21
En action En action Éventail-junior 6 Livre de l’élève Wilfried Decoo m.m.v. Jordan Biskup Katrien Huyghe Philippe Laloy Birgit Neyrinck

Éventail-junior En action 6

  • Upload
    others

  • View
    3

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Éventail-junior En action 6

En actionEn actionÉventail-junior

6

Livre de l’élève

Wilfried Decoo

m.m.v. Jordan Biskup

Katrien HuyghePhilippe LaloyBirgit Neyrinck

Page 2: Éventail-junior En action 6

En action 6 bestaat uit:- een leerlingenboek: Livre de l’élève- een werkschrift met onlineoefeningen: Cahier d’activités- een set cd’s met luisteractiviteiten- een set cd’s met chansons- een handleiding voor de leerkracht- een correctiesleutel voor de leerkracht: Cahier d’activités - Clé- een spel- en differentiatiekoffer voor de klas- een set flitskaarten voor de klas- een set wandplaten voor de klas- een Bordboek Plus voor de klas- een methodesite: www.enaction.be

En action 6 - Livre de l’élèveWilfried Decoo m.m.v. Jordan Biskup, Katrien Huyghe, Philippe Laloy en Birgit Neyrinck

Advies: Hugo Hannaert

Omslagontwerp: B.ADLay-out en zetwerk: B.AD

Illustraties:- Alexander Beun- Van Oort kartografie (kaart p. 12)- Roger Klaassen (p. 24, p. 73)- Raf Ravijts (p. 68)

Strips Cédric en Boule & Bill: © Mediatoon Licensing

Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën. Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken. In België beschermt de auteurswet de rechten van deze mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hen dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen. Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www.reprobel.be.

De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Diegenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden.

© Uitgeverij Van In, Wommelgem, 2011

Alle rechten voorbehouden. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden vermenigvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever.

Eerste druk, tweede bijdruk 2013ISBN 978-90-306-6220-4D/2011/0078/1036 Art. 542080/03NUR 191

- Mes accessoires d’été, p. 84: Joris Prikken- À la télé cette semaine, p. 16: Corbis Sygma, Matthew Ashton/AMA/Corbis, Vallon Fabrice/Corbis Sygma- Le Tour de France, p. 23: Tim De Waele/TDWsport.com/Corbis

Page 3: Éventail-junior En action 6

Bienvenue!

Bij de start van het vorige schooljaar leerde je meteen een Frans chanson … Ken je het nog? Bewijs het en zing het mee! Ken je het nog niet of ben je onzeker? Gebruik dan de tekst hieronder.

Aan de slag! Nous écoutons et nous chantons! (We luisteren en we zingen!)

Waarom is Frans leren belangrijk? Daar zijn heel wat redenen voor. Het is handig omdat Wallonië en Brussel zo dicht bij ons liggen als vakantiebestemming. Met “een mondje Frans”, ook al is het nog beperkt, kun je je uit de slag trekken, kennismaken met nieuwe vrienden, zoveel boeiende zaken ontdekken … Maar het is ook nuttig voor later, want in ons land hebben heel wat mensen Frans als tweede taal nodig voor hun werk.

Je mag ook weten dat het leren van een nieuwe taal op school een lange weg is. In het secundair onderwijs zul je er mee doorgaan. Elk jaar zul je meer kunnen en kennen in het Frans. Volhouden dus!

Bonne chance! (Veel succes!)

Wilfried DecooUniversiteit Antwerpen / Brigham Young University (U.S.A.)

En action, en action!Les fi lles et les garçons,on commence la leçon.En action, en action!

Une bouche pour parler,des oreilles pour écouter,des yeux pour regarder,une main pour saluer.

Refrain

Levez la main, ça va bien!Montrez du doigt, un deux trois.Faites l’exercice, quatre cinq six.Tournez la tête, cinq six sept.

Refrain

Ouvrez votre livre et votre cahier.Écoutez, lisez, répondez, écrivez.Un élève pose la question.C’est qui, c’est qui?Un autre élève répond. C’est moi, c’est moi!

Refrain

In actie, in actie!Meisjes en jongens,we beginnen met de les.In actie, in actie!

Een mond om te spreken,oren om te luisteren,ogen om te kijken,een hand om te groeten.

Refrein

Steek je hand op, dat gaat goed!Toon met je vinger, één twee drie.Maak de oefening, vier vijf zes.Draai met je hoofd, vijf zes zeven.

Refrein

Open jullie boek en jullie schrift.Luister, lees, antwoord, schrijf.Een leerling stelt de vraag.Wie is het, wie is het?Een andere leerling antwoordt.Ik ben het, ik ben het!

Refrein

Welkom!

Page 4: Éventail-junior En action 6

4

29

Inhoud

Hoe werk je met En action? 6

Unité Ik kan Ik begrijp Ik verken We zingen

21 De nouveaux élèves!

- mezelf en anderen voorstellen.- zeggen hoe oud ik ben.- zeggen vanwaar ik ben en waar ik woon.- vragen en zeggen welke taal iemand spreekt.- iets vertellen over mijn familie en hobby’s.

- het werkwoord venir

La France Mon oncle Hugo

22 À la télé cette semaine

- vragen en zeggen welke tv-programma’s er zijn.- zeggen wat ik graag zie op tv.- de weekdagen aanduiden.

- de dagen van de week- het werkwoord vouloir

Le blog de Justine

Les jours de la semaine

23 Le Tour de France!

- vragen en zeggen hoe je je verplaatst.- tijdsaanduidingen geven.- getallen van meer dan 1 000 gebruiken.- informatie navertellen.

- het werkwoord prendre

Roule à vélo en toute sécurité!

Dans Paris, à vélo

(Joe Dassin)

24 Cédric veut des pommes.

- zeggen wat iemand kan of mag doen.- vragen en zeggen wat iemand graag eet.- zeggen dat ik iets (niet) begrijp.- een verhaal navertellen.

- het samenge- trokken lidwoord met à: on va au village; on donne cela aux filles- het werkwoord pouvoir

Expéri-mentez!

Une tomate qui parle anglais

Révision – Herhaling 21–24

25 Ma journée! - vragen en zeggen hoe mijn dag ingedeeld is.- de maaltijden benoemen.

- se laver, se lever, s’habiller- het werkwoord op -IR: partir

Ton agenda de sommeil

En chantant, en dansant

26 On a joué, on a nagé, on a chanté!

- vertellen wat ik gedaan heb.- over ontspanning spreken.- zeggen in welke volgorde ik iets doe.

- zeggen dat iets in het verleden gebeurd is

Quelques visites

touristiques

Chez Amédée

27 Je voudrais du fromage.

- boodschappen doen.- hoeveelheden aanduiden.- vragen en zeggen hoeveel iets kost.

- het lidwoord bij een onbepaald deel: du sucre, de la confiture, de l’eau- het lidwoord na een hoeveelheid: peu d’eau, un kilo de poires

On voit quoi dans la rue?

Au marché de Provence

quatre

Page 5: Éventail-junior En action 6

5

Unité Ik kan Ik begrijp Ik verken We zingen

28 Un chien malheureux

- vragen en zeggen hoe iemand zich voelt.- vragen en zeggen wat iemand wil eten.

- het werkwoord op -RE: attendre

Le vétérinaire répond ...

Pour faire une chanson(Dorothée)

Révision – Herhaling 25–28

29 Deux croissants

- iets bestellen.- me verontschuldigen.- een gesprek navertellen.

- het werkwoord mettre

Recette: une tarte

à la banane

Petit Gervais

30 Je suis malade.

- telefoneren.- zeggen wat er scheelt als ik ziek ben.- me uit de slag trekken als mijn taal tekortschiet.

- het werkwoord devoir

Un petit dictionnaire

SMS

Bon anniversaire, maman! (La Compagnie

Créole)

31 Vous savez où c’est?

- de weg vragen en tonen. - het samengetrok- ken lidwoord met de: l’entrée du métro; la classe des élèves- het werkwoord savoir

Un plan de Paris

Besoin d’un ami

32 Il a mal aux dents!

- lichaamsdelen aanduiden. - het persoonlijk voornaamwoord na een voorzetsel: avec moi, à toi, chez lui

Tu as mal au dos?

Quand je pense à toi

Révision – Herhaling 29-32

33 Bon appétit! - in een restaurant bestellen.- uitdrukkingen bij het eten gebruiken.

- het werkwoord connaître

Les jeunes et leur petit

déjeuner

Vous avez faim?

34 L’année en quatre temps

- over de natuur en de seizoenen spreken.

- de ontkenning (herhaling): ne...pas, ne...jamais, ne...plus, ne...rien

Mes accessoires

d’été

Les nouveaux animaux

35 Vite, tu dois te lever!

- een toneeltje spelen. - le, la, l’, les om naar een woordgroep te verwijzen

Abonnez-vous!

Si j’étais président(Gérard

Lenorman)

36 Il faut compter les secondes.

- een verhaal navertellen. Au revoir!

Révision – Herhaling 33–36

Des conversations / Gesprekken 95

Petite grammaire / Kleine spraakkunst 109

Dictionnaire français - néerlandais / Woordenboek Frans - Nederlands 129

Dictionnaire néerlandais - français / Woordenboek Nederlands - Frans 145

En classe on dit ... / In de klas zeggen we ... 157

cinq

Page 6: Éventail-junior En action 6

6

33

Hoe werk je met En action?

Als je vorig jaar met En action 5 gewerkt hebt, dan weet je zeker je weg in dit boek te vinden. In grote lijnen werken we immers op dezelfde manier verder. Heb je niet met En action 5 gewerkt, of wil je een en ander opfrissen, dan zijn de volgende bladzijden erg nuttig voor een goede start!Blader eerst eens door je boek en schrift.

Dit boek heet Livre de l’élève (Boek van de leerling) of kortweg Livre (Boek). De inhoudstafel (p. 4-5) geeft je een zicht op het geheel. Er zijn 16 unités (hoofdstukken). We beginnen met unité 21, want de laatste unité van je vorig boek was nummer 20. Na vier unités volgt een révision (herhaling).

Elke unité bestaat uit vijf delen:

1 een tekst2 Je comprends ... (Ik begrijp ...) met woordenschat en spraakkunst3 J’explore ... (Ik verken ...)4 Nous chantons! (We zingen!)5 En classe on dit ... (In de klas zeggen we …)

Het nummer in de rand geeft aan in welke unité je zit.

4

5

Inhoud

Hoe werk je met En action? 6

Unité Ik kan Ik begrijp Ik verken We zingen21 De nouveaux élèves!

- mezelf en anderen voorstellen.- zeggen hoe oud ik ben.- zeggen vanwaar ik ben en waar ik woon.- vragen en zeggen welke taal iemand spreekt.- iets vertellen over mijn familie en hobby’s.

- het werkwoord venir

La France Mon oncle Hugo

22 À la télé cette semaine

- vragen en zeggen welke tv-programma’s er zijn.- zeggen wat ik graag zie op tv.- de weekdagen aanduiden.

- de dagen van de week- het werkwoord vouloir

Le blog de Justine

Les jours de la semaine

23 Le Tour de France!

- vragen en zeggen hoe je je verplaatst.- tijdsaanduidingen geven.- getallen van meer dan 1 000 gebruiken.- informatie navertellen.

- het werkwoord prendre

Roule à vélo en toute sécurité!

Dans Paris, à vélo

(Joe Dassin)

24 Cédric veut des pommes.

- zeggen wat iemand kan of mag doen.- vragen en zeggen wat iemand graag eet.- zeggen dat ik iets (niet) begrijp.- een verhaal navertellen.

- het samenge- trokken lidwoord met à: on va au village; on donne cela aux filles- het werkwoord pouvoir

Expéri-mentez!

Une tomate qui parle anglais

Révision – Herhaling 21–4425 Ma journée! - vragen en zeggen hoe mijn

dag ingedeeld is.- de maaltijden benoemen.

- se laver, se lever, s’habiller- het werkwoord op -IR: partir

Ton agenda de sommeil

En chantant, en dansant

26 On a joué, on a nagé, on a chanté!

- vertellen wat ik gedaan heb.- over ontspanning spreken.- zeggen in welke volgorde ik iets doe.

- zeggen dat iets in het verleden gebeurd is

Quelques visites

touristiques

Chez Amédée

27 Je voudrais du fromage.

- boodschappen doen.- hoeveelheden aanduiden.- vragen en zeggen hoeveel iets kost.

- het lidwoord bij een onbepaald deel: du sucre, de la confiture, de l’eau- het lidwoord na een hoeveelheid: peu d’eau, un kilo de poires

On voit quoi dans la rue?

Au marché de Provence

Unité Ik kan Ik begrijp Ik verken We zingen28 Un chien malheureux

- vragen en zeggen hoe iemand zich voelt.- vragen en zeggen wat iemand wil eten.

- het werkwoord op -RE: attendre

Le vétérinaire répond ...

Pour faire une chanson(Dorothée)

Révision – Herhaling 25–2829 Deux croissants

- iets bestellen.- me verontschuldigen.- een gesprek navertellen.

- het werkwoord mettre

Recette: une tarte

à la banane

Petit Gervais

30 Je suis malade.

- telefoneren.- zeggen wat er scheelt als ik ziek ben.- me uit de slag trekken als mijn taal tekortschiet.

- het werkwoord devoir

Un petit dictionnaire

SMS

Bon anniversaire, maman! (La Compagnie

Créole)31 Vous savez où c’est?

- de weg vragen en tonen. - het samengetrok- ken lidwoord met de: l’entrée du métro; la classe des élèves- het werkwoord savoir

Un plan de Paris

Besoin d’un ami

32 Il a mal aux dents!

- lichaamsdelen aanduiden. - het persoonlijk voornaamwoord na een voorzetsel: avec moi, à toi, chez lui

Tu as mal au dos?

Quand je pense à toi

Révision – Herhaling 29-3233 Bon appétit! - in een restaurant bestellen.

- uitdrukkingen bij het eten gebruiken.

- het werkwoord connaître

Les jeunes et leur petit

déjeuner

Vous avez faim?

34 L’année en quatre temps

- over de natuur en de seizoenen spreken.

- de ontkenning (herhaling): ne...pas, ne...jamais, ne...plus, ne...rien

Mes accessoires

d’été

Les nouveaux animaux

35 Vite, tu dois te lever!

- een toneeltje spelen. - le, la, l’, les om naar een woordgroep te verwijzen

Abonnez-vous!

Si j’étais président(Gérard

Lenorman)36 Il faut compter les secondes.

- een verhaal navertellen.Au revoir!

Révision – Herhaling 33–36

Des conversations / Gesprekken 95Petite grammaire / Kleine spraakkunst

109Dictionnaire français - néerlandais / Woordenboek Frans - Nederlands 129Dictionnaire néerlandais - français / Woordenboek Nederlands - Frans 145En classe on dit ... / In de klas zeggen we ... 157

quatre

cinq

10

21

11

21

la France

la Bretagne

Marseille

onze

dix

Nous sommes le premier septembre!

ll y a quatre nouveaux élèves dans

la classe. Ils parlent français!

Stel vragen om je nieuwe klasgenoten te leren kennen! Een leerling speelt de rol van

nieuwe klasgenoot.

21 De nouveaux élèves!Ik kan - mezelf en anderen voorstellen.

- zeggen hoe oud ik ben.

- zeggen vanwaar ik ben en waar ik woon.

- vragen en zeggen welke taal iemand spreekt.

- iets vertellen over mijn familie en hobby's.

Salut! Je suis Farid Yacine. J’ai 11 ans.

Je viens de Tizi-Ousou. C’est une

grande ville en Algérie. J’habite ici

en Belgique chez mon oncle et ma

tante. Je n’ai pas de frère, mais j’ai

deux sœurs. J’aime beaucoup la

musique. Je joue du piano et

je joue de la guitare. Je parle français

et anglais, mais je ne parle pas encore

néerlandais. J’aime les animaux. À la maison, nous avons des

lapins et des poissons.

Salut! Je m’appelle Alain

Perrec. Je ne parle pas

encore néerlandais.

J’ai 12 ans. Mes parents

et moi, nous sommes

Français. Nous venons

de Kerbrat. C’est un village

en Bretagne près de la mer.

Notre famille va rester deux ans en Belgique. Mon père est

ici pour travailler. Il est ingénieur. Moi, j’aime beaucoup le

sport. J’aime jouer au basket et au tennis. Nous avons

un grand chien, mais il n’est pas méchant. Il s’appelle Brutus.

Bonjour! Moi, mon prénom, c’est Maciré. Mon nom

de famille est Diallo. Je viens de Guinée. La Guinée est

un pays en Afrique. Je suis ici avec ma mère. Elle est

seule. J’ai aussi un frère et une sœur. J’aime surfer

et chatter sur Internet. Je parle un peu néerlandais,

mais pas encore beaucoup! Ah oui, mon âge:

j’ai déjà 13 ans.

Bonjour, je suis Mouna Hachim. J’ai 12 ans. Je viens de

Marseille. Ma mère est Belge, mais mon père est Français.

Mes parents sont divorcés. J’habite maintenant ici chez

mes grands-parents. Je parle français et néerlandais.

J’aime beaucoup danser et chanter. J’aime aussi les chats.

Nous avons cinq chats à la maison!

Quel est ton prénom?Quel est ton nom de famille?

Tu t’appelles comment?

Tu parles néerlandais?

Tu as quel âge?Tu viens d’où?Tu viens de quel pays?

Tu habites chez qui maintenant?

Comment est ta famille?

1

4

23

5

Ik begrijp ...

un oncle een oom

une tante een tante

l’ anglais (m.) het Engels

la mer de zee

un pays een land

un village een dorp

une ville een stad

un peu een beetje

divorcé, divorcée gescheiden

méchant, méchante boosaardig, slecht

seul, seule alleen(staand)

près de la mer dicht bij de zee

Je comprends ...jouer de la guitare gitaar spelen

jouer du piano pianospelen

parler (anglais) (Engels) spreken

parler à (Sam) spreken met/tegen (Sam)

travailler werken

venir: je viens komen: ik kom

Je parle beaucoup. Ik praat veel.

Je parle peu. Ik praat weinig.

beaucoup de chats veel katten

peu de chiens weinig honden

J’ai encore un frère. Ik heb nog een broer.

l’Algérie

l’Afrique

la Guinée

Tu as des animaux à la maison?

Quels animaux?Qu’est-ce que tu aimes?

6 7

Pour la musique ...

jouer du piano, de la guitare = d =

Pour les jeux ...

jouer au foot, au basket = a =

1

3

2

4

10

21

la France

la Bretagne

Marseille

dix

Nous sommes le premier septembre!ll y a quatre nouveaux élèves dans la classe. Ils parlent français!

21 De nouveaux élèves!Ik kan - mezelf en anderen voorstellen. - zeggen hoe oud ik ben. - zeggen vanwaar ik ben en waar ik woon. - vragen en zeggen welke taal iemand spreekt. - iets vertellen over mijn familie en hobby's.

Salut! Je suis Farid Yacine. J’ai 11 ans. Je viens de Tizi-Ousou. C’est une grande ville en Algérie. J’habite ici en Belgique chez mon oncle et ma tante. Je n’ai pas de frère, mais j’ai deux sœurs. J’aime beaucoup la musique. Je joue du piano et je joue de la guitare. Je parle français et anglais, mais je ne parle pas encore néerlandais. J’aime les animaux. À la maison, nous avons des lapins et des poissons.

Salut! Je m’appelle Alain Perrec. Je ne parle pas encore néerlandais. J’ai 12 ans. Mes parents et moi, nous sommes Français. Nous venons de Kerbrat. C’est un village en Bretagne près de la mer. Notre famille va rester deux ans en Belgique. Mon père est ici pour travailler. Il est ingénieur. Moi, j’aime beaucoup le sport. J’aime jouer au basket et au tennis. Nous avons un grand chien, mais il n’est pas méchant. Il s’appelle Brutus.

Bonjour! Moi, mon prénom, c’est Maciré. Mon nom de famille est Diallo. Je viens de Guinée. La Guinée est un pays en Afrique. Je suis ici avec ma mère. Elle est seule. J’ai aussi un frère et une sœur. J’aime surfer et chatter sur Internet. Je parle un peu néerlandais, mais pas encore beaucoup! Ah oui, mon âge: j’ai déjà 13 ans.

l’Algérie

l’Afrique

la Guinée

1

3

2

Éventail-junior En action 6 – Livre

Livre de l’élève

En action

Livre de l’élèveLivre de l’élève

En actionEn actionEn actionEn actionEn actionEn actionEn actionEn actionEn actionEn actionEn actionEn actionEn actionEn actionEn actionEn actionEn actionEn actionEn actionÉventail-junior

www.enaction.be

Éventail-junior6

a Sanoma company

a Sanoma company

www.vanin.be

CECR

a Sanoma company

ISBN 978-90-306-6220-4542080

six

Page 7: Éventail-junior En action 6

7

In je Livre vind je bij het begin van elke unité wat je zal kunnen in het Frans. Zo weet je wat van jou verwacht wordt.

Luister enkele keren naar de tekst. Je leerkracht helpt je alles goed te begrijpen. Lees de tekst in stilte mee en speel de gesprekjes na, alsof je de situatie echt beleeft!

Namen van personen, plaatsen ... kun je gemakkelijk vervangen. Ze zijn in oranje letters gedrukt.

Bij elke unité hoort een woordenlijst. Die vind je in een groen kader. Na sommige werkwoor-den staat een *: dat betekent dat je enkel de vormen moet leren die in het kader staan. Je vindt de volledige vervoeging wel bij de werkwoorden in Petite grammaire (p. 116-123).

In het onderdeel J’explore ... verken je kleine Franse teksten die je in het dagelijkse leven kunt tegenkomen. Daar staan woorden in die we gaan proberen te begrijpen, maar die je nog niet hoeft te leren. We gaan wel op ontdekking: Waarover zou het gaan? Welke informatie ontdek je? Door goed te kijken, door woorden te herkennen, door het woordenboek achter-aan je Livre te gebruiken ... kun je al ver raken.

Bij elke unité hoort une chanson (een lied). Je vindt het in het onderdeel Nous chantons! De liedjes zullen je helpen bij het leren van het Frans.

In het onderdeel En classe on dit ... vind je per unité enkele nuttige zinnen om te gebruiken in de Franse les. De Nederlandse vertaling helpt je om ze te begrijpen. Op p. 157-159 vind je alle zinnen ook nog eens op een rijtje.

In elke taal zijn er ook regels (spraakkunst).Die vind je in een geel kader.

16

22

seize

Qu’est-ce que tu aimes regarder à la télé?

Un film? Le sport? Un match de foot ou de tennis?

Un jeu? Un reportage? Une interview? Des chansons?

22 À la télé cette semaineIk kan - vragen en zeggen welke

tv-programma’s er zijn.

- zeggen wat ik graag zie op tv.

- de weekdagen aanduiden.

Lundi

19.10 – 21.30MatrixFilm de science-fiction

Mardi

23.20 – 00.00Roald DahlReportage

Mercredi

20.00 – 21.50Liège – GandMatch de football

Le match Liège-Gand commence à quelle heure?

Le film Matrix finit à quelle heure?

Ce reportage va jusqu’à quelle heure?

Qu’est-ce que tu veux regarder?

Sabine veut voir quel programme?

Il commence à 20 h.

Il finit à neuf heures et demie.

Il va jusqu’à minuit. C’est tard!

Moi, je veux regarder ...

Elle veut voir ...

Ik begrijp ...

un jour een dag

une semaine een week

un week-end een weekend

un film een film, speelfilm

un match (de foot) een (voetbal)wedstrijd

à la télé op de televisie

donner (à Luc) geven (aan Luc)

voir * zien

je vois, tu vois, il voit ik zie, jij ziet, hij ziet

vouloir: je veux willen: ik wil

Je comprends ...on donne men geeft, we geven,

ze geven

7 h et demie half acht (7.30 uur)

minuit (m.) middernacht

il est minuit het is middernacht

à minuit om middernacht

de 20 à 21 h van 20 tot 21 u

jusqu’à 19 h tot 19 u

commencer tard laat beginnen

© C

ORB

IS S

YGM

A

© H

ulto

n-D

euts

ch C

olle

ctio

n/CO

RBIS

© M

atth

ew A

shto

n/A

MA

/Cor

bis

Luc) geven (aangeven (aangeven ( Luc)

je vois, tu vois, il voit

vouloir: je veux

jusqu’à 19 h tot

tard laat beginnen

18

22

dix-huit

Nous chantons! Les jours de la semaine 1 Lundi matin, mes copines, mes copains et moi, nous allons à l’école pour nos leçons. Mais parce qu’il fait trop froid, on rentre à la maison

et on attend mardi.

2 Mardi matin, mes copines, mes copains et moi, nous allons à l’école pour nos leçons. Mais parce qu’il fait trop chaud, on rentre à la maison

et on attend mercredi.

3 Mercredi matin, mes copines, mes copains et moi, nous allons à l’école pour nos leçons. Mais parce qu’il va pleuvoir, on rentre à la maison

et on attend jeudi.

4 Jeudi matin, mes copines, mes copains et moi, nous allons à l’école pour nos leçons. Mais parce qu’il va neiger, on rentre à la maison

et on attend vendredi.

5 Vendredi matin, mes copines, mes copains et moi, nous allons à l’école pour nos leçons. Mais parce qu’il fait mauvais, on rentre à la maison

et on attend samedi.

6 Samedi matin, mes copines, mes copains et moi, nous allons à l’école pour nos leçons. Mais parce qu’il n’y a pas de prof, on rentre à la maison

et on attend dimanche.

7 Dimanche matin, mes copines, mes copains et moi, nous allons à l’école pour nos leçons. Mais parce qu’il n’y a personne1, on rentre à la maison

et on attend lundi.

Je ne veux pas voir ce film. Ik wil die film niet zien. Tu veux jouer avec nous? Wil je met ons meespelen? Maryse veut une nouvelle feuille. Maryse wil een nieuw blad. Nous ne voulons jamais faire d’exercices! Wij willen nooit oefeningen maken! Vous voulez encore une photo? Wil u nog een foto? Jo et Tim ne veulent pas venir chez moi. Jo en Tim willen niet bij mij thuis komen.Leer de vervoeging uit het hoofd je veux, tu veux, il veut, nous voulons ...

Het werkwoord vouloir (willen)

lundi mardi mercredi jeudi vendredi samedi dimanchemaandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag

Les jours de la semaine

1niemand

sept

Lundi matin,mes copines, mes copains et moi, nous allons à l’école pour nos leçons.

5 Vendredi matin,mes copines, mes copains et moi, nous allons à l’école pour nos leçons.Mais parce qu’il fait mauvais,on rentre à la maison

et on attend samedi.

mes copines, mes copains et moi, nous allons à l’école pour nos leçons.Mais parce qu’il n’y a pas de prof,on rentre à la maison et on attend dimanche.

mes copines, mes copains et moi, nous allons à l’école pour nos leçons.y a personnepersonneon rentre à la maison

19

22

dix-neuf

En classe on dit … In de klas zeggen we …

J’explore … Le blog de Justine Ik verken ...

À cet après-midi! Tot vanmiddag!

À demain! Tot morgen!

Bon appétit! Smakelijk!

http://www.blog.fr/justine55

Le Le Le blogblogblog dedede JustineJustineJustineMon journal Moi Ma famille Mes amis Mes photos Mes dessins

07/09: Yasmine

01/09: La rentrée

Cet article est le début de la "série de présentations de mes amies".

Je vais écrire un article sur chaque amie. §

Prénom: YasmineSurnoms: Miss M. M., Wyxi (c'est une longue

histoire §)Âge: 12 ansSon caractère: Elle est gentille. Elle est drôle.

Elle est folle ¶!Pourquoi je l'aime: Parce qu'elle me ressemble

ÉNORMÉMENT et donc elle me comprend

parfaitement! Mon avis personnel sur elle: Elle est parfaite.

Juste parfaite. Je t'aime, Yasmine! ❤

J

e C avec 2 de mes amies: Yasmine et

Voir les réponses

Voir les réponses

Poster une réponse

Poster une réponse

❰ septembre ❱

lun mar mer jeu ven sam dim

1 2 3 4 5 6

7 8 9 10 11 12 13

14 15 16 17 18 19 20

21 22 23 24 25 26 27

28 29 30

Justine

Membre depuis 431 jours

Derniere connexion:

le 15 septembre'

Ajouter a mes amis

Voir ses amis (111)

Recommander ce blog

'

01/09: La rentrée

Comment ça va? Bien ou bien? Moi, euhh … bien!

Aujourd'hui, c'est la rentrée: l'école, la classe, les livres, les cahiers,

les exercices … Écrire des phrases, et puis encore des devoirs … Aujourd'hui, c'est la rentrée: l'école, la classe, les livres, les cahiers,

les exercices … Écrire des phrases, et puis encore des devoirs … Aujourd'hui, c'est la rentrée: l'école, la classe, les livres, les cahiers,

Comme prévu, je suis en 6

Florine. Nous 3, nous sommes géniales!!!

Voir les réponses

31

24

trente et un

Nous chantons! Une tomate qui parle anglais 1 Une tomate qui parle anglais et qui joue très bien au foot, un kiwi qui parle français et qui passe sur la grand'route.

2 Une jolie et gentille poire, amoureuse depuis1 un mois, qui chaque soir joue de la guitare pour une pomme en pyjama.

3 Faites attention, s'il vous plaît! Ça ne peut pas être vrai2! Il n'y a pas de tel3 pays où les légumes et les fruits ont une véritable4 vie. Faites attention, s'il vous plaît! Ça ne peut pas être vrai! Il n'y a pas de tel pays où les légumes et les fruits ont une véritable vie. Mais pourquoi5 ... pourquoi?

4 Une banane de 14 mètres, qui passe chaque jour en camion et salue6 à sa fenêtre une carotte en pantalon.

5 Un grand champignon content, qui joue toujours au basket, une salade sur un banc, qui joue bien de la trompette.

6 Refrain

7 Et voilà une pomme de terre, qui comprend le néerlandais. Elle fête7 son anniversaire parce que c'est le trois juillet.

8 Une orange qui prend le train, une tomate qui prend l'avion. Avec d'autres bons copains, elles vont chanter à Dijon.

9 Refrain

1sinds, 2waar, 3zo'n, 4werkelijk, 5waarom, 6groet, 7viert

En classe on dit … In de klas zeggen we …C’est à quelle page, madame? Op welke bladzijde staat dat, mevrouw?C’est à la page 5.

Het staat op bladzijde 5.Je peux aller aux toilettes, s’il vous plaît? Mag ik naar het toilet gaan, alstublieft?

Page 8: Éventail-junior En action 6

8

21

huit

De eerste vier unités (21-24) herhalen ook alles wat je in En action 5 geleerd hebt! Op het einde van elk van die unités vind je enkele bladzijden met de titel Des conversations! (Gesprekken!). Maar ook in de teksten en oefeningen wordt alles opgefrist.

Na vier unités volgt een révision (herhaling). In je Livre heet die herhaling Mon portfolio (Mijn portfolio): alles wat je geleerd hebt, wordt er kort herhaald. In je schrift vind je er oefeningen over.

In de Petite grammaire (Kleine spraakkunst) achteraan in je boek kun je de Franse spraakkunstregels vlot terugvinden. Erg handig als je iets wilt opzoeken.

Ben je de betekenis van een woord vergeten? Wil je nakijken hoe een woord geschreven wordt? Zoek het dan op in het woordenboek achteraan in je boek.

Taal vraagt oefening! Herlees daarom regelmatig de teksten en oefen de woorden in. Ook je Cahier d’activités (Werkschrift) of kortweg Cahier (Schrift) staat vol oefeningen. Maar ... als je een oefening maar één keer maakt, zonder meer, is er weinig eff ect. Het is net zoals een muziekstuk leren spelen: de eerste keer gaat het aarzelend en zoekend (en klinkt het niet zo goed), maar bij het hernemen gaat het steeds vlotter en stijgt het niveau (en wordt het écht muziek!). Dat weten alle muzikanten.

Veel oefeningen vragen je om iets in te vullen. Je schrijft de woorden nooit in de zin zelf, maar in de kolom die ervoor voorzien is. Zo kun je nadien het ingevulde afdekken met je hand of een blad papier en kun je de oefening sneller opnieuw maken. Als je twijfelt, kijk dan even na wat je geschreven hebt. Herbegin, tot je het snel en vlot kunt.

Wil je met de computer Frans oefenen? Dat kan via www.bingel.be. Je kunt er wat je in klas leerde, nog eens opnieuw oefenen.

Bij elke opdracht in Cahier staat een klein pictogram. Het vertelt je waar het telkens om gaat:

luisteren

spreken

een gesprekje voeren

lezen en opzoeken

schrijven

tekenen of kleuren

JEU een spel om te ontspannen

een extra uitdaging

14

21

quatorze

Des conversations! Gesprekken!

Vorig schooljaar leerde je al heel wat Frans gebruiken. Je kunt je dan ook al in verschillende situaties

uit de slag trekken. We herhalen er enkele en breiden uit met wat je net geleerd hebt.

Je kunt voor elke situatie zelf een gesprekje bedenken. Werk per twee. Maak er iets leuks van!

Comment est ta famille?

Ton (grand) frère s’appelle comment?

Ta (petite) sœur s’appelle comment?

Ta sœur Stéphanie a quel âge?

Et tes parents? Ils s’appellent comment?

Tes grands-parents ont quel âge?

Vous avez des animaux chez vous?

J’ai deux sœurs. Je n’ai pas de frère.

Mes parents sont divorcés.

Ma mère est seule.

J’ai encore mes grands-parents.

J’ai trois oncles et deux tantes.

Il s’appelle Bart.

Elle s’appelle Isa.

Elle a déjà 16 ans.

Mon père s’appelle Joseph, ma mère

s’appelle Gaby.

Les parents de mon père ont 62 et 66 ans.

Non, nous n’avons pas d’animaux.

Oui, nous avons un chien / deux chats /

trois lapins / six oiseaux / dix poissons.

Kennismaken, vragen waar en hoe men woont, een telefoonnummer geven.

Praten over je familie en je huisdieren.

Bonjour / Salut! Ça va?

Moi, je suis Ellen. Et toi?

Tu t’appelles comment?

Quel est ton nom / ton prénom?

Tu as quel âge?

Tu habites où?

Quelle est ton adresse?

Tu habites une maison ou un appartement?

Tu habites à quel étage?

C’est loin d’ici?

Quel est ton numéro de téléphone?

Oui, ça va bien, merci.

Moi, je suis Natasha.

Je m’appelle Gérard.

Mon nom est Debeer. Mon prénom Luc.

J’ai 11 ans.

J’habite à Bruges.

Mon adresse est rue Reinaert, numéro 3.

J’habite une maison.un appartement.

J’habite au deuxième étage.

Oui, c’est loin: c’est à 2 kilomètres.

Non, ce n’est pas loin: c’est à 300 mètres.

À la maison, c’est le 03 480 55 11.

Mon portable, c’est le 0496 23 71 96.Mon portable, c’est le

uit de slag trekken. We herhalen er enkele en breiden uit met wat je net geleerd hebt.

Mes parents sont divorcés.

tantes. oncles et

Ma mère est seule.

J’ai encore mes grands-parents.

ans.

chats / poissons.

34

21222324

trente-quatre

Hoe kun je met dit portfolio werken?a Lees wat je moet kunnen en herhaal de Franse zinnen rechts. Blader indien nodig nog eens terug in je boek of werkschrift. Vraag hulp indien nodig.b Dek de Franse zinnen af. Kun je ze vlot zeggen? Je kunt dit ook samen met iemand anders oefenen.c Wil je iets aanduiden of iets noteren? Vraag dan aan je leerkracht een extra exemplaar.

Aan de slag!

Hier lees je in welke unité je het leerde of herhaalde. Staat er niets gedrukt, dan vind je het in elke unité.

Hier lees je wat je moet kunnen. Hier vind je hoe je dat doet in het Frans.

Na vier unités vind je telkens de rubriek Mon portfolio. Wat is een portfolio?Het is een soort uitgebreide identiteitskaart, met informatie over wie je bent en wat je kunt. Wat is de bedoeling van een taalportfolio Frans?- Het toont stap voor stap hoe je vooruitgaat in het Frans.- Het vertelt je wat je al moet kunnen in het Frans.- Het helpt je bij het leren.

Ik kan ...U21 • mezelf en anderen voorstellen.

Ik heet Ric. / M’n naam is Verdonk. Wat is je voornaam? – M’n voornaam is Luc. Ziehier m’n vriend. Hij heet Yvon.

Je m’appelle Ric. / Mon nom est Verdonk. Quel est ton prénom? – Mon prénom est Luc.Voici mon copain. Il s’appelle Yvon.U21 • zeggen hoe oud ik ben. Hoe oud ben je? – Ik ben 12 jaar. Tu as quel âge? – J’ai 12 ans.U21 • zeggen vanwaar ik ben en waar ik woon. Vanwaar ben je? – Ik ben van Aalst. Van welk land kom je? – Ik kom van België. Waar woon je? – Ik woon in Brugge. Ik woon bij mijn grootouders. Woon je in een stad? – Nee, in een dorp dicht bij de zee.

Tu es d’où? – Je suis d’Alost.Tu viens de quel pays? – Je viens de Belgique.Tu habites où? – J’habite à Bruges.J’habite chez mes grands-parents.Tu habites dans une ville? – Non, dans un village près de la mer.U21 • vragen en zeggen welke taal iemand spreekt. Spreekt u Engels? – Ja, een beetje. / Nee, sorry, ik spreek geen Engels.

Vous parlez anglais? – Oui, un peu. / Non, excusez-moi, je ne parle pas anglais.

Mon portfolio

125cent vingt-cinq

• Een woordenboek dient om je te helpen woorden die je geleerd hebt, maar even vergeten bent, terug te vinden. Gebruik nooit onbekende woorden: je zou rare dingen kunnen zeggen of schrijven.• Achter elk woord en zijn vertaling staat een nummer: dat verwijst naar de unité waar het woord werd ingevoerd. Zo kun je controleren of je het inderdaad al geleerd hebt. • Als het Franse woord schuingedrukt is en er ook geen unité-nummer staat, gaat het om een woord dat je niet hoeft te kennen, maar in je boek is voorgekomen. De vertaling staat hier enkel om je te helpen.• Zelfstandige naamwoorden lees en leer je altijd met het lidwoord ervoor (un of le = mannelijk woord; une of la = vrouwelijk woord). Wanneer het woord door l’, les of des wordt voorafgegaan, staat aangeduid of het mannelijk (m.) of vrouwelijk (v.) is.

• Een sterretje ( * ) achter een werkwoord betekent dat alleen de infinitief of de erbij gemelde vormen moet kennen.

à à (Paris) in (Parijs) 16 (aller) à (Namur) naar (Namen gaan) 17 (donner) à (Joëlle) aan (Joëlle geven) 22 de (2) heures à (5) heures van (2) uur tot (5) uur 22 À demain! Tot morgen! 30 À table! Aan tafel! 33 un abcès een abces, ettergezwel – abonner: Abonnez-vous! Abonneer u! – un abricot een abrikoos – des accessoires (m.) accessoires, toebehoren – acheter* kopen 24 actif, active actief – une action een actie – En action! In (volle) actie! – une activité een activiteit – adorer dol zijn op, erg veel houden van – une adresse een adres 16 Quelle est ton adresse? Wat is jouw adres? 16 des affaires (v.) spullen – l' Afrique (v.) Afrika – un âge een leeftijd 13 Tu as quel âge? Hoe oud ben jij? 13 un agenda een agenda – un agent (de police) een agent, politieagent 23 ah ha, o, och, zo 3 aider helpen 23 aïe ai, o wee – aimer (les livres) houden van (boeken) 14 aimer (chanter) graag (zingen) 14 ainsi op die manier, zo –

ajouter toevoegen – l' Algérie (v.) Algerije – l' Allemagne (v.) Duitsland – aller gaan 17 aller (chanter) gaan (zingen) 17 Allô? Hallo? (telefoon) 30 les Alpes (v.) de Alpen – un ami een vriend 30 une amie een vriendin 30 amoureux, amoureuse verliefd 11 amuser: s'amuser zich amuseren 32 un an een jaar 13 J'ai 14 ans. Ik ben 14 jaar (oud). 13 le nouvel an Nieuwjaar 6 l' anglais (m.) (het) Engels 21 un animal, des animaux een dier 13 une année een jaar (duur) 23 Bonne année! Gelukkig nieuwjaar! 6 un anniversaire een verjaardag 6 Bon anniversaire! Gelukkige verjaardag! 7 une antilope een antilope – un antivol een fietsslot, veiligheidsslot – août (m.) augustus 6 appareil: Qui est à Met wie spreek ik? (Wie l’appareil? is aan het toestel?) 30 un appartement een appartement, flat 16 appeler: s'appeler heten 20 Je m'appelle Félix. Ik heet Felix. 20 Tu t'appelles comment? Hoe heet jij? 20 Tu t'appelles Gisèle? Heet jij Gisèle? 20 Il s'appelle comment? Hoe heet hij? 20

A

Dictionnaire français-néerlandaisWoordenboek Frans-Nederlands

27

27 Je voudrais du fromage.

Carla va acheter chez Mateo.

a Choisissez et complétez.

Kies en vul aan.

1Au / avec ça / bouteilles / centimes / Combien / compte /

coûtent / eau / euros / fait combien / grammes /

pour vous / prix / revoir / voudrais

Mateo Bonjour! Et ... ?

Carla D’abord, je ... du jambon.

Mateo ... , s’il vous plaît?

Carla 250 ... .

Mateo Voilà! 250 grammes! Et ... ?

Carla Puis, je voudrais trois ... d’eau.

Mateo Voici trois bouteilles d’... .

Carla Pour ces poires, quel est le ... ?

Mateo Elles ... 2 euros le kilo.

Carla Je prends un kilo. Ça ... ?

Mateo Je ... . 8 euros et 24 centimes.

Carla Voici dix ... .

Mateo Merci. Voici un euro et 76 ... .

Carla Merci. ... revoir!

Mateo Au ... !

b Lisez à deux.

Lees met twee.

c Cachez les solutions et reprenez. Dek de oplossingen af en herbegin.

a Combinez les questions et les réponses. Combineer de vragen en de antwoorden.

Écrivez le chiffre devant la réponse. Schrijf het cijfer voor het antwoord.2

Non, il y a très peu de sucre.

Je voudrais du fromage.

34 trente-quatre

• Een woordenboek dient om je te helpen woorden die je geleerd hebt, maar even vergeten bent, terug te vinden. Gebruik nooit onbekende woorden: je zou rare dingen kunnen zeggen of schrijven.• Achter elk woord en zijn vertaling staat een nummer: dat verwijst naar de unité waar het woord werd ingevoerd. Zo kun je controleren of je het inderdaad al geleerd hebt. • Als het Franse woord schuingedrukt is en er ook geen unité-nummer staat, gaat het om een woord dat je niet hoeft te kennen, maar in je boek is voorgekomen. De vertaling staat hier enkel om je te helpen.• Zelfstandige naamwoorden lees en leer je altijd met het lidwoord ervoor (of la = vrouwelijk woord). Wanneer het woord door het mannelijk (m.) of vrouwelijk (v.) is.

• Een sterretje ( * ) achter een werkwoord betekent dat alleen de infinitief of de erbij gemelde vormen moet kennen.

à à (Paris) (aller) à (Namur) (donner) à (Joëlle) de (2) heures à (5) heures À demain! À table!

un abcèsabonner: Abonnez-vous!

un abricotdes accessoires (m.)

acheter*actif, active

une action En action!une activité

adorer dol zijn op, erg veel

A

Dictionnaire français-néerlandais

105cent cinq

POverzicht

Deel I - De letters en de uitspraak ..................................................................................

..................................................................................

..................................................................................

......... 106

1 De accenten ..................................................................................

..................................................................................

..................................................................................

................................................................................. 106

2 De verbinding ..................................................................................

..................................................................................

..................................................................................

.......................................................................... 106

3 œ ..................................................................................

..................................................................................

..................................................................................

..................................................................................

........................................ 106

Deel II - De woorden ..................................................................................

..................................................................................

..................................................................................

................................................................... 107

1 Het lidwoord ..................................................................................

..................................................................................

..................................................................................

............................................................................... 107

1.1 Het onbepaald lidwoord ..................................................................................

..................................................................................

..................................................................................

....... 107

1.2 Het bepaald lidwoord ..................................................................................

..................................................................................

..................................................................................

.................. 107

1.3 Het samengetrokken lidwoord met à ..................................................................................

..................................................................................

..................................... 108

1.4 Het samengetrokken lidwoord met de ..................................................................................

..................................................................................

................................ 108

1.5 Het lidwoord bij een onbepaald deel ..................................................................................

..................................................................................

...................................... 108

2 Het zelfstandig naamwoord ..................................................................................

..................................................................................

..................................................................................

................... 109

2.1 Mannelijk of vrouwelijk? ..................................................................................

..................................................................................

..................................................................................

....... 109

2.2 Enkelvoud en meervoud ..................................................................................

..................................................................................

..................................................................................

...... 109

3 Het bijvoeglijk naamwoord ..................................................................................

..................................................................................

..................................................................................

...................... 110

3.1 Het gewone bijvoeglijk naamwoord ..................................................................................

..................................................................................

......................................... 110

3.2 Het telwoord ..................................................................................

..................................................................................

..................................................................................

...................................................... 112

3.3 Het bezittelijk bijvoeglijk voornaamwoord: mon, ton, son ..................................................................................

....................................... 113

3.4 Het aanwijzend bijvoeglijk voornaamwoord: ce, cette, ces ..................................................................................

...................................... 114

3.5 Het vragend bijvoeglijk voornaamwoord: quel ..................................................................................

..................................................................................

114

4 Het persoonlijk voornaamwoord ..................................................................................

..................................................................................

..................................................................................

. 115

4.1 Als onderwerp ..................................................................................

..................................................................................

..................................................................................

............................................... 115

4.2 Het persoonlijk voornaamwoord na een voorzetsel ..................................................................................

.............................................................. 115

5 Het werkwoord ..................................................................................

..................................................................................

..................................................................................

..................................................................... 116

5.0 Être en avoir ..................................................................................

..................................................................................

..................................................................................

.......................................................... 116

5.1 Het regelmatig werkwoord op -ER: chanter ..................................................................................

..................................................................................

.............. 116

5.2 Het regelmatig werkwoord op -IR: partir, dormir, sortir ..................................................................................

.................................................... 117

5.3 Het regelmatig werkwoord op -RE: attendre, entendre, vendre ..................................................................................

...................... 117

5.4 De onregelmatige werkwoorden ..................................................................................

..................................................................................

...................................................... 118

5.5 Zeggen dat iets in het verleden gebeurd is ..................................................................................

..................................................................................

.............. 121

5.6 Een bevel geven ..................................................................................

..................................................................................

..................................................................................

........................................ 123

5.7 Werkwoorden met se ..................................................................................

..................................................................................

..................................................................................

.................... 123

Deel III - De zin ..................................................................................

..................................................................................

..................................................................................

..................................................................................

..........123

1 De ontkennende zin ..................................................................................

..................................................................................

..................................................................................

.................................................. 123

2 De vraagzin ..................................................................................

..................................................................................

..................................................................................

..................................................................................

124

Dictionnaire français-néerlandais ..................................................................................

..................................................................................

..................................................................................

........ 125

Dictionnaire néerlandais-français ..................................................................................

..................................................................................

..................................................................................

........ 127

Petite grammaireKleine spraakkunst

Page 9: Éventail-junior En action 6

9neuf

Woorden leren en taal tot leven brengen!

Als je een taal wilt gebruiken, zijn woorden heel belangrijk. Maar nieuwe woorden leer je zelden van de eerste keer. Pas door ze vaak te herhalen en telkens opnieuw te gebruiken zetten ze zich in je geheugen vast. Wees dus niet ontmoedigd als je niet meteen op dat woord kunt komen dat je nochtans al geleerd hebt. Dat is normaal!

Gebruik de volgende tips:

1 Leer een zelfstandig naamwoord altijd met het lidwoord erbij: un village, une ville. Om je te helpen, hebben we de lidwoorden een kleur gegeven: mannelijke lidwoorden blauw, vrouwelijke lidwoorden rood.

2 Luister goed naar de uitspraak en let op de schrijfwijze.

3 Zoek in de tekst een zin waarin het woord gebruikt wordt. Zeg de zin alsof je echt tegen iemand praat, maak er gebaren bij ...

4 Dek de kolom met de Nederlandse woorden af en controleer of je de betekenis van elk Frans woord kunt geven.

5 Dek dan de kolom met de Franse woorden af en geef elk Frans woord. Nog beter is het als je telkens ook nog een zinnetje kunt zeggen waarin het woord gebruikt wordt! Maak het leuk voor jezelf. Om de woorden gemakkelijk te kunnen afdekken, vind je op www.enaction.be een afdekkaartje om uit te knippen.

6 Als je een woord moeilijk kunt onthouden, probeer dan eens met de sleutelwoordmethode. Je zoekt dan een Nederlands woord dat je aan het Franse woord koppelt, meestal in een zinnetje. Bijvoorbeeld: un garçon = een jongen Gary is een jongen. un garçon un anniversaire = een verjaardag Annie verjaart. un anniversaire un copain = een vriend M’n vriend heeft een leuke kop. un copain

Je mag het zo ver gaan zoeken als je zelf wilt en het mag best leuk zijn. Doe het alleen voor woorden waar je last mee hebt. Het lukt niet voor alle woorden, maar voor een aantal kan het je best helpen.

Wil je een geheim wapen om sneller en beter Frans te leren? Elke dag thuis minstens een vijftal minuten teksten en oefeningen hardop herlezen alsof je een tv-reporter of een toneelacteur bent! Hoe meer je dit doet, hoe meer je zult onthouden en hoe vlotter het steeds zal gaan. Maar je moet het volhouden! Wat kun je bedenken om jezelf er toe te verplichten?

11

21

onze

Stel vragen om je nieuwe klasgenoten te leren kennen! Een leerling speelt de rol van nieuwe klasgenoot.

Bonjour, je suis Mouna Hachim. J’ai 12 ans. Je viens de Marseille. Ma mère est Belge, mais mon père est Français. Mes parents sont divorcés. J’habite maintenant ici chez mes grands-parents. Je parle français et néerlandais. J’aime beaucoup danser et chanter. J’aime aussi les chats. Nous avons cinq chats à la maison!

Quel est ton prénom?Quel est ton nom de famille?Tu t’appelles comment?

Tu parles néerlandais?

Tu as quel âge? Tu viens d’où?Tu viens de quel pays?

Tu habites chez qui maintenant?Comment est ta famille?

1

4

2 3

5

Ik begrijp ... un oncle een oom une tante een tante l’ anglais (m.) het Engels la mer de zee un pays een land un village een dorp une ville een stad

un peu een beetjedivorcé, divorcée gescheidenméchant, méchante boosaardig, slechtseul, seule alleen(staand)

près de la mer dicht bij de zee

Je comprends ...

jouer de la guitare gitaar spelenjouer du piano pianospelenparler (anglais) (Engels) sprekenparler à (Sam) spreken met/tegen (Sam)travailler werken

venir: je viens komen: ik komJe parle beaucoup. Ik praat veel.Je parle peu. Ik praat weinig.beaucoup de chats veel kattenpeu de chiens weinig hondenJ’ai encore un frère. Ik heb nog een broer.

Tu as des animaux à la maison?Quels animaux? Qu’est-ce que tu aimes?

6

7

Pour la musique ...

jouer du piano, de la guitare = d =

Pour les jeux ...

jouer au foot, au basket = a =

4

Page 10: Éventail-junior En action 6

10

21

la France

la Bretagne

Marseille

dix

Nous sommes le premier septembre!ll y a quatre nouveaux élèves dans la classe. Ils parlent français!

21 De nouveaux élèves!Ik kan - mezelf en anderen voorstellen. - zeggen hoe oud ik ben. - zeggen vanwaar ik ben en waar ik woon. - vragen en zeggen welke taal iemand spreekt. - iets vertellen over mijn familie en hobby’s.

Salut! Je suis Farid Yacine. J’ai 11 ans. Je viens de Tizi-Ousou. C’est une grande ville en Algérie. J’habite ici en Belgique chez mon oncle et ma tante. Je n’ai pas de frère, mais j’ai deux sœurs. J’aime beaucoup la musique. Je joue du piano et je joue de la guitare. Je parle français et anglais, mais je ne parle pas encore

néerlandais. J’aime les animaux. À la maison, nous avons des lapins et des poissons.

Salut! Je m’appelle Alain Perrec. Je ne parle pas encore néerlandais. J’ai 12 ans. Mes parents et moi, nous sommes Français. Nous venons de Kerbrat. C’est un village en Bretagne près de la mer.

Notre famille va rester deux ans en Belgique. Mon père est ici pour travailler. Il est ingénieur. Moi, j’aime beaucoup le sport. J’aime jouer au basket et au tennis. Nous avons un grand chien, mais il n’est pas méchant. Il s’appelle Brutus.

Bonjour! Moi, mon prénom, c’est Maciré. Mon nom de famille est Diallo. Je viens de Guinée. La Guinée est un pays en Afrique. Je suis ici avec ma mère. Elle est seule. J’ai aussi un frère et une sœur. J’aime surfer et chatter sur Internet. Je parle un peu néerlandais, mais pas encore beaucoup! Ah oui, mon âge: j’ai déjà 13 ans.

l’Algérie

l’Afrique

la Guinée

1

3

2

Page 11: Éventail-junior En action 6

11

21

onze

Stel vragen om je nieuwe klasgenoten te leren kennen! Een leerling speelt de rol van nieuwe klasgenoot.

Bonjour, je suis Mouna Hachim. J’ai 12 ans. Je viens de Marseille. Ma mère est Belge, mais mon père est Français. Mes parents sont divorcés. J’habite maintenant ici chez mes grands-parents. Je parle français et néerlandais. J’aime beaucoup danser et chanter. J’aime aussi les chats. Nous avons cinq chats à la maison!

Quel est ton prénom?Quel est ton nom de famille?Tu t’appelles comment?

Tu parles néerlandais?

Tu as quel âge?Tu viens d’où?Tu viens de quel pays?

Tu habites chez qui maintenant?Comment est ta famille?

1

4

23

5

Ik begrijp ...

un oncle een oom une tante een tante

l’ anglais (m.) het Engels la mer de zee un pays een land un village een dorp une ville een stad

un peu een beetje

divorcé, divorcée gescheidenméchant, méchante boosaardig, slechtseul, seule alleen(staand)

près de la mer dicht bij de zee

Je comprends ...

jouer de la guitare gitaar spelenjouer du piano pianospelen

parler (anglais) (Engels) sprekenparler à (Sam) spreken met/tegen (Sam)travailler werkenvenir: je viens komen: ik kom

Je parle beaucoup. Ik praat veel.Je parle peu. Ik praat weinig.

beaucoup de chats veel kattenpeu de chiens weinig honden

J’ai encore un frère. Ik heb nog een broer.

Tu as des animaux à la maison?Quels animaux? Qu’est-ce que tu aimes?

67

Pour la musique ...

jouer du piano, de la guitare = d =

Pour les jeux ...

jouer au foot, au basket = a =

4

Page 12: Éventail-junior En action 6

12

21

douze

J’explore … La France Ik verken ...

Je viens de chez mon oncle. Ik kom van bij mijn oom. Tu viens à quelle heure? Hoe laat kom je? Tino ne vient jamais ici. Tino komt hier nooit.

Nous venons d’un petit village. Wij komen uit een klein dorp. Vous ne venez pas souvent ici? Komt u hier niet vaak?

Tes copines viennent de quel pays? Uit welk land komen jouw vriendinnen?

Leer de vervoeging uit het hoofd je viens, tu viens, il vient, nous venons ...

Het werkwoord venir (komen)

Le drapeauLa superficie 643 427 km²

La population 66 millions d’habitants

La langue officielle le français Les habitants un Français, une Française

La capitale Paris Le domaine Internet .fr

Wil je meer weten over enkele plaatsen op de kaart? Surf dan naar www.enaction.be.

Page 13: Éventail-junior En action 6

13

21

treize

Nous chantons! Mon oncle Hugo

En classe on dit … In de klas zeggen we …

1 Mon oncle Hugo joue du banjo dans un pays très loin d’ici. Ce beau pays, c’est le Togo. Sur son banjo, il joue do ré mi fa sol mi fa!

2 Ma tante Josette joue de la trompette dans une belle ville très loin d’ici. Cette jolie ville, c’est La Valette. Sur sa trompette, elle joue do ré mi fa sol mi fa!

3 J’ai beaucoup d’oncles et de tantes, qui font de la musique en Amérique et en Afrique. Mais moi, je vous demande pardon, je joue toujours au ballon.

4 Mon oncle Issa joue du hautbois 1 dans un village très loin d’ici. Ce beau village, c’est Belena. Sur son hautbois, il joue do ré mi fa sol mi fa!

5 Ma tante Victoire joue de la guitare dans une belle ville très loin d’ici. Cette jolie ville, c’est Kandahar. Sur sa guitare, elle joue do ré mi fa sol mi fa!

6 Refrain

7 Mon oncle Yvon joue du basson 2 dans un pays très loin d’ici. Ce beau pays, c’est le Gabon. Sur son basson, il joue do ré mi fa sol mi fa!

8 Ma tante Yvonne joue du trombone dans une belle ville très loin d’ici. Cette jolie ville, c’est Washington. Sur son trombone, elle joue do ré mi fa sol mi fa!

9 Refrain

1 hobo – 2 fagot

Bonjour tout le monde! Goedendag iedereen!Au revoir! Tot ziens!

Page 14: Éventail-junior En action 6

14

21

quatorze

Des conversations! Gesprekken!

Vorig schooljaar leerde je al heel wat Frans gebruiken. Je kunt je dan ook al in verschillende situaties uit de slag trekken. We herhalen er enkele en breiden uit met wat je net geleerd hebt.

Je kunt voor elke situatie zelf een gesprekje bedenken. Werk per twee. Maak er iets leuks van!

Comment est ta famille?

Ton (grand) frère s’appelle comment?Ta (petite) sœur s’appelle comment?

Ta sœur Stéphanie a quel âge?

Et tes parents? Ils s’appellent comment?

Tes grands-parents ont quel âge?

Vous avez des animaux chez vous?

J’ai deux sœurs. Je n’ai pas de frère. Mes parents sont divorcés.Ma mère est seule.J’ai encore mes grands-parents.J’ai trois oncles et deux tantes.

Il s’appelle Bart. Elle s’appelle Isa.

Elle a déjà 16 ans.

Mon père s’appelle Joseph, ma mère s’appelle Gaby.

Les parents de mon père ont 62 et 66 ans.

Non, nous n’avons pas d’animaux.Oui, nous avons un chien / deux chats / trois lapins / six oiseaux / dix poissons.

Kennismaken, vragen waar en hoe men woont, een telefoonnummer geven.

Praten over je familie en je huisdieren.

Bonjour / Salut! Ça va?

Moi, je suis Ellen. Et toi? Tu t’appelles comment?Quel est ton nom / ton prénom?

Tu as quel âge?

Tu habites où?

Quelle est ton adresse?

Tu habites une maison ou un appartement?

Tu habites à quel étage?

C’est loin d’ici?

Quel est ton numéro de téléphone?

Oui, ça va bien, merci.

Moi, je suis Natasha.Je m’appelle Gérard.Mon nom est Debeer. Mon prénom Luc.

J’ai 11 ans.

J’habite à Bruges.

Mon adresse est rue Reinaert, numéro 3.

J’habite une maison.un appartement.

J’habite au deuxième étage.

Oui, c’est loin: c’est à 2 kilomètres. Non, ce n’est pas loin: c’est à 300 mètres.

À la maison, c’est le 03 480 55 11. Mon portable, c’est le 0496 23 71 96.Mon portable, c’est le

uit de slag trekken. We herhalen er enkele en breiden uit met wat je net geleerd hebt.

Mes parents sont divorcés.

tantes. oncles et

Ma mère est seule.J’ai encore mes grands-parents.

Page 15: Éventail-junior En action 6

15

21

quinze

Spreken over wat je graag doet.

Vragen over een persoon stellen en antwoorden.

Qu’est-ce que tu aimes faire?Qu’est-ce que tu n’aimes pas faire?

Tu aimes aller à l’école?chanter?chatter?danser?écouter la radio?parler français?regarder la télé?surfer sur Internet?travailler dans le jardin?

jouer au basket?au foot?au tennis?

de la guitare?du piano?

faire de la musique?du sport?des devoirs?des exercices?

J’aime (beaucoup)Je n’aime pas

aller à l’école.chanter.chatter.danser.écouter la radio.parler français.regarder la télé.surfer sur Internet.travailler dans le jardin.

Oui, j’aimeNon, je n’aime pas

jouer au basket.au foot.au tennis.

de la guitare.du piano.

faire de la musique.du sport.des devoirs.des exercices.

Tu aimes

Apportez des photos de votre famille Breng foto’s van je gezinou de vos copains et copines. of van je vrienden en vriendinnen mee.Posez des questions et répondez. Stel vragen en antwoord.

Qui est ce garçon? Qui est cette fille? Qui est ce monsieur?Qui est cette dame?Qui est ce bébé?

Il / Elle est comment?

C’est un copain de l’école.C’est une copine de ma classe.C’est le mari de madame Leroy. C’est mon oncle Benjamin.C’est la femme de monsieur Goosse. C’est ma tante Jasmine.C’est le fils de monsieur et madame Goosse.C’est la fille de monsieur et madame Leroy.

Il / Elle a les cheveux blancs / blonds / bruns / gris / noirs / roux

et courts. longs.

les yeux bleus / bruns / noirs / verts.

Il / Elle est - petit(e), grand(e), fort(e), beau / belle.- gentil(le), sympa, triste.- vieux / vieille.

parler français?

travailler dans le jardin?

de la guitare?du piano?

J’aime (beaucoup)

parler français.

travailler dans le jardin.

de la guitare.du piano.

oncle Benjamintante Jasmine

Page 16: Éventail-junior En action 6

16

22

seize

Qu’est-ce que tu aimes regarder à la télé?Un film? Le sport? Un match de foot ou de tennis? Un jeu? Un reportage? Une interview? Des chansons?

22 À la télé cette semaineIk kan - vragen en zeggen welke tv-programma’s er zijn. - zeggen wat ik graag zie op tv. - de weekdagen aanduiden.

Lundi

19 h 10 - 21 h 30MatrixFilm de science-fi ction

Mardi

23 h 20 – 00 hRoald DahlReportage

Mercredi

20 h – 21 h 50Liège – GandMatch de football

Le match Liège-Gand commence à quelle heure?

Le fi lm Matrix finit à quelle heure?

Ce reportage va jusqu’à quelle heure?

Qu’est-ce que tu veux regarder?Sabine veut voir quel programme?

Il commence à 20 h.

Il finit à neuf heures et demie.

Il va jusqu’à minuit. C’est tard!

Moi, je veux regarder ... Elle veut voir ...

Ik begrijp ...

un jour een dag une semaine een week un week-end een weekend

un film een film, speelfilm un match (de foot) een (voetbal)wedstrijd

à la télé op de televisie

donner (à Luc) geven (aan Luc)voir * zien je vois, tu vois, il voit ik zie, jij ziet, hij zietvouloir: je veux willen: ik wil

Je comprends ...

on donne men geeft, we geven, ze geven

7 h et demie half acht (7.30 uur)minuit (m.) middernacht il est minuit het is middernacht à minuit om middernacht

de 20 à 21 h van 20 tot 21 ujusqu’à 19 h tot 19 u

commencer tard laat beginnen

Page 17: Éventail-junior En action 6

17

22

dix-sept

Jeudi

17 h 10 – 18 h 30 Chansons

Samedi 18 h 20 – 19 h Au menu Programme de cuisine

Vendredi

19 h 30 – 20 h 30 Jeux

Dimanche 23 h 10 – 00 h Un Noël à New York Documentaire de cuisine New York

Il y a un filmun match de footun match de tennisun reportage avec ...une interview avec ...un programme de jeuxun programme de musiqueun programme de cuisineun programme de chansonsun documentaire

lundimardimercredijeudivendredisamedi dimanche

matin?après-midi?soir?

cette semaine?ce week-end?cet après-midi?ce soir?

Oui, TF1 donne un programme de jeux, vendredi soir à 19 h 30.

Oui, cet après-midi, à 17 h 10, il y a des chansons sur la RTBF.

le matin ’s ochtends l’ après-midi (m.) ’s (na)middags le soir ’s avonds la nuit ’s nachts

* ce wordt cet voor een klinker

ce matin vanochtend cet* après-midi vanmiddag ce soir vanavond cette nuit vannacht

Page 18: Éventail-junior En action 6

18

22

dix-huit

Nous chantons! Les jours de la semaine

1 Lundi matin, mes copines, mes copains et moi, nous allons à l’école pour nos leçons. Mais parce qu’il fait trop froid, on rentre à la maison et on attend mardi.

2 Mardi matin, mes copines, mes copains et moi, nous allons à l’école pour nos leçons. Mais parce qu’il fait trop chaud, on rentre à la maison et on attend mercredi.

3 Mercredi matin, mes copines, mes copains et moi, nous allons à l’école pour nos leçons. Mais parce qu’il va pleuvoir, on rentre à la maison et on attend jeudi.

4 Jeudi matin, mes copines, mes copains et moi, nous allons à l’école pour nos leçons. Mais parce qu’il va neiger, on rentre à la maison et on attend vendredi.

5 Vendredi matin, mes copines, mes copains et moi, nous allons à l’école pour nos leçons. Mais parce qu’il fait mauvais, on rentre à la maison et on attend samedi.

6 Samedi matin, mes copines, mes copains et moi, nous allons à l’école pour nos leçons. Mais parce qu’il n’y a pas de prof, on rentre à la maison et on attend dimanche.

7 Dimanche matin, mes copines, mes copains et moi, nous allons à l’école pour nos leçons. Mais parce qu’il n’y a personne 1, on rentre à la maison et on attend lundi.

Je ne veux pas voir ce film. Ik wil die film niet zien. Tu veux jouer avec nous? Wil je met ons meespelen? Maryse veut une nouvelle feuille. Maryse wil een nieuw blad.

Nous ne voulons jamais faire d’exercices! Wij willen nooit oefeningen maken! Vous voulez encore une photo? Wil u nog een foto?

Jo et Tim ne veulent pas venir chez moi. Jo en Tim willen niet bij mij thuis komen.

Leer de vervoeging uit het hoofd je veux, tu veux, il veut, nous voulons ...

Het werkwoord vouloir (willen)

lundi mardi mercredi jeudi vendredi samedi dimanche

maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag

Les jours de la semaine.

1 niemand

Page 19: Éventail-junior En action 6

19

22

dix-neuf

En classe on dit … In de klas zeggen we …

J’explore … Le blog de Justine Ik verken ...

À cet après-midi! Tot vanmiddag!À demain! Tot morgen!

Bon appétit! Smakelijk!

http://www.blog.fr/justine55

Le Le Le blogblogblog dedede JustineJustineJustineMon journal Moi Ma famille Mes amis Mes photos Mes dessins

07/09: Yasmine

01/09: La rentrée

Cet article est le début de la “série de présentations de mes amies”. Je vais écrire un article sur chaque amie. §

Prénom: YasmineSurnoms: Miss M. M., Wyxi (c'est une longue histoire §)Âge: 12 ansSon caractère: Elle est gentille. Elle est drôle. Elle est folle ¶!Pourquoi je l'aime: Parce qu'elle me ressemble ÉNORMÉMENT et donc elle me comprend parfaitement! Mon avis personnel sur elle: Elle est parfaite. Juste parfaite. Je t'aime, Yasmine! ❤

Comment ça va? Bien ou bien? Moi, euhh … bien!Aujourd'hui, c'est la rentrée: l'école, la classe, les livres, les cahiers, les exercices … Écrire des phrases, et puis encore des devoirs … J Comme prévu, je suis en 6e C avec 2 de mes amies: Yasmine et Florine. Nous 3, nous sommes géniales!!!

Voir les réponses

Voir les réponses

Poster une réponse

Poster une réponse

❰ septembre ❱lun mar mer jeu ven sam dim

1 2 3 4 5 67 8 9 10 11 12 1314 15 16 17 18 19 2021 22 23 24 25 26 2728 29 30

JustineMembre depuis 431 jours

Derniere connexion: le 15 septembre

'

Ajouter a mes amis

Voir ses amis (111)

Recommander ce blog

'

Page 20: Éventail-junior En action 6

20

22

vingt

Des conversations! Gesprekken!

Vorig schooljaar leerde je al heel wat Frans gebruiken. Je kunt je dan ook al in verschillende situaties uit de slag trekken. We herhalen er enkele en breiden uit met wat je net geleerd hebt.

Je kunt voor elke situatie zelf een gesprekje bedenken. Werk per twee. Maak er iets leuks van!

Le savez-vous encore? Weet je het nog?Quel est le mot pour chaque lettre? Wat is het woord voor elke letter?

Praten over je school en je uurrooster.

Quel est le nom de ton école?

Quelle est l’adresse?

Ton école est une grande école?

Qu’est-ce qu’il y a dans ta classe?

À quelle heure commence l’école le matin?

À quelle heure finit l’école le matin?

Quand commence l’école l’après-midi?

À quelle heure finit l’école l’après-midi?

Vous avez quelle leçon à quelle heure?

C’est l’école Andreas Vesalius.

Kontichstraat 21 à Edegem.

Oui, il y a 27 classes et 650 élèves. Non, il y a 7 classes et 135 élèves.

Une porte, 4 fenêtres, un grand tableau, un bureau, 12 tables, 24 chaises, 2 armoires, 3 ordinateurs.

Le matin l’école commence à 8 h 30.

Le matin l’école finit à midi.

L’après-midi l’école commence à 13 h 30.

L’après-midi l’école finit à 15 h 55.

À 9 h 20, on a une leçon de néerlandais. À 10 h 30, on a une leçon de français / musique / sport.

uit de slag trekken. We herhalen er enkele en breiden uit met wat je net geleerd hebt.

Page 21: Éventail-junior En action 6

21

22

vingt et un

Het uur of een tijdstip vragen en geven.

De datum vragen en geven.

Pardon, madame,Excusez-moi, monsieur,

il est quelle heure, s’il vous plaît?

la leçon la fête

est à quelle heure?

commence quand?finit quand?

Il est 7 h 55. = sept heures cinquante-cinqIl est midi.

Elle est à 8 h 20.

Elle commenceElle finit

à 20 h 30.dans 10 minutes.dans 30 secondes.tout de suite.maintenant.

Aujourd’hui, nous sommes le

lundimardimercredijeudivendredisamedidimanche

1er (premier)2 (deux)3 (trois)...

janvier.février.mars.avril.mai.juin.juillet.août.septembre.octobre.novembre.décembre.

Demain, c’est le

C’est le

Quelle est la date aujourd’hui?

Quelle est la date demain?

C’est quand, ton anniversaire?

C’est quand, la fête de

Noël?Pâques?carnaval?

C’est quand, le nouvel an?

lundimardimercredijeudivendredisamedidimanche