Faculteit Rechtsgeleerdheid
Universiteit Gent
Academiejaar 2009-2010
SCHADEVERGOEDING BIJ GEWELDMISDRIJVEN DOOR MINDERJARIGEN
Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’
Ingediend door
Dumolein Eline
20051414
Major burgerlijk en strafrecht
Promotor: Prof. Dr. Ingrid Boone Commissaris : Mevr. Sophie Guiliams
1
"De jeugd is de wervelwind van het leven."
Georges van Acker
Vlaams dichter (1919)
2
Inhoudsopgave
Woord vooraf…………………………………………………………………………………8
Inleiding……………………………………………………………………………………….9
DEEL 1. Aansprakelijkheid van en voor minderjarigen….……………...………….13
Hoofdstuk 1. Persoonlijke aansprakelijkheid van de minderjarige………………………….13
Afdeling 1. Uitgangspunt…………………………………………….…………………...13
Afdeling 2. Fout…………………………………………….……………………………..14
Afdeling 3. Schuldbekwaamheid…………………………………………….……………15
§ 1. Infantes…………………………………………………………………………..15
§ 2. Geestesgestoorde minderjarigen………………………………………………...17
§ 3. Leeftijdsgrens van aansprakelijkheid……………………………………………19
Hoofdstuk 2. Burgerlijke aansprakelijkheid van andere personen voor de minderjarige…….21
Afdeling 1. Ouders………………………………………………………………………..21
§ 1. Grondslag van de aansprakelijkheid…………………………………………...21
§ 2. Toepassingsvoorwaarden van het vermoeden van aansprakelijkheid…….........23
A. Ouders van het kind……………………………………………………….23
B. Minderjarigheid van het kind……………………………………………...25
C. Objectief onrechtmatige daad van het kind………………………………..27
D. Schade aan derden…………………………………………………………27
§ 3. Dubbel tegenbewijs…………………………………………………………….28
A. Afwezigheid van fout in het toezicht……………………………………...29
B. Afwezigheid van fout in de opvoeding……………………………………30
§ 4. Tendens tot objectieve aansprakelijkheid : art. 1384, 2e lid BW à la
Française……………………………………………………………………………34
3
Afdeling 2. Onderwijzers……………………………………………………………….…37
§ 1. Grondslag van de aansprakelijkheid…………………………………………...37
§ 2. Toepassingsvoorwaarden van het vermoeden van aansprakelijkheid……….....38
A. Het begrip ‘onderwijzer’…………………………………………………..38
B. Het begrip ‘leerling’……………………………………………………….39
C. Objectief onrechtmatige daad van een leerling…………………………....39
D. Toezicht……………………………………………………………………40
E. Schade aan derden…………………………………………………………40
§ 3. Tegenbewijs……………………………………………………………………40
§ 4. Immuniteit van de onderwijzer en aansprakelijkheid van de
onderwijsinstelling………………………………………………………………….42
Afdeling 3. De overheid…………………………………………………………………..44
Afdeling 4. De jeugdbeweging……………………………………………………………44
Afdeling 5. De jeugdinstelling………………………………………………………….…46
Afdeling 6. Andere personen belast met het toezicht op het minderjarig kind :
uitbreiding van het personeel toepassingsgebied van art. 1384 BW ? …………………..48
4
DEEL 2. De gezinsaansprakelijkheidsverzekering…………………………………..51
Hoofdstuk 1. De gezinsaansprakelijkheidsverzekering in het algemeen……………………51
Afdeling 1. Belang en beperkingen van de gezinsaansprakelijkheidsverzekering……51
Afdeling 2. Dekking door de gezinsaansprakelijkheidsverzekering…………………..52
Hoofdstuk 2. De uitsluiting van opzettelijk veroorzaakte schade door de minderjarige……54
Afdeling 1. Geen dekking voor de minderjarige……………………………………...54
§ 1. Weigering dekking bij opzet van de minderjarige………………………54
§ 2. Het begrip ‘opzet’………………………………………………………..55
§ 3. Toetsing aan de praktijk…………………………………………………57
Afdeling 2. Dekking voor de ouders…………………………………………………..58
Hoofdstuk 3. Verhaal van de verzekeraar op de minderjarige………………………………59
Afdeling 1. Grondslag………………………………………………………………...59
Afdeling 2. Beperking van het verhaal bij kwaad opzet door minderjarigen………...61
Hoofdstuk 4. Nood aan een verplichte gezinsaansprakelijkheidsverzekering?......................62
Hoofdstuk 5. Besluit…………………………………………………………………………65
5
DEEL 3. Het Slachtofferfonds : het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van
opzettelijke gewelddaden……………………………………………………………………66
Hoofdstuk 1. Algemeen……………………………………………………………………...66
Afdeling 1. Doel en functie van het Slachtofferfonds………………………………....66
§ 1. Oprichting van het Slachtofferfonds………………………………...…...66
§ 2. De Commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van
opzettelijke gewelddaden……………………………………………………..67
§ 3. Financiering………………………………………………………………67
Afdeling 2. Voorwaarden tot het verkrijgen van financiële hulp…….………………68
§ 1. Opzettelijke gewelddaad………………………………………………....68
§ 2. Territorialiteit…………………………………………………………….69
§ 3. Nationaliteit van het slachtoffer………………………………………….69
§ 4. Burgerlijke partijstelling, rechtstreekse dagvaarding of procedure bij
burgerlijke rechtbank en definitieve uitspraak over de strafvordering………..70
§ 5. Subsidiariteit van de hulp………………………………………………...71
Afdeling 3. Begunstigden van de vergoeding………………………………………...72
Afdeling 4. Inhoud van de hulp……………………………………………………...72
§ 1. Soorten hulp………………………………………………………………72
§ 2. Vergoedbare schade………………………………………………………73
Afdeling 5. Beoordelingsgronden Commissie………………………………………..74
Afdeling 6. Procedure………………………………………………………………...75
Afdeling 7. Recuperatiemogelijkheden door de Staat………………………………...76
Afdeling 8. Rechtsvergelijkend aspect………………………………………………...77
Hoofdstuk 2. Vergoeding bij geweldmisdrijven door minderjarigen………………………..80
Afdeling 1. Mogelijkheid tot vergoeding? ……………………………………………80
Afdeling 2. Terugvordering van de minderjarige……………………………………..82
6
DEEL 4. Buitengerechtelijke oplossing : herstelbemiddeling en het Provinciaal
Vereffeningsfonds…………………………………………………………………………....83
Hoofdstuk 1. De vernieuwde Jeugdbeschermingswet……………………………………….83
Hoofdstuk 2. Herstelbemiddeling…………………………………………………………...85
Afdeling 1. Begrip en doel…………………………………………………………….85
Afdeling 2. Voorwaarden voor herstelbemiddeling…………………………………..86
Afdeling 3. Verloop van de herstelbemiddeling………………………………………87
Afdeling 4. Concrete vaststellingen door bemiddelingsdiensten……………………..88
§ 1. Aantal herstelbemiddelingen…………………………………………......88
§ 2. Leeftijd en geslacht van de jongeren……………………………………..88
§ 3. Aard van de gepleegde feiten…………………………………………….88
Hoofdstuk 3. Het Provinciaal Vereffeningsfonds…………………………………………...89
Afdeling 1. Ontstaan en functie…………………………………………………….....89
Afdeling 2. Structuur en werking……………………………………………………...91
Afdeling 3. Toekenningscriteria………………………………………………………91
Afdeling 4. Procedure tot aanvraag…………………………………………………..92
Afdeling 5. Vaststellingen door de Provinciale Vereffeningsfondsen………………...94
§ 1. Aantal aanvragen…………………………………………………………94
§ 2. Leeftijd en geslacht van de jongeren……………………………………..94
§ 3. Gepleegde feiten………………………………………………………….95
§ 4. Motieven van de jongeren………………………………………………..95
§ 5. Plaatsen van tewerkstelling………………………………………………95
Afdeling 6. Persoonlijke kijk op de Provinciale Vereffeningsfondsen………………..96
Hoofdstuk 4. Rechtsvergelijkend aspect.................................................................................97
7
Algemeen besluit…………………………………………………………………………….99
Bibliografie…………………………………………………………………………………101
- Rechtsleer……………………………………………………………………………101
- Rechtspraak…………………………………………………………………….……111
- Wetgeving…………………………………………………………………………...115
- Internetbronnen……………………………………………………………………...116
- Overige documentatie……………………………………………………………….117
8
Woord vooraf
Deze masterproef is tot stand gekomen dankzij de bijstand van heel wat mensen, die ik hierbij
dan ook graag wens te bedanken.
Vooreerst wil ik graag Professor Dr. Bocken, Professor Dr. Boone en Mevr. Guiliams
bedanken om mij de kans te geven om over dit onderwerp te mogen schrijven, voor de vlotte
samenwerking en voor hun nuttige opmerkingen en suggesties gedurende het verloop van
deze masterproef.
Daarnaast wil ik een woordje van dank richten tot enkele instanties die mij goed op weg
hebben geholpen bij mijn onderzoek. Vooreerst bedank ik het Slachtofferfonds, in het
bijzonder Meneer Van den Abbeele, voor de ter beschikking gestelde informatie en de goede
samenwerking. Ook het Nederlands Slachtofferfonds Geweldsmisdrijven, in het bijzonder
Mevr. Kuijpers, was zo vriendelijk om mij in het kader van mijn rechtsvergelijkend
onderzoek de nodige informatie te verstrekken. Hierbij wens ik ook de verschillende
verzekeringsondernemingen, in het algemeen, te bedanken voor het ter beschikking stellen
van hun algemene voorwaarden en het verstrekken van informatie over hun beleid.
Tot slot wens ik mijn familie, in het bijzonder mijn ouders, zus en vriend te bedanken voor
hun onvoorwaardelijke steun en geloof in mij. Ook mijn vrienden, die steeds geïnteresseerd
waren in de materie en de vooruitgang van mijn masterproef, verdienen hier een plaatsje.
9
Inleiding
1. Grenzen verkennen hoort bij het opgroeien van de jeugd. Wanneer dit onschuldig
experimenteren echter verandert in strafbaar gedrag, is er sprake van ‘jeugdcriminaliteit’.
Vernielingen, messentrekkerij, brandstichting, ‘happy slapping’1, verkrachting, brutale
straatroof, schietpartijen op school : geen week gaat voorbij zonder geconfronteerd te worden
met dergelijke feiten in de media. Pittig detail : een groot deel van de daders zijn minderjarig.
Hoewel ons op het hart wordt gedrukt door het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en
Criminologie dat er geen sprake is van een stijging van jeugddelinquentie en dat deze indruk
enkel gewekt wordt door de media2, spreken de cijfers over de jeugdcriminaliteit van de
federale politie in Vlaanderen boekdelen : op vier jaar tijd stegen die met een kwart van
19.591 in 2003 naar 24.706 in 2007.3 Geweld door minderjarigen is van alle tijden, maar er
dient toch vastgesteld te worden dat het de laatste jaren van ‘kattenkwaad’ naar erger gaat, of
lijkt dit alleen maar zo?
Nog alarmerender is het feit dat de gemiddelde leeftijd van de delinquente jongeren alsmaar
daalt.4 Naar aanleiding van een ‘bangelijk verhaal’ waar twee minderjarige jongeren op een
bijzonder gewelddadige manier dit voorjaar een bank hadden overvallen, besloot Professor
Brice De Ruyver dat de feiten steeds zwaarder worden en de criminelen steeds jonger.
Het ruwer worden van de samenleving, de minder stabiele familiale toestanden en de
toenemende gewenning aan geweld hebben een grote impact op het gedrag van de jeugd en
zullen ongetwijfeld nog aanleiding geven tot waanzinnige voorvallen.
2. Naast de maatschappelijke vraag wat er aan de hand is met de ‘jeugd van tegenwoordig’,
dringt zich een ander belangrijk praktisch probleem op : wie zal de schade aangericht door
geweldmisdrijven van deze ‘belhamels’ vergoeden? Deze prangende vraag zal het
onderzoeksdomein van deze masterproef beheersen.
1 De meest recente vorm van jeugdcriminaliteit is nu ‘happy slapping’. Een willekeurige persoon wordt door een groepje jongeren in elkaar geslagen, terwijl een andere persoon dit alles filmt, meestal met een gsm. Later zetten deze personen de beelden op internet, om te kunnen opscheppen over wie het best iemand kan ‘molesteren’. Niet alleen een pak slaag, maar ook gefilmde brutale verkrachtingen of berovingen worden dikwijls op het internet gezet. 2 “ Geen toename in jeugdcriminaliteit”,De Standaard, 23 maart 2009; “Jeugd lijkt alleen maar gewelddadiger”, De Standaard, 21 februari 2009. 3 “Jeugdcriminaliteit in 5 jaar tijd met kwart omhoog”, De Standaard, 12 februari 2009 ; “Feiten worden zwaarder, criminelen jonger”, De Standaard, 15 februari 2010. 4 “Overvallers in Antwerpen zijn amper dertien”, De Standaard, 24 maart 2009 ; M. ELCHARDUS, N. VETTENBURG, L. WALGRAVE, Jongeren van nu en straks : Overzicht en synthese van recent jeugdonderzoek in
Vlaanderen, Tielt, Lannoo, 2006, 150.
10
3. De vergoeding voor schade aangericht door minderjarigen is een actueel probleem dat al
uitgebreid besproken is door menig auteurs en is een bijna alledaagse bezigheid van de
rechter. Kinderen zijn nu eenmaal speelvogels en veroorzaken daardoor -onbewust- in het
verkeer of elders heel wat schade. Het onderzoeksdomein van deze masterproef richt zich
echter specifiek op geweldmisdrijven begaan door minderjarigen. Deze misdrijven brengen
meestal een monsterschade met zich mee. Het onderwerp van deze masterproef is een thema
dat niemand onberoerd laat. Ik was dan ook meteen bijzonder gemotiveerd om mijn tanden te
zetten in dit onderwerp als masterproef. In september 2009 heb ik via de Universiteit Gent de
mogelijkheid gekregen stage te lopen op de rechtbank van eerste aanleg te Ieper. Deze stage,
waar de praktijk letterlijk werd toegepast op de theorie, was uitermate interessant en heel
gevarieerd, kortom een heuse meerwaarde aan mijn vijfjarige studie rechten. Ik ben in
aanraking gekomen met alle materies van het recht, dus ook met jeugdzaken. Op de
jeugdzittingen kwamen veel geweldmisdrijven voor. Ik heb dan ook de kans gekregen om
deze dossiers grondig te ontleden en van dichtbij de houding van de rechter, de minderjarige
en diens ouders, het openbaar ministerie, de diensten herstelbemiddeling, etc. te kunnen
waarnemen. De interesse in dit onderwerp is tijdens het verloop van deze masterproef dus
alleen maar toegenomen. Ik hoop ook in de toekomst mij nog te kunnen toeleggen op zaken
met betrekking tot aansprakelijkheid van minderjarigen en overweeg dan ook om een
bijzondere opleiding ‘jeugdadvocaat’ te volgen.
4. Zoals daarnet reeds vermeld brengen geweldmisdrijven meestal een monsterschade met
zich mee. Het slachtoffer verdient bijgevolg in deze situatie een optimale bescherming en kan
zich tot een kluwen van aansprakelijke personen richten. Vooraleer de mogelijkheden tot
schadevergoeding te vermelden, dient het begrip ‘geweldmisdrijven door minderjarigen’ eerst
toegelicht te worden, vermits dit van doorslaggevend belang is in deze uiteenzetting.
Onder ‘minderjarige’ dient verstaan te worden “de persoon die de volle leeftijd van achttien
jaren nog niet bereikt heeft” (art. 388 en 488 BW).
Wat het begrip ‘geweldmisdrijven’ inhoudt, is daarentegen minder evident. Het begrip is
immers niet gedefinieerd in de wet en wordt zelden gebruikt in bijdragen van auteurs.
Bijgevolg grijp ik terug naar het begrip ‘opzettelijke gewelddaden’ bij de voorwaarden tot
toekenning van hulp door het Slachtofferfonds.5 Er moet sprake zijn van een materieel
bestanddeel : een gewelddaad. Dit is een uitwendige, tegen een persoon gerichte daad van
5 M.CROMHEECKE, “Hulpbehoevend slachtoffer word je niet zomaar. Commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden”, RW 1993-94, 973.
11
geweld die een nadeel als gevolg heeft. Daarnaast is een moreel bestanddeel vereist, namelijk
het opzet. Hieronder wordt de bedoeling verstaan om een handeling te stellen waarvan men
weet dat zij wederrechtelijk is. Hieronder kan dus geen nalatigheid, ongeval of
onvoorzichtigheid worden begrepen.
5. De aansprakelijkheid voor schade van geweldmisdrijven door minderjarigen kan zowel op
strafrechtelijk als burgerrechtelijk vlak verregaande gevolgen hebben voor de minderjarige
zelf, maar zal in de praktijk vooral een zware financiële dobber zijn voor diens ouders. Zowel
de persoonlijke aansprakelijkheid van de minderjarige als de kwalitatieve aansprakelijkheid
van de ouders voor hun minderjarig kind komen uitgebreid aan bod in het eerste deel van deze
masterproef.
Ook andere toezichthouders zoals onderwijzers, opvoeders in een jeugdinstelling en leiders
van een jeugdbeweging kunnen aansprakelijk gesteld worden voor schade begaan door
jongeren onder hun toezicht. Ook de jeugdinstelling en de Staat kunnen in bepaalde gevallen
tot schadevergoeding worden aangesproken.
6. Gelet op de kolossale schade veroorzaakt door geweldmisdrijven, is de
gezinsaansprakelijkheidsverzekering een niet weg te denken schakel in het
schadevergoedingsproces. In het tweede deel van deze masterproef wordt het belang van deze
verzekering geschetst. De verzekering burgerlijke aansprakelijkheid privé-leven is echter niet
verplicht. Ongeveer 80% van de gezinnen beschikt over dergelijke verzekering. Een
bijzonder probleem doet zich dus voor wanneer het gezin niet verzekerd is of het onmogelijk
is om uit te voeren lastens de minderjarige (meestal omwille van diens insolvabiliteit) en de
ouders niet burgerlijk aansprakelijk gesteld werden door de rechter. Ook de problemen van
niet-dekking van opzettelijk veroorzaakte schade en het verhaal van de verzekeraar op de
minderjarige werden in het kader van de masterproef grondig onderzocht. Daarnaast wordt de
mogelijkheid van een verplichte gezinsaansprakelijkheidsverzekering aangeraakt. De theorie
van dit deel werd getoetst aan de praktijk aan de hand van een vergelijkend onderzoek tussen
de polissen van verschillende verzekeringsondernemingen.
7. In deze masterproef werden nevenoplossingen tot schadevergoedingen gezocht en grondig
onderzocht. Vooreerst werd in Deel 3 nagegaan of er een mogelijkheid is voor het slachtoffer
om zich te wenden tot het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en
aan de occasionele redders (hierna : Slachtofferfonds). Hiervoor werd hoofdzakelijk
12
gesteund op informatie verkregen door contacten met de ‘Commissie voor hulp aan de
slachtoffers van opzettelijke geweldmisdrijven’. Daarnaast wordt in Deel 4 aandacht besteed
aan een buitengerechtelijke oplossing, namelijk de herstelbemiddeling tussen slachtoffer en
dader. Ook de Provinciale Vereffeningsfondsen, die in ruil voor een aantal uren zelfgekozen
vrijwilligerswerk geld ter beschikking stellen waarmee de jongere de benadeelde kan
vergoeden, verdienen een bijzondere vermelding in het vierde deel van de masterproef.
8. Dit alles werd in een rechtsvergelijkend kleedje gestoken, waarbij voornamelijk aandacht
zal geschonken worden aan de landen met opvallende en vernieuwende regels, waaronder de
Franse objectieve aansprakelijkheid, het ruim toepassingsgebied van de Duitse regeling en de
Nederlandse efficiënte en moderne aanpak.
13
DEEL 1. Aansprakelijkheid van en voor minderjarigen
Hoofdstuk 1. Persoonlijke aansprakelijkheid van de minderjarige
Afdeling 1. Uitgangspunt
9. Indien een minderjarige een geweldmisdrijf pleegt, heeft dit zowel strafrechtelijke als
burgerrechtelijke gevolgen. Op strafrechtelijk vlak kan een minderjarige in principe geen
‘misdrijf’ plegen. De Jeugdbeschermingswet 6 opteerde voor de term ‘als misdrijf omschreven
feit’. Het gevolg hiervan is dat er geen straffen kunnen opgelegd worden door de
jeugdrechtbank, maar enkel ‘opvoedkundige maatregelen’ : maatregelen van bewaring,
behoeding en opvoeding. 7 Dit kan gaan van een berisping, tot een sociale
vaardigheidstraining (waar in kleine groepjes gewerkt wordt rond het aanleren en het
versterken van sociale en assertieve vaardigheden), tot een ondertoezichtstelling, enz.
De jeugdrechter laat zich voor het bepalen van de maatregel bijstaan door een consulent van
de sociale dienst van de jeugdrechtbank. 8 Minderjarigen ouder dan 16 jaar kunnen door de
jeugdrechtbank uit handen worden gegeven wanneer een beschermingsmaatregel niet is
aangewezen in het licht van de ernst van de feiten. 9 In de zaak Joe Van Holsbeek (de
zogenaamde “MP3-moord”), die nog vers in het geheugen ligt, werd één van de daders, Adam
G. (17 jaar), door de jeugdrechter uit handen gegeven omdat “hij te diep in de criminaliteit is
verzonken en twee jaar een te korte periode is om hem voldoende bij te sturen binnen de
jeugdbescherming. Er rest ons slechts het wapen van repressie.” 10.
10. Op burgerrechtelijk vlak is de minderjarige daarnaast in beginsel zelf aansprakelijk
voor de schade die hij door zijn fout heeft veroorzaakt. 11 Indien het slachtoffer schade lijdt
ten gevolge van een geweldmisdrijf door een minderjarige, heeft hij de mogelijkheid om de
jongere persoonlijk aan te spreken op grond van art. 1382 BW. De vordering tegen de
6 Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, BS 15 april 1965, gewijzigd door de Wet van 15 mei 2006, BS 2 juni 2006 en de Wet van 13 juni 2006, BS 19 juli 2006. 7 Art. 37 Jeugdbeschermingswet. 8 B. WEYTS, “De aansprakelijkheid van ouders en van andere toezichthouders van de minderjarige” in X., Jongeren en recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 91. 9 Art. 57bis Jeugdbeschermingswet. 10 B. BROUWERS, “Jeugdsanctierecht in Europa: is uithandengeving een evidentie?”, Jura Falc. 2007-08, afl. 1, 15. 11 Cass. 24 januari 1985, Pas. 1985, I, 603.
14
minderjarige moet worden ingesteld tegen de ouders in hun hoedanigheid van
vertegenwoordiger van de persoon en beheerder van de goederen van de minderjarige. 12
Het slachtoffer laat echter soms na de minderjarige schadeverwekker aan te spreken. Dit kan
door twee redenen verklaard worden. Vooreerst gaat men er meestal van uit dat de
minderjarige insolvabel is. Dit is logischerwijze dikwijls het geval, maar dit moet toch worden
genuanceerd, vermits tijdens de minderjarigheid van het kind de verjaring van de
rechtsvordering tot vergoeding van schade op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid
wordt geschorst. (Art. 2252 BW) Het is mogelijk dat de schadeverwekker tussen het ogenblik
van zijn meerderjarigheid en het aflopen van de verjaringstermijn (vijf jaar later) wel reeds
over financiële middelen zal beschikken.13 Daarnaast rust de bewijslast integraal op het
slachtoffer, waardoor hij meestal zal kiezen voor het weerlegbaar vermoeden van personen
die kwalitatief voor de minderjarige aansprakelijk zijn. DE TAVERNIER beveelt terecht aan
om toch ook steeds de minderjarige aan te spreken, om niet zonder vergoeding te vallen
indien bijvoorbeeld de ouders niet aansprakelijk worden geacht. 14
11. Bij de beoordeling van de fout van de minderjarige, houdt men naast het objectief
element in de fout (namelijk de overtreding van een specifieke gedragsregel of de
zorgvuldigheidsnorm) ook rekening met het subjectieve schuldcriterium, dit is de vraag of een
fout ook aan de minderjarige dader kan worden toegerekend. 15
Afdeling 2. Fout
12. Er is sprake van een fout wanneer de minderjarige de algemene zorgvuldigheidsnorm of
een specifieke rechtsnorm heeft geschonden. Bij de zorgvuldigheidsnorm dient de rechter in
abstracto na te gaan of de minderjarige zich heeft gedragen als een normaal zorgvuldig
persoon in dezelfde omstandigheden.16 Er is onenigheid in de rechtsleer of er dient rekening te
worden gehouden met de leeftijd van het minderjarig kind. DE TAVERNIER meent dat de
leeftijd van de minderjarige buiten beschouwing moet blijven bij de zorgvuldigheidstoetsing.
12 H. BOCKEN, “Aansprakelijkheid van en voor minderjarigen” , De Verz. 2006, afl. 3, 303. 13 P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 25. 14 P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 26. 15 L. BALCAEN en M. BERGHMANS, “Aansprakelijkheid voor buitencontractuele schade toegebracht door minderjarigen” in E. VERHELLEN e.a., Kinderrechtengids, Gent, Mys en Breesch, 1994-2006, 178. 16 Cass. 26 juni 1976, Pas. 1976, I, 1046.
15
Hij beroept zich hiervoor op een arrest van het Hof van Cassatie, dat gesteld heeft dat de
leeftijd van de dader niet in aanmerking mag worden genomen om het al dan niet
onrechtmatige karakter van het gedrag te beoordelen. 17 Een aantal andere auteurs, onder meer
DUBUISSON en BOCKEN, menen dat er wel degelijk rekening moet gehouden worden met
de leeftijd van de minderjarige. Zij beroepen zich op een arrest, waarin het Hof van Cassatie
rekening gehouden heeft met de jonge leeftijd van de minderjarige. 18
Afdeling 3. Schuldbekwaamheid
§ 1. Infantes
13. Om persoonlijk aansprakelijk te kunnen worden gesteld, moet de schuldbekwaamheid
van de minderjarige vaststaan. Op de schuldbekwaamheid is in België geen bepaalde leeftijd
gekleefd. De rechter dient dus zelf na te gaan of de minderjarige beschikt over een voldoende
onderscheidingsvermogen en zodoende de ‘jaren des onderscheids’ reeds heeft bereikt. 19
Dit wordt in concreto beoordeeld. Hierbij kan hij zich laten leiden door de leeftijd van het
kind, maar ook door de fysieke en intellectuele ontwikkeling van het kind in relatie tot de
schadeverwekkende handeling, de opvoeding van de minderjarige en zijn gedrag na het
schadegeval. 20 Deze verschillende beoordelingscriteria geven aanleiding tot een zeer
uiteenlopende rechtspraak, die zeker niet bijdraagt tot de rechtszekerheid. De rechter beslist
over de schuldbekwaamheid zonder psychologisch onderzoek van het kind of zonder het te
horen, dus op basis van zijn eigen algemene inzichten.21 Algemeen wordt aanvaard dat het
kind op de leeftijd van zeven jaar over voldoende verstandelijke vermogens beschikt om de
draagwijdte van zijn daden te beseffen.
14. Een schuldonbekwaam kind kan echter een ‘objectief’ onrechtmatige daad stellen, die
geen aanleiding geeft tot persoonlijke aansprakelijkheid van het kind, maar wel tot
kwalitatieve aansprakelijkheid van de ouders.22 Hier wordt verder in deze bespreking op
17 Cass. 24 oktober 1974, RW 1974-75, 1185. 18 Cass. 5 juni 2003, NjW 2004, 14, noot I. BOONE. 19 L. BALCAEN en M. BERGHMANS, “Aansprakelijkheid voor buitencontractuele schade toegebracht door minderjarigen” in E. VERHELLEN e.a., Kinderrechtengids, Gent, Mys en Breesch, 1994-2006, 145-146. 20 M. DEBAENE, H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT, “Overzicht van rechtspraak (1994-1999), aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad”, TPR 2000, 1688. 21 H. BOCKEN, “Aansprakelijkheid van en voor minderjarigen” , De Verz. 2006, afl. 3, 305. 22 M. DEBAENE, H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT, “Overzicht van rechtspraak (1994-1999), aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad”, TPR 2000, 1689.
16
teruggekomen.23 Het Hof van Beroep van Gent oordeelde dat een kleuter die een stoeltje
wegtrekt, zelfs door het geven van een stamp, een objectief onrechtmatige daad begaat, maar
geen fout in de zin van art. 1382 BW. 24
15. In recente rechtspraak wordt nu ook rekening gehouden met de aard van de
schadeverwekkende daad. Wanneer de schade immers het gevolg is van een gevaarlijke
activiteit of een daad waardoor de minderjarige blijk geeft van een agressieve of asociale
houding, wordt het gedrag van de minderjarige met dat van een volwassen persoon
vergeleken.25 Dit was onder meer het geval bij de beoordeling van het gedrag van een
minderjarige die opzettelijk stenen liet vallen op een spoorweg toen de trein voorbijreed26 of
van een minderjarige die zich schuldig had gemaakt aan meerdere diefstallen, verboden
wapendracht, drugssmokkel en het toebrengen van slagen en verwondingen aan een
politieagent27. Dit is een bijzonder interessant gegeven in het kader van deze masterproef,
gezien het specifiek onderzoeksdomein van geweldmisdrijven.
16. In het Belgisch recht kan de minderjarige dader enkel burgerrechtelijk aansprakelijk
worden gesteld indien de onrechtmatige daad aan hem ‘toerekenbaar’ is : de schade moet te
wijten zijn aan zijn schuld. 28 In Frankrijk daarentegen wordt er toepassing gemaakt van de
schuldloze foutleer, wat inhoudt dat de ontoerekeningsvatbaarheid van de minderjarige diens
aansprakelijkheid voor eigen daad niet in de weg staat, ongeacht of hij op grond van leeftijd
of op grond van geestesstoornis ontoerekeningsvatbaar is. 29
17. Daarnaast is -zoals reeds hiervoor vermeld- in het Belgisch recht geen vaste leeftijd
bepaald waarop de minderjarige als ‘schuldbekwaam’ kan worden geacht.
In Nederland bestaat daarentegen een goed uitgedokterd systeem waarbij een onderscheid
gemaakt wordt tussen minderjarigen jonger dan 14 jaar en minderjarigen vanaf 14 jaar. 30
23 Infra, p. 27. 24 Gent 29 maart 1996, Intercontact 1996, 117 . 25 P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 76. 26 Jeugdrb. Brussel 18 december 1997, J. dr. Jeun. 1998, afl. 174, noot V. MACQ. 27 Rb. Brussel 1 maart 1993, J. dr. Jeun. 1993, afl. 129, 24. 28 Cass. 13 oktober 1999, Arr.Cass. 1999, 528. 29 Cass. fr. ass. plén. 9 mei 1984, JCP 1984, II, nr. 20255 ; P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele
aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 87. 30 W. VAN BOOM, “Children as Tortfeasors under Dutch law” in X., Children in Tort Law. Part I : Children as
Tortfeasors, Wenen, Springer, 2006, 296.
17
Artikel 6: 164 NBW bepaalt dat een gedraging van een kind dat de leeftijd van veertien jaren
nog niet heeft bereikt, aan hem niet als een onrechtmatige daad kan worden toegerekend.
Kinderen die de leeftijd van 14 jaar nog niet hebben bereikt, worden dus nooit als
toerekeningsvatbaar beschouwd. Ze kunnen nooit persoonlijk aansprakelijk gesteld worden
voor de door hen berokkende schade. Kinderen van 14 jaar of ouder kunnen daarentegen wel
steeds worden aangesproken voor hun onrechtmatige daden.
18. In Duitsland bestaan verschillende aanknopingspunten om te bepalen of een
minderjarige toerekeningsvatbaar is. 31 Vooreerst controleert de rechter de Deliktsfähigkeit.
Bij kinderen tot en met 6 jaar wordt dit niet beoordeeld, vermits ze als absoluut
ontoerekeningsvatbaar worden beschouwd (§ 828 (1) BGB). Bij kinderen tussen 7 en 10 jaar
moet de Duitse rechter geen beoordeling van de Deliktsfähigkeit doen wanneer de
minderjarige schade toebrengt bij een ongeval waarbij een motorvoertuig, spoor- of kabelbaan
is betrokken, tenzij de minderjarige deze schade opzettelijk heeft veroorzaakt (§ 828 (2)
BGB). Duitsland maakt dus een uitdrukkelijke uitzondering voor opzettelijke schadegevallen.
De Deliktsfähigkeit wordt wel steeds beoordeeld tegenover de andere minderjarigen (§ 828
(3) BGB). Daarnaast kijkt de Duitse rechter naar de Verschulden. De minderjarige wordt hier
vergeleken met een minderjarige die tot dezelfde leeftijdscategorie behoort. Zeer opmerkelijk
is dat de rechter, ondanks de ontoerekeningsvatbaarheid van de minderjarige, op grond van
billijkheidsoverwegingen kan beslissen dat de minderjarige het slachtoffer toch moet
vergoeden (§ 829 BGB). 32
§ 2. Geestesgestoorde minderjarigen
19. De ontoerekeningsvatbaarheid van de minderjarige kan ook het gevolg zijn van zijn
geestelijke toestand. Men kan niet persoonlijk aansprakelijk gesteld worden op basis van art.
1382 BW wanneer een ernstige geestesstoornis op het ogenblik van de feiten leidt tot
schuldonbekwaamheid. De geestesgestoorde minderjarige kan echter wel op basis van art.
1386bis BW worden aangesproken. Dit artikel is van toepassing op elke persoon die zich in
een staat van krankzinnigheid of in een staat van ernstige geestesstoornis of zwakzinnigheid
31 G. WAGNER, “Children as Tortfeasors under German law” in X., Children in Tort Law. Part I : Children as
Tortfeasors, Wenen, Springer, 2006, 217 ; P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor
schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 46-48. 32 P.H.M. RAMBACH, Die deliktische Haftung Minderjähriger und ihrer Eltern im französischen, belgischen und
deutschen Deliktsrecht, Antwerpen, Maklu, 1994, 91.
18
bevindt die hem voor de controle van zijn daden ongeschikt maakt. 33 De rechter oordeelt in
dit geval naar billijkheid of en tot welk bedrag hij de schadeveroorzaker veroordeelt. Hierbij
wordt rekening gehouden met de omstandigheden en de toestand van partijen, bv. de aard van
de fout of de ernst van de geestesstoornis. In het bijzonder is de financiële toestand van de
schadeverwekker bepalend. Geestesgestoorde minderjarigen zijn bijgevolg niet vaak tot
schadevergoeding gehouden omwille van hun beperkte financiële middelen of zelfs
insolvabiliteit. 34
20. Het lijkt mij bijzonder zinvol om art. 1386bis BW in deze masterproef te vermelden,
vermits er meer en meer onverklaarbare gewelddaden door minderjarigen gepleegd worden.
De vraag dringt zich in dergelijke gevallen op of we al dan niet met een geestesgestoorde
minderjarige te maken hebben. Bij wijze van voorbeeld kan verwezen worden naar een
uitspraak van het Hof van Beroep te Brussel waarin 2 jongeren (17 en 18 jaar oud),
die de ouders van één van hen hadden proberen te vermoorden, werden geïnterneerd.
Bij gebrek aan schuldbekwaamheid van de minderjarige daders konden de slachtoffers enkel
schadevergoeding vorderen op basis van 1386bis BW. 35
21. Zoals reeds hiervoor gesteld staat in Frankrijk de ontoerekeningsvatbaarheid op grond
van geestesstoornis diens aansprakelijkheid voor eigen daad niet in de weg.
In Nederland is de omstandigheid dat een gedraging van een persoon van veertien jaren of
ouder verricht is onder invloed van een geestelijke of lichamelijke tekortkoming, ook geen
beletsel om haar als een onrechtmatige daad aan de dader toe te rekenen.36
In Duitsland daarentegen is bij geestesgestoorde minderjarigen geen sprake van
Deliktsfähigkeit, ze kunnen bijgevolg niet aansprakelijk gesteld worden voor de door hen
veroorzaakte schade. 37
33 B. WEYTS, “De aansprakelijkheid van ouders en van andere toezichthouders van de minderjarige” in X., Jongeren en recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 93. 34 B. WEYTS, “Schade veroorzaakt door geestesgestoorde minderjarigen : aansprakelijkheids- en verzekeringsvraagstukken” in X., Jongeren, psychiatrie en recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 113. 35 Brussel 8 juni 1998, JLMB 1998, 1558, noot D.M. PHILIPPE, “La responsabilité du fait d’un enfant dement”. 36 Art. 6:165, 1e lid NBW ; W. VAN BOOM, “Children as Tortfeasors under Dutch law” in X., Children in Tort
Law. Part I : Children as Tortfeasors, Wenen, Springer, 2006, 296-297. 37 § 827 BGB ; P.H.M. RAMBACH, Die deliktische Haftung Minderjähriger und ihrer Eltern im französischen,
belgischen und deutschen Deliktsrecht, Antwerpen, Maklu, 1994, 113.
19
§ 3. Leeftijdsgrens van aansprakelijkheid
22. Het is heel onpraktisch dat de rechter telkens opnieuw moet nagaan of de minderjarige
wel degelijk beschikt over het oordeel des onderscheids. Bijgevolg zou het wenselijk zijn in
navolging van het Nederlandse recht een leeftijdsgrens wettelijk vast te leggen, vanaf dewelke
een minderjarige aansprakelijk kan worden gesteld. Een vaste leeftijdsgrens van
aansprakelijkheid heeft echter zijn voor- en nadelen. Een belangrijk voordeel is dat een vaste
leeftijdsgrens leidt tot rechtszekerheid. De rechter weet waar zich aan te houden en de
rechtspraak zou bijgevolg meer eensluidend zijn. Daarnaast zou een wettelijk vastgestelde
leeftijd waaronder jongeren niet persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gesteld een
bescherming zijn voor de kinderen tegen een al te zware verantwoordelijkheid voor hun
onbezonnen daden. 38 Een terecht aangehaald nadeel van een vaste leeftijdsgrens is dat er
ontwikkelingsverschillen bestaan tussen minderjarige kinderen. Het staat vast dat het ene kind
vlugger ontwikkelt dan het andere en het is dus bijzonder moeilijk om op basis van leeftijd het
bereiken van een zeker niveau te bepalen. 39
23. Bepaalde auteurs zoals BERGHMANS en BALCAEN willen de persoonlijke
aansprakelijkheid van minderjarigen pas laten ingaan vanaf de leeftijd van 16 jaar. Men wil
een wettelijk vermoeden invoeren dat kinderen jonger dan 16 niet tot ‘juridisch opzet’ in staat
zijn.40 Het gezond verstand en de statistieken over jeugdcriminaliteit vertellen ons echter dat
kinderen jonger dan 16 jaar wel degelijk in staat zijn tot opzettelijke daden.
Het is noodzakelijk dat adolescenten verantwoordelijkheid leren dragen voor hun gedragingen
en niet blijvend beschermd worden. DE TAVERNIER is meer te vinden voor een
leeftijdsgrens van 12 jaar. De statistieken tonen immers aan dat de jeugdcriminaliteit van
- 12-jarigen relatief klein is. Het verantwoordelijkheidsgevoel dient ook aangewakkerd te
worden vanaf 12 jaar. 41 BROUWERS stelt voor wat betreft de minimumleeftijd onder
dewelke jongeren niet in staat worden geacht een strafbaar feit te begaan, deze zou moeten
vastgelegd worden op 12 jaar, gezien de huidige maatschappelijke opvattingen. De
leeftijdsgrens van 12 jaar lijkt ook mijns inziens aanvaardbaar. 38 L. BALCAEN en M. BERGHMANS, “Aansprakelijkheid voor buitencontractuele schade toegebracht door minderjarigen” in E. VERHELLEN e.a., Kinderrechtengids, Gent, Mys en Breesch, 1994-2006, 174. 39 P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 119. 40 L. BALCAEN, M. BERGHMANS, “Aansprakelijkheid voor buitencontractuele schade toegebracht door minderjarigen” in E. VERHELLEN e.a., Kinderrechtengids, Gent, Mys en Breesch, 1994-2006, 173. 41 P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 121-122.
20
24. Als concrete oplossing voor het vastleggen van de leeftijdsgrens van aansprakelijkheid
van minderjarigen sluit ik mij aan bij de zienswijze van DE TAVERNIER. 42 Hierbij wordt
gewerkt naar analogie met het Nederlandse recht, dat duidelijke leeftijdsgrenzen stelt.
Vooreerst zou er een vrijstelling van aansprakelijkheid zijn voor infantes tot 12 jaar. Op deze
manier leert men de jeugd stap voor stap aan het rechtsverkeer deel te nemen.
Om de slachtoffers van misdrijven gepleegd door ‘infantes’ niet in de kou te laten staan, zou
de toerekenbaarheid van infantes gecombineerd worden met een objectieve aansprakelijkheid
van de ouders die voor hun kinderen instaan, als het ware als vangnet. Hier wordt later bij de
bespreking van de ouderlijke aansprakelijkheid uitgebreid op teruggekomen. 43
De adolescenten, jongeren vanaf 12 jaar, zouden daarentegen wél persoonlijk aansprakelijk
zijn voor hun daden. Er moet een duidelijk signaal worden gestuurd naar de adolescenten dat
ze zélf moeten instaan voor hun gedrag en de door hen berokkende schade. DE TAVERNIER
stelt bij de schadevergoedingsplicht door adolescenten wel een correctie voor, namelijk een
‘rechterlijke bevoegdheid tot matiging van de schadevergoeding’. 44 De rechter kan in dit
geval een hoog oplopende schadevergoeding ten gunste van de minderjarige matigen. Dit idee
haalt hij uit het Duitse ‘besondere Reduktionsklausel’45.
42 P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 120-124. 43 Infra p. 34. 44 P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 123. 45 P.H.M. RAMBACH, Die deliktische Haftung Minderjähriger und ihrer Eltern im französischen, belgischen und
deutschen Deliktsrecht, Antwerpen, Maklu, 1994, 147-148.
21
Hoofdstuk 2. Burgerlijke aansprakelijkheid van andere personen voor de minderjarige
Afdeling 1. Ouders
§ 1. Grondslag van de aansprakelijkheid
25. Slachtoffers zullen meestal uit vrees voor insolvabiliteit van de minderjarige ook de
ouders aanspreken. Ouders zijn immers op grond van art. 1384, lid 2 BW aansprakelijk voor
de schade aangericht door hun minderjarige kinderen. Er is een dubbel vermoeden van
aansprakelijkheid : ouders worden vermoed aansprakelijk te zijn indien ze geen goed toezicht
en geen goede opvoeding kunnen bewijzen. Hier kan gesproken worden van een
aansprakelijkheidsvermoeden en dus niet van een louter foutvermoeden, vermits niet enkel de
fout wordt vermoed maar ook het bestaan van een oorzakelijk verband tussen deze
vermoedelijke fout en veroorzaakte schade.46 Er kan gelijktijdig een vordering worden
ingesteld, zowel tegen de ouders op basis van art. 1384, lid 2 BW als tegen de minderjarige op
basis van art. 1382 BW. 47
26. Ouders hebben een zeer belangrijke functie bij de opvoeding van hun kind. Ze dienen
het kind aan te leren waar de grenzen van het aanvaardbare en het verwerpelijke liggen.
MUYLLE verwoordt de ouderlijke taak zeer mooi : “Ouders moeten het kind juridisch
coachen naar de meerderjarigheid : de dag waarop het volledige verantwoording moet
afleggen voor eigen daden. Laten zij na dit te doen, begaan de ouders een tekortkoming”. 48
De idee van de waarborg, de maatschappelijke verantwoordelijkheid en de familiale
solidariteit verantwoorden grotendeels het vermoeden van aansprakelijkheid van de ouders. 49
Het is duidelijk dat de hoofdbedoeling van dit dubbel vermoeden erin bestaat de verbetering
van de positie van slachtoffers na te streven. Wegens insolvabiliteit van de meeste kinderen,
moet de vergoeding immers ergens anders gezocht worden. 50
46 Cass. 20 oktober 1999, Vastgoed info 2002, afl. 17, 11, noot W. GONTHIER. 47 H. BOCKEN, “Aansprakelijkheid van en voor minderjarigen” , De Verz. 2006, afl. 3, 310. 48 M. MUYLLE, “En wat als ‘supernanny’ te laat komt. Actualia inzake de aansprakelijkheid van ouders voor minderjarige kinderen” in X., Aansprakelijkheids- en Verzekeringsrecht, Brugge, Die Keure, 2008, 88. 49 P. DE TAVERNIER, “Aansprakelijkheid voor anderen (ouders,aanstellers,…)” in X., Bijzondere
overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, losbl., IV. Commentaar Verbintenissenrecht, Titel III, Hoofdstuk 3, 12-13. 50 J. KEUSTERMANS, “De grondslag van de ouderlijke aansprakelijkheid”, Jura Falc. 1982-83, 31-55.
22
27. De Wet van 6 juli 1977 heeft artikel 1384, lid 2 BW op twee punten ingrijpend
gewijzigd. Vooreerst werd een cumulatieve aansprakelijkheid ingevoerd voor vader én
moeder. Voorheen was er sprake van een alternatieve aansprakelijkheid : de aansprakelijkheid
was aan de uitoefening van de vaderlijke macht verbonden. De moeder kon enkel
aansprakelijk worden gesteld na het overlijden van de vader. 51 Daarnaast is de vereiste van
inwoning weggevallen. De ouders zijn nu aansprakelijk voor de door hun kind veroorzaakte
schade, ongeacht of het kind bij hen inwoont. Het feit dat ouders gescheiden zijn of feitelijk
gescheiden leven, doet in principe geen afbreuk meer aan de aansprakelijkheid van beide
ouders. 52 Ook de rechtspraak maakt hier kordaat toepassing van, bv. een geval waarin de
vader aansprakelijk werd gesteld voor de onrechtmatige daad van zijn zoon, ondanks het feit
dat hij lange tijd uit zijn leven was verdwenen. 53 In Frankrijk daarentegen geldt nog steeds
de inwoningsvoorwaarde (art. 1384, 4e lid Code Civil). De voorwaarde van inwoning wordt
daar in de rechtspraak wel ruim geïnterpreteerd. Aan de inwoningsvereiste is voldaan wanneer
de minderjarige op internaat of tijdelijk in een instelling verblijft. 54 Daarnaast kunnen de
ouders ook aansprakelijk gesteld worden indien het kind aan de grootouders werd
toevertrouwd of de woning van de minderjarige zich vlak bij de gezinswoning bevond. Er is
echter geen inwoning en bijgevolg geen aansprakelijkheid van de ouders indien het kind voor
een langere periode aan een instelling werd toevertrouwd, in een andere stad gaat wonen om
zijn studie voort te zetten of bij de andere ouder zijn gewone verblijfplaats heeft. 55
28. Rechtsvergelijkend gezien wordt de aansprakelijkheid van ouders overal in Europa op
een verschillende wijze geregeld, maar meestal is er sprake van een weerlegbaar vermoeden,
zoals bijvoorbeeld in Duitsland (§ 832 BGB).56 In Nederland is de
aansprakelijkheidsregeling voor ouders op een speciale manier geregeld. 57
Ouders zijn er objectief aansprakelijk voor hun kinderen jonger dan 14 jaar (art. 6:169, 1e lid
51 M. DEBAENE, H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT, “Overzicht van rechtspraak (1994-1999), aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad”, TPR 2000, 1688. 52 B. WEYTS, “De aansprakelijkheid van ouders en van andere toezichthouders van de minderjarige” in X., Jongeren en recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 96. 53 Luik 6 februari 1995, J. dr. jeun. 1996, 134. 54 B. WEYTS, “Het kluwen van aansprakelijke personen ingeval van een onrechtmatige daad van de minderjarige : de dader, de ouders, de onderwijzer, de jeugdinstelling, de opvoeder en de overheid”, TJK 2004, afl. 3, 149. 55 P. DE TAVERNIER, “Naar een objectieve aansprakelijkheid van de ouders voor de onrechtmatige daden van hun minderjarige kinderen? Beschouwingen bij het arrest 'Bertrand' van het Franse Hof van Cassatie van 19 februari 1997”, RW 1999-00, 279. 56 G. WAGNER, “Children as Tortfeasors under German law” in X., Children in Tort Law. Part I : Children as
Tortfeasors, Wenen, Springer, 2006, 236. 57 W. VAN BOOM, “Children as Tortfeasors under Dutch law” in X., Children in Tort Law. Part I : Children as
Tortfeasors, Wenen, Springer, 2006, 296-303.
23
NBW). Voor kinderen van 14 en 15 jaar geldt een weerlegbaar vermoeden van
aansprakelijkheid (art. 6:169, 2e lid NBW). Er is geen aansprakelijkheidsvermoeden meer van
de ouders voor hun kinderen vanaf 16 jaar. Ouders kunnen in dit geval enkel aansprakelijk
worden gesteld indien aan de voorwaarde van art. 6:162 NBW voldaan is.
In Frankrijk werd het dubbel foutvermoeden met het ‘Bertrand-arrest’ vervangen door een
systeem van objectieve aansprakelijkheid. 58 Op deze regeling wordt later in deze masterproef
uitgebreid teruggekomen. 59
§ 2. Toepassingsvoorwaarden van het vermoeden van aansprakelijkheid
29. De ouders (A) zijn aansprakelijk indien hun minderjarig kind (B) door een (objectief)
onrechtmatige daad (C) schade heeft berokkend aan een derde (D). 60 Elk element zal
hieronder afzonderlijk onderzocht worden.
A. Ouders van het kind
30. De aansprakelijkheid op basis van art. 1384, lid 2 BW rust enkel op de ouders van de
minderjarige. Vooreerst is er een afstammingsband met het kind vereist overeenkomstig door
de wet bepaalde regels, ongeacht of dit gaat om een wettige, natuurlijke, bloedschennige,
overspelige of adoptieve afstamming.61 Dit betekent dat personen die feitelijk de taken van
ouder op zich nemen om de kinderen op te voeden, maar geen afstammingsband hebben met
het kind (bv. zorgouder of stiefouder), niet aansprakelijk kunnen gesteld worden op grond
van art. 1384 lid 2 BW.62 Ook op een voogd of pleegvoogd rust geen
aansprakelijkheidsvermoeden. Andere personen die toezicht houden over de minderjarige
(zoals grootouders, ooms en tantes, broers en zussen,…) kunnen ook niet aansprakelijk
gesteld worden op basis van art. 1384, lid 2 BW. Deze kunnen natuurlijk wel eventueel nog
58 P. DE TAVERNIER, “Naar een objectieve aansprakelijkheid van de ouders voor de onrechtmatige daden van hun minderjarige kinderen? Beschouwingen bij het arrest 'Bertrand' van het Franse Hof van Cassatie van 19 februari 1997”, RW 1999-00, 273. 59 Infra, p. 34. 60 B. WEYTS, “De aansprakelijkheid van ouders en van andere toezichthouders van de minderjarige” in X., Jongeren en recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 95. 61 P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 246-251. 62 T. WUYTS, “Ontwikkelingen inzake de begrippen ‘vader’, ‘moeder’ en ‘minderjarige’ in de zin van art. 1384, tweede lid BW”, in F. BAUDONCQ, L. CARENS e.a., De aansprakelijkheid van ouders en onderwijzers, Brugge, Die Keure, 2007, 15.
24
op grond van de algemene zorgvuldigheidsnorm of een andere specifieke rechtsgrond
aangesproken worden. 63
31. In Frankrijk rust het aansprakelijkheidsvermoeden op basis van art. 1384, 4e lid Code
Civil enkel op vader en moeder. Op basis van art. 1384, 1e lid Code Civil kan men echter het
aansprakelijkheidsvermoeden nog uitbreiden tot andere personen die zorg dragen voor het
kind.64 In Nederland daarentegen kunnen de ouders én de voogd aansprakelijk worden
gesteld (art. 6:169 NBW). In Duitsland rust het aansprakelijkheidsvermoeden niet alleen op
de vader of de moeder, maar op elke persoon die op grond van een wettelijke of contractuele
basis met toezicht over de minderjarige is belast (§ 832 BGB).
32. Er is onenigheid in de rechtsleer of ouders ook daadwerkelijk dienen titularis te zijn van
ouderlijk gezag. Een eerste strekking beroept zich op een arrest van het Hof van Cassatie, dat
een bevestigend antwoord heeft gegeven op de vraag of een ouder die niet het ouderlijk gezag
uitoefent en slechts beschikt over een beperkt recht op persoonlijk contact, aansprakelijk kan
worden gesteld voor een fout in de opvoeding.65 Het lijkt logisch dat personen die ontzet zijn
uit het ouderlijk gezag niet meer kunnen instaan voor de opvoeding en het toezicht op de
kinderen, maar dit wil niet zeggen dat de ouders niet meer aansprakelijk kunnen gesteld
worden op grond van hun voorbije gebrekkige opvoeding.66 De ouder die niet het ouderlijk
gezag uitoefende op het tijdstip van het schadeverwekkende feit, is dus niet bevrijd van het
vermoeden van aansprakelijkheid. 67 De andere strekking meent dat men werkelijk titularis
dient te zijn van ouderlijk gezag om aansprakelijk te kunnen worden gesteld. Er zijn immers
bepaalde wezenlijke verplichtingen verbonden aan het ouderlijk gezag. Ouders dienen deze
verplichtingen op zorgvuldige wijze uit te oefenen en moeten dus in de regel in staat zijn om
een onrechtmatige handeling van hun minderjarig kind te verhinderen. 68
63 T. WUYTS, “Ontwikkelingen inzake de begrippen ‘vader’, ‘moeder’ en ‘minderjarige’ in de zin van art. 1384, tweede lid BW”, in F. BAUDONCQ, L. CARENS e.a., De aansprakelijkheid van ouders en onderwijzers, Brugge, Die Keure, 2007, 24. 64 Infra, p. 49. 65 Cass. 12 november 2002, NjW 2002, 534. 66 L. BALCAEN, M. BERGHMANS, “Aansprakelijkheid voor buitencontractuele schade toegebracht door minderjarigen” in E. VERHELLEN e.a., Kinderrechtengids, Gent, Mys en Breesch, 1994-2006, 149. 67 T. WUYTS, “Ontwikkelingen inzake de begrippen ‘vader’, ‘moeder’ en ‘minderjarige’ in de zin van art. 1384, tweede lid BW”, in F. BAUDONCQ, L. CARENS e.a., De aansprakelijkheid van ouders en onderwijzers, Brugge, Die Keure, 2007, 8. 68 Cass. 14 februari 2003, NjW 2003, 342, noot I. BOONE ; M. MUYLLE, “En wat als ‘supernanny’ te laat komt. Actualia inzake de aansprakelijkheid van ouders voor minderjarige kinderen” in X., Aansprakelijkheids- en
Verzekeringsrecht, Brugge, Die Keure, 2008, 89.
25
Zowel in Frankrijk, Nederland als Duitsland is het vermoeden van ouderlijke
aansprakelijkheid verbonden aan het ouderlijk gezag.
33. Een groot probleem stelt zich in de huidige samenleving bij gescheiden levende ouders.
Het feit dat ouders niet (meer) samenleven, doet géén afbreuk aan hun aansprakelijkheid. Ze
blijven in beginsel beiden aansprakelijk.69 Een voorbeeld in de rechtspraak toont dit aan : een
lange scheiding tussen vader en zoon volstaat niet om het gebrek aan opvoeding te
weerleggen. 70 Gedurende mijn stage op de rechtbank van eerste aanleg te Ieper heeft de
jeugdrechter echter meerdere keren de ouder waarmee het kind langdurig geen contact meer
heeft gehad, buiten het geschil gesteld. Ik neem dan ook aan dat indien de ouder het kind op
jonge leeftijd heeft verlaten en er geen contact meer geweest is tussen beiden, de rechter geen
fout in de opvoeding van die ouder kan verwijten.
34. Adoptieouders zijn ingevolge hun adoptieve afstammingsband aansprakelijk voor hun
geadopteerd kind. De vraag dringt zich echter op of het aansprakelijkheidsvermoeden ook nog
geldt voor de oorspronkelijke ouders. Bepaalde rechtsgeleerden beweren dat het
aansprakelijkheidsvermoeden na adoptie blijft gelden voor de oorspronkelijke ouders, wegens
een fout in de opvoeding. 71 WUYTS stelt daarentegen dat de oorspronkelijke ouders niet
meer kunnen aansprakelijk worden gesteld, vermits adoptie retroactief een einde stelt aan het
ouderlijk gezag. 72
B. Minderjarigheid van het kind
35. Het kind dient op het ogenblik van de schadeverwekkende daad minderjarig te zijn
opdat de ouders aansprakelijk zouden kunnen gesteld worden. Het tijdstip van het plegen van
het geweldmisdrijf en niet het starten van de procedure is dus van doorslaggevend belang.73
De minderjarigheidsgrens is in navolging van onze buurlanden bij Wet van 19 januari 1990 74
69 T. WUYTS, “Ontwikkelingen inzake de begrippen ‘vader’, ‘moeder’ en ‘minderjarige’ in de zin van art. 1384, tweede lid BW”, in F. BAUDONCQ, L. CARENS e.a., De aansprakelijkheid van ouders en onderwijzers, Brugge, Die Keure, 2007, 22. 70 Luik 6 februari 1995, J. dr. Jeun. 1996, 134. 71 L. BALCAEN, M. BERGHMANS, “Aansprakelijkheid voor buitencontractuele schade toegebracht door minderjarigen” in E. VERHELLEN e.a., Kinderrechtengids, Gent, Mys en Breesch, 1994-2006, 150. 72 T. WUYTS, “Ontwikkelingen inzake de begrippen ‘vader’, ‘moeder’ en ‘minderjarige’ in de zin van art. 1384, tweede lid BW”, in F. BAUDONCQ, L. CARENS e.a., De aansprakelijkheid van ouders en onderwijzers, Brugge, Die Keure, 2007, 15-16. 73 P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 445. 74 Wet 19 januari 1990, BS 30 januari 1990.
26
verlaagd tot 18 jaar. 75 Zodra het kind 18 jaar wordt, houdt het vermoeden van
aansprakelijkheid van de ouders op te bestaan.
36. Het is onduidelijk of ouders kwalitatief aansprakelijk zijn voor de onrechtmatige daden
begaan door hun ontvoogde minderjarigen. De wet geeft hierover geen uitsluitsel.
Er bestaan hierover 2 strekkingen in de rechtsleer. Een eerste opvatting, die ouderlijke
aansprakelijkheid niet koppelt aan ouderlijk gezag, meent dat ouders aansprakelijk blijven
voor hun kinderen na hun ontvoogding. 76 Een tweede strekking bepaalt daarentegen dat
ouderlijke aansprakelijkheid ophoudt na ontvoogding. 77 Deze laatste opvatting wordt gevolgd
door het Hof van Cassatie. 78 In Frankrijk sluit artikel 482 Code Civil de toepassing van het
aansprakelijkheidsvermoeden bij ontvoogde minderjarigen expliciet uit.
37. Daarnaast kan hetzelfde vraagstuk worden opgeworpen voor verlengd minderjarigen.
Vooreerst moet een onderscheid gemaakt worden tussen verlengd minderjarigen onder de
leeftijd van 18 jaar en deze die reeds de volle leeftijd van 18 jaar bereikt hebben.
Bij verlengd minderjarige kinderen die de leeftijd van de meerderjarigheid nog niet hebben
bereikt, blijft het aansprakelijkheidsvermoeden van de ouders van toepassing.
Over een verlengd minderjarige die ouder is dan achttien jaar, bestaat onenigheid in de
rechtsleer. Een eerste strekking meent dat het aansprakelijkheidsvermoeden van de ouders
blijft gelden. 79 De tweede opvatting meent -mijns inziens terecht- dat de aansprakelijkheid
van ouders ophoudt in deze situatie. 80 De rechtspraak volgt deze laatste opvatting en meent
dat de aansprakelijkheid van de ouders ophoudt vanaf het tijdstip dat de verlengd minderjarige
meerderjarig is geworden. 81
75 M. DEBAENE, H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT, “Overzicht van rechtspraak (1994-1999), aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad”, TPR 2000, 1800. 76 L. CORNELIS, “Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad.” in Reeks Aansprakelijkheidsrecht, nr. 7, Antwerpen, Maklu, 1989, 305 ; P. DE TAVERNIER, De
buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 448-449. 77 L. BALCAEN, M. BERGHMANS, “Aansprakelijkheid voor buitencontractuele schade toegebracht door minderjarigen” in E. VERHELLEN e.a., Kinderrechtengids, Gent, Mys en Breesch, 1994-2006, 151 ; M. DEBAENE, H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT, “Overzicht van rechtspraak (1994-1999), aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad”, TPR 2000, 1800 ; J. FAGNART, “La responsabilité civile des parents”, J. dr. jeun. 1997, 365. 78 Cass. 6 maart 1950, Pas. 1950, I, 447 ; Cass. 11 februari 1946, Pas. 1946, I, 62. 79 J. FAGNART, “La responsabilité civile des parents”, J. dr. jeun. 1997, 365. 80 L. BALCAEN, M. BERGHMANS, “Aansprakelijkheid voor buitencontractuele schade toegebracht door minderjarigen” in E. VERHELLEN e.a., Kinderrechtengids, Gent, Mys en Breesch, 1994-2006, 151; P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 451. 81 Brussel 5 maart 1986, RGAR 1987, 11247.
27
C. Objectief onrechtmatige daad van het kind
38. Het volstaat niet dat het kind louter schade veroorzaakt. Er is een onrechtmatige daad
van het kind vereist. Het feit dat de minderjarige geen of onvoldoende
onderscheidingsvermogen bezit, sluit het stellen van een objectief onrechtmatige daad echter
niet uit. 82 Ook indien het kind de jaren des onderscheids nog niet heeft bereikt, geldt het
vermoeden van aansprakelijkheid jegens de ouders. Hier is sprake van een objectief
onrechtmatige daad. 83 Een objectief onrechtmatige gedraging is een voldoende en
noodzakelijke voorwaarde voor het aansprakelijkheidsvermoeden uit art. 1384, lid 2 BW. 84
De feitenrechter moet dus niet gaan onderzoeken of het kind schuldbekwaam is. 85 Het Hof
van Beroep te Gent oordeelde verkeerdelijk in een arrest dat zeer jonge kinderen volledig
schuldonbekwaam zijn en geen objectief onrechtmatige daad kunnen begaan, zodat hun
ouders niet konden aansprakelijk worden gesteld op basis van art. 1384, lid 2 BW. 86
Het gebrek aan schuldbekwaamheid belet enkel dat jonge kinderen een persoonlijke fout
kunnen begaan, maar verhindert de aansprakelijkheid van de ouders niet. 87
D. Schade aan derden
39. Art. 1384, lid 2 BW kan enkel ingeroepen worden door derden die schade geleden
hebben door het geweldmisdrijf van de minderjarige. De minderjarige kan zich niet op het
vermoeden van aansprakelijkheid beroepen om een deel van de schadevergoeding waartoe hij
veroordeeld werd, terug te vorderen van zijn ouders. Dit principe wordt het relatief karakter
van het vermoeden van aansprakelijkheid genoemd. Hij kan wel langs art. 1382 BW een
vordering tegen zijn ouders instellen om een deel van de aan de benadeelde betaalde
schadevergoeding terug te vorderen, maar enkel indien hij een fout van zijn ouders kan
bewijzen. 88
82 Cass. 11 april 1991, RW 1993-94, 1064; G. BALLON, “Over risico-aanvaarding en de aansprakelijkheid van de ouders voor handelingen van hun minderjarige kinderen”, AJT 1995-96, 97. 83 M. DEBAENE, H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT, “Overzicht van rechtspraak (1994-1999), aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad”, TPR 2000, 1801. 84 Cass. 11 april 1991, RW 1993-94, 1064. 85 Cass. 28 oktober 1971, Arr.Cass. 1972, 219. 86 Gent 25 juni 1998, AJT 2001-02, 385. 87 M. DEBAENE, H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT, “Overzicht van rechtspraak (1994-1999), aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad”, TPR 2000, 1806. 88 Luik 7 februari 2000, JLMB 2001, 1120 ; H. BOCKEN, “Aansprakelijkheid van en voor minderjarigen” , De
Verz. 2006, afl. 3, 315.
28
40. De samen met de minderjarige in solidum tot schadevergoeding veroordeelde ouder die
de schade vergoed heeft, kan op grond van art. 1251, 3° BW tegen het kind verhaal
uitoefenen, zonder dat dit laatste art. 1384, lid 2 BW kan inroepen. 89 Daarnaast kan de ene
ouder die samen met de andere ouder in solidum werd veroordeeld, net als de benadeelde
tegen de andere ouder ook art. 1384, lid 2 BW inroepen om een deel van de aan de
benadeelde betaalde schadevergoeding te kunnen recupereren.90
§ 3. Dubbel tegenbewijs
41. De ouders kunnen ontkomen aan hun aansprakelijkheid indien ze kunnen aantonen dat
ze hebben voldaan aan hun plicht tot toezicht en dat hen geen enkel gebrek in de opvoeding
kan worden verweten. 91 Wanneer één van de vermoede tekortkomingen niet wordt weerlegd,
volstaat dit om de ouders aansprakelijk te verklaren.92 Vroeger volstond een algemeen
tegenbewijs. Nu moet men aan de hand van concrete factoren de goede opvoeding en toezicht
aantonen. 93 Indien ouders bijvoorbeeld enkel bewijzen dat ze een beslissing van de
jeugdrechter hebben uitgevoerd, zonder aan te tonen dat ze daadwerkelijke inspanningen
gedaan hebben om het kind goed op te voeden en er toezicht over te houden, blijft het
aansprakelijkheidsvermoeden gelden. 94
42. De verplichting tot toezicht en opvoeding die op de ouders rust is echter een
middelenverbintenis en géén resultaatsverbintenis.95 De rechter moet het tegenbewijs dan ook
op een redelijke manier beoordelen. 96 De ouders moeten een beroep kunnen doen op de
rechter om een eerlijk bewijs te leveren van hun inspanningen tot opvoeding en toezicht. 97
De rechter kan bij de beoordeling van goede opvoeding en voldoende toezicht rekening
houden met de leeftijd van het kind, het familiaal - cultureel - sociaal milieu van het kind en
89 Cass. 20 januari 2000, RW 2001-02, 631. 90 I. BOONE, “De verschillende belangen van slachtoffers en regresnemers: uitgangspunt voor een verschillend aansprakelijkheidsrecht?”, TPR 2003, afl. 3, 983. 91 Cass. 23 februari 1989, JT 1989, 235. 92 G. BALLON, “Over risico-aanvaarding en de aansprakelijkheid van de ouders voor handelingen van hun minderjarige kinderen”, AJT 1995-96, 97. 93 B. WEYTS, “Het kluwen van aansprakelijke personen ingeval van een onrechtmatige daad van de minderjarige : de dader, de ouders, de onderwijzer, de jeugdinstelling, de opvoeder en de overheid”, TJK 2004, afl. 3, 149. 94 Rb. Brussel 11 maart 1993, RGAR 1995, 12446. 95 Luik 23 november 2001, JDJ 2002, 42 ; Brussel 23 oktober 1997, TAVW 1998, 94. 96 H. BOCKEN, “Aansprakelijkheid van en voor minderjarigen” , De Verz. 2006, afl. 3, 313. 97 M. DEBAENE, H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT, “Overzicht van rechtspraak (1994-1999), aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad”, TPR 2000, 1811.
29
met het tijdstip van de feiten. 98 In feite heeft de rechter nood aan een degelijk gerechtelijk
onderzoek dat hem de nodige feitelijke gegevens verschaft, maar meestal ontbreekt
dit. 99 Het dossier met betrekking tot de persoonlijkheid en het sociaal milieu van de jongere,
dat wordt opgesteld in het kader van de Jeugdbeschermingswet, mag niet gebruikt worden bij
de beoordeling van de burgerlijke aansprakelijkheid van de ouders. 100 Ook de gegevens van
de eventuele herstelbemiddelingsprocedure mogen niet gebruikt worden. 101
A. Afwezigheid van fout in het toezicht
43. De ouders dienen te voldoen aan de normale bewakingsplicht, die géén
resultaatsverbintenis inhoudt en waarbij dus rekening moet worden gehouden met bepaalde
concrete omstandigheden zoals de leeftijd van het kind, de onmogelijkheid om de daad te
beletten, het karakter van het kind, de reeds gegeven aanwijzingen,... 102 De ouders moeten
bewijzen dat ze het normaal vereiste toezicht hebben uitgeoefend. 103 De vraag dient gesteld
te worden of de objectief onrechtmatige daad zich zou hebben voorgedaan bij voldoende
toezicht. Is het antwoord positief, dan valt er aan de ouders geen gebrek aan toezicht te
verwijten. Bij een negatief antwoord is er wel degelijk sprake van een fout in het toezicht.
Indien het kind op het ogenblik van het schadeverwekkende feit niet onder toezicht van de
ouders stond, is de afwezigheid van fout eenvoudig aan te tonen. 104
44. In bepaalde omstandigheden zijn ouders in de materiële onmogelijkheid om toezicht
over hun kind te houden. Wanneer het kind immers op het ogenblik van het plegen van de
onrechtmatige daad onder toezicht stond van een derde, kunnen de ouders geen fout in het
toezicht worden verweten. 105 Dit kan het geval zijn waar het kind op school was toen het
98 Brussel 2 april 1999, JLMB 1999, 1434. 99 J. KEUSTERMANS, “De grondslag van de ouderlijke aansprakelijkheid”, Jura Falc. 1982-83, 41. 100 Art. 50 en 55 Jeugdbeschermingswet ; Cass. 12 november 2002, RW 2006-07, afl. 18, 758. 101 H. BOCKEN, “Aansprakelijkheid van en voor minderjarigen” , De Verz. 2006, afl. 3, 313. 102 Brussel 27 maart 1997, De Verz. 1998, 95 ; L. BALCAEN, M. BERGHMANS, “Aansprakelijkheid voor buitencontractuele schade toegebracht door minderjarigen” in E. VERHELLEN e.a., Kinderrechtengids, Gent, Mys en Breesch, 1994-2006, 154 ; B. WEYTS, “De aansprakelijkheid van ouders en van andere toezichthouders van de minderjarige” in X., Jongeren en recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 97. 103 J. FAGNART, “La responsabilité civile des parents”, J. dr. jeun. 1997, 367-368. 104 M. MUYLLE en H. VANDENBERGHE, “Aansprakelijkheid van ouders voor minderjarige kinderen : een stand van zaken”, in F. BAUDONCQ, L. CARENS e.a., De aansprakelijkheid van ouders en onderwijzers, Brugge, Die Keure, 2007, 65. 105 Pol. Turnhout 21 oktober 2003, RW 2005-06, 512.
30
schade veroorzaakte 106, indien het kind geplaatst is in een instelling107 of omdat er wegens
scheiding van de ouders slechts een beperkt of geen persoonlijk contact is met het kind 108.
Daarnaast bestaat er ook soms een morele onmogelijkheid tot het houden van toezicht over
een kind 109. Er kan immers vooreerst geen permanent toezicht worden geëist van de ouders.
Wanneer een 10-jarig kind op weg naar school schade berokkent op een traject dat hij heel
goed kende, is er geen fout in het toezicht van de ouders 110. Daarnaast speelt leeftijd een
belangrijke rol. Ten aanzien van jongere kinderen wordt immers een scherper toezicht vereist
dan tegenover adolescenten, die een grotere vrijheid verdienen111. Toch wordt de
bewakingsplicht strenger beoordeeld bij kinderen met problematisch gedrag : de ouders
dienen in dit geval bijzondere maatregelen van toezicht te nemen112. Ouders moeten toezien
op de vrijetijdsbesteding van hun kinderen113 en controle uitoefenen op de omgang met hun
vrienden114. Deze factoren kunnen van groot belang zijn in het kader van geweldmisdrijven.
B. Afwezigheid van fout in de opvoeding
45. Het aansprakelijkheidsvermoeden van de ouders is dubbel. Ook al is er geen fout in het
toezicht van de ouders, kan er zich nog steeds een fout voorgedaan hebben in de opvoeding
van het kind. Het bewijs van goede opvoeding is heel wat moeilijker bij de beoordeling dan
het bewijs van voldoende toezicht en wordt op verschillende wijzen in de rechtspraak
geïnterpreteerd. DE TAVERNIER stelt terecht dat “opvoeding geen momentaan gebeuren is,
maar een inspanning die maar na verloop van vele jaren ten volle op haar degelijkheid kan
worden beoordeeld”.115 De opvatting van de rechter over wat een goede opvoeding is, wordt
beïnvloed door zijn eigen opvoeding, zijn socioculturele en filosofische achtergrond. 116 Een
definitie van goede opvoeding werd gegeven door het Hof van Beroep te Brussel. Een goede
opvoeding is “deze waarbij alle gepaste middelen worden aangewend om de minderjarige
106 Rb. Dendermonde 3 maart 1995, TGR 1995, 169. 107 Brussel 20 januari 1994, J. dr. Jeun. 1994, 62. 108 B. WEYTS, “De aansprakelijkheid van ouders en van andere toezichthouders van de minderjarige” in X., Jongeren en recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 96. 109 P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 445. 110 Rb. Kortrijk 16 september 2003, RW 2005-06, 552. 111 Luik 23 november 2001, J. dr. Jeun. 2002, 42. 112 Luik 13 juni 1994, TBBR 1995, 390, noot E. VERBERT. 113 Rb. Namen 30 juni 1995, De Verz. 1995, 638. 114 Brussel 27 maart 1997, De Verz. 1998, 95. 115 P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 421. 116 L. BALCAEN, M. BERGHMANS, “Aansprakelijkheid voor buitencontractuele schade toegebracht door minderjarigen” in E. VERHELLEN e.a., Kinderrechtengids, Gent, Mys en Breesch, 1994-2006, 157.
31
een opleiding en ontwikkeling te geven, redelijkerwijze rekening houdende met de leeftijd van
het kind en zijn persoonlijke mogelijkheden, het milieu waarin het leeft en de opleiding en de
activiteiten van zijn vader en moeder, alsmede met de actuele levensomstandigheden, de
zeden en gewoonten op het ogenblik van de feiten en de concrete situatie van de familie.”117
Het bewijs van goede opvoeding mag in de regel met alle middelen worden bewezen, bv.
schoolrapporten, psychiatrische verslagen en dergelijke. Het sociaal onderzoek door een
consulent bij de jeugdrechtbank werd echter door het Hof van Cassatie als bewijs afgewezen.
Dit wordt immers beschouwd als vertrouwelijke informatie.118
46. Een eerste stroming in de rechtspraak gaat ervan uit dat een welopgevoed kind geen
enkele fout begaat. Het schadeverwekkend gedrag op zich wordt dan beschouwd als bewijs
van een slechte opvoeding. 119 In bepaalde gevallen in de rechtspraak werd reeds enkele keren
gesteld dat het kind, ongeacht de plaats waar het zich bevindt, door zijn gedrag getuigt van
een goede of slechte opvoeding. 120
47. Een tweede stroming gaat ervan uit dat het niet is toegelaten om uit het enkele feit dat er
schade werd veroorzaakt, af te leiden dat ouders hun kind slecht hebben opgevoed. 121
De opvoeding is immers geen resultaatsverbintenis. Er kan enkel verwacht worden van de
ouders dat ze hun taak met de nodige zorgzaamheid en afdoende waakzaamheid zouden
uitoefenen. 122 Zoals hiervoor gesteld zijn sommige rechters geneigd om te stellen dat de
objectief onrechtmatige daad het bewijs uitmaakt dat er iets is fout gelopen in de opvoeding
van de minderjarige. Hierdoor wordt echter een ONweerlegbaar vermoeden gecreëerd en dit
strookt niet met het weerlegbaar principe in art. 1384, lid 5 BW. 123 Hoe ouder het kind wordt,
hoe meer ontwikkelingen zich voordoen in zijn leven en er gevaar ontstaat op een
onrechtmatige gedraging. 124
117 Brussel 23 april 2001, RGAR 2002, 13552. 118 Cass. 19 mei 1993, Pas. 1993, I, 497. 119 G. BALLON, “Over risico-aanvaarding en de aansprakelijkheid van de ouders voor handelingen van hun minderjarige kinderen”, AJT 1995-96, 97; Brussel 23 mei 1991, Pas. 1991, II, 158. 120 Cass. 21 december 1989, Arr.Cass. 1989-90, 560 ; Cass. 28 september 1989, JT 1990, 22 ; Gent 22 november 1994, RGAR 1996, 12681 ; Pol. Mechelen 29 juni 2004, T. Vred. 2005, 183. 121 Cass. 12 januari 1971, Pas. 1971, 434; C. MAES, “Iets over de burgerrechtelijke uithandengeving van de minderjarige en over de burgerlijke aansprakelijkheid van de leerkracht”, TORB 1999-00, 56. 122 Rb. Brussel 7 januari 1991, JT 1991, 587. 123 M. MUYLLE, “En wat als ‘supernanny’ te laat komt. Actualia inzake de aansprakelijkheid van ouders voor minderjarige kinderen” in X., Aansprakelijkheids- en Verzekeringsrecht, Brugge, Die Keure, 2008, 95. 124 M. MUYLLE en H. VANDENBERGHE, “Aansprakelijkheid van ouders voor minderjarige kinderen : een stand van zaken”, in F. BAUDONCQ, L. CARENS e.a., De aansprakelijkheid van ouders en onderwijzers, Brugge, Die Keure, 2007, 59.
32
48. Bij jonge kinderen wordt mijns inziens te snel een fout in de opvoeding weerhouden. Er
werd een gebrek in opvoeding weerhouden bij de ouders van een kleuter, die een andere
kleuter met een rietje in het oog had gestoken, wegens het vermoeden dat de ouders te weinig
hadden gewezen op het gevaar van steken naar de ogen. 125 Bij een kind van drie jaar en half,
dat een brand gesticht had, werden de ouders aansprakelijk gesteld op basis van een fout in de
opvoeding, vermits de rechter aannam dat een kind van deze leeftijd het verbod om met vuur
te spelen reeds moet zijn aangeleerd en hebben geabsorbeerd. 126 Naar aanleiding van
dergelijke rechtspraak pleit ik om een onderscheid te maken tussen schadegevallen
veroorzaakt door jonge kinderen en deze veroorzaakt door adolescenten. Op dit voorstel
wordt later uitgebreid teruggekomen.127
49. Bij feiten gepleegd door adolescenten dient een afweging gemaakt te worden, naar
gelang het gaat om zware jeugdcriminaliteit of eerder lichte ‘kwajongensstreken’. Daarnaast
dient ook rekening gehouden te worden met de inspanningen die de ouders geleverd hebben.
Minderjarigen, tussen 12 en 14 jaar oud, die dus de leeftijd van gezond verstand hebben
bereikt, en die zich zonder enige reden schuldig hebben gemaakt aan diefstal en vandalisme,
bewijzen op zich een slechte opvoeding van de ouders. Zulke daden tonen immers op zich aan
dat de morele waarden betreffende het respect voor de goederen van anderen niet op een
correcte wijze werden bijgebracht aan kinderen.128 Bij een 17-jarige die zich schuldig had
gemaakt aan slagen en verwondingen en beschadiging van zaken, oordeelde de rechter dat er
een fout in de opvoeding was wegens het gebrek aan afkeurend gedrag van de ouders ten
aanzien van de omgang van hun kind met slechte vrienden en het geregeld spijbelen. 129
Bij ouders die wisten dat hun zoon moeilijk en agressief was werd een fout in de opvoeding
weerhouden, vermits ze hem op café lieten gaan en omgaan met jongens van bedenkelijke
reputatie. Er is ook geen goede opvoeding door de ouders indien ze hun kind van 16 jaar niet
inprenten dat hanteren van wapens in het bijzijn van derden gevaarlijk is. 130 Bij een geval
waar een minderjarige zijn medeleerling met een mes bedreigde en daarna zijn neus brak,
werd een fout in de opvoeding van de ouders weerhouden, vermits ze dit gedrag als volkomen
normaal beschouwden. 131 Deze gevallen zijn één voor één gevallen van eerder zware
125 Antwerpen 27 maart 2002, RW 2005-06, 106. 126 Rb. Dinant 21 oktober 1998, RGAR 2000, 13260. 127 Infra, p. 36-37. 128 Bergen 23 april 2009, VAV 2009, afl. 4, 278. 129 Brussel 23 april 2001, RGAR 2002, 13552. 130 Rb. Turnhout 27 april 1995, Turn. Rechtsl. 1995-96, 99. 131 Bergen 9 juni 1993, JT 1993, 668.
33
jeugdcriminaliteit. Indien in dergelijke gevallen door de ouders niet ingegrepen wordt, wordt
mijns inziens terecht door de rechter een fout in de opvoeding weerhouden. Een belangrijk
onderdeel van opvoeden bestaat er immers in deviant gedrag af te keuren.
50. Wanneer ouders echter daadwerkelijke inspanningen hebben geleverd om hun kind
terug op het rechte pad te krijgen en hiervoor professionele hulp hebben ingeschakeld, maar
hun pogingen niet mochten baten, neemt de rechtspraak dikwijls aan dat de ouders wél het
tegenbewijs van een goede opvoeding kunnen leveren. 132 Ouders met 11 kinderen waar er
nog geen gerechtelijke antecedenten waren geweest, hebben met succes het tegenbewijs
kunnen leveren. De jeugdrechter ging er immers van uit dat de feiten geïsoleerd kunnen
worden en moesten gezien worden als een “accident de parcours”. De minderjarige werd
daarentegen wel persoonlijk aansprakelijk gesteld. 133 CHRISTIAENS vindt echter dat
hierdoor de toekomst van de “heropgevoede” minderjarige op de helling wordt gezet. 134
In dezelfde zin werd geoordeeld bij een 17-jarige schadeverwekker die alleen een weekendje
weg was naar Parijs. Bij de opvoedingsverplichting moet immers rekening gehouden worden
met de leeftijd van het kind en de maatschappelijke evoluties. Er kon de ouders bijgevolg
geen gebrek aan opvoeding verweten worden, het ging om een geïsoleerd feit. 135
De rechtbank van eerste aanleg te Luik oordeelde dat indien minderjarigen -buiten het weten
van hun ouders- diefstallen plegen, dit eerder het gevolg blijkt te zijn van het milieu waarin ze
vertoeven maar niet zozeer van ouderlijk falen. De ouders werden niet aansprakelijk gesteld. 136
51. Bij het beoordelen van de aanwezigheid van fout in de opvoeding moet dus rekening
worden gehouden met de leeftijd van het kind, de maatschappelijke evoluties en de
psychologische en sociale achtergrond van het kind en de ouders. 137
Het is daarnaast vaak onwaarschijnlijk dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de
opvoeding van de minderjarige en de door hem berokkende schade. Zelfs met de BESTE
132 Corr. Bergen 31 mei 2000, RGAR 2002, 13589. 133 Jeugdrb. Brussel 3 mei 2002, TJK 2002, 196, noot J. CHRISTIAENS. 134 J. CHRISTIAENS, C. ELIAERTS, “In het belang van het kind : Eind goed al goed... of toch weer niet?”, TJK 2002, afl. 4, 203. 135 Brussel 19 april 2004, Journ. Proc. 2004, 25. 136 Rb. Luik 22 januari 1990, Journ. Dr. Jeun. 1990, afl. 10, 37, noot D. PHILIPPE. 137 M. MUYLLE en H. VANDENBERGHE, “Aansprakelijkheid van ouders voor minderjarige kinderen : een stand van zaken”, in F. BAUDONCQ, L. CARENS e.a., De aansprakelijkheid van ouders en onderwijzers, Brugge, Die Keure, 2007, 65.
34
opvoeding kan een kind immers ontsporen en een vergissing begaan.138 Daarom vragen
sommige rechtsgeleerden zich af of het aansprakelijkheidsvermoeden niet beter beperkt wordt
tot een fout in het toezicht.139 Dit idee werd ontwikkeld naar aanleiding van een arrest van het
Hof van Cassatie, dat alleen het vermoeden van fout in het toezicht in beschouwing nam. 140
§ 4. Tendens tot objectieve aansprakelijkheid : art. 1384, 2e lid à la Française
52. Het arrest “Bertrand” van het Franse Hof van Cassatie van 19 februari 1997 heeft de
aansprakelijkheid van ouders over een andere boeg gegooid door het dubbel foutvermoeden te
vervangen door objectieve aansprakelijkheid. 141 Het Franse Hof van Cassatie neemt in zijn
arrest 2 principes aan: de aansprakelijkheid van rechtswege van ouders en de gronden waarop
ouders zich kunnen beroepen om te ontsnappen aan aansprakelijkheid, namelijk overmacht en
fout van het slachtoffer. 142 Het aansprakelijkheidsvermoeden van de ouders werd in Frankrijk
dus (quasi-) onweerlegbaar : de ouders kunnen niet meer aan hun aansprakelijkheid
ontkomen door aan te tonen dat ze geen fout hebben begaan.
53. Ook een groot deel van de Belgische rechtsleer is reeds jaren lang voor het idee van een
objectieve aansprakelijkheid gewonnen. 143 Men wil overgaan tot het opleggen van een
foutloze aansprakelijkheid, die een attribuut van de ouderlijke macht zal vormen.
Hiermee zou de waarborg ten aanzien van de slachtoffers nog vergroten. 144 Daarnaast wordt
wegens de uiteenlopende beoordeling in de rechtspraak het dubbele foutvermoeden als
grondslag voor ouderlijke aansprakelijkheid ernstig in vraag gesteld door menig auteur.
Ook zou een foutloze aansprakelijkheid een oplossing zijn voor het probleem dat er geen
klaar en duidelijk verband is tussen de daad van het kind en de slechte opvoeding van de
ouders. Ten laatste zou objectieve aansprakelijkheid duidelijkheid scheppen voor iedereen.
138 M. DEBAENE, H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT, “Overzicht van rechtspraak (1994-1999), aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad”, TPR 2000, 1817. 139 P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 424. 140 Cass. 9 juli 1934, Pas. 1934, 352. 141 Cass. fr. 19 februari 1997, JCP 1997, II, nr. 22.848, 247-254. 142 P. DE TAVERNIER, “Naar een objectieve aansprakelijkheid van de ouders voor de onrechtmatige daden van hun minderjarige kinderen? Beschouwingen bij het arrest 'Bertrand' van het Franse Hof van Cassatie van 19 februari 1997”, RW 1999-00, 289. 143 L. CORNELIS, “Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad.” in Reeks Aansprakelijkheidsrecht, nr. 7, Antwerpen, Maklu, 1989, 312 ; P. DE TAVERNIER, “Naar een objectieve aansprakelijkheid van de ouders voor de onrechtmatige daden van hun minderjarige kinderen? Beschouwingen bij het arrest 'Bertrand' van het Franse Hof van Cassatie van 19 februari 1997”, RW 1999-00, 273-294 ; J. FAGNART, “La responsabilité civile des parents”, J. dr. jeun. 1997, 365. 144 J. KEUSTERMANS, “De grondslag van de ouderlijke aansprakelijkheid”, Jura Falc. 1982-83, 55.
35
54. Ook in de rechtspraak wordt de weerlegging van het dubbel vermoeden niet snel meer
aanvaard.145 Een uitspraak van het Hof van Beroep te Brussel lijkt art. 1384, lid 2 BW zelfs
ook al à la Française te interpreteren.146 Het Hof sluit zich in dit arrest aan bij de Belgische
rechtsgeleerden die voorstander zijn van de Franse rechtspraak over objectieve
aansprakelijkheid van de ouders. Volgens het Hof is het mogelijk dat de schade niet te wijten
is aan de schuld van de aangesprokenen, maar dat deze hen toch toe te rekenen is omwille van
een bepaald risico. Zodra een fout van het minderjarig kind vaststaat, laat de rechter in het
midden of de ouders al dan niet een fout in de opvoeding of in het toezicht hebben gemaakt.
De aansprakelijkheid zou enkel kunnen weerlegd worden bij overmacht. Overmacht wordt
hier begrepen als een ‘externe oorzaak die volledig buiten de invloedssfeer ligt waarin ouders
via toezicht en opvoeding over de daden van hun kinderen een impact kunnen hebben’.
De ouders moeten dus bewijzen dat de schadeverwekkende onrechtmatige daad een externe
oorzaak heeft die volledig buiten hun toezichts- en opvoedingssfeer ligt.147 Men kan zich
afvragen hoe en of dit bewijs wel in de praktijk kan geleverd worden. Overmacht wordt
immers heel restrictief geïnterpreteerd. In casu kon een verkeerd gelopen risicovolle adoptie
waar de geadopteerde zich maatschappelijk ongepast gedragen had, niet herleid worden tot
overmacht. Ten aanzien van adoptieouders wordt in de rechtspraak steeds streng geoordeeld.
Het feit van adoptie kan immers niet dienen als tegenbewijs om de
aansprakelijkheidsvermoedens uit te schakelen.148 Adoptieouders kunnen nochtans vreemd
zijn aan een deel van de ontwikkeling van het kind, omdat het bijvoorbeeld pas op een latere
leeftijd werd geadopteerd.
55. Reeds meerdere politici, namelijk Guido De Padt, Herman De Croo en Martine
Taelman, hebben een wetsvoorstel “ tot invoering in het Burgerlijk Wetboek van een
objectieve aansprakelijkheid van de ouders voor schade veroorzaakt door hun minderjarige
kinderen” ingediend. 149 Deze wetsvoorstellen willen de huidige regeling afschaffen en de
145 L. BREWAEYS, “Aansprakelijkheid van ouders”, Ad Rem speciale editie 2008, 4. 146 Brussel 25 oktober 2007, NjW 2008, 128. 147 E. DE KEZEL, “Ouderlijke aansprakelijkheid nieuwe stijl? Hof van beroep interpreteert artikel 1384, lid 2 BW à la Française”, Juristenkrant 2008, afl. 165, 3. 148 Antwerpen 2 april 1998, Intercontact 1999, 125. 149 Wetsvoorstel (G. DE PADT) tot invoering in het Burgerlijk Wetboek van een objectieve aansprakelijkheid van de ouders voor schade veroorzaakt door hun minderjarige kinderen, Parl. St. Kamer 2005-06, nr. 2163/001 ; Wetsvoorstel (H. DECROO EN G. DE PADT) tot invoering in het Burgerlijk Wetboek van een objectieve aansprakelijkheid van de ouders voor schade veroorzaakt door hun minderjarige kinderen, Parl. St. Kamer 2007-08, nr. 0583/001 ; Wetsvoorstel ( M. TAELMAN), tot invoering in het Burgerlijk Wetboek van een objectieve aansprakelijkheid van de ouders voor schade veroorzaakt door hun minderjarige kinderen, Parl. St. Senaat 2008-09, 19 januari 2009.
36
ouders steeds aansprakelijk stellen behalve in geval van overmacht of een fout van het
slachtoffer. Hierbij kan wel de opmerking gemaakt worden dat in de regel bij fout van het
slachtoffer gewerkt wordt met verdeling van de aansprakelijkheid, terwijl de wetsvoorstellen
dit principe niet toepassen. De voorheen vermelde wetsvoorstellen zijn in behandeling in
Kamer en Senaat.
56. Tegen de invoering van een objectieve aansprakelijkheid is nochtans veel in te brengen.
Voorstanders nemen aan dat door de invoering van een foutloze aansprakelijkheid de
belangen van slachtoffers, kinderen en ook ouders optimaal worden beschermd. Dit valt sterk
te betwijfelen. Er kan moeilijk aangenomen worden dat de belangen van de ouders worden
beschermd indien ze, rekening houdend met de huidige tijdsgeest, voor elke misstap van hun
adolescent en eventueel delinquent kind zullen moeten opdraaien. Een objectieve
aansprakelijkheid zou in bepaalde gevallen kunnen uitdraaien op een bijzonder zware
aansprakelijkheid voor de ouders. DE TAVERNIER heeft mooi verwoord waarom we beter
terughoudend zijn ten aanzien van een stelsel van objectieve aansprakelijkheid: “ door het
weerlegbare vermoeden te vervangen door een objectieve aansprakelijkheid, dreigen de
ouders een sanctie op te lopen alleen omwille van het feit dat zij hebben gekozen voor het
ouderschap en dientengevolge voor de moeilijke doch behartenswaardige taak van opvoeden
van kinderen.” 150
.
57. Een stelsel van objectieve aansprakelijkheid zoals bij het Frans model is zeker niet
wenselijk bij adolescenten. Dergelijk stelsel heeft enkel oog voor de belangen van het
slachtoffer. Daarom ben ik net als DE TAVERNIER151 er voorstander van een onderscheid te
maken tussen schadegevallen veroorzaakt door jonge kinderen en door adolescenten, naar
analogie met het Nederlands voorbeeld, waar ouders objectief aansprakelijk zijn voor hun
kinderen jonger dan 14 jaar, een weerlegbaar aansprakelijkheidsvermoeden van de ouders
bestaat voor jongeren van 14 en 15 jaar en ouders niet meer aansprakelijk zijn voor de
onrechtmatige daden begaan door hun minderjarige kinderen vanaf 16 jaar.
In het Belgisch systeem zou beter gewerkt worden met een leeftijdsgrens van 12 jaar.
Aansluitend bij het voorstel om jongeren pas op de leeftijd van 12 jaar persoonlijk
aansprakelijk te stellen (vermits het vanaf die leeftijd wenselijk is dat ze zelf voor hun daden
150 P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 439. 151 P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 438.
37
instaan) zou er een objectieve aansprakelijkheid van de ouders worden ingevoerd voor hun
kinderen. Voor kinderen tot 12 jaar zou bijgevolg geen persoonlijke aansprakelijkheid
bestaan, maar wel een objectieve aansprakelijkheid van hun ouders. Adolescenten vanaf 12
jaar zouden wel persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gesteld en voor hun ouders zou het
aansprakelijkheidsvermoeden behouden blijven. Door een weerlegbaar vermoeden te
behouden voor de leeftijdscategorie 12- tot 18-jarigen wordt de deur op een kier gelaten voor
‘goede’ ouders van ‘stoute’ kinderen.152 Soms doen adolescenten immers een onverklaarbare
misstap door haantjesgedrag of macho-gedoe, dat in bepaalde gevallen niet aan de ouders kan
worden toegerekend. Er moet dan echter wel degelijk de kans geboden worden aan de ouders
om het aansprakelijkheidsvermoeden te weerleggen.
Afdeling 2. Onderwijzers en ambachtslieden
§ 1. Grondslag van de aansprakelijkheid
58. Onderwijzers worden vermoed aansprakelijk te zijn op basis van art. 1384, lid 4 BW
voor de schade die hun leerlingen hebben veroorzaakt aan een derde gedurende de tijd dat ze
onder hun toezicht stonden. Een objectieve onrechtmatige daad van de leerling is zoals bij de
ouderlijke aansprakelijkheid voldoende. 153 Dit vermoeden is gegrond op de natuurlijke
autoriteit van de leerkracht om het gedrag van de leerlingen te leiden en een direct en concreet
toezicht uit te oefenen. 154 Naar analogie met de ouderlijke aansprakelijkheid beoogt de
wetgever een ruime slachtofferbescherming met dit aansprakelijkheidsvermoeden.155
Dit vermoeden kan weerlegd worden door het bewijs dat hij op een zorgvuldige wijze toezicht
heeft uitgeoefend. (art. 1384, lid 5 BW) Ook bij de leerkracht bestaat enkel een
inspanningsverbintenis en géén resultaatsverbintenis. 156
59. In Frankrijk werd het aansprakelijkheidsvermoeden van onderwijzers in 1937
afgeschaft. Het slachtoffer dient bijgevolg het bewijs te leveren dat de onderwijzer een fout
152 J. CHRISTIAENS, C. ELIAERTS, “In het belang van het kind : Eind goed al goed... of toch weer niet?”, TJK 2002, afl. 4, 203. 153 B. WEYTS, “De aansprakelijkheid van ouders en van andere toezichthouders van de minderjarige” in X., Jongeren en recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 98. 154 L. EINSWEILER, “La responsabilité civile des instituteurs et des éducateurs”, J. dr. Jeun. 1997, 372. 155 B. WEYTS, “Het kluwen van aansprakelijke personen ingeval van een onrechtmatige daad van de minderjarige : de dader, de ouders, de onderwijzer, de jeugdinstelling, de opvoeder en de overheid”, TJK 2004, afl. 3, 150. 156 Luik 11 maart 1997, TBBR 1998, 484.
38
heeft begaan die in oorzakelijk verband staat met het schadegeval. 157
Ook in Nederland berust de aansprakelijkheid op een bewezen fout en niet meer op een
aansprakelijkheidsvermoeden. 158 In Duitsland bestaat het aansprakelijkheidsvermoeden niet
enkel voor ouders, maar ook voor andere toezichthouders. 159
§ 2. Toepassingsvoorwaarden voor het vermoeden van aansprakelijkheid
A. Het begrip ‘onderwijzer’
60. De belangrijkste vraag die zich stelt is wie precies bedoeld wordt met de term
‘onderwijzer’. De onderwijzer is ‘diegene die onderwijs verstrekt aan de leerlingen en
toezicht op hen uitoefent.’ 160 Het Hof van Cassatie vat het begrip ‘onderwijs’ ruim op. In een
arrest van 3 december 1986 oordeelde het Hof van Cassatie dat het begrip onderwijs “ niet
mag beperkt worden tot de enkele overdracht van technische of intellectuele kennis in
lesverband, maar dat het ook elke andere vorm van onderricht omvat, zowel van
wetenschappelijke, artistieke, professionele als van zedelijke of maatschappelijke aard.”161
.
Deze ruime interpretatie leidt tot een ruim toepassingsgebied van de
onderwijzersaansprakelijkheid. Niet enkel onderwijzers in een school, maar ook
sportmonitoren, stagemeesters en dergelijke kunnen aansprakelijk worden gesteld op basis
van art. 1384, 4e lid BW. Deze uitbreiding van aansprakelijkheid is terecht, vermits jongeren
steeds meer deelnemen aan buitenschoolse activiteiten. Wel is vereist dat iets aangeleerd
wordt. Wanneer niet kan vastgesteld worden dat er één of andere vorm van onderricht
verstrekt wordt, bv. bij studiemeesters, jeugdleiders, buschauffeurs, kan men deze personen
niet aansprakelijk stellen op grond van art. 1384, lid 4 BW. 162 De directeur kan niet aanzien
worden als leerkracht, maar kan wel aansprakelijk worden gesteld op basis van art. 1382-1383
BW indien hij in gebreke blijft om een behoorlijk toezicht te organiseren. 163
157 L. FRANCOZ-TERMINAL, F. LAFAY, O. MORETEAU en C. PELLERIN-RUGLIANO, “ Children as Tortfeasors under French law” in X., Children in Tort Law. Part I : Children as Tortfeasors, Wenen, Springer, 2006, 205-207. 158 W. VAN BOOM, “Children as Tortfeasors under Dutch law” in X., Children in Tort Law. Part I : Children as
Tortfeasors, Wenen, Springer, 2006, 306-307. 159 G. WAGNER, “Children as Tortfeasors under German law” in X., Children in Tort Law. Part I : Children as
Tortfeasors, Wenen, Springer, 2006, 249. 160 M. DEBAENE, H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT, “Overzicht van rechtspraak (1994-1999), aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad”, TPR 2000, 1821. 161 Cass. 3 december 1986, RW 1987-88, 55. 162 L. BALCAEN, M. BERGHMANS, “Aansprakelijkheid voor buitencontractuele schade toegebracht door minderjarigen” in E. VERHELLEN e.a., Kinderrechtengids, Gent, Mys en Breesch, 1994-2006, 159. 163 Antwerpen 23 maart 1994, RGAR 1998, 12659.
39
Ondanks de ruimte die het Hof van Cassatie laat voor een soepele interpretatie, opteert de
rechtspraak voor een vrij restrictieve toepassing van het begrip ‘onderwijzer’. 164
Daarnaast rust er op basis van art. 1384, vierde lid BW ook een kwalitatieve aansprakelijkheid
op ambachtslui voor de schade die veroorzaakt is door leerjongens. In deze masterproef wordt
echter voornamelijk ingegaan op de aansprakelijkheid van de onderwijzer.
B. Het begrip ‘leerling’ of ‘leerjongen’
61. Het begrip ‘leerling’ mag voor de toepassing van art. 1384, vierde lid BW niet in de
gewone betekenis uit de onderwijswetgeving worden verstaan, maar in de specifieke
betekenis die de rechtspraak en rechtsleer aan die term gegeven hebben in de loop van de
jaren.165 Onder leerling of leerjongens worden ‘zij die onderwijs of een beroepsopleiding
volgen’, begrepen.166 De inhoud van het begrip ‘leerling’ wordt bepaald door de betekenis die
aan het begrip ‘onderwijzer’ toekomt. Zowel minderjarigen als volwassenen komen als
leerling of leerjongen in aanmerking. Het woord ‘hun’ leerling of leerjongen betekent niet dat
het om de eigen leerlingen of leerjongens van de onderwijzer of ambachtsman dient te gaan.
Alle leerlingen of leerjongens op wie toezicht moest worden uitgeoefend op een bepaald
ogenblik, vallen binnen het toepassingsgebied van het wetsartikel.167
C. Objectief onrechtmatige daad van een leerling of leerjongen
62. De onderwijzers dienen enkel in te staan voor een onrechtmatige daad van hun leerling.
Er dient een causaal verband te bestaan tussen de onrechtmatige handeling van de
minderjarige en de veroorzaakte schade. Zoals reeds vermeld volstaat het dat de daad, naar
analogie met de ouderlijke aansprakelijkheid, objectief onrechtmatig is. Deze objectief
onrechtmatige daad wordt in abstracto beoordeeld, rekening houdend met het gedrag van een
normaal zorgvuldig kind in dezelfde omstandigheden. 168
164 A. VAN OEVELEN, “Recente ontwikkelingen in de buitencontractuele aansprakelijkheid van leerkrachten en onderwijsinstellingen” in F. BAUDONCQ, L. CARENS e.a., De aansprakelijkheid van ouders en onderwijzers, Brugge, Die Keure, 2007, 45. 165 P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 80. 166 H. BOCKEN en I. BOONE, Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere
schadevergoedingsmechanismen, Brugge, Die Keure, 2010, 122. 167 P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 81. 168 M. DEBAENE, H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT, “Overzicht van rechtspraak (1994-1999), aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad”, TPR 2000, 1829.
40
D. Toezicht
63. Onderwijzers zijn enkel aansprakelijk voor de veroorzaakte schade door hun leerlingen
aan derden gedurende de tijd dat ze onder hun toezicht staan. 169
Ook wanneer de leerlingen geen les krijgen, maar onder het toezicht van de onderwijzer staan,
bv. bij een schooluitstap, buiten het leslokaal,… geldt het aansprakelijkheidsvermoeden voor
een onderwijzer. Een onderwijzeres die belast was met het vergezellen van de kinderen op het
voetpad voor de school en die haar bewaking stopzet vooraleer alle kinderen de school
verlaten hebben, heeft een fout begaan in de uitoefening van haar functie. Indien zij niet
vroegtijdig was weggegaan, had ze kunnen voorkomen dat het kind op de steenweg zou
komen zonder inachtneming van de elementaire veiligheidsregels. Ze werd solidair
aansprakelijk gesteld met de stad Charlerloi. 170 In de uiteenzetting van het tegenbewijs
hieronder zal echter blijken dat de toezichtsvereiste door de rechtspraak meestal met de
nodige redelijkheid beoordeeld wordt.
E. Schade aan derden
64. Eén van de toepassingsvoorwaarden van art. 1384, 4e lid BW is dat de minderjarige
schade aan een derde moet hebben veroorzaakt. Het aansprakelijkheidsvermoeden geldt
bijgevolg niet wanneer het kind aan zichzelf171 of aan de leraar schade heeft veroorzaakt.
Enkel een derde die schade heeft geleden kan het aansprakelijkheidsvermoeden inroepen.
De onderwijzer die aansprakelijk werd gesteld op basis van art. 1384, lid 4 BW, heeft wel een
verhaal tegen zijn leerling die een fout in de zin van art. 1382 BW heeft begaan.172
§ 3. Tegenbewijs
65. De onderwijzer kan het aansprakelijkheidsvermoeden weerleggen als hij bewijst dat hij
op zorgvuldige wijze toezicht heeft uitgeoefend. Daarnaast ontkomt hij ook aan
aansprakelijkheid indien bewezen wordt dat de schadeverwekkende daad niet kon voorkomen
169 L. EINSWEILER, “La responsabilité civile des instituteurs et des éducateurs”, J. dr. Jeun. 1997, 373-374. 170 Bergen 4 september 1996, RGAR 1999, 13047. 171 Vred. Torhout 26 mei 1992, TBR 1992, 186. 172 M. DEBAENE, H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT, “Overzicht van rechtspraak (1994-1999), aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad”, TPR 2000, 1829.
41
worden, wegens het plotseling, onvoorspelbaar of gewelddadig karakter van de feiten. 173
De rechtspraak is van oordeel dat de aansprakelijkheid van de leerkracht met de nodige
redelijkheid en zin voor realiteit moet worden beoordeeld. 174 Het door de leerkracht te
leveren tegenbewijs moet in concreto worden beoordeeld, waarbij er rekening gehouden
wordt met bepaalde elementen zoals de leeftijd van het kind, het aantal toevertrouwde
kinderen, het al dan niet gevaarlijke karakter van de georganiseerde activiteit en de plaats van
het ongeval. 175
66. Vooral het plotse en onvoorzienbare karakter van de schadeverwekkende handeling
vormt voor de leerkrachten één van de belangrijkste tegenbewijzen. Zo oordeelde een rechter
dat het voor een leraar niet mogelijk is om elke beweging van een kind te voorzien en te
voorkomen dat een leerling plots en onverwacht in het oor van een medeleerling prikt. 176
In het reeds hoger vermelde geval waarbij een kleuter plots een rietje in het oog van een
medeleerling stak, werd de kleuterleidster niet aansprakelijk geacht omdat van haar niet kan
worden geëist dat ze de kleuters ten allen tijde in het oog zou houden. 177 Daarnaast kon een
leraar niet aansprakelijk worden gesteld voor het geval waarin een leerling een lat afneemt
van een medeleerling en deze hiermee in het oog verwondt, omdat hij die plotse en
onverwachte daad niet kon verhinderen. 178 Onderwijzers en studiemeesters schieten echter
tekort in hun voorzorgs- en voorzichtigheidsverplichting wanneer op een speelplaats een
jongen van het eerste leerjaar kon binnendringen met een scherpe stok, met de bedoeling
schade te veroorzaken. 179
67. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de leeftijd van het kind. Zo heeft het
Hof van Cassatie de voorziening verworpen tegen een arrest dat het tegenbewijs had aanvaard
op grond van de overweging dat van de leraar, die toezicht hield tijdens de speeltijd van jonge
adolescenten, die per definitie tijdens de speeltijd onstuimig zijn, niet mag worden geëist dat
173 L. BALCAEN, M. BERGHMANS, “Aansprakelijkheid voor buitencontractuele schade toegebracht door minderjarigen” in E. VERHELLEN e.a., Kinderrechtengids, Gent, Mys en Breesch, 1994-2006, 162. 174 Antwerpen 27 maart 2002, RW 2005-06, 106. 175 A. VAN OEVELEN, “Recente ontwikkelingen in de buitencontractuele aansprakelijkheid van leerkrachten en onderwijsinstellingen” in F. BAUDONCQ, L. CARENS e.a., De aansprakelijkheid van ouders en onderwijzers, Brugge, Die Keure, 2007, 43. 176 Rb. Dendermonde 2 maart 1995, TGR 1995, 169. 177 Antwerpen 27 maart 2002, RW 2005-06, 106. 178 Bergen 11 mei 1995, RGAR 1997, 12733. 179 Brussel 11 mei 1995, RGAR 1997, 12764.
42
hij op elk ogenblik de aanwezigheid nagaat van elke leerling op de speelplaats. 180
68. Uit dit voorgaande kan afgeleid worden dat de rechtspraak het door de leerkracht te
leveren tegenbewijs op een heel redelijke en menselijke manier en met veel zin voor realiteit
en gezond verstand opvat. Kortom, zoals VAN OEVELEN het verwoordt : “rechtspraak op
mensenmaat”. 181
§ 4. Immuniteit van de onderwijzer en aansprakelijkheid van de onderwijsinstelling
69. Onderwijzers kunnen zich meestal verschuilen achter de onderwijsinstelling. Er was
echter lange tijd een verschil tussen een leerkracht van een vrije instelling (contractueel
personeel) en een onderwijzer tewerkgesteld in de openbare sector (statutair personeel). De
leerkracht van de eerste sector kon door de benadeelde niet persoonlijk worden aangesproken,
tenzij in de uitzonderlijke gevallen bepaald in art. 18 Arbeidsovereenkomstenwet (hierna :
WAO), namelijk opzet, zware schuld of veel voorkomende lichte fout. De leerkracht van de
tweede sector kon zich daarentegen niet beroepen op art. 18 WAO en kon dus zelfs bij lichte
fout persoonlijk aansprakelijk worden gesteld. Het (toenmalig) Arbitragehof heeft in een
arrest van 9 februari 2000 vastgesteld dat dit een onverantwoord verschil in behandeling
inhoudt. 182 Hierdoor is de Wet van 10 februari 2003 betreffende de aansprakelijkheid van en
voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen183 in het leven geroepen. Artikel
2 van voormelde wet verklaart art. 18 WAO eveneens van toepassing op het statutair
personeel. De aansprakelijkheid van statutaire personeelsleden in dienst van openbare
rechtspersonen wordt nu dus op dezelfde wijze geregeld als die van werknemers.
70. De onderwijsinstelling zelf kan niet gezien worden als ‘onderwijzer’ in de zin van art.
1384, lid 4 BW. Dit werd bevestigd door het Hof van Cassatie.184 De onderwijsinstelling kan
wel aangesproken worden op basis van haar werkgeversaansprakelijkheid, namelijk op grond
van 1384, 3e lid BW, voor de fouten begaan door een onderwijzer bij haar in dienst. Dit was
opnieuw enkel het geval voor een onderwijzer in het vrije onderwijs. Artikel 3 van de Wet 180 Cass. 10 oktober 2003, RGAR 2004, 13879. 181 A. VAN OEVELEN, “Recente ontwikkelingen in de buitencontractuele aansprakelijkheid van leerkrachten en onderwijsinstellingen” in F. BAUDONCQ, L. CARENS e.a., De aansprakelijkheid van ouders en onderwijzers, Brugge, Die Keure, 2007, 45. 182 GwH 9 februari 2000, RW 2000-01, 906. 183 Wet van 10 februari 2003 betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen, BS 27 februari 2003. 184 Cass. 17 juni 1997, RW 1998-99, 148.
43
van 10 februari 2003 is hieraan tegemoet gekomen door alle onderwijsinstellingen, ongeacht
het net waartoe ze behoren, als aanstellers aansprakelijk te stellen voor schade die hun
leerkrachten in de uitoefening van hun functie aan derden berokkenen.
71. De Wet van 10 februari 2003 heeft bijgevolg gezorgd voor een eenmaking en
vereenvoudiging van de juridische regeling inzake de buitencontractuele aansprakelijkheid
van en voor leerkrachten, ongeacht het onderwijsnet waartoe ze behoren. 185
72. Een onderwijsinstelling kan ook op basis van art. 1382-1383 BW worden aangesproken.
Een school werd aansprakelijk gesteld omdat zij leerlingen buiten de lestijden zonder
begeleiding alleen in de klaslokalen had gelaten. 186 In een geval waarbij een leerling van de
vijfde humaniora tussen twee lessen in, op het ogenblik dat er geen toezicht was van een
leerkracht, totaal onverwacht een medeleerling een duw gaf waardoor deze verwond geraakte,
werd de school daarentegen niet aansprakelijk gesteld.187
73. In zijn boek geeft Prof. Dr. I. GIESEN een mooi rechtsvergelijkend onderzoek
betreffende de aansprakelijkheid van de onderwijsinstelling.188 In Nederland is de
onderwijsinstelling een bijzonder aantrekkelijke gedaagde, dit blijkt uit een ruime
beschikbaarheid van uitspraken.189 Dit betekent natuurlijk niet dat elke aanspraak succesvol
is, vermits de bijzondere zorgplicht van onderwijzers niet inhoudt dat de leerkracht op elk
kind een direct toezicht moet houden.190 Naar Duits recht worden dergelijke schadegevallen
op school afgewikkeld via het systeem van de ‘Unfallversicherung’ (het sociale
zekerheidsrecht), waardoor civielrechtelijke aansprakelijkheid in beginsel uitgesloten is.191
In Frankrijk kan de Staat in plaats van de onderwijzer in persoon worden aangesproken. Dit
wordt geregeld door art. 1384, 6e lid Code Civil en een bijzondere wet van 5 april 1937. 192
185 A. VAN OEVELEN, “Recente ontwikkelingen in de buitencontractuele aansprakelijkheid van leerkrachten en onderwijsinstellingen” in F. BAUDONCQ, L. CARENS e.a., De aansprakelijkheid van ouders en onderwijzers, Brugge, Die Keure, 2007, 39. 186 Antwerpen 31 maart 1999, Intercontact 1999, 128. 187 Brussel 22 november 2004, RGAR 2006, afl. 6, nr. 14134. 188 I. GIESEN, Toezicht en aansprakelijkheid, Amsterdam/Utrecht, Kluwer, 2005, 120-121. 189 Hof Arnhem 30 november 1999, VR 2000, 157 ; Hof Amsterdam 17 juli 1997, VR 1998, 187 ; Hof Den Bosch 15 april 1992, NJ 1994, 760. 190 I. GIESEN, Toezicht en aansprakelijkheid, Amsterdam/Utrecht, Kluwer, 2005, 121. 191 I. GIESEN, Toezicht en aansprakelijkheid, Amsterdam/Utrecht, Kluwer, 2005, 121. 192 I. GIESEN, Toezicht en aansprakelijkheid, Amsterdam/Utrecht, Kluwer, 2005, 120.
44
Afdeling 3. De overheid
74. De overheid is onderworpen aan de rechtsregels en de algemene zorgvuldigheidsnorm,
en kan dus, net als de burgers, veroordeeld worden op basis van art. 1382-1383 BW. 193
Een slachtoffer kan de overheid proberen aan te spreken voor een schadegeval dat door een
minderjarige werd veroorzaakt. Het Hof van Beroep te Brussel achtte de Belgische Staat reeds
aansprakelijk wegens het ontbreken van voldoende plaatsen voor minderjarigen in
instellingen. 194 Het ongeval zou zich immers niet op dezelfde wijze hebben voorgedaan
indien de Belgische Staat een gesloten instelling met bijzondere toezichtsmaatregelen ter
beschikking zou gesteld hebben van de jeugdrechter.
De overheid wordt echter niet steeds aansprakelijk gesteld. In een zaak waar een minderjarige
in een instelling werd geplaatst, maar deze maatregel bij gebrek aan plaatsen niet was
uitgevoerd, werd de Franse Gemeenschap vrijgesproken wegens gebrek aan causaal verband
tussen fout en schade. De minderjarige had de schade immers veroorzaakt op een moment
waarop hij niet had moeten opgenomen zijn krachtens de beschikking en was op het ogenblik
van de feiten weggelopen van thuis. De vader werd bijgevolg veroordeeld om de schade die
zijn minderjarige zoon had aangericht te vergoeden. 195
Afdeling 4. De jeugdbeweging
75. In ons land zijn zo’n 353.000 jongeren tussen 6 en 18 jaar bij een jeugdbeweging, zoals
KSA/VKSJ, Scouts of Chiro, aangesloten.196 De jeugdbeweging is een heel nuttige en leuke
vrijetijdsbesteding. Tijdens activiteiten of kampen doen zich echter onvermijdelijk wel eens
schadegevallen voor. Wanneer de leden van de jeugdbeweging opzettelijk schade veroorzaken
aan derden, rijst onmiddellijk de vraag wie voor deze schade dient op te draaien. Om dit
vanuit een praktisch oogpunt te bespreken, grijp ik terug naar een concreet schadegeval
waarbij twee chiro-jongens van 7 jaar de terreinen van de jeugdbeweging op de startdag
stiekem hadden verlaten, waarna ze met stenen een aantal glasramen van de nabije
parochiekerk hadden stukgegooid. 197
193 Cass. 19 december 1991, Arr.Cass. 1991-92, 364. 194 Brussel 7 december 1993, RGAR 1995, 12416. 195 Brussel 4 maart 2003, JLMB 2005, 452. 196 Gegevens Test-Aankoop, “Jeugdbewegingen en hun aansprakelijkheid”, 05/2006. 197 Vred. Halle 28 oktober 1998, AJT 2000-01, noot P. DE TAVERNIER.
45
76. De jeugdleiders werden door de Kerkfabriek op basis van verschillende rechtsgronden
aangesproken. De vrederechter oordeelde terecht dat jeugdleiders niet als ‘onderwijzers’
kunnen worden aangemerkt, aangezien ze geen onderricht verstrekken. Een algemeen
vermoeden van aansprakelijkheid voor andermans daad naar analogie met het arrest Blieck op
basis van art. 1384, lid 1 BW is ook uit den boze. Dit principe wordt hieronder uitgebreid
besproken.198 DE TAVERNIER stelt terecht dat het aanvaarden van dergelijk algemeen
beginsel van aansprakelijkheid voor andermans daad immers een bijzonder nadelige invloed
zou kunnen hebben op de inzet van jeugdleiders, die op vrijwillige en belangenloze wijze met
een toezichtstaak over de minderjarigen zijn belast. 199 De jeugdleiders kunnen echter wel op
basis van art. 1382-1383 BW worden aangesproken wegens een fout in het toezicht op de
minderjarigen. DE TAVERNIER meent dat in casu duidelijk een toezichtsfout werd begaan
door de chiroleiders. Hierbij kan ik echter de bedenking formuleren dat het op een activiteit,
waar honderden jeugdigen aanwezig zijn, een bijzonder moeilijke taak is voor jeugdleiders
om alle kinderen bijeen te houden. Ze hebben recht op wat begrip en mededogen. Deze
jeugdleiders proberen immers nog enigszins wat normen en waarden bij te brengen bij de
‘jeugd van tegenwoordig’. Om te vermijden dat jeugdleiders te snel aansprakelijk worden
gesteld, werd in 1996 een wetsvoorstel ingediend voor een nieuw art. 1383bis BW, dat zou
bepalen dat jeugdleiders, in afwijking van art. 1383 BW, enkel aansprakelijk zijn wanneer de
nalatigheid of onvoorzichtigheid het gevolg is van het niet uitoefenen van de toezichtplicht of
organisatie. 200 Het wetsvoorstel werd echter in 1999 ingetrokken, omdat het grotendeels
neerkwam op een bevestiging van de geldende rechtspraak. 201 Over het algemeen geven de
rechters blijk van heel wat realiteitszin bij de beoordeling van fouten van jeugdleiders en
stellen ze hen niet zonder meer aansprakelijk.202
77. Daarnaast werd de jeugdbeweging zelf aangesproken. Dit kan niet op basis van art.
1384, lid 3 BW vermits de meerderheid van de rechtspraak jeugdleiders niet als aangestelden
van de jeugdbeweging beschouwt, omwille van hun onafhankelijkheid en gebrek aan
ondergeschikt verband. Jeugdleiders kunnen wel worden aanzien als organen van hun
198 Infra, p. 48-49. 199 P. DE TAVERNIER, “De aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door leden van een jeugdbeweging” , AJT 2000-01, 76. 200 Wetsvoorstel houdende invoeging van de artikelen 1383bis en 1384bis in het Burgerlijk Wetboek, inzake de aansprakelijkheid, organisatie- en toezichtsplicht van personen die onbezoldigd en op vrijwillige basis toezicht uitoefenen op minderjarige kinderen in het kader van jeugdverenigingen, Parl. St. Senaat 1995-96, nr. 1-303/1. 201 A. VAN OEVELEN, “De burgerrechtelijke aansprakelijkheid van jeugdleiders voor organisatie en toezichtsfouten”, RW 1996-97, 1335. 202 Gegevens Test-Aankoop, “Jeugdbewegingen en hun aansprakelijkheid”, 05/2006.
46
vereniging, meestal een VZW. Op basis van art. 14 VZW-wet werd de VZW Vlaams Verbond
van Katholieke Scouts en meisjes, van wie de scoutsleiders als orgaan werden beschouwd,
reeds rechtstreeks voor de veroorzaakte schade aansprakelijk gesteld. 203
78. De werking van een jeugdbeweging wordt volledig gedragen door vrijwilligers.
Op 1 augustus 2006 is de nieuwe vrijwilligerswet van kracht geworden, om deze vrijwilligers
te beschermen zonder hen al te veel regels te willen opleggen.204 Deze wet bepaalt dat
vrijwilligersorganisaties hun vrijwilligers dienen te verzekeren voor hun burgerlijke
aansprakelijkheid. Als de vrijwilliger een fout maakt, die schade veroorzaakt aan derden, zal
de verzekering de schade moeten vergoeden. De vrijwilligers moeten, zowel tijdens de
uitoefening van hun activiteiten als tijdens de verplaatsingen in het kader van die activiteiten,
verzekerd zijn.205 In het vergelijkend onderzoek van de verschillende verzekeringspolissen
werd mij duidelijk dat bepaalde verzekeringen in dergelijke schadegevallen tussenkomen voor
de leider, aangestelde of organisator van jeugdbewegingen of hiermee gelijk te stellen
organisaties. De verzekeringsmaatschappij waarborgt evenwel niet de persoonlijke
aansprakelijkheid van de jongeren die de verzekerden onder hun hoede hebben. 206
Daarnaast bepaalt de nieuwe vrijwilligerswet dat iedere organisatie die met vrijwilligers
werkt, dus ook een jeugdbeweging, in principe burgerlijk aansprakelijk is voor de schade
veroorzaakt door vrijwilligers, behalve in het geval van een zware fout, een opzettelijke fout
of een eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomende lichte fout. In deze laatste gevallen blijft
de vrijwilliger zelf verantwoordelijk. Vrijwilligers (hier : jeugdleiders) zijn dus in principe
immuun voor de gevolgen van hun daden (schade veroorzaakt aan derden door de fout van de
vrijwilligers, begaan tijdens het uitoefenen van hun vrijwilligersactiviteiten), behalve in de
drie voorheen vermelde gevallen.207
203 Rb. Turnhout 14 oktober 1988, Verkeersrecht 1993, 4. 204 Wet van 2 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers, BS 29 augustus 2005. 205 http://www.steunjeugdpunt.be/regelgeving 206 Vivium, Algemene voorwaarden, p. 4. 207 Gegevens Test-Aankoop, “Jeugdbewegingen en hun aansprakelijkheid”, 05/2006.
47
Afdeling 5. De jeugdinstelling
79. De jeugdinstelling kan worden aangesproken op basis van art. 1382 BW. Het is echter
niet zo evident om naar Belgisch recht de instelling aan te spreken, vermits het slachtoffer een
zware bewijslast draagt om zowel de fout van de instelling als het causaal verband tussen de
fout en de door de minderjarige veroorzaakte schade aan te tonen.
In de rechtspraak werd de jeugdinstelling reeds meerdere malen aansprakelijk gesteld.
Vooreerst kan een onzorgvuldige organisatie van het toezicht van de instelling worden
weerhouden. Indien men nalaat de jeugdrechter te verwittigen dat de minderjarige niet
thuishoort in de instelling, kan dit aanleiding geven tot aansprakelijkheid. 208
Daarnaast kan de onzorgvuldige uitvoering van de toezichtstaak een fout van de instelling
vormen. Een jeugdinstelling werd aansprakelijk gesteld door toe te laten dat een jongen een
gevaarlijk wapen in zijn bezit had. 209
80. Er bestaat echter de mogelijkheid voor de jeugdinstelling om in een huishoudelijk
reglement op te nemen dat “de instelling niet aansprakelijk zal gesteld worden voor eventuele
inbreuken op de wet, indien blijkt dat, met inachtneming van de aard van de jongeren, alle
nodige en redelijke voorzorgsmaatregelen werden genomen en het personeel van de instelling
het gebeuren waardoor eventueel schade werd veroorzaakt niet heeft kunnen beletten”210.
Er mogen echter nooit zaken worden opgenomen in het huishoudelijk reglement die ingaan
tegen de fundamentele rechten van ouders en kinderen. 211
81. De rechtspraak is heel verdeeld over de vraag of de ouders aansprakelijk zijn voor de
schade aangericht door hun minderjarige kinderen die verblijven in een instelling. Het Hof
van Cassatie besliste dat een opname in bijzondere jeugdzorg geen afbreuk doet aan de
aansprakelijkheid van de ouders op basis van het vermoeden van fout in opvoeding. 212
Ook andere rechtspraak bevestigt dat de aansprakelijkheid van ouders niet automatisch vervalt
indien de minderjarige in een instelling is geplaatst op het ogenblik van de feiten. 213
Andere rechters menen daarentegen dat “de vader of moeder niet aansprakelijk kunnen
208 Pol. Hasselt 22 mei 1987, RGAR 1988, 11371. 209 Vred. Ronse 5 februari 1991, RW 1993-94, 652. 210 Jeugdkamer Brussel 2 mei 1974, RW 1975-76, 1885. 211 M. MAES, “Minderjarigen, alcohol en aansprakelijkheid: de volgende cocktail”, TJK 2000, 187. 212 Cass. 20 april 1982, Arr.Cass. 1981-82, 1003. 213 Corr. Brussel 21 februari 1992, Rev. dr. pén. 1992, 909.
48
gesteld worden voor hun minderjarig kind op grond van art. 1384, lid 2 BW gedurende de tijd
dat het overeenkomstig art. 37, 3° van de Wet van 8 april 1965 betreffende de
jeugdbescherming bij derden is uitbesteed.”214 In een geval waar een 14-jarige opzettelijk met
een wapen de banden van een autobus beschadigd had, werden de ouders en de instelling elk
voor de helft aansprakelijk gesteld.215 Er is dus geen eenduidig antwoord voor deze kwestie.
Wel is het aangewezen voor de ouders om een familiale verzekering af te sluiten die schade
dekt die door hun in een instelling verblijvende kinderen aan derden wordt toegebracht. 216
82. De opvoeder kan aangesproken worden wegens een toezichtsfout, maar kan naar gelang
zijn statuut op basis van art. 18 WAO of art. 2 Wet 10 februari 2003 enkel aansprakelijk zijn
voor zijn bedrog, zware fout of gewoonlijk voorkomende lichte fout. De instelling kan ook
aansprakelijk gesteld worden op basis van een toezichtsfout van één van haar opvoeders. Ook
hier is de juridische grondslag (art. 1384, lid 3 BW of art. 3 Wet 10 februari 2003) afhankelijk
van het statuut van de opvoeder. 217
83. Het is dus niet steeds eenvoudig om de instelling of de opvoeder aan te spreken.
In Frankrijk daarentegen gebruikt men een andere juridische grondslag voor dergelijke
vordering. In het Arrest Blieck aanvaardde het Franse Hof van Cassatie een vordering tegen
een instelling op basis van art. 1384, lid 1 Code Civil. Op deze juridische grondslag wordt
onmiddellijk hieronder teruggekomen.
Afdeling 6. Andere personen belast met het toezicht op het minderjarig kind : uitbreiding
van het personeel toepassingsgebied van art. 1384 BW ?
84. In België bestaat geen algemeen beginsel van aansprakelijkheid voor andermans daad.
Er bestaat wel de mogelijkheid om bv. grootouders218, ooms en tantes, broers en zussen of
voogden aan te spreken op basis van art. 1382-1383 BW.
214 Jeugdkamer Brussel 2 mei 1974, RW 1975-76, 1885. 215 Vred. Ronse 5 februari 1991, RW 1993-94, 652. 216 M. MAES, “Minderjarigen, alcohol en aansprakelijkheid: de volgende cocktail”, TJK 2000, 187. 217 B. WEYTS, “De aansprakelijkheid van ouders en van andere toezichthouders van de minderjarige” in X., Jongeren en recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 102-104. 218 Gent 24 november 2005, NjW 2007, 274.
49
85. In Frankrijk was het principe ook dat de kwalitatieve aansprakelijkheden moesten
beperkt worden tot de gevallen die in art. 1384, 2e lid e.v. Code Civil waren opgesomd.
Met het Blieck-arrest in 1991 heeft men echter een algemeen beginsel van aansprakelijkheid
voor andermans daad afgeleid uit art. 1384, lid 1 Code Civil. Het Franse Hof van Cassatie
oordeelde dat een instelling moest instaan op basis van art. 1384, lid 1 Code Civil voor de
schade die voortvloeide uit een brandstichting in een bos door een mentaal gehandicapte die
bij hen verbleef. 219 Het Blieck-arrest kreeg bijzonder veel aandacht in de rechtsleer, zowel in
Frankrijk als in België en werd bijna unaniem als “principe-arrest” beschouwd.
De betekenis van dit arrest mag echter niet worden overschat en moet worden gezien in de
concrete omstandigheden die aan het arrest ten grondslag lagen.220
Ook de rechtspraak in België werd geïnspireerd door het Blieck-arrest. Het Hof van Beroep te
Bergen stelde een instelling aansprakelijk op basis van art. 1384, lid 1 BW. 221 Het Hof van
Cassatie heeft echter dit arrest vernietigd met als motivering dat de buitencontractuele
aansprakelijkheid voor andermans daad alleen bestaat binnen de perken van de bijzondere
regelen die op limitatieve wijze zijn opgesomd in artikel 1384 BW. 222 De Belgische
rechtspraak neemt bijgevolg aan dat de aansprakelijkheidsvermoedens in art. 1384 BW
restrictief moeten worden geïnterpreteerd. Een vermoeden van fout in de opvoeding of
toezicht mag dus niet zomaar worden uitgebreid tot andere personen.223
86. In het Duitse recht bestaat een regeling op basis van § 832 BGB, waarin wordt bepaald
dat “een persoon die op wettelijke of contractuele basis toezicht uitoefent over iemand die
wegens zijn minderjarigheid of wegens zijn lichamelijke of geestestoestand toezichtbehoevend
is, tot vergoeding verplicht is voor de schade die deze toezichtbehoevende persoon aan een
derde op onrechtmatige wijze veroorzaakt.” De aangesprokene kan bewijzen dat hij goed
toezicht heeft uitgeoefend of dat de schade ook bij een behoorlijk toezicht zou zijn ontstaan en
kan zo aan zijn aansprakelijkheid ontkomen. 224
219 Cass. fr. 29 maart 1991, D. 1991, 324, noot C. LARROUMET. 220 P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 297. 221 Bergen 27 december 1995, JLMB 1996, 510. 222 Cass. 19 juni 1997, JT 1997, 582. 223 Luik 19 februari 1999, JLMB 2001, 719. 224 P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 315.
50
87. DE TAVERNIER neemt het Franse en Duitse recht als aanknopingspunt om naar
Belgisch recht art. 1384, 2e en 4e lid BW te vervangen door een regeling die niet het toezicht,
maar wel de zorg (dit wil zeggen het recht om hetzij het doen en laten, hetzij de activiteiten
van de minderjarige te leiden, te organiseren of te controleren) laat bepalen of er op iemand
een vermoeden van aansprakelijkheid rust voor de schade die door een minderjarige aan een
derde wordt veroorzaakt. Zijn regeling zou luiden : “Voor schade, aan een derde toegebracht
door een persoon aan wie op grond van zijn leeftijd, zijn geestestoestand of om welke andere
reden dan ook, zorg moet worden besteed, is diegene die op grond van de wet, een
overeenkomst of een rechterlijke beslissing met die zorg is belast, aansprakelijk.” 225
Een uitbreiding van het personeel toepassingsgebied van art. 1384 BW vind ik echter te
verregaand. De aansprakelijkheidsvermoedens moeten - naar mijn mening - restrictief
geïnterpreteerd blijven worden.
225 P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 318.
51
DEEL 2. De gezinsaansprakelijkheidsverzekering
Hoofdstuk 1. De gezinsaansprakelijkheidsverzekering in het algemeen
Afdeling 1. Belang en beperkingen van de gezinsaansprakelijkheidsverzekering
88. Indien ouders aansprakelijk worden gesteld voor schadegevallen veroorzaakt door hun
minderjarige kinderen, betekent dit niet noodzakelijk dat ze dit effectief uit eigen zak zullen
moeten betalen.226 De minderjarige dader en zijn ouders staan immers voor een bijzonder
zware taak indien ze de veroorzaakte schade zelf dienen te vergoeden. In dergelijke situatie
kunnen ze zich - in de regel - richten tot hun gezinsaansprakelijkheidsverzekering. Deze
verzekering beschermt het patrimonium van de verzekeringsnemer tegen de financiële
gevolgen van zijn aansprakelijkheid. Daarnaast wordt hierdoor ook het slachtoffer beschermd
tegen het financiële onvermogen van de aansprakelijke.227
89. Er bestaat echter niet steeds de mogelijkheid om zich te wenden tot de
gezinsaansprakelijkheidsverzekering. Vooreerst dient er op gewezen te worden dat de
gezinsaansprakelijkheidsverzekering een niet-verplichte aansprakelijkheidsverzekering
betreft. Bepaalde gezinnen, meestal maatschappelijk kwetsbare gezinnen, zijn niet ‘familiaal’
verzekerd. Dit is meestal te wijten aan het feit dat ze niet weten dat dergelijke verzekering
bestaat, ze het geld voor andere zaken nodig hebben of uitgesloten worden door de
verzekeringsmaatschappijen.228 Ongeveer 80 % van de gezinnen in België beschikt over een
gezinspolis.229 Daarnaast zijn gezinnen die wel degelijk over een
gezinsaansprakelijkheidsverzekering beschikken, niet altijd zeker van dekking. In het kader
van deze masterproef stelt zich namelijk een specifiek probleem van dekking. Opzettellijke
gewelddaden worden namelijk niet gedekt door de verzekeraars. Hierop wordt verder in deze
bespreking teruggekomen.230
226 E. GULDIX, “Ouderlijke aansprakelijkheid en familiale aansprakelijkheidsverzekering”, RGAR 1981, nr. 10290. 227 E. MEYNTJENS, “De gezinsaansprakelijkheidsverzekering”, RW 2002-03, afl. 17, 645. 228 J. JESPERS, “De ene familiale verzekering is de andere niet”, TVW, 3e jaargang, nr. 300, juni 2009, 42. 229 H. BOCKEN, “Aansprakelijkheid van en voor minderjarigen” , De Verz. 2006, afl. 3, 306. 230 Infra, p. 54.
52
Afdeling 2. Dekking door de gezinsaansprakelijkheidsverzekering
90. De gezinsaansprakelijkheidsverzekering, verzekering burgerlijke aansprakelijkheid
privé-leven of in de volksmond ‘familiale verzekering’ genoemd, wordt geregeld door de Wet
van 25 juni 1992 op de Landverzekeringsovereenkomst en door het KB van 12 januari 1984
tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot
dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot
het privé-leven. 231 De schade aangericht door de fout van de verzekerde of door de persoon
voor wie de verzekerde verantwoordelijk is, wordt vergoed door de
verzekeringsmaatschappij. Er wordt dekking verleend aan de verzekeringsnemer en de
personen die bij hem inwonen. Het begrip ‘inwonende persoon’ veronderstelt een deelname
aan het familiale leven onder hetzelfde dak van de verzekeringsnemer. Deze voorwaarde is
niet onverenigbaar met occasionele afwezigheden.232 Studenten, ook al indien ze om
studieredenen buiten de hoofdverblijfplaats van de ouders verblijven, blijven genieten van de
verzekeringsdekking. 233
91. Een bijzonder probleem stelt zich voor kinderen van ouders die feitelijk gescheiden
leven of uit de echt gescheiden zijn. Indien aan de moeder de exclusieve gezagsuitoefening
werd toegekend, zal het kind in de regel niet meer gedekt zijn door de verzekeraar BA privé-
leven van de vader, zelfs indien deze beschikt over een recht op persoonlijk contact.234
Verschillende verzekeringsondernemingen lossen dit in de praktijk op door in de polis op te
nemen dat de kinderen van de verzekeringnemer als verzekerden worden beschouwd, indien
zij de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt en mits zij worden onderhouden door de
verzekeringnemer, ongeacht of ze met de verzekeringnemer onder hetzelfde dak leven. 235
231 Wet 25 juni 1995 op de landverzekeringsovereenkomst, BS 20 augustus 1992 ; Koninklijk besluit 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven, BS 31 januari 1984. 232 L. SCHUERMANS, “Enkele actualia over de aansprakelijkheidsverzekering van de ouders” in X., Jongeren en
recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 114. 233 Art. 3, 2° KB 12 januari 1984, BS 31 januari 1984; L. BREWAEYS, “Aansprakelijkheid van ouders”, Ad Rem speciale editie 2008, 4-11; B. DUBUISSON, “L’assurance des risques des mineur”, J. dr. jeun. 1997, 381-382. 234 L. SCHUERMANS, “Enkele actualia over de aansprakelijkheidsverzekering van de ouders” in X., Jongeren en
recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 115. 235 Ethias, Familiale Algemene Voorwaarden, p. 7 ; Allianz, Algemene Voorwaarden Family Plan
Burgerrechtelijke aansprakelijkheid Familiale, p. 5 ; Fortis, Algemene voorwaarden Familiale, p. 3 ; Nateus
Verzekeringen, Algemene voorwaarden Privaat Leven, p. 3.
53
Voor delinquente en gehandicapte kinderen die het voorwerp uitmaken van een maatregel van
plaatsing in een instelling, is meestal in de verzekeringsovereenkomst geen regeling voorzien.
Mercator en Ethias aanzien hen als verzekerde, indien de instelling waaraan ze zijn
toegewezen geen verantwoordelijkheid draagt.236
92. De verzekeraar zal - in de regel - zowel de aansprakelijkheid van de minderjarige op
basis van art. 1382 BW als die van de ouders op basis van 1384, lid 2 BW dekken.
De beperkingen worden onmiddellijk hieronder weergegeven.
236 Mercator, Gezin Plus Algemene Voorwaarden, p. 7 ; Ethias, Familiale Algemene Voorwaarden, p. 7.
54
Hoofdstuk 2. De uitsluiting van opzettelijk veroorzaakte schade door de minderjarige
Afdeling 1. Geen dekking voor de minderjarige
§ 1. Weigering dekking bij opzet van de minderjarige
93. In casu vormt de schade veroorzaakt door geweldmisdrijven door minderjarigen het
specifieke onderzoeksgebied. Dergelijke misdrijven brengen meestal een monsterschade met
zich mee : grote materiële schade, ernstige letselschade en eventueel zelfs doodslag.
De financiële gevolgen van deze gewelddaden zijn dikwijls ondraaglijk voor het gezin.
94. Zoals daarnet vermeld, is het bestaan van een verzekeringsovereenkomst zeker geen
synoniem voor het bestaan van een dekking.237 Bij opzettelijk veroorzaakte schade doet zich
immers een bijzonder probleem voor met betrekking tot de dekking door de
gezinsaansprakelijkheidsverzekering. Vroeger werd de aansprakelijkheid voor opzettelijke
daden van minderjarigen van 16 jaar en jonger dwingend gedekt.238 Art. 6,6° KB privé-leven
van 12 januari 1984 bepaalde namelijk dat “ de persoonlijke burgerrechtelijke
aansprakelijkheid buiten overeenkomst van de verzekerde die meer dan zestien jaar oud is en
die opzettelijke schade veroorzaakt, hetzij als gevolg van gebruik van verdovende middelen,
hetzij van een staat van dronkenschap of alcoholintoxicatie” van dekking kon worden
uitgesloten. Art. 6,6° KB privé-leven van 12 januari 1984 werd echter gewijzigd en in
overeenstemming gebracht met art. 8 van de Wet Landverzekeringsovereenkomst. Dit artikel
bepaalt immers dat de verzekeraar niet verplicht kan worden dekking te geven aan hem die
het schadegeval opzettelijk heeft veroorzaakt. Dekking van opzettelijk veroorzaakte schade is
niet mogelijk, vermits dit artikel de openbare orde raakt. Luidens het nieuwe art. 6,6° KB
privé-leven van 12 januari 1984 kan “de schade voortvloeiend uit de persoonlijke
aansprakelijkheid buiten overeenkomst van de verzekerde die de jaren des onderscheids heeft
bereikt en die een schadegeval veroorzaakt voortvloeiend uit gevallen van grove schuld die op
uitdrukkelijke en beperkende wijze in de algemene voorwaarden van de overeenkomst zijn
bepaald” van de dekking worden uitgesloten. Aangezien er in dit nieuwe artikel gezwegen
237 E. MEYNTJENS, “De gezinsaansprakelijkheidsverzekering”, RW 2002-03, afl. 17, 646. 238 L. SCHUERMANS, “Enkele actualia over de aansprakelijkheidsverzekering van de ouders” in X., Jongeren en
recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 131.
55
wordt over de opzettelijke fout, zijn opzettelijke daden van minderjarigen jonger dan zestien
jaar in beginsel niet meer gedekt.239
95. Een groot deel van de verzekeraars blijft echter in de praktijk opzettelijk veroorzaakte
schade vergoeden. In hun polis vermelden ze in welke gevallen en tot welke leeftijd
opzettelijk veroorzaakte schadegevallen gedekt worden. 240 Deze praktijk druist volledig in
tegen art. 8 WLVO, dat bepaalt dat opzettelijk veroorzaakte schade niet gedekt mag worden.
DE TAVERNIER keurt de praktijk van verzekeringsmaatschappijen om de opzettelijke
fouten van minderjarigen die nog niet tot de jaren des onderscheids zijn gekomen te dekken,
goed. Men kan zich immers hier de vraag stellen of deze categorie wel een ‘opzettelijke’ fout
kan begaan. Op deze gedachte wordt hieronder bij de bespreking van het opzetbegrip
teruggekomen.241 Er rijzen volgens DE TAVERNIER echter wel vragen bij polissen die
dekking verlenen voor de opzettelijke fout van minderjarigen mét een
onderscheidingsvermogen. Dergelijke polissen worden immers getroffen door absolute
nietigheid, vermits art. 8 Wet Landverzekeringsovereenkomst van openbare orde is.242
Een rechter kan bijgevolg dergelijk beding nietig verklaren omdat het indruist tegen de wet
die verzekeringsmaatschappijen verbiedt om opzettelijke fouten te dekken. Dit kan echter
enkel in de veronderstelling dat een maatschappij de bepalingen van haar eigen polis voor de
rechtbank zou aanvechten.243 Ook in Nederland dekt in de regel geen enkele
gezinsaansprakelijkheidsverzekering opzettelijk aangebrachte schade. Over het algemeen
wordt wel alle schade die toegebracht wordt door kinderen jonger dan 14 jaar, vergoed door
de gezinsaansprakelijkheidsverzekering, of er nu opzet in het spel was of niet. 244
§ 2. Het begrip opzet
96. Over wat precies onder het begrip ‘opzet’ moet begrepen worden, heerst
rechtsonzekerheid. Het Hof van Cassatie heeft in 2000 voor een zeer ruime interpretatie van
239 P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 581. 240 J.P. COTEUR en P. LOUYET, ˝Mijn kind beging een stommiteit˝, Budget & Recht mei/juni 2009 – nr. 204, 44-45. 241 Infra, p. 55-56. 242 P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 581. 243 J.P. COTEUR en P. LOUYET, ˝Mijn kind beging een stommiteit˝, Budget & Recht mei/juni 2009 – nr. 204, 44-45. 244 “De meest gestelde vragen over de gezinsaansprakelijkheidsverzekering”, De Telegraaf, 24 april 2009.
56
opzet gekozen. Het Hof stelde dat een schadegeval opzettelijk is veroorzaakt in de betekenis
van art. 8, lid 1 WLVO “wanneer de verzekerde wetens en willens een daad stelt of zich ervan
onthoudt en zijn risicodragende handelwijze een redelijkerwijze voorzienbare schade aan een
derde veroorzaakt. De omstandigheid dat de dader deze schade, aard of omvang ervan niet
gewild heeft, doet hieraan niet af. Het volstaat dat de schade is verwezenlijkt”.245 Zoals reeds
vermeld, is deze interpretatie zeer ruim en dreigde ze de aan de wet ten grondslag liggende
regel, namelijk dat de grove schuld iets anders is dan opzet, uit te hollen.246 Het Hof van
Cassatie heeft echter recentelijk haar visie gewijzigd overeenkomstig de geldende
rechtspraak. Het Hof oordeelt nu namelijk dat “een schadegeval opzettelijk is veroorzaakt in
de zin van art. 8 WLVO als de verzekerde vrijwillig en bewust schade heeft toegebracht”.
Dit arrest verengt het begrip ‘opzet’. De schade moet namelijk vrijwillig en bewust zijn
toegebracht. Het volstaat niet meer dat de schade redelijkerwijze voorzienbaar was.247
97. VAN SCHOUBROECK stelt ook dat een interpretatie van het begrip opzettelijk
veroorzaakt schadegeval in de zin van ‘de daad wetens en willens stellen en ook de daaruit
volgende gevolgen hebben gewild’, beter aansluit bij de maatschappelijke evolutie.248
Ook JOCQUE vindt dat er zou mogen worden aangenomen dat opzet vereist dat het
schadegeval bewust en met kennis van gevolgen van zijn daad werd veroorzaakt.249
Vooral bij gewelddaden door kinderen is de definitie van het Hof van Cassatie belangrijk.
Wanneer een kind zich niet bewust is van de gevolgen van zijn daden, kan bezwaarlijk
worden aangenomen dat het met opzet heeft gehandeld.250 DE TAVERNIER pleitte er ook
reeds lang voor om alleen opzet te weerhouden wanneer de minderjarige dader schade heeft
willen veroorzaken.251 De rechtspraak neemt een milde houding aan ten aanzien van daden
van minderjarigen die als opzettelijke daden zouden kunnen gekwalificeerd worden. Er werd
zelfs ooit gesteld dat de gezinsaansprakelijkheidsverzekering precies tot doel heeft om zich in
te dekken tegen gevaarlijke gedragingen van kinderen en de draagwijdte van het
verzekeringscontract zou miskend worden indien onredelijke handelingen van kinderen
245 Cass. 5 december 2000, Arr.Cass. 2000, 1927. 246 C. VAN SCHOUBROECK, “Zeker van de verzekering van door minderjarigen opzettelijk veroorzaakte schade?” in X., Ad amicissimum amici scripsimus. Vriendenboek Raf Verstegen, Brugge, Die Keure, 2004, 332. 247 Cass. 24 april 2009, NjW 2009, 635, noot G. JOCQUÉ. 248 C. VAN SCHOUBROECK, “Zeker van de verzekering van door minderjarigen opzettelijk veroorzaakte schade?” in X., Ad amicissimum amici scripsimus. Vriendenboek Raf Verstegen, Brugge, Die Keure, 2004, 334. 249 G. JOCQUE, “Opzet in de gezinsaansprakelijkheidsverzekering”, De Verz. 2001, 218. 250 G. JOCQUE, “Opzet in de gezinsaansprakelijkheidsverzekering”, De Verz. 2001, 216. 251 P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 586.
57
uitgesloten mochten zijn.252 Ook in Frankrijk wordt het begrip ‘opzet’ veel zeer strikt
geïnterpreteerd. Het kind moet echt de bedoeling gehad hebben om de schade te
veroorzaken.253
98. Het is aan de verzekeraar om te bewijzen dat er opzet in het spel was.254 Het Hof van
Beroep van Brussel besliste dat aangezien de verzekeraar niet bewees dat de minderjarige de
schade had gewild, doch enkel zijn klasgenoot had willen duwen, er geen sprake kon zijn van
verval van dekking.255
§ 3. Toetsing aan de praktijk
99. Zoals reeds gesteld, vermelden verzekeraars in de praktijk in hun polis dat opzettelijk
veroorzaakte schadegevallen wel gedekt worden, tot een bepaalde leeftijd.
In het kader van mijn masterproef heb ik verschillende verzekeraars gecontacteerd tot het
verkrijgen van de algemene voorwaarden van hun gezinspolis, om tot een vergelijking over te
gaan. De meeste verzekeraars waren onmiddellijk bereid tot medewerking.
Vooreerst verschilt van verzekeringsmaatschappij tot maatschappij tot welke leeftijd een
zware fout wordt gedekt. Bij Ethias worden zware fouten en opzet van ‘kinderen’ gedekt tot
18 jaar.256 KBC dekt tot 16 jaar voor opzettelijk veroorzaakte schadegevallen en tot 18 jaar
voor grove schuld.257 Axa verleent dekking voor grove schuld tot 18 jaar, maar verlaagt naar
16 jaar na het eerste schadegeval.258 Andere maatschappijen verlenen slechts dekking voor de
grove fout tot 16 jaar.
Naast de leeftijd van uitsluiting beschrijven de maatschappijen ook meestal precies wat onder
het begrip ‘grove schuld’ verstaan wordt. Alle maatschappijen verwijzen naar dronkenschap
of een gelijkaardige toestand door het gebruik van andere producten.
Enkele maatschappijen (namelijk KBC, Fortis, Ethias, Mercator) voegen daar gewelddaden
252 Luik 16 juni 1987, JLMB 1988, 307. 253 Cass. fr. 1e civ. 19 december 1989, RGAT 1990, 73 ; J.P. COTEUR en P. LOUYET, ˝Mijn kind beging een stommiteit˝, Budget & Recht mei/juni 2009 – nr. 204, 44-45. 254 Cass. 2 april 2004, TBH 2005, 854 ; S. ZEGERS, “Risicobeheersing via verzekering, ook voor het gezin (de verzekering burgerlijke aansprakelijkheid privéleven en de aansprakelijkheid van ouders voor minderjarigen)” in X., Aansprakelijkheid van ouders en onderwijzers, Brugge, Die Keure, 2007, 99. 255 Brussel 22 november 2004, RGAR 2006, nr. 14134. 256 Ethias Familiale Algemene Voorwaarden, p. 8. 257 KBC Verzekering Burgerrechtelijke Aansprakelijkheid, p. 3 258 Axa Comfort Privé-leven Aansprakelijkheidsverzekering Algemene Voorwaarden, p. 6.
58
op personen en vechtpartijen aan toe. KBC en Fortis verwijzen daarnaast nog naar
kwaadwillige beschadigingen en ontvreemden van goederen.
100. Hieruit blijkt dat de praktijk moeilijk verenigbaar is met de theorie. De theorie leert ons
immers dat het op basis van art. 8 WLVO verboden is om opzet te dekken. Art. 8 WLVO is
daarenboven van openbare orde, waardoor bedingen zoals hierboven geschetst in principe
zullen getroffen worden door absolute nietigheid. De vraag stelt zich hier dus of dergelijke
bedingen die in de praktijk gebruikt worden eigenlijk wel toegelaten kunnen worden.
Daarnaast rijst de vraag waarom verzekeraars eigenlijk bereid zijn om opzettelijke
gewelddaden -vrijwillig- te dekken, hoewel ze daartoe dus zeker niet verplicht zijn, het is hen
zelfs in principe niet toegelaten. Commerciële redenen kunnen hier eventueel meespelen,
namelijk om de meest aantrekkelijke polis op de verzekeringsmarkt aan te bieden.
Afdeling 2. Dekking voor de ouders
101. Opzet heeft een strikt persoonlijk karakter.259 De opzettelijke fout van een andere
persoon kan niet ingeroepen worden door de verzekeraar tegen degenen die voor deze persoon
civielrechtelijk aansprakelijk zijn en hiervoor verzekerd zijn.260 De ouders die op grond van
art. 1384, lid 2 BW aansprakelijk zijn voor de door hun minderjarig kind opzettelijk
veroorzaakte schade, kunnen aanspraak maken op dekking door hun
gezinsaansprakelijkheidsverzekering.261 Verzekeringsmaatschappijen willen in de praktijk
echter meestal maar dekking verlenen als uit een vonnis blijkt dat de ouders wel degelijk
aansprakelijk werden gesteld. De verzekeringsonderneming gaat ervan uit dat zolang er geen
vonnis is, het tekortschieten in de opvoeding en toezicht niet bewezen is. Deze praktijk wordt
echter door de rechtspraak afgekeurd. Verzekeraars dienen in dergelijke situatie wel degelijk
dekking te verlenen. Enkel indien ouders zich zelf schuldig hebben gemaakt aan opzet of een
grove fout in hun toezicht en opvoeding, kan ook hun aansprakelijkheid eventueel van
dekking worden uitgesloten. Hier dient wel gewezen te worden op het feit dat deze grove fout
uitdrukkelijk bij de gevallen van grove schuld in de polis dienen bepaald te worden.
259 L. BALCAEN, “Herstelbemiddeling voor minderjarigen en de interferentie met de gezinsaansprakelijkheidsverzekering”, De Verz. 2003, afl. 2, 279. 260 Brussel 22 november 2004, RGAR 2006, nr. 14134. 261 Antwerpen 2 februari 2005, NjW 2005, 1207, noot G. JOCQUÉ ; Rb. Hasselt 19 december 2002, RW 2004-05, 1631.
59
Hoofdstuk 3. Verhaal van de verzekeraar op de minderjarige
Afdeling 1. Grondslag
102. De verzekering kan de vergoeding die ze betaald heeft voor de aansprakelijkheid van de
ouders voor hun minderjarig kind, proberen terug te vorderen van de jongere op het moment
dat deze zelf over voldoende financiële middelen beschikt. Tegenover de ouders beschikt de
verzekeraar BA privéleven daarentegen over geen enkele mogelijkheid van verhaal.262
De vraag rijst hier of en op welke gronden de verzekeraar zich kan voorzien in een regres op
de minderjarige.
103. Vooreerst treedt de verzekeraar die vergoed heeft op basis van art. 41 WLVO van
rechtswege in de rechten en de rechtsvorderingen van de verzekerde of de begunstigde tegen
de aansprakelijke. In principe is subrogatoir verhaal enkel mogelijk op een derde, niet op de
eigen verzekerde. Een minderjarig kind wordt, zoals voorheen vermeld, aanzien als een
verzekerde in de polis.263 De vraag stelt zich nu of het minderjarig kind voor de toepassing
van art. 41 WLVO te beschouwen is als een verzekerde of een derde. Met andere woorden :
kan de familiale verzekeraar die als borg heeft gediend voor de burgerlijke aansprakelijkheid
van de ouders voor opzettelijk veroorzaakte schade van diens minderjarig kind, zich beroepen
op art. 41 WLVO om een subrogatoire vordering in te stellen tegen het schuldig minderjarig
kind?
104. Een eerste strekking gaat ervan uit dat het kind verzekerde is en blijft, ook al is zijn
aansprakelijkheid wegens opzet niet gedekt. In dergelijk geval is dan geen subrogatoir verhaal
op basis van art. 41 WLVO op het minderjarig kind mogelijk.264 Het Hof van Beroep te Gent
volgde reeds deze stelling.265
Indien men daarentegen aanneemt dat het minderjarige kind geen verzekerde is in de zin van
art. 41 WLVO, kan op dit kind verhaal worden uitgeoefend. Een tweede strekking volgt deze
gedachte. Art. 41, vierde lid WLVO bepaalt dat in de regel geen verhaal kan worden
uitgeoefend op bloedverwanten, tenzij deze gehandeld hebben met kwaad opzet. In het kader
262 Gent 3 november 2005, De Verz. 2006, 185. 263 Art. 3 KB 12 januari 1984, BS 31 januari 1984. 264 B. DUBUISSON, “L'assurance des risques du mineur ”, J. dr. jeun. 1997, 382 ; C. VAN SCHOUBROECK, “Over opzettelijk veroorzaakte schadegevallen en verzekering”, TBH 2005, 828. 265 Gent 3 november 2005, De Verz. 2006, afl. 2, 185.
60
van deze masterproef zou op basis van dit laatste een verhaal voor de verzekeraar mogelijk
lijken. Professor BOONE volgt deze stelling.266 Ook het Hof van Beroep van Luik heeft reeds
meerdere keren dit standpunt ingenomen en heeft gesteld dat het niet tegenstrijdig is iemand
die in de polis is aangeduid als verzekerde, maar in het concrete geval uitgesloten is van
dekking wegens opzet, als een derde te beschouwen in de zin van art. 41 WLVO.267
105. Daarnaast kan de verzekeraar zich op basis van art. 88 WLVO in de polis een recht van
verhaal voorbehouden tegen de verzekeringsnemer voor de gevallen waarin de verzekeraar
zijn tussenkomst had kunnen weigeren of beperken, maar desondanks verplicht werd om de
benadeelde schadeloos te stellen. Aan dit verhaal zijn twee voorwaarden verbonden.
Vooreerst dient de mogelijkheid tot regres duidelijk contractueel bepaald te zijn in de polis.
Daarnaast dient de verzekeraar zijn intentie tot verhaal kenbaar te maken van zodra hij kennis
heeft van de feiten die zijn beslissing gronden. Het negeren van deze laatste vereiste leidt tot
onontvankelijkheid van de vordering. Een groot deel van de rechtspraak meent dat de
verzekeraar enkel op basis van art. 88 WLVO zich op de minderjarige dader kan verhalen.
Er wordt immers gesteld dat het verhaal van de verzekeraar BA privé-leven dient gezien te
worden als een regresvordering en niet als een subrogatoire vordering.268 Artikel 88 WLVO is
echter een twijfelachtige rechtsgrond voor het verhaal van de verzekeraar, omdat deze
bepaling de verzekeraar enkel toelaat verhaal uit te oefenen voor zover hij volgens de wet of
de verzekeringsovereenkomst zijn prestaties kan weigeren of verminderen. Dit is niet het
geval indien de verzekeraar de benadeelde vergoedt op grond van de aansprakelijkheid van de
ouders.269
106. Het Hof van Cassatie heeft bevestigd dat de gezinsaansprakelijkheidsverzekeraar van de
ouders effectief verhaal heeft tegenover het kind dat schade heeft veroorzaakt.270 Over de
vraag naar de grondslag van de vordering, heeft het Hof zich toen jammer genoeg niet
uitgesproken.271 Het Hof van Cassatie heeft echter in een arrest van 11 januari 2009 kleur
bekend en gekozen voor art. 88 WLVO als regresgrond voor de verzekeraar tegen de
266 I. BOONE, Verhaal van derde-betalers op de aansprakelijke, Antwerpen, Intersentia, 2009, 452. 267 Luik 17 oktober 2003, JLMB 2004, 1240 ; Luik 15 oktober 2001, RGAR 2003,13698 ; Luik 7 februari 2000, JLMB 2001, 1120. 268 Luik 28 juni 2007, RGAR 2009, afl. 6, nr. 14536 ; Rb. Charleroi 16 maart 2007,RGAR 2009, afl. 6, nr. 14537. 269 H. BOCKEN, “Aansprakelijkheid van en voor minderjarigen” , De Verz. 2006, afl. 3, 307. 270 Cass. 20 januari 2000, RW 2001-02, 631. 271 E. MEYNTJENS, “De gezinsaansprakelijkheidsverzekering”, RW 2002-03, afl. 17, 650 ; H. BOCKEN, “Aansprakelijkheid van en voor minderjarigen” , De Verz. 2006, afl. 3, 649.
61
minderjarige dader.272 Het is niet helemaal duidelijk waarom het Hof voor deze regresgrond
kiest, maar dit zal hoogstwaarschijnlijk te maken hebben met de verwittigingsplicht die art. 88
WLVO inhoudt.
Afdeling 2. Beperking van het verhaal bij kwaad opzet door minderjarigen
107. Verhaal van de verzekeraar kan zware financiële gevolgen hebben voor de minderjarige.
Men wilde de minderjarigen niet voor de rest van hun leven opzadelen met de financiële
gevolgen van hun zonden, toen ze hun maturiteits- en verstandsjaren nog niet hadden
bereikt.273 De wetgever is daarom tussengekomen om het verhaal van de verzekeraar te
beperken. In art. 7 KB BA privé-leven zijn de beperkingen van het verhaal van de verzekeraar
uitgewerkt. De verzekeraar kan zijn verhaal integraal uitoefenen indien de netto-uitgaven niet
hoger zijn dan 11.000 euro. Indien de netto-uitgaven hoger zijn dan 11.000 euro, kan dit
bedrag verhoogd worden met de helft van het gedeelte dat het bedrag van 11.000 euro
overschrijdt. Het verhaal van de verzekeraar mag maximaal 31.000 euro bedragen. Sommige
maatschappijen kiezen er vrijwillig voor om de bovengrens van het verhaalrecht nog
vrijwillig te verlagen. Ethias beperkt zijn verhaal tot maximum 10.000 euro per schadegeval,
Mercator tot 11.000 euro en Fortis tot 12.500 euro.274
272 Cass. 11 januari 2009, www.cass.be. 273 S. ZEGERS, “Risicobeheersing via verzekering, ook voor het gezin (de verzekering burgerlijke aansprakelijkheid privéleven en de aansprakelijkheid van ouders voor minderjarigen)” in X., Aansprakelijkheid
van ouders en onderwijzers, Brugge, Die Keure, 2007, 101. 274 Ethias Familiale Algemene Voorwaarden, p. 8.; Fortis Algemene voorwaarden Familiale, p. 10 ; Mercator
Gezin Plus Algemene Voorwaarden, p. 5.
62
Hoofdstuk 4. Nood aan een verplichte gezinsaansprakelijkheidsverzekering?
108. Zoals reeds hiervoor vermeld, is ongeveer 80 % van de gezinnen verzekerd. Het moet je
echter maar overkomen slachtoffer te worden van een misdrijf gepleegd door het kind van een
maatschappelijk kwetsbaar, niet-verzekerd gezin. In de rechtsleer gaan reeds geruime tijd
stemmen op om als oplossing de gezinsaansprakelijkheidsverzekering wettelijk verplicht te
stellen.275 Daartoe werden in het verleden, maar ook recentelijk reeds meerdere
wetsvoorstellen gedaan.276 Deze stuiten echter steeds op de kritiek dat het te moeilijk is om de
naleving van de verzekeringsplicht af te dwingen. Deze wetsvoorstellen hebben bijgevolg - tot
nu toe - nog niet geleid tot een verplichte gezinsaansprakelijkheidsverzekering, maar bij KB
van 12 januari 1984 werden een aantal minimumgarantievoorwaarden opgelegd waaraan de
gezinsaansprakelijkheidsverzekering moet voldoen. Volgens GULDIX werd een tussenstap
gezet naar de verplichte BA-verzekering door de ‘assurabilité oblige-theorie’ van A.
Ehrenzweig. Deze theorie houdt in dat ouders de morele plicht hebben om het risico van de
schade, door hun kind veroorzaakt, te verzekeren en dat niet-verzekering hun als een fout kan
worden aangerekend, op grond waarvan ze zelf aansprakelijk zullen zijn. GULDIX past deze
theorie toe op art. 389 BW - dat stipuleert dat ouders het verantwoord beheer over het
vermogen van hun minderjarige kinderen dragen - en vraagt zich af of dan niet beweerd kan
worden dat zulks het sluiten omvat van een gezinspolis ter bescherming van het vermogen
van de minderjarige.277 Ook BALCAEN stelt een tussenoplossing voor een verplichte
familiale polis voor, waarbij jongeren verzekerd blijven, maar hen tevens geleidelijk meer
verantwoordelijkheid laten dragen bij de vergoeding van de schade. Dit kan door het
franchisebedrag bij opzet of zware fout te verhogen in verhouding tot de schade en de leeftijd
275 R. KRUITHOF, “Aansprakelijkheid voor andermans daad”, RW 1978-79, 1409 ; J.L. FAGNART, “La responsabilité civile des parents”, Journ. dr. Jeun. 1997, 370 ; B. DUBUISSON, “L’assurance des risques du mineur”, Journ. dr. Jeun. 1997, 380 ; E. MEYNTJENS, “De gezinsaansprakelijkheidsverzekering”, RW 2002-03, afl. 17, 650 ; H. BOCKEN, “Aansprakelijkheid van en voor minderjarigen” , De Verz. 2006, afl. 3, 301-318. 276 Wetsvoorstel (E. KNOOPS) betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering ten aanzien van het privéleven, Parl. St. Kamer 1977-78, nr. 152 ; Wetsvoorstel (P. DE STEXHE) betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering ten aanzien van het privéleven, Parl. St. Senaat 1977-78, nr. 165; Wetsvoorstel (R. HOTERMANS), tot invoering van een verplichte verzekering tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privéleven, Parl. St. Kamer 1997-98, nr. 251 ; Wetsvoorstel ( J.M. CHEFFERT), tot invoering van een verplichte verzekering tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privéleven, Parl. St. Senaat 2005-06, nr. 3/1562-1 ; Wetsvoorstel ( M. TAELMAN), tot invoering in het Burgerlijk Wetboek van een objectieve aansprakelijkheid van de ouders voor schade veroorzaakt door hun minderjarige kinderen, Parl. St.
Senaat 2008-09, nr. 1124. 277 E. GULDIX, “Ouderlijke aansprakelijkheid en familiale aansprakelijkheidsverzekering”, RGAR 1981, nr. 10290.
63
van de jongere.278
109. Bepaalde auteurs blijven echter volhouden dat de familiale polis wettelijk verplicht
dient gemaakt te worden. FAGNART en MEYNTJENS willen de familiale verzekering
verplicht stellen voor gezinnen met kinderen, gekoppeld aan het invoeren van de foutloze
aansprakelijkheid voor ouders.279 Dit zou immers meerdere voordelen inhouden. Vooreerst
zou dit de aansprakelijke vrijwaren voor mogelijke financiële aanspraken. De toekomst
van de jongere zou niet meer gehypothekeerd worden door een te grote schuldenlast.
Daarnaast heeft de schadelijder op deze manier een grote zekerheid op vergoeding.280
Met betrekking tot het concrete onderzoeksgebied van deze masterproef, namelijk opzettelijke
gewelddaden, zou op dit op vlak van aanspraken echter niet veel veranderen, vermits opzet
uitgesloten wordt van dekking. VAN SCHOUBROECK pleit hierbij voor de niet-
inroepbaarheid tegen benadeelden van opzettelijk veroorzaakte schadegevallen, met
mogelijkheid van een beperkt regres tegen de minderjarige.281
110. Om een optimale naleving te bereiken, wordt voorgesteld de verzekering te financieren
langs de kinderbijslag. 282 De instellingen die instaan voor de uitbetaling van de kinderbijslag
zouden dan gehouden zijn de premie te betalen aan de verzekeringsmaatschappij die wordt
gekozen door de rechtshebbende. Ook Testaankoop is voorstander van een verplichte
gezinsverzekering.283
111. Enkele auteurs wijzen daarentegen op een aantal nadelen die verbonden zijn aan het
verplicht stellen van de familiale verzekering. Vooreerst kan verwezen worden naar het reeds
vermelde bezwaar dat de controle op een verplichte aansprakelijkheidsverzekering te moeilijk
zou zijn.284 GULDIX wijst er daarnaast op haar beurt op dat de premie zal stijgen, nu de
278 L. BALCAEN, “Herstelbemiddeling voor minderjarigen en de interferentie met de gezinsaansprakelijkheidsverzekering”, De Verz. 2003, afl. 2, 285. 279 J.L. FAGNART, “La responsabilité civile des parents”, Journ. dr. Jeun. 1997, 370 ; E. MEYNTJENS, “De gezinsaansprakelijkheidsverzekering”, RW 2002-03, afl. 17, 650. 280 E. MEYNTJENS, “De gezinsaansprakelijkheidsverzekering”, RW 2002-03, afl. 17, 650. 281 C. VAN SCHOUBROECK, “Zeker van de verzekering van door minderjarigen opzettelijk veroorzaakte schade?” in X., Ad amicissimum amici scripsimus. Vriendenboek Raf Verstegen, Brugge, Die Keure, 2004, 334. 282 L. BALCAEN, “Herstelbemiddeling voor minderjarigen en de interferentie met de gezinsaansprakelijkheidsverzekering”, De Verz. 2003, afl. 2, 285; H. BOCKEN, “Aansprakelijkheid van en voor minderjarigen” , De Verz. 2006, afl. 3, 318. 283 “Familiale verzekering dekt geen deugnieten”, Het Nieuwsblad, 30 juni 2005. 284 L. BALCAEN en M. BERGHMANS, “Aansprakelijkheid voor buitencontractuele schade toegebracht door minderjarigen” in E. VERHELLEN e.a., Kinderrechtengids, Gent, Mys en Breesch, 1994-2006, 23.
64
verzekering niet enkel de ‘vooruitziende’ ouders zal moeten dekken, maar ook de ‘slechte’
risico’s. 285
112. Nederland en Duitsland kennen ook nog steeds het systeem van de facultatieve
familiale verzekering. Toch wordt ook daar gewezen op het belang van het hebben van
dergelijke verzekering bij kattenkwaad van de kinderen.286 In België roept men echter op om
het Franse voorbeeld van de verplichte gezinsaansprakelijkheidsverzekering te volgen.287
Persoonlijk ben ik gewonnen voor het idee van een verplichte familiale verzekering, via een
systeem dat gefinancierd wordt door de kinderbijslag, zodat - in de regel - geen enkel gezin
meer tussen de mazen van het net kan glippen.
285 E. GULDIX, “Ouderlijke aansprakelijkheid en familiale aansprakelijkheidsverzekering”, RGAR 1981, nr. 10290. 286 http://dhbbank.nl/Belgium/NL/Products/5012.aspx ; http://financieel.infonu.nl/verzekering/39618-alles-over-de-familiale-verzekering.html 287 “Half miljoen Belgen mist essentiële verzekering”, Het Nieuwsblad, 20 oktober 2008.
65
Hoofdstuk 6. Besluit
113. Uit deze bespreking blijkt dat de gezinsaansprakelijkheidsverzekering een zeer nuttige
polis is. Enkele punten op het vlak van dekking door de verzekeraar van opzettelijk
veroorzaakte schade door een minderjarig kind zijn echter nog voor verbetering vatbaar.
Vooreerst zou het beleid van de maatschappijen met betrekking tot het al dan niet toepassen
van verhaal transparanter moeten worden. De verzekeringsmaatschappijen geven toe dat het
al dan niet toepassen van het verhaalsrecht maatwerk is. In elk geval wordt afzonderlijk
bekeken of er al dan niet verhaal zal uitgeoefend worden.288 Het is duidelijk dat dergelijk
‘nattevingerwerk’ zeker niet bijdraagt tot rechtszekerheid voor de verzekerde en het
slachtoffer. De beperking van het verhaal tegenover de minderjarige is een stap in de goede
richting naar een betere bescherming van minderjarigen die geconfronteerd worden met zware
financiële gevolgen. Hierbij wens ik echter duidelijk te stellen dat ik wel zeker een
voorstander ben van het feit de verzekeraar zich tot een bepaald bedrag tot de minderjarige
kan wenden. Bij ernstige, verregaande misdrijven zoals verkrachting of foltering meen ik dat
dit geen ‘lichte jeugdzonden’ meer zijn, maar verwerpelijke feiten waar de jongeren zelf voor
een groot deel dienen voor op te draaien. Aan de onzekerheid over de rechtsgrond van dit
regres werd onlangs een einde gesteld door het Hof van Cassatie, al is deze beslissing, zoals
voorheen gesteld, voor discussie vatbaar. Ook heeft het Hof van Cassatie recentelijk haar
opzetbegrip verengd, wat beter aansluit bij de maatschappelijke tendens. Tot slot kan gesteld
worden dat zolang het systeem van een vrije familiale verzekering zal bestaan, de gezinnen
die de polis het meest nodig hebben, uit de boot zullen vallen.289
114. Uit mijn vergelijkende studie bleek duidelijk dat bijna elke verzekering een ander beleid
met betrekking tot dekking van opzet en grove schuld volgt. Op basis van de studie kwam
Ethias naar voor als één van de verzekeringen met de ruimste dekking. Ook Testaankoop
kwam tot dit besluit. Alleen Ethias dekt in zijn gezinsaansprakelijkheidsverzekering
kwaadwillig toegebrachte schade en vechtpartijen tot een kind 18 jaar is en eist maximaal
10.000 euro terug van het verzekerde kind.290
288 J. JESPERS, “De ene familiale verzekering is de andere niet”, TVW, 3e jaargang, nr. 300, juni 2009, 45. 289 J. JESPERS, “De ene familiale verzekering is de andere niet”, TVW, 3e jaargang, nr. 300, juni 2009, 45. 290 J.P. COTEUR en P. LOUYET, ˝Mijn kind beging een stommiteit˝, Budget & Recht mei/juni 2009 – nr. 204, 45.
66
DEEL 3. Het Slachtofferfonds : het Fonds tot hulp aan de slachtoffers
van opzettelijke gewelddaden
Hoofdstuk 1. Algemeen
Afdeling 1. Doel en functie van het Slachtofferfonds
§ 1. Oprichting van het Slachtofferfonds
115. België heeft, in navolging van vele andere landen, bij Wet van 1 augustus 1985 het
initiatief genomen voor een beperkte financiële tegemoetkoming door de Staat aan
slachtoffers van opzettelijke gewelddaden.291 Hierdoor werd het Fonds tot hulp aan de
slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders (hierna :
Slachtofferfonds) opgericht. Deze wet is geïnspireerd door het Europees Verdrag betreffende
de schadeloosstelling van de slachtoffers van gewelddadige misdrijven, ondertekend te
Straatsburg op 24 november 1983.292 De concrete aanleiding voor de oprichting van dit Fonds
waren echter de aanslagen van de C.C.C. en de terreur van de bende van Nijvel. 293
Sinds de oprichting werd de wetgeving omtrent het Slachtofferfonds meerdere keren
aangepast. De grondslag om de slachtoffers financieel tegemoet te komen, namelijk ‘de
collectieve solidariteit van de leden van eenzelfde gemeenschap’, is echter nooit gewijzigd. 294
116. De toegekende hulp door het Slachtofferfonds kan niet aanzien worden als een
subjectief recht voor het slachtoffer. Er kan hoogstens gesproken worden van een recht tot het
richten van een verzoek tot het verkrijgen van een tegemoetkoming, waarvan het bedrag in
billijkheid wordt bepaald (art. 33 § 1 Wet 1 augustus 1985). 295 Er wordt géén integrale
schadeloosstelling door de wet gegarandeerd. De bedoeling is immers dat de collectiviteit
solidair moet instaan voor het milderen van schade die aan opzettelijke gewelddaden te wijten
291 Wet 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, BS 6 augustus 1985. 292 Europees Verdrag inzake de schadeloosstelling van slachtoffers van geweldsmisdrijven, Straatsburg, 24. XI. 1983. 293 M. CROMHEECKE, “Hulpbehoevend slachtoffer word je niet zomaar. Commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden”, RW 1993-94, 970. 294 M. STERKENS, “Het Slachtofferfonds in verdere evolutie”, NC 2007, afl. 5, 359-360. 295 M. STERKENS, “De toekenningsvoorwaarden en beoordelingsgronden voor de aanvragen tot het bekomen van een tegemoetkoming uit het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden”, T. Strafr. 2002, afl. 1, 15-25.
67
is. 296 De toegekende hulp betreft overigens louter financiële hulp. Daarnaast kan men pas
beroep doen op het Slachtofferfonds in subsidiaire orde. Naast deze principes bestaan voor de
toekenning van een vergoeding nog een waaier andere voorwaarden. Alle principes worden
hierna uitvoerig besproken.
§ 2. De Commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden
117. Een administratieve rechtbank, de Commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van
opzettelijke gewelddaden (hierna : de Commissie) , doet uitspraak over de aanvragen tot
toekenning van een noodhulp, een financiële hulp of een aanvullende hulp. 297 De Commissie
is ingedeeld in kamers. Het aantal kamers wordt bepaald door de Koning.298 Elke kamer
bestaat uit drie personen : een magistraat die de kamer voorzit, een advocaat en een ambtenaar
van de Federale Overheidsdienst Financiën of Volksgezondheid.299 Deze categorie is onlangs
ruimer geworden. De leden van de Commissie worden door de Koning benoemd voor een
hernieuwbare termijn van zes jaar. 300 Bij het secretariaat van de Commissie kunnen
inlichtingen bekomen worden of kan een aanvraag ingediend worden tot vergoeding. De
voorwaarden die moeten voldaan zijn om zich tot de Commissie te wenden zijn talrijk en
worden vrij restrictief opgevat. Een groot deel van de aanvragen lopen dan ook het risico om
meteen te worden afgewezen.301 De uitspraken van de Commissie worden niet systematisch
gepubliceerd. Er is wel een tweejaarlijks Verslag over de werkzaamheden die een uitvoerig
overzicht geeft over de werking en de rechtspraak van de Commissie. Het laatste verschenen
verslag is echter dat van 2002-2004. Een nieuw verslag is momenteel in voorbereiding.302
§ 3. Financiering
118. Aanvankelijk werd het Fonds gespijsd door een bijzonder krediet op de begroting van
het Ministerie van Justitie enerzijds en een bijdrage ten laste van bepaalde strafrechtelijke
296 Brochure Ministerie van Justitie, “Financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden”, Brussel, 2004, 5. 297 Art. 30 § 1 Wet 1 augustus 1985. 298 Art. 30 § 2 Wet 1 augustus 1985. 299 Brochure Ministerie van Justitie, “Financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden”, Brussel, 2004, 14. 300 M. STERKENS, “Slachtofferfonds” in X., Strafrecht en strafvordering. Artikelsgewijze commentaar met
overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 1984, 31. 301 M. CROMHEECKE en H. SABBE, “Hooggespannen, maar niet ingeloste verwachtingen. Over de Commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden”, Panopticon 1993, 301. 302 Informatie verkregen van de Commissie.
68
veroordeelden anderzijds. Bij Wet van 18 februari 1997 werd echter bepaald dat het Fonds
uitsluitend nog gefinancierd zal worden door de bijdragen.303 Wanneer de rechter een boete
van minstens 26 euro uitspreekt wegens een veroordeling tot een criminele of correctionele
straf, dient de overtreder een bijdrage van 137,50 euro te betalen aan het Slachtofferfonds. 304
Het is onbelangrijk welk soort misdrijf men heeft gepleegd. Wel is een veroordeling (effectief
of met uitstel) vereist. Bij vrijspraak of opschorting van straf zal bijgevolg geen bijdrage
verschuldigd zijn. 305 De bijdrage is geen straf of geldboete, maar heeft een sui generis-
karakter en kan eerder aanzien worden als een ‘solidariteitsbijdrage’.306 Dit heeft als gevolg
dat ze niet in aanmerking komt voor een genademaatregel of uitstel. De reserve van het
Slachtofferfonds moet voldoende groot zijn, gelet op het alsmaar toenemend aantal te
vergoeden slachtoffers.307 De bijdrage voor veroordeelden zal dus waarschijnlijk stijgen.
Afdeling 2. Voorwaarden tot het verkrijgen van financiële hulp
§ 1. Opzettelijke gewelddaad
119. Om te kunnen spreken van een opzettelijke gewelddaad moeten een aantal elementen
verenigd zijn. Vooreerst is een materieel bestanddeel vereist. De inhoud van het begrip
‘gewelddaad’ wordt in de wet niet omschreven. In artikel 483 van het Strafwetboek wordt
onder geweld “de daden van fysieke dwang gepleegd op personen” verstaan.
CROMHEECKE omschrijft een gewelddaad als “een uitwendige, tegen een persoon gerichte
daad van geweld die een nadeel als gevolg heeft”.308 Vermogensdelicten, zoals diefstal
zonder geweld of bedreiging, zijn bijgevolg uitgesloten.
Daarnaast moet er sprake zijn van een moreel bestanddeel. De dader moet namelijk de
bedoeling gehad hebben een gewelddaad te plegen, er is opzet vereist. Misdrijven uit
nalatigheid of onvoorzichtigheid of een verkeersongeval kunnen daarom ook geen grondslag
vormen voor hulp. Tenslotte is een causaal verband vereist tussen de gewelddaad en de
303 P. ARNOU, “Bijdrage ten behoeve van het Slachtofferfonds” in X., Strafrecht en strafvordering.
Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 1984, 2. 304 Art. 29 Wet 1 augustus 1985. 305 P. ARNOU, “Bijdrage ten behoeve van het Slachtofferfonds” in X., Strafrecht en strafvordering.
Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 1984, 4. 306 M. CROMHEECKE, “Hulpbehoevend slachtoffer word je niet zomaar. Commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden”, RW 1993-94, 973. 307 M. STERKENS, “Wijzigingen in de regelgeving omtrent het zogenaamde Slachtoffer-fonds”, RW 2003-04, afl. 21, 820. 308 M. CROMHEECKE, “Hulpbehoevend slachtoffer word je niet zomaar. Commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden”, RW 1993-94, 973.
69
opgelopen schade. Strikt gezien dient de dader niet strafbaar te zijn volgens de Strafwet,
bijvoorbeeld omwille van minderjarigheid, ontoerekeningsvatbaarheid of een
rechtvaardigingsgrond. 309 Een opzettelijke gewelddaad van een minderjarige valt dus onder
het toepassingsgebied van deze voorwaarde. Dit is een interessant gegeven in het kader van
deze masterproef. Verder is het van groot belang dat er sprake is van ernstige lichamelijke of
psychische schade als rechtstreeks gevolg van een opzettelijke gewelddaad.310
§ 2. Territorialiteit
120. De opzettelijke gewelddaad moet in België gepleegd zijn. 311 Het reële grondgebied
omvat zowel het eigenlijke territorium dat binnen de landsgrenzen valt, de territoriale zee en
het luchtruim boven het eigenlijke territorium en de territoriale zee.312 Met een in België
gepleegde opzettelijke gewelddaad wordt gelijkgesteld ‘een in het buitenland gepleegde
opzettelijke gewelddaad waarvan één van de in art. 42 § 2 van de Wet van 1 augustus 1985
bedoelde personen in bevolen dienst het slachtoffer is’.313 Dit zijn personen die voor de
Belgische overheid werken, bijvoorbeeld een politieambtenaar, brandweerman of militair.314
§ 3. Nationaliteit van het slachtoffer
121. Op het ogenblik dat de gewelddaad wordt gepleegd, moet het slachtoffer de Belgische
nationaliteit hebben of gerechtigd zijn het Rijk binnen te komen, er te verblijven of er zich te
vestigen.315 Deze nationaliteitsvoorwaarde is echter op de helling komen staan door het proces
tegen de racistische moordenaar Hans Van Temsche. De familie van de Nigeriaanse oppas
Oulematou Niangadou kon geen vergoeding krijgen van het Slachtofferfonds omdat
Oulematou op het ogenblik van de feiten illegaal in het land verbleef. Deze beslissing van het
Fonds lokte een ware stormloop van reacties uit. De familie voelde zich in de steek gelaten
door de Belgische wet en meende eerst slachtoffer te zijn van een racistische moordenaar en
309 M. STERKENS, “Slachtofferfonds” in X., Strafrecht en strafvordering. Artikelsgewijze commentaar met
overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 1984, 12. 310 Commissie, Verslag over de werkzaamheden 2002-04, 25. 311 Art. 31 § 1 Wet 1 augustus 1985. 312 A. DE WACHTER, “Het Fonds tot hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden” in X., Kluwers
Verzekeringshandboek, Afl. 56, december 2003, II.7.9-02. 313 Art. 31 §1, 2e lid Wet 1 augustus 1985. 314 M. STERKENS, “Slachtofferfonds” in X., Strafrecht en strafvordering. Artikelsgewijze commentaar met
overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 1984, 14. 315 Art. 31 § 1, 2° Wet 1 augustus 1985.
70
daarna van een racistische wet. De familie en hun advocaat kregen onmiddellijk steun uit
politieke hoek, waar men opmerkte dat slachtoffers van gewelddaden niet minder slachtoffer
zijn omdat ze geen papieren hebben. De voorwaarde van nationaliteit werd als onbillijk en
discriminerend ervaren.
122. Om deze redenen werden meerdere voorstellen ingediend om de wet aan te passen.316
De mozaïekwet, die in de media de ‘Oulematou-Wet’ wordt genoemd, werd op 15 december
2009 goedgekeurd door de Kamer en is wet geworden op 30 december 2009.317 Het verloop
van deze wetswijziging werd in het kader van mijn masterproef nauwlettend gevolgd.
Op basis van de nieuwe wet zal het volstaan dat de opzettelijke gewelddaad op Belgisch
grondgebied is gepleegd. De nationaliteit en het al dan niet legitiem verblijf zullen voortaan
geen enkel belang meer hebben.318 De wetswijziging werkt niet met terugwerkende kracht.
De familie Oulematou heeft nog tot 2011 de tijd om een (nieuwe) eis tot schadevergoeding bij
het Slachtofferfonds in te dienen. Deze nieuwe mozaïekwet houdt daarnaast nog een aantal
andere wijzigingen van de wet in. Deze wijzigingen worden hieronder besproken bij de
desbetreffende voorwaarden.
§ 4. Burgelijke partijstelling, rechtstreekse dagvaarding of procedure bij de burgerlijke
rechtbank en definitieve uitspraak over strafvordering
123. De wet vermeldde dat de verzoeker schadevergoeding moest hebben nagestreefd door
middel van burgerlijke partijstelling, een rechtstreekse dagvaarding of een vordering voor een
burgerlijke rechtbank. Daarnaast was een definitieve rechterlijke beslissing over de
strafvordering vereist.319 Het Grondwettelijk Hof oordeelde echter dat de artikelen 10 en 11
van de Grondwet geschonden worden indien het slachtoffer dat gekozen heeft voor een
burgerlijke procedure, niet toegestaan wordt om een aanvraag tot hulp in te dienen bij het
316 Wetsvoorstel (R. LANDUYT, B. TOBBACK en B. TUYBENS) tot wijziging van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen wat de voorwaarden voor de hulp van de Staat aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden betreft, Parl. St. Kamer 2008-09, 1751/001 ; Wetsvoorstel (C. NYSSENS) tot uitbreiding van de toepassingssfeer van de wet betreffende de schadeloosstelling van de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden”, Parl. St. Kamer 2008-09, nr. 1750/001 ; Wetsvoorstel (Z. GENOT, F. LAHSSAINI en S. VAN HECKE) tot wijziging van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen wat de voorwaarden voor de hulp van de Staat aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden betreft, Parl. St. Kamer 2008-09, nr. 1749/001. 317 “Kamer keurt mozaïekwetten justitie goed”, Het Belang van Limburg, 16 december 2009 ; “Toch schadevergoeding voor familie Oulematou”, Het Laatste Nieuws, 23 november 2009 ; “Familie Oulematou krijgt toch schadevergoeding”, Gazet van Antwerpen, 23 november 2009. 318 Wet 30 december 2009 houdende diverse bepalingen betreffende justitie, BS 15 januari 2009. 319 Art. 31 bis, § 1, 3° Wet 1 augustus 1985.
71
Slachtofferfonds, wanneer de strafvordering niet werd uitgeoefend. Daarnaast oordeelde het
Hof dat er ook sprake is van een schending van artikelen 10 en 11 van de Grondwet wanneer
het slachtoffer wordt uitgesloten van een verzoek tot hulp indien de strafvordering door het
openbaar ministerie werd geseponeerd.320 De Commissie wijzigde haar rechtspraak reeds in
de door het Grondwettelijk Hof gewenste zin. Indien het strafdossier geseponeerd is wegens
het onbekend blijven van de dader, oordeelt de Commissie meestal dat het voldoende is dat de
verzoeker klacht heeft ingediend of de hoedanigheid van benadeelde persoon heeft
aangenomen. 321 Indien de aanvrager niet over de mogelijkheid beschikt om tegen de dader
een publieke vordering in te stellen, bv. wegens diens minderjarigheid of overlijden, kan de
Commissie het verzoekschrift aanvaarden mits aan de overige voorwaarden is voldaan.322
Op basis van de nieuwe mozaïekwet wordt de wet aangepast aan de rechtspraak van het
Grondwettelijk Hof. Ook slachtoffers die naar de burgerlijke rechter stapten om
schadevergoeding te verkrijgen van de dader, zullen voortaan het Slachtofferfonds om een
vergoeding kunnen vragen als de dader insolvabel is.323
§ 5. Subsidiariteit van de hulp
124. De hulp van het Slachtofferfonds heeft een subsidiair karakter. Er is met andere
woorden enkel een vergoeding indien de schade niet afdoende kan worden hersteld door de
dader of de burgerlijk aansprakelijke partij, op grond van een stelsel van sociale zekerheid of
een private verzekering, noch op enige andere manier.324 Van de aanvrager wordt dus
verwacht dat hij eerst de traditionele wegen tot het bekomen van schadevergoeding
bewandelt. Het is echter niet nodig dat de aanvrager alle langdurige en dure procedures
afwerkt vooraleer hij zich mag richten tot de Commissie.325 Het volstaat dat de aanvrager
aantoont dat er weinig kans is dat hij zijn schade ergens anders kan verhalen, bv. omwille van
de insolvabiliteit van de dader.326 Het Slachtofferfonds heeft de rol van een waarborgfonds
indien het slachtoffer nergens vergoeding kan bekomen en in de kou blijft staan. 327
320 GwH 13 december 2006, nr. 196/2006. 321 Art. 31 bis, § 1, 3° Wet 1 augustus 1985. 322 Commissie, Verslag over de werkzaamheden 1994-95, 19. 323 Wet 30 december 2009 houdende diverse bepalingen betreffende justitie, BS 15 januari 2009. 324 Art. 31 bis, § 1, 5° Wet 1 augustus 1985. 325 M. STERKENS, Het slachtofferfonds. Het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden, Antwerpen, Kluwer, 1993, 40-41. 326 I. BOONE, Verhaal van derde-betalers op de aansprakelijke, Antwerpen, Intersentia, 2009, 126. 327 I. BOONE, “Coördinatie van aansprakelijkheid en andere vergoedingssystemen” in X., Aansprakelijkheid,
aansprakelijkheidsverzekering en andere schadevergoedingssystemen 2006-2007, Mechelen, Kluwer, 2007,597-741.
72
Afdeling 3. Begunstigden van de vergoeding
125. Personen die ernstige lichamelijke of psychische schade ondervinden als
rechtstreeks gevolg van de opzettelijke gewelddaad, kunnen hulp aanvragen. Wanneer het
slachtoffer overlijdt ingevolge de opzettelijke gewelddaad kunnen de nabestaanden of de
personen die in duurzaam gezinsverband met het slachtoffer samenleefden een financiële
hulp worden toegekend. De wet voorzag ook dat ouders of personen die voorzien in het
onderhoud van het minderjarig slachtoffer, dat als gevolg van een opzettelijke
gewelddaad langdurige medische of therapeutische behandeling behoeft, in aanmerking
kwamen voor financiële hulp. In de toekomst zullen de ouders echter op basis van de nieuwe
mozaïekwet geen langdurige medische of therapeutische behandeling meer dienen aan te
tonen. Uit de praktijk bleek namelijk dat dit bewijs moeilijk te leveren was.328
Tot slot kan een financiële hulp aangevraagd worden door verwanten tot en met de tweede
graad van of verwanten die in duurzaam gezinsverband samenleefden met een
slachtoffer dat sinds meer dan één jaar vermist is indien deze vermissing naar alle
waarschijnlijkheid te wijten is aan een opzettelijke gewelddaad. 329
126. Hierbij kan verwezen worden naar een concreet geval. Patricia Martin, de moeder van
Laetitia Delhez, slachtoffer van Dutroux, is naar de Raad van State gestapt nadat het
Slachtofferfonds haar tussenkomst had geweigerd. Het Slachtofferfonds beschouwde de
moeder van Laetitia immers niet als een direct slachtoffer van Dutroux. 330 De Raad van State
heeft echter geoordeeld dat de moeder van Laetitia wel degelijk een slachtoffer is van Marc
Dutroux, zoals erkend door het Hof van Assisen.331
Afdeling 4. Inhoud van de hulp
§ 1. Soorten hulp
127. De verzoeker kan aanspraak maken op 3 soorten tegemoetkomingen. Vooreerst bestaat
er de noodhulp die kan worden aangevraagd zonder de afloop van het vooronderzoek en de
328 Wet 30 december 2009 houdende diverse bepalingen betreffende justitie, BS 15 januari 2009. 329 Art. 31 Wet 1 augustus 1985. 330 “Moeder Laetitia is officieel slachtoffer van Dutroux”, De Standaard, 23 oktober 2008 ; “Moeder van Laetitia Delhez naar Raad van State tegen weigering schadevergoeding”, Het Nieuwsblad, 23 maart 2006. 331 RvS 15 oktober 2008, arrest 187.091, www.raadvst-consetat.be.
73
gerechtelijke procedure af te wachten. Wanneer elke vertraging bij de hulpverlening de
verzoeker een aanzienlijk nadeel zou kunnen berokkenen, kan op basis van art. 36 van de Wet
van 1 augustus 1985 gevolg worden gegeven aan het verzoek van het slachtoffer of zijn
rechthebbenden tot storting van een noodhulp. De verzoeker dient de hoogdringendheid van
zijn verzoek aan te tonen, namelijk dat elke vertraging in de toekenning van de noodhulp kan
leiden tot ernstig nadeel of ernstige ongemakken.332 Hierbij kan gedacht worden aan iemand
die over een bescheiden inkomen beschikt en met aanzienlijke medische kosten wordt
geconfronteerd ingevolge de gewelddaad. Indien het slachtoffer de medische kosten aantoont,
wordt de hoogdringendheid verondersteld. 333 De noodhulp kan slechts één keer worden
aangevraagd en kan maximaal 7.500 euro bedragen. Het bedrag van de noodhulp wordt
afgetrokken van de eventueel achteraf toegekende hulp.334
128. Ten tweede kan de financiële hulp worden aangevraagd. Dit is het bedrag dat door de
Commissie als financiële tegemoetkoming voor de geleden schade kan toegekend worden.
Deze hulp kan maximaal 62.000 euro bedragen en kan verrekend worden met de eventueel
verstrekte noodhulp.335 Als na de toekenning van de financiële hulp het nadeel kennelijk is
toegenomen, kan het slachtoffer verzoeken om aanvullende hulp. De aanvullende hulp is
beperkt tot een bedrag van 62.000 euro, verminderd met de reeds toegekende hulp en de
eventuele noodhulp.336 Hulp kan in elk geval pas worden toegekend indien de schade meer
dan 500 euro bedraagt.
§ 2. Vergoedbare schade
129. De schade die in aanmerking komt om vergoed te worden is vermeld in art. 32 Wet 1
augustus 1985. De opsomming van de gevallen waarin hulp van het Slachtofferfonds kan
worden verleend, is beperkend.337 Het slachtoffer kan hulp aanvragen voor zijn morele
schade, medische kosten en ziekenhuiskosten, tijdelijke of blijvende invaliditeit, verlies of
vermindering aan inkomsten ten gevolge van tijdelijke of blijvende arbeidsongeschiktheid,
esthetische schade, procedurekosten tot een bedrag van 4.000 euro, de materiële kosten tot
332 Commissie, Verslag over de werkzaamheden 1992-93, 37. 333 Brochure Ministerie van Justitie, “Financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden”, Brussel, 2004, 7. 334 Art. 36, 3e lid Wet 1 augustus 1985. 335 Art. 33 § 2 Wet 1 augustus 1985. 336 Art. 37 Wet 1 augustus 1985. 337 Comm. Slachtoffers, 16 november 1989, RW 1992-93, 442.
74
een bedrag van 1.250 euro en de schade die voortvloeit uit het verlies van een of meer
schooljaren. De nabestaanden van een overleden slachtoffer kunnen daarnaast een
vergoeding vragen voor de morele schade ingevolge het overlijden van het slachtoffer, de
medische kosten en ziekenhuiskosten, het verlies van levensonderhoud voor personen die op
het ogenblik van de gewelddaad ten laste waren van het slachtoffer, de begrafeniskosten tot
een bedrag van 2.000 euro, de procedurekosten tot een bedrag van 4.000 euro en ook de
schade die voortvloeit uit het verlies van een of meer schooljaren. De verwanten van een
vermist persoon of de ouders van een minderjarig slachtoffer dat als gevolg van een
opzettelijke gewelddaad een langdurige medische of therapeutische behandeling behoeft,
kunnen hulp vragen voor de morele schade, de medische kosten en hospitalisatiekosten en ten
slotte de procedurekosten tot een bedrag van 6.000 euro.338
Afdeling 5. Beoordelingsgronden Commissie
130. De Commissie controleert of aan de wettelijke toekenningsvoorwaarden is voldaan.
Indien dit het geval is, oordeelt ze over de toekenning en de omvang van de hulp.339
Het bedrag van de tegemoetkoming ten laste van de Staat wordt naar billijkheid begroot.340
Uit het hoofdidee dat de collectiviteit solidair moet instaan voor het ‘milderen’ van schade die
aan opzettelijke schadegevallen te wijten is, kan worden afgeleid dat er géén volledige
vergoeding gewaarborgd wordt. 341 Er wordt geprobeerd om het slachtoffer financiële
middelen ter beschikking te stellen om het geleden verlies enigszins tegemoet te komen.342
De Commissie houdt rekening bij het bepalen van het bedrag van de hulp met alle
omstandigheden die eigen zijn aan de zaak.343 De wet somt een aantal bijzondere
toetsingsgronden voor de Commissie op. Vooreerst wordt rekening gehouden met de
financiële toestand van de verzoeker. Op basis van de nieuwe mozaïekwet kan het gedrag
van de verzoeker door de Commissie in rekening worden gebracht. Indien blijkt dat het
slachtoffer de schade op een bepaalde manier heeft uitgelokt, kan de hulp verminderd worden
338 Brochure Ministerie van Justitie, “Financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden”, Brussel, 2004, 10. 339 Brochure Ministerie van Justitie, “Financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden”, Brussel, 2004, 12. 340 Art. 33 § 1 Wet 1 augustus 1985. 341 Brochure Ministerie van Justitie, “Financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden”, Brussel, 2004, 5. 342 M. STERKENS, “Slachtofferfonds” in X., Strafrecht en strafvordering. Artikelsgewijze commentaar met
overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 1984, 31. 343 M. CROMHEECKE, “Hulpbehoevend slachtoffer word je niet zomaar. Commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden”, RW 1993-94, 976.
75
of ingetrokken. In de voorbije jaren werd de Commissie geconfronteerd met gevallen waar het
laakbaar gedrag van het overleden slachtoffer in rechtstreeks verband stond met diens
gewelddadig overlijden. De Commissie zal hier in de toekomst kunnen rekening houden met
het gedrag van het slachtoffer en de relatie met de dader. Op die manier kunnen dergelijke
maatschappelijk onaanvaardbare toestanden worden voorkomen. Vroeger konden de ouders
van een inbreker die werd doodgeschoten door een juwelier nog vergoeding bekomen.
Op basis van de nieuwe wet zal dit niet meer kunnen.344
Afdeling 6. Procedure
131. Het verzoekschrift moet in twee exemplaren worden ingediend bij het secretariaat van
de Commissie.345 Een model hiervan is ter beschikking op de website. Het verzoek tot hulp
dient te worden ingediend binnen de drie jaar. Deze termijn loopt, naargelang het geval, vanaf
de eerste beslissing tot seponering, de beslissing van het onderzoeksgerecht, de dag waarop
definitief uitspraak is gedaan over de strafvordering of de dag, indien deze van latere datum
is, waarop uitspraak is gedaan over de burgerlijke belangen.346 De vereiste inhoud van het
verzoekschrift wordt duidelijk omschreven door art. 34 Wet 1 augustus 1985. Er is onder
andere een korte beschrijving van de gewelddaad, van de schade en van de middelen om
schadevergoeding te bekomen vereist. Als bijlage bij het verzoekschrift dient een kopie van
de rechterlijke beslissing en de stukken tot staving te worden gevoegd.
132. Na ontvangst van het verzoekschrift wordt door het secretariaat van de Commissie een
dossier aangemaakt. Het dossier wordt dan toegewezen aan één van de kamers op grond van
de taal waarin het is opgesteld. Per dossier wordt een verslaggever aangeduid, die een verslag
opmaakt van de feitelijke gegevens, de genomen rechterlijke beslissingen en aangeeft welke
wettelijke voorwaarden al dan niet vervuld zijn. De verzoeker en de minister van Justitie
krijgen termijnen om hierop hun opmerkingen te formuleren. Nadat deze termijnen verstreken
zijn, wordt een rechtsdag bepaald. De zittingen zijn in de regel openbaar. De verzoeker kan
zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat. Daarna wordt de zaak in beraad
genomen door de kamer. De beslissing van de Commissie wordt binnen de acht dagen na de
uitspraak bekendgemaakt aan de partijen.347 Tegen de uitspraak kan beroep worden ingesteld
344 Wet 30 december 2009 houdende diverse bepalingen betreffende justitie, BS 15 januari 2009. 345 Art. 34 Wet 1 augustus 1985. 346 Art. 31bis §1, 4° Wet 1 augustus 1985. 347 Art. 34quinquies Wet 1 augustus 1985.
76
door de verzoeker en de Minister van Justitie bij de Raad van State.348
Afdeling 7. Recuperatiemogelijkheden door de Staat
133. De Wet van 1 augustus 1985 voorziet in twee recuperatiemogelijkheden van de Staat
om de belangen van de schatkist te vrijwaren en een dubbele schadevergoeding te
vermijden.349 Vooreerst treedt de Staat van rechtswege in de rechten van het slachtoffer
voor het bedrag van de toegekende hulp tegen de dader of de burgerlijk aansprakelijke
partij.350 De Staat treedt in de rechten tot het beloop van het bedrag van de vergoeding dat
werd uitbetaald enerzijds en tot beloop van het bedrag van de schadevergoeding waartoe de
dader jegens het slachtoffer veroordeeld is anderzijds. De Staat kan zich alleen het minst hoge
van de twee bedragen doen terugbetalen.351
134. Daarnaast kan de Staat de volledige of gedeeltelijke terugbetaling van de
toegekende hulp vorderen wanneer het slachtoffer na de uitbetaling ervan in enige
hoedanigheid schadeloosstelling verkrijgt. Vooraleer een vordering tot terugbetaling wordt
ingeleid, verstrekt de Commissie aan de Minister van Financiën een met redenen omkleed
advies.352 De Staat kan eveneens de volledige of gedeeltelijke terugbetaling vorderen wanneer
de hulp geheel of gedeeltelijk is toegekend op grond van valse of onvolledige verklaringen
van de verzoeker.353 Bij noodhulp geldt een extra terugvorderingsmogelijkheid. De Staat kan
namelijk de volledige of gedeeltelijke terugbetaling vorderen van de noodhulp indien een in
kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing de volledige of gedeeltelijke
verantwoordelijkheid bij het slachtoffer legt.354
135. Uit een verslag van het Rekenhof blijkt echter dat er in de praktijk quasi geen
subrogatie- en terugvorderingsprocedures worden ingesteld.355
348 Art. 34quater Wet 1 augustus 1985. 349 I. BOONE, Verhaal van derde-betalers op de aansprakelijke, Antwerpen, Intersentia, 2009, 127. 350 Art. 39 § 1 Wet 1 augustus 1985. 351 M. CROMHEECKE, “Hulpbehoevend slachtoffer word je niet zomaar. Commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden”, RW 1993-94, 982. 352 Art. 39 § 2 Wet 1 augustus 1985. 353 Art. 39 § 3 Wet 1 augustus 1985. 354 Art. 39 § 4 Wet 1 augustus 1985. 355 X., “Financiële hulp van de Staat aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden”. Verslag van het Rekenhof aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers, Brussel, september 2000, 53. (http://www.ccrek.be/docs/Reports/2000/sept_2000_nl.pdf) ; I. BOONE, Verhaal van derde-betalers op de
aansprakelijke, Antwerpen, Intersentia, 2009, 128.
77
Afdeling 8. Rechtsvergelijkend aspect
136. Eén van de eerste initatieven op vlak van vergoeding van slachtoffers van gewelddaden
is dat van Nieuw-Zeeland met de ‘Criminal Injuries Compensation Act’ in 1963.356 België
behoorde dus zeker niet tot één van de koplopers om een Slachtofferfonds op te richten.
Hieronder bespreek ik het Nederlandse, Franse en Duitse systeem aan de hand van een eigen
rechtsvergelijkend onderzoek en met de hulp van informatie op de website van de Europese
Commissie, die voorstelt om in alle lidstaten een recht op schadevergoeding voor de
slachtoffers in het leven te roepen.357 Daarnaast spoort de Europese Commissie de lidstaten
aan om te gaan samenwerken om personen die in het buitenland slachtoffer van een misdrijf
worden, te helpen bij het verkrijgen van een schadeloosstelling.
137. In Nederland bestaat het ‘Schadefonds Geweldsmisdrijven’ sinds 1976.
Dit Schadefonds verstrekt een financiële tegemoetkoming aan mensen die slachtoffer zijn
geworden van een geweldsmisdrijf met ernstig letsel. Dit Schadefonds heeft een heel
duidelijke website en is heel toegankelijk.358 Om voor een eenmalige vergoeding door het
Schadefonds Geweldsmisdrijven in aanmerking te komen, moet ook aan een aantal wettelijke
voorwaarden voldaan worden. Vooreerst dient men ofwel slachtoffer te zijn, ofwel directe
nabestaande (echtgenoot of samenwonende partner en kinderen), ofwel getuige van een
misdrijf waarbij een naaste zeer ernstig gewond is geraakt of overleden. Dit laatste bestaat
niet in het Belgische systeem. Daarnaast moet sprake zijn van een geweldsmisdrijf, waardoor
men een ernstig letsel heeft opgelopen. Ook het opzet is hier determinerend. Vervolgens mag
de verzoeker niet schuldig zijn aan het misdrijf, het misdrijf moet in Nederland gepleegd zijn,
de aanvraag moet binnen 3 jaar na datum van het geweldsmisdrijf ingediend worden en de
schade mag niet op een andere wijze zijn vergoed. Deze voorwaarden komen grotendeels
overeen met de Belgische regeling. De nationaliteit van het slachtoffer maakt niet uit.
Ook in België wordt de nationaliteitsvoorwaarde binnenkort in de wet geschrapt.
Deze ontvankelijkheidsvoorwaarden staan duidelijk vermeld op de website. Via een
toepassing ‘Quick-Scan’ kan de verzoeker snel nagaan of hij in aanmerking komt voor een
uitkering. Op vlak van toegankelijkheid is het Nederlandse Schadefonds Geweldsmisdrijven
al verder gevorderd dan het Belgische Slachtofferfonds. Vanaf 1 januari 2009 werkt het
356 M. STERKENS, Het slachtofferfonds. Het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden, Antwerpen, Kluwer, 1993, 5. 357 http://ec.europa.eu/civiljustice/comp_crime_victim/comp_crime_victim_gen_nl.htm 358 http://www.schadefonds.nl
78
Schadefonds overigens met een kwaliteitshandvest. Hierin staat wat slachtoffers die een
aanvraag indienen van het Fonds mogen verwachten.
138. In Frankrijk werd de vergoeding van slachtoffers van gewelddaden in meerdere wetten
geregeld. De eerste (beperkte) wet kwam er in 1977. In 1990 werd ‘le Fonds de Garantie des
Victimes des Actes de Terrorisme et d’autres Infractions’ (FGTI) gecreëerd.
Dit Fonds vergoedt slachtoffers van terroristische daden en slachtoffers van gewelddaden.
Zowel letsels uit ernstige misdrijven als letsels uit lichte misdrijven komen in aanmerking
voor vergoeding. Elke soort schade die voortvloeit uit een misdrijf ten aanzien van een
persoon komt in de regel voor vergoeding in aanmerking, ongeacht of deze schade wel of niet
vermogensrechtelijk van aard is. Materiële schade als gevolg van gewelddadige diefstallen,
vernielingen en dergelijke kan dus, in tegenstelling tot bij het Belgische Slachtofferfonds, ook
vergoed worden. De voorwaarden tot toekenning van hulp komen daarentegen in grote mate
overeen met het Belgische systeem. De vragen tot vergoeding dienen gericht te worden tot
‘la Commission d’Indemnisation des victimes d’infractions’ (CIVI) bij de dichtbijzijnste
arrondissementsrechtbank van de woonplaats van de verzoeker of van de plaats waar het
misdrijf heeft plaatsgevonden, binnen een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum
van het misdrijf of in het jaar volgend op de laatste gerechtelijke beslissing in het strafproces.
Ook dit Fonds heeft een uitgebreide website met duidelijke wegwijs voor het slachtoffer.359
139. Ook in Duitsland werd reeds vanaf 1976 tegemoetgekomen aan slachtoffers van
gewelddaden met een ‘Gesetz uber die Entschädigung für Opfer von Gewalttaten’
(Opferentschädigungsgesetz).360 Slachtoffers van strafbare feiten die gepaard gegaan zijn met
opzettelijk uitgeoefend fysiek geweld kunnen vergoed worden. Ook slachtoffers van
misdrijven waardoor de algemene veiligheid van personen in gevaar wordt gebracht, mensen
die schade geleden hebben bij fysiek geweld tegen anderen en bij verzet tegen fysiek geweld
hebben recht op schadevergoeding. Weduwen, weduwnaars, weeskinderen en ouders kunnen
ook beroep doen op een tegemoetkoming. De verzoeker moet er alles aan doen om ervoor te
zorgen dat het misdrijf wordt opgehelderd en tot vervolging wordt overgegaan. In dit Duitse
systeem bestaat geen vergoeding van immateriële schade, noch voor zaak- en
vermogensschade. Enkel het letsel dat men door het misdrijf heeft opgelopen en de financiële
schade die daardoor werd geleden wordt vergoed. Als het letsel blijvende gevolgen heeft,
359 http://www.fgti.fr 360 http://www.gesetze-im-internet.de/oeg/
79
wordt een maandelijkse uitkering verstrekt. Hier situeert zich het grootste verschil met de
andere besproken systemen, waar er enkel beroep kan gedaan worden op éénmalige uitkering.
Het Duitse systeem leunt eerder aan bij het recht op pensioen met uitkering van een
schadeloosstelling.361
140. In België ontstond, in tegenstelling tot de hiervoor besproken landen, het systeem tot
vergoeding van slachtoffers van gewelddaden pas later. Bij haar oprichting werd in België
overigens veel kritiek gespuid op het ‘Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke
gewelddaden en aan de occasionele redders’ en haar Commissie voor financiële hulp aan
slachtoffers van opzettelijke gewelddaden. Een aantal auteurs voerden aan dat de Commissie
onbekend en moeilijk toegankelijk is. Tussen 1985 en eind 1992 werden slechts 465
aanvragen tot de Commissie gericht. Dit was volgens rechtsgeleerden te wijten aan de
restrictieve toepassingscriteria, het gebrek aan doelmatige informatie en de ingewikkelde en
lange procedure.362 Het Slachtofferfonds verwerft echter steeds meer bekendheid bij de
advocaten en de slachtoffers zelf. In 2008 vroegen 1.237 mensen een tegemoetkoming aan bij
het Fonds. 64 % hiervan kreeg effectief een schadevergoeding, in totaal voor zo’n 10,3
miljoen euro.363 Dat het Slachtofferfonds steeds meer wordt vermeld in de media zal ook wel
tot deze stijging van aanvragen bijgedragen hebben. Hierbij wens ik nogmaals te vermelden
dat de Commissie gedurende mijn onderzoek zeer toegankelijk was en steeds bereid was om
mij informatie te verstrekken. De website mag dan niet zo uitgebouwd zijn zoals in Nederland
of Frankrijk het geval is, de snelheid en kwaliteit van reactie van de Commissie maakt dit
ruimschoots goed.
361 L. SCHUERMANS en F. WACHSSTOCK, Geweld en terreur, een onderzoek naar de aanspraak- en
verzekeringsmogelijkheden van slachtoffers, Brussel, Ced-Samsom, 1987, 110. 362 M. CROMHEECKE en H. SABBE, “Hooggespannen, maar niet ingeloste verwachtingen. Over de Commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden”, Panopticon 1993, 295-309 ; M. CROMHEECKE, “Hulpbehoevend slachtoffer word je niet zomaar. Commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden”, RW 1993-94, 983-984. 363 Informatie verkregen door de Commissie.
80
Hoofdstuk 2. Vergoeding bij geweldmisdrijven door minderjarigen
Afdeling 1. Mogelijkheid tot vergoeding ?
141. Een belangrijk te onderzoeken vraagstuk in deze masterproef is of er een vergoeding
van het Fonds mogelijk is wanneer de dader van een geweldmisdrijf minderjarig is.
Op het eerste zicht leek vroeger niet voldaan te zijn aan de toekenningsvoorwaarden.
Er was immers een definitieve rechterlijke beslissing vereist over de strafvordering. In de
situatie waarin de dader minderjarig is, zal deze niet strafrechtelijk vervolgd kunnen worden
en zal het slachtoffer nog een louter civielrechtelijke procedure kunnen opstarten tegen de
dader zelf of diens ouders die burgerrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld. Er ligt in
dat geval geen strafrechtelijke beslissing voor. De Commissie heeft echter uitdrukkelijk
medegedeeld dat dit nog nooit als een bijzonder ontvankelijksheidsprobleem werd
opgeworpen. In zulke casussen aanvaardt de Commissie altijd moeiteloos overmacht. Enkele
voorbeelden hiervan worden onmiddellijk hieronder besproken. Dat iemand slachtoffer wordt
van een dader die minderjarig is dan wel meerderjarig, gebeurt uiteraard buiten zijn wil om. 364 Zoals reeds voorheen vermeld heeft de mozaïekwet deze hindernis uit de wet geschrapt.365
142. Er zijn reeds enkele beslissingen voorhanden waar de Commissie het slachtoffer een
schadevergoeding toekent bij insolvabiliteit van de minderjarige. Vooreerst kan het geval
vermeld worden waarbij de ouders in naam van hun minderjarige dochter om toekenning van
financiële hulp hebben gevraagd. Een jongen van 17 jaar had het driejarige dochtertje van
verzoekers waarop hij diende te babysitten, seksueel misbruikt. Omwille van de insolvabiliteit
van de jongeman in kwestie en rekening houdend met de ernst van de op het zeer jonge
slachtoffer gepleegde feiten, alsook met de gevestigde rechtspraak van de Commissie inzake
seksueel misbruik, werden de verzoekers een schadevergoeding voor het meisje toegekend ter
vergoeding van de morele schade en de materiële schade betreffende de kosten voor een
nieuwe slaapkamer, vermits de feiten daar gepleegd werden. 366 Daarnaast bestaan nog een
reeks andere zaken, onder andere het geval waar een persoon van zijn fiets werd gesleurd en
zwaar geslagen en gestampt werd door meerdere minderjarige personen367 of het geval waar
364 Informatie verkregen door de Commissie. 365 Wet 30 december 2009 houdende diverse bepalingen betreffende justitie, BS 15 januari 2009. 366 Comm. Slachtoffers 19 oktober 2007 (AR M60618). 367 Comm. Slachtoffers 7 februari 2002 (99629).
81
een vrouw op straat slachtoffer werd van een diefstal met geweld door een minderjarige368.
Ook in deze zaken, waar de dader minderjarig was op het ogenblik op de feiten, was het
onmogelijk voor de verzoeker zich burgerlijke partij te stellen om een beslissing over de
strafvordering uit te lokken. De Commissie zag dit als een geval van ‘overmacht’ en
oordeelde dan ook in deze dossiers dat aan de ontvankelijkheidsvoorwaarden was voldaan.369
143. In het kader van het onderzoek van mijn masterproef heb ik ook het Schadefonds
Geweldsmisdrijven uit Nederland de vraag voorgelegd of er in de praktijk hulp is van het
Fonds wanneer de dader van een geweldmisdrijf minderjarig is.
Het beleid van de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft als uitgangspunt dat in
zaken waarin de dader bekend is, in beginsel van het slachtoffer wordt verwacht dat hij de
schade verhaalt op de dader. De Commissie maakt hierbij in principe geen onderscheid tussen
minderjarige dan wel meerderjarige daders. De Commissie kan wachten met het betaalbaar
stellen van de uitkering tot de aanvrager aannemelijk heeft gemaakt dat de dader niet kan
betalen. In de praktijk krijgt het slachtoffer reeds onmiddellijk een uitkering en is in de
beslissing een clausule opgenomen dat de aanvrager het door de dader betaalde bedrag aan het
Schadefonds terug dient te betalen. Verhaalsprocedures duren namelijk meestal erg lang,
vooral bij minderjarige daders. Ook in Nederland kunnen slachtoffers van geweldmisdrijven
door (insolvabele) minderjarige daders dus terecht bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
De Commissie deelde mee dat ze tot op heden zelf nooit direct verhaal op de dader heeft
gezocht. Op grond van de Wet mag de Commissie dit alleen doen als de Minister van Justitie
toestemming geeft. De Minister heeft in twee gevallen deze toestemming verleend. De
Commissie heeft vooreerst afspraken mogen maken met het Centraal Justitieel Incassobureau.
De Commissie wordt geïnformeerd over de bedragen die door dat bureau worden
geïncasseerd. De Commissie kan dan vervolgens een beroep doen op haar subrogatierecht.
Tevens zijn er met het Ministerie van Justitie afspraken met betrekking tot daders die ter
beschikking zijn gesteld. 370
368 Comm. Slachtoffers 18 februari 2003 (AR M1548). 369 Nog enkele beslissingen in deze zin : Comm. Slachtoffers 9 februari 2000 (RG 98076) ; Comm. Slachtoffers 21 november 2005 (M40037). 370 Met dank aan het Nederlandse Schadefonds Geweldsmisdrijven voor de verstrekte informatie.
82
Afdeling 2. Terugvordering van de minderjarige
144. Zodra de (Belgische) Commissie een hulpbedrag heeft uitgekeerd aan de verzoeker,
treedt art. 39 § 1 Wet 1 augustus 1985 in voege : “ De Staat treedt van rechtswege in de
rechten van het slachtoffer voor het bedrag van de toegekende hulp tegen de dader of de
burgerlijk aansprakelijke partij”. Is op dat ogenblik de veroordeelde nog steeds minderjarig,
dan kan de vordering van de Staat zich tot de burgerlijk aansprakelijke ouders richten, op
grond van het burgerlijk vonnis. Is de veroordeelde intussen meerderjarig geworden, dan richt
de vordering zich rechtstreeks tot de betrokkene. In de praktijk is dit laatste vaak het geval.
Tussen het vonnis van de rechtbank en de beslissing van de Commissie zal immers al gauw
een tijdspanne van pakweg twee jaar zitten. Deze tijdspanne kan verklaard worden door twee
redenen. Ten eerste wendt het slachtoffer zich niet altijd meteen na datum van het vonnis tot
de Commissie en ten tweede neemt het procedureverloop voor de Commissie toch ook enige
tijd in beslag. In de praktijk wordt echter zelden een terugvorderingsprocedure door de
Commissie ingesteld. 371
371 Met bijzondere dank aan de Commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden voor hun informatie.
83
DEEL 4. Buitengerechtelijke oplossing : herstelbemiddeling en het
Provinciaal Vereffeningsfonds
Hoofdstuk 1. De vernieuwde Jeugdbeschermingswet
145. De voorbije zomer heeft een groepje minderjarigen een kamp van de Sint-Niklase
scoutsgroep aangevallen. De aanval betrof een vorm van zinloos geweld, waar met stokken
verschillende goederen werden vernield en enkele jeugdleiders werden verwond. De
amokmakers konden snel worden opgepakt en werden voor de jeugdrechter geleid. Op vraag
van het parket werd een herstelbemiddeling opgestart tussen de daders en de slachtoffers. 372
Moeten dergelijke minderjarigen die een opzettelijk schadegeval veroorzaakt hebben gestraft
worden of geholpen? Er moet een redelijk evenwicht gevonden worden tussen de
responsabilisering van de minderjarige enerzijds en de bescherming van de minderjarige tegen
torenhoge schulden waaraan ze toch onmogelijk kunnen voldoen anderzijds. Daarnaast zijn
de noden en behoeften van het slachtoffer altijd prioritair. 373 Er is nood aan een herstelgericht
en slachtoffergericht strafrecht. Daarom heeft de nieuwe Jeugdbeschermingswet 374
herstelbemiddeling in het leven geroepen. Er werd op die manier een wettelijk kader voor
bemiddeling tussen slachtoffers en daders van misdrijven gecreëerd.375 Herstelbemiddeling
heeft als doel te komen tot herstel van de gevolgen die ontstaan zijn door een als misdrijf
omschreven feit. Op deze manier wordt de deur op een kier gezet voor jonge daders om hun
verantwoordelijkheid op te nemen ten aanzien van het slachtoffer.376 De minderjarige zal
echter niet altijd in de mogelijkheid zijn om de schade financieel te herstellen. In dit kader
werd een initiatief genomen tot oprichting van Provinciale Vereffeningsfondsen. In ruil voor
een aantal uren vrijwilligerswerk bij een door de jongere gekozen non-profitorganisatie,
betaalt het Fonds een vergoeding aan de benadeelde.377 Op dit concept wordt later in dit deel
uitgebreid teruggekomen.
372 “Scouts slachtoffer van raid in Brakel”, Het Nieuwsblad, 9 augustus 2009 ; “Minderjarigen naar jeugdrechter voor aanval op Scouts”, Het Nieuwsblad, 22 augustus 2009. 373 L. BALCAEN, “Herstelbemiddeling voor minderjarigen en de interferentie met de gezinsaansprakelijkheidsverzekering”, De Verz. 2003, afl. 2, 276. 374 Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, BS 15 april 1965, gewijzigd door de Wet van 15 mei 2006, BS 2 juni 2006 en de Wet van 13 juni 2006, BS 19 juli 2006. 375 E. CLAES e.a. , Herstel en jeugd : nu in het (r)echt, Brugge, Die Keure, 2008, 3. 376 A. NUYTIENS, S. VAN GRUNDERBEECK, “Herstelgerichte afhandelingen van delicten gepleegd door minderjarigen. Leerprojecten, gemeenschapsdienst en –herstelbemiddeling”, Panopticon 2003, afl. 6, 575-576. 377 L. BALCAEN, “Herstelbemiddeling voor minderjarigen en de interferentie met de gezinsaansprakelijkheidsverzekering”, De Verz. 2003, afl. 2, 276.
84
146. Niet enkel de jongeren worden met deze wet geresponsabiliseerd. De nieuwe Wet op de
Jeugdbescherming beoogt ook de responsabilisering van ouders voor het delinquente gedrag
van hun kinderen. De ouders worden geïnformeerd zodra een als misdrijf omschreven feit
afkomstig van hun kinderen bij de jeugdrechtbank aanhangig is gemaakt.
Ouders die zonder geldige reden niet komen opdagen, kunnen worden gesanctioneerd met een
geldboete.378 Daarnaast kan ten aanzien van onverschillige of nalatige ouders die het
delinquent gedrag van hun minderjarig kind ontkennen of minimaliseren een ouderstage
worden voorgesteld door het parket of door de jeugdrechter.379 Het doel van ouderstage is het
versterken van de ouderlijke vaardigheden door middel van een training die gegeven wordt
door bemiddelingsdiensten. Op deze manier zouden ouders opnieuw interesse moeten krijgen
in het lot van hun kinderen en zou het gedrag van de minderjarige positief worden beïnvloed.
Deze maatregel werd meermaals bekritiseerd door de rechtsleer. 380 Het Grondwettelijk Hof
heeft echter in een arrest van 13 maart 2008 besloten dat de bepaling niet wordt vernietigd,
vermits de ouderstage niet als een strafmaatregel moet worden gezien, maar als een
begeleidingsmaatregel. 381
147. De mogelijkheid tot herstelbemiddeling en de eventuele hulp van het Provinciale
Vereffeningsfonds verdienen bijzondere aandacht in het kader van mijn masterproef.
De minderjarige delinquent krijgt immers hierdoor de mogelijkheid om op een constructieve
manier de gevolgen van zijn opzettelijke gewelddaden ten aanzien van het slachtoffer en de
maatschappij goed te maken. De maatschappij moet dan op haar beurt de insolvabele
minderjarige de mogelijkheid geven om zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van het
slachtoffer op te nemen. Dit werd verwezenlijkt via het concept van Provinciale
Vereffeningsfondsen.
378 Art. 51 Jeugdbeschermingswet. 379 Art. 29bis en art. 45bis Jeugdbeschermingswet. 380 J. CHRISTIAENS, E. DUMORTIER, “De nieuwe Wet op de Jeugdbescherming : krijtlijnen van een ambigue hervorming”, TJK 2006, afl. 4, 279. 381 GwH 13 maart 2008, arrest nr. 49/2008 ; E. DE KEZEL, “Minderjarige delinquent kan niet naar assisen”, Juristenkrant 2008, afl. 166, 3.
85
Hoofdstuk 2. Herstelbemiddeling
Afdeling 1. Begrip en doel
148. Herstelbemiddeling is een vrijwillig aanbod voor slachtoffer en dader van een als
misdrijf omschreven feit. De partijen krijgen de kans om onder begeleiding van een
bemiddelaar met elkaar in gesprek te treden.382 Herstelbemiddeling streeft ernaar “de
veroorzaakte benadelingen bij alle betrokkenen van het als misdrijf omschreven feit zo goed
mogelijk te doen herstellen, en dit betreft zowel de materiële schade, het psychische lijden van
zowel dader als slachtoffer, als de openbare onveiligheidsgevoelens”.383
De herstelbemiddeling heeft dus als doel de gevolgen ontstaan uit het als misdrijf omschreven
feit te herstellen. Dit herstel kan bestaan uit het aanbieden van excuses (voor het slachtoffer
heeft dit een grote betekenis), het herstellen van de schade, het deelnemen aan een opleiding
van opvoedkundige aard of het zich aanmelden bij diensten van jeugdhulpverlening. 384
De eerste bemiddelingservaringen ontstonden reeds in de jaren ’80. Deze praktijk groeide
verder uit dankzij subsidies van de Vlaamse en Franse gemeenschap.385 De nieuwe
Jeugdbeschermingswet voorziet eindelijk in een wettelijke basis voor herstelbemiddeling.
Er bestaat nu een eigen bemiddeling voor minderjarigen naast herstelbemiddeling voor
meerderjarigen.386
149. De essentie van herstelbemiddeling is dat zowel de minderjarige en zijn ouders, als het
slachtoffer, actief worden betrokken in het zoeken naar een voor elk van hen aanvaardbare
vorm van herstel van de schade. Het slachtoffer wordt werkelijk betrokken in het proces en
kan verwachtingen formuleren naar de schadeveroorzaker toe.387 Slachtoffers zitten vaak met
vragen over waarom de feiten zijn gebeurd, willen dat de dader werkelijk inziet wat het
gevolg is van het misdrijf en halen zo een zekere voldoening uit de herstelbemiddeling.
De minderjarige daarentegen wordt gestimuleerd om zijn verantwoordelijkheid op te nemen
382 Website Dienst Ieper-Veurne voor Alternatieve Maatregelen (DIVAM) : http://www.onstehuis.net/divam/divam_herstelbemiddeling.htm. 383 S. VAN RUMST, “Herstelbemiddeling in de nieuwe Wet op de Jeugdbescherming. De wettelijke verankering van een pretoriaanse praktijk”, TJK 2006, afl. 4, 291-292. 384 G. DECOCK, “De nieuwe Wet op de Jeugdbescherming : elck wat wils?”, TJK 2006, afl. 4, 271-272. 385 L. BALCAEN, “Herstelbemiddeling voor minderjarigen en de interferentie met de gezinsaansprakelijkheidsverzekering”, De Verz. 2003, afl. 2, 276. 386 S. VANDROMME, “En iedereen gaf elkaar de hand... De introductie van de herstelbemiddeling in het Wetboek van Strafvordering”, RW 2005-06, afl. 35, 1362. 387 Website Bureau Alternatieve Afhandeling Limburg (BAAL) : http://www.baallimburg.be.
86
met oog op herstel van de schade, toegebracht aan het slachtoffer.
De ouders worden nauw in deze bemiddeling betrokken, vermits ze aansprakelijk en
verantwoordelijk zijn voor hun kind. De bemiddeling kan zelfs in bepaalde gevallen eventueel
leiden tot herstel van de vertrouwensband in het gezin.
150. Herstelbemiddeling steunt op drie werkingsprincipes : vrijwilligheid, vertrouwelijkheid
en neutraliteit.388 Vooreerst dienen de partijen vrijwillig mee te werken aan de bemiddeling.
Niemand is verplicht deel te nemen. Dit wil ook zeggen dat men te allen tijde kan beslissen
uit de bemiddeling te stappen. Daarnaast moet de herstelbemiddeling geleid worden door een
neutraal bemiddelaar, onafhankelijk van justitie. De bemiddelaar zorgt voor het evenwicht
tussen de belangen van het slachtoffer en van de dader. Tot slot zijn alle gesprekken die
gebeuren in het kader van de herstelbemiddeling vertrouwelijk.
Afdeling 2. Voorwaarden voor herstelbemiddeling
151. Er worden vier voorwaarden aan herstelbemiddeling gekoppeld. Vooreerst is vereist dat
de personen die eraan deelnemen er uitdrukkelijk en zonder voorbehoud mee instemmen.
Daarnaast dienen er ernstige aanwijzingen van schuld te bestaan.
De minderjarige mag daarenboven de betrokkenheid bij het als misdrijf omschreven feit
niet ontkennen. Tenslotte dient het slachtoffer bekend te zijn.389 Deze voorwaarden voor het
opstarten van een bemiddelingsprocedure werden in 2008 onderzocht door het Grondwettelijk
Hof. Twee voorwaarden werden vernietigd, namelijk de voorwaarde van ‘ernstige
aanwijzingen van schuld’, omdat de beoordeling hierover in een behandeling van de zaak ten
gronde moet gebeuren, en van het ‘niet ontkennen van de feiten’.390 De bemiddelingsdiensten
blijven daarentegen de mening toegedaan dat deze voorwaarden wel noodzakelijk zijn om
een herstelbemiddeling op te starten.391 Een minimale erkenning van daderschap is volgens
hen essentieel om te kunnen bemiddelen. Het lijkt inderdaad niet aannemelijk dat een
minderjarige verdachte die de feiten ontkent toch zijn verantwoordelijkheid zou opnemen via
herstelbemiddeling.
388 S. VAN RUMST, “Herstelbemiddeling in de nieuwe Wet op de Jeugdbescherming. De wettelijke verankering van een pretoriaanse praktijk”, TJK 2006, afl. 4, 292. 389 J. CHRISTIAENS, E. DUMORTIER, “De nieuwe Wet op de Jeugdbescherming : krijtlijnen van een ambigue hervorming”, TJK 2006, afl. 4, 279. 390 GwH 13 maart 2008, arrest nr. 50/2008 ; E. DE KEZEL, “Minderjarige delinquent kan niet naar assisen”, Juristenkrant 2008, afl. 166, 3. 391 Dienst Herstelbemiddeling Minderjarigen Gent-Oudenaarde-Dendermonde , Jaarverslag 2008, 5.
87
Afdeling 3. Verloop van de herstelbemiddeling
152. De nieuwe Jeugdbeschermingswet maakt herstelbemiddeling mogelijk op alle
momenten van de procedure. Vooreerst krijgt het Parket de bevoegdheid om in alle dossiers,
die aan de reeds vermelde voorwaarden voldoen, een herstelbemiddeling voor te stellen en de
betrokken partijen hierover te informeren.392 Daarnaast kan de jeugdrechter een aanbod doen
tot bemiddeling. 393
153. Vermits de essentie van bemiddeling is dat ze vrijwillig dient te gebeuren, dient er
interesse te zijn van minimum één dader en minimum één slachtoffer. De bemiddeling wordt
aangevat met een verkennend gesprek, waar de volledige werking van herstelbemiddeling
wordt uitgelegd en geschetst wordt wat partijen hiervan kunnen verwachten. Daarna worden
vervolggesprekken georganiseerd door de bemiddelaar. Dit kan, naar keuze van de partijen,
gaan om een indirect (met de bemiddelaar als tussenpersoon) of een direct gesprek (waar de
partijen samen rond de tafel tot een oplossing komen). Indien de partijen tot een akkoord
zijn gekomen, wordt alles neergeschreven in een overeenkomst. Dit document geeft de
standpunten en verbintenissen van de betrokken partijen weer en wordt door hen
ondertekend.394 Het bereikte akkoord moet worden goedgekeurd door de Procureur des
Konings of worden gehomologeerd door de jeugdrechter. Beiden kunnen de inhoud van het
akkoord niet wijzigen maar ze kunnen de goedkeuring of homologatie weigeren indien het
akkoord strijdig is met de openbare orde.395 Daarna waakt de bemiddelaar over de uitvoering
van de overeenkomst en stelt daarover een bondig verslag op.396
De Procureur des Konings kan zich in zijn beslissing om de zaak al dan niet te seponeren door
dit verslag laten leiden. Hij dient echter enkel rekening te houden met een
‘geslaagde bemiddeling’.397 Ook de jeugdrechter wordt bij het bevelen van maatregelen
verplicht rekening te houden met het akkoord en de uitvoering daarvan.398
392 Art. 45quater Jeugdbeschermingswet. 393 Art. 37bis tot quinquies Jeugdbeschermingswet. 394 Website Bureau Alternatieve Afhandeling Limburg (BAAL) : http://www.baallimburg.be. 395 Art. 37quater en 45quater Jeugdbeschermingswet. 396 S. VAN RUMST, “Herstelbemiddeling in de nieuwe Wet op de Jeugdbescherming. De wettelijke verankering van een pretoriaanse praktijk”, TJK 2006, afl. 4, 293-298. 397 J. CHRISTIAENS, E. DUMORTIER, “De nieuwe Wet op de Jeugdbescherming : krijtlijnen van een ambigue hervorming”, TJK 2006, afl. 4, 279. 398 Art. 37quinquies Jeugdbeschermingswet.
88
Afdeling 4. Concrete vaststellingen door bemiddelingsdiensten
154. In België bestaan tientallen bemiddelingsdiensten. Voor mijn onderzoek heb ik mij
gebaseerd op de jaarverslagen van de Dienst Herstelbemiddeling Minderjarigen Gent-
Oudenaarde-Dendermonde, opgericht in 2001 in de schoot van VZW Martens-Sotteau en
daarnaast de Dienst Ieper - Veurne voor Alternatieve Maatregelen (DIVAM), werkzaam sinds
november 1999.
§ 1. Aantal herstelbemiddelingen
155. In 2008 hebben zich in totaal 149 jongeren aangemeld voor herstelbemiddeling bij
DIVAM.399 Bij de Dienst Herstelbemiddeling Minderjarigen Gent-Oudenaarde-Dendermonde
werden datzelfde jaar 504 minderjarige daders doorverwezen door het parket of de
jeugdrechter. Meer dan de helft daarvan zijn niet op het bemiddelingsaanbod ingegaan.400 Het
staat toch vast dat er elk jaar sprake is van een stijging, vooral sinds de nieuwe
Jeugdbeschermingswet herstelbemiddeling een wettelijke thuisbasis heeft gegeven.401
§ 2. Leeftijd en geslacht van de jongeren
156. Zowel het jaarverslag 2008 van DIVAM als dat van de Dienst Herstelbemiddeling
Minderjarigen Gent-Oudenaarde-Dendermonde tonen aan dat de grootste groep wordt
gevormd door de leeftijdscategorie van 14 tot 17 jaar. Net zoals de voorgaande jaren worden
meer mannelijke minderjarige daders dan vrouwelijke delictsplegers aangemeld.402
§ 3. Aard van de gepleegde feiten
157. Het grootste deel van de jongeren zijn aangemeld voor het plegen van diefstallen, slagen
en verwondingen en beschadigingen. Zowel ‘lichtere’ als ‘zwaardere’ misdrijven kwamen in
aanmerking voor herstelbemiddeling. 403
399 Dienst Ieper - Veurne voor Alternatieve Maatregelen , Jaarverslag 2008, 80. 400 Dienst Herstelbemiddeling Minderjarigen Gent-Oudenaarde-Dendermonde , Jaarverslag 2008, 12. 401 Dienst Herstelbemiddeling Minderjarigen Gent-Oudenaarde-Dendermonde , Jaarverslag 2008, 12. 402 Dienst Ieper - Veurne voor Alternatieve Maatregelen, Jaarverslag 2008, 80 ; Dienst Herstelbemiddeling Minderjarigen Gent-Oudenaarde-Dendermonde , Jaarverslag 2008, 17. 403 Dienst Ieper - Veurne voor Alternatieve Maatregelen, Jaarverslag 2008, 81; Dienst Herstelbemiddeling Minderjarigen Gent-Oudenaarde-Dendermonde, Jaarverslag 2008, 15.
89
Hoofdstuk 3. Het Provinciaal Vereffeningsfonds
Afdeling 1. Ontstaan en functie
158. In 2002 werd een onderzoek gedaan waarin de gegevens van herstelbemiddeling voor
minderjarige daders werden verwerkt. In meer dan drie op vijf interacties was er sprake van
een financieel herstel. In 36% van de gevallen gingen de ouders over tot betaling. In 11% van
de gevallen betaalden de ouders, maar werd meteen een regeling afgesproken hoe de jongere
dit naar hen toe kon vereffenen. Een aantal van de schadeverwekkers betaalden de
schadevergoeding via zijn of haar spaargeld.404 Een groot deel van de jongeren willen de door
hen berokkende schade wel zelf vergoeden, maar hebben niet steeds de financiële
mogelijkheden. Deze jongeren kunnen beroep doen op het Provinciale Vereffeningsfonds.
In ruil voor een aantal uren zelfgekozen vrijwilligerswerk bij een vereniging, een dienst of een
organisatie van sociaal, cultureel, humanitair of openbaar nut, stelt het Vereffeningsfonds geld
ter beschikking waarmee de jongere de benadeelde kan vergoeden. De duur van het werk
hangt af van de omvang van de schade en de leeftijd van de dader. 405
159. Er zijn twee uitgangspunten om een beroep te kunnen doen op het Vereffeningfonds.406
Vooreerst kan het Fonds maar aangesproken worden in het kader van bemiddeling. Het is
noodzakelijk dat de minderjarige samen met een bemiddelaar en het slachtoffer tot een
overeenkomst is gekomen voor de vergoeding van de schade. Het Fonds kan daarom worden
omschreven als “een bescheiden gastvrouw die mee uitnodigt tot het goed maken van de
gebroken relatie tussen twee partijen”.407 Het tweede uitgangspunt is dat het
Vereffeningsfonds dient voor financieel onvermogende jongeren. Deze jongeren zijn bereid
om het slachtoffer te vergoeden, maar hebben hiertoe onvoldoende of geen middelen.
Er zijn voorstanders om het Vereffeningsfonds toegankelijk te maken voor elke jongere.
Het Fonds zou dan gespijsd worden naar analogie met het fonds voor slachtoffers van
404 H. GEUDENS, “Verwerking gegevens herstelbemiddeling voor minderjarige daders m.b.t. 2002”, TJK 2003, afl. 5, 279. 405 L. BALCAEN, “Herstelbemiddeling voor minderjarigen en de interferentie met de gezinsaansprakelijkheidsverzekering”, De Verz. 2003, afl. 2, 276-277 ; B. WEYTS, “De aansprakelijkheid van ouders en van andere toezichthouders van de minderjarige” in X., Jongeren en recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 91-92. 406 Verslagboek “Vijf kleine fietsjes met een grote bel: over het Provinciaal Vereffeningsfonds. Discussie en reflectiemoment, Vrijdag 23 november 2007, p. 10. 407 Verslagboek “Vijf kleine fietsjes met een grote bel: over het Provinciaal Vereffeningsfonds. Discussie en reflectiemoment, Vrijdag 23 november 2007, p. 7.
90
opzettelijke gewelddaden, namelijk een Fonds waarvoor iedereen bijdraagt en dat voor
iedereen ter beschikking is.408
160. De visie van het Vereffeningsfonds is gebaseerd op 3 pijlers. Een eerste pijler is die van
welzijn : jongeren die onvermogend zijn worden een instrument aangeboden. De tweede pijler
is die van justitie : er wordt een kans geboden door het parket of de jeugdrechtbank om naast
de klassieke gerechtelijke procedure, een herstelgerichte oplossing te zoeken. De laatste pijler
is van pedagogische aard : van de jongere wordt verwacht dat hij zijn verantwoordelijkheid
opneemt en de handen uit de mouwen steekt. 409 Daarnaast wordt er steeds op gehamerd dat
het Vereffeningsfonds geen gemaksoplossing mag zijn voor de ouders om de eigen
aansprakelijkheid te ontlopen.410
161. De ontstaansgeschiedenis van het Vereffeningsfonds begint in 1982, bij de vzw Oikoten
te Tildonk. Deze vzw organiseerde voettochten voor jonge delinquenten naar Santiago de
Compostela. Met deze tochten konden de jongeren zichzelf, de omgeving en de jeugdrechter
aantonen dat ze in staat waren om iets positiefs te bereiken en dat ze in de mogelijkheid waren
om een reële verantwoordelijkheid te dragen. In 1987 startte deze dienst met
herstelbemiddeling, met de bedoeling het slachtoffer en dader met elkaar te confronteren. Dit
bleek een succes, vermits in tegenstelling tot de verwachtingen van velen, het slachtoffer zeer
aanspreekbaar was voor deze praktijk. Dit was de aanleiding tot het oprichten van een
Vereffeningsfonds in 1991. 411 Dit Fonds werd in 1997 overgedragen aan de provincie
Vlaams-Brabant. Deze provincie was een voorbeeld voor de andere provincies, die geleidelijk
aan één voor één ook een Vereffeningsfonds hebben opgericht. Als eerste volgde de provincie
Limburg in 2000. Ook de provincie Antwerpen was vlug gewonnen voor het idee van een
Vereffeningsfonds. Dit Fonds werd opgericht in 2002. Het West-Vlaamse Vereffeningsfonds
ging officieel van start in 2003. De laatste provincie, Oost-Vlaanderen, heeft het langst op
zich laten wachten maar heeft uiteindelijk groen licht gegeven aan het Fonds in 2006.
In Vlaanderen beschikt nu elke provincie over een Vereffeningsfonds. Het provinciaal niveau
is ideaal geschikt voor het beheren van een Vereffeningsfonds. De provincie neemt immers
408 Verslagboek “Vijf kleine fietsjes met een grote bel: over het Provinciaal Vereffeningsfonds. Discussie en reflectiemoment, Vrijdag 23 november 2007, p. 12. 409 H.D., “Vijf jaar Vereffeningsfonds West-Vlaanderen”, Nieuwsbrief Welzijnsraad Arrondissement Ieper, Jaargang 12, nr. 4, p. 4. 410 Provinciaal Vereffeningsfonds Antwerpen, Activiteitenverslag 2008, p.6. 411 Verslagboek “Vijf kleine fietsjes met een grote bel: over het Provinciaal Vereffeningsfonds. Discussie en reflectiemoment, Vrijdag 23 november 2007, p. 16-17.
91
een neutrale positie in, is herkenbaar werkbaar en voldoende groot om een bepaalde
uniformiteit te bewaken.412 Ze werken autonoom, maar stemmen hun werking op elkaar af.
Daarom werd het interprovinciaal overleg (IPRO-overleg) in het leven geroepen. Dit overleg
heeft als doel de fondsen op elkaar af te stemmen om een zo groot mogelijke
gelijkvormigheid tussen de fondsen na te streven.413 Jongeren en slachtoffers moeten immers
overal een gelijke kans krijgen. In Vlaanderen is dat uniform beleid voor alle provincies
gelukt. De vijf Vlaamse provincies worden daarom de “vijf kleine fietsjes met één grote bel”
genoemd.414
Afdeling 2. Structuur en werking
162. Het Vereffeningsfonds is samengesteld uit een begeleidingsgroep en een Comité
Vereffeningsfonds (Comité V). De begeleidingsgroep staat in voor het begeleiden van het
Comité V, het evalueren van de werking van het Vereffeningsfonds, het formuleren van
adviezen en het ontwikkelen van een visie ten behoeve van het beleid.415
Het Comité V behandelt dan op haar beurt de individuele aanvragen voor hulp van het Fonds,
legt de criteria vast voor de toekenning van een toelage van het Fonds en rapporteert aan de
begeleidingsgroep.416
Afdeling 3. Toekenningscriteria
163. Om zich tot het Vereffeningsfonds te kunnen wenden, dient de dader op het ogenblik
van het als misdrijf omschreven feit minderjarig te zijn geweest. Zijn keuze tot deelname aan
dit project moet vrijwillig en gemotiveerd zijn. Hij erkent enerzijds de feiten gepleegd te
hebben en anderzijds zijn aandeel in de schade. Het slachtoffer moet bereid zijn tot
medewerking aan de bemiddeling en het vereffeningsproces. Zowel het slachtoffer als de
dader dienen akkoord te zijn met het vastgestelde schadebedrag. De bemiddelaar waakt over
de grootte van het schadebedrag.417 Schade die echter in aanmerking komt voor vergoeding
412 Verslagboek “Vijf kleine fietsjes met een grote bel: over het Provinciaal Vereffeningsfonds. Discussie en reflectiemoment, Vrijdag 23 november 2007, p. 6. 413 Provinciaal Vereffeningsfonds Antwerpen, Activiteitenverslag 2008, p. 26. 414 Verslagboek “Vijf kleine fietsjes met een grote bel: over het Provinciaal Vereffeningsfonds. Discussie en reflectiemoment, Vrijdag 23 november 2007, p. 8. 415 Provinciaal Vereffeningsfonds Vlaams-Brabant, Jaarverslag 2008, p. 3. 416 Provinciaal Vereffeningsfonds Vlaams-Brabant, Jaarverslag 2008, p. 5. 417 Verslagboek “Vijf kleine fietsjes met een grote bel: over het Provinciaal Vereffeningsfonds. Discussie en reflectiemoment, Vrijdag 23 november 2007, p. 28.
92
door een verzekeringsmaatschappij, wordt niet vergoed door het Fonds. Het Provinciaal
Vereffeningfonds huldigt namelijk het subsidiariteitsprincipe. Vooral de maatschappelijk
kwetsbare gezinnen die niet verzekerd zijn, kunnen dus rekenen op hulp van het
Vereffeningsfonds. Deze gezinnen die niet over een verzekering beschikken, worden wel door
het Comité V gestimuleerd om er één te nemen. Indien ouders wel over een verzekering
beschikken, maar deze niet wensen aan te spreken omwille van bijvoorbeeld schaamte
tegenover een verzekeringsagent die ze persoonlijk kennen, oordeelt het Comité V dat dit een
vrije keuze is van de ouders, maar wordt enkel het franchisebedrag goedgekeurd. Zoals echter
reeds hiervoor in deze masterproef geschetst, houdt het afsluiten van een familiale
verzekering niet steeds een garantie op dekking in. Ook de Provinciale Vereffeningsfondsen
kaarten het probleem aan dat de wijze waarop verzekeringsmaatschappijen omgaan met een
schadeaanvraag bij opzettelijk veroorzaakte schade door een minderjarige ondoorgrondelijk
is. 418
164. De maximale duur van de prestatie is gekoppeld aan de leeftijd van de minderjarige.
Een 12-jarige mag bijvoorbeeld maximum 1 week of 38 uren werken. Een 16-jarige mag
daarentegen gedurende 8,5 weken of 319 uren arbeid verrichten. Het uurloon ligt vanaf 1
januari 2002 vast op 5 euro per uur. Dit bedrag wordt aangepast aan de index. Vanaf januari
2008 wordt een bedrag van 5,72 euro per gepresteerd uur betaald. Hiermee kan de jongere al
een aardig schadebedrag voor zijn slachtoffer verdienen.419
Afdeling 4. Procedure tot aanvraag
165. De aanvraag voor hulp van het Vereffeningsfonds gebeurt via de bemiddelingsdienst,
vermits de aanvraag het resultaat is van een bemiddelingsproces.
De aanvraag moet vergezeld zijn van een gemotiveerd schrijven van de minderjarige
schadeverwekker, zoals de hieronder geschetste voorbeelden.420
418 Verslagboek “Vijf kleine fietsjes met een grote bel: over het Provinciaal Vereffeningsfonds. Discussie en reflectiemoment, Vrijdag 23 november 2007, p. 8 en p. 18-19. 419 Verslagboek “Vijf kleine fietsjes met een grote bel: over het Provinciaal Vereffeningsfonds. Discussie en reflectiemoment, Vrijdag 23 november 2007, p. 28. 420 H.D., “Vijf jaar Vereffeningsfonds West-Vlaanderen”, Nieuwsbrief Welzijnsraad Arrondissement Ieper, Jaargang 12, nr. 4, p. 4.
93
“Geachte Comité,
Ik heb spijt van de daden die ik heb gedaan. En ik wil niet dat mijn ouders hiervoor moeten
opdraaien. Daarom zou ik graag voor de schade die ik heb aangebracht willen gaan werken.
Ik zou graag in een bibliotheek gaan werken of gaan schilderen. Maar het belangrijkste is dat
ik hiervoor opdraai en niet mijn ouders.” (14-jarige jongen - beschadiging voertuig) 421
“Beste,
Ik, X, stuur deze brief naar aanleiding van de vergadering over de feiten van vandalisme die
ik met een aantal vrienden heb gepleegd.
Ik besef dat ik iets fout heb gedaan en ik heb spijt van wat ik heb gedaan. Ik zie in dat ik een
aantal mensen teleurgesteld en gekwetst heb. Ik besef ook dat ik bestraft moet worden, maar
ik hoop dat ik dit kan rechtzetten - voor zover dit kan - door te gaan werken. Wat voor werk,
maakt niet zoveel uit, als ik nadien de kans krijg om weer met een schone lei te beginnen.
Ik wil mijn excuses aanbieden en nogmaals herhalen dat ik oprecht spijt heb van wat ik
gedaan heb. Hopelijk krijg ik de kans om dit min of meer goed te maken…
Hartelijk dank!” (16-jarige jongen - vandalisme) 422
“Beste Comité,
Ik ben X en zou u willen vragen om te mogen werken via het Fonds om het slachtoffer te
vergoeden. Ik ben momenteel volop aan het zoeken naar werk en wil het slachtoffer niet
langer laten wachten. Financieel hebben ik en mijn ouders het niet zo breed en ik wil hun
zeker niet voor de kosten laten opdraaien. Ik heb spijt van wat ik gedaan heb en wil er dus zelf
voor opdraaien. Ik heb iets gedaan wat nooit had mogen gebeuren. Dus hoop ik dat jullie mij
een kans willen geven om dat goed te maken.” (17-jarige jongen) 423
166. Daarnaast dient het aanvraagdossier de grootte van de schade, de opportuniteit van de
vergoedingsmodaliteit voor het slachtoffer, het standpunt van de ouders en de situatie
betreffende de verzekerbaarheid van de schade weer te geven.424 Het Comité V behandelt
daarna de aanvraag en neemt een beslissing over de gelden van het Fonds. Bij een positieve
beslissing wordt de aanvrager en de bemiddelingsdienst hiervan op de hoogte gebracht. Dan
421 Verslagboek “Vijf kleine fietsjes met een grote bel: over het Provinciaal Vereffeningsfonds. Discussie en reflectiemoment, Vrijdag 23 november 2007, p. 2. 422 Provinciaal Vereffeningsfonds Vlaams-Brabant, Jaarverslag 2008, p. 6. 423 Provinciaal Vereffeningsfonds Vlaams-Brabant, Jaarverslag 2008, p. 2. 424 Provinciaal Vereffeningsfonds Antwerpen, Activiteitenverslag 2008, p. 37
94
wordt zo spoedig mogelijk een overeenkomst afgesloten met de werkplaats waar de jongere
zal werken. De bemiddelingsdienst houdt toezicht op de uitvoering van de werkovereenkomst.
Na afloop van de dienstverlening wordt een ‘verklaring beëindiging-op-eer’ door de
tewerkstellende organisatie opgemaakt. Overeenkomstig het aantal gepresteerde uren wordt
de vergoeding door het Fonds uitbetaald aan de bemiddelingsdiensten, die dit aan het
slachtoffer bezorgen. Als de jongere niet alle uren gewerkt heeft, keert het Vereffeningsfonds
slechts een deel van de vergoeding uit. Er kunnen dan nog via bemiddeling andere manieren
worden gezocht om het slachtoffer te vergoeden.425
Afdeling 5. Vaststellingen door de Provinciale Vereffeningsfondsen
167. Voor de concrete vaststellingen door de Provinciale Vereffeningsfondsen, beroep ik mij
voornamelijk op de jaarverslagen uit 2008 van de provincie Vlaams-Brabant en Antwerpen.
Deze fondsen bestaan bijna reeds tien jaar en zijn bijgevolg best geplaatst om een evolutie van
de aanvragen waar te nemen.
§ 1. Aantal aanvragen
168. Bij het Provinciaal Vereffeningsfonds van Antwerpen werden in 2008 in totaal 59
aanvragen ingediend.426 In de provincie Vlaams-Brabant kwamen in dat jaar 38 aanvragen
binnen. Het West-Vlaamse Vereffeningsfonds kreeg 39 aanvragen.427 Er is volgens de
Provinciale Vereffeningsfondsen duidelijk een stijging waarneembaar.428 Het Fonds verwerft
immers meer en meer bekendheid bij de bemiddelingsdiensten en de jongeren.
§ 2. Leeftijd en geslacht van de jongeren
169. De grootste groep van jongeren die een aanvraag bij de Provinciale
Vereffeningsfondsen indient is jonger dan 16 jaar. Gezien het algemene gegeven dat meisjes
minder criminele feiten plegen dan jongens, deden in 2008 naar analogie met de voorgaande
425 H.D., “Vijf jaar Vereffeningsfonds West-Vlaanderen”, Nieuwsbrief Welzijnsraad Arrondissement Ieper, Jaargang 12, nr. 4, p. 4. 426 Provinciaal Vereffeningsfonds Antwerpen, Activiteitenverslag 2008, p. 8. 427 Provinciaal Vereffeningsfonds Vlaams-Brabant, Jaarverslag 2008, p. 10. 428 H.D., “Vijf jaar Vereffeningsfonds West-Vlaanderen”, Nieuwsbrief Welzijnsraad Arrondissement Ieper, Jaargang 12, nr. 4, p. 4.
95
jaren meer jongens dan meisjes een beroep op het Vereffeningsfonds.429
§ 3. Gepleegde feiten
170. Uit de telling van meer dan 10 jaar Vereffeningsfonds van de provincie Vlaams-Brabant
blijkt dat 50% te maken heeft met diefstal. Op de tweede plaats komen feiten van
vandalisme.430 Opvallend is dat de meeste feiten in groepsverband werden gepleegd, namelijk
een twee- tot drietal jongeren samen.431
§ 4. Motieven van de jongeren
171. Er kunnen drie soorten motieven worden onderscheiden. Op de eerste plaats komt het
pedagogisch motief voor. De jongere wenst zijn verantwoordelijkheid op te nemen en wil
‘iets goed maken’ ten aanzien van zijn ouders, de omgeving en het slachtoffer.
Daarnaast kan het motief van financiële aard zijn. De jongere ziet de hulp van het
Vereffeningsfonds dan als een oplossing voor de precaire financiële situatie van zijn familie.
Tenslotte kan de minderjarige zich laten leiden door het justitieel motief. Hij wil in dit geval
de rechter of het parket gunstig stemmen in de hoop op een milde straf of een sepot. Dit
betreft echter een minderheid van de jongeren. Vaak gaat het om een combinatie van de drie
motieven.432
§ 5. Plaatsen van tewerkstelling
172. Jongeren kunnen naar keuze gaan werken bij allerhande vzw’s zoals asielcentra, het
Rode Kruis of dagcentra. Ook bij overheidsdiensten (bijvoorbeeld groendiensten van een
gemeente, keukens van het OCMW of een provinciaal domein) kunnen ze terecht. Er wordt
daarnaast geregeld beroep gedaan op keukens en klusjesdiensten van rustoorden,
ziekenhuizen of scholen. 433 De meest populaire tewerkstellingsplaatsen waarmee reeds een
overeenkomst werd afgesloten zijn de overheidsdiensten en het dierenasiel. 434
429 Provinciaal Vereffeningsfonds Antwerpen, Activiteitenverslag 2008, p. 13. 430 Provinciaal Vereffeningsfonds Vlaams-Brabant, Jaarverslag 2008, p. 12. 431 Provinciaal Vereffeningsfonds Antwerpen, Activiteitenverslag 2008, p. 15. 432 Provinciaal Vereffeningsfonds Vlaams-Brabant, Jaarverslag 2008, p. 12. 433 Provinciaal Vereffeningsfonds Antwerpen, Activiteitenverslag 2008, p. 18. 434 H.D., “Vijf jaar Vereffeningsfonds West-Vlaanderen”, Nieuwsbrief Welzijnsraad Arrondissement Ieper, Jaargang 12, nr. 4, p. 4.
96
Afdeling 6. Persoonlijke kijk op de Provinciale Vereffeningsfondsen
173. Bijna alle jongeren worden op een positieve tot zeer positieve manier geëvalueerd door
hun plaats van tewerkstelling. Sommige jongeren blijven zelfs nadien vrijwilligerswerk of
vakantiewerk doen op de plaats waar ze waren tewerkgesteld. De aanpak is overigens zeer
efficiënt, vermits maar zeer weinig jongeren achteraf blijken te hervallen.435 Deze
vaststellingen tonen aan dat het concept van Vereffeningsfondsen goed werkt.
De minderjarige dader werd door herstelbemiddeling geconfronteerd met zijn slachtoffer en
ze zijn samen tot een aanvaardbare oplossing gekomen. De jongeren halen een zekere
voldoening uit het project. Ze hebben zich zinvol ingezet voor een vereniging, een dienst of
een organisatie van sociaal, cultureel, humanitair of openbaar nut en hebben daarmee zelf
gezorgd voor de vergoeding van hun slachtoffer. Het Vereffeningsfonds kan bijdragen tot een
waardevol herstel van de schade zowel voor de dader als voor het slachtoffer en de
samenleving.436 Dit is zeker en vast een mooie verdienste.
174. Het concept van de Provinciale Vereffeningsfondsen lijkt mijns inziens uiterst geschikt
voor enerzijds de vergoeding van het slachtoffer en anderzijds het bijbrengen van nieuwe
normen en waarden bij de minderjarige. Dit is een ideale oplossing om de minderjarige
voldoende bewust te maken van zijn daden en toch geen zware hypotheek te leggen op zijn
toekomst. Als hij slaagt in zijn belofte, bestaat de kans er namelijk in dat het parket het
dossier afsluit. Op die manier kan de jongere met een schone lei verder.
Daarnaast worden ze door het systeem niet uit hun natuurlijke omgeving gerukt, zoals in een
instelling. Ze komen daarentegen midden in het maatschappelijk leven terecht, waar ze bij het
uitvoeren van hun taken geconfronteerd worden met allerlei mensen uit de samenleving. Op
die manier leren ze respect op te brengen voor alle mensen uit de maatschappij.
De enige bedenking die ik bij het concept van het Vereffeningsfonds wens te maken is dat
men moet opletten dat men met deze pedagogische doelstellingen niet te veel overgaat tot
‘ontschuldiging’ van minderjarige daders van zeer zware misdrijven zoals moord,
verkrachting of verminking. Voor hen lijkt mij herstelbemiddeling minder geschikt, al is het
in sommige gevallen natuurlijk wel het proberen waard.
435 Provinciaal Vereffeningsfonds Antwerpen, Activiteitenverslag 2008, p. 21. 436 Provinciaal Vereffeningsfonds Antwerpen, Activiteitenverslag 2008, p. 29.
97
Hoofdstuk 4. Rechtsvergelijkend aspect
175. Herstelrecht is via Australië, de Verenigde Staten en Nieuw-Zeeland overgewaaid
naar Europa. In plaats van de zaak voor de rechter te brengen werd de hele familie van de
jongere bijeengeroepen om tot een oplossing te komen. Men probeerde het slachtoffer te
vergoeden en zocht een plan om herhaling te voorkomen. In Australië werd voornamelijk
gewerkt met een politieman als bemiddelaar, terwijl men in Nieuw-Zeeland een onafhankelijk
bemiddelaar verkoos. In Nederland wordt met beide vormen gewerkt. Niet alleen
maatschappelijke werkers, maar ook politiemensen kunnen de gesprekken leiden.
In Nederland is de Stichting Slachtofferhulp in 1997 gestart met dader-
slachtofferbemiddeling. Het voornaamste doel van herstelbemiddeling is het aanwakkeren van
het moreel besef bij de minderjarige en het doen opnemen van verantwoordelijkheid, net zoals
in België.437 Ouders worden ook steeds betrokken in de herstelbemiddeling. Niet alleen de
relatie tussen de dader en het slachtoffer moet hersteld worden, maar ook de relatie tussen de
dader en het gezin waarvan hij deel uitmaakt. Uit Nederlandse onderzoeken blijkt dat ouders
na de herstelbemiddeling duidelijk een gedragsverandering opmerken bij hun zoon of dochter.
Het gaat vooral om een gedragsverandering om herhaling van delicten in de toekomst te
voorkomen. Er is in Nederland effectief sprake van verkleining van recidive en
vergroting van resocialisatie bij daders die aan herstelbemiddeling hebben deelgenomen.
Ook de slachtoffers ervaren herstelbemiddeling op een positieve manier. Dader en
slachtoffer kunnen meestal na de herstelbemiddeling weer normaal met elkaar omgaan.
Dit is belangrijk, vermits dader en slachtoffer dikwijls bekenden zijn van elkaar. 438
Nederlandse rechtsgeleerden stellen terecht dat strafrecht en herstelrecht elkaar kunnen
versterken : indien de minderjarige weigert deel te nemen aan het herstel, werkt het strafrecht
als een stok achter de deur. 439 Ook de voorwaarden om herstelbemiddeling op te starten zijn
dezelfde als in België. Ook in Nederland is herstelbemiddeling een vrijwillige
aangelegenheid. Een initiatief gelijkaardig aan het Vereffeningsfonds is echter in Nederland
niet te bespeuren.
437 H. BOUTELLIER, M. MOLL, M. , S. TER WOERDS, M. STEKETEE, Herstelbemiddeling voor jeugdigen in
Nederland, Assen, Van Gorcum, 2006, 12. 438 H. BOUTELLIER, M. MOLL, M. , S. TER WOERDS, M. STEKETEE, Herstelbemiddeling voor jeugdigen in
Nederland, Assen, Van Gorcum, 2006, 86. 439 H. BOUTELLIER, M. MOLL, M. , S. TER WOERDS, M. STEKETEE, Herstelbemiddeling voor jeugdigen in
Nederland, Assen, Van Gorcum, 2006, 22.
98
176. Ook in andere Europese landen is het concept ‘herstelbemiddeling’ goed ingeburgerd.
In Duitsland wordt gewerkt met ‘Täter-Opfer Ausgleich’. Ook in dit project verloopt op een
gelijke manier zoals in België. De jonge delinquent kan zich verbinden om een aantal uren
vrijwilligerswerk te doen. Van een Vereffeningsfonds dat tussenkomt om in ruil voor
vrijwilligerswerk het slachtoffer te vergoeden, is daarentegen ook in Duitsland geen sprake. 440 Het concept herstelbemiddeling is in Frankrijk gekend als ‘médiation-réparation’ en
overlapt ook in grote mate met het Belgische systeem.441 Een auteur uit Luxemburg
verwoordt op een website de kern van herstelbemiddeling perfect: “si les personnes n’ont rien
à perdre en médiation, elles y ont peut-être tout à gagner !”.442
177. In elk aangehaald land kan de jonge delinquent steeds overeenkomen de schade van het
slachtoffer te vergoeden of ten voordele van de gemeenschap een werk te verrichten. Jongeren
tussen 16 en 18 jaar kunnen verplicht worden een gemeenschapsdienst te volbrengen. Uit
mijn vergelijkend onderzoek blijkt echter dat geen enkel land het systeem van een
Vereffeningsfonds kent, dat berouwvolle jongeren de kans geeft om hun aangerichte schade
aan het slachtoffer te vergoeden via door hen verrichte arbeid.
De Provinciale Vereffeningsfondsen uit Vlaanderen mogen dus uniek genoemd worden.
440 F. DUENKEL, “Täter-Opfer Ausgleich : German experiences with mediation in a European perspective”, European Journal of Criminal Policy and Research 2006, 44-46. 441 S. GHETTI en A. MESTITZ, Victim-offender mediation with youth offenders in Europe, an overview and
comparison of 15 countries, Dondrecht, Springer, 2005, 301. 442 http://www.droitsetdevoirs.lu.
99
Algemeen besluit
178. Dat ouders de gebroken potjes van en voor hun kinderen moeten betalen, is normaal. De
schade bij geweldmisdrijven is echter bewust en met opzet aangericht en kan
buitenproportionele vormen aannemen. Er kan zich bijgevolg afgevraagd worden of de
aansprakelijkheid van ouders bij geweldmisdrijven wel gerechtvaardigd of wenselijk is, nu de
minderjarige heeft gehandeld met een bijzonder opzet tot schaden. In ieder geval zou het
mijns inziens onaanvaardbaar zijn om hier een objectieve aansprakelijkheid van de ouders in
te voeren. De ouders worden steeds met de vinger gewezen als kinderen zich niet gedragen.
Ze staan echter, gegeven de huidige ‘tijdsgeest’ vol geweld en verleiding, voor een moeilijke
opdracht en hebben recht op wat begrip en mededogen. Het weerlegbaar vermoeden van
aansprakelijkheid verdient dan ook - mijns inziens - de voorkeur.
179. Ook tegen de voorstellen in de rechtsleer om de persoonlijke aansprakelijkheid van
minderjarigen te doen ingaan vanaf de leeftijd van 16 jaar, kan veel ingebracht worden.
Minderjarigen zouden kunnen ‘misbruikt’ worden door meerderjarigen om bepaalde
misdrijven te plegen. Daarnaast is het bij geweldmisdrijven net zo noodzakelijk dat
minderjarigen beseffen en voelen hoeveel schade ze aangericht hebben. Persoonlijke
aansprakelijkheid pas invoeren vanaf de leeftijd van 16 jaar zou immers een bepaalde
‘laksheid’ creëren, die onze maatschappij op dit ogenblik kan missen als kiespijn. Is het wel
wenselijk om bij schade veroorzaakt bij geweldmisdrijven de minderjarige te blijven
beschermen? Mijns inziens dient gestreefd te worden naar een grotere responsabilisering van
de minderjarige, zonder weliswaar een volledige hypotheek te leggen op diens toekomst.
180. De gezinsaansprakelijkheidsverzekering speelt duidelijk een grote rol bij de vergoeding
van de veroorzaakte schade. Om voor een sluitend systeem te zorgen, zou de familiale
verzekering wettelijk verplicht moeten worden gemaakt. Ik sluit mij aan bij de oplossing om
de kinderbijslag aan te wenden om dit afdwingbaar te maken. In deze masterproef is echter
reeds duidelijk gebleken dat het bestaan van een verzekeringsovereenkomst geen synoniem is
voor het bestaan van een dekking. De verzekeraar weigert immers opzet van de minderjarige
te dekken. Uit de praktijk blijkt echter dat verzekeraars in de praktijk via een achterpoortje
toch opzettelijk veroorzaakte schade dekken. Ouders die op grond van art. 1384, lid 2 BW
aansprakelijk zijn voor de door hun minderjarig kind opzettelijk veroorzaakte schade, kunnen
100
daarentegen wel steeds aanspraak maken op dekking door hun aansprakelijkheidsverzekeraar.
Het Hof van Cassatie heeft dit voorjaar bevestigd dat de gezinsaansprakelijkheidsverzekeraar
van de ouders effectief verhaal heeft tegenover het kind dat schade veroorzaakt heeft, en dit
op basis van art. 88 WLVO.
181. Bij dit alles dient vooral rekening gehouden te worden met het slachtoffer, dat op
optimale wijze dient beschermd te worden. Mechanismen zoals het Slachtofferfonds en
herstelbemiddeling zorgen voor een garantie van schadevergoeding in niet evidente gevallen.
Zoals in deze masterproef weergegeven, zijn enkele voorwaarden om vergoeding te
verkrijgen van het Slachtofferfonds dit jaar versoepeld. Men komt dus tegemoet aan het
slachtoffer. Uit mijn bespreking is daarnaast ook het belang van het Vereffeningsfonds
gebleken. Het is een zeer goed initiatief, dat weliswaar nog wat aan bekendheid mist, maar in
de toekomst zeker meer en meer op de voorgrond zal treden. Naast het vergoedende aspect is
aan het Vereffeningsfonds ook een educatief aspect verbonden, wat ik alleen maar kan
toejuichen. Eén van de belangrijkste wijzen om jeugdcriminaliteit tegen te gaan, is immers
-mijns inziens- het werken aan de motivatie van de jongere om te veranderen van gedrag.
Meerdere onderzoeken bevestigen dat de minderjarige door vrijwilligerswerk, onder
begeleiding van het Vereffeningsfonds, tot inkeer komt. Uit deze masterproef blijkt dat zowel
het Slachtofferfonds als het Vereffeningsfonds proberen te streven naar een redelijk
evenwicht tussen de bescherming van de benadeelde enerzijds en de lasten die de
aansprakelijke minderjarigen dienen te dragen anderzijds. Hopelijk kunnen deze instellingen
zich in de toekomst verder ontplooien tot gekende, goed toegankelijke systemen, waar zowel
het slachtoffer als de minderjarige schadeverwekker baat bij hebben.
182. Jongeren zullen echter blijven strafbare feiten plegen onder invloed van tekorten in de
opvoeding, slechte leefomstandigheden, vervaagde normen en waarden of groepsdruk van
leeftijdsgenoten. Aan minderjarigen wordt steeds meer zelfstandigheid toegekend, wat er ook
toe leidt dat ze sneller geconfronteerd worden met verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid.
Het opvoeden van de ‘jeugd van de toekomst’ is en blijft de taak van de ouders en van andere
actoren zoals de school, maatschappelijke organisaties en hulpverlening. Het wetgevend werk
kan wel proberen ervoor te zorgen dat de scherven, afkomstig van geweldmisdrijven door
deze ‘jeugd van de toekomst’, op een zo efficiënt mogelijke manier, zowel voor de
minderjarige, als voor diens ouders en omgeving, als voor het slachtoffer, kunnen gelijmd
worden.
101
Bibliografie
BIBLIOGRAFIE : Rechtsleer
Aansprakelijkheid van en voor minderjarigen
- BALCAEN, L., BERGHMANS, M. , “Aansprakelijkheid voor buitencontractuele schade toegebracht door minderjarigen” in VERHELLEN, E. e.a., Kinderrechtengids, Gent, Mys en Breesch, 1994-2006, 137-180. - BALLON, G., “Over risico-aanvaarding en de aansprakelijkheid van de ouders voor handelingen van hun minderjarige kinderen”, AJT 1995-96, 96-97. - BAUDONCQ, F., CARENS, L. e.a., De aansprakelijkheid van ouders en onderwijzers, Brugge, Die Keure, 2007, 203 p. - BAX, M., “Aansprakelijkheid van de ouders voor de door hun inwonende minderjarige kinderen aan derde ten onrechte berokkende schade : aansprakelijkheid en grondslag”, RW 1976-77, kol. 2673-2676. - BENOIT, G. , CALLEWAERT, V. , JADOUL, P. , La responsabilité civile des parents, Brussel, La Charte, 2006, 135 p. - BOCKEN, H., “Aansprakelijkheid van en voor minderjarigen” , De Verz. 2006, afl. 3, 301-318. - BOCKEN, H., “De aansprakelijkheid van de ouders voor de schade veroorzaakt door hun kinderen”, De Pol. 1980, deel 1: afl. 4, 5-15, deel 2: afl. 5, 32-40, deel 3: afl. 6, 39-43, deel 4: afl. 7, 28-34. - BOONE, I., “De aansprakelijkheid van de ouders en artikel 18 Arbeidsovereenkomstenwet: een onmogelijke combinatie”, RABG 2004, afl. 1, 6-8. - BOUCHAT, F., “La responsabilité civile des parents ”, J. dr. jeun. 2005, afl. 243, 42-44. - BREWAEYS, L., “Aansprakelijkheid van ouders”, Ad Rem speciale editie 2008, 4-11. - BROUWERS, B., “Jeugdsanctierecht in Europa: is uithandengeving een evidentie?”, Jura Falc. 2007-08, afl. 1, 3-37. - CHRISTIAENS, J., ELIAERTS, C., “In het belang van het kind : Eind goed al goed... of toch weer niet?”, TJK 2002, afl. 4, 201-204. - CORNELIS, L., “Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad.” in Reeks Aansprakelijkheidsrecht, nr. 7, Antwerpen, Maklu, 1989, 305. - COTEUR J.P. en LOUYET P., ˝Mijn kind beging een stommiteit˝, Budget & Recht mei/juni 2009 – nr. 204, 44-45.
102
- DALCQ, R., “A propos de la responsabilité des parents”, RCJB 1998, 592-608. - DEBAENE, M., VANDENBERGHE, H., VAN QUICKENBORNE, M.en WYNANT, L. , “Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (1994-1999)”, TPR 2000, 1551-1955. - DE KEZEL, E., “Naar een veralgemeende procesbekwaamheid van minderjarigen in burgerrechtelijke zaken?”, TJK 2001, 51-57. - DE KEZEL, E., “Ouderlijke aansprakelijkheid nieuwe stijl? Hof van beroep interpreteert artikel 1384, lid 2 BW à la Française”, Juristenkrant 2008, afl. 165, 3. - DE NOEL, N., “La responsabilité du fait des personnes que l’on doit surveiller” in X., Responsabilités. Traité théorique et pratique, Titel IV, Boek 41, Brussel, Kluwer, 1999, 15-74. - DE TAVERNIER, P., “Aansprakelijkheid voor anderen (ouders,aanstellers,…)” in X., Bijzondere
overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, losbl., IV. Commentaar Verbintenissenrecht, Titel III, Hoofdstuk 3, 1-143. - DE TAVERNIER, P., “Aansprakelijkheid. Schade veroorzaakt door minderjarigen”, Verz.W. 2000, Doc. 3, 16 p. - DE TAVERNIER, P., “De aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door leden van een jeugdbeweging” , AJT 2000-01, 74-77. - DE TAVERNIER, P., “Naar een objectieve aansprakelijkheid van de ouders voor de onrechtmatige daden van hun minderjarige kinderen? Beschouwingen bij het arrest 'Bertrand' van het Franse Hof van Cassatie van 19 februari 1997”, RW 1999-00, 273-294. - DE TAVERNIER, P., De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door
minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 670 p. - EINSWEILER, L., “La responsabilité civile des instituteurs et des éducateurs”, J. dr. Jeun. 1997, 372-379. - ELCHARDUS, M., VETTENBURG, N., WALGRAVE, L., Jongeren van nu en straks : Overzicht en
synthese van recent jeugdonderzoek in Vlaanderen, Tielt, Lannoo, 2006, 341 p. - FAGNART, J., “La responsabilité civile des parents”, J. dr. jeun. 1997, 362-371. - GENOT, M., “ ‘Le mineur dans tous ses états’ 23 avril 2009, colloque de la Conférence du Jeune Barreau de Nivelles”, J. dr. jeun. 2009, 24-30. - GONTHIER, W., “De verantwoordelijkheid van ouders voor de (wan-)daden van hun minderjarige kinderen”, Vastgoed info 2002, afl. 17, 12. - JADOUL, P. , SAMBON, J. , VAN KEIRSBLICK, B., L’autonomie du mineur, Brussel, Facultés universitaires Saint-Louis, 1998, 224 p.
103
- KEUSTERMANS, J., “De grondslag van de ouderlijke aansprakelijkheid”, Jura Falc. 1982-83, 31-55. - LAMBERT, M., “La présomption de responsabilité pesant sur les parents et les conséquences de la faute de la victime”, De Verz. 1995, 641-645. - LEROI, B., ORNELIS, F., “De aansprakelijkheid en de verzekeringstoestand van de leraar-stagiair”, TORB 2001-02, afl. 4, 284-292. - LOEBER, R., SERGEANT, J.A., SLOT, N.W., Ernstige en gewelddadige jeugddelinquentie :
Omvang, oorzaken en interventies, Diegem, Bohn Stafleu Van Loghum, 2001, 450 p. - MAES, C., “Iets over de burgerrechtelijke uithandengeving van de minderjarige en over de burgerlijke aansprakelijkheid van de leerkracht”, TORB 1999-00, 55-57. - MAES, M., “Minderjarigen, alcohol en aansprakelijkheid: de volgende cocktail, TJK 2000, 187. - MUYLLE, M., “En wat als ‘supernanny’ te laat komt. Actualia inzake de aansprakelijkheid van ouders door minderjarige kinderen” in X., Aansprakelijkheids- en Verzekeringsrecht, Brugge, Die Keure, 2008, 107 p. - PHILIPPE, D., “L'évolution de la jurisprudence relative à la responsabilité des parents ”, J. dr.
jeun. 1990, afl. 10, 38-39. - STASSIJNS, E., “Aansprakelijkheid van de ouders voor hun minderjarige kinderen”, T. Vred. 1988, 173-174. - VAN OEVELEN, A., “De burgerrechtelijke aansprakelijkheid van jeugdleiders voor organisatie en toezichtsfouten”, RW 1996-97, 1335. - VAN OEVELEN, A., “Recente ontwikkelingen in de buitencontractuele aansprakelijkheid van leerkrachten en onderwijsinstellingen” in BAUDONCQ, F., CARENS, L. e.a., De aansprakelijkheid
van ouders en onderwijzers, Brugge, Die Keure, 2007, 103 p. - VAN SOMEREN, P., “Als een minderjarige schade veroorzaakt”, Artsenkrant nr. 1794. - WEYTS, B., “De aansprakelijkheid van ouders en van andere toezichthouders van de minderjarige” in X., Jongeren en recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 413 p. - WEYTS, B., “Het kluwen van aansprakelijke personen ingeval van een onrechtmatige daad van de minderjarige : de dader, de ouders, de onderwijzer, de jeugdinstelling, de opvoeder en de overheid”, TJK 2004, afl. 3, 147-155. - WEYTS, B., “Schade veroorzaakt door geestesgestoorde minderjarigen : aansprakelijkheids- en verzekeringsvraagstukken” in X., Jongeren, psychiatrie en recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 130 p. - X., “Responsabilité des parents et responsabilité scolaire”, T. Vred. 1988, 2-12.
104
Gezinsaansprakelijkheidsverzekering - BOONE, I., Verhaal van derde-betalers op de aansprakelijke, Antwerpen, Intersentia, 2009, 722 p. - BREWAEYS, E., “De opzettelijke fout in het verzekeringsrecht”, RW 2001-02, 276. - CALLEWAERT, V., “La nature juridique du recours de l'assureur R.C. vie privée en cas de faute intentionnelle d'un mineur ”, De Verz. 2006, afl. 2, 187-191. - DUBUISSON, B., “La faute intentionnelle du mineur dans les assurances R.C. familiale. Commentaire d'un arrêt de la Cour d'appel de Liège du 2 février 2001”, J. dr. jeun. 2002, afl. 215, 22-24. - DUBUISSON, B., “L'assurance des risques du mineur ”, J. dr. jeun. 1997, 380-395. - FERON, F., “La loi du 20 juillet 2006 et son incidence sur l’assurance RC vie privée : Limitation du droit de recours de l'assureur en cas de malveillance occasionnée par des mineurs ”, VAV 2006, afl. 6, 680-683. - GEERS, I., “Over zin en onzin van de gezinsaansprakelijkheidsverzekering: de subrogatoire vordering van de familiale verzekeraar tegen de minderjarige aansprakelijke, die de meerderjarigheid bereikt”, RABG 2006, afl. 19, 1449-1453. - GULDIX, E., “Ouderlijke aansprakelijkheid en familiale aansprakelijkheids-verzekering”, RGAR 1981, nr. 10290. - HOUBEN, M., “Le droit de subrogation de l'assureur ”, De Verz. 2001, 249-251. - HOUBEN, M., “Les contrats d’assurance couvrant les actes dommageables commis par des enfants”, De Verz. 2001, 264-265. - JESPERS, J., “De ene familiale verzekering is de andere niet”, TVW, 3e jaargang, nr. 300, juni 2009, 42-45. - JOCQUE, G., “Opzet in de gezinsaansprakelijkheidsverzekering”, De Verz. 2001, 215-229. - KRUITHOF, R., “Aansprakelijkheid voor andermans daad”, RW 1978-79, 1409. - MEYNTJENS, E., “De gezinsaansprakelijkheidsverzekering”, RW 2002-03, afl. 17, 645-650. - TINANT, J., “L’action récursoire de l’assureur vie privée contre l’enfant mineur du preneur d’assurance : fondement et limites ”, JLMB 2007, afl. 11, 428-429. - TINANT, J., “Le recours de l’assureur RC familiale à l’encontre du mineur, auteur du sinistre”, JLMB 2004, afl. 23, 1244. - SCHUERMANS, L., “Enkele actualia over de aansprakelijkheidsverzekering van de ouders” in X., Jongeren en recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 413 p.
105
- VAN SCHOUBROECK, C., “Zeker van de verzekering van door minderjarigen opzettelijk veroorzaakte schade?” in X., Ad amicissimum amici scripsimus. Vriendenboek Raf Verstegen, Brugge, Die Keure, 2004, 404 p. - VAN SCHOUBROECK, C., “Over opzettelijk veroorzaakte schadegevallen en verzekering”, TBH 2005, 819-829. - ZEGERS, S., “Risicobeheersing via verzekering, ook voor het gezin (de verzekering burgerlijke aansprakelijkheid privéleven en de aansprakelijkheid van ouders voor minderjarigen)” in X., Aansprakelijkheid van ouders en onderwijzers, Brugge, Die Keure, 2007, 103 p.
106
Fonds voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden - ARNOU, P., “Bijdrage ten behoeve van het Slachtofferfonds” in X., Strafrecht en
strafvordering. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 1984, 219 p. - BOONE, I., “Coördinatie van aansprakelijkheid en andere vergoedingssystemen” in X., Aansprakelijkheid, aansprakelijkheidsverzekering en andere schadevergoedingssystemen
2006-2007, Mechelen, Kluwer, 2007, 865 p. - CROMHEECKE, M., “Hulpbehoevend slachtoffer word je niet zomaar. Commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden”, RW 1993-94, 969-984. - DE WACHTER, A., “Het Fonds tot hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden” in X., Kluwers Verzekeringshandboek, Afl. 56, december 2003, II.7.9-01 – II.7.9-05. - DE WULF, C. “Schadevergoeding voor slachtoffers door de staat in Frankrijk”, Panopticon 1990, 55. - DUNKEL, F., “Indemnités pour victimes et règlement des indemnités en République fédérale de l’Allemagne”, Ann. Fac. Dr. Liège 1984, 173. - GOOSSENS, F., “De Europese richtlijn betreffende schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven in Belgisch recht omgezet”, TVW 2006, afl. 2, 253-254. - HUTSEBAUT, F., “Het Fonds tot hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden : onbekend of onbemind?” in Liber amicorum A. Vandeplas, Gent, Mys en Breesch, 1994, 507 p. - KLEES, O., “Du neuf en matière d'indemnisation des victimes d'actes intentionnels de violence ”, JT 2006, afl. 6225, 335. - SCHUERMANS, L., WACHSSTOCK, F., Geweld en terreur. Een onderzoek naar de aanspraak en verzekeringsmogelijkheden van slachtoffers, Antwerpen, Maklu, 1987, 155 p. - STERKENS, M, Het Slachtofferfonds. Het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke
gewelddaden, Antwerpen, Kluwer, 1993, 160 p. - STERKENS, M., “De toekenningsvoorwaarden en beoordelingsgronden voor de aanvragen tot het bekomen van een tegemoetkoming uit het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden”, T. Strafr. 2002, afl. 1, 15-25. - STERKENS, M., “Het Fonds tot Hulp aan Slachtoffers van Opzettelijke Gewelddaden”, RW 1992-93, 443-444. - STERKENS, M., “Slachtofferfonds” in X., Strafrecht en strafvordering. Artikelsgewijze
commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 1984, losbl. - STERKENS, M., “Wijzigingen in de regelgeving omtrent het zogenaamde Slachtofferfonds”, RW 2003-04, afl. 21, 819-820.
107
- STERKENS, M., “Het Slachtofferfonds in verdere evolutie”, NC 2007, afl. 5, 359-360. - STERKENS, M., “Het merkwaardige, mogelijk straffe, doch niet penale karakter van de bijdrage ten behoeve van het Slachtofferfonds”, NC 2006, afl. 5, 309-310. - VANDROMME, S., “De geldboete en de bijdrage aan het Slachtofferfonds met toepassing van art. 65, eerste lid, Sw”, RW 2003-04, afl. 9, 344-346.
108
Herstelbemiddeling - BALCAEN, L., “Herstelbemiddeling voor minderjarigen en de interferentie met de gezinsaansprakelijkheidsverzekering”, De Verz. 2003, afl. 2, 275-287. - CHRISTIAENS, J., DUMORTIER, E., “De aanpak van jeugddelinquenten in tijden van onveiligheid”, Orde van de dag 2006, afl. 36, 7-13. - CHRISTIAENS, J., DUMORTIER, E., “De nieuwe Wet op de Jeugdbescherming : krijtlijnen van een ambigue hervorming”, TJK 2006, afl. 4, 273-313. - CLAES, E. e.a. , Herstel en jeugd : nu in het (r)echt, Brugge, Die Keure, 2008, 141 p. - DE KEZEL, E., “Minderjarige delinquent kan niet naar assisen”, Juristenkrant 2008, afl. 166, 3. - DE SMET, B., “Herijking van het jeugdstrafrecht. Harde aanpak van criminele jongeren?”, Orde van de dag 2006, afl. 36, 41-46. - DE SMET, B., “Het nieuwe jeugdrecht gewikt en gewogen door het Grondwettelijk Hof”, RW 2008-09, afl. 4, 130-141. - DECOCK, G., “De nieuwe Wet op de Jeugdbescherming : elck wat wils?”, TJK 2006, afl. 4, 271-272. - FABRE, M., TOMKIEWICZ, S., “L'école et la violence”, J. dr. jeun. 1998, afl. 175, 13-24. - GEUDENS, H., “Verwerking gegevens herstelbemiddeling voor minderjarige daders m.b.t. 2002”, TJK 2003, afl. 5, 269-283. - H.D., “Vijf jaar Vereffeningsfonds West-Vlaanderen”, Nieuwsbrief Welzijnsraad
Arrondissement Ieper, Jaargang 12, nr. 4, p. 4. - KOOLS, L., “Geen nieuwe wijn in nieuwe vaten. Over de vernieuwde Wet op de jeugdbescherming”, Orde van de dag 2006, afl. 36, 19-21. - NAGELS, C., “De jongere, de delinquent en de sociale reactie op jeugddelinquentie”, Orde
van de dag 2006, afl. 36, 29-33. - NAGELS, C., “Des jeunes irresponsables sommés d'être responsables : comportements délictueux des jeunes ”, J. dr. jeun. 2008, afl. 274, 13-20. - NAGELS, C., “Justice des mineurs en Belgique: évolution ou rupture ? ”, J. dr. jeun. 2007, afl. 261, 20-23. - NUYTIENS, A., VAN GRUNDERBEECK, S., “Herstelgerichte afhandelingen van delicten gepleegd door minderjarigen. Leerprojecten, gemeenschapsdienst en –herstelbemiddeling”, Panopticon 2003, afl. 6, 573-577.
109
- VAN RUMST, S., “Herstelbemiddeling in de nieuwe Wet op de Jeugdbescherming. De wettelijke verankering van een pretoriaanse praktijk”, TJK 2006, afl. 4, 291-301. - VANDENBROUCKE, E., “Les sanctions alternatives pour mineurs délinquants en Flandre. A la recherche des droits perdus”, J. dr. jeun. 2005, afl. 244, 5-14. - VANDROMME, S., “En iedereen gaf elkaar de hand... De introductie van de herstelbemiddeling in het Wetboek van Strafvordering”, RW 2005-06, afl. 35, 1361-1370. - X., “La médiation dans le cas de la délinquance de jeunes: idées et problèmes ”, J. dr. jeun. 1997, 18-24.
110
Rechtsvergelijkende werken - BOCKEN, H., BOURGEOIS, G., GORLÉ, F. en REYNTJES, F., Rechtsvergelijking, Brussel, Story-Scienta, 1991, 474 p. - BOUTELLIER, H., MOLL, M. ,TER WOERDS, S., STEKETEE, M., Herstelbemiddeling voor
jeugdigen in Nederland, Assen, Van Gorcum, 2006, 124 p. - DEWULF, C., “Schadevergoeding voor slachtoffers door de staat in Frankrijk”, Panopticon 1990, 55 e.v. - DUENKEL, F., “Täter-Opfer Ausgleich : German experiences with mediation in a European perspective”, European Journal of Criminal Policy and Research 2006, 44-46. - DUNKEL ,E., “Indemnités pour victimes et règlement des indemnités en république féderale d’Allemagne”, Ann. Fac. Dr. Liège 1984, 173 e.v. - FRANCOZ-TERMINAL, L., LAFAY, F., MORETEAU, O. en PELLERIN-RUGLIANO, C. , “ Children as Tortfeasors under French law” in X., Children in Tort Law. Part I : Children as
Tortfeasors, Wenen, Springer, 2006, 89-112. - GADBIN, D. en KERNALEGUEN, F., Le statut juridique de l’enfant dans l’espace européen,
Brussel, Bruylant, 2004, 514 p. - GIESEN, I., Toezicht en aansprakelijkheid, Amsterdam/Utrecht, Kluwer, 2005, 251 p. - GHETTI, S. en MESTITZ, A., Victim-offender mediation with youth offenders in Europe, an
overview and comparison of 15 countries, Dondrecht, Springer, 2005, 379 p. - RAMBACH, P.H.M., Die deliktische Haftung Minderjähriger und ihrer Eltern im
französischen, belgischen und deutschen Deliktsrecht, Antwerpen, Maklu, 1994, 213 p. - TIMMERMANS, H., “L’indemnisation des victimes aux Pays-Bas”, Ann. Fac. Dr. Liège, 217 e.v. - VAN BOOM,W., “Children as Tortfeasors under Dutch law” in X., Children in Tort Law.
Part I : Children as Tortfeasors, Wenen, Springer, 2006, 175-184. - WAGNER, G., “Children as Tortfeasors under German law” in X., Children in Tort Law. Part
I : Children as Tortfeasors, Wenen, Springer, 2006, 121-133. - X., Children in Tort Law. Part I : Children as Tortfeasors, Wenen, Springer, 2006, 476 p.
111
BIBLIOGRAFIE : Rechtspraak
Grondwettelijk Hof
- GwH 9 februari 2000, RW 2000-01, 906.
- GwH 13 december 2006, nr. 196/2006.
- GwH 13 maart 2008, arrest nr. 49/2008.
- GwH 13 maart 2008, arrest nr. 50/2008.
Hof van Cassatie
- Cass. 9 juli 1934, Pas. 1934, 352.
- Cass. 11 februari 1946, Pas. 1946, I, 62.
- Cass. 6 maart 1950, Pas. 1950, I, 447
- Cass. 12 januari 1971, Pas. 1971, 434.
- Cass. 28 oktober 1971, Arr.Cass. 1972, 219.
- Cass. 24 oktober 1974, RW 1974-75, 1185.
- Cass. 26 juni 1976, Pas. 1976, I, 1046.
- Cass. 20 april 1982, Arr.Cass. 1981-82, 1003.
- Cass. 24 januari 1985, Pas. 1985, I, 603.
- Cass. 3 december 1986, RW 1987-88, 55.
- Cass. 23 februari 1989, JT 1989, 235.
- Cass. 28 september 1989, JT 1990, 22.
- Cass. 21 december 1989, Arr.Cass. 1989-90, 560.
- Cass. 29 maart 1991, D. 1991, 324, noot C. LARROUMET.
- Cass. 11 april 1991, RW 1993-94, 1064.
- Cass. 19 december 1991, Arr.Cass. 1991-92, 364.
- Cass. 19 mei 1993, Pas. 1993, I, 497.
- Cass. 19 juni 1997, JT 1997, 582.
- Cass. 13 oktober 1999, Arr.Cass. 1999, 528.
- Cass. 20 oktober 1999, Vastgoed info 2002, afl. 17, 11, noot W. GONTHIER.
- Cass. 20 januari 2000, RW 2001-02, 631.
- Cass. 5 december 2000, Arr.Cass. 2000, 1927.
- Cass. 12 april 2002, JLMB 2002, 1218.
- Cass. 12 november 2002, NjW 2002, 534.
- Cass. 14 februari 2003, NjW 2003, 342, noot I. BOONE.
112
- Cass. 5 juni 2003, NjW 2004, 14, noot I. BOONE.
- Cass. 10 oktober 2003, RGAR 2004, 13879.
- Cass. 2 april 2004, TBH 2005,854.
- Cass. 11 januari 2009, www.cass.be.
Hof van Cassatie Frankrijk :
- Cass. fr. ass. plén. 9 mei 1984, JCP 1984, II, nr. 20255.
- Cass. fr. 1e civ. 19 december 1989, RGAT 1990, 73.
- Cass. fr. 19 februari 1997, JCP 1997, II, nr. 22.848, 247-254.
Raad van State
- RvS 15 oktober 2008, arrest 187.091, www.raadvst-consetat.be.
Hof van beroep
- Brussel 5 maart 1986, RGAR 1987, 11247.
- Luik 16 juni 1987, JLMB 1988, 307.
- Brussel 23 mei 1991, Pas. 1991, II, 158.
- Bergen 9 juni 1993, JT 1993, 668.
- Brussel 7 december 1993, RGAR 1995, 12416.
- Brussel 20 januari 1994, J. dr. Jeun. 1994, 62.
- Antwerpen 23 maart 1994, RGAR 1998, 12659.
- Luik 13 juni 1994, TBBR 1995, 390, noot E. VERBERT.
- Gent 22 november 1994, RGAR 1996, 12681.
- Luik 6 februari 1995, J. dr. jeun. 1996, 134.
- Bergen 11 mei 1995, RGAR 1997, 12733.
- Brussel 11 mei 1995, RGAR 1997, 12764.
- Bergen 27 december 1995, JLMB 1996, 510.
- Gent 29 maart 1996, Intercontact 1996, 117 .
- Bergen 4 september 1996, RGAR 1999, 13047.
- Luik 11 maart 1997, TBBR 1998, 484.
- Brussel 27 maart 1997, De Verz. 1998, 95.
- Brussel 23 oktober 1997, TAVW 1998, 94.
- Antwerpen 2 april 1998, Intercontact 1999, 125.
113
- Brussel 8 juni 1998, JLMB 1998, 1558, noot D.M. PHILIPPE, “La responsabilité du fait d’un
enfant dement”.
- Gent 25 juni 1998, AJT 2001-02, 385.
- Luik 19 februari 1999, JLMB 2001, 719.
- Antwerpen 31 maart 1999, Intercontact 1999, 128.
- Brussel 2 april 1999, JLMB 1999, 1434.
- Luik 7 februari 2000, JLMB 2001, 1120.
- Brussel 23 april 2001, RGAR 2002, 13552.
- Luik 15 oktober 2001, RGAR 2003,13698.
- Luik 23 november 2001, JDJ 2002, 42.
- Antwerpen 27 maart 2002, RW 2005-06, 106.
- Brussel 4 maart 2003, JLMB 2005, 452.
- Luik 17 oktober 2003, JLMB 2004, 1240.
- Brussel 19 april 2004, Journ. Proc. 2004, 25.
- Brussel 22 november 2004, RGAR 2006, afl. 6, nr. 14134.
- Antwerpen 2 februari 2005, NjW 2005, 1207, noot G. JOCQUÉ.
- Gent 3 november 2005, De Verz. 2006, 185.
- Gent 24 november 2005, NjW 2007, 274.
- Luik 28 juni 2007, RGAR 2009, afl. 6, nr. 14536.
- Brussel 25 oktober 2007, NjW 2008, 128.
- Bergen 23 april 2009, VAV 2009, afl. 4, 278.
Rechtbank van eerste aanleg
- Rb. Turnhout 14 oktober 1988, Verkeersrecht 1993, 4.
- Rb. Luik 22 januari 1990, Journ. Dr. Jeun. 1990, afl. 10, 37, noot D. PHILIPPE.
- Rb. Brussel 7 januari 1991, JT 1991, 587.
- Rb. Brussel 1 maart 1993, J. dr. Jeun. 1993, afl. 129, 24.
- Rb. Dendermonde 3 maart 1995, TGR 1995, 169.
- Rb. Turnhout 27 april 1995, Turn. Rechtsl. 1995-96, 99.
- Rb. Namen 30 juni 1995, De Verz. 1995, 638.
- Rb. Dinant 21 oktober 1998, RGAR 2000, 13260.
- Rb. Hasselt 19 december 2002, RW 2004-05, 1631.
- Rb. Kortrijk 16 september 2003, RW 2005-06, 552.
114
Correctionele rechtbank
- Corr. Brussel 21 februari 1992, Rev. dr. pén. 1992, 909.
- Corr. Bergen 31 mei 2000, RGAR 2002, nr. 13589.
Jeugdrechtbank
- Jeugdkamer Brussel, 2 mei 1974, RW 1975-76, 1885.
- Jeugdrb. Brussel 18 december 1997, J. dr. Jeun. 1998, afl. 174, noot V. MACQ.
- Jeugdrb. Brussel 3 mei 2002, TJK 2002, afl. 4, 196, noot J. CHRISTIAENS.
- Jeugdrb. Brussel 7 maart 2006, JT 2006, 665.
Politierechtbank
- Pol. Hasselt 22 mei 1987, RGAR 1988, nr. 11371.
- Pol. Turnhout 21 oktober 2003, RW 2005-06, 512.
- Pol. Mechelen 29 juni 2004, T. Vred. 2005, 183.
Vredegerecht
- Vred. Ronse 5 februari 1991, RW 1993-94, 652.
- Vred. Luik 21 december 1991, De Verz. 1994, 411, noot N. DENOEL.
- Vred. Torhout 26 mei 1992, TBR 1992, 186.
- Vred. Halle 28 oktober 1998, AJT 2000-01, noot P. DE TAVERNIER.
Commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de
occasionele redders
- Comm. Slachtoffers, 16 november 1989, RW 1992-93, 442.
- Comm. Slachtoffers 9 februari 2000 (RG 98076)
- Comm. Slachtoffers 7 februari 2002 (99629)
- Comm. Slachtoffers 18 februari 2003 (AR M1548)
- Comm. Slachtoffers 21 november 2005 (M40037)
- Comm. Slachtoffers 19 oktober 2007 (AR M60618)
Nederlandse uitspraken
- Hof Den Bosch 15 april 1992, NJ 1994, 760.
- Hof Amsterdam 17 juli 1997, VR 1998, 187.
- Hof Arnhem 30 november 1999, VR 2000, 157.
115
BIBLIOGRAFIE : Wetgeving
- Europees Verdrag inzake de schadeloosstelling van slachtoffers van geweldsmisdrijven,
Straatsburg, 24. XI. 1983.
- Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van
minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door
dit feit veroorzaakte schade, BS 15 april 1965, gewijzigd door de Wet van 15 mei 2006, BS 2
juni 2006 en de Wet van 13 juni 2006, BS 19 juli 2006.
- Wet 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, BS 6 augustus 1985.
- Wet 19 januari 1990, BS 30 januari 1990.
- Wet 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, BS 20 augustus 1992.
- Wet van 10 februari 2003 betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in
dienst van openbare rechtspersonen, BS 27 februari 2003.
- Wet van 2 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers, BS 29 augustus 2005.
- Wet 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen, BS 28 juli 2006.
- Wet 30 december 2009 houdende diverse bepalingen betreffende justitie, BS 15 januari
2009.
- Koninklijk besluit 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van
de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten
overeenkomst met betrekking tot het privé-leven, BS 31 januari 1984.
- Koninklijk Besluit 18 december 1986 betreffende de Commissie voor hulp aan slachtoffers
van opzettelijke gewelddaden, BS 20 februari 1987.
116
BIBLIOGRAFIE : Internetbronnen
- Bureau Alternatieve Afhandeling Limburg (BAAL) : http://www.baallimburg.be. - Commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden : [email protected] - Dienst Ieper-Veurne voor Alternatieve Maatregelen (DIVAM) : http://www.onstehuis.net/divam/divam_herstelbemiddeling.htm. - Europese Commissie :
http://ec.europa.eu/civiljustice/comp_crime_victim/comp_crime_victim_gen_nl.htm
- Familiale verzekering Nederland :
http://dhbbank.nl/Belgium/NL/Products/5012.aspx
http://financieel.infonu.nl/verzekering/39618-alles-over-de-familiale-verzekering.html
- Fonds voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden :
http://www.just.fgov.be/nl_htm/informatie/htm_justitie_atotz/hulp.html
- le Fonds de Garantie des Victimes des Actes de Terrorisme et d’autres Infractions :
http://www.fgti.fr
- Gesetz uber die Entschädigung für Opfer von Gewalttaten (Opferentschädigungsgesetz):
http://www.gesetze-im-internet.de/oeg/
- Jeugdbewegingen :
http://www.steunjeugdpunt.be/regelgeving
- Schadefonds Geweldmisdrijven Nederland :
http://www.schadefonds.nl
117
BIBLIOGRAFIE : Overige documentatie
Krantenartikels
- “Familiale verzekering dekt geen deugnieten”, Het Nieuwsblad, 30 juni 2005.
- “Moeder van Laetitia Delhez naar Raad van State tegen weigering schadevergoeding”, Het
Nieuwsblad, 23 maart 2006.
- “Half miljoen Belgen mist essentiële verzekering”, Het Nieuwsblad, 20 oktober 2008.
- “Moeder Laetitia is officieel slachtoffer van Dutroux”, De Standaard, 23 oktober 2008
- “Jeugdcriminaliteit in 5 jaar tijd met kwart omhoog”, De Standaard, 12 februari 2009.
- “Jeugd lijkt alleen maar gewelddadiger”, De Standaard, 21 februari 2009.
- “ Geen toename in jeugdcriminaliteit”, De Standaard, 23 maart 2009.
- “Overvallers in Antwerpen zijn amper dertien”, De Standaard, 24 maart 2009.
- “De meest gestelde vragen over de gezinsaansprakelijkheidsverzekering”, De Telegraaf, 24
april 2009.
- “Scouts slachtoffer van raid in Brakel”, Het Nieuwsblad, 9 augustus 2009.
- “Minderjarigen naar jeugdrechter voor aanval op Scouts”, Het Nieuwsblad, 22 augustus
2009.
- “Toch schadevergoeding voor familie Oulematou”, Het Laatste Nieuws, 23 november 2009.
- “Familie Oulematou krijgt toch schadevergoeding”, Gazet van Antwerpen, 23 november
2009.
- “Kamer keurt mozaïekwetten justitie goed”, Het Belang van Limburg, 16 december 2009.
- “Feiten worden zwaarder, criminelen jonger”, De Standaard, 15 februari 2010.
Wetsvoorstellen
- Wetsvoorstel houdende invoeging van de artikelen 1383bis en 1384bis in het Burgerlijk
Wetboek, inzake de aansprakelijkheid, organisatie- en toezichtsplicht van personen die
onbezoldigd en op vrijwillige basis toezicht uitoefenen op minderjarige kinderen in het kader
van jeugdverenigingen, Parl. St. Senaat 1995-96, nr. 1-303/1.
- Wetsvoorstel (G. DE PADT) tot invoering in het Burgerlijk Wetboek van een objectieve
aansprakelijkheid van de ouders voor schade veroorzaakt door hun minderjarige kinderen,
Parl. St. Kamer 2005-06, nr. 2163/001.
- Wetsvoorstel (H. DECROO EN G. DE PADT) tot invoering in het Burgerlijk Wetboek van een
118
objectieve aansprakelijkheid van de ouders voor schade veroorzaakt door hun minderjarige
kinderen, Parl. St. Kamer 2007-08, nr. 0583/001.
- Wetsvoorstel ( M. TAELMAN), tot invoering in het Burgerlijk Wetboek van een objectieve
aansprakelijkheid van de ouders voor schade veroorzaakt door hun minderjarige kinderen,
Parl. St. Senaat 2008-09, 19 januari 2009.
- Wetsvoorstel (E. KNOOPS) betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering ten
aanzien van het privéleven, Parl. St. Kamer 1977-78, 2 maart 1978.
- Wetsvoorstel (P. DE STEXHE) betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering ten
aanzien van het privéleven, Parl. St. Senaat 1977-78, 10 november 1977.
- Wetsvoorstel (R. HOTERMANS), tot invoering van een verplichte verzekering tot dekking van
de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privéleven,
Parl. St. Kamer 1997-98, 20 mei 1998.
- Wetsvoorstel ( J.M. CHEFFERT), tot invoering van een verplichte verzekering tot dekking van
de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privéleven,
Parl. St. Senaat 2005-06, 8 februari 2006.
- Wetsvoorstel (R. LANDUYT, B. TOBBACK en B. TUYBENS) tot wijziging van de wet van 1
augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen wat de voorwaarden voor de hulp van
de Staat aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden betreft, Parl. St. Kamer 2008-09,
1751/001.
- Wetsvoorstel (C. NYSSENS) tot uitbreiding van de toepassingssfeer van de wet betreffende
de schadeloosstelling van de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden”, Parl. St. Kamer
2008-09, nr. 1750/001.
- Wetsvoorstel (Z. GENOT, F. LAHSSAINI en S. VAN HECKE) tot wijziging van de wet van 1
augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen wat de voorwaarden voor de hulp van
de Staat aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden betreft, Parl. St. Kamer 2008-09, nr.
1749/001.
119
Algemene voorwaarden verzekeringen
- Ethias, Familiale Algemene Voorwaarden.
- KBC, Verzekering Burgerrechtelijke Aansprakelijkheid.
- Axa, Comfort Privé-leven Aansprakelijkheidsverzekering Algemene Voorwaarden.
- Fortis, Algemene Voorwaarden Familiale.
- Mercator, Gezin Plus Algemene Voorwaarden .
- Allianz, Algemene Voorwaarden Family Plan Burgerrechtelijke aansprakelijkheid
Familiale.
- Generali Belgium, Algemene Voorwaarden BA Privé-leven.
- Nateus Verzekeringen, Algemene voorwaarden Privaat Leven.
- National Suisse Verzekeringen, Algemene voorwaarden Burgerlijke aansprakelijkheid
privéleven.
- Vivium, Algemene voorwaarden BA Privé-leven
Overige
- Brochure Ministerie van Justitie, “Financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke
gewelddaden”, Brussel, 2004.
- Commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden, Verslag over de
werkzaamheden 2000-2001; Commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke
gewelddaden, Verslag over de werkzaamheden 2002-2004.
- Dienst Herstelbemiddeling Minderjarigen Gent-Oudenaarde-Dendermonde , Jaarverslag
2008.
- Dienst Ieper - Veurne voor Alternatieve Maatregelen , Jaarverslag 2008.
- Verslagboek “Vijf kleine fietsjes met een grote bel: over het Provinciaal Vereffeningsfonds.
Discussie en reflectiemoment, Vrijdag 23 november 2007.
- Provinciaal Vereffeningsfonds Antwerpen, Activiteitenverslag 2008.
- Provinciaal Vereffeningsfonds Vlaams-Brabant, Jaarverslag 2008.
120
- Voordracht Balie Kortrijk dinsdag 21 april 2009 : “Aansprakelijkheid voor minderjarigen :
art. 1384 e.v. BW” door Dhr. Pieter De Tavernier.
- Gegevens Test-Aankoop, “Jeugdbewegingen en hun aansprakelijkheid”, 05/2006.