© Danny Laps.
HET MARUM
EEN VERDWENEN GEHUCHT.
Dr. Frans Vorlat©
ISBN:9781162779578 Nur 400
2
I. INLEIDING
Heel wat mensen in onze gemeente hoorden het in Keulen donderen als men over het Marum
sprak; anderen wisten het vaag te liggen en sommigen wisten zelfs dat het om een stuk terrein ging
dat door het leger ingepalmd werd bij de aanleg van het Groot Schietveld rond de jaren 1900.
Minder bekend, maar daarom niet minder waar, was het feit dat er op het Marum vroeger
mensen woonden, dat er akkers, hooilanden en heiden waren. Kortom, daar leefde een kleine
gemeenschap. Het Marum was als het ware het eenentwintigste gehucht van Wuustwezel. In deze
gemeenschap hield men zich, op de allereerste plaats, met landbouw en veeteelt bezig.
Het betrof een kleine, kwetsbare, bevolkingsgroep die zichzelf niet heeft kunnen handhaven.
Mogelijk speelde de opkomst van de industrie hier een grotere rol in dan men zou kunnen vermoeden.
Feit is dat rond het jaar 1800 blijkbaar alle bewoning verdwenen waren. Er werd aanvankelijk
nog wat geboerd, maar stilaan won de vroeger ontgonnen heide terug terrein. Ook nam de spontane
herbebossing zienderogen toe.
Toen het Ministerie van Landsverdediging door de toename van de draagkracht van de artillerie
genoodzaakt was naar een groter oefenterrein voor dit wapen uit te kijken, viel hun oog al vrij vlug
ook op het Marum. De massale onteigeningen voor de aanleg van het Groot Schietveld waren voor
heel wat mensen een sociaal drama, al was dat minder het geval voor de eigenaars op het Marum
omdat de activiteit daar al op een laag pitje stond.
Het zou historisch onrechtvaardig zijn het leger met alle zonden van Israël te overladen. De
gemeenten Brecht en Wuustwezel waren inderdaad wel hun
Marum kwijt maar, paradoxaal genoeg, krijgen ze nu een schat terug.
Hier en daar was de natuur wel met militaire grondigheid verbalemond (Zuid-Nederlands).
Stilaan verwilderde het landschap meer en meer en zo werd er een pareltje van een
natuurgebied gevormd met een uiterst rijke fauna en flora. Bovendien werd bijna overal de ondergrond
ongemoeid gelaten zodat er in die ondergrond rijke historisch opgravingen mogelijk zijn.
De medaille heeft natuurlijk, hier ook, een keerzijde. Dit gebied is qua fauna en flora uiterst
kwetsbaar. Er dient daar met de natuur zeer voorzichtig omgesprongen te worden. Recreatie en
natuurbehoud zijn zeer moeilijk verzoenbare begrippen.
3
Met een merkwaardige discretie werd een gedeelte van het Marum, vrij recent en met de
nodige beperkingen, voor een ruimer publiek opengesteld. In de andere gedeelten zullen begeleide
natuurwandelingen natuurlijk wel mogelijk zijn.
Dit werk, gemaakt op verzoek van de schepen van cultuur, Mai Van Thillo, heeft zeer veel
opzoekingen gevraagd en bij de realisatie ervan zijn zeer veel mensen betrokken geweest. Het is dus
geen solowerk, maar werkelijk teamwork. Bij de publicatie liep het mis. Er werd geweigerd om het
script uit te geven; vraag me niet waarom, ook de heemkundige kring Wesalia II weigerde de uitgave.
Als vrije burger hoef ik me echter niet gelegen te laten aan de oekazen van een balorige
schepen. Bijgevolg kwam er een andere vorm van uitgave uit de bus teneinde U dit merkwaardig
document niet te onthouden.
Geen mensenwerk is echter vrij van fouten en dus zullen er in dit boek waarschijnlijk ook wel
fouten voorkomen. Ter verontschuldiging menen we wel te mogen aanvoeren dat voor bepaalde
perioden zeer weinig gegevens voorhanden waren. Toch hebben we zeer ernstig gewerkt en durven we
beweren dat we de lezer geen nattevingerwerk voorschotelen. Als de lezer bepaalde fouten zou
ontdekken, zouden wij hem zeer dankbaar zijn als hij ze ons zou melden.
Bij de samenstelling van dit boek heb ik van zeer veel personen hulp gekregen. Sommigen
boden die zelfs ongevraagd aan, anderen reageerden positief al van bij het eerste verzoek. Daardoor is
bewezen dat er in onze streek ruime interesse is en dat er, al dan niet in verenigingsverband, zeer
actief op heemkunde gewerkt wordt.
Een lange lijst namen: Jaak Akkermans, Marieke Berkvens, Jan Boden,Swa Bouvé,Jos
Janssens, Jan Koyen, Danny Laps,Roger Laps, Walter Liégeois, Ronny Mattheeussen, Marc
Schuermans, Neel Vermeiren en Peter Vorlat.
Ik wens aan allen mijn warmste dank te betuigen. Ze mogen gerust weten dat er, zonder hun
hulp, geen boek over het Marum zou bestaan. Rest me de taak de lezer veel leesgenot toe te wensen
en hem aan te moedigen om eens een bezoekje aan het Marum te brengen.
Wuustwezel, 28 oktober 2010. Dr. Frans Vorlat. ©
4
II. GEMEENTENGRENZEN
Om het Marum juist te kunnen situeren dienen we vooraf de grenzen van Wuustwezel met de
andere gemeenten te behandelen. De grens met Kalmthout vormde geen enkel probleem en werd
nooit betwist al behoorde het grondgebied Achterbroek tot beide gemeenten.
Tussen Loenhout (toen nog een afzonderlijke gemeente) en Wuustwezel liep de Grote Beek.
Ook daar waren er nooit problemen .
Ook met Zundert was de zaak vrij eenvoudig. De grens was al zeer vroeg bij verdrag
vastgelegd. Ze lag achter Tereik aan Het Rolleken. Lange tijd dacht men dat dit de naam van een stuk
land was. Toch klonk dat niet erg geloofwaardig, omdat dan wellicht de naam van de eigenaar
vermeld zou zijn.
In een keurboek van 1500 lezen we: Tereyck wuyten Rolleken van halve strome in maremvaert.
Nu weet men dat het een waterloopje is dat tegenwoordig Tereikse Loop heet en dat het juist
op de grens met Nederland in de Grote Beek stroomt.
Met Brecht was het een ander paar mouwen; daar waren er problemen zat. Al zeer lang
werden grenzen met grenspalen aangegeven. Men noemde ze ook paelsteden of scheypalen. Die
aanduidingen waren er tussen Wuustwezel en Brecht ook. Toen echter de boeren van Wuustwezel turf
gingen steken en hun schapen lieten grazen op de vroente van Wuustwezel, zat het spel vaak op de
wagen.
Deze vroente paalde aan die van Brecht. Of de pot nu de ketel het verwijt maakte dat hij zwart
was of omgekeerd weten we niet. Zeker is dat die van Wuustwezel al eens aan de verkeerde kant
actief waren. Misschien was er niet altijd slechte wil mee gemoeid. Op een vlakte waar de
grensmarkeringen zeer dun gezaaid waren, kan men zich al eens vergissen. Hoe dan ook, die van
Brecht hebben zelfs eens een grenspaal uitgetrokken.
Er zijn processen over deze kwestie gevoerd. Graag hadden we de lezer de argumentaties eens
verteld maar uit de schriftelijke verklaringen van één van de partijen was een grote hap gescheurd,
zodat we niet beide klokken konden laten horen. Geen processen dus!
De wrevel tussen beide buren heeft enkele eeuwen geduurd maar de geschillen stopten in 1635.
5
Grensmarkeringen werden meestal door de schouten van beide gemeenten vastgesteld. Ze
steunden daarbij op de verklaringen van betrouwbare ouderlingen die ze een eed lieten afleggen. Er
waren natuurlijk nog andere methoden, maar daar gaan we nu niet op in.
In 1608 waren de grenzen als volgt:
1. Een scheidpaal aan het Marum.
2. De baan van Loenhout naar Antwerpen langs het Neerven, over de Nieuwe Brug. Die weg
vormde,samen met de Grote Beek, over enkele honderden meters, de grens tussen Brecht en
Wuustwezel.
Er was een weg langs het Moerken(toen,Gezellen van het Moerken, 18 ha groot)naar de Engelse Reyt,
die een reeks diepe vennen omvatte. De grens met Brecht liep tot de noordoostelijke grens van het
vroegre domein van de zusters Franciscanessen. Van op dit punt kon men toen, pal achter elkaar, de
kerktorens van Brecht en Sint Lenaarts zien liggen. Momenteel wordt dat belet door bomen.
6
III. BEGIN VAN DE GESCHIEDENIS VAN HET MARUM.
Het Marum is een gebied dat gelegen is in de vallei van de Weerijsbeek, ook Grote Beek of
Kleine Aa genoemd. Het grensde oorspronkelijk ten westen aan de Schaapsdijk en in het oosten aan
de oude weg van Brecht naar Loenhout. In het noorden grensde het aan Wuustwezel en Loenhout. Aan
de nieuwe brug grensden de dorpen Wuustwezel, Loenhout en Brecht aan elkaar. De zuidgrens is
gelegen aan de Brechtse gehuchten Hoek of Verloren Cost en Stapelheide.
In zijn vroege geschiedenis behoorde het Marum tot de grote heidegordel gelegen tussen
Brasschaat, Brecht, Loenhout en Wuustwezel. Die heide was gemeen goed en werd door iedereen
vrijelijk gebruikt. Later werd er cijns geheven op het gebruik en zo kwam de heide na verloop van
enkele eeuwen in handen van de bevolking. Toch bleef er te Wuustwezel een groot deel, waarvoor niet
betaald diende te worden, in gebruik van de boeren. Ze mochten er wel geen bomen rooien of planten
en moesten de vennen ongemoeid laten.
Vooral de beemden in de vallei waren zeer gegeerd als hooilanden. Ze bestonden uit vele
langgerekte percelen, die haaks op het waterloopje lagen. Iedere boer wilde daar wel zijn perceeltje.
Deze indeling van de percelen kwam in alle gemeenten die een waterloop hadden voor.
Het grootste gedeelte van het Marum was op het grondgebied van Brecht gelegen, maar het was langs
Brechtse kant niet bewoond (in de natte seizoenen stond het grotendeels onder water) en daarom
zullen we dit gedeelte ook niet behandelen.
OUDERDOM EN BEWONING VAN HET MARUM.
OUDERDOM.
“Ons” Marum is inderdaad te Wuustwezel gelegen. Hoe oud het Marum juist is valt moeilijk te
zeggen. Uit de naam valt echter veel af te leiden. Hij komt voort uit een samentrekking van “maar” of”
maere” , wat afvoerkanaal, water of gracht betekent, en het achtervoegsel “hem” of “heem” dat land
of grond betekent. We kunnen dus gerust stellen dat Marum “land bij de beek” betekent.Moer of
maere betekent ook plas of ven dat instaat voor de afwatering van een bepaald terrein. De
achtervoegsels “hem” behoren tot de oudste groep achtervoegsels die in plaatsnamen voorkomen. Ze
dateren van vóór het jaar 1000.
7
Plaatsnamen met het achtervoegsel “hem”zijn er in Vlaanderen en Nederland bij de vleet. Zo
kent iedereen Berchem, Broechem en nog veel andere plaatsnamen. Ook de “umvorm” komt, zij het
vooral in Nederland, voor . Denk maar aan Hilversum.
Kaart van de plaatselijke nederzettingsnamen. K. Leenders.
DE EERSTE BEWONERS OP HET MARUM.
We mogen met zekerheid aannemen dat het Marum al sinds het mesolithicum bewoond was.
Vrij recente opgravingen op het Moerken bevestigen dat. Het is niet onlogisch te verklaren dat dit ook
het geval was voor het Marum. Vroeg of laat zal mijn bewering bewezen worden.
8
Het eerste betrouwbaar document dat een onomstotelijk bewijs van bewoning levert dateert
van het jaar 1295. Het Sint-Elisabethgasthuis van Antwerpen had het recht verworven om de tienden
op te halen te Wuustwezel. Daarvoor was Wuustwezel in 9 sectoren verdeeld en sector 4 was Agter de
Brugghe aen de Wippe met Marum.
Het is zonneklaar dat waar tienden opgehaald worden ook mensen wonen.
Hoeveel er dat waren daar hebben we het raden naar, maar men moet zich geen al te groot aantal
voorstellen. Een voorzichtige raming schat het aantal ingezetenen hooguit op 100 à 120 voor gans
Wuustwezel in die periode. Op die cijfers mogen we ons dan nog niet blind staren, want we weten niet
eens of kinderen en dienstboden al of niet meegeteld werden.
EIGENAARS EN GRONDEN OP HET MARUM
Hier handelen we wel over eigenaars van bepaalde percelen, maar de lezer dient zich wel te
realiseren dat we hier nog geen enkel concreet bewijs hebben dat er ook op het Marum zelf mensen
woonden.We vonden een meting uit de zestiende eeuwde kaart daarvan hebben we niet kunnen
opsporen. Bij die meting werd vermeld:
Marumbeemd met een klein beemdeken daaraan gelegen komende aan den groten
Marumbeemd, zuid gelegen M. Van Broeckhoven ende Peeter Van Eeckel elk bezuiden neffens de
groten Marum, west de erfgenamen Hendrik vander Meirret, noordwaards de beke, oostwaarts ook
komende neffens klein Marumken, oostwaarts Dielis De Bie, neffens het klein Marumke zuidwaarts,de
vreunt westwerts.
Die Peeter Van Eeckel is nog een oude bekende van ons. Hij was pachter van de Grote
Gasthuishoeve van 1528 tot 1578.
Het feit dat hij daar een eigendom had wijst op een zekere welstand. Absoluut zeker is niet dat
het om onze pachter ging. Nergens vonden we een gegeven dat er op zou kunnen wijzen dat het om
iemand anders ging.
Hierbij toch enkele bemerkingen. Rond die tijd had de brave man bij het Sint-Elisabethgasthuis
een pachtschuld van 250 gulden. Toen verdiende een geschoolde timmerman in Antwerpen op honderd
werkdagen ongeveer 4,5 gulden!!!!!!!
9
Op de kaart van Adam de Cuibbere van 1644 wordt het Marum voor de eerste maal duidelijk
vermeld onder nummers 41, 42, 43 en 44 respectievelijk 154, 261, 360 en 300 roeden of 35.670
meter groot. De terreinen waren beemden en weiden. Ze worden als volgt omschreven:
41. Aen de beeck eene weyde wesende een deel van het Marum, geteekend met het nr 41,
suyt de erfgenamen Jacob van Hofstaaden(elders Van Ostaeyen genoemd)west de Wipheyde, noord nr
42, oost de beeke en de prochie van Loenhout.
42. daeraen nogh eenen weyde wesende een deel van het Marum, suyd voorschreven nr 41,
west de vrumpte(vermoedelijk vroente, wat onbebouwd stuk land betekent) van Adriaen sijmoens,
noord de naervolgende nr 43, oost de beeke: groot 261 roeden
43. Daeraen nog een stuck bempt van den Marum, suyd het voorschreven nr 42, west Adriaen
Sijmoens,noord de naervolgende nr 44, oost de beeke;groot 360 roeden.
44. daeren nog eene partye weyde wesende de reste van de voorseyde Marum, suyt het
voorseyde nr 43, noord layreys Cornelis, oost de beke: groot 300 roeden
© Foto archief Sint-Elisabethziekenhuis Antwerpen.
10
Bovenstaande illustratie toont ons een deel van de kaart van Adam De Cuibbere van 1644. De
gehele kaart werd gebruikt als omslag van het boek “De Prochie van Woestwesel”.
In opklimmende volgorde waren de aangrenzende eigenaars: de erfgenamen Jacob van
Hofstade, Adriaen Sijmons, Jan Wijns en Lauwerijs Cornelis.
Of zij daar een hoeve hadden staan, wordt natuurlijk niet vermeld. Dit feit pleit natuurlijk
eerder tegen bebouwing, want onze cartograaf werkte uiterst secuur. Maar we mogen echter niet
vergeten dat die bewuste kaart op de allereerste plaats diende om de eigendommen van het gasthuis
in beeld te brengen en dat waren daar zeker geen gebouwen. Dezelfde bemerkingen gelden ook de
andere kaarten in dit hoofdstuk afgebeeld. In een kaartenboek van 1735 vonden we nog onderstaande
kaart.
© Foto archief Sint-Elisabethgasthuis Antwerpen.
11
Ze leert ons dat de groten Marum en de kleine Marum samen 3,5 bunder groot waren. Het
groot stuk op de foto was eigendom van “de huiskamer van Armen van Antwerpen” en heeft een
grootte van 616 roeden. Het werd in 1754 verkocht. Het grenst aan Jacob van Hofstaye, Adriaen
Sijmoens, Jan Wijns en Lauwereys Cornelis.
DE BEWONERS KRIJGEN NAMEN.
De eer van de ontdekking van de eerste bebouwing op het Marum komt toe aan wijlen pastoor
Van Hoorenbeeck. In de schepenakten van Wuustwezel van 1483 tot 1487 vond hij gegevens van deA
3 hoeven die hij als volgt omschrijft:
…
Verder nog: Marumvaert Cornelis Van de Venne van een inslagh daar een huis staat.
12
Deselve aan beemd gelegen te Marum an Hendriks Cleys ere noord,’s Heerenbeemd oost,Willem
Esbeen zuid ,dezelfde Cornelis westMatthijs Peeter Sconincx van eenen inslagh hem verleend en
gedaen van de Meyer van Wuestwesel in den jaere 1455…….Van enkele van de uitreksels hebben we
hierboven de originele tekst afgedrukt.
DE WATERMOLENS VAN HET MARUM.
De eerste maal dat we over een watermolen op het Marum horen is in 1493. In een cijnsboek
van Wuustwezel van 1493 lezen we:
Maremvaerts…Cas van de Venne van eene inslage daer een huyse staet…………deselve op
deselve inslagh met een schuere huys en hove voors….van den waterloope tot den smoutmolen en de
waetergank tot de hoev van synen molen synde slagmolen ende mag niets anders malen
dan……schorse?????? De vraagtekens hebben we natuurlijk zelf toegevoegd.
Meer is er over die molen niet geweten.
Schorsmolens hebben echter wel bestaan, zowel in Vlaanderen als in Nederland. Men maalde
er eikenschors. Dit proces verspreidde zeer veel stof dat irriterend was voor de huid. Meestal zette
men bij dit werk deuren en ramen wijd open. Het stof werd aangelengd met water wat een oplossing
gaf die “run”genoemd werd en looizuur bevatte. Ze werd gebruikt bij het looien van leder.
Later werden er blijkbaar nog nieuwe molens gebouwd op de Grote Beek. Wanneer dit juist
gebeurde is niet duidelijk, maar dat er wel degelijk al eens een nieuwe moest neergezet worden is
begrijpelijk. Die houten molens waren nooit een erg lang leven beschoren. Vanaf de tweede molen
ging het om echte graanmolens.
Op 12 december 1531 worden voor de vierschaar te Brecht de volgende getuigenissen
afgelegd:
1.Jan Hegge getuigt dat hij buiten was toen Jan Cools en de meier van Wezel gesproken
hadden van de twee molenreyen en dat hij Jan Cools hoorde zeggen dat de meier de twee houten
gekocht had voor 7 Rijnsgulden en dat de meier 30 stuiver zou geven voor de vracht en 5 stuiver als
de houten verhouwen waren, dat hij ze dan mocht laten liggen, daar ze lagen op de stede.
2.Michiel Joerdaens getuigt, dat hij er bij is geweest toen 2 of 3 van de “moelenmaekers van
Wesel “ het hout afgehouwen hebben en dat zij het hout van de grachten wonnen met gewijnte en dat
zij het opbeurden en dat zij zegden: zij zullen het doen,maar het zal er al toe gaan”.
13
Deze getuigenissen bevestigen dat er rond die tijd ook een molen stond.
Nu maken we een sprong naar 1572.Toen stond er zeker weer een molen, maar er was
betwisting of die molen in Wuustwezel of in Loenhout moest gesitueerd worden. In een schepenbrief
van Wuustwezel van 27 oktober 1572 lezen we: gelegen binnen Loenhout bij de watermolen oost de
molendijk ,zuid de Laren komende en west de beke ende noord de Molendijk. Stond nu de molen al of
niet langs de wezelse kant van de beek? Het is vrij zeker dat de molen wel op het grondgebied van
Wuustwezel stond. Echt veel belang had dat niet. Zeker is dat de bewoners van de gemeenten Brecht,
Loenhout en Wuustwezel er gretig gebruik van maakten .
Ook de bewoners van Tereik maalden in deze molen. Het gehucht was nogal goed bewoond en leverde
heel wat landbouwproducten. Later bouwden ze op hun gehucht zelf een eigen exemplaar dat al zeer
snel een terechte faam genoot in de stroperswereld.
In 1625 is er weer nood aan een nieuwe molen en werd er een bestek opgemaakt op bevel
van ridder Willem van de Rijt. Bij de aanbesteding wordt gestipuleerd dat volgens dit bestek zal
moeten gewerkt worden. Bovendien moet de aannemer een middelweechte van onder tot bove , ende
noch drye deuren met vier vensteren maken. De aanbesteder Cornelis Adriaan Beckers moest op
eigen kosten alle materialen leveren . Timmerman Lambrecht Cornelissen nam op 24 augustus 1635
het werk aan voor de prijs van 49 Carolusgulden van 20 stuivers elk. De som diende in twee beurten
betaald te worden de eerste als den huyse gericht sal sijn en de andere soo wanneer den huyse
volmaeckt sal sijn. Op Allerheiligen diende de klus geklaard te zijn.
De eerste verpachting gebeurde in 1642. Waarschijnlijk bleef Cornelis Adriaan Beckers tot dan
als molenaar werken. In 1642 werd Jan Jacob Palms de nieuwe molenaar. Zijn termijn liep tot
Kerstmis 1645. Zo lang zong hij het echter niet uit. Zijn borgen werden verantwoordelijk gesteld. Ze
weren zich als duivels in een wijwatervat om onder de betaling uit te komen. Tenslotte schrijft de
rentmeester aan secretaris Van Beeck om te verzoeken om een nieuwe aanbesteding te doen. Deze
weigert dat. Hij beweert dat de molenaar de molen in zeer slechte staat heeft achtergelaten (hij
gebruikt het woord “estime”, waarmee hij staat of toestand bedoelt). Deze bewering zal wellicht wel
waar geweest zijn, want sinds 1645 wordt er nergens nog over een molen gerept.
In het archief van Wesalia I vonden we de pachtvoorwaarden van de molen. Beslist
interessante lectuur die op de volgende pagina valt te lezen. De watermolen stond op de plaats waar
later het Bouwke zou komen. Dit Bouwke heeft, veel later natuurlijk, nog een tijd dienst gedaan als
postkantoor voor Wuustwezel en Loenhout.
14
Verpachtcedulle van des Heeren Watermolen: van Jacob Palms, pachter, 1642.
Conditie ende voorwaerden volgens welcke Sr Wouter de Witte, inden
naeme en de qualiteyt als rentmeester van den Ed. Welgeboren Heere, Mijn
Heere vander Rijt, heere van Brouchem, van \Wuestwesel ende Westdorne etc.,
openbaerelijck aenden meestbiedende sal verpachten des gemelden Heeren
Watermolen, gestaen binnen desen Dorpe van Wuestwesel, bijden Marum,
met den huyse, hove ende landen daertoe behoorende.
lerst soo is te weten dat den voors watermolen wort verpacht voor een
tijt ende termijn van drye. ierstcomende en achtereenvolgende jaeren, ingaend ende beginnende alnu
te Kersmisse toecomende ende int lesten jaere wederom vuytgaende op Kersmisse anno XVl° ende
XLV.
Item sal den pachter gehouden wesen voor ’t voldoen vande pachtpenningen ende voorden
conditien te stellen goede borge tot contentemente vandenHeere verpachter, welcke borge sal staen
als den principaelen pachter ende elck voor al onder verbant van hunne respective persoonen ende
'goederen.
Item sal den pachter gehouden wesen geduerende dese pachtinge de gemeynte te dienen
metten voors watermolen naer behooren ende gewoonte op
pene soo bij des contrarie dede van daer over gestraft ende gecorrigeert te
worden naer behooren. Gelyck oock den voors. pachter gehouden sal wesen soo wanneer datter
bequamicheyt is van water omme te maelen, 'tselve metten voors watermolen te doen ende de
gemeynte daermede te gerieven op pene soo hij des contrarie dede ende den voors. molen stille liet
staen, daerover aenden heere tecker reyse te verbeuren de somme van sesse gulden. Den selven
pachter sal oock gehouden wesen den voors. molen tot synen coste in goeden reke (2) te brengen
ende alsoo te onderhouden, ende denselve t'synder afscheyt in goeden reke over te leveren, op pene
soo daervan yet gebraecke tselve opden voors. pachter oft sijn borge te mogen verhaelen met
execlutie als voren.
Item sal insgelyck tot synen coste moeten onderhouden de molensteenen
vanden voors. watermolen ende tgene hij teynde de pachtjaeren vande selve
steencn tegenwoordigh in den molen liggende gemalen sal hebben, daervan
moeten betaelen van yederen duym steens de somme' van acht guldens.
15
Item den pachter sal den voors. watermolen gebruycken liber ende vrije,
sonder gehouden te wesen eenige Dorps lasten te betaelen ende ensal dese
pachtinge ofte den molen aen niemand en moghen overlaten oft voorts verpachten sonder consente
vanden heere verpachter oft syne gemelde Edelheyt.
Item sal den pachter gehouden wesen de weechden ende wanten vande
huysinghe des voorschreven watermolen te onderhouden in goeden ende loficlycken reke cnde deselve
t'synder afscheyt wederom dicht afleveren op
pene vande selve tsynen coste te moghen doen maecken ..
Sal oock gehouden wesen .geduerende dese pachtinge te betaelen vande
hofstede en de landen de Conincxbeden ende voorts alle andere lasten soo
reeele als personele die geduerende deselve pachtinghe daerop sullen geseth
ende omgeslagen sullen worden sonder cortinghe.
Item· sal deselve pachter oock gehouden wesen sijne beloofde pachtpenningen jaerelyckx te
betaelen en te voldoen binnen Bergen opten Zoom
in handen vanden heere oft sijn rentmeester in gepermitteerde gelden, munte
van Brabant, het ierste jaer te Kersmisse XV° ende dryenveertich.
Daerenboven sal deselve pachter schuldich en gehouden wesen int gereet
te betaelen van elcken gulden pachtpenninck twee stuyvers tot rantsoengelde
ende dat voor het ierste jaer sonder afcortinghe vande pachtpenningen, midtsgaders noch 't recht
van's heerengelt en 't schrijven deser voorwaerden ende eenen godtspenninck sonder cortinghe, ende
noch jaerelyckx moeten leveren aen sijne meer gemelde Edelh. drye coppelen vette capoenen (3)
sonder cortinghe als voren.
Ofter yemant quame te pachten die egeen borg en conde stellen oft dese
conditie voldoen, soo sal men den voors. Watermolen opden staenden voet
andermael moghen verpachten en 't gene denselve min comt te gelden sal men
den gebreckelijcken pachter realijck mogen affpanden, ende soo deselve meer
gelt sal wesen tot prouffijt van sijne meer gemelde Edelheyt.
Item oft den voors. molen nyet genoech gelden en mochte, soo sal men
selve moghen ophouden sonder yemants tegenseggen alwaert dat de keersse
daerop ontstoken waere. (4) .In welcken gevalle de hoogers vande hoogen
bij hen geseth nyet en sullen prouffiteren ende sal een yeder moeten sitten
op sijn gelach.
16
Item sal men den voors. molen verpachten metten voorslagh ende de
myne, en de soo wie de mijne heeft, sal daermede winnen 't voorhoogen en de
daerop moghen setten soo vele hoogen alst hem goet duncken en gelieven sal,
doende elcke hooghe drye gu'lden daervan de hoogers voor henne winste sullen
prouffiteren het een derdendeel dwelch hen promptelyck bij den pachter sal
worden betaelt. Oft den vorster hem verabuseerde int afroepen, datter twee oft meer samen spraken
oft datte keersse bij versuymenisse vuytginge sulch datmen tselve nyet c1aerelyck en conde
gescheyden, sal men tselve moghen hergaen soo dickwils als dat gebeurde.
17
De verpachter reserveert te moghen kiesen synen liefsten ende pachter, yeder op sijn geboth,
den eersten insetter, tweeden hooger, totten
lesten toe, soo het hem gelieven sal, sonder yemants tegenseggen.
Ingeseth bij Jacob Janssen op vyftigh guldens, daermede denselven heeft
gewonnen 't voorhoogen, deselve Jacob seth twee hooghen, Jan jacob Palms
seth noch een hooghe, , Cornelis Lamhrechts seth drye hooghen, Jan JacobPalms seth noch een
hooghe, Jacob Janssen seth noch twee hooghen, CornelisLambrechts seth noch drye hooghen, Jan
Jacob Palms seth noch een hooghe,daer voore hem de pachtinghe met 't vallen vander keersen is
gebleven .
Ende is dese voorwaerde gestaeft metten vonnisse te moeten volschieden
ter manisse van Jacob van Ostaeyen, stadthouder vanden Schouteth, ende
wysen van Adriaen Verheyden, Peeter Jan Wellens ende Peeter Jan Beyers,
schepenen in Wuestwesel.
Actum den IX December 1642. p, VAN BEECK
1. De molenaar ontving dus als maalloon het 24° deel van hetgeen men te malen aanbood
2. Reck reke = goede staat. Te(in) reke houden = goed onderhouden; te reke brengen is
herstellen.
3. capoenen = gemeste hanen (capuynen),
4. Dit «Keersbranden» is een oud gebruik dat op sommige plaatsen
nog bestaat. Wanneer de laatste bieders hun bod gedaan hadden werd de
kaars aangestoken. Zolang de kaars brandde mocht nog geboden worden maar
degene die bij het uitbranden der kaars laatste bieder was, bleef koper of
pachter. Zou het niet zijn dat de kaars aangestoken werd op het ogenblik dat
ze bij ons thans op, een koopdag noemen «het werven»?
Ook deze opmerkingen stammen uit hoger genoemd archief. We hebben ze enkel in nieuwe
spelling omgezet.
18
Verder sporen naar bewoning wordt een hachelijke onderneming. Stapels en stapels
schepenakten, bevolkingsregisters, parochieregisters en militielijsten hebben we doorzocht en registers
van veroordelingen hebben we doorsnuffeld lijk volleerde speurhonden. Al onze opzoekingen bleven
zonder gevolg.
We vonden een meting uit de zestiende eeuw, helaas zonder kaart. Bij deze meting werd
vermeld:
Marumbeemd met een klein beemdeken daeraen geleegen comende van de grooten Marumbeemd ;
suyt geleeghen M.Van Broeckhoven ende Peeter van Eeckel elck bezuiden neffens den grooten
Marum,west de erfgenaemen Hendrik vander Meirret, noordwaerts de beeke, oostwaerts oock
comende neffens klein Marumken, oostwaerts Dielis de Bie,neffens het klein Marumke suytwaerts, de
vreunt westwaerts.
Onweerlegbare bewijzen van bewoning hebben we dus niet meer, maar we kunnen voor waar
aannemen dat er nog gedurende lange tijd enige vorm van landbouwactiviteit was op het Marum en
dat de bewoners niet plots maar geleidelijk verdwenen zijn.
Hier past het wel eens even terug te komen op “de Wippe”. Ergens (om polemieken te
vermijden vermelden we de bron niet) wordt beweerd dat er na 1772 een deel van het terrein tussen
het Marum en Achterbrug werd afgenomen en ter beschikking van de schuttersgilden werd gesteld. Ze
zouden daar hun jaarlijkse schuttersfeesten gehouden hebben. Zo zou de naam “Wip” ontstaan zijn.
Aan de hand van onze bron van 1295 in het Sint-Elisabethgasthuis kunnen we deze bewering
ontkrachten. Dat er tot zeer recent op de Wip schuttersfeesten plaatshadden is natuurlijk wel waar.
Het Marum lag grotendeels links van die Schaapsdijk en, voor een klein deel, mogelijk rechts
van diezelfde weg.
De huidige Kampweg bestond natuurlijk nog niet. Bij het bestuderen van oude landkaarten
valt op dat een deel van het toenmalige Marum thans rechts van de huidige weg naar Brecht ligt.
Heden loopt de Schaapsdijk dood. De huidige kampweg volgt dezelfde richting, maar is een
stuk naar links opgeschoven. Het Marum lag gedeeltelijk naast het gebied “De Wip-Heyde”. Links was
het afgeboord door de Kleine Aa of Weerijs met op de oever loofbomen.
Het gebied van het Marum omvatte, althans voor wat Wuustwezel betreft, het gebied tussen
de Grote Beek tot de Vloeikens. In de diepte reikte het tot aan het huidige Bouwke.
19
Welke gronden kwamen er voor op het Marum?
Oorspronkelijk kwamen er op het Marum heide, beemden, akkerlanden hier en daar een
vennetje en bos voor. Zo ligt er in de Marumakker al minstens 225 jaar continu een bos. Waarschijnlijk
is het er al veel langer aanwezig en zou het wel eens een verrassend rijke vegetatie kunnen hebben.
Langs de randen kwamen er spontaan bomen voor, die zich steeds dieper en dieper in het
gebied nestelden. Het” eikenboompje” is nog steeds een punt op de scheiding met Brecht.
De lezer zal zich vermoedelijk wel afvragen waarom mensen, zelfs in de nog zeer primitieve
tijden, het waagden zich langs een riviertje te vestigen en hoe ze het klaarspeelden om hun kost te
verdienen en niet weg te spoelen.
Een pasklaar antwoord op deze vragen hebben we ook niet maar er zijn wel argumenten daarvoor te
vinden:
- Ter hoogte van het Marum is het dal vrij breed wat meer kans op goede gronden biedt;
- In het noorden van het schietveld is het verval veel minder uitgesproken dan in het zuiden ervan.
Dat geeft minder kans op overstroming al stond de Brechtse kant vaak onder water;
- Al had men van afwatering en drainage nog niet veel kaas gegeten, toch werden daartoe bescheiden
pogingen ondernomen;
- Bovendien werden er op het Marum walletjes en vlechtwerk aangelegd. Ze dienden niet alleen om
het water tegen te houden en om het vee te beschermen, maar vooral om landbouw mogelijk te
maken. Ze waren mogelijk de begrenzing van de latere heiblokken. Het onderhoud van die walletjes en
dijkjes was natuurlijk zwaar labeur dat vaak moest herhaald worden;
- De grootste natuurlijke rijkdom van het Marum waren natuurlijk de zo gegeerde hooibeemden. Wie
daar geen plaatsje kon bemachtigen, diende zijn hooi op een dries te winnen of het van
elders(voornamelijk de Antwerpse polders)aan te voeren. Die hooibeemden kwamen ook wel, in
mindere mate, voor langs de Kleine Beek;
- Na het maaien van de beemden werden de weiden voor alle buren opengesteld. Zo kende men te
Brecht op Beckhoven de naam “gemeyn marum”;
- Op het marum zat wel wat turf in de grond.
20
Al bij al dienen we alles in het juiste historische kader te plaatsen. In Brasschaat, Brecht of
Loenhout was men er niet beter aan toe. Overal verkeerde de landbouw nog in een zeer primitieve
fase. In alle gehuchten was er wel een of andere moeilijkheid. Het was tenslotte wachten op de grote
ontginningsperioden van de heide, het systeem van diepploegen en drainage van de gronden. Echte
rijkdom heeft de landbouw in onze streken echter nooit voortgebracht. Steeds diende er bijgeklust te
worden en de industriële revolutie bracht zowat de genadeslag toe aan onze landbouw.