Upload
others
View
2
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2009;153:B5 1
KLIN
ISCH
E PR
AKTI
JK
STAND VAN ZAKEN
Voortschrijdend inzicht in de werking van de bloedstolling in vivoEster C. Löwenberg, Arne W.J.H. Dielis, Joost C.M. Meijers, Hugo ten Cate en Marcel Levi
De laatste jaren heeft men belangrijke nieuwe inzichten
gekregen in de werking van de bloedstolling in het men-
selijk lichaam, onder normale en pathologische omstan-
digheden. Zo bleek de ‘klassieke’ veronderstelling van
een intrinsieke en een extrinsieke stollingsroute onjuist
te zijn; de bloedstolling lijkt exclusief in gang gezet te
worden via weefseltromboplastine, internationaal aange-
duid als ‘tissue factor’ (TF). Hierover hebben wij eerder in
het Tijdschrift gerapporteerd.1
In dit artikel geven wij een kort overzicht van recente
ontwikkelingen op het gebied van de bloedstolling. Drie
actuele onderwerpen stellen wij aan de orde: de inten-
sieve wederzijdse relatie tussen stolling en ontsteking;
nieuwe inzichten in de functie van het ‘oude’ intrinsieke
systeem; en trombineactiveerbare fi brinolyse-inhibitor
(TAFI), een relatief nieuwe factor die een belangrijke
schakel vormt tussen stolling en fi brinolyse.
STOLLING EN ONTSTEKING: EEN INTENSIEVE, WEDERZIJDSE RELATIE
Bij verschillende vasculaire aandoeningen, zoals trom-
bose en atherosclerose, speelt zowel activatie van de
bloedstolling als ontstekingsactiviteit een belangrijke rol.
De laatste jaren wordt steeds duidelijker dat er een sterke
wederzijdse interactie tussen deze twee processen
bestaat.2
ACTIVERING VAN STOLLING DOOR ONTSTEKING
De door ontsteking geïnduceerde activering van stolling
en de resulterende afzetting van fi brine zijn fysiologische
beschermingsmechanismen. Deze hebben als doel de
binnendringende micro-organismen af te remmen en de
• Nieuwe kennis over de bloedstolling in het menselijk lichaam en de veelsoor tige verbanden die bestaan tussen stolling, f ibrinolyse en ontsteking hebben de inzichten in deze mechanismen en daaraan gerelateerde aandoe-ningen ingrijpend gewijzigd.
• In dit ar tikel behandelen wij de func tionele interac ties tussen deze systemen en de sleutelrol die bepaalde eiwit-ten daarin spelen, zoals trombine en verschillende f ysiologische stollingsremmers.
• Trombineac tiveerbare f ibrinolyse-inhibitor (TAFI) is een recent beschreven enzym dat stolsels stabiliseer t door de f ibrinolyse te remmen. Het remt tevens de ontstekingsac tiviteit door inac tivatie van complement fac tor C5a.
• Stollingsfac tor XII blijkt eveneens een rol te spelen bij de stolselstabilisatie, de f ibrinolyse, de regulatie van de vaatpermeabiliteit en bij ontsteking.
Academisch Medisch Centrum/
Universiteit van Amsterdam,
afd. Inwendige Geneeskunde/
Vasculaire Geneeskunde, Amsterdam.
Drs. E.C. Löwenberg, arts-onderzoeker;
dr. J.C.M. Meijers, biochemicus;
prof.dr. M. Levi, internist.
Academisch Ziekenhuis Maastricht,
afd. Interne Geneeskunde, Maastricht.
Drs. A.W.J.H. Dielis, arts-onderzoeker;
prof.dr. H. ten Cate, internist.
Contactpersoon: drs. E.C. Löwenberg
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2009;153:B52
KLIN
ISCH
E PR
AKTI
JK
factorIX
beschadigdbloedvat
factor VII
endotheel
weefsel-factor
factorVIIIa
factorVIII
weefselfactor VIIa-fosfolipidecomplex
factorX
factorXa
factorX
factorXa
fibrinogeen fibrine
fibrine-degradatie-producten
factor XIII
factor VIIa
factorXII
bloedplaatjes
bloedplaatjes
bloedplaatjes
bloed-plaatje
plasminogeenplasmine
endotheel
pro-trombine
collageen
fibrinenetwerk
factorV
factor XIIIa
factorXIIa
factorIXa
fosfo-lipide
factorXa
factorVa
stolsel
trombine trombine
protrombinase- complex
Ca++
FIGUUR 1 Schematisch overzicht van factoren die betrokken zijn bij de bloedstolling, volgens recente inzichten. Wanneer ‘tissue factor’ (TF) in direct contact komt met bloed, vormt het een complex met geactiveerde factor VII (TF-factor VIIa-complex). Dit complex zet factor X om in de actieve vorm, factor Xa. Onder invloed van factor Xa worden kleine hoeveelheden trombine gevormd, waardoor bloedplaatjes en de essentiële cofactoren V en VIII kunnen worden geactiveerd. De indirecte route voor factor Xa-vorming, links boven in de figuur, verloopt via activatie van factor IX door het TF-factor VIIa-complex. Het protrombinasecomplex, bestaande uit factor Xa en cofactor Va, zet protrombine om in trombine. Trombine op zijn beurt zet fibrinogeen om in fibrine. Andere functies van trombine worden toegelicht in figuur 2.
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2009;153:B5 3
KLIN
ISCH
E PR
AKTI
JK
ontstekingsreactie die daarop ontstaat, in te perken. Als
de ontstekingsreactie uit de hand loopt en gepaard gaat
met een excessieve stollingsactivering, kan de fi brinevor-
ming op zichzelf tot ziekte leiden. Een voorbeeld hiervan
is de verhoogde stollingsneiging die kan optreden bij
ernstige infecties zoals sepsis, en die bijdraagt aan micro-
vasculaire obstructie en orgaanfalen. Deze vorm van
gegeneraliseerde stollingsactivering kan ontaarden in
diff use intravasale stolling.3
TISSUE FACTORBij het in gang zetten van de stollingsactivering door
ontsteking speelt TF een essentiële rol. Zo blijkt bij expe-
rimentele endotoxinemie en bacteriëmie dat blokkade
van de TF-activiteit de trombinevorming volledig remt.4
5 Normaal gesproken komt TF alleen in aantoonbare hoe-
veelheden tot expressie in weefsels die geen direct con-
tact maken met bloed, zoals de adventitia van grotere
bloedvaten. Bij stollingsactivering door ontsteking indu-
ceren pro-infl ammatoire cytokinen een toename van de
TF-expressie in geactiveerde mononucleaire cellen in de
circulatie en endotheelcellen in de vaatwand.6
TROMBINEVORMING Wanneer TF in direct contact komt met bloed, vormt het
een complex met geactiveerde factor VII (TF-factor VIIa-
complex). Dit complex zet factor X om in de actieve vorm,
factor Xa (fi guur ). Onder invloed van factor Xa worden
kleine hoeveelheden trombine gevormd, waardoor bloed-
plaatjes en de essentiële cofactoren V en VIII kunnen
worden geactiveerd. Op het oppervlak van de geacti-
veerde bloedplaatjes kan vervolgens een veel grotere
hoeveelheid trombine worden gevormd, omdat factor Xa
daar, anders dan bij de directe activatie door het TF-factor
VIIa-complex, langs een indirecte route gevormd wordt.
De indirecte route voor factor Xa-vorming verloopt via
activatie van factor IX door het TF-factor VIIa-complex
(zie fi guur ). Factor Xa vormt op zijn beurt, in aanwezig-
heid van calciumionen, samen met cofactor Va het zoge-
naamde protrombinasecomplex, dat de omzetting van
protrombine tot trombine katalyseert. De vorming van
trombine, een van de hoofdrolspelers in het stollingspro-
ces (fi guur ), leidt onder meer tot de afzetting van fi brine.
Wanneer trombocyten door trombine geactiveerd zijn,
brengen ze P-selectine tot expressie op hun membraan.
Hierdoor neemt de adhesie van trombocyten aan endo-
theel en leukocyten toe, alsook de expressie van TF op
monocyten.6
ONDERDRUKKING VAN STOLLINGSREMMERSHet ontstekingsproces kan de stolling ook op een geheel
andere wijze beïnvloeden, namelijk door onderdrukking
van fysiologische stollingsremmers. De drie belangrijkste
remmers van de stollingsactiviteit zijn antitrombine, ‘tis-
sue factor pathway inhibitor’ (TFPI) en het proteïne
C-systeem.
procoagulant• activatie stollingsfactoren XI, XIII• activatie cofactoren V, VIII• activatie trombocyten• omzetting fibrinogeen in fibrine
anticoagulant• activatie proteïne C
antifibrinolytisch• activatie stollingsfactor XIII• activatie TAFI• inactivatie urokinase
pro-inflammatoir• activatie PAR 1, 3, 4 trombine
FIGUUR 2 De rol van trombine in de regulatie van bloedstolling, fibrinolyse en ontsteking. Trombine heeft zowel een procoagulante werking (activeert stollings-factoren XI en XIII, cofactoren V en VIII, en trombocyten, en zet fibrinogeen om in fibrine), als een anticoagulante werking (door middel van proteïne C-activatie). Daarnaast beschikt trombine over een antifibrinolytische functie via de activatie van stollingsfactor XIII en trombineactiveerbare fibrinolyse-inhibitor (TAFI) en de inactivatie van urokinase. Verder kan het pro-inflammatoire activiteit vertonen via de activatie van de proteaseactiveerbare receptoren (PAR) type 1, 2 en 4.
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2009;153:B54
KLIN
ISCH
E PR
AKTI
JK
ANTITROMBINE De concentratie antitrombine, de belangrijkste remmer
van trombine en factor Xa, is tijdens een ontsteking sterk
verlaagd. Dit is het gevolg van een verminderde synthese,
een verhoogde afbraak door elastase afkomstig van geac-
tiveerde neutrofi elen en een verhoogde consumptie door
de toegenomen trombinevorming.7 8 Bovendien is de
functie van antitrombine verminderd door een afname
van glycosaminoglycanen, waaronder heparansulfaat, op
het endotheeloppervlak.9
TISSUE FACTOR PATHWAY INHIBITORBij experimentele endotoxinemie bij mensen bleek de
toediening van recombinant TFPI de trombinevorming,
geïnduceerd door ontsteking, te blokkeren; bij deze proef-
personen waren de concentraties TFPI in plasma wel
hoger dan onder fysiologische omstandigheden.10 Verder
remt recombinant TFPI de stollingsactivatie bij patiënten
met ernstige sepsis; dit gaat overigens niet gepaard met
een afname van de sterfte in deze populatie.11
PROTEÏNE C-SYSTEEMOok het proteïne C-systeem, bestaande uit proteïne C,
trombomoduline en de endotheliale proteïne C-receptor
(EPCR), speelt een rol in de regulatie van de stollingsac-
tivering (fi guur ). Geactiveerde proteïne C remt de acti-
viteit van de cofactoren V en VIII. Activering van prote-
ine C wordt gekatalyseerd door trombine dat gebonden is
aan trombomoduline; deze activering neemt toe in aan-
wezigheid van EPCR.12 Bovendien is door binding van
trombine aan trombomoduline minder trombine be -
schikbaar. Dit beperkt de fi brinevorming en de binding
van trombine aan receptoren op geactiveerde bloedplaat-
jes en ontstekingscellen.
Tijdens een ontsteking is de functie van het proteïne
C-systeem verminderd. Dit komt hoofdzakelijk doordat
cytokinen een afname van trombomoduline en EPCR op
het endotheeloppervlak induceren.13
Kortom, ontstekingsmediatoren remmen de functie van
diverse belangrijke fysiologische stollingsremmers en
dragen zo bij aan de verhoogde stollingsneiging waar
ontsteking mee gepaard gaat.
ONTSTEKING BEÏNVLOED DOOR STOLLING
Zoals blijkt uit het voorgaande kunnen ontstekingscellen
de bloedstolling activeren. Andersom kan stolling echter
ook het ontstekingproces beïnvloeden. Bij de ontste-
kingsreactie die door de stolling in gang is gezet spelen
de zogenaamde proteaseactiveerbare receptoren (PAR’s)
een essentiële rol. Deze bevinden zich op het oppervlak
van onder andere endotheelcellen, mononucleaire cellen
en bloedplaatjes.14
PROTEASEACTIVEERBARE RECEPTOREN Stollingseiwitten zoals trombine, factor Xa of factor VIIa
activeren PAR’s door een proteolytische knip in het uit-
einde van de receptor. Het nieuwe uiteinde van de recep-
tor dat zo ontstaat, activeert de receptor zelf. De geacti-
veerde receptor geeft intracellulair een signaal dat
vervolgens de productie van cytokinen en groeifactoren
kan induceren en op die manier bijdraagt aan de ontste-
kingsactiviteit.
PROTEÏNE C-SYSTEEMHet eerder besproken proteïne C-systeem (bestaande uit
trombomoduline, proteïne C en EPCR) kan ook het ont-
stekingsproces beïnvloeden (zie fi guur ). Trombomodu-
line stimuleert de activatie van TAFI (zie verder), dat de
ontsteking remt via de inactivatie van complementfactor
Ca.15 Ook geactiveerde proteïne C (APC) heeft ontste-
kingsremmende functies. APC remt de endotoxinegeïn-
duceerde productie van cytokinen.16 Deze werking wordt
versterkt wanneer APC bindt aan EPCR.17 Recombinant
humaan APC (rh-APC) is niet alleen een stollingsrem-
mer, maar heeft ook ontstekingsmodulerende activiteit.
Hierop berust het gebruik van rh-APC bij patiënten met
ernstige sepsis.
FIBRINOLYTISCH SYSTEEMOok het fi brinolytisch systeem beïnvloedt het ontste-
kingsproces. Fibrinogeen en fi brine kunnen de productie
van infl ammatoire mediatoren stimuleren.18 Daarnaast
kunnen fi brinolytische factoren de ontsteking versterken
door de adhesie en migratie van ontstekingscellen te sti-
muleren. Hierbij zijn urokinasetypeplasminogeenactiva-
tor (u-PA) en de bijbehorende receptor, u-PAR, van
belang.
VERANDERD INZICHT IN DE ROL VAN FACTOR XII
OUDE OPVATTING: INTRINSIEKE STOLLINGIn de afgelopen jaar is duidelijk geworden dat het ‘con-
tactsysteem’ - de factor XII-afhankelijke route - in vivo
niet zozeer een rol speelt in de ‘intrinsieke’ stolling, maar
in de fi brinolyse, de regulering van vaatpermeabiliteit, de
ontsteking (via activatie van het complementsysteem) en
de stolselstabilisatie.19 De activatie van factor XI door
geactiveerde factor XII is in vitro waargenomen, maar
lijkt in vivo niet relevant (fi guur ).
FIBRINOLYSEHet contactsysteem stimuleert de fi brinolyse door factor
XII-geïnduceerde omzetting van plasminogeen tot plas-
mine20 en door de activatie van u-PA door prekallikreïne.
Onder invloed van kallikreïne wordt bradykinine
gevormd, dat vervolgens weefselplasminogeenactivator
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2009;153:B5 5
KLIN
ISCH
E PR
AKTI
JK
(t-PA) vrijmaakt.20 In fi guur zijn de functies van het
contactsysteem schematisch weergegeven.
STOLSELSTABILISATIEHoewel het belang van het contactsysteem voor stolling
in vivo minder groot lijkt dan vroeger gedacht werd,
toonden recente experimenten aan dat factor XII-defi -
ciënte muizen een grotere neiging hebben om niet-occlu-
sieve trombi te vormen. Dit komt waarschijnlijk door
instabiliteit van de gevormde stolsels en een verminderde
hechting van de stolsels aan de vaatwand. Deze observa-
tie heeft tot de hypothese geleid dat factor XII in vivo
geen rol speelt bij het op gang brengen van de stolling,
maar bij stolselstabilisatie.21 Dit is in overeenstemming
met onderzoek waaruit bleek dat patiënten met verlaagde
concentraties geactiveerde factor XII een verhoogd risico
hadden op cardiovasculaire sterfte, coronair vaatlijden
en cerebrovasculair accident.22 Een mogelijke verklaring
hiervoor is dat er een grotere kans bestaat op embolisatie
van deze niet-occlusieve stolsels. Volgens een recente
beschrijving van factor XII-defi ciënte patiënten droeg
factor XII echter niet bij aan een verhoogd risico op arte-
riële trombose, in tegenstelling tot de bekende risicofac-
toren als roken, hypertensie en dyslipidemie.23
TROMBINEACTIVEERBARE FIBRINOLYSE-INHIBITOR: SCHAKEL TUSSEN STOLLING EN FIBRINOLYSE
De stabiliteit van een stolsel wordt bepaald door de
balans tussen stolling en fi brinolyse. Trombine, dat
gevormd wordt tijdens het stollingsproces en veel func-
ties vervult (zie fi guur en ), speelt hierbij een centrale
rol. Het zet onder andere fi brinogeen om in fi brine. Daar-
naast activeert trombine stollingsfactor XIII, dat vervol-
protrombinase- complex
trombine
trombo-moduline
trombine
trombo-moduline
EPCR
proteïne CTAFITAFIa
inactivatie factor V, factor VIII
inactivatie complementfactor C5a
stolling
ontsteking
fibrinolyse
activatie PAR-1
inactivatie PAI-1
endotoxinegeïnduceerdecytokineproductie
geactiveerdproteïne C
factorXa
factorVa
Ca++
FIGUUR 3 Schematische weergave van de functie van het proteïne C-systeem in de regulatie van stolling, fibrinolyse en ontsteking. Rode pijlen geven inactivatie of remming aan, groene pijlen stimulering of activatie. Het protrombinasecomplex, bestaande uit factor Xa en cofactor Va, zet protrombine om in trombine. Trombine bindt aan trombomoduline, dat samen met proteïne C en de endotheliale proteïne C-receptor (EPCR) het proteïne C-systeem vormt. Aan trombomoduline gebonden trombine kan zowel proteïne C als trombineactiveerbare fibrinolyse-inhibitor (TAFI) activeren. Proteïne C-activatie wordt ook versterkt door binding van proteïne C aan EPCR. Geactiveerde proteïne C heeft verschillende functies. Het remt de stollingsactiviteit door inactivatie van cofactor V en VIII, het stimuleert de fibrinolyse door inactivatie van plasminogeenactivatorinhibitor type 1 (PAI-1) en het kan de ontstekingsactiviteit zowel remmen als stimuleren, door respectievelijk endotoxinegeïnduceerde cytokineproductie te remmen en de proteaseactiveerbare receptor type 1 (PAR-1) te activeren. Geactiveerd PAR-1 induceert de productie van cytokinen en groeifactoren. Ontstekingsmediatoren zorgen op hun beurt voor een afname in trombomoduline en EPCR-expressie op het endotheeloppervlak, met als gevolg een afname in de functie van het proteïne C-systeem. Activatie van TAFI door aan trombomoduline gebonden trombine leidt tot remming van de fibrinolyse. Bovendien kan geactiveerde TAFI complementfactor C5a inactiveren en op die manier de ontstekingsactiviteit remmen.
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2009;153:B56
KLIN
ISCH
E PR
AKTI
JK
gens zorgt voor de ‘cross-linking’ van de fi brinemonome-
ren en op die manier een stolselstabiliserende werking
heeft.
TROMBINEACTIVEERBARE FIBRINOLYSE-INHIBITORTrombine beïnvloedt tevens de fi brinolyse door inactiva-
tie van urokinase en als activator van een recenter ont-
dekt eiwit, het eerdergenoemde TAFI. TAFI circuleert
als inactief pro-enzym in het bloed. Trombine activeert
het pro-enzym door een enkele proteolytische knip in
het eiwit. Vervolgens kan TAFI interacties aangaan met
substraten zoals fi brine, en de fi brinolyse remmen.
FIBRINOLYSEVoor een effi ciënte activatie van de fi brinolyse moeten
plasminogeen en t-PA binden aan C-terminale lysineresi-
duen op fi brinemoleculen. Daar wordt plasmine gevormd,
dat fi brinemoleculen knipt. Door dit proces breekt een
stolsel geleidelijk af en worden nieuwe C-terminale lysi-
neresiduen op de resterende fi brinemoleculen gevormd.
Deze stimuleren de plasminevorming nog verder. Geac-
tiveerde TAFI (TAFIa) kan dit positieve terugkoppelings-
mechanisme doorbreken via de verwijdering van de lysi-
neresiduen. Het gevolg hiervan is een afname in de
plasminevorming en dus een afname in de fi brinolyse.
GEACTIVEERDE TAFI TAFIa is een instabiel en temperatuurgevoelig enzym
met een halfwaardetijd van circa min bij lichaams-
temperatuur. Inactivatie van TAFIa is vooral het gevolg
van een spontane conformatieverandering in het enzym
en niet zozeer van een specifi eke proteolytische afbraak.24
Het functioneren van TAFIa lijkt te berusten op een
zogenaamd drempelwaardemechanisme: alleen als de
TAFIa-concentratie zich boven een bepaalde waarde
bevindt, kan die de fi brinolyse remmen.25 De periode dat
de TAFIa-concentratie zich boven deze waarde bevindt,
hangt af van de TAFI-concentratie en van de mate van
TAFI- inactivatie; dit laatste is de belangrijkste factor.
Dit inzicht is van belang voor het ontwikkelen van TAFI-
modulerende geneesmiddelen, aangezien het veranderen
van de stabiliteit van het enzym mogelijk meer eff ect zal
hebben dan het simpelweg verhogen of verlagen van de
concentratie.
HEMOFILIEDe bloedingsziekten hemofi lie A (factor VIII-defi ciëntie),
hemofi lie B (factor IX-defi ciëntie) en hemofi lie C (factor
XI-defi ciëntie) manifesteren zich voornamelijk met laat
optredende bloedingen (uren tot dagen na de verwon-
ding) in weefsels met hoge lokale fi brinolytische activiteit
(urinewegen, neus- en mondholte) bij niet-afwijkende
f ibrinolyse
factorXII
factorXII
plasminogeen plasmine
prekallikreïne
kallikreïne kininogeen
bradykinine
complementactivatie
factorXI
factorIXa
factorXIa
factorXIIa
factorIX
in vitro
FIGUUR 4 Schematische weergave van de functies van factor XII. In aanwezigheid van negatief geladen moleculen wordt deze factor geactiveerd (factor XIIa). Factor XIIa activeert factor XI en dit leidt tot de vorming van trombine (intrinsieke stolling). Dit gebeurt echter alleen in vitro en is in vivo niet relevant. Factor XIIa beïnvloedt ten tweede de vaatpermeabiliteit via activatie van prekallikreïne tot kallikreïne, waarna bradykinine wordt gevormd uit hoogmoleculair kininogeen. Ten derde activeert factor XIIa de fibrinolyse door generatie van plasmine. Factor XIIa is in staat tot activatie van complement, zowel rechtstreeks als indirect via plasmine en kininogeen.
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2009;153:B5 7
KLIN
ISCH
E PR
AKTI
JK
plasmaconcentraties van factor VII en factor X. Deze
kenmerken maken het aannemelijk dat er niet alleen
sprake is van een defect in fi brinevorming, maar ook van
een defect in TAFIa-gemedieerde remming van de fi bri-
nolyse. Het antifi brinolytische middel tranexaminezuur
verhindert de binding van plasminogeen aan fi brine.
Toediening van tranexaminezuur aan hemofi liepatiënten
die een tandextractie ondergaan, blijkt de bloedingen,
die typisch tot dagen na de ingreep optreden, volledig
te voorkomen.26
Doordat hemofi liepatiënten geen grote hoeveelheden
trombine kunnen vormen, ontstaat er niet alleen een
defect in de stolselvorming, maar ook in de activatie van
TAFI. Hierdoor is het eenmaal gevormde stolsel minder
goed beschermd tegen fi brinolytische afbraak. Beide
omstandigheden dragen bij aan een verhoogde bloe-
dingsneiging. Omgekeerd lijkt een toename in TAFIa
ook de kans op trombose te vergroten.27-29
CONCLUSIE
Ons denken over de ‘klassieke’ systemen van stolling,
fi brinolyse en ontsteking in vivo is veranderd door
recente inzichten in de functie van de factoren die
betrokken zijn bij deze processen. Er is een grote verwe-
venheid, op verschillende niveaus, tussen stolling, fi bri-
nolyse en ontsteking. Veel van de betrokken eiwitten zijn
in staat meer, en op het oog soms tegenstrijdige, eff ecten
uit te oefenen.
Stollingsfactor XII, ten onrechte lange tijd beschouwd
als initiator van de ‘intrinsieke stolling’, blijkt in vivo met
name een rol te spelen bij de stolselstabilisatie, de fi bri-
nolyse, de regulatie van de vaatpermeabiliteit en ontste-
king. Trombine speelt op veel manieren en via verschil-
lende routes een sleutelrol in de regulatie van stolling,
fi brinolyse en ontsteking. Trombine bezit anticoagulante,
procoagulante, pro-infl ammatoire en fi brinolyserem-
mende eigenschappen.
TAFI remt behalve de fi brinolytische activiteit ook de
ontstekingsactiviteit via de inactivatie van complement-
factor Ca. Net als trombine en TAFI heeft ook proteïne
C in geactiveerde toestand verschillende functies. Prote-
ine C kan de processen van stolling, fi brinolyse en ont-
steking beïnvloeden. Verder onderzoek naar de samen-
hang van de fysiologie en pathofysiologie van stolling,
fi brinolyse en ontsteking en de betrokken eiwitten is van
belang voor de ontwikkeling van trombose- en ontste-
kingsmodulerende therapieën.
Belangenconfl ict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Aanvaard op 11 juni 2008
Citeer als: Ned Tijdschr Geneeskd. 2009;153:B5
●> Meer op www.ntvg.nl/klinischepraktijk
▼ LEERPUNTEN ▼• Stolling, fibrinolyse en ontsteking zijn in vivo nauw met elkaar
verbonden. Veel van de betrokken eiwitten hebben meerdere effecten.
• Ontstekingsmediatoren kunnen de stolling activeren en de functie van belangrijke fysiologische stollingsremmers verminderen. Andersom kunnen stollingsfactoren ook het ontstekingsproces beïnvloeden.
• Trombineactiveerbare fibrinolyse-inhibitor (TAFI) vormt een belangrijke schakel tussen stolling en fibrinolyse. Een defect in de werking van TAFI kan leiden tot een bloedingsneiging. Een toe-name in geactiveerd TAFI verhoogt de kans op trombose.
• Stollingsfactor XII speelt in vivo een rol bij de stolselstabilisatie, de fibrinolyse, de regulatie van de vaatpermeabiliteit en ontsteking.
1 Ten Cate H, Levi M, Hack CE. Nieuwe inzichten en hypothesen ten
aanzien van de bloedstolling in vivo. Ned Tijdschr Geneeskd.
1993;137:282-7.
2 Levi M, van der Poll T. Two-way interactions between infl ammation and
coagulation. Trends Cardiovasc Med. 2005;15:254-9.
3 Levi M, ten Cate H. Disseminated intravascular coagulation. N Engl J
Med. 1999;341:586-92.
4 Taylor FB Jr, Chang A, Ruf W, Morrissey JH, Hinshaw L, Catlett R, et al.
Lethal E. coli septic shock is prevented by blocking tissue factor with
monoclonal antibody. Circ Shock. 1991;33:127-34.
5 Levi M, ten Cate H, Bauer KA, van der Poll T, Edgington TS, Büller HR,
et al. Inhibition of endotoxin-induced activation of coagulation and
fi brinolysis by pentoxifylline or by a monoclonal anti-tissue factor
antibody in chimpanzees. J Clin Invest. 1994;93:114-20.
6 Shebuski RJ, Kilgore KS. Role of infl ammatory mediators in
thrombogenesis. J Pharmacol Exp Th er. 2002;300:729-35.
7 Vary TC, Kimball SR. Regulation of hepatic protein synthesis in chronic
infl ammation and sepsis. Am J Physiol. 1992;262(2 Pt 1):C445-52.
8 Seitz R, Wolf M, Egbring R, Havemann K. Th e disturbance of hemostasis
in septic shock: role of neutrophil elastase and thrombin, eff ects of
antithrombin III and plasma substitution. Eur J Haematol. 1989;43:22-8.
9 Adachi T, Yamazaki N, Tasaki H, Toyokawa T, Yamashita K, Hirano K.
Changes in the heparin affi nity of extracellular superoxide dismutase in
patients with coronary artery atherosclerosis. Biol Pharm Bull.
1998;21:1090-3.
LITERATUUR
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2009;153:B58
KLIN
ISCH
E PR
AKTI
JK
10 De Jonge E, Dekkers PE, Creasey AA, Hack CE, Paulson SK, Karim A, et
al. Tissue factor pathway inhibitor dose-dependently inhibits coagulation
activation without infl uencing the fi brinolytic and cytokine response
during human endotoxemia. Blood. 2000;95:1124-9.
11 Abraham E, Reinhart K, Opal S, Demeyer I, Doig C, Rodriguez AL, et al.
Effi cacy and safety of tifacogin (recombinant tissue factor pathway
inhibitor) in severe sepsis: a randomized controlled trial. JAMA.
2003;290:238-47.
12 Schouten M, Wiersinga WJ, Levi M, van der Poll T. Infl ammation,
endothelium, and coagulation in sepsis. J Leukoc Biol. 2008;83:536-45.
13 Faust SN, Levin M, Harrison OB, Goldin RD, Lockhart MS, Kondaveeti S,
et al. Dysfunction of endothelial protein C activation in severe
meningococcal sepsis. N Engl J Med. 2001;345:408-16.
14 Coughlin SR. Th rombin signalling and protease-activated receptors.
Nature. 2000;407:258-64.
15 Campbell W, Okada N, Okada H. Carboxypeptidase R is an inactivator of
complement-derived infl ammatory peptides and an inhibitor of
fi brinolysis. Immunol Rev. 2001;180:162-7.
16 Murakami K, Okajima K, Uchiba M, Johno M, Nakagaki T, Okabe H, et
al. Activated protein C prevents LPS-induced pulmonary vascular injury
by inhibiting cytokine production. Am J Physiol. 1997;272(2 Pt
1):L197-202.
17 Esmon CT. New mechanisms for vascular control of infl ammation
mediated by natural anticoagulant proteins. J Exp Med. 2002;196:561-4.
18 Szaba FM, Smiley ST. Roles for thrombin and fi brin(ogen) in cytokine/
chemokine production and macrophage adhesion in vivo. Blood.
2002;99:1053-9.
19 Colman RW, Schmaier AH. Contact system: a vascular biology modulator
with anticoagulant, profi brinolytic, antiadhesive, and proinfl ammatory
attributes. Blood. 1997;90:3819-43.
20 Dielis AW, Smid M, Spronk HM, Hamulyák K, Kroon AA, ten Cate H, et
al. Th e prothrombotic paradox of hypertension: role of the renin-
angiotensin and kallikrein-kinin systems. Hypertension. 2005;46:1236-42.
21 Kleinschnitz C, Stoll G, Bendszus M, Schuh K, Pauer HU, Burfeind P, et
al. Targeting coagulation factor XII provides protection from pathological
thrombosis in cerebral ischemia without interfering with hemostasis. J
Exp Med. 2006;203:513-8.
22 Govers-Riemslag JW, Smid M, Cooper JA, Bauer KA, Rosenberg RD,
Hack CE, et al. Th e plasma kallikrein-kinin system and risk of
cardiovascular disease in men. J Th romb Haemost. 2007;5:1896-903.
23 Girolami A, Morello M, Girolami B, Lombardi AM, Bertolo C.
Myocardial infarction and arterial thrombosis in severe (homozygous)
FXII defi ciency: no apparent causative relation. Clin Appl Th romb
Hemost. 2005;11:49-53.
24 Marx PF, Hackeng TM, Dawson PE, Griffi n JH, Meijers JC, Bouma BN.
Inactivation of active thrombin-activable fi brinolysis inhibitor takes place
by a process that involves conformational instability rather than
proteolytic cleavage. J Biol Chem. 2000;275:12410-5.
25 Leurs J, Nerme V, Sim Y, Hendriks D. Carboxypeptidase U (TAFIa)
prevents lysis from proceeding into the propagation phase through a
threshold-dependent mechanism. J Th romb Haemost. 2004;2:416-23.
26 Walsh PN, Rizza CR, Matthews JM, Eipe J, Kernoff PB, Coles MD, et al.
Epsilon-Aminocaproic acid therapy for dental extractions in haemophilia
and Christmas disease: a double blind controlled trial. Br J Haematol.
1971;20:463-75.
27 Van Tilburg NH, Rosendaal FR, Bertina RM. Th rombin activatable
fi brinolysis inhibitor and the risk for deep vein thrombosis. Blood.
2000;95:2855-9.
28 Eichinger S, Schönauer V, Weltermann A, Minar E, Bialonczyk C, Hirschl
M, et al. Th rombin-activatable fi brinolysis inhibitor and the risk for
recurrent venous thromboembolism. Blood. 2004;103:3773-6.
29 Silveira A, Schatteman KA, Goossens F, Moor E, Scharpé SS, Strömqvist
M, et al. Plasma procarboxypeptidase U in men with symptomatic
coronary artery disease. J Th romb Haemost. 2000;84:364-8.