___________________________________________________________________________________
S10131-Ontwikkelingspsychologie | mei 2015 | door Jasper Verkroost 1
Samenvatting S10131-Ontwikkelingspsychologie
bachelorvak Propedeuse Psychologie, Open Universiteit
gebaseerd op: Ontwikkelingspsychologie, het begin
van de levensloop van Robert Feldman, 5e editie, 2012/2013
door Jasper Verkroost | 2 mei 2015
Stuvia: https://www.stuvia.com/user/Pupske
Facebook: https://www.facebook.com/jasper.verkroost
Twitter: https://twitter.com/_MrWriter
LinkedIn: https://www.linkedin.com/profile/view?id=235277458
Website: https://japskerotsrover.wordpress.com
___________________________________________________________________________________
S10131-Ontwikkelingspsychologie | mei 2015 | door Jasper Verkroost 2
Inhoudsopgave
1.1 Een oriëntatie op de ontwikkelingspsychologie 3
1.2 Kinderen: verleden, heden en toekomst .......... 4
2.1 Visies op kinderen ............................................. 6
2.2 De wetenschappelijke werkwijze en het
wetenschappelijk onderzoek ................................ 12
2.3 Onderzoeksstrategieën en -problemen .......... 15
3.1 Erfelijkheid ...................................................... 16
3.2 De interactie tussen erfelijkheid en omgeving 20
3.3 Prenatale groei en verandering ...................... 22
4.1 Geboorte ......................................................... 26
4.2 Complicaties tijdens de geboorte ................... 29
4.3 Wat een pasgeboren baby allemaal kan ......... 32
5.1 Groei en ontwikkeling ..................................... 34
5.2 De motorische ontwikkeling ........................... 37
5.3 De ontwikkeling van de zintuigen ................... 39
6.1 Cognitieve ontwikkeling volgens Piaget.......... 42
6.2 De informatieverwerkingstheorie van
cognitieve ontwikkeling ........................................ 45
6.3 De wortels van onze taal ................................. 47
7.1 De basis van sociaal gedrag............................. 51
7.2 Relaties aangaan ............................................. 53
7.3 Verschillen tussen baby's ................................ 56
8.1 Fysieke groei ................................................... 59
8.2 De motorische ontwikkeling ........................... 60
8.3 Bedreigingen van fysieke groei ....................... 63
9.1 De intellectuele ontwikkeling ......................... 67
9.2 De taalontwikkeling ........................................ 71
9.3 School en maatschappij .................................. 72
10.1 Een antwoord op de vraag "Wie ben ik?" ..... 74
10.2 Vrienden en familie: het sociale leven van
peuters en kleuters ............................................... 76
10.3 Morele ontwikkeling en agressie .................. 79
11.1 Het groeiende lichaam .................................. 82
11.2 De motorische ontwikkeling en veiligheid .... 84
11.3 Kinderen met speciale behoeften ................. 86
12.1 De intellectuele en taalkundige ontwikkeling
............................................................................... 88
12.2 Intelligentie: het bepalen van individuele
sterke punten ........................................................ 90
12.3 Onderwijs: lezen, schrijven en rekenen ........ 94
13.1 De ontwikkeling van het eigen ik .................. 96
13.2 Relaties: vriendschappen in de schooltijd ..... 98
13.3 Het gezin in de schooltijd ............................ 102
14.1 Fysieke rijping .............................................. 105
14.2 Stress en manieren om ermee om te gaan . 108
14.3 Bedreigingen van het welzijn van
adolescenten ....................................................... 109
15.1 De intellectuele ontwikkeling ...................... 113
15.2 De morele ontwikkeling .............................. 115
15.3 Schoolprestaties en cognitieve ontwikkeling
............................................................................. 116
15.4 Het kiezen van een beroep: het werk van je
leven .................................................................... 119
16.1 Identiteit: een antwoord op de vraag 'Wie ben
ik?' ....................................................................... 121
16.2 Relaties: familie en vrienden ....................... 126
16.3 Verkering, seksueel gedrag en
tienerzwangerschap ............................................ 129
Externe bron A: Zwangerschapshormonen......... 131
Externe bron B: Ontwikkeling van het centrale
zenuwstelsel ........................................................ 133
___________________________________________________________________________________
S10131-Ontwikkelingspsychologie | mei 2015 | door Jasper Verkroost 3
___________________________________________________________________________________
1.1 Een oriëntatie op de ontwikkelingspsychologie
ontwikkelingspsychologie (synoniem: levenslooppsychologie)
- de wetenschappelijke studie naar patronen van groei, verandering en stabiliteit die zich voordoen
vanaf de geboorte via de babyjaren, peuterjaren, kleuterjaren, schoolperiode, adolescentie,
volwassenheid tot aan de ouderdom
- de meeste aandacht gaat uit naar de periode waarin de ontwikkelingen elkaar het snelst opvolgen:
die van de geboorte tot aan de adolescentie
- vraagt zich af op welke gebieden en in welke perioden in het leven mensen veranderen en groeien
en hoe hun gedrag zich verhoudt tot eerder gedrag
thematische gebieden
- fysieke ontwikkeling: invloed van het lichaam - de hersenen, het zenuwstelsel, de spieren, de
zintuigen, en de behoefte aan eten, drinken en slaap - op ons gedrag
- cognitieve ontwikkeling: hoe wordt het gedrag van mensen beïnvloed door groei en veranderingen
in hun intellectuele vermogens - leren, geheugen, probleemoplossing en intelligentie
___________________________________________________________________________________
S10131-Ontwikkelingspsychologie | mei 2015 | door Jasper Verkroost 4
- sociale ontwikkeling: de manier waarop interacties van mensen met elkaar en hun sociale relaties in
de loop van het leven groeien, veranderen en stabiel blijven
- persoonlijkheidsontwikkeling: stabiliteit en verandering in de eigenschappen die de ene persoon van
de andere onderscheiden
leeftijden (gemiddelden)
prenatale periode baby-/peutertijd kleutertijd schooltijd adolescentie
conceptie-geboorte 0-3 jaar 3-6 jaar 6-12 jaar 12-20 jaar
ontwikkeling
- bij heel jonge kinderen voor een groot deel genetisch bepaald, voltrekt zich automatisch
- als kinderen ouder worden, gaan omgevingsfactoren een grotere rol spelen, waardoor er na verloop
van tijd meer variatie en meer individuele verschillen ontstaan
cohort
- een groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde plek is geboren
- lidmaatschap onderwerpt mensen aan invloeden die betrekking hebben op historische, leeftijd-
gebonden, socioculturele en niet-normatieve gebeurtenissen; belangrijke sociale gebeurtenissen
(oorlog, economische depressie) hebben een bepaalde invloed op alle leden van een cohort
normatieve gebeurtenissen
- gebeurtenissen die zich voor meeste individuen binnen een groep op dezelfde manier voltrekken
- kunnen biologisch, sociaal of cultureel bepaald zijn
- cohorteffecten: treden op a.g.v. historisch bepaalde invloeden, biologische en omgevingsinvloeden
die verbonden zijn aan een specifiek historisch moment (bv. vuurwerkramp Enschede)
- leeftijdsgebonden invloeden: biologische en omgevingsinvloeden die gelijk zijn voor mensen in een
bepaalde leeftijdsgroep, ongedacht waar of wanneer ze opgroeien (bv. puberteit, naar school gaan)
- normatieve invloeden: invloeden die leiden tot conformiteit, omdat men de gevolgen van afwijkend
gedrag vreest (bv. etnische afkomst, sociale klasse, lidmaatschap van een subcultuur)
- niet-normatieve invloeden: specifieke gebeurtenissen die plaatsvinden in het leven een specifiek
persoon op een tijdstip dat zulke gebeurtenissen de meeste andere mensen niet overkomen
1.2 Kinderen: verleden, heden en toekomst
vroege denkbeelden over kinderen
- kinderen kregen in de middeleeuwen pas rond 1600 een eigen status, voor die tijd werden ze gezien
als miniatuurvolwassenen (Philippe Ariès, a.h.v. bestudering schilderijen en andere kunstvormen)
- babybiografieën: een van de eerste geschriften waarin kinderen methodisch werden bestudeerd;
krijgen een systematischer karakter o.i.v. Charles Darwin, die er één over zijn zoon schreef
___________________________________________________________________________________
S10131-Ontwikkelingspsychologie | mei 2015 | door Jasper Verkroost 5
- focus op de kindertijd: onderwijs wordt universeler; kinderen waren niet meer nodig als goedkope
arbeidskrachten; mensen worden zich bewust van het feit dat gebeurtenissen tijdens hun jeugd van
invloed waren op de rest van hun leven: ontwikkelingspsychologie wordt als apart vakgebied erkend
de twintigste eeuw
- Alfred Binet: Franse psycholoog, verrichte pionierswerk op het gebied van intelligentie van kinderen
- G. Stanley Hall: eerste die het denken en het gedrag van kinderen onderzocht m.b.v. vragenlijsten;
schreef een boek in 1904 waarin adolescentie als aparte ontwikkelingsperiode werd gezien
- in de eerste helft van de 20e eeuw werden grootschalige systematische en langdurige onderzoeken
naar kinderen en hun ontwikkeling tijdens de rest van hun leven gestart (o.a. Stanford Studies of
Gifted Children, Fels Research Institude Study, Berkely Growth and Guidance Studies)
verandering
- continue verandering: ontwikkeling is geleidelijk en prestaties vloeien op een bepaald niveau voort
uit die van de vorige niveaus; is kwantitatief; onderliggende ontwikkelingsprocessen blijven
gedurende het hele leven hetzelfde
- discontinue verandering: vindt plaats in aparte stappen of stadia; elk stadium levert gedrag op dat
kwalitatief anders is dan gedrag in eerdere stadia
invloed van de omgeving
- kritieke periode: een specifieke tijd in de ontwikkeling waarin een bepaalde gebeurtenis de grootste
gevolgen heeft; wanneer de aanwezigheid van bepaalde soorten omgevingsstimuli noodzakelijk is
voor een normale ontwikkeling (bv. aanwezigheid van liefdevolle volwassene in vroege kinderjaren)
- plasticiteit: de mate waarin een zich ontwikkelend gedragspatroon of fysieke structuur veranderlijk
is; kinderen kunnen latere ervaringen gebruiken om eerdere achterstanden in te halen
- gevoelige periode: een afgebakende periode, meestal vroeg in het leven, waarin het kind extra ge-
voelig is voor omgevingsinvloeden die betrekking hebben op een bepaald facet van de ontwikkeling
- kritieke periode: onomkeerbare gevolgen; gevoelige periode: consequenties hoeven niet permanent
te zijn; het concept van gevoelige perioden onderkent de plasticiteit van mensen in ontwikkeling
nature en nurture
- nature: eigenschappen, vermogens en capaciteiten die mensen van hun ouders erven
- maturatie: het proces van het geleidelijk ontvouwen van voorbestemde genetische informatie; deze
invloeden zijn aan het werk terwijl we ons ontwikkelen van de conceptie tot een volgroeid mens
- nurture: verwijst naar de omgevingsinvloeden die ons gedrag bepalen; deze zijn biologisch, sociaal
of maatschappelijk
- sommige genetisch bepaalde eigenschappen hebben niet alleen een directe invloed op het gedrag
van kinderen, maar dragen ook indirect bij aan de vorming van hun omgeving
- we zijn door onze genetische achtergrond weliswaar geneigd tot een bepaald gedrag, maar we
vertonen dat gedrag niet per se zonder een passende omgeving
___________________________________________________________________________________
S10131-Ontwikkelingspsychologie | mei 2015 | door Jasper Verkroost 6
___________________________________________________________________________________
2.1 Visies op kinderen
theorie
- biedt een raamwerk om de relaties tussen een geordende reeks feiten of principes te begrijpen
- worden zorgvuldig getest in de vorm van onderzoek; gebeurt niet met theorieën van individuen
psychodynamisch perspectief
- gedrag wordt gemotiveerd door innerlijke krachten, herinneringen en conflicten waarvan een
persoon zich nauwelijks bewust is en waarover hij weinig controle heeft
- deze innerlijke krachten kunnen hun oorsprong in de kindertijd hebben en blijven iemands gedrag
gedurende zijn hele leven beïnvloeden
psychoanalytische theorie (Sigmund Freud, 1856-1939)
- onbewuste krachten zijn bepalend voor iemands persoonlijkheid en gedrag
- het onbewuste bevat infantiele wensen, verlangens en behoeften die vanwege hun verstorende
aard afgestoten zijn van het bewustzijn
___________________________________________________________________________________
S10131-Ontwikkelingspsychologie | mei 2015 | door Jasper Verkroost 7
aspecten van persoonlijkheid
- id: primitieve, ongeorganiseerde, aangeboren deel van de persoonlijkheid dat aanwezig is bij de
geboorte; staat voor onze primitieve driften die verband houden met honger, seks, agressie en
irrationele impulsen; opereert vanuit het genotprincipe: zo veel mogelijk bevrediging en zo weinig
mogelijk spanning creëren
- ego: rationele en redelijke deel van onze persoonlijkheid; vormt een buffer tussen de echte wereld
om ons heen en het primitieve id; opereert vanuit het realiteitsprincipe: instinctieve energie wordt
in toom gehouden om de veiligheid te bewaren en hem te helpen integreren in de samenleving
- superego: vertegenwoordigt iemands geweten en maakt het onderscheid tussen goed en kwaad;
ontwikkelt zich rond vijf- of zesjarige leeftijd; mensen nemen het over van ouders, onderwijzers, en
andere belangrijke figuren in hun leven
psychoseksuele ontwikkeling
- kinderen doorlopen een aantal fasen waarbij genot, of bevrediging, telkens met een ander deel van
het lichaam wordt geassocieerd
- fixatie: gedrag dat in een eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken als gevolg van een onopgelost
conflict door onvoldoende of een teveel aan bevrediging
periode stadium kenmerken
tot 18 mnd oraal zuigen, eten, bewegen van lippen, bijten
tot 3 jaar anaal feces ophouden, ontlasten, wennen aan controlemechanismen
tot 6 jaar fallisch interesse genitaliën, oedipuscomplex (ouder zelfde sekse)
tot adolescentie latentie seksualiteit op de achtergrond
adolescentie genitaal ontluiken seksuele interesses, aangaan volwassen relaties
psychosociale theorie (Erik Erikson, 1902-1994)
- omvat veranderingen in de manier waarop we aankijken tegen onze interacties met anderen, tegen
het gedrag van anderen en tegen onszelf als leden van de maatschappij
- ontwikkeling vindt plaats in acht stadia; in elk stadium is sprake van een crisis of een conflict dat het
individu moet oplossen, of tenminste voldoende het hoofd bieden om te kunnen voldoen aan de
eisen van het volgende ontwikkelingsstadium
periode stadium positieve en negatieve resultaten
tot 18 mnd vertrouwen-wantrouwen +: vertrouwen/steun; -: angst en zorgen
tot 3 jaar autonomie-schaamte/twijfel +: onafhankelijkheid; -: twijfels over zichzelf
tot 6 jaar initiatief-schuld +: ontdekken; -: schuldgevoel
tot adolescentie vlijt-minderwaardigheid +: competenties; -: minderwaardigheid
adolescentie identiteit-identiteitsverwarring +: uniekheid; -: onvermogen juiste rollen
eerste volwassenheid intimiteit-isolement +: relaties; -: angst voor relaties
volwassenheid generativiteit-stagnatie +: continuïteit; -: bagatelliseren activiteiten
rijpheid integriteit-wanhoop +: eenheid; -: spijt gemiste kansen
___________________________________________________________________________________
S10131-Ontwikkelingspsychologie | mei 2015 | door Jasper Verkroost 8
meningen
- Freuds introductie van het idee dat onbewuste invloeden medebepalend zijn voor ons gedrag was
een mijlpaal: ook uit studies van hedendaagse onderzoekers blijkt dat we onbewuste herinneringen
met ons meedragen die grote invloed hebben op ons gedrag
- een aantal van de meest fundamentele principes van Freuds psychoanalytische theorie wordt
tegenwoordig in twijfel getrokken, omdat er in onderzoek geen bewijs voor kon worden gevonden
- Eriksons visie dat een mens zich gedurende zijn hele leven ontwikkelt, krijgt van veel kanten steun
- als kritiek op het psychodynamisch perspectief wordt genoemd dat het goede beschrijvingen van
gedrag in verleden oplevert, maar geen nauwkeurige voorspellingen van toekomstig gedrag geeft
behavioristisch perspectief (John B. Watson, 1878-1959)
- kijkt niet binnen het organisme naar onbewuste processen, maar bestudeert de mens volledig van
buitenaf, met de nadruk op direct waarneembare feiten: de effecten van mensen, voorwerpen en
gebeurtenissen op gedrag
- omgeving (nurture) is belangrijker voor de ontwikkeling dan erfelijkheid (nature)
- verwerpt het idee dat mensen een aantal stadia doorlopen, en gaat er vanuit dat mensen worden
beïnvloed door de omgevingsstimuli waaraan ze toevallig worden blootgesteld
- het vermogen van kinderen om problemen op te lossen wordt voornamelijk groter naarmate ze
ouder worden dankzij hun grotere mentale capaciteiten en niet door veranderingen in het soort
denken dat ze op problemen loslaten
klassieke conditionering (Ivan Pavlov, 1849-1936)
- een organisme leert op een bepaalde manier reageren op een neutrale stimulus die die respons
normaal gesproken niet uitlokt; dit geldt in het bijzonder voor intense of negatieve emoties
- de bekende Russische wetenschapper Pavlov ontdekte dat als een hond herhaaldelijk wordt bloot-
gesteld aan een koppeling van het geluid van een bel en een bak met hondenvoer, hij op dezelfde
manier op de bel leert te reageren als op het voer; het gedrag is het resultaat van conditionering
operante conditionering (Burrhus F. Skinner, 1904-1990)
- een vorm van leren waarbij een vrijwillige respons versterkt of verzwakt wordt doordat die respons
wordt geassocieerd met positieve of negatieve consequenties
- individuen leren doelbewust te reageren op hun omgeving om gewenste consequenties tot stand te
brengen; gedrag dat wordt beloond (bekrachtiging) zal sneller worden herhaald, terwijl gedrag dat
geen beloning oplevert of gestraft wordt waarschijnlijk niet wordt voortgezet (extinctie)
- gedragsmodificatie: een formele techniek om de frequentie van gewenst gedrag te verhogen en van
ongewenst gedrag te verlagen (bv.: beloning geven als je je vinger opsteekt voor je iets wilt vragen)
sociaal-cognitieve leertheorie (Albert Bandura, 1925-)
- leren en gaan imiteren door het gedrag van een ander persoon (model) te observeren
- we hoeven de consequenties van gedrag niet aan den lijve te ondervinden om het aan te leren
___________________________________________________________________________________
S10131-Ontwikkelingspsychologie | mei 2015 | door Jasper Verkroost 9
- leerproces: (1) een waarnemer moet de meest cruciale aspecten van het gedrag van een model
bewust waarnemen; (2) moet zich het gedrag kunnen herinneren; (3) moet het gedrag accuraat
kunnen reproduceren; (4) moet gemotiveerd zijn om het gedrag aan te leren en uit te voeren
meningen
- heeft een grote invloed gehad op de ontwikkelingspsychologie
- controverses: klassieke en operante conditionering aan de ene kant (mensen worden beschouwd als
black boxes), en de sociale leertheorie aan de andere kant (gedachten en verwachtingen is datgene
wat mensen onderscheid) zijn op een aantal fundamentele punten in strijd met elkaar
cognitief perspectief
- richt zich op processen die mensen in staat stellen de wereld te leren kennen, te begrijpen en
erover na te denken
- doel: (1) hoe verwerken mensen informatie en welke invloed heeft hun manier van denken en
begrijpen op het gedrag; (2) hoe veranderen cognitieve vermogens als mensen zich ontwikkelen
cognitieve ontwikkelingstheorie (Jean Piaget, 1896-1980)
- alle mensen doorlopen in een vaste volgorde een reeks cognitieve ontwikkelingsstadia
- niet alleen de kwantiteit, maar ook de kwaliteit van de informatie neemt in elk stadium toe
- schema's: georganiseerde mentale patronen die bepaalde gedragingen of acties vertegenwoordigen
en waaruit menselijk denken is opgebouwd
- adaptatie: de manier waarop kinderen reageren en zich aanpassen aan nieuwe informatie; wordt
verklaard door de basisprincipes assimilatie en accommodatie
- assimilatie: het proces waarbij mensen een ervaring interpreteren binnen hun huidige cognitieve
ontwikkelingsstadium en denkwijze; nieuwe ervaringen worden opgenomen in de schema's of
structuren die het individu al bezit
- accommodatie: veranderingen in bestaande manieren van denken in reactie op nieuwe stimuli of
gebeurtenissen
leeftijd cognitieve fase kenmerken
tot 2 jaar sensomotorisch ontwikkeling objectpermanentie
tot 7 jaar pre-operationeel ontwikkeling taal, symbolisch en egocentrisch denken
tot 12 jaar concreet operationeel ontwikkeling verduurzaming, concept omkeerbaarheid
tot volwassenheid formeel operationeel ontwikkeling logisch en abstract denken
meningen over cognitieve ontwikkelingstheorie
- Piaget is een van de sleutelfiguren binnen de ontwikkelingspsychologie
- bij details, en dan vooral die over verandering in cognitieve capaciteiten door de tijd heen worden
echter vraagtekens gezet (leeftijdsgrenzen, universaliteit, niet bereiken hoogste cognitieniveau)
- cognitieve ontwikkeling is niet zo discontinu als Piagets stadiamodel doet voorkomen
___________________________________________________________________________________
S10131-Ontwikkelingspsychologie | mei 2015 | door Jasper Verkroost 10
informatieverwerkingstheorie
- probeert te achterhalen op welke manieren mensen informatie opnemen, gebruiken en opslaan
- heeft haar oorsprong in ontwikkelingen in de elektronische verwerking van informatie; gaat ervan
uit dat zelfs complex gedrag als leren, herinneren, categoriseren en denken kan worden opgebroken
in een reeks individuele, specifieke stappen
- ontwikkeling wordt meer gekenmerkt door kwantitatieve verandering, i.t.t. Piagets opvatting dat
het denken kwalitatief verandert naarmate kinderen ouder worden
- mensen kunnen verwerkingsprocessen met het klimmen der jaren beter hanteren, en kunnen ook
beter overstappen van de ene informatieverwerkingsstrategie op de andere
- neo-Piagetiaanse theorie: in tegenstelling tot Piagets oorspronkelijke werk, waarin cognitie werd
beschouwd als een enkel systeem met steeds ingewikkeldere algemene cognitieve vermogens, gaat
deze theorie uit van cognitie die bestaat uit verschillende typen individuele vaardigheden (bv. lezen,
rekenen), en speelt ervaring een grotere rol in de bevordering van de cognitieve ontwikkeling
- weinig aandacht voor creativiteit; houdt geen rekening met de sociale context van ontwikkelingen
cognitieve neurowetenschap
- kijkt via de hersenprocessen naar cognitieve ontwikkelingen
- cognitieve theorieën houden rekening met interne mentale processen, maar concentreren zich
specifiek op neurologische activiteit die ten grondslag ligt aan denken en probleemoplossing
- probeert de daadwerkelijke locaties en functies binnen de hersenen te achterhalen, die verband
houden met verschillende soorten cognitieve activiteit
- recente ontdekkingen betreffende de plasticiteit van de hersenen hebben geleid tot een andere kijk
op revalidatie van patiënten na hersenschade
- dankzij de vorderingen op het gebied van de genetica ontstaan nieuwe inzichten en zijn er
verscheidene methoden ontstaan om in te grijpen bij abnormale ontwikkelingen
- de theorie beschrijft ontwikkelingsstoornissen soms beter dan dat ze die verklaart
systemisch perspectief
- kijkt naar de relatie tussen individuen en hun fysieke, cognitieve, persoonlijkheids- en sociale wereld
bio-ecologisch model (Urie Bronfenbrenner, 1917-2005)
- gaat uit van vijf omgevingsniveaus die elk biologisch organisme gelijktijdig beïnvloeden; we kunnen
ontwikkeling niet volledig begrijpen als we niet in ogenschouw nemen hoe een persoon in elk van
deze niveaus past
- microsysteem: de dagelijkse, directe omgeving waarin kinderen leven (bv. ouders, vrienden, leraren)
- mesosysteem: zorgt voor connecties tussen de verschillende aspecten van het microsysteem
- exosysteem: algemene invloeden (bv. gemeenschap, school, kerk, plaatselijke media)
- macrosysteem: overkoepelende culturele invloeden (bv. maatschappij, religie, overheid, politiek)
- chronosysteem: alle andere systemen (invloed verstrijken van de tijd, historische gebeurtenissen)
___________________________________________________________________________________
S10131-Ontwikkelingspsychologie | mei 2015 | door Jasper Verkroost 11
- voordelen: (1) belicht de onderlinge samenhang tussen de verschillende factoren die invloed
hebben op ontwikkeling; (2) veranderingen op het ene niveau zullen weinig verschil maken als de
andere niveaus niet ook veranderen; (3) benadrukt belang van algemene culturele factoren die
invloed hebben op de ontwikkeling
- ecologische invloeden staan centraal; heeft volgens critici te weinig oog voor biologische factoren
socioculturele theorie (Lev Vygotsky, 1896-1934)
- beschrijft het verloop van de cognitieve ontwikkeling als resultaat van sociale interacties tussen
leden van een cultuur (bv. probleemoplossende interacties kinderen met ouders, andere kinderen)
- ontwikkeling is een wederzijdse transactie tussen kind en mensen in de omgeving van het kind
- krijgt steeds meer invloed omdat mensen zich bewuster worden van de centrale rol van culturele
factoren bij ontwikkeling
- nu de hedendaagse samenleving steeds multicultureler wordt, geeft deze theorie inzicht in de vele
verschillende invloeden die bepalend zijn voor onze ontwikkeling
- critici vinden dat de theorie te weinig oog heeft voor de biologische effecten op de ontwikkeling;
bovendien lijkt de rol die individuen spelen bij het vormgeven van hun eigen omgeving minimaal
evolutionair perspectief (Charles Darwin, 1809-1882)
- probeert gedrag te identificeren dat het resultaat is van de genetische erfenis van onze voorouders
- een natuurlijk selectieproces zorgt voor kenmerken die kunnen worden aangepast aan de omgeving
- besteedt te weinig aandacht aan invloed omgevings- en sociale factoren op menselijk gedrag
- er bestaat geen goede manier om afgeleide theorieën experimenteel te toetsen
ethologische theorie (Konrad Lorenz, 1903-1989)
- kijkt naar de invloed van biologische kenmerken op gedrag; ontwikkeling wordt sterk beïnvloed
door biologische en evolutionaire factoren
- toont het belang van biologische determinanten bij het beïnvloeden van gedragspatronen aan
- leidde ertoe dat ontwikkelingspsychologen meer aandacht gingen besteden aan aangeboren
genetische patronen in het menselijke gedrag
gedragsgenetica (Francis Galton, 1822-1911)
- bestudeert de effecten van erfelijkheid op gedrag
- probeert er achter te komen hoe mensen bepaalde gedragskenmerken erven en in hoeverre de
omgeving bepaalt of die kenmerken zich wel of niet manifesteren
- kijkt naar de manier waarop genetische factoren psychologische stoornissen kunnen veroorzaken
- één van de snelst groeiende gebieden binnen de ontwikkelingspsychologie
samenvatting perspectieven
- er is niet één perspectief dat het meest nauwkeurige beeld geeft van de ontwikkeling van kinderen
- bij elk perspectief ligt de nadruk op andere aspecten van de ontwikkeling
___________________________________________________________________________________
S10131-Ontwikkelingspsychologie | mei 2015 | door Jasper Verkroost 12
perspectief ideeën over gedrag en ontwikkeling belangrijkste
aanhangers
voorbeeld: adolescent met overgewicht
psycho-
dynamisch
gedrag wordt ons hele leven gemotiveerd
door innerlijke, onbewuste krachten die
uit onze kindertijd stammen en waarover
we weinig controle hebben
Freud,
Erikson
heeft een fixatie in de orale
ontwikkelingsfase
behavior-
istisch
ontwikkeling kan worden begrepen door
waarneembaar gedrag en
omgevingsstimuli te bestuderen
Watson,
Pavlov, Skin-
ner, Bandura
wordt niet beloond voor goede
voedings- en bewegingsgewoonten
cognitief nadruk op de invloed die ons gedrag
ondergaat door veranderingen in de
manier waarop mensen weten, begrijpen
en denken
Piaget heeft geen effectieve manieren geleerd
om op gewicht te blijven en hecht geen
waarde aan goede voeding
systemisch gedrag wordt bepaald door de relatie
tussen individuen en hun fysieke,
cognitieve, persoonlijkheids-, sociale en
fysieke werelden
Vygotsky,
Bronfen-
brenner
kan overgewicht ontwikkelen a.g.v. een
gezinsomgeving waarin voeding en
maaltijden ongewoon belangrijk zijn en
verweven zijn met familierituelen
evolutionair gedrag is het resultaat van een genetische
erfenis van onze voorouders; gedrag en
eigenschappen die kunnen worden
aangepast om de overlevingskansen van
de soort te bevorderen worden
doorgegeven via natuurlijke selectie
Darwin,
Lorenz,
Galton
aanleg voor overgewicht is genetisch;
dankzij hun extra vet wisten zijn
voorouders te overleven in tijden van
hongersnood
2.2 De wetenschappelijke werkwijze en het wetenschappelijk onderzoek
wetenschappelijke werkwijze
- het proces van het stellen en beantwoorden van vragen m.b.v. zorgvuldige, gecontroleerde
technieken, waaronder systematische, georganiseerde observatie en gegevensverzameling
- eigen ervaringen is beperkt, kan tot verkeerde conclusie leiden, doet tegenstrijdige voorspellingen
___________________________________________________________________________________
S10131-Ontwikkelingspsychologie | mei 2015 | door Jasper Verkroost 13
theorieën: globale verklaringen formuleren
- begint op het moment dat een waarnemer zich buigt over een bepaald aspect van gedrag
- onderzoekers formuleren theorieën, geven globale verklaringen en doen voorspellingen over
verschijnselen die hun interesse hebben gewerkt
- onderzoekers integreren eerdere bevindingen en theorieën systematisch in hun eigen theorieën: ze
ordenen eerdere observaties en trekken conclusies die niet rechtstreeks uit de feiten spreken
hypotheses: toetsbare voorspellingen specificeren
- hypothese: een voorspelling die zodanig is geformuleerd dat zij getoetst kan worden; wordt gebruikt
om de validiteit van een theorie te bepalen
de keuze voor een onderzoeksstrategie: een antwoord vinden op de vragen
- operationalisering: het proces waarmee een hypothese wordt vertaald in specifieke, toetsbare
procedures die gemeten en waargenomen kunnen worden
- correlationeel onderzoek: onderzoek waarbij men probeert te identificeren of er tussen twee
factoren een verband of correlatie bestaat; wordt gebruikt als onderzoeksvragen om technische of
ethische redenen niet kunnen worden beantwoord door experimenten
- experimenteel onderzoek: is bedoeld om causale relaties tussen verschillende factoren te
ontdekken; onderzoekers brengen doelbewust een verandering in de situatie aan om te zien welke
consequenties de verandering heeft; hiermee kun je vragen over oorzaak en gevolg beantwoorden
soorten wetenschappelijk onderzoek
experimenten
- experiment: proces waarin een onderzoeker meestal twee verschillende ervaringen voor
participanten of proefpersonen arrangeert
- behandeling: procedure die wordt toegepast door een onderzoeker; één groep participanten krijgt
één van de behandelingen, terwijl de andere groep of geen of een alternatieve behandeling krijgt
- behandelingsgroep (experimentele groep): de groep die in een experiment de behandeling krijgt
- controlegroep: de groep die in een experiment geen of een alternatieve behandeling krijgt
correlationeel onderzoek
- kijken naar de relatie tussen twee variabelen om te bepalen of ze een bepaalde relatie vertonen
- de ontdekking dat twee variabelen gecorreleerd zijn, zegt niets over oorzaak en gevolg
surveys
- een groep mensen die een grotere populatie vertegenwoordigen vragen stellen over hun attitudes,
gedrag of denkbeelden over een bepaald onderwerp
- is niet altijd de meest effectieve methode, als mensen met tegenzin antwoorden uit angst dat de
antwoorden niet absoluut vertrouwelijk worden behandeld (bv. tieners over hun seksleven)
___________________________________________________________________________________
S10131-Ontwikkelingspsychologie | mei 2015 | door Jasper Verkroost 14
- resultaten van een peiling hebben weinig betekenis als de ondervraagde groep niet representatief is
voor de bredere populatie op een bepaald interessegebied
natuurlijke observatie
- observatie van natuurlijk voorkomend gedrag zonder dat er wordt ingegrepen in de situatie
- voordeel: observatie in de natuurlijke habitat, nadeel: onderzoekers kunnen geen controle
uitoefenen op de factoren waarin ze geïnteresseerd zijn; kinderen die weten dat ze geobserveerd
worden zullen hun gedrag misschien aanpassen, waardoor dat gedrag niet meer representatief is
casestudy's
- uitgebreide diepte-interviews met een specifiek individu of een kleine groep individuen
- worden niet alleen gebruikt om meer te weten te komen over het individu, maar ook om
algemenere principes te achterhalen of hypothetische conclusies te trekken die ook van toepassing
kunnen zijn op anderen
onderzoeksmethode beschrijving voorbeeld
experimenten de onderzoeker controleert en manipuleert
alles omstandigheden
heeft het zien van geweldfilms invloed op
agressief gedrag van kinderen?
correlationeel
onderzoek
bestudeert de relatie tussen variabelen;
hieruit kan geen oorzaak-gevolg worden
afgeleid
bestudering van effecten van radioactieve
straling van kinderen uit Japan en kinderen die
niet aan radioactieve straling zijn blootgesteld
surveys individuen worden geselecteerd als
representanten van een grotere populatie en
krijgen een aantal vragen over hun gedrag,
gedachten of opvattingen voorgelegd
peiling onder een groep tieners over hun
opvattingen over lichaamsbeweging
natuurlijke
observatie
systematisch observeren van gedrag dat
natuurlijk voorkomt; er worden geen
veranderingen in de situatie aangebracht
nauwkeurig observeren en vastleggen van
gevallen van pesten op het schoolplein
casestudy diepgaand intensief onderzoek van een
individu of een kleine groep mensen
intensief bestuderen van een kind dat
betrokken was bij een schietpartij op school
het kiezen van de onderzoeksomgeving
veldonderzoek
- een onderzoek dat wordt uitgevoerd in een natuurlijke omgeving
- richt zich op gedrag in het echte leven, waardoor onderzoeksparticipanten zich wellicht natuurlijker
gedragen dan in een laboratorium
- meestal wordt gebruik gemaakt van natuurlijke observatie, waarbij onderzoekers bepaald natuurlijk
optredend gedrag observeren zonder te interveniëren of veranderingen aan te brengen
- vaak is het moeilijk om een experiment in de echte wereld uit te voeren, omdat het lastig is controle
op de situatie en de omgeving uit te oefenen
___________________________________________________________________________________
S10131-Ontwikkelingspsychologie | mei 2015 | door Jasper Verkroost 15
laboratoriumonderzoek
- een onderzoek dat wordt uitgevoerd in een gecontroleerde omgeving die expliciet is opgezet om de
gebeurtenissen constant te houden
- omdat onderzoekers de mogelijkheid hebben om invloed uit te oefenen op de omgeving kunnen ze
beter bijhouden welke effecten hun behandelingen op de participanten hebben
2.3 Onderzoeksstrategieën en -problemen
theoretisch en toegepast onderzoek
- theoretisch: bedoeld om verklaringen te toetsen en nieuwe wetenschappelijke kennis te vergaren
- toegepast: bedoeld om praktische oplossingen voor directe problemen te vinden
meten van veranderingen in de ontwikkeling
longitudinaal onderzoek: individuele veranderingen meten
- het gedrag van één of meer onderzoeksparticipanten wordt door de tijd heen gemeten
- door veel individuen gedurende een langere periode te volgen, krijgen onderzoekers inzicht in het
algemene verloop van een verandering in een bepaalde levensperiode
- nadelen: (1) vergt enorm veel tijd; (2) grote kans op uitval gedurende het onderzoek; (3) het risico
bestaat dat participanten die geobserveerd of getest worden test-wise worden: elke keer dat ze
worden getest presteren ze beter doordat ze steeds meer gewend raken aan de procedure
cross-sectioneel onderzoek (dwarsdoorsnede-onderzoek)
- mensen van verschillende leeftijden worden op hetzelfde tijdstip met elkaar vergeleken
- verschaft informatie over verschillen in ontwikkeling tussen verschillende leeftijdsgroepen
- nadelen: (1) als we ontdekken dat mensen van verschillende leeftijden op een of andere manier van
elkaar verschillen, kan dat het gevolg zijn van het feit dat ze deel uitmaakten van verschillende
cohorten en hoeft het verschil niet per se met hun leeftijd te maken hebben; (2) kunnen te lijden
hebben van selectieve uitval in de zin dat participanten van sommige leeftijdsgroepen sneller
afhaken dan andere; (3) vertellen ons niets over veranderingen in individuen of groepen
cross-sequentieel onderzoek
- bestuderen van een aantal verschillende leeftijdsgroepen op verschillende tijdstippen
- combineert de voordelen van longitudinaal en cross-sectioneel onderzoek en geeft onderzoekers de
mogelijkheid om onderscheid te maken tussen gevolgen van leeftijdsveranderingen en -verschillen
onderzoek en ethiek
- NIP heeft uitgebreide ethische richtlijnen voor onderzoekers ontwikkeld: (1) vrijwaring van schade;
(2) bewuste toestemming; (3) beperkt gebruik van misleiding; (4) recht op privacy