1
Verslag Nachtvlinderexcursie in de Hatertse- en
Overasseltse vennen op zaterdag 18 mei 2013
Deelnemers deze avond waren Jeanne Zwart, Marijke Saedt, Wim van Hoorn, Guus Vergeer,
Karin van Toor, Nick van Moorsel en Pauline Stender, Anna Essink en Max van den Berg,
Martien van Bergen, Wesley Overman en Erika Loonen, Wim en Elizabeth Dekkers, Gijsbert
en Pete Peelen, Bart Arends en dochter Fleur Arends, Ineke de Haan en Jos grote Punt en
Frans Nillesen.
Helaas zat ook het weer deze avond niet mee, het was namelijk de hele dag bewolkt
geweest, maar wel droog en redelijke temperaturen, terwijl het de afgelopen week erg koud
is geweest voor de tijd van het jaar en bovendien is er erg veel regen gevallen. Door deze
omstandigheden was te verwachten dat er al veel nachtvlinders gesneuveld waren in de
afgelopen dagen.
Óp de avond van de 18e mei begon de lucht helemaal open te trekken en verscheen er een
blauwe lucht. Dit zorgde voor een versnelde afkoeling in de avond waardoor ook de vers
uitgekomen nachtvlinders(uit de pop!) minder aktief zijn. Ook was het zo goed als windstil
waardoor de geur van de op de bomen gesmeerde “smeermengsel”zich minder goed
verspreid in de omliggende omgeving. Het is in deze tijd van het jaar altijd al vaak wat
tegenvallend wat er op het “smeer”afkomt omdat er voldoende voedsel te vinden is in de
vorm van nectar bij de bloeiende planten, bomen en heesters
Het kan dan ook lonen om met de zaklantaarn langs bloeiende planten en of bomen te lopen
om nectarzuigende nachtvlinders te spotten.
De zon ging onder om 21.32 uur en de deelnemers waren uitgenodigd om 21.00 uur om ook
het insmeren van de boomstammen met het “smeermengsel”mee te maken en het
opbouwen van het laken met de ML lamp en generator etc.
Het smeermengsel bestond dit keer uit goedkope rode wijn uit een pak van de Aldi verzadigd
met een pak suiker(euroshopper) en een halve pot appelstroop en een half potje appelmoes.
Het beste kun je dit mensel een paar dagen van tevoren maken om lekker te kunnen gisten.
Veel nachtvlinders worden in sterke mate aangetrokken door allerlei zoete substanties, zoals
sap van bloedende bomen en rottend fruit. Op dit feit is het lokken met smeer gebaseerd.
Je kunt het beste smeren een half uur voor zonsondergang. Bekijken wat er op smeer
afgekomen is is het beste vanaf 45 minuten na zonsondergang.
Er zijn allerlei recepten voor smeer in omloop echter volgens mij maakt het niet zoveel uit
wat erin zit als er maar voldoende suiker en alcohol in zit, waarbij de alcohol zorgt voor
verspreiding van de fruitige geur in de omgeving(als de wind ook een beetje wil
meewerken). Vooral in het najaar, winter en vroege voorjaar heeft smeren vaak een goed
resultaat voor wat betreft de hoeveelheid door de suikers aangetrokken nachtvlinders.
2
Het zijn vooral de familie van de Uilen(Noctuidae) die goed op smeer komen, maar ook
sommige micronachtvlinders komen soms op smeer en een enkele keer tref je ook wel eens
een spanner aan(familie van de Geometridae-Spanners). Alle andere families van
macronachtvlinders( o.a. Beervlinders, Tandvlinders , Eenstaartjes (Drepanidae),
Wortelboorders, Pijlstaarten , Spinners etc.) en ook de meeste micronachtvlinderfamilies
komen niet op smeer.
De vlinders vliegen over het algemeen het liefst tegen de wind in en je kunt dan ook het
beste smeren op de luwte kant van de boomstam(dus waar de wind niet op staat).
Veel nachtvlinders komen goed op licht. Meestal wordt een laken gespannen met een HPL
lamp of ML lamp ervoor hangend van 150 tot 250 Watt.
Waarom nachtvlinders en ook andere insecten worden aangetrokken door licht is nog steeds
niet helemaal duidelijk.
Om de vlinders goed te kunnen bekijken wordt meestal een wit laken op de grond gelegd of
wordt een laken verticaal tegen een stellage gespannen.
Elektrische lampen met ultraviolette straling zijn het meest effectief om nachtvlinders te
lokken. Insecten zien in tegenstelling goed in het ultraviolette spectrum en niet zoals vogels
en zoogdieren(incl. de mens) in het voor ons “zichtbare licht”.
Er zijn veel meer nachtvlinders dan dagvlinders. In Europa leven meer dan 10.000 soorten
nachtvlinders. Uit Nederland zijn meer dan 2.000 soorten bekend, waarvan ongeveer 1.300
horen tot de zogenaamde kleine vlinders (microlepidoptera). De overige soorten worden
vaak samengevat onder de term ‘macro’s’: de grote nachtvlinders.
Vrijwel alle nachtvlinders vliegen ‘s nachts, maar ruim honderd soorten zijn ook overdag
actief: de overdag actieve nachtvlinders.
Dagvlinders hebben dunne voelsprieten met een verdikt uiteinde, vaak in de vorm van een knopje. Bij nachtvlinders komen andere sprietvormen voor, met name dunne zonder verdikt uiteinde en gekamde sprieten. Alleen de bloeddrupjes (Zygaenidae) zijn nachtvlinders met een dunne spriet met een verdikt uiteinde en ook nog eens overdag actief.
Een aanpassing van dagvlinders aan het overdag vliegen is dat zij hun vleugels gebruiken om in de zon op te warmen en zo warm genoeg te worden om te vliegen. Nachtvlinders gebruiken in het algemeen het trillen van hun vleugels om voor het vliegen op te warmen.
Niet alle nachtvlinders vliegen ook werkelijk 's nachts. Er zijn ook nachtvlinders, zoals de kolibrievlinder, die voornamelijk overdag vliegen. Zij worden soms aangeduid met "dagactieve nachtvlinders".
De orde van de vlinders is na die van de kevers de grootste onder de dieren: er zijn ongeveer 160.000
-180.000 beschreven soorten. Vlinders leven in uiteenlopende biotopen: van koude toendra's tot
woestijnachtige gebieden. De meeste soorten leven in tropische of subtropische gebieden.
3
Vlinders hebben vrijwel alle dezelfde lichaamsbouw maar kennen een grote variatie in de
vorm en grootte van de vleugels, ook de vleugelkleuren en -patronen verschillen vaak per
soort. De rupsen kennen eveneens een enorme diversiteit aan vormen en zijn vaak goed van
elkaar te onderscheiden. Veel vlinders zijn gemakkelijk als zodanig te herkennen maar er zijn
uitzonderingen. Zo zijn er ongevleugelde soorten en zijn er soorten die niet beschikken over
de voor vlinders zo kenmerkende roltong.
Vlinders zijn evolutionair gezien een recente groep van insecten. De oudst bekende vlinders
stammen uit het Paleogeen en waren kleine, mot-achtige diertjes. De alleroudste soort is
Limacodites mesozoicus die 185 miljoen jaar geleden leefde en al een vlinder-achtig uiterlijk
had maar nog geen zuigende monddelen. Omdat deze soort al kenmerken vertoont die
overeenkomen met die van hedendaagse soorten, wordt aangenomen dat de groep van de
vlinders veel ouder is.
De dagvlinders zijn waarschijnlijk zo'n 50 miljoen jaar geleden ontstaan.
De ontwikkeling van de vlinders valt samen met het verschijnen van bloeiende planten, waar
vlinders en hun rupsen afhankelijk van zijn.
Deze groep van planten, de bedektzadigen, zijn tot op de dag van vandaag de belangrijkste
voedselbron van vlinders.
Tijdens het smeren zijn een aantal deelnemers al op zoek gegaan naar rupsen en vlinders in
de omliggende vegetatie.
Er werden al vrij snel in de schemering vliegende Melkwitte zomervlinders gevonden en
enkele rupsen verzameld. Later op het laken kregen we ook de Melkwitte zomervlinder weer
tezien evenals een drietal Vierbandspanners, één Smalvleugeldwergspanner, één
Eikentandvlinder, één Herculesje en één Witte grijsbandspanner. Ook had ik een
Hagendoornvlinder meegenomen die ik bij mij thuis naast de buitenlamp op de muur had
gevonden. De gevonden rupsen waren van de volgende soorten:
Grote wintervlinder, kleine wintervlinder, Grote voorjaarsspanner, Agaatvlinder en Hyena.
Op smeer was het resultaat zoals verwacht ook magertjes: slechts één Dennenuil zat op een
van de bomen.
Nachtvlinders behorend tot de nachtvlinderfamilie van de Spanners ( Geometridae).
Melkwitte zomervlinder – Jodis lactearia De dwarslijnen van de spaansgroene zomervlinder (J. putata) zijn enigszins gebogen en scherp
getand; niet-verse exemplaren echter, waarvan de dwarslijnen vaag geworden zijn, zijn moeilijk
van elkaar te onderscheiden.
Voorkomen Een gewone soort die vooral voorkomt in de duinen en op de zandgronden in het binnenland. Habitat Open bossen en struwelen op heiden of graslanden; soms in tuinen ver weg van de gebruikelijke habitat.
4
Man J. lactearia–Melkwitte zomervlinder . en paartje van J. putata–Spaansgroene zomervlinder. Foto’s © Harm Alberts
Waardplanten Berk, eik en bosbes.
Vliegtijd en gedrag Half april-half augustus in één, soms twee generaties; de tweede generatie is partieel. De vlinders vliegen vooral bij het invallen van de schemering rond laag berkenstruweel of langs heggen. Ze komen in kleine aantallen op licht. Levenscyclus Rups: mei-oktober. De soort overwintert als kleine
groene pop tussen bladeren.
Smalvleugeldwergspanner – Eupithecia nanata
Smalvleugeldwergspanner - Eupithecia nanata Foto © Harm Alberts
5
Kenmerken Voorvleugellengte: 9-12 mm.
Deze vrij kleine Eupithecia-soort heeft een smalle spitse voorvleugel.
De vleugel heeft een witachtige tot bruinachtig grijze grondkleur met een complexe lichte en
donkere marmering.
Opvallend zijn de dicht op elkaar liggende, sterk gehoekte grijsbruine dwarslijntjes, die wit
afgezet zijn.
De middenstip is klein en niet altijd even goed zichtbaar; aan de binnenzijde daarvan bevindt
zich een duidelijke witte (pijl)vlek.
In de binnenrandhoek ligt vaak een kleine lichte vlek.
De achtervleugel is licht- tot donkergrijs met een brede donkere achterrand die in tweeën
gesplitst wordt door een brede golflijn.
Voorkomen Een gewone soort die verspreid over het hele land kan worden waargenomen, maar vooral voorkomt op de zandgronden en in de duinen; op sommige vliegplaatsen talrijk.
Habitat Vooral heiden.
Waardplanten Struikhei; soms duizendblad.
Vliegtijd en gedrag Half maart-half september in twee generaties. De vlinders vliegen vanaf de schemering en komen goed op licht; soms worden ze aangetrokken door smeer. Overdag zijn ze vrij gemakkelijk op te jagen uit de heide.
Levenscyclus Rups: juni en half augustus-half oktober. De soort
overwintert als pop in een cocon in de strooisellaag.
Vierbandspanner – Xanthorhoe ferrugata
Kenmerken Voorvleugellengte: 12-13 mm. Deze spanner kan zowel een zwartachtige als een meer
roodbruine middenband hebben (algemeen wordt aangenomen dat exemplaren met een
diep zwarte middenband altijd behoren tot deze soort en exemplaren met een meer bleke
purperachtige middenband tot de sterk gelijkende Bruine vierbandspanner (X.
spadicearia)). Aan de binnenzijde van de brede donkere middenband op de voorvleugel,
6
dicht bij de voorrand, bevindt zich doorgaans een duidelijke inkeping. Vlak bij de vleugelpunt
bevindt zich een vrij opvallende dubbele vlek.
Voorkomen
Een vrij gewone soort die verspreid over het hele land voorkomt.
Vierbandspanner - Xanthorhoe ferrugata. Foto’s © Harm Alberts
Habitat Vooral tuinen, bossen, struwelen, graslanden, moerassen, natte heiden en duinen.
Waardplanten Diverse kruidachtige planten.
Vliegtijd en gedrag Half april-begin september in twee, soms drie generaties. De vlinders kunnen gemakkelijk worden opgejaagd uit struiken en lage vegetatie. Ze vliegen vanaf de schemering en komen op licht. Levenscyclus Rups: juni-juli en september-oktober. De soort
overwintert als pop in een cocon in de strooisellaag.
Herculesje – Selenia dentaria
Kenmerken Voorvleugellengte: 14-23 mm. Onderscheidt zich van alle gelijkende soorten doordat in rust
de vleugels boven het achterlijf tegen elkaar geklapt worden als bij een dagvlinder.
De vlinders van de zomergeneratie zijn kleiner en lichter van kleur dan die van de
voorjaarsgeneratie en hebben aan de onderzijde van de vleugels grotere bruinoranje
vlekken.
7
Herculesje - Selenia dentaria man. Foto © Harm Alberts
Voorkomen Een gewone soort die verspreid over het hele land voorkomt.
Habitat Bossen, struwelen, parken en tuinen; ook in stedelijke omgeving.
Waardplanten Diverse loofbomen en struiken.
Vliegtijd en gedrag Begin april-half augustus in twee generaties. Kan vanaf de schemering soms vliegend worden waargenomen. Komt vaak op verlichte vensters af en wordt veelvuldig bij lichtvallen waargenomen. Levenscyclus Rups: mei-juni en augustus-september. De soort
overwintert als pop, ingesponnen tussen bladeren of
dode plantenresten of mogelijk in de grond.
8
Grote wintervlinder - Erannis defoliaria
Uiterlijk van de rups volgens 'Thieme's rupsengids' van D.J. Carter en B. Hargreaves. Tot 32 mm; lichaam roodachtig of geelachtig bruin met een zwarte lengtestreep boven de
spiracula; onder deze streep is het lichaam geel of okerkleurig, soms met roodachtig bruine
veegjes rond de spiraculae; kop roodachtig bruin, ingesneden.
Grote wintervlinder rups. Foto © Harm Alberts
Rups: april-juni. De soort overwintert als ei op de waardplant. Voorkomen Een gewone soort die verspreid over het hele land voorkomt. Habitat Bossen, struwelen, heiden en ruige graslanden; soms ook tuinen.
Waardplanten Vooral eik; ook andere loofbomen (soms schadelijk op eik). Vliegtijd en gedrag Begin oktober-eind december in één generatie;
vroege waarnemingen vanaf eind augustus kunnen
sporadisch voorkomen. De mannetjes worden bij het
invallen van de duisternis soms vliegend
waargenomen, vaak meerdere exemplaren bij elkaar;
9
ze vliegen daarbij ongeveer twee meter boven de grond tussen steeds dezelfde bomen heen en
weer. Vanaf vroeg in de avond tot ruim na middernacht komen de mannetjes op licht, soms in
grote aantallen. De vrouwtjes kunnen worden gevonden door in het donker boomstammen af te
zoeken.
Kleine wintervlinder - Operophtera brumata
Uiterlijk van de rups volgens 'Thieme's rupsengids' van D.J. Carter en B. Hargreaves.
Tot 20 mm; lichaam blauwachtig groen, geelachtig groen of groenachtig grijs, gewoonlijk
over de rug een donkere middenstreep met aan weerszijden daarvan twee geelachtig witte
lengtestrepen, waarvan de buitenste streep gebroken en onregelmatig is; over of iets onder
de spiracula een geelachtig witte lengtestreep; veel exemplaren hebben smalle, gele ringen
tussen de segmenten; kop bleek groenachtig bruin met donkerbruine tekening.
Kleine wintervlinder - Operophtera brumata rups Foto’s © Harm Alberts
Gelijkende soorten (rups) Voorjaarsboomspanner (Alsophila aescularia) en kleine voorjaarsspanner (Agriopis
leucophaearia). De drie soorten kunnen massaal tegelijkertijd aanwezig zijn. De rupsen van
de voorjaarsboomspanner zijn van de andere twee te onderscheiden door een onvolledig
ontwikkeld paar en zwarte borstpoten heeft.
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen
voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Voorkomen Een heel gewone soort die verspreid over het hele land voorkomt.
Habitat poten aan het achtste lichaamssegment.
Lijkt ook op de berkenwintervlinder (Operophtra fagata), die echter altijd een zwarte kop
Allerlei gebieden met voldoende bomen of struiken, ook in stedelijke omgeving.
10
Waardplanten Allerlei loofbomen en struiken (soms schadelijk op eik).
Vliegtijd en gedrag Begin oktober-half december in één generatie. Het begin en het eind van de vliegtijd hangen af van de weersomstandigheden; tijdens zachte winters vliegen de vlinders soms tot half januari. De vlinders komen goed op licht en zijn vaak op verlichte vensters aan te treffen. Zowel de mannetjes als de vrouwtjes kunnen in het donker rustend of omhoog kruipend op boomstammen worden waargenomen. Tijdens de paring worden de vrouwtjes soms door de mannetjes meegedragen in de vlucht.
Levenscyclus Rups: april-juni.
De rupsen laten zich aan een zijden draad op de grond zakken, waarna ze zich in een stevige
cocon verpoppen.
De soort overwintert als ei op een twijg of in een bastspleet dicht bij een bladknop.
Grote voorjaarsspanner-Agriopis marginaria of Najaarsspanner–A. aurantiaria
Grote voorjaarsspanner of Najaarsspanner rups. Foto’s © Harm Alberts
11
Uiterlijk van de Grote voorjaarsspanner rups volgens 'Thieme's rupsengids' van D.J. Carter en B. Hargreaves. Tot 29 mm; lichaam zeer variabel in kleur van vuilgeel tot olijfgroen, roodachtig bruin of purperachtig bruin, met een zwartachtige tekening op de rug, soms als een rij X-vormige vlekken; boven de witte spiracula soms een donkere lengtestreep; kop bruin.
Gelijkende soorten (rups) Najaarsspanner (Agriopis aurantiaria).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen
voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Grote voorjaarsspanner – Agriopis marginaria Voorkomen Een vrij gewone soort die verspreid over het hele land voorkomt.
Habitat Vooral loofbossen; ook struwelen, heiden, ruige graslanden en tuinen.
Waardplanten Diverse loofbomen.
Vliegtijd en gedrag Begin februari-eind april in één generatie. De mannetjes komen soms in grote aantallen op licht, vooral wanneer de hele nacht lang met lichtvallen in het bos wordt gevangen; soms ook op stroop. De mannetjes kunnen ook in de middag al vliegend waargenomen. De vrouwtjes kunnen worden gevonden door ´s morgens boomstammen af te zoeken.
Levenscyclus Rups: april-juni. De rups lijkt sterk op de
najaarsspanner (Agriopis aurantiaria) en is alleen van die soort te onderscheiden door de
kortere haren. De soort overwintert als pop in de grond.
Najaarsspanner – Agriopis aurantiaria
Voorkomen Een vrij gewone soort in de oostelijke helft van het land; elders schaars of ontbrekend.
Habitat Vooral open loofbossen met volgroeide bomen; ook oude struwelen en tuinen in bosachtige gebieden.
Waardplanten Diverse loofbomen, met een voorkeur voor eik en berk.
12
Vliegtijd en gedrag Begin oktober-begin december in één generatie. De vrouwtjes kunnen worden gevonden door ´s morgens stammen af te zoeken. De mannetjes komen soms in grote aantallen op licht en zijn overdag vaak op bomen of muren in de buurt van een lichtbron te vinden.
Levenscyclus Rups: april-juni. De rups lijkt sterk op die van de grote
voorjaarsspanner (Agriopis marginaria) en is alleen
van die soort te onderscheiden door de langere
haren. De soort overwintert als ei op de waardplant.
Witte grijsbandspanner – Cabera pusaria
Kenmerken Voorvleugellengte: 15-17 mm. Een witte spanner met een variabele hoeveelheid grijze
schubben. Op de voorvleugel bevinden zich drie duidelijke en tamelijk rechte zilvergrijze
dwarslijnen; de twee dwarslijnen op de achtervleugel zijn veel minder duidelijk. Een enkele
keer kunnen één of meer lijnen ontbreken.
Witte grijsbandspanner - Cabera pusaria man. Foto © Harm Alberts
Voorkomen Een heel gewone soort die verspreid over het hele land voorkomt.
13
Habitat Bossen en struwelen op allerlei grondsoorten.
Waardplanten Diverse bomen en struiken, met een voorkeur voor berk en els.
Vliegtijd en gedrag Eind april-eind september in twee generaties; de tweede generatie is partieel. De vlinders worden overdag vaak rustend op bladeren aangetroffen of daarvan opgejaagd. Ze vliegen vooral in de schemering in de buurt van de waardplant; vaak worden meerdere vlinders bij elkaar waargenomen. Ze komen geregeld op licht, echter relatief weinig in vergelijking met de vaak op de vliegplaats aanwezige aantallen.
Levenscyclus Rups: juni-september. De soort overwintert als pop in de strooisellaag of in de bovenste
bodemlaag.
Nachtvlinders behorend tot de nachtvlinderfamilie van de
Uilen – Noctuidae die wij gezien hebben.
Dennenuil – Panolis flammea
Kenmerken Voorvleugellengte: 15-16 mm. Deze uil is
herkenbaar aan de opvallend lichte, scherp
afgetekende en karakteristiek gevormde niervlek;
deze is langgerekt en gebogen en strekt zich uit in
de richting van de vleugelpunt. De smalle, puntige
voorvleugel heeft een oranjebruine, roodachtig
bruine of steenrode kleur en soms een fijne
witachtige spikkeling; sommige exemplaren zijn
echter meer groenachtig grijs. Omdat de vlinder in
rust de vleugels steil omhoog dicht tegen het
lichaam gevouwen heeft, is de karakteristieke
tekening vanaf de zijkant beter te zien dan van
bovenaf zoals op de afbeelding het geval is.
Voorkomen Een gewone soort die vooral voorkomt in de duinen en op de zandgronden in het binnenland.
Dennenuil - Panolis flammea. Foto ©Harm Alberts
14
Habitat Naaldbossen, parken en tuinen.
Waardplanten Diverse naaldbomen, waaronder vooral grove den; soms europese lork.
Vliegtijd en gedrag Begin maart-begin juni in één generatie. De vlinders komen op licht en bezoeken wilgenkatjes. Wanneer de vlinder met de kop naar beneden zit te rusten op het uiteinde van de jonge uitlopers van de waardplant valt hij nauwelijks op.
Levenscyclus Rups: mei-juli. De rupsen leven eerst in groepen, later
solitair. De soort overwintert als pop in een losse
cocon in de strooisellaag of in een bastspleet. De eieren worden in rijen op volgroeide
naalden afgezet.
Hyena – Cosmia trapezina
Hyena - Cosmia trapezina rups Foto © Harm Alberts
Uiterlijk van de rups volgens 'Thieme's rupsengids' van D.J. Carter en B. Hargreaves.
15
Tot 28 mm; lichaam helder groen met zwartgekernde, witte vlekjes en smalle, geelachtige
ringen tussen de segmenten; over de rug een brede, geelachtig witte middenband met aan
weerszijden een fijne gebroken lengtestreep; langs de spiracula een brede geelachtig witte
lengteband met groene zweem en soms een zwartachtig groene zoom langs de bovenrand;
kop lichtgroen.
Voorkomen Een gewone soort die verspreid over het hele land voorkomt.
Habitat Vooral loofbossen, maar ook struwelen, parken, tuinen en andere plaatsen waar voldoende bomen groeien.
Waardplanten Diverse loofbomen en struiken waaronder, eik, berk, iep, sleedoorn, meidoorn, hazelaar, wilg, ratelpopulier en spaanse aak.
Vliegtijd en gedrag Half juni-eind september in één generatie. De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken honingdauw en bloemen van kruiskruid en koninginnenkruid.
Levenscyclus Rups: april-juni. De rups is kannibalistisch, ook als er
voldoende voedsel aanwezig is. De verpopping vindt
plaats in een cocon in de strooisellaag. De soort
overwintert als ei.
Nachtvlinders behorend tot de nachtvlinderfamilie van de
Tandvlinders – Notodontidae.
Eikentandvlinder – Peridea anceps
Kenmerken Voorvleugellengte: 23-32 mm. De voorvleugel wordt gekenmerkt door een complex
gemarmerd en gestreept patroon in grijze, matgele en bruine kleuren met een groenachtige
tint. De achtervleugel is geelachtig wit en steekt in rust onder de voorrand van de
voorvleugel uit. Er is enige variatie in kleur.
16
Eikentandvlinder - Peridea anceps. Foto © Harm Alberts
Kenmerken Voorvleugellengte: 23-32 mm. De voorvleugel wordt gekenmerkt door een complex
gemarmerd en gestreept patroon in grijze, matgele en bruine kleuren met een groenachtige
tint. De achtervleugel is geelachtig wit en steekt in rust onder de voorrand van de
voorvleugel uit. Er is enige variatie in kleur.
Voorkomen Een gewone soort op de zandgronden en in de duinen.
Habitat Loofbossen; soms struwelen of andere plaatsen met oude eiken.
Waardplanten Eik.
Vliegtijd en gedrag Half april-half juli in één generatie. De mannetjes komen geregeld op licht, de vrouwtjes minder vaak.
Levenscyclus
Rups: mei-augustus.
17
De rups leeft gewoonlijk in de kruinen van volgroeide bomen. Soms wordt de rups kruipend over de grond waargenomen wanneer hij op zoek is naar een plek om zich te verpoppen. De soort overwintert als pop vrij diep in de grond.
Bij een aantal soorten nachtvlinders, waaronder de Tandvlinders is de roltong gereduceerd
of niet ontwikkeld; zij leven op de energievoorraad die is aangelegd in het rupsenstadium en
die bestaat uit vetten en koolhydraten.
Het was toch wel weer een leerzame avond voor veel deelnemers aan deze excursie en voor
velen de eerste kennismaking met deze technieken om te inventariseren.
Hopelijk zitten de weergoden bij een volgende nachtvlinderexcursie eens een keer mee!