Upload
rob-sentse-bsc
View
791
Download
3
Embed Size (px)
DESCRIPTION
Goed stuk LEZEN!
Citation preview
1Vruchtbare grond
Waarom Marokkaanse moslimjongeren wel radicaliseren en Turkse moslimjongeren niet of nauwelijks.
2
Vruchtbare grond Waarom Marokkaanse moslimjongeren
wel radicaliseren en Turkse
moslimjongeren niet of nauwelijks.
Amsterdam, 25 april 2008
Nynke C. C. Poortinga
Studentnummer 0282316
Universiteit van Amsterdam
Politicologie, Internationale Betrekkingen
Begeleider: Prof. dr. Gerd Junne
Voor iedereen die heeft bijgedragen aan de totstandkoming van deze scriptie.
3
“Wie religie en politiek van elkaar wil scheiden,heeft van beide niets begrepen”.
MOHANDAS K. GANDHI
4
Inhoudsopgave
Inleiding 10
Hoofdstuk 1 Islamitisch radicalisme op Nederlandse bodem 1.1 Nedersalafisme 19
1.1.1 Salafisme 19
1.1.2 Doelen 19
1.1.3 Aanhang 20
1.1.4 Profiel 20
1.2 Oorsprong en debat 20
1.2.1 Oorsprong 20
1.2.2 Wrok jegens het westen 21
1.2.3 Radicaliseringsgolf in West-Europa 21
1.3 Leemte 22
1.3.1 Leemte in de sociale wetenschappen 22
1.3.2 Marokkaanse oververtegenwoordiging taboe? 23
1.4 Voedingsbodem 24
1.4.1 Voedingsbodem 24
1.4.2 Religieuze context 25
1.4.3 Overheidsbeleid 25
1.4.4 Economische trends 26
1.4.5 Slotopmerking 26
1.5 Samengevat 27
Noten 28
Hoofdstuk 2 In de moskee2.1 Inleiding 33
2.1.1 Hypothese en toelichting 33
2.1.2 Methodiek 33
2.2 Migratiecontext 33
2.3 Islamitische organisatie Marokkaanse gemeenschap 34
2.3.1 UMMON 34 2.3.1.1 Ideologie 34
2.3.1.2 Organisatiestructuur 35
5
2.3.1.3 Jongeren 35
2.3.2 Vrije moskeeën: de islamisten 35
2.3.2.1 Ideologie 36
2.3.2.2 Organisatiestructuur 36
2.3.2.3 Jongeren 36
2.4 Islamitische organisatie Turkse gemeenschap 37
2.4.1 Süleymancilar 37
2.4.1.1 Ideologie 37
2.4.1.2 Organisatiestructuur 37
2.4.1.3 Jongeren 38
2.4.2 Diyanet 38
2.4.2.1 Ideologie 38
2.4.2.2 Organisatiestructuur 38
2.4.2.3 Jongeren 39
2.4.3 Milli Görüs 39 2.4.3.1 Ideologie 40
2.4.3.2 Organisatiestructuur 40
2.4.3.3 Jongeren 40
2.5 Vergelijking 41
2.5.1 Conclusie hypothese 41 2.5.2 Verklaring 41
2.5.3 Kanttekening: Turkse islamisten 42
Noten 43
Hoofdstuk 3 In het stemlokaal 3.1 Inleiding 46
3.1.1 Hypothese en toelichting 46
3.1.2 Methodiek 46
3.2 Migratiecontext 47
3.3 Politieke participatie Marokkaanse gemeenschap 48
3.3.1 Opkomst gemeenteraadsverkiezingen 48
3.3.1.1 Amsterdam 48
3.3.1.2 Rotterdam 48
3.3.1.3 Etnisch stemmen 49
3.3.2 Politiek vertrouwen 50
3.3.3 Jongeren 51
3.3.3.1 Stemgedrag 51
6
3.3.3.2 Politieke betrokkenheid 51
3.3.3.3 Politiek vertrouwen 51
3.4 Politieke participatie Turkse gemeenschap 52
3.4.1 Opkomst gemeenteraadsverkiezingen 52
3.4.1.1 Amsterdam 52
3.4.1.2 Rotterdam 52
3.4.1.3 Etnisch stemmen 52
3.4.2 Politiek vertrouwen 53
3.4.3 Jongeren 54
3.4.3.1 Stemgedrag 54
3.4.3.2 Politieke betrokkenheid 55
3.4.3.3 Politiek vertrouwen 55
3.5 Vergelijking 56
3.5.1 Conclusie hypothese 56
3.5.1.1 Eerste generatie 56
3.5.1.2 Marokkaanse en Turkse jongeren 56
3.5.2 Verklaring 57
Noten 58
Hoofdstuk 4 Op de werkvloer4.1 Inleiding 62
4.1.1 Hypothese en toelichting 62
4.1.2 Methodiek 62
4.2 Migratiecontext 63
4.3 Sociaaleconomische situatie
Marokkaanse gemeenschap 64
4.3.1 Eerste generatie 64
4.3.1.1 Opleidingsniveau 64
4.3.1.2 Werk en inkomen 64
4.3.2 Huisvesting 65
4.3.2.1 Wijken 65
4.3.2.2 Huis 65
4.3.2.3 Tevredenheid 65
4.3.3 Jongeren 66
4.3.3.1 Opleidingsniveau 66
4.3.3.2 Jeugdwerkloosheid 66
4.3.4 Discriminatie 67
7
4.4 Sociaaleconomische situatie Turkse gemeenschap 68
4.4.1 Eerste generatie 68
4.4.1.1 Opleidingsniveau 68
4.4.1.2 Werk en inkomen 68
4.4.2 Huisvesting 69
4.4.2.1 Wijken 69
4.4.2.2 Huis 69
4.4.2.3 Tevredenheid 69
4.4.3 Jongeren 69
4.4.3.1 Opleidingsniveau 69
4.4.3.2 Jeugdwerkloosheid 70
4.4.4 Discriminatie 70
4.5 Vergelijking 71
4.5.1 Conclusie hypothese 71
4.5.1.1 Eerste generatie 71
4.5.1.2 Marokkaanse en Turkse jongeren 71
4.5.2 Verklaring 72
4.5.2.1 Turks arbeidscircuit 72
4.5.2.2 Turkse ondernemersgeest 72
Noten 74
Hoofdstuk 5 Oorzaak en gevolg5.1 Religieuze organisatie en islamitisch radicalisme 78
5.1.1 Virtuele radicalisering 78
5.1.2 Islamistische kapers 79
5.2 Politieke participatie en islamitisch radicalisme 80
5.2.1 Vertrouwensbreuk 81
5.2.2 Legitimiteitsprobleem 82
5.3 Sociaaleconomische situatie en
islamitisch radicalisme 83
5.3.1 Integratieparadox 83
5.3.2 Koren op de molen 84
5.3.2.1 Lager opgeleide moslimjongeren 85
5.3.2.2 Hoger opgeleide moslimjongeren 85
5.4 Samengevat: de kracht van sociaal kapitaal 85
Noten 87
8
Hoofdstuk 6 Conclusie6.1 Antwoorden 90
6.1.1 Theorie 90
6.1.2 Empirie 90
6.1.2.1 Hypothese 1 90
6.1.2.2 Hypothese 2 91
6.1.2.3 Hypothese 3 91
6.1.3 Analyse 92
6.1.3.1 Religieuze factoren 92
6.1.3.2 Politieke factoren 92
6.1.3.3 Sociaaleconomische factoren 92
6.1.4 Antwoord hoofdvraag 93
6.2 Reflectie 94
6.2.1 Overdenkingen 94
6.2.2 Gebruik van de theorie 95
6.2.3 Belang voor de wetenschap 95
Bronnen 97
9
Inleiding
10
Aanleiding
“Vooral na 11 september [2001] begon ik vragen te stellen over het geloof (...) en de positie van moslims in de wereld. Voorheen was ik helemaal niet praktiserend. (...) Ik ben inmiddels een beter mens geworden. (...) Op een gegeven moment kan de Nederlandse regering zich niet langer permitteren de moslims te negeren. Er kan geen sprake zijn van een compromis van de kant van de islam en de moslims. Alleen de ongelovigen moeten concessies doen. (...) Moslims zijn zich in de afgelopen jaren over de hele wereld gaan verspreiden, met als doel een islamitische staat overal in de wereld te stichten. Dit zal lukken met de hulp van Allah”. (Mohammed in Buijs et al., 2006: 107-110).
Mohammed is één van de naar schatting ongeveer 50.0001 moslims in
Nederland, die zich aangetrokken voelen tot het islamitisch radicalisme (AIVD, 2007: 29). Het gaat slechts om een paar procent van de Nederlandse
moslims. Bovendien is niet gezegd dat iedereen uit deze groep uiteindelijk
het radicaalislamitische gedachtegoed volledig zal accepteren. Noch verwacht
de Nederlandse Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) dat
islamitische radicalen acuut de Nederlandse rechtsorde of het welzijn van de
bevolking bedreigen.
Toch staat de opkomst van het islamitisch radicalisme in Nederland centraal
in deze scriptie. Waarom? Ten eerste, omdat de sterke groei (AIVD, 2007:
29) van de beweging wel grote gevolgen kan hebben: de AIVD spreekt van
een ‘sluipend proces, dat (...) de cohesie en onderlinge solidariteit in de
Islamitisch radicalismeHet veelgebruikte radicalisme is een ‘nogal ruime containerterm’, vinden politicologen Frank J. Buijs, Froukje Demant en Atef Hamdy (Buijs et al., 2006: 14). Het verwijst naar ‘ernstige onvrede’ met een bestaande maatschappelijke situatie, een ‘beeld van mensen en instellingen, die hiervoor verantwoordelijk zijn’, een ideaalbeeld van hoe het wel moet, en wie dat kunnen bewerkstelligen (Buijs et al., 2006: 14). Binnen dit begrip valt de activist, die met behulp van (il)legale middelen strijdt voor sluiting van een laboratorium, waar dier- proeven worden gehouden. Of de pro-Tibetaanhanger, die probeert de Olympische fakkelloop in Parijs te frustreren. Ook ‘radicaal’ is het lid van de politieke oppositie in Zimbabwe, die de hulp inroept van de Internationale Gemeenschap om een eind te maken
aan het dictatoriale bewind van Robert Mugabe. Kortom, een heldere definitie van Islamitisch radicalisme is essentieel: De gedachtegang van het islamitisch radicalisme heeft volgens Buijs et al. de volgende standpunten: 1) De rol van de islam is uitgespeeld in de politiek en de maatschappij, waardoor ondergang van de samenleving onvermijdelijk is; 2) De burgerlijke en politieke elite zetten de islam bewust op een zijspoor en dat rechtvaardigt wantrouwen en verzet jegens hen en hun sociaal-politieke orde; 3) De meeste religieuze gezagsdragers accepteren de teloorgang van het primaat van de islam en plegen daarom verraad; 4) De basis van de islam moet worden hersteld door terug te keren naar de traditionele islamitische normen en waarden en de letterlijke lezing van de heilige boeken; 5) Deze interpretatie van de islam is superieur aan andere
interpretaties. De islam is superieur aan andere religies. Daarom moet de islam de basis vormen voor staat en samenleving; 6) Het is van het grootste belang dat moslims actief proberen deze islamitische staat te realiseren. Het islamitisch extremisme vult deze standpunten aan met de volgende denkbeelden: 7) Verwezenlijking van de islamitische staat en de heerschappij van Allah is het hoogste doel en heiligt daarom alle middelen; 8) Alleen de ware moslims horen bij Allah, alle overige moslims en ongelovigen zitten in het kamp van het Kwaad; 9) Het is de plicht van alle ware moslims om dit Kwaad met alle denkbare middelen te bestrijden en de gewenste samenleving te realiseren (Buijs en Harchaoui, 2005: 98, 99; Buijs et al., 2006: 15).
11
samenleving en de vrije uitoefening van (klassieke) grondrechten kan aantasten’.
De nationale veiligheidsdienst vreest dat deze op langere termijn leidt tot
het ontstaan van ‘parallelle samenlevingsstructuren [van radicale moslims]
met verwerping van het gezag van de overheid en het streven naar eigen
rechtssystemen; interetnische spanningen; en ernstige maatschappelijke onrust
en polarisatie’ (AIVD, 2007: 10).
Ten tweede, omdat radicaliserende moslims in Nederland vooral (tweede
generatie2) jongeren betreft, die hier geboren en getogen zijn (Buijs et al.,
2006: 242). Jongeren, die eens Nederlandse uitgaansgelegenheden bezochten,
plezier maakten met autochtone
vrienden en zich thuis leken
te voelen in dit land. Jongeren,
die zich nu terugtrekken uit de
Nederlandse samenleving en zich
afkeren van haar niet-islamitische
inwoners. Ouders, imams, politici,
journalisten en sociale weten-
schappers vragen zich af: Waarom?
Grootschalig kwantitatief onderzoek
naar islamitisch radicalisme in
het op christelijke fundamenten
gebouwde Westen, staat in de kinderschoenen. Deskundigen zijn daarom
voorzichtig met het geven van antwoorden op deze nijpende vraag: Omzichtig
zoeken zij de oorzaak in de achtergestelde sociaaleconomische situatie
van immigranten; het seculiere en schijnbaar islamonvriendelijke politiek
en maatschappelijk klimaat; en de vervreemdende werking van schijnbaar
ongenuanceerde mediaberichtgeving over de islam en allochtonen.
Ten derde, omdat radicaliserende moslims in Nederland vooral een Marokkaanse
achtergrond hebben (Buijs et al, 2006: 20; AIVD, 2004a/b/c, 2007). Jongeren
van Turkse afkomst radicaliseren niet of nauwelijks, ondanks de overeenkomstige
religieuze beleving, sociaaleconomische status en migratiegeschiedenis.3 Deze
constatering vormt het uitgangspunt voor deze scriptie.
Focus
Marokkaanse jongeren radicaliseren wel, Turkse jongeren niet. Waarom? Zijn
Turkse jongeren niet gevoelig voor het radicaalislamitische gedachtegoed?
Politicoloog en onderzoeker Jean Tillie denkt van wel: Volgens hem zijn
Marokkaanse en Turkse jongeren in Nederland in beginsel even ontvankelijk
voor radicaalislamitische denkbeelden (Bron: interview met Tillie). Zijn
assumptie doet vermoeden dat er factoren zijn, die de ontwikkeling van
MoslimsEen kritische noot bij het gebruik van de term moslim is essentieel. Ik bedoel het volgende: individuen, die zichzelf ‘moslim’ noemen of zich hiermee vereenzelvigen. Daarmee wil ik deze personen geenszins degraderen tot een ééndimensionale identiteit. Integendeel, de islamitische identiteit is slechts één van velen: een moslim kan tevens Berber zijn, piloot, salsadanser en inwoner van Amsterdam Oud-Zuid. Bij radicale moslims treedt de islamitische identiteit wel op de voorgrond en verdringt deze andere identiteiten. Overigens heb ik tijdens het schrijven van deze scriptie de indruk gekregen, dat bekeerde moslims het meest fanatiek zijn in hun geloof. In de studie Strijders van Eigen Bodem (2006) van Buijs et al. komen veel jongeren aan bod die vroeger niet praktiseerden, maar nu overtuigd salafi zijn.
12
radicale denkbeelden bij Turkse jongeren afremmen en/ of deze bij Marokkaanse
jongeren stimuleren. Dit vermoeden is de basis voor deze scriptie.
TheorieIn de jaren ’80 ontwikkelen politicoloog Gabriel A. Almond, historicus
R. Scott Appleby en historicus Emmanuel Sivan een multidisciplinaire theorie,
die aansluit bij dit vermoeden: Volgens de drie onderzoekers creëren
bepaalde structurele leefomstandigheden een voedingsbodem waarin radicale
religieuze opvattingen kunnen wortelen. Deze ‘voedingsbodemtheorie’
vormt het wetenschappelijke gereedschap voor de opbouw van deze
scriptie. Wellicht leven Nederlandse Marokkanen en Nederlandse
Turken in Nederland onder verschillende omstandigheden. Misschien kent
de Marokkaanse moslimgemeenschap daardoor wel een voedingsbodem
voor islamitisch radicalisme ontwikkeld en de Turkse moslimgemeenschap
niet of in mindere mate. Dit zou verklaren waarom radicaliserende
moslimjongeren in Nederland voornamelijk een Marokkaanse achtergrond
hebben en niet of nauwelijks Turks zijn.
MoslimgemeenschapIn het onderzoeksrapport Moslim in Nederland (2004), een bundel van het SCP, de Universiteit Utrecht en de Universiteit van Amsterdam (UvA) staat dat ongeveer 98% van de Turkse respondenten en 99% van de Marokkaanse respondenten in Nederland zichzelf in 1999 moslim noemde (Phalet et al., 2004b: 24). Voor 97% van de tweede generatie Marokkanen en 87% van de tweede generatie Turken is de islam belangrijk voor de persoonlijke zingeving (Phalet et al., 2004c: 25). Deze hoge zelfidentificatie rechtvaardigt het voor mij om de Marokkaanse en Turkse gemeenschap in Nederland te
bestempelen als gemeenschappen van moslims, ofwel moslimgemeenschappen. Andersom geldt hetzelfde: de meeste studies die ik heb geraadpleegd, onderzochten de etnische Marokkaanse en Turkse gemeenschap. Hoewel, de leden natuurlijk niet allemaal moslim zijn, recht- vaardigen de eerdergenoemde hoge percentages van islamitische beleving het wel voor mij om te generaliseren. Daarmee wil ik geenszins de twee gemeenschap-pen portretteren als homogene groepen. Integendeel: vooral de Marokkaanse gemeenschap is een bijzonder heterogene groep en staat bekend vanwege de interne verdeeldheid. In deze scriptie leg ik echter de nadruk
op de overkoepelende, islamitische verbondenheid. Nogmaals, ik voel mij hiertoe gerechtigd vanwege de hoge zelfidentificatie. De termen moslimgemeenschap en gemeenschap gebruik ik daarom synoniem aan elkaar. Dat SCP, Universiteit Utrecht en de UvA eveneens op deze manier generaliseren, sterkt mij in deze keuze. Een kanttekening is op zijn plaats: het betreft hier gegevens van een onderzoek uit 1999. Het is mogelijk dat de religieuze zelftoewijzing van Turkse en Marokkaanse Nederlanders ten tijde van de publicatie van deze scriptie is afgenomen.
13
In deze scriptie staat de invloed van de leefomstandigheden van
Marokkanen en Turken op het ontstaan van het islamitisch radicalisme
centraal. Met behulp van interviews met deskundigen en een
literatuurstudie wordt de volgende probleemstelling onderzocht:
Hoofdvraag | Welke rol hebben de structurele leefomstandigheden van de Marokkaanse en Turkse gemeenschap in Nederland gespeeld bij het hier opgekomen islamitische radicalisme?
Deze hoofdvraag is opgesplitst in de volgende drie deelvragen:
Theorie | Wat is islamitisch radicalisme en hoe heeft deze ideologie voet aan
Hollandse grond gekregen?
Empirie | Kennen de Marokkaanse en Turkse gemeenschap structurele
leefomstandigheden, die een voedingsbodem kunnen creëren voor
islamitisch radicalisme?
Analyse | In hoeverre kunnen de structurele leefomstandigheden
van de Marokkaanse en Turkse gemeenschap de opkomst van het
islamitisch radicalisme in Nederland verklaren?
LeeswijzerDe scriptie bestaat uit drie delen, waarin de subvragen uit de vorige
paragraaf centraal staan.
Deel I (theorie) bestaat uit hoofdstuk 1. Hierin wordt het karakter
geschetst van de Nederlandse variant van het islamitisch radicalisme. Het
beschrijft eveneens de theoretische context en kaders van deze scriptie.
Tot slot licht hoofdstuk 1 de voedingsbodemtheorie van Almond, Appleby
en Sivan toe.
In de hoofdstukken 2, 3 en 4 van deel II (empirie) worden respectievelijk
de religieuze, politieke en economische leefomstandigheden van de
Marokkaanse en Turkse gemeenschap in Nederland beschreven. Dat
gebeurt aan de hand van hypothesen, die overeenkomstig de theorie van
Almond et al. zijn ontwikkeld. Aan het eind van de hoofdstukken wordt
duidelijk of deze hypothesen bevestigd of weerlegd zijn. Tevens komt de
migratieachtergrond aan bod.
Hoofdstuk 2 behandelt de religieuze organisatie van de Marokkaanse en Turkse
moslimgemeenschap aan de hand van de volgende hypothese: In Nederland
is de Marokkaanse islamitische geloofsgemeenschap relatief los en de Turkse
14
islamitische geloofsgemeenschap relatief hecht georganiseerd. Het hoofdstuk
beschrijft de verschillende islamitische stromingen binnen de Turkse en
Marokkaanse islam en hoe deze in Nederland zijn georganiseerd. Er wordt
speciaal aandacht besteed aan de mening en de invloed van moslimjongeren.
Hoofdstuk 3 stelt de politieke participatie centraal. Deze is bestudeerd
aan de hand van de volgende hypothese: De Marokkaanse gemeenschap
neemt relatief weinig en de Turkse gemeenschap neemt relatief veel deel
aan de Nederlandse politiek. Het hoofdstuk beschrijft de deelname van
de twee gemeenschappen aan de gemeenteraadsverkiezingen in Rotterdam
en Amsterdam. De politieke betrokkenheid van moslimjongeren krijgt
speciaal aandacht.
Hoofdstuk 4 gaat in op de sociaaleconomische situatie aan de hand van
de volgende hypothese: De Marokkaanse gemeenschap kent een minder
gunstige sociaaleconomische situatie dan de Turkse gemeenschap. Het
hoofdstuk beschrijft de werkgelegenheid, het opleidingsniveau, de woonsituatie
en de tevredenheid hierover van de twee gemeenschappen. Er is speciaal
aandacht besteed aan het opleidingsniveau van moslimjongeren en de
jeugdwerkloosheid. Ook discriminatie door het bedrijfsleven komt aan bod.
Deel III bestaat uit hoofdstuk 5. Hierin krijgt de lezer duidelijkheid over
de drie bestudeerde typen leefomstandigheden en hun relatie met de opkomst
van het islamitisch radicalisme in Nederland. De scriptie wordt afgesloten
met een conclusie.
Verantwoording
Keuze hypothesenIk heb gekozen voor bovengenoemde hypothesen, omdat ik meen dat
daarmee de meest relevante dimensies zijn gedekt: religie, politiek en
economie. Het gros van het Nederlandse sociaalwetenschappelijk onderzoek
naar allochtone bevolkingsgroepen is gewijd aan onderwerpen, die ook
in deze scriptie aan bod komen: zelforganisatie, deelname aan de (lokale)
Nederlandse politiek en de sociaalmaatschappelijke leefsituatie. Dat sterkt
mij in mijn uitgangspunt.
Graag had ik nog aandacht besteed aan sociologische en psychologische
factoren. Ik ben ervan overtuigd dat onder meer gezinssituatie, opvoeding en
psychologische kenmerken een belangrijke rol spelen bij de vraag waarom
een aantal moslimjongeren in Nederland radicaliseert. Deze elementen vallen echter
15
buiten het politiek-maatschappelijke karakter van deze scriptie. Daarom heb
ik dat niet gedaan. Voor meer informatie over de invloed van sociologische
en psychologische kenmerken verwijs ik de lezer naar Buijs et al., 2006:
hoofdstuk 8; en Pels, 2003 en 1998.
MoslimmeisjesZoals eerder gezegd, zijn radicaliserende moslims vooral jonge mannen
met een Marokkaanse achtergrond. Andere groepen zijn autochtone
bekeerlingen en jonge moslimvrouwen. De eersten komen niet aan
bod in deze scriptie, omdat hierin de leefomstandigheden van moslim-
immigranten zijn onderzocht.
Waar de scriptie vertelt over (moslim)jongeren, kan jongens én meisjes
worden gelezen. Een kanttekening is hier op zijn plaats: de in deze scriptie
geraadpleegde studies gaan vooral over radicaliserende jongens. Het is
bovendien goed mogelijk, dat de bestudeerde leefomstandigheden meer
gelden voor jongens dan meisjes. Islamitische vrouwen spelen bijvoorbeeld
doorgaans geen rol in islamitische organisaties, laat staan dat jonge vrouwen hier
invloed op uitoefenen (Sunier, 1996).
Voor specifieke informatie over radicaliserende moslimmeisjes verwijs
ik de lezer graag naar het artikel Lijden, strijden, heilig worden van Jolande
Withuis (26/05/2007) en Nahed Selim’s reactie hierop: Dodelijke emancipatie (16/6/2007) in het dagblad Trouw – De Verdieping.
Doel scriptie
Met deze scriptie hoop ik een bijdrage te leveren aan het onderzoek naar
de groeiende populariteit van het radicaalislamitische gedachtegoed onder
Nederlandse moslimjongeren. Ik kom niet met oplossingen of aanbevelingen.
Deze scriptie dient de lezer vooral te helpen dit fenomeen te begrijpen.
Of het nou een tijdelijke hype is of een blijvend gegeven, dat onderdeel
uitmaakt van de emancipatie van moslimimmigranten.
Bovendien hoop ik aan te tonen dat religieus radicalisme niet van nature
voortkomt uit religie: politieke en maatschappelijke elementen spelen
een even belangrijke of misschien wel belangrijkere rol. Noch is religieus
radicalisme een gevolg van gebrekkige integratie van islamitische immigranten:
de eigenheid van etnische en religieuze bevolkingsgroepen komt prominent
aan bod in deze scriptie. Maar, met name vanwege de interactie met de
Nederlandse samenleving.
16
Deel I Theorie
17
Hoofdstuk 1 Islamitisch radicalisme op Nederlandse bodem
18
it hoofdstuk gaat in op de volgende vragen: Wat is islamitisch radicalisme en hoe heeft deze ideologie voet aan Hollandse grond gekregen? De eerste paragraaf schetst het karakter van de Nederlandse
variant van het islamitisch radicalisme. De tweede paragraaf beschrijft de internationale theoretische loopgravenoorlog tussen islamologen en oriëntalisten: twee kampen die lijnrecht tegenover elkaar staan in hun visie op de geschiedenis, de dreiging en de toekomst van de politieke islam. De derde paragraaf stelt de vraag waarom radicale moslimjongeren in Nederland voornamelijk tot één etnische groep behoren. De vierde paragraaf beschrijft het theoretisch handvat waarmee deze vraag beantwoord dient te worden. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een korte samenvatting en een vooruitblik op deel II.
D
f
19
1.1 Nedersalafisme
1.1.1 SalafismeHet kernconcept van het gedachtengoed van het islamitisch radicalisme
is din wa dawla; religie en staat zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.1
Aanhangers willen het seculiere politieke bestel dat wereldwijd
gangbaar is, vervangen door een bestuurlijk stelsel gebaseerd op islam-
itische grondbeginselen.
Vanwege de politieke doelstellingen zien islamologen2 het islamisme als
een politieke stroming, die religieus is geïnspireerd. Deze assumptie, het
uitgangspunt voor deze scriptie, wordt verder toegelicht in paragraaf 1.2.1.
Nederlandse aanhangers van het islamitisch radicalisme noemen zich
veelal salafi’s.3 De huidige variant van het salafisme in Nederland combineert
het gedachtengoed van de militante Egyptische oppositiebeweging
Muslim Brotherhood met het wahhabisme, de puriteinse officiële godsdienst in
Saoedi-Arabië4 (Buijs et al., 2006: 59, 150).
Politicologen Frank Buijs, Froukje Demant en Atef Hamdy onderscheiden
in de studie Strijders van Eigen Bodem (2006) in Nederland drie groepen
salafi’s; a-politieke salafi’s, die zich alleen richten op da’wa (religieuze zending)
en zich verre houden van de Nederlandse politiek en de gewelddadige
jihad; politieke salafi’s, die da’wa combineren met politiek activisme; en
jihadi salafi’s, die pleiten voor een (gewelddadige) strijd tegen ongelovigen,
inclusief gematigde moslims (Buijs et al., 2006: 69-96 en 132, 133).
1.1.2 DoelenWat willen Nederlandse salafi’s? Volgens Buijs et al. kennen de drie
bovengenoemde groepen onderling grote meningsverschillen, maar delen
ze gemeenschappelijke kenmerken: Salafi’s verlangen ernaar de moslim-
wereld te verenigen in één overkoepelende islamitische staat, ingericht volgens
de regels van de islam. Extreme salafi’s willen ook de westerse wereld, inclusief
Nederland, onderwerpen aan islamitische wetgeving.
Salafi’s keuren in ieder geval het Nederlandse democratische stelsel af,
omdat deze door mensen is ingesteld. In een aantal gevallen leven zij in
geïsoleerde religieuze enclaves om zo min mogelijk met de Nederlandse
maatschappij van doen te hebben.
Salafi’s zijn ervan overtuigd dat zij de ‘ware’5 islam aanhangen. Dit betekent
dat ze het bestaansrecht van andere geloofsvisies ontkennen. Met behulp
van da’wa proberen ze ‘dwalende’ geloofsgenoten te overtuigen. Zo hopen
ze islamisering van onderaf te realiseren. Extremistische salafi’s gaan een
stap verder. Zij zijn bereid islamisering van de staat met geweld af te dwingen.6
20
1.1.3 AanhangHoeveel procent van de islamitische geloofsgemeenschap in Nederland
is ontvankelijk voor het radicaalislamitische gedachtegoed? Schattingen
lopen uiteen van 5%7 in Nederland tot 24% in Amsterdam.8
De AIVD geeft aan dat sprake is van een ‘expontiële toename’ (AIVD,
2007: 29). Het aantal salafitische predikers en lezingen is tussen 2005 en
2007 minstens verdubbeld9, mede dankzij een actief rekruteringssysteem:
tijdens lezingen worden talentvolle jongeren volgens de AIVD ‘gespot’ en
opgeleid tot prediker (AIVD, 2007: 29).
1.1.4 ProfielWie zijn deze radicale moslims? Het gaat vooral om hier geboren en/ of
getogen Marokkaanse jongeren.10 Ze zijn zowel laag- als hoogopgeleid.
Buijs et al. stellen voorzichtig dat potentieel radicale jongeren de volgende
ideeën hebben: Het Westen bedreigt de islam en islamitische landen; islamitische
en Europese leefwijzen gaan niet goed samen; moslims worden in het Westen
behandeld als tweederangsburgers; hun gebrekkige opleidingsniveau of
werkloosheid is het resultaat van een discriminerende, anti-islamitische
samenleving; politieke instituten en media moet je om die reden wantrouwen
(Buijs et al., 2006: 215, 216).
1.2 Oorsprong en debat
1.2.1 OorsprongDe wortels van het islamitisch radicalisme liggen in het postkoloniale
Midden-Oosten. Na de onafhankelijkheid in de jaren ’60 bouwen de eerste
Arabische overheden voort op het westerse seculiere staatsmodel. Van het
een op het andere moment zetten zij de modernisering in. Het resultaat is
grote sociaaleconomische ongelijkheid, corruptie en politieke uitsluiting.
De staat wordt een vreemde voor het Arabische volk.
Er ontstaat een politieke oppositiebeweging met een religieuze basis:
de politieke islam. Religie blijkt een effectief wapen, omdat religieuze
lijnen in het Midden-Oosten samenvallen met klassenlijnen: de rijke elite
is relatief seculier, de gedepriveerde onderklasse relatief vroom (Ayubi,
1991: hoofdstuk 10).
Bovenstaand is de mening van islamologen, waarbij ik mij aansluit. Oriën-
talisten denken er heel anders over. De Amerikaanse historicus Bernard
Lewis, één van de bekendste hedendaagse oriëntalisten, beschouwt de
islam als een politieke religie die eeuwen geleden al de basis vormde voor
het bestuur van het machtige Ottomaanse rijk. Daarmee onderschrijft
21
het oriëntalisme het radicaalislamitische standpunt dat religie en staat in
de islamitische wereld onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Dat de
politieke islam nu pas weer de kop opsteekt, komt volgens oriëntalisten
doordat het koloniale westen en seculiere Arabische overheden haar lange
tijd hebben onderdrukt (Lewis, 1990: passim).
1.2.2 Wrok jegens het WestenOok de motivatie van moslimextremisten om aanslagen te plegen in het
Westen, is onderwerp van debat. Elf jaar voor de aanslagen in de Verenigde
Staten waarschuwt Bernard Lewis in het artikel Roots of Muslim Rage (1990) voor een eeuwenoude, diepgewortelde haat in de moslimwereld
jegens de westerse cultuur. De woede is volgens Lewis een historische
reactie op de teloorgang van het islamitische Ottomaanse Rijk en de
opkomst van de losse, westerse leefstijl, die zich als een olievlek tot ver in het
Midden-Oosten heeft verspreid (Lewis, 1990: 60). Jaren later bevestigt de
Nederlandse Arabist en oriëntalist Hans Jansen deze visie in de Volkskrant.
Volgens Jansen hebben islamisten “geen vrede met de superioriteit van
het westen en willen ze daar met behulp van terreur verandering in
brengen”.11
Islamologen wijten de bloedige aanslagen in het Westen aan de westerse
geopolitiek en wel om drie redenen. Ten eerste heeft Europa als kolo-
niale grootmacht volgens hen honderden jaren lang het Midden-Oosten
geëxploiteerd. Ten tweede steunt het Westen tot op de dag van vandaag
dictatoriale regimes in het Midden-Oosten, zoals die van Anware El-Sadat
en zijn opvolger Hosni Mubarak in Egypte. Tot slot hebben de Verenigde
Staten zelf in de jaren tachtig de groei van de islamistische beweging
gestimuleerd om een prowesterse buffer te creëren tegen de communistische
Sovjet-Unie (Fuller, 2003: hoofdstuk 10; Buijs et al., 2006: 159-161; Kepel,
2004: hoofdstuk 9).
1.2.3 Radicaliseringsgolf in West-EuropaHet islamitisch radicalisme beperkt zich niet meer tot het verre Midden-
Oosten. Sociale wetenschappers en Europese veiligheidsdiensten signal-
eren onder westerse moslimjongeren in de arme buitenwijken van grote
West-Europese steden, een groeiende sympathie voor het gedachtegoed.
Voor oriëntalisten bewijst dit dat het islamisme wereldwijd terrein wint.
De verantwoordelijkheid hiervoor ligt volgens hen voor een groot deel bij
westerse politici. Zij zouden overdreven tolerant zijn en niet daadkrachtig
optreden. Na de moord op islamcriticus Theo van Gogh vertelt de Nederlandse
Arabist Hans Jansen aan het Algemeen Dagblad dat “we [in Nederland]
net als de Azteken geen idee hebben van het gevaar waarin we verkeren”.12
Jansen hekelt het onduidelijke en ‘softe’ immigratiebeleid in Nederland.
22
Hierdoor heeft zich volgens de arabist in achterstandswijken een islamitische
subcultuur kunnen ontwikkelen, die zich nu afzet tegen de Nederlandse
samenleving.3 Bernard Lewis meent zelfs dat Europese politici door hun
politieke correctheid en ‘culturele zelfverachting’ islamisering op het continent
‘onafwendbaar’ hebben gemaakt. Als Europeanen geen respect tonen voor
hun eigen cultuur en verworven vrijheden, waarom zouden islamitische
migranten dat dan wel moeten doen, vraagt hij zich af.
De apocalyptische visie van oriëntalisten op het islamisme staat in scherp
contrast met het optimisme van islamologen. De bloedige aanslagen op
westerse doelen is voor hen een teken dat deze beweging wereldwijd aan
populariteit inboet. De Franse Midden-Oostendeskundige en islamoloog
Gilles Kepel ziet het extremistische geweld als een “wanhopig symbool van
isolatie, fragmentatie en afname” (Kepel, 2004: 375).
De groeiende schare van radicaalislamitische sympathisanten in West-Europa
lijkt sommige islamologen evenmin bezorgd te maken. Ze lijken dit
fenomeen te beschouwen als een onderdeel van de emancipatie van westerse
moslims (AIVD, 2007: 9-15; Buijs, 20/06/06, NRC Handelsblad).
Wel zijn islamologen het met hun oriëntalistische collega’s eens dat de
radicalisering van moslimjongeren deels westerse overheden te verwijten
valt. De Amerikaanse politiek analist en islamoloog Graham E. Fuller
spreekt van een heersende “bunkermentaliteit” (Fuller, 2003: 211). Sinds
de aanslagen zijn volgens hem burgerlijke vrijheden in onder andere de
Verenigde Staten rigoureus beperkt. In andere westerse landen is het
migratiebeleid flink aangescherpt. Dit beleid en de betrokkenheid bij de
oorlog in Irak en Afghanistan resulteren volgens Fuller in een selffulfilling prophecy: moslims keren zich af van de samenleving, omdat deze hen lijkt
te verstoten (Fuller, 2003: ibidem.).
Ook Kepel wijst erop dat moslims in West-Europa sinds 2001 worden
geconfronteerd met een wantrouwige staat en samenleving. Daarnaast leven
ze onder barre sociaaleconomische omstandigheden: Ze zijn nauwelijks
opgeleid, hebben geen werk en wonen samengepakt in slechte wijken.
Volgens Kepel vormen deze leefomstandigheden tezamen een pasklaar recept
voor het ontwikkelen van een radicaalislamitische identiteit.14
1.3 Leemte
1.3.1 Leemte in de sociale wetenschapVolgens het Ministerie van Justitie, de Nederlandse Veiligheidsdienst AIVD
en onderzoekers Frank Buijs, Froukje Demant, Atef Hamdy en Jean Tillie
hebben radicaliserende moslimjongeren in Nederland overwegend een
23
Marokkaanse achtergrond (Buijs et al, 2006: 20; AIVD, 2004a/b/c, 2007).
Het aandeel radicale Turken is zowel in Nederland als in de rest van Europa
tot nog toe gering.15
Dat is opvallend, omdat Turkse en Marokkaanse moslimjongeren in Nederland
een vergelijkbare migratiegeschiedenis en sociaaleconomische positie kennen.16
Bovendien delen zij dezelfde islamitische toewijding, praktijk en beleving.17
Sociale wetenschappers hebben hiervoor geen wetenschappelijke verklaring.
Een reden is dat onderzoek naar de opvattingen van moslims in West-
Europa en Nederland schaars is (Phalet et al, 2004a: 3). Onder meer, omdat
onderzoek onder allochtonen relatief moeilijk uit te voeren en daarom
kostbaar is.18
Een andere reden is, dat Nederlandse sociale wetenschappers geen
voedingsbodem vermoedden voor islamitisch radicalisme. Nico Landman
concludeerde in 1992 dat “radicalisering (...) in deze [Nederlandse] samen-
leving zeer onwaarschijnlijk [was]” vanwege de vrijheid van godsdienst”
(Landman, 1992: 180). Shadid en Van Koningsveld zeggen hetzelfde in
1997. Zij wijzen erop dat het democratisch leven in Nederland “pluralisme
bevordert, terwijl fundamentalisme bij de gratie van onderdrukking tot
bloei komt” (Shadid & Van Koningsveld, 1997: 40).
Eén van de weinige onderzoeken naar de opvattingen van moslims in
Nederland is de gelijknamige bundel Moslims in Nederland (2004). De
bundel is het resultaat van een samenwerkingsverband van het Sociaal en
Cultureel Planbureau (SCP), de Universiteit Utrecht en de Universiteit van
Amsterdam. In deze studie zijn de resultaten opgenomen van kleinschalige
onderzoeken (uitgevoerd tussen 1998 en 2002) naar de religieuze betrokkenheid
van Turken en Marokkanen19 in Nederland.
Na de extremistische moord op islamcriticus Theo van Gogh in 2004 komt het
islamisme in Nederland prominenter op de agenda. In mei 2006 publiceren
Frank J Buijs, Froukje Demant en Atef Hamdy de eerder genoemde studie
Strijders van Eigen Bodem. Hierin analyseren zij interviews met salafitische
en democratische moslimjongeren. In november 2006 presenteren Marieke
Slootman en Jean Tillie van het Instituut voor Migratie en Etnische Studies
(IMES) onder grote media-aandacht Processen van Radicalisering. Waarom sommige Amsterdamse moslims radicaal worden. De studie is het resultaat
van een onderzoek naar radicale opvattingen onder moslims in Amsterdam.
1.3.2 Marokkaanse oververtegenwoordiging taboe?Zoals gezegd neemt verklarend onderzoek naar de populariteit van het
islamitisch radicalisme in Nederland na de moord op Van Gogh toe. De
oververtegenwoordiging van Marokkaanse sympathisanten blijft echter
24
onderbelicht. Waarom? Nederlandse onderzoekers lijken liever geen aandacht
te besteden aan de oververtegenwoordiging van één etnische groep.20
Criminoloog en antropoloog Hans Werdmölder spreekt van een blinde
vlek, doordat sociale wetenschappers geen bijdrage willen leveren aan de
“stigmatisering van een kwetsbare minderheidsgroep” (Werdmölder, 2005: 61).
Het is begrijpelijk en prijzenswaardig dat sociale wetenschappers voor-
zichtig omspringen met de relatie tussen cultuur en sociaal onacceptabel
gedrag. Maar, het kan onwetenschappelijk zijn. Zoals Werdmölder zegt:
“Wetenschappers hebben de taak de plavuizen van de samenleving op te
lichten. Niet om ongewenste gegevens (...) te verhullen of weg te verklaren”
(Werdmölder, 2005: 61).
De AIVD geeft in het rapport Radicale dawa in verandering. De opkomst van islamitisch neoradicalisme in Nederland (2007) wel enkele verklaringen
voor de onder- en oververtegenwoordiging van respectievelijk Turkse en
Marokkaanse moslimjongeren. Turkse Nederlanders zijn volgens de AIVD
gewend aan een seculiere staat, Marokkaanse Nederlanders niet. Bovendien
voelen Turken in tegenstelling tot Marokkanen geen verwantschap met
het Arabische islamisme (AIVD, 2007: 37 en 41).
Wat betreft het eerste argument: het is maar de vraag in hoeverre de politieke
situatie in Turkije en Marokko van invloed is op de politieke voorkeur van
jonge, in Nederland geboren en getogen Turken en Marokkanen. Bovendien
kent Turkije met de huidige, regerende AK-partij, voortgekomen uit de
islamitische Welvaartspartij, al jaren een islamistisch gekleurde overheid.21
Wat betreft het tweede argument: islamisten stellen juist dat het Turkse
Ottomaanse Rijk de ultieme islamitische staat is geweest (Ayubi, 1990:
hoofdstuk 1). Het Arabische islamisme kent dus wel degelijk Turkse elementen.
Daarentegen heeft het Noord-Afrikaanse Marokko nooit deel uitgemaakt
van het glorieuze Ottomaanse Rijk. Bovendien heeft ruim 70% van de
Marokkanen in Nederland geen Arabische, maar een Berberse achtergrond
(Obdeijn en De Mas, 2001: 12). In Marokko voelen Berbers zich gediscrimineerd
ten opzichte van hun Arabische landgenoten.22 Dat het islamisme de Arabische
broederschap verheerlijkt, lijkt daarom eerder een reden voor Marokkaanse
jongeren om het gedachtegoed af te wijzen, dan om het te omarmen.
1.4 Voedingsbodem
1.4.1 VoedingsbodemUit de vorige paragrafen blijkt dat radicalisering een complex proces is met
historische, religieuze en politiek-maatschappelijke oorzaken. Politicoloog
Gabriel A. Almond, historicus R. Scott Appleby en historicus Emmanuel
Sivan erkennen deze verschillende facetten. In de jaren ‘80 hebben zij ruim
25
75 fundamentalistische23 netwerken wereldwijd onderzocht en zijn zij tot
de volgende conclusie gekomen. De interactie tussen 1) bepaalde structurele
leefomstandigheden van bevolkingsgroepen; 2) opvattingen van deze
bevolkingsgroepen; en 3) de invloed van de radicale elite, kan resulteren in een
voedingsbodem voor religieus radicalisme (Almond et al., 2003: 116-135).
Structurele factoren als staatsstructuur en etnische samenstelling
beïnvloeden bijvoorbeeld het denken en handelen van de bevolking: een
overheid die een bepaalde etnische groep voortrekt, creëert onvrede onder
de overige etnische groepen. Deze groepen zijn ontvankelijk voor de boodschap
van radicale religieuze leiders, waardoor een fundamentalistische beweging
kan ontstaan.
De creativiteit en competenties van de radicale elite zijn volgens Almond
et al. doorslaggevend voor het ontstaan van een radicaal-religieuze beweging.
De leiders hebben echter alleen succes bij een bevolking als sprake is
van bepaalde structurele leefomstandigheden. Deze omstandigheden
creëren de vruchtbare grond waarin de fundamentalistische boodschap
kan wortelen.
Almond et al. noemen verschillende structurele factoren, die van
invloed zijn op het ontstaan van een dergelijke voedingsbodem. Ik beperk
mij in deze scriptie tot de volgende drie: de religieuze context; het type
overheidsbeleid; en economische trends. Met behulp van de Nederlandse
situatie licht ik deze hieronder kort toe.
1.4.2 Religieuze contextDe meeste radicale afscheidingen ontstaan volgens Almond et al. als de
organisatie van een religieuze stroming zich beperkt rondom individuele
gemeenschappen of gebedshuizen. Er ontbreekt dan een strakke, verticale
hiërarchie en er zijn geen vaste geloofsregels (Almond et al., 2003: 122).
Individuen kunnen zo makkelijker een eigen gebedshuis beginnen of de
koers van een bestaande kapen. Consequenties zijn er niet of nauwelijks,
zoals een overkoepelende organisatie die de geldkraan dichtdraait.
Colin Mellis, adviseur voor de preventie van radicalisering bij de gemeente
Amsterdam, herkent dit. Volgens hem zijn een aantal moskeeën in de
hoofdstad salafitisch gekleurd geraakt, omdat salafitische moslims hier het
bestuur overnemen24.
1.4.3 OverheidsbeleidEen overheid, die het religieuze karakter van bepaalde bevolkingsgroepen
negeert of hieraan juist veel aandacht besteedt, wekt volgens Almond et al.
wantrouwen op. Etnische minderheden kunnen zich gediscrimineerd voelen
en dat maakt hen kwetsbaar voor radicalisering (Almond et al., 2003: 129).
26
Almond et al. en Buijs bedoelen in deze context autocratische staats-
structuren, niet democratieën (Almond et al., 2003: 129-130; Buijs, 2002:
89). Toch kan ook een democratische overheid eenzijdige besluiten opleggen
en allesoverheersend zijn. Graham Fuller stelt in zijn boek The Future of Political Islam dat de (radicale) moslimidentiteit sterker op de voorgrond
treedt, naarmate staten worden ervaren als “gevangenissen voor ongelukkige
[moslim]minderheden” (Fuller, 2003: 72). Kunnen moslims in westerse
democratieën zichzelf zien als gevangenen van een niet-islamitische
overheid? Misschien wel. Wanneer moslimgemeenschappen niet deelnemen
aan de politiek, bijvoorbeeld door te stemmen, oefenen ze ook geen invloed
uit op het overheidsbeleid. Wanneer ze dit overheidsbeleid als nadelig of
krenkend ervaren, kunnen moslims zich machteloos voelen en zichzelf als
slachtoffers zien van een allesoverheersende overheid. Zelfs al functioneert
deze overheid volgens democratische rechtsregels.
In Nederland staan migranten en de islam prominent op de politieke agenda,
mede dankzij de Partij voor de Vrijheid (PVV). Deze partij pleit onder meer
voor een burqaverbod en heeft grote kritiek op de koran.25 Het resultaat is
dat Nederlandse moslimjongeren zichzelf zien als “bedreigde tweederangs-
burgers”, zeggen Buijs et al. (Buijs et al., 2006: 214).
1.4.4 Economische trendsEen economische recessie, structurele werkloosheid of een onrechtvaardige
verdeling van de welvaart kunnen radicale opvattingen genereren. Met
name structurele werkloosheid creëert een “poel van potentiële rekruten”,
zeggen Almond et al. (Almond et al., 2003: 33) Volgen de auteurs werven
radicale bewegingen daarom vooral onder laaggeschoolden en in de armere
wijken van grote steden (Almond, 2003: 33, 130).
In Nederland zijn veel radicaliserende moslimjongeren juist hoger opgeleid
(Buijs et al., 2006: p. 203). Toch lijken ook zij een zwakke positie op de
arbeidsmarkt te hebben. Volgens onderwijssocioloog Jaap Dronkers werken
allochtone jongens vaker onder hun niveau en maken zij minder (snel)
promotie dan hun autochtone collega’s.26
Met bovengenoemde factoren zijn de belangrijkste dimensies gedekt,
namelijk religie, politiek en economie.27 Het gros van het Nederlandse
sociaalwetenschappelijke onderzoek naar islamitische migrantengroepen
gaat over deze drie dimensies en dat sterkt mij in mijn uitgangspunt.
1.4.5 SlotopmerkingEen nadeel van de hierboven beschreven voedingsbodemtheorie van
Almond et al. is dat zij deze in de jaren ’80 hebben ontwikkeld op basis
27
van fundamentalistische bewegingen, die zijn ontstaan in hun natuurlijke
habitat: radicaalchristelijke netwerken in de christelijke Verenigde Staten,
radicaalislamitische netwerken in het islamitische Midden-Oosten, etc. Aan
fundamentalistische bewegingen in een niet-natuurlijke religieuze omgeving
is, voor zover ik kan beoordelen, indertijd onderbelicht gebleven.
Deze scriptie toetst in de volgende hoofdstukken of de voedingsbodemtheorie
van Almond et al. ook de opkomst van het islamitisch radicalisme in het
van oudsher christelijke Nederland kan verklaren.
1.5 Samengevat
Onderzoekers Almond, Scott Appleby en Sivan stellen vast dat bepaalde
structurele omstandigheden een voedingsbodem creëren voor religieus
radicalisme. Ondanks dat Nederlandse Marokkanen en Nederlandse Turken
even gevoelig lijken te zijn voor het radicaalislamitische gedachtegoed,
radicaliseren Marokkaanse moslimjongeren wel en Turkse moslimjongeren
niet of nauwelijks. Hoe kan dat?
Vermoedelijk verschillen de structurele leefomstandigheden van Nederlandse
Marokkanen en Nederlandse Turken van elkaar. Wellicht is bij de eerste groep wel
sprake van een voedingsbodem voor islamitisch radicalisme en bij de tweede niet.
Om dit te onderzoeken vergelijk ik in deel II van deze scriptie de structurele
leefomstandigheden van de Marokkaanse en Turkse gemeenschap in
Nederland met elkaar. Dat doe ik aan de hand van drie hypothesen op het
gebied van religie, politiek en economie. f
28
1 Vrij vertaald, Ayubi,1990: 4.
2 De wetenschap van de islam. Bron: Van Dale Woordenboek Hedendaags Nederlands.
3 Het salafisme is een strenge islamitische leer, die totale onderwerping aan God voorschrijft. Salaf betekent voorvader en verwijst naar de periode waarin de profeet Mohammed, zijn volgelingen en zijn onmiddellijke opvolgers leefden. De moslimwereld beleefde toen een politieke, economische, militaire en culturele bloeiperiode. Salafi’s geloven dat God met deze glorieuze era de eerste moslims beloonde voor hun ‘zuivere’ islambeleving. Zij pleiten daarom voor letterlijke naleving van de islamitische richtlijnen, die in deze tijd zijn opgeschreven (Buijs et al., 2006: 15; Fuller, 2003: 38, 48).
4 Voor meer informatie over het wahhabisme en haar invloed in Nederland. zie het AIVD rapport Saoedische invloeden in Nederland (2004).
5 ‘Waar’ wordt (in deze context) beschouwd als subjectief begrip. Daarom is dit woord tussen aanhalingstekens gezet.
6 Politicologen Frank Buijs, Atef Hamdy en Froukje Demant van de Universiteit van Amsterdam interviewden voor hun studie Strijders van Eigen Bodem ruim twintig radicaalislamitische jongeren. Deze subparagraaf is gebaseerd op hun bevindingen. Bron: Buijs et al., 2006: 59-86 en 129-133.
7 AIVD, 2007: 29.
8 In 2006 stellen politicologen Jean Tillie en Marieke Slootman vast dat ruim 24% van de moslims in Amsterdam een ‘orthodox religieuze overtuiging’ heeft en de islam als ‘politiek strijdpunt’ beschouwt . Dit zijn kenmerken die gevoelig maken voor radicalisering. Bron: Tillie en Slootman, 2006: 24, tabel 11.
9 Volgens de AIVD worden in 2007 op dertig locaties lezingen gegeven door ongeveer 25 predikers, waarvan er tien in opleiding zijn. Een lezing wordt bijgewoond door ongeveer 100 jonge Marokkanen. Bron: AIVD, 2007: 29, 39.
10 De overige groep radicale moslims bestaat uit autochtone bekeerlingen en recent gemigreerde moslims. Bron: Buijs et al., 2006: 20; AIVD, 2007: 33; Tweede Kamerstuk 27925, 2003-2004: 3.
11 Jansen, de Volkskrant, 19-09-2006.
12 Jansen, het al.gemeen Dagblad, 04-11-04.
13 Lazaroff en Horovitz, The Jerusalem Post, 01-02-2007.
14 Kepel, NRC Handelsblad, 27-08-05.
15 In 2005 constateert de Deense onderzoeker Michael Taarnby “that there is an absence of any significant component of Turks in the [islamist] (...) networks, despite the millions of Turks residing in Europe” (Taarnby, 2005: 31). In de samenvatting van het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) van 13/10/06, uit de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (Nctb) wel zorg over de “groeiende radicalisering onder Turkse jongeren”, die eerder beperkt was (DTN, 2006: 4). Een jaar later (in 2007) schrijft de AIVD dat radicaliserende jongeren nog steeds overwegend Marokkaans zijn en dat Turkse jongeren veel minder vatbaar lijken te zijn voor het salafitische gedachtegoed (AIVD, 2007: 38, 85).
16 In hoofdstuk 2, 3 en 4 wordt de migratiegeschiedenis en sociaaleconomische positie van Turken en Marokkanen in Nederland toegelicht.
17 Voor respectievelijk 97% van de 2e generatie Marokkanen en 87% van de 2e generatie Turken is de islam belangrijk voor persoonlijke zingeving (Phalet et al., 2004c: 25). Drie op de tien 2e generatie Marokkanen en Turken bezoekt wekelijks de moskee (Phalet et al., 2004c: 94). Deze bevindingen worden bevestigd in de studie Van Allah tot Prada (2006) van het Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling Forum. Onderzoekers Nabben et al. concluderen in deze studie dat Turkse en Marokkaanse jongeren dezelfde religieuze beleving hebben (Nabben et al, 2006: 87).
29
18 Moeizaam en kostbaar vanwege onder meer de taalbarrière en de toegankelijkheid van allochtone moslimgemeenschappen in Nederland (Vollebergh, W., 2002: 3, 4).
19 Ongeveer 98% van de onderzochte Turken en 99% van de onderzochte Marokkanen in Nederland ziet zichzelf in 1999 als moslim (Phalet et al, 2004b: 24). Deze overweldigende religieuze zelftoewijzing is voor de onderzoekers en voor mij een rechtvaardiging om de Turkse en Marokkaans gemeenschap in Nederland te beschouwen als moslimgemeenschap. Vandaar dat de term ‘moslimgemeenschap’ in deze scriptie wordt gebruikt als synoniem van de etnische Turkse en Marokkaanse gemeenschap in Nederland. Een kanttekening is op zijn plaats: het betreft hier gegevens van een survey uit 1999. Het is mogelijk dat de religieuze zelftoewijzing van Turkse en Marokkaanse Nederlanders ten tijde van de publicatie van deze scriptie is afgenomen.
20 Voor meer informatie, zie hoofdstuk 3 van Marokkaanse jeugddelinquenten en het ITB-CRIEM programma, de afstudeerscriptie van Elisabeth Marike Bachrach (2005, Universiteit van Amsterdam). 21 Kepel, 2004: hoofdstuk 15; Santing,21-04-1999, NRC Handelsblad http://www.nrc.nl/redactie/W2/Lab/Turkije/pamuk.html (geraadpleegd op 06-04-08).
22 Het sociaaleconomische leven in Marokko richt zich vooral op Arabisch sprekenden, een taal die de meeste Berbers niet machtig zijn. Daardoor maken ze onder andere minder kans op werk.(Botje, 2001: 19; Hart, 2000: 7).
23 De auteurs definiëren fundamentalisme als een “onderscheidend patroon van religieus verzet waarbij zelfbenoemde ‘ware’ gelovigen proberen de erosie van religieuze identiteit tegen te gaan en alternatieven creëren voor seculiere instituties en gedragingen” (Almond et al, 2003: 17).
24 Bron: interview met Colin Mellis.
25 http://www.groepwilders.nl/.
26 Van Buuren, 18/11/04, Observant.
27 Uitgezonderd de sociologie en psychologie. Ik ben ervan overtuigd dat gezinssituatie, opvoeding en psychologische kenmerken eveneens een belangrijke rol spelen bij de vraag waarom een aantal moslimjongeren in Nederland radicaliseert. Deze elementen vallen helaas buiten het politiek-maatschappelijke karakter van deze scriptie. Daarom heb ik hier geen aandacht aan besteed. Voor meer informatie over de invloed van sociologische en psychologische kenmerken, verwijs ik de lezer naar Buijs et al., 2006: hoofdstuk 8; en Pels, 2003 en 1998.
30
Deel II Empirie
31
Hoofdstuk 2 In de moskee
32
an theorie naar praktijk: Deel II van deze scriptie beschrijft in drie hoofdstukken de religieuze, politieke en economische leefwereld van de Marokkaanse en Turkse moslimgemeenschap in Nederland. Het volgende staat centraal: Kennen de
Marokkaanse en Turkse gemeenschap structurele leefomstandigheden, die een voedingsbodem kunnen creëren voor islamitisch radicalisme? Zo ja, komen deze verschillen overeen met de voedingsbodemtheorie van Almond et al.? Ieder hoofdstuk vertrekt vanuit een hypothese, gebaseerd op de theorie van Almond et al.
In hoofdstuk 2 staat de religieuze organisatie centraal. Deze is bestudeerd aan de hand van de volgende hypothese: De Marokkaanse gemeenschap is relatief los en de Turkse gemeenschap is relatief hecht georganiseerd. Paragraaf 1 licht deze hypothese toe, paragraaf 2 geeft de lezer relevante informatie over de migratieachtergrond. De derde en vierde paragraaf beschrijven de religieuze organisatie van respectievelijk de Marokkaanse en de Turkse moslimgemeenschap in Nederland. Op basis van deze beschrijving wordt in de slotparagraaf geconcludeerd of de hypothese al dan niet is bevestigd.
V
f
33
2.1 Inleiding
2.1.1 Hypothese en toelichtingReligieus radicalisme komt vaak voor bij stromingen, die losjes zijn
georganiseerd rondom individuele geloofsgemeenschappen (Almond et
al., 2003: 122 en Buijs, 2002: 88). Ten eerste kunnen radicalen in een
autonome kerk of moskee makkelijker de religieuze koers beïnvloeden,
dan wanneer deze deel uitmaakt van een religieuze federatie. Ten tweede
is een radicale breuk minder ingrijpend, omdat er geen consequenties zijn:
Er is geen overkoepelende autoriteit, die de geldkraan dichtdraait of die de
enige weg naar de hemel pretendeert te kennen (Almond et al., 2003: 123).
Politicoloog Frank J. Buijs meent dat de islam in Nederland “geen kerkelijke
structuren kent” en dat dit (mede) de opkomst van het islamitisch radicalisme
verklaart (Buijs, 2002: 88). “De” islam bestaat echter niet. Eenheid in de
wijze waarop zij is georganiseerd daarom evenmin.
De salafitische beweging in Nederland trekt met name Marokkaanse
moslimjongeren aan. Turkse moslimjongeren radicaliseren niet of nauwelijks.
Overeenkomstig bovenstaande theorie van Almond et al. vermoed
ik dat de Marokkaanse variant (of varianten) van de islam in Nederland
losser is georganiseerd dan de Turkse variant (of varianten) van de
islam. Daarom toets ik in dit hoofdstuk de volgende hypothese:
In Nederland is de Marokkaanse islamitische geloofsgemeenschap relatief los en de Turkse islamitische geloofsgemeenschap relatief hecht georganiseerd.
2.1.2 MethodiekVoor dit hoofdstuk maak ik primair gebruik van de volgende studies:
Van mat tot minaret: de institutionalisering van de islam in Nederland van
theoloog Nico Landman (1992); en De islam in beweging. Turkse jongeren en Islamitische Organisaties van antropoloog Thijl Sunier (1996).
Voor recente data heb ik geraadpleegd: Turkse Islam: perspectieven op organisatievorming en leiderschap in Nederland van Kadir Canatan (2001);
People from the Middle East in the Netherlands van Hans van Amersfoort
en Jeroen Doomernik (2003); en de SCP-deelstudie Moslim in Nederland. Islamitische Organisaties van Anja van Heelsum, Meindert Fennema en
Jean Tillie (2004).
2.2 Migratiecontext
De eerste Turkse en Marokkaanse moslims in Nederland zijn jonge mannen, die in
de jaren ‘60 als gastarbeider naar Nederland vertrekken. De meeste van hen zijn
ongeschoold en komen van het traditionele platteland (Lindo et al., 1997: 58).
34
In Turkije zijn religie en politiek gescheiden in een seculier staatsmodel,
zorgvuldig bewaakt door het kemalistische leger (Canatan, 2001: hoofdstuk 2).
In Marokko vallen deze twee domeinen samen, omdat de Marokkaanse
koning tevens de hoogste religieuze gezagsdrager is (Landman, 1992:
p. 51). In beide landen bepaalt de overheid echter de religieuze praktijk en
zijn oppositiestromingen verboden (Lindo et al., 1997: 27).
Noch Turken, noch Marokkanen hebben hierdoor veel ervaring opgedaan
met organisatievormen als vakbonden of politieke partijen. Bovendien
ontbreekt het hen aan kennis van de Nederlandse taal en wetgeving. Daarom
bloeit de islamitische organisatie pas op in de jaren ’701, met de komst
van gezinnen. Dan groeit de behoefte aan betere religieuze accommodatie,
zodat kinderen bijvoorbeeld koranonderwijs kunnen volgen.
Wat begint met enkele moskeeën zal in enkele decennia uitgroeien tot een
geïnstitutionaliseerde Marokkaanse en Turkse infrastructuur met ruim 500
islamitische organisaties (Van Heelsum et al., 2004a: 3).
2.3 Islamitische organisatie Marokkaanse gemeenschap
De Marokkaanse moslimgemeenschap in Nederland kent in 2004 minimaal
171 islamitische organisaties en 92 moskeeën2 (Van Heelsum et al., 2004a: 3).
Er is sprake van een losse verdeling tussen gebedshuizen, die zijn aangesloten
bij de Unie van Marokkaanse Moslim Organisaties Nederland (UMMON)
en autonome moskeeën. De ideologie van autonome moskeeën varieert
van gematigd soennietisch tot islamistisch. Linkse oppositiegroeperingen
als het Komité Marokkaanse Arbeiders in Nederland (KMAN) hebben
geprobeerd deze moskeeën te verenigen, maar zijn daarin niet geslaagd
(Landman, 1992: 172, 173).
2.3.1 UMMON2.3.1.1 Ideologie | De Unie van Marokkaanse Moslim Organisaties Nederland
(UMMON) is gelieerd aan de Marokkaanse overheid3 (Ter Wal, 2005: 30).
Sinds 1982 vertegenwoordigt deze vereniging in Nederland de officiële
islam, waarbij het standpunt van het Marokkaanse vorstenhuis de norm is.
De ruim tachtig aangesloten moskeeën varen echter niet alle dezelfde
ideologische koers. Er bestaat grote diversiteit in de mate van konings-
gezindheid en iedere moskeeorganisatie bepaalt haar eigen religieuze
beleid. Ter illustratie, de UMMON is er niet in geslaagd een consensus
te creëren over de data van islamitische feestdagen.4 Een aantal moskeeën
houdt zich aan de Marokkaanse kalender. Andere richten zich naar
islamitische landen in het Midden-Oosten (Landman, 1992: 164).
35
2.3.1.2 Organisatiestructuur | De UMMON moet de controle houden over
de islambeleving van de Marokkaanse diaspora, maar slaagt daarin niet.
De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) beschrijft de
UMMON als een “nogal vaag verband van groeperingen”, die hun eigen
beleid willen bepalen (Waardenburg, 2001: 25). Zo rekruteren ze imams5
op hun eigen manier, ondanks door de UMMON vastgestelde standaardpro-
cedures. Bovendien heeft de federatie moeite de achterban te mobiliseren:
Van de moskeeorganisaties die jaarlijks contributie betalen, bezoekt eind
jaren ’80 niet meer dan 60% de algemene raadsvergaderingen (Landman,
1992: 165).
Op lokaal niveau hebben moskeebesturen volgens theoloog Nico Landman
eveneens “grote moeite om effectief te opereren” (Landman, 1992: 70).
Dat komt doordat een formele organisatiestructuur vaak ontbreekt of
uitsluitend op papier bestaat.6 Hoewel sommige Marokkaanse moskeeën
hierdoor prima functioneren, meent Landman dat dit gebrek de besluit-
vorming bemoeilijkt. Ten eerste vinden activiteiten of het aanstellen van
een imam plaats volgens ongeschreven regels en met bemoeienis van de
hele gemeenschap (Landman, 1992: 158). Ten tweede worden voortdurend
besluiten teruggedraaid. Zelfs als op grond hiervan al is onderhandeld met
Nederlandse instanties (Landman, 1992: 70). Tot slot maakt een gebrek
aan vastgestelde regels en richtlijnen het beheer van een moskee fraude-
gevoelig. Financieel wanbestuur of geruchten hierover, zijn “een plaag”
voor Marokkaanse moskeeorganisaties, zegt Landman (Landman, 1992: 70).
2.3.1.3 Jongeren | In Marokkaanse moskeeën maakt de eerste generatie de
dienst uit (Landman, 1992: 70; Tweede Kamerstuk 28689, 2004: 492). Dit
heeft gevolgen voor het aanbod van niet-religieuze activiteiten: Ten eerste,
hoe ouder de bestuursleden, hoe minder sociaal-culturele activiteiten er
in een moskee worden georganiseerd. Voor een belangrijk deel komt dit doordat
het bestuur vindt dat zaken als tafeltennis en een voetbaltoernooi niet thuis
horen in een moskeeorganisatie (Tweede Kamerstuk, 28689, 2004: p. 492).
Een tweede gevolg is de generatiekloof tussen jongeren en de imam: De
religieuze voorganger is vaak een stuk ouder en spreekt over het algemeen
enkel Arabisch. Martijn de Koning en Edien Bartels stellen in hun artikel
Voor Allah en Mijzelf. Jonge Marokkanen op zoek naar de ‘echte’ Islam (2005) dat de meeste Marokkaanse imams daarom geen flauw benul hebben
van de wereld waarin moslimjongeren leven. Het gevolg is dat jongeren
zich buiten de moskeeorganisaties om verenigen of hun heil zoeken op
islamitische websites (De Koning en Bartels, 2005).
2.3.2 Vrije moskeeën: islamistenDe “vrije moskee” is een term van het Komité Marokkaanse Arbeiders in
36
Nederland (KMAN). Deze linkse oppositiegroepering probeert in de jaren
‘80 tevergeefs islamitische verenigingen te verenigen, die niet aangesloten
zijn bij de UMMON. Volgens Landman mislukken deze pogingen doordat
de UMMON de islam als strategisch wapen inzet in de strijd tegen de
Marokkaanse overheid (Landman, 1991: 172, 173). Moskeebestuurders
ontwikkelen een “afkeer tegen de nadrukkelijke politieke stellingname”
van de KMAN, aldus de theoloog (Landman, 1991: 173).
Een aantal van deze vrije moskeeën heeft een radicaalislamitisch karakter.
Deze subparagraaf beschrijft de organisatie van één van hen: de Tawhid
Moskee in Amersfoort.
2.3.2.1 Ideologie | In 1986 scheidt een groep jongeren zich af van de
officiële, bij de UMMON aangesloten Marokkaanse moskee in Amersfoort
om de Tawhidmoskee op te richten. Een belangrijke reden voor de breuk
is, dat de eerste moskee geen kritiek toestaat op het autocratische regime
van het koningshuis in Marokko. Het bestuur van de Tawhid is eveneens
kritisch over de Marokkaanse “gewoonte-islam”, die doordrenkt is van
niet-religieuze gebruiken. Conform het salafitische gedachtegoed stelt
het bestuur een statuut op, waarin strikte navolging van de islamitische
geschriften centraal staat (Landman, 1992: 176, 177).
De Tawhidmoskee wil met name jonge moslims beschermen tegen het
“verval en [de] verwerpelijke vernieuwing” in de “ongelovige [Nederlandse]
maatschappij”. Ook richt het bestuur zich op de bekering van “dwalende”
geloofsgenoten (Landman, 1992: 176).
2.3.2.2 Organisatiestructuur | De Tawhidmoskee functioneert autonoom,
maar staat in contact met gelijkgezinde moskeeën (Landman, 1992: 175).
Hoewel deze islamistische moskeeën voornamelijk een Marokkaanse achterban
hebben, worden ze vaak gefinancierd en bestuurd door niet-Marokkanen
(Van Heelsum et al., 2004a: 15; Landman, 1992: 183). De AIVD spreekt
van “islamistische filialen”, die worden gerund door met name Saoedische
niet-gouvernementele organisaties (AIVD, 2004d: 3, 4).
2.3.2.3 Jongeren | In tegenstelling tot de moskeeën van de UMMON
richten islamisten zich specifiek op jongeren. Het gebrek aan activiteiten
voor jongeren bij de oude moskee in Amersfoort is een belangrijke reden
geweest voor de oprichting van de bovengenoemde Tawhid Moskee. De
Tawhid biedt recreatieve activiteiten, variërend van tafeltennis en -voetbal tot
computercursussen. Ook besteedt de moskee aandacht aan maatschappelijke
problemen als werkloosheid (Landman, 177).
37
2.4 Islamitische organisatie Turkse gemeenschap
De Turkse islamitische gemeenschap in Nederland kent 356 islamitische
organisaties en 205 moskeeën. De meeste zijn statutair verbonden aan
de drie grootste ideologische bewegingen: de conservatief-mystieke
Süleymancilar; de Turks-nationalistische Diyanet; en de islamistische Milli
Görüs. Europese koepelorganisaties bewaken het ideologisch gehalte van
de aangesloten stichtingen en verenigingen (Sunier, 1996: 40).
2.4.1 Süleymancilar2.4.1.1 Ideologie | De Turkse Süleymanci’s zijn het eerst actief in Europa.
In Nederland beheren ze 20 moskeeën en 30 religieuze organisaties
(Van Heelsum et al., 2004a: 11).
Er is weinig bekend over deze naar binnen gekeerde beweging
(Sunier, 1996: 52). Wel is duidelijk dat de Süleymanci’s conservatief zijn:
Ze stimuleren het dragen van hoofddoekjes en pleiten voor gescheiden
gymnastiekles voor jongens en meisjes (Van Heelsum, 2004b: 27).
De Süleymanci’s richten zich primair op godsdienstonderwijs en hebben
geen politieke aspiraties. Ze willen moslimjongeren in Nederland helpen
een sterke islamitische identiteit te ontwikkelen om ze zo te beschermen
tegen ‘slechte’ zaken als drank en drugs (Sunier, 1996: 103). Hun
koranonderricht geniet grote faam. Zelfs ouders die bij een andere Turkse
stroming horen, laten hun kinderen regelmatig bij de Süleymanci’s les
volgen (Sunier, 1996: 78).
Religieuze bijeenkomsten zijn gericht op de heilzame invloed van de
overleden oprichter Süleyman Hilmi Tunahan (Sunier, 1996: 52, 53). Dat
geeft de beweging een mystiek karakter.
2.4.1.2 Organisatiestructuur | Het zwaartepunt van de organisatie ligt bij
het Islamische Kulturzentrum (IKZ) in West-Duitsland. Vanuit dit centrale
orgaan ontwikkelden de Süleymanci’s in de jaren ’70 een netwerk van
koranscholen annex gebedsruimtes door heel West-Europa. In 1972 vestigt
de Nederlandse tak, de Stichting Islamitisch Centrum Nederland (SICN)
zich in een hoofdkantoor in Utrecht (Canatan, 2001: 86).
De Süleymancilarbeweging kent een sterk hiërarchisch bestuur met verticale
gezagsverhoudingen (Landman, 1992: 72). Aangesloten stichtingen zijn
juridisch ondergeschikt aan het hoofdkantoor in Utrecht. Hier worden
lokale bestuursleden benoemd en ontslagen (Canatan, 2001: p. 88, Sunier,
1996: p. 103).
Wereldlijk en geestelijk bestuur zijn niet gescheiden in deze Turkse stroming.
De landelijke voorzitter van de SICN is tevens hoofdimam. Ook bij lokale
moskeeorganisaties treden bestuursleden op als voorganger (Sunier, 1996: 103).
38
2.4.1.3 Jongeren | Jongeren zijn de belangrijkste doelgroep van de
Süleymancilar, omdat religieus onderwijs de primaire activiteit is. Kinderen
bouwen vanaf een jaar of 7 een band op met de organisatie en de imam geniet
dan ook veel gezag bij jongeren. (Sunier, 1996: 100). Zo roemen jongeren
in de Merkez moskee in Rotterdam het laagdrempelige karakter van dit
gebedshuis en de hechte band die ze hebben met de imam. Volgens hen is er
altijd ruimte om over persoonlijke problemen te praten. Daardoor brengen de
jongeren veel vrije tijd door in de moskee, ondanks dat hier weinig recreatieve
activiteiten zijn. Hoewel jongeren bestuurlijke taken krijgen, maken
ouderen vooralsnog de dienst uit in de Merkez moskee.7
2.4.2 Diyanet2.4.2.1 Ideologie | De Diyanet is de grootste Turkse islamitische beweging
in Nederland: ruim 75% van de Turkse religieuze organisaties in Nederland
zijn hierbij aangesloten. Ter illustratie, als in een stad één Turkse moskee
staat, is dat meestal een Diyanetmoskee (Van Heelsum et al., 2004a: 8).
De Diyanetstroming in West-Europa staat onder controle van het
gelijknamige ministerie van Godsdienstzaken in Turkije. Haar missie is te
voorzien in de religieuze behoeften van de Turkse diaspora. Tegelijkertijd
dient de beweging “extremistische” tendensen tegen te gaan, waarmee de
aanhang van de niet-officiële Turkse islam wordt bedoeld (Canatan, 2001: 90).
De Diyanet propageert de Turks-islamitische Synthese, een gematigde
soennitische islam die religie en politiek strikt gescheiden houdt. De synthese
verheerlijkt de Turkse nationaliteit: een goed moslim heeft ook liefde voor
zijn Turkse vaderland. Andere islamvisies, inclusief de Arabische, worden
als “achterlijk” beschouwd (Canatan, 1990: 90).
2.4.2.2 Organisatiestructuur | De Diyanet kent net als de Süleymancilar
een hiërarchisch bestuur met verticale gezagsverhoudingen (Landman,
1992: 72). De ruim 140 aangesloten verenigingen staan onder leiding
van twee landelijke koepelorganisaties: de Stichting Turks-islamitische
Culturele Federatie (TICF), opgericht in 1979 en de Islamitische Stichting
Nederland (ISN)8, opgericht in 1982.
De TICF houdt zich vooral bezig met sociaal-culturele en maatschappelijke
taken. Daarbij staan concrete zaken als taalproblemen centraal. Het bestuur
bestaat uit Turkse migranten, afgevaardigden van aangesloten verenigingen.
De ISN is betrokken bij de benoeming van bestuursleden van lokale
moskeeorganisaties; bouwt, koopt en beheert moskeeën; is verantwoordelijk
voor de aanstelling en betaling van Turkse imams; en regelt de verspreiding
van religieuze literatuur (Canatan, 2001: 89: Van Heelsum et al., 2004a: 58).
Het bestuur bestaat uit medewerkers van de Turkse ambassade (Canatan,
2001: 89). Met de oprichting van de ISN is de Turkse overheid er
39
geleidelijk in geslaagd invloed uit te oefenen op de religieuze beleving
van de Turkse diaspora.
Geestelijke taken en bestuur zijn zowel bij de TICF als de ISN
strikt gescheiden, geheel in overeenstemming met het seculiere
Turks-Nationalistische ideaal (Sunier, 1996: 67).
2.4.2.3 Jongeren | De Turkse overheid heeft lange tijd jongeren als
doelgroep verwaarloosd en richt zich vooral op het bouwen van moskeeën.
Het bestuur van deze moskeeën bestaat net als bij de Marokkaanse UMMON
moskeeën uit mannen van de eerste generatie. Daardoor wordt weinig voor
jongeren georganiseerd.9 Antropoloog Thijl Sunier beschrijft de situatie van
een jongerenvereniging in de Kocatepemoskee in Rotterdam, begin jaren ’90.
De vereniging is verbonden aan de moskee, maar heeft haar eigen bestuur
en statuten (Sunier, 1996: 90). Bij wijze van experiment krijgt zij een
recreatieruimte toegewezen. Gezelligheid is hier prioriteit: Er staat een tv
en een tafeltennistafel. Ook doet de ruimte dienst als theehuis en worden
er voorlichtingsbijeenkomsten gehouden, onder andere over seksueel
overdraagbare aandoeningen (Sunier, 1996: 92).
Het jongerencentrum is een daverend succes: ’s avonds staat het “stampvol”
met jongens tussen de 15 en 22 jaar.10 De niet-religieuze activiteiten zijn
het moskeebestuur echter een doorn in het oog en de recreatieruimte wordt
gesloten. In een reactie stapt het jongerenbestuur collectief op en het project
gaat uit “als een nachtkaars” (Sunier, 1996: 91).
2.4.3 Milli Görüs2.4.3.1 Ideologie | Milli Görüs (Nationale Visie), de grootste Turkse
oppositiestroming in Nederland, kent volgens Van Heelsum et al. ongeveer
45 moskeeën en een “groeiend aantal” actieve jongerenverenigingen (Van
Heelsum et al., 2004a: 9). Het karaker is niet-nationalistisch, waardoor ook
veel Koerden zich bij de beweging hebben aangesloten (Sunier, 1996: 69).
Milli Görüs is een islamistische beweging. Voorlopers van de AK-Partij,
de politieke arm van Milli Görüs, hebben geprobeerd het vaderland te
islamiseren (Sunier, 1996: 55). Tegenwoordig volgt de AK-partij een mildere
politieke koers. Wellicht is deze mede daardoor de grootste regerende partij
in Turkije geworden.
Auteurs betichten Milli Görüs ervan in Nederland “twee gezichten” te
hebben (Van Heelsum et al., 2004a: 9). In Noord-Nederland zou de
beweging democratisch en tolerant zijn. Het zuiden volgt de koers van het
hoofdkantoor in Duitsland: een “intolerante en antiwesterse islamistische
variant” (Den Exter in Van Heelsum et al., 2004a: 9).
Ook Van Amersfoort en Doomernik beschouwen de zuidelijke tak als
40
conservatief. Dat betekent volgens de auteurs niet, dat de zuidelijke Milli
Görüsleden islamisering van de Nederlandse samenleving verlangen. Hiervoor
richten zij zich te veel op Turkije (Van Amersfoort en Doomernik, 2003: 185).
2.4.3.2 Organisatiestructuur | Milli Görüs kent net als de twee eerder-
genoemde Turkse bewegingen een internationaal hiërarchisch bestuur
met verticale gezagsverhoudingen (Landman, 1992: 72). De Duitse
koepelorganisatie AMGT (Organisatie van de Nationale Visie in Europa) is
officieel sinds 1985 actief in Europa vanuit het West-Duitse Keulen.11 Zij
houdt intensief contact met de Nederlandse Islamitische Federatie (NIF) in
Utrecht én de twee grote regionale stichtingen (Sunier, 1996: 111).
In mei 2006 beslecht het Europese hoofdkwartier een conflict met het
liberale bestuur van Noord-Nederland door het voltallige bestuur in
Amsterdam te vervangen door een conservatieve club. Ex-directeur Haci
Karacaer beschrijft de kern van het conflict als volgt: “Amsterdam wilde
tot de (...) Nederlandse samenleving horen. [Keulen] blijft Turkije als
kompas zien”. Volgens ex-vice-voorzitter Üzeyir Kabaktepe houdt het
Europese bestuur met succes de spirituele leiding over haar Turkse achterban,
waardoor deze niet tegen de wil van het bestuur durft in te gaan. Kabaktepe:
“Keulen volgen is het paradijs binnengaan” (Hoekman, 24/05/06,
Reformatorisch Dagblad).
2.4.3.3 Jongeren | Milli Görüs richt zich vooral op jongeren, die daarom
zowel in lokaal als landelijk bestuur steeds meer de dienst uitmaken
(Sunier, 1996: 112; Canatan, 2001: 132). Het jonge karakter geeft de
beweging drie opvallende kenmerken: Ten eerste wil Milli Görüs jongeren
“binnenboord houden” (Sunier, 1996: 80). Moskeeën zijn minder sterk
gericht op strenge ideologische beïnvloeding en bieden veel niet-religieuze
activiteiten aan zoals sport en huiswerk-begeleiding. Ook helpen zij moslim-
jongeren bij het vinden van werk (Lindo et al., 1997: 39, 40). Hierdoor trekt
Milli Görüs veel jongeren aan, die lang niets met de islam hebben gedaan of
van wie de ouders tot een andere stroming behoren (Sunier, 1996: 80).
Ten tweede zijn jongerenverenigingen in een vrij vroeg stadium formeel
losgekoppeld van de moskee, omdat er meningsverschillen ontstonden
tussen de eerste en tweede generatie moskeebezoekers (Sunier, 1996: 136 en
184). Jongeren worden daardoor niet meer op de vingers gekeken, maar de
banden met de moskee blijven intact. Zij mogen een eigen beleid ontwikkelen
op voorwaarde dat deze niet in strijd is met de moskee. In ruil daarvoor krijgen
de verenigingen financiële steun. (Canatan, 2001: 160).
Ten derde stelt de relatief jonge achterban van Milli Görüs hoge eisen aan
de aanstelling van imams: Ze willen dat hun opleidingsniveau hoger en hun
leeftijd lager is. Ook verlangen zij dat de imam kennis heeft van de Nederlandse
samenleving en van de problemen waarmee moslimjongeren hier worstelen
41
(Canatan, 2001: 168, 169). Is de gemeenschap niet tevreden over een imam?
Dan wordt hij onmiddellijk teruggestuurd naar Turkije (Sunier, 1996: 189).
2.5 Vergelijking
2.5.1 Conclusie hypotheseAan het begin van dit hoofdstuk heb ik de hypothese gesteld, dat de
Marokkaanse islamitische gemeenschap relatief los en de Turkse islamitische
gemeenschap relatief hecht is georganiseerd. De empirische resultaten
bevestigen deze stelling.
Ten eerste zijn over de Turkse islamitische infrastructuur in Nederland
meer en gedetailleerdere studies beschikbaar dan over de Marokkaanse
islamitische infrastructuur. Deze discrepantie komt niet voort uit gebrek
aan interesse uit sociaalwetenschappelijke hoek. Volgens onderzoekers Van
Amersfoort en Doomernik valt er simpelweg niets te onderzoeken vanwege
de “lage organisatiegraad” van de Marokkaanse diaspora (Van Amersfoort et
al., 2003: 185).
Ten tweede is gebleken dat Marokkaanse moskeeën onafhankelijk zijn, zelfs
als ze deel uitmaken van het UMMON-netwerk: Stichtingen bepalen zelf
wie in het bestuur zit en welke ideologische koers ze varen. Het laatste is vaak
niet vastgelegd in een statuut, waardoor de koers makkelijk kan veranderen.
Turkse moskeeën maken daarentegen deel uit van een verzuild netwerk,
waarbij de ideologische koers van individuele moskeeën van hogerhand
wordt bepaald.
Als van deze koers wordt afgeweken, kan de supranationale koepelorganisatie
ingrijpen. Het conflict tussen het Europese hoofdkwartier van Milli Görüs en
de Noord-Nederlandse tak is hiervan een voorbeeld.
2.5.2 VerklaringWaarom kent de Marokkaanse islamitische organisatie een lossere structuur?
Deze vraag lijkt moeilijk te beantwoorden, omdat de Marokkaanse en
Turkse diaspora in Nederland sterk overeenkomen: Eerste generatie
Marokkaanse en Turkse migranten zijn over het algemeen beide laag
opgeleid, onbekend met de Nederlandse taal en wetgeving en weinig
ervaren met organisatievormen. Bovendien heeft zowel de Marokkaanse als
de Turkse overheid geprobeerd de religieuze beleving van haar diaspora te
beïnvloeden.
Een belangrijk verschil is echter, dat alleen de Turkse overheid in haar
opzet is geslaagd (Bouddouft, 2005). Misschien doordat haar pogingen zijn
samengegaan met een grote zak geld? De Marokkaanse overheid heeft haar
inspanningen niet vergezeld van financiële steun, waardoor Marokkaanse
moskeeën niets te winnen hebben gehad bij de staatscontrole.
Bovenstaande verklaart niet waarom de Marokkaanse gemeenschap niet net
42
als de Turkse gemeenschap een goed georganiseerde islamitische oppositie
kent. Hier lijkt de lage organisatiegraad van Marokkaanse migranten een
meer voor de hand liggende verklaring: Sommige onderzoekers denken dat
Marokkanen lange tijd simpelweg niet de behoefte hebben zich te verenigen
(Wal, ter, 2005: p. 28).
Anderen wijten het gebrek aan organisatie aan de onderlinge verdeeldheid
in de Marokkaanse gemeenschap. Onderzoeker Frank van Gemert stelt
in zijn boek Ieder voor Zich. Kansen, cultuur en criminaliteit van Marokkaanse jongens (1998) dat grote verschillen tussen Marokkaanse
Arabieren en Berbers, stammen en regio’s samenwerking in de weg doen
staan (Van Gemert, 1998: 54).
2.5.3 Kanttekening: Turkse islamistenOndanks de strakke organisatie van de Turkse islam, is één van de
stromingen gelieerd aan een politieke partij, die ooit openlijk islamisering
van Turkije nastreefde: Milli Görüs. Dat lijkt in tegenspraak met de
bevindingen van Almond et al., die radicalisme juist zien opkomen, daar
waar de religieuze organisatie zwak is. Hoe verklaren we dat? Islamologen
signaleren een belangrijk verschil tussen Milli Görüs en de groepjes
radicaalislamitische moslimjongeren in Nederland: Milli Görüs en de
hieraan gelieerde AK-Partij accepteren pluriformiteit en democratische
processen.12 In een interview van islamoloog Thijl Sunier met een
imam van de Noord-Nederlandse tak van Milli Görüs, zegt de laatste
voorstander te zijn van de religieuze en politieke pluriformiteit in Nederland.
Juist, omdat religieuze oppositie lange tijd verboden is geweest in Turkije
(Sunier, 1996: 170). Sunier schrijft: “geen van de bestuursleden [van deze
moskee in Noord-Nederland] beschouwde een radicale afwijzing van de
Nederlandse samenleving als een wenselijk of noodzakelijk perspectief”
(Sunier, 1996: 134).
Het is echter onduidelijk hoe de conservatieve zuidelijke tak van Milli
Görüs erover denkt. Bovendien heeft zich in de noordelijke regio-organisatie
recent een wisseling van de wacht voorgedaan.
De toekomst moet uitwijzen of Milli Görüs de wereld zijn ware gezicht
toont. Eén ding is zeker: Als de beweging er radicaalislamitische
opvattingen op na houdt, zal zij deze effectief kunnen verspreiden onder
haar achterban. Juist, vanwege haar efficiënte organisatie. f
43
1 Tot die tijd maakten islamitische gastarbeiders gebruik van provisorische gebedsruimtes in fabrieken (Canatan, 2001: 42).
2 Er zijn alleen organisaties meegeteld met een uitgesproken islamitische naam.
3 In 1993 beschuldigt Mohammed Rabbae, indertijd directeur van het NCB (Nederlands Centrum Buitenlanders), in het boek Naast de Amicales nu de UMMON de UMMON ervan een ‘mantelorgani-satie’ te zijn van de Marokkaanse overheid. De UMMON spant een kort geding aan, maar de rechter oordeelt dat Rabbae zijn stelling voldoende heeft onderbouwd (Het Parool, 16/04/93).
4 De islamitische jaartelling is gebaseerd op het maanjaar. Een maand begint bij een nieuwe maan. Het praktische probleem dat hierbij de kop opsteekt, is dat de datum van islamitische feesten van regio tot regio kan verschillen (Landman, 1992: 164).
5 Islamitisch geestelijke en leraar.
6 De bevindingen van Landman worden bevestigd in Ter Wal, 2005: 28; en Van Heelsum et al., 2004e).
7 De interviews tussen de jongeren van de Süleymanci Merkez moskee en antropoloog Thijl Sunier dateren uit de jaren ‘90 jongeren (Sunier, 1996: 104).
8 Saillant detail: in een interview met Kadir Canatan vertelt de toenmalige voorzitter van de TICF, dat de federatie de Katholieke Kerk als voorbeeld heeft genomen bij de oprichting van de ISN (Canatan, 2001: 130).
9 Bron: Canatan, 2001: 91; Sunier, 1996: 78, 79. In 1995 richt de Diyanet een landelijke jongeren-beweging op; de Landelijke Islamitische Turkse Jongerenorganisatie (LITJO).
10 Meisjes laten zich volgens Sunier niet zien (Sunier, 1996: 91).
11 Volgens Landman is Milli Görüs in de jaren ’70 al informeel actief in Europa (Landman, 1992: 117). 12 Bron: De colleges voor Political Islam van Paul Aarts, islamoloog aan de Universiteit van Amsterdam.
44
Hoofdstuk 3 In het stemlokaal
45
oofdstuk 3 stelt de politieke participatie centraal. Deze is bestudeerd aan de hand van de volgende hypothese: De Marokkaanse gemeenschap neemt relatief weinig en de Turkse gemeenschap neemt relatief veel deel aan
de Nederlandse politiek. Paragraaf 1 licht deze hypothese toe, paragraaf 2 geeft de lezer relevante informatie over de migratieachtergrond. De derde en vierde paragraaf beschrijven de politieke participatie van respectievelijk de Marokkaanse en de Turkse moslimgemeenschap in Nederland. Op basis van deze beschrijving wordt in de slotparagraaf geconcludeerd of de hypothese al dan niet is bevestigd.
Hf
46
3.1 Inleiding
3.1.1 Hypothese en toelichtingEr bestaat volgens Almond et al. een relatie tussen deelname aan het politieke
bestel en het ontstaan van radicaal-islamitische opvattingen: Hoe minder
moslimmigranten in Nederland politiek participeren, hoe minder zij
zich zullen herkennen in de Nederlandse overheid, haar beleid en de
bijbehorende politieke waarden (Almond et al., 2003: 130; Tillie, 2005: 37).
Wanneer moslims het (seculiere) politieke systeem niet (langer) als het
hunne zien, is de drempel relatief laag om deze af te wijzen. Ook kan de
behoefte ontstaan aan een alternatief systeem, dat meer ruimte voor de
islam biedt (Almond et al., 2003: 130; Buijs, 2002: 89; Buijs en Harchaoui,
2003: 104).
Radicaliserende jongeren in Nederland zijn vooral van Marokkaanse
afkomst en niet of nauwelijks Turks. Overeenkomstig bovenstaande theorie
vermoed ik dat de Marokkaanse gemeenschap relatief weinig en de Turkse
gemeenschap relatief veel deelneemt aan de Nederlandse politiek. Daarom
toets ik in dit hoofdstuk de volgende hypothese:
De Marokkaanse gemeenschap neemt relatief weinig en de Turkse gemeenschap neemt relatief veel deel aan de Nederlandse politiek.
3.1.2 MethodiekOm de politieke participatie vast te stellen, kijk ik naar de opkomst van
Marokkaanse en Turkse Nederlanders bij de gemeenteraadsverkiezingen in
Amsterdam en Rotterdam (van 1994 tot en met 2006).
Volgens politicologen Jean Tillie en Marieke Slootman is radicalisering
een proces waarbij het vertrouwen in de politiek steeds verder afneemt.1
Daarom besteed ik eveneens aandacht aan de mate waarin Marokkaanse
en Turkse Nederlanders vertrouwen hebben in de politiek.
Politieke partijen voor en van moslims zijn totnogtoe marginaal in de
Nederlandse (lokale) politiek (Michon en Tillie, 2003: 145). Daarom ligt
de nadruk in dit hoofdstuk op actief kiesrecht. Passief kiesrecht komt
zijdelings aan bod in de subparagraaf over etnisch (voorkeur)stemmen.2
Voor informatie over het stemgedrag van Nederlandse Marokkanen
en Turken gebruik ik de studie Politieke Participatie van Etnische Minderheden in Vier Steden van Maria Berger, Meindert Fennema, Anja
van Heelsum, Jean Tillie en Rick Wolff (2001) en Politieke Participatie van Migranten sinds 1986 van Laure Michon en Jean Tillie. De bijdrage van
Michon en Tillie is opgenomen in het boek Politiek in de Multiculturele Samenleving van H. Pelikaan en M. Trappenburg (2003).
De studie Opkomst en Partijvoorkeur van Migranten bij de Gemeente-raadsverkiezingen van 7 maart 2006 (2006) van Anja van Heelsum en
47
Jean Tillie geeft informatie over de recentste gemeenteraadsverkiezingen.
Het onderzoeksrapport EthnoMentality. Opkomstgedrag en Opkomst-motieven van Nieuwe Nederlanders van Martijn Lampert en Ahmed Ait
Moha (2006) biedt inzicht in de motieven van allochtonen om al dan niet
te gaan stemmen tijdens de gemeenteraadsverkiezingen in 2006.
Voor informatie over hoe moslimjongeren tegen de Nederlandse politiek
aan kijken, is het Nationale Scholierenonderzoek onmisbaar gebleken.
Hiervoor zijn scholieren ondervraagd uit het voortgezet onderwijs en groep
8 van de basisschool. De resultaten zijn opgenomen in De Integratiemoni-tor 2002 van Silvia Dominguez Martinez, Sandra Groeneveld en Edwin
Kruisbergen (2002).
Het al eerder aan bod gekomen Strijders van Eigen Bodem (2006) van
Frank Buijs et al. gaat in op de politieke participatie van Marokkaanse
moslimjongeren.
3.2 Migratiecontext
Sinds 1985 hebben Marokkaanse en Turkse immigranten, die minstens
vijf jaar legaal in Nederland verblijven, zowel actief als passief kiesrecht bij
de gemeenteraadsverkiezingen (Michon en Tillie, 2003: 126). In de jaren
’90 stimuleren gemeenten en politieke partijen de politieke participatie
van migranten door onder meer allochtonen op kiesgerechtigde posities
te plaatsen op de kieslijst (Fennema et al., 2000: 38). Toch lijken allochtonen
over het algemeen weinig interesse te hebben in de Nederlandse politiek.
Uit een onderzoek van bureau Lampert en Ait Moha in 2006 blijkt dat
63% en 45% van de allochtonen “(zeer) weinig belangstelling heeft”
voor respectievelijk de gemeentelijke en landelijke politiek (Lampert
en Ait Moha, 2006: 19). Zeven van de tien respondenten zegt bovendien
“geen tot weinig vertrouwen” te hebben in de landelijke politiek (Lampert
en Ait Moha, 2006: 20).
Dit gebrek aan politieke interesse en vertrouwen kan meegekomen zijn uit
het land van herkomst. Zo kennen Marokko en Turkije ten tijde van de
arbeidersmigratie in de jaren ‘60 en ’70 een wankel politiek systeem.
Marokko is volgens antropoloog Marina de Regt een “verkapte alleenheer-
schappij” (De Regt in Sunier, en Termeulen, 1991: 91).3 De eerste generatie
migranten heeft hierdoor weinig ervaring opgedaan met democratische
processen. Bovendien komen de meeste Nederlandse Marokkanen4 uit het
relatief autonome Rifgebergte. Deze noordelijke kustregio kent een historie
van fel verzet tegen centraal gezag, dat vaak bloedig is neergeslagen.
Het resultaat is een “hartgrondige achterdocht [jegens] (...) iedere vorm
van autoriteit”5, zeggen onderzoekers Herman Obdeijn en Paolo de Mas
48
(Obdeijn en De Mas, 2001: 39). Dit diepgewortelde wantrouwen is volgens
hen gekopieerd naar Nederland, waardoor de politieke integratie moeilijk
verloopt. (Obdeijn en De Mas, 2001: 39).
Ook de Marokkaanse koning Hassan II heeft lange tijd betrokkenheid bij
de Nederlandse politiek tegengewerkt uit angst grip te verliezen op zijn
onderdanen. Naar de stembus gaan, staat tot ver in de jaren ’80 als het
ware gelijk aan landverraad (Van Gemert, 1998: 51-53; Obdeijn en De Mas,
2001: 28; Prins, 1996: 9).
De seculiere Turkse Republiek heeft eveneens een wankele parlementaire
staatsstructuur. De verkiezingen verlopen sinds de jaren ‘50 enigszins
democratisch, waardoor de overwegend islamitische Turkse bevolking
erin is geslaagd een sterke islamitische oppositie in het zadel te helpen
(Landman, 1992: 79). Het machtige Turkse leger heeft zich hierdoor zo
bedreigd gevoeld, dat deze tot drie keer toe een coup pleegde om het
seculiere karakter van de staat veilig te stellen (Landman, 1992: 78). De
laatste staatsgreep is in 1983 geweest.
In tegenstelling tot Marokko dwingt de Turkse overheid zijn arbeiders-
migranten niet een keuze te maken tussen Nederland en Turkije
(Prins, 1996: 16). Wel speelt het politieke klimaat in Turkije indirect een
rol bij het stemgedrag van Turken in Nederland.6
In de volgende twee paragrafen wordt gekeken naar de politieke participatie
van de Marokkaanse en Turkse gemeenschap vanaf de jaren ’90. Vanaf deze
tijd neemt de (negatieve) bemoeienis uit het land van herkomst relatief af.7
3.3 Politieke participatie Marokkaanse gemeenschap
3.3.1 Opkomst gemeenteraadsverkiezingen3.3.1.1 Amsterdam | De opkomst van de Marokkaanse gemeenschap bij
de gemeenteraadsverkiezingen in Amsterdam ligt onder het hoofdstedelijk
gemiddelde (tabel 3.1). Tussen 1994 en 2002 is deze bovendien gehalveerd:
gaat in 1994 nog bijna de helft van de Marokkaanse Nederlanders naar
de stembus, in 1998 en 2002 brengen nog slechts 2 van de 10 Marokkaanse
stemgerechtigden hun stem uit. In 2006 is het aantal kiezers weer toegenomen
tot 37%. Toch blijft de opkomst van de Marokkaanse Amsterdammers ruim
onder het gemiddelde van 51%.
3.3.1.2 Rotterdam | De opkomst van Marokkaanse Rotterdammers is tussen
1998 en 2006 flink toegenomen, van respectievelijk 33% tot 58%.
Daarmee ligt deze twintig procent hoger dan in Amsterdam. Hoe komt dat?
Volgens Laure Michon en Jean Tillie speelt de invloed van het Fortuynisme
in Rotterdam een belangrijke rol (Michon en Tillie in Pelikaan en
49
Trappenburg, 2003: 137). Ook heeft Rotterdam de afgelopen jaren intensief
campagne gevoerd om etnische minderheden naar de stembus te lokken
(Galesloot, 2004: 21)
TABEL 3.1 | Opkomstpercentage bij gemeenteraadsverkiezingen in Amsterdam en Rotterdam in 1994, 1998, 2002 en 2006.
Bron: Dominguez et al., 2002; Michon en Tillie 2003; Van Heelsum en Tillie, 2006.
3.3.1.3 Etnisch Stemmen | Volgens Fennema et al. is de Marokkaanse
achterban “zeer beperkt” betrokken bij de Marokkaanse politieke elite
(Fennema et al., 2000: 37). Dat blijkt volgens de auteurs uit het lage percentage
Marokkaanse Nederlanders dat zijn stem uitbrengt op een kandidaat met
dezelfde etnische achtergrond. Tijdens de gemeenteraadsverkiezingen in
1998 doet 53% dit. In 2006 is dit percentage gedaald naar 40% (tabel 3.2).
Fennema et al. vinden deze gebrekkige betrokkenheid riskant, omdat
hierdoor onduidelijk is hoeveel Nederlandse Marokkanen de mening en
acties van hun etnische politieke vertegenwoordigers ondersteunen. Een
gebrek aan draagvlak kan ertoe leiden dat de representativiteit van de
Marokkaanse politieke elite wordt betwist. Dit kan resulteren in een
legitimiteitsprobleem (Fennema et al., 2000: 37).
De studie Strijders van Eigen Bodem (2006) bevestigt dit gebrek aan
etnische betrokkenheid. Een aantal van de geïnterviewde Marokkaanse
jongeren, die actief zijn in de (lokale) politiek, “beklaagt” zich over het
gebrek aan steun uit de Marokkaanse gemeenschap (Buijs et al., 2006: 170).
Toch is voorzichtigheid op zijn plaats. In 2006 stemt 60% van de Marokkaanse
kiezers in Arnhem op een Marokkaanse kandidaat, dus daar lijkt etnisch
stemmen wel populair.8
TABEL 3.2 | Stemmen op Marokkaanse kandidaten, gemiddeld over Amsterdam, Rotterdam en Arnhem in percentages, 1998 en 2006.
N.B. Het percentage van het totaal aantal kiezers, dat op een Marokkaanse kandidaat kon stemmen, omdat deze op de kieslijst stonden van de politieke partij naar keuze. Bron: Michon en Tillie, 2003; Van Heelsum en Tillie, 2006.
Amsterdam Rotterdam ’94 ’98 ’02 ’06 ’94 ’98 ’02 ‘06
Marokkanen 49 23 22 37 23 33 39 58
Totale opkomst 57 48 48 51 57 49 55 58
Heeft op Marokkaanse kandidaat gestemd 1998 2006
Marokkanen 53% 40%
50
Met of zonder etnische stem: het aantal Marokkaanse raadsleden neemt
tussen 2002 en 2006 sterk toe (tabel 3.3). In 2002 zijn 26 van de in totaal 204
allochtone gemeenteraadsleden in Nederland van Marokkaanse afkomst. In
2006 zijn er ruim twee keer zoveel, namelijk 66 van de 302 (tabel 3.3).9
TABEL 3.3 | Aantal allochtone raadsleden naar etniciteit in 1998, 2002 en 2006.
Bron: Michon en Tillie, 2003; Instituut voor Publiek en Politiek, 2006
3.3.2 Politiek vertrouwenVolgens onderzoekers Meindert Fennema en Jean Tillie bestaat er een
relatie tussen politieke participatie en politiek vertrouwen: als etnische
minderheden politieke instituties niet vertrouwen, stemmen ze waarschijnlijk
ook niet.10
In 1999 onderzoeken zij het vertrouwen in het bestuur van Amsterdam.
Ruim 60% van de ondervraagde Marokkaanse Amsterdammers (tabel 3.4)
zegt te denken dat raadsleden niet om ‘mensen zoals [zij]’ geven en
dat ‘politieke partijen enkel geïnteresseerd zijn in hun stem, niet in
hun mening’ (Fennema en Tillie, 1999: 710). Zes jaar later (in 2005) leidt
een dergelijk onderzoek van de gemeente Amsterdam tot heel andere
resultaten: Slechts 15% van de Marokkaanse gemeenschap in de hoofdstad
zegt ‘weinig vertrouwen te hebben in het gemeentebestuur’ (tabel 3.4).
Vanwaar dit verschil? Het kan zijn dat het (lokale) politieke vertrouwen
van de Marokkaanse Amsterdammers sterk is toegenomen. De vraagstelling
kan ook een rol spelen: Fennema en Tillie onderzoeken het politiek
vertrouwen met behulp van indirecte vragen. De gemeente Amsterdam
heeft gekozen voor een directe vraagstelling, wat het risico op sociaal
wenselijke antwoorden wellicht vergroot.11
TABEL 3.4 | Mate van politiek wantrouwen in Amsterdam, 1999 en 2005
Bron: Fennema en Tillie, 1999; Amsterdamse Burgermonitor 2005 in Tillie en Slootman, 2006.
1998 2002 2006 Marokkaans 21 26 66
Totaal aantal
allochtone raadsleden 150 204 302
Hoge score op wantrouwen 1999 2005 N 1999 N 2005
Marokkanen 60% 15% 208 164
51
3.3.3 Jongeren3.3.3.1 Stemgedrag | In het Nationale Scholierenonderzoek van 1999
zegt ruim 1 op de 2 ondervraagde Marokkaanse middelbare scholieren in
Nederland bij de eerstvolgende Tweede Kamerverkiezingen te zullen stemmen,
als dat zou mogen (tabel 3.5). Een opvallend resultaat, omdat er geen
verschil is met autochtone klasgenoten.
TABEL 3.5 | Percentage leerlingen van het voortgezet onderwijs dat zou stemmen bij de Tweede Kamerverkiezingen (als men mee zou mogen doen) naar etnische herkomst, 1999
Bron: Dominguez Martinez et al., 2002
3.3.3.2 Politieke Betrokkenheid | Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat bijna
de helft van de ondervraagde Marokkaanse scholieren in Nederland zegt
tamelijk of zeer geïnteresseerd te zijn in politieke onderwerpen (tabel 3.6).
Opnieuw een opvallend resultaat, omdat ze daarmee de meeste politieke
interesse tonen van alle geïnterviewde etnische groepen, inclusief autochtonen.
Buijs et al. stellen in de studie Strijders van Eigen Bodem (2006) juist dat
de politieke betrokkenheid van Marokkaanse scholieren in Nederland
laag is, omdat ‘ongeveer 1 op de 2 Marokkaanse jongeren geen enkele
politieke voorkeur [uitspreekt]’ (Buijs et al., 2006: 210). Dit is een gewaagde
uitspraak: als kiesgerechtigden geen voorkeur hebben voor een bepaalde
politieke partij, kun je dan stellen dat ze geen interesse hebben in de politiek?
Ligt het niet meer voor de hand dat er een kloof bestaat tussen de politieke
voorkeur van deze kiezers en het aanbod van politieke partijen in Nederland?
Meer hierover in paragraaf 3.5.
TABEL 3.6 | Interesse in politieke onderwerpen (volgens eigen zeggen) bij leerlingen van het voortgezet onderwijs in procenten, 1999
Bron: Dominguez Martinez et al., 2002
3.3.3.3 Politiek Vertrouwen | Buijs et al. stellen in de studie Strijders van Eigen Bodem (2006) eveneens dat Marokkaanse moslimjongeren wantrouwig
Zou stemmen Marokkanen 54%
Autochtonen 53% Tamelijk tot zeer Niet geïnteresseerd N geïnteresseerd Marokkanen 45% 55% 350
Autochtonen 27% 74% 10.592
52
staan tegenover gezagsdragers. “Veel” van de geïnterviewde jongeren vinden
dat Nederlandse politici met twee maten meten en zich laten meeslepen in
een polariserende sfeer (Buijs et al., 2006: 210).12
Van de jongeren die actief zijn in de (lokale) politiek, zegt een meerderheid
vertrouwen te hebben in het Nederlandse politieke systeem en de
democratie. Ze zijn wel kritisch en teleurgesteld over het huidige politieke
beleid en klimaat. Dat wordt volgens hen beheerst door angst voor moslims
en de islam, wat resulteert in een toenemende kloof tussen allochtonen en
autochtonen (Buijs et al., 2006: 171).
3.4 Politieke participatie Turkse gemeenschap
3.4.1 Opkomst gemeenteraadsverkiezingen3.4.1.1 Amsterdam | De opkomst van de Turkse gemeenschap in Amsterdam
is in 1994 hoger dan het totale gemiddelde. Tussen 1994 en 2002 valt
het aantal kiezers dramatisch terug: stemt in 1994 nog 67%, in 2002 is
dit percentage gehalveerd (tabel 3.7). In 2006 is de opkomst flink gestegen:
1 op de 2 kiesgerechtigde Turken gaat dat jaar naar de stembus.
3.4.1.2 Rotterdam | Rotterdam laat een tegenovergestelde trend zien:
de opkomst van de Turkse gemeenschap is in 1994 met slechts 28% opvallend
laag. In de jaren daarop verdubbelt het aantal Turkse kiezers: In 2006 gaat
1 van de 2 Turken naar de stembus. Onderzoekers denken dat de sterke
toename mede het gevolg is van de kracht van het Fortuynisme in Rotterdam.
Ook heeft Rotterdam de afgelopen jaren intensief campagne gevoerd om
etnische minderheden naar de stembus te trekken (Galesloot, 2004: 21).
TABEL 3.7 | Opkomstpercentage bij gemeenteraadsverkiezingen in Amsterdam en Rotterdam in 1994, 1998, 2002 en 2006.
Bron: Dominguez Martinez et al., 2002; Michon en Tillie 2003; Van Heelsum et al., 2006
3.4.1.3 Etnisch stemmen | Zoals aangegeven in paragraaf 3.3 is betrokkenheid
bij de eigen politieke elite belangrijk voor de politieke integratie van etnische
minderheden. In 1998 stemmen bijna alle Turken op een kandidaat met dezelfde
etnische achtergrond (tabel 3.8). In 2006 is dit percentage gehalveerd. Toch brengt
Amsterdam Rotterdam ’94 ’98 ’02 ’06 ’94 ’98 ’02 ‘06
Turken 67 39 28 51 28 42 54 56
Totale opkomst 57 48 48 51 57 49 55 58
53
nog steeds 1 op de 2 Turkse Nederlanders zijn stem uit op een Turkse kandidaat.
Dat etnisch stemmen populair blijft bij de Turkse gemeenschap, blijkt uit
de Tweede Kamerverkiezingen. Na de ophef over de ‘Armeense Kwestie’13
roept belangenorganisatie Turks Forum Turkse Nederlanders op om op
Fatma Koçer Kaya van D66 te stemmen. Met ruim 34.000 voorkeurstemmen
is de Turkse Koçer Kaya de eerste allochtone kandidaat, die op basis van
voorkeurstemmen in de Tweede Kamer komt.14
TABEL 3.8 | Stemmen op etnische kandidaten in Amsterdam, Rotterdam en Arnhem in percentages, 1998 en 2006
N.B. Het percentage van het totaal aantal kiezers, dat op een Turkse kandidaat kon stemmen, omdat deze op de kieslijst stonden van de politieke partij naar keuze.Bron: Michon en Tillie, 2003; Van Heelsum en Tillie, 2006.
Dat de Turkse gemeenschap traditioneel sterk betrokken is bij de Nederlandse
politiek, blijkt ook uit het aantal Turkse raadsleden in Nederland: Van de
allochtone gemeenteraadsleden in Nederland is al jaren ongeveer de helft
van Turkse afkomst (tabel 3.9). Daarbij laat de Turkse gemeenschap overige
groepen ver achter zich (Dominguez Martinez et al., 2002: 130).
TABEL 3.9 | Aantal allochtone raadsleden naar etniciteit in 1998, 2002 en 2006
Bron: Dominguez Martinez et al., 2002; Instituut voor Publiek en Politiek, 2006
3.4.2 Politiek vertrouwenIn paragraaf 3.3 is gewezen op de relatie tussen politieke participatie en
politiek vertrouwen. Uit onderzoek van Fennema en Tillie (1999) blijkt dat
de Turkse gemeenschap in Amsterdam van alle etnische groepen (inclusief
autochtonen) het minst wantrouwig staat tegenover het gemeentebestuur.
Ongeveer 36% van de Turkse Amsterdammers heeft weinig vertrouwen in
de gemeente Amsterdam. Bij de autochtone Amsterdammers is dat 41%
(tabel 3.10).
Heeft op etnische kandidaat gestemd 1998 2006
Turken 92% 56%
1998 2002 2006 Turkse 74 113 157
Totaal aantal
allochtone raadsleden 150 204 302
54
Zes jaar later stelt de Amsterdamse Burgermonitor (2005) dat het politiek
wantrouwen van Turken slechts 25% is (tabel 3.10). Opvallend: nu zijn
Turkse Amsterdammers juist het meest wantrouwig van alle etnische
minderheden. Ik heb niet kunnen achterhalen wat hiervan de oorzaak is
(zie paragraaf 3.3.2). Het betreft twee verschillende onderzoeken. Wellicht dat de
uiteenlopende resultaten het gevolg zijn van een verschil in onderzoeksopzet?
TABEL 3.10 | Mate van politiek wantrouwen in Amsterdam, 1999 en 2005
Bron: Fennema en Tillie, 1999; Amsterdamse Burgermonitor 2005 in Tillie en Slootman, 2006.
3.4.3 Jongeren3.4.3.1 Stemgedrag | Het Nationaal Scholierenonderzoek uit 1999 laat
zien dat Turkse scholieren ongeveer even politiek geëngageerd zijn als hun
ouders. Iets minder dan de helft van hen zegt bij de eerstkomende Tweede
Kamerverkiezingen te zullen stemmen, als dat zou mogen (tabel 3.11).
TABEL 3.11 | Percentage leerlingen van het voortgezet onderwijs dat zou stemmen bij de Tweede Kamerverkiezingen (als men mee zou mogen doen) naar etnische herkomst, 1999
Bron: Dominguez Martinez et al., 2002
3.4.3.2 Politieke betrokkenheid | Hetzelfde Nationale Scholierenonderzoek
toont aan dat ongeveer 30% van de ondervraagde Turkse scholieren interesse
toont in politieke onderwerpen (tabel 3.12). Dat is opvallend minder dan
bij hun Marokkaanse klasgenoten.
Daarentegen stelt het afstudeeronderzoek van Andries Kok in 2004 dat
maar liefst 71% van de 15- en 16-jarige Turkse scholieren geïnteresseerd is
in de Nederlandse politiek (Kok, 2004: 15). De onderzoekspopulatie is een
stuk kleiner en specifieker, maar het blijft een opmerkelijk verschil.
Hoge score op wantrouwen 1999 2005 N 1999 N 2005
Turken 36% 24% 109 82
Autochtonen 41% XX15 1595 XX
Zou stemmen Turken 45%
Autochtonen 53%
55
TABEL 3.12 | Interesse in politieke onderwerpen (naar eigen zeggen) bij leerlingen van het voortgezet onderwijs, in procenten, 1999
Bron: Dominguez Martinez et al., 2002
3.4.3.3 Politiek vertrouwen | Uit het afstudeeronderzoek van Kok blijkt
eveneens, dat slechts 3 van de 10 ondervraagde Turkse jongeren redelijk tot
veel vertrouwen heeft in de Nederlandse democratie. Ter vergelijking, van de
autochtone jongeren zegt 44,4% redelijk tot veel vertrouwen te hebben in de
democratie (Kok, 2004: 25).
Verder is weinig informatie voorhanden over het politiek vertrouwen van
Turkse jongeren. De in paragraaf 3.3.3 gebruikte studie Strijders van Eigen Bodem behandelt enkel de politieke betrokkenheid van Marokkaanse jongeren.
Wel is duidelijk, dat de relatie tussen Turkse jongeren en de Nederlandse
politiek in 2006 schade heeft opgelopen. Traditioneel stemmen veel Turkse
jongeren op de PvdA.16 Deze partij haalt net voor de Tweede Kamer-
verkiezingen van 2006 twee Turkse kandidaten van de kieslijst, omdat ze
weigeren de Armeense genocide in Turkije te erkennen. De verontwaardiging
is groot. Zeven Turkse studentenverenigingen trekken met hun leden op
naar het partijbureau van de PvdA in Amsterdam om hun ongenoegen te
uiten. Ze voelen zich monddood gemaakt, omdat de Turkse kandidaten
volgens hen geen recht hebben op een eigen mening. De Volkskrant citeert
Tahir Budak, voorzitter van het Turks Nederlands Studenten Platform
Yakamoz: “Ik heb de PvdA altijd voor 100% gesteund. (…) Maar, ik kan die
partij nooit meer vertrouwen” (Van Keken, 06/10/06, de Volkskrant).
De teleurstelling lijkt te worden doorgetrokken naar het hele Nederlandse
politieke stelsel. In NRC Next zegt een Turkse student Informatica: “Onze
ambities en ons vertrouwen in Nederland hebben een deuk opgelopen. Ik
begin het gevoel te krijgen dat we eerst ons geloof moesten opgeven en
nu onze etnische identiteit, om een carrière op te bouwen in Nederland”
(Olgun, A., 06/10/06, NRC Next).
Tamelijk tot zeer Niet geïnteresseerd N geïnteresseerd Turken 30% 70% 359
Autochtonen 27% 74% 10.592
56
3.5 Vergelijking
3.5.1 Conclusie hypotheseAan het begin van dit hoofdstuk heb ik de hypothese gesteld, dat de Marokkaanse
gemeenschap relatief weinig en de Turkse gemeenschap relatief veel deelneemt
aan het Nederlandse politieke stelsel.
De empirische resultaten bevestigen deze stelling in ieder geval voor de eerste
generatie. Voor de tweede generatie is een eenduidige conclusie moeilijk te trekken.
3.5.1.1 Eerste generatie | Hoewel Marokkaanse Nederlanders bezig zijn
met een spectaculaire inhaalslag17, nemen ze over het algemeen minder
deel aan het politieke systeem dan Turkse Nederlanders: In Rotterdam
en Amsterdam gaat de Turkse gemeenschap van alle etnische minderheden
het meest naar de stembus (Dominguez Martinez et al., 2002: 124;
Fennema en Tillie, 2000: 36).18
De opkomst is daarbij gelijk of soms zelfs hoger aan die van autochtonen
(Dominguez Martinez, 2002: 124). Uit onderzoek van Fennema et al. blijkt
dit voor meer steden in Nederland te gelden (Fennema et al., 2000: 10).
Bovendien is meer dan de helft van alle allochtone gemeenteraadsleden in
Nederland van Turkse afkomst.
3.5.1.2 Marokkaanse en Turkse jongeren | Voor zover bekend is afgezien van
het Nationale Scholierenonderzoek in 1999 geen grootschalig onderzoek
gedaan naar de politieke betrokkenheid van allochtone jongeren in Neder-
land. Dat maakt het moeilijk hierover stellige uitspraken te doen. In het Na-
tionale Scholierenonderzoek tonen Marokkaanse scholieren meer interesse in
de Nederlandse politiek dan Turkse en autochtone klasgenoten. Dit houdt
in dat Marokkaanse jongeren veel meer betrokkenheid tonen bij de
Nederlandse politiek dan hun ouders. Turkse jongeren lijken juist minder
politieke betrokkenheid te tonen dan hun ouders.
Zeven jaar later zeggen Buijs et al. dat de politieke betrokkenheid van
Marokkaanse moslimjongeren juist laag is, omdat één op de twee er geen
politieke voorkeur op na houdt (Buijs et al., 2006: p. 210). Wel hebben ze volgens
de auteurs veel kritiek op het huidige politieke beleid. Over de politieke
betrokkenheid van Turkse jongeren is weinig bekend, maar deze lijkt achter
te blijven bij die van hun ouders.
Of deze resultaten de hypothese bevestigen of ontkrachten, hangt af van
de volgende vraag: staat politieke betrokkenheid gelijk aan politieke
participatie? De door Buijs et al. geïnterviewde jongeren zijn teleurgesteld
in de Nederlandse politiek, maar dat leidt niet tot een gang naar de stembus.
57
Dat is een interessante constatering: juist wanneer wel sprake is van
politieke betrokkenheid, maar niet van politieke participatie, doordat
vaardigheden of aansprekende politieke partijen ontbreken, kan politieke
frustratie ontstaan. In hoofdstuk vijf ga ik hier dieper op in.
3.5.2 VerklaringOndanks dat er een kentering lijkt te zijn bij de jongere generaties,
neemt de Marokkaanse gemeenschap nog altijd veel minder deel aan het
Nederlandse politieke systeem dan de Turkse gemeenschap. Hoe komt dat?
Volgens politicologen Meindert Fennema, Anja van Heelsum en Jean Tillie
ligt de oorzaak hiervoor bij de fragmentatie van de Marokkaanse gemeenschap.
Uit hun onderzoek blijkt dat migrantengemeenschappen met organisaties,
die onderling nauw samenwerken, hoog scoren op politieke participatie en
politiek vertrouwen. Bovendien onderschrijven ze democratische processen
meer (Fennema en Tillie, 1999; Fennema et al., 2000; Heelsum van, A.,
2004; Tillie, 2005).19
Hoe minder eenheid in een etnische groep, hoe minder de groepsleden
vertrouwen hebben in elkaar. Daardoor is de gemeenschap minder in staat
zelfstandig activiteiten te organiseren, wat haar afhankelijk maakt van
buitenstaanders als politie en overheid. Hoe afhankelijker een minderheid
is van overheidsinstanties, hoe meer ze deze zullen wantrouwen, zegt Tillie.
“Het is net als met de loodgieter: als je niet begrijpt wat hij aan je waterleiding
repareert en je kunt hem niet in de gaten houden, vertrouw je hem ook
minder”, aldus de politicoloog.20
Andersom blijkt dat naarmate burgers meer ingebed zijn in informele
sociale netwerken, zij meer vertrouwen hebben in democratische instellingen
en actiever deelnemen aan het politieke stelsel (Phalet et al., 2004c: 84).
De Marokkaanse gemeenschap kent een groeiend aantal maatschappelijke
organisaties, maar die werken veel minder met elkaar samen dan bij de
Turkse gemeenschap (Buijs et al., 2006: 209). De laatste kent volgens Tillie
een “fijnmazig netwerk van organisaties”, waarbij “links en rechts, religieus
en niet-religieus” [Turks Nederland] regelmatig contact met elkaar hebben
(Tillie, 2005: 37). f
58
1 “In aanvulling op een orthodoxe houding en het gevoel dat de islam een politiek strijdpunt is (...), vergroot dit [wantrouwen ten aanzien van lokaal bestuur] iemands ontvankelijkheid voor radicaliser-ing” (Tillie en Slootman, 2006: 6). Uit onderzoek van Tillie en Slootman blijkt, dat moslims die lokaal bestuur wantrouwen, ook vaak het gevoel hebben dat de islam een politiek strijdpunt is (Tillie en Slootman, 2006: 68).
2 Bovendien hangt de aanwezigheid van allochtone Tweede Kamerleden volgens onderzoekers Dominguez Martinez et al.. en Michon en Tillie primair af van de keuze van partijen en kandi-datencommissies. Zij bepalen of en op welke (verkiesbare) plaats allochtone kandidaten staan (Dominguez Martinez et al., 2002: 129; Michon en Tillie in Pelikaan en Trappenburg, 2003: 147).
3 Ondanks dat Marokko sinds de onafhankelijkheid (tussen 1912 en 1956 was het land een Frans-Spaans protectoraat) een meerpartijenstelsel heeft, weet het Marokkaanse koningshuis alle macht naar zich toe te trekken (De Regt, p. 91, Obdeijn & De Mas, p. 28).
4 70% procent van de Nederlandse Marokkanen is van Riffijnse afkomst (Obdeijn en De Mas, 2002: p.6).
5 Ook het gezag van lokale leiders in de regio gaat gepaard met onderdrukking (Obdeijn en De Mas, p. 39-40, Hart, p. 105).
6 De Turkse organisaties in Nederland zijn een afspiegeling van het politieke landschap in Turkije. Volgens onderzoeker Hansje Galesloot bepalen deze organisaties in grote mate op welke politieke partij hun Turkse leden stemmen (Galesloot, 2004: 23).
7 In 1986 roept de Marokkaanse koning op om niet te stemmen. De opkomst onder Marokkaanse migranten is dan minder dan 20%. Na aandringen van de Nederlandse overheid komt in 1994 een positief stemadvies van de Marokkaanse koning. De opkomst is dat jaar 40% (Prins. 1996: 9).
8 In Amsterdam en Rotterdam is dit respectievelijk 40% en 35% (Van Heelsum en Tillie, 2006: 27).
9 Bron: Instituut voor Publiek en Politiek, http://www.publiek-politiek.nl/Organisatie/Nieuwsbrieven/Papier/Zomer-2006/Meer-diversiteit-in-de-gemeenteraden [14/04/2008]).
10 De relatie tussen politieke participatie en politiek vertrouwen is complex: sommige groepen par-ticiperen juist omdat ze politieke instituten niet vertrouwen (Fennema en Tillie, 1999: 705).
11 In 1999 is de schaal gebaseerd op de antwoorden (mee eens, mee oneens) op de volgende drie vragen: (1) ‘Gemeenteraadsleden geven niet om mensen zoals ik’; (2) ‘Amsterdamse ambtenaren zijn alleen geïnteresseerd in regels en richtlijnen’; (3) ‘Politieke partijen in Amsterdam zijn alleen geïnteresseerd in mijn stem, niet in mijn mening’. In 2006 is de schaal gebaseerd op de antwoorden (geen tot helemaal geen vertrouwen) op de vraag: ‘In welke mate heeft u vertrouwen in het ge-meente bestuur van Amsterdam?’ (Burgermonitor 2005 in Slootman en Tillie, 2006: 47).
12 Buijs et al.: “Veel moslims hebben het gevoel dat er met twee maten wordt gemeten: Wanneer niet-moslims kwetsende opmerkingen maken over de islam, wordt dit onder het recht van vrije meningsuiting geschaard, terwijl het land te klein is wanneer een moslim iets kwetsend zegt” (Buijs et al., 2006: 210).
13 In de aanloop van de Tweede Kamerverkiezingen ontstaat ophef over de ‘Armeense Kwestie’. De PvdA en CDA halen drie Turkse kandidaten van de kieslijst omdat deze weigeren te erken-nen dat de dood van honderdduizenden Turkse Armeniërs in 1915 het gevolg is geweest van een etnische zuivering. Bron: http://www.volkskrant.nl/binnenland/article355744.ece/Turken_overwe-gen_verkiezingsboycot, geraadpleegd op 14/04/2006).
14 Bron: http://www.volkskrant.nl/binnenland/article373872.ece/Fatma_Koser_Kaya_ik_wil_de_kiezers_danken (geraadpleegd op 14/04/2006).
15 In het rapport van Tillie en Slootman is alleen het politiek wantrouwen van etnische minderheden opgenomen. In het rapport van de Amsterdamse Burgermonitor 2005 kon ik geen uitsplitsing vinden voor het politiek wantrouwen van autochtonen en etnische minderheden. Vandaar dat bij 2005 het percentage autochtonen ontbreekt.
59
16 Tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2006 stemt 84% van de Turken op de PvdA (Van Heelsum en Tillie, 2006: 11).
17 In 2006 gaat bijna zestig procent van de Marokkaanse Rotterdammers naar de stembus. Het aantal Marokkaanse raadsleden is in Nederland tussen 2002 en 2006 meer dan verdubbeld: In 2002 en 2006 kent Nederland respectievelijk 26 en 66 Marokkaanse gemeenteraadsleden (Instituut voor Publiek en Politiek, 2006: 8).
18 Uitgezonderd in 1994 in Rotterdam, toen de opkomst het hoogst was onder Kaapverdianen (Dominguez Martinez et al., 2002: 124).
19 De leden van deze migrantenorganisaties participeren meer in de politiek en hebben meer ver-trouwen in politieke instellingen (Tillie, 2005: 37).
20 Bron: interview met Jean Tillie.
60
Hoofdstuk 4 Op de werkvloer
61
n hoofdstuk 4 komt de sociaaleconomische situatie aan de orde. Deze is bestudeerd aan de hand van de volgende hypothese: De Marokkaanse gemeenschap kent een minder gunstige sociaaleconomische situatie, dan de Turkse gemeenschap.
Paragraaf 1 licht deze hypothese toe, paragraaf 2 geeft de lezer relevante informatie over de migratieachtergrond. De derde en vierde paragraaf beschrijven de sociaaleconomische situatie van respectievelijk de Marokkaanse en de Turkse moslimgemeenschap in Nederland. Op basis van deze beschrijving wordt in de slotparagraaf geconcludeerd of de hypothese al dan niet is bevestigd.
If
62
4.1 Inleiding
4.1.1 Hypothese en toelichtingEr bestaat geen eenduidige relatie tussen het ontstaan van religieus
radicalisme in West-Europa en de sociaaleconomische omstandigheden
van migrantengroepen. Volgens Arabist Gilles Kepel en geschiedkundige
Mark Almond zijn radicaliserende jongeren vooral drop-outs: voortijdig
schoolverlaters, die op het verkeerde pad zijn beland en zich in de gevangenis
tot het islamitisch radicalisme hebben bekeerd.1
Islamoloog Olivier Roy en politicoloog Frank Buijs stellen daarentegen
dat de ‘aanstuurders’ van de radicale islam hoogopgeleide jongeren zijn.
Jongeren met een prima opleiding, die niet de maatschappelijke positie
hebben verworven waar ze op hoopten (Roy, 2003, 64; Buijs, 2002: 90).
Volgens de AIVD zijn radicaliserende individuen in Nederland zowel lager
als hoogopgeleid (AIVD, 2006b: 34, 35). De gemene deler is het gevoel van
teleurstelling en frustratie, wanneer een achtergestelde sociaaleconomische
situatie moeilijk te veranderen blijkt te zijn. Jongeren kunnen ervaren dat
ze worden gediscrimineerd door overheid en maatschappij. Het gevaar
bestaat dan dat zij radicaliseren en de samenleving de rug toe keren, omdat
ze vinden dat deze hen heeft afgewezen.
Om die reden staat in dit hoofdstuk de sociaaleconomische situatie van
moslimjongeren en hun ouders centraal. Radicaliserende moslimjongeren
zijn zoals gezegd overwegend Marokkaans en in veel mindere mate Turks.
Overeenkomstig bovenstaande theorie vermoed ik daarom dat de Marokkaanse
gemeenschap over het algemeen een minder gunstige sociaaleonomische
positie kent dan de Turkse gemeenschap. Met als gevolg dat Marokkaanse
jongeren hierover meer teleurgesteld en gefrustreerd zijn dan Turkse leeftijds-
genoten. Daarom toets ik de volgende hypothese: De Marokkaanse gemeenschap kent een minder gunstige sociaaleconomische situatie, dan de Turkse gemeenschap.
4.1.2 MethodiekDe sociaaleconomische status stel ik vast aan de hand van de volgende
indicatoren. Ten eerste besteed ik aandacht aan de sociaaleconomische
omstandigheden waarin jongeren opgroeien. Daarbij kijk ik naar het
opleidingsniveau, de werkgelegenheid en de hoogte van het inkomen van
hun ouders, de eerste generatie migranten.
Ten tweede staat huisvesting centraal. In wat voor wijken en huizen wonen
Nederlandse Marokkanen en Turken over het algemeen? Zijn ze tevreden
over hun huis en leefomgeving?
Ten derde beschrijf ik de sociaaleconomische positie van jongeren. Wat
is hun opleidingsniveau en hoeveel jongeren verlaten de school zonder
63
diploma of startkwalificatie?2 Hoe hoog is de jeugdwerkloosheid? Tot slot ga
ik in op de mate waarin Marokkanen en Turken (denken) gediscrimineerd
(te) worden op de arbeidsmarkt.
Voor statistische gegevens heb ik gebruik gemaakt van de volgende
rapporten: het Jaarrapport Integratie 2007 van Jaco Dagevos en Mérove
Gijsberts (2007); De studie Hoge (jeugd)werkloosheid onder etnische minderheden van Jaco Dagevos (2006); en de Discriminatiemonitor Niet-westerse Allochtonen op de Arbeidsmarkt van Iris Andriessen,
Jaco Dagevos, Eline Nievers en Igor Boog (2007).
De volgende studies gaan specifiek in op de sociaaleconomische positie van
Marokkaanse en Turkse Amsterdammers: De Marokkaanse Gemeenschap in Amsterdam (2006) van Simone Crok, Jeroen Slot en Marcel Janssen
(Dienst Onderzoek en Statistiek van de Gemeente Amsterdam); en
verschillende deelrapporten in de serie Wonen in Amsterdam tussen 2003
en 2007. Deze lokale publicaties zijn zeer nuttig, omdat ze meer details
prijsgeven dan landelijke rapportages.
Tot slot biedt de studie Ethnic-Cultural and Socio-Economic Integration in the Netherlands van Arend Odé (2002) belangrijke inzichten in de
prestaties van Marokkaanse en Turkse jongeren op school en op de
arbeidsmarkt.
4.2 Migratiecontext
Nederland heeft in de jaren ’60 dringend behoefte aan ongeschoolde
arbeidskrachten voor de (mijn-)bouw en de metaalnijverheid. Daarom sluit
de Nederlandse overheid in 1964 een wervingsovereenkomst met Turkije
en in 1969 één met Marokko. De betere sociaaleconomische vooruitzichten
trekken veel Marokkaanse en Turkse gastarbeiders naar Nederland. Beide
migrantengroepen zijn laagopgeleid en de meerderheid heeft nauwelijks de
lagere school afgemaakt (Prins, 1996: 7).
Marokkaanse gastarbeiders komen uit het Rifgebergte, een regio die indertijd
onder grote druk staat van een hoge bevolkingsdichtheid enerzijds en
schaarse landbouwmogelijkheden anderzijds (Prins, 1996: 6).
In Turkije trekt de wervingsovereenkomst naast ongeschoolde arbeiders
ook kleine ondernemers aan. Het land kent een traditie van familiebedrijven
en een aantal Turken wil deze traditie in Nederland voortzetten (Odé, 2002: 73).
Het is de bedoeling dat de mediterrane gastarbeiders tijdelijk blijven.3
Wanneer de oliecrisis in de jaren ’70 Nederland in een economische recessie
stort, verwacht de overheid dan ook dat de gastarbeiders naar hun thuisland
zullen terugkeren. Ondanks hun verslechterde positie blijven de arbeids-
migranten echter waar ze zijn en halen zelfs hun gezinnen naar Nederland.
64
Volgens Van Amersfoort en Doomernik kiezen de gastarbeiders hiervoor
vanwege de politieke instabiliteit in hun thuisland en de betere voorzieningen
in Nederland (Van Amersfoort en Doomernik, 2003: 178).
4.3 Sociaaleconomische situatie Marokkaanse gemeenschap
4.3.1 Eerste generatie 4.3.1.1 Opleidingsniveau | Uit tabel 4.1 blijkt dat de eerste generatie
overwegend laag is opgeleid: bijna 80% van de Marokkaanse migranten
tussen de 45 en 64 jaar heeft maximaal de basisschool doorlopen.
Slechts 1 op de 10 heeft een middelbare of hogere opleiding. Dat betekent
volgens het Jaarrapport Integratie 2007, dat bij ruim 2 van de 3 eerste
generatie Marokkanen een startkwalificatie4 ontbreekt. Hierdoor komen zij
moeilijker aan werk en raken zij in tijden van economische recessie het
eerst hun baan kwijt (Dagevos en Gijsberts, 2007: 81).
Tabel 4.1 | Opleidingsniveau van (niet-) schoolgaande Marokkanen, 45 - 64-jarigen, 2006 (in procenten)
Bron: Dagevos en Gijsberts, 2007: 76.
4.3.1.2 Werk en inkomen | De werkloosheid onder Marokkaanse Nederlanders
is hoog. In 2006 heeft slechts 35% van de eerste generatie Marokkanen
betaald werk van meer dan 12 uur. Van de Marokkanen tussen de 45 en 64
jaar heeft slechts 25% betaald werk (Dagevos en Gijsberts, 2007: 135).
Van de Marokkaanse vrouwen tussen de 15 en 64 jaar werkt slechts 23%,
het minst van alle niet-westerse allochtonen in Nederland. Dit aantal daalt
sinds de economische recessie van 2001 nog steeds. Ter vergelijking, van
de autochtone vrouwen in Nederland werkt 58% (Dagevos en Gijsberts,
2007: 259).
Het gevolg is dat in 2004 de helft van de Marokkaanse Nederlanders een
uitkering ontvangt. Van de 55-plussers is dit 65%. Ter vergelijking, van de
45 - 64 jaar maximaal basisonderwijs 78 %
vbo/mavo 11%
mbo/havo/vwo 8%
HBO/WO 3%
65
autochtone 55-plussers heeft 28% een uitkering (Dagevos en Gijsberts,
2007: 156) Mede door deze gebrekkige arbeidsparticipatie leeft ongeveer
1 op de 3 Marokkaanse huishoudens in Nederland in armoede5 (Dagevos en
Gijsberts, 2007: 56). Ter vergelijking, van de autochtone huishoudens in
Nederland leeft 8% in armoede.
In Amsterdam komen Marokkaanse gezinnen gemiddeld rond van
een inkomen van 1426 euro per maand (Teune et al, 2006: 38). De
Marokkaanse Amsterdammer6 heeft daarmee het laagste inkomen van alle
etnische groepen (Crok et al, 2006: 69). In 2005 zit maar liefst 75% van
de Marokkaanse Amsterdammers in de laagste inkomensgroep (Teune et
al, 2006: 39).
4.3.2 Huisvesting4.3.2.1 Wijken | Nederlandse gemeenten kennen witte, gemengde en zwarte
wijken. In zwarte wijken7 is sprake van een woonconcentratie van niet-westerse
allochtonen uit lage inkomensgroepen. Deze woonconcentratie verkleint
het contact tussen allochtonen en autochtonen (Lindner, 2002: 3). Dagevos
en Gijsberts constateren in het Jaarrapport Integratie 2007 dat 52% van de
Nederlandse Marokkanen in een gemengde en 44% van hen in een zwarte
wijk woont (Dagevos en Gijsberts, 2007: 9, bijlage B8.7). In Amsterdam zijn
het vooral Marokkaanse en Turken gezinnen met kleine kinderen, die naar
de zwarte wijken aan de rand van de stad trekken. De reden is dat daar nog
relatief grote woningen voor weinig geld te vinden zijn (Crok et al, 2006: 45).
4.3.2.2 Huis | De Marokkaanse gemeenschap in Amsterdam kent de meeste
grote gezinnen van alle etnische groepen: 4 van de 10 Marokkaanse gezinnen
bestaan uit minimaal vier kinderen (Crok et al, 2006: 27). Bij autochtone
gezinnen in Amsterdam is dit minder dan 5%.
Als een woning evenveel of minder kamers heeft dan het aantal gezinsleden,
kun je stellen dat een gezin krap woont (Crok et al, 2006: 45). Met deze
definitie woont bijna 90% van de Marokkaanse gezinnen met kinderen in
Amsterdam krap (Crok, et al, 2006: 45).
De behoefte om een huis te kopen, is niet hoog bij Marokkaanse Amsterdammers.
Ongeveer 60% van hen huurt het liefst een woning (Amsterdam Dienst
Wonen, 2003: 44). Tot slot, Marokkanen in Amsterdam wonen in de goedkoopste
huizen (Amsterdam Dienst Wonen, 2003: 44). Daarmee is hun woonsituatie
het minst gunstig van alle etnische groepen in de hoofdstad.
4.3.2.3 Tevredenheid | Amsterdamse Marokkanen zijn over het algemeen
wel tevreden over hun leefomgeving, maar minder over hun huis. De
verhuisgeneigdheid is daarom groot: ongeveer 72% van hen wil in 2002
verhuizen. De voornaamste reden is dat ze de woning te klein vinden.
66
Ze willen wel in dezelfde (zwarte) wijk blijven wonen (Amsterdam Dienst
Wonen, 2003: 32).
Ook landelijk zijn Marokkanen weinig tevreden over hun woning. Des te
meer zijn ze te spreken over hun leefomgeving (Dagevos en Gijsberts, 2007:
12, bijlage B813). In 2006 zegt 79% van de Marokkaanse inwoners van
zwarte8 wijken zeer tevreden te zijn over hun leefomgeving (Dagevos en
Gijsberts, 2007: 19, bijlage B821a).
4.3.3 Jongeren4.3.3.1 Opleidingsniveau |
Tabel 4.2 | Opleidingsniveau van (niet-) schoolgaande Marokkanen, 15 - 24-jarigen, 2006 (in procenten)
Bron: Dagevos en Gijsberts, 2007: 76.
Vergeleken met hun ouders hebben 2e generatie Marokkaanse jongeren op
school een spectaculaire inhaalslag gemaakt: ongeveer 1 op de 10 Marokkanen
tussen de 45 en 64 jaar heeft mbo- of havo/vwo-niveau. Van de Marokkaanse
jongeren tussen de 15 en 24 jaar is dit meer dan de helft (zie tabel 4.1 en 4.2).
Toch slaagt anno 2006 nog steeds maar 44% van de jongeren erin de
schoolbanken te verlaten met een startkwalificatie (Dagevos en Gijsberts,
2007: 80). Ter vergelijking, van de autochtonen gaat 77% van school met
een startkwalificatie.
Kortom, ruim 1 op de 2 Marokkaanse jongeren beschikt niet over het minimale
opleidingsniveau dat nodig is voor een succesvolle start op de arbeidsmarkt.
Voor het overgrote deel gaat het om jongeren, die zonder diploma van
school af gaan.
In Amsterdam ligt dit cijfer iets hoger: Meer dan 6 van de 10 Marokkaanse
jongeren in Amsterdam tussen de 17 en 23 jaar gaat van school zonder
startkwalificatie. (Crok et al, 2006: 64)
4.3.3.2 Jeugdwerkloosheid | Het aantal werkloze Marokkaanse jongeren in
Nederland is hoog: in 2004 en 2005 heeft bijna 40% van de niet-schoolgaande
jongeren tussen de 15 en 24 jaar geen betaalde baan.9 Ter vergelijking,
bijna 20% van de autochtone jongeren tussen de 15 en 24 jaar is werkloos
(Dagevos, 2006: 11). N.B. Het gaat hier om jongeren, die actief werk zoeken.
15 - 24 jaar maximaal basisonderwijs 5%
vbo/mavo 25%
mbo/havo/vwo 53%
HBO/WO 16%
67
Tot 2001 daalde de werkloosheid van Marokkaanse jongeren in Nederland.
Tussen 2001 en 2005 is zij met 15% toegenomen (Dagevos, 2006: 11).
Volgens Crok et al. komen niet-westerse allochtone jongeren in Amsterdam
over het algemeen zelfs moeilijker aan een baan dan hun ouders. Ondanks
dat zij vaak in Nederland geboren zijn en de taal beter spreken (Crok et
al., 2006: 75).
4.3.4 DiscriminatieVolgens de dienst Onderzoek en Statistiek van de gemeente Amsterdam
is bijna 1 op de 4 middelbaar opgeleide (mbo, havo en vwo) Marokkaanse
Amsterdammers en 1 op de 5 hoogopgeleide (HBO en WO). Marokkaanse
Amsterdammers werkloos (Crok et al., 2006: 72, 73).
Waar komt deze hoge werkloosheid vandaan? Uit gegevens van het SCP
blijkt dat bijna alle Marokkaanse hoogopgeleiden en jongeren denken
dat ze worden gediscrimineerd door het bedrijfsleven.10 Iets minder
dan de helft van hen zegt hiermee persoonlijk ervaring te hebben.11
Het literatuuronderzoek van Andriessen et al. in Discriminatiemonitor Niet-Westerse Allochtonen op de Arbeidsmarkt 2007 bevestigt dat in ieder
geval lager opgeleide Marokkanen weinig populair zijn bij de Nederlandse
werkgever. Andriessen et al. geven het volgende voorbeeld:
In 2005 worden Marokkaanse en autochtone mbo-jongeren gevolgd bij
hun zoektocht naar een stageplaats in de regio Utrecht. Marokkaanse jongens
krijgen drie keer zo vaak te horen dat een bedrijf niet of nauwelijks stagiairs
aanneemt, dan autochtone jongens (Dolfing en Van Tubergen in Andriessen
et al., 2007: 61, 62).
Drie jaar eerder is uit een ander onderzoek naar voren gekomen dat (een
deel van de) werkgevers in de vier grote steden (Amsterdam, Rotterdam,
Den Haag en Utrecht) van alle etnische minderheden het minst graag
Marokkaans personeel aannemen (Kruisbergen en Veld in Andriessen et
al, 2007: 66).
Hoger opgeleiden krijgen veel minder te maken met discriminatie, zeggen
Andriesen et al.: Kwantitatieve analyses suggereren dat hoger opgeleide
Marokkanen op hetzelfde niveau werken als autochtone jongeren. In sommige
gevallen staan zij zelfs een treetje hoger dan autochtone jongeren (Andriessen
et al, 2007: 59). Ook krijgen hoger opgeleide Marokkanen in Nederland
hetzelfde of een hoger loon dan hun autochtone evenknieën (Andriessen
et al, 2007: 57).
Toch zijn vier keer zoveel Marokkaanse hoogopgeleiden werkloos dan
autochtone hoogopgeleiden (Dagevos en Gijsberts, 2007: 143).12 Hoe komt
dat? Volgens Andriessen et al. gedragen Marokkaanse afgestudeerden zich
opvallend kritisch vergeleken met autochtonen: ze hechten meer aan een
68
hoog salaris en vast werk. De auteurs vermoeden dat er een relatie bestaat
tussen deze “(te) hoge eisen” en de hogere werkloosheid: hoogopgeleide
Marokkanen zouden minder snel een baan aannemen dan autochtonen
(Andriessen et al, 2007: 56).13
In tegenstelling tot Andriessen et al. stelt onderwijssocioloog Jaap Dronkers
overigens dat hoogopgeleide allochtone jongeren wel worden gediscrimineerd
in het bedrijfsleven: volgens Dronkers werken ze juist vaker onder hun
niveau en maken ze minder (snel) promotie dan hun autochtone collega’s
(Paasen, van, D., 2007).
4.4 Sociaaleconomische situatie van de Turkse gemeenschap
4.4.1 Eerste generatie4.4.1.1 Opleidingsniveau | De eerste generatie Turkse migranten is
overwegend laag opgeleid: ruim 7 van de 10 Turken tussen de 45 en 64
jaar hebben maximaal de basisschool doorlopen. Eén op de 10 heeft een
middelbare of hogere opleiding gevolgd (tabel 4.3). Slechts 31% van de
eerste generatie Turken beschikt over een startkwalificatie (Dagevos en
Gijsberts, 2007: 81). Het opleidingsniveau van de eerste generatie Turken
komt daarmee overeen met dat van de eerste generatie Marokkanen.
Tabel 4.3 | Opleidingsniveau van (niet-) schoolgaande Turken, 45 - 64-jarigen, 2006 (in procenten)
Bron: Dagevos en Gijsberts, 2007: 76.
4.4.1.2 Werk en inkomen | De werkloosheid onder Turken in Nederland is
net als bij de Marokkaanse gemeenschap hoog. In 2006 heeft 38% van de
eerste generatie Turken betaald werk van meer dan 12 uur. Dat is 13% meer
dan hun Marokkaanse evenknieën (Dagevos en Gijsberts, 2007: 135).
Van de Turkse vrouwen tussen de 15-64 werkt 30%. Dat is iets meer
dan de Marokkaanse vrouwen, maar nog steeds relatief weinig. Ook hun
arbeidsparticipatie daalt sinds 2001 (Dagevos en Gijsberts, 2007: 259).
Het gevolg is dat de helft van de Turkse Nederlanders in 2004 een uitkering
krijgt. Bij Turkse 55-plussers is dit bijna 70% (Dagevos en Gijsberts, 2007:
156). Deze cijfers komen overeen met de Marokkaanse gemeenschap.
Mede door deze gebrekkige arbeidsparticipatie leeft net als bij de Marokkaanse
45 - 64 jaar maximaal basisonderwijs 72%
vbo/mavo 17%
mbo/havo/vwo 8%
HBO/WO 3%
69
gemeenschap ongeveer 1 op de 3 Turkse huishoudens in Nederland in
armoede (Dagevos en Gijsberts, 2007: 156).
In Amsterdam hebben Turkse gezinnen gemiddeld een inkomen van
1726 euro per maand (Teune et al, 2006: 38), driehonderd euro meer dan
Marokkaanse gezinnen. In 2005 zit 59% van de Turken in de laagste
inkomensgroep (Teune et al, 2006: 39). Turkse Amsterdammers hebben
het gemiddeld financieel dus iets ruimer dan Marokkaanse Amsterdammers.
4.4.2 Huisvesting4.4.2.1 Wijken | Zoals gezegd in paragraaf 4.3.2. wonen niet-westerse
allochtonen met een laag inkomen in Nederland vaak in zwarte wijken.
Dagevos en Gijsberts constateren dat 43% van de Turken in een gemengde
wijk en 54% in een zwarte wijk woont (Dagevos en Gijsberts, 2007: bijlage
B8.7, p. 9). Dat is vergelijkbaar met de Marokkaanse gemeenschap.
4.4.2.2 Huis | De Turkse gemeenschap in Amsterdam kent minder grote
gezinnen dan de Marokkaanse gemeenschap. Ruim 2 op de 10 Marokkaanse
gezinnen bestaat minimaal uit vier kinderen (Crok et al, 2006: 27).
Ik heb niet kunnen vinden hoeveel Turkse gezinnen met kinderen krap
wonen in Amsterdam. Ik vermoed dat dit percentage lager ligt dan bij
de Marokkaanse gemeenschap: De Turkse gemeenschap kent namelijk
minder grote gezinnen. Bovendien hebben Turkse Amsterdammers over het
algemeen een groter huis dan Marokkaanse Amsterdammers, respectievelijk
92m2 en 85m2 (Dagevos en Gijsberts, 2007: 250).
Turken zijn vaker huiseigenaar dan Marokkanen. Ongeveer 28% van de
Turkse huishoudens heeft een eigen huis, dat is 10% meer dan bij de
Marokkaanse gemeenschap (Dagevos en Gijsberts, 2007: 12, bijlage B8.11).
In Amsterdam ligt het aantal Turken dat liever een huis huurt dan koopt
bijna 20% lager dan bij Marokkanen (Amsterdam Dienst Wonen, 2003: 44).
4.4.2.3 Tevredenheid | In 2006 zegt ruim 70% van de Turkse Nederlanders
(zeer) tevreden te zijn over de woning (Dagevos en Gijsberts, 2007: 12,
bijlage B813). Om die reden hebben Turken in Amsterdam wellicht minder
verhuisplannen dan Marokkanen: Ongeveer 45% wil in de huidige
woning blijven wonen. Bij Marokkanen in Amsterdam is dit bijna 30%.
(Amsterdam Dienst Wonen, 2003: 32).
4.4.3 Jongeren4.4.3.1 Opleidingsniveau | Turkse jongeren doen het een stuk beter op school
dan hun ouders: Van de Nederlandse Turken tussen de 45 en 64 jaar heeft
ongeveer 1 op de 10 middelbaar of hoger onderwijs doorlopen. Van de Turkse
jongeren tussen de 15 en 24 jaar is dit meer dan de helft (zie tabel 4.3 en 4.3).
70
Toch heeft in 2006 slechts 37% van de Turkse jongeren een startkwalificatie
gehaald (Dagevos en Gijsberts, 2007: 80). Bijna 6 van de 10 Turkse jongeren
beschikt daardoor niet over het minimale niveau om een succesvolle start
te kunnen maken op de arbeidsmarkt. Daarmee doen zij het landelijk iets
minder goed dan Marokkaanse leeftijdsgenoten.
Volgens Arend Odé hebben vooral allochtone jongens geen interesse in
lange schoolcarrières: Ze willen snel aan de slag om geld te verdienen.
Turkse jongens trouwen over het algemeen jong en willen financieel
onafhankelijk zijn van hun ouders. (Odé, 2002: 69).
In Amsterdam gaat overigens 5 van de 10 Turkse jongeren in Amsterdam
tussen de 17 en 23 jaar van school met een startkwalificatie (Crok et al,
2006: 64). Dat zijn er iets meer dan Marokkaanse jongeren in de hoofdstad.
Tabel 4.4 | Opleidingsniveau van (niet-) schoolgaanden naar etnische groep en leeftijd, 15 - 24-jarigen, 2006 (in procenten)
Bron: Dagevos en Gijsberts, 2007: 76.
4.4.3.2 Jeugdwerkloosheid | Het aantal werkloze Turkse jongeren lijkt net
zo hoog te zijn als bij de Marokkaanse gemeenschap: bijna 40% van de
niet-schoolgaande jongeren tussen de 15 en 24 jaar heeft volgens het SCP in
2004 en 2005 geen betaalde baan van 12 uur of meer14 (Dagevos, 2006: 11).
Helaas is dit cijfer niet opgedeeld in lager- en hogeropgeleide jongeren.
In Amsterdam komt de Dienst Onderzoek en Statistiek namelijk met
opvallend gegevens: minder dan 5% van de middelbaar opgeleide Turkse
Amsterdammers (mbo en havo/vwo) is werkloos. Dat is vijf keer minder
dan het aantal middelbaar opgeleide Marokkaanse werkzoekenden (25%)
en zelfs minder dan het percentage middelbaar opgeleide autochtone
werkzoekenden (7%) (Crok et al., 2006: 73).
Van de hoogopgeleide Turkse Amsterdammers (HBO en WO) zit ruim 1 op de
10 zonder werk. Dat is bijna de helft minder dan het aantal hoogopgeleide
Marokkaanse Amsterdammers, waarvan 19% geen werk heeft (Crok et al.,
2006: 73).
Aangezien ruim de helft van de tweede generatie Turken tussen de 15 en
24 jaar mbo of hoger heeft, vermoed ik dat de jeugdwerkloosheid bij Turkse
jongeren daarom meer dan bij Marokkaanse jongeren vooral lageropgeleiden treft.
4.4.4 DiscriminatieOngeveer 80% van de Turkse jongeren en Turkse hoogopgeleiden denkt
dat in Nederland op de arbeidsmarkt wordt gediscrimineerd (Dagevos en
15 - 24 jaar maximaal basisonderwijs 14%
vbo/mavo 32%
mbo/havo/vwo 43%
HBO/WO 11%
71
Gijsberts, 2007: 9, bijlage B11.18). Dat is iets minder dan bij de Marokkaanse
gemeenschap, maar het blijft een overweldigende meerderheid.
Net zoveel hoogopgeleide Nederlandse Turken als Nederlandse Marokkanen
zeggen persoonlijk ervaring te hebben met discriminatie op de arbeidsmarkt,
namelijk 40% (Dagevos en Gijsberts, 2007: 9, bijlage B11.19). Toch blijkt
uit een kwalitatief onderzoek in 2002 dat (een deel van de) werkgevers in
de grote vier steden een voorkeur heeft voor Turks personeel boven andere
niet-westerse allochtonen (Kruisbergen en Veld in Andriessen et al., 2007:
66). Waarom denkt dan toch 80% van de Turkse jongeren dat er wordt
gediscrimineerd? Die vraag wordt niet beantwoord door Andriessen et al.:
De auteurs gaan in de Discriminatiemonitor opvallend genoeg verder niet
in op de discriminatie van Turken op de arbeidsmarkt.
4.5 Vergelijking
4.5.1 Conclusie hypotheseAan het begin van dit hoofdstuk heb ik de hypothese geformuleerd, dat
de Marokkaanse gemeenschap in Nederland een relatief minder
gunstige sociaaleconomische situatie kent dan de Turkse gemeenschap. De
empirische resultaten ontkrachten deze hypothese: de sociaalmaatschappelijk
verschillen tussen Marokkaanse en Turkse Nederlanders zijn minimaal.
4.5.1.1 Eerste generatie | Uit landelijk onderzoek blijkt dat de Marokkaanse en
Turkse arbeidersgeneratie in vergelijkbare sociaaleconomische omstandigheden
leven: De twee groepen zijn vergelijkbaar geschoold en de arbeidsparticipatie
is bij beide groepen even laag. Met als gevolg dat net zoveel Turkse als
Marokkaanse huishoudens in armoede leven.
In Amsterdam lijken Marokkaanse huishoudens het gemiddeld wel minder
goed te hebben dan Turkse huishoudens: ze moeten rondkomen van een
lager inkomen en zijn opvallend vaker werkloos. Marokkaanse Amsterdammers
met een mbo of havo/vwo-diploma zijn vijf keer vaker werkloos dan vergelijkbaar
opgeleide Turkse Amsterdammers. Marokkanen in de hoofdstad met een
HBO- of WO-diploma zitten meer dan de helft vaker zonder werk dan
hooggeschoolde Turken (Crok et al., 2006: 73).
4.5.1.2 Marokkaanse en Turkse jongeren | Volgens Arend Odé is de
hoofdstad geen uitzondering. Hij constateert dat Marokkaanse jongeren
met hetzelfde diploma beduidend minder ver komen dan andere etnische
minderheden.15 Odé’s constatering wordt niet bevestigd in de door mij
geraadpleegde onderzoeksrapporten. Hierin staat dat Marokkaanse
jongeren even vaak werkloos zijn als Turkse jongeren.16 Tot het tegendeel
bewezen is, lijkt de hoofdstad een uitzondering op de regel te zijn.
In het onderwijs doen Marokkaanse scholieren het beter dan Turkse scholieren:
ruim 70% van de Marokkaanse jongeren volgt een middelbare of hogere
72
opleiding. Bij de tweede generatie Turken is dit 20% minder,
namelijk ruim 50%. Op basis daarvan concludeer ik dat de sociaal-
economische situatie van Marokkaanse jongeren in Nederland tegen de
verwachtingen in beter is dan die van Turkse jongeren.
4.5.2 VerklaringGebaseerd op de marginaliseringstheorie van Almond et al. (Almond et al.,
2003: 130) zouden Turkse moslimjongeren en Marokkaanse moslimjongeren
evenveel moeten radicaliseren. Met uitzondering van de situatie in Amsterdam
zijn de sociaaleconomische omstandigheden tenslotte vergelijkbaar.
Toch is dat volgens deskundigen en de Nederlandse veiligheidsdienst AIVD
niet het geval. Hoe kan dat? Wellicht dat het antwoord ligt in ‘zachtere’
sociaaleconomische omstandigheden, die voordeliger lijken uit te pakken
voor de Turkse gemeenschap.
4.5.2.1 Turks arbeidscircuit | Criminoloog Richard Staring is auteur van
Reizen onder Regie. Het Migratieproces van Illegale Turken in Nederland (2001). In dit proefschrift beschrijft Staring hoe de Turkse gemeenschap in
Nederland een “informele infrastructuur” heeft ontwikkeld op het terrein
van immigratie, arbeid, huisvesting en financiën (Staring, 2001: 6, 7). Odé
bevestigt het bestaan van een informeel netwerk. Volgens hem creëert dit
netwerk werkgelegenheid voor Turkse jongeren en voorkomt het zo dat de
jongeren marginaliseren. De Marokkaanse gemeenschap beschikt volgens
Odé niet over een dergelijk systeem (Odé, 2003: 81).
Wat betekent het bestaan van dit netwerk voor de sociaaleconomische
positie van Turken in Nederland? Ten eerste is de Turkse gemeenschap
hierdoor minder afhankelijk van officiële wervingskanalen en daardoor
misschien minder vatbaar voor discriminatie door het Nederlandse bedrijfs-
leven. Bovendien komen ook laag- of ongeschoolde Turken dankzij de sterke
etnische solidariteit relatief snel aan een baan.17
Ten tweede wekt een dergelijke informele ‘arbeidsmarkt’ de indruk, dat het
daadwerkelijke aantal Turken met een betaalde baan (veel) hoger ligt, dan
de officiële cijfers van het CPB en CBS doen vermoeden. Tenslotte zijn
veel Turkse illegalen werkzaam in dit Turkse arbeidscircuit (Staring, 2001).
Dat kan alleen wanneer deze (deels) uit het zicht van overheid en officiële
instanties functioneert.
Met andere woorden, landelijk lijken net zoveel Turken als Marokkanen
zonder werk te zitten. In de praktijk ligt het aantal werkloze Turken
misschien (veel) lager, omdat ze ‘zwart’ werken via informele kanalen.
4.5.2.2 Turkse ondernemersgeest | Turkse Nederlanders beginnen veel
vaker een eigen bedrijf dan Marokkaanse Nederlanders. In 2005 telt
73
Nederland bijna twee keer zoveel bedrijven van Turkse herkomst dan
van Marokkaanse herkomst, respectievelijk 15.000 en 6.000 (Dagevos en
Gesthuizen, 2005: 25). Volgens Dagevos en Gesthuizen zijn Turken zelfs
het meest ondernemend van alle etnische minderheden in Nederland
(Dagevos en Gesthuizen, 2005: 25).
Hoe kan dat? Onderzoekers Jansen et al. concluderen dat het ondernemerschap
Turken in het bloed zit: Turken met een eigen bedrijf hebben vaak ook
familieleden (in Nederland of Turkije) met een eigen bedrijf. Marokkanen
zijn volgens de onderzoekers minder gemotiveerd om voor zichzelf te
beginnen (Jansen et al., 2003: 36).
Daarnaast speelt het sociaal kapitaal een rol: Turkse ondernemers bedienen
vaak hun eigen etnische groep (Jansen et al., 2003: 36). De Marokkaanse
gemeenschap is veel meer verdeeld en gericht op de Nederlandse samenleving,
waardoor er wellicht minder behoefte is aan een ‘Marokkaanse’ markt.
Samen met het informele arbeidscircuit maakt de Turkse ondernemers-
geest de gemeenschap minder afhankelijk van officiële wervingskanalen.
Daardoor zijn Nederlandse Turken in Nederland wellicht minder kwetsbaar
voor eventuele discriminatie dan Nederlandse Marokkanen.
Wellicht verklaart dit mede waarom Turkse jongeren, ondanks een gelijke
sociaalmaatschappelijke positie, toch minder radicaliseren dan Marokkaanse
jongeren. Ervaringen met discriminatie zijn namelijk een belangrijke factor
in het radicaliseringsproces van moslimjongeren. Het volgende hoofdstuk
gaat hier dieper op in. f
74
1 Kepel, 27/08/05, NRC Handelsblad; Almond, 19/06/02, Wall Street Journal. Ook de AIVD stelt dat met name extremistische islamisten rekruteren in Nederlandse gevangenissen (AIVD, 2006b: 17 en p. 32).
2 Het minimaal geschikte opleidingsniveau voor een goede start op de arbeidsmarkt (Dagevos en Gijsberts, 2007: 72).
3 De Nederlandse overheid gaat er in die tijd vanuit dat slechts 7% van de gastarbeiders zich hier definitief zal vestigen (Obdeijn en De Mas, 2001: 12).
4 Een startkwalificatie is minimaal een opleiding op mbo- of havoniveau. Zonder startkwalificatie kom je in Nederland moeilijk aan werk (Bron: CBS).
5 Gezinnen leven in armoede in Nederland wanneer het inkomen van een huishouden gelijk is aan het bijstandsniveau van een éénpersoonshuishouden in 1979.
6 De gemeente Amsterdam kent de grootste Marokkaanse gemeenschap van Nederland (Crok et al., 2006).
7 In zwarte wijken woont minimaal 1/3e deel meer niet-westerse allochtonen dan in de rest van de gemeente (Dagevos en Gijsberts, 2007: 200). Welke invloed zwarte wijken hebben op de sociaal-economische ontwikkeling van etnische minderheden, laat ik hier in het midden. Een discussie hierover is te vinden in Lucia Lindner’s Ruimtelijke Segregatie van Afkomstgroepen in Den Haag – Wiens Keuze? (2002).
8 In dit geval betreft het wijken waar meer dan de helft van de inwoners van niet-westerse afkomst is.
9 van 12 uur of meer.
10 Van de 2e generatie Marokkaanse jongeren heeft 88% het gevoel dat er in Nederland op de arbeidsmarkt af en toe tot (zeer) vaak wordt gediscrimineerd. Bij de Marokkaanse HBO-ers en
WI-ers is dit percentage hetzelfde (Dagevos en Gijsberts, 2007: 9, bijlage B11.18). Waarschijnlijk komen deze aantallen overeen, omdat de meeste hoogopgeleide Marokkanen tot de tweede generatie behoren.
11 Respectievelijk 47% van de Marokkaanse jongeren en 40% van de Marokkaanse HBO- en WO-ers zegt persoonlijk ervaring te hebben met discriminatie op de arbeidsmarkt (Dagevos en Gijsberts, 2007: 9, bijlage B11.19). 12 Respectievelijk 13% en 3% (Dagevos en Gijsberts, 2007: 143).
13 Meer verklaringen voor de hogere werkloosheid onder Marokkaanse jongeren in paragraaf 4.5).
14 Het gaat hier om jongeren, die actief werk zoeken. Niet-werkende jongeren, die niet actief op zoek zijn naar werk, worden niet meegeteld.
15 Interview met Odé.
16 Bijna 40% van de niet-schoolgaande Turkse en Marokkaanse jongeren tussen de 15 en 24 jaar heeft in 2004 en 2005 geen betaalde baan van 12 uur of meer (Dagevos, 2006: 11).
17 Richard Staring beschrijft in zijn proefschrift hoe illegale Turkse migranten in Nederland in deze informele economie worden opgenomen. Ze krijgen hulp bij het zoeken van een huis, een baan en zelfs een echtgenote. Dit gebeurt op basis van een gemeenschappelijke regionale herkomst of zelfs alleen de gemeenschappelijke Turkse nationaliteit (Staring, 2001: 6, 7).
75
Deel III Analyse
76
Hoofdstuk 5 Van oorzaak naar gevolg
77
eel III, het slotstuk van deze scriptie, bestaat uit hoofdstuk 5. Hierin wordt de ontbrekende schakel beschreven: in hoeverre kunnen de structurele leefomstandigheden van de Marokkaanse en Turkse gemeenschap de opkomst van het
islamitisch radicalisme in Nederland verklaren? Hoofdstuk 5 licht in drie paragrafen toe hoe radicalisering onwil-lekeurig bij de Marokkaanse gemeenschap werd gestimuleerd en bij de Turkse gemeenschap is afgeremd. Achtereenvolgens behandelen paragraaf 1, 2 en 3 het religieuze, politieke en sociaaleconomische leefdomein.
Df
78
5.1 Religieuze organisatie en islamitisch radicalisme
5.1.1 Virtuele radicaliseringVolgens de Nederlandse veiligheidsdienst AIVD speelt internet een grote rol in
het radicaliseringsproces van islamitische jongeren (AIVD, 2006b: 48).1 Ik
heb de indruk dat dit onder andere komt, doordat de kans om op een radicale
website terecht te komen zeer groot is. Wereldwijd is het aantal extremistische
sites tussen 1998 en 2004 toegenomen van 12 tot 4.5002 (Dittrich, 2006: 31).
Nederland kent enkele tientallen Nederlandse salafitische sites (AIVD,
2007: 19). Liberale islamitische sites zijn daarentegen schaars.3
Van alle etnische minderheden in Nederland zijn Marokkaanse jongeren
het meest actief op internet (Nabben et al., 2006: 89). Bovendien bezoeken
zij vaker dan Turkse jongeren islamitische websites en internetfora
(Nabben et al., 2006: 89).
Hoe komt dat? Ik heb de indruk dat dit een gevolg is van de gebrekkige
religieuze organisatie van de Marokkaanse islam in Nederland. Zowel
Turkse als Marokkaanse moslimjongeren hebben behoefte aan kennis over
de islam.4 Ze leven in spagaat tussen de cultuur van het land van hun ouders
en die van Nederland. Hun etnische identiteit lijkt hier weinig populair
te zijn en daarom wint religie aan invloed. Religie wordt zo een bron van
‘persoonlijke zelfwaardering’, zeggen Phalet et al. in het onderzoeksrapport
Moslim in Nederland (Phalet et al., 2004a: 102).
De moord op Theo van Gogh en de daaropvolgende media-aandacht hebben
moslimjongeren gestimuleerd om kennis op te doen over de islam (De Koning
en Bartels, 2005: 21; Nabben et al., 2006: p. 64).
Opvallend genoeg signaleren Ton Nabben et al. in hun studie Van Allah tot Prada deze religieuze verdieping wel bij Marokkaanse jongeren, maar niet
bij hun Turkse leeftijdsgenoten (Nabben et al., 2006: 51). Toch constateren
de onderzoekers elders in hun rapport dat beide groepen jongeren een
even grote religieuze beleving hebben (Nabben et al., 2006: 143).
Ik vermoed dat jonge Turken minder actief religieuze kennis vergaren dan
jonge Marokkanen, omdat deze in de Turkse gemeenschap simpelweg meer
voorhanden is. Uit hoofdstuk twee blijkt dat Turkse jongens en meisjes van
jongsaf aan uitgebreid koranonderricht krijgen bij de Süleymancilar. Ook
op oudere leeftijd is het contact tussen Turkse jongeren en hun religieuze
leraar hecht: De pupillen geven aan goed met vragen en kritiek terecht te
kunnen bij de imam. Bovendien kunnen ze hun heil zoeken in de uitgebreide
islamitische bibliotheek waar Turkse moskeeën over beschikken.
In Marokkaanse moskeeën ontbreekt deze kennis, zegt Said
Bouddouft, voormalig voorzitter van de Stichting Marokkanen en
79
Tunesiërs (SMT) (interview Bouddouft). Bovendien vermijden Marokkaanse
moslimjongeren volgens hem de moskee, omdat er een wereld van verschil
is tussen hun leefwereld en die van de imam. Vaak kunnen de jongeren
de Arabisch of Berbers sprekende imam niet eens verstaan (interview
Bouddouft; De Koning en Bartels, 2005: 25; Dittrich, 2006: 20).
De consequentie hiervan is dat Marokkaanse moslimjongeren andere bronnen
aanboren om een antwoord te vinden op hun vragen: het internet. Zoals
gezegd komen zij in hun zoektocht al gauw terecht op islamitische websites
en internetfora, die een radicale, conservatieve boodschap uitdragen.
Met deze kennis is het niet verbazingwekkend dat er relatief veel meer
Marokkaanse moslimjongeren radicaliseren dan Turkse moslimjongeren.
5.1.2 Islamistische kapers Door de gebrekkige organisatie van de Marokkaanse islam in Nederland is
sprake van een zwakke basis, zegt Bouddouft (Bouddouft, 2005: 27). In
tegenstelling tot de Turkse overheid slaagde de Marokkaanse koning niet
erin de religieuze beleving van zijn diaspora te beïnvloeden. Noch kent
Europa een sterk netwerk van oppositionele Marokkaanse stromingen (zie
hoofdstuk 2). Turkse moskeeën maken deel uit van een sterke, ideologische
koepelorganisatie. Marokkaanse gebedshuizen zijn op zichzelf aangewezen,
zowel voor de te volgen ideologische koers als voor de financiering.
Het gevolg is dat Marokkaanse moskeeën weinig weerstand (kunnen) bieden
aan de ideologische kritiek van Saoedische missionarissen. Deze trekken
vanaf de jaren ’80 met steun van Saoedische oliedollars Europa in om te
voorkomen dat de islamitische diaspora verwestert (Bouddouft, 2005: 28).
Saoedische ‘nongouvernementele missieorganisaties’ slagen er volgens de
AIVD in een ‘zeer overtuigde groep (...) eerste generatie moslimimmigranten
van primair Marokkaanse afkomst’ aan zich te binden (AIVD, 2007: 16).
Niet alleen bezoeken deze Marokkaanse immigranten Saoedische moskeeën,
het wahhabistische gedachtengoed dringt ook door in Marokkaanse moskeeën.
Dat leidt in de jaren ’90 tot wahhabisering van moskee- en islamitische
schoolbesturen (Buijs et al., 2006: 163).
Het is moeilijk te zeggen of deze streng conservatieve moskeeën ook bijdragen
aan de radicalisering van de 2e generatie Marokkaanse moslims. Zoals
gezegd laten Marokkaanse jongeren in Nederland zich weinig in de moskee
zien. Bovendien ontwikkelt radicalisering zich vooral buiten de moskee,
zegt de Deense onderzoeker Michael Taarnby (Taarnby, 2005: 25).
Hier steekt de handicap van een gebrekkige organisatie opnieuw de kop op:
Volgens Bouddouft en Tillie voelen Marokkaanse en Turkse jongeren zich
80
evenveel aangetrokken tot het radicaalislamitische gedachtegoed. Binnen
Turkse moskeeën lijken deze opvattingen echter beter beheerst te worden.
Vanwege de relatieve geslotenheid van de Turkse geloofsgemeenschap
is niet duidelijk hoe dat gebeurt (interview Bouddouft; interview Tillie).
Het blijft daarom bij speculaties. Zoals geconstateerd, hebben Turkse
moslimjongeren beter contact met de religieuze voorgangers in hun moskee
dan hun Marokkaanse geloofsgenoten. Ik vermoed dat het bestuur daardoor
misschien goed weet welke jongeren er radicale denkbeelden op na houden.
Wellicht dat het bestuur met dialoog en argumentatie een ander geluid laat
horen, waardoor radicaliserende jongeren hun ideeën in een ander, minder
zwart-wit daglicht kunnen gaan zien.
Marokkaanse moslimjongeren missen deze band met hun religieuze voorganger,
onder andere vanwege het taalverschil. Bovendien, of misschien juist daardoor,
laten zij zich weinig zien in de moskee. Marokkaanse moskeeën lijken zich
daardoor geen raad te weten met radicaliserende jongeren, zegt Ahmed
Aboutaleb, voormalig wethouder in Amsterdam. Volgens Aboutaleb voelen
de Marokkaanse moskeebesturen de hete adem van Nederlandse veiligheids-
diensten in de nek. In plaats van dat ze de dialoog aangaan en proberen de
jongeren op andere gedachten te brengen, kiezen moskeebesturen ervoor
hen weg te sturen (interview Aboutaleb; De Koning en Bartels, 2005: 21).
Daarnaast kiezen jongeren ervoor om zelf de moskee te verlaten.
Als deze jongeren eenmaal buiten de moskee staan, horen ze geen
tegengeluiden meer en zijn ze vogelvrij. Vergeleken met Turkse jongeren,
die dezelfde opvattingen hebben, lopen Marokkaanse moslimjongeren
meer kans in de ideologische greep te raken van radicale en extremistische
recruteurs.
In deze context is het goed om stil te staan bij Milli Görüs in Nederland.
Wat als het bestuur van deze Turkse conservatief-islamitische organisatie
radicale opvattingen zou ontwikkelen en zou trachten Nederland te
islamiseren? Dan kunnen deze opvattingen juist vanwege de hogere
organisatiegraad effectief naar de achterban worden uitgedragen. Met als
gevolg dat radicalisering in tegenstelling tot bij de Marokkaanse gemeenschap,
in georganiseerd verband plaatsvindt.
5.2 Politieke participatie en islamitisch radicalisme
Het islamitisch radicalisme is een politiek fenomeen dat ontstaat wanneer
moslims niet (langer) het gevoel hebben, dat de seculiere staat hun belan-
gen vertegenwoordigt. Dit proces van vervreemding is het gevolg van een
vertrouwensbreuk en een legitimiteitsprobleem (Buijs et al., 2006: 236).
Beide lijken verband te houden met een lage politieke participatie.
81
Hoofdstuk drie toont aan dat Marokkaanse Nederlanders veel minder
deelnemen aan de politiek dan Turkse Nederlanders. De consequentie
is dat Marokkaanse jongeren over het algemeen meer de Nederlandse
democratische orde wantrouwen dan Turkse leeftijdsgenoten. Zij zullen
deze in een aantal gevallen zelfs afwijzen.5 In de volgende subparagrafen
licht ik dat toe.
5.2.1 VertrouwensbreukIn de eerste fase van het radicaliseringsproces verliest een moslimjongere
het vertrouwen in de Nederlandse overheid, bijvoorbeeld doordat hij het
niet eens is met het politieke beleid (Sprinzak in Buijs et al., 2006: 238).
Buijs et al. constateren dat een groot deel van de jonge Marokkanen in Ned-
erland zich in deze eerste radicaliseringsfase, de vertrouwensbreuk, bevindt
(Buijs et al., 2006: 214, 238). Het is niet bekend hoeveel Turkse jongeren
in deze eerste radicaliseringsfase zitten, maar ik verwacht dat dit aantal veel
kleiner is en wel om de volgende reden: Marokkaanse jongeren tonen veel
meer belangstelling voor politieke en maatschappelijke kwesties dan Turkse
jongeren (zie hoofdstuk 3). Bovendien verlangen ze meer dan Turkse jon-
geren naar publieke erkenning van de islam (Phalet et al., 2004c: 94). Doordat
hun ouders bovendien weinig deelnemen aan de Nederlandse politiek,
hebben Marokkaanse jongeren in tegenstelling tot Turkse leeftijdsgenoten
via hen weinig ervaring opgedaan hiermee. De combinatie van politiek
bewustzijn en schaarse politieke vaardigheden kan volgens Jean Tillie
leiden tot een gevoel van machteloosheid en frustratie (interview Tillie).
Met als gevolg, dat Marokkaanse jongeren het gevoel kunnen krijgen dat de
Nederlandse politiek niet naar hen luistert en dat ze daardoor geen verschil
kunnen maken in de samenleving.
Buijs et al. interviewden voor de studie Strijders van Eigen Bodem (2006)
een aantal Marokkaanse moslimjongeren met democratische politieke
aspiraties. Hun defensieve uitgangspunt is opvallend: De politieke aspiraties
van deze jongeren komen voort uit het verlangen de ‘anti-islamistische’
Nederlandse samenleving te veranderen. De respondenten vinden politiek
activisme van moslims noodzakelijk om “een positieve invulling” af te
dwingen van de vrijheid, die democratie biedt. Deze vrijheid leidt volgens
hen er toe dat de belangen van etnische en religieuze minderheden
ondergesneeuwd raken (Buijs et al., 2006: 193).
Buijs et al. schrijven “verrast” te zijn over “de reikwijdte en diepgang
van de verontwaardiging en het gevoel van vernedering” bij Marokkaanse
respondenten over de manier waarop politiek en media over de islam
schrijven en spreken (Buijs et al., 2006: 186). Tegelijkertijd voelen deze
jongeren zich belemmerd door het gebrek aan politieke vaardigheden in
82
hun gemeenschap (Buijs et al., 2006: 169). Ze constateren dat ze moeilijk
hun achterban kunnen mobiliseren en hebben daardoor het gevoel “niets
te kunnen betekenen in de Nederlandse samenleving” (Buijs et al., 2006:
170). Een aantal respondenten ziet radicaalislamitische uitingen daarom als
“een vorm van zelfverdediging” (Buijs et al., 2006: 187).
Turkse jongeren maken zich veel minder druk om de negatieve beeldvorming
en hun positie in Nederland, blijkt uit onderzoek van Nabben et al.
(Nabben et al., 2006: 122). Ondanks dat er geen verschil is in religieuze
toewijzing, praktijk en beleving (Phalet et al., 2004b: 19).
5.2.2 LegitimiteitsconflictFennema en Tillie stellen dat een lage politieke participatie eveneens
gepaard gaat met twijfel over de legitimiteit6 van het Nederlandse politiek
systeem (Buijs et al., 2006: 209). Dit is een belangrijke radicaliserende factor,
zeggen Almond et al. (Almond et al., 2003: 130).
In het legitimiteitsconflict, de tweede fase van het radicaliseringsproces,
wijzen moslimjongeren het Nederlandse democratische systeem af, omdat
zij het onrechtvaardig en partijdig vinden (Sprinzak in Buijs et al., 2006:
238). De geïnterviewde salafitische jongeren in de studie Strijders van Eigen Bodem (2006) lijken in deze fase te zitten, hoewel ze nog niet een
breuk met de bestaande orde bepleiten. Uit de vorige paragraaf is gebleken,
dat democratisch actieve respondenten zich ook wantrouwig opstellen
tegenover het Nederlandse democratische systeem (Buijs et al., 2006: 193).
Nabil Marmouch, voorzitter van de Nederlandse tak van de Arabische
Europese Liga (AEL), is eveneens negatief.7 Hij beschrijft de Nederlandse
democratie in de bundel Hoe nu Verder?8 als een staatsvorm “waarin de
meerderheid een minderheid mag terroriseren, met een wetgeving die (...)
elke afwijkende etnische of religieuze eigenschap van die minderheid
bedoelt te neutraliseren” (Van Luin en Stoks, 2005: 152).
Ook breder in de Marokkaanse gemeenschap leeft twijfel over de democratie
als meest geschikte bestuursvorm. Phalet et al. concluderen in het rapport
Moslim in Nederland. Religieuze Dimensies, Etnische Relaties en Burgerschap (2004) dat Marokkaanse moslimjongeren tussen de 18 en 30 jaar in 1999
zich weinig herkennen in het Nederlandse democratisch systeem. Slechts
een kwart van hen is het onvoorwaardelijk eens met het beginsel van vrije
meningsuiting. Van de Turkse jongeren is dit iets meer dan de helft (Phalet
et al., 2004c: 77).
Het politiek systeem in het land van herkomst kan hier een reden voor
zijn: De democratisering is verder gevorderd in Turkije dan in Marokko.
Het is echter de vraag in hoeverre dit de politieke opvattingen van in Nederland
geboren en getogen Turkse en Marokkaanse jongeren daadwerkelijk
83
beïnvloedt. Uit onderzoek blijkt namelijk dat de kennis van Marokkaanse
jongeren over de politieke situatie in Marokko betrekkelijk gering is. Turkse
jongeren zijn wel op de hoogte van de politiek in Turkije (Buijs et al., 2006: 210).
5.3 Sociaaleconomische situatie en islamitisch radicalisme
Buijs et al. benadrukken in de studie Strijders van Eigen Bodem (2006)
dat discriminatie een belangrijke rol speelt in het radicaliseringsproces:
Moslimjongeren moeten zich sociaalmaatschappelijk achtergesteld en
buitengesloten voelen om radicaalislamitische denkbeelden te ontwikkelen.
Zij moeten het idee hebben dat hun lage inkomen en het gebrek aan werk
het gevolg is van een discriminerende overheid en samenleving (Buijs et
al., 2006: 196).
De Marokkaanse gemeenschap kent niet zoals verwacht een veel slechtere
sociaaleconomische positie dan de Turkse gemeenschap. Wel zijn er ‘zachtere’
verschillen: de Marokkaanse gemeenschap heeft niet het voordeel van
een ‘eigen’ (arbeids)circuit. Bovendien beginnen Turken vaker voor zich
zelf. Dit maakt de Turkse gemeenschap minder afhankelijk van officiële
wervingskanalen en daardoor minder kwetsbaar voor discriminatie (zie
paragraaf 4.5). Dat Marokkaanse jongeren vermoedelijk vaker discriminatie
ervaren, verklaart waarom zij meer radicaliseren dan Turkse leeftijdsgenoten.
Ik licht dat hieronder verder toe.
5.3.1 IntegratieparadoxHet informele circuit binnen de Turkse gemeenschap fungeert als sociaal-
economisch vangnet. De Marokkaanse gemeenschap kent geen dergelijk
netwerk (Pels, 2003: 28). Deze jongeren moeten op eigen kracht aan de
bak zien te komen. Marokkaanse jongeren richten zich (mede) daarom
veel sterker op de Nederlandse samenleving dan Turkse leeftijdsgenoten
(Pels, 2003: 23; Buijs et al., 2006: 202).9
Hoe meer deze Marokkaanse jongeren zich aanpassen aan de Nederlandse
samenleving, hoe groter de kans wordt dat zij zich afgewezen voelen (Buijs
et al., 2006: 201, 202). Ten eerste lopen deze jongeren daadwerkelijk meer
risico op afwijzing en discriminatie, omdat ze zich buiten de veilige grenzen
van de eigen etnische groep begeven. Ten tweede voelen deze jongeren zich
volgens onderzoeker Karin Prins vaak onzekerder dan niet-assimilerende10
leeftijdsgenoten: Ze hebben meer behoefte om hun situatie te vergelijken
met autochtone leeftijdsgenoten en voelen zich relatief sneller benadeeld
(Prins, 1996: 28, 42). Met andere woorden, ze zijn gevoeliger voor signalen van
discriminatie en buitensluiting. Buijs et al. noemen dit de integratieparadox
(Buijs et al., 2006: 202). Teleurstelling en woede is het gevolg en deze kunnen
84
resulteren in een radicale afwijzing van de samenleving (Prins, 1996: 31;
Buijs et al., 2006: 249).
5.3.2 Koren op de molenWilma Vollebergh is hoogleraar cross-culturele pedagogiek aan de Katholieke
Universiteit Nijmegen. Volgens haar leidt discriminatie ertoe dat moslim-
jongeren terug kruipen in hun (etnische) schulp en de wereld verdelen in
de ‘wij’-groep, moslims of Marokkanen, en de ‘zij’-groep, de Nederlandse
samenleving (Vollebergh, 2002: 15).
Dit kan als gevolg hebben, dat jongeren intenties van autochtonen sneller
als vijandig opvatten. Zij neigen volgens Vollebergh ertoe om de Nederlandse
samenleving de schuld te geven van ‘conflicten, problemen en mogelijk
eigen falen’ (Vollebergh, 2002: 15). Vooral bij jongeren uit een zwak
sociaalmaatschappelijk milieu, zonder ondersteunend sociaal netwerk, kan
dit volgens haar leiden tot vijandigheid (Vollebergh, 2002: 15).
Deze theorie van Vollebergh verklaart (mede) waarom ‘vernederlandste’
Marokkaanse jongeren eerder de Nederlandse samenleving de rug toekeren
dan Turkse jongeren: De laatsten zullen zich eerder terugtrekken in de
veiligheid van hun eigen gemeenschap (Buijs et al., 2006: 209).
Volgens de AIVD maken radicaal-islamitische predikers dankbaar gebruik
van deze ‘gevoelens van achterstelling’ bij Marokkaanse jongeren (AIVD,
2007: 40). Ze betogen dat de slechte sociaalmaatschappelijke positie
van veel jonge Marokkanen (en hun ouders) enkel en alleen te wijten is aan
de ‘anti-islamitische sentimenten’ in de Nederlandse samenleving en niet
aan henzelf (AIVD, 2007: 40). Dat doen zij met succes: Volgens de AIVD
is dit ‘beroep’ een belangrijke radicaliserende factor voor Marokkaanse
moslimjongeren (AIVD, 2007: 40).
Zoals gezegd in hoofdstuk vier, vallen radicaliserende jongeren grofweg
in twee sociaalmaatschappelijke groepen: de lager opgeleide jongeren,
die op het criminele pad zijn beland en de hoger opgeleiden, van wie de
inspanningen niet het gewenste resultaat hebben opgeleverd.
5.3.2.1 Lager opgeleide moslimjongeren | Nabben et al. doen in 2005
in Amsterdam en Leiden onderzoek naar 21 netwerken van Turkse en
Marokkaanse jongeren tussen de 15 en 29 jaar. Ze constateren dat met
name Marokkaanse ‘probleemjongeren’ ertoe neigen zich een slachtofferrol
aan te meten (Nabben et al., 2006: 121). Deze groep ‘escapisten’ heeft
volgens de onderzoekers een zwakke sociaaleconomische positie en ervaring
met criminialiteit. Ze zijn ‘jaloers en egoïstisch’ en geven anderen de schuld
van de problemen in hun leven (Nabben et al., 2006: 121). Bovendien
zijn de Marokkaanse escapisten het minst tolerant naar autochtonen toe
85
van alle onderzochte groepen. De onderzoekers waarschuwen dat zij zich
aangetrokken kunnen voelen tot het radicalisme (Nabben et al., 2006: 121).
5.3.2.2 Hoger opgeleide moslimjongeren | Buijs et al. constateren juist
dat radicaliserende jongeren een hoge opleiding hebben genoten, maar
teleurgesteld zijn in hun maatschappelijke carrière. Niet zelden blijkt
dit het gevolg van ‘overtrokken verwachtingen’ (Buijs et al., 2006: 249).
Nabben et al. typeren Marokkaanse jongeren in Van Allah tot Prada (2006)
als ‘dromers’, die respect willen zonder er hard voor te werken (Nabben et
al., 2006: 58). Ook Obdeijn en De Mas stellen in hun studie De Marokkaanse Uitdaging (2001), dat Marokkaanse jongeren niet langzaam op de ladder
willen stijgen, maar direct naar de top hopen door te stomen (Obdeijn en
De Mas, 2001: 40). Met andere woorden, hoogopgeleide Marokkaanse
moslimjongeren lijken gebukt te gaan onder moeilijk te realiseren ambities.
Deze vergroten het risico op teleurstelling. Wanneer Marokkaanse jongeren
hun toekomstdromen in duigen zien vallen en dit overeenkomstig de theorie
van Vollebergh wijten aan discriminatie, kan dat leiden tot radicalisering.
Overigens zijn de meeste radicaliserende jongeren tussen de 16 en 18 jaar
(Buijs et al., 2006: 250; Tillie en Slootman, 2006: 6). De vraag is in hoeverre op
deze jonge leeftijd al sprake kan zijn van gefrustreerde toekomstverwachtingen.
Het is niet bekend hoe realistisch de ambities van Turkse jongeren zijn.
Nabben et al. typeren hen wel als hard werkende ‘doeners’ met de moraal:
wie hard werkt, krijgt daar respect voor terug (Nabben et al., 2006: 58). Dit
wekt de indruk dat Turkse jongeren zich in ieder geval realiseren dat ze
hard moeten werken om hun doel te bereiken.
5.4 Samengevat: de kracht van sociaal kapitaal
Hoofdstuk 5 toont aan dat structurele leefomstandigheden factoren kunnen
produceren, die radicalisering stimuleren. Aan de andere kant is gebleken
dat leefomstandigheden tevens factoren kunnen voortbrengen, die hiertegen
beschermen. Bij de Marokkaanse gemeenschap is sprake van het eerste,
voor de Turkse gemeenschap geldt het tweede scenario. De beschreven
elementen in hoofdstuk 5 vallen onder één noemer: sociaal kapitaal. Bij de
Marokkaanse gemeenschap is deze minder ontwikkeld dan bij de Turkse
gemeenschap.
Het belang van sociaal kapitaal komt met name prominent naar voren in
de politieke en in de sociaaleconomische context: De Turkse gemeenschap
kent een uitgebreid netwerk van Turkse stichtingen en verenigingen, een
bont gezelschap van verschillende meningen, van liberaal tot islamistisch.
86
Dit heterogene netwerk heeft samen met een geschiedenis van samenwerking
en overleg geresulteerd in een hechte band tussen de Turkse politieke elite
en haar Turkse achterban. De gemeenschap is prominent aanwezig in de
Nederlandse politiek en de elite draagt zorg voor de belangen van haar
achterban. Met als gevolg dat het vertrouwen in het Nederlandse politieke
systeem relatief groot is. Sociaal kapitaal lijkt daardoor radicalisering af te
kunnen remmen.
In de sociaaleconomische context is het belang van het sociaal kapitaal
het meest zichtbaar: De Turkse minderheid is erin geslaagd een schijnbaar
volledig zelfvoorzienende markt te creëren. Dat maakt haar minder afhankelijk
van Nederlandse instanties en het Nederlandse bedrijfsleven, dan de Marokkaanse
gemeenschap. Los van de vraag of een dergelijk circuit wenselijk is, lopen
Turken leden minder risico op discriminatie dan Marokkanen. Ook hier
lijkt sociaal kapitaal in staat radicalisering af te remmen. f
87
1 Volgens de AIVD kan het bezoek aan radicaalislamitische sites en webfora ertoe leiden dat de “zuivere virtuele wereld in de plaats van de concrete werkelijkheid [treedt]. Daardoor kunnen individuen los komen te staan van hun omringende samenleving en zich hiertegen gaan keren” (AIVD, 2006b: 46).
2 Bron: Simon Wiesenthal Center (Los Angeles), 2004 in Dittrich, 2006: 31.
3 Onderzoekers Martijn De Koning en Edien Bartels constateren dat “gematigd islamitische sites het onderspit delven ten opzichte van de overvloed aan streng conservatieve salafitische websites” (De Koning en Bartels, 2005: 23).
4 interview Bouddouft en Tillie.
5 Het afwijzen van de democratische orde is één van de kenmerken van het islamitisch radicalisme. Radicale moslimjongeren zijn overwegend van Marokkaanse afkomst. Daarom concludeer ik dat er veel minder Turkse jongeren zijn, die de democratische orde afwijzen.
6 Als burgers een politiek systeem legitiem vinden, zijn zij van mening dat dit systeem ‘het meest rechtvaardig en geschikt is voor de samenleving’ (Buijs et al., 2006: 235).
7 De Arabische Europese Liga is tot nog toe de enige islamitisch gekleurde partij, die een relatief serieuze rol heeft gespeeld in de Nederlandse politiek.
8 De bundel beschrijft 42 visies op de toekomst van Nederland na de moord op Theo van Gogh (Van Luin en Stoks, 2005).
9 Uit onderzoek van Karin Prins blijkt dat de helft van de Nederlandse Marokkanen assimileert. Bij de Turken is dat 1 op 3. Volgens Prins komt dat doordat Marokkanen een minder stabiele identiteit kennen dan Turken: Marokko is een verdeeld land, mede doordat het een Frans/Spaans protectoraat is geweest. Daardoor heeft de Marokkaanse gemeenschap in Nederland geen sterke collec-tieve identiteit ontwikkeld. Turkije kent daarentegen een sterk nationaal bewustzijn door de rijke
Osmaanse geschiedenis. Dat schept een sterke band onder de Turkse diaspora (Prins, 1996: 15).
10 ‘Opgaan in een nieuw milieu van individuen en groepen’ (Bron: Van Dale). In dit geval nemen Marokkanen afstand van hun Noord-Afrikaanse cultuur en gaan zij op in de Nederlandse cultuur.
88
Hoofdstuk 6 Conclusie
89
In deze scriptie staat de invloed van de leefomstandigheden van
Marokkanen en Turken op het ontstaan van het islamitisch radicalisme
centraal. Met behulp van interviews met deskundigen en een
literatuurstudie is de volgende probleemstelling onderzocht:
Hoofdvraag | Welke rol hebben de structurele leefomstandigheden van de Marokkaanse en Turkse gemeenschap in Nederland gespeeld bij het hier opgekomen islamitische radicalisme?
Deze hoofdvraag is opgesplitst in de volgende drie deelvragen:
Theorie | Wat is islamitisch radicalisme en hoe heeft deze ideologie voet
aan Hollandse grond gekregen?
Empirie | Kennen de Marokkaanse en Turkse gemeenschap structurele
leefomstandigheden, die een voedingsbodem kunnen creëren voor
islamitisch radicalisme?
Analyse | In hoeverre kunnen de structurele leefomstandigheden
van de Marokkaanse en Turkse gemeenschap de opkomst van het
islamitisch radicalisme in Nederland verklaren?
In paragraaf 6.1 beantwoord ik de deelvragen aan de hand van de belangrijkste
bevindingen. Vervolgens krijgt de lezer een antwoord op de hoofdvraag. In
paragraaf 6.2 blik ik terug op het onderzoeksproces en de toegepaste theorie.
I f
90
6.1 Antwoorden
6.1.1 Theorie: Wat is islamitisch radicalisme en hoe heeft deze ideologie voet aan Hollandse grond gekregen? Het islamitisch radicalisme is een relatief jonge politieke beweging,
gebaseerd op traditionele islamitische grondbeginselen. De beweging is sinds
de 20e eeuw actief in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Belangrijke
redenen voor haar ontstaan zijn niet-religieuze factoren geweest als politieke
uitsluiting, corruptie en sociaaleconomische ongelijkheid.
Sinds enkele jaren kent ook Nederland aanhangers van het
radicaalislamitische gedachtegoed. Hun aantal groeit. Opvallend genoeg
gaat het voornamelijk om Marokkaanse jongeren. Turken radicaliseren
niet of nauwelijks, ondanks belangrijke religieuze en andere overeenkomsten.
Een wetenschappelijk onderbouwde verklaring hiervoor is er niet.
Simpelweg, omdat hiernaar geen onderzoek is gedaan.
6.1.2 Empirie: Kennen de Marokkaanse en Turkse gemeenschap structurele leefomstandigheden, die een voedingsbodem kunnen creëren voor islamitisch radicalisme?Almond, Appleby en Sivan betogen dat bepaalde structurele leefomstan-
digheden een voedingsbodem kunnen creëren voor religieus radicalisme.
Op basis hiervan zijn in het empirisch gedeelte van deze scriptie (deel II)
drie hypothesen getoetst met het volgende gemeenschappelijke kenmerk: de
Marokkaanse gemeenschap kent wel leefomstandigheden, die een voedingsbodem
kunnen creëren voor islamitisch radicalisme. De Turkse gemeenschap kent
deze niet of nauwelijks.
Twee van de drie hypothesen worden bevestigd. De derde wordt weerlegd.
Op basis hiervan concludeer ik dat mijn vermoeden klopt en dat de
Marokkaanse gemeenschap in Nederland structurele leefomstandigheden
kent, die een voedingsbodem kunnen creëren voor islamitisch radicalisme.
Bij de Turkse gemeenschap in Nederland is dat in mindere mate het geval:
alleen bij de sociaaleconomische situatie. En zelfs hier lijkt de Turkse
gemeenschap dankzij haar sociaal kapitaal toch een relatief gunstige positie
in te nemen. Hieronder geef ik per hypothese kort de meest opmerkelijke
resultaten.
6.1.2.1 Hypothese 1: De Marokkaanse gemeenschap is relatief los en de Turkse gemeenschap is relatief hecht georganiseerd. De empirische resultaten uit hoofdstuk 2 bevestigen deze hypothese: Over
het algemeen zijn Marokkaanse moskeeën individueel verantwoordelijk
voor hun eigen financiering en ideologisch karakter. Turkse moskeeën
maken daarentegen deel uit van een internationaal netwerk. Het bestuur
91
van de hierbij behorende koepelorganisatie ziet toe op de religieuze koers
van haar leden.
Opmerkelijk is de samenwerking tussen verschillende Turkse stromingen:
ouders laten hun kinderen religieus onderwijs volgen bij de Süleymancilar,
ook als ze bij een andere moskee horen. Bovendien valt op dat Turkse
jongeren graag naar de moskee gaan, ook als het ontbreekt aan specifieke
jongerenactiviteiten. Marokkaanse jongeren vermijden daarentegen de
moskee van hun ouders en organiseren zich onafhankelijk in religieuze
jongerenverenigingen.
6.1.2.2 Hypothese 2: De Marokkaanse gemeenschap neemt relatief weinig en de Turkse gemeenschap neemt relatief veel deel aan de Nederlandse politiek. De empirische resultaten uit hoofdstuk 3 bevestigen deze hypothese,
hoewel de resultaten minder eenduidig zijn dan in het vorige hoofdstuk:
De opkomst onder Turkse kiezers is traditioneel vrijwel het hoogst van
alle immigranten in Nederland. Bovendien is ruim de helft van de allochtone
raadsleden in Nederland Turks. Ondanks een flinke inhaalslag lopen
Marokkaanse kiezers zowel in het stemlokaal als in de gemeenteraad nog
steeds sterk achter op hun Turkse landgenoten.
Opmerkelijk is, dat bij de jongere generaties sprake lijkt te zijn van een
kentering: Marokkaanse jongeren tonen meer interesse in de Nederlandse
politiek dan Turkse jongeren. De politieke belangstelling van Marokkaanse
jongeren vertaalt zich niet in een gang naar de stembus, noch in een
voorkeur voor een politieke partij. Vooralsnog weerlegt deze kentering de
hypothese dus niet.
6.1.2.3 Hypothese 3: De Marokkaanse gemeenschap kent een minder gunstige sociaaleconomische situatie dan de Turkse gemeenschap. De harde empirische cijfers uit hoofdstuk 3 ontkrachten deze hypothese:
Het verschil in opleidingsniveau, werkgelegenheid, inkomen en huisvesting
tussen Marokkanen en Turken in Nederland is minimaal.
Opmerkelijk is, dat er wel zachtere verschillen zijn: Turken in Nederland
hebben een eigen infrastructuur, die hen bijvoorbeeld helpt bij het vinden
van werk. Marokkaanse Nederlanders kennen geen dergelijk netwerk.
Bovendien zijn veel meer Turken dan Marokkanen zelfstandig ondernemer.
Marokkanen zijn daardoor meer afhankelijk van officiële Nederlandse
instanties en wervingskanalen dan Turken. Het gevolg is, dat de kans
op discriminatie hoger is voor de Marokkaanse gemeenschap. Dit wordt
ondersteund door onderzoek waaruit blijkt dat werkgevers de voorkeur
geven aan Turkse werknemers boven Marokkaans personeel.
92
6.1.3 Analyse: In hoeverre kunnen de structurele leefomstandigheden van de Marokkaanse en Turkse gemeenschap de opkomst van het islamitisch radicalisme in Nederland verklaren? De Marokkaanse gemeenschap kent structurele omstandigheden, die een
radicaalislamitische voedingsbodem kunnen creëeren. Hoofdstuk 5 toont
aan dat uit deze omstandigheden bepaalde factoren zijn voortgekomen, die
aantoonbaar bijdragen aan de radicalisering van met name Marokkaanse
moslimjongeren. Deze factoren lijken vooral het gevolg van een onderontwikkeld
sociaal kapitaal: De Marokkaanse gemeenschap is gefragmenteerd en
organisaties werken weinig met elkaar samen. Dit kan verklaren waarom
Turkse jongeren veel minder radicaliseren: De Turkse gemeenschap beschikt
over veel sociaal kapitaal: De verschillende religieuze en politieke organisaties
van de Turkse gemeenschap zijn nauw met elkaar verbonden. Hieronder
worden de factoren kort samengevat:
6.1.3.1 Religieuze factoren | Marokkaanse moskeeën beschikken over
weinig en eenzijdige religieuze literatuur. Bovendien ontbreekt de (hechte)
band tussen jongeren en godsdienstleraar. Het gevolg is dat Marokkaanse
jongeren op het internet zoeken naar antwoorden op hun religieuze vragen.
Daar stuiten ze vooral op conservatieve salafitische websites.
Het ontbreken van een ondersteunend ideologisch netwerk bemoeilijkt
het signaleren van radicaliserende jongeren. Bovendien zijn moskeeën
door hun informele organisatiestructuur onvoldoende toegerust om de jon-
geren binnen de moskee te houden en de dialoog met hen aan te gaan. De
jongeren raken geïsoleerd, met als gevolg dat ze verder kunnen radicaliseren.
6.1.3.2 Politieke factoren | Het gebrek aan ervaring met overkoepelend
organiseren en samenwerken, verklaart dat de Marokkaanse gemeenschap
in Nederland weinig vertrouwd is met het politieke systeem. Zo hebben
jongeren weinig politieke kennis en ervaring opgedaan, hoewel ze wel een
grote belangstelling tonen voor politieke onderwerpen. Bovendien is het
moeilijk voor hen om de politiek onervaren achterban te mobiliseren.
De hieruit voortvloeiende gevoelens van frustratie en machteloosheid kunnen
ertoe leiden dat jongeren de Nederlandse politiek de rug toekeren. Zij
kunnen hun heil zoeken in illegale pressiemiddelen en zich aangetrokken
voelen tot een radicaalislamitische beweging.
6.1.3.3 Sociaaleconomische factoren | Hier werkt de invloed van sociaal
kapitaal andersom: De Turkse gemeenschap heeft dankzij haar uitgebreide
netwerk een eigen sociaal-maatschappelijke infrastructuur kunnen ontwikkelen.
Dat maakt Turkse jongeren minder afhankelijk van het Nederlandse bedrijfsleven
en dus minder kwetsbaar voor discriminatie.
93
Marokkaanse jongeren hebben dat niet. Zij passen zich sterk aan de
Nederlandse samenleving aan in de hoop hun weinig benijdenswaardige
sociaaleconomische achtergrond te ontstijgen. Als hun inspanningen geen
vruchten afwerpen (bijvoorbeeld door discriminatie), kan dat leiden tot grote
frustratie en teleurstelling. Beide factoren vergroten de kans op radicalisering.
6.1.4 Antwoord hoofdvraagDe centrale vraag in deze scriptie luidde als volgt:
Welke rol hebben de structurele leefomstandigheden van de Marokkaanse en Turkse gemeenschap in Nederland gespeeld bij het hier opgekomen islamitische radicalisme?
De invloed van de bestudeerde leefomstandigheden is groot geweest:
Uit deze scriptie is gebleken dat zij bij de Marokkaanse gemeenschap in
Nederland onbedoeld de opkomst en verspreiding van het islamitisch
radicalisme hebben gefaciliteerd. Ten eerste door een voedingsbodem te
creëren waarin radicaalislamitische opvattingen kunnen wortelen. Ten
tweede door factoren te produceren, die radicalisering konden stimuleren,
zoals onder meer het gebrek aan gevarieerde en geïnstitutionaliseerde
religieuze kennis in moskeeën.
Bovendien is uit deze scriptie gebleken dat van leefomstandigheden ook
een radicaliseringsremmende werking kan uitgaan. De Marokkaanse
en Turkse gemeenschap lijken een zelfde sociaaleconomische situatie te
hebben, als wordt vergeleken op statistieken als werkgelegenheid, inkomen
en opleidingsniveau. Maar, de Turkse gemeenschap kent ‘zachte’ omstandigheden,
waardoor haar leden wellicht beter om kunnen gaan met hun achtergestelde positie.
Wellicht dat deze radicaliseringstimulerende factoren kunnen neutraliseren?
Het is een opvallende constatering: Juist de Marokkaanse gemeenschap,
die sterk aansluiting zoekt bij de Nederlandse samenleving, is het kwetsbaarst
voor radicalisering. Van de gesloten Turkse gemeenschap, die zich afzijdig
houdt van de Nederlandse samenleving, lijkt daarentegen een beschermende
werking uit te gaan.
94
6.2 Reflectie
6.2.1 OverdenkingenHet islamitisch radicalisme is een heet hangijzer. Het fenomeen is
regelmatig het onderwerp van felle discussie in de media en in de politiek.
Wetenschappelijke inzichten omtrent islamitisch radicalisme zijn vooralsnog
schaars. Vandaar, dat ik mijn scriptie hieraan heb gewijd.
Het doel van deze scriptie is geweest een antwoord te vinden op de volgende
vraag: Waarom radicaliseren Marokkaanse jongeren wel en Turkse jongeren
niet? Ik vermoedde dat het antwoord op deze vraag meer inzicht zou geven
in het verloop van radicaliseringsprocessen.
Ik heb bewust ervoor gekozen de nadruk te leggen op competenties en
vaardigheden die eigen zijn aan de Marokkaanse en Turkse gemeenschap.
Ik ben van mening dat het belang hiervan onvoldoende op waarde wordt
geschat. Zoals ik geprobeerd heb aantonen, kent de Turkse gemeenschap
een sterk ontwikkeld sociaal kapitaal. En dat is zeker in de context van het
islamitisch radicalisme van groot belang. Waarom zou de Turkse gemeenschap
haar kennis en ervaringen niet uitwisselen met de Marokkaanse gemeenschap?
Ik heb niet de illusie, dat de good practices van de Turkse gemeenschap
als het ware ‘getransplanteerd’ kunnen worden naar de Marokkaanse
gemeenschap. Ik betwijfel bovendien of dit wenselijk is. Maar, waarom
zouden bijvoorbeeld Turkse moskeebesturen niet hun ervaring en kennis
delen met betrekking tot hun contact met jongeren? Marokkaanse jongens
maken soms al gebruik van de activiteiten van Turkse organisaties en
moskeeën. Waarom dit niet gestructureerd opzetten?
Overigens wil ik deze paragraaf gebruiken om het belang van een hechte
etnische gemeenschap te benadrukken. De Nederlandse politiek legt sterk
de nadruk op aanpassing aan de Nederlandse normen en waarden, wat deze
dan ook precies mogen zijn. Door integratie te stimuleren onder moslims,
denkt de politiek radicalisering tegen te gaan. Deze scriptie lijkt eerder het
tegendeel aan te tonen: juist de goed geïntegreerde Marokkaanse jongeren
zijn het kwetsbaarst voor radicalisering. Turkse jongens, die de veiligheid
van een hechte etnische gemeenschap kennen, lijken het meest weerbaar.
De laatste jaren voert de Nederlandse politiek een ontmoedigingsbeleid met
betrekking tot etnische zelforganisatie. Wat de gevolgen hiervan zijn, moet
de toekomst uitwijzen. Duidelijk is wel dat de nieuwe generatie Turken veel
minder politiek geëngageerd zijn dan hun ouders. Kan dit al een gevolg zijn
van de etnische ontmoedigingspolitiek?
95
Ik wil pleiten voor het aanmoedigen van etnische zelforganisatie. Er
worden steeds meer Marokkaanse organisaties opgericht, die de etnische
Berberidentiteit benadrukken. Ik denk zeker dat dit een positieve
tegenhanger is van de ontwikkeling van radicaalislamitische groepen.
6.2.2 Gebruik van de theorieHet is een experiment geweest om gebruik te maken van de theorie van
Almond et al., die is gebaseerd op religieuze bewegingen, die zijn ontstaan
in hun ‘natuurlijke omgeving’. Deze theorie is echter een verbazend goede
‘kapstok’ gebleken. Het nadeel ervan is, dat het macrofactoren centraal stelt
en weinig aandacht besteedt aan persoonlijke beweegredenen. Radicaliserende
jongeren in Nederland vormen een bijzonder heterogene groep: het zijn
zowel hoog- als laagopgeleiden, allochtonen als autochtonen, mannen
als vrouwen. Om een volledig beeld te krijgen, is aanvullend kwalitatief
onderzoek, bijvoorbeeld in de vorm van het analyseren van individuele
levensverhalen van radicaliserende jongeren geen overbodige luxe. Voor
meer informatie hierover verwijs ik de lezer naar hoofdstuk 6 van Strijders van Eigen Bodem (2006), van Buijs et al.
6.2.3 Belang voor de wetenschapHet is moeilijk om dit onderzoek te vergelijken met de conclusies van andere
studies. Voor zover ik kan inschatten, zijn de Marokkaanse en Turkse
gemeenschap niet eerder vergeleken in relatie tot islamitisch radicalisme.
Wel zijn de domeinen zelforganisatie, politieke participatie en sociaal-
economische situatie veelvuldig onderzocht. Mijn conclusies komen overeen
met dit onderzoek.
Het lijkt mij interessant de theorie van Almond et al. toe te passen op de
situatie in andere West-Europese landen, zoals Duitsland. Duitsland
kent een grote Turkse gemeenschap en staat eveneens voor de uitdaging
van radicaliserende moslimjongeren. Wellicht dat onderzoek naar de
kwetsbaarheid van Turkse moslimjongeren voor radicalisme het nut van de
theorie van Almond et al. bevestigt, of juist weerlegt.
Hopelijk heb ik aangetoond dat vergelijkend onderzoek naar de ‘eigenheid’
van etnische en religieuze groepen zeker van belang is. Ik denk dat het
radicaliseringsproces van moslimjongeren in Nederland met deze invalshoek
meer inzichtelijk is gemaakt. Bovendien zijn hierdoor nieuwe radicaliserende
factoren zichtbaar geworden. f
96
Bronnen
97
Bronnen
LiteratuuroverzichtAIVD (2004) Background of Jihad recruits in the Netherlands (Den Haag:
Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst).
AIVD (2004) From Dawa to Jihad (Den Haag: Algemene Inlichtingen-
en Veiligheidsdienst).
AIVD (09/03/2004) Achtergronden van Jihadrekruten in Nederland: Kamerstuk 27 925, nr. 130 (Den Haag: SDU Uitgevers).
AIVD (2004) Saoedische invloeden in Nederland (Den Haag:
Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst).
AIVD (december 2005) Voortgangsrapportage Terrorismebestrijding 29754 (Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties).
AIVD (2006) Jaarverslag 2005 (Den Haag: Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijkrelaties).
AIVD (maart 2006) de gewelddadige Jihad in Nederland: actuele trends in de islamistisch-terroristische dreiging (Den Haag: Algemene Inlichtingen-
en Veiligheidsdienst).
AIVD (oktober 2007) Radicale dawa in verandering: De opkomst van is-lamitisch neoradicalisme in Nederland (Den Haag: Algemene Inlichtingen-
en Veiligheidsdienst).
Almond, G.A., Appleby, R.S., Sivan, E. (2003) Strong Religion: The Rise of Fundamentalisms around the world (Chicago: University of Chicago
Press).
Almond, M. (19-06-2002) ‘Why Terrorists Love Criminals (And Vice Versa):
Many a Jihadi Began as a Hood’, in The Wall Street Journal.
Andriessen, I., Dagevos, J., Nievers, E., Boog, I.(november 2007) Discrimi-natiemonitor niet-westerse allochtonen op de arbeidsmarkt 2007 (Den Haag:
Sociaal en Cultureel Planbureau).
Ayubi, N. (1991) Political Islam: Religion and Politics in the Arab World (London: Routledge).
Baal, van, M., en Mares, A., (april 2000) Praten over Politiek: Helft van de bevolking geïnteresseerd in politiek (Den Haag: CBS).
Berger, M., Fennema M., Heelsum, van, A., Tillie J., Wolff, R. (2001) Politieke Participatie van Etnische Minderheden in Vier Steden (Amsterdam: IMES).
Botje, H. (2001) Een eiland in het Westen (Amsterdam, Uitgeverij Nieuwezijds).
98
Bouddouft, S. (2005) ‘Poldermoslims: identiteit gezocht (3). Nederlandse
Marokkanen en het nut van wantrouwen’ in Socialisme en Democratie: maandschrift, vol. 62, no. 1-2, p. 27–29.
Brants, K., Crone, L. en Leurdijk, A. (1998) Media en migranten: inventa-risatie van onderzoek in Nederland (Amsterdam: Werkgroep Migranten en
Media van de Nederlandse Raad voor Journalistiek).
Buijs, F.J., (2001) ‘Political Violence: Threat and challenge’ in The Netherlands’ Journal of Social Sciences, vol.37, no. 1, p.7 – 22.
Buijs, F.J. (2002), Democratie en Terreur: de uitdaging van het islamitischExtremisme (Amsterdam: Uitgeverij SWP).
Buijs, F.J. en Harchaoui, S. (2003) ‘Islamitisch radicalisme en rekrutering
in Nederland’ in Proces: maandblad voor berechting en reclassering, vol. 82,
no. 2, p. 98-108.
Buijs, F.J. (2005) ‘Poldermoslims: identiteit gezocht (1). Waarom het islamitisch
extremisme tot introspectie dwingt’ in Socialisme en democratie: maand-schrift, vol. 62, no. 1-2, p. 10-18.
Buijs, F.J., Demant, F., Hamdy, A. (2006), Strijders van eigen bodem: Radicale en democratische moslims in Nederland (Amsterdam: Amsterdam University Press).
Canatan, K. (2001) Turkse Islam: perspectieven op organisatievorming en leiderschap in Nederland (Rotterdam: Erasmus Universiteit).
Crok, S., Slot, J., Jansen, M. (2006) De Marokkaanse Gemeenschap in Amsterdam (Amsterdam: Dienst Onderzoek en Statistiek, Gemeente Amsterdam).
Dagevos, J. (2006) Hoge (jeugd)werkloosheid onder etnische minderheden (Den Haag: SCP).
Dagevos, J. en Gesthuizen, M. (2005) Niet-westerse allochtonen met een stabiele arbeidsmarktpositie: aantallen en ontwikkelingen (Den Haag: SCP).
Darwish Murad, S., Joung, I.M.A., Verhulst, F.C., Mackenbach, J.P., Crijnen,
A.A.M. (2004) ‘Determinants of self-reported emotional and behavioral
problems in Turkish Immigrant adolescents aged 11-18’ in Social Psychiatry * Psychiatric Epidemiology vol. 39, no. 39 (3), pp. 196–207.
Demant, F. (2005) Islam is inspanning: De beleving van de islam en de sekseverhoudingen bij Marokkaanse jongeren in Nederland (Utrecht:
Verweij-Jonker Instituut).
Dittrich, M. (2006) Working Paper no. 23: Muslims in Europe: addressing the challenge of radicalization. (Brussel: European Policy Centre).
99
Dominguez Martinez, S, Groeneveld, S., Kruisbergen, E. (2002),
De Integratiemonitor 2002 (Rotterdam: ISEO).
Donselaar, van, J. en Rodrigues, P.R. (red) (2006) Monitor Racisme & Extremisme. Zevende rapportage (Amsterdam: Anne Frank Stichting,
Leiden: Universiteit Leiden).
Dunk, van der, H.W. (2005) ’Godsdienst in de Nederlandse Politiek’ in
Baalen, C.C., et al. (red), Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2005. God in de Nederlandse Politiek (Nijmegen: Centrum voor Parlementaire
Geschiedenis, Den Haag: SDU Uitgevers).
EIM Onderzoek voor Bedrijf en Beleid (2004), Monitor Etnisch Ondernemerschap (Zoetermeer: EIM Onderzoek voor Bedrijf en Beleid).
Fennema, M. en Tillie, J. (1999) ‘Political Participation in Amsterdam:
Civic communities and ethnic networks’ in Journal of Ethnic and Migration Studies, vol. 25, no. 4, p. 703-724.
Fennema, M., Tillie, J., Heelsum, van., A., Berger, M., Wolff, R. (2000) Sociaal Kapitaal en de Politieke Participatie van Minderheden (Amsterdam: Het Spinhuis).
Fuller, G.A. (2003) The Future of Political Islam (Hampshire: Palgrave MacMillan).
Galesloot, H. (2004) De Wereld in Huis. Allochtonen in Amsterdamse Raden en Besturen (Amsterdam: Instituut voor Publiek en Politiek).
Gemert, van, F. (1998) Ieder voor zich: Kansen, cultuur en criminaliteit van Marokkaanse jongens (Amsterdam: Het Spinhuis).
Hart, David M. (2000) Tribe and Society in Rural Morocco (London: Frank
Cass Publishers).
Heelsum, van, A. en Tillie, J. (1999) Turkse Organisaties in Nederland. Een Netwerkanalyse (Amsterdam: het Spinhuis).
Heelsum, van., A. (2001) Marokkaanse Organisaties in Nederland. Een netwerkanalyse (Amsterdam: Het Spinhuis).
Heelsum van, A. (2004) Migrantenorganisaties in Nederland. Deel 1: Aantal en soort organisaties en ontwikkelingen (Utrecht: Instituut voor
Multiculturele Ontwikkeling Forum).
Heelsum, van, A., Fennema, M., Tillie, J. (2004) ‘Islamitische Organisaties
in Nederland. Deelstudie E’, in Moslim in Nederland. Een onderzoek naar de religieuze betrokkenheid van Turken en Marokkanen (Den Haag: Sociaal
en Cultureel Planbureau, Amsterdam: Instituut voor Migratie en Etnische Studies).
100
Heelsum, van, A. (2005) ‘Political Participation and Civic Community of Ethnic
Minorities in Four Cities in the Netherlands’ in Politics, Vol 25, No.1, p. 19-30.
Howard, R. (2005) ‘The Media’s Role in War and Peacebuilding’ in Junne,
G. en Verkoren, W. (red.), Postconflict Development: Meeting New Challenges (London: Lynne Rienner Publishers).
Jansen, M., Kok, de, J. Spronsen, van, J., Willemsen, S. (2003) Immigrant entrepreneurship in the Netherlands. Demographic determinants of entre-preneurship of immigrants from non-western countries (Zoetermeer: Scales).
Jordan, J. en Boix, L. (2004) Al-Qaeda and Western Islam in ‘Terrorism and Political Violence’, vol. 16, no.1, p.1-17.
Kepel, G. (2004) Jihad: The Trail of Political Islam (London: I.B. Tauris & Co Ltd).
Koning, de, M. en Bartels, E. (2005) ‘Poldermoslims: identiteit gezocht (2).
Voor Allah en mijzelf. Jonge Marokkanen op zoek naar de ‘echte’ Islam’ in
in Socialisme en Democratie: maandschrift, vol. 62, no. 1-2, p. 19 – 26.
Kullberg, J. en Ras, M. (2007) ‘Wonen en woonomgeving’ in: De sociale staat van Nederland 2007, p. 245-273 (Den Haag: Sociaal en Cultureel
Planbureau).
Lampert, M. en Ait Moha, A. (2006) EthnoMentality. Opkomstgedrag en Opkomstmotieven van Nieuwe Nederlanders (Amsterdam: Motivaction
International B.V.).
Landman, N. (1992) Van Mat tot Minaret. De institutionalisering van de islam in Nederland (Amsterdam: VU uitgeverij).
Lindo, F., Heelsum, van, A., Penninx, M.J. (1997) Op zoek naar eigen kracht: vrijwilligerswerk en burgerschap onder minderheden (Rijswijk: Raad voor
Maatschappelijke Ontwikkeling).
Lewis, B. (1990) ’The Roots of Muslim Rage’ in The Atlantic Monthly, vol.
266, no.. 2, p. 47 – 60.
Luin, van, T. en Stoks, F. (red.) (2005) Hoe nu verder? 42 visies op de toekomst van Nederland na de moord op Theo van Gogh (Utrecht: het Spectrum).
Ministerie van Justitie (19/08/2005) Nota Radicalisme en Radicalisering. 5358374/05 (Den Haag: Ministerie van Justitie).
Nabben, T,Yesilgöz, B., Korf, D., Dirk J. (2006) Van Allah tot Prada: Identiteit, leefstijl en geloofsbeleving van jonge Marokkanen en Turken
(Utrecht: Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling/ Rotterdam: Ger Guijs).
101
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (02/03/2006) Samenvatting Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland. Kamerstuk 29 754, nr. 66 (Den Haag:
SDU Uitgevers).
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (13/10/2006) Samenvatting Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland. Kamerstuk 29 754, nr. 87 (Den Haag:
SDU Uitgevers).
Nijsten, C. (1998) Opvoeding in allochtone gezinnen in Nederland: Opvoeding in Turkse gezinnen in Nederland (Assen: Van Gorcum).
Obdeijn, H., en Mas, de, P. (2001) De Marokkaanse uitdaging: de tweede generatie in een veranderend Nederland (Utrecht: Instituut voor Multiculturele
Ontwikkeling).
Odé, A.W.M. (2002) Ethnic-cultural and socio-economic integration in the Netherlands: a comparative study of Mediterranean and Caribbean minotiry groups (Assen: Koninklijke Van Gorcum).
Pels, T. (1998) Opvoeding in allochtone gezinnen in Nederland: Opvoeding in Marokkaanse gezinnen in Nederland (Assen: Koninklijke Van Gorcum).
Pels, T. (2003) Respect van twee kanten: Een studie over last van Marokkaanse jongeren (Assen: Koninklijke Van Gorcum).
Penninx, R. en Schrover, M. (2002), ’Bastion of bindmiddel? Organisaties
van immigranten in historisch perspectief ’ in Lucassen, J. en Ruijter,
de, A. (2003) Nederland multicultureel en pluriform? Een aantal Conceptuele studies (Amsterdam: Aksant).
Phalet, K., Lotringen, van, C., Entzinger, H. (2000), Islam in de multiculturele samenleving. Opvattingen van jongeren in Rotterdam (Utrecht: Universiteit
Utrecht).
Phalet, K., Wal, ter, J., Idema, H. (red.) (2004) ‘Deelstudie A: Religie en
migratie. Sociaal-wetenschappelijke databronnen en literatuur’ in Moslim in Nederland. Een onderzoek naar de religieuze betrokkenheid van Turken en Marokkanen (Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, Utrecht:
Universiteit Utrecht, Amsterdam: Universiteit van Amsterdam).
Phalet, K., Wal, Ter, J., Güngör, D. (red) (2004) ‘Deelstudie C: Religieuze
dimensies, etnische relaties en burgerschap. Turken en Marokkanen in
Rotterdam’, in Moslim in Nederland. Een onderzoek naar de religieuze betrokkenheid van Turken en Marokkanen (Den Haag: Sociaal en Cultureel
Planbureau, Utrecht: Universiteit Utrecht, Amsterdam: Universiteit van
Amsterdam).
102
Phalet, K., Wal, ter, J., Praag, van, C. (red.) (2004) ‘Deelstudie F: Een
onderzoek naar de religieuze betrokkenheid van Turken en Marokkanen.
Samenvatting’ in Moslim in Nederland. Een onderzoek naar de religieuze betrokkenheid van Turken en Marokkanen (Den Haag: Sociaal en Cultureel
Planbureau, Utrecht: Universiteit Utrecht, Amsterdam: Universiteit van
Amsterdam).
Pinto, D. (2004) Beeldvorming en integratie: is integratie het antwoord? Beeldvorming van Turken, Marokkanen en Nederlanders over elkaar (Houten: Bohn Stafleu Van Loghum).
Prins, K.S. (1996) Van ‘gastarbeider’ tot ‘Nederlander’: Adaptatie van Marokkanen en Turken in Nederland (Groningen: Rijksuniversiteit Groningen).
Regt, de, M. (2001) ‘Marokko: de islamitische legitimatie van een monarchie’,
in Sunier, T. en Termeulen, A.J., red., Macht, mobilisatie en moskee: de diversiteit van de islam (Amsterdam, Ambo/Novib).
Roy, O., (2003) ‘EuroIslam: The Jihad Within?’, in The National Interest, vol. 71 (Spring 2003), p. 63 – 73.
Roodwijn, M. en Dekker, L. (2004) Politieke Participatie van Migranten in Utrecht (Utrecht: Instituut voor Publiek en Politiek).
Shadid, W.A. en Koningsveld, van, P.S. (1997) Moslims in Nederland. Minderheden en religie in een multiculturele samenleving. (Houten: Bohn
Stafleu van Loghum).
Shadid, W.A. (2005) ‘Berichtgeving over moslims en de islam in de westerse
media: Beeldvorming, oorzaken en alternatieve strategieën’, in Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, jaargang 33/2005, nr. 4, p. 330-346.
Slootman, M. en Tillie, J. Slootman, (2006), Processen van Radicalisering. Waarom sommige Amsterdamse moslims radicaal worden (Amsterdam: IMES).
Sociaal en Cultureel Planbureau, Wetenschappelijk Onderzoek- en
Documentatiecentrum, Centraal Bureau voor de Statistiek (2005)
Jaarrapport Integratie 2005 (Den Haag: SCP, WODC, CBS).
Staring, R. (2001) Reizen onder Regie. Het Migratieproces van Illegale Turken in Nederland (Amsterdam: Het Spinhuis).
Stevens, G.W. (2004) Mental Health in Moroccan Youth in the Netherlands. Emotionele problemen en gedragsproblemen bij Marokkaanse jeugdigen in Nederland (Rotterdam: Erasmus Universiteit).
Sunier, T. (1996) Islam in Beweging. Turkse jongeren en Islamitische Organisaties (Amsterdam: Het Spinhuis).
103
Sunier, T. (1991) ‘Kijk in mijn ogen en je begrijpt wat ik bedoel: Islam in
Turkije’, in Sunier, T. en Termeulen, A.J. (red.), in Macht, mobilisatie en moskee: de diversiteit van de islam (Amsterdam, Ambo/Novib).
Taarnby, M. (2005) Recruitment of Islamist Terrorists in Europe. Trends and Perspectives (Aarhus: University of Aarhus).
Tillie, J. (2005) ‘Wat te doen met de multiculturele samenleving? Hoe
sociale cohesie en politieke integratie te bevorderen? in City Journal. Wetenschappelijk tijdschrift voor stedelijk onderzoek in de praktijk, vol. 1,
nr. 1, p. 35-40.
Vergeer, M., Lubbers M., Scheepers, P. (2000) ‘Exposure to Newspapers an
Attitudes towards Ethnic Minorities: A Longitudinal Analysis’, in Howard Journal of Communications, vol. 11, no. 2, p. 127 – 143.
Verkuijten, M. (2006) ‘Groepsidentificaties en intergroepsrelaties onder
Turkse Nederlanders’, in Mens en Maatschappij, jaargang 81, nr. 1, p. 64-84.
Vollebergh, W. (2002) Oratie: Gemiste Kansen. Culturele diversiteit en de jeugdzorg (Nijmegen: Katholieke Universiteit Nijmegen).
Waardenburg, J.D.J (2001) Institutionele vormgevingen van de islam in Nederland gezien in Europees perspectief. (Den Haag: Wetenschappelijke
Raad voor het Regeringsbeleid).
Wal, ter, J. (2005) Active Civic Participation of Immigrants in the Netherlands (Oldenburg: POLITIS).
Werdmölder, H. (2005), Marokkaanse lieverdjes. Crimineel en hinderlijk gedrag onder Marokkaanse jongeren. (Amsterdam: Balans).
Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum / Centraal Bureau
voor de Statistiek (2006) Integratiekaart 2006. Cahier 2006-8 (Den Haag:
WODC/CBS).
Wissink, I.B., Dekovic, M., Meijer, A.M. (2006) ‘Parenting Behavior, Quality
of the Parent-Adolescent Relationship, and Adolescent Functioning in Four
Ethnic Groups’, in Journal of Early Adolescence, vol. 26, no. 2, p.133-159.
104
InterviewsAhmed Aboutaleb
(Voormalig) wethouder Werk en Inkomen, Jeugd en Diversiteit
en het Grote Stedenbeleid Gemeente Amsterdam
Sultan Aslan
Analist dreigingsanalyse/ terrorisme KLPD/ Europol
Said Bouddouft
(Voormalig) voorzitter Samenwerkingsverband Marokkanen en Tunesiërs
Voorzitter stichting Meander, Alphen aan de Rijn
Atef Hamdy
Politicoloog en migratiedeskundige
Co-auteur Strijders van Eigen Bodem
Peter Kosters
(Voormalig) Acting Head of Serious Crime and Terrorism
Europol
Colin Mellis
Adviseur mbt preventie van islamitische radicalisering
(Gemeente Amsterdam)
Arend Odé
Clustermanager Bevolking&Integratie
Onderzoeksbureau Regioplan, Amsterdam
Jean Tillie
Politicoloog
IMES/UvA
Antoinette Verlaan
Politicoloog / strategisch analist terrorisme en veligheid
KLPD
Wilma Vollebergh
Sociaal Psycholoog
105
KrantenartikelenBrendel, C., (04-11-2004) ‘We hebben geen idee van het gevaar’, in
Algemeen Dagblad, In het nieuws: p. 3.
Buijs, F.J. (20-06-2006) ‘… Maar wees niet al te geduldig’, in
NRC Handelsblad, Opinie: p.7.
Hoekman, J. (24-05-2006) ‘Keulen heeft gesproken; de zaak is afgedaan’,
in het Reformatorisch Dagblad: p. 5.
Jansen, H. (19-9-2006) ‘Wie niet horen wil, moet maar voelen in de islam,
in de Volkskrant, Forum: p. 12.
Jesperson, K. en Pittelkow, R. (21-04-2007) ‘Wees niet naïef over islamisme’,
in de Volkskrant, Het Betoog: p. 1.
Keken, van, K. (06-10-2006) ‘Voor Turkse studenten heeft ‘die partij’
afgedaan; Volgens demonstranten maakt de discussie over de ‘zoge-
heten Armeense genocide’ dat de PvdA nooit meer te vertrouwen is’, in
de Volkskrant, Binnenland: p. 3.
Kepel, G. (27-08-2005) ‘De Strijd tegen Terreur wordt beslist in de
buitenwijken van de Europese Steden’, in NRC Handelsblad, Opinie: p. 11.
Lazaroff, T. en Horovitz, D. (01-02-2007) ‘The Iranians do not expect to be
attacked’, in The Jerusalem Post, Features: p. 13.
Olgun, A. (06-10-2006) ‘Moeten we altijd hetzelfde denken?’, in NRC Next, Sectie Nederland: p.8.
Pfaff, W. (25-11-2004) ‘Europe pays the price for cultural naivete;
Immigration‘ in International Herald Tribune, Opinion: p. 8.
ANP (16-04-1993) ‘NCB mag beschuldigingen tegen Ummon uiten’ in het
Algemeen Dagblad, Binnenland, paginanummer onbekend.
106
InternetBuuren, van, O. (18-11-2004) ‘Discriminatie Allochtonen op de
Arbeidsmarkt strenger aanpakken’ in Observant, jaargang 24, nr. 12.
Bron:
http://www.observant.unimaas.nl/default.asp?page=/jrg25/obs12/art42.htm
(20-04-2008).
Deuze, M., (2000) Journalisten in de multiculturele samenleving. Deel 6 van Onderzoek naar Journalisten in Nederland (Amsterdam: De Journalist).
Bron: http://www.villamedia.nl/journalist/n/dossiers/journalisten6.shtm
(20-04-2008).
Dienst Onderzoek en Statistiek Amsterdam (2007) Armoedemonitor, nr. 10 (Den Haag: SCP/CBS).
Bron: http://www.scp.nl/publicaties/boeken/9789037703375/armoede-
monitor%202007.pdf (20-04-2008).
Dienst Wonen Amsterdam (2006) Wonen in Amsterdam 2005 (Amsterdam:
Dienst Wonen).
Bron:http://www.afwc.nl/pdfs/WIA2005_eersteresultaten.pdf (20-04-2008).
Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling Forum (2007) Salafisme nader bekeken. Theorie en Praktijk van een Moslimstroming.Bron: http://www.forum.nl/pdf/salafisme-nader-bekeken.pdf (20-04-2008).
Instituut voor Publiek en Politiek (2006) Diversiteit Gemeenteraden 2006.
Bron: http://www.publiek-politiek.nl/Organisatie/Nieuwsbrieven/Papier/
Zomer-2006/Meer-diversiteit-in-de-gemeenteraden (20-04-2008).
Jungbluth, P. (2007) Onverzilverd Talent – Hoogopgeleide allochtonen op zoek naar werk. Bron: http://www.forum.nl/pdf/verslag-onverzilverd-talent.pdf (20-04-2008).
Kok, A. (2004) Het Europabeeld van Turkse jongeren in Nederland en Duitsland (Universiteit Utrecht).
Bron: http://www.duitslandweb.nl/binaries/Thema/Turkse_jongeren/Onderzoek/
onderzoek_opgemaakt_def.pdf (20-04-2008).
Lindner, L. (2002) Ruimtelijke Segregatie van Afkomstgroepen in Den Haag – Wiens Keuze?Bron: http://www.art1.nl/nprd/factsheets/segregatie_denhaag.pdf (20-04-2008).
107
Santing, F. (19-01-1998) ‘Necmettin Erbakan: Sterk door strijd’, in
NRC Handelsblad.Bron: http://www.nrc.nl/redactie/W2/Lab/Turkije/erbakan1.html (20-04-2008).
Selim, N. (16/6/07) ‘Dodelijke emancipatie’, in Trouw.
Bron: http://www.trouw.nl/deverdieping/letter-geest/article730900.ece/
Dodelijke_emancipatie (20-04-2008).
Teune, W., Jeurissen, I., Dignum, K. Vermazen, I., 2005, Wonen in Amsterdam, deel 1: Stand van Zaken (Amsterdam: Dienst Wonen)
Bron: http://www.afwc.nl/pdfs/WIA2005_deel1.pdf (20-04-2008).
Withuis, J. (26-05-2007) ‘Lijden, strijden, heilig worden’, in Trouw.
Bron: http://www.trouw.nl/deverdieping/letter-geest/article718719.ece/
Lijden,_strijden,_heilig_worden (20-04-2008).