Upload
trinhhanh
View
215
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
1 Samenvatting
Het speelveld en de markt rond leermaterialen in het VO zijn flink in beweging. Dit leidt tot nieuwe
mogelijkheden én nieuwe vraagstukken voor instellingen. Niet alle initiatieven vanuit de markt
sluiten even goed aan op de wensen en vragen van de instellingen. Dit roept de vraag op of de VO-
sector gezamenlijk regie zou kunnen geven aan de markt. Dit Visiedocument, opgesteld door de
Adviescommissie Leermiddelen van de VO-Raad, wil deze regievraag beantwoorden.
Tegelijk met het Visiedocument is een eerste concretisering gemaakt, in de vorm van een concept
Programma van Eisen (PvE). Het Visiedocument en het Programma van Eisen zijn bedoeld om
namens de VO sector kenbaar te maken welke eisen de instellingen in het VO stellen aan
leermaterialen, aan de processen in de leermaterialenketen en aan de ICT-voorzieningen die deze
processen ondersteunen. Daarmee wil de adviescommissie een bijdrage leveren aan de belangrijkste
doelen van het onderwijs: een hogere leeropbrengst, door meer gepersonaliseerd leren, bij dezelfde
of lagere kosten.
De Adviescommissie Leermiddelen doet in dit Visiedocument de volgende aanbevelingen:
1. Neem als sector gezamenlijke stappen, om leermiddelen beter aan te laten sluiten bij de
bestuurlijke prioriteiten van het VO (opbrengstgericht werken, aansluiten bij leerbehoeften
leerling, beheersbare kosten) en om knelpunten rond leermiddelen weg te nemen.
2. Formuleer als gezamenlijk leermiddelenbeleid op sectoraal niveau, om sturing te geven aan de
markt. Richt deze op de aspecten die instellingen niet of moeilijk afzonderlijk met marktpartijen
kunnen afspreken en/of op voorwaarden waarbij een verscheidenheid aan marktpartijen
betrokken is. Voer daarnaast sector overstijgend regie, waar dit nuttig of nodig is.
3. Kies als VO-sector voor de volgende vormen van regie:
vraagsturing: formuleer als sector een gezamenlijke en samenhangende vraag aan de markt.
ketenregie: maak als sector met marktpartijen afspraken over de condities die nodig zijn om
de vraag van de sector te beantwoorden.
Neem als sector géén sectorale initiatieven om zelf materialen te ontwikkelen en uit te geven.
Behoud wel ruimte voor bestaande en eventuele nieuwe samenwerkingsverbanden van scholen
op het gebied van aanbod.
4. Werk de uitgangspunten en eisen op hoofdlijn uit tot een Programma van Eisen, dat richting
geeft aan de markt. Kies daarbij zo mogelijk een zodanige vorm dat scholen het document
kunnen gebruiken als basis voor een aanbesteding (‘inkoopvoorwaarden’ van de VO-sector).
5. Werk de in dit Visiedocument geschetste invulling met slanke kernmethoden en aanvullend
materiaal uit, met raadpleging van zowel het onderwijs zelf als de marktpartijen. Sluit daarbij
met name aan bij de betekenis van dit model voor de onderwijspraktijk, in de taal en activiteiten
van de docent. Maak daarbij zichtbaar wat dit kan betekenen voor opbrengstgericht werken en
voor maatwerk.
2 Inleiding
2.1 Een visie op leermaterialen Het speelveld rond leermateriaal voor het VO is flink in beweging. De roep om opbrengstgericht
werken neemt toe, het onderwijs wordt flexibeler en individueler, en Passend Onderwijs vraagt een
meer gevarieerd aanbod in de klas. Leerlingen en ouders vragen vormen van maatwerk en
begeleiding die voorheen niet mogelijk waren. Doordat de technologische drempel lager wordt en
aanbieders inspelen op bovengenoemde ontwikkelingen, komt steeds meer digitaal materiaal
beschikbaar van zowel de traditionele als nieuwe aanbieders. Al deze ontwikkelingen leiden tot
nieuwe mogelijkheden én nieuwe vraagstukken voor instellingen. [In deze rapportage kan met
‘instelling’ zowel een school als een schoolbestuur worden bedoeld.]
Ook de markt is flink in beweging. Uitgevers en distributeurs reageren op verschillende manieren op
de genoemde ontwikkelingen, de een sneller dan de ander. Leveranciers van een Elektronische
LeerOmgeving (ELO) of LeerlingAdministratieSysteem (LAS) passen hun producten aan en nieuwe
spelers betreden de markt met nieuwe producten of diensten. Het onderscheid tussen ELO, LAS en
Leermiddelen verandert.
Niet alle initiatieven vanuit de markt sluiten even goed aan op de wensen en vragen van de instel-
lingen. Soms nemen individuele instellingen het initiatief om daar verandering in aan te brengen,
maar vaak zijn individuele instellingen onvoldoende in staat het marktaanbod te beïnvloeden. En
omgekeerd is het voor marktpartijen niet goed mogelijk om in te spelen op een grote verscheiden-
heid aan vragen vanuit de sector.
Dit roept de vraag op of – en op welke punten – de sector gezamenlijk regie zou kunnen geven aan
de markt. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan vraagarticulatie en vraagsturing, met als
motivatie dat door duidelijk te maken wat de eisen en wensen van VO-instellingen zijn, de gehele
keten in staat wordt gesteld de door het onderwijs gewenste oplossingen te realiseren. Dit
Visiedocument wil deze regievraag beantwoorden. Tegelijk met het visiedocument is een eerste
concretisering gemaakt, in de vorm van een concept Programma van Eisen (PvE).
Beide documenten – het Visiedocument en het Programma van Eisen – zijn opgesteld door de
Adviescommissie Leermiddelen van de VO-Raad. Deze commissie heeft de volgende leden: Sophie de
Boer (Dunamare), Pieter Hendrikse (OMO), Arend Runia (Landstede), Sjoerd Slagter (VO-Raad), Kees
Versteeg (Hondsrug College), Peter de Visser (Stad en Esch).
Een eerdere versie van dit document is besproken met het Schoolleidersplatform en met de
Ledenadviesraad (LAR) van de VO-raad. Daarnaast is het document besproken met het bestuur van
de VO-raad.
2.2 Uitgangspunten Het Visiedocument en het Programma van Eisen zijn bedoeld om namens de VO sector kenbaar te
maken welke eisen de instellingen in het VO stellen aan de processen in de leermaterialenketen en
de ICT-voorzieningen die deze processen ondersteunen.
Daarmee wil de adviescommissie een bijdrage leveren aan de belangrijkste doelen van het onderwijs:
een hogere leeropbrengst, door meer gepersonaliseerd leren, bij dezelfde of lagere kosten. De
commissie is ervan overtuigd dat (met name digitale) leermaterialen hier een belangrijke bijdrage
aan kunnen leveren. Tegelijk zijn leermaterialen alleen niet voldoende om deze doelen te realiseren.
De organisatie van de school en de professionaliteit van de docent zijn daarbij minstens zo belangrijk.
Het Visiedocument en het parallel daaraan te ontwikkelen Programma van Eisen hebben de volgende
uitgangspunten:
de ontwikkelingen binnen het Voortgezet Onderwijs zijn leidend en de processen in de
leermiddelenketen zijn ondersteunend en randvoorwaardelijk hieraan;
de documenten zijn opgesteld vanuit het perspectief van de VO-sector, en bevatten de eisen
die scholen stellen aan de processen in de keten waar zij zelf bij betrokken zijn;
de leermiddelenketen omvat ten minste de processen voor selecteren, contracteren,
inrichten, leveren en gebruiken van leermateriaal;
de documenten betreffen alle leermaterialen met educatieve inhoud, zowel folio als digitaal,
en zowel open als gesloten materiaal, zowel het leermateriaal voor de leerling als toetsen;
de documenten zijn primair gericht op het in kaart brengen van de eisen vanuit de te
ondersteunen processen (het ‘wat’), en minder op de te realiseren technische oplossingen
(het ‘hoe’).
Een bijzonder uitgangspunt betreft de rollen in de keten. In de leermaterialenketen zijn verschillende
partijen actief: auteurs, uitgevers, distributeurs, leveranciers van software en hardware, en
leveranciers van diensten. Omdat de keten in beweging is denken partijen in de keten opnieuw na
over hun toegevoegde waarde en positie en kunnen zij kiezen voor rollen die voorheen door andere
partijen werden vervuld. Daarbij kan het gaan om uitbreiding van de eigen producten en diensten
en/of om een verhoging van de kwaliteit. Voorbeelden zijn het verrijken van een LAS met ELO-
functionaliteit, en het uitbreiden van educatieve content met digitaal oefenen en analyse tools.
In dit Visiedocument wordt zoveel mogelijk in termen van rollen gesproken, ongeacht de partij die
die rol invult. Hierbij is het vooral van belang om de rollen van aanbieder, distributeur en gebruiker
van leermateriaal te onderscheiden. We zullen dat in dit document zoveel mogelijk doen, en waar
deze rollen worden genoemd, worden nadrukkelijk geen specifieke partijen bedoeld.
De eisen hebben betrekking op de eisen die vanuit de instelling worden gesteld aan de partijen in de
keten. We gaan daarbij bewust niet in op de onderlinge rolverdeling tussen de partijen in de keten.
2.3 Leeswijzer Dit Visiedocument kent de volgende indeling:
Hoofdstuk 3 beschrijft de situatie rond de leermiddelenketen in het VO. Het hoofdstuk
beschrijft hoe de traditionele keten wijzigt, met name onder invloed van digitalisering. Ook
beschrijft het de belangrijkste (bestuurlijke) thema’s en knelpunten die de basis vormen voor
de aanbevelingen van de adviescommissie.
Hoofdstuk 4 beschrijft welke onderwerpen aan bod kunnen komen in het leermiddelen-
beleid van een instelling, maar ook waarom het nuttig kan zijn regie op sectoraal niveau te
voeren op de leermiddelenketen. De adviescommissie stelt voor om als sector gezamenlijke
stappen te nemen, onder meer voor aspecten die instellingen niet of moeilijk afzonderlijk
met marktpartijen kunnen afspreken.
Hoofdstuk 5 beschrijft hoe sectorale regie op de keten vorm kan krijgen. Hierbij wordt een
onderscheid gemaakt tussen vraagsturing, ketenregie en aanbodsturing. Voorstel is om als
sector een gezamenlijke, samenhangende vraag aan de markt te formuleren (vraagsturing),
én met marktpartijen afspraken te maken over de condities die nodig zijn om de vraag van
de sector te beantwoorden (ketenregie).
Hoofdstuk 6 beschrijft een aantal uitgangspunten en eisen op hoofdlijn, die richting kunnen
geven aan de markt. Deze vormen de basis voor een Programma van Eisen dat door scholen
kan worden gebruikt als basis voor een aanbesteding.
Hoofdstuk 7 geeft een mogelijke uitwerking van de uitgangspunten en eisen tot een model
waarin leermaterialen worden geleverd in de vorm van slanke kernmethoden en aanvullend
materiaal. Dit model moet opbrengstgericht werken en maatwerk beter ondersteunen dan
bestaande materialen en werkwijzen doen.
Hoofdstuk 8 is een overzicht van referenties waarnaar in dit Visiedocument wordt verwezen.
Bijlage 1 is een lijst van begrippen die in dit Visiedocument worden gebruikt.
Bijlage 2 beschrijft de beoogde activiteiten na vaststelling van het Visiedocument, in het
bijzonder de uitwerking van de visie tot een Programma van Eisen dat de gebundelde vraag
vormt van de sector aan marktpartijen in de leermiddelenketen. Bedoeling is dit Programma
van Eisen eind 2013 vast te stellen in de ledenvergadering van de VO-raad.
Tegelijk met het Visiedocument is een eerste concretisering gemaakt in de vorm van een concept
Programma van Eisen (PvE). Dit PvE bevat de meer technische/inhoudelijke eisen die
randvoorwaardelijk zijn om de visie in het Visiedocument te kunnen realiseren. Daarbij gaat het
zowel om eisen aan contentleveranciers, softwareleveranciers als aan de instellingen zelf.
3 Leermiddelen in het VO
Bij het tot stand komen en gebruiken van leermateriaal in het voortgezet onderwijs speelt een groot
aantal partijen een rol. Dit hoofdstuk schetst de keten waarin lesmateriaal tot stand komt, zowel de
traditionele keten (gebaseerd op folio materiaal) als de nieuwe keten (met zowel folio als digitaal
materiaal). [De tekst van dit hoofdstuk is mede gebaseerd op “Leermiddelen in het primair onderwijs:
Toekomstscenario’s met financiële consequenties” [5]. Hoewel dit een analyse is van de markt in het
PO, zijn de erin beschreven trends voor een belangrijk deel ook relevant voor het VO.]
3.1 De traditionele leermiddelenketen Veel leermateriaal komt tot stand binnen een keten waarin auteurs, uitgevers en distributeurs een
belangrijke rol spelen. Onderstaande afbeelding geeft een schematisch overzicht van de traditionele
keten van auteur tot school. Traditioneel betekent dat het lesmateriaal vooral in papieren vorm
wordt geproduceerd, verspreid en gebruikt.
Figuur 1: De traditionele keten
In de keten besteden de educatieve uitgevers het ontwikkelwerk veelal uit aan auteurs (voornamelijk
docenten). De uitgevers zelf ontwerpen het didactische concept en de structuur (leerlijn), die als
kader gelden voor de auteurs en vaak het onderscheidend vermogen vormen van het lesmateriaal.
De methodes sluiten goed aan op de onderwijspraktijk en vormen vaak een combinatie van papieren
boeken en werkboeken (folio), soms aangevuld met digitaal lesmateriaal. De uitgevers leveren –
veelal na een aanbesteding – het lesmateriaal meestal via distributeurs aan scholen of leerlingen.
Deze distributeurs leveren daarbij vaak toegevoegde waarde, bijvoorbeeld in de vorm van
dienstverlening ten aanzien van incasso en logistiek.
3.2 De digitale leermiddelenketen De opkomst van digitaal lesmateriaal heeft grote invloed op de traditionele keten. Figuur 2 geeft
hiervan een overzicht. Digitalisering maakt tal van nieuwe diensten mogelijk, die partijen veelal
rechtstreeks aan scholen en eindgebruikers kunnen leveren. Voor het onderwijs is relevant dat
digitaal lesmateriaal (veel meer dan bij boeken het geval is) mogelijkheden biedt tot meer gevarieerd
en gepersonaliseerd leren. Tegelijk biedt digitalisering mogelijkheden om docenten te ontzorgen op
administratief gebied en bij het afnemen van toetsen. Verder ontstaan met digitalisering meer
mogelijkheden voor het gebruik van open lesmateriaal (waarbij docenten/scholen zelf materiaal
ontwikkelen en delen met anderen), en de combinatie daarvan met gesloten materiaal.
Digitalisering betekent verder dat meer eisen worden gesteld aan ICT-infrastructuur. Dit geeft ruimte
aan leveranciers van diensten op het gebied van ICT-infrastructuur. Ook andere marktpartijen
kunnen in deze keten diensten aanbieden.
Figuur 2: De digitale keten
De digitale keten levert een meer complex speelveld op. Uitgevers en distributeurs moeten met
elkaar samenwerken om diensten te leveren maar vormen ook concurrenten van elkaar. Daarnaast
zijn software leveranciers actief (Elektronische Leeromgeving, Leerlingadministratiesysteem, Leerling
Nieuwe spelers/rollen
volgsysteem), veel meer dan in de traditionele keten. En ook nieuwe partijen proberen met hun
diensten marktaandeel te verwerven. Scholen hebben dus meer te kiezen, maar kiezen doorgaans
voor een methode waar ze langere tijd mee werken.
3.3 Bestuurlijke thema’s en knelpunten Bestuurders in het voortgezet onderwijs hebben op hoofdlijn
zeer vergelijkbare bestuurlijke thema’s en prioriteiten. De
leidende thema’s zijn opbrengstgericht werken en het
realiseren van flexibel/eigentijds onderwijs). Daarbij is het
idee dat het onderwijs een hoger rendement kan bereiken
door meer aan te sluiten bij de leerbehoeften en -mogelijk-
heden van de leerling (of groepen van leerlingen).
Randvoorwaarde daarbij is dat het onderwijs moet worden verzorgd tegen beheersbare kosten, juist
in een tijd waarin bekostiging onder druk staat en (in een aantal regio’s) leerlingaantallen afnemen.
Daardoor mag worden verwacht dat klassen eerder groter dan kleiner zullen worden, terwijl er
tegelijk meer differentiatie wordt verwacht.
Met betrekking tot bestaande leermiddelen (met name de ‘methodes’ van commerciële uitgevers)
worden de volgende knelpunten genoemd:
leermaterialen worden aangeboden als een totaalpakket (‘de methode’), met onvoldoende
mogelijkheden tot het geven van gevarieerd onderwijs (zo zijn aanvullende materialen
moeilijk te vinden vanuit en in te passen in
de methode);
methoden hebben een lange levenscyclus en worden te langzaam aangepast aan de wensen
van het onderwijs;
het pakket aan leermaterialen is steeds moeilijker te betalen. Digitale leermaterialen werken
vrijwel altijd kostenverhogend, omdat deze meestal bovenop de bestaande folio-materialen
(boeken) worden aangeboden;
Deze knelpunten vertalen zich in een aantal prioriteiten:
Leermaterialen moeten ondersteuning bieden bij
het leveren van ‘massamaatwerk’. Hierin komt het
onderwijs tegemoet aan individuele behoeften van
leerlingen, op een manier die de efficiëntie van
klassikaal onderwijs benadert.
Leermaterialen moeten bijdragen aan het zichtbaar
maken van leeropbrengsten, op het niveau van de
individuele gebruiker.
Digitalisering van leermaterialen en het gebruik van learning analytics zijn daarbij
belangrijke hulpmiddelen. Dit vereist innovatie in de leermiddelenketen, die is gericht op de
meerderheid van scholen (early majority, late majority), maar die tegelijk ruimte geeft aan
de koplopers (innovators, early adopters).
leidende thema’s
• opbrengstgericht werken• uitgaan van leerbehoefte• beheersbare kosten
prioriteiten
• massamaatwerk• leeropbrengsten• digitalisering• learning analytics • innovatie• professionalisering• definitie onderwijstijd
Voorwaarde hiervoor is professionalisering van docenten en leidinggevenden. Met name
docenten moeten professioneel eigenaar zijn van het onderwijs en (dus) van leermiddelen.
Voorwaarde is ook een definitie van onderwijstijd die past bij de gewenste innovatie en bij
de inzet van digitaal leermateriaal.
Aanbeveling adviescommissie (1) Neem als sector gezamenlijke stappen, om leermiddelen beter aan te laten sluiten bij de bestuurlijke prioriteiten van het VO (opbrengstgericht werken, aansluiten bij leerbehoeften leerling, beheersbare kosten) en om knelpunten rond leermiddelen weg te nemen.
4 Leermiddelenbeleid op sectoraal niveau
Leermiddelenbeleid geeft aan hoe besluitvorming over leermiddelen plaatsvindt. Het
leermiddelenbeleid, dat onderdeel uitmaakt van het schoolplan, geeft antwoord op vragen als: welke
middelen passen bij de onderwijskundige visie van de school, welke externe ontwikkelingen zijn
relevant, hoe worden de leermiddelen gefinancierd, hoe vindt verwerving en inkoop plaats, wat
betekenen de keuzes rond leermiddelen voor de organisatie, et cetera.
Opbrengstgericht werken, passend onderwijs en technologische ontwikkelingen zorgen voor een
nieuwe definitie van geschikte leermiddelen: klassieke leermiddelen worden steeds meer aangevuld
met, of vervangen door digitale leermiddelen. Digitale middelen kennen veelal een andere
financiering dan niet-digitale middelen. Digitale middelen worden aangeschaft op basis van een
(jaar)licentie, betaald naar mate van gebruik of per leerling, of aangeschaft in de vorm van een app.
Een licentie wordt in het ene geval per locatie, in het andere geval per leerling of per instelling
aangeschaft. Een ‘papieren’ methode wordt doorgaans voor langere tijd gekozen en (bij een intern
boekenfonds) aangeschaft en afgeschreven. Dit betekent met name een verschil in de
gebruikstermijn waarover een beslissing wordt genomen.
Hierbij is van belang dat de markt tot nu toe altijd aanbodgestuurd is geweest: uitgeverijen
ontwikkelen lesmateriaal en verkopen dit aan scholen. Met de komst van digitaal lesmateriaal
(ontwikkeld door diverse aanbieders, waaronder de scholen zelf) ontstaan veel meer mogelijkheden
om vraaggestuurd te gaan werken: scholen krijgen meer keuze en kiezen in plaats van een hele
methode misschien liever een deel van de ene methode, een deel van de andere methode en een
deel zelf ontwikkeld materiaal. Opbrengstgericht werken en Passend Onderwijs vragen om differen-
tiatie bij de inzet van leermiddelen, waarbij binnen één klas verschillende leermiddelen gebruikt
kunnen worden om tegemoet te komen aan verschillen in leerstijl en niveau. Deze ontwikkeling
betekent dat er op een andere manier keuzes gemaakt kunnen en moeten worden. Scholen zijn
genoodzaakt op een andere manier te kijken naar leermiddelen. Dit vraagt om een duidelijk
leermiddelenbeleid.
Op dit moment beweegt het leermiddelenveld zo fundamenteel, dat het mogelijk en wenselijk is om
op sectoraal niveau een aantal gezamenlijke afspraken te maken. Uitganspunt daarbij is dat de
ontwikkelingen en wensen van het onderwijsveld leidend worden voor de aanbieders van
leermaterialen en ondersteunende systemen. Een mogelijkheid om dit te bereiken is het vormgeven
van sectoraal leermiddelenbeleid. Dit beleid moet enerzijds gericht zijn op een optimale aansluiting
van de vorm van leermiddelen op onderwijskundige ontwikkelingen en anderzijds op de processen
rondom selecteren, contracteren, inrichten, leveren en gebruiken van leermateriaal. (Inhoud valt
buiten de scope van dit document.)
Deze sectorale benadering maakt onderdeel uit van een getrapte benadering, die als volgt kan
worden weergegeven.
Op instellingsniveau speelt de vraag hoe leermiddelenbeleid bijdraagt aan de beschikbaarheid van
een leermiddelenmix die:
past bij opbrengstgericht werken en differentiatie;
een rijke combinatie is van folio en digitaal;
adaptiviteit en functionaliteit ten dienst stelt van het leerproces en de leerkracht
ondersteunt en ontzorgt;
leidt tot nieuwe didactische mogelijkheden;
betaalbaar is.
Over massamaatwerk
Het onderwijs heeft de opdracht om leeropbrengsten te verhogen, door het leveren van meer
gepersonaliseerd leren, bij gelijkblijvende kosten. In de industrie staat dit bekend als ‘massamaatwerk’.
Hierbij komt het onderwijs (‘de leverancier’) tegemoet aan individuele behoeften van leerlingen
(‘consumenten’), op een manier die de efficiëntie van klassikaal onderwijs (‘massaproductie’) benadert.
Massamaatwerk lijkt haaks te staan op economische wetmatigheden. Immers: standaardisatie leidt tot
efficiëntie, en maatwerk juist tot meerkosten. In de maakindustrie blijkt massamaatwerk toch mogelijk,
dankzij andere vormen van organiseren, door het modulariseren van producten/diensten, en door de
inzet van technologie (m.n. digitalisering).
Over standaardisatie
Een van de voorwaarden voor massamaatwerk is standaardisatie: het maken van afspraken over (de
koppeling van) deelproducten/onderdelen. Door goede standaards af te spreken op het ene niveau (b.v.
een stopcontact met 2 ronde pinnen en 230V wisselstroom) ontstaat een enorme vrijheid op het hogere
niveau (een bijna onbegrensde keuze aan elektrische apparaten). Een voorbeeld in het domein van
leermiddelen is de HTML5 standaard voor digitale content: als lesmateriaal deze standaard volgt kan
deze worden afgespeeld op een veelheid aan apparaten, zoals een PC/laptop, tablet of smartphone.
De opgave is om de juiste standaards te kiezen. Een juiste keuze van standaards werkt niet
belemmerend, maar vergroot juist de keuzevrijheid.
Daarbij is het ook zaak om niet meer standaards af te spreken dan nodig. Doordat het VO in Vensters
voor Verantwoording gezamenlijk een minimale set van gegevens heeft afgesproken, kreeg de sector van
OCW veel ruimte om de eigen verantwoordelijkheid in te vullen.
Op sectoraal niveau speelt de vraag hoe centrale regie processen rondom leermiddelen zodanig kan
beïnvloeden dat ontwikkelingen bij uitgeverijen en nieuwe aanbieders bovenstaande eisen mogelijk
maken. Een van de manieren om dat te doen is door het afspreken van een aantal standaarden, die
massamaatwerk mogelijk maken. Door op sectoraal niveau krachten te bundelen wordt meer massa
gecreëerd en kan meer invloed worden uitgeoefend.
Eventueel kunnen ook nog op landelijk niveau (sectoroverstijgend) afspraken worden gemaakt, voor
vraagstukken die in meerdere sectoren spelen. Zo zijn er bij de toegang tot leermateriaal vragen rond
identiteit en privacy die in zowel PO, VO als MBO spelen en mogelijk sterk op elkaar lijken.
Aanbeveling adviescommissie (2) Formuleer als gezamenlijk leermiddelenbeleid op sectoraal niveau, om sturing te geven aan de markt. Richt deze op de aspecten die instellingen niet of moeilijk afzonderlijk met marktpartijen kunnen afspreken en/of op voorwaarden waarbij een verscheidenheid aan marktpartijen betrokken is. Voer daarnaast sector overstijgend regie, waar dit nuttig of nodig is.
5 Vormen van sturing
Met het maken van sectorale afspraken wil de sector een bepaalde invloed uitoefenen c.q. regie
voeren over de leermiddelenketen. Deze regie kan zich richten op de vraag, de keten of het aanbod:
1. Regie op de vraag
Hierbij formuleert de sector een gezamenlijke vraag, op basis van de wensen in het onderwijs, en
nodigt marktpartijen uit om deze vraag te beantwoorden. De gezamenlijke vraagarticulatie zorgt
er voor dat marktpartijen beter en sneller kunnen aansluiten bij de behoeften van het onderwijs.
In trefwoorden:
sector formuleert functionele wensen
sector brengt toekomstscenario’s in kaart
sector nodigt markt uit de vraag in te vullen
2. Regie op de keten
Hierbij maakt de sector – in afstemming/overleg met marktpartijen – ketenbrede afspraken.
Deze afspraken zorgen er voor dat het mogelijk wordt de functionele wensen van de sector in te
vullen. Ook de sector met marktpartijen projecten initiëren.
sector brengt op functioneel niveau de gewenste processen in kaart rondom selecteren,
contracteren, inrichten, leveren en gebruiken van leermateriaal
sector formuleert gezamenlijke doelen met de markt en richt op basis van deze doelen een
(publiek-private) samenwerking en pilots in.
3. Regie op het aanbod
Hierbij neemt de sector het initiatief om zelf leermiddelen te produceren, onderhouden en te
verspreiden.
sector neemt heft in handen m.b.t. productie van content
sector wordt zelf een speler in het leermiddelendomein om prijs-kwaliteit verhouding te
verbeteren
sector organiseert open domein, bijvoorbeeld d.m.v. keurmerkgroepen.
VO-content kan worden gezien als een vorm van regie op het aanbod. Het in het MBO uitgevoerde
LiMBO programma vormde een combinatie van regie op de keten en regie op de vraag.
De adviescommissie maakt de volgende keuzes m.b.t. regievoering in het VO.
Vraagsturing: het heeft veel toegevoegde waarde om als VO-sector vragen te bundelen, en
een samenhangende vraag te formuleren aan de markt. Hoewel de vraag in het VO gediffe-
rentieerd is, kan bundeling en actieve vraagsturing helpen om de keten in beweging te
krijgen. Uitgangspunt is dat er ruimte moet zijn voor marktpartijen, leidend tot een pluriform
aanbod.
Ketenregie: het is niet voldoende om alleen een vraag te stellen aan de markt; het is ook
nodig om als sector gezamenlijk met marktpartijen afspraken te maken over de condities die
nodig zijn om de vraag van de sector te beantwoorden. Deze afspraken moeten het mogelijk
maken om de eisen en wensen van de sector (vraagsturing) te realiseren, in het bijzonder die
van massamaatwerk. Hierbij gaat het b.v. om het aanbieden van leermaterialen in kleinere
eenheden, om de combinatie van open en commercieel materiaal, om standaards voor de
uitwisseling van gegevens tussen systemen en om een breed geaccepteerde specificatie van
leerstof t.b.v. metadatering.
Aanbodsturing: het VO neemt als sector geen initiatieven om materialen te ontwikkelen en
uit te geven. Uitgangspunt is dat een gezamenlijke vraagarticulatie, het creëren van de juiste
voorwaarden, en competitie en transparantie in de markt leidt tot aanbod dat beantwoordt
aan de behoeften van de sector. Behoud wel de ruimte voor al bestaande en nieuwe
initiatieven van samenwerkende scholen op het gebied van aanbod (zoals VO-content).
Naast deze vormen van sturing kan het nodig zijn de markt een impuls te geven door middel van
initiatieven die zijn gericht op de doelen van de sector.
Aanbeveling adviescommissie (3) Kies als VO-sector voor de volgende vormen van regie:
vraagsturing: formuleer als sector een gezamenlijke en samenhangende vraag aan de markt.
ketenregie: maak als sector met marktpartijen afspraken over de condities die nodig zijn om de vraag van de sector te beantwoorden.
Neem als sector géén sectorale initiatieven om zelf materialen te ontwikkelen en uit te geven. Behoud wel de ruimte voor al bestaande en eventuele nieuwe samenwerkingsverbanden van scholen op het gebied van aanbod.
De scope van de regievoering betreft in eerste instantie leermiddelen en toetsen (marktpartijen).
Daarbij gaat het zowel om folio als digitale materialen, met een nadruk op digitaal materiaal. Omdat
de keten in beweging is, heeft de regievoering niet alleen betrekking op bestaande partijen, maar
nadrukkelijk ook op nieuwe spelers.
Daarnaast kan de regie zich richten op leerlijnen (SLO) en het platform voor het vinden en
combineren van leermateriaal (Kennisnet). In een later stadium kan regievoering worden uitgebreid
tot aanbieders van opleidingen.
6 Eisen vanuit een sectorale visie
Op basis van de eerder geformuleerde prioriteiten en knelpunten worden op hoofdlijnen de
volgende eisen en wensen geformuleerd:
Leermaterialen ondersteunen massamaatwerk. Dit betekent dat leermaterialen bij voorkeur
als kleinere, losse (maar gerelateerde) eenheden worden aangeboden, waardoor docenten
kunnen variëren voor individuele leerlingen of groepen van leerlingen. Alternatieve
eenheden zijn vindbaar op basis van een breed gedragen specificatie van de leerstof
(vastgelegd in de metadata), waarbij de eenheden onder meer zijn gekoppeld aan leerdoelen
die van de eindtermen en kerndoelen zijn afgeleid. Daarnaast is het wenselijk dat de
eenheden zijn gekoppeld aan (groeps)leerkenmerken, om een effectieve inzet in de
onderwijspraktijk mogelijk te maken.
Docenten ‘beheersen’ de specificatie van de leerstof en doorgronden de daarop gebaseerde
leerlijnen. Daarmee zijn zij in staat te begrijpen waar een individuele leerling staat, wat zijn
leerkenmerken zijn, waar hij behoefte aan heeft en welke materialen daar invulling aan
zouden kunnen geven. Dit betekent enerzijds een professionalisering van docenten, maar
ook het vinden van organisatievormen waarmee docenten werkelijk tijd hebben voor het
bieden van maatwerk. Het hanteren van (groeps)leerkenmerken kan daarbij een belangrijk
hulpmiddel zijn.
Systemen in de school, zoals een Elektronische LeerOmgeving (ELO), portaal of
LeerlingAdministratieSysteem (LAS), ondersteunen het bieden van maatwerk. Daarnaast is er
een platform beschikbaar voor het organiseren en structureren van het open domein. Deze
systemen moeten de docent daadwerkelijk ontzorgen, en hem administratief werk uit
handen nemen.
Dit leidt tot de volgende concrete wensen en eisen:
Leermaterialen
V.1 Ondersteuning van opbrengstgericht werken en maatwerk De leermaterialen moeten opbrengstgericht werken ondersteunen, door het bieden van flexibilisering van de leerlijn en differentiatie naar leerkenmerken (zoals leerstijl, beeld/tekst oriëntatie, hoogbegaafdheid).
V.2 Ruimte voor de docent
Leermiddelen moeten ruimte bieden voor eigen didactisch handelen door de docent.
V.3 Combinatie met open materiaal ondersteunen
Het moet mogelijk zijn gesloten/commerciële content en open/eigen content te combineren.
Daarbij moet het eigen materiaal onafhankelijk van commercieel materiaal worden bewaard.
Bij het invoegen van open/eigen materiaal in de (leer)omgeving van een uitgever gaan er geen
eigendomsrechten over naar de uitgever.
(Dit betekent dat de school blijft beschikken over het eigen materiaal als een andere methode
wordt gekozen.)
V.4 Voortgang leerling zichtbaar voor docenten en ouders
Gegevens over de voortgang van de leerling (meer dan alleen toetsresultaten) moeten op een
eenduidige manier en centraal in of vanuit de schoolomgeving beschikbaar zijn (zowel voor
docenten als voor ouders).
Er zijn heldere afspraken over het eigenaarschap van deze gegevens. In beginsel heeft de school
de regie over wie mag beschikken over welke gegevens. Gegevens in systemen van de school
blijven beschikbaar voor de school, ook bij migratie naar een ander systeem.
V.5 Digitale licenties sluiten aan op onderwijspraktijk
Licenties voor digitaal materiaal moeten aansluiten op de behoeften van het onderwijs. Dit
betreft zowel de licentieduur, de licentievorm als het niveau waarop de licentie wordt afgesloten.
(Specifiek moet het mogelijk zijn licenties te sluiten op zowel leerling-, school- als
bestuursniveau.)
V.6 Kostenmodel sluit aan op onderwijspraktijk
Folio materialen moeten een zodanige wijze van bekostigen hebben dat de materialen goed
kunnen aansluiten bij nieuwe ontwikkelingen en inzichten, en dat de gebruikscyclus van het
materiaal kan worden verkort.
V.7 Leermaterialen ondersteunen verwerven vaardigheden
Leermaterialen moeten werkvormen ondersteunen, die leerlingen voorbereiden op het
functioneren in de maatschappij. Dit betekent onder meer dat de leermaterialen moeten helpen
bij vakoverstijgend werken en bij het verwerven van zogeheten 21st century skills.
V.8 Leermaterialen zijn beschikbaar in de vorm van (samenhangende) modulen
Leermaterialen zijn beschikbaar in de vorm van basisleerlijnen (samenhangende reeksen
eenheden) en losse aanvullende eenheden. Deze eenheden zijn gekoppeld aan concrete
eindtermen en kerndoelen en daarvan afgeleide tussendoelen/leerdoelen, die als kapstok dienen
voor het plannen van het leerproces en het variëren van leerroutes. In de praktijk zullen de
eenheden zijn gekoppeld aan (groeps)leerkenmerken.
V.9 School houdt rekening met thuissituatie leerling
(Eis aan de instelling) De instelling houdt rekening met de thuissituatie van de leerling, onder
meer op het punt van de toegankelijkheid en beschikbaarheid van leermaterialen die zowel thuis
als op school zijn te gebruiken.
V.10 Kwaliteit van leermaterialen is geborgd
De kwaliteit van (met name het open) leermaterialen moet zijn geborgd, onder meer door
kwaliteitsbeoordelingen.
Docenten
V.11 School zorgt dat docenten daadwerkelijk maatwerk kunnen leveren
(Eis aan de instelling) De instelling draagt zorg voor het professionaliseren van docenten. Zij
zullen leerroutes en leerlijnen moeten beheersen, de opbouw van de leerstof en leerdoelen goed
moeten kennen, om de variatie te kunnen bieden die nodig is om aan te sluiten bij de
leerbehoefte van (groepen) leerlingen. Daarnaast zullen docenten in staat moeten zijn om
daadwerkelijk te differentiëren in de klas en dus meerdere niveaus/groepen in de klas te
bedienen en te organiseren.
Systemen en platformen
V.12 Systemen en platformen ondersteunen de docent bij het bieden van maatwerk
Leermaterialen, platformen en ICT-systemen moeten de docent ondersteunen bij het volgen en
het bedienen van de leerbehoefte van (groepen) leerlingen. Uitgangspunt is dat de docent meer
differentiatie moet bieden in grotere groepen leerlingen, zonder dat dit de docent extra belast.
Dit betekent onder meer dat de docent gemakkelijk inzicht en overzicht moet krijgen in de
voortgang en de resultaten van het gebruik van digitale leermaterialen in de omgeving van de
uitgever. ICT-systemen, zoals een LAS/ELO, moeten de docent op dit punt ontzorgen, door een
koppeling met de systemen van de uitgever en/of distributeur.
Daarnaast zal een platform beschikbaar moeten zijn voor het kunnen vinden van leermaterialen
die passen bij het leerproces van (groepen van) leerlingen.
Aanbeveling adviescommissie (4) Werk de uitgangspunten en eisen op hoofdlijn uit tot een Programma van Eisen, dat richting geeft aan de markt. Kies daarbij zo mogelijk een zodanige vorm dat scholen het document kunnen gebruiken als basis voor een aanbesteding (‘inkoopvoorwaarden’ van de VO-sector).
7 Een mogelijke invulling
De in de vorige paragraaf geformuleerde eisen en wensen vormen een samenhangend pakket. Deze
paragraaf schetst een model voor de opbouw van leermaterialen, dat tegemoet zou kunnen komen
aan de eisen en wensen.
Dit model heeft de volgende bouwstenen:
Een specificatie van de leerstof, waarbij de leerstof vanuit eindtermen en kerndoelen is
opgedeeld in onderdelen (leerdoelen, onderwijsbegrippenkader). Deze specificatie is een
opsomming van de inhoud van de leerstof. De specificatie schrijft (in beginsel) géén volgorde
voor en bevat géén didactiek.
De specificatie vormt de ruggengraat van het model, en vormt de basis voor het vinden van
materialen en het variëren op leerlijnen. De specificatie kan worden gekoppeld aan formele
toetsmomenten (examens, eventuele diagnostische tussentijdse toets), maar ook aan
tussentijdse toetsmomenten.
(Een voorbeeld van een dergelijke specificatie is het zogeheten OnderwijsBegrippenKader,
een gemeenschappelijke online database met alle onderwijsbegrippen en hun onderlinge
relaties – te beginnen met het curriculum.)
Een aantal slanke kernmethoden per vak of domein, die elk een volledige leerlijn bieden met
basislessen en toetsen. (Het aantal kernmethoden ligt niet vast: het staat elke partij vrij een
kernmethode aan te bieden.) Deze kernmethoden dekken in beginsel de gehele leerstof, en
hebben een expliciete koppeling met eindtermen/kerndoelen en (toetsbare) leerdoelen. Het
kan hierbij zowel om open als commerciële methoden gaan. De kernmethoden zijn
(uiteraard) wel gedidactiseerd; het zijn samenhangende lessen die een volgordelijkheid
kennen. De lessen in de methode hebben duidelijke leerdoelen, die zijn verbonden met de
specificatie van het leerstof. De kernmethode biedt geen of alleen basale mogelijkheden tot
differentiatie.
Belangrijk is dat het gaat om kernmethoden, ‘zonder toeters en bellen’. Gebruikers ervan
worden daardoor niet gedwongen een grote hoeveelheid materialen af te nemen waarvan
een deel niet of nauwelijks wordt gebruikt. [Vanzelfsprekend kunnen aanbieders naast de
kernmethode ook aanvullende materialen leveren, en deze ook samen met de methode als
package deal aanbieden. Belangrijk is dat het onderwijs de mogelijkheid heeft om alleen de
slanke methode af te nemen.]
De kernmethoden vormen voor de docent het vertrekpunt, en bieden structuur voor zowel
docent als leerling. Uitgaande van de kernmethode voegt de docent eenheden toe of
vervangt hij eenheden, afhankelijk van de voortgang en specifieke leerbehoefte van
individuele leerlingen en groepen van leerlingen. Ook kan de docent toetsen toevoegen.
De kernmethoden ondersteunen de docent ook bij het plannen van het leerproces en bij het
meten van de voortgang ervan. Dat betekent onder meer dat de methode kan worden
gekoppeld aan de lessentabel van de school, het ritme van het schooljaar, en (informele)
toets- en meetmomenten kent.
Een rijke collectie aanvullend materiaal, die als losse eenheden worden aangeboden. Deze
kleine eenheden lesmateriaal moeten maatwerk mogelijk maken. De collectie moet daartoe
een verscheidenheid aan leermaterialen bevatten, met materialen voor verschillende leer-
stijlen, verrijkingsmateriaal voor ‘snelle leerlingen’ en remediërend materiaal voor leerlingen
die iets (nog) niet beheersen. Daarnaast biedt de collectie keuzemogelijkheden om het
curriculum naar de behoefte van de docent, vaksectie of school in te kleuren.
Ook de collectie aanvullend materiaal bevat zowel open als commercieel materiaal. Ook deze
materialen kennen een expliciete koppeling met eindtermen/kerndoelen en (toetsbare)
leerdoelen. Hiermee wordt het mogelijk ook de aanvullende materialen te koppelen aan
toetsen.
Een platform dat de docent ondersteunt bij het variëren op de kernmethode en het vinden
van het aanvullende materiaal. Dit platform is gekoppeld aan voorzieningen binnen de
school, zoals de ELO en het LAS.
Het hier beschreven model kan als volgt schematisch worden weergegeven.
(Elk van de ‘slanke methodes’ maakt gebruik van een leerlijn/leerplan, waarbij de leerstof in een
volgorde is geplaatst, is opgenomen in een planning en voorzien van toetsmomenten. De methode
vult de leerlijn met materialen op basis van een aantal didactische uitgangspunten.)
Gedeelde visie
specificatie: eindtermen/kerndoelen, tussendoelen, begrippenkader (zonder didactiek)
‘slanke’ methodes: commercieel of open (met didactiek, incl. toetsen)
aanvullende materialen: commercieel of open (incl. toetsen)
Omdat het onderwijs in het VO in de meeste gevallen in leergebieden of vakken is georganiseerd, kan
deze visie ook geleidelijk worden ingevoerd. (Door de visie per leergebied in te voeren blijft het
mogelijk om geïntegreerd leren te ondersteunen.)
Daarnaast is het mogelijk om geleidelijk aan naar een fijnmaziger model te groeien. Dit maakt het
mogelijk dat verschillende partijen parallel werken aan het ontwikkelen van de benodigde
voorzieningen of vaardigheden. (EduStandaard: fijnmaziger onderwijsbegrippenkader, content-
eigenaren: een fijnmaziger aanbod, docenten: vaardigheden om te kunnen variëren.)
Aanbeveling adviescommissie (5) Werk de in dit Visiedocument geschetste invulling met slanke kernmethoden en aanvullend materiaal uit, met raadpleging van zowel het onderwijs zelf als marktpartijen. Sluit daarbij met name aan bij de betekenis van dit model voor de onderwijspraktijk, in de taal en activiteiten van de docent. Maak daarbij zichtbaar wat dit kan betekenen voor opbrengstgericht werken en voor maatwerk.
8 Referenties
[1] Pakket van Eisen (PvE) leermaterialenketen MBO (versie 3.0R), SaMBO-ICT, 4 oktober 2012
[2] Generiek procesmodel leermateriaal (MBO), versie 1.0, Kennisnet, 30 november 2011.
[3] Afspraak distributie en toegang van digitale leermiddelen, versie 0.98, Programma ECK2
(Kennisnet, SLO, GEU), 13 april 2012
[4] Triple A documentatie, http://triplea.sambo-ict.nl
[5] Leermiddelen in het primair onderwijs: Toekomstscenario’s met financiële consequenties,
Kennisnet, November 2012
[6] 59 VO-modellen voor maatwerk en motivatie, VO Raad/Innovatieplatform VO, maart 2011
[7] Leermiddelenbeleid: De Kwestie nr.1, VO-raad, programma leermiddelenbeleid, januari 2010
Bijlage 1 Begrippenlijst
begrip Omschrijving
begeleider Medewerker van een onderwijsinstelling die als rol heeft het volgen en ondersteunen van leerlingen tijdens hun leerloopbaan. De begeleider die leeractiviteiten begeleidt, wordt ook coach genoemd. De begeleider die de loopbaan van de leerling ondersteunt, wordt ook leertraject-begeleider genoemd.
competentie Ontwikkelbare vermogens van mensen om in voorkomende situaties op adequate doelbewuste en gemotiveerde wijze proces- en resultaatgericht te handelen, dat wil zeggen passende procedures te kiezen en toe te passen om de juiste resultaten te bereiken. Competenties zijn samengesteld van karakter, verwijzen naar onderliggende vaardigheids-, kennis- en houdingsdomeinen en worden in een context toegepast en ontwikkeld
contentcatalogus Voorziening die de beschrijvende informatie (metadata) van al het leermateriaal bevat dat relevant is voor de instelling, inclusief het materiaal dat door de instelling zelf is ontwikkeld.
leerling Iemand die onderwijs volgt binnen een instelling. Een leerling is in het bezit van een verbintenis met een instelling voor het afnemen van onderwijsproducten. Een ander woord voor leerling is lerende, student of deelnemer.
formatief Formatief beoordelen heeft als doel de leerling tijdens het leertraject te voorzien van informatie over de kwaliteit van zijn of haar leren. Waar nodig kan de leerling op basis van de verkregen feedback het leren aanpassen.
Een formatief resultaat is een resultaat uit een formatieve beoordeling dat niet meetelt voor de uiteindelijke kwalificering, maar de leerling informatie geeft over de kwaliteit van zijn of haar leren.
leergebied Een samenhangend geheel van leerinhouden, verder uitsplitsbaar in deelleergebieden. Een leergebied bestaat uit een aantal vakken die veel overeenkomsten hebben en die in samenhang of geïntegreerd worden aangeboden.
leermiddel alle materialen (book of non-book) die bedoeld zijn om het onderwijs-leerproces vorm te geven of te ondersteunen. Bron: Kenniscentrum leermiddelen (KCL)
leermiddelenbeleid
Een meerjarig, duurzaam, beleid dat binnen de school richting geeft aan keuzes m.b.t. leermiddelen. Er is sprake van integraal leermiddelenbeleid als het is afgestemd met het ICT-, personeels-, kwaliteits- en financieel beleid. In een leermiddelenbeleidsplan komen onder andere aan de orde de onderwijskundige aspecten, de inrichting van het proces ten aanzien van keuze en het gebruik van leermateriaal. Ze bevatten bovendien een plan van
aanpak, waarin onder meer is opgenomen het programma van functionele eisen voor de gewenste leermiddelen en de samenhang met het personeels- en financieel beleid. [6]
leermiddelenlijst Een gepersonaliseerde lijst van al het relevante leermateriaal voor een individuele leerling, gebaseerd op de onderwijsproducten die een individuele leerling de komende periode zal gaan afnemen. De leermiddelenlijst bevat al het leermateriaal voor kosten van de leerling en geeft daarmee inzicht in de kosten voor een bepaalde periode.
massamaatwerk Massamaatwerk is het aanbieden producten/diensten die tegemoet komen aan individuele behoeften van consumenten, op een manier die de efficiëntie van massaproductie benadert.
metadata Metadata zijn gegevens die de karakteristieken van bepaalde gegevens beschrijven. Het zijn dus eigenlijk data over data. De metadata van een onderwijsproduct bevatten dus gegevens over het onderwijsproduct zoals de titel, de omvang, volgorde, leerstijl, complexiteit
Onderwijs BegrippenKader (OBK)
Een gemeenschappelijke online database (beheerd door bureau Edu-Standaard) met alle onderwijsbegrippen en hun onderlinge relaties – te beginnen met het curriculum. Doel van het OBK is om er voor te zorgen dat alle informatiesystemen in het Nederlandse onderwijs, zoals elektronische leeromgevingen, zoekmachines als Wikiwijs en de systemen van educatieve uitgevers, dezelfde onderwijstaal spreken. Daarbij wordt de aandacht in eerste instantie gericht op het beter vindbaar maken van digitaal leermateriaal.
onderwijscatalogus Verzameling van onderwijsproducten en relevante taxonomieën binnen de instelling beschreven door middel van metadata.
onderwijsproduct Een onderwijsproduct is een product (zoals een les, een cursus, een module of andere onderwijseenheid) dat zodanig van metadata is voorzien dat het geschikt is om te roosteren. Een onderwijsproduct is enkelvoudig dan wel samengesteld. Enkelvoudig betekent dat er sprake is van één uniek product dat niet verder onderverdeeld is in andere onderwijseenheden (een les Engels van één uur kan een enkelvoudig product zijn). De onderwijscatalogus kan ook samengestelde onderwijsproducten bevatten. Een samengesteld onderwijsproduct bevat informatie over de afzonderlijke (enkelvoudige) onderwijsproducten (die deel uit maken van de samenstelling) én informatie over de samenstelling zelf (bijv. de volgorde). Deze informatie vormt samen de paklijst van het samengestelde onderwijsproduct. De paklijst is dus de informatiedrager van de samenstelling. Een voorbeeld van een samengesteld onderwijsproduct is een tweedaagse cursus Engels voor beginners met een theorie- en een praktijkdag. De theoriedag is een enkelvoudig onderwijsproduct net zoals de praktijkdag. De paklijst geeft aan dat de theoriedag voor de praktijkdag moet worden ingepland
summatief Summatief beoordelen heeft als doel het kwalificeren of diplomeren van de leerling.
Een summatief resultaat is een resultaat (bijvoorbeeld: een cijfer, aanwezigheid of afronding stage) na het volgen of uitvoeren van een onderwijsproduct (zoals een vak of onderdeel, BPV, practicum of proeve van bekwaamheid) gekoppeld aan een summatieve toets. Een summatief resultaat telt mee voor het behalen van een kwalificerend document (zoals
diploma of certificaat). Dit in tegenstelling tot een formatief resultaat
taxonomie De plaats van een onderwijsproduct in een kwalificatiestructuur. Er zijn meerdere kwalificatiestructuren waaraan een onderwijsproduct zijn betekenis kan ontlenen. Voorbeelden zijn de kerndoelen en referentieniveaus van het PO, de eindtermen van het VO en de competentiegerichte kwalificatiestructuur van het MBO. Deze taxonomieën zijn deels wettelijk vastgesteld (bijvoorbeeld door het ministerie van OCW) en deels door de instelling zelf vastgesteld (bijvoorbeeld voor contractonderwijs). Leerlingen schrijven zich in op een bepaald onderdeel van een taxonomie (bijvoorbeeld op een domein of kwalificatiedossier of VMBO-sector).
Bijlage 2 Roadmap vervolg
Deze roadmap beschrijft de beoogde activiteiten na vaststelling van het Visiedocument door de ALV
in mei 2013. Deze activiteiten betreffen in het bijzonder de uitwerking van de visie tot een
Programma van Eisen dat de gebundelde vraag vormt van de sector aan marktpartijen in de
leermiddelenketen. Bedoeling is dit Programma van Eisen eind 2013 vast te stellen in de
ledenvergadering van de VO-raad.
1. Doorontwikkeling PvE
Inhoudelijke toets
Het Visiedocument en het Programma van Eisen zijn tot stand gekomen door middel van
interviews met bestuurders uit de adviescommissie leermiddelen van de VO-raad. Het stuk is
voorafgaand ook behandeld (en aangescherpt) in het Schoolleidersplatform en de Leden
Advies Raad.
Beide documenten worden na de ALV bij meer kennishebbers binnen de scholen voorgelegd.
Ten minste wordt voorzien in een brede raadpleging bij docenten en schoolleiders, omdat
deze actoren binnen de school meer zicht hebben op de impact van de visie op de praktijk
van de school.
Als onderdeel van de inhoudelijke toets worden de documenten ook getoetst bij specialisten
(van onder meer SLO en Kennisnet).
Toets aanbesteding
De eisen uit het PvE kunnen scholen helpen in de aanbesteding van de leermiddelen, en gaan
daar ten minste invloed op hebben. Om de uitwerking van de eisen uit het PvE op die aan-
besteding voor de scholen inzichtelijk te maken worden enkele aanbestedingsdeskundigen
geraadpleegd.
Consultatie marktpartijen
De eisen die in het PvE worden neergelegd zijn grotendeels gericht aan de (aanbieders in) de
leermiddelenketen. Die marktpartijen zullen worden geconsulteerd op de inhoud van het
Visiedocument en het PvE. Ze kunnen dan de eigen beweging in de richting van die eisen
aangeven en praktische opmerkingen maken.
Consultatie betekent dat de reactie van de marktpartijen niet automatisch tot aanpassing
van het PvE leidt; het onderwijsveld bepaalt hoe zij de vraag bundelt.
Analyse eigenaarschap en privacy
Uitwerking van de voorstellen uit het Visiedocument en het PvE zullen leiden tot nieuwe use
cases (gebruiks-voorbeelden) in de leermiddelenketen. Veranderingen in dat gebruik kunnen
gevolgen hebben voor eigenaarschap van de gebruikersdata en de privacy (van bijvoorbeeld
leerlingen). Een juridische analyse op gevolgen voor eigenaarschap en privacy zal daarom
door een deskundige worden uitgevoerd.
2. Instrument en onderzoek
Verkenning benodigde gereedschappen
In het Visiedocument wordt een mogelijke uitwerking van de eisen gegeven waarbij
leermateriaal in kleinere eenheden wordt aangeboden. Deze kleinere eenheden moeten
kunnen worden herkend (metadatering is daarbij belangrijk) en kunnen worden gevonden
(door de gebruiker: school, docent, leerling). Verkend zal worden welke gereedschappen
(platform, voorzieningen) hiervoor nodig zijn.
Onderzoek effectiviteit
Er lopen al vele experimenten met en onderzoeken naar innovatie van ontwikkeling en
gebruik van leermiddelen. Daar waar deze onderzoeken en experimenten raken aan de
punten uit het Visiedocument en het PvE is het zaak deze te verbinden. Uitkomsten in de
breedte kunnen gezamenlijk de wetenschappelijke basis vormen voor de vraagsturing van
het veld. Gezien het sectorale belang lijkt het logisch deze verbinding onder de
vervolgactiviteiten in de roadmap te scharen.
3. Communicatie en organisatie
Gebruik van het Visiedocument
Als het Visiedocument door de ALV is aangenomen is het essentieel om het veld goed te
informeren over de inhoud en gebruiksmogelijkheden van het Visiedocument en het PvE en
de vervolgactiviteiten van de VO-raad op dit thema. Voorstel is de communicatiekanalen van
de VO-raad hiervoor te gebruiken. Mogelijkheden om het veld duidelijk te maken dat de
sector een scherpe vraag heeft geformuleerd op leermiddelenbeleid en innovatie zijn een
persbericht na de ALV en/of een diepgaander artikel in VO-Magazine.
Organisatie vervolg
De VO-raad neemt namens de sector de regie op alle in deze roadmap genoemde vervolg-
activiteiten. De VO-raad stelt daarvoor de huidige adviescommissie leermiddelen in als
regiegroep. Deze regiegroep levert advies over uitvoering van de activiteiten en een
eventueel daaruit voortvloeiend voorstel voor de ALV van 28 november 2013.