Upload
miles-copping
View
215
Download
0
Embed Size (px)
DESCRIPTION
Toekomstig ondernemerschap hangt (onder andere) samen met persoonlijke kenmerken als perceptie op ondernemerschap. In dit paper wordt de invloed van deze aspecten op toekomstig ondernemerschap getoetst voor Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken. Dit exploratieve onderzoek heeft daarmee als doel de invloed van de wijk op toekomstig ondernemerschap te verklaren. Dit wordt gekoppeld aan de theorie over wijkeffecten. Uit de analyse blijkt onder andere dat de samenhang tussen leeftijd en toekomstig ondernemerschap in Vogelaarwijken verschilt van deze samenhang in niet-Vogelaarwijken. Hetzelfde geldt voor geslacht. De invloed van sociaal kapitaal, angst om te falen en zelfvertrouwen op toekomstig ondernemerschap verschilt niet tussen beide type wijken.
Citation preview
Verschillen in toekomstig
ondernemerschap tussen
Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken
Miles Copping, Erik Elast & Hjarald Janssen
Trefwoorden: Ondernemerschap, wijkeffecten, Vogelaarwijken
Abstract Toekomstig ondernemerschap hangt (onder andere) samen met persoonlijke kenmerken
als perceptie op ondernemerschap. In dit paper wordt de invloed van deze aspecten op toekomstig
ondernemerschap getoetst voor Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken. Dit exploratieve onderzoek
heeft daarmee als doel de invloed van de wijk op toekomstig ondernemerschap te verklaren. Dit
wordt gekoppeld aan de theorie over wijkeffecten.
Uit de analyse blijkt onder andere dat de samenhang tussen leeftijd en toekomstig
ondernemerschap in Vogelaarwijken verschilt van deze samenhang in niet-Vogelaarwijken.
Hetzelfde geldt voor geslacht. De invloed van sociaal kapitaal, angst om te falen en zelfvertrouwen
op toekomstig ondernemerschap verschilt niet tussen beide type wijken.
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 2
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave ........................................................................................................................................ 2
Aanleiding ............................................................................................................................................... 3
Inleiding ................................................................................................................................................... 3
Probleemstelling ..................................................................................................................................... 3
Onderzoeksvragen .................................................................................................................................. 4
Wetenschappelijke relevantie ................................................................................................................ 4
Maatschappelijke relevantie ................................................................................................................... 5
Theoretisch kader ................................................................................................................................... 6
Ondernemerschap .............................................................................................................................. 6
Sociaal kapitaal & Menselijk kapitaal .................................................................................................. 6
Leeftijd & Geslacht .............................................................................................................................. 7
Angst om te falen & Zelfvertrouwen .................................................................................................. 9
Effect van wijken op ondernemerschap ............................................................................................. 9
Conceptueel model ............................................................................................................................... 13
Methodiek ............................................................................................................................................. 14
Aanpak .................................................................................................................................................. 16
Resultaten ............................................................................................................................................. 16
Geslacht & Leeftijd ............................................................................................................................ 18
Sociaal kapitaal & Menselijk kapitaal ................................................................................................ 21
Angst om te falen & Zelfvertrouwen ................................................................................................ 22
Discussie ................................................................................................................................................ 23
Conclusie ............................................................................................................................................... 25
Literatuur .............................................................................................................................................. 27
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 3
Aanleiding
De aanleiding voor dit onderzoek is de afwezigheid van literatuur aangaande wijkeffecten op
ondernemerschap, specifiek toegespitst op een belangrijke Nederlandse socio-economische
tweesplitsing op wijkniveau; Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken. Hoewel het onderwerp van
wijkeffecten enkele publicaties kent (e.g. Folmer & Risselada, 2013; Andersson & Larsson, 2013)
verschillen auteurs erg in mening aangaande deze zogenoemde ‘neighbourhoodeffects’ (Musterd &
Andersson, 2006). Deze paper betreft een exploratief onderzoek waarbij verschillende variabelen
waarvan uit literatuur blijkt dat deze invloed hebben op ondernemerschap worden getest. De
resultaten worden bekeken voor Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken om zo te kunnen
vaststellen of er sprake kan zijn van een wijkeffect.
Inleiding
In 2007 zijn 40 wijken geselecteerd waarvan de kwaliteit van de leefomgeving achter bleef (de
zogenoemde ‘Vogelaarwijken’) in vergelijking tot die van andere wijken in dezelfde stad (Vogelaar,
2007). De oorzaak van deze achterstand kan verschillen tussen wijk en stad, maar veel voorkomende
complexe maatschappelijke problemen (e.g. schooluitval, verloederde leefomgeving, werkloosheid,
gebrekkige inburgering) zijn vrijwel altijd van toepassing (Vogelaar, 2007). Sinds de publicatie van
het ‘Actieplan Krachtwijken’, die het probleem beschrijft en oplossingen voorstelt, zijn er weinig
positieve berichten over de uitvoering van het actieplan. Na vier jaar werd de voorgestelde aanpak
verlaten en wordt deze volgens verschillende rapporten gezien als mislukking (e.g. Wittebrood &
Permentier, 2011; Permentier et al., 2013).
Probleemstelling
Ondernemerschap wordt gezien als een belangrijke manier om economische groei (wat als gewenst
gezien wordt) te bewerkstelligen (Tamásy, 2005). Echter is er weinig bekend aangaande de effecten
van wijken op ondernemerschap. In deze paper wordt naar de samenhang gekeken tussen
verschillende variabelen en toekomstig ondernemerschap, en of (en hoe) deze verschilt tussen
inwoners in Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken. De variabelen welke worden vergeleken zijn
verkregen uit een data bestand van de Global Entrepreneurship Monitor (GEM), de grootste
instelling welke data verzamelt over dynamiek van ondernemerschap.
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 4
Terminologie
Ondernemerschap kan op verschillende manieren worden geïnterpreteerd. Voor verheldering is
gekozen om in dit paper één term te gebruiken met een eenduidige betekenis.
Er is voor gekozen om het begrip “toekomstig ondernemerschap” te hanteren als term die verwijst
naar de som van nascent ondernemerschap en labeled latent ondernemerschap. Het verschil tussen
de twee soorten ondernemers is dat nascent ondernemers proberen of bezig zijn met het starten
van een bedrijf terwijl labeled latent ondernemers wel hebben nagedacht over ondernemerschap,
maar nog geen actie ondernomen hebben op dit gebied. Hierbij worden dus bestaande
ondernemers niet meegenomen in het onderzoek.
Onderzoeksvragen
Om meer inzicht te verschaffen in toekomstig ondernemerschap, en het verschil tussen
Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken te bestuderen, is de volgende hoofdvraag opgesteld:
“In welke mate beïnvloedt het wel dan niet wonen in een Vogelaarwijk de samenhang van
persoonlijke kenmerken en houdingen ten opzichte van ondernemerschap, en toekomstig
ondernemerschap?”
Om deze hoofdvraag te beantwoorden zijn enkele deelvragen toegevoegd.
“Welke persoonlijke kenmerken en houdingen ten aanzien van ondernemerschap vertonen
samenhang met toekomstig ondernemerschap?”
“In welke mate is er samenhang tussen persoonlijke kenmerken en houdingen ten aanzien van
ondernemerschap, en toekomstig ondernemerschap?”
“In hoeverre verschilt de samenhang tussen persoonlijke kenmerken en houdingen ten aanzien van
ondernemerschap, en toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken?”
Wetenschappelijke relevantie
In de wetenschappelijke wereld bestaat de discussie over de invloed van leefomgeving op
(economische) mogelijkheden van individuen (Musterd & Andersson, 2006). Dit is door Musterd &
Andersson omschreven als het ‘neighbourhood effect’, of wijkeffecten. Een bewoner ondervindt
dagelijks invloeden vanuit de wijk die hem sturen in zijn denkwijze en ontwikkeling. Wijken kunnen
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 5
verschillend invloed hebben op het (economische) pad van hun bewoner. Het is mogelijk dat
sommige wijken, Vogelaarwijken of niet-Vogelaarwijken, inwoners meer stimuleren tot
ondernemerschap dan andere. Wijken hebben verschillende sociale (ver)banden die inwoners
kunnen stimuleren dan wel afschrikken om activiteiten in de wijk te ontplooien, zoals
ondernemerschap (Kalandides & Vaiou, 2012). Het identificeren en aantonen van verbanden tussen
wijken, die ondernemerschap op verschillende manieren beïnvloeden, kan een uitgebreider inzicht
geven op invloeden vanuit wijken op ondernemerschap.
Maatschappelijke relevantie
De vraag is of ondernemerschap in Vogelaarwijk (significant) verschilt van andere wijken in diezelfde
steden. Wanneer de factoren die van invloed zijn op het ondernemerschap geïdentificeerd zijn,
kunnen deze factoren via beleid de economische activiteiten in de wijk bevorderen. Het beleid op
Vogelaarwijken werd gezien als ineffectief en werd na 4 jaar verlaten (Wittebrood & Permentier,
2011; Permentier et al., 2013). Mogelijk dat een hernieuwd beleid gericht op ondernemerschap
effectiever is dan voorgaande strategieën. Ondernemerschap kan het herstel van wijken bevorderen
doordat ondernemerschap zorgt voor werkgelegenheid en het versterken van menselijk kapitaal in
een wijk (Parthasarathy & Aoyama, 2006).
Het is mogelijk dat wijkeffecten ondernemerschap beïnvloeden (Mustard & Andersson, 2006).
Gevonden verschillen tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken in toekomstig
ondernemerschap en de effecten die deze verschillen veroorzaken, kunnen door beleidsmakers
wenselijk beïnvloeden worden. De maatschappelijk relevantie van dit onderzoek vloeit voort uit het
identificeren van wijkeffecten op toekomstig ondernemerschap, zodat deze door beleid beïnvloed
kunnen worden bij de sociaaleconomische opwaardering van Vogelaarwijken. Zo kan deze paper van
pas komen voor overheden en beleidsmakers, wat uiteindelijk de inwoners van Vogelaarwijken kan
helpen. Ook kunnen niet-Vogelaarwijken baat hebben bij dit onderzoek. Als blijkt dat enkele
kenmerken een positief effect hebben op ondernemerschap, kan gekeken worden of dit ook
toepasbaar is voor andere wijken. Invloeden vanuit de omgeving kunnen ondernemerschap
beïnvloeden (Malecki, 2009).
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 6
Theoretisch kader
Ondernemerschap
Uit literatuur blijkt dat enkele socio-economische karakteristieken van invloed zijn op de keuze van
individuen om ondernemer te worden (Minniti & Nardone, 2007). Dienstverband, inkomen,
opleiding, leeftijd en geslacht worden gezien als belangrijke variabelen. Dit onderzoek is gebaseerd
op een vooraf samengestelde database met data, waardoor mogelijk belangrijke variabelen niet
behandelt kunnen worden. Zo komen dienstverband, inkomen en opleiding niet voor in de data
waardoor deze niet onderzocht kunnen worden. De karakteristieken leeftijd en geslacht komen
echter wel voor en zullen daarom ook worden meegenomen in het onderzoek.
De literatuur die pre-ondernemerschap verklaart op basis van persoonlijke kenmerken is uitgebreid
(e.g. Borghans et al., 2009; Cooper et al., 1994; Davidson & Honig, 2003; Ucbasaran et al., 2008).
Persoonlijke kenmerken worden vaak als belangrijke indicatoren gezien om kansen binnen
ondernemerschap te ontdekken en te exploiteren (Shane & Venkataraman, 2000). Persoonlijke
factoren spelen een grote rol op (toekomstig) ondernemerschap (Stuetzer et al., 2013; Wang, 2013).
Sociaal kapitaal & Menselijk kapitaal
Mensen met veel cognitieve vaardigheden en kennis, menselijk kapitaal genoemd, worden
verondersteld een comparatief voordeel te hebben ten opzichte van mensen die weinig cognitieve
vaardigheden hebben als het gaat om het ontdekken en exploiteren van kansen ten aanzien van
ondernemerschap (Schultz, 1959; Mincer, 1974 in Davidson en Honig, 2003). Binnen menselijk
kapitaal wordt er een onderscheid gemaakt tussen explicit knowledge en tacit knowledge (Polanyi,
1967). De eerste vorm van kennis is gemakkelijk (digitaal) te vatten in procedures en regels. Tacit
knowledge daarentegen laat zich niet makkelijk vatten in regels en procedures. Deze kennis is
daarom moeilijker verkrijgbaar en kan alleen overgedragen worden door fysieke nabijheid van twee
personen. Bijvoorbeeld in een wijk.
Onderwijs is van groot belang bij het vergroten van menselijk kapitaal (Bellu et al., 1990; Davidsson,
1995; Evans & Leighton, 1989; Gimeno et al., 1997; Honig, 1996 en Reynolds, 1997). Eerder
opgedane kennis geeft individuen de kans om nieuwe situaties beter voorbereid tegemoet te gaan
(Cooper et al., 1994). Werkervaring is een andere bron van menselijke kapitaal (Castanias & Helfat,
2001). Werkervaring zorgt voor accumulatie van nieuwe kennis en de integratie hiervan (Ucbasaran,
2008). Mensen met meer menselijk kapitaal zouden kansen van ondernemerschap beter kunnen
waarnemen en exploiteren (Shane, 2003; Arenius & DeClercq, 2005 in Ucbasaran et al., 2008). De
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 7
samenhang tussen opleidingsniveau en ondernemerschap kent een zogenaamde U-shape (Poschke,
2013). Individuen met een laag opleidingsniveau en een hoog opleidingsniveau zijn eerder geneigd
tot ondernemerschap.
Sociaal kapitaal is een tweede vorm van kapitaal welke de mate van ondernemerschap in een gebied
kan verklaren (Bourdieu, 1983; Coleman, 1988, 1990; Loury, 1987; Davidsson & Honig, 2003). Sociaal
kapitaal zijn alle relaties met familieleden en relaties binnen de eigen werk- en leefomgeving (Loury,
1987). Deze contacten kunnen bijdragen aan het verkrijgen van informatie, kapitaal en diensten.
Sociaal kapitaal vormt een brug tussen verschillende vormen van menselijk kapitaal waarbij
vertrouwen ook een belangrijke rol speelt (Putnam, 2000; Adler & Kwon, 2002; Lesser, 2000). De
mate van sociaal kapitaal van een individu is van belang bij de kans op ontdekking van
ondernemerschapskansen (Davidsson & Honig, 2003). Het bezitten van lokaal sociaal kapitaal is
waardevol voor ondernemers bij het opzetten van een bedrijf, waarbij verondersteld wordt dat
ondernemers met meer sociaal kapitaal ook beter zijn in opzetten van een bedrijf (Schutjens &
Völker, 2010). Welter et al. (2008) beargumenteren dat lokaal ondernemerschap is ingebed in
sociaal kapitaal. Via deze kanalen worden normen en kennis in een wijk doorgespeeld en
beïnvloeden zo het economisch gedrag van individuen in een wijk.
Leeftijd & Geslacht
Verondersteld is dat er ook samenhang is tussen leeftijd van een individu en ondernemerschap
(Wang, 2005). Deze samenhang is allereerst gekoppeld aan liquiditeitsbeperking. Onderzoek wijst uit
dat naarmate mensen over meer vermogen beschikken de kans ook toeneemt om ondernemer te
worden (Johansson, 2000). Doordat jongeren een kortere periode hebben gehad waarover zij
kapitaal hebben kunnen opbouwen dan ouderen is hun financiële positie over het algemeen minder
stevig dan die van ouderen (Wagner & Sternberg, 2004). Ook bezitten jongeren over het algemeen
minder kredietwaardigheid dan ouderen, waardoor het moeilijker is voor jongeren om geld te lenen
(Johansson, 2000). De reputatie van een persoon ten opzichte van zijn of haar financiële
omstandigheden moet over decennia worden opgebouwd om het vertrouwen van banken of andere
geldschieters te winnen.
Hoewel verwacht zou worden uit de bovenstaande gegevens dat ouderen vaker ondernemer zouden
zijn dan jongeren, blijkt uit literatuur dat ondernemerschap niet altijd positief wordt beïnvloed door
leeftijd (e.g. McAfee et al., 2010; Wagner & Sternberg, 2004). Dit kan verklaard worden door twee
aspecten: verzonken kosten en opportuniteitskosten. Verzonken kosten zijn de kosten gemaakt door
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 8
een ondernemer welke gemaakt zijn en niet terug te krijgen zijn (McAfee et al., 2010). Voorbeelden
van verzonken kosten zijn het opstellen van een bedrijfsplan of het uitvoeren van een
marktonderzoek. Na verloop van tijd worden deze verzonken kosten terugverdiend door goede
bedrijfsvoering. Jongeren die een bedrijf opstarten hebben daarbij een langere periode om hun
verzonken kosten terug te verdienen dan ouderen, aangenomen dat andere omstandigheden
hetzelfde zijn (Wagner & Sternberg, 2004). Opportuniteitskosten zijn verloren potentiële
verdiensten van andere alternatieven wanneer een bepaald alternatief is gekozen (Buchanan, 2008).
In het geval van toekomstig ondernemerschap zijn de opportuniteitskosten datgene wat men
opgeeft om ondernemer te worden en de meerwaarde die een ondernemer ondervindt van een
bedrijf opstarten (Tamásy, 2006). Omdat het loonniveau doorgaans stijgt met leeftijd zullen de
opportuniteitskosten voor ouderen hoger zijn dan voor jongeren. Uit empirisch onderzoek naar de
samenhang tussen leeftijd en (nascent) ondernemerschap komt de zogenaamde ‘omgekeerde U-
shape’ naar voren: individuen van relatief jonge en relatief oude leeftijd zijn minder snel geneigd tot
(toekomstig) ondernemerschap dan individuen die de middelbare leeftijd hebben (Poscke, 2013).
Wanneer in een regio veel mensen van middelbare leeftijd wonen met een hoge opleiding heeft dit
een positief effect op (toekomstig) ondernemerschap (Bosma & Schutjens, 2011).
Geslacht kan op verschillende manier van invloed zijn op ondernemerschap. Allereerst wordt er
verondersteld dat een verschil in risico-aversie bestaat tussen mannen en vrouwen (Minniti &
Nardone, 2007). Vrouwen zijn minder geneigd risico’s te nemen in vergelijk tot mannen, waardoor
mannen vaker ondernemer zijn dan vrouwen (Borghans et al., 2009). Daarnaast kijken vrouwen naar
andere (praktische) factoren die van invloed zijn op het besluit om ondernemer te worden zoals
werktijden en werklocaties (Burke et al., 2002). Als derde spelen liquiditeitsbeperkingen een rol bij
geslacht. Vrouwen hebben relatief gezien minder toegang tot kapitaal dan mannen (Barclays, 1999
in Marlow & Patton, 2005). Vrouwen hebben zowel bij het bezit van eigen vermogen als bij het
aantrekken van vreemd vermogen een achterstand ten opzichte van mannen (Carter & Kolvereid,
1997). Mannen beschikken gemiddeld over drie keer meer startkapitaal dan vrouwen (Carter, 2000).
Het eigen vermogen van vrouwen is doorgaans beperkter dan dat van mannen aangezien vrouwen
relatief vaker deeltijd werken dan mannen waardoor vrouwen minder krediet kunnen opbouwen.
Carter et al. (2001) vinden daarnaast bewijs dat banken discrimineren tegen vrouwen bij het
uitgeven van leningen. Een aspect wat wel in het voordeel kan werken van vrouwen is de
afwezigheid van kredietgeschiedenis, waardoor zij als meer betrouwbaar gezien kunnen worden
door banken en andere geldschieters (Shaw et al, 2001).
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 9
Angst om te falen & Zelfvertrouwen
De perceptie die individuen hebben op ondernemerschap kunnen van invloed zijn op (toekomstig)
ondernemerschap (Arenius & Minniti, 2005; Minniti & Nardone, 2007). De hierboven vermeldde
factoren kunnen aangevuld worden met enkele ‘perceptie factoren”. Dit zijn factoren welke
subjectieve percepties beschrijven van een individu, zonder dat deze noodzakelijk een
weerspiegeling is van objectieve omstandigheden (Arenius & Minniti, 2005). Echter kregen deze
aspecten in onderzoeken relatief minder aandacht dan de objectieve variabelen als geslacht en
leeftijd. Dit gebeurde vooral omdat het verzamelen van de data lastig bleek (Arenius & Minniti,
2005). Het verzamelen van data omtrent perceptie is in verloop van tijd vaker gedaan.
Angst om te falen wordt al meerdere decennia gezien als zijnde van invloed op ondernemerschap
(Arenius & Minniti, 2005). De gedachte hierbij is dat de meeste mensen risicoavers zijn, en dat de
angst om te falen een belangrijk onderdeel is van het wel dan niet opzetten van een eigen bedrijf.
Een verminderde perceptie van de mogelijkheid tot falen zou de kans dat een individu een bedrijf
start verhogen (Arenius & Minniti, 2005). Uit literatuur blijkt ook dat zelfvertrouwen in eigen
bekwaamheid en kunde een belangrijke variabele is om gedrag van ondernemers te verklaren
(Arenius & Minniti, 2005). De keuze om toe te treden tot het ondernemerschap wordt gerelateerd
aan de aanwezigheid van beheersingsoriëntatie (of ‘locus of control’ in het Engels), dit is de keuze
die een individu heeft om wel of niet te gaan ondernemen (Arenius & Minniti, 2005). De link tussen
alertheid van ondernemers en zelfwerkzaamheid (of ‘self-efficacy’) kan versterkt worden door de
beheersingsoriëntatie van een individu (Harper, 1998 in Arenius & Minniti, 2005).
Effect van wijken op ondernemerschap
Uit literatuur blijkt dat er kenmerken zijn welke invloed uitoefenen op de mate van toetreding tot
ondernemerschap van individuen. De zes hiervoor beschreven kenmerken zijn hier voorbeelden van
waar ook voldoende gegevens over beschikbaar zijn in de GEM database. De invloed van deze
kenmerken zal vergeleken worden met de mate van toekomstig ondernemerschap.
Ondernemerschap toont echter ook samenhang met de eigenschappen van een wijk, en vooral het
type wijk (Folmer & Risselada, 2013). Uit onderzoek blijkt dat leefbaarheidsproblemen in een stad of
wijk samenhang toont met de oprichting van nieuwe bedrijven, de verhuiskans, de overleving en de
werkgelegenheidsgroei van bedrijven in die wijken (PBL, 2010). Onderzoek naar de invloed van
regio’s op het aandeel entrepreneurs is sinds de jaren 90 drastisch toegenomen (Armington & Acs,
2010). Veel van deze onderzoeken en de vervolgen hierop concluderen dat het aandeel
ondernemerschap en bedrijfsformatie verschillen vertonen tussen regio’s (e.g. Fritsch & Wyrwich
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 10
(2013) in Duitsland, Reynolds et al. (1995) in de Verenigde Staten, Guesnier (1994) in Frankrijk). Uit
deze onderzoeken blijkt dat de regio invloed heeft op de mate waarin inwoners ondernemers
worden. Na deze constatering is de aandacht verschoven richting eventuele verschillen binnen
regio’s. Negatieve componenten van een wijk kunnen belemmerend werken op toekomstig
ondernemerschap (Williams & Williams, 2011). Hoewel dit een relatief nieuw onderzoeksgebied is
zijn er enkele voorbeelden van auteurs die deze weg zijn ingeslagen. Zo hebben Andersson & Larsson
(2013) significante verschillen gevonden voor ondernemerschap tussen buurten van Stockholm en
Jönköping. Deze verschillen zijn toegeschreven aan de invloed van bestaande ondernemers op
startende ondernemers in een buurt of wijk. Zo kan de ondernemingsgeschiedenis van een gebied
het aandeel huidige ondernemers beïnvloeden (Andersson & Larsson, 2013). Onderzoeken van
onder andere Fritsch & Wyrwich (2013) en Fotopoulos (2013) concluderen ook dat
ondernemerschap kan verschillen tussen buurten.
Om de samenhang tussen toekomstig ondernemerschap en type wijken te onderzoeken is gekozen
om Vogelaarwijken met niet-Vogelaarwijken te vergelijken. Indien er verschillen worden gevonden
per kenmerk tussen Vogelaarwijk en niet-Vogelaarwijk kan deze mogelijk (deels) verklaard worden
door deze wijkeffecten. Vogelaarwijken zijn sociaaleconomisch zeer verschillend van niet-
Vogelaarwijken. Nederland kent 40 Vogelaarwijken verdeeld over 16 gemeenten. Deze
Vogelaarwijken blijven door een cumulatie van problemen achter op andere wijken, waarbij de
bevolking gemiddeld een sociaaleconomische achterstand heeft op inwoners uit andere wijken
(Permentier et al., 2013). Er zijn 18 criteria waarop Vogelaarwijken gedefinieerd zijn door het
Ministerie van Wonen, Wijken en Integratie, onderverdeeld in 4 thema’s zoals (zie tabel 1)
(Wittebrood et al., 2011). De wijken met de slechtste score op deze (sub)thema’s zijn benoemd tot
Vogelaarwijken.
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 11
Tabel 1: Vogelaarwijk criteria
Thema Criteria
Fysieke achterstand Kleine woningen
Oude woningen
Goedkope woning
Sociaaleconomische achterstand Inkomen
Werk
Opleiding
Fysieke problemen Tevredenheid woning
Tevredenheid woonomgeving
Verhuisgeneigdheid
Geluidsoverlast
Overlast door vervuiling
Verkeersoverlast
Verkeersveiligheid
Sociale problemen Bekladding
Vernieling
Overlast buren
Overlast omwonenden
Onveiligheidsbeleving
Bron: VROM 2007
Van Gent et al. (2009) onderzochten de samenhang tussen sociaaleconomisch achterstand van
individuen en de wijk waarin die individuen woonachtig zijn. Negatieve factoren van een wijk
(werkeloosheid, armoede, veiligheid, woonkwaliteit) kunnen inwoners belemmeren in hun
sociaaleconomische ontwikkeling. Het wijkeffect zou hiermee sterk bepalend kunnen zijn voor de
sociale mobiliteit van inwoners. De Vogelaarwijken zijn toentertijd aangewezen uit angst dat
inwoners sociaaleconomisch uitgesloten zouden raken van de maatschappij (Vogelaar, 2007 in van
Gent et al., 2009). Problemen in een (Vogelaar)wijk kunnen effect hebben op de economische
situatie en het opleidingsniveau, en daarmee op sociaaleconomische situatie, van inwoners. Volgens
Buck et al. (2011) heeft het wonen in een wijk waar veel inwoners een sociaaleconomische
achterstand hebben in combinatie met andere negatieve wijkcomponenten een negatieve invloed
op de ontwikkeling van individuen (in van Gent et al., 2009). Inwoners van Vogelaarwijken hebben in
vergelijking tot inwoners van niet-Vogelaarwijken minder toegang tot sociale netwerken, minder
toegang tot scholing en ziekenhuizen, minder rolmodellen van ondernemers in de wijk en komen
meer in aanraking met geweld en criminaliteit (Ellen & Turner, 1997 in van Gent et al., 2009). De
(sterke) aanwezigheid van familiebedrijven, rolmodellen en een grote beschikbare vaardige
beroepsbevolking bevorderen ondernemerschap (Malechi, 2009). Wanneer er gebrek is aan een
ondernemerscultuur in een gemeenschap belemmerd dit toekomstig ondernemerschap (Bosma &
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 12
Schutjens, 2011). Doordat Vogelaarwijken gemiddeld meer negatieve componenten kennen en een
gebrek aan rolmodellen ondernemerscultuur hebben, kan dit toekomstig ondernemerschap in deze
wijken belemmeren.
Mensen met een laag inkomen wonen overwegend in grote steden (CBS, 2009). Deze lage
inkomensgroepen concentreren zich in Vogelaarwijken (Ferrier, 2012). Het aandeel laaginkomens
ligt voor Vogelaarwijken gemiddeld op 39,5% en voor andere wijken op gemiddeld 23% (Prementier
et al., 2013). Een andere eigenschap van Vogelaarwijken is een gemiddeld hoger
werkloosheidaandeel en daarmee ook een hoger gemiddeld aantal uitkeringsontvangers, met 12,8%
tegenover het gemiddelde van 7,6% in alle wijken(Prementier et al., 2013).
Vogelaarwijken zijn ook vaak etnisch divers. Het aandeel niet-westerse allochtonen is voor
Vogelaarwijken erg hoog met 50%, 3 maal zo hoog als het landelijke gemiddelde (Prementier et al.,
2013). Over het algemeen behoren deze etnische groepen tot de lagere sociaal economische
segmenten van steden (veroorzaakt door bijvoorbeeld de afwezigheid van onderwijs en
vaardigheden) (Levent et al., 2003; Sahin, 2012). Etnische groepen beginnen zich echter steeds meer
richting het ondernemerschap te ontwikkelen, wat zowel enkele decennia geleden het geval was
(Jeleniewski, 1984), als meer recentelijk (e.g. Levent et al., 2003). Vooral etnische bedrijven worden
vaak opgericht in wijken met een hoge concentratie etnische inwoners (Wang, 2009; Jeleniewski,
1984). Achterstandswijken in Nederland hebben daarom te maken gekregen met ondernemerschap
gericht op etnische groepen: het aanbieden van producten voor specifieke etnische groepen in een
wijk.
Etnische ondernemers zijn goed in het omzetten van sociale eigenschappen naar economische
middelen door het opzetten van etnische bedrijven. Zo vormen de sociale banden meteen een bron
van inkomen (Light & Rosenstein, 1995; PBL, 2010). Los van een potentiële inkomstenbron zijn
sociale netwerken een belangrijk middel voor (toekomstig) ondernemers om te mobiliseren in nood
(Schutjens & Völker, 2009). Opvallend is dat het aandeel ondernemers sterker groeit in
Vogelaarwijken dan in andere wijken (Prementier et al., 2013). Hiermee is het verschil in aandeel
ondernemers tussen verschillende wijken afgenomen. Als gekeken wordt naar heel Nederland is
ondernemerschap onder niet-Westerse allochtonen toegenomen van 34% in 2000 naar 40% in 2007
(Sahin, 2012).
Uit de literatuur stromen verschillende inzichten aangaande de effecten van een wijk op
ondernemerschap van haar inwoners. Het uitvoeren van dit onderzoek zal meer inzicht kunnen
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 13
verschaffen in het effect van het wonen van een Vogelaarwijk of niet-Vogelaarwijk op de mate van
toekomstig ondernemerschap van de inwoners.
Conceptueel model
In de vorige paragrafen zijn een aantal factoren naar voren gekomen die van invloed zijn op
toekomstig ondernemerschap. Op basis daarvan is hieronder een conceptueel schema gemaakt. De
causale verbanden zijn met pijlen weergegeven (figuur 1). Centraal in dit model staat toekomstig
ondernemerschap (mensen die denken om ondernemer te worden of de eerste stappen hebben
gezet richting ondernemerschap) en welke factoren hierop van invloed (kunnen) zijn.
Figuur 1: Conceptueel model
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 14
Verondersteld wordt dat mensen met menselijk kapitaal meer vaardigheden hebben als het gaat om
het ontdekken en exploiteren van ondernemerschapskansen (Schultz, 1959; Mincer, 1974 in
Davidson en Honig, 2003). Respondenten met meer menselijk kapitaal zullen waarschijnlijk kansen
van ondernemerschap beter kunnen zien en exploiteren (Shane, 2003; Arenius & DeClercq, 2005 in
Ucbasaran et al., 2008). Ook sociaal kapitaal heeft naar alle waarschijnlijkheid een positieve invloed
op toekomstig ondernemerschap (Davidson & Honig, 2003). Leeftijd en geslacht zijn ook van invloed
op toekomstig ondernemerschap volgens Wang (2005). Voor de factor leeftijd geldt dat er sprake is
van een omgekeerde U-shape, waarbij de kans voor jongeren en ouderen om te ondernemen kleiner
is dan voor mensen van middelbare leeftijd (Wagner & Sternberg, 2004). Mannen zullen daarnaast
eerder geneigd zijn tot toekomstig ondernemerschap dan vrouwen (Burke et al, 2002; Marlow &
Patton, 2005; Carter, 2000; Shaw et al, 2001).
Naast persoonlijk kenmerken van mensen kan ook de houding van mensen tegenover toekomstig
ondernemerschap verschillen. Angst om te falen en weinig vertrouwen beïnvloeden toekomstig
ondernemerschap waarschijnlijk negatief (Arenius & Minniti, 2005; Koellinger et al., 2005a in:
Minniti & Nardone, 2007).
Wijkeffecten kunnen verschillend van invloed zijn op de ontwikkelingsmogelijkheden van inwoners
(Gent, 2009). Verondersteld wordt dat de wijkeffecten van Vogelaarwijken minder gunstig zijn voor
ondernemerschap dan de wijkeffecten van niet-Vogelaarwijken.
Aangenomen wordt dat het menselijk kapitaal van inwoners in Vogelaarwijken lager is (Wittebrood
et al, 2011). Daarnaast is de verwachting dat de samenhang tussen sociaal kapitaal en menselijk
kapitaal, en toekomstig ondernemerschap in niet-Vogelaarijken hoger is dan in Vogelaarwijken.
Een aantal factoren die aangekaart zijn in het theoretisch kader zijn niet meegenomen in dit
onderzoek. Etniciteit en opleidingsniveau zijn mogelijk belangrijke persoonlijke kenmerken die een
sterke invloed op toekomstig ondernemerschap kunnen hebben. Helaas waren deze gegevens
onvoldoende voor handen in de gebruikte database van Globale Entrepreneurship Monitor.
Methodiek
In deze paper is gebruik gemaakt van een secondaire bronnen afkomstig van de Global
Entrepreneurship Monitor. De GEM is jaarlijkse enquêteonderzoek naar de mate van, houding tot en
aspiratie tot ondernemerschap van individuen verspreid over landen. Ontstaan uit een initiatief van
de London Business School en Babson College beslaat het onderzoek momenteel 75% van de
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 15
wereldbevolking (GEM, 2014). De GEM heeft in Nederland tussen 2001 en 2009 5681 mensen
geënquêteerd over ondernemerschap. Ieder jaar zijn verschillende mensen ondervraagd. De
respondenten zijn woonachtig in de 18 grootste gemeenten van Nederland. Van de respondenten
was 13,6% woonachtig in een Vogelaarwijk.
Operationalisering
Begrippen zijn afgebakend met vragen afkomstig uit de GEM. Toekomstig ondernemerschap is een
samenvoeging van respondenten die hebben aangegeven er over nadenken om een onderneming te
starten en de respondenten die hebben aangegeven de eerste stappen tot ondernemerschap al
hebben gezet. Het begrip toekomstig ondernemerschap is geoperationaliseerd met de vragen:
‘bstart OR futsup’
Menselijk kapitaal is opgenomen in de analyse door naar één vraag in de GEM te kijken: “heeft u in
de afgelopen 12 maanden een bedrijf heeft gesloten?”. Mensen die een bedrijf verkocht hebben
werd gevraagd nee te antwoorden op deze vraag. Het begrip menselijk kapitaal is
geoperationaliseerd met de nominale variabele: Q1f.
Om sociaal kapitaal te meten is de vraag of de respondent iemand kent die in de afgelopen 2 jaar
een bedrijf is gestart meegenomen in de analyse. Het begrip sociaal kapitaal is geoperationaliseerd
met de variabelen: Q1g. Het begrip ‘angst om te falen’ is opgesteld aan de hand van de vraag of een
respondent angst om te falen hem/haar weerhoudt van het starten van een bedrijf. Angst om te
falen is geoperationaliseerd met de variabele: Q1j. Zelfvertrouwen is in de GEM gemeten met de
vraag “denkt u te beschikken over genoeg kennis en ervaring om een bedrijf op te starten?”.
Zelfvertrouwen is geoperationaliseerd met de variabele: Q1i.
Tabel 2: Relatie variabelen en interview vragen
Variabele Vraag in SPSS bestand
Geslacht Gender
Leeftijd Age
Sociaal kapitaal 1g. You know someone personally who started a business in the past 2 years
Menselijk kapitaal 1f You have, in the past 12 months, shut down, discontinued
or quit a business you owned and managed, any form of self-employed, or selling goods or services to anyone. Do not count a business that was sold
Angst om te falen 1j. Fear of failure would prevent you from starting a business
Zelfvertrouwen 1i. You have the knowledge, skill and experience required to start a new business
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 16
Aanpak
Met behulp SPSS zijn een zevental kruistabellen gemaakt waarin de samenhang van persoonlijke
kenmerken en houding ten opzichte van ondernemerschap op ondernemerschap is getest. De
respondenten die aangegeven hebben ondernemer te zijn en dus een eigen bedrijf hebben zijn niet
meegenomen in de resultaten. De kruistabellen zijn gesplitst naar gehele steekproef, Vogelaarwijken
en niet-Vogelaarwijken om te zien of er een verschil bestaat tussen ondernemerschap tussen type
wijken. De bovenzijde van de tabellen laat de resultaten zien van de gehele steekproef (donkergrijs).
Het onderste gedeelte laat de resultaten zien voor de steekproef gesplitst naar Vogelaarwijken en
niet-Vogelaarwijken (lichtgrijs).
Om de samenhang tussen de afhankelijke variabelen en de onafhankelijke variabele te toetsen is
gebruik gemaakt van Cramer’s V. Cramer’s V wordt gebruikt om het verband tussen twee variabelen
weer te geven en geeft hierbij ook de sterkte van dit verband weer. Zo is een Cramer’s V waarde
lager dan 0.3 een zwak verband, tussen de 0.3 en 0.5 een matig sterk verband, en 0.5 tot 0.7 een
sterk verband. Een waarde hoger dan 0.7 is een zeer sterk verband waarbij de ene variabele een
groot deel van de andere variabele verklaart (de Vocht, 2011). Hier is ook significantie belangrijk.
Wanneer de Cramer’s V waarde een significantie, ook wel aangeduid met de letter p, heeft van 0,05
of lager, is er 95% zekerheid dat de waarde niet op toeval berust. Een lagere significantie betekent
dat de waarde betrouwbaarder is, terwijl een significantie hoger dan 0,05 wordt gezien als niet
betrouwbaar omdat de kans dat de waarde op toeval berust te groot is.
Resultaten
Kruistabel 3: Correlatie tussen variabelen op basis van Kendall’s tau
Toekomstig Ondernemerschap Geslacht Leeftijd
Sociaal kapitaal
Menselijk kapitaal
Angst om te falen
Zelfvertrouwen
Toekomstig Ondernemerschap 1 -0,085 -0,162 0,293 0,056 -0,04 0,262
Geslacht -0,085 1 0,053 -0,136 -0,016* 0,006* -0,211
Leeftijd -0,162 0,053 1 -0,262 -0,011* -0,099 -0,109
Sociaal kapitaal 0,293 -0,136 -0,262 1 0,033* 0,049 0,284
Menselijk kapitaal 0,056 -0,016* -0,011* 0,033* 1 -0,009* 0,118
Angst om te falen -0,04 0,006* -0,099 0,049 -0,009* 1 -0,032*
Zelfvertrouwen 0,262 -0,211 -0,109 0,284 0,118 -0,032* 1
* = Correlatie is niet significant bij een alfa van 0,05
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 17
Alvorens de invloed van de onafhankelijke variabelen op de afhankelijke variabelen gemeten
worden, is het van belang om eerst naar de samenhang tussen de onafhankelijke variabelen
onderling te kijken. Een grote samenhang tussen de onafhankelijke variabelen mag als negatief
gezien worden. De samenhang tussen alle in dit onderzoek opgenomen variabelen is weergegeven in
tabel 3.
Toekomstig ondernemerschap lijkt voornamelijk samen te hangen met sociaal kapitaal. Naarmate
iemand meer sociaal kapitaal heeft is de kans op toekomstig ondernemerschap groter.
Zelfvertrouwen is daarna de meest belangrijke voorspeller van toekomstig ondernemerschap. De
andere variabelen spelen in veel mindere mate een rol bij het voorspellen van toekomstig
ondernemerschap.
Geslacht en zelfvertrouwen kennen een matige samenhang. Ook is er een zwakke samenhang van
geslacht met sociaal kapitaal. De andere variabelen hangen nauwelijks of niet samen met geslacht.
Leeftijd vertoont een zwak negatief verband met sociaal kapitaal. Ouderen kennen dus minder vaak
iemand die een onderneming is gestart. Tevens blijkt dat ouderen minder vaak toekomstig
ondernemer zijn. De samenhang tussen leeftijd en toekomstig ondernemerschap is echter klein.
Sociaal kapitaal heeft een zwak verband met zelfvertrouwen. De causaliteit valt echter niet te
achterhalen.
Er zijn helaas weinig uitspraken te doen over menselijk kapitaal aangezien veel van de verbanden
niet significant blijken te zijn. De significante samenhangsmaten hebben een lage waarde. Hetzelfde
geldt voor angst om te falen.
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 18
Kruistabel 4: Geslacht Geslacht
Vogelaarwijk Toekomstig ondernemer
Man Vrouw Totaal
n.v.t. Nee 93,0 96,7 95,2
Ja 7,0 3,3 4,8
Totaal 100 100 100
N 1921 2741 4662
Significantie 0,000 Cramer’s V 0,085
Nee Nee 93,1 96,6 95,1
Ja 6,9 3,4 4,9
Totaal 100 100 100
N 1658 2358 4016
Significantie 0,000 Cramer’s V 0,081
Ja Nee 92,4 97,1 95,2
Ja 7,6 2,9 4,8
Totaal 100 100 100
N 263 989 646
Significantie 0,006 Cramer’s V 0,109
Geslacht & Leeftijd
De resultaten die de samenhang tussen geslacht en toekomstig ondernemerschap meet, is
voldoende significant om er uitspraken over te doen. Het verschil tussen mannen en vrouwen met
betrekking tot toekomstig ondernemerschap is echter zeer klein. Mannen zijn iets vaker betrokken
bij toekomstig ondernemerschap dan vrouwen. Terugkomend op het theoretisch kader was dit een
verwachte uitkomst. Vrouwen zijn in verhouding tot mannen volgens diverse bronnen onder andere
meer risico-avers, moeten meer (huishoudelijke) taken combineren en beschikken over minder
financieel kapitaal.
Als Vogelaarwijken worden vergeleken met niet-Vogelaarwijken blijkt dat mannen in Vogelaarwijken
vaker toekomstig ondernemer zijn dan in niet-Vogelaarwijken. De verschillen zijn echter minder dan
één procent. Dit laat zich ook zien in het kleine verschil in Cramer’s V. Dit verschil zou verklaard
kunnen worden door de aanwezigheid van etnische culturen in Vogelaarwijken waarin het minder
geaccepteerd is voor vrouwen om te ondernemen.
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 19
Kruistabel 5: Leeftijd Leeftijdscategorie
Vogelaarwijk Toekomstig ondernemer
18-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-120 Totaal
n.v.t. Nee 88,7 90,1 91,8 95,1 97,5 99,9 95,1
Ja 11,3 9,9 8,2 4,9 2,5 0,1 4,9
Totaal 100 100 100 100 100 100 100
N 239 748 815 780 733 134 4657
Significantie 0,000 Cramer’s V 0,183
Nee Nee 89,1 89,9 91,4 95,5 97,7 99,8 95,1
Ja 10,9 10,1 8,6 4,5 2,3 0,3 4,9
Totaal 100 100 100 100 100 100 100
N 201 635 706 693 641 1137 4013
Significantie 0,000 Cramer’s V 0,186
Ja Nee 86,8 91,2 94,5 92,0 96,7 100 95,2
Ja 13,2 8,8 5,5 8,0 3,3 0 4,8
Totaal 100 100 100 100 100 100 100
N 38 113 109 87 92 205 644
Significantie 0,000 Cramer’s V 0,188
Figuur 2: Toekomstig ondernemerschap naar leeftijdscategorie
0
2
4
6
8
10
12
14
18-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-120
Pe
rce
nta
ge T
oe
kom
stig
e O
nd
ern
em
ers
Leeftijdscategorie
Toekomstig ondernemerschap naar Leeftijdscategorie
Alle respondenten
Niet-Vogelaarwijk
Vogelaarwijk
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 20
Figuur 2 zet toekomstig ondernemerschap af tegen leeftijd (in leeftijdscategorieën). De drie reeksen
responderen met respectievelijk de gehele steekproef, de respondenten in niet-Vogelaarwijk en de
respondenten in Vogelaarwijken. Voor de gehele steekproef blijkt dat het percentage toekomstige
ondernemers afneemt met leeftijd. De respondenten in niet-Vogelaarwijken responderen
grotendeels met de gehele steekproef. Opvallend is dat in Vogelaarwijken de invloed van leeftijd op
toekomstig ondernemerschap anders is. Binnen de leeftijdscategorie 18-24 zijn er in Vogelaarwijken
relatief veel toekomstige ondernemers vergeleken met niet-Vogelaarwijken. Het percentage
toekomstige ondernemers neemt voor Vogelaarwijken eerst snel af bij leeftijdsgroei. Vogelaarwijken
kennen vergeleken met niet-Vogelaarwijken relatief weinig toekomstige ondernemers tussen 35 en
44 jaar oud. In de leeftijdscategorie 45-54 is het percentage toekomstige ondernemers juist weer
gestegen in Vogelaarwijken.
De verschillen in figuur 2 tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken kunnen verklaard worden
door wijkeffecten. Uit het literatuuronderzoek blijkt dat leeftijd op verschillende manieren invloed
kan hebben op toekomstig ondernemerschap. Liquiditeitsbeperking, verzonken kosten en
opportuniteitskosten kunnen alle drie in meer of mindere mate van invloed zijn. In Vogelaarwijken
loopt toekomstig ondernemerschap bij de leeftijdscategorie 45-54 weer op wat de grafiek een
omgekeerde U-shape geeft. Liquiditeitsbeperking is de enige van de drie factoren die een positief
verband verklaart tussen leeftijd en toekomstig ondernemerschap. Liquiditeitsbeperking kan binnen
Vogelaarwijken een belangrijkere rol spelen dan binnen niet-Vogelaarwijken.
Kruistabel 6: Sociaal kapitaal Kent iemand die onderneming heeft gestart
Vogelaarwijk Toekomstig ondernemer
Nee Ja Totaal
n.v.t. Nee 97,1 79,5 92,6
Ja 2,9 20,5 7,4
Totaal 100 100 100
N 2134 742 2876
Significantie 0,000 Cramer’s V 0,293
Nee Nee 97,2 79,0 92,5
Ja 2,8 21,0 7,5
Totaal 100 100 100
N 1820 639 2459
Significantie 0,000 Cramer’s V 0,302
Ja Nee 96,5 82,5 93,0
Ja 3,5 17,5 7,0
Totaal 100 100 100
N 314 103 417
Significantie 0,000 Cramer’s V 0,237
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 21
Sociaal kapitaal & Menselijk kapitaal
Alle resultaten die de samenhang omschrijven tussen sociaal kapitaal en toekomstig
ondernemerschap zijn significant. Van de gehele steekproef zijn respondenten met sociaal kapitaal
bijna vier keer zo vaak betrokken in toekomstig ondernemerschap dan respondenten met minder
sociaal kapitaal. De samenhang is met een waarde van 0,293 zwak (maar in vergelijking met de
andere variabelen in dit onderzoek relatief sterk). Het positieve verband tussen sociaal kapitaal en
toekomstig ondernemerschap is in lijn met de onderzochte literatuur (e.g. Davidsson & Honig, 2003;
Schutjens & Völker, 2010).
Binnen niet-Vogelaarwijken is de samenhang nog iets groter met 0,302. Aan de hand van tabel 6 lijkt
de richting van het verband hetzelfde te zijn. Ook in Vogelaarwijken zijn respondenten met sociaal
kapitaal vaker toekomstig ondernemers dan mensen die geen sociaal kapitaal hebben. In
Vogelaarwijken is de samenhangsmaat echter minder groot.
Hoewel de invloed van het type wijk (Vogelaarwijk versus niet-Vogelaarwijk) op het verband tussen
sociaal kapitaal en toekomstig ondernemerschap niet erg groot is, zou het toch kunnen dat er hier
sprake is van een wijkeffect. In Vogelaarwijken is het kennen van een ondernemer minder belangrijk
voor toekomstig ondernemerschap dan in niet-Vogelaarwijken. Uit de literatuur blijkt dat inwoners
van Vogelaarwijken over het algemeen minder menselijke kapitaal hebben dan inwoners van niet-
Vogelaarwijken waardoor de verwachting was dat de inwoners uit Vogelaarwijken meer afhankelijk
waren van sociaal kapitaal dan de inwoners uit niet-Vogelaarwijken. Deze veronderstelling blijkt niet
overeen te komen met de resultaten van de analyse in dit onderzoek.
Kruistabel 7: Menselijk kapitaal Ervaring binnen ondernemerschap
Vogelaarwijk Toekomstig ondernemer
Nee Ja Totaal
n.v.t. Nee 95,4 85,0 95,3
Ja 4,6 15,0 4,7
Totaal 100 100 100
N 4592 60 4652
Significantie 0,000 Cramer’s V 0,056
Nee Nee 95,4 85,2 95,3
Ja 4,6 14,8 4,7
Totaal 100 100 100
N 3954 54 4008
Significantie 0,000 Cramer’s V 0,055
Ja Nee 95,6 83,3 95,5
Ja 4,4 16,7 4,5
Totaal 100 100 100
N 638 6 644
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 22
Significantie 0,149 Cramer’s V 0,057
Uit kruistabel 7 blijkt dat mensen die menselijk kapitaal bezitten in de vorm van ervaring binnen
ondernemerschap iets vaker betrokken zijn in toekomstig ondernemerschap. Dit komt overeen met
de verwachtingen op basis van het theoretisch kader. Minder dan 5% van de respondenten zonder
ervaring is toekomstig ondernemer tegenover 15% van de respondenten die eerder een
onderneming hadden. Cramer’s V heeft echter een waarde van 0,056 wat aangeeft dat er nauwelijks
samenhang is. Met een zekerheid van 95% is dit verband wel significant.
Wanneer de resultaten worden opgesplitst naar Vogelaarwijk en niet-Vogelaarwijk zijn de resultaten
bij Vogelaarwijken niet meer significant waardoor hier geen uitspraak over gedaan kan worden. De
resultaten van niet-Vogelaarwijken zijn wel significant maar tonen geen verschil met de populatie in
zijn geheel. Het lijkt er op dat er binnen deze wijken zich geen wijkeffect voordoet.
Kruistabel 8: Angst om te falen Faalangst weerhoud het oprichten van onderneming
Vogelaarwijk Toekomstig ondernemer
Nee Ja Totaal
n.v.t. Nee 91,5 93,8 92,2
Ja 8,5 6,2 7,8
Totaal 100 100 100
N 1914 764 2678
Significantie 0,040 Cramer’s V 0,040
Nee Nee 91,3 93,9 92,1
Ja 8,7 6,1 7,9
Totaal 100 100 100
N 1648 643 2291
Significantie 0,038 Cramer’s V 0,043
Ja Nee 92,5 93,4 92,8
Ja 7,5 6,6 7,2
Totaal 100 100 100
N 266 121 387
Significantie 0,749 Cramer’s V 0,016
Angst om te falen & Zelfvertrouwen
De resultaten van angst om te falen voor Vogelaarwijken zijn niet significant. Er kunnen daarom
alleen uitspraken gedaan worden over de gehele populatie en de populatie in niet-Vogelaarwijken.
De verschillen tussen deze twee groepen zijn zeer klein. De twee Cramer’s V liggen dicht bij elkaar en
afgaand op de resultaten in de tabel lijkt dit verband dezelfde richting te hebben. Respondenten met
angst om te falen zijn minder vaak toekomstig ondernemers. Hoewel deze samenhang al verwacht
werd op basis van het theoretisch kader, was de verwachting dat het verband sterker zou zijn.
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 23
Kruistabel 9: Zelfvertrouwen Zelfvertrouwen over kennis, vaardigheden ervaring
Vogelaarwijk Toekomstig ondernemer
Nee Ja Totaal
n.v.t. Nee 97,1 82,2 92,5
Ja 2,9 17,8 7,5
Totaal 100 100 100
N 1938 875 2813
Significantie 0,000 Cramer’s V 0,262
Nee Nee 97,1 82,2 92,4
Ja 2,9 17,8 7,6
Totaal 100 100 100
N 1644 758 2402
Significantie 0,000 Cramer’s V 0,261
Ja Nee 97,3 82,1 92,2
Ja 2,7 17,9 7,1
Totaal 100 100 100
N 294 117 411
Significantie 0,000 Cramer’s V 0,268
Cramer’s V laat zien dat er een zwakke samenhang is tussen zelfvertrouwen en toekomstig
ondernemerschap. De resultaten zijn bij alle drie de analyses significant. Zoals verwacht zijn
respondenten met zelfvertrouwen vaker betrokken binnen toekomstig ondernemerschap dan
respondenten die minder zelfvertrouwen hebben. Het verschil in dit verband tussen respondenten
in Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken is nihil. Er lijkt geen sprake te zijn van een wijkeffect. De
verwachte samenhang, dat de variabelen angst om te falen en vertrouwen op toekomst
ondernemerschap in Vogelaarwijken sterker is dan voor niet-Vogelaarwijken, is niet aangetoond.
Discussie
Zoals in het paper al eerder is benadrukt zitten er diverse negatieve aspecten aan het gebruik van de
dataset van GEM. Dit ligt niet zozeer aan de dataset zelf maar meer aan het gebruik van secondaire
data. Dit onderzoek heeft gebruik gemaakt van de data die voorhanden was en deze data was in
diverse gevallen niet voldoende aanwezig dan wel te ruim/krap geoperationaliseerd is.
Allereerst is in het artikel gekozen om toekomstig ondernemerschap te onderzoeken. Dit begrip is de
som van nascent ondernemerschap en labeled latent ondernemerschap. Hoewel het verschil tussen
deze twee vormen van ondernemerschap klein is (het enige verschil is het zetten van concrete
stappen richting ondernemerschap bij nascent ondernemerschap in vergelijking met labeled latent
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 24
ondernemerschap) zijn er toch kritisch kanttekeningen bij het gebruik van dit begrip. Zo geven Grilo
& Thurik (2008) aan dat er verschillende factoren een rol spelen bij de diverse mate van
betrokkenheid binnen ondernemerschap. De factoren die nascent ondernemerschap verklaren
kunnen wellicht anders zijn dan de factoren die labeled latent ondernemerschap verklaren. Hoewel
het nadeel van het gebruik de samengestelde term toekomstig ondernemerschap in acht is
genomen bij de keuze, heeft de matige omvang van het aantal nascent ondernemers binnen de
dataset er toch toe geleid deze term te gebruiken. Wanneer de resultaten toegepast waren op
alleen nascent ondernemerschap, dan zouden veel resultaten niet significant zijn. Zelf bij het gebruik
van toekomstig ondernemerschap als afhankelijke variabele zorgt de relatief kleine steekproef voor
niet significante resultaten in sommige gevallen.
Als tweede geldt dat enkele onafhankelijke variabelen niet goed geoperationaliseerd konden
worden door het gebruik van secondaire data. Menselijk kapitaal is in dit onderzoek
geoperationaliseerd met een vraag uit de GEM-enquête over het sluiten van een onderneming in de
afgelopen twee jaar. Hiermee is getracht ervaring als ondernemer te meten. Echter zorgt het gebruik
van deze variabele dat ondernemers die ervaring hebben binnen ondernemerschap langer dan twee
jaar geleden dit niet als dusdanig hebben kunnen aangeven in de enquête. Daarnaast zijn mensen
die hun onderneming verkocht hebben maar wel een onderneming hadden in de afgelopen twee
jaar ook niet aangemerkt als voormalig ondernemer.
Vervolgens zijn veel aspecten die volgens de literatuur belangrijk zijn om toekomstig
ondernemerschap te verklaren niet opgenomen in de dataset van de GEM. Etniciteit en
opleidingsniveau zijn hiervan waarschijnlijk de belangrijkste factoren. Deze informatie was alleen
bekend voor een zeer klein deel van de steekproef. Etniciteit was alleen voorhanden voor
respondenten uit 2009. Opleidingsniveau ontbrak in zijn geheel. Hetzelfde geld voor financieel
kapitaal.
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 25
Conclusie
In dit exploratieve onderzoek is met behulp van de GEM-dataset het verschil in toekomstig
ondernemerschap (een samenvoeging van nascent ondernemerschap en labeled latent
ondernemerschap) tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken bekeken. Zowel persoonlijke
kenmerken als geslacht, leeftijd, menselijk kapitaal als perceptie op ondernemerschap zijn
meegenomen in de analyse. Uitgangspunt hierbij was te onderzoeken of er wijkeffecten zijn die
invloed hebben op toekomstig ondernemerschap.
Geslacht word mogelijkerwijs beïnvloed door het type wijk met in Vogelaarwijken relatief meer
mannelijke ondernemers dan in niet-Vogelaarwijken. Mogelijk hangt dit samen met de etnische
cultuur in Vogelaarwijken die vrouwelijk ondernemerschap negatief beïnvloed. Ook de leeftijd van
een toekomstige ondernemer schilt tussen de twee type wijken. In Vogelaarwijken neemt het aantal
toekomstig ondernemers in de hogere leeftijdscategorieën toe terwijl in niet-Vogelaarwijken het
aandeel afneemt met leeftijd. Dit kan erop wijzen dat voor inwoners van Vogelaarwijken de invloed
van financieel kapitaal belangrijker is dan voor inwoners van niet-Vogelaarwijken. Financieel kapitaal
neemt immers doorgaans toe met leeftijd. In tegenstelling tot de verwachtingen op basis van de
literatuur, is het verschil in belang van sociaal kapitaal tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken
op toekomstig ondernemerschap nihil. De verwachting was dat sociaal kapitaal voor inwoners van
Vogelaarwijken belangrijker zou zijn voor toekomstig ondernemerschap dan voor inwoners van niet-
Vogelaarwijken. Dit ter compensatie van het relatief lagere menselijk kapitaal van inwoners van
Vogelaarwijken.
Wijkverschillen in de samenhang tussen menselijk kapitaal en toekomstig ondernemerschap waren
niet significant voor Vogelaarwijken.
Angst om te falen bleek in tegenstelling tot de verwachtingen op basis van de literatuur weinig
samenhang te hebben met toekomstig ondernemerschap. De samenhang tussen angst om te falen
en toekomstig ondernemerschap is in niet-Vogelaarwijken nagenoeg gelijk aan diezelfde samenhang
in de hele populatie. De resultaten voor Vogelaarwijken waren niet significant.
Zelfvertrouwen is wel belangrijk voor toekomstig ondernemerschap maar verschilt niet tussen
Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken.
In deze paper blijkt dat de samenhang tussen zowel geslacht en toekomstig ondernemerschap als
leeftijd en toekomstig ondernemerschap mogelijk beïnvloed wordt door wijkeffecten. Dit is in lijn
met wat werd verwacht op basis van het theoretisch kader. De samenhang tussen sociaal kapitaal en
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 26
toekomstig ondernemerschap was tegenovergesteld aan de verwachting. Sociaal kapitaal bleek voor
inwoners van Vogelaarwijken van minder belang te zijn dan voor inwoners van niet-Vogelaarwijken
ten aanzien van ondernemerschap. De samenhang tussen zelfvertrouwen en toekomstig
ondernemerschap vertoonde geen verschil tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken. De
samenhang tussen zowel menselijk kapitaal en toekomstig ondernemerschap als angst om te falen
en toekomstig ondernemerschap bleek beide niet significant waardoor hier geen conclusie aan
verbonden kan worden.
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 27
Literatuur
Amit, R., E. Muller & I. Cockburn (1995), Opportunity costs and entrepreneurial activity. Journal of
Business Venturing, 10(2), pp. 95-106.
Andersson, M. & J. Larsson (2013), Local Clusters of Entrepreneurs: Neighborhood peer effects in
entrepreneurship? Lund University: Centre for Innovation, Research and Competence in the Learning
Economy, 30.
Arenius, P. & D. DeClercq (2005), A Network-based Approach to Opportunity Identification. Small
Business Economics, 24(3), pp. 249–265.
Arenius, P. & M. Minniti (2005), Perceptual Variables and Nascent Entrepreneurship. Small Business
Economics, 24(3), pp. 233–247.
Armington, C. & Z. Acs (2010), The Determinants of Regional Variation in New Firm Formation.
Regional Studies, 36(1), pp. 33-45.
Bates, T. (1990), Entrepreneur Human Capital Inputs and Small Business Longevity. Review of
Economics and Statistics, 72(4), pp. 551–559.
Bellu, R., P. Davidsson & C. Goldfarb (1990), Toward a theory of entrepreneurial behavior: empirical
evidence from Israel, Italy, and Sweden. Entrepreneurship Regional Development, 2(2), pp. 195–209.
Blanchflower, D. (2004), Self-Employment: More may not be better. National Bureau of Economic
Research: Working Paper number 10286.
Borghans, L., J. Heckman, B. Golsteyn & H. Meijers (2009), Gender differences in risk aversion and
ambiguity aversion. Journal of the European Economic Association, 7(2), pp. 649–658.
Bosma, N. & V. Schutjens (2009), Mapping entrepreneurial attitudes and entrepreneurial
activity across European regions. International Journal of Entrepreneurship and Small
Business, 7(2), pp. 191-213.
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 28
Burke, A., F. Fitzroy & M. Nolan (2002), Self-employment wealth and job creation: the roles of
gender, non-pecuniary motivation and entrepreneurial ability. Small Business Economics, 19(3), pp.
255-270.
Carter, N. & L. Kolvereid (1997), Women starting new businesses: The experience in Norway and the
US. OECD Conference on Women Entrepreneurs in SMEs, Paris, April.
Carter, S. (2000), Gender and enterprise. In S. Carter & D. Jones-Evans (2006), Enterprise and small
business: Principles, practice and policy. London: Prentice Hall.
Carter, S., S. Anderson & E. Shaw (2001), Women’s business ownership: A review of the academic,
popularand internet literature. Report to the Small Business Service: Discussion Paper.
Castanias, R. & C. Helfat (2001), The Managerial Rents Model: Theory and Empirical Analysis. Journal
of Management, 27(6), pp. 661–678.
CBS (2009), Lage inkomens, kans op armoede en uitsluiting. Den Haag: Centraal Bureau voor de
Statistiek.
Cooper, A., F. Gimeno-Gascon & C. Woo (1994), Initial Human and Financial Capital Predictors of
New Venture Performance. Journal of Business Venturing, 9(5), pp. 371–395.
Davidsson, P. & B. Honig (2003), The role of social and human capital among nascent entrepreneurs.
Journal of Business Venturing, 18(3), pp. 301-331.
Davidsson, P. (1995), Determinants of entrepreneurial intentions. RENT IX Conference, Piacenza,
Italy, November 23–24.
Evans, D. & L. Leighton, (1989), Some empirical aspects of entrepreneurship. American Economic
Review, 79(3), pp. 519–535.
Ferrier, J. (2012), De multiculturele samenleving in cijfers en feiten: cijfers en feiten over de
multiculturele samenleving gesignaleerd in artikelen uit landelijke kranten en opiniebladen. FORUM:
Instituut voor multiculturele vraagstukken.
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 29
Folmer, E. & A. Risselada (2013), Planning the neighbourhood economy: land-use plans and the
economic potential of urban residential neighbourhoods in the Netherlands. European Planning
Studies, 21(12), pp. 1873-1894.
Fotopoulos, G. (2013), On the spatial stickiness of UK new firm formation rates. Journal of Economic
Geography, 14(3), pp. 651-679.
Gent, W. van, S. Musterd & W. Ostendorf (2009), Disentangling neighbourhood problems: area-
based interventions in Western European cities. Urban Research & Practice, 2(1), pp. 53-67.
Gijsbert, M., W. Huijnk & J. Dagevos (2011), Jaarrapport integratie. Den Haag: Sociaal en Cultureel
Planbureau.
Grilo, I., & R. Thurik (2008), Determinants of entrepreneurial engagement levels in Europe and the
US. Industrial and Corporate Change, 17(6), pp. 1113-1145.
Gimeno, J., T. Folta, A. Cooper & C. Woo (1997), Survival of the Fittest? Entrepreneurial Human
Capital and the Persistence of Underperforming Firms. Administrative Science Quarterly, 42(5), pp.
750–783.
Guesnier, B. (1994), Regional variations in new firm formation in France. Regional Studies, 28(4), pp.
347-358.
Harper, D. (1998), Institutional Conditions for Entrepreneurship. Advances in Austrian Economics,
5(2), pp. 241-275. In: Arenius, P. & M. Minniti (2005), Perceptual variables and nascent
entrepreneurship. Small Business Economics, 24(3), pp. 233-247.
Hermes, K. & R. Leicht (2010), Scope and Characteristics of Immigrant Entrepreneurship in Europe: A
Cross-National Comparison of European Countries. Macquarie University Australia: Working Paper.
Honig, B., (1996), Education and self-employment in Jamaica. Comperative Education Review, 40(2),
pp. 177–193.
Jeleniewskie, M. (1984), Etnisch ondernemerschap en de stadsvernieuwing. Technische Hogeschool
Delft: Planologisch memodarum.
Johansson, E. (2000), Self-employment and Liquidity Constraints: Evidence from Finland. The
Scandinavian Journal of Economics, 102(1), pp. 123–134.
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 30
Koellinger, P., M. Minniti & C. Schade (2005), I Think I Can, I Think I Can: a Cross-Country Study of
Entrepreneurial Motivation. Berlin: DIW Discussion Paper No. 501.
Korsching, P. & J. Allen (2009), Local entrepreneurship: A development model based on community
interaction field theory. Journal of the community development society, 35(1), pp. 25-43.
Levent, T., E. Masurel & P. Nijkamp (2003), Diversity in entrepreneurship: ethnic and female roles in
urban economic life. International journal of social economics, 30(11), pp. 1131-1161.
Light, I., & C. Rosenstein (1995), Race, ethnicity, and entrepreneurship in urban America. New York:
Transaction Publishers.
Malecki, E. (2009), Geographical environments for entrepreneurship. International Journal of
Entrepreneurship and Small Business, 7(2), pp. 175-190.
Marlow, S. & D. Patton (2005), All Credit to Men? Entrepreneurship, Finance, and Gender.
Entrepreneurship Theory and Practice, 29(6), pp. 717–735.
McAfee, R., H. Mialon & S. Mialon (2010), Do sunk costs matter? Economic Inquiry, 48(2), pp. 323-
336.
Mincer, J. (1974), Schooling, Experience and Earnings. New York: Columbia University Press.
Minniti, M. & C. Nardone (2007), Being in Someone Else’s Shoes: the Role of Gender in Nascent
Entrepreneurship. Small Business Economics, 28(2), pp. 223–238.
PBL (2010), De invloed van de wijk op het bedrijf in theorie: Bedrijvigheid en leefbaarheid in
stedelijke wijken. Den Haag: Planbureau voor de leefomgeving.
Permetier, M., K. Wittebrood, M. Das & G. van Daalen (2013), Register over wijken: Mogelijkheden
en beperking van het Sociaal Statitisch Bestand voor onderzoek ‘Sociaal dynamiek in de wijk’. Den
Haag: Sociaal Cultureel Planbureau.
Polanyi, M. (1967), The Tacit Dimension. London: Routledge and Kegan.
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 31
Poschke, M. (2013), Who becomes an entrepreneur? Labor market prospects and occupational
choice. Journal of Economic Dynamics & Control, 37(3), pp. 693-710.
Reynolds, P. (1997), Who starts firms? Preliminary explorations of firms in gestation. Small Business
Economics, 9(5), pp. 449–462.
Reynolds, P., B. Miller & W. Maki (1994), Regional characteristics affecting business volatility in the
United States, 1980-1984. Small Business Economics, 7(5), pp. 389-407.
Sahin, M. (2012), Studies on Migrant Entrepreneurship in Dutch Cities. Economic and business
administration: Doctoral Thesis. Amsterdam: Vrije Universiteit.
Schultz, T. (1959), Investment in man: an economist’s view. Social Service Review, 33 (2), pp. 69–75.
Schutjens, V. & B. Völker (2010), Space and social capital: The degree of locality in entrepreneurs’
contacts and its consequences for firm success. European Planning Studies, 18(6), pp. 941-963.
Shane, S. (2003), A General Theory of Entrepreneurship. Northampton: Edward Elgar Publishing.
Shane, S. & S. Venkataraman (2000), The promise of entrepreneurship as a field of research. The
Academy of Management Review, 25(1), pp. 217–226.
Shaw, E., S. Carter & J. Brierton (2001), Unequal entrepreneurs: Why female enterprise is an uphill
business. London: The Industrial Society.
Stuetzer, M., M. Obschonka, U. Brixy, R. Sternberg & U. Cantner (2014), Regional characteristics,
opportunity perception and entrepreneurial activities. Small Business Economics, 42(2), pp. 221-244.
Tamásy, C. (2006), Determinants of Regional Entrepreneurship Dynamics in Contemporary Germany:
A Conceptual and Empirical Analysis. Regional Studies, 40(4), pp. 365-384.
Ucbasaran, D., P. Westhead & M. Wright (2008), Opportunity identification and pursuit: does an
entrepreneur’s human capital matter? Small Business Economics, 30(2), pp. 153-173.
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 32
Wagner, J. & R. Sternberg (2004), Start-up activities, individual characteristics, and the regional
milieu: Lessons for entrepreneurship support policies from German micro data. The Annals of
Regional Science, 38(2), pp. 219-240.
Wang, Q. (2009), Gender, ethnicity, and self-employment: a multilevel analysis across US
metropolitan areas. Environment and planning, 41(8), pp. 1979-1996.
Williams, N., & C. Williams (2011), Tackling barriers to entrepreneurship in a deprived urban
neighbourhood. Local Economy, 26(1), pp. 30-42.
Wittebrood, K., F. Pinkster & M. Permentier (2001), Wonen Wijken en Interventies: krachtwijken in
perspectief. Den Haag: Centraal Cultureel Planbureau.