Gelijk een kleed waarmee men bedekt isnauw aan het lichaam kleeft, zo kleefden diezonden en schulden hem zeer nauw aan.Nauwer dan het onderste van zijn kleren aanzijn lichaam. Ja, nauwer dan de huid aan zijnvlees en beenderen, Jer. 13:23. Ze waren inhem, Rom 7:18. Waren zij niet nauwer aanhem geweest dan zijn kleren, dan zou hij diehebben uitgedaan en op het vuur geworpen.Had die vuiligheid in zijn kostbaar praalgewaadgezeten dan zou hij ze niet verschoond hebben.Waren die zonden en schulden maar in eengedeelte van zijn huid gedrongen geweest, danzou hij ze buiten twijfel hebben laten aflichten,hoe pijnlijk het ook geweest mocht zijn.

Immers, een begenadigde die onder een pijnlijkgevoel van zijn zonden, in diepe en levendigeootmoed voor de Heere staat, zou spoedigerkunnen besluiten dat hem een gedeelte van zijnhuid, als de benauwende zondeschuld daar dezetel had, werd afgelicht, dan hij besluiten kandat een ongeneeslijke kankerklier door descherpte uit zijn vlees gelost wordt.

Immers, deze ellenden waren tegen de zin enwil van Josua in en aan hem. :&"-, Bekleedzijnde, heeft een lijdende betekenis. Hij was enbleef tegen zijn wil en zuchten daarmeeaangekleed, Rom. 7:23,24.

§9. Zindelijke mensen komen niet graagtevoorschijn met bevlekte kleren, al zijn ze juistniet met de ergste soort van vuiligheid bemorst.Ze plegen wel terzijde te gaan om het gewaadte veranderen, wanneer een zindelijke vriendoverkomt. Maar Josua kon zijn vuile kleren nietveranderen. Hij moet ermee komen en staanvoor het aangezicht van de Engel. Josia wasmet vuile klederen bekleed EN HIJ STOND

VOOR HET AANGEZICHT DES ENGELS.Hij kreeg de vuilheid van zijn klederen (1)

onder het oog. (2) Het werd hem rechtwalgelijk en ondraaglijk. Hij wenste van hartedaarvan ontdaan te worden. (3) Hij kon zichzelfniet schoonmaken. Hij kon ook niemand andersvinden die hem zou kunnen of willen reinigen.(4) Hem kwam te binnen dat het ambt van dieEngel was de drek van Sions dochter en debloedschulden van Jeruzalem af te wassen; datHij de Fontein was, geopend tegen de zondeen tegen de onreinigheid, Zach. 13:1. Hij zeibij zichzelf: “tot Wien zal ik heengaan? Gijhebt de woorden des eeuwigen levens, Joh.6:68. Indien Hij wil Hij kan mij reinigen. (5)Hoewel beschaamdheid, weerzin aan zichzelfen verlegenheid zijn ziel vervulden, tochnaderde hij tot het aangezicht van die Engel. (6)Die zag ook met Zijn reine ogen de vuilheid vandie kleren, als voor Zijn aangezicht, duidelijk in,en zei, Ik zie zijn wegen, en Ik zal hemgenezen, Jes. 57:18. (7) Daar vertoonde Josuazijn klederen, gelijk een kind dat terwijl het aldartelend in de drek gevallen is en zijn klerenheeft bevuild, voor de moeder staat met eenontsteld rood gezicht, behuilde wangen,uitgebreide en trillende handen, neerslachtig enbevreesd kijkend, dan eens op zijn vuile kleren,dan eens op zijn moeder, of zij ook toornen zaldan of zij zou willen helpen. (8) Hoewel hijwegens beschaamde beklemdheid van zijn hartniet veel spreken kan, spreekt hij echter metsprakeloze zuchtingen. Heere, indien Gij wilt,Gij kunt mij reinigen. Tot Wie zal ik

Page 90: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-1090

heengaan? Gij alleen hebt de woorden deseeuwigen levens. Wees mij genadig, o God!naar Uw goedertierenheid; delg mijnovertreding uit, naar de grootheid Uwerbarmhartigheden. Was mij wel van mijnongerechtigheid, en reinig mij van mijnzonde. Want ik ken mijn overtredingen, enmijn zonde is steeds voor mij. Ontzondig mijmet hysop, en ik zal rein zijn; was mij, en ikzal witter zijn dan sneeuw. Schep mij eenrein hart, o God! en vernieuw in hetbinnenste van mij een vasten geest, enverwerp mij niet van Uw aangezicht, enneem Uw Heiligen Geest niet van mij. Geefmij weder de vreugde Uws heils; en devrijmoedige geest ondersteune mij. Zo zal ikden overtreders Uw wegen leren; en dezondaars zullen zich tot U bekeren. Ps. 51.

Hij was en bleef daar staande, $/3 (omed).(1) De Engel verwierp hem niet van Zijnaangezicht om de vuilheid van zijn klederen,zoals het ongeloof zich doorgaans verbeeldt. (2)Josua kon ook niet weggaan, omdat hij geenander middel tot reiniging wist te vinden.

§10 Hoewel de Engel des Heeren zo rein vanogen is dat Hij het kwaad niet kanaanschouwen; en Josua met zeer walgelijkeklederen bekleed was: toch was het zeergevoeglijk dat Josua op die manier bekleed voorde Engel stond. Het wordt hier door hetvoorzetsel &, EN, als iets dat gevoeglijksamengaat, bijeengevoegd. Josua was metvuile klederen bekleed EN staande voor hetaangezicht van de Engel.

Het ongeloof verbeeldt zich dat deze dingenmet elkaar onbestaanbaar zijn. Het meent datvoor dat reine aangezicht niemand andersverschijnen mag, dan die zeggen kan: “ik hebmijn hart gezuiverd, en ben rein van mijnovertredingen”; die volkomen rein van handenen zuiver van hart is. Het ongeloof denkt: “diedaar wil staan moet tenminste zijn vuilighedeneerst zelf wat afwassen en zich schoonmaken”. Het ongeloof ziet het als eenonbetamelijke lichtvaardigheid aan dat iemandmet zijn vuile klederen daar zou durven komen.Het maakt bekommerde zielen bevreesd, dat zijdaar om hun vuile klederen gemakkelijk gedoodkonden worden. Om dit blinde en aangaande dewegen van de Heere onverstandige ongeloofopenlijk tegen te gaan en te beschamen,worden die dingen uitdrukkelijk door hetwoordje EN samengevoegd.

Het gebeurt op zekere en betamelijkegronden. Als men de Engel des Heeren moestaanmerken als een gestrenge Rechter, Die

gezonden was om de verdiende straf over dezonde uit te voeren, dan zou niemand met zijngebreken, al waren ze nog zo gering,gemoedigd voor Hem durven te verschijnen.Als men Hem alleen als de heilige en heerlijkeGod moest beschouwen, dan zou een zondaarvoor Zijn aangezicht moeten verschrikken.Maar nu moet men Hem aanzien als eenmedelijdende Hogepriester, algenoegzame,barmhartige en getrouwe Middelaar, Wiensambt het is rampzalige en reddeloze zondaarsvan hun vuile zondenschulden te rechtvaardigenen te heiligen. Beschouwt men Hem in dezebetrekking, dan is er geheel geen ongerijmdheidin dat een mens die met vuile kleren bekleed is,tot Hem komt, om er van ontdaan te worden.Hoe heiliger Hij is; hoe groter Zijn afkeer is vande zonde, zoveel te gepaster is Hij voor eenzondaar, die door Hem van zijn schulden wenstontdaan te worden. Want hoe meer Hem dezonden tegen zijn, zoveel te gereder zal Hij zijnom een ellendige daarvan te ontdoen, aangezienhij het recht en het vermogen daartoeovervloedig bezit. Wilde iemand een stinkendewond voor het aangezicht van een aanzienlijkeman, die met de geneeskunst niets te doenheeft, openen, dan zou het een onbetamelijkeonbeschaamdheid geacht worden. Maar geenverstandig mens zal het onbetamelijk achten dateen gewonde zijn stinkende etterbuilen opentvoor het aangezicht van een geneesheer, alwas hij de rijkste en kieskeurigste man van dewereld. Waar zal een bevuild kind zich veiligerheenwenden dan tot zijn moeder, van wie dehanden geschapen zijn, en een hebbelijkheidgekregen hebben om haar onmondig kind teverschonen? Waar zal een zondaar met zijnvuile kleren zich beter heen begeven dat totHem, Wiens barmhartigheid en gereedheid omte helpen, de barmhartigheden van alle moedersoneindig te boven gaat? Een moeder kan haarkind, dat de kleren bemorst heeft, onder hetverschonen een bits verwijt en harde stoottoevoegen. Maar deze Engel des Heerenbehandelt de arme zondaars veel zachter. Leeseens met aandacht het 15e hoofdstuk vanLukas’ Evangelie. Een zieke die zichzelf nietkan verschonen, zal tot zijn dichtstbijzijndevriend, al is hij nog zo beschaamd, de toevluchtmoeten nemen, als hij in zijn drek niet wilvergaan. Wie kan een arme zondaar in hemelen op aarde vinden, die hem liever heeft engereder is om hem die dienst te doen, dan dieBloedvriend, die Zijn bloed voor hem vergotenheeft? Joh. 13:5.

Page 91: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 91

§11. De onaangename eigenschappen van hetgewaad waarin Josua voor het aangezicht vande Engel stond, worden hier zo uitdrukkelijkbeschreven, niet alleen om het zwaarmoedig enonopmerkzaam ongeloof tegen te gaan, maarook om het voorgaande en volgende nader opte helderen.

Men kan hieruit op het duidelijkst zien dat desatan niet om de waardigheid van Josuaveroordeeld werd. Want Josua was met vuileklederen bekleed, toen hij voor het aangezichtvan de Engel stond.

Hieruit wordt de zuiverheid en grootheid vande genade, die in het vervolg aangetekendwordt, zoveel te duidelijker openbaar. Het werdbewezen aan een man die het geheelonwaardig was, want hij was met vuileklederen bekleed.

Het leert ons ook dat Josua die grote genadedoor de weg van het ootmoedig geloofdeelachtig geworden is, omdat hij met zijn vuileklederen voor het aangezicht van de Engel hadmoeten komen.

§12. Hoe duidelijker deze dingen ingezienwerden, zoveel te gemoedigder moesten detreurige kinderen van Sion worden. Moesten zeuitroepen: “wij allen zijn als een onreine, enonze gerechtigheden als een wegwerpelijkkleed”; bevonden ze zich onmachtig om ze dooreigen krachten uit te doen of enigszins schoonte maken, toch behoefden ze daarover in geenmoedeloosheid weg te zinken, alsof de Heeremet hen niet kon en wilde te doen hebben. Zemochten in dat ellendig gewaad ootmoedig envrijmoedig voor het aangezicht van de Engelkomen, en een genadige behandeling van Hemverwachten. Hun hogepriester Josua kon hentot een voorbeeld dienen. Toen de Heere zijnbeschuldiger zo hartelijk afwees, was hij ookmet vuile klederen bekleed, en stond voor hetaangezicht van de Engel.

§13. Zo aanmerkelijk deze zaak voor detreurige kinderen van Sion was, zoaanmerkelijk is het ook voor ons.

I. DE GODVRUCHTIGE JOSUA ZELF WAS

BEKLEED met vuile klederen./. Zo ziet men dat de beste en grootste

heiligen in deze staat van onvolkomenheid aanvele en grote gebreken onderhevig zijn.Voorwaar, er is geen mens rechtvaardig opaarde, die goed doet, en niet zondigt. Pred.7:20. 1 Kon. 8:46. Wie kan zeggen: Ik hebmijn hart gezuiverd, ik ben rein van mijnzonde? Spr. 20:9. De heiligsten belijden: wijstruikelen allen in vele. Jak. 3:2.

//. De zonden en gebreken die nog in degodzaligen tegen hun wil zijn overgebleven,leveren geen bewijs op waaruit zij met grondzouden kunnen besluiten dat hun geloof nietecht en recht is. Dit stuk wordt door veleduistere en kleinmoedige godzaligen niet rechtopgemerkt. Ze verdenken gedurig de echtheidvan hun geloof, en kunnen tot geen bestendigezekerheid van hun staat komen. Wat is deoorzaak van die zielkwellende, en een vrolijkegodzaligheid en dankbaarheid in grote mateverhinderende onzekerheid? Zijn ze in waarheidvervreemd van de levendige bevindingen vande zaligmakende genade? Nee. Want horen zehet werk van de zaligmakende genade in hethart van een zondaar, die God door Zijn Geestkrachtdadig van zonde, schuld en onmachtovertuigt, door een levend geloof tot Christusbrengt, en het hart tot de vrees van Zijn Naamverenigt, allernauwkeurigst en in zijn eigenwezen bij de stukken openleggen, dan bevindenze die wezenlijke zaken zo duidelijk en levendigin zich, dat het hen onmogelijk is die teontkennen. Hoewel ze dikwijls alles opzoekenom het te mogen doen, in de hoop dat ze danvan de grond af nieuw en beter werk zoudenkunnen maken. Maar zolang het hen onmogelijkis zichzelf te ontmensen, het geheugen vanverleden, en de bewustheid van detegenwoordige werkzaamheden te vernietigen,zolang kunnen zij ook niet ontkennen datgenoemde dingen in hun zielen zijn omgegaan.Waarom durven ze dan niet te geloven, of metblijdschap dankbaar belijden, dat de Heere hendat grote geschenk van zaligmakende genadegegeven heeft? Onder alle dingen die hen hierinverhinderen, is dit het voornaamste dat zij noggedurig met vuile klederen bekleed zijn, dat is,zo vele en krachtige zonden en verdorvenhedenin zich bevinden.

Toen de Heere hen het hart eerst veranderde,en zij met levendigheid inzagen hoe zuur enduur hun zonden de getrouwe Zaligmakerwaren komen te staan, wensten zij hartgrondiggeen één zonde in zich over te houden. Bij deopgang van dat aangename licht vanzaligmakende genade in de ziel, kroop datnachtgedierte van zondige verdorvenheden inde holen, en hield zich stil. Het hart werdgesterkt om zich met aangenaamheid bezig tehouden in het bewonderen van diealgenoegzaamheid, gepastheid enzondaarsliefde van Christus, in het vaardigbetrachten van de liefde van God en van denaaste, en in het gemakkelijk verloochenen vanzichzelf en de wereld. Het strijden tegen de

Page 92: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-1092

zonde viel toen gemakkelijk. Ze meenden datze zo zouden voortgaan van kracht tot kracht,totdat ze voor God in het Sion dat boven isverschijnen zouden. Gelijk zij het wensten, zohoopten en verwachtten zij ook dat zij hun oudeverdorvenheden nooit opnieuw gewaar zoudenworden, tenminste dat zij die gemakkelijkzouden overwinnen en ten onder houden.

Maar nu komt het geheel anders uit. Oudeverdorvenheden, die zij hoopten dat vergevenen verbroken waren, komen opnieuw voor dedag. Daar ontdekken zich nieuwe, die zijtevoren nooit hadden opgemerkt. Oude ennieuwe boosheden tonen onder en tegen hunzuchten en strijden zo’n kracht, dat zij die dooreigen krachten niet kunnen overwinnen. Hetwordt naar hun gedachten nu erger dan ooittevoren. Ze denken: “het kan ver komen, ennog niet recht zijn. Mijn bedrogen hart zal mijmisleid hebben. Mijn geloof zal een dood,krachteloos, schijngeloof zijn, want anders konhet met mij zo ellendig niet gesteld zijn.” Zemaken deze sluitrede: “het echte geloof reinigthet hart”, dat is, naar hun verklaring, het neemtde onreinigheid van de zonde zodanig uit hethart weg dat men die niet meer gevoelt, oftenminste gemakkelijk kan overwinnen. “Mijngeloof heeft mijn hart zo niet gereinigd. Ik vindde zonde hoe langer hoe duidelijker enlevendiger in mij, en het wordt tegen geloven,bidden en strijden, zo krachtig, dat ik het nietkan overwinnen. Daarom is mijn geloof hetware niet”. Dit schijnt hen zo zeker te gaan alseen wiskundige afleiding.

Maar men hoeft geen grote en ervarenwijsgeer te zijn om ontegenzeggelijk te bewijzendat hun gemaakte sluitrede een valse enbedrieglijke redenering is. Hu eerste stelling is,in de zin die zij er aan geven, een grovedwaling. Ze maken over de rechtzinnigeuitdrukking, “het geloof reinigt het hart”, eenonrechtzinnige verklaring, die, als hij doorging,Gods Woord tegen zichzelf zou doen strijden,en alle godzaligen van alle tijden tot enkelbedrogen tijdgelovigen maken.

Het echte geloof reinigt het hart van deschuld en de heersende kracht van de zonde opde volgende wijze. Het is een middel waardoorde Heere het bloed van Christus, dat hetgeweten reinigt van dode werken, toepast totrechtvaardigmaking; de onreine schuld van totde verdoemenis wegneemt; het geweten metmin of meer klaarheid tevreden stelt; en dearme zondaar vrijheid en vrijmoedigheid geeftom als een gewassene in het bloed van hetLam, op die verse en levende weg door het

bloed van Christus ingewijd, met de vraag vaneen goede consciëntie tot God te gaan. Hetlevende geloof is ook een middel waardoor deheersende kracht van de zonde in de zielverbroken wordt. De onreine zonde heerst vannature over de gehele ziel. Het heerst over hetverstand, zodanig dat het geen geestelijkedingen verstaat, geen zonden in hunwalgelijkheid en schuld inziet, en geennoodzakelijkheid of dierbaarheid ontdekt in degerechtigheid en sterkte van Christus, of in dezalige dienst en gemeenschap met God. Maarhet merkt dat als onnodige, ja schadelijkedingen aan. Het heerst over de wil en zijngenegenheden, zodat die een innige neiging vanzichzelf tot allerlei zonden, grovere of fijnere,bezit, zonder de minste geestelijke overbuigingtot enig geestelijk goed. Omtrent dit geestelijkgoed is het òf onverschillig, òf geheel vijandigen afkerig. Het heerst over het lichaam, vanwelke het de leden gewillig misbruikt, of ingrovere ongerechtigheden, of in de wereldsebezigheden en zorgvuldigheden. Wanneer hetgeloof in het hart komt, wordt deze heersendekracht van de zonde verbroken en voor eengedeelte weggenomen. Het geestelijke levenwordt daar tegen ingeschapen, en op diemanier wordt het hart aanvankelijk gereinigd.Het verstand wordt van die heersende blindheidzodanig gezuiverd, dat het afkerig wordt vanalle zonden, en geneigd tot de weg van deverlossing, ware godzaligheid en alle deugd.Het gereinigd hart begint de leden van hetlichaam ook opnieuw te gebruiken tot dewerken van de godzaligheid. Het opent de orenom met een aangename gewilligheid te horennaar wat de Heere in Zijn Woord spreekt, en inhet hart van Zijn kinderen werkt. Het opent bijgelegenheden de mond om de lof van de Heerete vertellen, en de naaste uit liefde teontdekken, te waarschuwen en te vertroosten.Het stelt de handen wel eens te werk omijverig te arbeiden, omdat de Heere ons totdeze of die post geroepen heeft. Het brengt devoeten in beweging om zich naar die plaatsente begeven, waar men gesterkt en opgewektkan worden.

Hoewel het echte geloof het hart op dezewijze in waarheid reinigt, neemt het toch dezonde in deze staat van onvolkomenheid nietvolkomen weg. Er blijven in het verstand veleduisternissen, dwaze overleggingen, dwalingenen misvattingen over. De wil is nog aan veleboze neigingen onderworpen. En dezeverdorvenheden van verstand en wil hebbeneen hijgende begeerte naar het kwaad, en

Page 93: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 93

oefenen vaak zo’n kracht dat ze door hetlichaam naar buiten in woorden en werkenuitbreken. Toch heersen zij niet, en het hart isen blijft in het grootste gebrek waarachtiggereinigd. Want het bezit een echt beginsel vanhet geestelijke leven, dat alle gebreken hartelijkbetreurt, veroordeelt, en tot de dood toe daartegen strijdt door gelovig toevlucht tot Christuste nemen om verzoening, sterkte en volkomenverlossing, door waken en bidden. Een vrouwdie de vuiligheid niet goed kan verdragen, diehaar huis en spullen zoveel ze kan probeertschoon te houden -. En die, wanneer ze hetwegens ziekte en een gedurige doorloop vanvuile lieden het zo schoon niet kan houden alszij wil, dan steeds klaagt en jammert, eniedereen te hulp roept om toch die vuilighedenvoor haar ogen weg te doen -. Zo’n vrouw, zegik, kan met recht de naam van een properehuisvrouw dragen, hoewel zij, als zij door eensterke misselijkheid overvallen is, haar vloer enhuisraad zelf bevuilde; of haar dartele kinderenhaar huis steeds in wanorde brachten, zo gauwze enigszins geprobeerd had het in orde tebrengen. Tenminste de grove dwaling van devolmaaktheidsdrijvers, die deze onvaste zielenuit onkunde gretig hebben overgenomen, dathet geloof de verdorvenheid zozeer zouwegnemen dat men die niet meer gewaarwordt of dat het geen kracht meer heeft, strijdtgeheel tegen de duidelijkste uitdrukkingen vande Heilige Schriften. Ook strijdt het geheeltegen de bevinding van de allerheiligsten dieooit op aarde zijn geweest. Het is opmerkelijkdat die alle, met woorden of met daden,beleden hebben dat zij nog niet volmaaktwaren. De koning van de wijzen, Salomo,getuigt: wie kan zeggen: Ik heb mijn hartgezuiverd, ik ben rein van mijn zonde? Spr.20:9. De gelovige Galaten hadden een vlees datbegeerde tegen de geest, met zo’n kracht datzij niet deden wat zij wilden, Gal. 5:17. Wiedurft te twijfelen of Paulus een echt en levendgeloof had, die zelf een voorbeeld van degelovigen is geweest? 1 Tim. 1:16. Toch belijdthij openlijk dat hij een wet in zijn leden zag, diestreed tegen de wet van zijn gemoed, met zo’nkracht dat het hem gevangen nam onder dewet van de zonde die in zijn leden was; zodathij zowel bij zichzelf als bij de gehele scheppinggeen raad wist te vinden, om daarvan verlost teworden, Rom. 7:23,24. Josua was ongetwijfeldeen echte gelovige godzalige hogepriester.Toch was de overgebleven verdorvenheid inhem zo groot en krachtig dat al zijn klederendaardoor verontreinigd waren.

Als de eerste stelling van die redeneringvanzelf vervalt als een ongegronde enschadelijke dwaling, dan moet ook de conclusie,die deze geslingerde zielen uit de tweedestelling halen, vanzelf vervallen. Ze behoevende echtheid van hun werkzaamheden even zoweinig te verdenken wegens de veelheid,grootheid en kracht van de verdorvenheden, dietegen de wil van het geestelijke leven in henzijn overgebleven, zo weinig als zij degodzaligheid van Josua verdacht mogen houdenomdat hij met vuile klederen zelfs voor hetaangezicht van de Engel stond.

///. Men mag zo lichtvaardig omtrent zichzelfniet handelen. Men mag ook de naaste, omzware gebreken die tegen zijn wil in hem overzijn gebleven, niet verdacht houden, wanneer hijduidelijk genoeg toont dat hij een geest bezit dietegen het vlees strijdt, en tot de Engel desHeeren om verlossing de toevlucht neemt. Hoeons gedrag in deze dingen omtrent degodvruchtigen van onze tijd is, zo is het ookomtrent Josua, Paulus en andere heiligen. Wantzij hebben een gemeenschappelijke zaak. Diegretig uitroepen, “die vromen zijn huichelaars”,omdat zij zoveel gebreken aan zich hebben,roepen door diezelfde woorden ook uit, “Josua,Paulus, Petrus en anderen zijn huichelaarsgeweest”, omdat die ook met vele zwakhedenomvangen zijn geweest.

II. De zwakheden van de godzalige Josuaworden hier in hun walgelijkheid onder hetzinnebeeld van VUILE KLEDEREN voorgesteld.

/. De gebreken van de heiligen zijn en blijvenin zichzelf walgelijk en verdoemelijk. Ze zijnniet beter maar erger dan de zonden van deonbekeerden, omdat de begenadigden tegengrotere weldaden, licht en plicht zondigen.Hoewel de heilige God hun personen bemint,haat Hij toch hun gebreken. De heiligstenzouden om hun zwakheden verdoemd moetenworden, als ze hun verdoemelijkheid nieterkenden en met beschaamdheid daarover nietvluchtten tot de Engel des Heeren omvergeving en vrijmaking. De naam vanzwakheid betekent in geen geval dat de zondenvan de begenadigden weinig te betekenenhebben, maar alleen dat ze tegen hun wil in henzijn. Echte godzaligen walgen van zichzelf enveroordelen zichzelf over hun gebreken. Zemerken die aan als hun zwaarste kruis dat henhet meeste lijden veroorzaakt. Ze kunnenzonder de vergeving daarvan niet rusten. Zebekeren zich gedurig daarvan.

//. Het is een gevaarlijk teken wanneermensen, die zich verbeelden dat ze goede

Page 94: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-1094

bekeerde christenen zijn, zulke geringegedachten van hun zonden maken. Ze denken,“ik ben bekeerd, mijn zonden zijn mijnzwakheden die zo erg niet zijn als de zondenvan de onbekeerden, want ik heb toch genade”.Ze kunnen van een verdorven en boos hart, vanhun verdorven natuur, zeer luchtig spreken,alsof dat een dekkleed was dat alles bedekte.Ze menen dat ootmoedig treuren over zijngebreken ongelovige moedeloosheid is, omdatze geen onderscheid maken tussen eengelovige droefheid over het gebrek, en eenongelovige moedeloosheid die van Christusafdrijft. Ze denken dat niemand hen over hunzwakheden mag bestraffen, alsof die bovenandere zonden bevoorrecht waren.

Maar Josua was er zo niet onder. Hij merktezijn zwakheden aan als vuile en walgelijkekleren, waarover hij zich schaamde, enwaarvan hij probeerde ontdaan te worden.

III. Josua WAS tegen zijn wil met vuileklederen BEKLEED.

Gods kinderen hebben onder hun gebrekeneen geheel ander bestaan dan de kinderen vande wereld onder hun zonden. Beide kunnen zein het uitwendige dezelfde zonde begaan,bijvoorbeeld tegen de Heere en Zijn weg temurmureren. Maar ze hebben een zeerverschillende gesteldheid daaronder. Deze zijngewillig en met genoegen in die strik gevangen.Ze hebben geen geestelijk leven dat daar tegenstrijdt. Ze bedekken en verbloemen hunzonden. Hun geweten kan hen wel eensbenauwen over de verdoemenis die er op volgt,maar over de zonde zelf hebben ze geenzwarigheid. De ene verdorvenheid strijdt weleens tegen de andere, bv. de gierigheid tegende verkwisting, maar zij worden nietbekommerd over de walgelijkheid van dezonde. Ze kunnen het er in harden. Ze nemenzich wel eens voor om enige grovere zondenwegens kwade gevolgen uiterlijk na te laten enwat in te binden. Maar zij worden nietuitgedreven naar Christus om rechtvaardiging,een algemene bekering en volkomen uitroeiingvan de zonde uit het hart, te zoeken. Maar die,de begenadigden, zijn aan de zonden tegen hunwil onderworpen. Ze hebben een geestelijkleven dat daartegen begeert. Ze wensen hunzonden met meerdere verslagenheid van hethart in te zien. Ze verbloemen die niet. Zetreuren over de zonde, al was er in tijd eneeuwigheid geen straf over te vrezen. Zeworden uitgedreven om hun zonden aan devoeten van de Zaligmaker met schaamte tebelijden, en om vergeving en volkomen

vrijmaking, tot de dag van de dood toe aan tehouden.

IV. Josua was MET zijn vuile klederenVOOR HET AANGEZICHT VAN DE ENGEL

GEKOMEN./. Niemand kan uit de gebreken die in Josua

nog overig waren, besluiten dat zijn zondenzwakheden zijn die met zaligmakende genadebestaan kunnen, wanneer hij niet gelijk Josuadeed, met zijn vuile klederen in verlegenheid enbeschaamdheid van het hart tot de Engel desHeeren komt om daarvan ontdaan te worden.U, die uw zonden niet opmerkt, ze verbloemt,gerust blijft zitten, uzelf meent te reinigen, entot de Engel des Heeren niet komt, u kunt uzelfin die staat met de gebreken van Josua nietbemoedigen.

//. Die walgelijke en verdoemelijke zonden inzich bevinden, zichzelf niet kunnen reinigen, enzien dat de Engel des Heeren voor hen nodigen genoegzaam is om hen te reinigen, diemoeten niet omzwerven, maar op staandevoet, zoals ze zich bevinden, voor hetaangezicht van de Engel komen. Dehovaardige, wettische en ongelovige natuur zietdaar tegen op, dat men daar als een geheelonreine, die de gehele wet tegen zich heeft,zich als de alleronwaardigste verlagen, alleenvan de genade, gerechtigheid en kracht van deHeere Messias afhangen, en op het blotegetuigenis van het Evangelie staat moet maken.Maar wil men geholpen worden, dan moet menzich zo diep verootmoedigen. Hoe eerder mendaartoe komen kan, zoveel te spoediger wordtmen geholpen. Men mag het ook doen. Het isgeen lichtvaardige vermetelheid met zijn vuilekleren voor de reine ogen van de Engel teverschijnen. Men hoeft geen strengebehandeling te vrezen, maar mag een genadigeaanneming verwachten, omdat ZijnMiddelaarsambt voor zulke ellendigen is. Zie ditbreder boven, over vs. 1, §20, IV, en vooralover vs. 3, §10.

V. Dat Josua met vuile klederen voor hetaangezicht van de Engel staan mocht, dientom de zuiverheid en de grootheid van deGoddelijke genade te verheerlijken.

/. Hoe groter de ellendigheid enonwaardigheid is, zoveel te zuiverder en groterwordt de genade die aan zo iemand bewezenis. Die geen onwaardigheid heeft, kan geengenade ontvangen. Die aan weinige en geringeonwaardigheden onderhevig is, kan geringegenade deelachtig worden. Die onder groteonwaardigheden zucht kan een voorwerp vangrote genade worden. Die niet alleen in

Page 95: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 95

verbeelding maar in werkelijkheid de grootsteonwaardige is op de wereld, kan ook deallergrootste genade op aarde verkrijgen. Waarde zonde meerder geworden is, daar is degenade veel meer overvloedig geweest, Rom.5:20.

//. Begeert men dan levendige bevattingenen bevindingen van de zuiverheid en grootheidvan de genade te hebben, laat men danproberen de grootheid van zijn ellende en

onwaardigheid levendig in te zien. En laat menzich dan de spiegel van de wet in zijngeestelijkheid, die in alles een volmaaktheid eist,gedurig voor ogen stellen, opdat men in alles,zelfs in zijn beste verrichtingen engemoedsaandoeningen, het grote en walgelijkegebrek opmerkt. Dan zal de genade van God inChristus, wanneer geestelijk licht in hetEvangelie daarbij komt, recht zuiver, groot,wonderlijk en dierbaar worden.

5.5. Zacharia 3:4,5

Toen antwoordde Hij, en sprak tot degenen, die voor Zijn aangezicht stonden,zeggende: Doet deze vuile klederen van hem weg. Daarna sprak Hij tot hem: Zie,Ik heb uw ongerechtigheid van u weggenomen, en Ik zal u wisselklederenaandoen. Dies zeg Ik: Laat ze een reinen hoed op zijn hoofd zetten. En zij zettendien reinen hoed op zijn hoofd, en zij togen hem klederen aan; en de Engel desHEEREN stond daarbij.

§1. Hier (1) beschrijft de profeet die groteweldaad die de Engel des Heeren aan Josuabewees, toen Hij q zijn schuld wegnam, qq enZijn gerechtigheid aan hem toepaste, (2)verstrekkend q tot beschaming van de satan, qqen tot bemoediging van Gods moedelozekinderen.

§2. Vestig hier uw gedachten (1) eerst op dewegneming van de schuld, vs. 4, (2) dan op degenadige toepassing van de gerechtigheid, vs.5.

§3. Het gunstig ontslag van schuld wordt (1)eerst zinnebeeldig voorgesteld, (2) en dan watnader verklaard.

§4. Het zinnebeeldig voorstel wordt zoopgegeven: TOEN ANTWOORDDE HIJ, EN

SPRAK TOT DEGENEN, DIE VOOR ZIJN

AANGEZICHT STONDEN, ZEGGENDE: DOET

DEZE VUILE KLEDEREN VAN HEM WEG.§5. Hij gaf dit bevel TOEN, wanneer Josua

met zijn vuile klederen voor Zijn aangezichtstond. Het ongeloof had misschien verwachtdat, toen hij zo ellendig gekleed daar kwam, hijonder een verschrikkelijk verwijt en bestraffinguitgestoten zou worden. Maar het viel andersuit. Toen werd er bevel gegeven dat depersoon aangenomen en behouden zou worden,maar zijn kleren weggedaan worden. Voor hetaangezicht van de Engel des Heeren wordtgeen zondaar, die door een ootmoedig geloofdaar komt, verdaan, maar gunstiggerechtvaardigd, hoe groot zijn ellendigheid ookmag zijn.

§6. Hoewel men niet leest dat Josua toen ietsgesproken heeft, toch ANTWOORDDE hem deEngel des Heeren.

Het daadwerkelijk toevlucht nemen tot deEngel; het vertonen van zijn gedaante; zijnzuchten en werkzaamheid daaronder, waarvanbij vs. 1, §13, en bij vs. 3, §9, melding isgemaakt, was een krachtig roepen en sprekentot de Heere. Men leest in Exod. 14:15 niet datMozes een woord gesproken had. Toch zei deHeere: wat roept gij tot Mij? Nehemia bad deHeere terwijl hij met de koning sprak, Neh. 2:4.De Heere verstaat de overdenkingen, Ps.5:2.

De Engel verstond niet alleen wat Josua doorzijn zuchten en gedrag te kennen gaf, maar hijverhoorde en beantwoordde ook zijn wens.

§7. Hij had de satan tot antwoord gegeven: deHeere schelde u! gij satan! ja de Heere scheldeu! Het antwoord dat Hij Josua gaf, was zaliger.HIJ SPRAK TOT DEGENEN, DIE VOOR ZIJN

AANGEZICHT STONDEN, ZEGGENDE: DOET

DEZE VUILE KLEDEREN VAN HEM WEG.§8. Hij gaf dit bevel aan hen, DIE VOOR ZIJN

AANGEZICHT STONDEN.Het staan voor iemands aangezicht is een

eigenschap van dienaren die gereed staan omhet gebod van hun heren, op hun wenk, tenuitvoer te brengen. Voor des Heerenaangezicht te staan, en Hem te dienen is éénen hetzelfde, Deut. 10:8.

Het zijn hier in het bijzonder zulke dienaarsvan de Engel des Heeren, die Hij als middelen

Page 96: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-1096

gebruikte om Josua de vuile klederen uit tedoen, dat is, van de schuld van zijn zonde teontlasten.

Dit kan men op de heilige engelen nietgevoeglijk toepassen. Hoewel zij gedienstigegeesten zijn, die tot allerlei diensten voor hendie de zaligheid beërven uitgezonden worden,toch vindt men nergens dat de Heere Messiasde engelen als middelen gebruikt in detoepassing van de vergeving van zonden.

Men moet daarom hier denken aan al diegenademiddelen, waarvan de Heere Zich inhet vergeven van de zonde van Zijn volkbedient. Zij kunnen even zo bekwaam onderhet zinnebeeld van dienaars, die voor Zijnaangezicht staan, voorgesteld worden, als destormwind, die Zijn woord doet, Ps. 148:8, enZijn bevel en woord, dat Hij op de aardezendt, en hetwelk als een gezonden dienaarzeer snel loopt, Ps. 147:15.

Tot die middelen en dienaars die voor Zijnaangezicht staan, kan men in het bijzonderbrengen, (1) het Evangelie, waarin derechtvaardigheid van God geopenbaard wordtvan geloof tot geloof, Rom. 1:17; het middelwaardoor Hij de uitspraak van vergeving overeen zondaar doet. (2) De dienaars van hetEvangelie, die het uitgesproken vonnis van deHeere voordragen, verklaren en aandringen;die dus als middelen velen rechtvaardigen,Dan. 12:3, en de zonden vergeven, Joh. 20:23.(3) De Heere kan ook gewone godvruchtigenals middelen gebruiken, om door hunsamenspraken bezwaarde zielen bij Zijnvergevende genade, en de verklaring die Hijdaarvan in het Evangelie doet, te bepalen.

Al deze middelen zijn dienaars, die voorZijn aangezicht staan. Want (1) de Engel desHeeren heeft recht en macht daarover. (2) Zehangen van Zijn welbehagen, bevel, bestuur enkracht in hun werkingen af.

Hoewel Josua de grootste en aanzienlijksteman in de kerk en onder de godvruchtigen was,toch wilde de Heere hem niet zonder middelenhelpen. Opdat hij in ootmoed zou staan enerkennen dat hij van anderen, die in een zekeropzicht geringer waren dan hij, nuttigheid konontvangen. 1 Kor. 12:21.

§9. Maar die nuttigheid kon hij nietverwachten, als de Engel er geen bevel toe gaf,zoals hier gebeurt. HIJ SPRAK TOT HEN,ZEGGENDE.

Dit spreken en zeggen betekent hier eendaadwerkelijk spreken door de vrijmachtigeen krachtige werking van de voorzienigheid.

Hierdoor spreekt Hij, en het is er; Hijgebiedt, en het staat er. Ps. 33:9.

Hij wekte door Zijn verborgen kracht dedienaars van het Evangelie en anderegodvruchtigen op. Hij bestuurde hunoverdenkingen en gangen, dat zij zich tot Josuavervoegen en met hem van Gods vergevendegenade handelen moesten. Hij bepaalde hetgemoed van Josua bij de waarheid van hetEvangelie, en drukte die op zijn hart.

Dit wordt een spreken en zeggen genoemd,(1) omdat het de ernstige en volstrekte wilvan de Engel was. (2) Hij toonde het zoduidelijk en krachtig, dat er geen duisterheiden zwarigheid over kon blijven. Misschien konJosua zwarigheid maken: “raakt die waarheidvan het Evangelie mij, allerellendigste, in hetbijzonder ook wel?” Gemakkelijk kon in hethart van de dienaren die gedachte oprijzen:“zou het wel voorzichtig genoeg zijn deze manin het bijzonder zo vrijmoedig aan te tasten, envan zijn vuile klederen te ontdoen, omdat wijgeen hartenkenners zijn?” Maar de Engelscheen met zoveel klaarheid in de zielen dat ergeen zwarigheid overbleef. Hij sprak,zeggende.

§10. Wat zei Hij tot hen? DOET DEZE VUILE

KLEDEREN VAN OVER HEM WEG.§11. DEZE VUILE KLEDEREN zijn een

zinnebeeld van Josua’s zonden en schulden,zoals bij vs. 3 gezien is.

De onbepaalde uitdrukking in het meervoudsluit hier alle uitzondering uit. Ze moesten geenvuil kleed, van wat voor soort en hoe vuil hetook mocht zijn, aan hem laten. Men mag hierop de Engel toepassen, Ps. 103:3, Die al uwongerechtigheid vergeeft, die al uwkrankheden geneest.

§12. Die weldaad was zoveel te groter omdatdie vuile klederen OVER en OP hem, &*-3,waren. Ze drukten en benauwden hem als eenzware last. Ps. 38:5. Mijn ongerechtighedengaan over mijn hoofd; als een zware lastzijn zij mij te zwaar geworden.

§13. Van die last zouden ze hem ontdoen.DOET ZE VAN boven hem, &*-3/ (mee-alauw),WEG.

De zonden worden in tweeërlei zinweggenomen. Òf door de rechtvaardiging, òfdoor de heiliging. Hoewel deze weldadenonafscheidelijk gepaard gaan, zijn ze echterwezenlijk van elkaar onderscheiden.

Hier wordt van het wegnemen van de zondendoor hun vergeving, gesproken. Dit zal uit debijgevoegde verklaring nader blijken. Deuitdrukking, &*-3/ (mee-alauw), van over

Page 97: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 97

hem, past daarop ook allergevoeglijkst. Wantdoor de heiliging wordt de zonde uit de mens,maar door de rechtvaardiging van over hemweggenomen. Want de heiliging gebeurtbinnen, maar de rechtvaardiging buiten dezondaar.

De dienaars nemen die vuile klederen weg,wanneer ze middelen zijn waardoor het gemoedbepaald wordt bij de borgtocht en voldoeningvan de Messias, dat in het Evangelie als deverdienende oorzaak van de rechtvaardiginggeopenbaard is, en zij in Naam van de Heereen in Zijn plaats het vonnis van vrijspraak, inhet Evangelie geopenbaard, aankondigen. Indeze zin rechtvaardigen zij velen, Dan. 12:3,en vergeven de zonden, Joh. 20:23.

§14. Zij hadden het ontvangen bevel ookdirect vaardig ten uitvoer gebracht. Dit kanmen uit de bijgevoegde verklaring duidelijkgenoeg zien. DAARNA SPRAK HIJ TOT HEM:ZIE, IK HEB UW ONGERECHTIGHEID VAN U

WEGGENOMEN, EN IK ZAL U WISSEL-KLEDEREN AANDOEN.

§15. Zou Josua uit de ontvangen weldaad derechte troost en vrucht genieten, dan moest deEngel hem in het bijzonder aanspreken.DAARNA SPRAK HIJ TOT HEM.

Dit spreken betekent hier opnieuw eendaadwerkelijk spreken door Zijn genadige enkrachtige voorzienigheid, waardoor Hij hemnader licht schonk om met meerdereduidelijkheid in te zien dat de toegediendevergeving van de zonden hem in het bijzonderaanging, zodat hij het met vrijmoedigheidgeloven en belijden kon, dat niet alleen anderen,maar ook hem de zonden daadwerkelijkvergeven waren.

Hoewel dit tot het wezen van de vergeving enzaligheid nu niet volstrekt noodzakelijk was, hetwas echter zeer nuttig en heilzaam voor Josua(1) om de Heere voor zo’n grote weldaadbetamelijk te danken (2) en voor zijn eigen zielde aangename troost en verkwikking daaruit tegenieten.

Hiertoe was nodig dat de Engel Zelf tot hemsprak. Hoewel Josua in zijn aandeel aan devergeving van zonden donker was gebleven,was hij toch waarachtig ontslagen geweest vanzijn schulden. De verklaring die door dedienaars gedaan was, die voor het aangezichtvan de Engel stonden, was zeker enwaarachtig. Hij kon niet zonder een krachtiggevolg zijn, omdat hij in de Naam van de Heeregedaan was. Maar deze dienaars konden hetgemoed van Josua niet openen en ook nietbuigen om de gronden van die uitspraak in te

zien, en te geloven dat de Heere door hen tothem sprak. Hij kon dat gewichtig stuk op hetenkele zeggen van schepsels niet geloven. Zouhij dat kunnen en durven doen, dan moest deEngel Zelf tot hem spreken. Niet door eenonmiddellijke openbaring of ongemenegevoelige aandoening en beweging, zoalssommige eenvoudigen denken, maar door zijngemoed te verlichten, en bij de gronden waaropde uitspraak die hem toegediend werd, steunde,te bepalen. En door hem te doen zien dat dedienaars niet in hun eigen naam, maar in deNaam van de Heere tot hem spraken.

§16. Zo nuttig dat licht in zijn aandeel aan devergeving van de zonden was, zo bezwaarlijkwas het ook voor iemand die zijn schuld en deheilige rechtvaardigheid van de Heere levendiginzag. Hierom (1) laat de Heere eerst eenopwekking voorafgaan, (2) en geeft hem daneen nadere verklaring en verzekering van diegrote weldaad van de vergeving van zijnzonden.

§17. De opwekking is in dat kleine maarnadrukkelijke woordje, ZIET! begrepen.

Hierdoor worden (1) de eigenschappen vande volgende verklaring (2) en de plicht vanJosua daaromtrent, aangewezen.

De volgende verklaring was (1) zeergewichtig en aanmerkenswaardig. q Hetmaakt van een weldaad melding waardoor alGods volmaaktheden op het hoogsteverheerlijkt worden, qq waarin de echtegodzaligheid en bestendige troost van Josua deenige grondslag hadden. (2) Het is zo vast enzeker alsof hij het met zijn eigen ogen voor zichkon zien. (3) Maar het is ook zeer wonderlijk,boven en tegen de verwachting van deongelovige natuur.

Josua moet het nauwkeurig opmerken, vastgeloven en bestendig bewaren in de zin van degedachten van zijn hart.

Deze opwekking was hier nodig omdat desatan, verscheidene eigenzinnige mensen, enhet zwaarmoedig ongeloof deze zaligewaarheid probeerden te verbergen, teverdonkeren en onzeker te maken. Dievijanden roepen: “denk zulke dingen toch niet.Het is voor u te groot. U kon u gemakkelijkbedriegen. U kon zorgeloos worden. Denkliever wat anders en luister daar niet naar”.Maar de Engel vermaande hem tot hettegendeel en zei, ZIET!

§18. Wat moest hij zien? (1) Eerst dat Hij zijnongerechtigheid had weggenomen, (2) dan datHij hem een volkomen gerechtigheid daarvoorin de plaats schonk.

Page 98: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-1098

§19. Het eerste is vervat in deze woorden: IK

HEB UW ONGERECHTIGHEID VAN U

WEGGENOMEN.§20. Hoewel de Engel de dienaars die voor

Zijn aangezicht stonden, als middelen gebruikte,toch was Hij Zelf de voorname oorzaak. IKheb het gedaan. Ik, Ik ben het, Die uwovertredingen uitdelg, om Mijnentwil, en Ikgedenk uwer zonden niet. Jes. 43:25. Hetwerk dat Zijn dienaars verrichtten deden ze inZijn Naam, en het moest gehouden wordenalsof het door Hem Zelf gedaan was.

§21. Niemand anders dan de Heere was metde macht voorzien om Josua van zijnONGERECHTIGHEID te ontslaan, wat hiergebeurd was.

Door de ongerechtigheid moet men hierverstaan de snode verkeerdheid enongelijkvormigheid van Josua’s natuur,woorden en werken, aan de heilige wet vanGod, voorzover die ontelbare schulden enverbintenissen op hem brachten om de eeuwigeverdoemenis daarvoor te ondergaan. In dezezin smeekte David: om Uws Naams wil,HEERE! zo vergeef mijn ongerechtigheid,want die is groot. Ps. 25:11.

Hoewel Josua onder allerhande enveelvuldige ongerechtigheden gebogen ging,had die genadige Heere toch geen één willenuitsluiten. Hij had de ongerechtigheid zonderbepaling weggenomen. Ps. 103:3. 1 Joh. 1:7.

§22. Even zo bemoedigend moest het ookvoor Josua zijn dat de Engel des Heeren zei: Ikheb UW ongerechtigheid weggenomen. (1) Alwerd hij in zich ongerechtigheden gewaar,waarvan hij bij zichzelf dacht dat ze misschienin niemand anders te vinden zouden zijn, enhem in het bijzonder alleen eigen waren: diewaren ook weggenomen. (2) Hoewel hij zelf deenige oorzaak van zijn ongerechtigheid was,en de schuld daarvan op niemand anders metenige schijn werpen kon, toch was hetweggenomen.

§23. Zijn ongerechtigheid was wel in zichzelfverdoemelijk, en bracht vele en zware schuldenter verdoemenis over hem. Maar de Heere haddie VAN HEM WEGGENOMEN.

Die spreekwijze betekent hier de volkomenvergeving van de zonden, waaruit deonvolkomen heiliging in dit leven als een vruchtvoortvloeide. Want zonden, misdaden enongerechtigheden weg te nemen, beduidtdoorgaans in de Heilige Bladen, die uit genadevolkomen te vergeven. 2 Sam. 12:13, deHEERE heeft ook uw zonde weggenomen,gij zult niet sterven. Jes. 6:7, alzo is uw

misdaad van u geweken, en uw zonde isverzoend. Zach. 3:9, Ik zal deongerechtigheid dezes lands op een dagwegnemen. Men zie ook Ps. 25:18; Ps. 85:3;Hos. 14:3. Deze spreekwijze kan ook in zijnvolle kracht op de heiliging niet gevoeglijkworden toegepast. Want zij, van wie deongerechtigheid zo volmaakt is weggenomendat er geen verdoemenis voor hen te vinden is,bevinden nog vele verkeerdheden in zich1.

Zo liggen de volgende gewichtige zaken in ditbegrip opgesloten.

De ongerechtigheid lag zeer zwaar op hetgemoed van Josua, en het was hem als eenzware last te zwaar geworden, Ps. 38:5.

De Engel des Heeren was in de eeuwigevrederaad voor deze ellendige Borg gewordenom voor al zijn ellendigheden aan derechterlijke rechtvaardigheid van God, door hetaanbrengen van een eeuwige gerechtigheid,volkomen te voldoen. Hij had Zich als zodanigaan hem door Zijn Woord en Geest bekendgemaakt, en toegeroepen, wendt U naar Mijtoe, wordt behouden, Jes. 45:22.

Die nodiging was door de Heilige Geest metzoveel licht en kracht op het bedrukte gemoedvan Josua gedrukt, dat hij zich onderwondenhad op grond van die eeuwige borgtocht dooreen levend geloof tot de Engel des Heeren detoevlucht te nemen, en voor Zijn aangezicht

1 De tegenwerpingen die door hen gemaakt worden,die hier de heiligmaking verstaan, zijn van alle krachten klem ontbloot. (1) Was in vs. 2. van de vergevingvan de zonden gesproken, dan was dat maaringewikkeld, in de veroordeling van de satan,gebeurd. Maar hier spreekt de Engel er uitdrukkelijkvan tot Josua. (2) Meent men dat in de vergevingvan de zonden geen middelen te pas komen, zoals inde heiligmaking, dan denkt men niet nauwkeurig.Want de heiliging, als een daad van Godaangemerkt, wordt geoefend door een almachtigescheppende kracht, die in de mens bij aanvang ofvoortgang tevoorschijn brengt wat daar niet tevinden was. De rechtvaardiging of vergeving van dezonden gebeurt buiten de mens, door eenrechterlijke uitspraak of verklaring te doen. Laat mennu eens overdenken in welke van deze beideweldaden de middelen en dienaars het best te paskunnen komen. Men kan van de dienaar van hetEvangelie tenminste met grond zeggen dat zij alsmiddelen velen rechtvaardigen, Dan. 12:3, en dezonden vergeven, Joh. 20:23. (3) Was Josua reedstevoren gerechtvaardigd, en gebeurt derechtvaardiging met opzicht op de staat en persoonslechts éénmaal: dit neemt in geen geval weg dat diealgemene weldaad dikwijls en op bijzondere zondenkan worden toegepast, en hij veel malen vergevingvan de zonden ontvangen.

Page 99: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 99

met al zijn zonden en schulden te verschijnen,om een genadige vrijmaking deelachtig teworden.

Omdat de Heere Zijn Eigen borgtocht,uitnodiging en krachtdadige trekking van Josuaniet verzaken kon, ontsloeg Hij hem van alleschuld en van de verbintenis tot de straffen, diehij door al zijn ongerechtigheden verdiend had,zodat hij niet het minste kwaad daarover tevrezen had. De HEERE had zijn zondeweggenomen, hij zou niet sterven, 2 Sam.12:13. Zo ver het oosten van het westen was,zo ver deed Hij zijn overtredingen van hem.Hij deed hem niet naar zijn zonden, envergold hem niet naar zijnongerechtigheden. Hij ontfermde Zich overhem, gelijk een vader over zijn kind. Hijwist, wat maaksel hij was, gedachtig zijnde,dat hij stof was. Ps. 103:10-14.

Deze kwijtschelding van zijn schulden was zovolmaakt en bestendig, alsof de ongerechtigheidzelf, die de schuld gemaakt had, wasweggenomen. Alsof het gedane ongedaan wasgeworden. Alsof hij nooit zonde gekend nochgedaan had, en geen overblijfsels van deverkeerdheid meer in hem waren. De Engelzei: Ik, Ik ben het, Die uw overtredingenuitdelg, om Mijnentwil, en Ik gedenk uwerzonden niet. Jes. 43:25.

§24. Gelijk de duisternis niet verdreven kanworden dan door licht, zo kan deongerechtigheid niet worden weggenomen dandoor het meedelen van de volwichtigegerechtigheid van de Middelaar. Hierom voegtde Engel erbij: EN IK ZAL U WISSELKLEDEREN

AANDOEN, of naar de grondtaal, door uwisselklederen aan te doen.

§25. WISSELKLEDEREN, ;&7-(/(machalatsoot), zijn witte, ruime, kostbarefeestklederen, waarin men gemakkelijk envrij kan wandelen, die de ouden op hun feest-en vreugdetijden plachten aan te trekken.

Die zijn hier een zinnebeeld van degerechtigheid van de Heere Messias, diedadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid,waardoor Hij alle vloeken heeft weggedragenen de eis van de wet volmaakt onderhoudenheeft, en een wettig recht aangebracht om vanalle welverdiende straffen volkomen vrij te zijn,en alle zegeningen naar ziel en lichaam vooreeuwig te genieten. Deze zijn die klederen dietegen de vuile klederen van Josua lijnrecht overstaan. Hiervan roemt de kerk: Hij heeft mijbekleed met de klederen des heils, denmantel der gerechtigheid heeft Hij mijomgedaan, Jes. 61:10. Dat beste kleed, dat de

verloren en teruggevonden zoon werdaangedaan, Luk. 15:22. Dat rein blinkendfijn lijnwaad, de rechtvaardigmakingen derheiligen. Openb. 19:8.

Dit zinnebeeld schildert de natuur en vruchtenvan die zalige gerechtigheid van de Middelaarnaar het leven af. (1) Het is rein, zuiver envolmaakt. (2) Het is bekwaam om een naaktezondaar, die van alle eigen gerechtigheid geheelen al ontbloot is, te bedekken, te verwarmen ente versieren, zodat hij recht aangenaam in Godsogen wordt. (3) Het is zo ruim dat het degehele zondaar, van de hoofd tot de voeten toe,kan bedekken en volmaakt in de ogen van Godmaken, Kol. 2:10. (4) Men durft daarin openlijkvoor de dag te komen; in de tegenwoordigheidvan de Heilige Drieëenheid en alle reineinwoners van de hemel te verschijnen; en menkan zeer gemakkelijk, vaardig en vrolijkwandelen, wanneer men daarmee bekleed is.Dan kan men met de kerk zeggen: ik ben zeervrolijk in den HEERE, mijn ziel verheugtzich in mijn God, want Hij heeft mij bekleedmet de klederen des heils, den mantel dergerechtigheid heeft Hij mij omgedaan, Jes.61:10.

Het meervoud, wisselklederen, is geenbewijs dat er meer gerechtigheden dan die enezouden zijn. Want Hij heeft met één offer ineeuwigheid volmaakt die geheiligd worden,Hebr. 10:14. Maar het herinnert ons deuitmuntende voortreffelijkheid en deveelvoudige nuttigheden daarvan. (1) Het isde eeuwige gerechtigheid van de Zoon vanGod, oneindig voortreffelijker dan al degerechtigheden van al de schepsels, hoewel zijvolmaakt heilig waren. (2) Het is alleen genoegq om alle naakte zondaars te bedekken. qq Watonder- en bovenkleren in het lichamelijke doen,doet deze gerechtigheid van de Middelaar inhet geestelijke, omdat het alleen genoegzaamis. Het bedekt, verwarmt en versiert de gehelemens van het hoofd tot de voeten, naar ziel enlichaam, voor God en al de heiligen. qqq Heeftmen naar het lichaam verscheiden kleren nodig;moet men steeds nieuwe in de plaats van deoude laten maken: deze gerechtigheid kan nooitafslijten; het is een gerechtigheid der eeuwenen verduurt al de klederen van de wereld, Dan.9:24; Ps. 112:3.

§26. Zo heerlijk, nuttig en duurzaam dezegeestelijke wisselklederen van de gerechtigheidvan de Messias zijn, zo groot is Zijn genadewaardoor Hij die niet alleen wilde aanbrengen,maar ook Zelf aan Josua toepassen. Ik, zegtHij, zal ze U AANDOEN.

Page 100: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10100

Dit aandoen van die kostbare wisselklederenbeeldt de dadelijke toepassing van die eeuwigegerechtigheid aan Josua af, Jes. 61:10.

Deze aankleding en toepassing, aangemerktals het werk van de Engel, wordt in dezevolgorde, wat het wezen betreft, uitgevoerd. (1)De Heere overtuigt de ziel met duidelijkheid enkracht van zijn volstrekte naaktheid, en dat zijnwebben en die van alle schepselen niet deugentot kleding, en niets anders dan nietigespinnewebben kunnen opleveren. (2) Hij maaktin het Evangelie bekend dat in Hemgerechtigheden zijn, en biedt ze welmenend aande naakte zondaar aan, om die zonder prijs engeld te kopen, Openb. 3:17,18. (3) Hij werktdoor Zijn Geest het zaligmakend geloof in hethart, of maakt het bij voortgang werkzaam,waardoor de ontblote zondaar diewisselklederen als noodzakelijk, genoegzaam engepast voor zichzelf beschouwt. Hij wordt vande welmenende aanbieding daarvan overreeden verzekerd, en biedt zijn naakte schuldige zielen lichaam ootmoedig aan ter bekleding, en hijzoekt de belofte voor zichzelf aan te nemen,met verzaking van alle eigen gerechtigheid,Filip. 3:7-9.

Deze genade wordt hier zeer levendig doorhet aandoen van de klederen afgebeeld. Want(1) door het aandoen worden de klederen methet lichaam nauw verenigd. Door hetbovengenoemd genadewerk wordt degerechtigheid van de Middelaar op het nauwstemet de ziel verenigt. Men ontvangt daarop eenrecht als op zijn eigen. Men wordt ook dedadelijke ondervinding daarvan deelachtig. (2)Een mens die van nature aan de lichtespinnewebben en vijgebladeren van eigenverbeeldingen en gerechtigheden gewend is,heeft uit zichzelf zo weinig verstand of kracht,om zichzelf met de wisselklederen van degerechtigheid van de Messias te kleden, als eenpasgeboren kind heeft om zichzelf de kledingaan te doen. De Heere Zelf trekt de zondaardie wisselklederen aan, Jes. 61:10. Men kanzeggen dat de zondaar in zeker opzicht hierniets werkt en in een ander opzicht dat hij ookal werkzaam gemaakt wordt in het geloof, omdeze klederen te beschouwen, te kiezen, zichaan te bieden en stil te houden, dat de Heerehem naar Zijn welbehagen recht kleedt, zoalshet wezen moet, Rom. 4:5.

Maar hoe kon de Engel Josua diewisselklederen reeds aandoen, daar ze naverscheidene jaarweken pas aangebrachtworden? Dan. 9:24. Zach. 3:9. Hoewel deHeere Messias in de volheid des tijds pas

dadelijk zou lijden en de wet gehoorzamen, tochwas die gerechtigheid der eeuwen bij deeeuwige Vader en Middelaar, die in deeeuwigheid wonen waar geen vervolg van tijdplaats heeft, reeds zo tegenwoordig, dat Josuadaarmee bekleed kon worden. Want deMessias had in de eeuwige vrederaad devolkomen voldoening op Zich genomen,waarvan de uitvoering bij God zo zeker enkrachtig was, alsof het zijn volkomen beslagreeds gekregen had.

De woordbuiging :"-% (halevoesh) betekenteigenlijk DOOR aan te doen. Hierdoor wordthet op het voorgaande wegnemen van deongerechtigheid betrekkelijk gemaakt, als derechte manier waarop het gebeurd was. Gelijkmen door het schenken van goederen dearmoede verdrijft, zo had de Heere deongerechtigheid van hem genomen door hetschenken van Zijn gerechtigheid, waardoor allevloeken die hij verdiend had, volkomen warenafbetaald, en alle geboden die hij verzuimd ofovertreden had, volmaakt waren onderhouden.Want omdat God rechtvaardig is, kan Hijniemand zonder gerechtigheid van deongerechtigheid ontdoen. Hij kan de schuldigegeenszins onschuldig houden.

Hieruit volgt dat het uitdoen van de vuileklederen en het aandoen van de wisselklederenop één en dezelfde tijd gebeurt; hoewel van hetlaatste na het eerste gesproken wordt, omdatmen alles niet tegelijk kan voorstellen.

§28. Het bevel luidt zo: DIES ZEG IK: LAAT ZE

EEN REINEN HOED OP ZIJN HOOFD ZETTEN.§29. Hij geeft door deze woorden: DIES ZEG

IK, een uitdrukkelijk, duidelijk en ernstig bevelaan Zijn dienaren die voor Zijn aangezichtstonden; wat boven, §9, breder verklaard is.

§30. DE REINE HOED, of priesterlijke muts,was eertijds een zinnebeeld van vrijheid enblijdschap. Ezech. 24:17.

Het is hier een afbeelding van degerechtigheid van de Messias, voor zover dievrijheid geeft om met vrijmoedigheid enblijdschap tot God te naderen, en vrijmoedigalles te begeren en te verwachten wat wij totonze zaligheid nodig hebben. Want in Hemhebben wij de vrijmoedigheid en dentoegang met vertrouwen, door het geloofaan Hem, Ef. 3:12.

§31. Zo groot als dit voorrecht was, zo zaligwas het voor Josua, dat de dienaars bevelkregen om hem die hoed OP ZIJN HOOFD TE

ZETTEN.Hierdoor wordt de werkzaamheid uitgedrukt,

die de dienaars als middelen in de hand van de

Page 101: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 101

Heere moesten verrichten, om Josua degerechtigheid van de Heere Messias toe tepassen. (1) Josua was in zichzelf van alle rechten vrijmoedigheid om tot God te naderen,ontbloot. (2) Het Evangelie en de verkondigingdaarvan moest door de krachtige besturing vande Heere als een middel dienen om hem diereine hoed aan te wijzen, en met nadruk op hethoofd en op het hart te drukken, onder dieaangename toeroep in zijn ziel: zo laat ons danmet vrijmoedigheid toegaan tot den troonder genade, om barmhartigheid teverkrijgen, en genade te vinden, engeholpen te worden ter bekwamer tijd,Hebr. 4:16 en 10:21,22.

§32. Onder het opzetten van die hoed was deoverige kleding ook begrepen. Dit blijkt uit devolvaardige uitvoering van dit bevel, waar wij(1) eerst de verrichting van de dienaren, (2) endan de gunstige en nauwkeurigetegenwoordigheid van de Engel beschouwenmoeten.

§33. Het eerste wordt zo verteld: EN ZIJ

ZETTEN DIEN REINEN HOED OP ZIJN HOOFD,EN ZIJ TOGEN HEM KLEDEREN AAN.

ZIJ, die dit zo vaardig verrichtten, waren dedienaars die voor het aangezicht van de Engelstonden, van wie boven, §8 gesproken is.

DE REINE HOED die ze op zijn hoofd zetten, enDE KLEDEREN die ze hem aantrokken,betekenen zoals boven gezien is, degerechtigheid van de Heere Messias.

Ze worden onder de onderscheidenzinnebeelden van een reine hoed en verderewisselklederen voorgesteld, om ons te beduidendat het niet alleen vrijmoedigheid en blijdschapaan een zondaar geeft, maar ook de gehelepersoon bedekt, verwarmt en versiert.

Het OPZETTEN en AANTREKKEN van datgewaad vertoont de dienst van de dienaren, inhet toepassen van die gerechtigheid, Dan. 12:3;Luk. 15:22, waarvan boven eveneens almelding is gemaakt.

Het gebeurde direct, op het bevel van deEngel. Hij spreekt en het is er; Hij gebiedt enhet staat er, Ps. 33:9.

Hoewel Josua hier een grote heerlijkheiddeelachtig werd, toch kon hij er zichzelf nietover verheffen. Hij werd met klederenversierd, die aan hem als een arme gegevenwaren. Hij had die niet van zijn ouders geërfd,en ook niet door zijn arbeid en geld kunnenverwerven. Hij alleen kon die zichzelf niet eensgoed aandoen, maar moest zich als een kleinkind hier laten kleden. In de echte toepassingvan de gerechtigheid wordt de grootste man bij

de Heere als een gespeend kind bij zijn moeder,Ps. 131:2.

Hoewel sommigen onder het kleden, dooreigen zin, verkeerde en ongelovigevoorzichtigheid, veelal onrustiger zijn dan kleine,dartele en verdrietige kinderen, wie dedienstboden gedurig moeten toeroepen: “houdtoch stil” -. Hoewel velen als de kinderen overde boden die hen kleden moeten, wenen, en zemet voeten stoten, schijnt Josua zichdaarentegen echt stil gehouden te hebben, enzoveel te beter en spoediger in zijn kledinggekomen te zijn.

Grote verandering! Kort tevoren stond hijdaar in vuile walgelijke kleren. Nu pronkte hijmet een reine hoed op zijn hoofd, en met reineruime wisselklederen aan zijn hele lichaam. Nudurfde hij vrijmoedig overal te verkeren, en metde reine inwoners van de hemel om te gaan.

§34. In deze kleding ligt de grond van allezaligheid. Als dat niet goed gebeurt, kan dehoop van de zaligheid ook niet recht zijn.Hierom wilde de Engel Zelf daarover eennauwkeurig oog laten gaan. DE ENGEL DES

HEEREN STOND DAARBIJ, of was STAANDE,$/3 (omed).

Hij stond (1) als een overwinnaar van desatan, (2) gereed om de beschuldigde Josua tehulp te komen.

Hij stond bij die omkleding van Josua (1) omdaaraan gezag en aanzien bij te zetten, omdathet op Zijn bevel en in Zijn tegenwoordigheidgebeurde. (2) Om zorg te dragen dat Zijndienaars het recht, grondig en nauwkeurig, alsin Zijn tegenwoordigheid zouden verrichten, 2Kor. 2:17; 4:2; 7:12; 12:19. (3) Hij vereerde hetmet Zijn hoge goedkeuring, en vond er eenonuitsprekelijk genoegen in dat deze ellendigezo werd opgesierd.

§35. Wat de Engel des Heeren zo aangenaamwas, diende om het hoofd van de rampzaligeengelen, de satan, een onuitsprekelijk verdrieten spijt aan te doen. Hij had vurig begeerd datdie ellendige Josua om zijn vuile klerenveroordeeld en verstoten zou worden. Maar hijmoest voor zijn ogen zien dat hijzelfveroordeeld was, deze ellendige van zijn vuilekleren ontdaan en met heerlijke kleren bekleedwerd, om de satan en zijn rijk zoveel te meerafbreuk te doen.

§36. Zo smartelijk dit voor de satan was, zotroostelijk moest het weer voor de treurigekinderen van Sion zijn. Zuchtten ze onder vuilekleren; konden ze zichzelf er niet van ontdoen,dan moesten ze uit de ontmoeting van hunhogepriester Josua met aangenaamheid

Page 102: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10102

opmerken, dat bij de Engel des Heeren hulpbesteld was. Die wil de vuile kleren latenuitdoen, en de klederen des heils daarvoor inplaats schenken. Ze mochten dan tot zo’n doelmaar ootmoedig en vrijmoedig tot Hem komen,hoe slecht hun kleren er ook uitzagen.

§37. Laten we hier uit het volgende tot onzenuttigheid nog aanmerken:

I. De gunstrijke vergeving van de zondenwas EEN ANTWOORD dat aan Josua gegevenwerd op zijn staan voor het aangezicht vande Engel.

/. Die zich nog nooit als een onreinebevindelijk en met schaamte heeft leren kennen-. En die nog nooit met zijn schulden tot deEngel des Heeren een gelovige toevluchtgenomen heeft, maar in zichzelf, of doorzorgeloosheid, of door verbeelding van eigengerechtigheid en zelfverbetering, of doorongeloof en wanhoop, is blijven zitten -. Zoiemand, zeg ik, mag zich niet verbeelden dat heteen antwoord van de Heere is, wanneer hemenige beloften, bv. “zoon, zijt wel gemoed, uwzonden zijn u vergeven”, al was het nog zoonverwacht, in de zin van zijn gedachtenkomen.

//. Bekommerde zielen behoeven niet tevrezen dat zij, als ze zo ellendig komen, zoudenhoren, “gaat weg van mij, gij vervloekte”, gelijkde satan en het ongeloof hen trachten in teboezemen om hen van de Engel des Heeren afte schrikken. Ze mogen volkomen verzekerdzijn dat zij, zo gauw ze komen, dit troostelijkantwoord ontvangen zullen: “doet deze vuileklederen van hen weg”.

///. Kunnen zij geen woorden vinden om hunellendigheid levendig uit te drukken, laten zedan hun gedaante vertonen, en door uitgaandesprakeloze zuchtingen tot Hem de toevluchtnemen. Dit is bij de Engel een sterk roepen, enHij zal daarop troostelijke woordenantwoorden.

II. De Engel des Heeren gaf een duidelijken nadrukkelijk bevel aan Zijn dienaren omJosua te ontlasten van zijn vuile klederen:HIJ SPRAK, ZEGGENDE.

/. Alle dienaars van het Evangelie moetendit opmerken, dat zij van ‘s Heeren wegeverplicht zijn de ellendigen, die onder hunzonden zuchten, en tot de Engel des Heerenvluchten, niet voor het hoofd te stoten, maardoor een vriendelijke toediening van hetEvangelie, van hun vuile klederen te ontdoen.

//. Hoewel men voorzichtig moet zijn omniemand met de vergeving van de zondenzonder grond en lichtvaardig te troosten; toch

moet men zich ook evenzeer wachten voor eenstuurse angstvalligheid in de toediening van debeloften van het Evangelie aan de rechtevoorwerpen. Wanneer wij duidelijke bewijzenhebben dat iemand met zijn zonde, schuld enonmacht tot de Engel des Heeren door eenlevend geloof de toevlucht genomen heeft, danmogen wij ons door geen onzekereangstvalligheid laten ophouden en vertragen, inhem toe te roepen dat zijn ongerechtigheidverzoend is. De Heere spreekt en zegt het hierduidelijk genoeg: doe deze vuile klederen vanhem weg.

III. De Engel gebruikte Zijn dienaars, dievoor Zijn aangezicht stonden, als MIDDELEN

om de vuile klederen van Josua weg tedoen.

/. Wij moeten ons dan wachten dat wij dooreigen zin en gemak ons niet verleiden laten omGod te verzoeken dat Hij ons onmiddellijkzegent. De ingestelde middelen van het Woorden de verkondiging daarvan moeten onsdierbaar zijn. Maar wij moeten ze niet hogerdan middelen, die alle kracht van de Heereontvangen, aanmerken, om toch niet in demiddelen te eindigen, maar van alle vrucht enkracht daarvan de Heere alleen de eer tegeven.

//. Geen middel dat de Heere gebruiken wil,moet ons te gering zijn. Josua was deaanzienlijkste man in de kerk. Toch moest hijzich als een kind door anderen, die minder danhij waren, laten kleden. Het moet voor eenleraar, ja een hoogleraar, zeer groot zijnwanneer de Heere zijn leerlingen gebruiken wilom hem te leren, en zijn gemoed bij zaken dienuttig voor zijn ziel zijn, te bepalen.

IV. De Engel gelastte Zijn dienaars dat zede vuile klederen van Josua zoudenWEGDOEN.

/. Zo spaart dan de Heere de personen dieboetvaardig tot Hem de toevlucht nemen, maarHij verdelgt hun schulden. Het gaat geheelanders voor het aangezicht van de Engel, danhet ongeloof donkere zielen probeert in teboezemen.

//. Alle dienaars die voor het aangezicht vande Engel staan, moeten met boetvaardigezielen, die tot de Heere Messias de toevluchthebben genomen, zeer voorzichtig handelen. Zemoeten goed toezien dat ze zich door geeneigen wijsheid, wettischheid ofonbedachtzaamheid laten verleiden, om diezielen wegens hun zonden hard te behandelen.Maar ze zijn verplicht hen de vuile kleren, meteen teer medelijden, volvaardig uit te doen.

Page 103: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 103

Geen zwarigheden moeten hen daarvanafhouden. Boetvaardige zielen zelf menendikwijls dat men hen strenger behandelenmoest. Ze worden wel eens onrustig enbejegenen de dienaars, die hen de vuile klerenmoeten uitdoen, zeer verdrietig, alsof zij henkwaad wilden aandoen. Anderen oordelen weleens, uit gebrek van voldoende onderscheideninzicht in de Evangelische waarheid en hetwezen van de genade, dat de dienaars met deaankondiging van de vergeving van de zondenwachten moeten, totdat de Heere eerst Zelf,naar het schijnt, onmiddellijk van vrede heeftgesproken, ruimte gegeven, en de vuileklederen weggenomen. Maar men moet zichdoor zulke verwarde begrippen niet latenophouden in het volvaardig uitvoeren van hetbevel van de Heere. Hoe kan een ziel ruimtekrijgen eer hij weet dat de Heere ook zijnzonden wegneemt? Hoe zal men weten dat deHeere onze zonden wegneemt, als het ons doorhet Evangelie en zijn toediening niet wordtaangekondigd? Zal men dan wachten eenhongerige het eten voor te zetten, totdat deHeere hem eerst door een onmiddellijkwonderwerk verzadigd heeft? Moet men zolang wachten eer men de fontein voor eendorstige opent, totdat zijn dorst vanzelf of dooreen onmiddellijk wonderwerk is weggenomen?Of kan ik mijn dienstbode zonder schertsopdragen dat hij de kleren van mijn kindwegneemt, die ikzelf met mijn handenonmiddellijk weggenomen heb? Als men zegt:“mensen kunnen geen zonden vergeven, hetgemoed verruimen of vertroosten. Dat moet deHeere doen”, dan stem ik dit in zekere zinvolkomen toe. Maar de Heere wil het nietonmiddellijk doen. Hij laat het Evangelie van devergeving van de zonden, tot verruiming enbevrediging van het gemoed, aankondigen doormiddelen. Maar dit is alleen niet genoeg. DeHeere opent het gemoed om daar acht op tenemen, en schenkt licht en geloof om dieboodschap aan te nemen. Maar het is eenschadelijke verdraaiing van de rechte wegenvan de Heere, wanneer men eerst de vruchtwil zien en dan de middelen gebruiken,waardoor de Heere die vrucht schenken wil.Ontmoeten dan de dienaars zielen, waaraan zeuit duidelijke bewijzen bespeuren dat ze onderhun schulden waarlijk verootmoedigd zijn endoor een levend geloof tot de Engel des Heerende toevlucht genomen hebben, maar deverkwikkelijke verruiming missen, dan moetenze het gebod van de Heere direct uitvoeren. Zemoeten hen troosten en toeroepen, dat hun

strijd vervuld is, dat hun ongerechtigheidverzoend is, Jes. 40:1,2, in afhankelijkheid vande Heere, dat Die door Zijn Geest hun gemoeddaarvoor vatbaar maakt en daarvan verzekert.

V. Hoewel de dienaars de vuile klederenvan Josua namen, toch gaf de Heere dooreen BIJZONDERE AANSPRAAK aan Josua,daarvan een nadere verklaring.

/. Hoewel de zonden in waarheid zijnweggenomen, wanneer de dienaars in GodsNaam aan de rechte voorwerpen de vergevingvan de zonden aankondigen, Joh. 20:23, toch zalhet gemoed geen troost daarvan hebben, als deHeere met geen licht in het hart schijnt om dieboodschap levendig op te merken en tegeloven.

//. Dit behoren de dienaars van hetEvangelie ook nauwkeurig op te merken. Zemoeten niet in eigen kracht werken, en ookniet moedeloos of verdrietig worden, wanneerze bespeuren dat de zielen in beklemdheid enmoedeloosheid blijven zitten, hoewel hen hetEvangelie op het duidelijkste wordtaangekondigd.

VI. De Engel wekt Josua door het woordjeZIET! op om de vergeving van zijn zondenop te merken en te geloven.

/. Het geloof dat niet alleen anderen, maarook mij de zonden uit genade vergeven zijn,heeft een grote nuttigheid. Het moet daaromzeer nauwkeurig worden opgemerkt als deweg tot de ware zielerust, nuttig totverheerlijking van God en tot bevordering vanware godzaligheid. Het is een schadelijkedwaling wanneer men zich verbeeldt dat degeestelijke armoede in een onzekerheid van zijnstaat gelegen is, en een bestendig geloof van devergeving van de zonden een schadelijke engevaarlijke trap zou zijn, waarvan men demensen moet proberen af te stoten, alsof menbij de Roomsgezinden zijn belijdenis gedaanhad. De Engel des Heeren spreekt hier diemisvatting tegen, en zegt: ziet!

//. Maar dit geloof is zo gemakkelijk niet teoefenen als het in de eerste opslag schijnt.Wanneer sommige duistere zielen daarvanhoren spreken, komt het hen al te gemakkelijkvoor, en dat het een loutere bespiegeling enredenering is, die een natuurlijk mens ook weloefenen kan. Maar als ze het eens probeerdente oefenen, nadat ze geraakt waren door eenlevendig gevoel van hun zonden en Godsrechtvaardigheid, zouden ze gewaar wordendat ze daartoe de uitnemende grootheid vanGods kracht, naar de werking der sterkteZijner macht, nodig hadden, Ef. 1:19.

Page 104: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10104

///. Hoe bezwaarlijk dit geloof ook is, het isechter door de genade en kracht van deAllerhoogste verkrijgbaar. Wanneer de Heerede ogen opent en door Zijn Geestonderscheiden licht verleent, deels in hetEvangelie en het wezen van het geloof, deels inonze eigen werkzaamheden en bevindingen,dan kan men met grond tot zijn vertroostingverzekerd zijn, dat ook ons de zonden vergevenzijn. Hoewel de sterkste, door tussenkomendeaanvallen en slingeringen, ondervinden zal datook dit geloof, gelijk alle andere genaden, in ditleven nog onvolmaakt is.

VII. De Engel des Heeren had deongerechtigheid van Josua WEGGENOMEN.

/. Wat weggenomen is en teniet gedaan,daarvan heeft men geen kwaad meer tevrezen. Alle bekommeringen van de godzaligendat men om vergeven zonden nog deze en genenoden in Gods toorn zal moeten ondergaan, zijneen verloochening van de genadige vergevingvan de zonden. Laat de Heere enige bitteregevolgen van de zonde over, dan doet Hij hetniet in Zijn toorn, maar in vaderlijke liefde, tothun nut. Het ongeloof en de satan kunnenweggenomen ongerechtigheid wel opnieuwvoorwerpen tot benauwing en beneming vanmoed. Maar dat doet de Heere niet.

//. Neemt de Heere de ongerechtigheid weg,dan mogen wij achteraf er wel aan denken omde Heere voor die grote weldaad te danken, enin diepe ootmoedigheid te wandelen. Maar wijhebben geen vrijheid om wat God heeftweggenomen, opnieuw op te zoeken en onszelfdaardoor de moed te benemen.

VIII. De Engel nam Josua’songerechtigheid weg DOOR hemwisselklederen aan te doen.

/. Die de gerechtigheid van de HeereMessias niet deelachtig zijn geworden, zijn vanhun ongerechtigheid ook niet ontslagen, albedekken ze zich met vijgebladeren van eigenwerken en aandoeningen.

//. Die de gerechtigheid van Christus hebbenaangenomen, zijn vrij van alle schuld, al hebbenze in zichzelf niets waarmee ze zich bedekkenkunnen.

IX. De dienaars zetten de reine hoed opJosua’s hoofd en trokken hem klederenaan.

/. Die de gerechtigheid van Christus heeftaangenomen, heeft vrijheid om in allegelegenheden vrijmoedig tot God te naderen,Hebr. 4:16; 10:21,22.

//. Heeft men zelf geen bekwaamheid omzich die wisselklederen aan te doen, dan magmen zich laten kleden. Men late zich kledenzonder veel ongelovig eigenzinnigtegenspartelen, waardoor men de dienstbodenhet werk moeilijk maakt, en zijn eigen kledingvertraagt.

X. De Engel des Heeren STOND DAARBIJ,toen zij Josua de wisselklederenaantrokken.

/. Ze lijken niet op de Heere Messias, die erniet graag bij zijn, wanneer de boden van hetEvangelie neerslachtige zielen dewisselklederen van Jezus’ gerechtigheidaantrekken, en die zich verbeelden dat zo’nwerk voor deugdzame christenen al tekinderachtig en treuzelachtig is. Want de Engeldes Heeren stond er met genoegen bij.

//. Staat de Engel des Heeren er bij -. ZietHij hoe de zielen die Hij kleden laat, zichgedragen, en hoe Zijn dienstboden het werkuitvoeren, dan moest dit het hart van deze endie met eerbied en tere bekommering vervullen,om zich in Zijn tegenwoordigheid betamelijk tegedragen.

///. Staat de getrouwe Engel des Heeren erbij, wanneer Zijn dienstboden een verlegen zielde klederen des heils aantrekken, dan zal Hijwel zorg dragen dat het goed en veilig toegaat.Hij zal wel maken dat het werk in waarheid is.

5.6. Zacharia 3:6,7

Toen betuigde de Engel des HEEREN Josua, zeggende: zo zegt de HEERE derheirscharen: Indien gij in Mijn wegen zult wandelen, en indien gij Mijn wachtzult waarnemen, zo zult gij ook Mijn huis richten, en ook Mijn voorhovenbewaren; en Ik zal u wandelingen geven onder dezen, die hier staan.

§1. In deze woorden (1) verhaalt de profeetde nieuwe en statelijke bevestiging van Josua inzijn dienst, (2) als een gevolg van de vergeving

van zijn zonden, (3) strekkend q tot beschamingvan de satan qq en tot vertroosting van Godstreurige kinderen.

Page 105: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 105

§2. Let hier (1) eerst op de nadrukkelijkevoorbereiding, (2) daarna op de plechtigenieuwe bevestiging van Josua.

§3. De voorbereiding wordt (1) eerst in hetalgemeen, (2) daarna in het bijzonderopgegeven.

§4. Het eerste drukt de profeet met dezewoorden uit: TOEN BETUIGDE DE ENGEL DES

HEEREN JOSUA, ZEGGENDE.Betuigen, $&3, betekent een zaak door

geloofwaardige getuigen, die bestendig bij watze zeggen blijven en tot hetzelfde altijdterugkeren, te bevestigen, opdat men daarvanten volle verzekerd mag zijn. 2 Kon. 17:13,15.

Zo wilde de Engel Josua verzekeren dat hijniettegenstaande zijn tekortkomingen, die hemnu vergeven waren, in zijn ambt zou volharden.

Dit was voor Josua zeer moeilijk te geloven.Hoewel de gebreken vergeven zijn, kan echterhet ongeloof enige bevreesdheid veroorzaken,of de Heere niet misschien uiteindelijk Zijnongenoegen zal openbaren, en de dienst vanzo’n gebrekkige met een groot ongenoegen zalversmaden.

Hierom beriep de Engel Zich op deonveranderlijke Getuige, de Heere derheirscharen.

§5. Hij zei: zo zegt DE HEERE DER

HEIRSCHAREN.Hij spreekt van God de Vader, de eerste

Persoon van de Godheid, Die in de Goddelijkehuishouding het opperste ambt van Rechterbekleedde, en Zijn Zoon als Zijn Afgezant totde mensen zendt, vs. 8 en Gal. 4:4.

Hij spreekt van Hem onder zo’n benaming,die bekwaam was het gemoed van Josua tegenvele moedbenemende zwarigheden, aangaandezijn nieuwe bevestiging te versterken. Hijnoemt Hem de Heere der heirscharen.

Jehovah, DE HEERE, is de noodzakelijkallervolmaakste, algenoegzame, onafhankelijkeen onveranderlijke God. Zie dit breder bij vs. 2,§6.

De Heere DER HEIRSCHAREN kan betekenende Heere der heirscharen, Die hetopperbestuur over Zijn heirscharen heeft, of deHeere de heirscharen, Die Zelf de heirscharenvan Zijn volk uitmaakt.

Hij is een Heere (1) van al Zijn schepselen,die als een goedgeordend heirleger vansoldaten blinkend uittrekken om Zijnwelbehagen te doen, Neh. 9:6; Dan. 4:35. (2)Hij voert het opperbevel over die sterke helden,de hemelse heirscharen, de heilige engelen, Ps.103:21. (3) De kerk, zowel van het Oude alsvan het Nieuwe Testament, zijn Zijn

heirscharen, die van Zijn bevel afhangen, Exod.12:41; Jer. 3:19.

Zijn deugden en volmaaktheden zijn alsheirscharen, die blinkend uittrekken om Zijnvolk te helpen en te verdedigen, Zach. 2:5; Ps.34:8.

Zo was deze benaming goed gepast om Josuate herinneren, deels dat hij zich aan de bevelenvan deze Heere der heirscharen billijk moestonderwerpen, en deels dat hij op het zeggen enbeloven van die Heere der heirscharen zichgerust mocht verlaten.

§6. Hierom betuigde de Engel bij hem,zeggende: ALZO ZEGT de Heere derheirscharen.

Wat de Engel in het vervolg voordraagt,spreekt Hij in de Naam van de Vader, Diedoor Hem zo spreekt.

Maar waarom spreekt de Engel des Heerenzo? Is hij ook Zelf niet Jehovah, de Amen, degetrouwe en waarachtige Getuige, het Beginvan de schepping van God? Openb. 3:14. Hijwil de zaak in zijn hoogste zekerheid hiervoordragen, en zo erin begrepen tonen dat erdrie Getuigen zijn, Die het bevestigen. DeEngel des Heeren Die hier spreekt, de Heereder heirscharen, in Wiens Naam Hij spreekt, ende Heilige Geest door Wiens ingeving deprofeet sprak en schreef.

§7. Het moet dan een zaak van het grootstegewicht zijn, die zeer moeilijk is om te geloven,omdat de Opperste Wijsheid, Die niets zonderreden doet, zo’n betuiging vooraf laat gaan.Gewis, zo was de nieuwe bevestiging vanJosua in zijn priesterlijke bediening, die in tweestukken bestaat. (1) Eerst in een herinneringvan zijn betamelijke plicht, (2) dan in eenheerlijke belofte daaraan vastgemaakt.

§8. De plicht raakt (1) eerst de oefening vande godzaligheid in het algemeen, (2) dan dewaarneming van het priesterambt in hetbijzonder.

§9. De eerste is in deze woorden vervat:INDIEN GIJ IN MIJN WEGEN ZULT WANDELEN.

§10. De WEGEN van de Heere betekenen inGods Woord, of die werken die de Heere Zelfverricht, of die bezigheden die Hij aan Zijnvolk voorschrijft om zich daarin bezig tehouden. Hier moet men het in de laatste zinnemen.

Zo zijn de wegen van de Heere (1) in hetalgemeen, al die oefeningen die de Heere inZijn waarheid bekend maakt, nauwkeurigbepaalt en voorschrijft, om zich daarin metaangenaamheid bezig te houden, dat mendaardoor als middelen de verheerlijking van

Page 106: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10106

God en onze zaligheid bereikt. Ps. 25:4,5; Ps.86:11. (2) Tot deze wegen moet men in hetbijzonder brengen, q de weg van wareverootmoediging. Hierop daalt men hoe langerhoe dieper af in een onderscheiden, levendigeen bevindelijke erkentenis van onzeondoorgrondelijke ongelijkvormigheid met degeestelijke eis van de wet; van onzeonbetaalbare schuld, en voor alle schepselenonoverwinnelijke onmacht tot het goede, waarinwij van nature op de wereld gekomen zijn. qqDe weg van een levend geloof, waardoor menhoe langer hoe duidelijker licht ontvangt in dealgenoegzaamheid, gepastheid, enbereidwilligheid van de Heere Messias, op hetgetuigenis van het Evangelie staat maakt, engestadig tot Hem de toevlucht neemt. qqq Deweg van de dankbaarheid, waarop door hetlevende geloof, een ongeveinsde gezindheid ennaarstigheid in het hart wordt gaande gemaakt,om de liefde van God en van de naaste naarhet voorschrift van de heilige wet met hart,mond en daden te betrachten.

Al deze wegen zijn even noodzakelijk. Menmag hier geen één uitsluiten. Hierom spreektde Heere onbepaald, in het meervoud, van Zijnwegen.

§11. En geen wonder, want het zijn ZIJN

wegen. (1) Hij heeft die wegen uitgevondenen voorgeschreven. Ze leiden een zondaar totHem. (2) Daarom moeten het voortreffelijke,wijze, heilige, goede en zalige wegen zijn. (3)Ze zijn van een geheel andere natuur dan dewegen die het verdorven vlees verzint, die menvan de rechte wegen van de Heere goedonderscheiden moet.

§12. Zo voortreffelijk en zalig als deze wegenvan de Heere zijn, zozeer moest Josua zichbenaarstigen om IN dezelve TE WANDELEN.

Dit wandelen betekent hier de oefening vanhet geestelijke leven, om in die wegen uit eeninwendig beginsel met genoegen aanhoudendbezig te zijn. Het doen van de rechten van deHeere, en het wandelen in Zijn inzettingen iséén en hetzelfde, Ezech. 18:17. Het is eenwandelen in de voetstappen des geloofs vanonzen vader Abraham, Rom. 4:12, eenwandelen door den Geest, Gal. 5:25, innieuwigheid des levens, Rom. 6:4.

Josua dan (1) was het geestelijklevensbeginsel deelachtig geworden. (2) Hijhad in de eerste bekering zijn voeten gezet opde weg van verootmoediging, geloof endankbaarheid. (3) Hij zou op die wegen verdervoortgaan en met genoegen aanhouden. (4)Kwam hij te struikelen, werd hij wat

opgehouden, dan moest hij opstaan en zoals eenwandelaar zijn weg vervolgen.

Dit is de eerste plicht, zonder welke allebijzondere betrekkingen niet recht zullenwaargenomen worden.

§13. Maar is men naarstig in het wandelen opde wegen van ootmoed, geloof en liefde, danzal men in zijn bijzondere betrekking, waarinmen door God gesteld is, ook getrouw wensente zijn. Hierom voegt de Heere daarbij: EN

INDIEN GIJ MIJN WACHT ZULT WAARNEMEN.§14. DE WACHT VAN DE HEERE betekent hier

het opzicht op de Godsdienst, dat hem alshogepriester was toebetrouwd, Num. 3:7; 2Kon. 11:5; 2 Kron. 13:11; Neh. 13:30.

Hij was gesteld (1) over het huis van deHeere, de Godsdienst die daar verricht werd,en de zedelijke staat van het volk. (2) Hij wasverplicht, gelijk een wachter, van deze dingennauwkeurig kennis te nemen, en zorgvuldig toete zien dat ze voor alle schade en bederfbewaard werden.

Dit was een wacht van de Heere, (1) omdatde Heere hem die wacht had aanbevolen, (2)en de Heere Zelf, Die in de tempel woonde endoor het volk gediend wilde worden, in zekeropzicht het Voorwerp van die wacht was.Zoals de wacht van de koning die wachtbetekent, waardoor de koning en zijn paleisbewaakt worden, 2 Kon. 11:5-7.

§15. Zo heerlijk de Persoon en de zaakwaren, waarover hem de wacht wasaanbevolen, zo ijverig moest hij zijn om die zeernauwkeurig WAAR TE NEMEN.9/: (shamar), waarnemen, betekent iets

met opgeschorte lendenen nauwkeurig envaardig betrachten, bewaken en bewaren.

Daarom moest Josua (1) de aan hemtoevertrouwde wacht aanmerken als een zaakvan het grootste gewicht en aanbelang. (2) Hijmoest in gedachten houden dat vele listige engeweldige vijanden hem vele verhinderingen enaftrek in zijn ambt zouden proberen toe tebrengen. (3) Hij moest de lendenen van al zijnvermogens opschorten, om tegen die beletselste waken, en zorg te dragen dat hij dat ambtnauwkeurig en vaardig bedienen mocht.

§16. Hoewel het gebod van de Heere genoegmoest zijn om hem daartoe krachtig op tewekken, voegt de Heere er toch, naar Zijngoedheid, nog twee beloften bij, waarvan hem(1) de eerste in dit leven en (2) de andere nadit leven geschonken zou worden.

§17. De eerste luidt zo: ZO ZULT GIJ OOK

MIJN HUIS RICHTEN, EN OOK MIJN

VOORHOVEN BEWAREN.

Page 107: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 107

Eerst wordt hem beloofd dat hij het huis vande Heere zou richten.

HET HUIS VAN DE HEERE is hier de tempelmet de personen die daar verkeerden, en deGodsdienst die daar verricht werd. Num. 12:7;Jer. 12:7.

HET RICHTEN van het huis van de Heeregeeft te kennen, de rechten en bevelen van deHeere daaromtrent, als Zijn dienaar, voor testellen, te verklaren, aan te dringen, en tehandhaven. Lev. 10:10,11; Deut. 17:9,12; 2Kron. 19:11.

Dan voegt de Heere hier nog bij, dat hij ookZijn voorhoven bewaren zou.

DE VOORHOVEN waren de open plaatsen bijen om de tempel, met hetgeen daarin plaats haden gedaan werd. Het binnenste, waar hetbrandofferaltaar en de priesters waren, 2 Kron.6:36; 2 Kron. 4:9, en het buitenste, dat men inverscheidene delen, van dat van de mannen,van de vrouwen en van de heidenen, placht teverdelen, waar het volk verkeerde, Ezech. 10:5;Openb. 11:2.

De voorhoven van de Heere TE BEWAREN ishetzelfde als de wacht daarover waar tenemen. Zie boven, §14,15.

Wanneer die beide spreekwijzen, het huis vande Heere te richten, en Zijn voorhoven tebewaren, alleen staan, betekenen ze één enhetzelfde. Maar hier, waar ze samengevoegdzijn, geven zij te kennen het bestuur over degehele godsdienst te hebben.

Zojuist was hem de waarneming van dewacht van de Heere als een plichtvoorgeschreven. Hoe kan hetzelfde hem danhier, als een belofte die aan het vervullen vandie plicht vast gemaakt is, gedaan worden?Zeer gevoeglijk. Want alle geboden van deHeere zijn voorrechten, die tot de zaligheid vande mensen zijn ingericht. Wanneer God iemandtot de betrachting van Zijn geboden verplicht,dan bewijst Hij hem een grote weldaad, omdatHij hem tot zijn eigen zaligheid verplicht,aangezien in het onderhouden van Zijn gebodenhet loon zelf ligt, Ps. 19:12. De wacht van deHeere waar te nemen is niet alleen een plicht,maar ook een uitnemend groot voorrecht.Achten aanzienlijke heren het een grootvoorrecht dat zij dienaars van staat aan grotehoven mogen zijn, hoewel zij veel moeite enweinig voordeel daar van hebben - hoeveelgroter was dan dat voorrecht, dat Josua eenstaatsdienaar van de Koning van alle koningenmocht zijn, en die wacht waarnemen, vanwelke de betrachting het loon in zichzelf had?De verdere volharding in die zalige dienst kan

als een belofte, aan de aanvankelijkebetrachting vastgemaakt, gevoeglijkaangemerkt worden.

§18. De godzaligheid heeft niet alleenbeloften van het tegenwoordige, maar ook vanhet toekomende leven. Deze worden hier ookaan Josua gedaan: EN IK ZAL U WANDELINGEN

GEVEN ONDER DEZEN, DIE HIER STAAN.DEZEN, DIE HIER STAAN zijn zulke personen

die voor de troon van God de Vader, Die hierspreekt, in een nadere gemeenschap met Godstaan, de heilige engelen en de geesten van devolmaakte rechtvaardigen, Dan. 7:10; Openb.7:15.

Hoewel Josua door het geloof reeds eenzekere betrekking op hen gekregen had, Hebr.12:22,23, toch zou de Heere hem nog nadereWANDELINGEN ONDER hen schenken. (1) DeHeere zou hem in de onmiddellijkegemeenschap van hen voor Zijn troonoverbrengen, op de dag van de dood en van deopstanding. (2) Dan zou hij met hen voor detroon in dat zalige hemelwerk eeuwig bezigzijn, en met een onuitsprekelijke vergenoegingwandelen, Dan. 12:3. Dit zouden de ellendenvan dit leven, waarin wederwilligen bij hemwaren, en hij bij doornen en schorpioenenwoonde, Ezech. 2:6, overvloedig verzoeten.

Wordt deze belofte hier op zijngehoorzaamheid gedaan - het gebeurde erechter niet om. Want de Heere belooft hier datHij het hem uit genade, als een geschenk,GEVEN wilde.

§,19. Toch was deze belofte, van hettegenwoordige en toekomende leven, zo aan degehoorzame betrachting van zijn plichtvastgemaakt, dat hij het één zonder het andereniet kon verwachten. INDIEN gij in Mijnwegen zult wandelen, enz. ZO zult gij ookMijn huis richten, enz.

Er is een onverbrekelijke band tussen beiden.Het eerst moest voorgaan, zou het laatstevolgen. Was het eerste er, dan zou ook hetlaatste niet uitblijven.

De gehoorzame betrachting van zijn plichtwas geen eigenlijk gezegde voorwaarde, die hijuit zichzelf voortbrengen moest, om zich devolgende beloften waardig te maken. De HeereZelf werkte dat willen en werken ook in hem.En hoewel hij door de genade in de wegen vande Heere wandelde, en de wacht daarvanzorgvuldig waarnam, toch verdiende hij devolgende belofte niet, omdat hij vanzelfverbonden was tot zijn plicht, en omdat hij diealleen door de kracht van de Heere verrichtte,en in alles aan gebrek, dat hem naar de

Page 108: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10108

uitspraak van de wet verdoemelijk maakte,onderhevig was. Zo bleef het vervullen van debelofte aan Gods kant vrije en ongebondengenade.

De Heere toont hier alleen de orde waarinJosua deze beide genadegoederen zoekenmoest. Sommige genadegoederen wordengeschonken, zonder dat er iets vooraf behoeftte gaan. Een arme zondaar bijvoorbeeld, maggeloven dat hem de gehele Christus tot licht,geloof en vergeving van zijn zonden wordtaangeboden. En hij mag, ja moet tot Hemkomen, hoewel hij niets van enige genade inzich gewaar wordt. De Heere rechtvaardigtgoddelozen, die niet werken, op datzelfdeogenblik wanneer hij de ongelovigen het geloofschenkt, Rom. 4:5. Maar sommigegenadegoederen worden niet geschonken, eerdat andere vooraf gaan. Niemand bijvoorbeeldkan de bewaring, verzekering en verheerlijkingverwachten of deelachtig worden, als hij nieteerst in de weg van ootmoed en van een levendgeloof, dat door de liefde werkt, getreden heeft.Zo was het hier ook gesteld. Als Josuawandelingen wenste te hebben onder degenendie daar stonden, dan moest hij eerst proberenin de wegen van de Heere te wandelen.Wandelde hij in de wegen van de Heere, alwas het hinkend en dikwijls struikelend, dankon hij verzekerd zijn dat de bijgevoegdebeloften gewis zouden volgen. Niet om dewaardigheid van dat wandelen, maar omdat deHeere Zijn Eigen werk bemint, bewaart,volvoert en bekroont.

En deze wijze en vaste orde was zeer gepastom Josua tot het naarstig waarnemen van zijnplicht aan te sporen. Want zo aangenaam hethem was het huis des Heeren te richten, enonder de zalige hemelingen te wandelen, zoijverig moest hij ook bezig zijn om in de wegenvan de Heere te wandelen, en de wachtdaarvan waar te nemen; omdat het ene de wegtot het andere was.

§20. Zo werd Josua opnieuw in zijn bedieningbevestigd, hoewel het tevoren reeds plechtiggebeurd was. Zijn gebreken hadden hemwaardig gemaakt dat hij uit de dienst van deHeere uitgesloten werd. Zijn beschuldiger, desatan, had dat van de Goddelijkerechtvaardigheid geëist. Zijn geweten had hettoegestemd als ten hoogste billijk. En hetongeloof had hem misschien vaakaangekondigd dat het ook geschieden zou. Zouhij dan getroost en moedig zijn dienstvervolgens waarnemen, dan was het nodig dathet geweten van Josua door een nieuwe

bevestiging tevreden gesteld werd, en de satanen het ongeloof daardoor beschaamd gemaaktwerden.

§21. Dit gebeurde TOEN, wanneer de Heerehem zijn tekortkomingen vergeven had.Daardoor werd de oorzaak, die hem deuitstoting waard maakte, het gewetenbenauwde, en grote hindernis in het moedigwaarnemen van zijn plicht toebracht,weggenomen. Hierdoor verruimde de Heerezijn hart, opdat hij het pad van Zijn gebodenvaardig lopen kon, Ps. 119:32. Dit brachttegelijk een nieuwe verbintenis op hem om zijnplicht vaardig waar te nemen. Want bij deHeere is vergeving, opdat Hij gevreesd wordt,Ps. 130:4.

§22. Door deze genadige behandeling werdJosua niet alleen bemoedigd en versterkt, maarook de satan zeer beschaamd gemaakt. Hijhad geprobeerd door zijn beschuldigingen hetdaartoe te brengen, dat Josua in de dienst vande Heere niet alleen sterk verhinderd, maardaar ook geheel uit verstoten zou worden.Maar de zaak viel in het geheel tegen zijn wensuit. Josua werd opnieuw in zijn dienst bevestigd,om de satan en zijn rijk zoveel te ijverigerafbreuk te doen, hoe groter de beschuldigingenvan de satan geweest waren.

§23. Die nieuwe bevestiging van Josua wasook zeer gepast om de moedeloze godzaligenin hun geloof te bemoedigen, te versterken ente bevestigen. (1) Vreesden zij dat God hen omhun zonden uit Zijn land, gemeenschap endienst verstoten zou - zij konden uit deontmoeting, die hun hogepriester Josua gehadhad, het tegendeel leren. Die was ook waardgeweest wegens zijn gebreken van zijn dienstafgezet te worden. Maar toen hij tot hetaangezicht van de Engel des Heeren detoevlucht nam, werden hem al zijn zondenvergeven, en hij opnieuw in zijn dienstbevestigd. (2) Waren zij bekommerd dat zij hethuis van de Heere niet voltooien zouden, omdathet zo ellendig met hen gesteld was - zij kondenhier het tegendeel vernemen. Want beloofde deHeere aan Josua dat hij Zijn huis zou richten enZijn voorhoven bewaren - Hij beloofdedaardoor tegelijk dat hij Zijn huis en voorhoventot stand wilde brengen en bewaren.

§24. Wij mogen tot onze nuttigheid uit dezenieuwe bevestiging van Josua het volgendeaanmerken.

I. Toen de Engel des Heeren Josuaopnieuw bevestigen wilde, zond Hij EEN

BETUIGING vooraf.

Page 109: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 109

/. Het geloof dat de Heere Zijn zwakkeknechten en kinderen, niettegenstaande hunveelvuldige gebreken en beschuldigingen, inZijn dienst wil laten volharden, en aan hen Zijnheerlijke beloften vervullen, is wel zeer nodigmaar ook zeer bezwaarlijk. Dit blijkt duidelijkuit al die betuigingen, eden en zegels die deHeere hen tot bevestiging van hun geloofschenkt. Doen bedaarde mensen, vooralkoningen aan hun onderdanen, geen betuigingenen eden dan in zaken van groot belang, die nietanders beslist kunnen worden - wanneer deHeere iets bekrachtigt door betuigingen eneden, dan vooronderstelt Hij daardoor dat ditniet alleen nodig, maar ook zeer bezwaarlijk isom te geloven.

//. Die van geen zwarigheden en strijd in hetgeloven weten, mogen wel toezien of zij welooit de Goddelijke heiligheid enrechtvaardigheid en hun eigen onwaardigheiddoor een levend geloof hebben ingezien. Wantdie het meest in het geloof bevestigd zijn, envoor hooggaande moedeloosheden bewaardworden, vinden toch zoveel zwarigheden dat zijtot hun geruststelling de betuigingen, eden enbondszegels van de Heere nodig hebben.

///. Bevinden Gods kinderen dat voor henniets zwaarder is dan de beloften van God tegeloven, toch hoeven ze daarom de echtheidvan hun geloof niet te verdenken. Want doorhet doen van hoge betuigingen geeft de HeereZelf te kennen dat Zijn dierbare kinderen zobestaan. Maar zij dienden ernstig te strijden omop de betuigingen en eden van de Heere staatte maken. Want het is een verschrikkelijkeverachting van de Goddelijke waarheid, trouwen goedheid, wanneer men op Zijn betuigingenen eden nog niet gerust kan zijn.

II. Toen de Engel Josua verzekeren wildedat hij in de dienst van de Heere zouvolharden, en door die weg de heerlijkheidontvangen, betuigde Hij bij de Heere derheirscharen: ZO ZEGT DE HEERE DER

HEIRSCHAREN:/. Hoewel een arme zondaar geen

waardigheid bezit, geen wijsheid en geenvermogen heeft om zich de beloften zelf toe teeigenen en te vervullen, toch kan hij, aan wie zegedaan zijn, voldoende zekerheid hebben dat zegewis aan hem vervuld zullen worden. Want hijheeft twee, ja drie onfeilbare hemelse Getuigen,1 Joh. 5:7. De algenoegzame, onafhankelijke,onveranderlijk getrouwe Heere, aan Wie alleheirscharen ten dienste staan, die doorzeldzame en ongeziene wegen werken kan, vanWie de deugden en volmaaktheden als

onoverwinnelijke heirscharen zijn om allezwarigheden van Zijn volk te overwinnen, Dieheeft de wil en het vermogen om aan Zijn volkalles te vervullen, wat Hij hen beloofd heeft.

//. Al het woelen van de satan en van dewereld tegen Gods volk is vergeefse arbeid.Want de HEERE der heirscharen heeft hetin Zijn raad besloten, wie zal het danverbreken? en Zijn hand is uitgestrekt, wiezal ze dan keren? Jes. 14:27.

III. De oefening van de godzaligheid aanJosua voorgeschreven, bestond in hetWANDELEN IN DE WEGEN VAN DE HEERE.

/. Daarom bestaat de ware godzaligheid nietin het louter uiterlijk waarnemen van burgerlijkeen kerkelijke regels. Dit is voor een godzaligewel nodig, maar het maakt het wezen van degodzaligheid niet uit. Die een goed christen is, isook een goed burger en belijder. Maar allen diegoede belijders en burgers zijn, zijn daarom noggeen goede christenen. Men mag het wezenvan de oefening van de godzaligheid ook nietdaarin stellen, dat men op gezette tijden in deHeilige Schriften of in andere boeken met eenbeweeglijke toon leest; of gezette tijden vanbeweeglijke afzonderingen en gebeden heeft;of enige gemoedelijke spreekwijzen van Godskinderen overneemt, zich eigen maakt enverdedigt; in kleding en taal enigebijzonderheden verkiest; met bijzondereaandoeningen van geestelijke dingen kanspreken en anderen vermanen, bestraffen envertroosten; of dat men vele bevindingen vanbenauwdheden en verruimingen heeft. Want aldeze dingen kunnen plaats hebben in iemanddie van het wezen van de godzaligheid geheelvervreemd is. Maar de echte oefening van degodzaligheid bestaat in het wandelen in dewegen van de Heere. Het is bezig in de wegvan verootmoediging, geloof en van de tiengeboden, zonder enige uitzondering. Het is indeze dingen uit een inwendig beginselwerkzaam. En het hervat deze oefeningensteeds opnieuw, tot het einde toe.

//. Hieruit kunnen nu verscheidene mensengewaar worden dat zij geen echte godzaligenzijn, die op de brede weg van het verderf, in deuitgieting van openbare goddeloosheden enongerechtigheden zorgeloos wandelen. Die zichalleen met uitwendige burgerlijke en kerkelijkeplichtsbetrachtingen vergenoegen. Die zich metde bovengenoemde schijndingen, van lezen,bidden, bijzonder gewaad en praat, en bloteaandoeningen vergenoegen kunnen. Die bijeigen ondervinding niets weten van dat dalen ineen levendig erkentenis van zijn rampzaligheid,

Page 110: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10110

van het ootmoedig vluchten tot de Middelaarom gerechtigheid en sterkte, van het hartelijkgoedkeuren en jagen naar de betrachting vande tien geboden in hun geestelijkheid. Zij diezulke werkzaamheden niet gedurig opnieuwoefenen moeten, zijn van de ware godzaligheidvervreemd.

///. Maar in de allerzwakste kinderen vanGod openbaart dat wezen van de godzaligheidzich allerduidelijkst. Ze zijn wandelaars in dewegen van de Heere. Ze zijn in hun diepverderf, schuld en onmacht, met wareverootmoediging en zelfveroordeling bevindelijkingeleid. Ze oefenen dat komen tot de HeereMessias om gerechtigheid en sterkte. Ze zienbillijkheid, rechtvaardigheid en goedheid in allegeboden van de Heere. Ze overdenken enkiezen die. Ze jagen naar de betrachtingdaarvan als hun zaligheid. Ze oefenen op enomtrent deze wegen inwendige en uitwendigewerkzaamheden, uit een inwendig beginsel, metgenoegen. Ze zijn dan het best in hun schik. Zeherhalen deze oefeningen tot het einde toe.Gelijk zij Christus Jezus, den Heere, hebbenaangenomen, alzo wandelen ze in Hem, Kol.2:6.

Sommigen bevinden deze dingen zeer duidelijkin zich, maar durven niet te denken dat ze in dewegen van de Heere wandelen, omdat zezoveel gebreken en struikelingen in zich gewaarworden. Maar die zwarigheid is van geenbelang. Men kan in het natuurlijke een warewandelaar en reiziger zijn, die gewis op deplaats waar hij naar toe reist aankomen zal,hoewel men zwaar hinkt en zo snel niet voortkan als anderen, en onder het wandelen, vooralwanneer men in duisternis wandelt en geenlicht heeft, zwaar en dikwijls struikelt, Jak. 3:2.Of dat men door vijanden opgehouden wordt,of door ongewone ontmoetingen en vreemdegezichten afgetrokken wordt om wat stil testaan. Of door loomheid en ziekte overvallen,wat neerzit, in slaap valt, of in een herberg gaatwaar men niet thuis hoort. Ondanks dit alleskan men een ware wandelaar en reiziger zijn,wanneer men dat levensbeginsel en die zuchttot wandelen behoudt, op de weg blijft, van hetstruikelen, zitten en slapen weer opstaat en zijngang hervat, al is het weer hinkend en met veelloomheden vergezeld. Op dezelfde wijze is hetwandelen in het geestelijke ook gesteld.

IV. Behalve het wandelen in de wegen vande Heere, werd Josua ook bevolen in zijnbijzondere betrekking trouw te zijn, EN DE

WACHT DES HEEREN WAAR TE NEMEN.

/. Niemand kan zijn burgerlijke of kerkelijkeambtsverrichtingen Gode welbehagelijkwaarnemen, als hij niet wandelt in de wegenvan ootmoed, geloof en liefde. Men kan in hetuitwendige voor de mensen onberispelijk,stichtelijk en prijzenswaardig in de oefeningenvan zijn ambt bevonden worden. Men kan metJehu een uitwendige grote ijver hebben, endaarin Gods kinderen ver overtreffen. Maar alsmen zelf niet in de wegen van de Heerewandelt, kan men met dit alles God nietbehagen, Hebr. 11:6.

//. Naarmate iemand in de godzaligheidrecht en levendig staat, naar die mate zal hij inzijn bijzondere betrekkingen, waarin de Heerehem gesteld heeft, ook proberen ijverig engetrouw te zijn. Want het geestelijke levenbekeert zich tot alle geboden van de Heere,zonder enige uit te zonderen. Die dan in hetwaarnemen van zijn bijzonder beroep slap enslordig is, mag wel denken dat zijn godzaligheid,als hij ware genade heeft, zeer verslapt is. Alwat het dat hij in die slordigheid ook degezelschappen van de vromen naarstig bezochten met veel vlugheid van geestelijke dingenspreken kan.

V. Wat Josua eerst als zijn plicht wasvoorgeschreven, wordt hem naderhand alseen belofte toegezegd.

/. Godzaligheid en zaligheid zijn zaken die inwezen van elkaar niet verschillen. In hetonderhouden van de geboden is het loon zelf,Ps. 19:12.

//. Het is een gevaarlijk teken wanneer mende godzaligheid en het betrachten van degeboden aanmerkt als een moeilijke bezigheid,en de zaligheid stelt in enige vleselijkeaandoeningen en verbeeldingen, die men in ofna dit leven tegemoet ziet.

///. Echte kinderen van God stellen hunzaligheid in de godzaligheid, dat zij God kennen,liefhebben en gehoorzamen. Hoe vaardiger zijde bevelen van de Heere mogen betrachten,hoe zaliger zij het voor hun ziel hebben. God tedienen is hen waardig en zalig genoeg omdaarvoor de wereld te verloochenen, al haddenzij na dit leven geen andere zaligheid tewachten.

VI. INDIEN Josua in de wegen van deHeere wandelde, enz. ZO zou hij het huisdes Heeren richten, en met de verheerlijktegeesten gemeenschap hebben.

/. Men vraagt of in het genadeverbond ookvoorwaarden plaats hebben? Als men op dezevraag met grond wil antwoorden, moet men dewoorden vooraf goed bepalen, en tussen het

Page 111: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 111

aanbod en de beloften van het verbond eennauwkeurig onderscheid maken.

Verstaat men door voorwaarden zoiets, datde mens uit zichzelf eerst moet voortbrengen,dat hem enige geschiktheid of waardigheidgeeft, waardoor of waarom de Heere hem debelofte toepast - zulke voorwaarden zijn in hetgeheel niet te vinden in het genadeverbond,omdat de Heere Zelf alles uit genade geeft enwerkt.

Verstaat men door voorwaarden enigegenadegaven, die de Heere Zelf uit genade inde mens werkt; die in orde, of van natuur, ofvan tijd, voorgaan moeten eer men anderedeelachtig kan worden of mag verwachten; dieons wel geen waardigheid of recht tot degeestelijke goederen in onszelf geven, maar diewij als blijken en bewijzen, dat wij in en om devoldoening van Christus aan zekere goederenaandeel hebben, om ze aan ons toe te eigenenen te verwachten, moeten aanmerken - zulkevoorwaarden hebben ook in het genadeverbondplaats, omdat de Heere naar Zijn verhevenwijsheid en goedheid de goederen in zekereorde en verband aan de bondgenoten uitdeelt.

Maar zulke voorwaarden zijn in hetgenadeverbond niet algemeen.

In de aanbieding van de Middelaar, met alleverbondsgoederen, komen geen voorwaardenin aanmerking. Iedereen, tot wiens ogen enoren het Evangelie komt, hij mag dan zijn wieen hoe hij wil, een openbare woeste zondaar,een huichelaar, een zelfbedrieger, die niet hetallerminste van enige overtuiging in zich heeft,mag volkomen zeker geloven dat e geheleChristus met alle genadegoederen aan hemwordt aangeboden. Dat is, dat hem vrijheid enrecht gegeven wordt om ze voor zich aan tenemen en het gebruik van Hem te maken tot aldie einden, waartoe Hij gegeven is, om eerstovertuigd, bekeerd en gerechtvaardigd teworden, enz. In deze zin komt aanonboetvaardige zondaren die onder hetEvangelie leven, de belofte van Christus en Zijngoederen, tot welke zij geroepen worden, toe,voor zover zij recht en vrijheid hebben, javerplicht zijn daarvan voor zichzelf gebruik temaken, hoewel zij geen waardigheid of enigkenteken van genade in zich bevinden. Dezorgelooste moet denken dat het aanbod aanhem in het bijzonder gedaan wordt, en hij zowelgemeend en genodigd wordt, als die welke demeeste aandoeningen hebben, om tot Christuste komen en van Hem overtuiging, geloof,vergeving van de zonden en bekering te zoekenen daadwerkelijk te ontvangen. Worden

sommige personen bij hun eigenschappen, bv.vermoeiden, hongerigen en dorstigen genoemd,dat is geen bewijs dat die eigenschappen vanvermoeidheid, honger en dorst, voorwaardenzouden zijn van de nodiging van het Evangelie,als of die alleen en geen anderen genodigdzouden worden. Het gebeurt alleen om te tonendat zulke ook, hoewel niet alleen, gemeendworden. Want omdat het voor mensen dieonder hun zonden vermoeid zijn, zeerbezwaarlijk is te denken dat zulke bozenvrijheid zouden hebben tot Christus te komen,daarom worden zodanigen in het bijzondergenoemd, om hen te leren dat zij ook eveneensbedoeld worden. Maar deze zijn het niet alleen.De Heiland, Die vermoeiden, hongerigen endorstigen tot Zich nodigt, nodigt ook mensen diemenen dat ze rijk en verrijkt zijn geworden engeens dings gebrek hebben, niet wetende dat zijzijn ellendig, jammerlijk, arm, blind en naakt,Openb. 3:17,18, en die onverstandigen die hunarbeid uitwegen voor hetgeen hen nietverzadigen kan, Jes. 55:2. Het is zeeronvoorzichtig en bij uitstek schadelijk wanneersommigen, als ze spreken of preken over zulketeksten, waar vermoeiden, hongerigen,dorstigen, enz. genodigd worden, in hunhaasten, met een goede bedoeling, diebegrippen in het afgetrokkene zo ruim en breedverklaren, dat zij het gehele werk van hetgeloof en van de bekering daaronder begrijpen.Dat ze die aanmerken als voorwaarden van denodiging en van het Evangelie, en met groteonbedachtzaamheid hun toehoorders toeroepen:“als u zo niet gesteld bent, dan meent de Heereu niet; u wordt niet genodigd”. Waarvan dit hetellendige gevolg is dat sommigen inzorgeloosheid blijven zitten, en anderen inmoedeloosheid en wanhoop, en weer anderendoor gedurige slingeringen, of zij wel vermoeiden belast genoeg zijn, in het komen tot Christusverhinderd en opgehouden worden.

In het daadwerkelijk gebruikmaken van hetaanbod van het Evangelie, om Christus en devergeving van de zonden aan te nemen endeelachtig te worden, is de werking van deGeest van de overtuiging en van het geloof inons nodig. Niet als een voorwaarde waarvanons recht en vrijheid om het te mogen doen,afhangt. En ook niet als een bewijs dat wij inhet bijzonder dat mogen doen. Maar als eenbekwaammaking om het te kunnen doen.Want ons recht en vrijheid om het te mogendoen en het bewijs dat wij in het bijzonderbedoeld worden, is in de algemene welmenendeaanbieding gegrond. Het recht en vrijheid dat

Page 112: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10112

een bedelaar de gift mag aannemen, is niet inzijn armoede en benauwdheid, maar in hetaanbod van de gever gegrond.

Maar zal iemand geloven dat hij reeds dadelijkmet Christus verenigd is, vergeving van dezonden ontvangen heeft, en dat de Heere hembewaren en volkomen verheerlijken zal, danmoet hij vooraf enige genaden bevinden. Hijmoet het zaligmakend geloof bezitten, en in dewegen van ootmoed, geloof en liefde wandelen.Niet als voorwaarden die hij uit zichzelfverrichten moet, of waarvan zijn recht envrijheid afhangt om die goederen van Christuste begeren, of waarop hij als gronden van hoopbouwen en verwachten moet. Maar alsbewijzen dat hij de zaligmakende genade reedsaanvankelijk deelachtig is, en dat de getrouweGod ze volmaken zal. De grond waarop eenzondaar dat begeren mag, en die hem zulkeweldaden waardig maakt, is in het geheel nietenig geloof of genade die in hem is, maar alleende voldoening en voorbidding van Christus.

//. Die daarom in de wegen van de Heerewandelen, hebben een zeker bewijs dat zij ookin eeuwige heerlijkheid onder de volmaaktgelukzaligen wandelen zullen.

///. Die op de brede weg van het verderfwandelen, en hun voeten op de wegen van deHeere nog niet gezet hebben, kunnen zich in diestaat niet verzekeren dat zij eeuwig zalig zullenworden, maar dat ze, als ze zo blijven, verlorenzullen gaan. Wensen zij in de heerlijkheid in tegaan, dan moeten ze eerst de weg vanverootmoediging en van een levend geloof,werkend door de liefde, betreden enbewandelen.

////. Hoewel de oefening van geloof engodzaligheid geen voorwaarden zijn, waardoormen zich de beloften van volmaakteheerlijkheid waardig kan maken of zeverdienen, toch kunnen de bijgevoegde beloftenkrachtig tot godzaligheid aansporen. Want deHeere heeft zo’n verband tussen degenadegoederen gelegd, dat de heerlijkheidzonder de genade niet ontvangen kan worden.

VII. Hoewel Josua in zijn priesterlijkebediening vroeger wettig en plechtig wasingehuldigd, toch was voor hem EEN NIEUWE

BEVESTIGING naderhand nog nodig./. Zo is het ook met al Gods kinderen en

knechten gelegen. Ze maken zich op elkesabbat in hun beste verrichtingen meer daneens aan zulke trouweloosheden schuldig, datzij met recht uit de dienst van de Heereverstoten mochten worden. Ze komen wel eensin de zaal van Kajafas, waar ze door woorden

of gedrag met Petrus zeggen: “ik ken Die Mensniet”. Ze worden door het geweten en de satandaarover heftig aangeklaagd. Zullen ze dan metvrolijkheid en rust hun ambt waarnemen, danmoet de Heere hen weer opnieuw bevestigen.

//. Het is een gevaarlijk teken (1) wanneersommige mensen zich vergenoegen kunnen, datzij eenmaal iets ondervonden hebben dat zevoor bekering aanzagen, of als ze, nadat zeeenmaal bekeerd zijn, geen verdere bekeringnodig hadden. Die eenmaal bekeerd is, maaktzich voortdurend aan gewone of buitengewoneafkeringen schuldig, en kan geen rust hebben,als hij niet gedurig terugkeert en aangenomenwordt. Petrus moest meer dan eens bekeerd enaangenomen worden, Luk. 22:32. (2) Het iszeer gevaarlijk gesteld met die dienaren, diezich kunnen vergenoegen dat hen in eenuiterlijke bevestiging slechts eenmaal de handenzijn opgelegd, en van geen nieuwebevestigingen in hun bedieningen, door gunstigeaanneming bij God na voorgaande bekledingmet de klederen des heils, bij eigenondervinding weten. Die met de godvruchtigeJosua getrouw wensen te zijn, letten zorgvuldigop hun inwendig en uitwendig bestaan in dedienst. Ze ontdekken in het beste zoveelgebrek, dat zij zich waard oordelen verstoten teworden. Ze kunnen daarom niet tevreden zijn,of ze moeten hun gebrek voor de Engel desHeeren belijden, en opnieuw aangenomen enbevestigd worden.

///. Gods zwakke kinderen en knechtenhebben een genadige en lankmoedige Heere.Hij wil hen om hun tekortkomingen niet directuit Zijn gemeenschap en dienst laten gaan,maar na grote zwakheden schenkt Hij hen denadrukkelijkste bevestigingen. Hij gaf aanPetrus de verzekering van een genadigeaanneming eer hij gevallen was, opdat hijwanneer het gebeurde niet al te diep inmoedeloosheid verzinken zou. Luk. 22:31,32,Simon, Simon, ziet, de satan heeft uliedenzeer begeerd om te ziften als de tarwe. MaarIk heb voor u gebeden, dat uw geloof nietophoude; en gij, als gij eens zult bekeerdzijn, zo versterk uw broeders.

VIII. NADAT Josua de verklaring, dat zijnongerechtigheid weggenomen was,ontvangen had, vermaant de Heere hem omin de wegen van de Heere te wandelen.

/. De verzoening en de vergeving van dezonden is het echte beginsel van waregodzaligheid en deugd. Die in het Goddelijkegericht niet is verschenen, om daar als eengoddeloze om niet gerechtvaardigd te worden,

Page 113: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 113

kan verzekerd zijn dat hij nog niet in de wegenvan de Heere wandelt.

//. Met de vergeving van de zonden gaat deheiliging onafscheidelijk gepaard. Want bij deHeere is vergeving, opdat Hij gevreesd wordt,Ps. 130:4. Die zich verbeeldt vergeving van dezonden te hebben, en omtrent het wandelen inde wegen van de Heere onverschillig is, magaan de vergeving van de zonden wel twijfelen

en toezien dat hij de genade van God nietmisbruikt tot zorgeloosheid.

///. Is iemand onder zijn schulden moedeloosen werkeloos, laat die eerst proberen devergeving van de zonden, die hem in hetEvangelie steeds aangeboden wordt, door eenlevend geloof te omhelzen. Dan zal hij vanzelfhet pad van de geboden van de Heere metaangenaamheid lopen, Ps. 119:32.

5.7. Zacharia 3:8

Hoor nu toe, Josua, gij hogepriester! gij en uw vrienden, die voor uw aangezichtzitten, want zij zijn een wonderteken; want ziet, Ik zal Mijn Knecht, de SPRUITE,doen komen.

§1. Hier (1) vermaant de Heere Josua en zijnvrienden om nauwkeurig en gelovig op temerken dat zij een wonderteken waren, en deHeere Messias zou komen, (2) strekkend q totnadere bevestiging van de genade die aanJosua bewezen was qq en dus ook totvertroosting van de treurige godzaligen.

§2. Laat men hier beschouwen (1) eerst devriendelijke vermaning tot een nauwkeurige engelovige opmerking, (2) daarna de gewichtigezaken waarop die aandacht gevestigd moestworden, namelijk twee voorname gronden dietot bevestiging van de vorige weldaad dienden.

§3. De zekere en zalige Evangeliegronden zijnzo verheven, en de menselijke natuur zoonvatbaar daarvoor, dat de uitmuntendstebegenadigden, ook dan wanneer zij delevendigste ondervinding ervan gehad hebben,nog opgewekt moeten worden om het bedaardop te merken en vast te geloven. Tenminste, deHeere Zelf oordeelde dat Josua en zijnvrienden zo’n opwekking daartoe nodig hadden.Laten we hier (1) eerst de aanspraak (2) endan de vriendelijke vermaning overwegen.

§4. De aanspraak luidt: JOSUA, GIJ

HOGEPRIESTER! GIJ EN UW VRIENDEN, DIE

VOOR UW AANGEZICHT ZITTEN.§5. De Heere richt Zijn taal hier eerst tot

JOSUA.Hij spreekt hem aan met zijn naam JOSUA,

van welke betekenis wij bij vs. 1, §9, gesprokenhebben. Het noemen van die naam was gepastom zijn ziel al direct te bepalen bij die troostrijkeEvangeliewaarheid die de Heere hem hier totzijn versterking wilde voorhouden.

Daartoe was de tweede benaming, GIJ

HOGEPRIESTER ook bekwaam. Want dezebediening van hem, waarvan hij deze heerlijke

naam droeg, was een levend schilderij van deHeere Messias, en het werk van de verzoening,door het offer en slachtoffer van Zijn doendeen lijdende gehoorzaamheid, waarbij de Heerehem hier tot zijn bemoediging en versterkingwilde bepalen.

Hoewel deze beide benamingen genoegkonden schijnen om Josua aan zichzelf te doendenken - toch voegt de Heere er nog eennieuwe bepaling, zeggende: Josua, gijhogepriester, %;! (attah), GIJ.

Dit gebeurt voornamelijk om twee redenen.(1) Eerst wil de Heere hem daardoor te binnenbrengen dat hij de voorgaande opwekking omtoe te horen, en de volgende Evangelischeverklaringen, voor allen en boven allen opzichzelf moest toepassen. Want, hoewel hij eenbegenadigde hogepriester was, toch warenopwekkingen en bemoedigingen voor hem nietminder, maar soms meer nodig dan voor degewone godzaligen. (2) Ten tweede was dezebijzondere toepassing op zichzelf voor Josuaook zeer bezwaarlijk. Want q moest hij alshogepriester het opzicht op anderen hebben, enalle opwekkingen hen nauwkeurig proberen toete passen, hoe gemakkelijk kon het dangebeuren dat hij van zichzelf afzag? qq Hangt deoefening van een levend geloof niet af vannatuurlijke schranderheid, letterlijke kennis ofgeleerdheid, maar van de krachtdadige werkingvan de Geest van het geloof, dan was het voorJosua niet gemakkelijker, maar in zeker opzichtmoeilijker zo’n geloof te oefenen, dan voor deoverige minste begenadigden. Werkt de HeiligeGeest in het hart van de allereenvoudigste, danis de oefening van het geloof voor hem evengemakkelijk als voor de voornaamstehogepriester. Houdt de Geest van het geloof

Page 114: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10114

Zijn werkingen in, dan is de levende oefeningvan het echte geloof voor de grootste engeleerdste man in de kerk even onhandzaamals voor de gewone en ongeleerde. Ja eengeleerde en schrandere man kan sommigezwarigheden in de oefening van een levendgeloof ontmoeten, waaraan een eenvoudigezozeer niet bloot staat. qqq Was Josuahogepriester, dan waren zijn zonden dan ookonverschoonlijker dan de zonden van anderen.En hij stond aan meer beschuldigingen enaanvechtingen bloot dan gewonere godzaligen.Daarom moest het geloof dat de Messias voorhem in het bijzonder zou komen, ook voor hembezwaarlijker vallen. Hieruit kan men zien dathet niet zonder reden was, toen de Heere hemzo nadrukkelijk aansprak: Josua, gijhogepriester, GIJ.

§6. Gelijk de inhoud van het Evangelie voorde grootste mannen in de kerk evennoodzakelijk is als voor de minsten, zo hebbende minsten even zo’n wettig aandeel daaraanals de grootsten. Hierom richtte de Heere Zijntaal ook tot ZIJN VRIENDEN, DIE VOOR ZIJN

AANGEZICHT ZATEN.§7. EEN VRIEND, medegenoot, 39 (ree),

betekent in het algemeen iemand die op onseen nauwe betrekking heeft, en in het bijzondervolgens de eerste oorsprong van het woord,iemand die zo’n betrekking op ons heeft, als hetene schaap op het andere van diezelfdeherder, weide en kooi.

Deze naam wordt hier toegeëigend, nietalleen aan Josua’s vrienden en ambtgenoten,maar ook aan alle overigen in Israël, die warezaligmakende genade deelachtig waren. Wantwat van deze vrienden van Josua gezegdwordt, dat zij voor zijn aangezicht zaten, eenwonderteken waren, dat de Heere Messiasvoor hen zou komen, is op alle begenadigden inIsraël toepasselijk. De Heere bedoelde door ditgezicht niet alleen de bloedvrienden enambtgenoten van Josua, maar ook alle treurigekinderen van Sion te vertroosten.

Alle begenadigde konden met recht de naamvan Josua’s vrienden dragen. Hetzij wij op hetalgemene gebruik van dit woord, hetzij wij opde bijzondere oorsprong ervan letten.

Ze waren door verscheidene banden vanbetrekking zeer nauw aan Josua verbonden.(1) Ze waren met Josua uit dezelfde stamvadervoortgesproten, bewoonden hetzelfde land datde Heere aan de vaders beloofd had, enhadden dezelfde lotgevallen van burgerlijkevoorrechten en tegenslagen met elkaargemeenschappelijk. (2) Maar hun geestelijke

betrekking was nog nauwer. q In het algemeenhadden ze allen eenzelfde soort hart en weg.Dezelfde Geest van overtuiging had hen allengeestelijk arm gemaakt. Zowel de grote Josuaals alle anderen bevonden zich en beleden datze een arm volk waren, dat niet andersgeholpen kon worden dan door de Naam vande Heere. Ze werden door dezelfde Geest vanhet geloof in de nood tot het aangezicht van deEngel geleid. Zij allen droegen dezelfdeklederen des heils, en de mantel dergerechtigheid van de Heere Messias. qq Hierbijkwam nog een bijzondere betrekking vanvriendschap die de begenadigden op Josua alshogepriester hadden. Josua bracht voor henmenig offer. Hij breidde zijn hart en handen inzegeningen vaak over hen uit. Hij diende henzeer aangename onderrichtingen, besturingen,vermaningen en vertroostingen toe. Het één enander was voor hen vaak tot aangename zegengeweest. Hierdoor waren hun zielen aanweerskanten in de nauwste vriendschapoprecht aan elkaar verbonden, ja ineengesmolten.

Ze waren allen ellendige schapen, die metelkaar de Heere Messias tot een Herder vande zielen hadden. Ze werden door dezelfdegeestelijke weide bij het leven behouden.

Uit deze betrekking ontstond een allernauwsteverbintenis van vriendschap. (1) Daaruit werdin hun zielen een oprechte liefde geboren, diede band van de volmaaktheid is. Hierdoorwerden hun harten samengevoegd om inelkaars geestelijke hoedanigheden een innigwelgevallen te nemen, en het onderling welzijnnaar vermogen te bevorderen. (2) Als schapenin gezelschap, van één herder, kudde en weidemochten zij ook graag tot onderlinge stichtingmet elkaar omgaan.

§8. Zo’n betrekking hadden ze niet op allemensen. De wereld ziet hen aan als hunvijanden, Joh. 15:18,19. Het behandelt henkwalijk, Hebr. 11:25,36,37. Het heeft van heneen afkeer als van uitvaagsel en afschrapsel, 1Kor. 4:13. Maar zij waren vrienden van Josua.UW vrienden, zegt de Heere.

§9. Het gevolg van deze nauwe betrekkingwas dat zij met hem ook graag omgingen. Hetwaren zijn vrienden, DIE VOOR ZIJN

AANGEZICHT ZATEN.De spreekwijze voor iemands aangezicht te

zitten betekent in het algemeen bij iemandtegenwoordig te zijn, in het bijzonder bij iemandonderwijs, raad en bestuur te zoeken. Ezech.33:31, en zij komen tot u, gelijk het volkpleegt te komen, en zitten voor uw

Page 115: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 115

aangezicht als Mijn volk, en horen uwwoorden. Ezech. 8:1, als ik in mijn huis zat,en de oudsten van Juda voor mijnaangezicht zaten.

Op deze wijze zaten dan ook degodvruchtigen voor het aangezicht van Josua.

Ze bevonden zich in zijn tegenwoordigheid enonderhielden met hem een vriendelijke omgang.De koning David vond in de omgang met degodzaligen zoveel aangenaamheid, dat hij hetals een grote weldaad van de Vader der lichtenafsmeekte, Ps. 119:79, laat hen tot mij keren,die U vrezen, en die Uw getuigenissenkennen.

Ze zaten in het bijzonder voor zijn aangezichtom nodig onderwijs, bestuur en troost uit zijnmond te horen. (1) Hij was priester: zijnlippen moesten de wetenschap bewaren. Ende godzaligen moesten uit zijn mond de wetzoeken, omdat hij een engel des Heerenwas, Mal. 2:7. (2) Buiten twijfel zaten ze voorzijn aangezicht nu ook om van Josua te horenwat de Heere aan zijn ziel gedaan had. Hij wasin bijzondere aanvechtingen en benauwdhedengeweest. De Heere had hem een ongemeenheerlijke uitkomst geschonken. Hij wasevengoed als Petrus naderhand, verplicht dezegrote weldaad tot nut en versterking van zijnbroeders en vrienden aan te wenden, Luk.22:32. Temeer omdat de Heere die weg in hetbijzonder daartoe met hem gehouden had, dathij een toonbeeld van vergevende genade vooranderen tot vertroosting zou zijn. Hij had dannaar alle waarschijnlijkheid onder zijn vriendenlaten verspreiden dat de Heere aan hem watbijzonders gedaan had, en hij had hen latennodigen om tot hem te komen. Dit was bij degrote heiligen van oude dagen wel meergebruikelijk. De grote Job had, na zijnzonderlinge uitreddingen, een bijeenkomst vangodzalige bloedvrienden en andere bekendegodvruchtigen, in zijn huis belegd, om metelkaar van de wegen van de Heere tehandelen, Job 42:11. De koning David nodigdeallen die God vreesden om tot hem te komen entoe te horen, omdat hij vertellen wilde wat deHeere aan zijn ziel gedaan had, Ps. 66:16. Hetwas Paulus en de andere apostelen zeer eigen,hetgeen zij gezien en ondervonden hadden aananderen te verkondigen, opdat zij met hengemeenschap zouden hebben, 1 Joh. 1:3. Zohad Josua zijn vrienden ook voor zijn aangezichtlaten komen om met hen van zijn ontmoetingentot hun bestuur en troost te spreken. Ze zatendan ook voor zijn aangezicht om met

bedaardheid, verwondering en een aandoenlijkgenoegen te horen.

Zulk zitten voor Josua’s aangezicht plachtendie vrienden meermalen met genoegen te doen.Ze maakten er een gewoonte van, want zewaren .*":*% (hajoshvim), zitters voor zijnaangezicht.

§10. Hoe onaangenaam en verachtelijk zulkegezelschappen in de ogen van de gerustewereldlingen zijn mochten, toch neemt deHeere er genoegen in. Hij voegt hier Josua metzijn vrienden door het woordje EN samen, omhen te verzekeren dat zij met elkaar devrienden van de Heere waren, die zich devolgende heerlijke beloftenissen gerust mochtentoeëigenen.

§11. Maar dit was wegens de overgeblevenongelovigheid zo gemakkelijk niet te doen alssommigen wel denken zouden. Ze haddendaartoe een bijzondere opwekking nodig:HOORT NU TOE.

HOREN betekent in de Heilige Bladen devoorgestelde zaken nauwkeurig op te merken,te verstaan en te betrachten. Jes. 28:23, merktop en hoort mijn rede! Spr. 4:10, hoor, mijnzoon! en neem mijn redenen aan.

De zaak die dit godzalig gezelschap horenzou, wordt in het volgende aangetekend, nl. datzij een wonderteken waren en dat de Knechtvan de Heere, de Spruite, zou komen, enz.

Zo verheven en zalig deze zaken waren, zoijverig moesten ze zijn daarnaar te horen. (1)Ze moesten hun aandacht van andere zakenaftrekken en op deze dierbare waarhedenbedaard proberen te vestigen. (2) Ze moestentoezien dat ze die onderscheiden inzagen enmet het hart als zeker geloofden. (3) Zemoesten er een bedaard gebruik van maken,om met verwondering de genade die aan henbewezen was te erkennen, hoewel zij het nietbegrijpen konden; en om zich op de HeereMessias te verlaten hoewel ze geenwaardigheid in zichzelf bezaten.

Was dit horen in een levende oefeningbezwaarlijk, het was echter nodig enbetamelijk. De Heere gebiedt het, zeggende:hoort toe. (1) Het eigenwijs, laag enwantrouwend ongeloof is voor die verheven enhemelse waarheden, die het niet doorgrondenkan, onvatbaar. En het wil ons vaak wijs makendat men er niet naar horen moet, omdat men ingevaar kon komen van al te gemakkelijk gerustte worden. (2) Maar de Heere gebiedt dat zeniet naar zulk ongelovig gepieker, maar naarHem zouden horen.

Page 116: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10116

§12. Zo ernstig deze vermaning is, zovriendelijk is hij ook. Hoort NU, of TOCH, toe.

Het woord !1 (na), door nu overgezet, komtaf van %!1 (na-ah), hij is schoon enaangenaam. Het is een woord van strelendeaanhaling, van dezelfde kracht als diespreekwijze in onze taal: ah lieve toch!

Zo geeft de Heere door dit woord hier tekennen (1) Zijn Goddelijke toegenegenheid enliefde jegens Josua en zijn vrienden. (2) Zijnernstige gezindheid dat zij toch horen mochten.(3) Zijn voorzorg dat zij door geen hardegedachten van Zijn goedheid hun hart mochtensluiten.

§13. Het moet gewis iets gewichtigs zijn, totde bedaarde overweging waarvan de HeereZelf zo ernstig en vriendelijk vermaant. Zogewichtig zijn deze beide stukken. (1) Eerst datzij een wonderteken waren, (2) en dan dekomst van de Messias als de betamelijke wegwaarlangs de Heere Zijn wonderlijke genadeaan hen verheerlijken kon.

§14. Het eerst wordt zo voorgedragen:WANT ZIJ ZIJN EEN WONDERTEKEN.

De Hebreeuwse woorden %/% ;5&/ *:1!*, (ki anshee mofeet hemah), kan mengevoeglijk zo overzetten: dat u bent mensenvan het wonder.

§15. De wonderlijke personen aan welke deHeere Zijn wonderlijke genade groot hadgemaakt en nog verder zou verheerlijken,worden in de grondtaal door het woord %/%(hemah) aangewezen.

Onze overzetters hebben dat woord door zijvertaald. Maar hier in deze plaats zou men het,zeker zo gevoeglijk, door ulieden kunnenoverzetten1.

Het zijn diezelfde die de Heere hadaangesproken, Josua en zijn vrienden.

§16. Waren deze boven anderen met genadebevoorrecht - het was echter niet om hunwaardigheid. Want zij waren in zichzelfaangemerkt gelijk alle anderen, ellendigeMENSEN..*:1! (anashiem), mensen, heeft zijn

oorsprong van een woord dat zwak, ellendigen ziek zijn betekent.

De begenadigden zijn niet alleen voor, maarook na hun bekering ellendige, zwakke enzieke mensen, die naar ziel en lichaam aan

1 Grote letterkundigen hebben al voor langaangemerkt dat men de woorden !&% (hoe) en %/%(hemah) niet alleen bij woorden van de derdepersoon, maar ook van de eerste en tweede voegenkan. Men ziet dit duidelijk genoeg in Zef. 2:12.

allerhande ellenden onderhevig zijn. Ze zijn eenellendig en arm volk, Zef. 3:12, des Heerenellendigen, Jes. 49:13, de hoop Zijnerellendigen, Ps. 74:19.

Dit houdt de Heere hen hier tot hunbemoediging voor. Hij kent hen als ellendigemensen. Hij heeft hen niet hoger aangemerkttoen Hij hen aanzag. Ze zijn Hem in het geheelniet uit de hand gevallen. En Zijn genadebewijst Hij aan hen als ellendige mensen. Ditpleegt de Heere Zijn kinderen meermalen voorogen te stellen tot hun bemoediging. Ezech.34:31, gij nu, o Mijn schapen, schapenMijner weide! gij zijt mensen; maar Ik benuw God, spreekt de Heere HEERE. Ps.103:14, want Hij weet, wat maaksel wij zijn,gedachtig zijnde, dat wij stof zijn.

§17. De wereld pleegt van deze lieden tezeggen: “het zijn wonderlijke mensen”.Hoewel het door die uitdrukking zijn afkerigheiden verachting openbaart, profeteert het tochonwetend met Kajafas, en zegt een zekerewaarheid. Want de Heere Zelf herinnert henhier dat zij mensen van het WONDER waren.

Een wonder of wonderteken is een maakselvan de Goddelijke almacht, dat in de gewoneloop en de krachten van de natuur zijn grondniet heeft, en daaruit niet begrepen enverklaard kan worden. Het gaat al het begripvan de mensen te boven, en trekt hun aandachten verwondering tot zich. Zulke wondertekenswaren het, wanneer de Heere het water uit derotssteen haalde, de zon op het woord vanJosua deed stilstaan, en de doden levendmaakte. Zulke wonderen had Hij in een grootaantal aan Zijn volk gedaan, 1 Kron. 16:12.

De Heere had zo’n wonder niet alleen in detegenwoordigheid van Josua en zijn vriendenverricht, maar Hij had hen zelf tot eenwonderteken gemaakt.

Hier wordt dan (1) niet geleerd dat zijvoorbeelden van de Heere Messias waren.Want het woord ;5&/ (mofeet) heeft diebetekenis nergens. (2) Maar zij hadden zulkehoedanigheden, eigenschappen enontmoetingen, die eigenlijke wonderen waren.Zo’n wonder was David geweest, Ps. 71:6,7,op U heb ik gesteund van den buik aan;van mijner moeders ingewand aan zijt Gijmijn Uithelper; mijn lof is geduriglijk vanU. Ik ben velen als een wonder geweest;doch Gij zijt mijn sterke Toevlucht. Zozouden de Messias en Zijn leerlingen zijn, Jes.8:18, ziet, ik en de kinderen, die mij deHEERE gegeven heeft, zijn tot tekenen en

Page 117: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 117

tot wonderen in Israël, van den HEERE derheirscharen, Die op den berg Sion woont.

Josua en zijn vrienden waren zulke zeldzamewondertekens, deels ten aanzien van dieeigenschappen die de bovennatuurlijke krachtvan de genade in hen gewerkt had, deels tenaanzien van die zonderlinge ontmoetingen diezij gehad hadden.

Men bespeurde in die mensen eenwonderlijke verandering. Zij maakten zichvan God, zichzelf en de weg van het levengeheel andere gedachten, dan zij van te vorengedaan hadden. Hun genegenheden waren tenenenmale wonderbaarlijk omgekeerd. Wat henvroeger een lust was geweest, was hen nu toteen ondraaglijke last geworden. En wat henvroeger een zware last was geweest, was hennu in een aangename lust veranderd. Menhoorde hen van wonderlijke zaken, die anderenniet verstaan konden, wonderbaarlijk spreken.Men zag dat mensen van verschillende staat,gematigdheden en levenswijze, in het wezenvan de weg van het leven, wonderlijkovereenstemden en aan elkaar kleefden.

Hun ervaringen en ontmoetingen waren ookmet recht wonderlijk. Wie kon het begrijpen datmensen, die uit hun verloren staat verlost, uithet vuur van het verderf gerukt, en gezaligdwaren, nog over zoveel ellenden klaagden?Nog onder vuile klederen zuchtten, de satanaan hun rechterhand hadden, en zo treurig enmoedeloos daar neer zaten? Men moest zeerverwonderd staan wanneer men opmerkt datde beschuldigers van die mensen, die deallerrechtmatigste beschuldigingen tegen heninbrachten, door God werden veroordeeld, enzij daarentegen met de uiterste vriendelijkheidwerden aangehaald. Het ging het begrip teboven dat die mensen zo snel van hun vuileklederen ontdaan waren en in ruimewisselklederen zo vrolijk daarheen liepen, enhun nare klachten in een juichende blijdschapveranderden. Dat zij uit zoveel en zulke grotegevaren zo spoedig en onverwacht werdengeholpen. Dat uit de dikste duisternissen hethelderste licht te voorschijn kwam. Dat wathun verderf onvermijdelijk scheen teveroorzaken, tot heil van hun zielen en lichamendienen moest. Wat de zonde, wereld en satanaanwendden om hen de moed te benemen, enin het geloof te verhinderen, moestmedewerken dat hun gerechtigheid, geloof enmoed zoveel te heerlijker en krachtiger aan dedag kwamen. En dat zij als gelouterd goudglanzend uit de smeltkroes kwamen, wanneermen dacht dat ze als een dor brandhout zouden

verbranden. Het was een onbegrijpelijk wonderdat de Heere Zijn onveranderlijke liefde opzulke ellendige vestigde, aanhoudend, zondermoe te worden. Dat Hij zulke, en geen andere,verkoos om Zijn lof op aarde te vertellen. Endat Hij door deze Zijn heilige tempel wilde latenherstellen. Ze waren niet alleen een wonderwegens hun ontmoetingen in dit leven, maarook in die dag wanneer de Heere zalgekomen zijn, om verheerlijkt te worden inZijn heiligen, en wonderbaar te worden inallen, die geloven, 2 Thess. 1:10.

Alle genoemde eigenschappen enontmoetingen mogen de naam van een wonderin volle nadruk dragen. (1) Ze waren gegrond,niet in enige natuurlijke oorzaken, maar in deondoorgrondelijke verborgenheid van deDrieëenheid, in de borgtocht van de Zoon en inZijn volkomen voldoening, en in debovennatuurlijke werking van de onafhankelijkeen algenoegzame genadekracht van God. (2)Geen eindig verstand kon de manier hoe ditgebeurd is, eigenlijk begrijpen en oplossen. (3)Alle geschapen vernuften moeten hierover inverwondering verbaasd staan, en wanneer zijrecht oordelen, zeggen: dit is van den HEEREgeschied, en het is wonderlijk in onze ogen,Ps. 118:23.

Zo’n onbegrijpelijk wonder was dit zeldzaamgezelschap (1) niet alleen in de ogen van dewereld, (2) maar ook in hun eigen ogen.

De wereld (1) begrijpt van deze dingen niets,en roept vaak uit: “het zijn wonderlijke mensen.Men moet zich verwonderen hoe die lieden hetzo hebben”. (2) Het krijgt over deze dingen weleens een onderlinge twist. Het gaat hier vaakals in de zaak van Christus, waarvan in Joh.7:12 wordt aangetekend: en er was veelgemurmels van Hem onder de scharen.Sommigen zeiden: Hij is goed; en anderenzeiden: Neen, maar Hij verleidt de schare.En vs. 43, er werd dan tweedracht onder deschare, om Zijnentwil. (3) De wereld die ditniet begrijpt, ergert zich aan hen als aan eenwonderteken dat weersproken wordt. Zijworden, zowel als hun Hoofd, gezet tot een valen opstanding veler in Israël, en tot eenteken, dat wedersproken zal worden, Luk.2:34. Want wat deze sekte aangaat, ons isbekend, dat zij overal tegengesprokenwordt, Hand. 28:22.

En hoewel de godzaligen die dingen zelfondervonden, toch waren ze in hun eigen ogenook een wonder. (1) Ze konden het niet rechtbegrijpen, en ze betuigden, terwijl ze van hunondervindingen spraken, “het was mij

Page 118: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10118

wonderlijk, de kennis is mij te wonderbaar,zij is hoog, ik kan er niet bij”, Ps. 139:6. (2)De kinderen van God kan wel eentwijfelmoedigheid overvallen, of ze het zich ookmisschien zonder grond verbeelden, omdat hetvoor hen zo groot en onbegrijpelijk is. Zelfs indie dag, wanneer de Heere zal komen omverheerlijkt te worden in Zijn heiligen, enwonderbaar te worden in allen die geloven,zullen zij in hun eigen ogen een wonder zijn, 2Thess. 1:10.

§18. Die van Gods verheven weg en volkrecht wil denken moet dit goed begrijpen, dat zijeen onbegrijpelijk wonder zijn. Hierom wordtdit stuk, als het eerste dat men nauwkeurigmoest opmerken, hier voorgedragen. Hoort nutoe, WANT zij zijn een wonderteken.

Het woord *, (ki), want, (1) is niet alleen eenredengevend woord, dat want betekent. Maarhet wordt ook, zoals het Griekse woord ÓJ4(hoti), gebruikt als een teken dat wat volgt deinhoud van de rede is, waarvan men spreekt,1 Kon. 1:13. Men gebruikt het ook om dezekerheid van een zaak aan te duiden, en kanhet dan door gewis en zeker overzetten, 1Sam. 14:39,44. (2) Deze laatste betekenissenkomen hier voornamelijk te pas. q Dit, dat zijeen wonderteken waren, was de zaak die zijmoesten opmerken. Hoort toch toe! En watmoesten ze horen? Dat zij een wondertekenwaren. Men slaat dit stuk vaak over, enverbeeldt zich dat men zijn weg begrijpenmoest. Dit blijkt uit die spoedige moedeloosheid,wanneer men niet ziet hoe onze reddingmogelijk is. Het was dan vooral nodig dat zijopmerkten dat zij mensen van het wonderwaren, van wie de eigenschappen enontmoetingen niet in natuurlijke oorzaken lagen,maar in Gods oneindige wonderkracht engenade gegrond zijn. Daarom kunnen ze echten voorspoedig zijn, hoewel de wereld dietegenspreekt en men zelf niet kan zien hoe hetmogelijk is. qq En hoe minder zij er vanbegrepen, zoveel te zekerder was het dat zijmensen van het wonder waren.

§19. Het is zelfs uit de natuur kennelijk dat deoneindige God dingen kan doen die een eindigschepsel niet begrijpen kan. Maar de natuurkan ons geen zekerheid geven dat God Zijnalgenoegzaamheid aan verdorven endoemschuldige zondaren, op een betamelijkewijze, zonder de krenking van Zijnvolmaaktheden, kan en wil ten koste leggen tothun zaligheid. Maar dienaangaande vindt menin de openbaring een duidelijk en zeker

bescheid. WANT, zegt de Heere, ZIET! IK ZAL

MIJN KNECHT, DE SPRUITE, DOEN KOMEN.§20. Omdat de Heere hier van de enige grond

melding maakt, waarop al Zijn volmaakthedenongeschonden konden blijven in het bewijzenvan Zijn genade aan ellendige zondaren, en eenarme zondaar de genade van God alsbetamelijk geloven kan, daarom laat Hij metreden het woordje ZIET! voorafgaan, om vande verhevenheid ervan, zijn gewicht enzekerheid direct een indruk te geven, en toteen bedaarde overweging op te wekken. Wantde zaak waarvan Hij spreekt, dat Zijn Knecht,de Spruite zou komen (1) is van hetallergrootste gewicht en aanbelang. Het is eenheldere spiegel waarin al Gods volmaakthedenveel duidelijker en verhevener gezien kunnenworden dan in het gehele samenstel van hemelen aarde, met alles wat daar in en op is. Het isde enige grond waarop een arme zondaar vanzijn zaligheid en heerlijkheid verzekerd engetroost kan zijn. Het is de voornaamstespringbron van een tere godzaligheid. (2) Hetgaat het begrip en de verwachting van hetvlees te boven. (3) Toch was het zo volkomenzeker, alsof men die reeds met de ogen konzien. (4) Josua en zijn vrienden moesten dan diegewichtige, verheven en zekere zaaknauwkeurig opmerken, goed verstaan, vastgeloven en als een kostbare schat zorgvuldigbewaren in de zin van de gedachten van hunharten.

§21. Zo’n opmerking en omhelzing verdiendedie zalige belofte van de komst van de Messias.IK, zegt de Heere, ZAL MIJN KNECHT DE

SPRUITE DOEN KOMEN.§22. Deze KNECHT VAN DE EEUWIGE

VADER, is de Heere Messias, de eeuwige,eniggeboren Zoon van God, Die de menselijkenatuur op aarde moest aannemen. Ik behoefdeze waarheid hier niet te bewijzen. Desamenhang, en andere Godsspraken, als diemet deze vergeleken zijn, stellen dit stuk zozeerbuiten alle tegenspraak, dat de blinde Joden hetwel konden tasten dat hier de Heere Messiasbedoeld werd.

Maar hoe kan aan de Zoon van God, Die hetafschijnsel is van des Vaders heerlijkheid enhet uitgedrukte beeld van Zijn zelfstandigheid,de naam van Knecht van de Vader gegevenworden? Dit gebeurt zeer gevoeglijk metopzicht op Zijn Middelaarsambt. (1) Deeeuwige Vader, Die men om zo te spreken alshet eerste Beginsel van alle werken naar buitenmag aanmerken, heeft van eeuwigheid ZijnZoon verordend om Zijn wil aangaande de

Page 119: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 119

verlossing van Zijn volk ten uitvoer te brengen,Jes. 42:1-4. (2) De Zoon heeft vrijwillig op Zichgenomen deze genadige wil van de Vader tevolbrengen, Ps. 40:8,9. (3) Op deze grond zoude Zoon, als de Knecht van de Vader,gehoorzaam worden tot de dood van het kruis,en om al de geboden in plaats van hetuitverkoren volk te gehoorzamen.

§23. Om de vleselijke begrippen, die deaardsgezinde Joden van deze Knecht van deVader maken, tegen te gaan, wordt Hij naderbeschreven als de SPRUITE.

Een spruit, (/7 (tsemach), betekenteigenlijk een teer gewas of telgje dat uit deaarde of uit een wortel geleidelijk voortkomt envrucht draagt1.

Dit zinnebeeld kan hier de Heere Messias inZijn komst in de wereld naar het levenuitbeelden. (1) Gelijk een spruit uit de aarde ofuit een wortel voortkomt, zo zou Hij ook eenmens uit de mensen zijn, Jes. 11:1. (2) Eenspruit is teer, gering en onaanzienlijk. DeMessias zou ook geen uiterlijke heerlijkheid inZijn komst vertonen. Jes. 53:2,3. Want Hij isals een rijsje voor Zijn aangezichtopgeschoten, en als een wortel uit een dorreaarde; Hij had geen gedaante nochheerlijkheid, enz. (3) Hij zou toch als eenrijsje gaandeweg opgroeien en openbaarworden als die heerlijke Boom des levens,

1 Het woord waarvan ons zijn afkomstheeft, betekent eigenlijk hervoorschijnen,tevoorschijn komen. Men kan het gebruiken, en vande zon of een ander lichtend lichaam, dat tevoorschijn komt, en van spruiten en scheuten, dieuit de aarde, wortel of stam voor de dag komen.

Daarom zou ons woord twee zaken kunnenbetekenen. Òf een opgaande glans, gelijk de LXXhet doorgaans overzetten. Òf een opkomende spruiten scheut. Beide betekenissen passen op de HeereMessias. Hij is de opgang uit de hoogte, Luk. 1:78.Hij is het afschijnsel van des Vaders heerlijkheid enhet uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid, Hebr.1:3, waar de Syrische vertaler ditzelfde woord,

gebruikt. Hij is ook een Spruit en een RijsjeJes. 11:1; Jes. 53:2. Maar hier op deze plaats schijntniet zozeer op een opkomende glans, zoalssommigen denken, alswel op een opkomende spruitgezinspeeld te worden. Want q de Heilige Bladengebruiken ons grondwoord doorgaans van spruitenen scheuten. qq De Heere Messias wordt meermalenonder het zinnebeeld van een boom, wijnstok enspruit, die uitspruiten voorgesteld. qqq Op Zijnnederige komst in de wereld schijnt het zinnebeeldvan een tere spruit beter te passen dan van eenopkomende glans. Zie Jes. 53:2,3.

waaraan de heerlijkste vruchten vangerechtigheid en zaligheid groeien zouden. Jes.11:1, want er zal een Rijsje voortkomen uitden afgehouwen tronk van Isai, en eenScheut uit zijn wortelen zal Vruchtvoortbrengen. Openb. 22:2, de boom deslevens, voortbrengende twaalf vruchten,van maand tot maand gevende zijne vrucht;en de bladeren des booms waren totgenezing der heidenen.

Zeer gepast was ook deze benaming hier opdeze plaats. Het herinnerde aan de ene kantdat de Heere Messias in Zijn komst in dewereld zeer gering zou zijn, om geen vleselijkebevattingen van Hem te maken. En aan deandere kant, dat Hij een vruchtbare oorzaakvan alle genadegoederen, als een spruit dievrucht brengt, zou zijn.

§24. Zo aangenaam deze vruchten zijn, zoaangenaam moest ook deze belofte zijn, die deHeere hier doet, zeggend: IK ZAL hem DOENKOMEN.

De Messias zou de menselijke natuuraannemen, en daardoor vrijwillig in de wereldkomen, om het welbehagen van de Vader uit tevoeren, en verloren zondaars zalig te maken,Ps. 40:8,9.

Dit zou gebeuren naar de wil, en het gebod,en in de Naam van de Vader, Die Hem zoudoen komen en uitzenden, Gal. 4:4.

§25. En deze troostrijke toezegging wasopnieuw een gewichtige waarheid, waar zij hunaandacht op moesten vestigen en waarnaar zemoesten luisteren. Hoort toch toe! Zegt deHeere, *, (ki), want, of DAT IK ZEKER MijnKnecht, de Spruite zal doen komen. Hoegroot en onbegrijpelijk deze waarheid, dat GodZijn Zoon als een Knecht en Spruit zou zendenom dienstknechten van de zonden te verlossen,ook mocht zijn -. Het was echter zeker enmoest noodzakelijk worden opgemerkt en alseen getrouw woord worden aangenomen,zouden zij met grond denken dat de heilige enrechtvaardige God de wonderen van Zijngenade aan hen op een betamelijke wijze konen wilde grootmaken.

§26. Immers die beide stukken waar zij naarhoren moesten, dat zij een wonderteken waren,en dat de Knecht van de Heere, de Spruite, zoukomen, dienden tot bevestiging van dievergevende genade, die de Heere aan Josuabewezen had, en aan hem en zijn vrienden nogbewijzen wilde.

Konden zij het niet begrijpen hoe debeschuldiger van Josua, niettegenstaande zijnrechtmatige beschuldigingen, zo streng werd

Page 120: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10120

afgewezen -. Hoe Josua, hoewel hij met vuilekleren voor de Engel stond, zo genadig werdaangenomen, van zijn vuile klederen werdontdaan en met wisselklederen versierd werd,en zo vaardig en moedig daarheen liep -.Waren zij bekommerd of het niet misschien eenlichtvaardige verbeelding was omdat de zaak zogroot en onbegrijpelijk was -. Ze moesten maaropmerken dat zij mensen van het wonderwaren, die zulke eigenschappen enontmoetingen hebben die eigenlijke wonderenzijn, boven de waardigheid, krachten en hetbegrip van de mensen. Dan zou hunellendigheid, de grootheid en onbegrijpelijkheidvan de genade hen in hun geloof daaromtrentzo gemakkelijk niet schudden, maar veeleerbevestigen.

Konden ze niet begrijpen hoe een heilige enrechtvaardige God met ellendige, krachtelozeen schuldige zondaars zodanig kon en wildehandelen, zonder de luister van Zijnvolmaaktheden te verdonkeren, dan moesten zemaar aanmerken dat Hij Zijn Knecht, deSpruite, zou doen komen. Daaruit konen zezien dat de Heere het betamelijk kon, en ookwilde doen. (1) Hij kon het doen, omdat ZijnKnecht, de Spruite, zou komen om aan Zijngerechtigheid te voldoen en een eeuwigegerechtigheid aan te brengen, Dan. 9:24; Jes.45:24; Jer. 23:6. (2) En hierin lag ook eenallerduidelijkst bewijs dat Hij het ook wildedoen. Want spaarde Hij Zijn Eigen Zoon niet,en gaf Hij Die zo gewillig voor hen over, danmochten ze verzekerd zijn dat Hij met Hem ookalle dingen hen zou schenken, Rom. 8:32; 2Kor. 1:20.

§27. En dit diende niet alleen tot debevestiging van Josua, maar ook totbemoediging en vertroosting van al detreurige kinderen van Sion. (1) Wat hier Josuaoverkomen was, mochten allen die zijnvrienden waren en eenzelfde hart en weg methem hadden, zich vrijmoedig toeëigenen. Wantde Heere spreekt hen uitdrukkelijk ook aan, envermaant hen daartoe. (2) Ze waren ookmensen van het wonder, en de Heere Messiaszou ook voor hen komen. Daarom mochten zemaar gerust hopen dat de Heere hun zondenvergeven zou, en de tempel onder zulkeellendigen zou laten bouwen en bewaren,hoewel zij het onwaardig waren en niet rechtbegrijpen konden.

§28. Wat de Heere hier van de komst van deHeere Messias beloofde, is ook op de rechtetijd en plaats in Jezus van Nazareth vervuld.Die is als de Knecht van de Vader in de wereld

gekomen, en geworden onder de wet, opdat hijhen die onder de wet waren verlossen zou, Gal.4:4,5. Hij heeft de gestaltenis van eendienstknecht aangenomen, en is gehoorzaamgeworden tot de dood, ja de dood des kruises,Filip. 2:7,8. Hij is de ware Wijnstok, Joh. 15:1;de Boom des levens, Die van maand tot maandZijn vrucht geeft, Wiens bladeren zijn totgenezing van de heidenen, Openb. 22:2.

§29. Hier ontmoeten wij opnieuw zekerebeginsels waaruit wij nieuwe en zekereaanmerkingen tot onze nuttigheid kunnenafleiden.

I. Toen de Heere de zaligeEvangeliegronden wilde voordragen, lietHij deze opwekking voorafgaan: HOORT

TOCH TOE!/. Wij besluiten hieruit (1) dat het werken

met het Evangelie zo gemakkelijk niet is alsvelen zich verbeelden. De natuur is daar zoonvatbaar voor, dat zelfs Gods kinderenbijzondere opwekkingen nodig hebben om daarbedaard naar te luisteren. (2) Het is echternodig, en aan God behaaglijk, dat men hetnauwkeurig opmerkt, omdat de Heere Zelf zovriendelijk nodigt. Ah! Hoor toch toe!

//. Het is een verschrikkelijkeongehoorzaamheid aan God wanneer menniet gelovig acht neemt op de wonderen die deHeere in Zijn kinderen werkt, door deverlossing die in de Messias is. Want de Heeregebiedt dat men daar naar horen zal. (1)Onbegenadigden maken zich aan zo’nongehoorzaamheid schuldig, uit vijandschap.Horen zij in openbare redevoeringen ofbijzondere samenspraken, melding maken vanhet wonderlijke dat in Gods kinderen is, dan ishen dat zeer onaangenaam. Ze sluiten hun orenen harten. Sommigen bladeren in een boek,tellen de ruiten in de glazen, of denken watanders, om hun aandacht daarvan af tetrekken. (2) Gods kinderen kunnen ook weleens ongehoorzaam aan de Heere zijn, uitvrees dat ze zich bedriegen mochten. Zedenken wel eens in zware moedeloosheden enduisternissen, “de wonderen die God aan Zijnvolk bewijst, zijn voor mij toch al te hoog. Als ikdaar bedaard naar luisterde mocht ik ze mijlichtvaardig toeëigenen. Het zal daarom hetbeste zijn dat ik wat anders denk.” Maar hoeschoon die schijn die zij voorwenden ook mochtzijn, het is in de grond een strafwaardigeongehoorzaamheid, omdat de Heere henvermaant, ah lieve, hoor toch toe!

II. Voor Josua was ook nog eenbijzondere nadrukkelijke opwekking nodig

Page 121: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 121

om van de Evangeliegronden en vrijmoedigen gelovig gebruik voor zichzelf te maken.De Heere sprak hem aan: JOSUA, GIJ

HOGEPRIESTER, GIJ./. Het is dan een grove dwaling wanneer

men zich verbeeldt dat geleerde mannen enverstandige leraars zich, door hun geleerdheiden verstand, zelf bij geestelijke dingengemakkelijker dan anderen kunnen bepalen, endaarmee werken tot hun bemoediging. Ach!Zulke mensen hebben, evengoed als deallereenvoudigste, voorkomende,medewerkende en achtervolgende genadenodig, als ze van enige waarheid een levendigen geestelijk gebruik voor zichzelf makenzullen. Omdat zij aan vele verzoekingen enaftrekkingen bloot staan, waar vele anderenniets van weten, zijn voor hen boven veleanderen bijzondere opwekkingen enbewerkingen noodzakelijk. Onderscheiden lichtin waarheden en de gestadige behandelingdaarvan, kunnen wel gezegende middelen zijnom voor vele misvattingen bewaard te worden,waarmee anderen die daarin donker zijn, zichzonder oorzaak kwellen. Maar men kan er ookaan wennen en er in blijven hangen, als deHeere daaronder niet werkt. Wat voor krachtkunnen de allergepaste middelen toch op hetgemoed doen, als de Heere door Zijn bijzonderetoepassende kracht daaronder niet werkt?

//. Meent iemand dat hij zich door zijngeleerdheid, kennis en wijsheid zelf kanopwekken, besturen en helpen, en bevindt hijniet dat hij evengoed als de allerminste,voorkomende en opwekkende genade nodigheeft, dan mag hij over zichzelf welachterdochtig worden. Hij mag dan wel toezienof zijn werkzaamheden niet maar dodenatuurlijke bespiegelingen zijn, die hij zelf dooreigen natuurlijke krachten veroorzaken kan, endie van geestelijke levendige geloofsoefeningenwezenlijk verschillen. Want de allergrootste enheiligste mannen in Gods kerk hebben in alletijden ondervonden en beleden dat zij boven hunnatuurlijke geleerdheid en de beginsels vanware zaligmakende genade, wegensveelvuldige verzoekingen en duisternis, nogbijzondere voorkomende opwekkingen nodighadden, als zij van het Evangelie zo’n levendiggebruik zouden maken dat zij de kracht entroost daarvan aan hun zielen ondervonden.Josua was buiten alle twijfel een geleerd,verstandig en godzalig hogepriester. Hij hadzoëven de bijzondere vergevende genadelevendig en vers ondervonden. Toch was hetvoor hem nodig om bij de volgende

Evangeliegronden levendig bepaald te worden,dat de Heere hem bijzonder aanspraak: hoortnu toe Josua, gij hogepriester, gij.

III. De Heere beschrijft hier de godzaligenALS VRIENDEN VAN JOSUA, DIE VOOR ZIJN

AANGEZICHT ZITTEN./. De aanzienlijkste en voornaamste, en de

allergeringste onder de godzaligen, zijn elkaarsechte vrienden. Ze hebben wat het wezenaangaat één soort hart en weg. Ze zijn nauwaan elkaar verbonden. Ze gaan ook, wanneerze goed gesteld zijn, als oprechte vriendengraag met elkaar om. Ze verhalen aan elkaar,en horen het ook graag, wat de Heere aan hunziel gedaan heeft.

//. U, die dit leest, legt uw ziel eens bij dezewaarheid neer. Overdenkt eens wie uw bestevrienden op de wereld zijn, met welke u bestoverweg kunt, en voor wiens aangezicht gij hetliefst mag zitten. (1) Zijn die Josua’s, die uiteigen ervaring melden kunnen hoe zij tot deEngel des Heeren kwamen, daar beschuldigden verdedigd werden, van vuile klederenontdaan, en met de reine wisselklederen van degerechtigheid van de Messias bekleed werden -. Die van deze dingen graag spreken en horen,zijn die en hun medegenoten, zeg ik, ook uwechte vrienden? Hebt u met hen één soort harten weg? Bent u aan hen in ongeveinsde liefdeverbonden? Zit u graag voor hun aangezichtenen hoort u met genoegen vertellen wat deHeere aan hun ziel gedaan heeft? (2) Of bent uin uw ogen al te hoog van staat en aanzien, alte geleerd en verstandig, dan dat u met zulkemensen een gemeenzame vriendschap zoudtonderhouden? Schijnt u hun hart en weg al telaag en treuzelachtig te zijn? Mag u voor hunaangezichten niet graag zitten en ook hunsamenspraken niet horen? Ergert u zich aan deoefening van hun geestelijke vriendschap, ensmaadt u het? Beklaaglijke toestand! Hoe zoudtu het dan maken wanneer u eeuwig in zo’ngezelschap zijn moest? In waarheid, u bent danvijanden van David, Josua, Paulus en allebegenadigden die net zo bestonden als diemensen die uw vrienden niet zijn. U bentvijanden van God, Die deze lieden Zijn vriendennoemt, Jak. 2:23. U zoudt het in de hemel nietgoed verduren kunnen. (3) Misschien zegt u,“ik mag met zulke mensen wel omgaan. Ik maghun spreken wel horen. Ik heb er achting vooren verdedig het wanneer anderen hen willenlasteren. Ik weet niet anders of ik ben ook eengoede vriend van hen.” Maar er zijn ookschijnvrienden, die vrienden voor het oog enniet in het hart zijn. Er zijn ook bijwoners die

Page 122: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10122

geen medeburgers zijn, Ef. 2:19, die wel voorhet aangezicht van de profeten zitten, als Godsvolk pleegt te doen, hun woorden horen, maargeen ondervinding ervan hebben, Ezech. 33:31.Zoudt u ook zo’n vriend voor het oog, eenschijnvriend zijn? Hebt u met hen eenzelfdesoort weg en hart, en gaan diezelfde geestelijkedingen in uw gemoed ook zo om? Misschienspreekt u ook wel eens wat vanomstandigheden, maar hebt het niet het liefstdat men aan het innigste van de geestelijkearmoede, en de oefening van het geloof en vande godzaligheid toekomt, wanneer uw hart zichafscheid. Of kunt u daarvan ook nog in hetalgemeen wat spreken? Zegt uw hart eensrechtuit, ontbreekt het u niet aan de eigenondervinding van deze dingen? Is het zo, dan isuw vriendschap maar een gemaaktevriendschap, waar de rechte gronden van eenechte en bestendige vriendschap niet gevondenworden. (4) Wie zijn toch uw echte vrienden,voor het aangezicht van welke u met eenongedwongen genoegen kunt zitten, en vanwelke de samenspraken u aangenaam zijn omte horen? Zijn het ook ontuchtige, wulpse,dartele, hovaardige, pronk- en praalzuchtigemensen, gierigaards, achterklappers, lasteraarsen dergelijke? Of zijn het de fatsoenlijke,aanzienlijke, rijke, geleerde en wijze mensen indeze wereld, die wel niet aan grovebuitensporigheden van uitspattendegoddeloosheden schuldig staan, geen openbarespotters met de Godsdienst zijn, maar degodzaligheid ook niet al te nauwkeurig zoeken,en geen oprechten vrienden zijn van dieJosua’s, die van de bevindelijke oefeningen vande geestelijke armoede, van het levende geloof,en van de nauwgezette godzaligheid weten enspreken? (5) Of bent u een vriend naar demode, die vaardig en mild is in het doen vanhoge betuigingen van vriendschap, hoewel hetin het hart zo ruim niet staat als de mond en hetgezicht getuigt? Wilt u een vriend van iedereen,van de wereld en Gods volk tegelijk zijn? Uwstaat is zeer ellendig. Want Jakobus leert ons,zo wie dan een vriend der wereld wil zijn,die wordt een vijand van God gesteld, Jak.4:4. (6) Bent u in uw ziel op goede grondenverzekerd dat zij die uw vrienden zijn, ook Godtot hun Vriend hebben? Durft u de dood daaropin te wachten? Hebt u vaste gronden waarop uwensen durft, bij uw vrienden, waar u nu hetliefste mee omgaat, ook in de eeuwigheid temogen zijn? Bedenkt u goed.

///. Is men een echte vriend van Godskinderen, en heeft men met hen hetzelfde soort

hart en weg, (1) dan mag men dat wel bekendmaken zonder zich daarover te schamen,hoewel fatsoenlijke wereldlingen zich mochtenschamen hen onder hun verre neven te tellen.Schaamt de Zoon van God Zich niet hen Zijnvrienden, ja broeders te noemen, waarom zoudtu, ellendige, zich dan schamen hen als uwvrienden openlijk te belijden? (2) Onderhoudtuw vriendschap zorgvuldig. Probeert metelkaar als vrienden, vriendelijk, toegevend,medelijdend en oprecht om te gaan. Vermijdtalles wat uw vriendschap probeert te verstoren.Wacht u voor eigenwijsheid, achterdocht,eigenbelang, hovaardigheid, meesterachtigheid,afgunst, en dergelijke woelingen van deverdorvenheden, die de vriendschap proberente verstoren en tussen broeders krakelen in tewerpen. (3) Ga zeer voorzichtig met de wereldom. De bescheidenste lieden van deze wereldzijn, ten aanzien van uw geestelijke staat, uwvrienden niet, hoewel zij met hun mond groteliefkozingen maken. Ze letten op uw gebreken.En als ze er enige vinden, zullen ze hun eigenzielen, de zaak van God, en uzelf groot nadeeldaarmee proberen te doen. Ziet dan hoe gijvoorzichtiglijk wandelt, niet als onwijzen maarals wijzen.

IV. De Heere doet hier de belofte aanJosua EN zijn vrienden.

Als iemand een oprechte vriend van Godskinderen is, uit dit beginsel dat hij één soort vanhart en weg met hen heeft, die mag zichzelfvoor een begenadigde houden, en verzekerdzijn dat al Gods beloften hem ook toekomen.Want, wij weten, dat wij overgegaan zijn uitden dood in het leven, dewijl wij debroeders liefhebben, 1 Joh. 3:14.

V. De Heere vermaant nauwkeurig aan temerken dat Josua en zijn vrienden MENSEN

VAN HET WONDER waren./. Men hoeft zich dan niet te verwonderen

dat natuurlijke mensen, die de dingen die van deGeest Gods zijn niet begrijpen, van degodzaligen uitroepen: “het zijn wonderlijkemensen. We kunnen het niet begrijpen dat zijhet zo wonderlijk hebben”. De zaak van degodzaligen wordt door zo’n uitroepen entegenspreken niet verdacht gemaakt, maarintegendeel bevestigd. Want God Zelf geeft alseen eigenschap van Zijn kinderen op dat zijmensen van het wonder zijn, en een teken datweersproken zal worden.

//. Werd dit door vele godzaligen opgemerkt,dan zouden ze van veel zwarigheden ontdaanworden. Sommigen twijfelen aan hungenadestaat, omdat zij het niet onderscheiden

Page 123: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 123

begrijpen kunnen hoe het toegegaan is dat hunhart veranderd werd, en omdat zij de grondwaarom en waardoor God aan zulke ellendigenZijn barmhartigheid bewijzen zou, in zichzelfniet hebben. Ze kunnen niet geloven dat hungebreken, de verzoekingen van de satan, dekruisen en tegenheden in de wereld, en deverbergingen van Gods aangezicht zullenmedewerken tot hun nut. Want ze kunnen nietbegrijpen hoe dat mogelijk is en gebeuren kan.Ze durven niet te verwachten dat zulkedwazen, krachtelozen en trouwelozen door alleverzoekingen veilig zullen heenkomen, en tothet einde toe bestendig blijven. Want de grondvan die mogelijkheid is niet in hen, en ook nietin enig schepsel te vinden, en ze begrijpen hetniet en kunnen het niet vooruitzien. Maar als zemaar eenvoudig geloofden dat zij mensen vanhet wonder waren, dan zouden al dezezwarigheden vervallen. En het zou tot hunbevestiging dienen, wanneer zij de grond vanhun eigenschappen, genade, verlossingen enbewaringen niet in zichzelf hebben, of begrijpenkunnen. Want, hadden ze die grond in zichzelf,en konden zij het alles begrijpen, dan waren zeimmers geen mensen van het wonder, en geenechte kinderen van God. Wordt u dan,godzalige, door de satan, de wereld en hetongeloof voorgeworpen: “door dieomstandigheden zult u nooit heen komen. Datkan tot uw nut niet meewerken, want wie kanhet begrijpen, dat zoiets mogelijk is?” Wordt udit voorgeworpen, zeg ik, antwoordt dan: “Godskinderen zijn kinderen van het wonder. Is hetbij mij onmogelijk - bij God zijn alle dingenmogelijk.”

///. Hoewel het boven en tegen alle wettenvan de natuur schijnt te zijn dat een zondaar,die dood is in zonden en misdaden, levend zouworden en wedergeboren worden, dan magtoch een bekommerde zondaar denken dat hetzeer goed gebeuren kan. Want alle herborenmensen zijn mensen van het wonder. Kan menhet niet begrijpen - het is geen wonder omdatalle wonderen onbegrijpelijk zijn. Kunt u hetbegrijpen hoe het eerste licht uit de duisterniskwam? Hoe die schone wereld uit dieverwarde eerste klomp werd voortgebracht?Hoe het water uit de rotssteen vloeien kon? Enhoe door één woord, “Ik wil wordt gereinigd”,de verdorven sappen in het lichaam van demelaatsen veranderden? Toch is het door Godswonderkracht gebeurd.

VI. Zouden Josua en zijn vrienden debetamelijkheid van de wondergenade dieaan hen bewezen was, inzien en zich daarop

verlaten, dan moesten ze de grond daarvan,DE KOMST VAN DE KNECHT VAN DE HEERE,DE SPRUITE, gelovig opmerken.

/. Als een zondaar de Messias niet kent, kanhij geen betamelijke gedachten van dezaligmakende genade van God maken. Begeerthij dat God hem de zonden vergeeft en in Zijngemeenschap aanneemt, zonder de kennis enhet geloof van de voldoening van Christus, danbegeert hij dat God zijn gerechtigheid enheiligheid, dat is, Zichzelf ten enenmaleverloochent.

//. Die van hun zonden en Godsrechtvaardigheid levendig overtuigd zijn, kunnennergens een vaste grond van hoop vinden,waarop ze zich met een gerust gewetenverlaten kunnen, als ze van de komst vanChristus in de wereld en van ZijnMiddelaarsambt onkundig zijn. God is welalmachtig, genadig en barmhartig, maar dezevolmaaktheden zijn ook heilig en rechtvaardig.En men kan zich daarop niet verlaten als mengeen weg weet waardoor aan de gerechtigheidvan God genoeg geschiedt. Op goedemeningen, bewegingen, aandoeningen,begeerten, gebeden en tranen, kan men zichook niet verlaten. Want echt goede dingen zijnin geen zondaar die onkundig van Christus is,omdat hij zonder de kennis van Christus, Godals het hoogste Goed niet kennen of beminnenkan. En alle aandoeningen, begeerten, gebedenen tranen, die uit geen geloof en liefde vloeien,zijn niet goed maar kwaad in de ogen van deHeere. En hoewel hij iets goeds in zich hebbenkon, toch kan hij zich daarop van Gods genadeniet verzekeren, omdat het geen gerechtigheidkan zijn die voor God bestaat.

///. Maar heeft iemand kennis aan Christus -. Is hij door een levend geloof in dezevruchtbare Spruite ingelijfd en één plant metHem geworden, dan heeft hij in Christus grondgenoeg om zich van Gods genade en liefdejegens Hem te verzekeren. Want hierin is deliefde Gods jegens ons geopenbaard, datGod Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeftin de wereld, opdat wij zouden leven doorHem, 1 Joh. 4:9. Heeft men geen gerechtigheidin zichzelf - Hij is de Knecht van de Heere, Diedoor Zijn volmaakte gehoorzaamheid eeneeuwige gerechtigheid heeft aangebracht, endie aan ons om niet wil schenken als ons eigen.Is men in zichzelf een wilde en onvruchtbareboom - door een gelovige inenting in dezevruchtbare Spruit zal men ook toebereid kunnenworden om, hoewel in dit leven onvolmaakte,

Page 124: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10124

toch oprechte vruchten van dankbaarheid te dragen.

5.8. Zacharia 3:9

Want ziet, aangaande dien steen, welken Ik gelegd heb voor het aangezicht vanJosua, op dien enen steen zullen zeven ogen wezen; ziet, Ik zal zijn graveerselgraveren, spreekt de HEERE der heirscharen, en Ik zal de ongerechtigheid dezeslands op één dag wegnemen.

§1. Deze woorden (1) tonen ons degenoegzaamheid van de Heere Messias,waarop men zich volkomen mag verlaten.Want q alle uitverkorenen hebben hun geloof enhoop op Hem alleen gevestigd, in alle tijden, qqen Hij zou, toen Hij door lijden volmaakt was,de ongerechtigheid volkomen wegnemen. (2)Ze strekken q tot bevestiging van de genade dieaan Josua en zijn vrienden was bewezen, qq endus ook tot vertroosting van hen die onder hunzonden ongetroost waren.

§2. Twee zaken meldt de Heere derheirscharen hier van de Messias Die komenzou. (1) Eerst, dat Hij alleen het genoegzaamen bestendig Voorwerp van het geloof en dehoop van alle uitverkorenen is. (2) Daarna datHij daartoe ook zeer gepast en bekwaam is,omdat de Heere der heirscharen Hem doorlijden zou volmaken, met dat gevolg dat deongerechtigheid op één dag weggenomenwerd.

§3. Josua en zijn vrienden mochten met eenvolkomen vertrouwen hun hoop op de HeereMessias bouwen, aangezien ook alleuitverkorenen van alle tijden hun geloof en hoopop Hem vestigden, wat de Heere in het eerstegedeelte van dit vers betuigt. Hier vindt men(1) eerst een nadrukkelijke beschrijving van deHeere Messias, als zeer gepast voor Josua, (2)dan een verzekering dat alle uitverkorenen inalle tijden op Hem alleen starogen.

§4. De Heere stelt het eerste zo voor: WANT

ZIET! AANGAANDE DIEN STEEN, WELKEN IK

GELEGD HEB VOOR HET AANGEZICHT VAN

JOSUA.§5. Hier wordt het woordje ZIET! van de

nadrukkelijke betekenis waarvan wij bij vs. 8,§20, breder gesproken hebben, opnieuw voorafgezonden.

De Heere heeft gewichtige redenen waaromHij dat woordje ziet! zo vaak herhaalt. (1)Want zulke opwekkingen tot een gelovigeopmerking worden snel vergeten en hetongeloof weet door duizenden soorten wegenhet aandachtig oog van de troostelijke

Evangeliewaarheden weer spoedig af tetrekken; waarom het door nieuwe opwekkingendaarop moet gehouden, of opnieuwteruggebracht worden. (2) Alle bijzonderhedenvan het Evangelie hebben zo’n gewicht ennuttigheid dat ze niet genoeg kunnen wordenaangeprezen.

§6. Immers, de Heere wilde hier spreken vandie kostelijke STEEN, Die aan God en aan allendie geloven dierbaar is.

De toespeling is hier op een grote vastegrondsteen, waarop men een groot en heerlijkgebouw veilig kan optrekken. Jes. 28:16, ziet,Ik leg een grondsteen in Sion, eenbeproefden steen, een kostelijkenhoeksteen, die wel vast gegrondvest is; wiegelooft, die zal niet haasten.

Men kan hier door deze steen niemand dan deHeere Messias verstaan. (1) De Heilige Geeststelt hem meermalen onder dit zinnebeeld voor.Ps. 118:22; Ef. 2:20,21; 1 Petr. 2:7. (2) Watvan deze steen gezegd wordt, dat er zevenogen op zouden zijn, dat de Heere zijngraveersel zou graveren, en dat daardoor deongerechtigheid zou worden weggenomen, kanaan niemand worden toegeëigend dan aan deHeere Messias, in Wie gerechtigheden ensterkte zijn, tot Wie men komen moet. (3) VanHem was ook in het 8e vers, als de grond vande zaligheid, melding gemaakt.

Daar was Hij onder het zinnebeeld van eenKnecht en Spruit voorgesteld. Hier wordt eenander zinnebeeld, van een kostelijkegrondsteen gebruikt, om zijn eigenschappenlevendig uit te beelden. Want in dealgenoegzame Heere Messias is zo’n volheidvan heerlijkheid en gepaste genoegzaamheid,dat allerlei schepsels te hulp geroepen wordenom door hun eigenschappen Hem af teschilderen en aan te prijzen. Hiertoe is hetzinnebeeld van een grondsteen ook zeer gepast.(1) De Heere Messias bezit, als eenonbeweeglijke Grondsteen, een eeuwige,onwankelbare gerechtigheid en sterkte, Jes.45:24. (2) Het gehele Koninkrijk der hemelen is

Page 125: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 125

op Hem gebouwd. De eeuwige Vader heeftHem tot een grond van het eeuwig voornemenvan Zijn genade gelegd, Ef. 1:4. Alleuitverkorenen die de heerlijke stad van Godzouden uitmaken, zijn reeds in de eeuwigevrederaad op Hem gelegd en aan Hemgegeven. Alle beloften die de Heere aan Zijnvolk gedaan heeft, zijn in Hem gegrond, 2 Kor.1:20. Alle arme zondaars mogen hun ellendigezielen en lichamen, met alle noden, schulden enkrachteloosheden op Hem laten neerzakken, enhun hoop van zaligheid op Hem veilig gronden.Deze Steen kan het alles dragen. Al legt mennog zoveel op Hem, Hij zal daarvan niet zinkenen niet bewogen worden. En niemand hoeft tevrezen dat hij beschaamd zal worden, als hijzichzelf en zijn noden door een levend geloof opHem neerzet. Van Hem wordt uitgeroepen,Jes. 26:4, vertrouwt op den HEERE tot in dereeuwigheid; want in den Heere HEERE iseen eeuwige rotssteen. Jes. 28:16, Ziet, Ik legeen grondsteen in Sion, een beproefdensteen, een kostelijken hoeksteen, die welvast gegrondvest is; wie gelooft, die zal niethaasten, namelijk met beschaamdheidweghaasten.

§7. Op zo’n vaste Grondsteen mocht Josuazich veilig neerzetten. Temeer omdat de HeereZelf Hem VOOR HET AANGEZICHT VAN

JOSUA GELEGD HAD.Deze spreekwijze zinspeelt op iemand die een

grondsteen voor iemands aangezicht legt, dat hijdaar iets op bouwt.

Hier betekent het die genadedaad van God,waardoor Hij de Heere Messias als de Grondvan zaligheid en hoop aan Josua bekendmaakte, en hem krachtig riep om door eenlevend geloof op Hem te bouwen en tevertrouwen.

Dit gebeurde deels uitwendig en deelsinwendig. Uitwendig legde de Heere die steenvoor het aangezicht van Josua. Deels toen degrond van de tempel voor zijn aangezichtgelegd werd, die een voorbeeld van de enigeGrondsteen en Hoeksteen Christus was, enHem bij Josua in gedachten kon brengen. Deelsdoor de voorzegging, vs. 8, hoort nu toe: Ikzal Mijn Knecht de Spruite doen komen. (1)Inwendig werd die steen voor Zijn aangezichtgelegd door de krachtdadige bewerking van deGeest, waardoor zijn hart geopend werd en deduisternissen van voor zijn aangezichtverdreven werden, zodat hij die Steenonderscheiden door het geloof kon zien, enverzekerd zijn dat hij vrijheid daarop te bouwen.

Immers, de Heere Zelf had die steen daartoevoor zijn aangezicht gelegd, en volgens dekracht van het woord, *;;1 (natati), gegeven.Hij mocht het dan veilig doen omdat de Heeredie steen gelegd had. Hij mocht hetvrijmoedig doen, hoewel hij geen waardigheidbezat, omdat de Heere die steen voor zijnaangezicht uit genade gegeven had.

§8. Hij mocht hier in des te meervrijmoedigheid gebruiken, omdat alle gelovigenvan alle tijden daarin met hem overeenstemden,dat zij op deze Steen, als de enige Grond vanhun zaligheid zagen. Want OP DIE ENE STEEN,zegt de Heere, ZULLEN ZEVEN OGEN WEZEN.

§9. Het schijnt met de mening van de Heerehet meest en het eenvoudigst overeen te komendat men door de OGEN die op deze steen zijn,de ogen van de gelovigen verstaat1. Doch het

1 Hoewel ik in het geheel geen genoegen vind in hetaanhalen van verschillende gevoelens, en het makenvan letterkundige aanmerkingen over de HeiligeSchriften, die niet tot verklaring en ook niet totbevestiging van de rechte mening van de Geestdienen, maar alleen zijn ingericht om te tonen datmen zulke zaken ook weet - toch kan ik niet nalatenenige verklaringen over deze plaats, die eenwaarschijnlijke en stichtelijke zin opleveren, hier bijte voegen. Alleen met dit oogmerk dat men in derechte mening van de Heere meer bevestigd magworden.

Het woord oog, 0*3 (ajin), betekent eigenlijk eenfontein, maar oneigenlijk een oog.

Sommige grote mannen blijven bij de eerstebetekenis van een fontein, en zetten deze plaats zoover: op die ene steen zullen zeven fonteinen zijn,want Ik zal zijn opening openen en deongerechtigheid van dit land op één dagwegnemen. Met toespeling op de rotssteen die in dewoestijn geslagen werd, dat er water uit vloeide,waardoor de dorst gelest en de vuiligheidweggenomen kon worden, Num. 20:11. En zo zoudeze plaats met Zach. 13:1 gelijkluidend zijn. Ikbeken dat deze verklaring zeer zinrijk, troostelijk entegen het oogwit van deze Godsspraak in het geheelniet strijdig is. Toch schijnt men hier bij de gewoneoverzetting van ogen te moeten blijven. Want q hetwoord .*1*3 (enajim), in het tweevoud, betekentaltijd ogen en nergens fonteinen. qq Het komt hierook beter met het voorgaande overeen, omdat diesteen voor het aangezicht van Josua, en dus voorzijn ogen gelegd was, om erop te zien. qqq Vanfonteinen wordt beter gezegd dat ze in de steen daner op, -3 (al), -! (el), te zijn; wat de ogentoegeëigend wordt, Ps. 32:8; Ps. 33:18. qqqq %(&;5(pitoechah) vindt men nergens van de opening vaneen fontein, maar wel van de ingraving van eeninsnijding gebruikt.

Blijft men bij de betekenis van ogen, dan is devraag of hier op ogen, die in de steen, als een

Page 126: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10126

zijn geen lichamelijke, maar geestelijke ogenvan het gemoed. Omdat men door de ogenverscheiden aandoeningen en werkzaamhedenvan de ziel naar buiten kan openbaren, daaromworden aan de ziel in een oneigenlijke zin ookgeestelijke ogen toegeschreven. (1) Daar zijnogen van het geloof, waardoor men de HeereMessias als de betamelijke Grond van zaligheidaanschouwt, Joh. 6:40. (2) Er zijn ogen vanliefde, van begeerten en van hoop, waardoormen op de Heere Messias ziet, om een innigwelgevallen in Hem te nemen, van Hem hulpen heil te smeken en te verwachten, 2 Kron.20:12; Hand. 3:5. (3) Daar zijn tenslotte ookogen van dienstwillige gehoorzaamheid,waardoor men op de Heere Messias ziet om

onderwerp, of op de steen, als een voorwerp zijn,bedoeld wordt.

Sommigen kiezen het eerste en verstaan door dieogen de wijsheid en voorzorg van de HeereMessias, voor Zijn kerk. Maar dit schijnt ook nietgevoeglijk te geschieden. Want q dan moest menzich in het zinnebeeld een grondsteen verbeelden,waarop ogen waren, die het gebouw dat eropgetimmerd was, beschouwen konden. qq Dat waar deogen op, ìò, ìà, zijn, betekent in de HeiligeSchriften niet een onderwerp waar ogen in zijn, maareen voorwerp waarop de ogen gevestigd zijn, Ps.32:8; Ps. 33:18. Anderen denken daarom liever aande ogen van de Vader, Die in liefde en genoegen opdeze steen gevestigd zouden zijn. Maar dit schijntde rechte mening ook niet te zijn. Want q als deVader van Zijn ogen had willen spreken, zou Hijbuiten twijfel gezegd hebben: “Mijn ogen zullen opHem zijn”, gelijk Hij zegt: “Ik zal Zijn graveerselgraveren”. qq Die verklaring komt ook niet zeergepast met het oogwit en de samenhang van dezeGodsspraak overeen. qqq Uit wat men in hoofdst. 4:10leest, kan men het niet bewijzen. Want die zeven, diedaar de ogen van de Heere genaamd worden, zijnniet deze zeven ogen die op deze steen zijn, maar diezeven lampen waarvan in het 2e vers van dathoofdstuk gesproken was. Daar zijn het ogen die hetgehele land doortrekken, maar hier die op die Steengevestigd zijn.

Het is daarom allereenvoudigst dat men hier denktaan de ogen van de gelovigen, die door een levendeoefening van het geloof op die Steen gevestigd zijn.Want q dit komt met de stijl van de Heilige Schriftenovereen, dat de gelovigen worden voorgesteld alshun ogen op de Messias vestigend, 2 Kron. 20:12;Jes. 45:22; Joh. 6:40. qq Het hangt met hetvoorgaande goed samen. Want die steen was voorhet aangezicht van Josua gelegd. Doch niet alleenJosua, maar ook alle gelovigen zouden de ogen opHem vestigen. qqq En zo was dit zeer bekwaam omJosua in de oefening van het geloof te versterken,en komt zo met het oogwit zeer goed overeen.

Zijn wil, wenk en welbehagen te vernemen, Ps.123:2.

Men moet hier deze geestelijke ogen samenvatten, omdat men het ene oog niet goed op deHeere Messias vestigen kan, of de andereworden ook tot Hem getrokken. Want hetgeloof is door de liefde werkzaam in de hoop,en een vrijwillige gehoorzaamheid, Gal. 5:6.

§10. Niet alleen Josua, maar ook alleuitverkorenen van alle tijden zouden op dieSteen de ogen vestigen. Op die ene Steenzullen ZEVEN ogen wezen.

Het getal van zeven, als een bijzonder getalaangemerkt, heeft zijn oorsprong van deschepping, toen de Heere in zes dagen dewereld schiep en op de zevende van Zijn werkrustte, waaruit de eerste tijdkring van een weekontstaan is.

Omdat nu zeven dagen een gehele volle weekuitmaken, zo gebruikt men het zevental òf vanzaken die volkomen zijn, Ps. 12:7, òf van degehele tijdkring waarvan gesproken wordt, òfook van dingen die in het algemeen veel in getalzijn, en vaak herhaald worden, Gen. 4:15; Lev.26:18; Ps. 119:164, vergeleken met Ps. 34:1,2.

Daarom kunnen zeven ogen hier betekenen(1) in het algemeen, vele ogen. Want elkebegenadigde vestigt meer dan één oog op deHeere Messias. Hij staroogt op Hem met ogenvan geloof, met ogen van liefde, van hoop, envan gehoorzaamheid. Hij ziet zo op Hem inverscheidene gelegenheden, op verscheidenetijden, met gedurige herhaling. Er is ook eenontelbare veelheid van gelovigen, die hun ogentot Hem richten. (2) In het bijzonder kan menhier door zeven ogen bepaald verstaan, al deogen q van het gehele lichaam van deuitverkoren menigte, qq van de gehele tijd,waarin de Heere Messias als de Grondsteenvan de zaligheid wordt voorgesteld, dat is, vanhet begin van de wereld tot zijn einde, Hebr.13:8.

§11. Hoe veel en verscheiden deze ogen ookzijn mogen, ze lopen toch in deze Grondsteenals hun gemeenschappelijk middelpunt endoelwit samen. Want ze ZIJN OP Hem.

Dit beeldt ons uit de werkzaamheden vangeloof, liefde, hoop en onderwerping, die deuitverkoren gelovigen omtrent deze steenoefenen.

Wanneer uitverkoren zondaars hun gevaaronder het oog krijgen, en met overtuiging inziendat ze geen grond van gerechtigheid en kracht,waarop men zich verlaten kan, in zichzelfhebben, maar met ontelbare zonden, schuldenen banden geladen zijn, dan worden ze uit

Page 127: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 127

zichzelf uitgedreven om uit te zien of ze eenweg van ontkoming buiten zich ontdekkenmochten. Daar opent de Heere hen de ogen,dat ze die Grondsteen gewaar worden, Die Hijvoor hun aangezicht gelegd heeft door deverkondiging van het Evangelie, zeggend:gewisselijk, in dien HEERE zijngerechtigheden en sterkte; tot Hem zal menkomen, Jes. 45:24.

Dan worden de ogen van het schepselafgetrokken en op deze Rotssteen des heilsgevestigd. (1) Ze starogen op Hem met deogen van het geloof, om dat heerlijke, zalige engepaste dat in Hem is, op te merken. q Daarontdekken ze de gehele heerlijkheid van God,die in deze Grondsteen op het allerlevendigstewordt vertoond, Zijn ondoorgrondelijke wijsheid,vlekkeloze heiligheid, onkrenkbarerechtvaardigheid, onnaspeurlijke enonafhankelijke genade, barmhartigheid entrouw, 2 Kor. 4:6. qq Daar bemerken ze dieallergepaste, genoegzame wijsheid van deMiddelaar, gerechtigheid, sterkte en verlossing,die in Hem voor arme zondaren bereid is, Jes.45:24; 1 Kor. 1:30. qqq Dan beschouwen ze eensoude zaken met een nieuw licht en genoegen.Dan worden ze weer wat nieuws gewaar, datzij tevoren nog niet hadden opgemerkt. (2) Zevestigen op Hem de ogen van een hartelijkverlangen naar Zijn gemeenschap en verlossingvan schuld en zonde, 2 Kron. 20:12. (3) Ze zienop Hem met ogen van liefde en nemen eeninnig genoegen in alles wat aan Hem is, Hoogl.5:16. (4) Op Hem slaan ze de ogen van hoop,zeggende: ik zal uitzien naar den HEERE, ikzal wachten op den God mijns heils; mijnGod zal mij horen, Mich. 7:7. (5) De ogen vaneen vrijwillige gehoorzaamheid staan ook opdeze Heere gevestigd, om te vernemen wat Hijwil dat zij doen zullen, gelijk het oog van eendienstknecht op zijn heer geslagen is om op zijnwelbehagen en wenk te letten.

Hoewel dus, wat het wezen van de zaakaangaat, alle ogen op dezelfde wijze op Hemgevestigd zijn - men ontdekt hier echter eenaangename verscheidenheid ten aanzien van deomstandigheden. Dan zijn het eens tranendeogen die op Hem zien, druipend òf van tereaandoeningen over de zonden, waardoor menzulke diepe insnijdingen in die steen veroorzaaktheeft, òf van innige blijdschap over dat grootgeluk dat men deze Grondsteen in het ooggekregen heeft. Dan staan de ogen eens opHem vrolijk en helder, in de teerste liefde. Daneens stijf en opgetogen van verwondering.Deze ziet op Hem met ogen die onderscheiden,

scherp en gedurig zien. Genen hebben eenzwak gezicht, lopende ogen die wat donkerderzien, en toch zo goed zij kunnen op Hemgeslagen zijn.

In de grondtaal is de spreekwijze afgebroken,en klinkt eigenlijk zo: op een steen zeven ogen,zonder het woord zijn of zullen zijn daarbij tevoegen. Hoewel dit naar de aard van deHebreeuwse taal vaak gebeurt, toch is dat hierin deze plaats zeer gevoeglijk, omdat het nietgenoeg was hier een tijd, van het verleden oftegenwoordige of toekomende te noemen, maaral die tijden hier aangevuld moeten worden.Want (1) in alle tijden, zowel de verleden alstegenwoordige en toekomende, zijn de ogenvan de uitverkorenen op Hem geslagen. Hebr.13:8. (2) De ware begenadigden vergenoegenzich ook niet met eenmaal het oog op Hem tevestigen. Ze hebben het in de verleden tijdgedaan. Ze kunnen het in de tegenwoordigeniet laten. En ze zullen het in de toekomendeook gedurig moeten doen. Hoewel de Heeremet opzicht op de dadelijke en levendigeoefening wel eens uit het oog kan raken -echter met opzicht op de hebbelijkheid blijft Hijin het oog en in het hart wonen, Ef. 3:17. Enzodra zij bedaard worden is het antwoord vanPetrus: Heere, tot Wien zullen wijheengaan? Gij hebt de woorden deseeuwigen levens, Joh. 6:68, weer gereed.

§12. Hoewel al deze ogen ten aanzien vanhun onderwerpen, tijden en omstandighedenzeer verscheiden zijn, toch zijn ze op hetnauwste samen verenigd; omdat zij allen op dieENE Steen samenkomen.

Er is maar één zodanige Grondsteen. Hand.4:12, Joh. 14:6.

Die is alleen voor allen genoegzaam. Hij kanvolkomen zaligmaken allen die door Hem totGod gaan, Hebr. 7:25.

Niemand van hen kan of begeert een anderfundament te leggen, 1 Kor. 3:11. Ze zien allenop één Steen. Dit was voorheen zeer levendiguitgebeeld door Cherubim die op hetverzoendeksel stonden, en beide daarop zagen1.

1 Men stelt doorgaans dat de Cherubim op debondskist de heilige engelen afgebeeld zoudenhebben. Maar wanneer men de zaak wat dieperoverdenkt, schijnt het wel zo gevoeglijk te zijn datmen ze aanmerkt als een uitbeelding van degelovigen van het Oude en Nieuwe Testament.Want de Cherubim waren uit hetzelfde goud met hetverzoendeksel gemaakt, en daarmee op het nauwsteverenigd. En ze stonden er op als op hun grond vanvastigheid, en vestigden hun ogen daarop. Men kandeze dingen niet gevoeglijk op de engelen, maar zeer

Page 128: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10128

§13. En volkomen veilig mochten allezondaars op Hem alleen als de Grond van deverzoening en zaligheid zien, omdat de Vader(1) Hem door lijden zou heiligen (2) endaardoor de ongerechtigheid van het landwegnemen.

§14. Dat de Heere de Messias door lijden zouheiligen (1) wordt eerst voorgesteld (2) en danbevestigd.

§15. Het voorstel luidt: ZIET! IK ZAL ZIJN

GRAVEERSEL GRAVEREN.Het woordje ZIET! wordt hier weer vooraf

gezonden om diezelfde reden die wij bovenmeer dan eens hebben aangewezen. Zie overdit het 9e vers, §5.

Immers, de Heere zou iets zeldzaams, van hetallergrootste gewicht en nuttigheid, verrichten.HET GRAVEERSEL van die steen graveren.

Het graveersel, %(&;5 (pitoechah), betekenteigenlijk een insnijding, ingraving in eensteen, zoals het werk van een zegelsnijding,Exod. 28:11,21,36.

De toespeling schijnt te zijn op de gewoontevan de ouden, die in de voornaamste grond- enhoekstenen, die in rotsige landen, niet zoals bijons in de grond, maar erop gelegd werden engezien konden worden, allerlei loofwerk enbloemen lieten insnijden en houwen, om zedaardoor sieraad bij te zetten. Of die in diegrond- en hoekstenen enige voegen lietenhouwen, waarin de andere stenen, die zijdaarop bouwden, dicht en vast sluiten mochten.

Omdat die steen een zinnebeeld van de HeereMessias is, zoals we boven hebben gezien, zovolgt dat men door dit graveersel iets verstaanmoet dat in de Heere Messias plaats heeft. (1)In het algemeen moet dit graveersel zo ietsbetekenen, dat Hem niet natuurlijk eigen is,maar van buiten wordt aangedaan, gelijk deinsnijdingen in een steen. Dit werd door debestelling van God de Vader in Hem door eenscherpe insnijding veroorzaakt. Het maakteHem sierlijk en aangenaam in de ogen vanbedaarde aanschouwers. En het had dewegneming van de ongerechtigheid van hetland tot een zalig gevolg. (2) Hierdoor wordenwij vanzelf geleid tot dat zware lijden, dat deMessias in Zijn lichaam en ziel zou ondergaan,om een gepaste Zaligmaker van Zijn volk tezijn, Hebr. 2:10. Immers daardoor q zijn diepeen smartelijke insnijdingen in Zijn lichaam en

gepast op de gelovigen van het Oude en NieuweTestament overbrengen. De plaats 1 Petr. 1:12 kanhier niets bewijzen, omdat het niet zeker is dat deapostel daar op de Cherubim het oog heeft.

ziel gemaakt. Ploegers ploegden op Zijn rug.Zijn handen en voeten werden doorgraven, enZijn ziel door dodelijke angsten enbenauwdheden doorsneden. qq Dit maakt Hemtot een bekwame Grondsteen, waarop eenellendige zondaar zich veilig kan neerzetten. qqqHet maakt Hem dierbaar en gepast in de ogenvan degenen die door een levendig gevoel vanhun schulden in hun ziel doorsneden worden.qqqq En eindelijk is daardoor de ongerechtigheidook weggenomen. Jes. 53:5-7; Joh. 1:29; 2Petr. 2:4-7.

§16. En dit graveersel maakt de HeereMessias zoveel te dierbaarder, omdat de Vaderhet Zelf graveren zou. IK ZAL Zijn graveerselGRAVEREN, zegt de Heere.

Hoewel de satan, Joden en heidenenwerktuigen waren die Hem een groot gedeeltevan dat lijden aandeden, toch zegt de Heere datHij Zelf Hem die insnijdingen zou insnijden,dat is, dat lijden aandoen.

Hoewel die waarheid, dat God Zelf in ZijnEigen, eniggeboren, volmaakt heilige engeliefde Schootzoon, en dus in Zijn Eigeningewanden, zulke diepe en pijnlijke snijdingenzou snijden, zo verheven is, dat alle verstandenvan alle schepsels dat in eeuwigheid nietvolmaakt begrijpen kunnen, toch zal het onsGode betamelijk en zeer dierbaar voorkomen,wanneer wij het op de volgende wijzebeschouwen. (1) De Zoon van God, als eenoneindige, oppermachtige en onafhankelijkeHeere, had in de eeuwige vrederaad Zichvrijwillig gesteld in de plaats van alleuitverkoren zondaren, en op Zich genomen vooral hun schulden volmaakt te betalen, endaardoor de geschonden volmaaktheden vanGod op het allerhoogste te verheerlijken. (2) Opdeze grond rekende de rechtvaardige RechterHem al die schulden van de uitverkorenen toe,en eiste de beloofde betaling. Jes. 53:6,7; 2Kor. 5:21. (3) Hij bestuurde door Zijnvoorzienigheid de satan, de Joden en deheidenen, en liet het toe dat zij hun moedwilligeboosheid uit eigen beweging aan Gods Zoonpleegden. Hand. 2:23 en 4:28. (4) Hij druktedaaronder de Heere Messias op het hart, datHem al deze dingen in Zijn rechterlijke toorn,die tegen de zonden van de uitverkorenenontstoken was, welke Hem als Zijn Eigenwerden toegerekend, werden toegezonden. EnHij deed Hem de verschrikkelijkheid van dezonden, en van de toorn daartegen, metonuitsprekelijke angsten van de hel in de zielgevoelen.

Page 129: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 129

En zo lief had God de afvallige wereld dat Hijzo’n zaak tot behoudenis ervan zeker zou doen,volgens de onbepaalde belofte: IK ZAL Zijngraveersel graveren.

De betekenis, kracht en oogmerk van dezewoorden is bij vs. 6,7, §5,6 breder aangewezen.

Zeer gepast is die uitdrukking hier in dezeplaats, om de direct voorafgaande beloften tebekrachtigen. (1) De Heere had beloofd datzeven ogen op die ene Steen zouden zijn. Maargeen zaak is voor een blinde, ongelovige, dodezondaar bezwaarlijker, dan zijn ogen door eenlevend geloof op de Messias te vestigen en tebewaren. Hoe zal die belofte dan vervuldworden? De zwarigheid vervalt wanneer menmaar opmerkt dat de onafhankelijke,algenoegzame en onveranderlijke Heere ditspreekt, Die het opperbewind over alleheirscharen voert, en de harten van de mensenkan neigen waarheen Hij wil. (2) De Heerehad beloofd dat Hij het graveersel van dieSteen graveren zou. Is dat mogelijk dat Godzulke insnijdingen in Zijn Eigen Zoon zoumaken? Ja. Want de Heere der heirscharenspreekt dit, Wiens volmaaktheden als blinkendeheirscharen uittrekken om wraak van deopstand, die de zonde gemaakt heeft, te nemen,en Zijn volk van de vloek en de dood teverlossen.

§18. Zo zeker het dan is dat de Heere deOverste Leidsman der zaligheid door lijden zouheiligen, zo troostelijk is het ook, omdat dit eenzalig gevolg voor arme zondaren zou hebben.EN IK, zegt de Heere, ZAL DE

ONGERECHTIGHEID DEZES LANDS OP EEN DAG

WEGNEMEN.§19. Dat lijden van de Heere Messias zou

een genoegzame grond opleveren waarop deHeere de ongerechtigheid van een geheelLAND kon wegnemen.

Men moet hier in de eerste plaats aan hetland Kanaän, waar Josua en zijn vriendenwoonden, denken. Maar andere landen waarhet erfvolk van de Messias zich zou ophouden,worden hier niet uitgesloten, maar ookingesloten. 1 Joh. 2:2.

Deze worden onder de algemene benamingvan het land voorgesteld (1) omdat niemandenig mens in het gehele land kon uitsluiten.Want de Heere Messias zou sterven voorallerlei soorten van mensen, die in het landwoonden en iedereen had vrijheid daarvangebruik te maken. Bijzondere offerandenwaren voor bijzondere personen en zonden.Maar op de grote verzoendag breidde het offerzich uit tot allen die zich in het land

verootmoedigden. (2) Hier wordt ook geensoort van ongerechtigheid, die in het landgevonden werd, uitgesloten, behalve diemoedwillige boosheid die tegen de verlichtingvan de Geest deze weg van de verzoening metopzet en onberouwelijk verwerpt, lastert envervolgt.

§20. Het lijden van de Heere Messias wasvoor die mensen ook zeer noodzakelijk. Wantzij waren met de gehele wereld aan deONGERECHTIGHEID onderworpen.

Het woord ongerechtigheid, 0&3 (awoon),betekent een grote verdraaidheid enkromheid, waardoor iets van het rechterichtsnoer afwijkt.

Het is zeer gepast om alle erf- en dadelijkezonden uit te drukken. Ps. 51:7. Zie, ik ben inongerechtigheid geboren, en in zonde heeftmij mijn moeder ontvangen. Job 33:27. Ikheb gezondigd, en het recht verkeerd,hetwelk mij niet heeft gebaat.

Immers (1) de zonde is hierin gelegen datonze natuur, vermogens en daden met hetrechte en billijke richtsnoer dat in de wetvoorgeschreven is, niet overeen komen. 1 Joh.3:4. (2) Het maakt de mens waardig om als ietsdat krom en verdraaid is, verbroken enverbrand te worden.

De Heere sluit hier geen soort, trap of getalvan ongerechtigheden uit, maar spreekt hieronbepaald van alle ongerechtigheid die in datuitverkoren volk wezen mocht. Ps. 130:8; 1Joh. 1:7.

§21. Zo benauwend de ongerechtigheid is, zoverruimend moet die belofte zijn, dat de Heeredie ZAL WEGNEMEN.

Het woord wegnemen, :&/ (moesh),betekent eigenlijk met zijn hand over ietsstrijken, om het uit te wissen en uit te doen.

De toespeling kan hier zijn op een handschriftdat tegen ons was en uitgewist wordt. Kol.2:14.

Men kan er hier (1) niet door verstaan dedadelijke wegneming van de ongerechtigheidvan de zondaar zelf, door de rechtvaardiging enheiliging. Want die was reeds aan velen dievoor die ene dag geleefd hadden, gebeurd. Enin anderen, die op die dag nog niet geborenwaren, of het geloof, zonder welk geendadelijke rechtvaardiging en heiliging kangeschieden, nog misten, kon het geen plaatshebben. (2) Maar dat woord wordt hiergebruikt van de wegneming van deongerechtigheid van voor Gods aangezicht,door de verzoening in het lijden en de doodvan de Messias. Rom. 5:10; 2 Kor. 5:19.

Page 130: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10130

En dit kon met recht een wegnemen ofuitwissen van de ongerechtigheid genoemdworden. Want (1) de ongerechtigheid is eenhandschrift dat tegen ons is, en verdoemenis,dood en alle oordelen over ons uitnodigt. Onzeovertredingen zijn vele voor U, en onzezonden getuigen tegen ons, Jes. 59:12. (2)De Heere rekende de ongerechtigheid deHeere Messias toe, en maakte Hem tot zonde,2 Kor. 5:21. (3) Hij liet Zijn straffende handzwaar op Hem dalen, en zo ook op de Hemtoegerekende ongerechtigheid, en openbaardedaardoor Zijn toorn tegen de zonde, Jes. 53:6.(4) Hierdoor werd de ongerechtigheid als eenvoldaan handschrift uitgewist. Al de schuldendie de ongerechtigheid gemaakt hadden,werden door de verdrukking van de Messiasvolkomen afbetaald. Er bleef er geen één voorGods aangezicht open staan, waarvoor deverdiende straf niet geleden was. God werddaardoor verzoend. Omdat Hij Zijnrechtvaardigheid en majesteit nu genoegzaamin het lijden van Zijn Zoon had tentoon gestelden verheerlijkt, daarom kon of wilde Hij dezondaars, voor welke deze betaling gebeurdwas, om de ongerechtigheid niet meer straffen.Maar Hij was gezind hen genade en zaligheidte schenken. En dit was zo volkomen alsof deongerechtigheid zelf was uitgewist en ongedaangemaakt. Er was geen ongerechtigheid meer tevinden, die God in Zijn uitverkoren volkrechterlijk straffen wilde. In die dagen en tedier tijd, zal Israels ongerechtigheidgezocht worden, maar zij zal er niet zijn, ende zonden van Juda, maar zullen nietgevonden worden, Jer. 50:20. Jes. 53:5-7; 2Kor. 5:19-21; Kol. 2:14.

§22. De zondaars besteden vele dagen enjaren om zo’n verschrikkelijk handschrift tegenzichzelf te schrijven. Maar de Heere zou hetZelf op EEN DAG uitwissen.

Een dag wordt vaak in de Heilige Bladen vooreen zekere bepaalde, kortere of langere tijd,waarin ook verscheiden bijzondere dagen enjaren kunnen zijn, genomen. Luk. 19:42; 2 Kor.6:2.

Hier kan men door die ene dag verstaan, (1)òf de gehele tijd van Jezus’ lijden op de aarde,de dag van Christus, die Abraham begeerde tezien, genoemd, Joh. 8:56. (2) Òf die bijzonderedag waarop de verzoening volbracht werd,toen Christus gekruist en begraven werd, entoen dat handschrift aan het kruis gehecht is, ende ongerechtigheid met Hem van de aardeweggenomen en begraven is.

Op die ene dag werd de verzoening zovolmaakt, dat er voor een andere dag nietsoverbleef. Hebr. 10:14. Rom. 8:1.

§23. Het moest ook volkomen zijn, omdat hetlijden een volkomen losprijs was. Wantdaarmee wordt de verzoening hiersamengevoegd. Ik zal Zijn graveerselgraveren EN Ik zal de ongerechtigheid vanhet land op één dag wegnemen. Immers, deverzoening is een noodzakelijk gevolg, dat uithet lijden van de Messias, wegens derechtvaardigheid van God, voortvloeide. Als deMessias de schuld volmaakt betaalde, dan konde rechtvaardige Rechter die niet nog eensvorderen. Rom. 5:10; 2 Kor. 5:21.

§24. Hieruit kan men nu duidelijk zien dat alleuitverkoren zondaars de gewichtigste redenenhadden om hun ogen op deze kostbareGrondsteen, samen en alleen, te vestigen. Wantdoor Zijn lijden zouden al hun schulden, die hendrukten, volkomen worden weggenomen.

§25. Josua in het bijzonder mocht dan maarvrijmoedig op deze Steen zijn ogen vestigen, alsop de betamelijke en genoegzame Grond vande vergevende genade, die de Heere aan hembewezen had. En hij mocht het met volkomenzekerheid van zijn gemoed vasthouden. Want(1) de Heere Zelf had die Steen daartoe voorzijn aangezicht gelegd. (2) Alle uitverkorenenzochten en vonden hun zaligheid in Hem, enwerden niet beschaamd. (3) Was hij eenzondaar, was God heilig en rechtvaardig -daarom was het zien op deze Steen zoveel tenodiger en betamelijker. En hij mocht toch vande vergeving van zijn zonden verzekerd zijn,omdat de heilige en rechtvaardige Rechter hetgraveersel van die steen graveren zou, Zichdaardoor een volkomen betaling bezorgen, enzo de ongerechtigheid op een Gode betamelijkewijze wegnemen.

§26. Zoals dit tot bevestiging van Josuadiende, zo was het ook zeer bekwaam detreurige kinderen van Sion tegen demoedeloosheid van hun zonden te vertroosten.(1) Werd hun geweten door hun zondenbeangstigd - ze zouden daaronder inmoedeloosheid niet wegzinken, maar hun ogenliever door geloof en hoop op die Steenvestigen, Die voor het aangezicht van Josuagelegd was. Dit mochten zij veilig en vrijmoedigdoen, omdat de ogen van alle uitverkorenzondaren op Hem gevestigd waren. (2) Zebehoefden niet te vrezen dat de Heere hen omhun zonden verstoten zou. Want Hij zou Zijngraveersel graveren en de ongerechtigheid vanhet land op één dag wegnemen.

Page 131: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 131

§27. Wat de Heere hier beloofde, heeft Hij inJezus van Nazareth vervuld. (1) Hij heeft doorvele en gewisse tekenen aangewezen dat Dezedie kostelijke Hoeksteen is, Die Hij in Siongelegd heeft, opdat men in Hem gelooft, engelovende het leven hebbe in Zijn Naam. (2)Hem heeft Hij als de Overste Leidsman derzaligheid door lijden geheiligd, en zo Zijngraveersel gegraveerd; gelijk uit de Evangeliegeschiedenis aan allen bekend is. (3) Endaardoor heeft Hij de ongerechtigheidweggenomen. 2 Kor. 5:19-21; Gal. 3:13.

§28. Zo uitnemend de vervulling boven debelofte gehouden wordt, zo uitnemend is ookhet voorrecht dat wij, op welke de einden dereeuwen gekomen zijn, genieten boven dat vanJosua en zijn vrienden. Ons wordt die Steen inde vervulling voor het aangezicht gelegd. Zijngraveersel is reeds gegraveerd. En deongerechtigheid volkomen weggenomen. Onsmoest het dan bijzonder aangenaam zijn deogen nog even daarop te vestigen, en enigebijzonderheden tot onze besturing nader aan temerken.

I. De Heere Messias is de enigeGRONDSTEEN van de zaligheid.

/. Ieder die dan grond en hoop van zaligheidwil hebben, moet door een levend geloof opHem bouwen. 1 Kor. 3:11.

//. Die dit niet doen, zijn zonder hoop in dewereld, en in gevaar van zich aan Hem als eenSteen des aanstoots en een Rots der ergernisvreselijk te bezeren. Rom. 9:32; 1 Petr. 2:7;Luk. 2:34.

///. Heeft men zich door een oprecht geloofop deze Rotssteen neergezet, dan mag men inhet vervolg alle noden en zwarigheden veilig opHem laten zakken, totdat het gebouw van onzezaligheid op Hem tot in de hemel zal zijnopgevoerd. Wij mogen alles op Hem leggen.Die Steen zal daarvan niet zinken of wankelen.Er is niet de minste reden van vrees dat men inhet bouwen op Hem beschaamd zal worden, ofbedrogen uitkomen. Jes. 26:4; 28:16.

II. Josua mocht op die Steen veiligbouwen, omdat de Heere Hem daartoe VOOR

ZIJN AANGEZICHT GELEGD HAD./. Wij allen die onder de verkondiging van

het Evangelie leven, genieten datzelfdevoorrecht. De Heere legt die Steen voor onsaangezicht. En Hij geeft ons niet alleen vrijheid,maar verplicht ons ook om van Hem gebruik temaken.

//. Het zijn daarom onnodige zwarighedenwanneer mensen die onder het aanbod van hetEvangelie leven, voornamelijk die de Heere de

ogen geopend heeft zodat ze denoodzakelijkheid en gepastheid van deze Steenonder het oog gekregen hebben, bekommerdzijn of zij, die zo ellendig en slecht zijn, ook hunzielen en lichamen met alle noden, zonden enschulden, op Hem wel mogen neerzetten, envoor zich in het bijzonder van Hem gebruikmaken. Geen mens kan ooit kwaad doen doorzich, zo ellendig als hij ook wezen mag, op dieRotssteen neer te zetten. Maar men zondigtvreselijk wanneer men weigert dat te doen.Men behoeft daarom niet met veelbekommering te denken: “ís die rotssteen welvoor mij? Mag ik er ook gebruik voor mij vanmaken?” Maar men diende zich gedurig voor testellen: “ik heb vrijheid en ben verplicht mij ookop deze Rotssteen te zetten, en op Hem dooreen waarachtig geloof te verlaten. Maak ik mijook aan ongehoorzaamheid schuldig door dit teweigeren?”

III. Wanneer de Heere Josua tot eenvrijmoedige oefening van het geloof wilopwekken, herinnert Hij hem dat OP DIE ENE

STEEN ZEVEN OGEN ZIJN./. Veel bekommerde mensen weten niet wat

zij doen moeten om van die Grondsteen eenrecht gebruik te maken, en op Hem te bouwen.Ze verbeelden zich dat het zo’n zeldzaam enwonderlijk werk is, dat zij onkundigen nooitzullen verstaan of kunnen oefenen. Maar het ismaar een zeer eenvoudig werk. Het bestaatdaarin dat men de ogen van het gemoed opHem vestigt. Gelijk de door de vurigeslangebeten dodelijk verwonden in de woestijnde genezende kracht van de koperen slang doorhet gezicht van de ogen tot genezinggebruikten, zo bouwt men zonder veel wettischwoelen en werken met de handen, door eeneenvoudig zien met zijn ogen, op dezeRotssteen des heils. Het gaat in het kort zo toe.Een zondaar die door de overtuigende genadevan de Geest aan zichzelf bekend is gemaakt,ziet met volkomen overreding dat hij zoveelzonden en schulden op zich heeft, dat hijdaaronder in de eeuwige afgrond moetverzinken. Hij kan nergens enige vastigheidvinden, waarop hij een gegronde hoop vanontkoming bouwen kan. Hij bemerkt dat zijningebeelde goede eigenschappen, werken,beloften en voornemens, waarop hij zich tothier toe verlaten had, een grondelozemodderpoel zijn waarin hij verzinken zal, als hijgeen andere vastigheid vindt. Op een algemenebarmhartigheid en genade van God, die hijverzonnen had, kan hij het ook niet langerwagen. Want hij ziet duidelijk dat de

Page 132: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10132

barmhartigheid en genade die in God is, ookheilig en rechtvaardig is, en een zondaar nietkan zaligen tot krenking van derechtvaardigheid. Terwijl hij zich in een geduriggevaar van onder de last van zijn zonden teverzinken bevindt, worden hem door de Geestvan het geloof de ogen geopend, en hij wordtde Heere Messias gewaar, als die kostelijkeGrondsteen Die wel vast gegrondvest is, en DieGod door de verkondiging van het Evangelievoor zijn aangezicht gelegd heeft. Hij vestigtzijn ogen daarop en krijgt met duidelijkheid inzijn verstand dat in die Heere gerechtighedenzijn tegen al zijn ongerechtigheden, en sterktetegen al zijn krachteloosheden, waardoor hij totverheerlijking van al Gods volmaaktheden, omniet van zijn schulden gerechtvaardigd en vanzijn boosheden bekeerd kan worden. Hij zietvan zichzelf en het schepsel af, en staroogt opdeze Rotsteen, in verwondering over degepastheid en dierbaarheid daarvan, inhartelijke goedkeuring ervan voor zich, zonderiets uit te zonderen, en in een oprecht verlangenom Zijn gerechtigheid en sterkte deelachtig temogen zijn. Onder en door dit zien op dezeGrondsteen worden zijn zonden, schulden enbanden die op zijn geweten als een zware lastlagen, los, en hij laat ze onder een ootmoedigeen beschaamde belijdenis zonder veel wettischwerken en woelen, dikwijls ongemerkt op dieGrondsteen zakken. En hij zet zichzelf op dieSteen neer door een bedaarde inwilliging omdoor Hem alleen gezaligd, gerechtvaardigd,geheiligd en bewaard te worden. Onder endoor dit gelovig zien op Hem wordt hetgeweten min of meer ontlast. Het hart wordtvastigheid gewaar. En men bespeurt eenverborgen, nauwe betrekking, verkleefdheid,achting en liefde tot deze Steen en tot allen dieop Hem gebouwd zijn. Met hen wordt menverenigd, als met stenen die op een fundamentdicht zijn samengevoegd. De ogen van de hoopgaan hieronder ook ongemerkt open en wordenook op die Steen gevestigd, door op te merkendat het door die weg mogelijk, en als men uitvreesachtigheid niet verder durft te gaan,tenminste waarschijnlijk is, gered en geholpente zullen worden. Hoe duidelijker en levendigerdit gezicht is, zoveel te sterker worden dan deogen van de liefde en van de gehoorzaamheidtot Hem getrokken, om die Heere, in Welkedeze eeuwige Rotsteen is, welbehagelijk in alleste mogen zijn, terwijl hij ziet op Hem gelijk eenknecht op zijn heer ziet, wanneer hij gereedstaat om vaardig uit te voeren wat hij hem aande ogen zien kan dat hij gedaan wil hebben.

Uit het gezegde blijkt dat het gebruikmakenvan Christus in een zeker opzicht maar eeneenvoudig werk is. Maar aan de andere kant ishet tegelijk een bovennatuurlijk wonderwerk,dat zonder de almachtige kracht van de HeiligeGeest niet geoefend kan worden. Dat eenzondaar, van wie het verstand in de dingen diedes Geestes zijn, geheel blind geboren en zelfsvijandig daartegen is, zo’n levendige kennis vandie verborgenheid der godzaligheid die in deHeere Messias is, ontvangt. Dat hij door hetgevoel van zijn zonden en van de Goddelijkeheiligheid en rechtvaardigheid innig verwond is,en zichzelf met al zijn schulden, zonder ietsgoeds in zichzelf te vinden of te verwachten, opdie Rotsteen durft neerzetten. En dat op zo’nlevendige wijze dat hij in Hem rust vindt, ennauw met Hem verenigd wordt. Dit is gewiszo’n verheven wonderwerk dat het onmogelijkplaats kan vinden, als de Heere, Die gezegdheeft dat het licht uit de duisternis zou schijnen,niet in het hart schijnt om te geven verlichtingder kennis van Zijn heerlijkheid, in hetaangezicht van Christus, 2 Kor. 4:6.

//. Zonder reden maken dan sommigeeenvoudige zielen zwarigheid over de echtheidvan hun staat, uit vrees dat al hun werkverstandswerk is. Het zou goed zijn datsommigen, wanneer zij het verstandswerkveroordelen, wat omzichtiger enonderscheidener spraken. Er zijn sommigewerkingen van het verstand aangaandegeestelijke dingen, die, hoewel ze nietveroordeeld mogen worden maar nuttig kunnenzijn, toch geen zaligmakende werkzaamhedenzijn. Bijvoorbeeld wanneer iemand de woordenvan de waarheid kent en verstaat, zonderdaardoor bij de zaken die daardoor uitgedruktworden stil te staan en geestelijk daarmee tewerken. Wanneer men zich van deondervindingen van de godvruchtigen enigevoorstellingen maakt, en daarvan kan spreken,zonder dat men die ook in zijn eigen ziel beziten oefent. Zoals een rijk heer van degesteldheid van een bedelaar een duidelijkebevatting kan maken in zijn verstand, endaarvan spreken, hoewel hij zelf deondervinding hoe een arm mens te moede is,nooit gehad heeft. Maar het zaligmakendgenadewerk van de Geest is ook eenverstandswerk. Want wanneer men een levenden zaligmakend geloof oefent, dan ontvangtmen verlichte ogen des verstands en door hetmiddel van de woorden van de waarheid, dieons door lezen, horen en samenspreken wordenvoorgesteld, wordt de Heere Messias als een

Page 133: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 133

volmaakte Zaligmaker zo levendig aan hetverstand gebracht, dat wij Hem zien en kennenen dat daardoor onze genegenheden met Hemwerkzaam worden. Zal de Heere door hetgeloof in het hart wonen, dan moet Hij in hetverstand, dat tot ons hart of ziel behoort, ookwonen. Hartelijk werken is met het verstand ende wil te werken. Nooit kan men zijngenegenheden op de Heere gevestigd krijgen,als men de ogen van het verstand niet op Hemgevestigd heeft. Heeft de Heere u hetvoorrecht geschonken dat u onder eenonderscheidende bediening leeft, met godzaligelieden veel omgang gehad hebt, veel van deHeiland en de bevindingen van de godzaligenhoren spreken -. Heeft de Heere u daaronderde ogen geopend, dat u door die middelen deHeere Jezus in Zijn noodzakelijkheid engepastheid voor u zodanig onder uw verstandhebt gekregen, dat uw hart ook geneigd enovergehaald werd om door Hem gezaligd teworden -. Gaan die oefeningen enwerkzaamheden waarvan de godzaligenspreken ook in u om -. Kent u die niet alleenbuiten u uit de bevindingen van anderen, maarook in uw eigen bevinding, in uzelf, verachtdeze onwaardeerbare weldaden van God danniet onder een bij u verachte, maar niet goedbegrepen benaming van enkel verstandswerk.Maar geef God daarvoor de eer dat Hij u heeftgegeven verlichte ogen des verstands om op deenige Grond van de zaligheid te zien. Wantdoor Zijn kennis zal Hij velen rechtvaardigmaken, Jes. 53:11, en dit is het eeuwigeleven, dat zij Hem kennen, Joh. 17:3. Dat uuw kennis door het middel van eenonderscheiden verkondiging van het Woord ende omgang met godvruchtigen verkregen hebt,is geen reden waarom u de echtheid daarvanverdenken moet, maar veeleer een bewijs vanechtheid. Had u een ondervinding of kennis, dieu door geen horen of lezen had ontvangen: diemocht u billijk verdenken; aangezien het echtegeloof uit het gehoor, en het gehoor door hetWoord van God is; en men niet geloven kan, alsmen niet gehoord heeft, Rom. 10:14-17. Of umoest denken dat de Heere met u een andereweg dan met de overige uitverkorenen zouhouden, en met versmading van Zijnvastgestelde weg u door onmiddellijkeopenbaringen zou leiden. Zulke eigenzinnigehovaardigheid zult u buiten alle twijfelveroordelen. Misschien bekruipt u de vrees,omdat u zo dikwijls van de Heere Jezus en dewerkzaamheden van het gelooft hoort, u zichdat zelf hebt opgedrongen, en uw kennis en

werkzaamheden maar een maaksel zijn, nietvan Gods Geest maar van leraren,godvruchtigen en uw eigen inspanningen. Maardie vrees is van alle grond ontbloot. Hoe komthet dan dat andere mensen, die even vaak enlangdurig diezelfde middelen genoten hebbenals u, diezelfde kennis, begrippen enwerkzaamheden niet hebben? Misschien bent uleerzamer, verstandiger, buigzamer,gehoorzamer dan zulke? Ach! nee; u bent zo’nellendig, blind, ongelovig, hardnekkig, boos,vijandig mens van nature, dat u onder al hetprediken en spreken van alle godzalige lerarenen gewone gelovigen, die kennis van de Heerewaardoor uw hart met Hem werkzaam isgeworden en verenigd, nooit ontvangen zoudthebben, als de Heere daaronder met Zijnalmachtige kracht niet gewerkt had in uw hart.Stel eens dat een blindgeborene honderd jaar bijmensen verkeerde die zien konden, en dagelijkshoorde zeggen hoe die blinden ziende werden,en wat zij dan al zagen. Zou die blinde zichdaardoor die ondervinding zelf kunnenopdringen en door zijn eigen maaksel ookkunnen zien? Wat voor antwoord zou u gevenaan een man die blind geboren was, maaronder het spreken over het gezicht, door dealmachtige kracht van God ziende wasgemaakt, zodat hij nu duidelijk die dingen zagdie hem tevoren verborgen waren, en met alleziende mensen dezelfde ondervinding van hetgezicht had -. Wat voor antwoord, zeg ik, zou ugeven wanneer hij tot u zei: “ik vrees dat ik mijdat gezicht zelf zal hebben opgedrongen, en dathet mijn eigen maaksel zal zijn, omdat ik zolangmet de ziende mensen verkeerd heb, en van hetgezicht gehoord heb”? Geef datzelfdeantwoord ook aan uw ziel, wanneer het zoongerijmd van de oorzaak van uw geestelijkzien op Christus redeneert.

///. Zijn alle ogen van alle gelovigen van alletijden op die ene Steen gevestigd, zonder dat erook maar één tot nu toe beschaamd gewordenis, dan mogen wij ook veilig op Hem zien,zonder vrees van bedrogen uit te komen.

////. Die in waarheid op de Heere Messiasziet, wordt daardoor ook met alle gelovigenverenigd. Want de ogen van die allen lopensamen op die ene Steen.

IV. Wat de Heere Messias recht gepast enaangenaam voor Josua maakte, was hetGRAVEERSEL dat de Heere der heirscharenin Hem GRAVEREN zou.

/. Heeft God in Zijn Eigen Schootzoon zulkediepe insnijdingen willen maken, opdat Hij eengepaste Zaligmaker voor zondaren mocht zijn -.

Page 134: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10134

Heeft God Zichzelf uit Zijn Eigen rijkdommenbetaling bezorgd voor zondaren die nietshadden om te betalen, dan is het zeeronbetamelijk wanneer men aan de liefde vanGod jegens arme zondaars twijfelt, en nietgeloven kan dat Hij gezind is aan ellendigenalles wat hen nodig is te schenken. Want watvoor krachtiger blijk kon Hij daarvan geven dandit, dat Hij Zijn Eigen Zoon niet gespaardheeft? Rom. 5:7,8; Rom. 8:32.

//. Het lijden van Christus maakt Hem zeergepast en dierbaar in de ogen van ellendigezondaren. (1) Daardoor is voor de zonden diehen drukken, volkomen genoeg gedaan, en degrond gelegd waarop God rechtvaardig blijftwanneer Hij goddelozen rechtvaardigt. (2)Daardoor worden in hun binnenste deaangenaamste gestalten gaande gemaakt. q Eenlevendig inzicht dat Christus Zich uit loutereliefde jegens verlorenen heeft laten verwonden,om hen door Zijn striemen de genezing tebeschikken, maakt een tere wederliefde in hetbinnenste gaande. qq Een godzalige vindt in eenEvangelische droefheid en smart over zijnzonden een onuitsprekelijk genoegen. Maarniets kan zijn ziel dieper doorgrieven danwanneer hij levendig ziet dat hij door zijnzonden zulke diepe insnijdingen in diebeminnelijke Heiland veroorzaakt heeft. Ditmaakt diepe insnijdingen van aangenamedroefheid over de zonden in het hart. qqq Eenoprechte van hart voelt in zijn binnenste nietsliever dan dat de oude mens in hem hoe langerhoe meer verbroken wordt. Hiertoe is nu nietsbekwamer dan het levendig inzicht in Jezus’bitter lijden. Nergens vindt men demisselijkheid, gruwelijkheid en verdoemelijkheidlevendiger ten toon gesteld. Niets kan hetgemoed met groter afkerigheid van de zondevervullen. Niets spoort ons krachtiger aan omonze zonden aan te brengen om gedood teworden. Niets is ook krachtiger om deverdorvenheid tenonder te houden. Wantwanneer iemand bijvoorbeeld op het krachtigstewordt aangespoord tot korzeligheid, achterklapof pronkerij, dan zullen die boze driften directzakken zodra men levendig daarbij wordt stilgehouden dat Christus om zulke boosheden inGods toorn met een vervloekte doornenkroon isbekroond, met smaadheid op het kinnebakkengeslagen, en met een spotmantel openlijk op hettoneel gevoerd.

V. Om Josua van de Evangeliewaarhedenvolkomen te overreden, wordt hem te binnengebracht dat de HEERE DER HEIRSCHAREN

DIT SPRAK.

/. Ons geloof moet zich niet gronden op onsbegrip en gevoel, maar op het zeggen van deHeere.

//. Indien de Heere der heirscharen iets zegt,dan mogen wij daarop volkomen staat maken,al gaat het onze waardigheid, krachten enbegrip te boven.

VI. DOOR het lijden van de Heere Messiaszou de Heere der heirscharen DE

ONGERECHTIGHEID DES LANDS OP ÉÉN DAG

WEGNEMEN./. Is het wegnemen van de ongerechtigheid

een werk van de Heere der heirscharen, dandoen zij vergeefse arbeid, die daar op uit zijndat zij door zelfverbrekingen en verbeteringende ongerechtigheid wegnemen en verzoenenmogen. God is reeds met zondaren verzoenddoor de dood van Zijn Zoon, Rom. 5:10.

//. Het zijn mensen die zwareongerechtigheden hebben, met welke Godverzoend is. Want als ze geenongerechtigheden hadden, kon de Heere dieniet wegnemen.

///. Neemt de Heere de ongerechtigheid vanhet land weg, dan behoeft niemand te twijfelen,al zou hij alleen de ongerechtigheid van eengeheel land op zich hebben.

////. Heeft de Heere de ongerechtigheidweggenomen en ons door het geloof detoepassing daarvan geschonken, dan mogen wijdie wel eens opnieuw overdenken om degrootheid van die genade te aanbidden, maarniet opnieuw opzoeken om daarover moedelooste worden. De Heere kan ons deongerechtigheid wel eens voorhouden tot onzenuttige vernedering, maar niet tot onzeveroordeling, omdat hij tegen Zichzelf nietwerkt. Worden weggenomen en vergevenongerechtigheden opnieuw voorgehouden enaangeschreven om ons van de Heere te doenvluchten, dan is het niet van de Heere derheirscharen, maar van de satan en van hetdwalend geweten. Maar men kan goede moedhebben. De ongerechtigheid die de Heere heeftweggenomen, zal niet teruggevonden worden,al wordt het ook gezocht, Jer. 50:20; Rom. 8:1.De ongerechtigheid is op die ene dag metChristus begraven, maar met Hem nietopnieuw opgestaan. Want Hij is in Zijnopwekking gerechtvaardigd en zonder vloek uithet graf gegaan.

/////. Iedereen die door een levend geloof deHeere Messias aanschouwt als de enige Grondvan de verzoening tot rechtvaardiging enheiliging, mag verzekerd zijn dat zijnongerechtigheden ook zijn weggenomen.

Page 135: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 135

5.9. Zacharia 3:10

Te dien dage, spreekt de HEERE der heirscharen, zult gijlieden een iegelijk zijnnaaste nodigen tot onder den wijnstok en tot onder den vijgeboom.

§1. Hier ontmoet men (1) een heerlijkevoorzegging van de zekere en overvloedigegoederen van het Nieuwe Testament, tot hetruim genot waarvan de één de ander vrijmoedigzou uitnodigen, (2) aangemerkt als vruchtenvan het lijden en de verzoening van de Messias,die daarin gegrond is, (3) dienend totvertroosting en bemoediging van moedelozekinderen van Sion.

§2. De woorden zelf melden (1) eerst de tijden de zekerheid van de belofte (2) en dan deovervloedige goederen, tot het ruime en rustigegenot waarvan men zich in die tijd vrijmoedigonderling zou uitnodigen.

§3. Als de troost die men uit de beloften vanhet Evangelie geniet, recht levendig enbestendig zal zijn, dan moet men twee zakenzeer nauwkeurig aanmerken. (1) De eerste isdat ze in de voldoening van de Heere Messiasgegrond zijn. (2) En de andere, dat ze volkomenzeker zijn.

§4. De eerste zaak wordt de erfgenamen vande beloftenis door de aanwijzing van de tijd tebinnen gebracht. TE DIEN DAGE.

Het is die dag waarvan in het voorgaandewas gesproken. De dag waarop de Heere degravering van de Messias graveren zou, en deongerechtigheid van het land wegnemen. Het isde dag van het Nieuwe Testament, waarvanPaulus met ongemene blijdschap uitroept: ziet,nu is het de welaangename tijd, ziet, nu ishet de dag der zaligheid! 2 Kor. 6:2.

Die dag wordt hier met een zonderlingenadruk genoemd !&%% .&* (jom hahoe), DIE,DIE dag. (1) Die dag hebben de profeten alseen heuglijke en aangename dag zoveeleeuwen tevoren verkondigd. De heiligeaartsvaders hebben hem met eenonuitsprekelijk verlangen tegemoet gezien, enzich in zijn vooruitzicht ongemeen verheugd.Abraham, uw vader, zegt de Heiland, Joh.8:56, heeft met verheuging verlangd, opdathij Mijn dag zien zou; en hij heeft hemgezien, en is verblijd geweest. (2) Die dagheeft een uitnemende voortreffelijkheid bovenalle voorgaande dagen van het OudeTestament. Onder die oude dag hebben deware godzaligen wezenlijke zaligmakende

genadegoederen bezeten, uit kracht van hetbloed van het Nieuwe Testament, dat de Zoonvan God in de eeuwige raad des vredes beloofdhad voor hen zeker te zullen storten, en daaromdoor het bloed van de offerdieren werdafgebeeld en verzegeld. Maar de hoofdbelofte,waarin alle andere gegrond waren, was toennog niet vervuld. De genadegoederen werdenschaarser uitgedeeld. En in de gedurigherhaalde offeranden en in sommige strengewegen van die tijd, werd een gedurigeherinnering gegeven dat Gods gerechtigheid opaarde nog niet genoegzaam vertoond was. Datde verzoening nog niet dadelijk aangebrachtwas, en dat het handschrift van de zonden nogniet daadwerkelijk uitgewist was. Maar dat diesmartelijke diepe insnijdingen in de Messias noggemaakt moesten worden. Deze dingenmoesten de aangenaamste werkzaamhedenvan hen, die het meeste licht daarin hadden,buiten twijfel met vele smartelijkeaandoeningen vermengen. Maar in DIE, DIEDAG, waarvan hier gesproken wordt, moet heteen onuitsprekelijke aangenaamheid in degemoederen van de godzaligen veroorzaken,dat de hoofdbelofte reeds vervuld is, en dat degerechtigheid van God genoegzaamgeopenbaard is. Dat de verzoeningdaadwerkelijk aangebracht is, alle herinneringvan de zonde afgeschaft, het handschrift vande zonden uitgewist is, en de genadegoederenin ruimere mate, meerdere duidelijkheid enzachtheid worden uitgedeeld.

Door het uitdrukkelijk noemen van dieheerlijke dag wordt de volgende beloftebetrekkelijk gemaakt op de verzoening die opdie dag gebeuren zou, en waarvan tevorengesproken was. Want daarin lag de grondwaarop God deze belofte betamelijk kon, enzeker zou vervullen, en waarop alle ellendigen,die geen grond in zichzelf hadden, hem veiligkonden verwachten.

§5. Hoewel de belofte op grond van deverzoening van die dag, die onmogelijk zondergevolg en vrucht kon zijn, voldoende zeker was- toch, omdat de donkere ogen van eenzwakgelovige die grond direct zo onderscheidenen diep niet konden inzien, zendt de Heere deze

Page 136: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10136

nadere verzekering nog vooraf: SPREEKT DE

HEERE DER HEIRSCHAREN.Van de betekenis en kracht van deze

spreekwijze hebben we bij vs. 7, §5,6, en bij vs.9, §17, breder gesproken.

Die betuiging wordt hier opnieuw herhaald,opdat men de volgende belofte als een volstrektzekere waarheid zou kunnen geloven. (1) Hetgeloof aangaande de vervulling van dezetoezegging, ontmoet hier grote zwarigheden. qHoe mogen onwaardige zondaars zich zulkeheerlijke goederen toeëigenen, daar zij hettegendeel verdiend hebben? qq Is het weltoegestaan dat men iedereen zonderonderscheid tot het genot van die heerlijkeheilsgoederen nodigt? Moeten die mensen diemen daartoe nodigen mag, niet enigevoorwaarden van waarachtige overtuiging eneen oprechte begeerte hebben? Is het nietlichtvaardig gehandeld, wanneer men allen dieons ontmoeten zonder onderscheid nodigt? qqqEn welke waarschijnlijkheid is er dat mensen,van wie de natuur voor die geestelijke goederenzo onvatbaar en daarvan zo afkerig is, daartoezullen komen dat zij die geestelijke goederenkennen, aannemen en zich onderling met vruchtdaartoe opwekken? (2) Maar een bedaardeoverweging dat de Heere der heirscharen ditspreekt, neemt al deze zwarigheden weg. q DeHeere, de algenoegzame en onafhankelijkeGod, kan zulke heerlijke goederen aan dealleronwaardigsten schenken, zonder dat Hij inhen iets behoeft te vinden dat Hem daartoebewegen zou. qq Spreekt de onafhankelijkeHeere der heirscharen, dan moet men over debetamelijkheid van wat Hij zegt, met heteigenwijs en kleingeestig ongeloof niet langtwisten. qqq De Heere der heirscharen ismachtig genoeg om het hart van deallerafkerigste zondaren over te buigen.

§6. Doet de Heere der heirscharen diebeloften, dan moet het ook wel dubbel waardzijn dat wij ze onderscheiden overwegen. Tweezaken moet men daarin aanmerken. (1) Eerstde nodiging tot het ruime en rustige genot vande overvloedige goederen van het NieuweTestament, (2) en dan de algemeenheid enernst ervan, omdat iedereen het zijn naastemoest toeroepen.

§7. De taal die de één de ander moesttoeroepen, is in deze woorden begrepen: TOT

ONDER DEN WIJNSTOK EN TOT ONDER DEN

VIJGEBOOM.§8. DE WIJNSTOK EN VIJGEBOOM (1) waren

in de oosterse landen de voornaamstevruchtbomen. Ps. 105:33, Hij sloeg hun

wijnstok en hun vijgeboom, en Hij brak hetgeboomte hunner landpalen. (2) Men hadvan deze boom veel soorten van nuttigheid. qDe vruchten daarvan dienden tot eenaangename spijs, drank en genezing. Aan dewijnstok groeiden aangename duiven, vanwelke het vlees tot een verfrissende spijs, envan welke het bloed tot een versterkende,vrolijkmakende en spraakzaammakende drankstrekten. De vijgeboom bracht zoete vruchtenvoort, die niet alleen een heerlijke spijsopleverden waarvan men aan aanzienlijkelieden een geschenk kon doen, 1 Sam. 25:18,maar ook tot genezing van gevaarlijke ziektendienstig waren, Jes. 38:31. qq De bladeren vandit geboomte gaven een aangename schaduw,waaronder men in hete tijden rustig en koel konneerzitten en wonen. Mich. 4:4.

Deze bomen komen in de Heilige Bladen voorals zinnebeelden van allerlei overvloedigezegeningen en voorrechten. Jes. 36:16, eet, eenieder van zijn wijnstok, en een ieder vanzijn vijgeboom. 1 Kon. 4:25, Juda en Israëlwoonden zeker, een iegelijk onder zijnwijnstok en onder zijn vijgeboom.

Hoewel men in het rijk van de Heere Messiasook zoveel aardse zegeningen geniet, als eenieder van Zijn onderdanen nodig heeft om deraad van de Heere te dienen naar deomstandigheden van een ieder - toch moet mendeze bomen hier voornamelijk aanmerken alszinnebeelden van de geestelijkegenadegoederen van het Nieuwe Testament.Want het zijn goederen die de Heere Messiasdoor de verzoening heeft aangebracht, welkeniet zijn spijs en drank, maarrechtvaardigheid, en vrede, en blijdschap,door den Heiligen Geest, Rom. 14:17. Hetzijn goederen die tot vertroosting dienen vanmensen, die over geen lichamelijke behoeftenzozeer als over hun zonden in treurigheidgedompeld zitten.

Men kan daarom de volgende heerlijke zakentot deze wijnstok en vijgeboom brengen. (1) DeHeere Messias Zelf, de ware Wijnstok, Joh.15:1; de boom des levens, waaraan twaalfvruchten zijn, van maand tot maandgevende zijne vrucht; en van welke debladeren tot genezing der heidenen zijn,Openb. 22:2. (2) Alle heilsgoederen die Hijdoor Zijn volmaakte gehoorzaamheid heeftverworven. De volkomen verzoening van deRechter. Een volmaakte gerechtigheid, dat is,een overeenkomst met alle eisen van de wet,die aan goddelozen om niet wordt toegerekend.Een wettige rechtvaardigheid, dat is, een

Page 137: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 137

recht tot ontslag van alle schulden, en tot hetgenot van alle zaligheid. De Geest des levens,om aan blinden geopende ogen van hetverstand te schenken, aan ongelovigen hetgeloof te geven, aan ongehoorzamen eengehoorzame overbuiging tot God, Zijn volk engeboden te schenken, en aan wanhopenden,troostelozen, hoop, troost en moed te schenken.Een wonderlijke, heerlijke en volkomenverlossing uit alle inwendige en uitwendigeduisternissen, noden en gevaren. En eindelijkeen aangename verkondiging van hetEvangelie, dat al deze uitnemendeheilsgoederen bekendmaakt en aanbiedt.

Op al deze goederen past het zinnebeeld vaneen wijnstok en vijgeboom zeer nadrukkelijk.(1) Ze leveren een geestelijke spijs en drank op,waardoor het zwakke geestelijke levenonderhouden, gevoed, versterkt, genezen envervrolijkt wordt, waarvan men met Hiskiamoet uitroepen: Heere, bij deze dingen leeftmen, en in dit alles is het leven van mijngeest, Jes. 38:16, en: hoe groot zal zijn goedwezen en hoe groot zal zijn schoonheidwezen! Het koren zal de jongelingen, en demost zal de jonkvrouwen sprekende maken,Zach. 9:17. (2) Die voortreffelijkeverbondsgoederen geven een verkoelendeschaduw tegen de brandende hitte van Godstoorn, van een vurige wet en allerlei heteverdrukkingen, waarvan men moet zeggen: ikheb groten lust in Zijn schaduw, en zit eronder, en Zijn vrucht is mijn gehemelte zoet,Hoogl. 2:3.

§9. Die van deze zoetigheden wat geproefdheeft, wenst dat ook anderen het smakenmogen. Hiertoe zouden ze elkaar op die daguitnodigen, zeggend: tot ONDER de wijnstok,enz.

Onder de wijnstok en vijgeboom te zijn,betekent de vrucht en schaduw daarvan rustigen lustig te genieten. Mich. 4:4, zij zullenzitten, een ieder onder zijn wijnstok, enonder zijn vijgeboom, en er zal niemandzijn, die ze verschrikke.

Hier geeft het te kennen het dadelijkaangenaam genot van die zielsverzadigende,genezende en vervrolijkendeverbondsgoederen, Hoogl. 2:3; Ps. 34:9,wanneer het verstand door de verlichting vande Heilige Geest de dierbaarheid daarvan metbetrekking op zichzelf inziet, en de wil er eeninnig welgevallen in neemt en erin berust.

§10. Zo aangenaam en verkwikkelijk dit genotis, zo ernstig zouden ze zichzelf daartoe

uitnodigen, zeggend: TOT onder de wijnstoken TOT onder de vijgeboom.

Het is een afgebroken manier van spreken.Wanneer men het volledig wilde uitdrukken,moest men zeggen: begeeft u, of laten wij onsbegeven, onder de wijnstok en vijgeboom.

Zo is er een nadrukkelijke opwekking inopgesloten om van die dierbaregenadegoederen gebruik te maken, en hetgenot daarvan te zoeken. (1) Die deaangenaamheid van deze genadegoederengeproefd hebben, wensen dat hun medemensenhet ook genieten. (2) Maar zij zien dat velendaarvan verstoken zijn. q Dezen laten zich doorde bedriegelijke schijngoederen van dezewereld de zinnen betoveren. qq Die zijn in devermoeiende arbeid van een wettisch woeleningewikkeld. qqq Anderen staan invreesachtigheid van ver, en denken dat diegoederen niet voor hen zijn. (3) Het smart hendat die ellendigen, die het veel beter kondenhebben, zich van die heerlijke voorrechten opde ene of andere wijze zelf beroven. Ze roepenmet ernst en aandoening: “o! Hoe goed en zoetis het hier onder de wijnstok en vijgeboom!Hier naar toe! Waarom weegt gijlieden uw gelduit voor hetgeen geen brood is, en uw arbeidvoor hetgeen niet verzadigen kan? Waaromstaat u zo bedeesd van ver? Kom toch totonder de wijnstok en de vijgeboom.”

§11. En deze nodiging zou algemeen enernstig zijn: ZULT GIJLIEDEN EEN IEGELIJK ZIJN

NAASTE NODIGEN of TOEROEPEN.DE LIEDEN die de Heere hier aanspreekt, (1)

zijn Josua en zijn vrienden, de godzaligenonder de verloste Joden, vs. 8. (2) Hoewel zijzelf die heerlijke dag niet beleven zouden, tochkon van hen gezegd worden dat zij in die daghun naaste zouden nodigen, namelijk in hunnakomelingen, die met hen één volkuitmaakten. (3) Maar wanneer de Heere degodvruchtige Joden noemt, worden deuitverkorenen uit de heidenen niet uitgesloten.Want in die dag zullen vele volkenheengaan en zeggen: Komt, laat onsopgaan tot den berg des HEEREN, tot hethuis van den God Jakobs, opdat Hij onslere van Zijn wegen, en dat wij wandelen inZijn paden, Jes. 2:3. En het zal in die dagengeschieden, dat tien mannen, uit allerleitongen der heidenen, grijpen zullen, ja, deslip grijpen zullen van een Joodsen man,zeggende: Wij zullen met ulieden gaan, wantwij hebben gehoord, dat God met ulieden is,Zach. 8:23.

Page 138: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10138

De zucht tot de zaligheid van de naaste zou zoalgemeen zijn, dat EEN IEGELIJK zijn naastenodigen zou. (1) Er zouden ook wel bastaardenen Ismaëls, die naar het vlees geboren zijn, envervolgen die naar de geest geboren zijn, onderhen gevonden worden, Gal. 4:29. (2) Maaronder het zaad van de belofte zou het algemeenzijn. Niet alleen die van welke het ambt wasanderen te onderwijzen, maar ook gewonegodzaligen zouden hun werk daarvan maken.Want het is de plicht van allen, elkaar tevermanen, Hebr. 3:13, en op elkander acht tenemen, tot opscherping der liefde en dergoede werken, Hebr. 10:24.

Zo hartelijk het echte zaad van Abraham zijneigen heil wenst, zo oprecht is ook hunbegeerte tot de zaligheid van hun NAASTE.(1) Hoewel zij wel eens gevoelen dat die, opwelke zij de naaste betrekking vanbloedverwantschap hebben, hen ook eerst ennaast aan het hart liggen -. (2) Hoewel zij deinnigste rommelingen van de ingewandenvoelen omtrent die moedeloze sukkelaars diein vreesachtigheid bevend van ver staan, (3)toch breidt hun hart zich ook uit tot een iegelijkvan hun naasten, zonder onderscheid. Hoedieper de ellendigen in hun zonden verzonkenen verdronken liggen, hoe groter hunvijandschap en boosheid is, en hoe meer smartzij hen aandoen, zoveel te sterker kan de zuchtworden dat de onafhankelijke en allesoverwinnende genade hen eens te machtig magworden. Ze kunnen met Paulus in oprechtheidzeggen: broeders, de toegenegenheid mijnsharten, en het gebed, dat ik tot God voorIsraël doe, is tot hun zaligheid, Rom. 10:1.

Zoals hun hart van liefde tot het welzijn vande naaste zou branden, zo zou ook hun keelgeopend worden om hen die welmenendeuitnodiging TOE TE ROEPEN.

Dit toeroepen gebeurt wanneer eengodvruchtige met ernst en ijver alle middelengebruikt om die nodiging tot de gemeenschapvan die dierbare verbondsgoederen, zoduidelijk en krachtig voor te stellen en aante dringen, dat de naaste het mag opmerken, enzich daardoor tot een gewillige opvolging latenbewegen. (1) Dit kan men eens rechtuit doen,wanneer men door onderwijzingen,vermaningen en bestraffingen de naaste degevaarlijkheid van zijn staat voor ogen stelt, ende noodzakelijkheid om naar het genot van diegeestelijke goederen te zoeken. (2) Somsverbiedt de heilige voorzichtigheid zo lijnrechtuit te komen. Een hooggaande boze afkerigheidvan mensen die men nodigen moet, of hun rang

waarin zij boven ons in de wereld gesteld zijn,wil het niet toelaten. Maar dan kan men het denaaste ook even zo krachtig terzijdetoeroepen. Men kan bij gepaste gelegenhedenin het algemeen voorstellen hoe nodig enheilzaam die wijnstok en vijgeboom voor eenellendige zondaar zijn. Of men kan eenvoudigverhalen hoe men zelf eronder gekomen is, enwat een grote zaligheid men daar genoot, metdie zucht dat de naaste, als hij dit hoort, zichmocht laten bewegen om die grote zaligheidook te zoeken.

De Heere geeft hen niet alleen genoegzamevrijheid om de nodiging zo ruim uit te breiden,maar Hij maakt er ook hun plicht van, zeggend:gijlieden ZULT een iegelijk zijn naastetoeroepen. Zo noodzakelijk het was dat zij denaaste liefhadden, zo nodig was het ook dat zijhem tot onder de wijnstok en vijgeboomnodigden. Zo ver hun liefde zich tot de naasteuitstrekken moest, zo ver moest ook dezenodiging zich uitstrekken.

De begenadigden zijn tot velewerkzaamheden verplicht die zij toch zo niet alszij behoorden ten uitvoer brengen. Maar dezeplicht zou ook daadwerkelijk betrachtworden. De Heere belooft hier, gijlieden zulteen iegelijk zijn naaste nodigen. De Heerewilde daartoe ook licht, kracht en genadeschenken. Hij wilde hen zo’n ruime maat vandie geestelijke goederen meedelen, dat hetkoren de jongelingen en de most dejonkvrouwen sprekend zou maken.

§12. De genade zou op die dag zo overvloedigzijn, niet wegens de waardigheid van deerfgenamen van de belofte, maar uit kracht vande verzoening, door het lijden van de HeereMessias teweeg gebracht, waarvan dezebelofte als een aangename vrucht hier wordtaangemerkt. Omdat de Heere het graveerselvan de Messias in die dag gegraveerd zouhebben, en de ongerechtigheid van het landweggenomen, kon Hij Zich op een betamelijkewijze aan de alleronwaardigste zo ruim uitlaten.En Hij kon het ook niet anders, vanwege dewaardigheid van de volkomen voldoening vande Messias, die onmogelijk zonder vrucht engevolg kon zijn.

§13. En zo ontspringen hier nogmaals nieuwefonteinen van bemoediging, vertroosting enversterking voor de zwakke, treurige enmoedeloze kinderen van Sion, waaruit zij vande vergeving van hun zonden verzekerd kondenzijn. Want in plaats dat de Heere hen om hunzonden en gebreken zou verstoten, zou Hij henuit kracht van de voldoening van de Heere

Page 139: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 139

Messias, zo’n overvloed van zegeningenschenken, dat een iegelijk zijn naaste zoutoeroepen: “tot onder de wijnstok envijgeboom”. En zou die verzoening zulkeovervloedige goederen aanbrengen, danmochten zij ook met grond verwachten dat deHeere hun zonden door die weg vergeven konen wilde.

§14. Dit mogen de begenadigden van onze tijdmet meerdere vrijmoedigheid verwachten,omdat nu de aanvankelijke vervulling van dezebelofte reeds gezien is. (1) In het begin van diedag van het Nieuwe Testament werd hetgeroep “tot onder de wijnstok en onder devijgeboom” alom gehoord, zoals men uit deHandelingen der apostelen en hun brievenduidelijk vernemen kan. (2) Men kan ook uitonfeilbare beginselen volkomen verzekerd zijndat dit geroep in het laatste van die dag nogalgemener zal zijn. Want wanneer de volheidvan de heidenen zal ingegaan zijn, zal ookgeheel Israël zalig worden, Rom. 11:25,26.

§15. Raakt deze toezegging de tijd die wijbeleven, en is het reeds in onze tijd voor eengedeelte vervuld, dan zal het betamelijk zijn datwij het één en ander tot onze nuttigheid daaruitaanmerken.

I. De Heere Zelf noemt de tijd van hetNieuwe Testament een aanmerkenswaardigevoortreffelijke dag, DIE, DIE DAG.

/. Wij moeten dan zorgvuldig toezien dat wijons door geen vooroordelen laten vervoeren omdoor deze of die voorwendsels devoortreffelijkheid van deze tijd te verzwijgen ofte verdonkeren. Zo doende zouden wij strijdentegen de heilige profeten, die zo’n indruk vande uitmuntendheid van deze tijd hadden, dat hetgrootste gedeelte van hun Godssprakendaarvan handelt, en wanneer zij van anderezaken en tijden spreken, eer men er om denktopnieuw op deze heerlijke tijd vallen, zodatsommige uitleggers het niet goed kunnenbegrijpen hoe het daar te pas komt. En hoevloeit en klimt hun stijl, wanneer ze van die dagspreken?

//. Maar hoe heerlijker en zaliger die dag is,die wij beleven, zoveel te duisterder enverschrikkelijker zou de nare nacht van de dooden van de eeuwigheid voor ons, boven die vanoude dagen, zijn, als wij van die zaligmakendegenade die ons zo ruim en duidelijk wordtaangeboden, in onboetvaardigheid verstokenbleven.

///. Hoe onbetamelijk is het dat velegodzaligen, die deze heldere, heerlijke en zaligedag beleven, in duisternissen, moedeloosheden

en angstvalligheden neerzitten. Men beleeft eendag waarin de verzoening van de zonden reedsvolbracht is, geen herinnering van de zonde inenig offer meer gedoogd wordt, en deverzoende God zeer zacht en genadig regeert.En men leeft zo bekrompen en beklemd alsofmen in een gedurig herhaald offer degedachtenis van de zonde voor ogen zag, enmen te vrezen had dat de Heere door strengewegen ons herinneren zou dat de voldoeningvoor de zonde nog niet daadwerkelijk wasgebeurd. Ik spreek niet van een Evangelischekinderlijke verootmoediging en droefheid overonze gebreken, die dan het allerlevendigst iswanneer het hart door het genot van degoederen van het Nieuwe Testament het meestis verruimd. Maar ik doel op die wettischemoedbenemende angstvalligheid, waardoor velevan Gods kinderen zichzelf het hart toesluiten.Wat mag toch de oorzaak van zo’nonbetamelijke en schadelijke ongestalte zijn? Ikdenk dat, behalve vele andere, de voornaamstezijn duisternis en onkunde aangaande deEvangeliewaarheden; ongeloof dat het nietdurft wagen op het enkele zeggen van God,wanneer het de zaken niet begrijpen, gevoelenof zien kan; en al te grote gezetheid opgevoelige, redeloze en veranderlijkeaandoeningen.

II. Wil een zondaar die van zijn eigenonwaardigheid en onmacht levendigoverreed is, door geloof en hoop uit debeloften van God een gegronde troostgenieten, dan moet hij goed aanmerken DAT

DE HEERE DER HEIRSCHAREN HET SPREEKT.Zie dit breder over vs. 6,7, §24, II.

III. Die de kracht van Jezus’ voldoeninggenieten wil, moet zich TOT ONDER DE

WIJNSTOK EN ONDER DE VIJGEBOOM begeven./. Het is niet genoeg dat men de

geschiedenis van Jezus’ voldoening kent, entoestemt dat men daardoor alleen zalig kanworden. Men moet ook voor zijn eigen persooner een daadwerkelijk aandeel aan hebben. Menmoet de noodzakelijkheid, genoegzaamheid engepastheid van die voldoening en de vruchtendaarvan, voor zich in het bijzonder zodaniginzien, dat men de dwaasheden van eigengerechtigheid en kracht verlaat, en doordaadwerkelijke geloofswerkzaamheden dekracht daarvan probeert te ondervinden, totrechtvaardiging, heiliging en vertroosting.

//. Hieruit blijkt dat de staat van onze meestebelijders zeer gevaarlijk is. Hoewel zij van diegoederen van het Nieuwe Testament kunnenspreken, ja zelfs prediken, toch bevinden ze

Page 140: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10140

zich niet onder die wijnstok en onder dievijgeboom. Want van nature zijn ze er nietonder, maar er zonder. Het daadwerkelijkoverkomen tot onder de wijnstok en vijgeboomdoor levendige werkzaamheden van het geloof,hebben zij nooit geoefend. Dezen vergenoegenzich dat zij die levende wijnstok en vijgeboomalleen in een schilderij van de woorden van dewaarheid beschouwen, en hebben geenbekommering om de levendige vruchtendaarvan voor hun zielen daadwerkelijk tegenieten. Anderen hebben zo’n bedorvensmaak in de stinkende vruchten van hun bozebegeerlijkheden, dat zij die dwaasheden nietverlaten kunnen, en in de vruchten die aan degeestelijke wijnstok en vijgeboom groeien, geenaangenaamheden kunnen vinden. Weeranderen zijn door de schijnvruchten die aan dekwade boom van hun onveranderd hart groeien,bv. natuurlijke schranderheid, heidensezedigheid, burgerlijke rechtvaardigheid enuiterlijke godsdienstigheid, zodanig betoverd datze in zichzelf blijven zitten. Nog anderen zittenzo sterk gekluisterd in een heimelijk ongeloof enwanhoop, dat ze niet daadwerkelijk overkomen.OP de ene of andere manier blijft men van deware wijnstok en vijgeboom afgescheiden, enmist het zalig genot van zijn levendmakende,genezende, verkwikkende en verkoelendekracht. U die dit leest, keer toch eens bedaardin uw eigen gemoed, en zie nauwkeurig toe hoehet met u aangaande dit gewichtige stukgesteld mag zijn.

///. Bevindt u wat werk in uw zielen omtrentdie heerlijke goederen van het NieuweTestament, omtrent die wijnstok en vijgeboom,zet u dan toch niet rustig neer, eer u tot onderdie gekomen bent, en zijn levendmakende engenezende kracht aan uw zielen hebtondervonden.

////. Bent u tot onder de wijnstok envijgeboom gekomen, ga daar dan maar zitten.Eigent u zijn vruchten en schaduw toe, en maaker een rustig en ruim gebruik van. En weesverzekert dat u daar volkomen veilig bent.Mich. 4:4.

IV. Onder het Nieuwe Testament moet EEN

IEDER ZIJN NAASTE NODIGEN EN TOEROEPEN:tot onder de wijnstok en vijgeboom.

/. Het is daarom een schadelijke onkunde vande aard van het Nieuwe Testament, wanneermen zwarigheid maakt of iedereen zijn naastezonder onderscheid nodigen mag onder dewijnstok en onder de vijgeboom. (1) Veleonbegenadigden steken in deze dwaling uitafkerigheid van de geestelijke genadegoederen.

Ze mogen er niet graag van horen, en wenstenwel dat niemand hen daarover mocht aandoen.Hierom proberen zij zichzelf wijs te maken datalleen de leraars, op de preekstoel, van diedingen spreken moeten, maar dat zoiets voorgewone personen, bijzonder als ze nog jong zijn,niet goed past. Ze verbeelden zich dat zulke,wanneer ze anderen, vooral die wat ouder zijn,nodigen, zich hovaardig tot hun leermeesterswillen aanstellen. En ze merken het als eenverkeerdheid en verdorvenheid van de tijdenaan dat de jeugd zo eigenwijs wordt en deouden leren wil. Maar deze ongelukkigenstellen zich tegen de Heere der heirscharen op,Die van de tijd van het Nieuwe Testamentuitdrukkelijk zegt: te dien dage zult gijliedenEEN IEGELIJK zijn naaste nodigen: tot onderden wijnstok en tot onder den vijgeboom.(2) Ook zijn enige oprechte godzaligen vandeze dwaling niet geheel vrij uit onkunde enzelfgekozen voorzichtigheid. Ze denken dat demensen die men onder de wijnstok envijgeboom nodigen zal, zekere hoedanighedenals voorwaarden hebben moeten. Men eistvooraf een zekere trap van overtuiging enverbrijzeling, eer men hen het Evangelieverkondigen mag. Ja men verbeeldt zich dat zij,die in het nodigen tot onder de wijnstok envijgeboom wat ruimer en onbekrompener zijn,zeer onvoorzichtig, nadelig en zelfs trouwelooshandelen, en aanleiding geven dat de mensenmaar wat praten leren. Ik wil nu nietonderzoeken welk misbruik sommigen van denodiging maken, dat niet op rekening van denodiger, maar op die van hem, die het misbruikmaakt, gesteld moet worden. Ook sta ik graagtoe dat men van zijn verloren toestand grondigoverreed moet zijn, als men van die nodigingeen recht gebruik zal maken. Ook ontken ikniet dat men in de nodiging moet proberen denaaste zijn ellendigheid onder het oog tebrengen, op een medelijdende wijze, om hem denoodzakelijkheid en beminnelijkheid van diegoederen aan te tonen, en daardoor over tehalen. Maar ik kan niet zien dat een zekere trapvan overtuiging en verbrijzeling eenvoorwaarde zou zijn, zonder welke menniemand nodigen mag. En dat men deontdekking van de ellendigheid van de mens, ende nodiging tot de verbondsgoederen, zover vanelkaar scheiden moet, dat men het laatstezorgvuldig verbergt zolang de mensen heteerste niet behoorlijk hebben opgemerkt. Omnu niet te spreken van de ongegrondheid enveelvoudige schadelijke gevolgen die dezezogenaamde voorzichtigheid naar zich sleept, zo

Page 141: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Zacharia 3:1-10 141

is dit alleen genoeg om ten volle verzekerd tezijn, dat het zeer moet afgekeurd worden,omdat het voorzichtiger wil zijn dan de Heereder heirscharen Zelf. Want de Heere Zelfnodigt de einden der aarde, Jes. 45:22, enmensen die meenden dat ze aan geen dinggebrek hadden, Openb. 3:17,18. En Hij gebiedtZijn dienaren het Evangelie aan alle creaturente prediken, Mark. 16:15. Immers in deze plaatsbeveelt en belooft Hij dat een ieder zijn naastezonder onderscheid zal nodigen.

//. Daarom mag u, godzalige, iedereen die uontmoet, onbeschroomd nodigen tot de heerlijkeverbondsgoederen en ze op hetalleraangenaamste afschilderen. Is uw naaste,die u nodigt, nog niet recht overtuigd - hetvoorstel van de voortreffelijkheid van diegoederen, en van hun noodzakelijkheid, uitaanmerking van onze ongelijkvormigheid metde wet, kan ook tot zijn overtuiging gezegendworden, en hem alle uitvlucht benemen.

///. Wordt u door iemand genodigd, wie u diegenodigd wordt, en hij die u nodigt, ook zijn mag- u hoeft niet te vrezen of u wel recht hebt omte komen. Want u wordt op Gods bevelgenodigd. Wanneer een rijke man een bedelaarnodigt om een zekere gift aan te nemen, danheeft hij een wettig recht daartoe en hoeft niette denken, “ben ik ook wel arm genoeg om datte doen”. Want niet zijn armoede of droefheid,maar de nodiging van hem, wie de gifttoekwam, geeft hem een wettig recht daartoe.

////. Maar wacht u voor allen die u nodigennaar zulke plaatsen, waar de vorst derduisternis de ongelukkige mensen dronkenprobeert te maken van de zwijmelwijn van debegeerlijkheden, in overdadigheden,dronkenschappen en andere ijdelheden. Wantzulke zijn geen afgezondenen van de Heere derheirscharen, maar van de vorst der duisternis.

Page 142: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Psalm 130:7,8142

6. Aanmerkingen over Psalm 130:7,8

Israël hope op den HEERE; want bij den HEERE is goedertierenheid, en bij Hemis veel verlossing. En Hij zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden.

§1. Men kan de aanleiding tot het dichtenvan dit bemoedigende lied uit zijn aangenameinhoud duidelijk genoeg bemerken. (1) Dedichter was in grondeloze kuilen van zwarebenauwingen over zijne zonden en de naregevolgen daarvan diep neergezonken. (2) Uitdie akelige diepte liet hij ernstige en gelovigesmekingen om een genadige en machtigeverlossing opklimmen tot de Heere Die hoogwoont en laag ziet, Die tot de hel doetnederdalen en weer opkomen, (3) met ditgewenst gevolg, dat zijne ziel door eengegronde hope op God merkelijk gesterkt envertroost werd.

§2. Hierdoor werd de man Gods opgewekt,om deze zonderlinge weg van Gods gunstrijkevoorzienigheid, in dit opwekkend lied, tevereeuwigen. (1) Deels, om de grote goedheiden trouw die de Heere daarin betoond had,openlijk te roemen. (2) Deels om die groteweldaad des te beter in de zin van degedachten van zijn hart te bewaren, opdat hijzijn ziel nadrukkelijker bestraffen en tot eenlevende hoop vermanen kon, wanneer die in hetvervolg van de tijd opnieuw in zulke dieptenkwam, zich al te diep wilde neerbuigen en al teonrustig in hem worden. (3) Deels om zijnmedegelovigen, die in soortgelijke nodenmochten zitten, door zijn voorbeeld teonderwijzen, hoe zij zich daarin gedragenmoesten, en een genadige redding met grondverwachten mochten.

§3. Tot deze heilige en nuttige doeleindenbeschrijft hij hier zeer levendig zijngodvruchtige werkzaamheden.

A. Hij nam in die grote nood zijn toevluchttot de onafhankelijke, algenoegzame enverzoende God, door een ernstig en geloviggebed.

!. Zijn gebed was zeer ernstig, roependeuit de diepte, met een krachtige aandrang omverhoring, vs. 1,2.

". Het was ook recht gelovig. (1) Hijstemde met zijn gehele hart toe dat hij en allemensen aan zoveel ongerechtighedenschuldig waren, dat niemand voor de Heerekon bestaan, als Hij die wilde gadeslaan. (2)Maar hij geloofde ook dat bij de verzoende God

vergeving was, en dat daardoor de kinderlijkevrees, die God behaagde en voor zijn ziel zeerbegeerlijk was, op het allerkrachtigst opgewektkon worden. (3) En door die weg tot dat heiligeinde, begeerde hij als een onwaardige uitgenade gered te worden, vs. 3,4.

B. Zo gauw zijn ziel in die laagte daalde, enzichzelf schuldig kende, zodra hij een verzoendeGod onder het oog kreeg, en aan devergevende genade de eer gaf, ging aanstondseen helder licht van vertroosting in die duisterekuil in zijn ziel op. Hoewel hij terstond niet werduitgeholpen, maar nog enige tijd tot zijn nutwachten moest; toch werd zijn hart gesterktdoor een gelovige hoop dat de Heere zekerverlossen zou, op de bekwame tijd. (1) Hijkreeg licht in de beloften van God, en zag daareen afgrond van onafhankelijkealgenoegzaamheid, barmhartigheid, genade entrouw, die veel dieper was dan de afgrond vanzijn ellenden, en die gemakkelijk verzwelgenkon en ook wilde. (2) Op deze gronden,verwachtte hij de Heere tot de genadigeverlossing uit zijn noden, niet alleen zo ernstig,maar ook zo zeker, als de wachters de morgen,die niet alleen na een duistere nacht deaangename morgen met verlangen tegemoetzien, maar ook aan zijn zekere komst niettwijfelen, hoewel hen de verdrietige uren vaneen nare nacht nog zo lang en bang mochtenvallen, vs. 5,6.

C. In de oefening van deze levendige hoopondervond hij zo veel betamelijkheid, vastigheid,en zaligheid, dat hij geheel Israël, al was hetnog zo ellendig, vrijmoedig durfde ennoodzakelijk moest opwekken, om zich daarineveneens bezig te houden, vs. 7,8.

§4. Zo ziet men dat de woorden, die wij nuvoor ons hebben, ons voorhouden (1) eengemoedelijke vermaning aan Israël gedaan, q toteen levende hoop op God, qq gegrond op Zijngoedertierenheid en veelvuldige verlossing, dieaan Israël ontwijfelbaar bewezen zou worden,(2) door de dichter uit zijn eigen ondervindingvoorgedragen.

§5. In de opening van deze woorden zelfmoet men zijn aandacht op twee hoofdzakenvestigen. (1) Eerst op de gemoedelijke

Page 143: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Psalm 130:7,8 143

vermaning tot een levende hoop op God, vs. 7a.(2) Daarna op de echte en vaste gronden vandeze hoop, vs. 7b,8.

§6. De vermaning luidt aldus: ISRAËLHOPE OP DE HEERE.

§7. Hoewel men de naam en bijzondereomstandigheden van de dichter die hier spreekt,met geen volkomen zekerheid bepalen kan,toch is het buiten alle tegenspraak en twijfel,dat hij een uitmuntende man geweest is vaneen beproefde godzaligheid, die door deonfeilbare leiding van de Geest dit liedgeschreven heeft. Men mag hierom zijnvermaningen en besturingen als echt en rechtgerust aannemen. Men behoeft geheel niet tevrezen dat hij de zaken te licht voorstelt, deGoddelijke goedertierenheid te breed uitmeet,of door al te grote liefde gedreven devermaning tot een echte hoop te ver uitbreidt.

§8. Hoe ruimer de maat van de zaligmakendegenade is, die door een godvruchtig gemoedgenoten wordt, zoveel te ruimer breidt diebegenadigde ziel zich ook uit om de ontvangengenade aan anderen aan te prijzen. Immers hierricht de godzalige spreker zijn taal tot geheelIsraël.

Die prachtige naam wordt hier gegeven aandie mensen die hun afkomst hadden van devermaarde aartsvader Jakob, die door zijnverwonderenswaardige worsteling met God ingeloof en hoop de heerlijke naam van Israël,dat is een heldhaftig worstelaar met God,ontvangen had.

Hoewel zij allen, aan wie de Heere Zich alseen verzoende God door het Evangelie lietbekendmaken, verplicht waren door de wegvan verootmoediging en geloof, een echte enlevende hoop op de Heere te vestigen, tochwordt hier in het bijzonder gezien op hetgeestelijke zaad van Jakob, die in devoetstappen van Israëls geloof ookdaadwerkelijk liepen, en die de Heere van alhun ongerechtigheden verlossen zou, naar watin het 8e vers gemeld wordt. Dat is hetgeslacht dergenen, die naar Hem vragen,die Uw aangezicht zoeken, dat is Jakob, Ps.24:6. Want die zijn niet allen Israël, die uitIsraël zijn. Noch omdat zij Abrahams zaadzijn, zijn zij allen kinderen; maar: in Izaäkzal u het zaad genoemd worden. Dat is, nietde kinderen des vleses, die zijn kinderenGods; maar de kinderen der beloftenisworden voor het zaad gerekend, Rom. 9:6-8.

Dat dezen in het bijzonder tot een hoop opGod worden opgewekt is in het geheel niet inhun eigen waardigheid en bekwaamheid boven

anderen gegrond. Want zij maakten zich aanzoveel ondankbaarheid, ongeloof en daaruitvoortvloeiende hardheid van het hart schuldig,dat de profeten, de Heere Jezus en zij zelfdaarover moesten klagen, Luk. 24:25; Jes.63:17, en dat een barmhartige Vader hendaarover vaak door vele tegenheden moestkastijden. Toch was het een voorrecht en plichtvan hen dat ze op de Heere hoopten.

En om hen hiertoe krachtig op te wekken,spreekt de profeet hen aan met denadrukkelijke naam Israël. (1) Die naammoest hen in gedachten brengen die moedigegeloofsstrijd, waardoor hun stamvader dieluisterrijke eretitel Israël gehad had, Gen. 32:26.(2) Wilden zij die naam tot hun schande enveroordeling niet dragen, dan moesten ze zichbenaarstigen hun vader Israël in de voetstappenvan zijn geloof na te volgen, en in duisterewegen van geestelijke of lichamelijketegenheden door geloof en hoop de Heere vastte houden.

Deze algemene en onbepaalde naam Israëlsluit hier alle uitzondering uit. (1) Iedereen diedeze naam droeg, moest zich verbonden achtenalle naarstigheid te bewijzen tot de volleverzekerdheid der hoop, tot het einde toe. (2)Al dacht iemand van zichzelf q dat hij deellendigste was van allen, dat geen één kindvan God zich ooit in zulke noden als de zijnezijn, bevonden had -. qq Al was hij van zijngenadestaat niet verzekerd, maar vreesde voorhet meest waarschijnlijke dat hij zich misleidmocht hebben - toch is hij verplicht om dooreen levend geloof zijn hoop op God te vestigen.

§9. Dit mag en moet hij doen omdat deHeere, de onafhankelijke, algenoegzame,onveranderlijk getrouwe, Drieënige verbonds-God, Die Zich in het Evangelie vrijwillig enwelmenend aanbiedt, het Voorwerp iswaaromtrent de hoop zich oefenen moet.Israël hope op den HEERE.

Ik hoef hier van de betekenis en de krachtvan de Naam Jehovah niet te spreken. Menzie daarover de aanmerkingen over Zach. 3:2,§6.

De dichter gebruikt hier deze heerlijkeGedenknaam omdat het genoegzame en veiligegronden, waarop de ellendigsten van allenvrijmoedig op Hem hopen mag, in Zich sluit.

Zulke gronden vindt men ook in Jehovah deHeere alleen. Geen eigen voorrechten,wijsheid, kracht of goed, geen vrienden,vorsten, prinsen of koningen, maar de Heerealleen moet het Voorwerp van onze hoop zijn.Vertrouwt niet op prinsen, op des mensen

Page 144: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Psalm 130:7,8144

kind, bij hetwelk geen heil is. Zijn geestgaat uit, hij keert wederom tot zijn aarde; tedienzelfden dage vergaan zijn aanslagen.Welgelukzalig is hij, die den God Jakobs totzijn Hulp heeft, wiens verwachting op denHEERE, zijn God is; Die den hemel en deaarde gemaakt heeft, de zee en al wat indezelve is; Die trouwe houdt in dereeuwigheid, Ps. 146:3-7.

§10. Niet alleen mag men van deze Heerealleen alles vrijmoedig begeren, maar men moetook met lijdzaamheid OP Hem HOPEN.

Het woord -(* (jacheel) schijnt naar zijneerste oorsprong te betekenen: zoals taai lijmof leem aan iets vastkleven en zich door zijntaaiheid lang laten uitrekken.

Zo is het zeer gepast de oefening van eenlevendige hoop naar het leven uit te drukken,die in de zwaarste tegenheden door eenoprecht geloof aan de Heere kleeft, en allegoederen die door God beloofd zijn, met eentaaie uitgerekte lijdzaamheid inwacht.

Hoewel de begrippen van geloof en hoop ineen engere zin genomen, van elkaaronderscheiden zijn, toch zijn ze zo nauw aanelkaar verknocht, dat het ene zonder het andereniet kan zijn. Er is geen echt en levendig geloof,of het brengt meer of minder hoop voort. Erkan ook geen rechte hoop zijn, of het moet uiteen levend geloof geboren worden. Hieromgebruiken de Heilige Schriften het ene of hetandere woord, om daardoor beide begrippentegelijk uit te drukken. En in deze ruimte moetmen het woord “hopen” hier ook opvatten.

Laten wij deze zalige, maar zeer bezwaarlijkewerkzaamheid van de hoop wat nader enonderscheiden proberen te ontleden.

Die op de Heere hopen bevinden zich ingeestelijke of lichamelijke noden engevaren. Want de hoop is een anker van deziel, dat men in stormen en baren gebruikt,Hebr. 6:19. Het zijn gebondenen, die daarhopen, Zach. 9:12. (1) Ze zuchten òf onderinwendige duisternissen, verdorvenheden,krachteloosheden, schulden, aanvechtingen enverbergingen van Gods aangezicht. Òf onderuitwendige rampen, in gezondheid, goed enbloed, onder gebrek, smart, smaadheid envervolgingen. (2) Ze kunnen zich zelf nietredden maar vermeerderen veelal de nooddoor al hun woelen, zoals een vogel die in destrik gevangen is, hem zoveel te sterkertoehaalt, hoe sterker hij spartelt. q Hun eigenwijsheid en kracht schiet te kort om een wegtot ontkoming uit te denken of daar te stellen.Wat hen tot verlossing scheen te dienen,

verzwaart tegen verwachting de nood. Zekunnen niet zien hoe de verlossing mogelijk is.Men ziet niets van hetgeen men hoopt, Rom.8:24,25. De tweede oorzaken, goede vriendenen gewone middelen, worden onttrokken ofverliezen hun kracht. Hoe langer het duurt,zoveel te bezwaarlijker, onwaarschijnlijker, jaonmogelijker wordt het voor de natuur. Hetlichaam van Abraham en de baarmoeder vanSara waren daarom temeer verstorven, hoelanger de nood duurde, Rom. 4:19. qq Ze hebbengeen gerechtigheid of waardigheid in zichwaarom de Heere Zich over hen erbarmen zou,of hen redden. Want ze hebben door eigendwaasheid en schuld zich alles zelf over hethoofd gehaald. Ze mochten naar de rechtenvan de Goddelijke gerechtigheid voor eeuwigdaaronder omkomen, Ps. 130:3. Ze maken hunschuld nog dagelijks meerder, doordat zij zichonder hun noden niet zo gedragen als zeschuldig zijn.

In zulke benauwende omstandigheden wordthet geloof, dat de enige baarmoeder van derechte hoop is, Hebr. 11:1; 1 Petr. 1:21, paswerkzaam gemaakt. (1) Het wordt bij hetgetuigenis dat God van Zich in Zijn Woord enwerken gegeven heeft, levendig bepaald. qDaar maakt de Heere bekend , dat Hij door deborgtocht en voldoening van de Heere Messiasmet verdoemelijke zondaren is verzoend. ,, DatHij als een onafhankelijke, algenoegzame enverzoende God het licht uit de duisternistevoorschijn brengt, het kromme recht maakt,de dingen die niet zijn roept alsof ze waren, deonmogelijkheid mogelijk maakt, uitkomstentegen de dood kan geven, en Zichzelf het meestverheerlijken zal wanneer Hij aan deallerellendigsten en onwaardigsten deallergrootste genade bewijst. qq Daar belooftdeze onbegrijpelijke Wondergod , dat Hij metZijn dierbare Zoon alle dingen die tot degodzaligheid en zaligheid naar ziel en lichaam,in tijd en eeuwigheid, nodig zijn, aanonwaardige zondaren om niet wil schenken,Rom. 8:32; 2 Petr. 1:4. ,, Dat Hij alle zondendoor de verlossing die in Christus is, uit genadewil vergeven en in plaats van de schuld eenwettig recht tot alle genade en heerlijkheidschenken, Hand. 26:18. ,,, Dat Hij het lichaamder zonde en des doods, waaronder Zijnellendigen zuchten, trapsgewijs maar volkomen,zeker en wonderbaarlijk zal wegnemen, Ps.130:8. ,,,, Dat Hij de Zijnen volkomen zalverlossen van alle verzoekingen die hen doorde satan, de wereld en de zonde gemaaktkunnen worden, en van alle smartelijke

Page 145: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Psalm 130:7,8 145

gevolgen die men door de zonde en zijn eigenschuld over ziel en lichaam gebracht mochthebben. Waaronder Hij hen in Zijn gunst zeernauwkeurig wil bewaren, alles tot nut doenmeewerken, en niet rusten eer Hij henvolkomen verlost zal hebben, naar de beloften,Joh. 10:28; Rom. 8:28; Jes. 45:17, Israël wordtverlost door den HEERE, met een eeuwigeverlossing; gijlieden zult niet beschaamdnoch tot schande worden, tot in alleeeuwigheden. En, 2 Kor. 1:10, Die ons uit zogroten dood verlost heeft, en nog verlost;op Welken wij hopen, dat Hij ons ook nogverlossen zal. (2) Met genoemde inhoud enbeloften van het Evangelie wordt het gelooflevendig werkzaam. q Het staat bij dezedingen bedaard stil. Het komt er achter enwordt daarin duidelijker ingeleid, om ze metmeer of minder licht onderscheidenlijker in tezien, 2 Kor. 4:6. qq Het wordt van de waarheiden Godebetamelijkheid van deze beloftenverzekerd en overreed. Want , het ziet dat zegeopenbaard zijn in dat Woord, dat uit velegewisse merktekens voor het waarachtige enonfeilbare Woord van God, Die niet liegen kan,te houden is. Hierom zegt het: indien wij degetuigenis der mensen aannemen, degetuigenis van God is meerder, 1 Joh. 5:9. ,,Het ontdekt in die dingen iets heerlijks enGodebetamelijks, hoewel het in zichzelfonbegrijpelijk is voor ons eindig verstand. ,,, DeHeere heeft ook vaak aan de gelovige zielen enanderen door de opmerkelijkste wegen van Zijnvoorzienigheid, openbaar gemaakt dat Hijonafhankelijk, algenoegzaam, genadig,barmhartig en getrouw is, en Zijn beloftenvervult door het onverwacht meedelen vanonverdiende zegeningen, en het wonderlijkverlossen uit lichamelijke en geestelijke noden,Ps. 42:12; 2 Kor. 1:10. Uit deze en dergelijkegronden wordt het geloof van de waarheid vande beloften verzekerd. qqq Dit geestelijk inzienvan het geloof en verzekering doet het gemoedals een taai lijn aan de Heere, op Wie menhoopt, vastkleven. , Het geloof buigt de gehelewil over om in die verzoende God en Zijn zaligebeloften een innig genoegen en welgevallen tenemen, uitroepend: wie is een God gelijk Gij,Die de ongerechtigheid vergeeft, en deovertreding van het overblijfsel Zijnererfenis voorbij gaat? Hij houdt Zijn toornniet in eeuwigheid; want Hij heeft lust aangoedertierenheid. Hij zal Zich onzer wederontfermen; Hij zal onze ongerechtighedendempen; ja, Gij zult al hun zonden in dediepten der zee werpen. Gij zult Jakob de

trouw, Abraham de goedertierenheid geven,die Gij onzen vaderen van oude dagen afgezworen hebt, Mich. 7:18-20. ,, Het neemt inde nood de toevlucht tot die verzoende God,met afzien van zichzelf en het schepsel. ,,, Hetgeeft ziel en lichaam, alle ontmoetingen enuitkomsten met een vrijwillige onderwerping enbuiging aan de Heere over. ,,,, Het kleeft Hemachteraan, Ps. 63:9.

Dit levendig geloof maakt nu de hoop, delijdzame inwachting van de Heere en Zijntoezeggingen, gaande. (1) Men verwacht alleenwat beloofd is, waarom de rechte hoop eenhoop der beloften genoemd wordt, Hand.26:6. Zaken die God niet beloofd heeft, durftmen ook niet verwachten, hoewel onze natuurer met smarten naar mocht hijgen. Dingen dieonder voorwaarden belooft zijn, verwacht menook zo. Bijzondere zaken, omstandigheden vanmanier en tijd, die God in de beloften nietbepaald heeft, durft men niet verwachten.Maar men laat die met onderwerping aan deHeere over, en verwacht dat alles naar dealgemene belofte zal medewerken ten goede.Bijvoorbeeld, een zieke kan met geen vollezekerheid hopen en verwachten dat hij genezenzal worden, hoewel hem allerlei nadrukkelijkebewoordingen van de Heilige Schriften, die opde genezing van de zieken betrekking hebben,op het gemoed zonken. Want de Heere heeftdaarvan geen belofte in Zijn Woord gedaan.Men moet daaromtrent onderworpen zijn, enverwachten dat de Heere zo zal handelen alsvoor ons het beste is. (2) Maar omtrent alleswat de Heere beloofd heeft, oefent delevendige hoop een lijdzame verwachting, datis, het is verzekerd dat het op de bekwame tijdvervuld zal worden. En het zegt: ik zalwachten op den God mijns heils; mijn Godzal mij horen, Mich. 7:7. q Het verwacht,niettegenstaande de grootste zwarigheden,zeggend: ziet, zo Hij mij doodde, zou ik niethopen? Job 13:15. qq Het verwacht metlijdzaamheid en een taai geduld. Al wordt devervulling nog niet gezien, maar tegen onzewens en gedachten uitgesteld, Rom. 8:25.Abraham geloofde tegen hoop op hoop,Rom. 4:18. De hoop heeft eenverdraagzaamheid, 1 Thess. 1:3. qqq Het isondertussen werkzaam om de middelen tegebruiken die God verordend heeft, zeggend: ikzal uitzien naar den HEERE, ik zal wachtenop den God mijns heils, Mich. 7:7. Die opGod hoopt, blijft in smekingen en gebedennacht en dag, 1 Tim. 5:5.

Page 146: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Psalm 130:7,8146

De rechte hoop is niet een enkele lossebegeerte of ongegronde gissing, maar eenverzekering en verwachting, die op goede enonwrikbare gronden steunt. (1) Het grondtzich niet q op wat aangenaam gevoel. qq Hetsteunt niet op het onverwacht voorkomen vanéén of ander woord uit de Heilige Schriften.Want hoewel de beloften in Gods Woord ookeen grond van hoop zijn, en het onverwachtvoorkomen een middel kan zijn om ermeewerkzaam te worden, het is echter geen gronddat die belofte aan ons vervuld zal worden.Want ook bij een onbegenadigde kan doornatuurlijke wetten van het geheugen, ja doorverzoekingen van de satan, een woord uit deHeilige Schriften zeer schielijk met aandoeningin de zin komen, bijvoorbeeld “zoon, zijtwelgemoed, uw zonden zijn u vergeven”. qqq Dehoop bouwt ook niet op eigen waardigheid.Want op dat ogenblik dat men de levendigstehoop oefent, is men tegelijk op het levendigstoverreed dat men geen waardigheid in zichbezit, maar billijk van God verstoten en verlatenmocht worden, zoals men uit het 3e vers van ditlied kan zien. qqqq Het hoopt ook niet omdat hetde gehoopte zaak al bezit, ziet, of inziet op watvoor manier het waarschijnlijk komen zal. Wanthetgeen iemand ziet, waarom zal hij het ookhopen? Rom. 8:24. De hoop kan zeer levendigstaan en allerzuiverst werken, wanneer allewaarschijnlijkheden naar de gewone loop vande tweede oorzaken verdwenen zijn, en devervulling van de beloften hoe langer hoe meerzwarigheden schijnt te ontmoeten. Zo was hetmet Abraham gesteld toen hij tegen hoop ophoop geloofde, Rom. 4:18,19. (2) Maar derechte en vaste gronden van de hoop zijnbuiten de mens in de voldoening vanChristus, de beloften die in Hem gedaan zijn.Ze zijn in de Goddelijke volmaaktheden en dieheerlijke werken die God in de Middelaar enZijn volk gewerkt heeft. q De hoop grondt zichop de borgtocht, voldoening en waardigheid vanChristus, Die het waard is dat dealleronwaardigste om Zijnentwil de beloftenisbeërft. Hij is onze hoop, Kol. 1:27; 1 Tim. 1:1.De beloften van God zijn in Hem gedaan, enzijn in Hem ja en amen, 2 Kor. 1:20. qq Hetsteunt op de beloften van God, in Zijn Woordgedaan, die met eden en bondszegelsbekrachtigd zijn, zeggend: ik verwacht denHEERE; mijn ziel verwacht, en ik hoop opZijn Woord, Ps. 130:5. Het is een hoop,welke God, Die niet liegen kan, beloofdheeft, Tit. 1:2. Abraham geloofde tegen hoopop hoop, volgens hetgeen gezegd was, Rom.

4:18. qqq Het bouwt op al Godsvolmaaktheden, volgens welke de Heere alleswat Hij beloofd heeft, kan, wil en zal vervullen., De onuitputtelijke algenoegzaamheid ismachtig wat Hij beloofd heeft ook te doen,Rom. 4:21. ,, De ondoorgrondelijke wijsheidweet de allergepaste middelen uit te vindenwanneer de raad van alle schepsels ten eindeis, en kan door die dingen de heerlijksteverlossingen beschikken, die naar onzebedachten een onvermijdelijk verderf schenente veroorzaken. ,,, De onmetelijke almacht kandingen die ons onmogelijk schijnen, mogelijkmaken; uit de doden terugbrengen; en dedingen die niet zijn roepen alsof ze waren. ,,,,De onafhankelijke goedheid, genade enbarmhartigheid wil het aan onwaardigen enellendigen doen. ,,,,, De onkrenkbareheiligheid, rechtvaardigheid, waarheid entrouw moet en zal het doen, 1 Joh. 1:9; Tit. 1:2.qqqq De rechte hoop verlaat zich ook op de grotedaden van de Heere. , Het geven van ZijnZoon, het opwekken van Hem uit de doden, enhet verhogen van Hem aan Zijn rechterhandzijn vaste gronden, waarop de hoop zichverlaten mag, Rom. 8:32; 1 Petr. 121; 3:21. ,,De wonderwerken en verlossingen aan hetoude volk bewezen, zijn eveneens grondenwaarop de hoop verzekerd mag zijn dat God debeloften aan hem gedaan, kan en zal vervullen.Want wat te voren geschreven is, dat is totonze lering te voren geschreven, opdat wij,door lijdzaamheid en vertroosting derSchriften, hoop hebben zouden, Rom. 14:4.,,, De uitzonderlijke uitreddingen die dehopende ziel in voorgaande tijden van God, Diehet toen goed kende, ontvangen heeft, levereneveneens nieuwe gronden op, waarop het staatmag maken, dat de Heere, Die het werk Zijnerhanden niet laat varen, de overige toezeggingenook vervullen zal. Hierop grondde de dichterzich, wanneer Hij Zijn ziel zo aanspreekt: watbuigt gij u neder, o mijn ziel! en wat zijt gijonrustig in mij? Hoop op God, want ik zalHem nog loven; Hij is de menigvuldigeVerlossing mijns aangezichts, en mijn God,Ps. 42:12.

Op genoemde gronden hebben allen die hetware geloof bezitten, iets van deze levendigehoop, maar in zeer verschillende trappen,waarvan bij Hebr. 6:11 breder gesproken zalworden. Een ieder, zowel de allerzwakste alsde allersterkste, mag zijn hoop oefenen zo goedhij kan.

Men mag het niet alleen maar moet het ookdoen. De profeet vermaant: Israël hope op de

Page 147: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Psalm 130:7,8 147

Heere. (1) Hij geeft hen niet alleen vrijheid,maar verplicht er ook toe. Hij wekt hen meteen innerlijke begeerte daartoe op, uit zijn eigenbevinding. Ach! Hoop toch, Israël, ik heb er mijzo goed bij bevonden. En er zijn zo vele engewichtige redenen voor. (2) Hij zegt niet datde oefening van de hoop gemakkelijk is. Wanthoe gemakkelijk de schijnhoop van dehuichelaar ook zijn mag, een echte en levendigehoop is voor ons mensen, die voor hetonzichtbare zo onvatbaar zijn, deallermoeilijkste oefening, die men niet andersdan door Goddelijke kracht betrachten kan.Maar hij toont de betamelijkheid ennoodzakelijkheid van de hoop. Hoewel desatan, de blinde verdorvenheid en sommigeonwetende mensen de rechte hoop als eengevaarlijke zaak waarmee men zichgemakkelijk kan bedriegen, afschilderen, enintegendeel wanhoop en moedelozeslingeringen als een veilig middel tegenzelfbedrog aanprijzen - toch blijft de levendigehoop een betamelijke en nuttige plicht. Want qzoals de hopeloosheid de voldoening van deHeere Messias, de beëdigde en verzegeldebeloften, de heerlijke volmaaktheden en werkenvan God verloochent, zo worden deze dingendoor een levendige hoop verheerlijkt. Abrahamgaf door zijn gelovige hoop God de eer, Rom.4:20. qq De hoop is een vruchtbare baarmoedervan vele en grote zaligheden. Het versterkt hetgemoed om de grootste zwarighedengemakkelijker te doorstaan, als een anker derziel, hetwelk zeker en vast is, Hebr. 6:19. Hetvervult de ziel met liefde tot God en Zijninzettingen, en onderwerpt hem met eenvrijwillige buiging aan de wegen van de Heere.qqq De gelovige hoop was de veilige wegwaarop hun stamvader Israël, waarvan zij denaam droegen, en andere uitmuntendegeloofshelden de beloftenissen hadden beërfd,die zij in deze voetstappen dienden na te volgen,naar de taal van Paulus: maar wij begeren,dat een iegelijk van u dezelfde naarstigheidbewijze, tot de volle verzekerdheid derhoop, tot het einde toe; opdat gij niet traagwordt, maar navolgers zijt dergenen, diedoor geloof en lankmoedigheid debeloftenissen beërven, Hebr. 6:11,12.

§11. Hoe betamelijker en nuttiger deze plichtvan de hoop is, zoveel te meer en te zwaardereaanvallen van bestrijdingen moet het ookuitstaan. De meeste en grootste zwarighedenworden het gemaakt wegens de onwaardigheid,schuld en aanhoudende ellendigheden. Desatan, het ongeloof en de wereld vragen

dikwijls: “hoe durft u het goede van een heiligeen rechtvaardige God te verwachten, omdat uhet overal zo slecht maakt, door uw eigenschuld zelf de oorzaak van uw noden bent, enaanhoudend aan veel soorten ongerechtighedenschuldig staat?” Tegen deze knellendezwarigheden wil de dichter de voorgaandevermaning tot hopen aandringen, door eenvertoning van drie bijzondere gronden van dehoop, die bekwaam zijn de gemeldezwarigheden te overwinnen, namelijk (1) Godsgoedertierenheid, (2) veelvuldigeverlossingen, (3) en de zekere betoningdaarvan aan Israël.

§12. De eerste grond van de hoop draagt hijin deze woorden voor: BIJ DE HEERE IS VEEL

VERLOSSING.§13. Hij spreekt van de God der

goedertierenheid, onder de Naam van Jehovah,HEERE, omdat door die heerlijke Gedenknaamzekere gronden worden uitgedrukt, waaruit hetnoodzakelijk volgt dat bij Hem goedertierenheidis.

§14. Want als Hij de Heere is, dan moet Hijook GOEDERTIERENHEID hebben. Dat zalzonneklaar blijken wanneer wij dit begrip watnader overwogen hebben, en met de betekenisvan de Naam Jehovah vergelijken.

Het grondwoord $2(% (hachesed),goedertierenheid, heeft zijn afkomst van eenwoord waarvan de oorspronkelijke betekenisaanduidt, van overvloedige sappenopgezwollen te zijn, gelijk de borsten van eengezonde moeder waarin de voedende sappenvoor een zuigeling door ontelbare leiderssamenvloeien zodat ze daarvan opzwellen, endoor die overvloed aangeprikkeld worden omzich in de begerige mond van een lege enhongerige zuigeling uit te gieten.

Waarom de goedertierenheid van Godeigenlijk die volmaaktheid betekent, waardoorHij q alles wat tot de redding en zaliging vaneen zondaar nodig is, overvloedig in Zichzelfbezit, qq en door die overvloed als het wareaangespoord wordt om Zich vrijwillig mee tedelen.

Tot het wezen van de goedertierenheidbehoren daarom twee stukken. (1) Eenovervloed van alles wat ons nodig is, (2) eneen geneigdheid en aandrang om die mee tedelen.

Eerst bezit de Heere een oneindigeovervloed van alles dat tot volkomenverlossing en zaliging van ziel en lichaam, in tijden eeuwigheid nodig is. Hij is God deAlgenoegzame, Gen. 17:1. Men moet van Hem

Page 148: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Psalm 130:7,8148

uitroepen: hoe dierbaar is Uwgoedertierenheid, o God! Dies demensenkinderen onder de schaduw Uwervleugelen toevlucht nemen. Zij wordendronken van de vettigheid Uws huizes; enGij drenkt hen uit de beek Uwer wellusten.Want bij U is de fontein des levens, Ps. 36:8-10. In Hem is (1) de hoogste volmaaktheid,door de beschouwing waarvan het verstand, enin de liefde van welke de wil volkomen zalig envergenoegd kan zijn, Spr. 8:21; Ps. 73:25-28.(2) Een onweerstaanbare almacht, waardoorHij de grootste bergen van zwarigheden kanwegnemen, de dikste duisternis in het helderstelicht kan veranderen, en wat bij alle schepselsonmogelijk is, mogelijk kan maken endaadwerkelijk daar stellen. (3) Eenondoorgrondelijke wijsheid, die raad weetwanneer de raad van alle schepsels ten eindeis. (4) Ja, in Hem zijn alle heilsgoederen, diede ellendigsten volkomen gelukkig kunnenmaken, het leven voor doden, rechtvaardigingvoor veroordeelden, heiliging voor onheiligen,bewaring voor trouwelozen, en volkomenverlossing uit alle geestelijke en lichamelijkenoden voor bedrukten, Ps. 36:10; 2 Kor. 1:30.

De goedertierenheid bezit niet alleen zo’nonuitputtelijke overvloed, maar heeft tentweede ook een vrijwillige neiging enaansporing om zichzelf aan lege en onwaardigezondaren mee te delen. Het is goed engoeddoende, Ps. 119:68. (1) Niemand kan zobegerig zijn om die overvloed te ontvangen, ofde Heere is nog begeriger om die te geven.Gelijk een moeder die door de overvloed vanhaar aangenaam voedsel geprikkeld wordt, dezuigeling streelt en aanhaalt dat hij het ruim enspoedig tot zich neemt, zo streelt en troetelt deGoddelijke goedertierenheid de arme zondaarsdoor de allerliefste uitlokkingen, dat zij uit Zijnvolheid toch mogen nemen genade voorgenade. (2) Niemand kan zo veel begeren, ofde goedertierenheid wil nog meer geven. Hetzegt, doe uw mond wijd open, en Ik zal hemvervullen, Ps. 81:11. (3) Het wordt door zijneigen overvloed uit zichzelf bewogen om zichmee te delen, Jes. 43:25; Ezech. 36:32. (4)Hierom zijn de ledigsten voor hem deallergepaste voorwerpen. Zoals een leeghongerig kind voor een moeder die met haarvoedsel verlegen is, veel aangenamer is daneen kind dat verzadigd is.

Wie is wijs? Die neme deze dingen waar;en dat zij verstandelijk letten op degoedertierenheden des HEEREN, Ps. 107:43.Hierom wordt de goedertierenheid hier door het

nadrukkelijk voorzetsel % (ha) als uitmuntenden aanmerkenswaardig aangeprezen. (1) Het isonbegrijpelijk veel groter dan allegoedertierenheden van alle mensensamengenomen. O HEERE! Uwgoedertierenheid is tot in de hemelen, Ps.36:6. Zo hoog de hemel is boven de aarde, isZijn goedertierenheid geweldig overdegenen, die Hem vrezen, Ps. 103:11. (2) Hetis waard dat men het nauwkeurig opmerkt.Hoewel in het geweten van een ontwaaktezondaar de gerechtigheid van God veel groterschijnt te zijn dan de goedertierenheid, tochwordt in de Heilige Bladen de goedertierenheidveelvuldiger ingescherpt. In de 136e Psalmwordt de goedertierenheid 26 malen na elkaarals eeuwigdurend aangeprezen. Van Godsgoedertierenheid een grote dunk te hebben, isde Heere bijzonder aangenaam. Want, desHEEREN oog is over degenen, die Hemvrezen, op degenen, die op Zijngoedertierenheid hopen, Ps. 33:18.

§15. Hoewel de goedertierenheid eenwezenlijke eigenschap van God is, ja God Zelfis, toch zegt de dichter niet zonder nadruk dathet .3 (iem), BIJ de Heere is. (1) Het is qdoor de eeuwige vrederaad, door de HeereMessias en de beloften van het Evangelie, alshet ware van God uitgegaan en aan de mensenverschenen, Tit. 3:4. qq Het is bij de Heeregereed en vaardig om schichtige zondaren teontmoeten, aan te nemen en te helpen. Wantgoedertierenheid en waarheid gaan voorZijn aanschijn henen, Ps. 89:15. (2) Het is bijde Heere alleen. Bij onze beste, goedigste,vermogenste en getrouwste vrienden vindt menzo’n genoegzaamheid en geneigdheid niet omons te helpen, als bij de Heere, Mich. 7:18-20.

§16. Maar is Gods goedertierenheid ook nietheilig en rechtvaardig? Hoe kan het dan tedoen hebben met een ellendige, die onderonbetaalbare schulden zucht en daarom in eennare kuil van veelvuldige en aanhoudendeuitwendige en inwendige ellenden gezonken engebonden zit? Deze zwarigheid neemt dedichter weg, wanneer hij daarbij voegt: EN BIJ

HEM IS VEEL VERLOSSING.§17. Het woord ;&$5 (pedoet), VERLOSSING,

betekent eigenlijk een vrijkoping, die iemanddoor een zeker losgeld, dat in zijn plaatsbetaald wordt, van de dood, gevangenis ofandere noden verlost. Ps. 49:8,9, niemand vanhen zal zijn broeder immermeer kunnenverlossen; hij zal Gode zijn rantsoen nietkunnen geven. Want de verlossing hunner

Page 149: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Psalm 130:7,8 149

ziel is te kostelijk, en zal in eeuwigheidophouden.

Hier moet men door die verlossing verstaan(1) de verlossing, die in Christus Jezus is,Rom. 3:24, de verlossing door Zijn bloed, Ef.1:7; Job 33:23,24. Want het wordt, vs. 8,uitdrukkelijk bepaald tot de verlossing van deongerechtigheden. (2) Het is in het bijzonderdat recht, die macht en gezindheid van deHeere, waardoor Hij uit kracht van devoldoening van de Heere Messias, een armezondaar vrijmaakt van al die uitwendige eninwendige noden, waaronder hij vanwege zijnzonden gevangen zit.

Om van deze dierbare verlossingen eenonderscheiden begrip te hebben, dient men devolgende zaken daarin op te merken.

De verlossing van een zondaarvooronderstelt dat hij door zijn zonden in veleen grote geestelijke en lichamelijke noden isgeraakt, waarin hij gevangen zit naar hetrechtvaardig oordeel van God, en verstoken isvan alle recht en macht om zich daaruit teredden.

De eniggeboren Zoon van God is in deeeuwige vrederaad voor zulke ellendigen Borggeworden, en heeft op Zich genomen Zijn zielte geven tot een rantsoen, tot volkomenvoldoening aan de Goddelijke rechtvaardigheid,die daardoor zijn volkomen luister konbehouden in het zaligen van die rampzaligen,Job 33:23,24; Jes. 53:10,12.

Door dit beloofde en nu, Gode zij dank! reedsbetaalde rantsoen, is bij de Heere een wettigrecht, macht en gezindheid om een zondaarvan al zijn noden waaronder hij gevangen zit,vrij te maken. Dit is het recht en werkloon vande Heere Messias, waarvan Hij spreekt, Jes.49:4, gewisselijk, Mijn recht is bij denHEERE, en Mijn werkloon is bij Mijn God.

Dit voert de Heere op de bekwame tijd rechtheerlijk, wonderlijk en getrouw uit, naar Zijnbelofte, Hos. 13:14. Ik zal hen van het geweldder hel verlossen, Ik zal ze vrijmaken vanden dood: o dood! waar zijn uwpestilentiën? hel! waar is uw verderf?Berouw zal van Mijn ogen verborgen zijn.(1) Hij verlost hen van de schuld door eengenadige vergeving van de zonden. In Welkenwij hebben de verlossing door Zijn bloed,namelijk de vergeving der misdaden, Ef. 1:7.(2) Hij verlost hen uit hun geestelijke enlichamelijke noden, 1 Kor. 1:30; 2 Kor. 1:10.

§18. Zo voortreffelijk het rantsoen is dat dezeverlossing aanbrengt, zo voortreffelijk moet ook

de verlossing zelf zijn. Het wordt hierbeschreven als GROOT en VEEL.

Want het grondwoord %"9% (harbeh)betekent èn groot èn veel tegelijk.

Immers, de verlossing die bij de Heere is,bezit een onmetelijke grootheid. (1) Het isgroot van waarde. Want het gebeurt door hetdierbaar bloed van God, Hand. 20:28, datoneindig kostbaarder is dan alle schatten vande gehele wereld, 1 Petr. 1:18,19. (2) Het isgroot van kracht. Geen nood is zo groot, ofdeze verlossing kan daaruit redden. Het delgtde grootste schulden zo volmaakt uit dat er bijGod geen gedachtenis meer overblijft om demens daarnaar te behandelen, Hebr. 8:12. Hetkan de zwaarste zondebanden verbreken. Dienaar ziel en lichaam in het grootste gevaar vande dood en van de hel is, kan door deze groteverlossing een veilige ontkoming vinden, Ps.68:21; Hos. 13:14.

Die verlossing is niet alleen onmetelijk groot,maar ook ontelbaar veel. (1) Ontelbaremensen zijn daardoor al verlost, en zullen nogverlost worden, 1 Joh. 2:2. Niet alleenbekeerden maar ook onbekeerden -. Nietalleen bekommerden maar ook gerustezorgelozen -. Niet alleen wijzen maar ookdwazen -. Niet alleen rijken maar ook armenen verachten -. Niet alleen christenen maarook Joden, heidenen, zelfs Godverzakers,kunnen er hulp bij vinden. Ja, als het gehelemenselijke geslacht tot deze verlossing detoevlucht nam, dan zou het daar redding vinden.(2) Het verlost van vele en allerhande noden.Bij die verlossing is raad tegen ontelbareschulden, zondebanden, geestelijke enlichamelijke gevaren, waarin men zichzelfgestort heeft. (3) Het verlost op vele enallerhande manieren. Het verlost door dezeldzaamste wegen, die de mens nooit in de zinvan de gedachten zouden opgekomen zijn.Door een gering onopgemerkt voorval kan hetde wonderlijkste redding beschikken. Dingendie de nood schenen te vermeerderen enverzwaren, moeten door een ongezienebesturing van de onbegrijpelijke voorzienigheiddierbaar worden om ontkoming neer te zetten.De zware val van Petrus diende om hem uit dienare kuil van vertrouwen op zichzelf op tehalen. De scherpe doorn in het vlees moestPaulus van zelfverheffing verlossen. (4) Dieverlossing verlost vele en ontelbare malen.Heeft men voorgaande verlossingen niet goedbeantwoord; heeft men zich door zijn eigenschuld opnieuw in oude en nieuwe nodengebracht - deze verlossing is opnieuw vaardig

Page 150: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Psalm 130:7,8150

om te helpen. Zo vaak het ondankbaar tergendIsraël maar riep, verloste de Heere hen uit hunangsten, Ps. 106:6,13,19,28. David belijdt: Hij isde menigvuldige Verlossing mijnsaangezichts, Ps. 42:12. Paulus roemt: Die onsuit zo groten dood verlost heeft, en nogverlost; op Welken wij hopen, dat Hij onsook nog verlossen zal, 2 Kor. 1:10. Ja, het iseen eeuwige verlossing, Jes. 45:17.

§19. De Heere is niet alleen een Held, Diealleen machtig is om te verlossen, maar Hij isdaartoe ook ongewoon gewillig. Dit kan despreekwijze, dat die verlossing BIJ HEM is, onsin gedachten brengen. (1) Het is bij HEM, deHeere alleen, en bij geen schepsel te vinden.Waarlijk, tevergeefs verwacht men het vande heuvelen en de menigte der bergen;waarlijk, in den HEERE, onzen God, isIsraels heil, Jer. 3:23. Mensen die zoveel goed,veelheid van rijkdom, eer en aanzien hebben,dat zij het wagen daarop te vertrouwen, kunnentoch geen broeder verlossen. Hun rijkdommenkunnen geen rantsoen voor zijn ziel opleveren,Ps. 49:8,9. En als de Heere hen tegenwerktkunnen ze de liefste broeder niet eens grondigen bestendig uit lichamelijke nood helpen.Vertrouwt niet op prinsen, op des mensenkind, bij hetwelk geen heil is, Ps. 146:3. (2)Maar bij de Heere zijn uitkomsten tegen dedood, omdat de verlossing BIJ Hem is. Hetstaat bij hem gereed tot een vaardige hulp.Het ongeloof spreekt een grove onwaarheid,wanneer het moedeloos klaagt: mijn rechtgaat van mijn God voorbij, Jes. 40:27. DeHeere Messias spreekt dit openlijk tegen,zeggend: gewisselijk, Mijn recht is bij denHEERE, en Mijn werkloon is bij Mijn God,Jes. 49:4.

§20. Het verdient eveneens een aandachtigeoverweging dat de goedertierenheid enverlossing door het woordje EN hier wordensamengevoegd. (1) In schepsels kunnen zegescheiden zijn. Sommigen gevoelen wel eenseen goede geneigdheid om en ellendige, bv. eengevangene los te maken, als ze konden. Maarhet ontbreekt hen zowel aan recht als aanmacht om het te mogen of kunnen doen.Anderen hebben wel het recht en de macht omeen bedrukte, bv. een onder zijn schuldenzuchtende medemens, uit zijn benauwdheid teverlossen. Maar zij missen de goedertierenheiden geneigdheid om het te willen doen. Maar bijde Heere is beide, èn goedertierenheid, ènverlossing. (2) Door deze samenvoeging wordtde goedertierenheid ook gepast voor eenonwaardige zondaar. Wanneer de

goedertierenheid van God geroemd wordt, kanhet ongeloof deze zwarigheid maken: “degoedertierenheid is heilig en rechtvaardig. Bijde goedertierenen houdt God Zich goedertieren,bij de reinen houdt Hij Zich rein, maar bij deverkeerden bewijst Hij Zich een worstelaar, Ps.18:26,27. Hoe zou zo’n onrein, schuldig,ongoedertieren zondaar, als u bent, dan opGods goedertierenheid durven hopen?” Dezezwarigheid wordt weggenomen door eenvertoog dat bij de Heere ook verlossing is,namelijk de verlossing door Messias’ bloed,de vergeving der misdaden, Ef. 1:7.

§21. Is er dus bij de Heere goedertierenheiden veel verlossing, dan moet vanzelf volgen datHij Israël niet alleen kan maar ook zalverlossen van zijn ongerechtigheden, wat dedichter vrijmoedig verzekert met deze woorden:EN HIJ ZAL ISRAËL VERLOSSEN VAN AL ZIJN

ONGERECHTIGHEDEN.§22. Deze grote weldaad zal HIJ, &!% (hoe),

aan Israël bewijzen. (1) De dichter spreekt vanDIE HEERE, bij Wie goedertierenheid en veelverlossing is. (2) Hij zelf zal het uit, door enom Zichzelf doen, zonder dat iets in enigschepsel gevonden werd, dat Hem hiertoebewegen of helpen zou, Jes. 43:25; Ezech.36:32.

§23. Hij zal Zijn goedertierenheid enverlossing ten koste leggen aan ISRAËL, (1)dat arme en ellendige volk dat Hij Zich heeftdoen overblijven om op Zijn Naam te hopen,Zef. 3:12. (2) Dat overblijfsel naar deverkiezing, Rom. 11:5. (3) Dat zaad van debelofte, niet alleen uit Joden maar ook uitheidenen, dat in de voetstappen van het geloofvan Israël wandelt, Rom. 9:6-8, zijn zondenerkent en door het geloof aan de HeereMessias op Gods goedertierenheid hoopt, Ps.33:18. (4) Dat in de goedertierenheid en hetgeloof blijft, Rom. 11:22,23.

§24. Dat Israël zal Hij verlossen van AL ZIJN

ONGERECHTIGHEDEN.§25. ONGERECHTIGHEDEN betekenen hier die

grote, kromme, zondige verkeerdheden van denatuur, vermogens en daden, met hunongelukkige gevolgen van smet, schuld enkracht, waaraan dat ellendige Israëlonderhevig was. Zie de aanmerkingen overZach. 3:9.

§26. ZIJN ongerechtigheden zijn zulke, (1) dieIsraël aan zich heeft, en hem bijzonder eigenzijn, waaraan andere mensen misschien niet zoonderworpen zijn, (2) en waarvan Israël zelf deoorzaak is, door zijn eigen schuld endwaasheid.

Page 151: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Psalm 130:7,8 151

§27. Hoe groot en veel dezeongerechtigheden zijn mogen, de Heere zalIsraël van die ALLE verlossen. (1) Van allerlei,zonder onderscheid van soort en grootheid. (2)Van alle, hoe groot zijn getal en hoeveelvuldig de herhalingen ervan ook zijn mag,1 Joh. 1:7.

§28. Hij zal hen om die ongerechtigheden nietverstoten, maar genadig en krachtig daarvan ofUIT VERLOSSEN.

Van de eigenlijke betekenis van het woord%$5 (padah), en van de natuur van dezeverlossing is boven, §17, gesproken.

Men moet hier maar aanmerken dat de Heerezeker Israël verlossen ZAL.

De dichter maakt hier geen bepaling van tijdwanneer, en ook niet van de manier hoe Hijverlossen zal. Die heeft de Heere voor Zichzelfbehouden. De manier en wegen waardoor HijIsraël van zijn ongerechtigheden verlost, zijntoch wonderlijk en kunnen allen niet opgeteld ofvolkomen begrepen worden. Want dikwijlsschijnt het ons dat de Heere over deongerechtigheden bezoeking doet, wanneer hijtoch bezig is om daarvan te verlossen.

Het moet Israël genoeg zijn dat het voldoendegronden van zekerheid heeft dat de Heerezeker zal verlossen. Immers, (1) die dierbarelosprijs van de Heere Messias kan nietvruchteloos zijn. En omdat die niet voorrechtvaardigen maar voor onrechtvaardigenbetaald is, daarom moet volgen dat eenrechtvaardige Rechter die allen, voor welke datrantsoen betaald is, van hun ongerechtighedenook zeker en rechtvaardig verlossen zal. (2) Ditheeft Hij hen beloofd, Hos. 13:14. Daarommoet Hij het ook noodzakelijk vervullen, omdathet onmogelijk is dat God liegt, maarintegendeel al Gods beloften ja en amen zijn. 2Kor. 1:20.

§29. Israëls zekere verlossing van al zijnongerechtigheden volgt ook uit het voorgaande,waarmee dit door het woordje en wordtsamengevoegd. Bij den HEERE isgoedertierenheid, en bij Hem is veelverlossing, EN Hij zal Israël verlossen, enz.Want is bij de Heere goedertierenheid, die Hemvanzelf aanspoort om Zijn algenoegzaamheidaan ledigen en onwaardigen mee te delen, en isbij Hem grote en vele verlossing, dan kan hetniet anders zijn of Hij zal Zijn Israël verlossenvan al zijn ongerechtigheden.

§30. Ja, dan mag en moet Israël op de Heerehopen. Immers, de dichter voegt deze dingen bijde voorgaande vermaning door het woordjeWANT, als gronden en beweegredenen om

op de Heere te hopen. (1) Als iemandgenoemde gronden niet kent of gelooft, dan zalde oefening van een levende hoop hemonmogelijk zijn. De grootheid van zijnellendigheid, zijn walgelijke onwaardigheid, deveelheid en aanhoudendheid van zijn schuldenzullen onoverkoombare bergen zijn die zichtussen hem en zijn hoop zetten. (2) Maar zogauw hij inziet dat bij de Heeregoedertierenheid en veel verlossing is, dan datHij Israël zeker zal verlossen van al zijnongerechtigheden, dan zullen genoemde bergenvan zwarigheden verdwijnen. Hij zal kunnenhopen en bevinden dat hij er toe verplicht is,omdat hij de wanhop voor een verloocheningvan de Goddelijke goedertierenheid en zekereverlossing houden moet.

§31. En deze gegronde hoop prijst de dichteraan Israël zoveel te vrijmoediger en ijverigeraan, omdat hij zelf zo’n zalige ondervindingvan de aangename vruchten daarvan genotenhad. (1) Hij durfde de hoop aan iedereen metalle vrijmoedigheid aanraden, en henverzekeren dat bij de Heere goedertierenheiden veel verlossing is. Want hij zelf hadondervonden hoe groot de goedertierenheid enhoe veel de verlossingen van de Heere waren.Hij, die zich in zulke noden en ellenden hadbevonden, dat naar zijn gedachten zijn gelijkeniet te vinden zou zij, had toch in de Heere zo’ngoedertierenheid, veelvuldige verlossing entrouw ontdekt, dat hij zijn hoop veilig op Hemhad durven bouwen. Bij die hoop had hij zich zogoed bevonden. Dacht misschien iemand dathopen zeer gevaarlijk was, of zorgeloos maakte- hij kon uit eigen ervaring het tegendeelgetuigen. Want hij had ondervonden hoe veilig,zalig en krachtig de hoop was. Het had zijnbenauwde ziel in de zwaarste noden verruimd,en met de teerste liefde en geestelijkewerkzaamheden vervuld. Daarom mochtgeheel Israël het maar wagen om eveneens opdie goedertieren en verzoende God, bij Wieveel verlossing is, te hopen. Hun hoop zou henniet beschamen. (2) De aangename zaligheiddie de godvruchtige dichter door die levendigehoop in zijn ziel genoot, spoorde hem aan omhartelijk te wensen dat ook anderen hetdierbaar genot daarvan hebben mochten, en omze daartoe ernstig op te wekken. De genietingvan de hemelse genadegoederen brengt eengeheel andere gesteldheid in de ziel dan debezitting van aardse schatten. Want hoe meeriemand van aardse goederen bezit, zoveel tegieriger en afgunstiger kan hij worden. Want zeverbeteren het gemoed niet, maar trekken de

Page 152: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Psalm 130:7,8152

liefde, die men God en de naasten schuldig is,tot zich. En omdat ze eindig zijn, kunnen ze debegeerte van de mens niet verzadigen, en ookniet door meerderen dan één tegelijk bezetenworden. En men moet er zoveel van missen alsmen aan iemand anders meedeelt. Maar, qomdat de hemelse goederen eindig zijn, de zielverzadigen, door meer dan één tegelijk genotenkunnen worden, en men er niets van hoeft temissen wanneer ze aan anderen wordenuitgedeeld, daarom voelt een godvruchtiggemoed de innigste zucht dat ook anderen diezaligheid, die het zelf geniet, mede deelachtigmochten worden. qq Ja, omdat de zaligmakendegenadegoederen het gemoed verbeteren, en deliefde jegens God en de naasten gaande maken,daarom geniet men zelf zoveel te meerzaligheid, naarmate ze tot meer van onzemedemensen werden uitgebreid. Want omdatde oneindige genadegoederen zich in éénonderwerp zo heerlijk niet kunnen vertonen alsze zijn, daarom worden ze in onze ogen tot onzezaligheid zoveel te groter en dierbaarder,naarmate ze zich in meer onderwerpen inverscheidene omstandigheden vertonen. Enomdat de liefde van de naaste eveneensbestaat in een hartelijk genoegen enwelgevallen in zijn zaligheid, daarom genietenwij door middel van die liefde zijn zaligheid ook.En ons heilgenootschap aan degenadegoederen wordt daardoor zoveel tegroter, hoe meer de mensen zijn die het metons bezitten. qqq Eindelijk, omdat de genadezichzelf vrijwillig aan onwaardigen meedeelt, endie eigenschap behoudt nadat het in het hartvan een zondaar gekomen is, daarom moetvolgen dat een ziel die door ware genade isgeraakt, en naar het beeld daarvan gevormd is,zich ook tot anderen uitbreidt, en dat die mildegenade in één hart niet besloten kan worden.Uit genoemde gronden kan men nu gemakkelijkafleiden hoe het kwam dat de dichter, die dezaligheid van de levendige hoop gesmaakt had,zo vurig verlangde dat Israël het ookondervinden en oefenen mocht.

§32 Ja, de dichter heeft de zalige hoop die hijondervond, niet alleen tot Israël van zijn tijd,maar ook tot ONS, door het schrijven van ditlied, geprobeerd uit te breiden. Laten we danook proberen er een betamelijk gebruik van temaken, en tot dat doel nog het een en anderaanmerken.

I. DE HEERE ALLEEN is het rechte voorwerpvan de hoop.

/. Hierdoor wordt direct omver gestoten dehoop waarvan de onbegenadigden roemen.

Want zij bouwen hun hoop niet op de Heere,omdat ze Hem niet kennen, hoewel ze met demond een grote ophef maken van het hopen opGod en Zijn barmhartigheid. Hun hoop is, òfeen wilde inbeelding die niets tot een voorwerpheeft, òf zij hopen op iets dat geen God is. Hunhoop van lichamelijke voorspoed of verlossingvestigen zij op de veelheid en ongestadigheidvan de rijkdom, op goede en machtige vriendenen prinsen, of op hun eigen beleid enraadslagen die dikwijls zeer goddeloos zijn. Dehoop van zaligheid gronden ze op hun wijsheid,gerechtigheid en deugd, of op een God engenade, die zij naar hun eigen begeerlijkheid inhun hersens gesmeed hebben, en buiten deomtrek van hun lege hersens geenwerkelijkheid hebben.

//. Maar de zwakste hoop van degodvruchtigen maakt zich direct als echt enrecht openbaar, omdat het op het rechteVoorwerp, de Heere, gevestigd is. Ze hebbenhun eigen onvermogen en die van alleschepselen, om enig lichamelijk of geestelijkheil te beschikken, levendig ingezien, en daaromvan zichzelf en van het schepsel afgezien. Aldeden de rijkste en machtigste vrienden, ja demachtigste prinsen hen de duurste betuigingenom hen voorspoedig te willen maken, tochdurven ze er, wanneer ze bedaard zijn, zonderde Heere geen staat op te maken. Ze denken,hun geest gaat uit, hij keert wederom totzijn aarde; te dienzelfden dage vergaan zijnaanslagen, Ps. 146:4. Ze bevinden dagelijkshoe langer hoe duidelijker dat ze geen wijsheid,gerechtigheid of kracht in zichzelf hebben,waarop zou zouden kunnen hopen; ja datontvangen genaden wegens aanklevendeonvolkomenheden geen voorwerpen kunnenzijn waarop zij hun hoop zouden vestigen. Maarde Heere is het enig Voorwerp van hun hoop.Als hun ziel in Zijn volmaaktheden entoezeggingen levendig wordt ingeleid, dankunnen ze hoop hebben. Maar verbergt Hij Zijnaangezicht en is Hij van hun ogen geweken,dan begeeft ook de hoop hen, tot een duidelijkbewijs dat de Heere hun hoop is.

II. De levendige hoop is een gelovige entaaie aankleving aan de Heere en Zijnbeloften, waardoor men al de toekomendegoederen, die men niet ziet maar die doorGod beloofd zijn, op goede gronden innood en tegenheden met lijdzaamheidinwacht.

". De hoop is een werkzame verwachting,Rom. 8:25. Hieruit volgt dat het ongegrond

Page 153: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Psalm 130:7,8 153

gissen en wensen, wat geruste zondaars hopennoemen, de naam van hoop niet kan dragen.

$. Er kan geen echte en levende hoopzijn, zonder een gelovig en taai aanklevenaan de Heere, en Zijn beloftenissen.

/. Hieruit blijkt dat die dode, ongelovige,stijve inbeelding van onboetvaardige zondaren,die het levend geloof van de uitverkorenenmissen, geen waarachtige hoop is; hoewel zijdie voortreffelijke naam eraan geven.

//. Dan is al die arbeid van bekommerdezielen, die zich inspannen om op de Heere tehopen, eer zij een levend geloof oefenen, eenzeer verkeerd en vruchteloos woelen. Begerenze de echte hoop te oefenen, dan dienen zeeerst naar een recht geloof te streven,waardoor men het getuigenis van het Evangeliegeestelijk met overreding inziet, en aan deHeere en Zijn beloften kleeft. Dan zou hunhoop vanzelf uitspruiten.

///. Een voorname oorzaak waarom veelgodzaligen zo zwak in de hoop zijn, is dezwakheid van hun geloof. Ze hebben weiniglicht in de zuivere Evangeliegronden. Hetwerken met en staat maken op het enkelegetuigenis van God is voor hen zo bezwaarlijken ongewoon. Onzienlijke en onbegrijpelijkedingen met volle zekerheid voor waarheid tehouden, op deze enige grond, omdat God Dieniet liegen kan het getuigt, schijnt hen wel eensgevaarlijk en lichtvaardig te zijn. Zij kunnen endurven het namelijk niet te oefenen. Hieromzijn ze ook in de hoop en bestendigeverwachting van ongeziene goederen zo zwaken onbestendig. Wensten ze in de hoop toe tenemen en bestendig te zijn, dan dienden ze testreven naar een meerdere mate van geloof, engedurig met Jezus’ leerlingen te zuchten:“Heere! Vermeerder ons het geloof”.

(. De rechte hoop mag ALLES maar ookNIETS ANDERS dan wat AAN HEM BELOOFD IS

verwachten.a. Mag men alles wat beloofd is

verwachten, hoe zwak is dan de hoop van veelechte kinderen van God, wanneer zij deduidelijkste en zekerste toezeggingen van Godniet durven inwachten, maar het tegendeelvrezen. Veel van Gods echte kinderen stellenzich vaak in hun duisternissen helder voor datzij om deze en gene zwakheid nog eens zeerstreng door God gestraft zullen worden, onderde macht van hun geestelijke vijandenbezwijken, en ten minste in de dood enoordeelsdag met grote benauwdheidbeschaamd en bedrogen uitkomen. Doch zehebben niet alleen vrijheid, maar zijn ook

verplicht het tegendeel te verwachten, als zeGod de eer van Zijn waarheid en trouw, dieHem toekomt, niet willen ontroven. Want deHeere heeft hen uitdrukkelijk en onbepaaldtoegezegd dat Hij om geen zonde, die Hij henwelmenend en onberouwelijk vergeven heeft,over hen ooit weer zal toornen of hen schelden,Jes. 54:9; Rom. 8:1. Dat Hij hen onder deallerzwaarste verzoekingen van de zonde, vande wereld en van de satan, zo nauwkeurig enbestendig zal bewaren, dat zij het minste gevaarniet hebben zich te bedriegen, of beschaamdom te komen, Joh. 10:28; Jes. 61:8. Dat henalles wat hen overkomt zal meewerken tot hunnut, Rom. 8:28. En dat Hij hen eindelijk van alhet zondig en droevig kwaad volmaakt zalverlossen, 2 Tim. 4:18. Al deze dingen mogenen moeten Gods echte kinderen standvastighopen en verwachten. Zie boven §10.

b. Moet men alles wat ons beloofd ishopen - men mag echter ook niets anders danwat beloofd is, inwachten.

/. Het is daarom een schrikkelijkelichtvaardigheid, wanneer onboetvaardigezondaars hopen dat zij, als ze in hunongelovigheid volharden, toch zalig zullenworden. Want nergens heeft God hen datbeloofd, maar het tegendeel gedreigd, dat zij,als ze zo blijven, het leven niet zien zullen, Joh.3:36; Mark 16:16.

//. Sommige godzaligen zijn in ditgewichtig stuk ook vaak zeer onbedachtzaam.Ze zijn wel eens zeer traag in de hoop van diedingen, die God in Zijn onfeilbaar Woord henduidelijk en onbepaald beloofd heeft, gelijk diezaken waarvan wij boven onder a. spraken. Enze laten zich door het ongeloof wijs maken datzulke dingen zonder veel twijfelingen teverwachten, lichtvaardigheid zou zijn. Maarandere dingen, waarvan God in Zijn Woordgeen belofte heeft gedaan, kan men vaakongemeen sterk en veel zekerder inwachten.Bijvoorbeeld, menigeen heeft een sterke enonverloochende begeerte naar deze of genebijzondere zaken. Neem eens, dat deze of genemens bekeerd mag worden, dat zijn ziek kind inhet leven mag blijven, dat hij uit een of anderkruis geholpen mag worden, en dergelijke. Hijbegint om deze dingen zonder onderwerping tebidden. Hij vindt onder zijn bidden bijzondereopgewektheid. Hem komen enigeSchriftuurplaatsen, welke uitdrukkingen in hetafgetrokkene genomen, enige gelijkheid hebbenmet het geval waarover hij met bidden enbegeren werkzaam is, met nadruk op hetgemoed. Hij krijgt in zijn haasten hoop dat de

Page 154: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Psalm 130:7,8154

Heere het gebedene aan hem geven zal. Hijwordt zeer verheugd en verwacht diebijzondere zaak nu veel levendiger dan deduidelijkste beloften van het Evangelie. Maarzulk hopen van bijzondere zaken, waar God onsgeen belofte van gegeven heeft, (1) is zeeronbetamelijk. q Het is een groteonbedachtzaamheid, waardoor men zondervoldoende grond handelt. Want men kan uitGods Woord, dat de grond van onze hoop moetzijn, niet bewijzen dat God die bijzondereomstandigheden beloofd heeft, of gebodenzulke dingen te verwachten. Men kan ook nietbewijzen dat God door een onmiddellijkeopenbaring ons dat heeft bekendgemaakt, alsofwij buitengewone profeten waren. Wanthoewel men niet ontkennen mag dat Godmachtig is, en misschien ook soms doet in onzedagen, aan enige uitmuntende heiligen, die eengemeenzame buitengewone omgang met Hemhebben, enig zaken van groot gewicht, die land,kerk of hun toestand raken, onmiddellijk teopenbaren, zo moest toch een bedachtzamenederigheid de gewone en zwakke christenenverhinderen om zo snel te denken dat de Heerehen in die bijzondere zaken, die zij naar hetWoord van God met een gelovigeonderwerping aan de wijsheid en goedheid vande Heere dienden over te laten, eenonmiddellijke openbaring geven zou. Heeft mendus geen grond in Gods Woord voor zo’nbijzondere hoop, en heeft men ook geenonmiddellijke profetische openbaring van diebijzondere zaak, zo is het zeker een ongegrondhaastig vooruitlopen wanneer men verwachtdat die zaken zo komen zullen. qq Het is eengroot gebrek van het rechte geloof en hoop.Want de Heere heeft Zijn volk beloofd dat alledingen hen zullen medewerken ten goede. Hoemeer geloof en hoop aangaande deze duidelijkeen gegronde belofte iemand bezit, zoveel tebevreesder zal hij ook zijn in zulke bijzonderezaken vooruit te lopen. qqq Het is ook een bewijsvan een zonderling gebrek van de kennis vanonze ellendigheid. Wij zijn ellendige, duistere,verkeerde mensen. Wij kunnen niet goedbegrijpen wat goed voor ons is. Wijbeschouwen de zaken maar oppervlakkig, enkunnen wegens de nauwe begrenzing van onsdonker verstand, de samenhang dat iets heeftmet ontelbare andere zaken, en met zijngevolgen die door een onverbrekelijke schakel,die zich tot in de eeuwigheid uitstrekt, daaruitvoortkomen, niet inzien. Een zaak die ons opzichzelf beschouwd als goed voorkomt, kan metopzicht op zijn gevolgen die het door

tussenkomst van andere dingen hebben moet,bij uitstek kwaad zijn. En integendeel, een zaakdie ons kwaad toeschijnt kan door tussenkomstvan andere zaken voor ons de heilzaamstegevolgen hebben. Onze genegenheden zijnzeer verdorven. Ze kunnen zich met eenbrandend verlangen uitstrekken naar dingen dieons schadelijk zijn. Wij hebben het vaak nietgoed, maar zeer slecht met onszelf in de zin.Maar de Heere heeft een oneindige wijsheid,waardoor Hij alle dingen in al hunverbintenissen met andere zaken en al hungevolgen, tegelijk in de grond doorziet, en die zoondereen weet te mengen dat Hij door dingendie ons schadelijk toeschenen, ons heil kanbevorderen. Gelijk een verstandige dokter diede kracht van de bijzondere geneesmiddelen inde grond verstaat, dingen die op zichzelfschadelijk zouden zijn, zo met andere zakenweet te mengen, dat het nu bijzonder meewerkttot bevordering van de gezondheid, hoewel dezieke zich daarvan geen bevatting kan maken.Immers, alle dingen die ons ontmoeten kunnenalleen ons heil niet bevorderen, maar zijmoeten met andere zaken MEE werken tot onsnut, Rom. 8:28. In deze wereld, waar onder zovele miljoenen van schepsels als er zijn,geweest zijn en nog zullen zijn, geen twee tevinden zijn, naar de ondoorgrondelijke afgrondvan wijsheid, macht en goedheid die ons daarinter aanbidding wordt voorgesteld, die volkomenin alle opzichten aan elkaar gelijk zijn, daarheeft elke uitverkorene zijn bijzonderegesteldheden, kwalen en ontmoetingen. DeHeere kent die allen in het bijzonder. Door Zijnonnaspeurlijke wijsheid mengt Hij de dingen dieZijn lieve kinderen ontmoeten, zodanigondereen, dat zij met elkaar hun zaligheidmoeten bevorderen. Werd er maar één stukuitgenomen, zo zouden wegens de samenhangen de gevolgen van de ondermaanse zaken, deandere ontmoetingen voor ons niet nuttigkunnen zijn. De Heere is ook goed en heeft hetveel beter met ons voor dat wijzelf. Hoe meerlicht iemand nu heeft in zijn eigen onkunde enverkeerdheid en in de wijsheid en goedheid vande Heere, zoveel te zorgvuldiger zal hij zijn dathij toch niets onbepaald begeert of verwacht,waarvan de alleen wijze en goede God in ZijnWoord geen duidelijke verklaring heeft gedaan,dat het goed voor ons is en dat Hij het onsgeven wil. Men wenst zich te gedragen als eenzieke, die van zijn eigen kwaal geen duidelijkebevatting heeft. En die ook de kracht van degeneesmiddelen niet kent, en zich niet durftonderwinden de dokter onbepaald te vragen of

Page 155: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Psalm 130:7,8 155

hij dit of dag middel erin mengt. Maar dieeenvoudig de voorgeschreven medicamentengebruikt, hoewel hij hun namen niet eens kent,en ook niet weet hoe elk middel alleen, en allemet elkaar werken. Hij verlaat zich op dewijsheid en getrouwheid van hem die ze heeftvoorgeschreven, en aan wie hij zich totgenezing heeft durven toevertrouwen. qqqq In dehoop van bijzondere zaken die God in ZijnWoord niet heeft bepaald en ook niet heeftbeloofd, ontbreekt eindelijk de zeer betamelijkeonderwerping aan de Heere. Hij wil nietalleen dat wij in dit leven Zijn waarheid entrouw zullen verheerlijken, maar ook dat wij zijnonafhankelijke wijsheid, goedheid enoppermacht zullen eren en aanbidden. Hieromdoet Hij ons van veel bijzondere zaken geenbijzondere beloften aangaande hun bijzondereuitkomsten, opdat wij gelegenheid zoudenhebben om ons in een gedurigezelfverloochening aan Hem aanhoudend metgesloten ogen te onderwerpen. Het is daaromveel groter godzaligheid wanneer iemand zulkebijzondere stukken onbepaald aan de Heereovergeeft, vertrouwend dat het tot zijn nut zalmeewerken, hoe het ook mag uitvallen, danwanneer hij aangaande iets wat hem nietbeloofd is, onbepaald begeert enonbedachtzaam durft te verwachten. (2) Zo’nongegronde en onbedachtzame hoop is ookzeer gevaarlijk en schadelijk. q Gebeurt hetdat die zaken zodanig uitvallen als menverwacht had, dan merkt men dat aan als eenongewone bijzonderheid, en laat zich daardoor,onder andere misbruiken die men daarvanmaakt, van vele gegronde en gewichtigewerkzaamheden aftrekken. qq Maar is deuitkomst eens geheel strijdig tegen de opgevattehoop en verwachting, zoals dit vaak gebeurt,dan raakt men in een draaikolk vanzielsberoerende moedeloosheden entwijfelingen aangaande zijn staat en deallergewichtigste waarheden, als men zich nietbehelpen kan met de gewone uitvlucht dat menalleen in de onderwerpen en de tijd gedwaaldheeft, en de gehoopte zaak in een anderonderwerp vervuld zal worden. Want menbesluit zo: “ben ik in deze zaak, die ik met zoveel levendigheid en werkzaamheid verwachtheb, bedrogen geworden, wat zal ik dan denkenvan de hoop aangaande mijn staat en van deandere beloften van God?” Eveneens, alsof eenkind van God voor zulke zaken geen betere enveiligere grond had.

c. Om voor zulke schadelijkemiswerkingen bewaard te worden, en alleen

dat te hopen wat ons door God beloofd is, dientmen vooral met grote omzichtigheid teonderzoeken, wat men eigenlijk met grond vooreen belofte die men verwachten kan, dat aanons vervuld zal worden, houden moet. Wanneermen dit stuk, waarin veel godzaligen donkerzijn, grondig wenst te bevatten, dan dient menverscheiden zaken bedaard en onderscheidente overwegen.

Een belofte in het algemeen is een duidelijkeaankondiging en verklaring van Gods genadigvoornemen om iemand enig goed te schenkenen het in of aan hem krachtig uit te werken.Deze beloften zijn van verscheidene soorten.Sommigen zijn bepaald. Bijvoorbeeld wanneerGod aan de grootste zondaar die onder hetEvangelie leeft, belooft dat Hij hem al zijnzonden zal vergeven en hem zalig maken, als hijdoor een waarachtig geloof tot de Heere Jezuszijn toevlucht neemt. Deze belofte kan iemandvolstrekt verwachten dat aan hem vervuld zalworden, zo lang hij niet waarachtig in de Zoongelooft. Anderen zijn volstrekt. Bijvoorbeeldwanneer God aan allen die door een oprechtgeloof de Heere Jezus zijn ingelijfd, belooft datHij nooit op hen schelden noch toornen zal. Datniemand hen uit Zijn hand zal rukken. Dat alleswat hen overkomt, hoe genaamd, tot hunzaligheid zal meewerken, enz. Deze volstrektetoezeggingen mogen al Gods kinderen, hoezwak ze ook zijn, volstrekt zonder enigevoorwaarde verwachten. Enige beloften zijnalgemeen, gedaan aan allen die zich in de warekerk bevinden, en daartoe geroepen worden.Bijvoorbeeld een wettig recht en vrijheid omvan Christus en al Zijn genadegoederen voorzich in het bijzonder door een levend geloofgebruik te maken, Hand. 2:39, welk recht envrijheid een ieder zich mag toeëigenen enbetamelijk gebruiken. Andere komen allegelovigen zonder onderscheid toe, zoals allevolstrekte beloften bovengenoemd, welke allegelovigen, maar ook die alleen, volstrekt mogeninwachten. Nog andere zijn bijzondere beloftendie alleen aan deze en gene, en niet aan allegodzaligen gedaan worden. Bijvoorbeeld debelofte aan de koninklijke hoveling gedaan: gaheen, uw zoon leeft, Joh. 4:50.

Zullen wij daarom iets aanmerken als eenbelofte die aan ons vervuld zal worden, danworden daartoe de volgende eigenschappenvereist. De Heere moet ons in Zijn Woord,waaruit wij het welbehagen van de Heereomtrent ons met de nodige zekerheid alleengewaar kunnen worden, duidelijk hebbenbekendgemaakt dat Christus het verworven

Page 156: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Psalm 130:7,8156

heeft, en dat het Zijn wil en voornemen is hetons om Christus’ wil te schenken. Het moetiets zijn dat niet alleen aan deze en gene, maaraan alle godzaligen, die met ons in dezelfdegesteldheid zijn, beloofd is.

Veilige kenmerken van zulke beloften zijn,wanneer God ons geboden heeft iets in deNaam van Jezus volstrekt te begeren. Want ditis een bewijs dat God, Die Zijn kinderen niettergt en ook niet met hen spot, voornemens ishet hen te geven, wanneer zij het in Jezus’Naam van Hem bidden. Maar ik zeg met opzet,dat wij het volstrekt begeren mogen. Wijhebben vrijheid met al onze begeerten voor eengenadige God te komen. Echter mogen wij alledingen niet volstrekt, maar moeten sommigenonder die voorwaarde, indien Zijn wijsheid weetdat het nuttig is voor ons, bidden. Wat wij onderdie voorwaarde bidden, mogen wij ookverwachten, maar onder die zelfdevoorwaarde. Maar wat wij volstrekt biddenmogen, is ook een volstrekte belofte, dat deHeere het aan ons geven wij, wanneer wij diein Jezus’ Naam gelovig begeren, hoewel opZijn Eigen tijd en wijze. Zo is alles wat in hetgebed des Heeren begrepen is, zoals het daarvoorkomt, een gewisse belofte dat de Heerehet aan hen, die het in Jezus’ Naam bidden, ookgeven zal. Want de genadige Heiland zou Zijnkinderen niets in het hart en de mond leggen,dat Hij niet verdiend heeft, en de verzoendeVader, Wiens wil Hij volmaakt kent, hen nietgeven wil.

Hieruit volgt dat men in bijzondere gevallen,bijvoorbeeld dat deze of die persoon bekeerdmag worden, die zieke persoon genezen, of datwij uit enig zwaar kruis spoedig geholpenworden, wel bidden mag onder die voorwaarde,als het ons nuttig en Gode verheerlijkend magzijn, zoals Paulus zo driemaal bad om deverlossing van de satansengel. En dat men hetonder die voorwaarde ook wel verwachtenmag. Maar men kan het niet volstrekt hopen enverwachten omdat God ons dat in Zijn Woordnergens beloofd heeft, en ook niet gebodenheeft het volstrekt te begeren. Men moet zichin zulke zaken vergenoegen met die algemenebelofte, dat God in die zaken Zijn wijze engoede raad, die veel beter is dan de onze, zaluitvoeren en dat het ons ten nutte zalmeewerken, hoewel het tegen onze natuurlijkeneiging mocht uitvallen.

Men vraagt of men het niet als een bijzonderebelofte moet aanmerken, die God aan ons doet,wanneer ons een nadrukkelijkeSchriftuurplaats met licht en kracht,

onverwacht op het gemoed zinkt, en onzeziel vervult met verwondering en blijdschapen stilte, vooral wanneer men niet weet dieooit gelezen of gehoord te hebben, ja of hijin de Bijbel staat? Dit is een zeer gewichtigevraag, die men met de uiterste omzichtigheidmoet beantwoorden, om niet ter rechter- of terlinkerhand af te dwalen, wat hier dikwijls pleegtte gebeuren.

Als men op deze vraag men grond wenst teantwoorden, dient men enige zaken voorafnauwkeurig aan te merken.

Het is niet te denken dat iemand eenSchriftuurplaats, die hij nooit gehoord ofgelezen heeft, in gedachten zou komen. Wantzo’n onmiddellijke ingeving moest òf van degoede Geest, òf van de boze komen. HoewelGods Geest volgens Zijn volstrekte macht hetzou kunnen doen, is het toch niet te denken datHij het volgens Zijn wijsheid en goedheid zouwillen doen. Want het is Zijn wijs en goedwelbehagen dat wij Zijn goede enwelbehagelijke wil uit Zijn dierbaar Woord, datHij eenmaal aan Zijn knechten onfeilbaaringegeven heeft, door lezen en horen zullenvernemen, Joh. 5:39; Rom. 10:14-17. Hoewelde boze geest boven ons begrip op degemoederen van de mensen kan werken, tochheeft men geen voldoende gronden waaruitmen besluiten kan dat hij aan iemand enigeSchriftuurplaatsen, die men nooit gehoord ofgelezen heeft, onmiddellijk zou ingeven. Menmoet daarom geloven dat iemand deSchriftuurplaatsen die hem in gedachtenkomen, tevoren gehoord of gelezen heeft.Hoewel hij zich met bewustheid niet kanherinneren dat en wanneer het gebeurd is.

Tevoren gehoorde of gelezenSchriftuurplaatsen kunnen door verscheidenewegen weer in gedachten komen. Het kangebeuren door enkel natuurlijke wetten vanhet geheugen, waardoor bij deze of genegelijksoortige gelegenheden, vorigedenkbeelden opnieuw levendig worden. Desatan kan ook op een voor ons onbegrijpelijkewijze op de verbeeldingskracht en hetgeheugen werken, en daardoor verschrikkendeof aangename Schriftuurteksten inwerpen. Hijverzoekt vaak onbegenadigde mensen, dieenige algemene beroeringen hebben, tot eenongegronde rust door hen voor te houden debelofte, Matth. 9:2, aan de geraakte gedaan:zoon! Zijt wel gemoed, uw zonden zijn uvergeven. Hij probeert Gods kinderenmenigmaal door aangename beloften totvermetelheid te verlokken, zoals men uit zijn

Page 157: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Psalm 130:7,8 157

gedrag omtrent de Heiland, Matth. 4:6, duidelijkkan zien. Maar men dient hier wel aan temerken dat de natuurlijke wetten van hetgeheugen en de listigste werkingen van desatan, ook door de goede voorzienigheid vanGod geregeerd en bestuurd worden, tot nut vanZijn arm volk. Maar bijzonder is het de HeiligeGeest, tot Wiens huishoudelijke ambten ookbehoort het indachtig maken van hetgeen mengehoord en gelezen heeft, Joh. 14:26, hier vaakwonderlijk werkzaam om Zijn kinderen doorZijn verborgen werking bij de allergepasteSchriftuurplaatsen op de rechte tijd te bepalen.En dit doet Hij vaak aan de donkersten enzwaksten, die anders niet veel ervarenheid inhet Woord der gerechtigheid hebben. Zij, vanwie het het ambt is op mensenzielen acht tehebben, en op de wegen die de Heere metzulken houdt nauwkeurig te letten, moetendikwijls verwonderd staan wanneer zebemerken hoe de goede Geest de eenvoudigstezielen door het onverwacht bepalen bij degepaste Schriftuurplaatsen voor bezwijkenbewaart, uit moedeloosheden redt, en tot deaangenaamste geestelijke werkzaamhedenopwekt.

Men moet vooral staande houden tegen deroomsgezinden dat de Heilige Schrift maar éénvaste bepaalde letterlijke zin heeft. Tegen degeestdrijvers, dat de Geest van de waarheid,Die in al Zijn werken met Zichzelfovereenstemt, de woorden van de HeiligeSchriften in geen andere zin op ons gemoeddrukt, dan in welke Hij die Zijn knechten heeftingegeven en laten beschrijven. En tegen onzeonbedachtzaamheid en eigenzinnigheid, datgeen profetie der Schrift van eigenuitlegging is, 2 Petr. 1:20. Deze aanmerking iszeer nodig. Enerzijds om de achtbaarheid enzekerheid van Gods Woord te bewaren. Enanderzijds opdat Gods kinderen in geenschadelijke onzekerheid en onvastigheidaangaande hun troost en hoop mogen geraken.

Toch kan de Heilige Geest enigeuitdrukkingen van de Heilige Schriften ingedachten brengen als middelen enaanleidingen om ons daardoor bij anderewaarheden te bepalen, die door deze woordenwel niet werden uitgedrukt, maar op andereplaatsen geopenbaard zijn, en gelegenheidgeven om daarmee aangenaam te werken.

Het onverwacht voorkomen van eenSchriftuurplaats is geen zeker bewijs dat hij onsindachtig wordt gemaakt door Gods Geest. Hetis ook geen vaste grond waarop men zeker kanzijn, dat het een belofte is die ons in het

bijzonder aangaat. Het is alleen een wegwaardoor we schielijk door een of andereoorzaak tot deze en gene einden, erbij bepaaldworden. Maar wanneer iemand onder hetlezen, horen en overdenken, door de verlichtingvan de Heilige Geest bij de waarheid bepaalden in die ingeleid wordt, dat is een voorrechtdat niet minder, maar zeker zo uitnemend is,dan wanneer ons een Schriftuurplaatsonverwacht voorkomt.

Het is ook geen bijzonder voorrecht wanneermen niet weet of de plaats die ons in gedachtenkomt, in Gods Woord te vinden is. Want alsiemand daarvan onkundig is, kan hij er ook nietmee werken als een zekere waarheid. Wantons geloof moet op Gods onfeilbaar Woordsteunen. Men behoeft niet precies te weten ofdiezelfde uitdrukkingen, in diezelfdesamenvoeging, in Gods Woord te vinden zijn, ofop welke plaats ze eigenlijk staan. Maar menmoet in het algemeen verzekerd zijn dat diewaarheid in Gods Woord gegrond is, als wijhem als Goddelijk zullen aannemen.

Verwondering, grote blijdschap enaandoeningen van moed en hoop zijn geenzekere bewijzen dat de voorkomendeSchriftuurplaats een belofte is die God aan onsvervullen wil. Want menig onboetvaardigzondaar, die van zijn rampzaligheid nietsbevindelijk kent en ook het minste vonkje vanzaligmakend geloof in Christus niet heeft,komen onder zijn algemene beroeringen diewoorden die Christus in Matth. 9:2 tot degeraakte sprak, schielijk in de zin. Hij eigen zichdie lichtvaardig toe, en verbeeldt zich dat nu alzijn zonden vergeven zijn. Hij wordt daaroververblijdt en heeft allerlei aandoeningen die intijdgelovigen plaats hebben. Maar dat is geenbewijs dat die belofte hem ook raakte. Eenvooruitlopende verbeelding in Gods kinderen,dat hun onverloochende sterke begeertevervuld zal worden, kan een groteverwondering, blijdschap allerleiwerkzaamheden veroorzaken. Hoewel zij nooitontvangen waaromtrent zij zo aangedaanwaren. Ook pleegt de Heere, Die met dezwakheden van Zijn zwakke kinderen eenonnavolgbaar geduld heeft, hun ziel ook dandoor Zijn Geest te verruimen, wanneer zij ietsbegeren dat niet goed voor hen is. Niet tot eenbewijs dat Hij hen het begeerde geven wil,maar dat Hem de personen aangenaam zijn,opdat zij Zijn liefde niet verdenken zoudenwanneer Hij hen het begeerde weigert. Gelijkeen goedaardige vader zijn onverstandig kindstreelt, wanneer hij aan hem een schadelijke

Page 158: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Psalm 130:7,8158

begeerte wil ontzeggen, opdat zijn verdorvennatuur hem niet al te sterk daarover magpijnigen.

Op deze gelegde gronden kan men degenoemde gewichtige vraag met deze volgendenauwkeurige onderscheiding veiligbeantwoorden.

Aan de ene kant moet men zich goedwachten dat men de werkzaamheden vangodvruchtigen met onverwacht voorkomendeSchriftuurplaatsen niet verwerpt of bespot alsongegronde dweperijen. Want velen van henhangen af van de bijzondere indachtigmakendegenade van de Geest, tot bemoediging enbesturing van Gods zwakke kinderen. En omdatde gunstige voorzienigheid ook zulkevoorkomingen, die door het natuurlijk geheugenof de verzoekingen van de satan ontstaan, totnut van Gods kinderen kan besturen.

Aan de andere kant mag men ook alleSchriftuurplaatsen die ons onverwacht en metnadruk in de zin komen, niet aanmerken alsbeloften die God aan ons in het bijzonder doet,en vervullen zal. Want sommigen kunnen doorde natuurlijke wetten van het geheugen ons ingedachten komen. Andere kunnen door delistige verzoekingen van de satan ingeworpenworden. En weer andere worden door ons nietrecht begrepen. Die alle plaatsen van deHeilige Schriften die hem voorkomen, alsbeloften en voorzeggingen van toekomendedingen wilde aannemen, zou in de uitersteonzekerheid en verwarring moeten geraken.

Maar men dient op de volgende wijzedaaromtrent te werken. (1) Bij alle plaatsen dieons voorkomen, moet men bedaard stilstaan,zonder onderscheid uit welke oorzaken dezeonverwachte voorkoming ontstaan mag zijn, òfvan het natuurlijk geheugen, òf van deverzoeking van de satan, òf van de bijzondereindachtigmakende genade van de HeiligeGeest. Want al deze wegen staan onder deGoddelijke voorzienigheid, gebeuren niet bijgeval, en kunnen tot ons nut meewerken. (2)Men moet die plaatsen niet direct in die zinopvatten, die wij in de eerste opslag er aangaven. Maar men moet bedaard onderzoekenin welke zin de Heilige Geest die woordenheeft gebruikt, om zo de achtbaarheid enzekerheid van Gods Woord te bewaren, en inonze werkzaamheden, troost en hoop nietonvast en wankelbaar, maar gegrond en vast testaan. (3) Bevindt men dat de plaats eenandere zin in Gods Woord heeft dan het ons inde eerste opslag toescheen, dan moeten wijvooral toezien dat wij de zin niet naar onze

verklaring verdraaien, om onze aangenamegestalte en hoop te behouden, dit eerstwetende, dat geen profetie der Schrift vaneigen uitlegging is, 2 Petr. 1:20. Men behoeftniet te vrezen dat hierdoor veel aangenamegestalten en werkzaamheden van Gods volkgestoord zouden worden. Want vaak kunnenGods kinderen veel voortreffelijkerewerkzaamheden ontvangen, wanneer ze derechte mening van die plaats inzien, dan zij tevoren hadden toen zij die in een andere zinopvatten. Ook kunnen zij die zelfdewerkzaamheden wel behouden, wanneer diezin die zij er aan gaven, op andere plaatsen inGods Woord gegrond is. Maar dan behoeftmen niet te stellen dat het ook de mening vandeze plaats is, maar men kan het aanmerkenals een gelegenheid waardoor de Heere ons inZijn goede voorzienigheid bij andere waarhedenheeft willen bepalen, en daarmee werkzaammaken. In elk geval, het is duizendmaal beterdat Gods kinderen een aangename gestalte, dieniet voldoende grond heeft, verliezen en voorgegronde werkzaamheden vatbaar worden, dandat zij die ongegronde verkwikking behouden,maar het Woord van God mishandelen, alsofhet allerlei betekenissen had, en van eigenuitlegging was, en daardoor in allerleionzekerheid en verwarming, ja in grote gevarengeraken. (4) Behelst de plaats die onsvoorkomt een belofte die aan alle begenadigdengedaan is, dan moet men onderzoeken of menuit gewisse, wezenlijke merktekens besluitenmag, dat wij in de staat van de genade staan.Indien men zich met grond voor eenbegenadigde mag houden, mag men volkomenverzekerd zijn dat die belofte ook aan onsvervuld zal worden. Maar heeft men voldoenderedenen om te denken dat men nog buiten degenadestaat in zijn natuurstaat leeft, dan moetmen zich zulke beloften niet toeëigenen. Maarmen moet die voorkoming van deSchriftuurplaats aanmerken als een aansporingin de goede voorzienigheid, om ernstig testreven dat men door de rechte weg vanverootmoediging, geloof en bekering een wettigaandeel er aan mag ontvangen. (5) Spreekt devoorkomende plaats van een belofte ofweldaad, die aan deze en gene in het bijzonder,en niet aan allen gedaan is, dan mag men uitdat onverwacht voorkomen niet besluiten dathet aan ons ook vervuld zal worden. Maar menmag daaruit opmerken hoe machtig en goed deHeere omtrent zondaars is. En men moet zichlaten opwekken om ons en onze noden met eengelovige onderwerping aan Hem toe te

Page 159: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Psalm 130:7,8 159

vertrouwen. (6) Is het een geschiedenis, leer,vermaning of iets dergelijks dat mij voorkomt,dan mag ik er geen profetie van maken, maarmoet mij daardoor tot geloof, bekering ofandere christelijke deugdsbetrachtingen, oflijnrecht, of door wettige gevolgtrekkingen latenopwekken en besturen.

Ik zal deze stukken, die van groter gewicht inde oefening van de godzaligheid zijn dan velenmisschien denken, omwille van de eenvoudigendoor een of ander voorbeeld proberen op tehelderen.

Stel eens dat iemand om de genezing van eenziek geliefd kind bad, en onverwacht op hetgemoed gedrukt werd de taal van Christus, Joh.4:50, aan de koninklijke hoveling gegeven: gaheen, uw zoon leeft, waardoor zijn zielwegsmolt in verwondering, aanbidding, liefde,troost, enz. Vraag zo iemand eens of hij dezevoorkoming niet mocht aanmerken als eenbelofte, waarop hij staat mocht maken, hopenen verwachten dat zijn kind niet zou sterven,maar leven? Wil men zo’n vragende ziel metgeestelijke wijsheid besturen, en aan geengevaarlijke maalstroom blootstellen, dan diendemen hem op de volgende wijze te antwoorden.“Sta bij deze plaats, die u door de goedevoorzienigheid in gedachten is gekomen,bedaard stil. Merk daaruit aan de grote machten goedheid van de Heiland. Leer hieruit datHij macht en grootheid genoeg heeft ook uwkind te herstellen, indien Zijn wijsheid het vooru en uw kind het nuttigst oordeelde. Laat uhierdoor krachtig aansporen om met meervrijmoedigheid, vertrouwen en onderwerpingaan Hem voor uw kind te bidden, en hetonbepaald aan zo’n machtige en goede Heereover te geven. Maar zie toe dat u van dezeplaats geen profetie van uw zoon maakt, ofverwacht dat hij ook genezen zou worden.Want die woorden zijn een belofte, niet aan allegodzaligen, maar in het bijzonder aan diekoninklijke hoveling gedaan, en u kunt niet uitde natuur en ook niet uit de Schriftuur, die deregel van uw geloof en hoop moet zijn,bewijzen dat God het u ook beloofd heeft. Uhebt een gebod, niet dat u dat onbepaald envolstrekt zou bidden, maar dat u uw kind aan deHeere zou onderwerpen. Als u genade hebtkunt u verzekerd zijn dat het voor u ten bestezal uitvallen. Maar omdat u de samenhang ende gevolgen van alle dingen tegelijk niet kuntinzien, weet u niet wat het beste voor u zouzijn. Het is een grotere godzaligheid wanneer uuw kind in ware zelfverloochening aan deHeere durft over te laten, en vertrouwen dat

Hij zo zal doen als het het beste voor u is, dandat u van te voren wist of uw kind zou leven ofsterven.”

Of stel eens een ander geval. Iemand die ingrote benauwdheid is, begeeft zich tot hetgebed. Hem komt onverwacht met nadruk detaal van Christus op het gemoed, Matth. 9:2, totde geraakte gesproken: zoon! weeswelgemoed; uw zonden zijn u vergeven. Hijwordt daardoor ongewoon verlevendigd, en kannu met aandoening ijverig bidden en spreken.Hij vraagt of hij deze plaats niet magaanmerken als een belofte aan hem gegeven,waarop hij verwachten en hopen mag dat Godhem om zijn zonden nooit straffen zal, maar uitgenade zegen in plaats van vloeken schenken?Die zo’n mens voorzichtig en getrouw wildebehandelen, diende hem op deze wijze teantwoorden. “Sta bij deze plaats bedaard stil.Onderzoek uw ziel of u de wezenlijkemerktekens van een echt zaligmakend geloof inu bevindt. Als u het bezit mag u verzekerd zijndat uw zonden u ook vergeven zijn. Niet uitdeze Schriftuurplaats, en ook niet uit zijnonverwachte voorkoming en uw aandoeningendaaronder, maar op vastere gronden, omdat deHeere op ontelbare plaatsen in Zijn Woord aanallen die in de Zoon geloven vergeving vanzonden belooft. Ondertussen mag u hetvoorkomen van deze plaats aanmerken als eengeschikt middel, in de goede voorzienigheid, omu bij deze waarheid van de vergeving van dezonden te bepalen, opdat u daarmee gelovigwerkzaam zou zijn. Maar bent u van hetzaligmakende geloof nog vervreemd, pas udeze taal niet toe als een belofte aan u gedaan.Misschien heeft de satan het u ingeworpen omu zorgeloos te maken. Maar probeer die listigevijand te beschamen door een ander gebruik temaken van die plaats. Leer daaruit dat deHeere arme zondaren kan en wil vergeven, endat u dat wordt aangeboden. Probeer de rechteweg van boetvaardigheid en geloof in te slaan,om daardoor ook een deelgenoot van zo’nheerlijke belofte te worden.

*. De rechte hoop verwacht toekomendedingen, DIE MEN NIET ZIET, Rom. 8:24,25.

Hoe donker en zwak zijn zij dan in de hoop,die zich verbeelden dat het ongeoorloofd, jalichtvaardig zou zijn dingen te hopen, die menniet zien of zien kan door welke weg en op watvoor manier ze gebeuren kunnen. Bijvoorbeeld,God heeft Zijn volk beloofd dat hen alle dingenten nutte zullen medewerken, en dat Hij hetlichaam des doods eens geheel verbreken zal.Maar sommige van Gods kinderen hebben

Page 160: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Psalm 130:7,8160

smartelijke ontmoetingen, waarvan zij nog nietzien kunnen hoe het tot hun nut kan dienen.Integendeel is het schadelijk voor hen, naar hungedachten, en het maakt hen moedeloos,werkeloos en verdrietig. Ze zien nog niet dathet lichaam des doods verbroken wordt. Maarintegendeel schijnt het hen toe te nemen, ensterker te worden. Ze denken daarom, “hoezou ik kunnen hopen dat dit tot mijn nut zoudienen, of het lichaam des doods teniet gedaanzou worden, omdat ik het niet zie, maar hettegendeel gewaar wordt?” Maar diezwarigheid vervalt direct wanneer men maaropmerkt dat de hoop dingen verwacht die menniet ziet.

,. De ware hoop wordt in lichamelijke engeestelijke TEGENHEDEN geoefend. Zieboven, §10.

Het is daarom een ongegronde zwarigheid diesommige godzaligen tegen de hoop maken,wanneer zij zeggen: “hoe zou ik nu kunnenhopen, omdat het er zo donker van rondom uitziet, en het zo naar met mij gesteld is?” Maardeze bestaan in dit stuk geheel anders dan delijdzame Job, die nog hopen wilde, hoewel deHeere hem doodde, Job 13:15. En zij lettenniet op de vermaning, Jes. 50:10, wie is eronder ulieden, die den HEERE vreest, dienaar de stem Zijns Knechts hoort? Als hij inde duisternissen wandelt, en geen lichtheeft, dat hij betrouwe op den Naam desHEEREN, en steune op zijn God.

.. De rechte hoop verwacht de beloftenvan God met een taaie LIJDZAAMHEID.

Hieruit blijkt dat veel godzaligen hun hoopzonder redenen verdenken, omdat de gehooptezaak nog niet komt, maar de zwarigheden hoelanger hoe meer worden. Want de hoop moetlijdzaamheid oefenen. Abraham liet zijn hoopniet varen, omdat de gehoopte zaak zo langwerd uitgesteld, Rom. 4:18-21. Vertoeft deHeere, dan moet men Hem verbeiden. Hij zalgewisselijk komen en niet achterblijven, Hab.2:3.

0. De waarachtige hoop heeft vaste enonwrikbare GRONDEN, waarop het zichveilig verlaten kan.

Daarom deugt de zogenaamde hoop van deonbekeerden niet, omdat ze er geheel geen, ofonvaste gronden voor hebben.

2. De rechte gronden van de hoop zijnniet in de godzaligen maar buiten hen, IN

CHRISTUS, GODS BELOFTEN,VOLMAAKTHEDEN EN HEERLIJKE WERKEN, inChristus, de gelovigen en henzelf gewerkt.

/. De zaligmakende genadegiften die Godin het hart van Zijn kinderen gelegd heeft, zijnwel bewijzen van een wettig aandeel aan debeloften -. De daad van God die de genadegewerkt heeft, is wel een grond van de hoop,maar de hebbelijkheid en werkzaamheid van degelovigen, die met veel zwakheden isomvangen, kan geen grond zijn waarom zijverwachten zouden dat de Heere Zijntoezeggingen aan hen zou vervullen.

//. Hoe ongegrond is dan de hoop van hendie verwachten dat God hen de zaligheid zalgeven, omdat zij in hun ogen zo deugdzaamzijn?

///. Sommige zwakke kinderen van Godbevinden duidelijk dat zij geen gronden vanhoop in zich hebben. Maar ze beelden zich indat ze er toch enige moesten hebben. Dit blijktuit hun moedeloosheden, wanneer zij nietdurven hopen, omdat zij alle weldadenonwaardig zijn, en geen gevoelige verruimingen,enz., in zich bevinden. Maar die de bewijzenvan ware genade bevindt, mag alletoezeggingen van God, die aan hem gedaan zijn,veilig verwachten op bovengemelde gronden,hoewel hij niet de minste grond in zichzelfbezit.

III. De voornaamste gronden van de hoopzijn, dat bij de Heere GOEDERTIERENHEID EN

VEEL VERLOSSING is, en dat Hij Israëlverlossen ZAL VAN AL ZIJN

ONGERECHTIGHEDEN./. Een voorname reden waarom veel

godvruchtigen in de levendige hoop zo zwak enonbestendig zijn, is donkerheid en ongeloofaangaande die eeuwige waarheid, dat bij deHeere goedertierenheid is. Als Gods treurigekinderen daarbij bepaald werden,onderscheiden inzagen en zeker geloofden datde onbegrijpelijke Jehovah een onuitputtelijkealgenoegzaamheid bezit, om niet alleen te doenwat de allerledigste tot zijn volkomen zaligingnodig heeft, maar ook wat zijn begeerten,gedachten en geloof oneindig te boven gaat. Endat Hij door Zijn Eigen volheid wordtaangespoord om Zich aan Zijn leeg enonwaardig volk, dat Hem tot de minste weldaadniet bewegen kan, mee te delen. Ze zouden hunhoop niet direct laten varen, wanneer zebemerken dat de gehoopte zaak hun begrip enwaardigheid te boven gaat.

//. Geloofde men met meer licht, kracht enstandvastigheid dat bij de Heere vele en groteverlossing is, dan zou men ook in het hopenvaster en bestendiger zijn. Want wat is veelalde voornaamste reden, waarom Gods kinderen

Page 161: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Psalm 130:7,8 161

niet kunnen hopen? Deze. Ze denken: “ik beneen geheel verdorven mens, en heb mij allehulp en weldaden onwaardig gemaakt. Ik hebzo veelvuldige weldaden en uitreddingenverkwist en met ondankbaarheid beantwoord.De goedertierenheid is ook heilig enrechtvaardig, en kan Zich aan zulkeonwaardigen niet uitlaten. Zou het dan nietvermetel zijn wanneer zulken, als wij zijn, noghopen wilden?” Maar al deze zwarighedenzouden wegvallen als men onderscheiden inzagen geloofde, dat bij de Heere veel verlossing is.Immers, bij de Heere is een rantsoen en losprijsvoor de grootste schulden, een recht, macht engezindheid om uit de grootste noden teverlossen en die verlossingen aan velen,veelmaal, op allerlei manieren wonderbaarlijk tebewijzen. Voorgaande verlossingen zijngronden van hoop voor het toekomende. Ps.42:12. 2 Kor. 1:10. Zie boven §18.

///. De veelvuldige ongerechtigheden mogeneen kind van God in de oefening van zijn hoopniet storen, omdat de Heere hem van al zijnongerechtigheden zeker verlossen zal. Menmoet zich over zijn ongerechtigheden diepverootmoedigen. Maar men mag in geen gevalde hoop daarom laten varen. Want daardoorzou men die eeuwige waarheid, dat God Israëlvan al zijn ongerechtigheden verlossen zal,schandelijk verloochenen. Deze belofte, datGod verlossen zal van alle ongerechtigheden,hoe genaamd, hoe groot, hoe veel en vanhoeveel soort die ook zijn mogen, mogen allenzich toeëigenen die in de voetstappen vanIsraëls geloof wandelen, en bij de Engel desHeeren om de zegen ootmoedig en gelovigsmeken. Al was het ook zo dat hen in hetbeërven van de zegen een groot gebrek hadaangekleefd, en dat het hen tot hun beproevingscherp werd voorgehouden. Kon u, die Godzoekt, dit wel geloven als een zekere enGodebetamelijke waarheid? Ach! Dat u hetkon. U zou gewis bestendiger in uw hoop zijn.Want uw meeste wankelmoedigheid in de hoopontstaat, wanneer u uw ongerechtighedenopmerkt, en niet durft geloven dat God u vandie alle gewis verlossen zal.

IV. De dichter werd door zijn eigenONDERVINDING van de hoop aangespoordom anderen daartoe ook op te wekken.

/. Alle zaligmakende genadegiften, die eengodzalige bij aanvang of voortgang van deVader der lichten ontvangt, zijn talenten die hijop winst moet leggen. En dan veroorzaken zedirect een innige zucht dat hun medemensen

het ook kennen en bevinden mogen, volgens degronden boven, §31, genoemd. Ontwaakt eenziel uit de slaap van de zorgeloosheid, dan zalhij direct wensen en arbeiden dat anderen ookmogen ontwaken. Ontvangt iemand licht in hetEvangelie, in Jezus’ algenoegzaamheid enbereidvaardigheid, dan wenst hij dat anderendat ook mochten genieten, enz.

//. Dat men daarom van zijn bevindingenspreken mag en moet, is over Zach. 3:1, §20,III, ///., bewezen. Hier mogen wij aanmerkenmet wat voor oogmerk en uit wat voor beginseldit gebeuren moet. Het moet in geen gevalgebeuren uit gewoonte, alleen sprekend ommaar gesproken te hebben. Ook niet in dieverbeelding dat in het spreken van bevindelijkezaken, op zichzelf aangemerkt, het wezen vande godzaligheid zou bestaan. Of dat men hetzeer heerlijk had gemaakt wanneer men vanzijn bevindingen had gesproken, maar zeerellendig wanneer men aan het spreken van diedingen niet kon komen. Ook niet met datoogmerk om de bijzondere omstandigheden vanonze bevindingen aan anderen als eenalgemene regel of toets voor te schrijven en opte dringen. Nog minder om daarmee tepronken, door anderen goedgekeurd ofbewonderd te worden, en dat men ontevredenis wanneer anderen erop stilzwijgen, of hetverkeerde er in ontdekken en het verbeterenwillen. Maar het beginsel en oogmerk van hetrechte spreken van onze bevindingen, kan mengevoeglijk tot de volgende hoofden brengen, qòf om van een verstandige raad en bestuurdaarover te ontvangen. qq Òf om de genade vande Heere en verdere volmaaktheden die daarinbetoond zijn, bekend te maken, te roemen en teprijzen. qqq Òf om anderen te ontdekken, tebesturen, te bemoedigen, op te wekken, gelijkhier de dichter doet. Het kon misschien nuttigzijn wanneer men onder het spreken vanbevindelijke zaken, zijn gemoed onderzocht ofmen ook één of ander van genoemdedoeleinden met zijn spreken bedoelde.

///. Spreekt men van zijn geestelijkebevindingen om anderen ook tot geestelijkewerkzaamheden op te wekken, dan moet menzich gestadig te binnen brengen, dat onsspreken zonder het licht en de kracht van deHeere geen nut kan doen. En men moet vooraltoezien dat men niet verdrietig of onbarmhartigwordt, wanneer anderen het zo niet oefenenkunnen, als wij door genade geholpen, hetondervinden.

Page 162: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Psalm 130:7,8162

Page 163: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Hebreeën 6:11,12 163

7. Aanmerkingen over Hebreeën 6:11,12

Maar wij begeren, dat een iegelijk van u dezelfde naarstigheid bewijze, tot devolle verzekerdheid der hoop, tot het einde toe; opdat gij niet traag wordt, maarnavolgers zijt dergenen, die door geloof en lankmoedigheid de beloftenissenbeërven.

§1. De natuurlijke verkleefdheid van degelovigen uit de Joden aan de oude erfenis ende schaduwdienst, de lastering waarmeesommigen Paulus lasterden alsof zijn leertegen die van Mozes streed, en de zwarevervolgingen die de gelovigen om de belijdenisvan hun geloof reeds ondergaan moesten ennog verder te vrezen hadden, brachten hen ingroot gevaar om tot traagheid in de oefeningvan het geloof, ja tot een gehele afval verzochtte worden.

§2. Paulus, die dit gevaar bemerkt, schrijfthen deze brief om hen tot een standvastigevolharding en meerdere TOENEMING ingeloof en hoop aan te sporen.

§3. Dit doet hij zeer ernstig, krachtig enverstandig, in dat gedeelte van de brief, waaruitonze woorden genomen zijn.

A. Hij bestraft de gelovigen zeer ernstig overhun traagheid en onervarenheid in het woordder gerechtigheid, waardoor zij zich alleen bijde eerste beginselen van de christelijke leerophielden. Hoofdst. 5:11-14.

B. Wensten zij voorspoedig te zijn, danmoesten ze bij die eerste beginselen niet blijvenstaan, maar tot de volmaaktheid proberen voortte gaan. Hoofdst. 6:1-3.

C. Dit dringt hij zeer krachtig aan op eenontzaglijke en tegelijk voorzichtige envriendelijke manier, vs. 4-12.

". Hij schildert hen met levendige kleurenvoor ogen het onherstelbaar ongeluk van hen,die na de kennis van de waarheid van hetEvangelie afvielen, en het zelfs verwierpen envervolgden, voor wie niets anders dan eenverschrikkelijke verwachting van het eeuwigeoordeel overbleef, vs. 4-8.

$. Deze vervaarlijke vertoning van deverschrikkelijkheid van de afval past hij meteen heilige wijsheid toe tot zijn oogwit, vs. 9-12.

/. Hij is op zijn hoede dat de satan en deverdorvenheid hiervan geen misbruik mochtenmaken, tegen zijn oogwit, tot liefdeloosheid enmoedeloosheid, waardoor de voorgesteldebeweegredenen geen voordeel maar nadeel

zouden doen. Hierom verzekert hij hen dat hijdit niet sprak uit achterdocht, alsof hij vreesdedat zij niet meer bezaten dan die afvalligen, endaarom ook in zo’n ongeluk konden storten. Inhet allerminste niet. Hij was integendeel opgoede gronden verzekerd dat zij veel beteredingen, waardoor zij in zo’n oordeel nooit vallenzouden, of konden vallen, door de genade vanGod deelachtig waren geworden, vs. 9,10.

//. Maar het genoemde voorstel van hetonherstelbaar ongeluk van de afvalligen, vloeidevoort uit een tere liefde jegens hen, en eenhartelijke begeerte dat zij door een bedaardeoverweging van zo’n ongeluk, des te meernaarstigheid zouden bewijzen tot een meerdereen bestendigere hoop, en zoveel te ijverigernavolgers zouden zijn van hen, die door geloofen lankmoedigheid de beloftenissen beërven,vs. 11,12.

§4. Zo (1) toont de apostel in deze woordenhet rechte beginsel en oogwit, dat hembewoog om de gelovigen het schrikkelijkongeluk van de afvalligen voor te houden,namelijk q zijn ernstige begeerte, dat zijdezelfde naarstigheid bewezen, enz., qqteneinde zij de gevaarlijke traagheidontvloden en ijverige navolgers van deerfgenamen van de beloftenis mochten zijn. (2)Om zo q het voorgestelde ongeluk tot zijnoogwit voorzichtig toe te passen, qq en degelovigen tot volharding en aanwas in hetgeloof en de belijdenis daarvan te besturen.

§5. Twee hoofdzaken moet men in dewoorden zelf onderscheiden. (1) Eerst, debegeerte van de apostel, dat de gelovigen naareen meerdere hoop aanhoudend streven enstrijden mochten, vs. 11. (2) Dan het einde envrucht van die naarstige bezigheid, waardoorhet nader wordt aangedrongen, vs. 12.

§6. Laten we in het eerste stuk (1) eerstoverwegen de betamelijke plicht van elkeChristen (2) en dan de gemoedsgestalte van deapostel daaromtrent.

§7. De betamelijke plicht wordt zovoorgedragen: DAT EEN IEGELIJK VAN U

Page 164: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Hebreeën 6:11,12164

DEZELFDE NAARSTIGHEID BEWIJZE, TOT DE

VOLLE VERZEKERDHEID DER HOOP, TOT HET

EINDE TOE.§8. De personen die tot deze plicht

verbonden zijn, noemt de apostel EEN IEGELIJK

VAN U.Hij heeft het oog (1) op de gelovigen, die hij

in vs. 9 had aangesproken als geliefden, vanwie hij op goede gronden verzekerd was dat zijde betere dingen bezaten, die met de zaligheidgevoegd zijn. (2) De ongelovigen waren ookverplicht om door een levend geloof de henvoorgestelde beloftenis aan te nemen, en zogelovig in te wachten. Maar de gelovigenwaren alleen in staat om die levende hoop tekunnen oefenen. Want nadat ze van hun valsehoop afgestoten waren, hadden zij de HeereChristus Jezus, Die onze Hoop is, aangenomen,en daardoor een daadwerkelijk aandeel aan diegronden, waarop zij veilig hopen konden,ontvangen.

De apostel sluit hier niemand van hen uit.Maar hij begeert van een iegelijk van hen. (1)De allerzwakste in het geloof moest nietdenken, “die plicht is voor mij te hoog engevaarlijk. Die raakt alleen hen die verder danik gekomen zijn”. Maar hij moet zichzelfdaartoe verbonden achten. (2) Die eenmerkbare voortgang in de genade gemaakthadden, mochten niet denken dat ze reeds vergenoeg gevorderd waren, en dat deze plichtalleen de zwakkeren raakte. In hun hoop wasook nog een groot gebrek, waarom zij ook allenaarstigheid moesten aanwenden om er nogverder in toe te nemen. (3) Een iegelijk diendehier eerst en voornamelijk het oog op zichzelfte vestigen.

§9. Hoezeer een ieder voor de ongelukkigeafval vrezen moest, zozeer moest hij zichbenaarstigen tot DE VOLLE VERZEKERDHEID

DER HOOP.§10. Het voornaamste anker dat de ziel in

Christus en in de oefeningen van een echtegodzaligheid houdt, is DE HOOP, Hebr. 6:19.

De hoop is een gelovige, lijdzame inwachtingvan al de toekomende ongeziene goederen, dieGod aan arme zondaren, in Christus beloofdheeft, Rom. 8:24,25.

De bijzondere stukken die tot een levendigehoop behoren, zijn in de aanmerkingen over Ps.130:7, §10, aangewezen en breder verklaard.

§11. Die de minste trap van deze hoop bezit,is zeer gelukkig. Maar hij mocht zich daarmeeniet vergenoegen, maar naar de VOLLE

VERZEKERDHEID der hoop jagen.

De volle verzekerdheid,πληροφορια (plèroforia), betekent zo’noverreding, waardoor het gemoed wordtgedreven of overgehaald om aan dewaarheid de volle toestemming, zonder enigeverhindering of slingering te geven, gelijkeen schip dat met volle zeilen voor de windzonder tegenstand voortzeilt, of gelijk eenweegschaal die door het gewicht zonder enigetegenhelling wordt overgehaald.

Dit begrip bevat twee zaken: (1) Eerst eenzekerheid, (2) en dan de volle trap daarvan.

Zo bestaat de natuur van de hoop niet in eenongegronde verbeelding, en ook niet in eentwijfelachtige gissing of begeerte, maar in eengegronde zekere overreding, dat de beloofdezaak gewis komen zal. De rechte hoop weetwat het verwacht. Het heeft vaste enonbedriegelijke gronden voor zijn verwachting,in de voldoening van Christus, deonveranderlijke beloften, de heerlijkevolmaaktheden en werken van God. Het zietdie gronden duidelijk in. En het is verzekerddat die vast en onbedrieglijk zijn, en dat debeloofde zaak zeker zal komen.

Maar deze verzekerdheid van de hoop heeftzijn trappen, gelijk alle geestelijke deugden indeze onvolkomenheid zijn onderscheidentrappen in verschillende onderwerpen of tijdenhebben. Er is (1) een zwakke (2) en eensterke, of volle verzekerdheid van de hoop.

De zwakke hoop (1) wordt in zijn oefeningdoor allerlei zwarigheden, die het niet te bovenkan komen, verhinderd. q Dan kan het nietverder komen dan tot een zwakke overredingaangaande de mogelijkheid van de vervullingvan de beloften, zeggend: “het kon noggebeuren dat de Heere Zijn toezeggingen ookaan mij vervulde”. Hoewel het geneigd is aande kwade kant over te slaan, zeggend in hethaasten, ik ben afgesneden van voor Zijnogen, Ps. 31:23. Maar dit zegt de zwakke hoopin het haasten. Want als het bedaard is, durfthet aan de ene kant niet zeker te zeggen dathet de beloften beërven zal, en aan de anderekant kan het ook met geen zekerheid bepalendat het er van verstoken zal blijven. Maar dezwakke hoop staat zo tussen beiden, meestnaar de linkerzijde overhellend, en zich bezighoudend met een overdenken en zeggen: “er isnog een mogelijkheid; het kon nog op eenbetamelijke wijze gebeuren”. Door diemogelijkheid wordt het aangespoord om allemiddelen die tot de verkrijging van de beloftenverordend zijn, naarstig te gebruiken, hoewelmet veel beklemdheden en slingeringen. Toch

Page 165: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Hebreeën 6:11,12 165

doen zich hier enige beginselen van de hoop op,hoe zwak ze ook mogen zijn. Want waarvolstrekte wanhoop heerst, daar is men ookvolstrekt werkeloos. Wanneer een bedelaargeheel geen hoop heeft, maar volstrekt gelooftdat hij aan de deur van een rijke heer geen gift,maar geweldige slagen zou ontvangen, dan zalhij liever stil zitten en in zijn gebrek vergaan danaan die deur te kloppen. qq Dan gaat de zwakkehoop nog een beetje verder en voegt bij demogelijkheid nog een misschien. Het helt eenweinig naar de rechterzijde, en zegt: “misschienzal ik er ook nog doorkomen”. Hoewel ditmisschien de ziel niet ten volle gerust kanstellen, toch zou hij het voor de gehele wereldniet willen verkopen. qqq Dan komt de ziel eenstot de waarschijnlijkheid, zeggend: “naar allewaarschijnlijkheid wordt ik ook behouden”.Maar het durft het niet openlijk te belijden, uitvrees dat men nog eens bedrogen uit mochtkomen, en dan zou Gods Naam zoveel te meergesmaad, Gods volk bedroefd, en men zelfverschrikt worden, wanneer men zijn hoopopenlijk beleden had. (2) In al deze oefeningenis de zwakke hoop ongestadig, gelijk eenschip, dat tegen de wind en stroom laveert, daneens vooruit dan eens achteruit raakt, en dannaar bakboord, dan naar stuurboord overhelt.Of gelijk een weegschaal, die dan naar de ene,dan naar de andere kant doorslaat, en op enneer daalt. (3) Deze zwakheid van de hoop kanveel soorten oorzaken hebben. Doorgaanswordt het veroorzaakt q door twijfelingen overzijn genadestaat, qq door gebrek aanonderscheiden licht en vastigheid in hetEvangelie, de verzoening en het eigenlijkewezen van de genade, qqq en door onzuiverheiden onvastigheid in de rechte gronden van dehoop, die men op een of andere wijze inzichzelf, in zekere trap van licht, levendigheid,aandoeningen en godzaligheid zoeken wil.

De sterkere hoop (1) is verzekerd dat debelofte aan hem niet alleen kan, maar ook zal;niet alleen misschien, maar ook zeker vervuldzal worden. En het geeft aan de ongezienebeloofde zaak een soort van wezenlijkheid,ßποστασις (hupostasis), in het gemoed, omzich daarmee te troosten alsof het reedstegenwoordig was, Hebr. 11:1. (2) Het ontmoetwel veel tegenstanden en zware beproevingendie zijn oefening moeilijk maken. Maar hetoverwint het en laat zich van de zekerheid datde belofte aan hem vervuld zal worden, nietafbrengen. Job 13:15; Rom. 4:18-21. (3) Desterkte van de hoop wordt geboren uitduidelijker licht en vastigheid in het Evangelie,

de weg van de verzoening en rechte grondenvan de hoop, en het eigenlijke wezen van degenade, en uit een gegronde verzekering van degenadestaat. (4) Maar zoals er in dezeonvolkomenheid geen volmaakt geloof is, zokan er ook geen volmaakte hoop zijn. Desterkste hoop gevoelt nu en dan mindere ofmeerdere overblijfsels en inmengsels van enigetwijfelingen, hoewel die geen kracht hebben omhet geestelijk leven in de oefening van de hoopop te houden. Rom. 4:18. Gelijk een zwakkehoop sterk kan worden, zo kan ook een sterkeweer verzwakken door allerlei geestelijkeziekten. Die vandaag zegt: ik zal nietwankelen in eeuwigheid, kan over enige tijd,wanneer de Heere Zijn aangezicht verbergt,zo verschrikt worden, dat hij in zijn haastenzegt, ik ben afgesneden van voor Uw ogen,Ps. 30:7,8; Ps. 31:23.

Hoewel de christenen verplicht zijn ook naarde volmaaktheid van de hoop te jagen, zo heeftde apostel hier toch het oog niet zozeer op devolle volmaaktheid, als wel op die sterkere trapvan de hoop, waardoor men die overgeblevenzwakheden overwint, en zich daardoor niet laatophouden. Want hoewel iemand geenvolmaaktheid van de hoop kan bezitten, tochkan hij een volle verzekerdheid, πληροφορια(plèroforia), der hoop hebben, Rom. 4:21.

§12. Hoewel het donker, suffend,zwaarhoofdig en tevens lichtvaardig ongeloofzich verbeeldt dat deze trap van volleverzekerdheid van de hoop al te licht engevaarlijk is, toch kwam het de apostel zobezwaarlijk en betamelijk voor dat hij allegelovigen opwekt daartoe DEZELFDE

NAARSTIGHEID TE BEWIJZEN, TOT HET EINDE

TOE.§13. NAARSTIGHEID, σπουδη (spoedè),

betekent eigenlijk een aantrekking eninspanning van onze pezen en krachten omspoedig tot een voorgestelde plaats te komen,of een belangrijk doel te bereiken.

Hier drukt dit woord een ernstige inspanningvan al onze vermogens uit, om door het gebruikvan gepaste middelen spoedig te geraken tot dezalige volle verzekerdheid van de hoop.

Om van deze naarstigheid een onderscheidenen volledig begrip te hebben, dient men devolgende zaken daarin op te merken.

Men erkent dat de volle verzekerdheid van dehoop een kostbaar en nuttig kleinood is, dat aaniedereen die lust heeft om God te verheerlijken,recht godzalig en getroost te leven en te

Page 166: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Hebreeën 6:11,12166

sterven, is voorgesteld om met alle ernstdaarnaar te jagen.

Men bemerkt hier grote zwarigheden entegenstand om ons daarvan af te houden. (1)De satan, die weet dat de volle verzekerdheidvan de hoop een grote invloed heeft in deverheerlijking van God en de bevordering vande ware godzaligheid en troost, spant allekrachten in om de geestelijke krijgsknechtenvan deze helm der zaligheid af te houden. (2)De blinde wereld krijt het als eenonmogelijkheid en hovaardigheid uit. (3) Hetongelovig vlees van Gods zwakke kinderen, datin de rechte gronden van de hoop duister is, endoor hovaardigheid niets geloven ofverwachten wil dan wat men zien enberedeneren kan, maakt de volle verzekerdheidvan de hoop ook veelal uit als onmogelijk,gevaarlijk, en met de geestelijke armoedeonbestaanbaar, ja, als sterke benen dieverbroken moeten worden. (4) Zwakheden,duisternissen, verbergingen van Godsaangezicht en allerlei zwarigheden, waardoorde Heere de hoop van Zijn kinderen pleegt tebeproeven, zijn zware bergen die zich tussen deziel en de volle verzekerdheid van de hoopstellen.

De naarstigheid neemt alle middelen waar omdeze zwarigheden te boven te komen. Menstreeft naar meer licht in de natuur van de hoopen de gronden daarvan. Men onderzoekt detegenwerpingen die de satan, de wereld en hetongeloof maken, en weigert ze direct zonderonderzoek en de nauwkeurigste toetsingen overte nemen. Men onderzoekt het Woord. Menprobeert te werken met de verklaring die Godin de bondzegelen doet. Men bidt om de Geestder hoop. En men probeert in alle zwakhedenen duisternissen tot Christus, Die onze Hoop is,de toevlucht te nemen en de hoop te oefenen,om zo door doen te leren doen, en meerhebbelijkheid in de hoop te krijgen.

De naarstigheid spant hiertoe alle krachtenin, gelijk iemand die vreest dat hij te laat zalkomen, of dat hij zijn werk niet tijdig genoeggedaan zal hebben.

§14. Men mocht zich niet vergenoegen dateen of ander die naarstigheid nu en dan eensoefende. Maar een ieder moet DIE ZELFDEnaarstigheid bewijzen. (1) Hadden zij dienaarstigheid van te voren betracht in bijzonderetijden van opwekking, dan mochten zij in hetvervolg in geen enkel voorval, onder geen enkelvoorwendsel, daarin vertragen, maar in diezelfde naarstigheid aanhouden. (2) Zij allenmoesten daarin ook met elkaar

overeenstemmen. De kinderen in hetchristendom mochten niet denken, “dat ismannenwerk”, maar moesten die zelfdenaarstigheid met de sterkste mannen bewijzen.De mannen in het christendom mochten zichniet verbeelden dat die naarstigheid voor dezwakkere kinderen nodiger was dan voor hen,die reeds grotere vorderingen daarin gemaakthadden. Maar ze moesten geloven dat diezelfde naarstigheid voor hen ook nodig was.

§15. Ja, zij moesten allen in die zelfdenaarstigheid zo bezig zijn, dat anderen het zienkonden. Ze zouden het BEWIJZEN.

Ενδεικνυσθαι (endeiknusthai), bewijzen,betekent een zaak aan anderen zo duidelijk enbewijsbaar openbaar te maken, dat ze hetduidelijk zien en uit zekere bewijzen gelovenmoeten.

Daarom begeerde de apostel dat de gelovigenhun naarstigheid tot de volle verzekerdheid vande hoop door woorden en werkenopenbaarden, dat anderen het duidelijk zien enuit zekere bewijzen geloven konden, dat ze zichdaarin met alle krachten oefenden.

§16. En hierin mochten ze nooit vertragen,maar aanhouden TOT HET EINDE TOE.

Sommigen brengen deze uitdrukking tot devolle verzekerdheid der hoop, alsof de apostelwilde zeggen dat de gelovigen zichbenaarstigen moeten tot het uiterste einde,toppunt en hoogste trap van de verzekerdheid.Maar het is het eenvoudigste en met de taalmeest overeenkomend dat men het betrekkelijkmaakt op het woord bewijzen, gelijk Mark.13:13, die volharden zal tot het einde, die zalzalig worden.

Zo wil de apostel zeggen dat zij in dienaarstigheid tot de volle verzekerdheid der hoopmoesten aanhouden tot het einde van deloopbaan en van het leven toe. Ze zouden indeze onvolkomenheid nooit zover kunnenkomen dat het bewijzen van deze naarstigheidvoor hen niet nodig zou zijn. Nooit zouden ze inenige ontmoetingen geraken kunnen, waarinhen niet nodig zou zijn diezelfde naarstigheid tebewijzen. Was hun hoop allerlevendigst, danmoesten ze diezelfde naarstigheid nog bewijzen,om nog verder te komen in die volleverzekerdheid, die toch nooit in dit levenvolmaakt is, hoe levendig zij ook mogen zijn.Immers, niemand kan zeggen, dat zijn werk isafgedaan, zolang er nog iets aan ontbreekt. Delevendigste hoop, die ook aan de meestehinderlagen van de vijanden is blootgesteld,vereist diezelfde naarstigheid tot de volleverzekerdheid der hoop, om er niet in te

Page 167: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Hebreeën 6:11,12 167

verslappen. Die hier stil staat gaat ongemerktachteruit. Iemand die voor de wind, tegen eensterke stroom op zeilt, zal door de stille drift vande stroom terug gedragen worden zo gauw hijde zeilen inhaalt en werkeloos op de roeibankzit. Waren zij in de grootste duisternissen enbestrijdingen van hun hoop, dan moesten ze ingeen geval denken dat het het beste zou zijn dehoop te laten varen. Maar ze moesten gelovendat het dan allernodigst was diezelfdenaarstigheid te bewijzen. Men mag hier geeneinde maken, eer de dood een einde aan onsleven en onze zwakheden gemaakt heeft.Openb. 2:10. Mark. 13:13.

§17. Hoewel het volharden in die naarstigheidtot het einde toe, voor het vlees zeer moeilijk is,toch is het voor het geestelijk leven zeerbegeerlijk. Paulus betuigt daarvan: WIJ

BEGEREN het.Hijzelf niet alleen, maar ook al zijn

medearbeiders, die onderscheiden licht ingeestelijke dingen hadden, en in deverheerlijking van God en het welzijn van debegenadigden belang namen, waren met zo’nbegeerte vervuld.

De apostel gebruikt hier het woordεπιθυµουµεν (epithumoemen), wij begeren,dat eigenlijk zo’n drift die het gemoedoverheerst te kennen geeft. Het wordt vaakgebruikt van de allersterkste en allesoverheersende driften van de verdorvenheid,gelijk de toornigheid en dergelijke zijn.

Zo gevoelden zij in hun binnenste (1) eeninnige aanprikkeling en sterke drift van eenbrandend verlangen, dat de gelovigen tochdiezelfde naarstigheid tot de volleverzekerdheid der hoop bewijzen mochten, tothet einde toe. (2) En deze drift nam hun gehelegemoed in. Bij alle gelegenheden maalde enspeelde hun verstand daarop, zich met dieaangename overdenking vermakend. (3) Zezochten alle middelen, die maar dienen kondenom deze begeerlijkheid te voldoen, waar tenemen. Dan bogen zij hun knieën tot de Vadervan onze Heere Jezus Christus, opdat Hij hengaf naar de rijkdom Zijner heerlijkheid, metkracht versterkt te worden door Zijn Geest, Ef.3:14,16. Dan vermaanden, bemoedigden enbestuurden ze de gelovigen daartoe, roepend:laat ons de onwankelbare belijdenis derhoop vast houden; want Die het beloofdheeft, is getrouw, Hebr. 10:23, werpt dan uwvrijmoedigheid niet weg, welke een grotevergelding des loons heeft, vs. 35.

Maar het was geen redeloze domme drift enbegeerlijkheid. Integendeel, het steunde op de

billijkste redenen, en werd geboren uit eenbedaard, onderscheiden, geestelijk inzicht in debetamelijkheid en nuttigheid van dezenaarstigheid, tot de verheerlijking van God entot de bevordering van hun eigen zaligheid.Want (1) hoe voller de verzekerdheid van hunhoop was, q zoveel te bekwamer werden zij omGod, Die te prijzen is in der eeuwigheid, teverheerlijken. Want door wanhoop worden alde Goddelijke volmaaktheden, benevens allebetuigingen en beloften van het eeuwigEvangelie, schandelijk verloochend. Maar dieop Gods deugden en het getuigenis van hetEvangelie door een levend geloof durft tehopen, geeft God de eer, Rom. 4:20. qq En hoegroter de verzekerdheid van de echte hoop is,zoveel te groter is ook de zaligheid engodzaligheid van de begenadigde zielen. Want, de hoop geeft aan de toekomendegenadegoederen een wezenlijkheid in de ziel, endoet hem die, eer zij bezeten worden, bijvoorbaat al genieten, Hebr. 11:1, Rom. 8:24. ,,Het ondersteunt het gemoed in de grootstezwarigheden, en beveiligt het tegen eenmoedeloze bezwijking. Hierom noemt deapostel de hoop der zaligheid een helm, die hethoofd bedekt tegen de dodelijke zwaardslagendie het ongeloof, de wereld en de satan aan dezwakke ziel proberen toe te brengen, 1 Thess.5:8. ,,, Verzwakt de hoop, dan zal de liefdeverkouden, de toenadering tot Godverminderen, en de ziel in allerlei geestelijkewerkzaamheden vertragen. Maar staat de hooplevendig, dan wordt de liefde wakker. Mendurft dan vrijmoedig tot de God van de hoop tenaderen, en men gevoelt de teerste drang omvoor Hem te leven, Die ons de dierbaarstebeloften geschonken heeft, in de Geliefde. (2)Zo betamelijk en nuttig de volle verzekerdheidvan de hoop is, zo nodig is het ook dat mendiezelfde naarstigheid daartoe bewijst. Wantde Heere geeft de hoop, maar niet zondermiddelen. Die dan de volle verzekerdheid derhoop wensen te genieten, moeten hethoogschatten, en door alle betamelijke middelennaar de verkrijging ervan jagen, en allesopzoeken waardoor het bevorderd kanworden. Het is een veroordelenswaardigeeigenzinnigheid en duisternis wanneer menverlangt dat God de hoop onmiddellijk in hethart zal storten, terwijl men alles, onder hetvoorwendsel van getrouwigheid in het gewichtvan de zaak, opzoekt, wat de hoop kanverwoesten. Die dit doen gaan wel eens al dedagen van hun leven in zware moedeloosheiddaar heen, hoewel zij anders onder Gods lieve

Page 168: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Hebreeën 6:11,12168

kinderen behoren. Welke naam zou u hem tochgeven, die onder het voorwendsel dat degezondheid een gave van God is, alles opzochten gretig opat dat zijn gezondheid kon krenken,met die zucht dat God het aan hem onmiddellijkzou schenken, opdat hij zoveel te zekerder naarzijn mening mocht zijn, dat hij de gezondheidniet van het schepsel, of zichzelf, maar van Godverkregen had, en opdat hij voor de gezondheiddan zoveel te vrijmoediger kon danken? Zonodig het dan is dat hij, die door de rechte weggezondheid van God begeert, alle middelengebruikt welke God tot de bevordering daarvanverordend heeft, zo nodig is het ook dat zij diein de verzekerdheid van de hoop wensen toe tenemen, ook alle naarstigheid daartoe bewijzen,zorgvuldig vermijdend dat wat het krenken kan,en ernstig gebruikend wat bekwaam is het tevoeden en te vermeerderen. (3) Is de volleverzekerdheid van de hoop zo betamelijk ennuttig, en is het bewijzen van de naarstigheiddaartoe zo nodig, dan was de sterke begeertevan de apostel en zijn medearbeiders geenredeloze drift, maar een begeerlijkheid die deallergewichtigste redenen steunde.

§18. Van die veelvoudige redenen, die dezeernstige begeerte in hen verwekten, noemt deapostel twee in het bijzonder op, die ook zeerbekwaam waren om de gelovigen tot hetbewijzen van de begeerde naarstigheid krachtigaan te sporen, ziende op het einde en de vruchtervan, namelijk (1) dat zij daardoor degevaarlijke traagheid mochten ontwijken, (2) enintegendeel voorspoedige navolgers zijn vanhen, die door de begeerde naarstigheid debeloften beërven.

§19. De eerste reden draagt hij zo voor:OPDAT GIJ NIET TRAAG WORDT.

§20. TRAGEN, νωθροι (noothroi), zijneigenlijk mensen die het gaan of lopen moeilijkof bezwaarlijk valt.

Hier zijn het mensen die aan eenonbekwaamheid, lusteloosheid en ongezindheidin het vaardig betrachten van geestelijkeverrichtingen onderhevig zijn.

De onbepaalde manier van spreken toont datde apostel doelt op een traagheid in allerleigeestelijke plichten, zonder onderscheid. (1) Ingeloof en hoop. (2) In de liefde van God en vande naaste. (3) In de oefening daarvan q dooropenbare en bijzondere godsdienstigeverrichtingen, qq stichtelijke omgang metmensen, qqq en naarstige waarnemingen van deburgerlijke en huiselijke betrekkingen op eenchristelijke manier.

Een trage is in deze geestelijke bezigheden (1)lusteloos. (2) Hij ziet er tegenop als grote enonoverkoombare bergen. Hij maakt zichduizend zwarigheden. Hij zegt met de luiaard,er is een felle leeuw op den weg, Spr. 26:13.Hij zoekt allerlei uitvluchten en verschoningen.Hij beeldt zich in, en zou het anderen graagdoen geloven, dat een ijverige vrolijkevaardigheid in die geestelijke dingen een bewijsis van lichtvaardigheid, die alles zo gemakkelijkkan doen zonder zwarigheid en gebrek vangeestelijke armoede. De traagheid komt hemvoor onder de gedaante van bedaardheid,voorzichtigheid en geestelijke armoede. Tegenalle opwekkingen en aansporingen weet hijallerlei uitvluchten, die hem zeer geestelijk engegrond schijnen, in te brengen, en voegt eenevangelische vermaner vaak met een gelaat datnaar ongenoegen en verachting lijkt, nors enbars toe: “bent u dan zo’n groot man? Kunt udat alles zelf zo doen? Hebt u zo’n grotekracht? Wat bent u groot! Ik ben een arme enellendige, ik kan van mijzelf zo niets doen,enz.”. Hij toont duidelijk genoeg dat hij zijnarmoede en krachteloosheid op die tijd nietrecht inziet tot zijn vernedering, maar hetaangrijpt om zijn traagheid te verschonen.Immers, de luiaard is wijzer in zijn ogen,dan zeven, die met rede antwoorden. Spr.26:16.

§21. Tegen zo’n gevaarlijke ziektewaarschuwt de apostel: opdat gij NIET traagWORDT.

Gelijk een mens die de volmaaktstegezondheid geniet aan de grootste ziekte isblootgesteld, zo dienden de gelovigen ook aante merken dat zij aan die schadelijke traagheidbloot stonden, ook dan wanneer zij de grootsteijver voelden. Hierom was het nodig dat zijtegen de traagheid zorgvuldig waakten, om erniet door overvallen te worden, naar devermaning, Hebr. 3:12,13: ziet toe, broeders,dat niet te eniger tijd in iemand van u zijeen boos, ongelovig hart, om af te wijkenvan den levenden God; maar vermaantelkander te allen dage, zolang als het hedengenaamd wordt, opdat niet iemand uit uverhard worde door de verleiding derzonde.

Met het grootste recht mocht de aposteldaartegen zo ernstig waarschuwen. Want detraagheid is (1) God, Die met een vurige geestgediend wil worden, zeer onaangenaam,waarover Hij Zijn ongenoegen openbaart, Deut.28:47, omdat gij den HEERE, uw God, nietgediend zult hebben met vrolijkheid en

Page 169: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Hebreeën 6:11,12 169

goedheid des harten, vanwege de veelheidvan alles, enz. (2) De traagheid is voor eenziel die daaraan onderhevig is ook zeerschadelijk. Het neemt de aangenaamheid weguit alles en maakt de vermakelijkste bezighedenlastig en verdrietig. Het maakt onverschillig enmoedeloos, en brengt zelfs in gevaar van eenverderfelijke afval. Luiheid doet in diepeslaap vallen, Spr. 19:15. (3) Het is ook nadeligvoor de naaste. Want het maakt dat men denodigste plichten omtrent hem verzuimt, en hemdoor zijn lome, morrige en eigenwijzevadsigheid tot een last wordt.

§22. Begeerden de gelovige Hebreeën dezeschadelijke traagheid te ontvlieden, dan diendenze diezelfde naarstigheid te bewijzen tot devolle verzekerdheid der hoop, OPDAT zij niettraag werden.

De apostel leert door dit woord dat hetbewijzen van de naarstigheid tot de volleverzekerdheid der hoop een middel iswaardoor men die gevaarlijke traagheidontwijkt. Want (1) hoe groter de verzekerdheidder hoop is, zoveel te ijveriger en werkzamerzal men zich ook bevinden in alle christelijkeplichten waartoe men geroepen wordt. Deoefening van de liefde jegens God en de naastevalt veel gemakkelijker en aangenamer. Deopenbare en verborgen godsdienstoefeningenzijn dan een aangename lust. Zelfs worden deburgerlijke en huiselijke bezigheden dan metmeerdere aangenaamheid en vaardigheidwaargenomen. Men kan dan met de dichterzeggen, ik zal den weg Uwer geboden lopen,als Gij mijn hart verwijd zult hebben, Ps.119:32. Daarentegen is de hopeloosheid enmoedeloosheid een ongelukkige baarmoedervan die pijnlijke en verdrietige traagheid,waardoor het aangenaamste werk lastig enonaangenaam gemaakt wordt. Zie deaanmerkingen over Zach. 3, blz. 66. (2) Gelijkmen in het lichamelijke door zich te bewegende traagheid verdrijven kan, zo is denaarstigheid tot de volle verzekerdheid ookbekwaam om de geestelijke traagheid tegen testaan. Want hoe meer een traag mens zich inzijn traagheid toegeeft, zoveel te meer zal zijntraagheid toenemen. Gelijk het bederf in dewateren door stilstaan hoe langer hoe groterwordt.

En zo diende de overweging van deze dingentot een krachtige aansporing om de begeerlijkenaarstigheid tot de volle verzekerdheid der hoopdes te ijveriger te bewijzen. Want hoeonbetamelijker, schadelijker en gevaarlijker detraagheid is, zoveel te groter diende de

naarstigheid tot de volle verzekerdheid der hoopte zijn. Want die kan, zoals gezien is, eenbekwaam middel zijn om het te ontgaan.

§23. Door die naarstigheid konden ze nietalleen dat grote gevaar van traagheidontkomen, maar integendeel grote voorrechtendeelachtig worden. Gelijk de apostel henvoorhoudt tot een tweede beweegreden, indeze woorden: MAAR NAVOLGERS ZIJT

DERGENEN, DIE DOOR GELOOF EN

LANKMOEDIGHEID DE BELOFTENISSEN

BEËRVEN.§24. Door die weg zouden ze aan de

uitmuntende geloofshelden in gedrag engelukkige uitkomst gelijk worden: navolgerszijn DERGENEN die door geloof enlankmoedigheid de beloftenissen beërven.

De apostel heeft hier het oog (1) deels op dieuitmuntende mannen die onder de tijd van deverwachting geleefd hebben, Abraham, Izak,Jakob, en die wolk van getuigen, in hoofdst. 11voorgesteld, gelijk men hier uit het volgende 13e

vers, waar hij Abraham nadrukkelijk noemt, enuit Hebr. 12:1, waar hij de gelovigen op dieganse wolk van getuigen wijst, duidelijk genoegkan afnemen. (2) Deels ook op hen die in huntijd een goede voortgang in het geloof gemaakthadden, en zich van anderen onderscheidden,die in de oefening van het geloof en van dehoop zwak en onervaren waren, gelijk man uithet woord beërven besluiten kan.

§25. De heerlijkheid en gelukzaligheid vandeze mensen bestond voornamelijk hierin dat zijDOOR GELOOF EN LANKMOEDIGHEID DE

BELOFTENISSEN BEËRFDEN.§26. Ze waren erfgenamen van de

allerdierbaarste BELOFTENISSEN.De apostel verstaat daardoor al die heerlijke

genadegoederen die God in het Evangelie aanarme zondaren bekendmaakt, aanbiedt enbeloofd om niet te schenken. In het bijzonderde Heere Jezus Christus Zelf, alle genade enheerlijkheid door Hem aangebracht, vergevingvan alle zonden, heiliging, bewaring, heerlijkeverlossing, uit alle geestelijke en lichamelijkenoden, en het eeuwige leven. 2 Kor. 1:20.

Deze onschatbare goederen dragen de naamvan beloftenissen, omdat zij door hetEvangelie, het getuigenis en de beloften vanGod, worden bekendgemaakt en voorgedragen,en omdat dat het enige middel is waardoor wijze kunnen kennen, verwachten en erwerkzaam mee zijn. Want het getuigenis datGod ons van Zijn Zoon gegeven heeft aan tenemen, en Zijn Zoon aan te nemen, is wezenlijkéén en hetzelfde. Want in 1 Joh. 5:10-12 wordt

Page 170: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Hebreeën 6:11,12170

in de Zoon van God te geloven, de Zoon tehebben, en het getuigenis te geloven dat Godvan Zijn Zoon gegeven heeft, als hetzelfdevoorgesteld en met elkaar verwisseld.

§27. Dit woord betekent hier niet alleen eenwettig recht op de beloften te hebben, maar zeook in een dadelijke bezitting te ontvangen.Want de gezegenden des Vaders beërven hetkoninkrijk, waarop zij allang een wettig rechtgehad hebben, wanneer zij in een daadwerkelijkbezit ervan gesteld worden. Matth. 25:34. EnNoach werd een erfgenaam of daadwerkelijkbezitter van de rechtvaardigheid van het geloof,wanneer hij die bijzondere goederendaadwerkelijk in bezit kreeg, waarop hij door derechtvaardiging die naar het geloof is, allangeen wettig recht gehad had. Hebr. 11:7.

Dit voorecht genoten zij, niet door hun arbeid,verdiensten of waardigheid, maar als eenerfenis, uit kracht van het eeuwigegenadetestament van Jezus’ dood, en van degenadige aanneming tot kinderen, Rom. 8:17.

§28. Hoewel de Heere hen deze erfenis inhet eeuwige testament gemaakt had, tochkonden zij het dadelijk bezit daarvan nietdeelachtig worden, dan DOOR de weg vanGELOOF EN LANKMOEDIGHEID.

§29. De apostel spreekt hier van hetzaligmakend GELOOF, waardoor men q hetgetuigenis van God aangaande die heerlijkebeloften, die aan een zondaar, in Christus,gedaan zijn, qq geestelijk inziet, qqq en van dewaarheid en zekere vervulling ervan op goedegronden innerlijk overeed is, qqqq en hetonbepaald, bedaard, vrijwillig en bestendig voorzichzelf kiest, inwilligt en aanneemt.

§30. Wanneer dit geloof echt en recht is, gaater de LANKMOEDIGHEID mee gepaard.

Dit is een deugd van het gemoed die door eenlang uitstel en grote menigvuldige zwarighedenzich niet laat overwinnen om zijn gestalte enwerkzaamheid te verliezen, en die dus staattegenover ongeduld, kleinmoedigheid enhaasten.

Die lankmoedigheid is hier niets anders dande levende hoop zelf, die onder alle uitstel enzwarigheden de beloften grootmoedig enlankmoedig verwacht, Rom. 8:25, en die hiervan zijn voornaamste eigenschap de naamdraagt.

Zo veronderstelt de lankmoedigheid eenbeproeving van de hoop door uitstel van devervulling van de beloften, en grotezwarigheden die zich daartegen opdoen. (1)Gods onnaspeurlijke wijsheid en goedheid heftgewichtige en heilzame redenen, waarom de

vervulling van de beloften, of korter of langer,worden uitgesteld. q Veelal laat de Heere Zijnvolk jaren achtereen zuchten, eer Hij deze engene belofte, die Hij aan hen gedaan had,daadwerkelijk vervult. Opdat zij hunonwaardigheid en krachteloosheid zoveel televendiger zouden leren kennen, de genade,getrouwigheid en wonderlijke wegen van Goddes te meer opmerken en aanbidden, in devervulling van de beloften des te meeraangenaamheid en zaligheid genieten, en hoelanger hoe vatbaarder voor de hoop in hettoekomende worden, wanneer zij ondervondenhebben dat lang uitgestelde beloften tocheindelijk vervuld worden. qq De zekere beloftevan volkomen ten onder brenging van zonden,verdorvenheden en verzoekingen, waarop degodvruchtigen het zozeer gezet hebben, wordttot de dag van de dood uitgesteld, op dat dezaligheid van de erfgenamen van debeloftenissen zoveel te groter zou zijn. Zieboven, pag. 50-52. (2) De rechte hoop wordtniet alleen door uitstel, maar ook door velezwarigheden en verzoekingen, die tegen devervulling van de beloften lijnrecht schijnen testrijden, lang en zwaar beproefd. En dezebeproevingen kunnen dan wel eensallerzwaarst worden wanneer de vervulling vande toezeggingen het dichtstbij is. Gelijk deduisternis in de nacht vlak voor de opgang vande zon het allerdikst kan worden. Abrahammoest eerst zien dat alle mogelijkheid, naar degewone loop van de voorzienigheid, geheelverdween, en dan nog verzocht worden om deontvangen zoon van de belofte op te offeren.Toen de Heere aan Jakob een bijzonderebelofte vervullen wilde, worstelde hij eerst methem en hield hem zijn onwaardigheidnadrukkelijk voor. Veel van Gods kinderenondervinden, vlak voor de zichtbaarstevervulling van de toezeggingen de zwaarsteaanvechtingen van de satan, van de wereld envan de zonde, waardoor hen als het ware vante voren wordt toegeroepen: Ik doe het niet omuwentwil, het zij u bekend.

Door al deze beproevingen laat delankmoedigheid zich niet overwinnen, om zijngestalte en werkzaamheid te verliezen. (1) Alduurt het nog zo lang, het wordt niet ongeduldigen geeft de moed niet op. Het houdt aan metuitzien, wachten en gebruiken van de middelen.(2) Al worden de zwarigheden hoe langer hoegroter - het blijft daarentegen grootmoedig inzijn gestalte en werkzaamheden volharden, enis verzekerd dat, omdat de Heere machtig iswat Hij beloofd heeft te kunnen doen, Hij ook

Page 171: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Hebreeën 6:11,12 171

getrouw is het te zullen doen. De verdrukkingwerkt lijdzaamheid, en de lijdzaamheidbevinding, en de bevinding hoop, Rom.5:3,4.

§31. Zo dierbaar ons de beloften zijn, zodierbaar moet ons ook dit geloof en dezelankmoedigheid zijn. Want dit is de weg waarDOOR die gelukkige zielen de beloftenissenbeërfden. (1) Geloof en lankmoedigheid zijngeen voorwaarden, waardoor zij zich debeloften waardig maakten. Want zij verkregenhet niet als een verdiend loon, maar als eenerfenis, hen door een vrijwillig testamentgemaakt. En hun geloof en lankmoedigheidwaren geen voorwaarden, die zij uit zichzelfbetrachtten, maar een genade die de HeereZelf in hen gewerkt had. (2) Maar geloof enlankmoedigheid waren geen wegen enmiddelen, waardoor zij de verdere erfgoederendaadwerkelijk in bezit kregen. Heeft men geengeloof, dan zal men de aangebodenerfgoederen niet kennen, begeren, zoeken, ofaannemen. Heeft men geen lankmoedigheid,dan zal men vóór de bepaalde tijd van devervulling door ongeduld of kleinmoedigheid,onder zwarigheden en beproevingenuitscheiden, en ze laten varen. Maar doorgeloof en lankmoedigheid gebruikt menaanhoudend alle verordende middelen,waardoor de Heere voorgenomen heeft zedaadwerkelijk te schenken. (3) Geloof en hoopzijn ook veilige en beproefde wegen,waardoor nog niemand beschaamd isgeworden. Abraham, lankmoediglijkverwacht hebbende, heeft de belofteverkregen, vs. 15. Hiertegen strijdt in geengeval wat de apostel in hoofdst. 11:39 getuigt:en deze allen hebben door het geloofgetuigenis gehad, en hebben de belofte nietverkregen. Want het is duidelijk dat hij daarniet onbepaald van alle beloften spreekt. Hettegendeel blijkt uit het aangehaalde 15e versvan dit hoofdstuk. Maar hij spreekt daar vandie bijzondere belofte van Christus’ komst inhet vlees, die de vaders van de oude dag nietdaadwerkelijk verkregen hebben voor de tijdvan het Nieuwe Testament, maar toen ookgewis deelachtig zijn geworden met ons.

§32. Wilden dan de gelovige Hebreeën ook zogelukkig zijn, dan dienden ze in de voetstappenvan deze gelukkige helden te treden, en hunNAVOLGERS te ZIJN.

Een navolger is een mens die iets, wat hemprijzenswaardig en begeerlijk voorkomt, in eenander ontdekt, en daardoor aangespoord wordtom hem gelijkvormig te mogen zijn.

Zo begeerde de apostel dat de gelovigen hetprijzenswaardig en gelukkig voorbeeld van dieerfgenamen van de beloften zich gedurig voorogen zouden stellen, om onderscheidenlijk opte merken hoe zij zich geoefend hebben ingeloof en lankmoedigheid, en door die weg,niettegenstaande allerlei uitstel, zwarigheden enbeproevingen, de heerlijkste beloften gewisdeelachtig zijn geworden.

Ze moesten dan die zelfde weg houden, enwat zij hen hadden zien doen, ook als zij doen,wandelend in diezelfde voetstappen vanAbrahams geloof, Rom. 4:12.

Hiertoe moesten ze zich door die voorbeeldenlaten opwekken en aansporen. Want hierzagen ze duidelijk q dat de oefening van zo’ngeloof en lankmoedigheid voor een armezondaar door Gods genade mogelijk is. qq Hoegroot en zeker het voordeel is dat mendaardoor deelachtig wordt, zonder gevaar vanbeschaamd te worden. qqq En wat een hoogtevan wezenlijke eer en aanzien men daardoorbeklimmen kon. Want geloof enlankmoedigheid is het voornaamste, waarvanAbraham zo’n heerlijke roem verkregen heeft,en waardoor Jakob die grootse titel van Israëlbeërfd heeft, die de luister van de grootste titelsvan de machtigste alleenheersers verdooft.

Dit moest hen zodanig opwekken, dat zijaanhoudend in hun voetstappen bleven, engedurige navolgers zijn mochten, die hunwerk daarvan maakten.

§33. En hierin hadden ze zich bezig te houden,indien ze niet traag wilden worden. Want deapostel stelt dit navolgen lijnrecht tegenover hettraag worden, door het woordje MAAR. Wanthoe trager zij werden, zoveel te weinigerzouden ze op die heerlijke voorbeelden lijken.

§34. En zo kon hen dit tot een nieuwebeweegreden strekken, om zich in de begeerdenaarstigheid tot de volle verzekerdheid derhoop, tot het einde toe bezig te houden. Wantdit was die zelfde weg die deze gelukkigeerfgenamen van de beloften betreden hadden,en tot het bezit van de dierbaarste beloftengekomen waren. Als ze zich hierin ook bezighielden, zouden ze gelukkige navolgers van henzijn, en konden volkomen zeker wezen dat zijop diezelfde weg, diezelfde heerlijkheid,zaligheid en overwinning beërven zouden;omdat zij reeds zoveel beproefde voorbeeldendaarvan voor zich hadden.

§35. De overheersende begeerte nu, dat degelovige tot zo’n groot geluk mocht geraken,was het beginsel waaruit het was voortgevloeiddat hij hen had voorgehouden het onherstelbaar

Page 172: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Hebreeën 6:11,12172

ongeluk van hen die van het Evangelie afvielen.Dit was niet gebeurd uit verdenking van hen,alsof zij ook zulke mensen waren. Ook niet uitvrees dat zij in hetzelfde ongeluk zouden vallen.Maar uit begeerte dat zij diezelfde naarstigheidbewijzen mochten, enz. Want in die rampzaligeafvalligen konden ze zien hoe gevaarlijk detraagheid was, waardoor zij trapsgewijs tot deafval gekomen waren, geboren uit gebrek vangeloof en zekerheid van de hoop. En uit krachtvan de tegenstelling konden zij vernemen hoenodig en nuttig het geloof en de zekerheid derhoop was, dat hen bovendien door zoveelgelukkige voorbeelden was bevestigd. Steldenze zich dan levendig voor ogen, aan de enekant, wat een ongelukkige gevolgen het gebrekvan geloof en zekerheid van de hoop, met dedaaruit voortvloeiende traagheid, in deafvalligen had -. En aan de andere kant wateen heerlijke vruchten geloof enlankmoedigheid in de erfgenamen van debeloften hadden, dan zouden ze allenaarstigheid bewijzen tot het einde toe, tot devolle verzekerdheid der hoop, en daardoor deverderfelijke traagheid ontgaan, maar gelukkigenavolgers zijn van hen, die door geloof enlankmoedigheid de beloften beërfden. Dit wasde overheersende begeerte van de apostel.

§36. Bewezen zij deze naarstigheid - dan wasde apostel ook verzekerd dat alle vervolgingendie hen wegens hun geloof drukten en dreigden,of de vreselijke ban waarmee de oude erfenisgeslagen zou worden, of de lasteringen die devijanden tegen de leer van de aposteluitstrooiden, hen in hun belijdenis niet zoukunnen verslappen, maar integendeel zoveel temeer aansporen om de onwankelbare belijdenisder hoop vast te houden.

§37. In deze geopende stof zijn verschillendestukken die nog een nadere aanmerkingverdienen, om er enige zaken gegrond uit af teleiden, die voor ons bijzonder nuttig konden zijn,als de Heere Zijn zegen daarbij geliefde teschenken.

I. De apostel begeerde dat EEN IEGELIJK

diezelfde naarstigheid tot de volleverzekerdheid der hoop, tot het einde toebewijzen zou.

/. Ieder mens die onder de verkondiging vanhet Evangelie leeft, is verplicht het Evangeliedat hem verkondigd wordt, door een levendiggeloof en hoop aan te nemen. (1) Niemandheeft vrijheid zich met een valse hoop te vleien,bv. een stijve en ongegronde inbeelding datmen een goed christen is, en dat men dezaligheid deelachtig zal worden, hoewel men de

rechte weg van het leven door een levendgeloof nooit betreden heeft. Want dat is geenecht geloof en hoop, maar een schandelijkelichtvaardigheid, die men moet laten varen. (2)Maar tot een levende hoop is een iegelijkverplicht. Niet alleen een verzekerd christen,maar ook een twijfelmoedige sukkelaar. Nietalleen een waarachtig bekeerde, maar ook eenonbekeerde zondaar. Want die belofte wordthen in de verkondiging van het Evangelieaangeboden, en komt hen allen, die daartoeuitgenodigd worden, toe om er gebruik van temaken. Hand. 2:38,39; Hand. 3:26. En in dedoop is het aan allen verzegeld dat hen debelofte toekomt. Zodat zij niet alleen vrijheidhebben, maar ook verbonden zijn daarvan dooreen levend geloof en hoop gebruik te maken.Hierom heeft geen gedoopt mens, al is hijonbekeerd, vrijheid het door ongeloof enwanhoop te verwerpen. Maar hij is verbondener door een levend geloof en echte hoop eenbetamelijk gebruik van te maken.

//. Men moet daarom zeer voorzichtighandelen, wanneer men onbegenadigden vanhun valse hoop probeert af te brengen. (1) Hetis zeer onvoorzichtig wanneer men, zondervoldoende bepaling, uitroept dat eenonbekeerde niet hopen moet. (2) Hij moetvoorzeker zijn bedriegelijke hoop laten varen,maar een levend geloof en hoop mag hij nietalleen, maar moet hij betrachten. (3) Zolang hijonbekeerd blijft, kan hij dat geloof en die hoopniet recht oefenen. Maar die onmacht neemtzijn plicht niet weg.

///. Hoewel iedereen tot een echte hoopverbonden is, zou het echter aan de anderekant een grote onvoorzichtigheid zijn wanneermen iedereen direct, zonder voldoende bepalingen besturing, tot hopen wilde vermanen. (1)Hieraan maken vele vijanden van de ware hoopen godzaligheid zich schuldig. Ontmoeten zijmensen die over hun staat bekommerd zijn, danroepen ze direct, “men moet hopen en nietwanhopig worden”, en arbeiden met alle krachtdat die ellendigen een ongegronde hoop mogenopvatten. (2) Maar die geestelijk licht hebbenen getrouw wensen te handelen, tonen naarvermogen duidelijk aan waarin de ware en devalse hoop bestaat. Ze vermanen met alle ernstom de hoop bij zichzelf op te geven, en derechte gronden van hoop te leren kennen, endaarvan een recht gebruik te maken. Wanthoewel iemand gelooft dat zekere bouwliedenverplicht en verbonden zijn een huis te bouwen,toch zal hij hen niet aanraden dat zij direct

Page 173: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Hebreeën 6:11,12 173

zouden beginnen met bouwen, zonder dat zij hetfundament voorzichtig gelegd hebben.

II. De apostel prijst de gelovigen hier deVOLLE VERZEKERDHEID der hoop aan.

/. Hierdoor spreekt hij verscheidenmisvattingen van onbegenadigde mensen tegen.(1) Deze menen dat de hoop bestaat in eenongegrond gissen en begeren, of in een stijveinbeelding dat men zalig zal worden, hoewelmen niet de minste grond van zekerheiddaarvan heeft. Maar de apostel schrijft hier aande rechte hoop een zekerheid toe, die men ookduidelijk in de allerzwakste hoop bespeurt.Want hoewel de hoop niet hoger kan komendan tot de mogelijkheid en een misschien, zoheeft het toch vaste en zekere gronden waarophet daarvan verzekerd is dat het mogelijk is dathet ook geholpen wordt. Hoewel dit met veeltwijfelingen doormengd kan zijn. (2) Zeverbeelden zich met de roomsgezinden dat menvan zijn aandeel aan de beloften geen volleverzekerdheid kan hebben, en dat het enkelhovaardigheid is wanneer de godvruchtigen eenvolle verzekerdheid belijden. Maar Paulus toonthier de mogelijkheid en betamelijkheid van dievolle verzekerdheid .

//. Hier ontmoeten wij ook een vaste grond,waarop men enige schadelijke verschillen inbevattingen en besturingen, die tussen sommigegodvruchtigen plaats hebben, en dikwijlsschadelijke gevolgen tot zich trekken, veiligbeslissen kan. (1) Sommige van Gods kinderenzijn zeer zwak in de hoop. Ze hebben weinigzekerheid en worden gedurig geslingerd. Ze zijnhet meest bezig in kermen, klagen, begeren,keren, wenden en toevlucht nemen tot Christus.Krijgen ze eens een weinig meer moed, dan isdie echter niet van lange duur. Ze zijn zoonvatbaar voor de volle en bestendigeverzekerdheid van de hoop, dat ze zich er nieteens een duidelijk begrip van kunnen maken.Wanneer zulke zielen anderen ontmoeten diewat verder in de verzekerdheid van de hoopgevorderd zijn, dan schijnt het hen toe, uitverkleefdheid aan eigen leidingen, dat deze dezaken al te licht opnemen. Dat ze niet veel lichtin hun ellendigheid hebben, niet arm genoegzijn, alsof geestelijke armoede bestond ingedurig maken en breken en een ongestadigemoedeloosheid. Ze denken dat het goed zou zijnwanneer deze sterke benen eens gebrokenwerden. Zo zij hen niet durven veroordelen, zalmen toch met hen niet goed overweg kunnen,en erop uit zijn om hen die verzekerdheid vande hoop te ontnemen, en anderen daarvoor tewaarschuwen. (2) Anderen, die de

betamelijkheid van de volle verzekerdheid derhoop hebben ingezien, en de aangenamevruchten van geestelijke armoedigheid, liefde,troost en sterkte die daaruit voortvloeienondervonden hebben, slaan wel eens in hunhaasten tot een ander uiterste over. Ze beeldenzich in dat het wezen van de genade in die volleverzekerdheid der hoop bestaat. Alsof hetwezen van de mensheid in de volkomenmannelijke grootte gelegen was, en een kleinkind zo wel geen ware mensheid bezat als eenvolkomen man. Ze veroordelen de zwakken inde hoop als mensen die in het werkverbondverdronken zijn, en van begeren en toevluchtnemen hun Christus maken. Ze wordenverdrietig en onbarmhartig wreed wanneeranderen hen niet kunnen begrijpen. Zeproberen zulke zwakken door onbarmhartigeharde uitdrukkingen hoe langer hoe meer neerte slaan, en wachten zorgvuldig hen vanChristus en medelijdende besturingen iets voorte dragen, uit een ongegronde vrees dat zij hetzonder grond mochten overnemen. En zebeelden zich in dat zo’n doen een ongewoongetrouwe behandeling is. Alsof men deherstelling van iemand die zijn benen gebrokenhad wonderlijk getrouw behartigde, wanneermen met een harde knots op die pijnlijke benenbeukte, en zich zorgvuldig wachtte om hem ietsvan een dokter of een verband voor teschrijven, opdat hij zich daarmee toch nietmocht bedriegen, en verbeelden dat hijdaardoor genezen was. Ze verkleinen in hungedachten het rijk van de Heere Jezus al tezeer, door vele echte godzaligenonbedachtzaam uit te monsteren. Ze gevenaanleiding tot vele geschillen, die oorzaak zijndat vele begenadigden in hun moedeloosheidvoor altijd blijven zitten. (3) Maar die hier inrechte paden wandelen, q erkennen aan de enekant dat het een ongewoon zalig voorrecht isbestendig in de volle verzekerdheid van de hoopte staan. Hoewel zij zelf de ondervindingdaarvan in zo’n grote en bestendige trap niethebben, toch prijzen ze hen die het bezittengelukkig. Ze achten zichzelf en anderen die hetmissen, als zwakke kinderen. Ze geven zichzelfde schuld, en ze wekken zichzelf en anderen opom daar naar te jagen. qq Maar aan de anderekant stellen ze in de volle verzekerdheid derhoop het wezen van de genade niet. Hoewel zijzelf dat grote voorrecht deelachtig mochtenzijn, toch achten en beminnen ze ook deallerzwaksten, in wie zij het minste vonkje vaneen geestelijk bevindelijk licht bespeuren,aangaande de gehele verdorvenheid, schuld en

Page 174: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Hebreeën 6:11,12174

onmacht, en de noodzakelijkheid,genoegzaamheid en gepastheid van de weg vande behoudenis in Christus, benevens eenoprechte en aanhoudende gezindheid omdaardoor als een goddeloze om nietgerechtvaardigd, en als een krachteloze tot debetrachting van al Gods geboden geheiligd teworden, bespeuren. Hoewel ze voor de volleverzekerdheid van de hoop nog zo onvatbaarmochten zijn. Ze kunnen in de moedeloostesukkelingen van die zwakken, met ongewoneaangenaamheid, de duidelijkste bewijzen vanoprechtheid ontdekken. Ze proberen zulkesukkelaars als zwakke kinderen met een innigmedelijden, liefde en verdraagzaamheid, bij dehand te leiden en afhankelijk van de Heere totmeerdere hoop aan te sporen, door hen degronden van de volle verzekerdheid der hoopbedaard en bescheiden uit te leggen. Immers,dit is de handelswijs van Paulus. Hij erkent debetamelijkheid en nuttigheid van de volleverzekerdheid der hoop. Doch hij versmaadt dezwakken daarom niet, maar spoort hem tot devolle verzekerdheid der hoop aan, met eenongemene teerheid en liefde.

III. De Hebreeën waren verplichtNAARSTIGHEID te bewijzen, als ze wenstentot de volle verzekerdheid der hoop tegeraken.

/. Hieruit kan men duidelijk afnemen hoeverkeerd en onbetamelijk die zielen handelen,die q uit vrees voor eigen werk en zelfbedrog,of uit wanbegrip van die waarheid dat God Zelfde zielen bevestigen en verzegelen moet,begeren en verwachten dat God de hooponmiddellijk door Zijn Geest in het hart zouwerken. qq Ja, die zich inbeelden een getrouwwerk te verrichten, wanneer zij arbeiden om devolle verzekerdheid der hoop tegen te staan, enmenen dat ze beter ontdekt konden wordenwanneer ze geen hoop hadden, dan wanneer zede volle verzekerdheid der hoop bezaten. En zemaken geen onderscheid tussen een valsehoop, waarvoor men zich nauwkeurig moetwachten, en een echte, die het beste middel isom voor zelfbedrog bewaard te worden, omdatmen daardoor zoveel te meer vrijmoedigheidontvangt om zich aan Hem toe te vertrouwen,Die alleen in staat is te maken dat ons werk inwaarheid is. Zie de dwaasheid van zo’nbestaan door een gelijkenis opgehelderd, boven§17.

//. Begeert men in de rechte hoop toe tenemen, dan moet men, afhankelijk van dezegen van de Heere, alle naarstigheid daartoebewijzen. (1) Men moet in geen geval alles wat

de hoop storen kan, opzoeken en voorstaan.Maar men moet integendeel met alle ernstdaartegen waken, bidden en strijden. (2) Menmoet zich naarstig oefenen in alles wat de hoopbevorderen kan. Hiertoe is bijzonder dienstigeen duidelijk en onderscheiden begrip van denatuur, gronden en dierbare vruchten van dehoop, van de ondoorgrondelijke Goddelijkealgenoegzaamheid, goedheid en trouw, en vandie gewichtige waarheid dat een ieder diegedoopt is, vrijheid heeft en verplicht is voorzichzelf van alle beloften van het Evangelie eengelovig gebruik te maken, Hand. 2:38,39. Wantdonkerheid en onvastigheid in deze zaken zijndoorgaans de oorzaken waarom Gods kinderentot geen meerdere zekerheid van de hoopkomen. Een ootmoedige verloochening vanonze eigen zin is hier ook zeer nodig. Wantmenigeen heeft een sterke gezetheid op dezeen gene omstandigheden, bijvoorbeeld dat hijhet zo ruim in de wereld mag hebben. Omdathij nu geen vastigheid heeft dat God hem diebegeerte geven zal, en hij die niet verloochenenkan, zo durft hij zich niet los te laten, en ookzich niet te verblijden met die hoop dat deHeere het gewis met hem zal maken zoals hethet beste is. (3) Men moet zich vooral wachtendat men de tegenwerpingen, die de duivel, dewereld en het ongeloof tegen de hoopinbrengen, niet direct als een beproefdEvangelie zonder onderzoek overneemt. Maarmen dient ze nauwkeurig te toetsen, of ze goedgegrond zijn. De toetssteen moet hier niet onsonbedachtzaam dunken en denken zijn, en ookniet enig van te voren tegen onszelf opgevatvooroordeel of vrees, maar de onfeilbarewaarheden van het Evangelie. Want alletegenwerpingen die tegen de hoop gemaaktworden, strijden tegen de ene of anderegewichtige waarheid van het Evangelie. Dezetegenwerping, bijvoorbeeld, “een mens die zoduister, verdorven en slecht is als ik ben, magimmers niet hopen”, vooronderstelt die grovedwalingen dat Christus geen Zaligmaker wil zijnvan verdorven, slechte zondaars, dat aan zulkende beloften niet gedaan zijn, of dat de beloftenvan God in zekere trappen van licht, kracht engodzaligheid gegrond zijn. Immers, zwakheden,duisternissen, verbergingen van Gods aanschijn,allerlei beproevingen en tegenheden zijn geenbewijzen dat men niet hopen mag, of dat heteen vermetel verharden van het hart en strijdentegen God was wanneer men in zulke gevallennog arbeiden wilde om zijn hoop vast tehouden. Maar deze dingen zijn gelegenhedendie ons integendeel roepen om nu zoveel te

Page 175: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Hebreeën 6:11,12 175

meer naarstigheid daartoe te bewijzen, en metde lijdzame Job te zeggen: ziet, zo Hij mijdoodde, zou ik niet hopen? Job 13:15.

///. Een godvruchtig mens is verplicht zijnkrachten die hij van God ontvangen heeft,getrouw op te wekken en naarstig tegebruiken. Want dit behoorde ook tot denaarstigheid die de apostel hier begeert. Endaartoe vermaant hij Timotheüs dat hij de gaveGods die in hem was, zou opwekken, 2 Tim.1:6. Men dient hier vooral op zijn hoede te zijndat men zich door driftige, nodeloze enschadelijke twisten over werken in eigenkracht, wettische en evangelisch werken,lijdelijk wachten, en het werken methebbelijke genade, in geen verwarring laatbrengen. Het zal, hoop ik, de bedaarde lezerniet vervelen dat ik omwille van deeenvoudigen deze dingen een weinig naderbeschouw, en verschillende zaken die door driften schielijkheid veelal ondereen gemengdworden, poog uit elkaar te zetten.

Redelijk werken is een vrijwillige bepalingvan zijn redelijke vermogens tot zekerevoorwerpen, uit een inwendig levensbeginsel.

Hier spreekt men van geestelijk werken,waardoor men zijn geestelijk vernieuwdevermogens uit en geestelijk levensbeginsel bijgeestelijke dingen bepaalt.

Zulke werkingen zijn van verschillende soort,òf algemenere, òf meer bijzondere. (1)Algemenere werkingen zijn die allebegenadigden, die in geen buitengewoneverlatingen en verzoekingen zijn, door degewone invloeden van de voorzienigheid van degenade oefenen kunnen. Zulke zijn datrechtmatig oordeel van de ellendigheid van demens, van de weg van de verlossing inChristus, en van de betamelijkheid van degehoorzaamheid aan God en Zijn geboden. Debedaarde neiging en gezindheid van het gemoedom als een ellendige door de gerechtigheid enkracht van Christus gerechtvaardigd, geheiligd,gehoorzaam gemaakt en bewaard te worden.Het horen en lezen van Gods Woord, hetbuigen van zijn knieën voor God, en het sprekenvan zijn toestand met dat oogmerk om doordeze middelen een genadige zegen te zoeken, alis het met veel traagheid en moeilijkheidvergezeld. Want gelijk God door de natuurlijkevoorzienigheid het natuurlijk leven van demensen zodanig onderhoudt, bewerkt enregeert, dat hij, als hij niet in een buitengewoneflauwte of slaapziekte ligt, van natuurlijke zakennaar waarheid kan denken, spreken en zijngewone bezigheden verrichten, al is het veelal

met grote sufheid en moeilijkheid, en niet zovaardig als andere of hij zelf op andere tijdenkan doen. Gelijk God, zeg ik, dat doet door denatuurlijke voorzienigheid, zo onderhoudt,bewerkt en regeert God door de gewonevoorzienigheid van de genade het geestelijkleven zodanig, dat een begenadigdebovengenoemde geestelijke werkingenverrichten kan, indien hij in geen buitengewoneverlating en verzoeking is gevallen, gelijk denatuur van de zaak en de ondervinding alleoprechten overvloedig leert. Want hoe duister,verward en dodig ze ook zijn mogen, tochondervinden ze dat zij, zodra ze bedaardworden, dat rechtmatig oordeel van gemeldegeestelijke dingen, en die oprechte gezondheidnog behouden hebben, en van hun gesteldheidspreken kunnen, en hun knieën kunnen buigenindien ze maar willen. (2) Meer bijzonderewerken van begenadigden zijn die deze en geneomtrent bijzondere stukken op bijzondere tijden,in zekere trap van licht, levendigheid enaandoeningen verrichten. Zulke zijn bijzonderebepalingen en inleidingen in waarheden, die inbijzondere duisternissen, aanvechtingen enmoedeloosheden, tot bijzonder licht, moed ensterkte dienen. Een moedige strijd tegen, envoorspoedige overwinning van bijzondereverzoekingen, met een bijzondere mate vanlicht, verzekering, troost, aangenaam gevoel, endergelijke aandoeningen, die van een bijzonderevoorzienigheid der genade afhangen.

Door kracht verstaat men hier eenafhankelijk vermogen, om geestelijkewerkingen vrijwillig en redelijk te kunnenverrichten.

Elke begenadigde, hoe zwak hij ook moge zijn,heeft een zekere trap van zo’n waarachtigegeestelijke kracht. Want elk geestelijk levendigmens bezit iets van het geestelijk leven. Hetgeestelijk leven is geen geestelijke dood, maareen waarachtig beginsel en vermogen vangeestelijke werkingen, in wezen van degeestelijke dood verschillend. Want volstrektkrachteloos te zijn betekent bij Paulus nogonbekeerd te zijn, Rom. 5:6.

Maar deze kracht is (1) niet onafhankelijk,uit en door zichzelf werkend, want de Heerewerkt het willen en het werken, Filip. 2:13. (2)Het is niet volmaakt. Want het is met veelzwakheden en krachteloosheden vermengd, enis een leven dat midden in de overgeblevendood ligt, en daardoor zo bestreden engevangen wordt gehouden, dat het niet doetwat het wil, Rom. 7:23, Gal. 5:17. (3) De krachtvan het geestelijke leven is ook in geen geval

Page 176: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Hebreeën 6:11,12176

onbepaald. Het kan dat niet werken wat deMiddelaar verrichten moet. Het kan zichzelfniet in het leven bewaren, opwekken ofbesturen. Het kan zichzelf niet verlichten ofregeren om zonden uit te roeien, deugden tebetrachten, verzoekingen te overwinnen, en zokan het zijn eigen profeet en koning niet zijn.Want zo’n kracht en sterkte is en blijft alleen inde Middelaar, die gezegende Fontein van allelicht en kracht, Jes. 45:24; Kol. 1:19. Het kanook niets zonder gelovig aankleven aanChristus werken, omdat het, zoals een ent zijngroei uit de stam trekt, uit Jezus leven moet,zonder Wie het niets doen kan, Joh. 15:5. Zijnwezenlijke aard en eigenschap is vrijwillig teerkennen dat het zichzelf niet kan onderhouden,bewerken en regeren, maar dat zijn bestaan enwerken in Christus, als in de Opperoorzaak,gegrond is, aan Wie het vastkleeft. Ennaarmate het hierin bezig is, naar die mate isdeze kracht ook groter of kleiner. Dit bevindenniet alleen allen die een echt geestelijklevensbeginsel hebben, maar ook belijdt Paulusdit van zichzelf, zeggend: wanneer ik zwakben, dan ben ik machtig, 2 Kor. 12:10, nietalleen van uitwendige verdrukkingen, maar ookvan zijn inwendige geestelijke werkingen,sprekend, ik leef, doch niet meer ik, maarChristus leeft in mij; en hetgeen ik nu in hetvlees leef, dat leef ik door het geloof desZoons van God, Gal. 2:20; en, ik vermag alledingen door Christus, Die mij kracht geeft,Filip. 4:13.

Toch behoudt het geestelijk leven eeneigenlijke waarachtige kracht om, als eentweede oorzaak die door de Opperoorzaakonderhouden, bewerkt en bestuurt wordt,redelijk en vrijwillig te werken of zich bijgeestelijke dingen te bepalen, naar devermaning van Paulus, Filip. 2:12,13, en 2 Tim.1:6,7.

Eigen kracht kan betekenen (1) een krachtdie de mens uit en van zichzelf bezit. Maarzo’n kracht is in geen mens op aarde te vinden.Want onbegenadigden zijn van alle geestelijkekracht volstrekt ontbloot en geheel krachteloos,Rom. 5:6; Ef. 2:1. Begenadigden hebben eenware kracht, gelijk boven gezien is. Maar zijbezitten die niet uit en van zichzelf. Want het iseen kracht die God verleent, 1 Petr. 4:11, dieGod in hen werkt, Filip 2:13, die Christus geeft,Filip. 4:13. (2) Door eigen kracht zou men ookkunnen verstaan een kracht die eenbegenadigde bijzonder eigen is, en door hembezeten wordt, 1 Petr. 4:11. (3) Eindelijk kaneigen kracht ook betekenen een ingebeelde

kracht die iemand meent te bezitten, maarwaarvan hij metterdaad ontbloot is.

Uit het gezegde zal men nu gemakkelijk enonderscheiden kunnen opmaken wat men doorwerken in eigen kracht verstaan moet, en inwelk opzicht het betamelijk of onbetamelijkis.

Het is de betamelijke plicht van iederechristen dat hij die kracht van het geestelijkeleven, die hem door God gegeven is, naar diemate die hem eigen is, in afhanging van enaankleving aan Christus, redelijk, vrijwillig enernstig bepaalt en gebruikt tot betrachtingvan alle geestelijke plichten, waartoe de Heerehem roept. Gelijk een ieder verbonden is denatuurlijke krachten, die hem door Godverleend zijn, in afhankelijkheid van de Heere inzijn burgerlijk beroep getrouw aan te wenden.Want hiertoe worden wij ernstig vermaand,Filip. 2:12,13; 1 Petr. 4:11; 2 Tim. 1:6; Hebr.12:12. En die dit niet doet, maakt zich aan eenstrafbare ongehoorzaamheid en een schandelijkmisbruik van de genade schuldig.

Maar men kan ook werken in eigen kracht opeen wijze die men veroordelen moet. Ditgebeurt wanneer men met een kracht die mengeheel of gedeeltelijk alleen in een ongegrondeinbeelding bezit, zonder Christus dingenprobeert te doen, die het bereik van onzekrachten te boven gaan. Aan zo’n schadelijkelichtvaardigheid kunnen zich niet alleen geheelkrachteloze onbegenadigden, maar ook metware kracht begaafde godzaligen in hunduisternissen schuldig maken. Menig dood enonherboren mens, van alle geestelijk leven enkracht beroofd, verbeeldt zich dat hij met dienatuurlijke vermogens die hij bezit, geestelijkeen Godebehaaglijke deugden betrachten kan.Hij spant zijn verbeelding in om iets te doen,wat hij de naam van geloven, hopen, biddenenz. geeft, hoewel hij van elk beginsel van eenrecht geloof, hoop en geestelijke begeertegeheel ontbloot is. En op dit dood werken, inzijn verbeelde kracht, wordt hij dodelijk gerusten zorgeloos. Een ander, van wie het gewetenbegint te ontwaken, die ziet dat hij in eengevaarlijke toestand is, en zich van zijn bozewegen moet bekeren, verbeeldt zich dat hijdoor zijn natuurlijke krachten, zonder Christus,God moet verzoenen door zelfverbrekingen,verbeteringen en ontelbare plichten, en dat hijzijn hart moet veranderen om zonden teoverwinnen en deugden te betrachten, zonderdat hij als een goddeloze en krachteloze zichaan Christus overgeeft tot verzoening,rechtvaardiging en bekering. En dit ellendige

Page 177: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Hebreeën 6:11,12 177

woelen heeft doorgaans één van deze driegevolgen. Òf men ziet enige natuurlijkewoelingen voor waarachtige bekering aan, enwordt daarop ongelukkig gerust. Òf menvervalt in een rampzalige wanhoop, waardoormen de bekering en zaligheid als een volstrekteonmogelijkheid aanziet. Òf men wordthieronder door Gods genade van zijnkrachteloosheid levendig overtuigd, en voor eenMiddelaar vatbaar gemaakt, Die gerechtigheiden kracht aan goddelozen en krachtelozen, dieniet werken of werken kunnen, aanbiedt, omdoor een levend geloof uit Hem gerechtigheiden kracht te ontvangen. Ja, Gods geliefdekinderen die door de wedergeboorte eenwaarachtig geestelijk leven en krachtdeelachtig zijn geworden en in ware eigendombezitten, kunnen zelfs in die eigen geestelijkekracht zeer onbetamelijk werken. Zeverbeelden zich wel eens in hun duisternissenen onbedachtzame verhaastingen, dat hungeestelijk leven en kracht, wanneer het recht is,zich uit en door zichzelf, zonder dat gelovig zienop Christus, moet of kan bewaren, verlichten,opwekken en besturen, om geloof, hoop, liefde,verdraagzaamheid, strijd, enz. te oefenen. Ditheeft doorgaans twee schadelijke gevolgen. Òfmen wordt vermetel en denkt bij zichzelf, “ikzal nooit weer zo ellendig kunnen worden als iktevoren geweest ben, of zoals die persoontegenwoordig is. Ik zal voortgaan van kracht totkracht. Al werden ze allen geërgerd aan deMeester, ik zal toch nimmermeer aan Hemgeërgerd worden, maar mijn leven voor Hemzetten”. En men antwoord op die vraag, “kuntgij de drinkbeker drinken, die Ik drinken zal?”,“wij kunnen”, Matth. 20:22. Dit moetdoorgaans door zware proefwegen enstruikelingen afgeleerd worden. Òf men zinkt ineen diepe moedeloosheid en twijfelmoedigheidneer. Want men wordt dagelijks in allerleigevallen de zwakheid van zijn krachten gewaar,en ondervindt op het duidelijkste dat hetgeestelijke leven geen krachten heeft omzichzelf, zonder gelovig op Christus’ kracht tezien en te steunen, een ogenblik te bewaren,met een waarheid naar verplichting te werken,uit vallen weer op te staan, enige zonden teoverwinnen of deugd te betrachten. Hieruitbesluit men dan: “ik zal het echte geestelijkeleven niet bezitten, want anders moest ik meerkracht hebben om deugden te betrachten enzonden te doden. Ik zal buiten twijfel nog eensbedrogen uitkomen. Want ben ik hierin endaarin zo krachteloos, hoe zou ik dan staandeblijven wanneer ik in zulke gevallen kom? Men

zinkt in de diepste moedeloosheden, en kan tenminste tot geen vastigheid van zijn staat komen.De oorzaak van deze schadelijke ongestalten isdeze ellendige misvatting, dat het geestelijkleven in zijn eigen kracht zou moeten werken,wat boven het bereik van zijn krachten is, enwat onze grote Profeet en Koning eigenlijk inons werken wil en zal. Had men meer licht inde eigenlijke natuur van de geestelijke krachtvan Gods kinderen -. Zag men duidelijker in datde kracht van het geestelijke leven hierinbestaat dat het, terwijl het zijn eigen zwakheidziet, in de Middelaar gerechtigheid en sterkteontdekt, en door een gelovig omhelzen daarvan,uit Zijn volheid werkzaam wordt -. Was menoverreed dat Christus het geestelijk levenbewaart, opwekt en bestuurt naar Zijnwelbehagen, dan zou men direct zijngenadestaat niet verdenken, of inmoedeloosheid wegzakken wanneer mengewaar wordt dat men in die eigen kracht nietkan werken. Maar men zou met vertrouwen opdie gezegende Middelaar met zijn eigenkrachteloosheden tot Hem komen, en door hetgeloof uit Hem kracht zoeken te halen.Naarmate iemand licht in deze waarhedenheeft, en in de betrachting daarvan geoefend is,naar die mate zal hij zijn weg met moed inaangenaamheid betamelijk werkzaam kunnenwandelen, en die twee schadelijkste uitersten,van een trouweloze werkeloosheid, en eenvermoeiend, krachteloos en moedbenemendwoelen in zichzelf, vermijden.

Dit is genoeg gezegd van het werken in eigenkracht. Laten we nu ook eens het wettische enevangelisch werken bezien.

Door wettisch werken verstaat men eenwerken naar de eis van de wet van hetwerkverbond. Maar door evangelisch werkendrukt men een werken uit naar de eis van hetEvangelie van het genadeverbond.

Wil iemand dan over wettische enevangelisch werken met grond oordelen, dandient hij vooraf nauwkeurig op te merken watde wet van het werkverbond, en wat hetEvangelie van het genadeverbond van demensen eisen. De wet van het werkverbondgebiedt dat de mens de gehele geestelijkeinhoud ervan, uit die krachten die hem in deeerste schepping zijn meegedeeld, volmaaktonderhoudt, als een voorwaarde waaraan debelofte van het leven is vastgemaakt. En dateen zondaar de gedreigde straf zelf afbetaalt ende verzuimde gehoorzaamheid achterhaalt envolmaakt vergoedt. Het dringt zijn eisen aandoor een verschrikkelijke bedreiging van de

Page 178: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Hebreeën 6:11,12178

verdoemenis op de overtreding, en door debelofte van het leven op de volmaaktegehoorzaamheid gedaan.

Het Evangelie van het genadeverbond (1)stemt deze wet toe als volkomen heilig, billijk,rechtvaardig en goed. (2) Maar het wijst onseen uitnemende weg aan, waardoor alle eisenvan de gebiedende en dreigende wet veelvolmaakter vervuld worden, dan wanneer hetgehele mensdom niet gezondigd had, maar zovolmaakt als Adam in de staat der rechtheidgebleven was. Want het maakt ons bekend, qdat deze gehoorzaamheid een arme zondaar uitkracht van het eeuwig verbond der verlossingwordt toegerekend als zijn eigen. Waaruit volgtdat hij door deze Borg al de eisen van de wetheeft vervuld. Want toen Jezus in het landKanaän de liefde van God en van de naastedoor een gehoorzaamheid van oneindigewaarde betrachtte, en in gedachten, woordenen werken jegens God, de naaste en zichzelf,matig, rechtvaardig en godzalig leefde -. ToenHij op Golgotha de angsten van de heldoorstond en een vervloekte dood in Gods toornstierf, toen heeft de uitverkoren zondaar dooren in die Borg de volmaaktste heiligheidbetracht, waardoor alles wat hij verzuimd hadvergoed is, en alle straffen die op de zwaarsteovertredingen gedreigd waren reeds uitgestaan,ja zwaardere vloeken geleden dan alleverdoemden samen genomen in de nimmereindigende eeuwigheid lijden konden. Toen ishij in zijn Borg, Die in zijn plaats stond, voor zijnzonden gevangen, aangeklaagd, veroordeeld,bespot en gepijnigd. Toen is zijn ziel voor diezondige gedachten en begeerten met hetwraakzwaard van Gods toorn doorstoken, enzijn hoofd voor die zondige malingen enonbeschaamdheden bespogen, gebeukt en metvloeken bekranst. Zijn ogen die hij op allerleimanieren misbruikt had, zijn toen daarvoor doorde pijnlijkste voorwerpen en een akeligeduisternis gestraft. Zijn vlees is toen voorallerlei begeerlijkheden van het vlees in Godstoorn gegeseld en verscheurd en tot afgrijzingtussen hemel en aarde opgehangen. Zijnhanden zijn, voor alle zonden die daarmeegepleegd zijn, doorboord, en de voeten, die opkwade wegen gewandeld hebben, daarvoordoorgraven. Zijn ziel en lichaam, die in hetzondigen hadden samengewerkt, zijn toen in zijnnimmer genoeg geliefde en geprezen Borg,door een vervloekte dood naar de strengste eisvan de wet vaneen gescheurd. Om kort tegaan, de wet kan niets van een zondaar eisen,of hij heeft het toen volmaakt vervuld. qqq Het

Evangelie verzekert ons dat God, nu het rechtvan Zijn wet zo hoog verheerlijkt en vervuld is,en nu Hij volkomen met goddeloze enkrachteloze zondaren verzoent is, eengoddeloze, die uit zichzelf niets goeds kanwerken, al zijn zonden volkomen vergeven wil,een wettig recht tot het eeuwige leven wilschenken, en alles wat hem nodig is om datdaadwerkelijk te bezitten, door de hand vanChristus meedelen wil. qqqq Het Evangelie leertons dat leven en zaligheid die op degehoorzaamheid, die een zondaar door en inChristus betaald heeft, beloofd is, in de kennis,liefde en gehoorzaamheid aan God bestaat, totwelke een zondaar hier aanvankelijk, maarhiernamaals volmaakt moet terugkeren. En dathij nu veel meer dan in de staat der rechtheidverplicht is zich daarin met alle kracht teoefenen, ja, naar een volkomen volmaaktheid tejagen. En dat hij verplicht is zich over hetminste gebrek te veroordelen, te schamen, ente verootmoedigen. qqqqq Het werkbeginsel,waaruit deze dingen naar de eis van hetEvangelie betracht moeten worden, zijn geennatuurlijke krachten die de mens met zich op dewereld heeft gebracht, maar bovennatuurlijke,die de mens door een levendigegeloofsvereniging uit Jezus’ volheid ontvangt.Want de mens, wanneer hij zijn eigen schuld enonmacht gelooft, en door een waarachtig geloofde volmaakte gehoorzaamheid, gerechtigheiden sterkte, die hem aangeboden en geschonkenis, inziet, aanschouwt in dat aangezicht vanJezus de heerlijkheid en beminnelijkheid vanGod, voelt een oprechte liefde tot God inChristus, en wordt daardoor aangespoord enopgewekt om voor Hem te leven, Die voor hemgestorven en opgewekt is. Bevindt hij zijnkrachteloosheid, dan wordt hij niet moedeloosen woelt ook niet in zichzelf. Maar hij belijdt hetvoor Christus, en terwijl hij gelooft dat Hij Zijnkracht in zwakheid wil volbrengen, wordt hijgesterkt, leeft en werkt door het geloof van deZoon van God. qqqqqq Het oogwit van dit werkenuit en door het geloof, naar het voorschrift vanhet Evangelie, is niet om daardoor zijn recht tothet eeuwig leven te verwerven, of daarin zijnvrijmoedigheid in de toenadering tot God tegronden. Aangezien het recht tot het leven, ende vrijmoedigheid tot God alleen en bestendigsteunen moet op de volmaakte vervulling vande wet, door Christus volbracht. Dit is hetoogwit niet, maar om aan God uit liefde engehoorzaamheid welbehagelijk te zijn. qqqqqqq Deregel van dit werken is wet en Evangelie beide.qqqqqqqq De beweegredenen zijn hier voornamelijk

Page 179: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Hebreeën 6:11,12 179

de hoogheid, heiligheid, rechtvaardigheid,goedheid en liefde van God, benevens deschrikkelijkheid van de zonde en debetamelijkheid van de deugd, vertoond in hetlijden en de heiligheid van Christus, 2 Kor.5:14,15. Zie de aanspraak, blz. 15.

Wanneer men nu de natuur van de wet vanhet werkverbond en het Evangelie van hetgenadeverbond nauwkeurig in het oog houdt,zal men gegrond en duidelijk onderscheidenwaarin het wettisch en evangelisch werkengelegen is.

Wettisch werken is daarom (1) in geengeval q een levendige erkentenis van onzeverplichting om de gehele wet van God teonderhouden. Als iemand zo’n erkentenis vanzijn verlichting onder de naam van wettischwerken veroordelen wilde, die zou zichdaardoor aan de allergoddelooste dwalingenschuldig maken, die op de verloochening vanGod en alle godsdienst uitloopt. Want hoewelhet dierbaar Evangelie ons ontslaat van deverbintenis om door de onderhouding van dewet het recht tot het leven, dat Jezusverworven heeft, te verdienen, toch neemt hetin geen deel onze verplichting weg om degehele wet te gehoorzamen. Maar het bevestigtdat integendeel, en dringt die veel krachtigeraan. Want het toont ons de heiligheid, billijkheiden onveranderlijkheid van de wet in de HeereJezus op het nadrukkelijkst, en leert ons dat wijniet alleen uit kracht van schepping enonderhouding, maar ook uit kracht vanverlossing en herschepping, ten hoogsteverplicht zijn alles wat God in die heilige engoede wet geboden heeft, volkomen tebetrachten. Als een gelovige niet gebondenwas de gehele wet te onderhouden, dan zoudenzijn ongelijkvormigheden met de wet geenzonden zijn. Hij zou zich dan over zijnonvolmaaktheden niet hoeven te vernederen.Jezus zou hem niet dierbaar en altijd nodigkunnen zijn. En hij zou niet nodig hebben naarde volmaaktheid te jagen. qq Men zou ook zeerlichtvaardig handelen wanneer men elke zuchten poging om zijn plicht te betrachten,onbepaald als een verkeerde wettischegesteldheid veroordelen wilde. Want hoewelmen nooit moet proberen om zonder Christus,uit natuurlijke krachten de wet te onderhoudentot verwerving van de zaligheid, wat eenondankbare verloochening van Christus zou zijn- toch moet een mens proberen en zuchten dathij de gehele wet mag doen. Ja, hij moet daarnaar jagen, en niet eerder uitscheiden dan hijdaartoe gekomen is. Het is immers onmogelijk

dat een redelijk mens op een geestelijke enlevendige wijze de heiligheid en billijkheid vande wet, en zijn verplichting daaromtrent zouinzien, en niet deze ernstige zucht zou gevoelen:“ach! Dat mijn wegen gericht werden om Uwinzettingen te bewaren”. qqq Maar nog groverzou hij dwalen, die de naam van wettischewerkheiligheid wilde geven aan de teerheidvan een kind van God, dat als een redelijkschepsel door gelovig af te hangen vanChristus, het ontvangen geestelijk levengetrouw probeert te oefenen in het naarstiggebruiken van de ingestelde genademiddelen, inhet waken en strijden tegen verdorvenheden enverzoekingen, in diepe verootmoedigingen enveroordelingen van zichzelf overtrouweloosheden in het ene en andere. Wantdit zijn betamelijke werkingen die het Evangeliegebiedt, Filip. 2:12,13. (2) Maar dieverachtelijke naam van verkeerd wettischwerken, dat het dierbare Evangelie verloochent,mag men met recht aan de volgendemiswerkingen geven. q Eerst, wanneer iemandzich verbeeldt dat hij met zijn natuurlijkekrachten, zonder geloofsvereniging metChristus de inhoud van de wet kan of moetbetrachten om zalig te worden, en met dieverbeelding er onbesuisd op aanvalt om hetgoede te doen, en het kwade naar zijn meningte laten. qq Dan ook, wanneer iemand ietsprobeert te doen, te laten of te verbeteren, meteen oogmerk om daardoor een recht tot hetleven, en een grond van toenadering enaanneming bij God te vinden. Want hoewelbekommering en wettische benauwdheid zogevaarlijk niet is als zorgeloosheid, enevangelische verootmoediging in zichzelfaangenamer bij God is dan verstoktheid, toch ishet een verschrikkelijke zonde wanneer iemandmet voorbijgaan van Christus zijn ongelovigvijandig doen, laten, verbreken en benauwdheidals een grond van zaligheid en aanneming aanGod probeert op te dringen. Immers, de grondvan het recht tot het leven, en van deaanneming van een zondaar bij God, is niet inzelfverbrekingen, en ook zelfs niet in onzegeestelijke verootmoedigingen en gelovigewerkzaamheden die altijd in dit leven gebrekkigblijven, maar alleen en bestendig in devoldoening en voorbidding van Jezus Christus,onze nooit genoeg beminde Heere. qqq Verder,wanneer iemand zich alleen tot het werken laataansporen door een knechtelijke schrik voorde straf, die het gemoed voor God als eenonverzoende harde Heere toesluit, of door eenhoop dat hij om zijn werken hemel en zaligheid

Page 180: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Hebreeën 6:11,12180

zal ontvangen. qqqq En eindelijk, wanneer menzijn gebrek en zonden in kleinere of grotere trapbespeurt, en zich niet kinderlijk schaamt, maarknechtelijk moedeloos wordt, allerlei toorn enstraf verwacht, tegen bidden, toenaderen enterugkeren opziet, van de Heere wegblijft totdatde gedachtenis van de zonden wat vermindert,en wanneer men door aandoeningen Godprobeert te verzoenen en de gevreesde straffenaf te keren.

Uit bovengenoemde inhoud van het Evangeliezal men nu ook duidelijk kunnen zien waarin denatuur van evangelisch werken bestaat. (1)Men mag het niet stellen q in een kleinachtenen verloochenen van onze plicht. Want hoemeer licht in de evangelische waarhedeniemand ontvangen heeft, zoveel te meergronden van verplichting om God tegehoorzamen hem ook op hetallernadrukkelijkst in de ogen stralen. qq Ookniet in een lichtvaardig heenstappen over, enkleinachten van de zonde. Want die hetmeeste licht in het Evangelie heeft, wordt ookhet meest en het spoedigst bij zijn zondenbepaald. Hij ontdekt er de grootsteonbetamelijkheid en doemschuld in, omdat Godseniggeboren Zoon de angsten van de heldaarvoor heeft moeten lijden. En hij heeft er demeeste droefheid en bedaarde verootmoedigingover. Het is wel waar dat een mens dieevangelisch werkt, in het helderste gezicht vande grootste zonden, de grootste blijdschap overde koninklijk heersende, meer overvloedigegenade kan voelen, en in de Heere Jezus eengrotere vrijmoedigheid tot God hebben, dantoen zijn zonden nog zo groot niet waren, en hijbij de verlossing die in Christus is, zo levendigniet bepaald was. Maar het is ook waar dat eenevangelisch christen onvrijmoediger enbedroefder is, wanneer hij op de wegen van deHeere lichter of zwaarder gestruikeld heeft,dan wanneer hij voorspoediger erop wandelde.Namelijk, naarmate de zonde groot is, naar diemate is zijn onvrijmoedigheid in zichzelf, en zijndroefheid en verlegenheid over de zonde ookgroter, op datzelfde ogenblik wanneer zijnvrijmoedigheid en blijdschap in Christus hetallergrootst is. Deze dingen kunnen in eenchristelijk gemoed niet alleen gevoeglijksamengaan, maar elkaar zelfs verwonderlijkbevorderen. Hoe groter de onvrijmoedigheid inonszelf is, zoveel te groter kan devrijmoedigheid in Christus worden. En hoegroter de vrijmoedigheid in Christus is, zoveel tegroter kan de onvrijmoedigheid in onszelf zijn.Hoe groter de droefheid en smart over de

zonde is, zoveel te groter kan de blijdschap overde genade en het Middelaarsambt van Christusworden. En hoe groter de blijdschap overChristus is, zoveel te meer moet de droefheiden smart over de zonden, die de Zoon van Godzoveel helse angsten veroorzaakt hebben, ooktoenemen. De wonderlijke mengeling van dezedingen is het, die sommige kinderen van Godons te kennen willen geven, wanneer zij mettranen in de ogen en trekken van blijdschap inhet wezen, ons toeroepen: “het is mij tewonderlijk, ik kan daar niet bij!” qqq Het is ookgeen evangelisch werken, wanneer men, alsmen geen bijzondere hartstochtelijkeopwekkingen gevoelt, werkeloos wacht, totdatmen ze gewaar wordt, en alle werkzaamhedenwaar die ontbreken als een dood wettischwoelen veroordeelt. Want daaronder ligt eenonbetamelijke wettischheid verborgen, alsof deaangenaamheid van onze werkzaamheden bijGod van een bijzondere levendigheid van dehartstochtelijke aandoeningen moest afhangen,die zich veelal naar de gesteldheid van delichamen en de omloop van zijn vochtenschikken. Integendeel, hoe zuiverder iemandnaar het Evangelie werkt, zoveel te duidelijkerzal hij erkennen dat hij, zo als hij zich bevindt,mag aankomen en beginnen te werken. (2)Maar het evangelisch werken is in volgendebijzonderheden gelegen. Men ziet metduidelijkheid de heiligheid, billijkheid enonveranderlijkheid van de wet in, van welke degebiedende en bedreigende eisen volmaaktvervuld moeten worden, als men zonderkrenking van de Goddelijke volmaakthedengezaligd zal worden. Men gelooft dat men in endoor Christus al die eisen van de wet reedsvolmaakt vervuld heeft, en daardoor nu eenwettig recht ten leven, en een volkomen vrijheidvan alle vloeken deelachtig is geworden. Menstelt zijn zaligheid niet in een verkwikkende enverruimende aandoening alleen, maar in dekennis, liefde en gehoorzaamheid aan de heiligewil van God, die ons in wet en Evangeliebekend is gemaakt. Men acht zich nu dubbelverplicht om naar die grote zaligheid te jagen,door een redelijk gebruik van alle betamelijkeen door God verordende middelen, afhankelijkvan de Heere, en tegen alle zonden te wakenen te strijden, onder diepe verootmoedigingenover het veelvoudig gebrek. Men wordt hoelanger hoe duidelijker gewaar uit zijn gedurigetraagheden en afdwalingen die zich tegen al datwelmenend zuchten, voornemen en strijden,openbaren, dat men in zichzelf geenwaardigheid of vermogen heeft om het

Page 181: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Hebreeën 6:11,12 181

ontvangen geestelijk levensbeginsel, dat in degrootste maar zeer klein is en met velezwakheden inwendig en uitwendig omgeven is,door zichzelf op te wekken, te gebruiken en tebesturen. Men kan dit onvermogen nietverschonen met de door velen niet goedbegrepen naam van zwakheid en verdorvenhart. Maar men behoudt in zijn binnenste datrechtmatige oordeel dat men daarom walgelijken verdoemelijk voor God is. Men wordt aan deandere kant ook niet moedeloos, maar menbehoudt dat verlichte oordeel, dat, omdat Goddoor de dood van Zijn Zoon met zondarenverzoend is, Hij Zich veel verheerlijken kan enwil in de vergeving van deze zwakheden, en hetschenken van de nodige krachten. En datChristus een getrouwe Profeet, Priester enKoning is, van Wie het licht in de duisternis,van Wie de gerechtigheid en de genade inschuld en onwaardigheid, en van Wie de krachtin zwakheid volbracht zal worden, uit en doorWie ons geestelijk leven werken en leven moet.Men keurt deze weg voor zichzelf goed enbetamelijk. Men gaat in die rust, die Jezus heeftaangebracht. Men rust van dat krachteloosdood en dodend woelen in eigen kracht, zonderChristus, Die ons kracht geeft. Men laat GodsGeest in Zich werken. Dit doet men door eennaarstig gebruik van al die middelen, waardoorde Geest Zijn werkingen in de ziel pleegt teoefenen, gelijk een schipper zijn schip door dewind laat voortdrijven, wanneer hij zijn zeilenophaalt dat de wind daar vanzelf in blaast. Al ismen nog zo duister, verward en verdorven, dangaat men in het eenzame, en men buigt zijnknieën, men leest in de Heilige Schriften, menbezoekt Gods voorhoven en een godvruchtiggezelschap, niet om in dat uiterlijk werk teberusten of zijn rust te zoeken, maar of deGeest door die middelen in ons mocht werkenen ons bekwamen om met meer vaardigheid deliefde van God en van de naaste, die in de wetgeboden is, te betrachten. Gelijk een zieke, al ishet met moeite, medicijnen gebruikt, niet omdaarin te berusten, maar als middelen die Godpleegt te zegenen tot herstelling van degezondheid. Laat men de Geest van Christus inzich werken, dan probeert men Hem dan ookdoor eigenwijsheid en eigen zin niet te bepalendat hij ons zus of zo leidt. Maar men erkent deminste genade ootmoedig en volgt Zijn wijzeleiding in een tere bekommering dat men Hemtoch niet mocht tegenwerken. Hieronderworden geloof, hoop en liefde wel eens gaande,dat men met een aangename rust envaardigheid kan lopen in het pad van de

geboden. Terwijl men aan de ene kant hetaanklevend gebrek betreurt, maar aan deandere kant niet knechtelijk schrikt, dat demedelijdende verschonende Heiland hetonbarmhartig zal verwijten of bestraffen.

Van dit evangelisch werken verschilthemelsbreed dat wet en Evangelie, ja Godverloochenend lijdelijk werkeloos wachten.Maar men moet deze verschrikkelijke naam (1)niet geven q aan een ootmoedige erkentenisen gevoelen van onze onbekwaamheid, omzonder voorkomende, medewerkende enachtervolgende genade van Christus hetgeestelijk leven te onderhouden, op te wekkenen te besturen. Want als iemand dit onder dievreselijke naam wilde veroordelen, die zou vanhet geestelijk leven een onafhankelijke God enChristus maken, en de gewichtigstegrondwaarheden van Jezus’ Middelaarsambten de echte oefeningen van het geloof, dat inen uit Hem leeft, omver stoten. qq Men moethet ook zorgvuldig onderscheiden van hetlijdzaam uitzien en wachten, dat de Heere opZijn tijd, naar Zijn belofte, ons onder eenbetamelijk gebruik van middelen, met meer lichten kracht mocht voorkomen, zonder dat wij Zijnvrijmacht daarin paal en perk durven zetten. qqqHet is ook geheel wat anders dan die stilleonderwerping aan die wijze en goedebestelling, dat wij in deze wereld devolmaaktheid niet kunnen bereiken. Wanthoewel niemand stil en onderworpen aan dezonde mag zijn, waartegen hij altijd moetstrijden, toch mag hij niet verdrietig morrentegen deze bestelling van de Heere. qqqq Menmag daarvoor ook niet houden het betamelijkrusten van dat wettisch woelen in eigen krachtzonder Christus. Want hoe meer iemanddaarvan rust, zoveel te ijveriger en vaardigerzal hij zijn in evangelische werkzaamheden. (2)Maar dat schrikkelijk werkeloos wachtenbestaat hierin, wanneer iemand onder hetvoorwendsel van geestelijke armoede,afhankelijk en evangelisch werken, omtrent zijnplicht onverschillig wordt, de middelen vanbidden, lezen enz. laat staan als men geenbijzondere gevoelige aandoeningen ofopgewektheden gewaar wordt, en zo langwacht totdat men die dingen ontvangt, menenddat zuchten en pogen in donkerheden, zonderzulke levendigheden, maar een dood, Godeonaangenaam, eigen werk is.

Maar kan dan een christen met hebbelijkegenade werken? Het is jammer dat veelmensen van dit te vragen een al te grotehebbelijkheid verkregen hebben. Want door het

Page 182: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Hebreeën 6:11,12182

onbedachtzaam overhaast antwoorden enbetwisten van deze nutteloze vraag, wordenveel kwade hebbelijkheden opgewekt, en veelgoede hebbelijkheden in Gods kinderen tenonder gehouden, terwijl het gehele geschilonder rechtzinnige en echte godzaligen,eindelijk op een nutteloze woordenstrijd uitloopt.

Door hebbelijke genade verstaat men hetgeestelijke leven, aangemerkt als eenhebbelijkheid, die de begenadigden altijd bijblijft,ook in de grootste ongestalten, gelijk een mensde hebbelijkheid van denken en sprekenbehoudt, ook dan wanneer hij slaapt offlauwgevallen is.

Met hebbelijke genade te werken kanverschillende betekenissen hebben, waarnaarde vraag ook verschillend moet beantwoordworden.

Verstaat men door werken met hebbelijkegenade, in het algemeen, met meer of minderlicht geestelijke werkzaamheden met datgeestelijke leven te oefenen, dan is het eenredeloze vraag. Alsof men vroeg: “kan eenlevend mens met zijn leven ook leven, en eenziende met zijn gezicht ook zien?” Immers ja.Want een hebbelijk gezicht is geen blindheid, enhebbelijke genade is geen geestelijke dood,maar geestelijk leven. En wanneer eenbegenadigde afhankelijk van de Heerewerkzaam is, dan werkt hij met dat geestelijkleven dat hij ontvangen heeft. De Heere geefthem dan geen ander werkbeginsel, maar wektdatzelfde beginsel op, dat hij in dewedergeboorte geschapen heeft, om tewerken.

Verstaat men door werken met hebbelijkegenade, uit dat beginsel van het geestelijkeleven onafhankelijk, zonder de invloed van devoorzienigheid van de genade, te werken, danmoet iedereen die het geestelijk leven voorgeen onafhankelijke God houdt, de vraagontkennen.

Verstaat men door werken met hebbelijkegenade, het ambt van Christus te verrichten,en zichzelf in duisternissen te verlichten, uitafzwervingen terug te brengen, enz., danontkent iedere christen de vraag zonder enigebedenking.

Meent men, of een zwakke christen die induisternissen zit, met zijn hebbelijke genade diehij bezit kan werken als een sterke christen eniemand die in het licht wandelt, dan is de vraageven zo nodeloos en ongerijmd alsof iemandwilde vragen of een zwak mens met zijnkrachten zoveel kon werken als een sterke, of

een mens in de donkere nacht zonder licht zogoed kon zien als op de heldere middag.

Wil men zeggen of een christen door degewone invloeden van de voorzienigheid van degenade, zonder buitengewone geestelijkeziekten en verzoekingen, uit het beginsel vanhet geestelijk leven waarachtig maargebrekkelijk geestelijk werk kon verrichten -.Bijvoorbeeld een rechtmatig oordeel vellenaangaande zijn ellendige toestand en de wegvan de behoudenis in Christus -. Of hij zichredelijk en vrijwillig, hoewel afhankelijk van deHeere, kan bepalen tot het gebruik vangeestelijke middelen. Dan is het opnieuwhetzelfde alsof iemand vragen wilde of eenmens in het natuurlijke, hoewel hij sukkelendwas, zonder buitengewone toevallen vanbezwijming, door de gewone natuurlijkevoorzienigheid met zijn hebbelijk leven noglevendige werkingen kon verrichten, en zichvrijwillig bepalen, hoewel afhankelijk van deHeere, om te eten en naar vermogen enigebezigheden te verrichten. Indien iemand dezevraag wilde ontkennen, die zou zich verdachtmaken alsof hij voorgenomen had, als men hetop het allerlichtste nam, om aan luie menseneen voorwendsel te geven waaronder zij zichvan hun plicht mochten ontslaan.

Vraagt men of zulke werkingen, die men doorde gewone invloed van de voorzienigheid vande genade met die hebbelijke genade verricht,gehouden kunnen worden voor echtegeestelijke werkingen, en of een christen zichdaarmee vergenoegen kan? Tot antwoord dientdat, voorzover die werkingen door hebbelijkegenade verricht worden, zij ook in zoverreechte geestelijke werkzaamheden zijn, hoewelze met vele gebreken omhangen mogen zijn.Want zoals de oorzaak is, zo is ook het gevolg.Dat uit een redelijk beginsel gewerkt wordt, iseen redelijk werk, en dat uit een geestelijkbeginsel voortgebracht wordt, moet ookgeestelijk zijn. En wat het tweede lid van devraag betreft, het allerminste dat de Heereschenkt moet zeker met dankzegging erkendworden. Dat de Heere het geestelijke levennog bewaart, dat men een rechtmatig oordeelen gezindheid heeft, en dat men de middelen totmeerdere wasdom mag gebruiken, zijnonverdiende goedertierenheden van de Heere.Maar een rechte christen kan zich daarmeeniet ten volle vergenoegen, of daarin berusten.Maar dat kan en mag hij ook in deallerlevendigste opgewektheden enwerkzaamheden niet doen.

Page 183: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Hebreeën 6:11,12 183

IV. Begeerde Paulus dat de gelovigen hunnaarstigheid BEWIJZEN zouden, dan moetmen het gedrag van de godvruchtigen, die huninwendige gesteldheid door woorden en gedragnaar buiten openbaren en laten zien, in geengeval voor een farizeese geveinsdheiduitmaken. Maar men moet het aanmerken alseen betamelijke en nuttige plicht, die in Matth.5:16; 1 Petr. 3:1 en hier, door Christus en Zijnapostelen ingeprent wordt. Er is ook een grootonderscheid tussen het gedrag van deFarizeeën en die van de christenen. Want dievertoonden naar buiten wat ze inwendig nietbezaten, om door anderen voor wat bijzondersgehouden te worden. Maar dezen laten naarbuiten schijnen wat ze inwendig in waarheidbezitten, opdat hun Vader verheerlijkt, en hunnaaste gewonnen mag worden, Matth. 5:16; 1Petr. 3:1.

V. De naarstigheid tot de volleverzekerdheid der hoop moet TOT HET EINDE

TOE bewezen worden./. Daarom heeft men geen redenen de

echtheid van de hoop te verdenken, wanneermen merkt dat het nooit volmaakt is, en aangedurige bestrijdingen bloot staat. Want devermaning om tot het einde toe naarstigheid tebewijzen, vooronderstelt duidelijk genoeg dat dehoop van de allersterkste ook tot het einde toegebrekkig is, en met veel bestrijdingenworstelen moet.

//. Uit het gezegde volgt ook onbetwistbaardat de hoop niet te lang kan duren. Wanneersommige begenadigden merken dat hun hoopnu wat vaster staat, en langer duurt dan zij enanderen gewend waren, en dat het onderduisternissen en zwakheden niet direct alsvoorheen bezwijkt, kan hen met grote killigheidingeworpen worden, of hun hoop en moed nietal te lang duurt? Of het niet een bewijs is vanlichtvaardigheid, waardoor men de zaak niet zonauwkeurig behandelt, als anderen die na eenweinigje hoop direct weer in moedeloosheidzakken? Of het niet veiliger zou zijn de hoop,die zo lang heeft geduurd, te bestrijden, enz.?Maar Paulus leert hier het tegendeel. Hijbegeert dat men naarstigheid tot de volleverzekerdheid der hoop zou bewijzen, tot heteinde toe. En in Hebr. 10:23 vermaant hij: laatons de onwankelbare belijdenis der hoopvast houden; want Die het beloofd heeft, isgetrouw.

VI. De apostel had een OVERHEERSENDE

BEGEERTE dat een iegelijk diezelfdenaarstigheid tot de volle verzekerdheid derhoop, tot het einde toe bewijzen mocht.

/. Hieruit kan men de misvatting vansommigen grondig weerleggen, aangaande debeste en nuttigste handelwijze en besturing vanhet arme en ellendige volk van de Heere. (1)Sommigen beelden zich in dat die leraars engewone godzaligen, die hun voornaamste werkdaarvan maken dat zij bij alle gelegenhedenherinneren hoe de zwakke en twijfelmoedigekinderen van de Heere bestaan, hoe duister enellendig zij kunnen worden en toch waregenade bezitten, en die zich gedurig bij deeerste beginselen van het genadewerkophouden, en waar zij het maar enigszins te paskunnen brengen vertellen hoe het toegaatwanneer men overtuigd en bekeerd wordt,mensen zijn die het meeste licht in degeestelijke armoede hebben, en die voor dearme kinderen van de Heere de allernuttigstezijn. Eveneens alsof iemand dacht dat diedokters voor zieke mensen de geschiktstewaren, die zich voornamelijk daarmeeophielden dat zij de zieken herinnerden hoe deziekte pleegt te beginnen, hoe zwak men kanzijn en toch nog leven hebben, en hoe hettoegaat wanneer een mens geboren wordt,enz., en die zich ondertussen niet veelbekommeren om de zieken geneesmiddelen toete dienen, waardoor zij tot volkomenergezondheid, onder Gods zegen, gerakenkunnen. Men denkt wel eens dat zij, die bij deeerste beginselen niet blijven staan, maar eenoverheersende begeerte hebben dat Godszwakke kinderen tot meerdere vastigheidmochten geraken, en die hen daartoe doorgepaste vermaningen en besturingen proberenop te wekken, dat deze, zeg ik, wat al te hooghandelen, en voor het arme volk zo geschiktniet zijn. Alsof men dacht dat een dokter diezich niet alleen vergenoegen kon met de ziekenvan de ziekte wat voor te spreken, maar diezich voornamelijk bemoeide om door gepastegeneesmiddelen, en een nauwkeurig voorschriftvan het gebruik ervan, de herstelling van dezieke te bevorderen, niet zeer nuttig voor hemzou zijn. Men kan in onbedachtzaamheid naarzulken weleens stenen van verachting werpen.Zoals de murmurerende vergadering beval datmen Jozua en Kaleb, die tot vertrouwen, hoopen moed vermaanden, met stenen zou stenigen,Num. 14:9,10. (2) Ik beken, men kan hier aanweerskanten te ver gaan, en onvoorzichtighandelen. q Het is zeer verderfelijk wanneermen geruste zondaars, die een valse hoophebben, wilde vermanen om die ongelukkigehoop vast te houden. qq Sommigen, die meerliefde dan voorzichtigheid hebben, kunnen voor

Page 184: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Hebreeën 6:11,12184

bekommerde mensen zeer nadelig zijn, doorhen direct toe te voegen dat ze maar goedemoed moeten hebben en vertrouwen, zonderhen de rechte gronden en wegen van de hooponderscheiden uit te leggen en aan te wijzen. qqqMen kan ook al te onbarmhartig handelen metarme sukkelende zielen, en hen door al te grotegezetheid op de verdere aanwas, onverstandigoverdrijven. qqqq Men kan ook al te spaarzaamzijn in het spreken van de zwakheden van Godskinderen, en hoe zij in hun slechtste veelvoortreffelijker zijn dan de onbegenadigden ophun best. Want hoewel deze dingen alleen nietgenoeg zijn, toch zijn ze in sommigegelegenheden voor worstelende zielen nuttig ennodig. (3) Maar men mag het niet veroordelenin leraren en ook niet in gewone godzaligen,wanneer ze met geestelijke wijsheid envoorzichtigheid daarop aandringen dat eeniegelijk dezelfde naarstigheid bewijze, tot devolle verzekerdheid der hoop, tot het einde toe.Want zo’n ongewone begeerte belijdt Paulushier van zich en zijn mede-apostelen.

//. Nog erger zou men tegen de begeertevan Paulus en van de Geest, Die het in hemverwekt heeft, strijden, wanneer men uitafgunst of uit misvatting van enige waarheden,arbeiden wilde om oprechte zielen de hoop teontnemen en moedeloos te maken, alsof dathen tot het een of het ander zeer nuttig kon zijn,of tenminste geen merkbare schade doen.Want hoewel het nuttig en nodig is dat meniemand die zich met een ongegronde hoop vleit,zijn schadelijke hoop probeert te ontnemen -echter het is zeer te berispen wanneer men eenoprechte, onder wat voor voorwendsel het ookmoge zijn, in zijn echte hoop probeert te stuiten.Want hoewel de Heere, Die het licht uit deduisternis kan voortbrengen, zulkebehandelingen kan doen medewerken tot nutvan Zijn volk, toch heeft men van diehandelwijze zelf zo weinig nut te verwachten,als men zich van de duisternis enig licht, of vande verzoekingen van de satan en van devervolgingen van de wereld, die God ook tenbeste keren kan, enig voordeel beloven kan.

VII. De naarstigheid tot de volleverzekerdheid der hoop is een gepastmiddel OPDAT men niet traag wordt.

Daarom is de vrees van sommigen, dat zijzorgeloos en werkeloos mochten wordenwanneer zij meerder en bestendiger moed enhoop hadden, ten enen male zonder enigegrond. Want de Heilige Schriften en deondervinding leren dat hopeloosheid werkeloosmaakt, maar integendeel een levendige echte

hoop tot evangelische werkzaamheid zeerkrachtig aanspoort.

VIII. De godzaligen worden beschrevenals mensen die de BELOFTENISSEN BEËRVEN.

/. Het is dan een onnodig en tegen hetEvangelie strijdig woelen, wanneerbekommerde zielen arbeiden om de beloften teverdienen, of voor de niet gangbare munt vaneigen deugden te kopen. Men moet het als eenerfenis beërven.

//. Hieruit blijkt ook de ongegrondheid vanvele zwarigheden die sommige godzaligen zeerbenauwen. Ze durven zich de beloften van Godniet toe te eigenen, en die zijn naar hungedachten te groot voor hen, omdat ze niets inzich vinden waarom ze die waardig zouden zijn.Maar, heeft men Gods Zoon aangenomen, is deGeest van Christus in ons, wat men uit Zijnwerkingen, in Joh. 16:8 genoemd, weten kan,dan zijn wij Gods kinderen en erfgenamen.Want men verkrijgt de belofte als een erfenisuit kracht van het eeuwig genadetestament, ende vrije aanneming tot kinderen, Rom. 8:14-17.

IX. Men beërft de beloftenissen DOOR

GELOOF EN LANKMOEDIGHEID./. Die het zaligmakend geloof nog missen,

kunnen zich met het daadwerkelijk aandeel aande beloften nog niet vertroosten. Want hoewelhet geloof en de lankmoedigheid geenwaardigheid hebben waarom wij de beloftenzouden verkrijgen, toch zijn het wegenwaardoor wij ze in een daadwerkelijk bezitontvangen.

//. Zij voeden een onbetamelijke misvatting,die zich inbeelden dat het staat maken op Godsgetuigenis iemand bedriegen kan, maar dattwijfelingen aan Gods toezeggingen,zorgvuldigheid en bevreesdheid de rechtewegen zouden zijn, om de beloftenissen veiligerdeelachtig te worden. Want de apostel leerthier uitdrukkelijk dat geloven, dat is, staatmaken op het enkel getuigenis van God, de wegis waardoor men de Goddelijke belofte beërft.

///. Het is geen bewijs van lichtvaardigheidwanneer men onder een lang uitstel van devervulling, onder toenemende zwarigheden vanverzoekingen, zwakheden en tegenstand, nogaanhoudt met geloven en hopen. Want geloofen lankmoedigheid zijn wegen waardoor mende beloften veilig beërft.

X. De apostel vermaant de gelovigen datzij NAVOLGERS zouden zijn van hen diedoor geloof en lankmoedigheid de beloftenbeërven.

/. Goede voorbeelden zijn in de oefening vande godzaligheid bijzonder nuttig. Mijn

Page 185: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Hebreeën 6:11,12 185

broeders, neemt tot een voorbeeld deslijdens, en der lankmoedigheid de profeten,die in den Naam des Heeren gesprokenhebben. Ziet, wij houden hen gelukzalig, dieverdragen; gij hebt de verdraagzaamheidvan Job gehoord, en gij hebt het einde desHeeren gezien, dat de Heere zeerbarmhartig is en een Ontfermer, Jak 5:10,11.

//. Men moet van de voorbeelden totnavolging een goede verkiezing maken.Sommigen handelen hier zeer verkeerd. Zedenken dat zij, die in geloof en lankmoedigheiduitmunten, voor hen te hoog zijn. Ontmoeten zeeen vreesachtige, die in gedurige twijfelingenstaat, dan denken ze: “die ziet nauwkeuriger toedan ik, zo moest ik mij ook gedragen”. MaarPaulus vermaant een ieder dat zij navolgers

zouden zijn van hen die door geloof enlankmoedigheid de beloftenissen beërven.

XI. De herinnering van het onherstelbaarongeluk van de afvallingen wordt degelovigen, die niet konden afvallen,voorgehouden tot aansporing tot de volleverzekerdheid van het geloof.

Gods kinderen moeten dus van deallerverschrikkelijkste oordelen over degoddelozen een nuttig gebruik maken. Zemoeten niet direct denken, “zo zal het met mijook nog gaan”. Maar ze dienden daaruit metdankzegging op te maken hoe groot degoedertierenheid en genade is die hen van zulkeoordelen heeft verlost. En ze moesten zichdaardoor aan laten sporen om zoveel teijveriger in geloof en godzaligheid voort te gaanen toe te nemen.

Page 186: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Genesis 32:24-30186

8. Aanmerkingen over Genesis 32:24-30

24 Doch Jakob bleef alleen over; en een man worstelde met hem, totdat dedageraad opging.25 En toen Hij zag, dat Hij hem niet overmocht, roerde Hij het gewricht zijner

heup aan, zodat het gewricht van Jakobs heup verwrongen werd, als Hij met hemworstelde.26 En Hij zeide: Laat Mij gaan, want de dageraad is opgegaan. Maar hij zeide:

Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent.27 En Hij zeide tot hem: Hoe is uw naam? En hij zeide: Jakob.28 Toen zeide Hij: Uw naam zal voortaan niet Jakob heten, maar Israel; want

gij hebt u vorstelijk gedragen met God en met de mensen, en hebt overmocht.29 En Jakob vraagde, en zeide: Geef toch Uw naam te kennen. En Hij zeide:

Waarom is het, dat gij naar Mijn naam vraagt? En Hij zegende hem aldaar.30 En Jakob noemde den naam dier plaats Pniël: Want, zeide hij ik heb God

gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn ziel is gered geweest.

§1. Het voornaamste oogmerk van degeschiedenissen die in Mozes’ eerste boekverhaald zijn, is (1) om in eenaaneengeschakelde menigte van voorbeelden tetonen hoe de getrouwe verbonds-God de eerstemoederbelofte aan het gezegend vrouwenzaad,niettegenstaande de gebreken enonwaardigheden ervan, door wegen van eengedurige strijd met de slang en zijn zaad, bovenen tegen alle bevatting van het vleselijkevernuft, getrouw heeft vervuld en toegepast.(2) Teneinde het navolgend geslacht uit zoveelheerlijke en levendige voorbeelden met vollezekerheid zou leren, q dat God getrouw is in hetvervullen van al Zijn toezeggingen die aan Zijnellendig volk gedaan zijn. qq Maar dat Hij datdoorgaans door wegen van grote duisternissen,zwarigheden en bestrijdingen wil ten uitvoerbrengen, om het heerlijke licht van Zijnvolmaaktheden in de dikste duisternissen zoveelte helderder te laten schijnen, en om door dezwaarste beproevingen van het geloof dezaligheid van zijn volk wonderbaarlijk tevergroten. (3) Opdat zij, wanneer ze indergelijke duistere gevallen komen, de moedniet mochten laten varen, maar door zoveelvoorbeelden gesterkt, de beloftenissen doorgeloof en lankmoedigheid verwachten en veiligbeërven.

§2. Tot zo’n bemoedigend doeleinde is ooknauwkeurig aangetekend de wonderlijkegeschiedenis van de aartsvader Jakob en inhet bijzonder zijn terugreis uit Mesopotamië

naar het land dat de verbonds-God aan zijngrootvader Abraham en zijn zaad beloofd had,waar de Heere telkens het helderste licht uit dedikste duisternis, naar Zijn gewone wijsheid,goedheid en trouw tevoorschijn bracht.

Verder, bij de ingang van het land van debelofte, beschikte de getrouwe verbonds-Goddat uit het gevaar waarin hij wegens zijnschoonvader Laban was geraakt, een grotereveiligheid voor de aartsvader geboren werd,hoofdst. 31.

Na deze verruiming volgde direct een meerbenauwende engte, die veroorzaakt was doorlang verleden en vergeven zonden, die hem bijhet beërven van de zegen hadden aangekleefd,en het gemoed van zijn broeder Ezau in haat entoorn tegen hem ontstoken hadden. Hieruitontstond een kille vrees dat zijn vertoorndebroeder de lang verkropte en opgestapeldetoorn met zoveel te groter woede nu eensklapsop hem zou proberen uit te storten, en dat deHeere het om zijn zonden rechtvaardig mochttoelaten. Maar hoe groter de slingeringen, deangsten en engten waren, zoveel te groter werdde vastigheid, de troost en ruimte van hetgemoed, die Hij, Wiens Naam Wonderlijk,Raad, sterke God, Vader der eeuwigheid enVredevorst is, daaruit deed voortkomen,hoofdst. 32.

Hij die Zijn zwak volk niet verzocht laatworden boven vermogen, deed hem, eer hij vanEzau’s toerusting gehoord had, een heirlegervan engelen ontmoeten, om hem te

Page 187: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Genesis 32:24-30 187

onderrichten dat zijn bonds-God, de Heere derheirscharen, macht genoeg had om hem tegenhet optrekkend leger van Ezau te beschermen.Opdat hij zo’n vaste troostgrond mocht hebben,eer wat hem het allermeest kon benauwen,was aangekondigd, vs. 1,2.

Maar het schijnt dat de ontstelde aartsvaderdie troostgrond zo levendig niet kon inzien engebruiken, dat hij zich daarop volkomen durfdeverlaten. (1) Hij zendt daarom eengezantschap, wat door onderwerpendeuitdrukkingen en een verhaal van zijnrijkdommen het harde hart van zijn broer zouproberen te verzachten. (2) Maar omdat hijwaarschijnlijk teveel op die middelen, en teweinig op de Heere vertrouwde, werd zijnzwarigheid daardoor niet verminderd maarmerkbaar vermeerderd. Want de tijding welkedie gezanten brachten, dat zijn broeder met eenredelijk leger kwam optrekken, maakte hemzo bevreesd en bang dat hij met de beloftenniet naar behoren kon werken, maar zich eenalgehele ondergang voor ogen schilderde. (3)Hierdoor werd hij genoodzaakt om van hetschepsel af te zien, en met klagen, danken ensmeken de toevlucht te nemen tot deGoddelijke volmaaktheden en de beloften, dieaan zijn vaderen en hem in het welgeordineerdeverbond gedaan waren, vs. 3-12.

Omdat misschien al te veel gebrek van geloofen vertrouwen in dit gebed nog plaats had,werd zijn gemoed van alle vrees nog nietontslagen. Hierom slaat hij een nieuwe weg in.(1) Hij probeert zijn broeder door aangenamegeschenken, die hij vooruit schikt, teverzoenen, (2) en laat onder grote vrees zijnbezittingen, in een voorzichtige beschikking,achter die voorhoede over de rivier Jabboktrekken, vs. 13-23.

Maar zijn geweten zei hem dat dezevoorhoede niet sterk genoeg was om hem tedekken. (1) Hierom moest hij, toen het gevaarop het grootst werd, opnieuw op een plechtigewijze tot zijn verbonds-God, Die hem zo vaakgeholpen had, de toevlucht nemen. (2) Toenwerd hij na een zeldzame beproeving uit zijnangsten zo wonderbaarlijk uitgeholpen, dat hijniet alleen van de tegenwoordige, maar ookvan de toekomende verlossingen volkomenverzekerd kon zijn. (3) En hierom probeerde hijook deze zeldzame ontmoeting door hetoprichten van een altijddurend gedenkteken inde zin van de gedachten van zijn hart tebewaren, vs. 24-30.

§3. Het gedeelte van de geschiedenis dat wijnu tot nadere overweging voor ons nemen, (1)

toont ons q de aartsvader Jakob, die in zijnvrees voor zijn broeder, zich tot een ernstiggebed afzonderde, qq door een zeldzameproefweg gered werd, qqq en deze redding dooreen gepast gedenkteken probeerde tevereeuwigen. (2) Het is als een helderespiegel, waarin men duidelijk en overtuigendkan ontdekken q de onbezweken trouw enzeldzame wonderwegen waardoor degetrouwe verbonds-God al Zijn toezeggingenaan Zijn ellendig volk op Zijn tijd vervult, qqzeer gepast om de arme en zwakke kinderenvan de Heere in de donkerste wegen vantegenheden tot geloof, hoop en moednadrukkelijk aan te sporen.

§4. De geschiedenis zelf spreekt van tweeonderscheiden hoofdgebeurtenissen. (1)Eerst van de zeldzame uitredding van debiddende en zwaar beproefde aartsvader, vs.24-29. (2) En dan van de oprichting enverklaring van een gepast gedenkteken, totbewaring van deze bemoedigende gebeurtenis,vs. 30.

§5. In het eerste stuk moet men overwegen(1) eerst, de ongewone beproeving van debiddende aartsvader, vs. 24, (2) en dan zijnheerlijke uitredding en versterking in zijnzwakheid, vs. 25-29.

§6. Gelijk de duisternis kort voor hetaanbreken van de dag het allerzwaarst kanworden, zo kunnen vlak voor de heerlijksteverlossingen, de allerzwaarste beproevingenvoorafgaan. Immers, toen de getrouweverbonds-God aan de bedrukte Jakob eenzonderlinge zegen en aanmerkelijke verlossinguit zijn vrezen wilde schenken, liet Hij eenzware en benauwende beproeving onmiddellijkvoorafgaan. Laat men hier beschouwen (1)eerst de gelegenheid waarbij dit gebeurde, (2)en dan de ongewone beproeving zelf.

§7. De gelegenheid wordt zo beschreven:JAKOB BLEEF ALLEEN OVER.

§8. JAKOB was een godvruchtige zoon vande godvruchtige vader Izak, de stamvader vande vermaarde twaalf stammen van Israël, dewettige erfgenaam van de heerlijke beloften dieaan zijn grootvader Abraham gedaan zijn.

§9. Die grote man werd door zulke grotebenauwdheden overvallen, dat hij met zijngezelschap niet verder voort kon komen, maarALLEEN OVERBLEEF.

Hij had zijn vrouwen, kinderen en bezittingenover de rivier Jabbok laten zetten. Maar hijbleef zelf in die donker nacht aan de noordzijdevan de rivier alleen over, in zijn eenzaamheid,

Page 188: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Genesis 32:24-30188

&$" (vado), die hem in tijden van benauwdheidniet ongewoon maar zeer eigen was.

Men kan uit de omstandigheden waarin deaartsvader zich tegenwoordig bevond,gemakkelijk nagaan uit wat voor beginsel entot welk doeleinde hij zijn gewoneeenzaamheid verkoos. (1) Want terwijl zijnlichaam door de natuurlijke nacht overvallenwerd, bevond zijn ziel zich in eenverschrikkende nacht van allerlei zwarebenauwingen. q Toen de afgezonden bodenmet de tijding van Ezau’s aantocht metvierhonderd mannen terugkeerden, toenvreesde Jakob zeer, en hem was bange,want ik vreze hem, dat hij niet misschienkome, en mij sla, de moeder met de zonen,vs. 6, 7, 11. qq Toen hij naar Gods eeuwigvoornemen de zegen beërfde, had hij zich op deraad van zijn moeder tegen licht en plicht aanzwakheden schuldig gemaakt, die hem naarde uitspraak van zijn geweten waardig maaktendat zijn godvruchtige vader, indien hij hetbemerkte, hem in plaats van zegenen, vloekenmocht, Gen. 27:12. Buiten twijfel werd hem ditbij deze gelegenheid door het geweten opnieuwvoorgehouden. Het ongeloof en de satanzullen het met grote kracht hebbenaangedrongen, en hem gestadig toegeroepen:“dit zijn de gevolgen en bittere vruchten van uwzware zonden, waarom u nu rechtvaardig aldeze gevaren overkomen. Weet nu en zie hoekwaad en bitter het is dat u de Heere uw Godverlaten hebt, en Zijn vrees niet bij u geweestis, op een tijd wanneer het u allermeestbetaamde. Wanneer men een plechtige zegenbegeert, en een godzalige huisvader hetplechtigste gebed, zegen en voorzeggingen zaluitspreken, dan behoorde immers hij, die dezegen begeert te ontvangen, een oprechte,biddende en godvrezende gestalte te hebben.Maar wat hebt u gedaan? U hebt bedrieglijkmet uw vader, met uw eigen geweten, ja metde levende God gehandeld. U hebt zich nietontzien uw oude, blinde, godvruchtige vader,zelfs in het gebed onbeschaamd met rijpoverleg te bedriegen. U hebt uw getrouwgeweten, dat u waarschuwde, geen gehoorgegeven. Maar u hebt het misleid met debelofte van uw zwakke partijdige moeder,hoewel toch uw eigen geweten als Godsstadhouder in uw ziel meer gehoor had moetenvinden dan enig mens op de wereld. Toen u zoonbeschaamd durfde zeggen: ‘ik ben Ezau uweerstgeborene, ik heb gedaan zoals u tot mijgesproken hebt, eet van mijn wildbraad, dat ikzo snel gevonden heb omdat de Heere het voor

mijn aangezicht heeft doen ontmoeten’, toenhebt u niet alleen loutere grove onwaarhedengesproken, maar ook Gods alwetendheid,rechtvaardigheid, voorzienigheid en hoogheidgruwelijk verloochend. U was vergenoegdwanneer uw vader het bedrog maar nietmerkte en u niet vloekte. Maar of dealwetende, heilige en rechtvaardige God, Dievan de man des bedrogs een gruwel heeft ende leugensprekers zal verdoen, uw boosheidzag en kende, hebt u voor niets gerekend. Opdie tijd toen u Gods geduchte eigenschappenmet woorden en werken verloochende, hebt ugeveinsd alsof u een ongemene indruk van zijngoede voorzienigheid had, om uw boosheidmaar voor mensen te bedekken. O!verschrikkelijke onoprechtheid, gepleegd op eentijd van een allerplechtigst gebed tot God omeen zegen. Toen had u geloof en vertrouwenmoeten oefenen. God was machtig geweest hethart van uw vader om te zetten om u tezegenen, hoewel u oprecht beleden had, ‘ik benJakob’, als u van God verordineerd was om dezegen te ontvangen. Uw vader heeft bedoeldniet u maar uw broer te zegenen. Hem heeft hijgemeend, hoewel u tegenwoordig was. Dezegen hangt niet af van de plaatselijketegenwoordigheid van een mens, maar van debedoeling van God en van de zegenaar. Ezau isgezegend. U hebt door uw onoprechtheden enzware zonden het voornemen van God en uwvader niet kunnen verleiden. U kunt nietgezegend zijn. Want dan zou God uw zwareovertredingen schijnen goed te keuren. Durft udat wel te denken? Meent u dat God unaderhand, door verschijningen en herhaaldebeloften, de zegen bevestigd heeft? Denk dattoch niet. Uw lichtvaardig hart, dat zo onder dezegening van uw vader durfde handelen, zal udat hebben wijsgemaakt. Denkt u dat uwuiterlijke voorspoed een bewijs van Gods gunsten zegen is, dan bedriegt uw hart, dat God enuw vader heeft willen bedriegen, nu uzelfrechtvaardig. Aangezien al die goederen maardienen om uw vloeken en smarten teverzwaren. Hoe groter uw have is, zoveel tezwaarder zal uw angst wezen En zoveel temeerder zijn de pijlen, waarmee de vloek udoorschieten zal wanneer Ezau komt en de éénna de ander verslaat. Met het grootste recht isniet alleen de toorn van Ezau, maar ook degrimmigheid van de Heere tegen u ontstoken.U voelt immers de toorn van de Almachtigereeds in uw binnenste? Wat is die angst enbenauwdheid, die onder al uw bidden nietvermindert maar vermeerdert, anders dan een

Page 189: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Genesis 32:24-30 189

bewijs van Gods ongenoegen? Nu is de tijdgekomen dat God aan u, tot waarschuwing vananderen, openbaren zal hoezeer Hij de zondeen de verloochening van Zijn volmaakthedenhaat. Hoort u daar niet een gedruis? Daar zijnEzau’s ruiters reeds. Met het begin van de dagzal het bloedbad beginnen, en u zult omwillevan uw zonden tot een allerbloedigst slachtofferaan de billijke toorn van uw broederovergeleverd worden.” Die de geestelijke strijd,welke een gelovige ziel met het ongeloof en desatan voeren moet, niet alleen buiten zich in eenschilderij, een spiegelgevecht heeft gezien,maar het in goede ernst zelf heeft moetenstrijden, zal uit eigen ervaring wel begrijpenkunnen dat die listige vijanden de gebreken dieGods kinderen uit zwakheid aankleven, zodanigprobeert te vergroten met verberging van al hetgoede. En dat zij in tijden van beproeving zulkepijlen, als zojuist gemeld zijn, op een benauwdhart plegen te schieten. En wanneer men al deomstandigheden, die hier van de aartsvader zijnaangetekend, samen neemt en met elkaarvergelijkt, dan moet men daaruit met grotewaarschijnlijkheid besluiten dat de ene of deandere van de genoemde pijlen op zijn zielverschoten zijn. Want de Heere had hemmeermalen de duidelijkste toezeggingengedaan, dat Hij hem gewis weldoen zou, en zijnzaad stellen als het zand van de zee, vs. 12.Toch was hij nu met zo’n vrees bezet voor zijngehele ondergang, dat hij zo’n schikkingmaakte, alsof hij verzekerd was geweest datzijn verderf zo direct een aanvang zou nemen.Dit is immers een duidelijk bewijs dat zijn ziel indie tijd de heftigste bestrijdingen aangaande debeloften van God gevoelt heeft. En wat kondendie geestelijke vijanden toch vinden datzwaardere wonden in zijn ziel kon veroorzaken,dan die zonden die toen gepleegd waren, toenEzau’s toorn waarvoor hij nu vreesde, eenbegin genomen had, en waarover zijnwaakzaam geweten hem toen al de vloekvoorspeld had? Niets was ook geschikter omhet gemoed van die oprecht godzalige man, diegeen één zonde wenste te verbloemen en lichtte achten, in de uiterste verwarring enverslagenheid te brengen, dan de herinnering enbrede uitmeting van zijn gebreken. qqq In dezehooggaande angst en vrees scheen alles wat hijbij de hand nam om ruimte te zoeken, zonderkracht te zijn. , Hij pleitte op de Goddelijkevolmaaktheden en verbondsbeloften. Maar hijhad toen het gewone licht en krachtdaaronder niet, om zich daarop volkomen teverlaten en gerust te stellen. ,, Hij had

voorzichtige middelen ter hand genomen omzijn broer in te nemen. Hij had een gezantschapgezonden en liet nu kostbare geschenkenvervaardigen. Maar het eerste scheen zijnbroeder maar opgewekt te hebben om met zijnleger tegen hem op te breken, en het anderehad niet voldoende grond in zich waaropJakob durfde berusten en vertrouwen, dat hethet hart van zijn broeder zou kunnen omzetten,en hemzelf uit zijn nood verlossen. (3) In dezegrote nood was geen ander middel voor hemovergebleven dan dat hij nog eens op eenplechtige wijze zich tot zijn onbegrijpelijkgenadige, almachtige en getrouwe bonds-God,de Heere der heirscharen, keerde om daar zijnzonden die hem benauwden te belijden,vergeving te smeken, en een genadige hulp enverlossing ootmoedig in een ernstig gebed tezoeken. (4) Tot dit doeleinde bleef hij dan aande noordzijde van de rivier, in de eenzaamheid,om twee voorname redenen. q Aan die plaatswas hem een heirleger van engelen ontmoet,wat hem zo aanmerkelijk was geweest dat hijdie plaats daarvan met een nieuwe naamnoemde. Misschien had hij enige versterkingvan dit gezicht genoten. Zijn ziel kleefde aandie heilige plaats, in de hoop dat hij daar nogenige nieuwe versterkende ontmoetingen mochtontvangen. qq De eenzaamheid was hem nunodig om ongestoord en vrij zijn gehele hartvoor Gods aangezicht uit te storten.

§10. Zo gepast de eenzaamheid is voor eenplechtig gebed, zo geschikt is het ook om deschrik van een beangst en worstelend gemoedte vermeerderen, bijzonder in een donkereschrikachtige nacht. Een gedreven blad kan inzo’n geval een onversaagde man een killigheidaanjagen. Hoe zwaar is dan de beproevinggeweest, toen onze met vrees en angst vervuldaartsvader onder de heftigste strijd met hetongeloof en de satan, in die eenzaamheid in eendonkere nacht werd aangegrepen door EEN

MAN DIE MET HEM WORSTELDE, TOTDAT DE

DAGERAAD OPGING!§11. Wie deze MAN geweest is, Die met

Jakob worstelde, kan men zonder moeite welopmaken uit de graveersels ervan, die hier enelders opgegeven worden.

Het was Gods Zoon, de Heere Messias, demedelijdende Verlosser van Zijn bedrukt volk.Want in vs. 30 zegt de aartsvader, ik heb Godgezien. En in Hos. 12:5,6 wordt Hij genoemd,de Engel, Heere, God der heirscharen. InGen. 48:16 smeekte Jakob de zegen van dezeEngel, Die hem verlost heeft van alle kwaad

Page 190: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Genesis 32:24-30190

Hoewel men Zijn Naam anders noemt,Wonderlijk, Raad, sterke God, Vader dereeuwigheid, Vredevorst, echter draagt Hij hierde Naam van een Man, omdat Hij (1) door Zijnalmacht voor die tijd een mannelijk lichaamals een werktuig had aangenomen, q opdatJakob het als een bijzonder teken van detegenwoordigheid van de Heere, met zijnlichaam zou kunnen voelen, qq en opdat Hij Zijnalmacht, waardoor Hij Jakob beproeven wilde,aan een menselijk lichaam enigszinsgelijkvormig mocht maken om als het ware teverhoeden dat Jakob boven vermogen nietverzocht mocht worden, 1 Kor. 10:13. (2) In deeerste opslag wist Jakob ook niet anders of hetwas maar een louter mens en man, die hemhier aandeed. Hoewel hij al snel gewaar werddat Hij, met Wie hij hier te doen had, meer ensterker dan alle mensen en mannen was.

§12. Deze Wonderman, Wiens Naam isWonderlijk, handelde hier ook wonderbaarlijk.Hij naderde tot Jakob om hem tot bidden ensmeken krachtig op te wekken, van zijn vreeste verlossen, en tegen Ezau en alle toekomendezwarigheden nadrukkelijk te versterken. Maarhoe wonderlijk voerde die Engel dit voornemenuit! Het scheen alsof Hij hen van die bidplaatsverdrijven wilde en zijn angst vermeerderen.Hij WORSTELDE MET HEM.

Worstelen is eigenlijk een tweestrijd, waarinde één zijn tegenpartij probeert te verdrijven ofneer te vellen, en de ander zich daar tegen zetom de aanvaller te doen, wat hij hem dacht tedoen.

Men moet van deze tweestrijd (1) met deJoodse meesters geen loutere droom maken.(2) En het ook niet, met enige oude kerkleraars,in een verbloemde manier van sprekenveranderen. (3) Maar men moet het als eeneigenlijke geschiedenis aanzien. Want alsiemand dacht dat dit niet letterlijk gebeurd was,die zou van geen enkel geschiedverhaal langerverzekerd kunnen zijn. (4) Echter mag menzich deze worsteling zo afgetrokken enredeloos niet voorstellen, alsof het zonderwoord of rede geoefend was, en in een enkelstom spiegelgevecht bestaan had. Want zo’nbevatting komt niet overeen met de hoogsteachtbaarheid en redelijkheid, die in al het doenvan die Engel verwonderenswaardigdoorstraalt. Ook blijkt uit Hos. 12:5 dat onderdit worstelen zulke woorden en zaken zijnvoorgevallen die Jakob deden wenen ensmeken. (5) In het bijzonder had dit wonderlijkgedrag van die Wonderman betrekking op deomstandigheden, waarin de aartsvader zich

bevond, op zijn benauwende vrees voor zijnvertoornde broeder, en op het gebed dat hij inzijn eenzaamheid wilde verrichten. Het diendeom hem daaromtrent tot zijn versterking zwaarte beproeven.

Begeert iemand een vollediger omschrijvingvan die worsteling, laat die zijn aandacht eensvestigen op deze. Het was een wonderlijketweestrijd tussen Gods Zoon en de door angsten vrees verzwakte Jakob, waarin de sterkeGod Zijn zwakke knecht door zijn lichaam engemoed met daden en woorden aan te vallen,tegen bidden en geloven beproevendezwarigheden maakte, waartegen Jakob zichmet alle macht, met lichaam en ziel verzette.

Laten we hier (1) eerst het gedrag van GodsZoon, (2) en dan dat van Jakob een weinignader beschouwen.

Toen de benauwde aartsvader voor God zijnknieën wilde buigen om zijn angstige ziel voorZijn aangezicht als water uit te storten, (1)grijpt die Wonderman zijn lichaam aan, alsofHij hem aan de grond wilde drukken, of van dieheilige bidplaats verdrijven. (2) Men mag metgrote waarschijnlijkheid denken dat dit nietzonder nadrukkelijke woorden en verklaringen,geschikt naar de tegenwoordigeomstandigheden, toegegaan is. Misschien heeftHij hem voorgehouden q dat die plaats, waar deengelen van God verkeerden, te heilig was voorzo’n onwaardige man. En dat hij wegens zijnzonden onwaardig was voor het reineaangezicht van God te verschijnen. Want zulkezwarigheden, aan de onwaardigheid ontleend,pleegt die God des aanziens wel te makenwanneer Hij voorgenomen heeft Zijn genadeaan een onwaardige wonderlijk teverheerlijken. Gelijk men kan zien uit Zijngedrag jegens de Kananese vrouw, Matth.15:22-28. qq Misschien wees Hij hem bijzonderop die zonden, die hem bij het beërven van dezegen hadden aangehangen, in Gen. 27:12-20vermeld, die de eerste oorzaak van dezebenauwdheid waren, en hem zo vaak ingedachten moesten komen als hij aan de komstvan Ezau dacht. Toen had hij , groveonwaarheden gesproken om zijn oude vader,op de tijd van een plechtige zegening, temisleiden. ,, Gods Naam en voorzienigheidhad hij openlijk misbruikt, onder het voorgevenvan een dankbare erkentenis ervan. ,,, En hijhad tegen plicht en licht gehandeld, omdat zijngeweten hem aanzegde dat zijn vader, als hijhet bemerkte, hem als een vervloekte bedriegerin plaats van zegenen, vloeken zou. qqq Zo één,die op deze manier aan de zegen was gekomen,

Page 191: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Genesis 32:24-30 191

, was niet waard dat hij aan deze plaats, waarde engelen van God verkeerden, zou bidden; ,,had geen grond in zich waarop hij denkenmocht dat hij levend in dat beloofde land zoukomen; ,,, en had gewichtige redenen van vreesdat hij in de handen van zijn vertoorndebroeder, die hij op zo’n bedriegelijke, zondigemanier de zegen had proberen te ontnemen,moest omkomen. Althans, dit is zeker, dat dezeworsteling zulke beproevend gedachten inJakobs binnenste moest verwekken, hoedanigde woorden die daaronder zijn voorgevallen,anders ook geweest mochten zijn. (3) Hoewelhet ongeloof en de satan die zonden ook tebinnen brachten, echter deed de Heere het toteen geheel ander doeleinde. Hij wilde overdie zonden nu niet in toorn met hem twisten.Want Hij had die allang welmenend vergeven.Maar q Hij wilde hem van de benauwingen,die de gedachtenis ervan gedurig veroorzaakte,door deze herinnering volkomener genezen.Want zijn zonde was de eerste en voornaamstegrond van zijn vrees. Hoe gegronder die werdweggenomen, zoveel te gegronder werd hij ookvan zijn vrees ontdaan. Hoe duidelijker hem dezonden werden voorgehouden, zoveel tezekerder moest hij worden dat zij hem in hetbeërven van de zegen niet verhinderen zouden,wanneer Hij, Die ze in hun gewicht hem voorogen had gesteld, op diezelfde tijd de zegenplechtig bevestigde. Die iemand van onzuiverewonden genezen wil, pleegt ze eerst wel eensverder te openen. qq Het diende ook om deernst en ijver in het gebed en geloof meer opte wekken. Elke aanval en voorstel van zondenwas een nieuwe stoot om toch zoveel teernstiger te roepen, en aan de Heere vast tehouden. qqq Het gebeurde om zijn geloof zoveel heerlijker te maken, gelijk tot zo’ndoeleinde aan de Kananese vrouw ook zulkegrote zwarigheden gemaakt werden, Matth.15:22-28. Want hoe groter de beproeving was,zoveel te helderder scheen naderhand zijngeloof, dat zich er niet door had latenoverwinnen. qqqq Het kon hem krachtigerbemoedigen tegen zijn broeder. Want hoeheftiger deze worsteling was, zoveel te grotermoed kon hij naderhand hebben dat hij hettegen zijn broeder zou staande houden. qqqqqEindelijk bedoelde de Heere door dezeherinnering van de zonde zijn blijdschap,dankbaarheid, ootmoed en voorzichtigheidte vermeerderen. Een dokter die een gevaarlijkgezwel uit iemands lichaam heeft gelicht, laathet door de genezen persoon nauwkeurigbezien, opdat hij zich des te meer over zijn

genezing verheugt, weet dat het dankzij dedokter is, en zich voor alle oorzaken van zulkekwalen nauwkeuriger wacht. De Heerevergeeft grote en vele zonden van Zijn ellendigvolk. Maar Hij stelt hen vergeven zondendikwijls zeer levendig voor ogen opdat zij uit devergeving daarvan meer blijdschap zoudengenieten, grotere dankbaarheid daarvoorbewijzen, na ontvangen weldaden in diepereootmoed leven, zich herinnerend, “zo’nellendige ben ik uit en van mijzelf”, en zoveel teernstiger tegen de zonde waken.

Wanneer sommige godzaligen van onze tijdenin hun eenzaamheid zijn, door iemandoverrompeld of door enig voorval gestoordworden, en hen enige zonden door de Geestvan de Heere wat levendiger in gedachtenworden gebracht, dan besluiten ze al gauw datde Heere tegen hun gebed rookt in Zijn toorn,en het niet wil horen. Hadden zij zo’nontmoeting als Jakob, dat hen, terwijl ze in hetveld in een donkere nacht wilden bidden, eenontzaglijke man hen onder een ernstig voorstelvan hun zonden onverwacht aangreep, danzouden ze gewis met de uiterste ontsteltenis enmet een groot geschreeuw vandaar vluchten,indien ze niet direct van schrik als dood warenneergezegen. Maar Jakob gedroeg zich hiergeheel anders. Hij bood die Man, Die hemaangreep, een moedige tegenstand. Immers,die Man had met hem niet kunnen worstelenals hij geen tegenstand had geboden. (1)Terwijl die Man hem uitwendig door daden enbeproevende woorden aangreep, ondersteundeen bekrachtigde Hij hem tegelijk naar deinwendige mens. Hierdoor daalde Jakob nuzeer vrijwillig in een ootmoedig erkentenis vanzijn onwaardigheden. Maar hij kreeg ook metmeer duidelijkheid en kracht onder het oog, deverbondsbelofte die God hem na zijn gepleegdezwakheid gedaan had, zeggend: keer weder totuw land, en tot uw maagschap, en Ik zal welbij u doen! Ik zal gewisselijk bij u weldoen,vs. 9,12. (2) Hierdoor kreeg hij moed om zichook met het lichaam tegen die Man teverzetten, om zich van die bidplaats niet te latenverdrijven. (3) Buiten twijfel heeft hij hieronderzijn tegenredenen met woorden ingebracht,misschien wat de inhoud aangaat in deze wijze.“q Ik beken hier graag voor God en u mijn groteen zware zonden, die mij, omdat zij groter enschandelijker zijn dan ik, u of enig mens kanuitdrukken, mij telkens zwaar op mijn gemoedliggen, die ik niet kan en ook niet wilverbloemen. Ik ben in mijzelf niet waardig datik hier of elders op Gods aardboden zou staan.

Page 192: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Genesis 32:24-30192

Ik ben geringer dan al deze weldadigheden,en dan al deze trouw, vs. 10. Stel mij mijntrouweloosheden maar levendig voor ogen. Ubewijst mij daardoor een grote weldadigheid,omdat ik iets in mijn binnenste gewaar wordt,wat daar naar hijgt, dat ik mijn ellendighedenhoe langer hoe duidelijker mag opmerken, enmet een gebroken hart ootmoedig betreuren. qqMaar er is een onbegrijpelijke Engel van Godsaangezicht. Die is voor mij arme zondaar envoor mijn zondige vaders Borg geworden. Dieheeft een verbond met ons gemaakt en mijbeloofd dat Hij onder een gunstige vergevingvan mijn zonden, niet omwille van mij maaromwille van Hem, gewis aan mij zou weldoen.Hij heeft mij menigmaal verlost, Gen. 48:16. qqqTerwijl ik op die Engel steun, sta ik aan dezeplaats en heb mij onderwonden in mijn vrees toteen heilige God te naderen, hoewel ik in mijzelfeen zondig stof en as ben. U hebt geen recht,wie u ook moge zijn, om mij het voorrecht vantoenadering tot God, dat die Engel mij gegevenheeft, te betwisten, en in zijn gebruik te storen.U bent sterker dan ik, maar die Engel is sterkerdan alle schepsels. Die kan mij tegen uondersteunen. Ik voel reeds een verborgenkracht in mijn zwakheid. Ik laat mij van dezeplaats niet verdrijven1.”

1 Mogelijk kon iemand denken of ik niet een misslagbega, wanneer ik genoemde taal aan een aartsvadervan die tijd toeëigen, en hem doe spreken als eenbegenadigde van onze dagen. Daar toch in die tijdzoveel licht niet in de kerk geweest is als na deuitstorting van de Heilige Geest. En omdat velevromen van onze tijd een leiding hebben, waarvande ouden misschien niets hebben geweten, zoalssommigen, uit verschillende beginselen wel eensredeneren. Maar ik meen voldoende grond tehebben, waarop ik de aartsvader, wat het wezenaangaat, zo sprekend mag en moet invoeren. Wantuit zijn tegenworstelen bleek duidelijk dat hij eenvaste grond moest hebben, waarop hij tegen debeschuldigingen over zijn zonden, moed en krachtgenoeg had om tegenstand te bieden. En wat kondie grond wel anders zijn dan de borgtocht van dieEngel, de Verlosser, de vergeving van de zonden ende beloften van het verbond? Men kan uit deHeilige Schriften duidelijk genoeg zien dat deheiligen in de tijd van de verwachting, wat hetwezen aangaat, diezelfde leiding en gronden vanhoop hebben gehad, als de gelovigen in onzedagen. Hoe duidelijk is dat te zien uit het 3e

hoofdstuk van Zacharias’ Godsspraken. De wareverootmoediging, erkentenis en belijdenis van dezonden straalt in hen duidelijk door. Onderscheidenlicht en geloof in de Engel van Gods aangezicht, deVerlosser, kan men in hen levendig ontdekken. Enhet is zo klaar als de dag dat ze een aangename hoop

§13. Hoewel Jakob door zulke redenen dieMan in Zijn sterkte, ja in Zijn hart greep, duurdede worsteling toch TOTDAT DE DAGERAAD

OPGING.Men kan niet precies bepalen hoe lang de tijd,

die tussen het begin van deze worsteling en hetopgaan van de dageraad verlopen is, geduurdheeft. (1) Hierdoor kreeg hij een duidelijkere endiepere indruk van zijn zonden enonwaardigheden. Iedere aanval en herinneringvan zijn gebrek deed zijn ziel lager enootmoediger buigen. (2) De aanhoudendheidvan de strijd was bekwaam om zijn geloof inde beloften van het verbond vaster te maken.Want hij kon in die nood niets anders tot zijnversterking vinden en aangrijpen dan deborgtocht van de Verbondsengel, en debeloften van Hem. Hoe meer aanvallen hij danuitstond, zoveel te meer en sterker greep hij ernaar, en kreeg in die zalige evangeliegrondenmeer licht en vastigheid. Iedere aanval was alseen nieuwe hamerslag, waardoor de beloftenvan het verbond in zijn hart dieper werdeningedreven. (3) Hoe heftiger en langduriger destrijd was, zoveel te heerlijker moest deoverwinning worden, zoals de Kananesevrouw naderhand ook ondervond.

§14. Immers, de allerheerlijkste overwinningdie ooit een enkel mens op aarde behaald heeft,was het gelukkige gevolg van dezewonderstrijd. Laten we hier bezien (1) eerst diewonderbaarlijke overwinning zelf, waarin dezwakke Jakob de sterke God in Zijn Eigen

en troost genoten hebben, die alleen steunde op hetwelgeordineerde verbond, en de dierbare beloftendaarvan. Zeker is de bedeling van het verbondonder het Nieuwe Testament veel duidelijker, ruimeren voortreffelijker dan onder de tijd van deverwachting. Toch hebben de vaders, voornamelijkonder de belofte, meer licht en kracht uit veelwaarheden gehad, dan sommigen, die wat haastigplegen te denken, zich misschien inbeelden. Hoewelhun geschiedenis naar het oogwit van de Geest metwijsheid kort is beschreven - echter vinden wij ervoldoende gronden in waaruit men met zekerheidbesluiten kan dat sommigen meer geestelijk licht enkracht bezeten hebben dan deze en gene echtegodzalige van onze tijd. Ik zou dit stuk doorverschillende voorbeelden kunnen bevestigen, als ikmij om de kortheid wil niet benaarstigen moest. Uitdie dikke duisternis die even voor en bij de komstvan de Messias in het vlees plaats had, wat deheilige Voorzienigheid had toegelaten, opdat deopgang van de Zon der gerechtigheid in dieduisternis zoveel te klaarder zou gezien en geloofdworden, mag men in geen geval een besluit makentot vorige tijden.

Page 193: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Genesis 32:24-30 193

kracht overwon, vs. 25,26. (2) en dan de tweeheerlijke voorrechten die de Overwonneneaan de overwinnaar uit genade meedeelde, vs.27-29.

§15. De overwinning was volkomen en zeerheerlijk. Want de Heere der heirscharen (1)liet Zich niet alleen overwinnen, vs. 25, (2)maar verklaarde ook ronduit dat Hij als in demacht van de overwinnaar was, vs. 26.

§16. Heerlijk was deze overwinning nietalleen voor Jakob, maar ook voor de Heere.Want (1) de Heere liet Zich hier overwinnen,(2) maar gaf daaronder een zeldzaam tekenvan de kracht van de Overwonnene en van dezwakheid van de overwinnaar.

§17. Het eerste wordt zo verteld: TOEN HIJ

ZAG, DAT HIJ HEM NIET OVERMOCHT.§18. Wonder! De sterke God OVERMOCHT

de zwakke Jakob NIET.Hij had in een zeker opzicht geen vermogen

om Jakob te overwinnen, om wegens zijnzonden zijn ziel en lichaam te verbreken, ofhem van die plaats te verdrijven.

Hij had hiertoe geen vermogen (1) om dieredenen en gronden waaraan Jakob zich dooreen levend geloof vasthield. Wilde Hij Jakobverstoten, dan zou Hij Zijn Eigen borgtocht,verbond en waarheid hebben moetenverloochenen. Maar daartoe is de almacht nietmachtig. Hij kan Zichzelven nietverloochenen, 2 Tim. 2:13. (2) De moed dieuit die grond in Jakobs gemoed voortsproot, omtot God te naderen en met zijn lichaam zelfstegen te worstelen, kon die Heere ook nietverbreken, of Hij zou een echte vrucht van ZijnEigen borgtocht, verbond en kracht verbrokenhebben, dat ook onmogelijk is. Zo snel menzeker is dat de sterkte die men gevoelt uit Goden Zijn verbond de oorsprong heeft, kan menook zeker verwachten dat de Heere die nietverbreken, maar versterken zal. Uw God heeftuw sterkte geboden; sterk, o God, wat Gijaan ons gewrocht hebt! Ps. 68:29. Dealmacht is niet machtig een zondaar, die onderootmoedige belijdenis van zijn zonden zich aande gerechtigheid van de Heere Messias, en aanZijn welgeordineerd verbond houdt, teverstoten.

Zo komt de roem van deze overwinning niettot Jakob maar tot de Heere Zelf. En dat HijJakob niet overmocht was geen bewijs van Zijnonmacht, maar van Zijn hoogste volmaaktheiden almacht. Want (1) de grond van Jakobsoverwinning was niet in de waardigheid enkracht die hij uit en in zichzelf had, maar in deborgtocht en het verbond dat hij had

aangegrepen. (2) De Heere Zelf had ook doorZijn verborgen kracht het geloof van deaartsvader opgewekt, en daardoor zijn gemoeden lichaam versterkt. Hij bepaalde de krachtenvan dat lichaam dat Hij had aangenomen,omdat Hij tegen Zijn Eigen volmaaktheden nietswilde of kon doen.

§19. Zo weinig het de almacht verdonkert, datde Heere Jakob niet overmocht, zo weinigstrijdt het tegen Zijn alwetendheid, wanneergezegd wordt: TOEN HIJ ZAG dat Hij hem nietovermocht.

Hij wist het wel tevoren. Want Hij was metdat oogmerk tot Jakob gekomen. Maar Jakobtoonde het nu metterdaad, dat hij zodaniggesterkt was, dat de Heere hem nietovermocht. In die zin zei God eertijds totJakobs grootvader Abraham: nu weet Ik, datgij God vrezende zijt, Gen. 22:12.

§20. Zag de Heere dat Hij Jakob nietovermocht - Jakob moest nu ook zien dat nietde onmacht van de Heere, maar Zijn almachtdaar de oorzaak van was. Hierom ROERDE HIJ

HET GEWRICHT ZIJNER HEUP AAN, ZODAT

HET GEWRICHT VAN JAKOBS HEUP

VERWRONGEN WERD, ALS HIJ MET HEM

WORSTELDE.Het GEWRICHT, 4, (kaf), betekent die

holligheid waarin het hoofd van het dijbeen sluit,door de ontleedkundigen acetabulum genoemd.

Het grondwoord 3#1 (naga), AANROEREN,kan betekenen òf iets enkel aan te raken, òfook sterk op iets te slaan. Daarom kan menniet volstrekt bepalen of de Heere de heup vande aartsvader maar enkel aangeraakt heeft,dan of Hij er sterk op geslagen heeft. Heteerste schijnt echter uit de omstandigheden enhet oogwit van dit doen, het allerwaarschijnlijkstte zijn.

Immers, zoveel te wonderbaarlijker werd hetdat door dit enkel aanraken het gewricht vanJakobs heup VERWRONGEN werd.

Er gebeurde een eigenlijke ontledingwaardoor die pan van het hoofd van hetdijbeen werd afgelicht, naar de kracht van hetwoord 3#* (jiga).

Dat zoiets in een gezond lichaam en heupdoor een enkel aanraken veroorzaakt werd,was een eigenlijk gezegd wonderwerk, bovenen tegen de gewone loop van natuurlijkekrachten. Want de wijze en goede Schepperheeft de heup, die gewichtige geleding aan hetlichaam van de mens, met zeer sterke bandenvoorzien, die voornamelijk twee zijn. Één, doorde ontleedkundigen de langwerpige rondeband (ligamentum teres) genoemd. Deze

Page 194: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Genesis 32:24-30194

komt voort uit de holte van de pan van hetheupbeen, en hecht zich boven in het hoofd,midden in de groef van het dijbeen. Deze is welkort, maar ongemeen sterk, en moetnoodzakelijk aan stukken breken wanneer eeneigenlijke ontleding zal gebeuren. Hierbij komteen andere, de ronde band (ligamentumorbiculare) genoemd, die de gehele geledingvan de heup omvat, de grootste en sterksteband van allen die aan de geledingen gevondenworden. Voor-, achter-, binnen- enbuitenwaarts over deze band lopen de pezenvan verscheidene spieren. Wanneer dan indeze geleding, waarvan wij veronderstellen datdie gezond en zonder bederf geweest is, eeneigenlijke ontleding door een enkel uiterlijkaanraken veroorzaakt werd, dan moet zoietsnoodzakelijk als een eigenlijk wonderwerkworden aangemerkt1.

1 Dit wonderwerk zou des te groter zijn wanneer destelling bewezen werd van hen, die denken dat ineen gezond lichaam, waar de banden van dezegeleding aan geen bederf onderhevig zijn, nooit eeneigenlijke ontleding door uitwendige natuurlijkeoorzaken aan deze plaats gebeuren kon. Dat allendie de ontleedkunde verstaan, in alle tijden geloofdhebben dat een ontleding van de heupen in hetalgemeen gebeuren kon, is bekend uit de geschriftenvan Hippocrates, Galenus, Celsus en anderen, diezeer nauwkeurige tekens van de verscheidenontledingen van deze geleding hebben opgegeven,hoewel het zo vaak niet gebeurt als velen denken.Want Ruysch vertelt dat een zekere heelmeester welacht lijken van zulke mensen geopend had, en altijdgevonden had dat de hals van het dijbeen gebrokenwas, maar nooit dat er een eigenlijke ontledingplaats had, v. G. van Swieten Comm. In H. Boerh,aphor. T. I. p. 599. Dat door ziekte, bederf enkneuzing in deze geledingen de banden zodanigkunnen verslappen en bederven dat er eenontleding voorvalt, is bij alleen bekend. Maar devraag is of in een gezond lichaam van een bejaardeman, zonder voorgaande kneuzing of bederf, doorvan buiten aankomende oorzaken, de banden enspieren van de heup zodanig kunnen uitgerektworden, dat het hoofd van het dijbeen uit zijn panwerd uitgerukt? De la Motte vertelt wel dat eenberucht maar onervaren ledenzetter, die eenvermeende ontleding van de heup wilde herstellen,door een zeer sterke uitredding een eigenlijkeontleding veroorzaakt had. Maar hij meldt ook datenige tijd tevoren in de geledingen van diejongeling, door een dartele stoeierij een kneuzing enontsteking was veroorzaakt. Misschien is daardooreen bederf ontstaan die deze ontleding mogelijkmaakte, v. G. v. Swieten l. c. p. 609. I. Rud.Camerarius vertelt in zijn boek, Syll. Memorab.Cent. 11: art. 43 een geschiedenis waaruit blijkt hoesterk de banden van de geledingen in sommige

Dit wonderwerk was des te aanmerkelijkeromdat het voorviel TOEN HIJ MET HEM

WORSTELDE, wat in geen geval een overtolligeherinnering is. Want toen Jakob zich met allemacht verweerde om door die Man van zijnplaats niet verdreven te worden, werden diedelen, die de geleding van de heup uitmaakten,zodanig gestoten dat hij zich zoveel te sterkertegen een eigenlijke ontleding kantte, hoe groterde kracht was die hij inspande2.

Maar waartoe diende dit wonderwerk? (1)Eerst, om de goedheid van de Heere,waardoor Hij zich door deze zwakke lietoverwinnen, voor verdenking van onmacht tebewaren. Want door dit wonder gaf Hij eenbewijs dat Hij ten aanzien van Zijn volstrektemacht, machtig genoeg was om Jakob tevergruizen, terwijl Hij ten aanzien van Zijngeordineerde macht hem niet overmocht. (2)Het was zeer bekwaam q om Jakob dezeheerlijke overwinning tot bemoediging gedurigin gedachten te brengen. Iedere stap die hij

lichamen kunnen zijn. De Graaf Sebastiaan, eengifmenger, werd veroordeeld om door vier paardenvaneen gescheurd te worden. Maar hoewel dezedieren al hun vermogen een uur lang hiertoe haddeningespannen, was echter alles te vergeefs. Men waseindelijk genoodzaakt de geledingen met een zwaarddoor te kappen. Ziet I. A. Kulmus, Ontleedkundigetafelen, p. 29. Maar dat ik over genoemdeontleedkundige vraag een uitspraak zou doen, konals een onbedachtzame vermetelheid wordenaangezien. Ik heb deze eenvoudige uitstap, die naarik denk niet buiten het oogmerk is getreden, alleengemaakt om zoveel te duidelijker te zien hoe groot dekracht geweest is van Hem, Die het gewricht vanJakobs heup door een enkel aanroeren konontleden, opdat wij ons over Zijn grote genade,waardoor hij Zich door Jakob liet overwinnen, des temeer verwonderen en verblijden mochten.2 Hoewel de delen van deze geleding niet loodrecht,maar naar de grote wijsheid en goedheid van deSchepper, enigszins schuin in elkaar sluiten, echtermoet het wiskundig volgen dat Jakob zich zoveel testerker tegen een eigenlijke ontleding kantte, hoegroter kracht van tegenstand hij inspande. Wantwanneer wij van de worstelende aartsvader eenduidelijk en onderscheiden begrip maken, moetenwij hem in de volgende gestalte voorstellen. Hijstond pal tegen zijn aanvaller, en zette de lendeneniets voor en achterwaarts ter zijden uit, waardoor deknop van het dijbeen meest recht in de pan insloot.Hij zetten zijn benen vast en maakte zijn lendenenstevig door het aantrekken van verschillendedaartoe dienende pezen. Hierdoor moesten zijnheupen noodzakelijk vast sluiten. Hoe vaster nudeze geledingen sloten, hoe minder los bij bewogenwerden, zoveel te minder was een ontleding ervanmogelijk.

Page 195: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Genesis 32:24-30 195

naderhand hinkende deed, was geschikt omhem die heerlijke strijd, waarin hij overwinnaarwas gebleven, te binnen te brengen. qq Maaromdat uit dat verwringen van Jakobs heup zeerduidelijk bleek hoe onbegrijpelijk de kracht vande Heere boven die van Jakob uitmuntte, zowas het ook een gepast middel om Jakob tebinnen te brengen, dat hij zich op zijnoverwinning niet verheffen moest. Elkehinkende stap was een uitroeper achter zijnzegewagen, die hem toeriep: “gedenk dat u eenmens bent”. qqq Eindelijk was deze ontmoetingook bekwaam om Jakob in zijn toekomendezwakheden zonderling te bemoedigen. Wanthij had nu ondervonden dat hij met gebrokenkrachten overwinnen kon. En dat hij machtigwas, wanneer hij zich zwak bevond, 2 Kor.12:10. De herinnering van dit geval zou hemdan in allerlei zwarigheden en zwakheden voormoedeloosheid bewaren, en leren dat hij uitzwakheid krachten kon verkrijgen, Hebr.11:34.

§21. Tot zo’n aangename versterking vanJakob diende niet alleen deze verbreking vanzijn krachten, maar ook de bijgevoegdeverklaring, waardoor de sterke God te kennengaf dat Hij in de macht van de verzwakteJakob was. Laten we (1) eerst dezewonderlijke verklaring zelf, (2) en dan hetverstandig gebruik dat Jakob ervan maakte,overwegen.

§22. Die zeldzame verklaring gebeurde door(1) een beproevend verziek (2) enbeweegreden.

§23. Het verzoek is zo aantekend: EN HIJ

ZEIDE: LAAT MIJ GAAN.In dit verzoek is eerst een ingewikkelde

verklaring, dat Jakob de Heere zodanig inzijn macht had, dat Hij zonder zijn toestemmingniet kon of wilde weggaan. Jakob hield door hetgeloof vast aan de Borg en de beloften van hetverbond. Hierdoor werd zijn lichaam ookzozeer gesterkt dat, hoewel hij in zijn heup eenpijnlijke ontleding had gevoeld, hij toch hetlichaam van deze Engel met zijn handen ookvasthield. Deze geloofskracht was een sterkeband, waardoor de Koning op deze galerijgebonden werd, Hoogl. 7:5. Hierdoor hieldnaderhand Mozes de dreigende hand van deHeere zo vast dat God van hem als het warevrijheid begeerde om Zijn toorn over eenhardnekkig volk uit te storten, zeggend: en nu,laat Mij toe, dat Mijn toorn tegen henontsteke, en hen vertere; zo zal Ik u tot eengroot volk maken. Exod. 32:10.

Daarna behelst dit verzoek een voorstel datJakob de Heere zou loslaten, en zijntoestemming geven om nu maar heen te gaan.

De Heere had absoluut het voornemen nietom zomaar weg te gaan, maar Hij wilde hemeerst plechtig zegenen. Toch was hier niet deminste zweem van enige veinzerij. Want deHeere meldt hier niets van wat Hij voornemenswas te doen, maar spreekt alleen van watJakob zou doen.

Dit gebeurde tot drie gewichtige doeleinden.Eerst om hem te beproeven of hij nog moedhad om langer te worstelen, en niet liever eeneinde daaraan maken wilde, eer hij nog meerverzwakkingen van zijn lenden ondergaanmocht. Daarna om hem nog sterker aan tesporen tot het vasthouden en smeken om eenzegen. Want wanneer het schijnt dat onsdierbare dingen ontnomen zullen worden, wordtde begeerte ernaar doorgaans sterker. Zo hieldde Heere Zich bij Emmaüs alsof Hij verderwilde gaan, opdat Zijn reisgenoten Hem sterkerzouden nodigen. Eindelijk, om hem in het gebedom een zegen meer moed en vertrouwen bij tezetten. Want stond het aan Jakob of hij hemwilde laten gaan of niet, zo kon hij verzekerdzijn dat hij de zegen zou verkrijgen, wanneer hijhet gezet en standvastig begeerde.

§24. Zo zinrijk het verzoek was, zo zinrijk isook de bijgevoegde reden. WANT DE

DAGERAAD IS OPGEGAAN.Dit was zozeer geen reden met opzicht op de

Heere, alsof Hij niet bij licht gezien wildeworden, of bij dag andere bezigheden had teverrichten.

Maar deze reden had zijn opzicht op Jakobom hem nadrukkelijk te beproeven. De Heerewil zeggen: “de dageraad is opgegaan. Ezau zalnaderen, en nu het dag wordt de uwen kunnenaantasten en verslaan. Het is tijd dat u Mij laatgaan en voor uw vrouwen en kinderen, die uvooruitgezonden hebt, zorg draagt.”

Het oogwit van deze beproeving was niet omJakobs angst te vermeerderen, maar om hemer gegronder van te verlossen. Want de Heerestelde hem het gevaar voor ogen opdat hij zouerkennen zelf niet in staat te zijn om het zelf afte wenden, teneinde hij het zoveel te gereder inde hand van de Heere zou geven, en des teernstiger aanhouden dat Hij, Die machtig washem te verlossen, toch bij hem mocht blijven.Zo was dat wat hier als een beweegredenwordt voorgesteld, om de Heere te laten gaan,eigenlijk een beweegreden om hem aan tesporen dat hij de Heere vasthield.

Page 196: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Genesis 32:24-30196

§25. Aan dit oogwit beantwoordde ook hetverstandige gebruik dat Jakob van dezebeproevende verklaring maakte. (1) Hij hield deHeere des te vaster (2) en smeekte zoveel tevrijmoediger en ernstiger om een zegen.

§26. Had de Heere Zich in de macht vanJakob overgegeven, en werd het gevaar bij hetopgaan van de dageraad voor Jakob en dezijnen meerder, zoveel te meer vrijmoedigheiden noodzaak had hij dan om Hem vast tehouden. HIJ ZEIDE: IK ZAL U NIET LATEN

GAAN.Hij verklaart vrijmoedig dat hij een gegrond

voornemen had zijn toestemming niet te geventot een onbepaald vertrek van de Heere, maardat hij Hem met ziel en lichaam vast wildehouden.

Dit was geen onbetamelijke driestheid ofvermetelheid, gelijk het ongeloof pleegt tedenken. Het zou geen grote nederigheidgeweest zijn, als Jakob geantwoord had:“Heere! Het is voor mij, geringe, al te hoog datU van mijn vrijheid om te gaan zou verzoeken.”Het was een betamelijke vrijmoedigheid diemet een diepe nederigheid zeer goed konsamengaan. Jakob kon en mocht niet andersantwoorden. Want hij was uit de redenen, dieonder het worstelen waren voorgevallen, uit dezeldzame gesteldheid van zijn gemoeddaaronder, uit het verwringen van zijn heup enuit het verdere wonderlijke gedrag van dezeMan, ten volle verzekerd geworden dat Hij, metWie hij te doen had, de Heere Zelf was, Dieeen ondoorgrondelijke goedheid en macht bezatom hem al zijn gebreken te vergeven, en uit allenood te redden. Hem kon of mocht hij niet latengaan. Want (1) had de Heere implicietverklaard dat Hij Zich in Jakobs macht hadgegeven, dan zou het een schandelijkeonverschilligheid, ongelovigheid of versmadingvan dat onwaardeerbare voorrecht geweestzijn, als hij zijn toestemming tot dat onbepaaldevertrek gegeven had. (2) Ook wist Jakob, dieaan de wegen van de Heere gewend was, zeergoed dat dergelijke beproevingen van diemedelijdende Engel nadrukkelijke aansporingenwaren om zoveel te vrijmoediger aan tehouden. (3) Was bij het opgaan van dedageraad het gevaar groter geworden, dan washet zoveel te nodiger dat hij deze sterke God bijzich hield, omdat hij zelf niet in staat was omzijn vrouwen en kinderen te beveiligen. Maarhij zou zeer veilig zijn wanneer hij deze Engelmaar bij zich had. (4) Was zijn heup uit hetgelid, en stond hij aan meer ontledingen van zijngewrichten bloot als hij langer worstelde, dat

kon hem echter niet bewegen om Hem te latengaan. Hij vertrouwde van Zijn goedheid dat Hijhem niet zwaarder zou slaan dan hij konuitstaan. Diezelfde genadige en machtigehanden, die zijn gewrichten uit elkaar rukten,konden ze ook weer samenvoegen. En in elkgeval was het hem beter in de handen van dezeEngel te zijn, hoewel Hij al zijn gewrichtenontleden wilde, dan zonder Hem in de handenvan Ezau te vallen. Hoewel al zijn gewrichtenontleed waren, echter zou hij Ezau overwinnenwanneer hij deze Engel maar bij zich had. Daarhij, integendeel, zonder Hem tegen zijn broederniet kon bestaan, hoewel al zijn leden hun vollekracht zouden behouden.

Het was daarom ten hoogste billijk ennoodzakelijk dat Jakob verklaarde: ik zal Uniet laten gaan.

§27. Die lichamelijke tegenwoordigheid waseigenlijk de zaak zelf niet, waarom het Jakob tedoen was. Maar het was een genadige zegen,zoals hij zelf verklaart met deze woorden:TENZIJ GIJ MIJ ZEGENT.

De ZEGEN die Jakob hier begeerde, bestondniet in een enkele gelukwensing met dieuitwendige dapperheid waardoor hij in de strijdoverwinnaar was gebleven, gelijk Thoi, dekoning van Hamath, David zegende toen hij hetgehele leger van Hadad-ezer geslagen had, 2Sam. 8:10. Maar de zegen die de aartsvaderhier smeekte, was een nieuwe krachtigetoepassing van de goederen van het verbond,een nadrukkelijke verzekering van de vergevingvan zijn zonden, en van de verlossing uit degevaren die hem nu zo zwaar benauwden. Indeze zin verstond David de zegen, zeggend:verlos Uw volk, en zegen Uw erve, Ps. 28:9,en de kerk, Ps. 67:2, God zij ons genadig enzegene ons; Hij doe Zijn aanschijn aan onslichten!

INDIEN hij hem zo’n zegen schenken wilde,zou hij zijn toestemming geven dat Hij met dielichamelijke tegenwoordigheid wegging. Diezegen was hem genoeg om alle geestelijke enlichamelijke zwarigheden te overwinnen. Maarzonder zo’n zegen kon hij Hem onmogelijk latengaan.

Hoe vrijmoedig deze taal ook was, toch washet ver van alle onbeschaamde vermetelheid.Want hij stelde dit voor en drong het aan metwenen en smeken, Hos. 12:5.

§28. Die met tranen zaaien, zullen met gejuichmaaien, Ps. 126:5. Jakob had hier ook mettranen ootmoedige smekingen gezaaid. Maar hijdroeg twee heerlijke voorrechten met gejuichweg. (1) Eerst een versterkende nieuwe naam,

Page 197: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Genesis 32:24-30 197

vs. 27,28, (2) daarna een plechtige zegen, vs.29.

§29. Aangaande het eerste moet menonderscheiden overwegen (1) de voorbereidingdaartoe, (2) de naamsverandering, (3) en dande nadere verklaring ervan.

§30. De voorbereiding gebeurde (1) door eennadenkende vraag, (2) die door Jakobeenvoudig beantwoord werd.

§31. De vraag is zo aangetekend: EN HIJ

ZEIDE TOT HEM: HOE IS UW NAAM?Hij vroeg dit niet uit onkunde. Want hij had

Jakob reeds gekend en liefgehad vaneeuwigheid en had door Zijn voorzienigheidZelf besteld dat hem de naam Jakob gegevenwas.

Maar Hij deed deze vraag omwille van Jakob.Hij vroeg of hij de betekenis van zijn naam welopgemerkt, en het rechte gebruik ervangemaakt had? Hij berispte hem vriendelijk.

§32. Misschien vatte de aartsvader niet directwat het oogmerk van deze vraag was, enantwoordde daarom in zijn eenvoudigheid:JAKOB.

De eigenlijke betekenis van deze naam is eenhielhouder.

Het had zijn oorsprong van de gestalte waarinJakob geboren werd. Hij hield zijn broeder in degeboorte bij de verzenen, Gen. 25:26.

Het één en het ander was door een bijzonderevoorzienigheid bestuurd. (1) Die gestalte,waarin Jakob zijn broeder bij de verzenen hield,was een voorteken dat hij hem zou vasthoudenen overmogen. (2) De Heere had hem daarvanlaten benoemen opdat hij, zo vaak hij zijn naamhoorde, tot zijn versterking gedenken mocht dathij zijn broeder zou overmogen.

§33. Maar zo’n gebruik had Jakob in zijnbenauwdheid van zijn naam niet kunnen maken.Hoewel hij wegens deze onoplettendheid tebestraffen was, toch komt de Heere zijnzwakheid te hulp, en geeft hem een nieuwemeer nadrukkelijke naam. TOEN ZEIDE HIJ: UW

NAAM ZAL VOORTAAN NIET JAKOB HETEN,MAAR ISRAËL.

§34. Men moet de verklaring dat zijn NAAM

VOORTAAN NIET JAKOB HETEN zou, nietvolstrekt opvatten, alsof hij nooit met die naamgenoemd mocht worden. Want de HeiligeGeest heeft hem naderhand die naam nog vaakgegeven. Maar de bedoeling is dat dit zijnenigste en voornaamste naam niet zou zijn. Zobetekent het woordje niet vaak niet alleen,niet zozeer, 1 Sam. 8:7; Jer. 23:7,8.

§35. Benevens die naam Jakob zou hijvoortaan die voortreffelijke naam ISRAËL

dragen.Die werd afgeleid van het woord %9:

(sarah), in de toekomende tijd, en betekenteigenlijk een heldhaftige worstelaar met God.

Het is een erenaam (1) die door zijnheerlijkheid de luister van de langste enprachtigste eretitels, die de grootste helden enalleenheersers ooit gedragen hebben,verdonkert. (2) Die was ook bekwaam omJakob in alle ontmoetende zwarigheden tebemoedigen.

§36. Opdat hij zo’n gebruik daarvan mochtmaken, voegt de Heere er een verklaring bij,die hem onderrichtte dat deze naam zou dienenom hem tot bemoediging te herinneren (1) zijnheldhaftig gedrag met God, (2) en mensen, (3)benevens de heerlijke overwinning die hijbehaald had en gedurig behalen zou.

§37. Het eerste drukt hij zo uit: WANT GIJ

HEBT U VORSTELIJK GEDRAGEN MET GOD.Zo verklaart hier die Man, met Wie Jakob

geworsteld had, dat Hij GOD Zelf was, deHEERE, de God der heirscharen. HEERE isZijn gedenknaam, Hos. 12:6.

Zo groot die Man was, zo heerlijk was hetgedrag van Jakob jegens Hem. Hij had zichVORSTELIJK MET Hem GEDRAGEN. Of, naar dekracht van het grondwoord %9: (sarah), ALSEEN HELD MET Hem GEWORSTELD.

Het voornaamste van dit heldhaftig gedragbestond niet zozeer in dat lichamelijktegenworstelen, als wel in die geestelijkegeloofsoefening, waaruit die lichamelijkesterkte voortvloeide. Hij was in die zwarebeproeving niet bezweken, maar had zich dooreen levend geloof tegen alle geopperdezwarigheden gehouden aan de Engel, en aan debeloften van het verbond. Hij had met wenenen smeken onverzettelijk om een zegenaangehouden.

Zo’n gedrag ziet de wereld aan als eenlaagheid van geest, die beter voor zwakkevrouwen dan onversaagde mannen past. Maarde Heere der heirscharen roemt het hier alseen heldhaftig gedrag, waardoor Hij deAlmachtige Zelf overwon.

§38. Had hij zich zo met God gedragen, dan ishet geen wonder dat hij met MENSEN nietminder was geweest.

In de tegenwoordige worsteling heeft Jakobmet geen mens onmiddellijk, maar met Godalleen te doen gehad. Want dat mannelijklichaam, waarin God met hem worstelde, was

Page 198: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Genesis 32:24-30198

eigenlijk geen mens maar alleen een werktuigdat de Heere voor die tijd had aangenomen.

Men moet daarom de worsteling met mensenwaarvan de Heere hier spreekt, in dezer voegebegrijpen. (1) Toen Jakob voor zijn broederEzau vreesde, nam hij de toevlucht tot deHeere om bij Hem hulp en redding te zoekentegen het heirleger van zijn broer. Dit was eenheldhaftig gedrag en worstelen met zijn broer.Want het vloeide voort uit de heldenkracht vanhet geloof. En hierdoor stelde hij meer krachttegen zijn broeder en zijn leger te werk, danwanneer hij gewapend tegen hem wasopgetrokken, en hem verslagen had. Immers,die zich in God tegen zijn vijanden en allerleigevaren probeert te versterken, gedraagt zichveel verhevener dan die zonder God zichprobeert te redden. Want het eerste is eenbewijs van hemelse wijsheid en gezindheid.Maar het laatste een lage onverstandigedriestheid en vermetelheid. (2) Of men kan dezaak ook zo vatten. In die heldenmoedigeoverwinning van God was de overwinning vande mensen eveneens opgesloten. Want toenJakob de Heere van alle schepselen en mensenvasthield en overwon, moesten immers allemensen, die geheel van de Heere afhangen,eveneens overwonnen worden. Al wat uit Godgeboren is, overwint de wereld; en dit is deoverwinning, die de wereld overwint,namelijk ons geloof, 1 Joh. 5:4.

§39. Met God en mensen had Jakob nietalleen heldhaftig geworsteld, maar ze ookOVERMOCHT.

Het grondwoord -,&;& (watoechal), is vaneen zonderlinge nadruk.

Het is geen onregelmatig woord in kal, zoalssommigen denken, maar volstrekt regelmatig, inhofal, en heeft een lijdende betekenis van hifil.Zo geeft het eigenlijk te kennen, u bentbekwaam gemaakt om te overmogen.

De bedoeling is derhalve deze. Jakob had inwaarheid God en mensen overmocht. Maar hetwas niet door zijn eigen kracht gebeurd. Wanthij was daartoe door de Heere bekwaamgemaakt en gesterkt. Hij overmocht, maar doorChristus Die hem kracht gaf, Filip. 4:13.

Men kan door duidelijke voorbeelden bewijzendat het voorzetsel & (we), als het geplaatst isvoor woorden van de toekomende tijd, detoekomende tijd niet altijd in de verledenverandert. Het laat vaak aan het woord detoekomende tijd, of voegt de toekomende enverleden tijd beide samen. Hier vandaan kanhet woord hier betekenen, gij hebt overmochten zult overmogen, wat met het oogmerk van

de nieuwe benaming van Jakob, om hem tegenalle toekomende zwarigheden te bemoedigen,wonderwel overeenstemt. De Heere verklaarthier immers (1) niet alleen dat hij reeds hadovermocht, (2) maar verzekert hem eveneensuit de verleden overwinning, dat hij in hettoekomende steeds overwinnen zou.

§40. Zie, lezer, hoeveel heerlijke enbemoedigende dingen samenlopen in dezenieuwe naam. Het is een eretitel die de luistervan de grootste titels van de machtigste heldenen alleenheersers verdooft. Het is een heerlijkgedenkteken, door God Zelf opgericht, om degedachtenis van deze overwinning tot aan heteinde van de wereld te bewaren, wat deprachtigste gedenkzuilen, die ter ere van degrootste helden opgericht zijn, in heerlijkheidonbegrijpelijk te boven gaat. Het is eenbeloftenis van alle toekomende overwinningen,die zo zeker zijn alsof ze reeds behaald waren.Maar zou Jakob dit verstaan en dit gebruikervan maken, dan was deze nadere verklaringvan die heerlijke en bemoedigende naam voorhem nodig. Want de naam Jakob had ook eenversterkende betekenis. Maar de aartsvaderhad het recht gebruik er niet van gemaakt.Hoewel deze donkerheid en onoplettendheidberispenswaardig waren, echter zwijgt deHeere in Zijn liefde, komt zijn zwakheid te hulpen geeft hem van de nieuwe naam eenduidelijker verklaring en besturing.

§41. Het een en ander is een gezegendgevolg van dat wenend en smekend gelovigworstelen met de Heere. Hoewel de lieden vandeze wereld daarop allerlei verachting plegen tewerpen, kroont de Heere het echter met eer enheerlijkheid.

§42. Die van zulke aangenamegeloofsvruchten wat geproefd heeft, voelt eenonverzadelijke begeerte om er nog meer van tegenieten. Uit zo’n beginsel (1) kwam die vraagnaar een nadere verklaring van de Naam vande Heere, voort, (2) die met een Goddelijkewijsheid en genade beantwoord werd.

§43. Aangaande die vraagt zegt Mozes: EN

JAKOB VROEG, EN ZEIDE: GEEF TOCH UW

NAAM TE KENNEN.Deze vraag, die naar de kracht van het woord

-!: (sha-al) met ootmoedige smekingenwerd voorgesteld, was (1) geen bewijs datJakob deze Man nog niet kende. Want uit hetsmeken om een zegen en uit de verklaring vande naam Israël is het duidelijk genoeg dat dezeMan Zich reeds aan Jakob bekend hadgemaakt als de waarachtige God. (2) MaarJakob begeerde dat God hem Zijn Naam en

Page 199: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Genesis 32:24-30 199

eigenschappen, waarvan hij nu reeds zoveelmet de grootste aangenaamheid en verkwikkinghad ingezien en ondervonden, toch nog nader,duidelijker en nadrukkelijker voor ogenmocht stellen, en op het hart drukken, naar dekracht van het grondwoord %$*#% (hagidah).Hij kende de Heere dan wel, maar begeerdenog meer van Hem te kennen en te genieten.(3) Misschien gevoelde de aartsvader enigeaanvallen van het ongeloof, dat hem aangaandedeze Persoon en Zijn eigenschappen enigetwijfelingen probeerde bij te brengen. Wantwanneer de Heere Zich op hetallernadrukkelijkst aan Zijn kinderen openbaart,kunnen de satan en het ongeloof deschrikkelijkste pijlen op de ziel schieten. Zo konJakob begeren dat de Heere hem door eenuitdrukkelijke en nadere verklaring van ZijnNaam, tegen die slingeringen mocht versterken.

§44. Op zo’n vraag was het antwoord van deHeere ongewoon gepast. (1) Hij berispt op eenzachte wijze de aartsvader over zijn gebrek, (2)en verklaart Zijn Naam door een plechtigezegen.

§45. Die zachte berisping verhaalt Mozes zo:WAAROM IS HET, DAT GIJ NAAR MIJN NAAM

VRAAGT?Hij weigerde niet volstrekt Zijn Naam nader

te kennen te geven, maar gebood Jakob omnauwkeuriger te onderzoeken welke toch debeweegreden en het oogmerk was, waaromhij dit vroeg.

Vroeg hij omdat de Heere naar Zijn Naamgevraagd had, dan moest hij opmerken dat hijdaartoe zulke redenen niet had als de Heere.De Heere had gevraagd: “hoe is uw naam?”omdat hij aan de kracht van zijn naam Jakobniet altijd recht gedacht had, en ook het rechtegebruik daarvan niet gemaakt had. Maar Jakobhad die reden niet om naar Zijn Naam tevragen. Want de Heere had in al Zijn wegengetoond dat Hij aan Zijn Naam Heere, Borg,enz. gedurig dacht.

Vroeg Jakob omdat het ongeloof hemtwijfelingen aangaande de persoon en deeigenschappen van deze Man wildeinboezemen, dan moest hij weten dat hij geennieuwe ontdekkingen nodig had. Die hij nureeds ontvangen had, waren genoeg om hetongeloof te beantwoorden, als hij er maarverstandig op lette.

Vroeg hij om nog meer van Zijn Naam tekennen, of wenste hij Die volkomen tebegrijpen, dan moest hij zich herinneren dat ZijnNaam wonderlijk en onbegrijpelijk was, Richt.13:18, en dat de volkomener ontdekking voor de

hemel bewaard moest worden. Ondertussenhad de Heere Zijn Naam reeds zo heerlijk tekennen gegeven, dat Jakob daarmee tevreden,vergenoegd en gemoedigd behoorde te zijn.

§46. Het beliefde echter deze genadigeHeere Zijn Naam door een plechtige zegennader te verklaren. Want de geschiedenis voegthierbij: EN HIJ ZEGENDE HEM ALDAAR.

Misschien gebood Hij Jakob ootmoedig teknielen, wat de eerste betekenis van hetwoord +9" (barach) is.

Hij schonk hem immers op een plechtigewijze de allerdierbaarste zegen. (1) Hij vergafdaar statelijk al zijn zonden en zwakheden, diezijn gemoed zozeer beangstigd hadden. (2) Hijherhaalde waarschijnlijk de voorgaande belofte,vs. 9,12 vermeld: Ik zal gewisselijk bij uweldoen. Hij beloofde hem opnieuw, en druktehet met licht en kracht op het gemoed, dat Hijhem uit alle lichamelijke en geestelijke nodenverlossen, en alle genade en zaligheid gewiszou schenken. (3) Hij ontlaste hierdoor het hartvan alle benauwende vrees voor zijn broederEzau, en vervulde het met moed, troost envrede.

Dit zegenen was (1) een genadigebeantwoording van die smekende verklaring:“ik zal U niet laten gaan tenzij gij mij zegent”.(2) Het was ook een antwoord op de vraagnaar de Naam van de Heere. Want hierdoorgaf Hij te kennen dat Zijn Naam wasZegenaar. Hier riep Hij met sprekende dadenuit dat Zijn Naam was, HEERE, HEERE, God,barmhartig en genadig, lankmoedig engroot van weldadigheid en waarheid, Diede weldadigheid bewaart aan veleduizenden, Die de ongerechtigheid, enovertreding, en zonde vergeeft, Exod. 34:6,7.

§47. Dit gebeurde ALDAAR, op die zelfdeplaats waar Jakob was beproefd, en geworsteldhad. De plaats van zijn beproeving enworstelingen was ook de plaats waar hij eenzonderlinge zegen ontving.

§48. Dit was een zonderlinge gedenkplaatsvoor de aartsvader. Hierom probeert hij watdaar gebeurd was voor de vergetelheid tebewaren (1) door het oprichten van een gepastgedenkteken (2) met een zinrijke verklaring.

§49. Het gedenkteken werd opgericht doordie plaats een nieuwe naam te geven. EN

JAKOB NOEMDE DEN NAAM DIER PLAATS

PNIËL.De Heere had aan Jakob een nieuwe naam

gegeven om de heldendaad van het geloof, dieJakob daar verricht had, te vereeuwigen en teverklaren. Maar Jakob was niet in staat om de

Page 200: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Genesis 32:24-30200

Heere weer een nieuwe Naam te geven, terverklaring van wat de Heere daar gedaan had.Dat was toch niet uit te drukken. Hij moest zichdan vergenoegen met die PLAATS, de voetbankvan de voeten van de Heere, opnieuw tebenoemen tot gedachtenis van wat hij daarondervonden had.

Hij geeft er de nieuwe naam PNIËL aan, datis, Gods aangezicht.

§50. Het oogwit van deze benoemingverklaart hij zelf. WANT, ZEIDE HIJ IK HEB GOD

GEZIEN VAN AANGEZICHT TOT AANGEZICHT,EN MIJN ZIEL IS GERED GEWEEST.

§51. Hij sticht hier geen gedenkteken van wathij zelf gedaan had, maar van een weldaad diehem gegeven was. HIJ HAD GOD GEZIEN VAN

AANGEZICHT TOT AANGEZICHT.Met zijn lichamelijke ogen had hij God

gezien in een menselijk lichaam, dat met hemsprak en worstelde. Maar nog groter was hetvoorrecht dat hij onder deze ontmoeting metZijn geestelijke gemoedsogen de heerlijkevolmaaktheden van God had mogenaanschouwen.

Dit was zeer minnelijk en gemeenzaamgebeurd, aangezicht aan aangezicht, gelijkeen man met zijn vriend spreekt, Exod. 33:11.

§52. Die weldaad was des te aanmerkelijkeromdat ZIJN ZIEL WAS GERED GEWEEST.

Zijn ziel was uit grote gevaren enbenauwdheden, waaraan hij bloot stond, en diehem drukten, uitgetrokken en verlost.

Hoewel hij de gevaren en noden waaruit zijnziel verlost was niet uitdrukkelijk noemde, kanmen ze toch uit de omstandigheden gemakkelijknagaan. (1) Door die onmiddellijke nadereuitlating en worsteling met God was zijn levenin gevaar geweest van te sterven. Want eenmens die in dit aards en zondig lichaam woont,kan de volkomen uitlating van de Goddelijkeheerlijkheid niet verdragen en levend blijven,gelijk de Heere Zelf betuigt, Exod. 33:20. Tothet onmiddellijk aanschouwen van Gods heerlijkaangezicht wordt een ander lichaam, leven enstaat dan in deze sterfelijkheid plaats heeft,gevorderd. Jakob had nu de Heere gezienaangezicht tot aangezicht. Zijn leven was ingevaar geweest, en hij had een merkbaarbewijs van zijn zwakheid, door het verwringenvan zijn heup, gevoeld. De Heere had echterZijn kracht zodanig gematigd, en Jakobgesterkt, dat hij uit het gevaar van de doodgered, en bij het leven gebleven was. (2)Voornamelijk was zijn ziel gered uit die zwarebenauwdheden, die het tot hier toe haddengedrukt. Zijn ziel had ongemeen gebogen

gegaan onder de zonden en zwakheden diehem hadden aangekleefd, en die hem nulevendig opnieuw voorgehouden werden, toenzijn broeder tegen hem kwam optrekken. Hijwas in vrees en gevaar wegens de toorn vanEzau. Maar toen zijn ziel de Heere gezien hadals een verzoende, machtige en zegenendeGod, was hij door dat aangenaam gezicht vanhet geloof uit al zijn angsten en vrezen gered.De zonde en schulden die de ziel drukten,waren door een nieuwe verzekering van devergeving ervan, van het hart gerold. De vreesvoor Ezau was verdwenen en de ziel mettroost, moed en hoop vervuld.

Hij erkent deze redding als een weldaad diehem door God geschonken was. Hij zegt niet,“ik heb mijn ziel gered”, maar, “mijn ziel isgered geweest”. Dit is zeer opmerkelijk. DeHeere had gezegd: gij hebt u vorstelijkgedragen en hebt overmocht. Maar Jakob zeivan datzelfde geval: “mijn ziel is geredgeweest”. God toont Zijn neerbuigendegoedheid, wanneer Hij het willen en werken,dat Hij in Zijn kinderen Zelf gewerkt heeft,roemt en beloont als hun werk. De gelovigentonen hun ootmoedigheid en dankbaarheidwanneer zij, wat zij door de kracht van deHeere verrichten, als een bijzondere weldaadaanmerken. Wanneer zij goed gesteld zijnroemen ze niet met Jehu van hun ijver, maarmet Paulus van hun zwakheid en de kracht vande Heere, terwijl ze welmenend zuchten: nietons, o HEERE! niet ons, maar Uw Naamgeef eer, Ps. 115:1.

Volgens wat boven, §39, van het voorzetsel &(we) is aangemerkt, kan het woord -71;&(watinatseel) betekenen, mijn ziel is geredgeweest en zal gered worden. Heeft een zielin de verleden en tegenwoordige tijd de reddingmet duidelijkheid en kracht ondervonden, datgeeft ook een goed toevoorzicht ten aanzienvan toekomend uitreddingen, zonder welke menzich in de verledene niet grondig zou kunnenverheugen. Want wat voor troost zou iemandkunnen genieten, wanneer hij denken moest, ikben nu wel uitgered, maar heb in hettoekomende te verwachten dat ik eindelijk zalomkomen? De Heere had gezegd: “gij hebtovermocht en zult overmogen”. Jakob verstonden geloofde het, zeggend: “mijn ziel is geredgeweest en zal gered worden”.

§53. Deze uitredding en de verdereverwachting daarvan was een aangenamevrucht van het zien van Gods aangezicht. Wanthij zegt: ik heb God gezien van aangezichttot aangezicht, EN mijn ziel is gered

Page 201: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Genesis 32:24-30 201

geweest. Het gelovig inzien in Gods heerlijkevolmaaktheden is in alle tijden de springbrongeweest, waaruit de troost en moed van allegodzaligen voortvloeide. Velen zeggen: Wiezal ons het goede doen zien? Verhef Gijover ons het licht Uws aanschijns, oHEERE! Ps. 4:7.

§54. Zo troostrijk en bemoedigend dezewonderlijke ontmoeting voor Jakob zelf was, zonuttig is het ook voor het gezegend nageslachtvan Israël. Want gelijk alles wat tevorengeschreven is, zo is ook dit mede tot hun leringgeschreven, opdat zij door lijdzaamheid envertroosting der Schriften hoop zouden hebben,Rom. 15:4. Ze kunnen hier als in een helderespiegel ontdekken (1) de onbezweken trouwvan God in het vervullen van de beloften die hijin het paradijs en naderhand aan hetvrouwenzaad gedaan heeft. (2) Ze vinden hiereen levendig voorbeeld van de zeldzaamstewegen waarlangs de Heere Zijn beloften bovenen tegen het begrip van het vlees vervult. (3)Ze worden hier door het voorbeeld van Jakoben zijn ontmoetingen krachtig aangespoord omin de donkerste wegen van gevaren,tegenheden en beproevingen de moed niet op tegeven, maar in geloof en hoop standvastig tevolharden.

§55. Eerst kan men zien hoe de getrouweGod nu nog dacht aan Zijn toezegging in hetparadijs gedaan. Het gezegend vrouwenzaadwas, niettegenstaande al het gewoel van deslang en zijn zaad, nog staande gebleven. Hoezware strijd, benauwingen en verzwakkingenhet ook mocht uitstaan, het werd echter heerlijkuitgered en overwon de slang en zijn zaad. Watin het bijzonder aan Abraham, Izak en Jakobbeloofd was, bv. Ik zal gewisselijk bij uweldoen, is ook getrouw uitgevoerd. Hoedonker het er ook had uitgezien.

§56. Ten tweede ontmoet men hier eenduidelijk schilderij van die wegen, waarlangsGod de erfgenamen van de belofte uit hunnoden redde en hen Zijn toezeggingenvervult, namelijk door ongeziene, zeldzame endonkere wegen1. Want zoals het Jakob ging,

1 Sommigen denken dat Jakob in deze worstelingmoet aangemerkt worden als een voorbeeld, dateerst de kerk afschaduwde, of in het algemeen of inhet bijzonder de kerk aan het einde van het Oude enin het begin van het Nieuwe Testament, daarna deHeere Messias in Zijn worsteling met God. Dat eenpersoon een voorbeeld kan zijn zowel van degelovigen als Christus tegelijk, is geheel nietongerijmd, maar steunt op vaste gronden. Want hetzaad van de vrouw in de moederbelofte betekent èn

toen hij in het land van de belofte getreden was,gaat het doorgaans, ten aanzien van het wezenvan de zaak, alle gelovigen in het beërven vande beloftenissen.

/. Hoe meer de redding en de vervulling vande beloften nadert, zoveel te zwaarder kunnenuitwendige en inwendige tegenheden enbeproevingen worden, opdat hun uitredding deste nadrukkelijker is, en de Goddelijkevolmaaktheden daarin zoveel te heerlijkergeopenbaard worden. De Heere leidt hen ineen weg die ze niet geweten hebben. Hij laateerst de duisternis en het kromme voor hunaangezicht komen, en maakt die dan tot lichten recht, Jes. 42:16.

//. In die duisternissen en benauwdhedenhopen zij wel eens door deze en gene wegen,die zij zelf uitdenken, de gevaren af te wenden,gelijk Jakob door een gezantschap en kostbaregeschenken poogde te doen. Maar eindelijk,hoe lang ze ook omsukkelen, moeten ze in heteenzame hun benauwd hart voor Godsaangezicht uitstorten, barmhartigheid, genadeen hulp zoeken.

///. Hier wordt de nood in het eerst wel eensgroter. De Heere verbergt Zijn aangezicht, stelthen hun zwakheden tot verootmoedigingordentelijk voor ogen, en worstelt met hen.

////. Maar dit alles is tot hun zaligheidgeschikt. De Heere geeft verborgen kracht omonder ootmoedige schuldbekentenis zich tehouden aan de Borg en de beloften van hetverbond, zodat zij op de bepaalde tijd in dekracht van de Heere overwinnen. Des avonds

Christus èn Zijn leden. Ze zijn nauw verenigd toteen geestelijk lichaam, en de ontmoetingen van degelovigen hebben een grote overeenkomst met dievan Christus. Hierom kan het gevoeglijk gebeurendat een persoon of zaak een voorbeeld van beide is.Maar of de Heere deze tweestrijd met Jakob gevoerdheeft met dat oogmerk, om hem daardoor tot eenvoorbeeld te stellen dat Christus en de kerk zouafschaduwen, en of de vergelijkingen die hier doorsommigen gemaakt worden, gegrond en redelijk zijn,is een zaak die nauwkeuriger onderzoek verdient.Ondertussen is dit volkomen zeker dat de Heeredeze strijd met Jakob voerde om hem uit zijn vrezente redden, en te leren dat hij in zwakheid enduisternissen zeker overwinnen zou en de beloftenbeërven. Ook is het buiten twijfel dat God deze wegmet Jakob gehouden heeft, en het door ingevingvan de Geest laten beschrijven, ook tot dit doeleindeopdat de gelovigen van alle tijden, die in wezendezelfde weg met Jakob hebben, daaruit zoudenleren op welke wijze God Zijn volk redt en zegent,Rom. 15:4.

Page 202: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Genesis 32:24-30202

vernacht het geween, maar des morgens iser gejuich, Ps. 30:6.

V. Op het ogenblik dat de Heere Zich ophet heerlijkst wil openbaren, en de grootstezegen aan hen schenken, wordt hen wel eenseen scherpe doorn in het vlees gedrukt, of eengewricht verwrongen, waaraan sommigen hungehele leven hinken, om hen te herinneren datzij door eigen kracht en waardigheid nietoverwonnen hebben, en dat zij alle dagen vanhun leven in ootmoed zouden staan, en aan degenade de eer geven.

V/. Dan houdt de Heere Zich eens alsofHij vertrekken wilde. Maar het gebeurt opdatde erfgenamen van de belofte des te sterkerzouden aanhouden, met wenen en smeken.

V//. Hierop volgt veelal een aangenamerontdekking van Gods aangezicht en eenruimere zegen. Ze worden wel eens met eennieuwe naam genoemd, die niemand kent dandie hem ontvangt, en genieten een meergemeenzame omgang, die aan hetaanschouwen van aangezicht tot aangezichtnabij komt.

V///. Dan wordt hun ziel nadrukkelijk gereduit benauwende angsten en met troost enruimte vervuld. De plaatsen waar dit gebeurtworden hen aangenaam, en zij proberengedenktekens daarvan op te richten, dat hethen toch nooit uit de zin van de gedachten vanhet hart mag raken.

§57. Eindelijk is deze gebeurtenis rechtbekwaam om het Israël van God naar de geestop te wekken, om in alle duistere en smartelijkewegen de moed toch niet op te geven. Wanthier ziet men dat ze tegen de vervulling van debeloften niet strijden, en dat ze geen bewijzenvan de toorn en het ongenoegen van de Heerezijn. Jakob, die voorname erfgenaam van debelofte, heeft zulke duistere wegen ook moetendoorwandelen. Hij liet zich door de zwaarstebeproevingen de moed niet benemen, maarworstelde er met wenen en smeken tegen, enbehaalde door geloof en lankmoedigheid eenheerlijke overwinning en zegen. Willen debegenadigden zich als rechtgeaarde kinderenvan Jakob gedragen, dan moeten zij hun vaderin deze voetstappen van hem proberen na tevolgen.

§58. Aangename, nuttige en opwekkendegeschiedenis! Het zal, denk ik, de echtekinderen van Israël niet onaangenaam zijn datwij onze aandacht nog een weinig daarbijbepalen om het een en ander tot onze nuttigheidnog wat nader aan te merken. Want tot zo’n

einde is deze geschiedenis ook beschreven,Rom. 15:4.

I. Toen Jakobs gevaar en angst op hethoogste was, BLEEF HIJ ALLEEN OVER om IN

ZIJN EENZAAMHEID Gods aangezicht enhulp te zoeken.

/. Hierin mag hem zijn geestelijk nageslachtveilig navolgen. Worden zij door geestelijke enlichamelijke noden en gevaren benauwd, is hetgeweten over verleden en tegenwoordigezonden en gebreken onrustig, worden dezwakheden door zware beschuldigingen sterken scherp verweten, zijn alle middelen die mentot afwending van de gevaren gebruikt heeftvruchteloos geweest, dan dienden zij niet langerom te zwerven, maar hoe eer hoe liever,ootmoedig en vrijmoedig hun redding bij Goddoor een ernstig gebed te zoeken. Hierdoorworden ze opgewekt, Ps. 50:15, roept Mij aanin den dag der benauwdheid; Ik zal er uuithelpen, en gij zult Mij eren. Heeft mengeen waardigheid, dan moet men zoveel tegereder komen, omdat God genade wilbewijzen naar het getuigenis van Paulus, Hebr.4:16, laat ons dan met vrijmoedigheidtoegaan tot den troon der genade, opdat wijbarmhartigheid mogen verkrijgen, engenade vinden, om geholpen te worden terbekwamer tijd.

//. Dit gedrag betaamt de grootste enmoedigste mannen van de wereld. Het wordthier geoefend door een man die God Zelf hetgetuigenis geeft dat hij zich vorstelijk met Goden mensen gedragen, en overmocht heeft.Immers, daardoor toont men een verhevenverstand en wijsheid, waardoor men de echte,vaste, beproefde en redelijkste gronden van deregering van de wereld en van de waregelukzaligheid recht inziet en gebruikt. Het isook een openbaring van de prijzenswaardigstegrootmoedigheid, waardoor men nadert enverkeert met de allerheerlijkste en ontzaglijksteMajesteit. Hoe laaggeestig is dan het bestaanvan hen, die de naam van sterke geestenbeminnen! Ze verbeelden zich dat hetootmoedig aanroepen van God in de nood eenwerk is van eenvoudige en zwakke zielen. Zestellen de ware grootmoedigheid in deongevoelige verharding van hun harten enaandoeningen onder alle wederwaardigheden,aangemerkt als noodlottige redeloze gevallen,en ze verheffen zich daarop als mensen dieboven het gemeen uitmunten, en grootmeestersover hun aandoeningen zijn geworden, waarvanzulke lage zielen met ongewone en grootseuitdrukkingen kunnen spreken, en een

Page 203: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Genesis 32:24-30 203

rechtmatig walgen veroorzaken aan alleverstandigen die het horen. Enige onnozelewereldlingen die de grootsheid beminnen,kunnen de redeneringen, besturingen enuitdrukkingen van zulke ongelukkige mensenovernemen, en die aan anderen, die in nood zijn,ter bemoediging voorhouden. Hoewel zijwegens hun domheid de beginsels, waaruit zeafgeleid worden, niet inzien of belijden. Eenrecht armhartig en bespottelijk bestaan! Maarhoe groter en sterker deze zielen in hunverbeelding zijn, zoveel te lagere en zwakkeregeesten zijn zij in werkelijkheid. Want zeopenbaren dat ze aan zo’n verstandeloosheidonderhevig zijn, waardoor zij voor onzichtbaredingen, die de grovere zinnen niet aandoen, envoor een bedaard onderzoek naar de rechtebeginsels en gronden van de dingen geheelonvatbaar zijn. Ze maken zich bekend als deallerzwakste zielen, die zich door invallen enredeneringen, waarin geen één gezond engegrond beginsel plaats heeft, lichtvaardig latenoverwinnen om zichzelf te ontmensen.

///. Hoewel men op alle plaatsen, zelfs in degrootste gezelschappen, door uitschietendezuchtingen tot God kan en moet bidden, isechter de eenzaamheid nodig om zijn plechtigegebeden uit te storten. Jakob bleef hier in zijngewone eenzaamheid. Elisa ging in, sloot dedeur, en bad tot den HEERE, 2 Kon. 4:33.Dit beveelt de Heiland, Matth. 6:6, maar gij,wanneer gij bidt, gaat in uw binnenkamer,en uw deur gesloten hebbende, bidt uwVader, Die in het verborgen is. Die daaromvan de eenzaamheid om God aangezicht tezoeken, geen gebruik maken, maar de tijd enzwarigheden proberen te verdrijven door hetzoeken van gezelschappen, waar men pronkt,achterklapt, speelt, brast of nog wat ergersdoet, gelijken geheel niet naar het geslacht vanJakob, en ook niet naar de gehoorzameonderdanen van Jezus.

////. Zo goed het is de eenzaamheid tezoeken tot het gebed en geestelijkeoverdenkingen, zo schadelijk is het integendeel,wanneer droefgeestige zielen, die òf doornatuurlijke ziekte òf door aanvechtingenzwaarmoedig zijn, zich gedurig in deeenzaamheid houden om de omgang metmensen, waar ze schuw voor zijn, te ontwijken.Ze moeten ook in het eenzame hun gebed doenen geestelijke zaken overwegen. Maar omdatzulke zielen tot lange inspanningen van devermogens onbekwaam zijn, is voor henbijzonder nodig de kortheid van die geestelijkeoefeningen die de Heiland aanprijst. En zodra

die geëindigd zijn is voor hen een verstandig,godzalig en vrolijk gezelschap nuttig, hoezeerhun droefgeestige natuur daar ook tegenop magzien. Jakob bleef niet in zijn eenzaamheid uitredeloze droefgeestigheid om daar te suffen,maar om zijn hart daar voor Gods aangezichtuit te storten.

II. Toen God het gebed van Jakobverhoren en hem de dierbaarste zegeningenschenken wilde, WORSTELDE HIJ EERST MET

HEM, TOTDAT DE DAGERAAD OPGING./. De wegen waarlangs God de belofte aan

Zijn bondgenoten vervult, zijn zeldzamewonderwegen, die geheel anders en veel hogerzijn dan onze wegen, Jes. 55:8,9. Wanneer Hijhet licht en recht wil maken, doet Hij deduisternis en het kromme eerst voor hetaangezicht komen, opdat wij, mensen die zo’nzwak gezicht hebben, het licht terwijl het uit deduisternis komt des te beter zouden kunnenopmerken, Jes. 42:16. Wie zou hebben kunnendenken dat Gods worsteling met Jakob eenweg was om hem uit zijn angsten te redden enongewoon te zegenen? Men dient dan zeeronvoorzichtig te zijn, en van de wegen van deHeere, die Hij met Zijn volk houdt, niet al teschielijk te oordelen, vooral niet naar onze lagewegen of naar ons bekrompen denken endunken.

//. Strijd-, proef- en kruiswegen zijn degewone wegen geweest, van het begin van dewereld tot hier toe, waarlangs de Heere aan deerfgenamen van de beloftenissen deverbondszegen heeft uitgedeeld. En zij, die Hijboven anderen tot zegening wilde stellen,hebben ook boven anderen zware beproevingenmoeten uitstaan. Abraham, Jakob, Job, Paulusen anderen hebben dit nadrukkelijkondervonden. (1) Moet dan een godvruchtigmens òf naar lichaam òf naar ziel bijzondereproef- en kruiswegen in - hij moest daardoor ingeen moedeloosheid zinken, alsof de Heere watbijzonders tegen hem had. Misschien heeft deHeere voor om hem bijzondere zegeningenboven anderen te schenken. (2) Dieintegendeel van de geestelijke strijd enzwarigheid in het geheel niets weet en zich debeloftenissen zo gemakkelijk, zonder enigezwarigheden, kan toeëigenen, mag wel metbekommering toezien of hij zich wel op derechte weg bevindt. Want hoewel de leidingvan Gods kinderen ten aanzien van deomstandigheden veel verschilt, en de één hetveel benauwder kon hebben dan de ander, tochhebben allen die op de rechte weg zijn, de strijdom door de enge poort in te gaan, en de strijd

Page 204: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Genesis 32:24-30204

des geloofs, tegen hun geestelijke vijanden enallerlei inwendige beproevingen, met elkaargemeen ten aanzien van het wezen van dezaak.

///. Godzaligen ontmoeten in het bijzonderallerlei zwarigheden in hun binnenkamers,wanneer zij Gods aangezicht wensen tezoeken. Daar worden hun vele zwarighedengemaakt, niet alleen door de satan en het trageongelovige vlees, maar ook zelfs door deHeere. Dit ondervond niet alleen Jakob toen deHeere met hem in zijn eenzaamheid worstelde,maar moeten ook alle godzaligen in het ene ofandere opzicht ondergaan. Het gebeurt weleens aan een recht teer kind van God dat hetdoor nood en de betamelijkheid van de plichtaangezet wordt zijn eenzaamheid op te zoeken.Maar het trage ongelovige vlees ziet daarongemeen tegen op. Eindelijk moet het tochkomen. Daar overvalt hem, terwijl hij knielenwil, vooral wanneer het nacht is, een killeschrik alsof hij aangegrepen werd, dat òf uiteen schrikachtig karakter en verbeelding, òf uitde aanvechtingen van de satan, òf uit beide kanontstaan. De Heere Zelf schijnt met hem teworstelen, of hem vandaar te willen verdrijven.Hij verbergt Zijn aangezicht. Hij brengt oude ennieuwe zwakheden in hun onbetamelijkheid metnadruk onder het oog. Hij laat in zijnvoorzienigheid mensen komen die hem in hetgebed storen. Daar wordt hij overlopen, of dooreen spotter, of door iemand die niet wist datdaar gebeden werd. Meneer, mevrouw, vader,moeder of iemand anders roept, men moestafkomen, wanneer men nauwelijks de knieëngebogen of de mond geopend had. Dit gebeurtkeer op keer. Een zwak kind van God, dat in dewegen van de Heere onbedreven is, kan zulkeontmoetingen wel eens aanmerken alsbijzondere en onfeilbare tekens dat de Heeretegen zijn gebed rookt, of het met een groteverontwaardiging hier of daarom versmaadt, enhet niet wil of kan gedogen dat zo’n ellendigeZijn aangezicht zou zoeken. Maar onterecht.Want de dierbaarste kinderen van God hebbendergelijke ontmoetingen, voornamelijk dan weleens wanneer de Heere hem met Zijn genadebijzonder wil ontmoeten. Immers, Jakob werdnog zwaarder beproefd toen de Heere kwamom hem nadrukkelijk te zegenen. Langvergeven zonden werden hem weervoorgehouden.

////. De beproevingen van Gods kinderenkunnen wel een geruime tijd aanhouden. EenMan worstelde met Jakob en hield hem gedurigzijn gebrek voor, totdat de dageraad opging.

Zo kan man uit de aanhoudendheid van onzebeproevingen ook niet besluiten dat wij Godsongenoegen dragen, of dat wij ons bedrogenhebben, gelijk sommigen zonder gegronderedenen doen. Ze denken: “ik heb gehoopt datmijn zonden vergeven waren. Maar buitentwijfel heb ik lichtvaardig gehandeld. Anderszou God mij de vergeven zonden zo lang endikwijls niet opnieuw voorhouden en op hetgeweten laten leggen, of Zijn aangezicht voormij verbergen”.

V. De beproevingen van Gods kinderenzijn ingericht tot hun nut om hen in hetgeloven te oefenen en te versterken, om hendes te nadrukkelijker uit hun gevaren teverlossen en tegen toekomende zwarighedente versterken en te troosten. Het zuiverstegeloof grondt zijn werkzaamheden enkel op hetgetuigenis van God. Omdat men nu in tijdenvan aanvechting en beproeving niets andersoverhoudt waar men zich aan houden kan, danhet getuigenis van God, en omdat mennaarmate de nood groot en langdurig is, ooksterker op het Woord starogen en het gedurigopnieuw moet aanvatten, daarom volgt dattijden van aanvechtingen en beproeving rechtgeschikt zijn om iemand in een zuiver geloof teoefenen en te bevestigen. Het geloof van velegodzaligen zou zo groot en zuiver niet zijn, alsze in geen zware proefwegen waren geweest.Angsten en benauwdheden zijn veelalheilzamer voor het geloof dan vele aangenamegevoelige verkwikkingen. Hoe groter debeproeving en angst is geweest, zoveel tenadrukkelijker wordt de redding opgemerkt. Enhoe nadrukkelijker men de verlossing heeftopgemerkt, zoveel te meer kan het ons tegentoekomende zwarigheden bemoedigen,wanneer de Heere door Zijn Geest ons hetopnieuw te binnen brengt.

V/. Die de rechte nuttigheid uit debeproevingen wil trekken, moet er nietmoedeloos voor wegvluchten, maar gemoedigder tegen aan worstelen. Want dat die Manmet Jakob worstelde, vooronderstelt duidelijkgenoeg dat Jakob zich daartegen verzet heeft,omdat zonder dat geen worstelen plaats konhebben. Dit is geen verharding van het harttegen God, zoals sommigen denken, die menendat het veiliger is bij elke beproeving maardirect te geloven dat men zich bedrogen heeft.Het recht tegenworstelen onder beproevingenbestaat niet in een onbedaard oneerbiedigroepen, maar in een ootmoedige, vrijwillige,beschaamde belijdenis van onze zonden enonwaardigheden, en in een gelovig vasthouden

Page 205: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Genesis 32:24-30 205

aan en pleiten op de Middelaar en de beloftenvan het verbond.

III. Hoe veel en groot de gebreken warendie Jakob eertijds en nu nog aankleefden -echter ZAG DE HEERE DAT HIJ HEM NIET

OVERMOCHT./. Het is voor Gods almacht niet mogelijk dat

Hij het minste geloof van Zijn kinderen, al is hetnog zo gebrekkig, zou kunnen overwinnen envernietigen. De grond hiervan is niet in hetgeloof zelf, aangemerkt als een hebbelijkheidvan Gods volk. Want dat kan zichzelf niet eensbewaren, en ook niets uit zichzelf werken.Maar de grond hiervan is in de Heere. Omdatde Heere uit onveranderlijke genade het minstegeloof Zelf heeft gewerkt, en omdat het echtegeloof zich houdt aan de borgtocht, voldoeningen onveranderlijke beloften van het verbond,daarom kan God het niet versmaden, of Hij zouZijn Eigen genade, Zoon en verbondversmaden, dat volstrekt onmogelijk is.

//. Hoe ongegrond is daarom de vrees dievele godzaligen bekruipt, dat zij nog eindelijkwegens verleden of tegenwoordige zwakhedenin al hun bidden, zuchten en hopen, zullenoverwonnen en verstoten worden!

IV. Op het ogenblik dat Jakob overwon, ROERDE de Overwonnene HET GEWRICHT

ZIJNER HEUP AAN, ZODAT HET GEWRICHT

VAN JAKOBS HEUP VERWRONGEN WERD, ALS

HIJ MET HEM WORSTELDE./. Het is doorgaans Gods gewone weg dat

de grootste weldaden en zegeningen met enigebitterheden gemengd worden. Denadrukkelijkste verheffingen gaan metvernederingen gepaard. Wanneer de Heereaan Zijn kinderen wat bijzonders doet, laat Hijveelal bijzondere tegenheden voorgaan ofvolgen. Dan moeten ze eens iets pijnlijks in hunlichaam, bloed of goed gevoelen. Dan wordt desatan, wereld of verdorvenheid eens losgelatenom hen een scherpe doorn in het vlees tedrukken of hen met vuisten te slaan. Dietegenheden kunnen wel eens zo zwaar wordendat ze al hun leven de overblijfsels daarvanhouden en met Jakob daaraan hinken moeten.

//. Men mag uit zulke bitterheden nietbesluiten dat die mensen, die het smakenmoeten, huichelaars zijn die zich zulkevoorrechten te lichtvaardig hebben toegeëigend,welke God door zulke harde wegen wilontdekken als vaten des toorns tot het verderftoebereid. Zo denken sommige godzaligen, diein de wegen van de Heere niet recht bedrevenzijn, in hun haasten, uit een soort vanoprechtigheid, van zichzelf. En vele

onbegenadigden vellen zo’n hard vonnis dikwijlsover de vernederde godzaligen uit een blindevijandschap, hoewel zij anders zo sterk roependat het oordelen over de naaste volstrektongeoorloofd is. Nam de Heere zo’nlichtvaardig oordeel in Jobs vrienden zo kwalijk,die het niet uit vijandschap maar uit donkerheiden een soort van getrouwigheid over Jobvelden, hoeveel te meer zou Hij het kwalijknemen wanneer wij zo handelen omtrentonszelf of anderen, daar wij ons aan Jobsvrienden hadden kunnen spiegelen. Immers, deHeere heeft zulke vernederende wegen metZijn liefste kinderen dan gehouden, wanneer Hijhun de dierbaarste zegeningen schonk. Jakob,Job, Petrus, Paulus die na de uitnemendsteopenbaring een engel van de satan kreeg diehem met vuisten sloeg, en vele andere heiligenhebben zulke pijnlijke wegen moeten intreden.Toch mag men hun oprechtheid en de echtheidvan hun genaden in geen geval in twijfeltrekken.

///. De Heere heeft ook zeer wijze, goede ennuttige einden, waarom Hij de grootstezegeningen met zulke vernederende bitterhedenmengt. De beste godzalige heeft eenovergebleven verdorvenheid, die boos genoeg isom van de dierbaarste zegeningen eenschandelijk misbruik te maken, of door het teverwaarlozen, of door zich daarop te verheffenen omtrent anderen onbarmhartig te worden.Paulus was in de derde hemel opgetrokkengeweest. Men kon denken: “daar zal die manGods zo verhemeld zijn geworden dat zijnverdorvenheid naderhand niet de minste krachtmeer had”. Maar God en Paulus dachtenanders. De verdorvenheid was nog in hemover, en wel zo boos en krachtig dat het op dieopenbaring onbegrijpelijk opgeblazen gewordenzou zijn, als het niet door een buitengewonedoorn in het vlees en de vuistslagen van eenengel van de satan ten onder was gehouden.Hierom schikt de Heere Zijn liefste kinderen,voor of na de zegeningen, zulke bitterheden toe.Òf om hen gelegenheden aan de hand te gevenwaarin zij de ontvangen genaden en zegeningenzouden gebruiken en oefenen konden, òf omhen in ootmoed te houden en hunonwaardigheid, krachteloosheid en de grotegenade van de Heere des te levendiger voor testellen. Die smartelijke uitdrukkingen met degevolgen daarvan zijn nuttige uitroepers achterde heerlijke zegewagen van Gods kinderen,waardoor de Heere hen gedurig toeroept:“gedenk dat u niettegenstaande die groteweldaad en genade, een ellendig onwaardig

Page 206: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Genesis 32:24-30206

mens bent. Ik doe die weldaad aan u niet omuwentwil, het zij u bekend!” Zulke wegen zijnook bekwaam om de godzaligen voor hettoekomende te versterken. Want men kandaaruit zien dat de genade van de Heereonafhankelijk en voor Zijn ellendigen genoeg is,en Zijn kracht in zwakheid wordt volbracht.Het zijn duidelijke bewijzen dat men ook metgebroken krachten de Heere kan overwinnen.

////. Wordt dan een begenadigde in zijnworstelingen gewaar dat zijn heup verwrongenis, zodat hij zwaar en pijnlijk hinken moet - hijmoest daarom de strijd niet opgeven maaraanhouden om zijn gebroken krachten totverheerlijking van de genade te overwinnen.

V. Wanneer de Heere Jakob zegenenwilde en hem tot bidden om de zegenkrachtiger wilde aansporen en bemoedigen,gedroeg Hij Zich alsof Hij wilde weggaan,zeggend: LAAT MIJ GAAN, WANT DE

DAGERAAD IS OPGEGAAN./. Op dergelijke wijze worden Gods kinderen

in allerlei gevallen nu nog beproefd. Wanneerzij enige tijd bijzondere gemeenschapsoefeningmet God genoten hebben, kan er een dageraadvan allerlei beslommeringen opgaan. Hen wordtals het ware toegeroepen dat zij nu zorgenmoeten om die gevaren af te wenden en denoodzakelijke bezigheden waar te nemen. Debeslommeringen krijgen vat en de teerheid vande gemeenschapsoefening met God vermindert.Hierdoor wordt hen in zekere zin in devoorzienigheid toegeroepen: “laat Mij gaan,want de dageraad is opgegaan”.

//. Sommige van Gods kinderen merken ditniet op en worden allengs afgetrokken,wanneer het zeer duister en ellendig met henkan worden. Anderen worden moedeloos endenken: “nu zal de Heere mij overgeven.Misschien is mijn gemeenschapsoefening nietrecht geweest, omdat ze mij zo snel onttrokkenworden.” Maar het zijn maar beproevingen omons des te meer aan te sporen tot bestendige enmeer hartelijke aanklevingen aan de Heere inzulke zwarigheden en bezigheden, daar wij Zijngemeenschap en hulp bijzonder nodig hebben.Merkt men het gevaar van het vertrek van deHeere op, wordt men daarover bekommerd,wilde men de Heere niet graag missen, dit zijngoede tekens. Zolang die plaats hebben zal deHeere niet weggaan, en de ziel verlaten.Hoewel Hij het gevoelige van Zijngemeenschap om wijze redenen mochtintrekken. Want wanneer Hij vraagt: “laat Mijgaan”, dat is een bewijs dat Hij zonder detoestemming van Zijn volk niet wil vertrekken

maar bij hen blijven als ze het begeren;aangezien Hij anders ongevraagd zouheengaan. In die vraag is dan een verklaringdat zij Hem in de macht hebben en houdenkunnen, als ze het maar begeren. Immers, metZijn zaligmakende genade, Geest en waarheid,wijkt Hij in het geheel nimmer van Zijn volk,zolang zij hun toestemming daartoe nietgegeven hebben. Dit kunnen zij metbedaardheid en met het hart in der eeuwigheidniet doen, omdat het geestelijk leven, van welkede natuur is om de Heer aan te kleven, in henblijft in eeuwigheid, Joh. 10:28.

VI. Jakob antwoordde op de beproevendevraag: IK ZAL U NIET LATEN GAAN, TENZIJ

DAT GIJ MIJ ZEGENT./. Wanneer de dageraad van

beslommeringen, gevaren en bezighedenopgaat, moet men de Heere des te vasterhouden en niet laten gaan. Want dan hebbenwij Hem en Zijn zegen het allernodigst. Dan ishet gevaar om afgetrokken te worden groter.Hoe groter nu het gevaar wordt van iets teverliezen, zoveel te ernstiger moet menvasthouden. Zonder de Heere kan men ookgeen gevaar recht grondig afwenden of enigebezigheid recht betrachten. Hoe meer die danworden, zoveel te nodiger is het de Heere vastte houden en niet te laten gaan.

//. Wordt men beproefd om de Heere telaten gaan, dan is het allerbeste antwoord: ikzal U niet laten gaan. Onverschilligheid aande ene kant, moedeloosheid waardoor men hetin het geheel opgeeft aan de andere kant, zijnzeer onbetamelijk en schadelijk. Eenvrijmoedige verklaring dat men de Heere nietkan of mag laten gaan, is het beste antwoord.Men mag niet beloven dat wij Hem door onzekracht zullen vasthouden. Want als de Heereons niet vasthoudt, zullen wij Hem gewis latenvaren, aangezien wij in de kracht van Godbewaard moeten worden. Maar wij mogenverklaren dat wij Hem zo nodig hebben dat wijonze toestemming tot Zijn vertrek niet mogengeven, en afhankelijk van Hem het voornemenhebben om zoiets ook nooit te willen doen.Wanneer dit met ootmoedig smeken wordtvoorgesteld en aangedrongen is het geenberispelijke vermetelheid of steunen op eigenkracht, maar een prijzenswaardigevrijmoedigheid, gegrond in de sterkte en trouwvan de Heere.

///. Hoewel Jakob vaak gezegend was,houdt hij echter opnieuw om een zegen aan.Onbegenadigden vergenoegen zich dat zijzichzelf zegenen, of dat enkel mensen hen

Page 207: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Genesis 32:24-30 207

zegenen en goedkeuren. Hebben ze enigeonrust gehad, dan laten ze de Heere gaanzonder dat zij recht gezegend zijn, en wordenopnieuw gerust en zorgeloos. Maar Godskinderen moeten gedurig gezegend worden.Oude zegeningen moeten herhaald entoegepast worden, zullen ze er levende troostuit genieten. Wegens nieuwe trouwelooshedenen zwarigheden moeten nieuwe bij oudezegeningen gevoegd worden, als ze rechtgemoedigd zullen zijn.

////. Als de Heere Jakob zegende wilde hijzich onderwerpen aan de onttrekking van dielichamelijke tegenwoordigheid, en zich bij zijnvrouwen en kinderen voegen. Heeft dan eengodzalige goede gronden waarop hij verzekerdkan zijn dat God hem gezegend heeft en methem is, dan moet hij aangaande bijzondereveruimingen, verkwikkingen en met ongewoneleidingen onderworpen zijn en zich gemoedigdbegeven tot die bezigheden waartoe devoorzienigheid hem roept. Dit wordt niet rechtingezien van hen die zich proberen teonttrekken van die plichten waar devoorzienigheid hen uitdrukkelijk toe roept, uitvrees dat zij hun bijzondere verruimingen enaandoeningen mochten verliezen.

VII. De Heere schonk aan de aartsvaderbij de oude NAAM JAKOB, van de betekeniswaarvan hij het rechte gebruik niet hadgemaakt, de nieuwe nadrukkelijke NAAM

ISRAËL tot bemoediging tegen klemmendezwarigheden.

/. Tot de dingen die Gods zwakkegunstgenoten zonderling kunnen bemoedigenkan men met recht hun namen brengen. (1) Ditis duidelijk aangaande die namen die God Zelfhen onmiddellijk geeft in Zijn Woord. Daardragen zij de namen van Zijn volk, vrienden,broeders, bruid, vrouw, kinderen,gunstgenoten, schapen, ellendigen, enz. Ikzou al te breed uitweiden als ik de veelvoudigegronden van troost en moed tegen allerleiuitwendig en inwendige noden maar wildeopnoemen, die op een zekere en betoogbarewijze uit deze en dergelijke namen kunnenafgeleid worden. Is het niet ongewoonbemoedigend wanneer iemand onder zijnellenden zucht en hij bedaard opmerkt deredenen waarom hij bv. de ellendige van deHeere genoemd wordt? (2) Ja, de bijzonderenamen waarbij men in de burgerlijkesamenleving genoemd wordt, kunnen ookmiddelen tot versterking zijn. De betekenissenvan deze namen hebben weliswaar geen krachtomdat ze door feilbare mensen gekozen zijn.

Maar ze kunnen tot bemoediging en opwekkingdienen, wanneer men overweegt dat ze onsplechtig gegeven zijn bij het bondszegel van dedoop, wat ook eertijds bij de besnijdenisgebruikelijk was. Om ons te verzekeren dat debelofte die daar verzegeld is, ons met name ookaangaat, en om ons zo vaak onze naamgenoemd wordt, als het ware indachtig temaken dat wij vrijheid hebben en verplicht zijnom met al onze schulden en smetten gedurig tekomen tot de gedode en opgewekte Jezus,teneinde Hij ons daarvan wast, en uit allewateren van lichamelijke en geestelijke nodenoptrekt. En wat is er billijker en natuurlijker dandat onze naam ons in gedachten brengt datbemoedigend bondszegel, bij de toedieningwaarvan het ons gegeven werd en dusmiddellijk tot onze versterking dient? Onzeachteloosheid en ongeschiktheid hierin neemtdeze troostgrond zelf in geen geval weg.

//. Geeft God aan Zijn kinderen heerlijkenamen, dan mag en moet men ze inootmoedigheid aannemen, en er een geloviggebruik van maken. In de taal die veel donkerezielen voeren, wanneer ze zeggen: “die naam isvoor mij lage al te hoog”, straalt doorgaansmeer ongeloof en hovaardigheid dannederigheid door. Want men geeft daardoor tekennen een neiging, die niet graag iets wilaannemen dan waarvan men denkt dat men hetwaard is. Jakob, die zoveel ootmoed ennederigheid bezat als iemand van zulkegodzaligen, maakte zulke uitvluchten niet tegende voortreffelijke naam Israël. Hij nam het innederigheid aan. Wat zouden wij tochoverhouden, als wij anders niets hebben wildendan wat wij in onszelf aangemerkt waardigzijn?

///. Misbruik van vorige weldaden kan Godsgoedertierenheid niet beletten om nieuwe envoortreffelijkere daarvoor in plaats te geven.Het was voorzeker een zwakheid in deaartsvader dat hij uit de naam Jakob geenmeerdere sterkte tegen zijn broeder Ezau hadweten te trekken. Doch de Heere toorntdaarover met hem niet, maar geeft hemdaarvoor de meer nadrukkelijke naam Israël.

VIII. De naam Israël moest Jakob totmeerdere versterking te binnen brengen dathij ZICH VORSTELIJK HAD GEDRAGEN MET

GOD EN MET DE MENSEN, OVERMOCHT HAD,EN VERDER ZOU OVERMOGEN.

/. Het ootmoedig gelovig vasthouden aan deBorg en de beloften van het verbond is, naar deuitspraak van de Heere, een edelmoedig,heldhaftig gedrag. Want daardoor vertoont

Page 208: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Genesis 32:24-30208

men een verheven geest die voor de grootstegeheimen van God vatbaar is gemaakt, die zichmet het aardse niet vergenoegt, maar veelverhevener dingen zoekt dan het verhevensteop deze aarde is, en die moed heeft om metGod, Die boven de grootste alleenheersers inheerlijkheid oneindig verheven is, om te gaan,en tegen het gehele rijk van de duisternis op tekomen. Zeer verkeerd zijn dan de gedachtendie velen uit vijandschap of uit zwakheiddaarvan maken. (1) Vele vijanden van dewaarheid en van de godzaligheid zien het aanals een laf en laag gedrag, waarmee ze de spotdrijven. (2) Donkere godzaligen plegen ook vandat gedrag met betrekking op zichzelf laag tedenken en te spreken. Men kan van zichzelf ende aanklevende zwakheden niet te geringdenken en spreken, maar de waarachtigeoefeningen van het geloof, door Gods Geestgewerkt, wordt hier zeer verheven beschreven.En het is zeer zondig en ondankbaar wanneermen daar onvoorzichtig en laag van spreekt endenkt. Al gebeurt het ook uit een slechtbestuurd beginsel van nederigheid.

//. Door het gelovig aankleven envasthouden aan de Heere behaalt men tegelijkeen zekere overwinning op alle mensen. Het iszeer redeloos dat iemand die door het geloofGod overmocht heeft, voor sterfelijke brozemensen, die volstrekt van God afhangen engeregeerd worden, nog zou vrezen. Wie zijtgij, dat gij vreest voor den mens, die stervenzal? en voor eens mensen kind, dat hooiworden zal? En vergeet den HEERE, Die ugemaakt heeft, Die de hemelen heeftuitgebreid, en de aarde gegrond heeft, envreest geduriglijk den gansen dag, vanwegede grimmigheid des benauwers, wanneer hijzich bereidt om te verderven? Waar is dande grimmigheid des benauwers? Deomzwervende gevangene zal haastelijklosgelaten worden; en hij zal in den kuilniet sterven, en zijn brood zal hem nietontbreken, Jes. 51:12-14. Zucht dan iemandonder vele, machtige en boze vijanden; staat hijalleen en door allen verlaten; is hij van wijsheid,moed en kracht om het tegen hen staande tehouden, ontbloot; is hij waard in hun woedeverlaten te worden, laat hem maar in stilheidzonder veel tegenweer, onder een bedaardgebruik van geoorloofde middelen, door hetgeloof, aan de Heere zijn wegen vertellen,overgeven, en aan Hem vastkleven. Hij, Diealle schepsels regeert, zal hem eindelijk,bijzonder in die grote dag, over al zijn vijandendoen zegepralen. De wijsheid en kracht van de

Heere, die in zwakheid wordt volbracht, kanhet gebrek van eigen wijsheid en krachtovervloedig vergoeden. Bij hem is raad,wanneer onze raad en die van alle schepselsten einde is. De waardigheid van Christus, doorhet geloof aangegrepen, wordt ons toegerekenden kan onze grootste onwaardigheidoverwegen. Zo God voor ons is, wie zaltegen ons zijn? Wij zijn meer danoverwinnaars, door Hem, Die ons liefgehadheeft, Rom. 8:31,37. Het geloof overwint degehele wereld, 1 Joh. 5:4,5.

///. Heeft men iets door het geloof uitgericht,dan kan men zich daar niet op verheffen. Wantde Heere maakt dat men overmag, Filip. 4:13.En bevindt men zichzelf te zwak om iets tevermogen - de Heere, Wiens kracht inzwakheid wordt volbracht, kan maken dat dezwakste de sterkste overmag.

////. Heeft men een of andermaal overmochten uitredding ondervonden, dan is dat eenvoldoende grond waarop men zich vantoekomende reddingen verzekerd kan houden.Want daarin dat Jakob overmocht had, was eengrond dat hij overmogen zou. Zie verder boven,blz. 86.

IX. Toen Jakob naar de Naam van deHeere vroeg, kreeg hij tot antwoord:WAAROM IS HET, DAT GIJ NAAR MIJN NAAM

VRAAGT?/. GOD HEEFT ZOVEEL VAN Zich in Zijn

Woord en werken geopenbaard als ons nodig isin dit leven om zalig te worden. Wij mogen naargeen nieuwe openbaringen, maar wel naarmeer licht in het geopenbaarde zoeken.

//. Wanneer wij iets begeren, vrezen ofdoen, dienen wij nauwkeurig acht te hebben opde beginselen, beweegredenen en oogmerken,waarom het door ons gebeurt. En nadat wij diegevonden hebben, moeten wij bedaardonderzoeken of wij ze naar Gods Word alsbillijk en betamelijk mogen aanmerken.Bijvoorbeeld, begeren wij dat God toen nadermocht openbaren of Hij ons ook wil aannemen,dan moeten wij onderzoeken waarom wij zoietsbegeren, of God Zich aangaande dat nietduidelijk genoeg, in Woord en sacramenten,verklaart heeft. Of begeert men dat God tochnader mocht openbaren of wij ookzaligmakende genade bezitten, dan dienden wijonszelf te vragen of de Heere door Zijn werk inons, vergeleken met de beschrijving vanzaligmakende genade in het Wood, dat nietreeds duidelijk genoeg heeft geopenbaard, en ofwij wel voldoende redenen hebben om eenandere openbaring te begeren, wanneer wij op

Page 209: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Genesis 32:24-30 209

deze geen acht willen geven. Vreest iemanddat hij onder de macht van zijn vijanden openige tijd nog eens zal omkomen, laat die zichafvragen: “waarom is het dat ik dat vrees? Ishet om mijn schuld, blindheid enkrachteloosheid? Is die reden wel voldoende?Heeft God dan niet beloofd dat Hij het werk inwaarheid wil maken, mijn schuld vergeven enZijn kracht in mijn zwakheid volbrengen? HeeftHij dit niet meermalen met de daad bevestigd?”

X. Toen de Heere Zijn Naam aan Jakobnader wilde openbaren, ZEGENDE HIJ HEM

ALDAAR./. God verhoort de zwakke begeerten van

zijn kinderen. Maar veelal op een andere wijzedan zij meenden. Jakob begeerde eenwoordelijke verklaring van de Naam van deHeere. maar de Heere gaf hem een uitgebreideverklaring door de daad van een plechtigezegening. Menigeen begeert nadere verklaringvan de echtheid van zijn genade, dooronmiddellijke verruimingen van zijn gemoed.Maar de Heere geeft het hem dooronderscheidener bedaarder inlichting in deevangelische waarheden, en de overeenkomstvan zijn werkzaamheden daarmee. Sommigenbegeren nadere verklaring van de vergevingvan hun zonden, door gestaltelijkeverruimingen. Maar de Heere geeft die doormetterdaad te tonen dat Hij een verzoend envergevend God is. God geeft het begeerdeveeltijds niet alleen op een andere, maar ookbetere wijze dan wij begeerd hadden.

//. Is het Gods Naam om Zijn ellendig volk,dat vloeken vreesde, boven bidden en denkente zegenen, dan mag men vrijmoedig tot Hemgaan om een zegen. Een zieke hoeft nietbeschroomd te zijn om voor genezing tot hem tekomen, die door openlijke brieven,uithangborden en bewijsstukken bekendmaaktdat zijn naam dokter is.

///. Jakob werd gezegend hoewel hij het nietwaard was, omdat hij de zegen eerst metzoveel verkeerdheden gezocht had, dat het hemnu nog benauwde als hij er aan dacht. Hoeongegrond zijn dan de zwarigheden van hen diegedurig denken: “hoe zou ik God om een zegendurven bidden en die van Hem verwachten,daar ik het geheel onwaardig ben, en nietsanders dan vloeken verdiend heb?”

////. Jakob was reeds veelmaal gezegend enkon in zijn nood van geen één zo’n gebruikmaken als hij verplicht was. Toch zegende deHeere hem opnieuw. Daarom is het geenbewijs dat wij nu niet gezegend kunnen worden,wanneer wij reeds veelmalen gezegend zijn, en

het rechte gebruik er niet van gemaakt hebben.De Heere geeft mild, en verwijt niet, Jak. 1:5.

V. God zegende Jakob daar, waar Hij methem worstelde. Bevinden wij ons op plaatsenwaar wij zware aanvechtingen en beproevingenmoeten doorstaan, dan moeten we niet directwegvluchten. We kunnen daar deuitmuntendste zegeningen na die strijddeelachtig worden.

XI. JAKOB NOEMDE DIE PLAATS, waar hijgeworsteld had en gezegend was, met eennieuwe naam PNIËL.

/. Het is plicht dat men betamelijke middelengebruikt om bijzondere ontmoetingen enuitreddingen in gedachtenis te bewaren. Dieschrijven kunnen, mogen er wel aantekeningenvan maken, die achteraf in allerlei opzichtennuttig kunnen zijn.

//. De godzaligen van onze tijd hebben ookveel plaatsen die zij met recht de naam Pniëlmochten geven. Hoewel zij geen lichamelijkteken van Gods tegenwoordigheid ooit gezienhebben, echter hebben zij menigmaal Godsaangezicht door het geloof aanschouwd. Hoevaak gebeurt het dat zij in duisternissen enbenauwdheden geopende ogen van hetverstand ontvangen, de heerlijkheid van deHeere met meer of minder duidelijkheid in hetaangezicht van Jezus zien, en met ongedektaangezicht de heerlijkheid des Heeren in despiegel van Zijn Woord en werkenaanschouwen, tot merkbare verruiming van hunzielen? Hadden zij overal waar dit gebeurde,Pniël geschreven, ach! op hoeveel plaatsen zoumen die naam dan vinden? Op hoeveel plaatsenen banken in de kerk, in hoeveel vertrekkenwaar Gods volk godvruchtige bijeenkomstenhoudt, in hoeveel binnenkamers, legerplaatsen,ja velden, markten, wegen en straten zou menmet veelvuldige herhalingen Pniël kunnenlezen?

XII. Jakob HAD GOD GEZIEN VAN

AANGEZICHT TOT AANGEZICHT, EN ZIJN ZIEL

WAS GERED GEWEEST./. Het zien van Gods aangezicht is de enige

veilige weg waarlangs de zielen van Godskinderen uit hun angsten gered worden. Ikversta door het zien van Gods aangezicht nietenige onmiddellijke verrukkingen, aandoeningenen verruimingen, maar een redelijke, bedaardewerkzaamheid van het zaligmakend geloof,waardoor men bij de Goddelijkevolmaaktheden, vertoond in Christus, geestelijken levendig bepaald wordt, en die metbetrekking op zichzelf inziet als verzoend,genoegzaam en bereid tot onze redding en

Page 210: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Aanmerkingen over Genesis 32:24-30210

zaliging. Alle redding van de zielen, die daaruitniet voortvloeit, is van geen waarde.Onbegenadigde mensen kunnen ook wel eensvan duisternissen en bijzondere uitreddingenvan hun zielen uit benauwdheden spreken.Maar die zijn van het goede soort niet, omdatze niet voortvloeien uit het zien van Godsaangezicht. Hun zogenaamde reddingenontstaan uit andere dingen. Ze gevoelenredeloze angsten en blijdschappen. Ze eigenenzich enige omstandigheden van Gods kinderentoe, en zeggen, “daar weet ik ook wat van”,hoewel zij hun wezenlijke werkzaamheden vangeestelijke armoede, geloof en heiligegezindheid, benevens de geestelijke strijddaaruit geboren, nooit bij eigen bevindinggekend hebben. En ze kunnen nu en dan metenige weekheid horen, lezen, spreken, biddenen voornemens in eigen krachten nemen.Hierdoor verdrijven ze hun benauwdheden ennoemen dat reddingen van hun zielen. Hiermeekunnen ze zich tevreden stellen, hoewel zij nooitGods aangezicht in Christus aanschouwdhebben. Dat is, hoewel zij nooit door het geloofGods volmaaktheden in Christus hebbengekend en aangenomen. Maar met echtegodzaligen is het anders gesteld. Zijn die innood, dan kan hun ziel niet recht gered wordenals ze het aangezicht van de Heere niet zien.Maar zo gauw dat verzoend aangezicht metmeer of minder duidelijkheid door hen gezienwordt, vervallen hun zwarigheden en hun zielwordt gered, Ps. 4:7.

//. Zoek dan, godzalige die in benauwdheidzit, zonder lang omzwerven Gods aangezicht tezien. Zet u voor de spiegel van Zijn Woord.Overdenk het oogwit van Jezus’ vernederingen verhoging. En uw ziel zal gered wordenzodra u onder verlichting van de Heilige Geestin deze spiegels het aangezicht van de Heereziet. Dit is de betamelijke hoofdbezigheid vanJakobs geestelijk nageslacht. Dat is hetgeslacht dergenen, die naar Hem vragen,die Uw aangezicht zoeken, dat is Jakob!Sela! Ps. 24:6.

///. De Heere zei tot Jakob: “gij hebtovermocht”. Maar Jakob zei: “ik ben geredgeweest”. Moeten Gods kinderen geroemd engeprezen worden, dan zullen de Heere enanderen dat wel doen. Godzaligen moeten nietzichzelf maar de Heere prijzen. Ze moeten inhun zwakheid en in de kracht van de Heereroemen. Spreekt u dan, godzalige, van uwontmoetingen, zie dan toe dat u zozeer nietstaat op wat u zelf gedaan hebt, maar wat deHeere gedaan en u ontvangen hebt, met datoogmerk dat anderen zich niet over u maarover de Heere verwonderen mogen. Maar alsu roemt in uw zwakheid, vergeet dan ook niette melden van de kracht van de Heere. Laat udoor geen vrees voor zelfbedrog, en ook nietdoor een verkeerde nederigheid bewegen om teverzwijgen dat uw ziel is gered geweest. Belijddit openlijk en richt liever openbaregedenktekens op.

Page 211: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Index 211

9. Index

AAANGEZICHT

Jakob zag God van aangezicht tot aangezicht · 191aannemen · 61AANNEMING

het is een getrouw woord en aller aannemingwaardig, dat Christus Jezus in de wereldgekomen is om de zondaren zalig te maken · 53

AANNEMING · 52een getrouw woord en aller aanneming waardig ·

52aansporing · 70AANSPRAAK

Gods aanspraak aan Josua tot verzekering · 99aanwas · 29AARDSGEZINDHEID

godvruchtigen hierdoor overvallen · 64ACHTEN · 26

acht uw leraars zeer veel in liefde, om huns werkswil · 26

afkeer · 73afval · 156akkerwerk · 21algenoegzaam · 74algenoegzaamheid · 49; 140allersnoodste · 47almacht · 140; 141ambt · 63arbeid · 30arbeiden · 18

Leraars die onder u arbeiden · 21arbeiders · 21; 23Bbarmhartigheid · 49BEGRIP

Gevolg van verklaring en bewijs · 64BEKLEDEN

Josua tegen zijn wil met vuile klederen bekleed ·90

BELOFTENISSEN · 162beminnen · 13bemoeiing · 41benauwd · 47beschuldigingen · 69; 72besmet · 47bestendig · 52bestraffen · 76bestraffingen · 25betalen · 47BETUIGEN

Engel des Heeren betuigt Josua · 101BEVESTIGING

herbevestiging van Josua · 108bevindingen · 70BEWAREN

Gods voorhoven bewaren · 103BEWIJZEN

Opdat men een duidelijk begrip en vasteoverreding mocht hebben · 64

bezoeken · 34blijdschap · 97bondszegels · 50; 140Borg · 142broedernaam · 20bron van godzaligheid · 15burgerlijke omgang · 34Ccatechisaties · 34CHRISTUS

Grond van de hoop · 153CHRISTUS JEZUS · 55; 56; 59; 60

maakt de zondaars zalig · 55moest in de wereld komen · 45

Ddadelijke zonden · 48dag · 130DAGERAAD

was opgegaan, waarom de Man weg wilde · 187deugd · 54deugdzaam · 12dienaars · 92dienaren · 97drek · 85droom · 182duivel · 68Eeigen kracht · 100; 168eigenwijsheid · 41EINDE

naarstigheid bewijzen tot het einde toe · 158ELKAAR

zijt vreedzaam onder elkander · 28Engel · 67; 181

Josua stond voor Zijn aangezicht · 86Engel des Heeren · 67; 69; 72; 74

stond erbij toen ze Josua bekleedden · 98erkennen · 18

Leraars die u moet erkennen · 25erkentenis · 25ernst · 30Evangelie · 14; 15; 92Ezau · 191Ggedenkplaats · 191gedenkteken · 179gedrag · 84geestelijk lichaam · 18geheugen · 46GELOOF

door geloof beloften beërven · 162geloofwaardigheid · 44gelovigen · 77gelukzaligheid · 48; 50gemoed · 23; 25; 36; 40

Page 212: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Index212

genademiddelen · 92geneesmiddelen · 32genoegen · 47gerechtigheid · 95; 97gerust · 47getrouw · 52; 61; 74GETROUW WOORD

een getrouw woord en aller aanneming waardig ·52

het is een getrouw woord en aller aannemingwaardig, dat Christus Jezus in de wereldgekomen is om de zondaren zalig te maken · 53

gevolgen · 48geweten · 46GEWRICHT

van Jakob aangeroerd · 185gezicht · 65Gods beeld · 49Gods kinderen · 71godsdienstigheid · 47GODVRUCHTIG

de godvruchtige Josua bekleed met vuile klederen· 87

GODVRUCHTIGEN · 93Na ondervinding van genade door traagheid,

aardsgezindheid en moedeloosheid overvallen· 63

godzalig · 12godzaligen · 79GOEDERTIERENHEID · 141

van de Heere · 141graveersel · 123GRAVEREN · 124

graveersel van de steen door God gegraveerd ·123

maakt de Messias recht gepast en aangenaamvoor Josua · 128

GRONDEN

ware hoop heeft vaste gronden · 153GRONDSTEEN

de Heere Messias is de enige Grondsteen van dezaligheid · 126

grootheid · 84grootsheid · 62Hhaat · 69; 73hart · 52hartstochten · 37; 46HEERE

enige Voorwerp van de hoop · 145heiligen · 87heirleger · 181HOED

reine hoed op Josua's hoofd gezet · 97Hogepriester · 45; 65; 84; 109hoogachting · 25hoop · 138hovaardigheid · 41; 71huichelaar · 13huurlingen · 24Iijdelheden · 45inhoud van het Evangelie · 44

Israël · 137nieuwe naam voor Jakob · 188Verlost van zijn ongerechtigheden door de Heere

· 144JJakob · 178

wijziging van zijn naam · 188Jehovah · 74; 137JERUZALEM · 77

verkozen door God · 76Jezus · 45jong · 47Josua · 62; 65; 69; 77; 109

bekleed met vuile klederen · 84Kkastijden · 71kennis · 12kinderen · 71KLEDEREN

Josua hiermee bekleed · 85KNECHT · 115

Spruite, Knecht van de Vader · 114Knecht van de Vader · 114Koning · 45LLAND

ongerechtigheid ervan weggenomen · 124LANKMOEDIGHEID · 176

door lankmoedigheid beloften beërven · 162leden · 18; 29leraars · 21liefde · 12; 39

acht uw leraars zeer veel in liefde, om huns werkswil · 26

liefdeloosheid · 41lijden · 63LIJDZAAMHEID

ware hoop verwacht Gods beloften in taaielijdzaamheid · 153

MMAN

die met Jakob worstelde · 181medearbeiders · 20medegenoot · 110medicijn · 22meesterachtigheid · 41mensen · 112merkteken · 72Messias · 63; 97; 114; 131; 181middel · 19Middelaar · 67Middelaarsambt · 114Middelaarswerk · 47middelen · 19; 29; 50

Dienaars zijn middelen in Gods hand · 99moedeloos · 100moedeloosheid · 62

godvruchtigen hierdoor overvallen · 64oorzaak van werkeloosheid · 64

NNAAM

Jakob vroeg naar Gods Naam · 190NAARSTIGHEID

Page 213: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Index 213

bewijzen tot het einde toe · 158natuur · 46natuurlicht · 53natuurstaat · 12NAVOLGERS

van de ware gelovigen · 164nederigheid · 30nijd · 41; 47; 73NODIGEN

ieder nodigt zijn naaste tot onder de wijnstok ·132

nuttig · 23; 70Ooffer · 96OGEN

zeven ogen, die vrijmoedig het geloof oefenen,zijn op die Steen · 126

onafhankelijk · 74onbarmhartigheid · 41onderrichting · 70onderscheiden · 33ondervinding · 145

Aansporing tot meer hoop · 154onderwijzingen · 25ONGERECHTIGHEDEN

de Heere verlost Israël van al zijnongerechtigheden · 144

ongerechtigheid · 63; 85; 94; 124ongerechtigheid van dit land op één dag

weggenomen · 124van Josua weggenomen · 93weggenomen van Josua · 94

ongestalten · 62onmacht · 47onrechtvaardigheden · 47ontoegevendheid · 41onveranderlijk · 74onvolkomen · 89oogmerk · 12oordeel · 46Opperwezen · 74oprecht · 49oud · 47OVERMOGEN

de sterke God overmocht de zwakke Jakob niet ·184

Jakob overmocht · 189OVERREDING

gevolg van verklaring en bewijs · 64PPaulus · 156plicht · 12PNIËL · 191praatzucht · 41predikaties · 34proefweg · 179Profeet · 45profetie · 150Rrampen · 45rampzaligheid · 48Rechter · 76rechterhand · 68

rechtvaardiging · 78REDDEN

Jakobs ziel is gered geweest · 191reinigen · 48RICHTEN

Gods huis richten · 103rust · 37Ssatan · 63; 67; 72; 73; 75

Ontdekt en bestraft door de Heere · 80stond aan Josua's rechterhand om hem te

weerstaan · 68satanswerk · 73SCHELDEN · 76

de Heere schelde de satan · 75schuld · 47schulden · 63Sion · 69smeken · 67spiegel · 179spruit · 114Spruite · 63; 114; 115

God zal de Spruite doen komen · 114Zijn komst moet men opmerken · 118

staat · 22staat der rechtheid · 12STEEN

gelegd voor aangezicht van Josua · 119stenen hart · 48stichten · 19Ttaai · 138taalkunde · 22TEGENHEDEN

Ware hoop in tegenheden geoefend · 153tegenstand · 22tegenstrever · 75toename · 19toepassen · 49; 60toepassing · 12; 96toevlucht · 179toorn · 45toornvuur · 78traagheid · 62

godvruchtigen hierdoor overvallen · 64trappen · 49trapsgewijs · 60troostelijk · 79trouw · 49trouweloosheid · 44tweedracht · 18twisten · 29; 40Uuithelpen · 78uitlegging · 150uitrukken · 78uitverkoren · 77VVader · 76vastkleven · 138verbeeldingskracht · 46verbonds-God · 179verdienen · 59

Page 214: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Index214

verdorven · 48verdorvenheid · 89verdrietig · 100verdrukkingen · 22; 78vergeving · 95VERKIEZEN · 77

de Heere verkiest Jeruzalem · 76verkiezing · 76

verkiezing van Jeruzalem is de reden waarom deHeere de satan scheldt · 81

VERKLAREN

opdat men een duidelijk begrip en vasteoverreding mocht hebben · 64

verkleefdheid · 62; 156verkondigen · 71verlossing · 76

Er is veel verlossing bij de Heere · 141; 142vermaak · 62vermanen · 19

Leraars die u vermanen · 25vermaningen · 25veroordeling · 73verordineerd · 45verstand · 25; 36; 46; 52vertroosten · 25; 65; 69

door te verzekeren van Gods vergevende genade· 64

vertroosting · 84VERWRONGEN

gewricht van Jakobs heup · 185VERZEKERDHEID

benaarstig tot de volle verzekerdheid der hoop ·157

VERZEKEREN

verzekeren van vergevende genade · 64verzoend · 49vijgeboom · 131volharding · 19; 29volkomen · 49volle verzekerdheid · 157volmaaktheid · 141voorbeelden · 23; 36voordeel · 62VOORHOF

Gods voorhoven bewaren · 103Voorspraak · 67; 74voorstanders · 21; 23

Leraars die uw voorstanders zijn in de Heere · 23voorzienigheid · 50VORSTELIJK

gedrag van Jakob · 189vrede · 25; 28; 37

Hebt de waarheid en de vrede lief · 41vreedzaam · 18; 40

Zijt vreedzaam onder elkander · 28vriendelijkheid · 30VRIENDEN

die voor Josua's aangezicht zitten · 110vrijheid · 97vrijmoedigheid · 97VUILE

vuile klederen aan Josua · 85vuile klederen · 67

Josua hiermee bekleed · 84weggenomen van Josua · 93Zinnebeeld van de zwakheden van de godzalige

Josua · 90VUUR

Josua is een vuurbrand uit het vuur gerukt · 77VUURBRAND · 78; 81

Josua is een vuurbrand uit het vuur gerukt · 77Josua's ellendigheid in zichzelf uitgedrukt door de

term vuurbrand · 81Wwaarheden · 32WAARNEMEN · 103

wacht van de Heere waarnemen · 102WACHT

Wacht van de Heere waarnemen · 102waken · 44walgelijk · 47WANDELEN

in Gods wegen · 102WANDELINGEN

onder hen die voor Gods staan · 103wanorde · 45wegnemen · 63

van de ongerechtigheid van dit land · 124wegnemen, · 124wellustigheden · 47welzijn · 36WERELD · 45

Christus Jezus is in de wereld gekomen · 55Jezus Christus moest erin komen · 45

WERKELOOSHEID

veroorzaakt door moedeloosheid · 64wet · 12wettisch werken · 170; 171wij · 20wijnstok · 131wijsheid · 140wil · 25; 46; 52WISSELKLEDEREN · 95; 96

aan Josua gegeven · 93wonder · 112wonderteken · 63

Josua's vrienden een wonderteken · 111woord · 52; 60WORSTELEN

een Man worstelde met Jakob · 182Zzachtheid · 30zalig · 55zaligheid · 49ZALIGMAKEN

het is een getrouw woord en aller aannemingwaardig, dat Christus Jezus in de wereldgekomen is om de zondaren zalig te maken · 53

zaligmaken · 44; 47; 59; 71Zaligmaker · 45zedigheid · 47ZEGEN

begeerd door Jakob · 188ZEGENEN

God zegende Jakob · 190zeven · 121

Page 215: Appelius, Aanmerkingen, deel 1 - Christian Net · 1 Tim. 1:15 Ziet hier 't getrouw, 't aanneemlijk woord: Gods Zoon, tot heil van doemelingen, Gekomen op dit zondig oord, Om ons,

Index 215

ZEVEN OGEN

op die ene steen voor Josua · 120ZIEN

de rechte hoop verwacht toekomende onzichtbaredingen · 153

ZIET!opwekking tot opmerking en geloof · 100

zinnebeelden · 63zondaar · 46zondaars · 44; 55; 56; 58

Christus Jezus is in de wereld gekomen omzondaars zalig te maken · 56

Jezus Christus kwam om zondaars zalig te maken ·46

zonde · 46zonden · 45; 71; 78zondeval · 12zondig · 84Zoon · 76Zoon van God · 67zorg · 18zuchtingen · 72zuiverheid · 84zwakheden · 39zware arbeid · 22zwarigheden · 62