50
UITTREKSELS UIT : Het verhoor van politiemensen: “business as usual” of extra competenties vereist? Een verkennende studie. Faculteit: Recht en criminologie Vakgroep: Criminologie Studiejaar: 3 de bachelor criminologische wetenschappen (VP) Academiejaar: 2012-2013 Student: Ronin COX

UITTREKSELS UIT SVO

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: UITTREKSELS UIT SVO

UITTREKSELS UIT :

Het verhoor van politiemensen: “business

as usual” of extra competenties vereist?

Een verkennende studie.

Faculteit: Recht en criminologie

Vakgroep: Criminologie

Studiejaar: 3de

bachelor criminologische wetenschappen (VP)

Academiejaar: 2012-2013

Student: Ronin COX

Page 2: UITTREKSELS UIT SVO

Inhoudsopgave

1 Inleiding ..........................................................Error! Bookmark not defined.

2 De probleemstelling ......................................................................................... 4

3 Voorstelling van de dienst .......................................Error! Bookmark not defined.

3.1 Toezicht op de werking van de politie....................Error! Bookmark not defined.

3.2 Het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten en het OCADError! Bookmark not

defined.

3.2.1 De structuur van het Vast Comité P ...................Error! Bookmark not defined.

3.2.2 De opdrachten van het Vast Comité P .................Error! Bookmark not defined.

3.2.3 De onderzoeken van het Vast Comité P ...............Error! Bookmark not defined.

3.3 De Dienst Enquêtes P .....................................Error! Bookmark not defined.

3.3.1 De structuur van de Dienst Enquêtes P ................Error! Bookmark not defined.

3.3.2 De opdrachten van de Dienst Enquêtes P .............Error! Bookmark not defined.

3.3.3 De onderzoeken van de Dienst Enquêtes P ...........Error! Bookmark not defined.

4 De methodologie .................................................Error! Bookmark not defined.

4.1 Keuze voor kwalitatief onderzoek ........................Error! Bookmark not defined.

4.2 Het onderzoeksdesign .....................................Error! Bookmark not defined.

4.2.1 Literatuuronderzoek ....................................Error! Bookmark not defined.

4.2.2 Focusgroep ..............................................Error! Bookmark not defined.

5 Het onderzoek ....................................................Error! Bookmark not defined.

5.1 Het literatuuronderzoek ...................................Error! Bookmark not defined.

5.1.1 Aanpak van het literatuuronderzoek ..................Error! Bookmark not defined.

5.1.2 Het verhoor: een begripsomschrijving ........................................................... 5

5.1.3 De organisatie van het verhoor ................................................................... 7

5.1.4 Bevoegdheden, competenties en vaardigheden van de verhoorder ............................10

5.1.5 De gevolgen en omstandigheden van het verhoor ..............................................19

5.2 De focusgroepen ...........................................Error! Bookmark not defined.

Page 3: UITTREKSELS UIT SVO

5.2.1 Ontwerp van de focusgroepen .........................Error! Bookmark not defined.

5.2.2 Uitvoering van de focusgroepen .......................Error! Bookmark not defined.

5.2.3 Korte evaluatie van het verloop van de focusgroepen Error! Bookmark not defined.

5.2.4 Verwerking van de ‘outcome’ van de focusgroepen..Error! Bookmark not defined.

5.2.5 Resultaat van de focusgroepen ...................................................................23

6 Conclusies ........................................................Error! Bookmark not defined.

7 Nabeschouwingen en dankwoord ...............................Error! Bookmark not defined.

Bibliografie ......................................................................................................45

Bijlagen ..........................................................................................................50

(…)

Page 4: UITTREKSELS UIT SVO

1 De probleemstelling

De politiebeambte, meestal politieambtenaar met minstens een bevoegdheid van agent van

gerechtelijke politie, dient soms te worden verhoord in de hoedanigheid van getuige of

verdachte voor feiten die zich al dan niet hebben voorgedaan in de uitoefening van zijn

functie. De betrokkene beschikt dan minstens over een basisdiploma van het secundair

onderwijs, heeft een uitgebreide selectieprocedure en een basisopleiding van minstens 1 jaar

met daarin begrepen verschillende stageperiodes achter de rug en beschikt tenslotte zelf over

een bepaalde ervaring op het vlak van politioneel en gerechtelijk werk.

De betrokkenen zelf maken deel uit van de openbare macht met een quasi-monopolie op het

gebruik van geweld/dwang. Dit maakt dat zij mogelijks over bijkomende competenties

beschikken of mogelijks anders omgaan met een eigen verhoorsituatie als getuige of als

verdachte.

Mulcahy stelt dat er te weinig aandacht is voor de wijze waarop de politieorganisatie haar

controle uitoefent en dat er bijzonder weinig is gepubliceerd over de werking van het intern

toezicht1. Personen, die het intern toezicht uitoefenen, lijken weinig benijdenswaardig. Een

goede en efficiënte taakuitoefening zal immers alleen maar vijandigheid van de betrokkene

politieambtenaar en zijn collega’s opwekken2. Mulcahy verwijst hiervoor naar 4 relevante

factoren: 1) de solidariteit tussen ‘flikken’, 2) de mogelijke gevolgen van administratieve

onderzoeken, 3) de vrees om persoonlijke afrekeningen en 4) het idee dat dit type van

onderzoeken overijverig worden gevoerd. Dit leidt ertoe dat toezichters worden

gekarakteriseerd als ‘koppensnellers’ die hun trofeeën uitstallen3. De betrokken politiemensen

hebben er zelf belang bij die perceptie te voeden, maar deze voorstelling behoort volgens

Mulcahy tot de folklore en niet tot de dagdagelijkse beleving van politieambtenaren4.

De onderzoeksvraag luidt als volgt: Zijn er bijkomende competenties en/of een bijzondere

kennis vereist voor het verhoor van politiemensen?

1 A. MULCAHY, “‘Headhunter’ or ‘real cop’? Identity in the world of internal affairs officers”, Journal of

Contemporary Ethnography 1996, (99) 101. 2 Ibid., 102.

3 Ibid., 106-107.

4 Ibid., 124.

Page 5: UITTREKSELS UIT SVO

Het opzet is om vanuit een verkennende literatuurstudie en een aftoetsing met enkele

‘professionals’ in het beperkte werkveld middels een focusgroep te antwoorden op deelvragen

die gegroepeerd worden in 3 thema’s, namelijk de organisatie van het verhoor, de

competenties en vaardigheden van de verhoorder en de mogelijke specifieke gevolgen en

omstandigheden voor politiemensen.

(…)

1.1.1 Het verhoor: een begripsomschrijving

Het verhoor bekleedt een voorname plaats bij de dagelijkse taken van de politieambtenaar en

dat ook ten opzichte van de samenleving. In de jaren ’80 groeide ook de aandacht voor de

wijze waarop het verhoor plaatsvond en eventuele bekentenissen werden verkregen5.

Van De Plas beschrijft het politieverhoor als een specifieke vorm van communicatie, nauw

aansluitend bij een dwangmaatregel6

. Bockstaele haalt een aantal inhoudelijke en

etymologische verschillen aan tussen termen zoals verhoren, verklaren en ondervragen7 die

vaak door elkaar worden gebruikt zoals ook in het Wetboek van Strafvordering zelf8. Bij

verhoren verwijst hij naar het Latijnse ‘exaudire’ of het aanhoren; verklaren en verklaring

komt vooral van het Latijn ‘declarare’ en dus te kennen geven. Anders dan bij een verhoor

zou er in dit geval geen sturing zijn door een bevoegd ambtenaar. Ondervragen zou dan iets

vragen zijn om zich te laten inlichten met verwijzing naar het Latijnse ‘interrogare’ en het

politioneel gebruik van interview tenslotte zou een oneigenlijke aanwending zijn van een

journalistiek te interpreteren term9.

In zijn referentiewerk herneemt Bockstaele een definitie goedgekeurd door het college van

procureurs-generaal en in 2000 geïntroduceerd in de cursussen verhoortechnieken aan de

Belgische politiescholen: “Een politieel verhoor is een door middel van een proces-verbaal

geacteerd vraaggesprek tussen een ambtenaar met politiebevoegdheid en een persoon die

rechtstreeks of onrechtstreeks kan betrokken zijn bij gebeurtenissen die de gerechtelijke

5 J.P. LUCAS, “Verhoortechnieken: inleiding” in Politiepraktijk, Mechelen, Kluwer, losbl., 7.

6 M. VAN DE PLAS, Handboek politieverhoor. Basistechnieken, Brussel, Politeia, 2007, 11.

7 M. BOCKSTAELE, Handboek verhoren 1, Antwerpen, Maklu, 2008, 19.

8 In art. 28quinquies § 2 en 47bis Sv.

9 M. BOCKSTAELE, Handboek verhoren 1, Antwerpen, Maklu, 2008, 20-21.

Page 6: UITTREKSELS UIT SVO

overheden aanbelangen, teneinde alle relevante informatie te verzamelen, met als doel de

waarheidsvinding, en dit alles op de wijze en in de vorm bepaald door de wet”10

.

Onder druk van rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en

het ‘Salduzarrest’ van 27 november 200811

met verwijzing naar de zeventienjarige Yusuf

Salduz die zonder bijstand van een advocaat bepaalde feiten bekende tijdens het eerste

politieverhoor12

kwam er ook in België een zogenaamde ‘Salduzwet’13

. Deze nieuwe wet

geeft de advocatuur toegang tot het verhoorlokaal om toe te zien hoe de politie een

ondervraagde behandelt tijdens de ondervraging en om controle uit te oefenen op eventuele

ongeoorloofde druk of dwang14

. De ‘Salduz-wet’ geeft zelf geen definitie van een verhoor

maar in een arrest van 20 september 2012 van het EHRM wordt het begrip

‘verdachtenverhoor’ verduidelijkt doordat het hof stelt dat elk gesprek tussen een

gearresteerde verdachte en de politie moet worden beschouwd als een ‘formeel contact’

waarvoor de wet consultatie- en bijstandsrecht (Salduz-wet) toepassing vindt15

.

In de concrete toepassing van de ‘Salduz-wet’ werden er 4 situaties geregeld met verwijzing

naar categorieën, namelijk de categorie I voor het verhoor van slachtoffers, benadeelden en

getuigen, de categorie II voor het verhoor van verdachten niet van hun vrijheid beroofd en

voor feiten van minder dan 1 jaar of feiten van verkeer, de categorie III voor het verhoor van

verdachten die niet van hun vrijheid beroofd zijn en voor feiten van meer of gelijk aan 1 jaar

(m.u.v. feiten van verkeer) en de categorie IV voor het verhoor van verdachten die wel van

hun vrijheid beroofd zijn ongeacht de strafmaat van de feiten16

. Het zogenaamde

10

Ibid., 22. 11

EHRM 27 november 2008, nr. 36391/02, Salduz/Turkije. 12

Hij werd verdacht van het bevestigen van een verboden spandoek aan een brug en deelname aan een verboden

betoging. 13

Wet 13 augustus 2011 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de wet van 20 juli 1990

betreffende de voorlopige hechtenis, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen wiens vrijheid wordt

benomen rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden

bijgestaan, BS 5 september 2011. 14

F. T’JAMPENS, “Druk tijdens het verdachtenverhoor ? Verschillen in percepties” in M. BOCKSTAELE en P.

PONSAERS, (red.), Evoluties in verhoortechnieken, Antwerpen, Maklu, 2013, (13) 13. 15

M. COLETTE, “EHRM verduidelijkt definitie ‘verhoor’“, Legal World, 8 november 2012,

http://www.legalworld.be/legalworld/EHRM-verduidelijkt-definitie-verhoor.html?LangType=2067 (consultatie

21 maart 2013) 16

Omz. COL 10/2011 19 oktober 2011 addendum 1 aan de omzendbrief COL 8/2011 betreffende de organisatie

van de bijstand door een advocaat vanaf het eerste verhoor binnen het kader van het Belgisch strafprocesrecht –

modellen, onuitg.

Page 7: UITTREKSELS UIT SVO

Valentijnsarrest van 14 februari 2013 heeft het evenwicht tussen noodwendigheden van het

strafrechtonderzoek en de rechten van de verdachte wat hersteld17

18

.

In het kader van deze stagevervangende opdracht heb ik het begrip verhoor ruimer opgevat

dan hiervoor toegelicht. Voor de operationalisering van het begrip in de focusgroepen werd er

geopteerd om de etymologisch verschillende begrippen in de ruime zin te beschouwen als

verhoor ongeacht of dit in een strafrechtelijke, tuchtrechtelijke of enig ander

administratiefrechtelijke context doorgaat. In deze optiek, zou ik de voormelde definiëring

van het verhoor als volgt durven aanpassen: “(…)een geacteerd vraaggesprek tussen een

ambtenaar met een bepaalde bevoegdheid en een persoon die rechtstreeks of onrechtstreeks

kan betrokken zijn bij gebeurtenissen die de mandaterende overheden aanbelangen, teneinde

alle relevante informatie te verzamelen, met als doel de waarheidsvinding en dit alles op de

wijze en in de vorm bepaald door de wet en/of de vigerende regelgeving”.

1.1.2 De organisatie van het verhoor

Officieren van het intern toezicht en onderzoekers met een toezichts/controlefunctie bekleden

een weinig benijdenswaardige rol. Zij worden immers net als klokkenluiders19

vaak vijandig

bejegend of minstens met wantrouwen benaderd. Volgens Mulcahy leidt dat tot afstand ten

opzichte van de vroegere collega’s. Om hiermee om te gaan en hun optreden te

rechtvaardigen gebruiken zij technieken als het zien van de straf van de politieambtenaar of

het gevolg als nodig of gewenst20

of het dienen van een hoger doel21

of gaan ze hun stigma

neutraliseren door technieken als ‘aristocratization’22

(zichzelf zien als beter dan de anderen)

17

Het gaat dan vnl. over het verduidelijken aan de verdachte of hij aangehouden is, het vermijden van

veroordelingen op verhoren zonder recht op bijstand en het recht op bijstand voor verdachten van

verkeersmisdrijven met een gevangenisstraf van meer dan 1 jaar. Zie: S. Geukens, “Turtelboom: "Principes

Salduzwet blijven overeind"”, Het Laatste Nieuws, 15 februari 2013,

http://www.hln.be/hln/nl/957/Binnenland/article/detail/1580109/2013/02/15/Turtelboom-Principes-Salduzwet-

blijven-overeind.dhtml 18

Zie onder andere voor meer contextualisering en verwijzingen: X, “Salduz-wet: Valentijnsarrest schenkt klare

wijn “, Liga voor mensenrechten, 16 februari

2013, http://www.mensenrechten.be/index.php/site/nieuwsberichten/salduz_wet_valentijnsarrest_schenkt_klare_

wijn. 19

In het Engels spreekt men van ‘whistleblowers’. Zie: A. MULCAHY, “‘Headhunter’ or ‘real cop’? Identity in

the world of internal affairs officers”, Journal of Contemporary Ethnography 1996, (99) 122. 20

A. MULCAHY, “‘Headhunter’ or ‘real cop’? Identity in the world of internal affairs officers”, Journal of

Contemporary Ethnography 1996, (99) 111. 21

Ibid., 113. 22

Ibid., 115.

Page 8: UITTREKSELS UIT SVO

en ‘transcendence’23

(het leveren van buitengewone inspanningen om hun menselijkheid en

empathie te tonen om zo het stigma te overstijgen).

Het antwoord op de vraag of de politieambtenaar als gewone burger moet behandeld worden

en/of er bijzondere procedures moeten worden voorzien is niet eenduidig. In het werk van

Fiset lezen we bijvoorbeeld dat een belangrijke aanbeveling van rechter Salhany naar

aanleiding van een dood door politiekogel in Québec net was dat procedures niet zouden

worden aangepast met betrekking tot politiegetuigen24

. Anderzijds voorziet het artikel 262

van de Quebeciaanse politiewet wel een verschil door een loyaliteitsverplichting voor

politiegetuigen op te leggen25

. Deze bestaat in onze Belgische wetgeving eveneens in het

politionele tuchtrecht26

. Het beantwoorden van de vraag of er een verschil moet gemaakt

worden tussen het verhoor van de politieman voor handelingen die hij privé of in uitoefening

van zijn functie stelde is een studie op zich. Zo voorziet de tuchtwet de link tussen de

gedragingen die de politieman privé stelt en de waardigheid van het politieambt27

. Als het

gaat om het echte strafrechtelijk verhoor lijkt de vraag echter niet aan de orde.

De locatie van het verhoor, misschien irrelevant naar de definiëring van het verhoor28

, wordt

in het algemeen onderschat omwille van de afleidingsmogelijkheden29

. Er is op dat vlak

mogelijk een bijkomend bezwaar wat het verhoor van politieambtenaren betreft al dan niet op

hun werkplaats. Of het verhoor dan door één of twee verhoorders gebeurt is afhankelijk van

de situatie en vergt in het 2de

geval duidelijke afspraken. Het kan echter aangewezen zijn een

2de

verhoorder te betrekken uit overwegingen van onpartijdigheid, maar ook om te observeren

en te ondersteunen30

. Als het gaat om het verhoor van politieambtenaren gaat het meestal om

zogenaamde tweedelijnsverhoren31

. De dienst Enquêtes P zit echter ook in een

permanentiesysteem, waarbij er in uitvoering van de Ministeriële richtlijn tot taakverdeling

23

Ibid., 117. 24

A. FISET, Qui doit policer la police ? Les enquêtes criminelles concernant un décès ou une blessure grave à

la suite d’une intervention policière, Cowansville (CA), Editions Yvon Blais, 2011, 95. 25

Ibid ., 96. 26

Art. 25 Wet 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, BS 16 juni

1999, 22.637. 27

Ibid., art. 3. 28

F. GOOSSENS, Politiebevoegdheden en mensenrechten, Mechelen, Kluwer, 2006, 416. 29

M. BOCKSTAELE, Handboek verhoren 1, Antwerpen, Maklu, 2008, 276. 30

Ibid., 277. 31

Het betreft het voorbereide, gespecialiseerde verhoor op basis van vrij uitgebreid beschikbare informatie. Dit

gebeurt meestal niet onverwacht of dringend.

Page 9: UITTREKSELS UIT SVO

met de diensten van AIG32

33

naar aanleiding van ernstige situaties mogelijk ook

eerstelijnsverhoren34

gebeuren. Het gaat dan meestal om de zogenaamde politionele

schietincidenten. In dat verband stelt Hutsebaut in toepassing van de meermaals genoemde

recente ‘Salduz-wetgeving’ de vraag of de schietende politieambtenaar als getuige dan wel als

verdachte – al dan niet aangehouden –verhoord dient te worden en besluit dat een grondige

analyse nodig is met aandacht voor het onderzoek van het politieoptreden door ‘een dienst’

enerzijds en het aspect behandelende magistraat anderzijds om ‘Straatsburgbestendig’ te

zijn35

.

Het werk van onder andere de gespecialiseerde onderzoekers van de diensten intern toezicht,

AIG en/of dienst Enquêtes P houdt meestal de tweedelijnsverhoren in. Een goede

voorbereiding met aandacht voor een goed uitgewerkt verhoorplan of nog toepassing van

hulpmiddelen zoals bijvoorbeeld het ‘5 x KEN-model’36

lijkt dan ook aan de orde in functie

van de aard van de feiten. Hierbij kan de onderzoeker geconfronteerd worden met bijkomende

drempels die vrij specifiek zijn voor de politieambtenaar zoals het beroepsgeheim37

of de

verplichting tot geheimhouding voor iedereen die beroepshalve zijn medewerking verleent

aan het onderzoek38

. Het is ook mogelijk dat de politiebeambte als klokkenluider ten opzichte

van zijn werkomgeving of ten opzichte van andere betrokkenen in het dossier vreest voor

represailles. Recente wetgeving voorziet de mogelijkheid van anonimiteit bij getuigen39

en de

recente zogenaamde BOM-wetgeving regelt de bijzondere hoedanigheden van infiltrant,

aangever en informant.40

32

Ministeriële richtlijn 23 september 2011 tot regeling van de taakverdeling inzake de opdrachten van

gerechtelijke politie betreffende misdrijven waarbij politieambtenaren betrokken zijn, onuitg. 33

In de richtlijn wordt er verwezen naar de misdrijven die een schending van de artikelen 2 en 3 EVRM

inhouden als prioritair te behandelen door de dienst Enquêtes P. 34

Het betreft het dringende ‘interventieverhoor’ gekenmerkt door principes zoals verantwoording afleggen,

probleemoplossend werken, partnerschap enz. Zie: M. BOCKSTAELE, Handboek verhoren 1, Antwerpen,

Maklu, 2008, 256-259. 35

F. HUTSEBAUT, “Het onderzoek naar politionele schietincidenten: is er nood aan een bijzondere

procedure?”, Vigiles 2012, (302) 308. 36

Het gaat om een voorbereiding waarbij maximaal informatie m.b.t. de plaats van het delict, de sporen, de zaak,

het feit en de verdachte moet gekend zijn. Zie: M. BOCKSTAELE, Handboek verhoren 1, Antwerpen, Maklu,

2008, 266-274. 37

Art. 458 Sw. 38

Art. 28quinquies § 1 en art. 57 § 1 Sv. 39

Art. 86bis t/m 86quinquies Sv, ingevoegd bij de Wet van 8 april 2002 betreffende de anonimiteit van getuigen,

BS 31 mei 2002. 40

Wet 6 januari 2003 betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden, BS

12 mei 2003.

Page 10: UITTREKSELS UIT SVO

1.1.3 Bevoegdheden, competenties en vaardigheden van de verhoorder

1.1.3.1 Bevoegdheden en juridische aspecten

Wanneer we het hebben over de personele bevoegdheid om te verhoren stelt Goossens dat het

verhoor41

niet is voorbehouden aan de Onderzoeksrechter of de Procureur des Konings, maar

de bevoegdheid voor politiebeambten om tot een verdachtenverhoor over te gaan impliciet uit

enkele artikels uit het wetboek van strafvordering42

en de wet op het politieambt43

kan

afgeleid worden44

. Hij stelt daarbij dat men hetzij agent hetzij officier van gerechtelijke

politie moet zijn45

. Voor de leden van de diensten intern toezicht en de AIG worden deze

gerechtelijke bevoegdheden gepuurd uit hun rechtstreekse link met het statuut van

politieambtenaar.

De leden van de dienst Enquêtes P puren hun gerechtelijke bevoegdheden als officier van

gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en hun

toezichtsbevoegdheden rechtstreeks uit hun organieke wet46

.

In het administratief recht met betrekking tot de politiediensten zijn er nog bijkomende

bevoegdheden of bepalingen voorzien in diverse wetgevingen. Ik denk daarbij aan het

uitvoeringsbesluit van de tuchtwet van de politie die voorziet dat de voorafgaand onderzoeker

minstens dezelfde of een gelijkwaardige graad moet hebben als de persoon die er het

voorwerp van uitmaakt47

.

Buiten de vraagstelling met betrekking tot bevoegdheden is er natuurlijk ook de vraagstelling

met betrekking tot bepaalde principes in een democratische rechtsstaat zoals onpartijdigheid

en ‘fairness’. Deze principes kunnen niet altijd even concreet gevat worden48

. In een

mensenrechtenstudie van Hopkins geeft zij het begrip onafhankelijkheid verschillende

dimensies. Zij stelt dat het onderzoek naar misdragingen en de schending van mensenrechten

41

In de enge strafrechtelijke benadering verwijst het begrip hier naar het verdachtenverhoor. 42

Art. 28quinquies § 2, eerste lid Sv. en art. 57, § 2, eerste lid Sv. 43

Art. 40 Wet 5 augustus 1992 op het politieambt, BS 22 december 1992, 27.124. 44

F. GOOSSENS, Politiebevoegdheden en mensenrechten, Mechelen, Kluwer, 2006, 418. 45

Ibid., 419. 46

Art. 21, 9 e.a. Organieke wet 18 juli 1991. 47

Art. 10 KB 26 november 2001 tot uitvoering van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de

personeelsleden van de politiediensten, BS 28 december 2001.

48

Ze worden soms mede bepaald om redenen van perceptie of opportuniteit.

Page 11: UITTREKSELS UIT SVO

door politie best kan gevoerd worden door een instelling die zowel institutioneel, praktisch,

cultureel en politiek onafhankelijk is van de politieorganisatie49

. Dit onderzoek moet haar

inziens ook leiden tot een effectieve individuele oplossing en een structurele oplossing om

gelijkaardige problemen in de toekomst te vermijden.50

In een openbaar verslag van de ‘Commission for public complaints against the Royal

Canadian Mounted Police’ worden in tegenstrijd tot Hopkins’ visie nochtans ook een aantal

mogelijke voordelen opgelijst van een meer afhankelijke onderzoeksinstelling, waaronder het

beschikken over de vereiste onderzoeksbekwaamheden en een beter begrip van de

politieorganisatie dat kan bijdragen tot haar legitimiteit in de ogen van de politieleden en

hierdoor kan resulteren in een verhoogde medewerking51

. In het verslag komt men echter tot

de conclusie dat deze voordelen niet opwegen tegen de gevaren en beveelt men dan ook aan

om het afhankelijke model om te vormen tot een onafhankelijk model waarvoor eerst aan een

aantal wettelijke, structurele en beleidsvoorwaarden zal moeten worden voldaan52

.

De discussie rond het probleem van onafhankelijkheid wordt periodiek ook nog gevoerd met

betrekking tot de dienst Enquêtes P53

.

1.1.3.2 Efficiënte bewijsgaring en faire bewijsvoering

In antwoord op de vraag over de toegelaten verhoormethoden stelt Goossens dat noch de

vroegere E.C.R.M., noch het E.H.R.M. zich hier echt mee bezig heeft gehouden, maar dat

Straatsburg, gedreven door de idee dat een bekentenis in volle vrijheid afgelegd dient te zijn,

zich wel heeft ingelaten met de vraag welke verhoormethoden onaanvaardbaar zijn54

.

49

T. HOPKINS, An effective system for investigating complaints against police. A study of human rights

compliance in police complaint models in the US, Canada, UK, Northern Ireland and Australia, Victoria Law

Foundation, Australië, 2009, 6. 50

Ibid., 17. 51

COMMISSION FOR PUBLIC COMPLAINTS AGAINST THE ROYAL CANADIAN MOUNTED POLICE,

Police investigating police. Final public report, Canada, 2009, 76. 52

Ibid., 96. 53

Ik herinner de lezer aan het volgende: Wet 18 april 2010 tot wijziging van de wet van 18 juli 1991 tot regeling

van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, BS 17

juni 2010. Hiermee werd een detacheringsquorum van een minimum aantal gedetacheerden opgeheven omdat

verschillende internationale instanties die toezien op de eerbiediging van mensenrechten enkele bedenkingen

hadden over de onafhankelijkheid van het Comité P als extern controleorgaan inzake politie.

54

F. GOOSSENS, Politiebevoegdheden en mensenrechten, Mechelen, Kluwer, 2006, 480.

Page 12: UITTREKSELS UIT SVO

Samengevat komt het erop neer dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen het absoluut

verbod op foltering, onmenselijke of onterende behandeling55

en de verboden

verhoortechnieken die desgevallend kunnen toegelaten worden in geval van oorlog of

noodtoestand, zoals bijvoorbeeld bij een poging tot staatsgreep56

.

Meestal stelt het probleem bij het verhoor zich echter op het niveau van het gebruik van

bepaalde listen, waardoor de formaliteiten en regels van het Wetboek van Strafvordering niet

loyaal worden nageleefd. Goossens verwijst naar een verhoor dat gecamoufleerd werd door de

politie door het inzetten van een derde voor een vraaggesprek57

. Maar ook de toepassing van

complexe en stringente procedures stellen vaak een probleem zoals bij het verhoor in

toepassing van de letter en de geest van de ‘Salduz-wetgeving’ waarbij de voornoemde list

ook in dit nieuwe kader een specifiek probleem zou stellen of bij het verhoor in bepaalde

administratiefrechtelijke procedures58

. Zo diende in 2012 een strafrechtelijk veroordeeld

Nederlandstalig politieman heropgenomen te worden bij de federale politie omdat hij

voorafgaand aan zijn tuchtrechtelijk ontslag was verhoord door een Franstalig

politiecommissaris die niet over het vereiste taalbrevet beschikte59

. Bovendien blijkt uit

spraakmakende titels van sommige krantenartikels dat het ook bij controlediensten van de

politie soms over meer gaat dan het niet of verkeerd interpreteren van procedures of wat te

denken van het volgende voorbeeld uit een buurland: “La police des polices aurait falsifié des

preuves pour impliquer des fonctionnaires de police dont l’un haut responsable proche du

PS”.60

Men zou kunnen stellen dat aan onderzoekers in het algemeen en misschien nog meer aan

onderzoekers in controlediensten hoge eisen worden gesteld. Het gaat mijn inziens in 1ste

instantie dan om principes van efficiënte bewijsvergaring61

en faire bewijsvoering62

. Dat is op

zich al een grote uitdaging. Kassin en medeauteurs stellen immers dat het doel van een

55

Ibid., 481-482. 56

Ibid., 482-483. 57

Ibid., 494. 58

Zoals bij toepassing van de complexe politietuchtwet van 13 mei 1999. 59

X, “Un policier ripou flamand réintégré : il avait été interrogé par un francophone ‘non bilingue’ “, Sudinfo.be,

16 april 2012, http://www.sudinfo.be/391204/article/actualite/belgique/2012-04-16/un-policier-ripou-flamand-

reintegre-il-avait-ete-interroge-par-un-francophone-no (consultatie 17 maart 2013) 60

X, “La police des polices aurait falsifié des preuves pour impliquer des fonctionnaires de police dont l’un haut

responsable proche du PS “, Agoravox, 11 januari 2012, http://www.agoravox.fr/tribune-libre/article/la-police-

des-polices-aurait-107838. 61

UNITED NATIONS OFFICE ON DRUGS AND CRIME, Handbook on police accountability, oversight and

integrity, New York (USA), Criminal Justice Handbook Series, 2011, 35. 62

Ibid., 46.

Page 13: UITTREKSELS UIT SVO

verhoor in 1ste

instantie niet het ontdekken van de waarheid is aangezien de politie getraind

zou zijn om enkel die verdachten te verhoren wiens schuld zij ‘vaststellen’ op basis van

eerdere onderzoeksvaststellingen63

.

Dispositionele risicofactoren om te komen tot valse bekentenissen zou volgens dezelfde

auteurs met leeftijd en mentale zwakheden te maken hebben64

. Onderzoekers in controle –of

toezichtsdiensten zullen daar echter gezien de beroepsmatige voorselectie van hun potentiële

verdachten weinig mee te maken krijgen. Eigen aan de omgeving waarin deze onderzoekers

werken zou er om redenen van sympathie of partijdigheid eerder het gevaar bestaan dat de

verdediging van de verhoorde politieambtenaar mee gevormd wordt door de verhoorder65

.

Een interessante meer algemene stelling is ook dat onschuld op zich de bewijsvoering van

onschuld in de weg zou kunnen staan doordat de valselijk beschuldigde verdachte er

gemakkelijker van zou uitgaan dat het recht wel zal zegevieren en hierdoor minder gebruik

zou maken van zijn rechten als verdachte66

. Ook het gegeven dat na een bekentenis (al dan

niet vals) het onderzoek vaak (te) snel wordt afgerond kan een probleem zijn67

.

De vraag stelt zich dan ook in welke mate (theoretische) kennis, achtergrond en ervaring

enerzijds en bepaalde competenties anderzijds de efficiënte bewijsvergaring en faire

bewijsvoering (mede) door het verhoor bepalen. Kassin en medeauteurs verwijzen

bijvoorbeeld naar de risico’s die de vooringenomen confronterende wijze van het moderne

Amerikaanse politieverhoor68

inhouden69

. Het principe van zwijgrecht en verwijzingen naar

63

S.M. KASSIN, S.A. DRIZIN, T. GRISSO, G.H. GUDJONSSON, R.A. LEO en A.D. REDLICH, “Police-

induced confessions: risk factors and recommendations”, American Psychology-Law Society, 15 juli 2009,

http://web.williams.edu/Psychology/Faculty/Kassin/files/WP%20Commentary%20-%20LHB%20(2010).pdf

(consultatie 11 april 2013), 4. 64

Ibid., 17. 65

T. HOPKINS, An effective system for investigating complaints against police. A study of human rights

compliance in police complaint models in the US, Canada, UK, Northern Ireland and Australia, Victoria Law

Foundation, Australië, 2009, 59. 66

S.M. KASSIN, S.A. DRIZIN, T. GRISSO, G.H. GUDJONSSON, R.A. LEO en A.D. REDLICH, “Police-

induced confessions: risk factors and recommendations”, American Psychology-Law Society, 15 juli 2009,

http://web.williams.edu/Psychology/Faculty/Kassin/files/WP%20Commentary%20-%20LHB%20(2010).pdf

(consultatie 11 april 2013), 20. 67

Ibid., 21. 68

Het gaat hier over het zogenaamde Reid-model. Het geregistreerd handelsmerk van John E. Reid en partners

bestaat uit 3 verschillende componenten, nl. feitenanalyse, interviewen en het verhoor. Voor meer info: zie

http://www.reid.com/ 69

S.M. KASSIN, S.A. DRIZIN, T. GRISSO, G.H. GUDJONSSON, R.A. LEO en A.D. REDLICH, “Police-

induced confessions: risk factors and recommendations”, American Psychology-Law Society, 15 juli 2009,

http://web.williams.edu/Psychology/Faculty/Kassin/files/WP%20Commentary%20-%20LHB%20(2010).pdf

(consultatie 11 april 2013), 25.

Page 14: UITTREKSELS UIT SVO

hiervoor aangehaalde principes van het E.H.R.M. worden aangevuld met termen zoals

‘immorele handelingen’ in artikel 62 van de deontologische politiecode zonder dit echter

nader te verklaren70

.

T’Jampens stelt dat een definitie van druk moeilijk op te sporen is in de literatuur maar vindt

een onderscheid tussen interne druk afkomstig van het schuldgevoel, externe druk in verband

met de gehanteerde verhoortechnieken en de perceptie van het bewijs71

. Zij verwijst daarbij

ook naar een studie van Irving in 1980 waar hij 165 verhoortechnieken onderscheidde en twee

derde ervan als overtuigend en manipulatief bestempelde72

. Bockstaele waarschuwt dat elke

verhoorde zich bewust moet zijn dat het opdrijven van druk niet alleen de

bekentenissenbereidheid verhoogt, maar ook kan resulteren in valse bekentenissen die hij

vervolgens opdeelt in de vrijwillige valse bekentenissen, de bekentenissen als gevolg van

angst, druk of dwang tijdens het verhoor en de bekentenis onder druk en suggestie van de

verhoorder73

.

1.1.3.3 De werkrelatie in een verhoor

Van De Plas omschrijft de noodzakelijke werkrelatie in een verhoor als een professionele

omgang met duidelijke rolbepaling met afwezigheid van familiariteit of vooringenomenheid

en ziet daarin 3 noodzakelijke voorwaarden, namelijk het toepassen van

basisluistervaardigheden, het trachten beheersbaar te houden van emoties en het stimuleren

van wederzijds respect74

. Dan volgt pas het echte gebruik van verhoortechnieken.

Het belang van die werkrelatie in een verhoor wordt in een ruimere context besproken in het

doctoraatsproefschrift van Vanderhallen75

. Op het domein van de psychotherapie bijvoorbeeld

zouden onderzoekers de werkalliantie met betrekking tot de uitkomst van de psychotherapie

70

FEDERALE POLITIE, Deontologische code van de politiediensten, http://www.polfed-

fedpol.be/org/org_codedeonto_nl.php (consultatie 10 maart 2013). 71

F. T’JAMPENS, F., “Druk tijdens het verdachtenverhoor ? Verschillen in percepties” in M. BOCKSTAELE

en P. PONSAERS, (red.), Evoluties in verhoortechnieken, Antwerpen, Maklu, 2013, (13) 14. 72

Ibid., 17. 73

M. BOCKSTAELE, Handboek verhoren 1, Antwerpen, Maklu, 2008, 351-352. 74

M. VAN DE PLAS, Handboek politieverhoor. Basistechnieken, Brussel, Politeia, 2007, 37-53. 75

M. VANDERHALLEN, De werkalliantie in het politieverhoor, doctoraatsproefschrift Criminologische

wetenschappen KU Leuven, 2007, 505p.,

https://lirias.kuleuven.be/bitstream/1979/935/2/de+werkalliantie+in+het+politieverhoor.pdf

Page 15: UITTREKSELS UIT SVO

zelfs belangrijker vinden dan het type therapie76

. In dit domein is er naast de klassieke

cliëntkenmerken en therapeutkenmerken ook sprake van interactieve kenmerken tussen cliënt

en therapeut, zoals de ‘closeness of fit’ (gelijkenissen tussen cliënt en therapeut), ‘de

complementariteit’ (de mate waarin cliënt en therapeut elkaar aanvullen) en ‘de

medewerking’. Uit studies zou blijken dat vooral de eerste twee een goede werkalliantie

zouden faciliteren77

. Een vergelijking met de opbouw van de werkalliantie tussen de

toezichter met een politionele achtergrond en de politieambtenaar die verhoord wordt lijkt in

deze wel pertinent. Zoals Van De Plas de afwezigheid van vooringenomenheid noodzakelijk

vindt, beschrijft Vanderhallen het als één van de mogelijke valkuilen die wellicht leiden tot

een beschuldigende verhoorstijl. Zij verwijst in dit verband ook naar de principes van

‘confirmation bias’ en ‘belief perseverance’, waarbij de 1ste

term wijst op de neiging om

informatie te verzamelen en te interpreteren in overeenstemming met de eigen

veronderstellingen en de 2de

term wijst op de neiging om geen informatie aan te nemen die de

oorspronkelijke veronderstellingen tegenspreken.78

Zij beschrijft bovendien de invloed van

bepaalde verhoorstijlen. Relevant hierbij is het feit dat een dominante verhoorstijl een

predictor zou zijn voor een minder goede werkalliantie79

.

Vanderhallen waarschuwt tevens met verwijzing naar Kassin op het risico van valse

bekentenissen80

. Het hanteren van een humanitaire verhoorstijl zou het risico op valse

bekentenissen verkleinen en leugendetectie vergemakkelijken81

. Veel heeft natuurlijk ook te

maken met de hoedanigheid van de te horen persoon82

.

Ook sym-/antipathie-aspecten zouden een grote rol kunnen spelen bij het verhoor, maar

volgens Bockstaele e.a. kunnen sympathie en empathie soms met elkaar verward worden83

.

De vraag is ook hoever je gaat in bepaalde technieken om empathie te tonen.

76

Ibid., 173. 77

Ibid., 185-186. 78

M. VANDERHALLEN, De werkalliantie in het politieverhoor, doctoraatsproefschrift Criminologische

wetenschappen KU Leuven, 2007, 505p.,

https://lirias.kuleuven.be/bitstream/1979/935/2/de+werkalliantie+in+het+politieverhoor.pdf , 93. 79

Ibid., 419. 80

Ibid., 94. 81

Ibid., 423. 82

Zo is het plausibel aan te nemen dat getuigen, slachtoffers en verdachten elk vanuit hun andere hoedanigheid

anders zullen reageren. 83

M. BOCKSTAELE, “De persoonlijkheidsafdruk als beïnvloedende factor tijdens het verhoor. Personality

profiling: bekend, maar nog niet onderzocht” in M. BOCKSTAELE, M. (Ed.), Politieverhoor en personality-

profiling, Brussel, Politeia, 2002, (23) 51.

Page 16: UITTREKSELS UIT SVO

Zo is volgens Leempoels ‘self-disclosure’84

een techniek die zowel bewust als onbewust

wordt gebruikt en die voor discussie vatbaar is. Het zou een bruikbaar instrument kunnen zijn

bij het politionele verhoor om bijvoorbeeld gelijkenissen tussen de verhoorde en de verhoorde

aan te halen, maar Leempoels stelt ook dat het voornamelijk afhangt van wie het gebruikt en

in hoe verre men er zelf mee kan omgaan.85

1.1.3.4 Verhoortechnieken en leugendetectie

Helderweirt bespreekt een hedendaagse verhoortechniek die populair is in politieopleidingen

en in het werkveld, namelijk het gebruik van de afweermechanismen ‘rationaliseren,

projecteren en minimaliseren’, afgekort en gekend als RPM86

. Zij bespreekt daarin onder

andere de invloed van persoonlijke kenmerken van de verdachte op de gebruikte

verhoortechniek87

. In een beperkt empirisch onderzoek stelt zij vast dat 4 van de 10

politieondervragers RPM kennen88

, 8 van de 10 respondenten hiervan gebruik zouden maken

tijdens het verhoor, waarvan 5 eerder onbewust89

. In haar besluit meent Helderweirt dat een

verder doorgedreven opleiding omtrent verhoortechnieken toch noodzakelijk lijkt om de

kennis omtrent verhoortechnieken en dus ook omtrent RPM te verbeteren90

.

Dat gebrek aan kennis wordt in heel wat andere studies bevestigd. Eén van de basisfouten is

dat onderzoekers bijvoorbeeld getuigen onderbreken in hun vrij verhaal91

waardoor bepaalde

informatie niet meer spontaan wordt verteld92

. Een andere fout is dat verhoren vaak te lang

duren. Het gaat hier dan over de zogenaamde tweedelijnsverhoren zoals deze door

gespecialiseerde onderzoekers. In een bepaalde studie adviseert men een maximumduur van 3

à 4 uur omdat het risico anders te groot wordt dat de verhoorde beïnvloedbaar wordt en de

84

Ook zelfonthulling genoemd. 85

T. LEEMPOELS, “Zelfonthulling tijdens politieverhoren” in BOCKSTAELE, M. en PONSAERS, P. (red.),

Evoluties in verhoortechnieken, Antwerpen, Maklu, 2013, 149-166. 86

V. HELDERWEIRT, RPM bij verhoor: geoorloofde druk of niet? Divergentie of convergentie in percepties

van politie, advocaten en magistraten, masterproef Criminologische wetenschappen Universiteit Gent, 2011-12,

http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/864/RUG01-001891864_2012_0001_AC.pdf., 129p. 87

Ibid., 62 88

Ibid., 77. 89

Ibid., 97. 90

Ibid., 128. 91

S. DEMARCHI en J. PY, “L’entretien cognitif: son efficacité, son application et ses spécificités”, Revue

québécoise de psychologie 2006, (177) 178. 92

Ibid., 181.

Page 17: UITTREKSELS UIT SVO

geheugenwerking negatief beïnvloed wordt93

. Het praktijkoverzicht van Ponsaers en Mulkers

in 2001 over tal van moderne verhoortechnieken zoals het cognitief interview94

, analytic

interviewing95

, hypnose, neurolinguïstisch programmeren (NLP)96

, scientific content analysis

(SCAN97

) enz.98

lijkt dan in schril contrast te staan met de elementaire praktijk zelf als we zien

dat onderzoekers blijkbaar zelfs tegen de basisprincipes van het verhoor lijken te zondigen.

Er bestaat nochtans heel wat gespecialiseerd onderzoek rond bepaalde

ondervragingstechnieken, politieverhoor, leugens en hun detectie en zelfs personality-

profiling. Deze onderzoeken worden vaak in een psychologisch referentiekader gevoerd. Zo

werd in dergelijk onderzoek de belangrijke rol van de politieonderzoeker bevestigd. Bij een

fotoconfrontatie bleek immers 23% een dader te herkennen wanneer de onderzoeker

glimlachte, zich naar de getuige boog of in de ogen keek, terwijl dit bij een neutrale houding

van de onderzoeker slechts 5% was99

. Uit ander onderzoek blijkt ook dat uit ongewilde

gelaatsuitdrukkingen vaak kan afgeleid worden of iemand liegt100

. Het kunnen detecteren van

micro-expressies van emoties kan volgens Bockstaele en medeauteurs nuttig zijn voor het

plaatsen van geoorloofde druk door het stellen van gerichte vragen101

. Ook verbale

leugendetectie kan volgens dezelfde auteurs een meerwaarde bieden met inbegrip van de

zogenaamde para-verbale aandachtspunten zoals de lengte van de boodschap, niet en wel

opgevulde pauzes, stemveranderingen, herhalingen en spraakverstoringen102

.

Het is duidelijk dat de goede onderzoeker zich niet kan beperken tot de

basisverhoortechnieken als hij successen wil boeken in het onderscheiden van leugenachtige

93

D. DAVIS en R.A. LEO, “Interrogation-related regulatory decline: ego depletion, failures of self-regulation,

and the decision to confess”, Psychology, Public, Policy and Law, 19 maart 2012, 21-25.

http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=1931376 94

Men tracht het gebeuren te isoleren in het geheugen van de getuige. 95

Interdisciplinaire ondervraagtechniek met aandacht voor non-verbale als verbale gedragingen van de

ondervraagde persoon. 96

Techniek om het gedrag en denkwijze van de verhoor aan te passen aan dat van de verhoorde om de

communicatie te verbeteren. 97

De verhoorde wordt gevraagd zijn verhaal neer te schrijven waarna dit verhaal wordt geanalyseerd naar

structuur en inhoud. 98

P. PONSAERS en J. MULKERS, Politionele recherchetechnieken. Een praktijkoverzicht, Antwerpen, Maklu,

2001, 82-96. 99

J. PY en S. DEMARCHI “Quelle fiabilité accorder aux témoignages?”, Pour la science 2004, (26) 28. 100

C. BILAND, J. PY, J. ALLIONE, S. DEMARCHI en J.-C. ABRIC “The effect of lying on intentional versus

unintentional facial expressions”, Revue européenne de psychologie appliquée 2006, 72. 101

M. BOCKSTAELE, S. RAEYMAEKERS en E. ENHUS, Leugens en hun detectie, Antwerpen, Maklu, 2007,

49. 102

Ibid., 166.

Page 18: UITTREKSELS UIT SVO

verklaringen van eerlijke verklaringen103

. Meissner en Kassin omschrijven het als volgt:

“Although detecting deception is an inherently difficult task, it is considered a critical skill for

law enforcement professionals.”104

De complexiteit van deze taak wordt bovendien

bemoeilijkt door zowel individuele als culturele verschillen105

. Het grootste struikelblok om

deze complexe taak tot een goed einde te brengen is echter vaak een manifest gebrek aan

kritisch denken van de onderzoeker106

. Bockstaele plaatst de competenties van de leugenaar

tegenover deze van de leugenontmaskeraar. In het eerste geval gaat het over personen die

zich onder andere goed voorbereiden, creatief zijn, extrovert en vaak welbespraakt107

.

Uit onderzoek blijkt dat er geen significant verschil was in de resultaten van het opsporen van

verbale en non-verbale misleiding tussen studenten, politieambtenaren in opleiding en ervaren

politieambtenaren108

. Training kan deze vaardigheid tot 20% en meer aanscherpen.

Sporadisch komen volgens Bockstale in de liteatuur de volgende persoonlijkheidskenmerken

van een goede leugenontmaskeraar ter sprake: sociale vaardigheden, nauwgezetheid,

opmerkingsvermogen, oog voor de menselijke ingewikkeldheid, sociale bezorgdheid,

zelfcontrole, machiavellisme, zelfbewustzijn en emotionele intelligentie109

. Andere

persoonlijkheidskenmerken die van belang zouden zijn in verhoorsituaties volgens dezelfde

auteur zijn onder andere: analytisch denken, een zekere autoriteit hebben, begrip kunnen

tonen, contactvaardigheid, empathie, feeling, flexibiliteit en geduld.110

Niet elke bijzondere verhoortechniek boekt echter onverdeeld successen. Zo is bijvoorbeeld

vastgesteld dat het gebruik van hypnose bij medewerkende getuigen een grotere foutmarge

heeft dan bij standaardverhoren. Hypnose zou immers het vertrouwen van de getuige in zijn

103

J. PY en M. GUYOT, Université de Toulouse (F), L’analyse des déclarations écrites, onuitg. Presentatie 5de

intern. Colloquium, Nicolet (CA), 2012. 104

C.A. MEISSNER en S.M. KASSIN “‘You’re guilty, so just confess!’ “ in G. DANIEL LASSITER, (eds.),

Interrogations, confessions and entrapment, New York (US), Kluwer Academic, 2004, 89. 105

B.S. COOPER, H. HERVE en J.C. YUILLE, “Evaluating truthfulness: detecting truths and lies in forensic

contexts” in R. BULL, T. VALENTINE en T. WILLIAMSON, Handbook of psychology of investigative

interviewing. Current developments and future directions, West Sussex (UK), Wiley-Blackwell, 2009, (301)

303. 106

Ibid., 309. 107

M. BOCKSTAELE, S. RAEYMAEKERS en E. ENHUS, Leugens en hun detectie, Antwerpen, Maklu, 2007,

350-352. 108

Ibid., 354. 109

Ibid., 356. 110

M. BOCKSTAELE, “De persoonlijkheidsafdruk als beïnvloedende factor tijdens het verhoor. Personality

profiling: bekend, maar nog niet onderzocht” in M. BOCKSTAELE, M. (Ed.), Politieverhoor en personality-

profiling, Brussel, Politeia, 2002, (23) 40-58.

Page 19: UITTREKSELS UIT SVO

verklaring verhogen zonder dat echter de kwaliteit ervan verhoogt111

. Ook het gebruik van de

polygraaf als technisch hulpmiddel is om meerdere redenen omstreden112

dixit Van

Outrive113

. Collega Patiny stelt bovendien vast dat weinig politieambtenaren de werking van

de polygraaf kennen114

.

1.1.4 De gevolgen en omstandigheden van het verhoor

Over de problematiek van ‘auto-incriminatie’ of zelfbeschuldiging en ook het zwijgrecht is al

heel wat inkt gevloeid. Hoewel beiden allang bestonden als algemene rechtsprincipes in het

Belgische strafrecht, mede aangestuurd door het E.V.R.M., is het pas sinds de ‘Salduz-wet’

dat beide principes expliciet worden verwoord aan de verhoorde voorafgaand aan zijn

verhoor. Het 1ste

genoemde principe wordt altijd vermeld en dit in de volgende bewoordingen:

“hij/zij niet verplicht kan worden zichzelf te beschuldigen”. Het 2de

principe wordt enkel

expliciet vermeld voor de ernstigere feiten, dus vanaf een eerder genoemde ‘Salduz 3’ en dit

in de volgende bewoordingen: “ hij/zij de keuze heeft na bekendmaking van zijn identiteit om

een verklaring af te leggen, te antwoorden op de hem gestelde vragen of te zwijgen”. Men kan

dus stellen dat men in het Belgisch recht sindsdien is geëvolueerd naar een meer actieve

bescherming tegen zelfbeschuldiging.

In het Belgische administratief recht met betrekking tot de politie bestaan er wel

uitzonderingen en dan specifiek met betrekking tot de getuige in het tuchtrecht115

wat de

loyale medewerking betreft. Deze specifieke uitzondering geldt niet indien het antwoord op

de vragen nadelig kan zijn voor de getuige zelf en zoals bepaalde vakorganisaties hun leden

voorkauwen - voor zover hij/zij het zich herinnert116

. Een andere uitzondering is dat de leden

of gewezen leden van politiediensten, het OCAD117

en de ondersteunende diensten zijn

111

S. DEMARCHI en J. PY “L’entretien cognitif: son efficacité, son application et ses spécificités”, Revue

québécoise de psychologie 2006, (177) 189. 112

Zo worden o.a. de volgende bezwaren genoemd: gevaar op misleiding, geen bewijs, men kan leugens

ontdekken, maar het nis niet zeker, de resultaten kunnen verkeerd geïnterpreteerd worden, er zijn alternatieven… 113

L. VAN OUTRIVE, “De polygraaf: Het omstreden debat” in M. BOCKSTAELE (Ed.), De polygraaf,

Brussel, Politeia, 2000, 105-108. 114

P. PATINY, VAST COMITE P, L’audition des policiers : enjeux et écueils, onuitg. Presentatie 5de intern.

Colloquium, Nicolet (CA), 2012. 115

Art. 25 Wet 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, BS 16 juni

1999, 22.637. 116 http://www.vsoa-pol-ant.be/index.php?option=com_docman&task...%E2%80%8E 117

Het coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, dienst bedoeld in de wet van 10 juli 2006 betreffende de

analyse van de dreiging.

Page 20: UITTREKSELS UIT SVO

gehouden gevolg te geven aan elke schriftelijke oproeping van de dienst Enquêtes P en het

Comité P in de uitoefening van hun toezichtsbevoegdheden118

.

Leden van de politiediensten hebben op administratief rechtsvlak echter het meest te vrezen

voor de bevoegdheden die hun statuut verleent aan hun korpschef en hun respectievelijke

tuchtoverheden. Zo voorziet hun tuchtwet straffen gaande van een eenvoudige waarschuwing

tot en met het ontslag en zelfs de afzetting met verlies van (ambtenaren)pensioenrechten119

.

Ook kunnen er door de korpschef maatregelen van interne orde worden opgelegd waaronder

interne mutaties120

of nog een voorlopige schorsing als ordemaatregel in tucht121

. Vaak wordt

in de onderbouw en motivatie van administratieve en tuchtrechtelijke beslissingen de

deontologische code van de politie122

gebruikt of misbruikt. De discussie of het nu gaat om

een echte code met administratiefrechtelijk afdwingbare gedragingen of een leidraad om de

werking van de politie te verbeteren of nog als een hefboom van cultuurverandering zoals het

parlementslid Herman De Croo liet uitschijnen in een toespraak123

, werd vooral gevoerd net

voor en na de publicatie van de deontologische code. In een van de voorafgaande studiedagen

werd gesteld dat de code niet alleen verplichtingen inhield, maar ook rechten124

.

Er werd al heel wat geschreven over de zogenaamde politiecultuur die uit heel wat

verschillende lagen bestaat en onderhevig is aan heel wat invloeden. Er bestaat ook niet zoiets

als dé politiecultuur. Ik ben het op basis van mijn persoonlijke ervaringen ook eens met Chan

die stelt dat: “(…) it would be quite wrong to see them all as identical cookies coming out of

the same cookie cutter.”125

Chan deed daarbij voorspellingen met betrekking tot politiecultuur

in de toekomst, namelijk dat ze zal veranderen en ook meer divers, flexibeler en innovatiever

zal worden126

. Zoals Van den Broeck en Bourdoux het stellen is beleid rond

cultuurverandering niet enkel gebaat met een focus op bestaande medewerkers, maar is er ook

118

Art. 24 § 1 Organieke wet 18 juli 1991.. 119

Art. 4 en 5 Wet 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, BS 16

juni 1999, 22.637. 120

Art. 44 Wet 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee

niveaus, BS 5 januari 1999, 132. 121

Art. 59 Wet 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee

niveaus, BS 5 januari 1999, 132. 122

KB 10 mei 2006 houdende vaststelling van de deontologische code van de politiediensten, BS 30 mei 2006. 123

H. DE CROO, “Préface”, in G.L. BOURDOUX, G. CUMPS (eds.), Policing, Ethics and Corruption, Brussel,

Politeia, 2002, (1) 16. 124

M. LEBLANC, “Les rapports entre déontologie et discipline ” in COBUT, E. en TANGE, C., La déontologie

policière : mode ou nécessité ?, Brussel, Politeia, 2004, (147) 147. 125

J. CHAN, “Studying Life on Mars: Police Culture into the Future” in A. COLLIER, E. DEVROE en E.

HENDRICKX (eds.), Politie en cultuur, Brussel, Politeia, 2008, (95) 99. 126

Ibid., 105-106.

Page 21: UITTREKSELS UIT SVO

aandacht nodig voor de selectie van nieuwe medewerkers127

. In dit kader beperk ik mij echter

tot een korte verwijzing naar enkele concrete thema’s zoals solidariteit, misleiding en de

invloed van stress en trauma.

Als het gaat over solidariteit denken we aan het ‘wij tegenover zij-gevoel’ dat vaak in

groepsdenken wordt gecultiveerd. Crank verwijst in dat kader onder andere naar diverse

studies die het hebben over het op elkaar rekenen bij gevaar, onvoorwaardelijke steun en een

onbreekbare band128

. Een belangrijk deel van de solidariteit van de politieambtenaar gaat uit

naar de partner waar hij vaak mee samenwerkt. In de schaduwzijde van deze

partnersolidariteit zit vaak een vorm van loyaliteit die wetten breekt, misleidt of geheimen

deelt129

. Die donkere zijde wordt mede beïnvloed door negatieve groepsdruk, het afhangen

van elkaar in risicosituaties en het contact met bepaalde onderlagen in de maatschappij130

.

Een ander probleem dat wordt aangehaald in de literatuur is misleiding. Het gaat dan meestal

over het gebruik van bepaalde type leugens in bepaalde situaties. Crank verwijst in zijn werk

bijvoorbeeld naar leugens die nodig zijn om de job te kunnen uitoefenen, leugens die het

uitoefenen van de discretionaire bevoegdheid131

vergemakkelijken en leugens in verband met

het overtreden van procedures, wetten en regelgeving en die in bepaalde gevallen collega’s

beschermen die niet-legitieme doelen nastreven. Hij vermeldt daarbij een studie van Barker

waarin 83% van de politierespondenten dit liegen min of meer aanvaardbaar vindt in de eerst

genoemde gevallen en 58% leugens in verband met het overtreden van wetten en dergelijke

aanvaardbaar noemt indien ze verteld worden voor ‘legitieme’ doeleinden132

.

In dat kader komen we dicht in de richting van de zogenaamde ‘blue wall of silence’133

. Uit

een onderzoek van Chan kwam naar voren dat een politieman die zich bekloeg over het

gedrag van zijn collega’s gezien werd als gevaarlijk. Hoewel in dit onderzoek een aantal

127

T. VAN DEN BROECK en G.L. BOURDOUX, “Go for police? Rekruteren en selecteren voor een andere

politiecultuur” in A. COLLIER, E. DEVROE en E. HENDRICKX (eds.), Politie en cultuur, Brussel, Politeia,

2008, (127) 141. 128

J.P. CRANK, Understanding Police Culture, Cincinnati (US), Anderson publishing co, 1998, 187-188. 129

Ibid., 199. 130

Ibid., 201-202. 131

Het betreft een bepaalde ruimte om iets af te handelen naar best goeddunken. Zie ook: I. VERWEE, De

politierol bekeken door de bril van de burger. Een caleidoscoop van verwachtingen en betekenissen, Antwerpen,

Maklu, 2013, 64. 132

Ibid., 239. 133

Het gaat om de ongeschreven regel dat politieambtenaren elkaars wangedrag of fouten niet verraden en

verwijst naar een term die komt uit de V.S. en vaak in Amerikaanse politiefilms wordt gebruikt.

Page 22: UITTREKSELS UIT SVO

respondenten te kennen gaven dat zij hun job niet in gevaar zouden brengen om een collega in

te dekken134

wijst de volgende getuigenis op het feit dat veel politieambtenaren voor zichzelf

een lijn trekken en het verschil maken tussen ‘honest mistakes’ en ‘misconduct’: “I mean it

really depends. I’ll stand by somebody als long as they haven’t killed somebody for no

particular reason and what I think that they’ve done is wrong. I think it really depends on the

situation (…)”135

.

Gedrag van politiemensen in de schaduwzijde riskeert op ernstige wijze de legitimiteit van

haar optreden in gevaar te brengen en dat kan afstralen op de ganse organisatie. Met

verwijzing naar diverse studies wijst Verwee op het belang van die legitimiteit opdat burgers

de wet op vrijwillige basis zouden gehoorzamen en de invloed ervan op de meldings- en

aangiftebereidheid.136

De verwachtingen van de burger en de betekenis die zij aan de

politierol geeft is velerlei. Verwee zegt zelf dat het bestuderen van de politierol een

caleidoscoop van verwachtingen en betekenissen genereert137

.

Het gegeven dat de samenleving steeds complexer wordt, alsook de diversiteit aan

verwachtingen van de burger en betekenissen van de politie138

en de stressvolle en

levensbedreigende situaties waar politiemensen mee te maken (kunnen) hebben genereert

stress wat door heel wat politiemensen tot voor kort onderschat werd onder invloed van de

machocultuur en zoals De Soir en medeauteurs het verwoorden, het ‘John Wayne-syndroom’

– “You aren’t hurt until a bone is showing”.139

Het is een misvatting dat politieagenten

immuun zijn tegen stress, maar De Soir en medeauteurs bevestigen dat training en ervaring

hen vaak meer bestand maken tegen stressvolle gebeurtenissen. Dit kan ook nadelen met zich

meebrengen die een invloed kunnen hebben op hun verhoor wanneer hen gevraagd wordt

verantwoording af te leggen voor hun handelen. Ze hebben immers vaak geleerd controle over

hun gevoelens te behouden en ze in te slikken140

.

(…)

134

J. CHAN, Fair cop. Learning the art of policing, Toronto (CA), University of Toronto Press, 2003, 260. 135

Ibid., 261. 136

I. VERWEE, De politierol bekeken door de bril van de burger. Een caleidoscoop van verwachtingen en

betekenissen, Antwerpen, Maklu, 2013, 61-62. 137

Ibid., 238. 138

Ibid., 237. 139

E. DE SOIR, P. VAN DEN STEENE en F. DAUBECHIES, Stress en trauma bij de politie, Antwerpen,

Maklu, 2007, 22. 140

Ibid., 167.

Page 23: UITTREKSELS UIT SVO

1.1.5 Resultaat van de focusgroepen

Ondanks het gebruik van het eerder genoemde ‘boommodel’ zorgde de interactie in de

focusgroepen ervoor dat er ook andere topics ter sprake kwamen.

In de Nederlandstalige groep waren er 4 leden van de dienst Enquêtes P met een min of meer

gelijkaardig profiel die meestal ook wel akkoord gingen met elkaars uitspraken. Deze

uitspraken werden verder aangevuld door ervaringen met focus op intern toezicht van de

lokale politie, de invalshoek administratief recht en tucht en ervaringen vanuit niet-politionele

achtergrond.

In de Franstalige groep was er een duidelijk onderscheid tussen een meer operationele

pragmatische invalshoek ten opzichte van een juridische invalshoek en dit aangevuld met

ervaringen vanuit de meer gespecialiseerde audiovisuele verhoren en het gebruik van

verhoortechnieken en de visie vanuit het interne toezicht / dossierbeheer door de federale

politie.

Als ik verwijs in de analyse naar de Nederlandstalige focusgroep doe ik dat meestal door een

eenvoudig gebruik van de lettercombinatie NFG. In diezelfde redenering verwijst de

lettercombinatie FFG naar de Franstalige focusgroep.

1.1.5.1 De organisatie van het verhoor

Zowel leden van de NFG als van de FFG verwezen naar het onderscheid tussen getuige en

verdachte wat de keuze van de plaats van verhoor betreft. Om de werking van het politiekorps

zo weinig mogelijk te verstoren gebeurt dat soms op de werkplaats. Dit heeft ook het voordeel

dat je fysiek toegang krijgt tot bepaalde documenten. Als verdachte zou het echter beter zijn

om hem of haar op een min of meer neutrale plaats te bevragen. Er wordt alleszins over

nagedacht en een lid van de FFG stelt daarbij ook rekening te houden met de positie van het

personeelslid in de politieorganisatie. Hij zou daarvoor in een bepaald parket gebruik kunnen

maken van een lokaal voor bijv. het verhoor van een korpschef van de politie. Een lid van een

lokale dienst intern toezicht heeft het vaak moeilijker om de nodige discretie te kunnen

Page 24: UITTREKSELS UIT SVO

waarborgen. Soms gebeurt dat in een afzonderlijk gebouw stelde een lid in de Franstalige

groep. Een bijzonderheid in verband met de politiefunctie is dat leden van de dienst Enquêtes

P zich vrij gemakkelijk kunnen permitteren om iemand rechtstreeks op zijn werkplaats te gaan

verhoren, wat je bijv. zomaar niet zou doen bij iemand die bij AXA werkt of zo. Anderzijds

stelt een ander lid van de FFG dat sommige politiemensen eisen tijdens de diensturen

verhoord te worden of hun eigen timing opleggen met verwijzing naar hun politiefunctie.

Leden van de NFG stelden dat er niet 1 systeem bestaat om politiemensen te verhoren, maar

dat zij wel veel tijd steken in een voorafgaande fase van informatieverstrekking. Zij doen dit

ook om de betrokkene wat meer op zijn gemak te stellen, aangezien die “voor ene keer aan de

andere kant van het machien zit” Het verhoor verloopt volgens diezelfde leden ook wat

anders bij politiemensen dan bij burgers, omdat deze anders opgeleid zijn. Zij zouden

gemakkelijker aanvoelen wanneer er gepeild wordt naar het opzet van het misdrijf141

en

zouden het materiële feit op zich gemakkelijker toegeven, maar de beweegreden vaak afdoen

als toeval, een vergetelheid of een domheid. Ook in de FFG werd deze vaststelling gedaan en

vond een lid dat er meer gewerkt moest worden op het zedelijk bestanddeel. Anderzijds stelde

een lid van de NFG dat de verhoorde de vraag hierdoor soms verkeerd interpreteert en

hierdoor geremd gaat worden in wat hij eigenlijk wilde zeggen. Een lid stelde dat er een

verschil in de kwaliteit en in de duur van het verhoor was ten opzichte van vroeger.

Leden van de NFG stelden dat er een groot verschil was tussen het verhoor voor en na

‘Salduz’. Zo werd er in de groep gesteld dat politiemensen niet zomaar meer konden verhoord

worden als verdachte zonder voorafgaande uitnodiging142

, het verschil met de burger minder

groot is geworden omdat het verschil in kennis door de bijstand van een advocaat wordt

genivelleerd en de magistratuur minder belang hecht aan verhoren ten opzichte van de inhoud

van het dossier. Het voordeel van kennis zou bij politiemensen echter veel minder aanwezig

zijn bij het verhoor in tuchtzaken. Een lid van de NFG verwoordde het als volgt: “(…)

tuchtrechterlijk, ja daar zijn ze meestal niet in actief en jullie krijgen ze dus eigenlijk cleaner,

minder gevormd, ja minder bewust van”.

141

Een misdrijf zoals opgenomen in het strafwetboek bestaat om te kunnen worden bestraft/vervolgd meestal uit

een zogenaamd materieel bestanddeel en een zedelijk of moreel bestanddeel, namelijk wat was de

(beweeg)reden, de bedoeling, het (al dan niet bijzonder) opzet. 142

Het betreft de zogenaamde procedure ‘Salduz 3’, waarbij de betrokkene verdacht wordt van een bepaald

misdrijf met een minimum zwaarwichtigheid en niet gearresteerd wordt, maar uitgenodigd wordt voor verhoor.

Page 25: UITTREKSELS UIT SVO

Een ander Nederlandstalig lid stelde dat zij transparant zijn in hun aanpak in de lange

inleiding, maar dat de betrokkene beseft dat hij eigenlijk ‘Salduz’ en ‘Franchimont’143

144afloopt en dat het daardoor zijn effect wat verliest.

Wanneer het over anonimiteit ging in de Nederlandstalige groep stelde men dat bij de

verdachte de volledige identiteit erop staat, maar dat men wel voorzichtig moet zijn met

klokkenluiders. Bij zeer zware criminaliteit zouden uitzonderlijk afspraken kunnen gemaakt

worden met de onderzoeksrechter om de identiteit en dus de veiligheid van de betrokken

politieambtenaren te vrijwaren. In politiekorpsen zou er de gewoonte zijn om dossiers waarin

collega’s betrokken zijn af te schermen, zodat niet iedereen dit kan lezen.

Er bestaat een taakverdeling tussen gespecialiseerde diensten wat de behandeling van dossiers

met betrokkenheid van politieambtenaren betreft. Deze is buiten de dienst Enquêtes P en de

AIG weinig gekend en is ook niet eenduidig, aangezien er ook een permanentiesysteem

bestaat bij de dienst Enquêtes P waarbij van alles binnenkomt en het protocol door de

hiërarchie en/of gerechtelijke instanties moet toegepast worden. In de NFG was er een lid dat

wees op de mogelijkheid voorzien in de tuchtwet145

voor lokale korpsen om in bepaalde

gevallen, zoals bijv. mogelijke partijdigheid, de AIG te vragen het tuchtonderzoek over te

nemen. Dit zou dan geval per geval worden afgewogen. In dat kader moest de

onderonderzoeker zich vooral op privévlak de vraag stellen of hij zich best zou wraken146

.

In de FFG was er een lid dat wees op het procedurele verschil tussen het verhoor in

tuchtzaken en in strafrechtzaken, aangezien deze in tuchtzaken de gelijktijdige bijstand van

een tuchtverdediger, een personeelslid en een advocaat toelaten. Op het vlak van de

voormelde gerechtelijke taakverdeling meenden de beide leden van de federale politie in de

FFG dat zij niet echt betrokken waren. Ze hadden de indruk dat er minder dossiers moesten

behandeld worden, maar meenden niet dat deze taakverdeling daar iets mee te maken had. Zij

hielden zich ook voornamelijk bezig met het verhoor in tuchtzaken dat verder zou gaan dan de

143

Wet 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en

het gerechtelijk onderzoek, BS 2 april 1998, 10.027. 144

Hier bedoelt men het lezen en toelichten van de voorafgaande rechten bij het verhoor, zoals opgenomen in het

art. 28quinquies, § 2 Sv. 145

Wet 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, BS 16 juni 1999,

22.637. 146

Hiermee werd bedoeld dat de onderzoeker zou vragen aan zijn hiërarchie om het onderzoek toe te bedelen aan

een collega.

Page 26: UITTREKSELS UIT SVO

gewone waarheidsvinding, namelijk het koppelen van bepaalde gedragingen aan

deontologische en/of tuchtinbreuken.

Op het vlak van de organisatie van het verhoor werd er ook gesproken over het alleen

verhoren of niet, aangezien dit in politiediensten zelf vaak door 1 politieambtenaar alleen

gebeurt. In beide focusgroepen vond men de bijstand door een collega bij het verhoor vaak

een meerwaarde. In de FFG drukte men die meerwaarde uit als volgt: “quand on est quelque

part en double dans le cadre de cette audition là on on apprend aussi on dit tient oui c’est

vrai y a mille et une façon d’approcher une infraction“. Nochtans stelde een ander lid in

dezelfde groep dat het in bepaalde gevallen beter is om alleen te zijn om een goed contact te

leggen. In de Franstalige groep begon er dan een discussie tussen twee leden over de

noodzaak of het nut van de collega als getuige wanneer de verhoorde onterecht klacht zou

indienen tegen de onderzoeker. Het ene lid zag daar geen meerwaarde in, terwijl het andere

lid op basis van een negatieve ervaring in het verleden bij zijn standpunt bleef: “moi je suis

très précautionneux par rapport à ça et je n’irai jamais entendre un suspect seul c’est hors de

question jamais je ne le ferai”.

Een aspect dat ruim werd bediscussieerd in beide focusgroepen was het gebruik van het

beroepsgeheim van politieambtenaren bij hun verhoor. Een lid van de NFG meldde dat tijdens

een informatiemoment nogal scherp werd gesteld dat politieambtenaren gebonden waren aan

hun beroepsgeheim, behalve als een wet, zoals voorzien voor de toezichtswerking van het

Comité P, het anders stelde. In dezelfde focusgroep werden de problematieken BOM-

wetgeving147

en informantenwerking aangehaald. Het risico zou bestaan dat de fysieke

integriteit van informanten in het gedrang komt wanneer politieambtenaren om zichzelf te

verdedigen informatie onthullen gedekt door dit bijzonder aspect van het beroepsgeheim. Nog

in deze groep verwonderde een lid zich erover dat hij het nog niet had meegemaakt dat

politieambtenaren zich bij hun verhoor probeerden te verschuilen achter het beroepsgeheim.

Op strafrechtelijk vlak zou het probleem zich niet echt stellen doordat processen-verbaal en

andere strafrechtelijke stukken rechtsgeldig in het onderzoeksdossier terecht zouden (kunnen)

komen (afhankelijk van de magistraat) of dat er zou verwezen kunnen worden naar opgestelde

processen-verbaal. Wanneer het echter ging over het gebruik van dergelijke stukken in

147

Wet 6 januari 2003 betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden, BS

12 mei 2003.

Page 27: UITTREKSELS UIT SVO

administratieve dossiers/verhoren wees een lid van de NFG vanuit haar specialisatie op het

volgende: “dat hij stukken uit een PV gebruikt à décharge in een administratief onderzoek

euhm dan denk ik dat hij zich op glad ijs begeeft en dat de onderzoeker die daar gebruik van

maakt zich ook op glad ijs begeeft, dus euh want hij hij doet een mededeling van iets waar dat

hij eigenlijk niets over mag meedelen..”.

In de FFG kwamen de leden tot dezelfde vaststellingen met betrekking tot het beroepsgeheim.

Bovendien vermeldde een lid dat de politieambtenaar als getuige zich door zijn

loyaliteitsverplichting in tucht en in toezicht niet zomaar kon verschuilen achter het

beroepsgeheim. Het gebruik van toezichtsbevoegdheden zou bij politiemensen ook

bijkomende mogelijkheden bieden: “(…)pour le policier effectivement même même en

contrôle on sait aller vérifier certaines choses qui permettent dans des dossiers de contrôle

d’avancer alors que sur un citoyen on n’aurait peut être pas pu avancer”.

In de Franstalige groep was er nog een hele discussie met betrekking tot het zelf opstellen van

een proces-verbaal door de betrokken politieambtenaar. Sommigen meenden dat dit mogelijk

was bij weerspannigheid, terwijl een groepslid wees op het bestaan van recente rechtspraak

die het zelf opstellen van een proces-verbaal in dit verband afwees gezien de politieambtenaar

als slachtoffer betrokken partij wordt. Er werd door andere leden ook gewezen op de

mogelijke psychologische impact van het incident en het zogenaamde ‘tunneleffect’148

.

Bovendien wees men ook op de mogelijke inzet van externe controlediensten en dat de

beslissing uiteindelijk op het niveau van de magistraat moest genomen worden. De meningen

bleven evenwel verdeeld.

In beide focusgroepen wees men op het belang van een goede voorbereiding van het dossier

afhankelijk van de ernst van de feiten. De politieomgeving als ‘microkosmos’ zou zich

daartoe lenen. Een ander lid van de FFG stelde zich de vraag of het wel de moeite waard was

als men van tevoren wist dat de zaak zonder gevolg zou worden geklasseerd. In de NFG

vonden leden dat de degelijke voorbereiding van het verhoor van een politieman door zijn

vooropleiding meer noodzakelijk was dan van een burger. Eigen ervaring en de tijd die je

kreeg voor de voorbereiding werden aangekaart als voordeel. In de Franstalige focusgroep

148

Men bedoelt hier dat één van de gevolgen van een mogelijke stresssituatie en het effect van de verhoogde

adrenaline is dat de betrokkene zich dermate focust op de situatie dat er heel wat zijdelingse informatie verloren

gaat en die betrokkene zich achteraf ook niet kan herinneren of relateren in zijn proces-verbaal of verhoor.

Page 28: UITTREKSELS UIT SVO

was men niet overtuigd van het belang van een betere voorbereiding voor het verhoor van

politieambtenaren. Vooral een lid met een ruime ervaring op het vlak van verhoren en zelf

ook gespecialiseerd lesgever in deze materie meende dat het erg gesteld was met de kwaliteit

van de verhoren in politiediensten en dit zelfs bij de gerechtelijke gespecialiseerde diensten.

Het belang van voorbereiding voor andere groepsleden bleek echter duidelijk uit de volgende

uitspraken in deze groep: “il n’y a de la place pour l’improvisation que si tu as fait une bonne

préparation” en “si tu improvises sans avoir préparer tu vas te casser la figure“ . Dit werd

nog verder benadrukt in de volgende beeldende bewoordingen: “C’est pour ça qu’on nous

appelle les bœufs carottes ! On prépare de manière très approfondie une audition d’un

policier. Ca ne s’improvise jamais sauf évidemment quand on fait une descente sur les lieux.

D’accord ? Donc c’est pour ça qu’on nous appelle les bœufs carottes, c’est parce que on on

gratte on tourne et on tourne et on tourne(…)“ . Dit lid bleef er ook bij dat je de politieman

niet kan vergelijken met een gewone burger. De politieman maakt immers zelf stukken op,

verhoort mensen en kent de procedures.

1.1.5.2 Bevoegdheden, competenties en vaardigheden van de verhoorder

1.1.5.2.1 Bevoegdheden en juridische aspecten

Wanneer het ging over bevoegdheden dan zijn het volgens een lid van de NFG leden van de

bijzondere inspectiediensten die zich wel eens afvragen of ‘zij’ (dus leden van de dienst

Enquêtes P) wel bevoegd zijn om hen te controleren. Voor het overige zijn er vooral in

tuchtzaken een aantal specifieke bevoegdheden voorzien. Een ander lid van de

Nederlandstalige groep had het op dat vlak over graad, het gemandateerd zijn door de

tuchtoverheid en afwijkingen die bestaan voor leden van de AIG. Op het vlak van

bevoegdheden zou er voor de onderzoeker in strafrecht geen verschil zijn tussen de politieman

en de burger als betrokkene.

De discussie over deontologische bezwaren werd vooral gevoerd in de Franstalige

focusgroep. Het ging dan onder meer over de problemen op het vlak van onpartijdigheid en

perceptie die zich zouden stellen als de onderzoeker de betrokkene zou kennen. Ook het

deelaspect van het al dan niet tutoyeren en gemoedelijk omgaan met betrokkene kwam aan

bod. De meningen hierover waren verdeeld. Een lid van de FFG stelt dat het eigen aan hun

Page 29: UITTREKSELS UIT SVO

job is om in aanraking te komen met mensen met wie ze in het verleden al hebben

samengewerkt en dat hij afhankelijk van het geval de reflex zou hebben om het probleem voor

te leggen aan de dienstchef. Een ander lid van deze groep zag echter weinig verschil met het

verhoor van de burger die je kent.

Er werd in deze groep ook gesproken over het statutaire probleem van de leden van de dienst

Enquêtes P veelal afgedeeld uit de politiediensten en daardoor deels statutair afhankelijk zijn.

De meningen waren verdeeld over de mogelijke inzet van de onderzoeker in een dienst of

korps waaruit men was afgedeeld, gezien het mogelijke probleem van partijdigheid en

perceptie. Hetzelfde probleem zou ook de werking van de leden van een lokale dienst intern

toezicht negatief kunnen beïnvloeden.

Een lid van dezelfde groep verwees tenslotte naar een contact met een korpschef die haar een

plaatsaanbod deed. Op zulk moment was zij blij statutair lid van de dienst Enquetes P te zijn:

“(…)alors c’est toujours très gai de pouvoir lui dire qu’on est statutaire qu’on a ce rôle d’in

d’indépendance“. Een ander lid van de Franstalige groep, zelf nog steeds afgedeelde in de

dienst Enquêtes P, vertelde zelf over contacten met een korpschef van de lokale politie en een

directeur van de federale politie en dat deze zich blijkbaar hadden ingelicht over zijn

achtergrond. Dit lid vertelde hierover: “ (…)ben il faut une, d’abord pas être déstabilisé face

à ça mais c’est quand même interpellant“.

Wanneer het ging over verhoorcompetenties bleek de discussie wat stroef op gang te komen.

De eerste reacties in beide groepen waren dat er geen verschil was, dat het om

waarheidsvinding ging en dat een goed verhoorder van een burger ook een goed verhoorder

van een politieman zou zijn. In tweede instantie zei men in de NFG dat er meer werd

nagedacht over het verhoor van politiemensen, dat de competenties voor het verhoor van

politiemannen wel hoger moesten zijn dan gemiddeld en dat je minstens op het zelfde

competentieniveau als de politieman moest kunnen instappen. Verder kwam er naar voren dat

veel politiemensen dit werk niet zouden willen doen en dat je dus over een zekere

persoonlijkheid moest beschikken die niet iedereen zomaar heeft. De 2 competenties die

vooral werden aangehaald bij de Nederlandstaligen was rechtvaardigheidsgevoel en moed.

Een lid van deze groep beschreef het als volgt: “(…)als ge daar staat met uw valieske voor

het korps en ge gaat binnen om een verhoor te doen en ge weet dat dat 2 keer 3 uur of 4 uur

gaat gaan duren.. zijt ge heel alleen hé, zijt ge ergens euh in West-Vlaanderen of in

Page 30: UITTREKSELS UIT SVO

Limburg.. ge staat daar met uw valieske zo.. allez pfwwt.. ik ga binnen, ik ga eraan beginnen..

dat vraagt moed “.

In de FFG meende men eveneens dat het competentieniveau hoger moest zijn dan gemiddeld

en dat niet elke gewone politieonderzoeker hiervoor geschikt zou zijn. Je moet het immers

kunnen en willen doen met de nodige afstand, onafhankelijkheid en toch over voldoende

inlevingsvermogen en feeling beschikken om met de situatie om te kunnen gaan.

Wanneer het over de invloed van kennis en achtergrond ging werd er in de NFG eerst over de

motivatie van politieambtenaren, de techniciteit van bepaalde dossiers (vooral in

toezichtsonderzoeken) en de mogelijke begripsverwarring in administratieve onderzoeken

gesproken. Er zou wel een groot verschil zijn in kennis en achtergrond van de politiemensen.

Ook als het gaat om een gespecialiseerd onderzoeker of een korpschef zou dat volgens een lid

van deze groep meespelen. Wat er verder zou meespelen is het feit waarover het gaat, de

materiële bewijzen en de informatie die ze al hebben over de politieman. Dat laatste is vaak

een groot verschil met de burger die ze niet kennen of waarover ze meestal minder informatie

hebben.

1.1.5.2.2 De driehoeksverhouding toezichter – politieambtenaar - burger

Een lid van de FFG zei dat de eigen kennis en ervaring onmiskenbaar een invloed op zijn

aanpak zou hebben, dat dit een logische reflex was. Een 2de

lid van de groep omschreef die

gemeenschappelijke kennis en ervaring als een noodzakelijke “langage commun”. Een ander

lid van de groep evenals een lid van de NFG meenden dat deze kennis en ervaring niet altijd

noodzakelijk zou zijn en in tegendeel misschien zelfs een negatieve invloed zou kunnen

hebben op de onpartijdigheid van de onderzoeker. Het lid van de FFG verwoordde het als

volgt: “parce qu’on pourrait tomber quelque part effectivement dans une communauté de

vision avec le gars“. Anderzijds was iedereen in de groep het wel eens dat het gemakkelijker

is als je weet waarover de persoon het heeft als hij bijvoorbeeld tal van afkortingen aanhaalt,

zoals dat gebruikelijk is in politiemiddens.

In de Franstalige groep was men vrij unaniem over het feit dat de kennis en achtergrond van

de te verhoren persoon in het algemeen invloed had op het verhoor. Er was echter een

Page 31: UITTREKSELS UIT SVO

meningsverschil over de hoedanigheid van de politieman op dat vlak. Een groepslid zag

weinig verschil tussen het verhoor van een burgemeester of een magistraat en een

gespecialiseerd of ‘voornaam’ politieman. Een ander lid van de groep, zelf ook lesgever in

verhoortechnieken en audiovisueel verhoor herhaalde dat hij in het algemeen niet onder de

indruk was van de professionele kennis en de expertise van politiemensen. Politieambtenaren

die gespecialiseerde opleidingen hadden gevolgd waren uitzonderingen.

Er werd opnieuw het probleem aangehaald dat politiemensen het in het algemeen moeilijk

hebben om zich aan de andere kant van de verhoortafel te bevinden, hierdoor gedestabiliseerd

worden en daardoor ook een deel van hun competenties leken te verliezen tijdens het verhoor.

Een lid van de groep omschreef die invloed zelfs als volgt: “on pourrait dire en face de toi

c’est plus un policier que tu as à ce moment là c’est un c’est vraiment un civil entre

guillemets désemparé “149

.

In de thematiek van competenties, vaardigheden en gebruikte tactieken werd de invloed van

o.a. de recente ‘Salduz’-wetgeving verder bediscussieerd. In beide focusgroepen herhaalde

men dat het verschil tussen politieman en burger genivelleerd was. Maar volgens een lid van

de NFG zou er toch meer tijd worden gestoken in de voorafgaande uitleg aan de politieman.

Deze zou hieraan door zijn kennis en vaardigheden mogelijk meer behoefte hebben, terwijl dit

anderzijds zou kunnen worden gezien als voorkeursbehandeling. In deze groep stelde men dat

het de bedoeling was om betrokkene te overtuigen een verklaring af te leggen. Een bijzonder

aspect dat in de groep werd aangehaald was dat de onderzoeken met betrekking tot

tenlasteleggingen van politiemensen afstralen op de ganse organisatie waar de onderzoekers

nog altijd deel van uitmaken of deel hebben van uitgemaakt en dat deze daarom diepgaander

worden onderzocht om uitsluitsel te kunnen geven. Een lid van de groep stelde dat het een

mes is dat aan twee kanten snijdt en dat tussenkomsten met betrekking tot politiemensen vaak

gestuurd worden onder druk van de publieke opinie. Het groepslid gespecialiseerd in tucht

bevestigde dat er soms heel veel onderzoek gestoken werd in ogenschijnlijk banale dingen en

anderzijds minder banale dingen soms nogal gemakkelijk gerelativeerd werden.

In de Franstalige groep ging men dieper in op de problematiek van de concrete toepassing van

de ‘Salduz’-wetgeving, dus de zogenaamde verhoren in ‘Salduz 3’ (op uitnodiging) en

‘Salduz 4’ (bij aanhouding). Uit de aangehaalde voorbeelden en de reacties bleek deze 149

Dus de politieman als – tussen haakjes – ontredderde burger.

Page 32: UITTREKSELS UIT SVO

problematiek nogal gevoelig te liggen. Zo had de onmiddellijke aanhouding voor verhoor van

politiemensen bij een schietincident gezorgd voor een grote polarisering die werd uitgesmeerd

in de pers150

. Een lid van de FFG vroeg zich af of een parketmagistraat eveneens onmiddellijk

zou aangehouden worden als hij uit hoofde van zijn functie genoodzaakt was geweest om

iemand te verwonden.

Een ander lid stelde dat dergelijke beslissingen afhangen van het gevoerde parketbeleid en de

tijdsgeest. Datzelfde lid benadrukte vanuit zijn juridische achtergrond ook het belang dat hij

hechtte aan het omstandig informeren van de betrokken politiemensen dat de toepassing van

de Salduz-wetgeving voor meer rechtszekerheid zorgt. Vroeger werd er van politiemensen

immers verwacht dat zij zonder enig recht op bijstand of overleg bezwarende verklaringen

zouden afleggen . Het lid verduidelijkte dat de Europese regelgeving net de bedoeling had om

te vermijden dat personen in een staat van verhoogde kwetsbaarheid belastende verklaringen

zouden afleggen. Persoonlijk vond hij het belangrijk dat de politieman niet anders zou

behandeld worden dan de burger op dat vlak. Het kon volgens hem ook niet de bedoeling zijn

dat een verhoor werd opgevat als een bokswedstrijd met de verhoorder als grote overwinnaar.

Een ander groepslid meende echter dat het altijd ging over waarheidsvinding en dat hij

evenveel, zo niet meer voldoening had als hij kon aantonen dat de politieman in kwestie het

slachtoffer was van leugenachtige verklaringen. In de NFG noemde een lid in dat verband een

verhouding van 10% potentiële daders ten opzicht van 90% getuigen, waarbij slechts 1 van

die 10 mogelijke daders ‘het’ gedaan zou hebben.

Een ander item dat besproken werd in de focusgroepen was de al dan niet ongedwongen

aanpak van de politieambtenaar bij verhoor (al dan niet) als tactiek. In de Franstalige groep

lag het idee van ‘selfdisclosure’ of zelfonthulling wat moeilijk. Een lid kende deze tactiek

vanuit de Angelsaksische literatuur en was er allerminst voorstander van. Hij meende dat er

grenzen waren aan het verkleinen van de afstand tussen de verhoorder en de verhoorde. Een

ander lid meende dat de intelligente verhoorde daar misbruik van zou kunnen maken. Nog

andere leden meenden dat dit geval per geval moest bekeken worden.

150

Het ging over een incident op 7 mei 2012 te Silly waarbij de politie naar aanleiding van een echtelijke twist

een man verwondde die hen aanviel met een kettingzaag. De betrokken politieambtenaren werden voor verhoor

aangehouden op last van de onderzoeksmagistraat ingevolge de Salduzwetgeving. Zie o.a.

http://www.rtl.be/info/belgique/faitsdivers/876260/differend-familial-a-silly-la-police-fait-feu-sur-un-homme-

arme-d-une-tronconneuse

Page 33: UITTREKSELS UIT SVO

De vraag aan de onderzoeker van welk politiekorps hij afkomstig was, kwam nog maar zelden

voor volgens een Nederlandstalig groepslid. In de FFG zei een lid dat hij dan antwoordde dat

dit te lang geleden was en hij het zich niet herinnerde. Een ander lid in deze groep zei dat hij

dan meestal de vraag omkeerde en vroeg waarom de betrokkene dit graag wilde weten. Het

was een techniek die hij regelmatig zou toepassen in verhoren en die als dusdanig wordt

gedoceerd in de opleidingen van verhoortechnieken.

In verband met het mogelijke probleem van verhoordersbias151

ten gevolge van subjectiviteit

en/of suggestiviteit benadrukte men in beide focusgroepen dat er veel aandacht aan

objectiviteit werd gehecht.

In de NFG werd er aangehaald dat je gewoon objectief je onderzoek moet doen zonder het

spannen van valstrikken zelfs al gaat het over moeilijke onderwerpen en dit met de bedoeling

om de volgende dag tijdens een gezamenlijke studiedag in de mate van het mogelijke aan

eenzelfde tafel te kunnen staan. Er werd gesteld dat er wel meer aspecten bijkomen dan bij de

burger, zoals bijvoorbeeld verwijzingen naar de wet op het politieambt.

Een lid van deze groep stelde dat je je verleden niet zomaar kan wegcijferen en dat dit vooral

in toezicht meespeelde waarin ze zelf hun conclusies moeten schrijven. Het lid zonder

politionele achtergrond in de groep zei dat dit bij hem niet meespeelde en dat hij geen verschil

maakte tussen het verhoor van een agent of de commissaris-generaal. Hierop begon een

discussie in welke mate die politionele achtergrond misschien toch wel een invloed had op het

verhoor en hoe en wanneer je meer afstand moet nemen. Anderzijds stelde een lid dat zij

voldoende gecontroleerd worden, dat er zoveel instellingen zijn die lezen wat zij schrijven en

dat ze zich wanneer nodig bijsturen.

In de FFG werd er gesteld dat begrip voor de moeilijke omstandigheden waarin politiemensen

dagdagelijks werken en inlevingsvermogen niet mogen verzeilen in sympathie. Terwijl een lid

van de Franstalige groep het belang van die gemeenschappelijke taal en gezamenlijke

vooropleiding opnieuw benadrukte, meende een ander lid dat dit zowel positief als negatief

kon zijn en hetzelfde fenomeen ook bestaat in andere beroepsgroepen bij intern onderzoek. In

151

Dit bedoelt de vervorming of vertekening van het verhoor vaak gekoppeld aan vooringenomenheid,

vooroordelen of het sturen in een bepaalde richting.

Page 34: UITTREKSELS UIT SVO

beide groepen kwam naar voren dat het nodig was om op het gepaste moment afstand te

nemen.

Een belangrijke topic in het 2de

thema was het al dan niet gebruik van specifieke technieken of

strategieën voor het verhoor van politiemensen.

In de NFG werd opgemerkt dat zij burgers zelden verhoorden in de hoedanigheid van

verdachte. De rode lijn zou steeds waarheidsvinding blijven zonder het gebruik van ‘truken’.

Een groepslid stelde dat wanneer zelfs het meest evidente in twijfel werd getrokken hij een

techniek gebruikte om vanuit een eenvoudig beeldend voorbeeld te vertrekken om vragen te

stellen152

. Deze techniek zou zowel voor politiemensen als burgers gebruikt worden.

Naar aanleiding van deze topic werd in de Nederlandstalige groep de problematiek van

verkeersovertredingen door politieambtenaren besproken. Hierbij viel op dat enkele

groepsleden de mening waren toegedaan dat de korpschef van het betrokken personeelslid

rechtstreeks contact zou moeten kunnen opnemen met het parket om de nodige bijkomende

informatie te verstrekken met betrekking tot de situatie. De bevolking verwacht immers ook

dat politie snel ter plaatse komt en de afhandeling zou ook afhangen van parket tot parket.

Alvorens tot een verhoor over te gaan zou er dan eerst voldoende materiële informatie

ingewonnen worden.

In de Franstalige groep wees men op het belang om burgers en politiemensen op dezelfde

wijze te behandelen. Een lid van deze groep vond het belangrijk verklaringen letterlijk te

kunnen weergeven zoals bij een audiovisueel verhoor omdat er heel wat informatie verloren

zou gaan bij het samenvattend verhoor zoals dat gebruikelijk is in politiediensten. Enkele

leden wezen ook op het belang van het voorzien van de nodige pauzes om te eten of te roken

en dit ook op te nemen in het verhoor. Het verhoor zou ook niet te lang mogen zijn. De

voordelen van de audiovisuele opname werden meermaals benadrukt door 2 leden van deze

groep. In de NFG werd kort vermeld dat de dienst Enquêtes een viertal jaren geleden hierover

een bijkomende opleiding had gehad.

152

Dit groepslid wees dan bijvoorbeeld naar een fles en vroeg aan de respondent wat dit voorwerp volgens hem

was.

Page 35: UITTREKSELS UIT SVO

1.1.5.2.3 Het gebruik van bijzondere technieken en opleidingen

Omdat er in de gespecialiseerde literatuur ruim aandacht wordt besteed aan leugendetectie en

het gebruik van de polygraaf hebben we deze topics ook besproken in de focusgroepen. De

reacties hierop bleven evenwel beperkt. Leugendetectie werd niet systematisch als techniek

toegepast. Er was in de NFG wel aandacht voor een aantal non-verbale gedragingen zoals het

schuiven op een stoel, het ‘pruillipke’ of tranen in de ogen. Er bleek slechts 1 lid van de FFG

een ervaring gehad te hebben in het gebruik van de polygraaf. Hij benadrukte dat het ging om

een ultiem middel dat slechts zelden werd gebruikt en niet als sluitend wordt erkend door de

Belgische justitie. Hij had bovendien de kans gehad wat onderzoek uit te voeren bij Belgische

gebruikers van de polygraaf. Hieruit bleek dat de goede werking van de polygraaf niet beter

kon omzeild worden door politiemensen dan door om het even welke burger die zich wat had

ingelicht via het internet. Er moesten voor politiemensen geen bijzondere maatregelen

genomen worden in het gebruik van de polygraaf.

Wanneer er in de focusgroepen verder werd gesproken over opleidingen, ‘good practices’ en

het ‘coachen’ van verhoorders had men het in de NFG over het belang van de basiscursus

verhoortechnieken en in de FFG benadrukte men nogmaals het nut van de opleiding

audiovisueel verhoor.

In beide groepen erkende men het belang van het ‘coachen’ van verhoorders. Dit zou in

tegenstelling tot vroeger in de dienst Enquêtes P veelal op informele wijze gebeuren door

elkaar voorbereidingen en casussen voor te leggen en vragen te stellen, al dan niet op weg van

of naar een verhoor.

In de NFG stelde het lid van de AIG dat zij haar collega’s regelmatig ondersteunde en coachte

wanneer zij bijvoorbeeld een voorafgaand onderzoek in tucht moesten voeren, gezien zij

meestal meer ervaring hadden in gerechtelijke onderzoeken. Zij stelde eveneens dat zij dit

enkel deed bij de collega’s die daar open voor stonden. In de FFG kwam men tot gelijkaardige

vaststellingen in dat verband. Een lid van deze groep zei dat hij voorbereidingen van verhoren

systematisch voorlegde aan collega’s. Er werd ook gewezen op de meerwaarde van het

coachen door collega’s die bijkomende opleidingen in verhoortechnieken hadden genoten.

Een ander lid van de groep betreurde dat aanwezige competenties van bepaalde collega’s

onvoldoende werden gebruikt op dat vlak. Er werd ook gesteld dat leden van de dienst

Page 36: UITTREKSELS UIT SVO

Enquêtes voldoende tijd kregen om kwaliteitsvol werk af te leveren en dat het heel belangrijk

was om zichzelf constant in vraag te stellen.

1.1.5.3 Mogelijke specifieke gevolgen/omstandigheden verhoor politiemensen

In de NFG stelde men vast dat er voor de politieman (in tegenstelling tot de burger) ook nog

een deontologisch en/of tuchtrechtelijk luik aan te pas kwam met mogelijke bijkomende

gevolgen. De vraag werd echter gesteld in welke mate daar rekening mee moest worden

gehouden. Een lid stelde dat dit eigenlijk zijn probleem niet was en dat hij gewoon zo

objectief mogelijk zijn werk probeerde te doen. De leden van de dienst Enquêtes P hebben

immers geen tuchtrechtelijke bevoegdheid.

Er werd in deze groep ook eerder afwijzend gereageerd op de vraag of er moet geantwoord

worden op vragen van politiemensen betreffende mogelijke tuchtrechtelijke gevolgen. Een

Franstalig lid zei dat hij dan opnieuw dezelfde techniek gebruikte om de vraag terug te

kaatsen aan betrokkene en te vragen wat hijzelf dacht dat de gevolgen zouden zijn. Als het

zou gaan over mogelijke strafrechtelijke gevolgen vond een groepslid dat het best was de

politieman over de procedure en de mogelijkheden in te lichten, terwijl een ander lid de

mening was toegedaan dat dit te sterk afhankelijk was van parket tot parket. De meningen

hierover waren in beide focusgroepen gelijklopend. In de FFG werd wel het feit aangehaald

dat na het afsluiten van een onderzoek door het Comité P vaak werd gevraagd aan het korps

of de dienst om het betrokken personeelslid in te lichten over hun conclusies. Een groepslid

van de dienst Enquêtes P betreurde dat het Comité P zelf geen gepersonaliseerde brief stuurde

naar het betrokken personeelslid.

In de FFG was er discussie over het feit of verhoren afgelegd in strafrecht al dan niet gebruikt

konden worden voor administratieve doeleinden zoals tucht. Een lid van de federale dienst

intern toezicht meende dat hierop zelfs kon geanticipeerd worden door de wijze waarop het

gerechtelijk verhoor zou worden gevoerd, dus met aandacht voor gedragingen die later als

tuchtinbreuken zouden kunnen worden gekwalificeerd. Het lid van de FFG met een juridische

achtergrond was het daar echter helemaal niet mee eens. Hij meende dat de finaliteit van het

gerechtelijk verhoor niet dezelfde was en dat de waarde van dit verhoor hierdoor

onherroepelijk aangetast zou worden.

Page 37: UITTREKSELS UIT SVO

Een ander aspect dat besproken werd in de Franstalige groep was dat de mogelijke gevolgen

voor de politieman kon zorgen voor blokkades in het verhoor en dat het verhoortechnisch

belangrijk was om deze psychologische blokkades te detecteren, omstandig te bespreken en

proberen weg te nemen alvorens het verhoor verder te zetten. Bepaalde gevolgen zoals een

mogelijke aanhouding zouden heel zwaar zijn om dragen voor een politieman. Een lid van

deze groep zei hierover het volgende: “ s’il n’a rien à se reprocher il va flipper”. Bepaalde

leden zouden hiervoor dan ook meer aandacht hebben dan voor een gewone burger, terwijl

een ander lid meende dat dit verschil niet terecht was.

Wanneer het in deze thematiek opnieuw ging over de loyaliteit van de politieambtenaar bij het

verhoor waren er zowel in de NFG als in de FFG twee visies te onderscheiden. De ene visie

was dat er in tegenstelling tot de gewone burger een zekere loyaliteit mocht verwacht worden

van de politieambtenaar als getuige. De andere visie was dat de politieambtenaar dezelfde

rechten had als een burger en er daar geen verschil moest gemaakt worden.

In de NFG was er een lid dat het niet loyale optreden van politieambtenaren als getuigen

omschreef als een ‘ongepaste omerta’ en hij gaf ook toe dat dit voor hem een heel gevoelig

punt was, waarbij hij verwees naar een incident in een politiecel met een overlijden tot

gevolg153

. De reactie van een ander lid van de groep was dat de politieambtenaren die zelf

geen slagen hadden toegediend, maar getuige waren misschien zwegen omdat ze mogelijk als

verdachte konden beschouwd worden van schuldig verzuim.

In de Franstalige groep gaf een lid eveneens toe dat hij een zekere loyaliteit verwachtte van

politieambtenaren in een onderzoek, maar dat hij wel besefte dat zij over dezelfde rechten als

burgers moesten beschikken en dat dit dus wat hem betreft een ambivalente situatie was. Een

ander lid verwachtte vooral een zekere vorm van respect en eerlijkheid van de

politieambtenaar aangezien deze in tegenstelling tot een gewone burger in zijn

dienstuitvoering over een aanzienlijke macht beschikt.

Het lid van de FFG met een juridische achtergrond herhaalde ook in deze thematiek dat hij

problemen had met het conflict tussen 2 normen, namelijk het verantwoording afleggen aan

153

Hier werd verwezen naar het verdachte overlijden van de geesteszieke Jonathan Jacobs in een politiecel te

Mortsel op 6 januari 2010. In het webkrantenartikel op de volgende website noemde men het een gevolg van de

buitensporige actie van 6 agenten:

http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=DMF20130221_00479212

Page 38: UITTREKSELS UIT SVO

de hiërarchie enerzijds en de rechtsbescherming die de politieambtenaar overeenkomstig de

Europese regelgeving geniet anderzijds. Het is die 2de

norm die volgens hem overduidelijk de

belangrijkste is. Hij vond het dan ook belangrijk dat de geestesgesteldheid evolueerde in die

richting en afstapte van het militaire idee van de politieman die zich in ‘geef acht’ moest

plaatsen om verantwoording af te leggen aan zijn hiërarchie.

Op mijn aangeven beaamden enkele leden onmiddellijk dat de mogelijke gevolgen voor

politieambtenaren zeker wel als zwaard van Damocles mochten worden beschouwd. Een lid

meende ook dat politieambtenaren op dat vlak zwaarder werden bestraft dan gewone burgers.

Het lid van de Nederlandstalige groep met specialisatie in tuchtrecht was het daar niet mee

eens omdat de politieman in tegenstelling tot de gewone burger zou kunnen rekenen op de

Raad van State en moeilijke procedures als vangnet. Zij had er ook persoonlijk problemen

mee dat men in een specifieke casus terughoudend had gereageerd om een persoon ‘buiten te

smijten’ wegens pedofiliefeiten, omdat deze nergens anders nog werk zou vinden en

reageerde daarop als volgt: “kan een politieorganisatie zich nog au sérieux nemen als zij

mensen tewerk stellen die nergens nie meer terecht kunnen”.

Een Nederlandstalig groepslid haalde aan dat er soms feiten in ‘tuchtrecht’ werden gestoken

die eigenlijk in ‘strafrecht’ moesten worden behandeld en dat er op dat vlak toch wel een

verschil werd gemaakt met de burger.

In de FFG vond men eveneens dat er een zekere toegeeflijkheid was van de magistratuur ten

opzichte van politieambtenaren die strafbare feiten hadden gepleegd en dat er ook magistraten

waren die moeite hadden met het feit dat die mensen soms op verschillende niveaus154

voor

hetzelfde werden gestraft. Dus niet enkel strafrechtelijk, maar dan ook nog tuchtrechtelijk enz.

Een groepslid stelde vast dat er ook een verschil was met de gewone burger die in een fabriek

werkt en tegen wie geen proces-verbaal wordt opgesteld door zijn bedrijfsleiding. Het

gegeven van de afhandeling in het korps en de mogelijke bestraffing zou wel degelijk invloed

hebben op de beslissing van de magistratuur en sneller leiden tot een klassering zonder

gevolg.

154

Dit bedoelt zowel strafrechtelijk als tuchtrechtelijk enz.

Page 39: UITTREKSELS UIT SVO

Een topic dat kan gezien worden als uitvloeisel van het niet-loyaal handelen van de

politieambtenaar is de zogenaamde ‘blue wall of silence’ en dus het elkaar indekken of het

niet verraden van elkaars wangedrag als resultante van een bepaalde politiecultuur. Een lid

van de NFG merkte op dat hij in toepassing van de recente ‘Salduz’-wetgeving had

meegemaakt dat elke politieambtenaar die verhoord werd als getuige verwees naar een

vooropgestelde verklaring die echter geen antwoorden bood op de vragen die zij stelden. Deze

rigide houding van de politieambtenaren was ingefluisterd door hun advocaat en zorgde er

uiteindelijk voor dat het veel langer had geduurd om hun onschuld aan te tonen in deze zaak.

In de Nederlandstalige groep haalde men zowel positieve als negatieve ervaringen aan wat het

al dan niet indekken van collega’s betreft. De volgende uitspraak van een groepslid geeft

goed het idee weer dat men hierover had in deze groep: “ma ik denk.. allez, een

politieambtenaar die staat daar toch voor, hé zoals Johan zegt.. rechtvaardigheid..hij wil

waarheidsvinding. Als ge integer zijt en voor uw beroep staat dan denk ik wel dat dat heu in

de meeste gevallen dat je een goeie waarheidsvinding kunt kunt bekomen.. ma goed als zij

rechtstreeks betrokken partij zijn.. ligt wel wa moeilijker.. het hangt er van af, welke rol

spelen die mensen in dat dossier?”.

In de FFG wees een lid erop dat het voor veel politieambtenaren moeilijk is om verklaringen

af te leggen met betrekking tot hun collega’s en dat het daarom ook belangrijk is te

benadrukken dat het de bedoeling is om de waarheid te achterhalen en helemaal niet om de

scalp van de ene of gene collega te verkrijgen. Daarom zou er ook veel aandacht moeten

besteed worden in de voorbereidende fase van het verhoor met inbegrip van eventuele

voorafgaande telefonische contacten die al kunnen dienen om het vertrouwen te winnen. Een

groepslid stelde dat het extern afleggen van verantwoording nog altijd botst met de huidige

politiecultuur en dit ondanks het feit dat het gaat over een van de pijlers van de

gemeenschapsgerichte politiezorg155

.

Wanneer het dan ging om het hebben van begrip voor het plegen van bepaalde strafbare feiten

door politieambtenaren verwees een lid opnieuw naar de reactie van sommige parketten om

regelmatig dossiers door te verwijzen naar de tuchtoverheid voor afhandeling en dat daardoor

155

Omz. CP1 27 mei 2003 betreffende Community Policing, definitie van de Belgische interpretatie van

toepassing op de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, BS 9 juli 2003.

Page 40: UITTREKSELS UIT SVO

een verschil werd gemaakt met de burger. Wanneer het ging om begrip op niveau van de

onderzoeker herhaalde een lid in de FFG dat het belangrijk was om de betrokkene op het

gemak te stellen en gewag te maken van dezelfde achtergrond en het besef dat politiemensen

moeten werken in moeilijke omstandigheden. In dezelfde discussie meenden enkele leden dat

er wel degelijk een vorm van empathie moest voorkomen bij het verhoor voor zover mogelijk,

maar dat dit niet mocht verzeilen in sympathie of subjectiviteit.

Een groepslid waarschuwde ook opnieuw voor het gevaar te vervallen in corporatistische

reflexen zoals dat ook in andere beroepsgroepen kan gebeuren. De volgende uitspraak

illustreert deze waarschuwing: “la plainte d’un médecin analysée par un autre médecin

pourrait avoir une autre conclusion qu’une plainte contre un médecin traitée par quelqu’un

d’un autre circuit”.

Uiteindelijk hebben we het in de focusgroepen nog gehad over andere elementen eigen aan de

politiecultuur die een mogelijke invloed zouden kunnen hebben op het verhoor.

Op dat vlak haalde men in de NFG de negatieve reacties van politiemensen op

controlediensten aan. Deze diensten zouden heel bedreigend overkomen en gezien worden

alsof ze er zijn om ‘mensen erbij te lappen’. De controlediensten beschikken ook niet altijd

over de spreekwoordelijke ‘stok achter de deur’ om politiemensen te verplichten in te gaan op

een uitnodiging tot verhoor. Wanneer het verhoor dan toch plaatsvindt zou er volgens een

Nederlandstalig groepslid een zekere subcultuur bestaan die hij omschrijft als een

machocultuur waarbij een gewoon vraaggesprek aan de collega’s wordt beschreven als “die

mannen van het Comité P, ze hebben mij nogal op de rooster gelegd hé..”. Als ze dan in

hetzelfde korps een 2de

of een 3de

politielid moeten verhoren zouden ze vaak reacties krijgen

van : “khad er mij toch iets anders van voorgesteld, want mijn collega’s hebben gezegd.. pas

op en dit en dat.. ma het is eigenlijk geen waar”.

Politiemensen zouden zichzelf ook heel moeilijk in vraag stellen. Een groepslid haalde aan

dat je dat probleem ook vaststelde in selectiegesprekken bij promotie-examens.

Tenslotte haalde men in de NFG ook nog het beroepsgevoel als cultuurelement aan dat een

invloed zou kunnen hebben op het verhoor.

Page 41: UITTREKSELS UIT SVO

In de FFG stelde een groepslid dat er zoiets bestaat als een slechte cultuur waarbij

politiemensen zelf geen problemen willen en geen verantwoordelijkheid willen opnemen met

betrekking tot het gedrag van hun collega’s. In deze groep was men het erover eens dat er

meestal weinig kandidaten zijn voor controlefuncties omdat men zelf niet graag gecontroleerd

wordt en omdat klokkenluiders weinig geapprecieerd worden. Leden van controlediensten

moeten beseffen dat dit zelfs kan gaan van vrees over misprijzen tot haat vanwege

politiemensen en daar kan niet iedereen mee om.

Een typisch cultuurelement bij de politie zou ook zijn om nooit achteruit te gaan of de

spreekwoordelijke broek te laten zakken, want het wettelijk gezag moet steeds de bovenhand

houden. Dit zou voortvloeien uit een zeker machismo deels gevormd in de opleiding, deels uit

contacten met ‘anciens’. Dat zou ook blijken uit de wijze waarop processen-verbaal worden

opgesteld, bol van stereotype vermeldingen om de nodige ‘deurtjes te sluiten’. Het gebruik

van geweld door politieambtenaren zou bijvoorbeeld zelden precies omschreven worden in

dergelijk proces-verbaal en in een audiovisueel verhoor zou de betrokkene soms weigeren om

de precieze handeling uit te beelden.

(…)

Page 42: UITTREKSELS UIT SVO

De onderzoeksvraag werd dan ook de volgende: Zijn er bijkomende competenties en/of een

bijzondere kennis vereist voor het verhoor van politiemensen?

Wetende dat er heel weinig literatuur is om die onderzoeksvraag rechtstreeks te kunnen

beantwoorden en rekening houdende met de voorgaande beschouwingen, het beperkte opzet

van de stagevervangende opdracht (SVO) en het gebruik van een beperkt opzet van

focusgroepen als kwalitatief onderzoeksmiddel tot aftoetsing van de bevindingen uit het

literatuuronderzoek mag het duidelijk wezen dat de resultaten van dit onderzoek in die mate

belangrijk zijn dat zij voortvloeien uit een pragmatische en instrumentele invalshoek waarbij

3 thema’s werden onderzocht.

Deze thema’s zijn gegroeid en samengesteld uit oriënterende gesprekken en literatuuranalyse,

maar ook voor een deel op basis van mijn eigen ervaringen. Om de betrouwbaarheid te

vergroten in deze ‘kwalitatieve proeve’ heb ik de wijze van dataverzameling en –analyse zo

transparant en volledig mogelijk weergegeven. De audiovisuele registratie van de

focusgroepinterviews is hiervan een voorbeeld. Rekening houdende met de beperkingen die ik

opgelegd kreeg heb ik ook geprobeerd om de validiteit te vergroten door de resultaten van het

literatuuronderzoek af te toetsen in 2 verschillende focusgroepen van een ander taalregime en

waaraan telkens 2 externe deskundigen met eigen specialisaties werden toegevoegd. De

parallellen die konden getrokken worden tussen de literatuuranalyse en de 2 focusgroepen

strekken mijn inziens tot vertrouwen. Het blijft natuurlijk een feit dat huidig onderzoek op een

veel ruimere basis kan overgedaan worden met de inzet van zowel kwantitatieve

onderzoeksmethoden als bijkomende kwalitatieve onderzoeksmethoden.

Dit neemt niet weg dat huidig onderzoeksopzet met behandeling van 3 thema’s: (1) de

organisatie van het verhoor, (2) de competenties en de vaardigheden van de verhoorder en (3)

de mogelijke specifieke gevolgen van onderzoek voor politiemensen of de omstandigheden

waarmee de verhoorder dient rekening te houden een interessante bijkomende vraag heeft

opgeleverd. Namelijk: Worden politiemensen in verhoor of onderzoek anders behandeld dan

gewone burgers?

Page 43: UITTREKSELS UIT SVO

Een vrij kort maar duidelijk antwoord op beide vragen lijkt me dat:

1) wat de onderzoeksvraag betreft: uit huidig onderzoeksopzet niet onomstotelijk blijkt

dat er meer kennis nodig zou zijn voor het verhoren van politiemensen dan voor het

verhoren van burgers. Er waren in beperkte mate tegenstrijdige meningen over de

noodzaak tot het kennen van de politieorganisatie. Er kwam wel naar voren dat er

misschien een aantal competenties nodig zouden zijn om dat type van werk te doen. Er

werd onder andere gesproken van moed en een rechtvaardigheidsgevoel. Het is

immers een understatement te stellen dat toezichters weinig worden geapprecieerd

door politiemensen.

Toch bleek uit huidig onderzoek dat voldoende ervaring, beroepskennis en de kennis

van verhoortechnieken wel meer vereist leek bij het verhoor van politiemensen op

voorwaarde dat het mensen betrof die zelf enige gespecialiseerde opleiding of ervaring

op het vlak van verhoren konden voorleggen.

Uit de literatuur bleek dat er heel wat onderzoek werd gedaan naar de ontwikkeling,

het gebruik en het succes van bepaalde onderzoeks – en verhoortechnieken met

inbegrip van bepaalde technieken van leugendetectie. Uit de focusgroepen bleek

echter dat de respondenten dergelijke technieken eerder intuïtief gebruikten.

2) Wat de afgeleide vraag betreft: Er zijn toch wel een aantal statements naar voren

gekomen waaruit een verschil van behandeling bleek. Dit enerzijds door het type van

organisatie waar ze deel van uitmaken en het feit dat toezichters vaak nog een band

met de organisatie hebben156

en anderzijds door het feit dat politiemensen nog een

aantal andere gevolgen mogen vrezen voor hun handelen op statutair of

administratiefrechtelijk vlak. Een verschil zou bijvoorbeeld zijn dat zij meer tekst en

uitleg zouden krijgen voorafgaand aan het verhoor omdat het voor politiemensen niet

evident zou zijn aan de andere kant van de verhoortafel te zitten. Ook zou er meer

rekening worden gehouden met dienstnoodwendigheden en het specifieke karakter van

de job. Het ‘non bis in idem’-beginsel’157

is niet van toepassing in de cumulatie van

156

De afhankelijkheid is het grootst bij de leden van een dienst intern toezicht van de lokale politie en het kleinst

bij de statutaire leden van de dienst Enquêtes P. Dit zegt echter weinig over de mate waarop de betrokken

toezichters objectief en in eer en geweten hun toezichtstaak vervullen. Het zegt meer over de risico’s op

partijdigheid en de mogelijke problemen op het vlak van perceptie. 157

Dit betreft het internationaal rechtsprincipe krachtens hetwelk niemand voor een tweede keer mag worden

berecht of gestraft voor een strafbaar feit waarvoor hij reeds overeenkomstig de wet en het procesrecht van elk

land bij einduitspraak is veroordeeld of vrijgesproken.

Page 44: UITTREKSELS UIT SVO

strafrechtelijke gevolgen met administratiefrechtelijke gevolgen, maar het justitieel

apparaat zou het vaak wel als dusdanig percipiëren. Daardoor zouden bepaalde feiten

bijvoorbeeld niet binnen strafrecht afgehandeld worden, maar enkel tuchtrechtelijk.

Over de loyaliteit die men van een politieambtenaar mocht verwachten bleven de

meningen verdeeld, maar was men zich in de focusgroepen wel bewust van de

regelgeving op dat vlak dat een duidelijk verschil maakt tussen de politieambtenaar als

getuige en deze als verdachte. Op basis van de zijdelingse behandeling van de

afgeleide vraag kunnen we echter niet besluiten wanneer het verschil in behandeling

gerechtvaardigd zou zijn, noch of in bepaalde gevallen het objectiviteitsprincipe onder

spanning zou staan.

(…)

Page 45: UITTREKSELS UIT SVO

Bibliografie

Wetgeving

Wet 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het coördinatieorgaan

voor de dreigingsanalyse, BS 26 juli 1991, 16576.

Wet 5 augustus 1992 op het politieambt, BS 22 december 1992, 27124.

Wet 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het

gerechtelijk onderzoek, BS 2 april 1998, 10027.

Wet 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, BS 5

januari 1999, 132.

Wet 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, BS 16 juni 1999,

22637.

Wet 6 januari 2003 betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden, BS 12

mei 2003.

Wet 15 mei 2007 op de Algemene Inspectie en houdende diverse bepalingen betreffende de rechtspositie van

sommige leden van de politiediensten, BS 15 juni 2007.

Wet 13 augustus 2011 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de wet van 20 juli 1990

betreffende de voorlopige hechtenis, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen wiens vrijheid wordt

benomen rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden

bijgestaan, BS 5 september 2011.

KB 26 november 2001 tot uitvoering van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de

personeelsleden van de politiediensten, BS 28 december 2001.

KB 30 mei 2002 houdende vaststelling van de voorwaarden betreffende de uitoefening van de opdrachten van

het Controleorgaan bedoeld in artikel 44/7 van de wet op het politieambt, BS 14 juni 2002.

KB 10 mei 2006 houdende vaststelling van de deontologische code van de politiediensten, BS 30 mei 2006.

Ministeriële richtlijn 23 september 2011 tot regeling van de taakverdeling inzake de opdrachten van

gerechtelijke politie betreffende misdrijven waarbij politieambtenaren betrokken zijn, onuitg.

Omz. COL 10/2011 19 oktober 2011 addendum 1 aan de omzendbrief COL 8/2011 betreffende de organisatie

van de bijstand door een advocaat vanaf het eerste verhoor binnen het kader van het Belgisch strafprocesrecht –

modellen,, onuitg.

Omz. POL48 6 juli 1994 betreffende de inrichting van een dienst “Intern Toezicht” bij de korpsen van

gemeentepolitie, BS 7 juli 1994, 18094.

Omz. CP1 27 mei 2003 betreffende Community Policing, definitie van de Belgische interpretatie van toepassing

op de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, BS 9 juli 2003.

Omz. CP3 29 maart 2011 betreffende organisatiebeheersing in de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee

niveaus, BS 21 april 2011.

Rechtspraak

EHRM 27 november 2008, nr. 36391/02, Salduz/Turkije.

Page 46: UITTREKSELS UIT SVO

GwH 14 februari 2013, nr. 7/2013.

Rechtsleer

Monografieën

BOCKSTAELE, M., Handboek verhoren 1, Antwerpen, Maklu, 2008, 438p.

BOCKSTAELE, M., RAEYMAEKERS, S. en ENHUS, E., Leugens en hun detectie, Antwerpen, Maklu, 2007,

428p.

CHAN, J., Fair cop. Learning the art of policing, Toronto (CA), University of Toronto Press, 2003, 342p.

CRANK, J.P., Understanding Police Culture, Cincinnati (US), Anderson publishing co, 1998, 348p.

DE RAEDT, E., BERKMOES, H., DE MESMAEKER, M. en LINERS, A., De Wet op het Politieambt.

Handboek van de politiefunctie, Brussel, Politeia, 2011, 780p.

DE SOIR, E., VAN DEN STEENE, P. en DAUBECHIES, F., Stress en trauma bij de politie, Antwerpen,

Maklu, 2007, 246p.

FISET, A., Qui doit policer la police ? Les enquêtes criminelles concernant un décès ou une blessure grave à la

suite d’une intervention policière, Cowansville (CA), Editions Yvon Blais, 2011, 179p.

GOOSSENS, F., Politiebevoegdheden en mensenrechten, Mechelen, Kluwer, 2006, 973p.

NELEN, H., PETERS, M. en VANDERHALLEN, M., Recherchesamenwerking in de Euregio Maas-Rijn.

Knooppunten, knelpunten en kansen, Maastricht, Maastricht University, 2013, 232p.

PONSAERS, P. en MULKERS, J., Politionele recherchetechnieken. Een praktijkoverzicht, Antwerpen, Maklu,

2001, 209p.

VAN DE PLAS, M., Handboek politieverhoor. Basistechnieken, Brussel, Politeia, 2007, 148p.

VERWEE, I., De politierol bekeken door de bril van de burger. Een caleidoscoop van verwachtingen en

betekenissen, Antwerpen, Maklu, 2013, 284p.

Verzamelwerken

BERKMOES, H. en DE RAEDT, E., “De reguliere politie” in F. GOOSSENS (ed.), Dragers van de

politiefunctie. Een dwarsdoorsnede van de reguliere politie, de Veiligheid van de Staat, de bijzondere

inspectiediensten en de private politie, Mechelen, Kluwer, 2012, 93-125.

BOCKSTAELE, M., “De persoonlijkheidsafdruk als beïnvloedende factor tijdens het verhoor. Personality

profiling: bekend, maar nog niet onderzocht” in M. BOCKSTAELE (ed.), Politieverhoor en personality-

profiling, Brussel, Politeia, 2002, 23-60.

BOURDOUX, G.L., VANDOREN, A. en REITER, M. (eds.), Le citoyen et le fonctionnement de la police au

sein de l’union Européenne, Brussel, Politeia, 2004, 351p.

CHAN, J., “Studying Life on Mars: Police Culture into the Future” in A. COLLIER, E. DEVROE en E.

HENDRICKX (eds.), Politie en cultuur, Brussel, Politeia, 2008, 95-110.

COOPER, B.S., HERVE, H. en YUILLE, J.C., “Evaluating truthfulness: detecting truths and lies in forensic

contexts” in R. BULL, T. VALENTINE en T. WILLIAMSON, Handbook of psychology of investigative

interviewing. Current developments and future directions, West Sussex (UK), Wiley-Blackwell, 2009, 301-328.

DECORTE, T., “Kwalitatieve data-analyse in het criminologisch onderzoek” in T. DECORTE en D. ZAITCH

(red.), Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, Leuven, Acco, 2010, 442-471.

Page 47: UITTREKSELS UIT SVO

DECORTE, T. en ZAITCH, D., “Inleiding” in T. DECORTE en D. ZAITCH (red.), Kwalitatieve methoden en

technieken in de criminologie, Leuven, Acco, 2010, 25-32.

DE CROO, H., “Préface”, in G.L. BOURDOUX, G. CUMPS (eds.), Policing, Ethics and Corruption, Brussel,

Politeia, 2002, 1-20.

EVERS, J., “Het ontwerpen van een focusgroep” in J. EVERS (red.), Kwalitatief interviewen: kunst én kunde,

Den Haag, Lemma, 2007, 97-114.

EVERS, J., “Het uitvoeren van een focusgroep” in J. EVERS (red.), Kwalitatief interviewen: kunst én kunde,

Den Haag, Lemma, 2007, 115-126.

LEBLANC, M., “Les rapports entre déontologie et discipline ” in E. COBUT en C. TANGE, La déontologie

policière : mode ou nécessité ?, Brussel, Politeia, 2004, 147-155.

LEEMPOELS, T., “Zelfonthulling tijdens politieverhoren” in M. BOCKSTAELE en P. PONSAERS (red.),

Evoluties in verhoortechnieken, Antwerpen, Maklu, 2013, 149-166.

LUCAS, J.P., “Verhoortechnieken:inleiding” in Politiepraktijk, Mechelen, Kluwer, losbl., 7-10.

MEISSNER, C.A. en KASSIN, S.M., “‘You’re guilty, so just confess!’ “ in G. DANIEL LASSITER (eds.),

Interrogations, confessions and entrapment, New York (US), Kluwer Academic, 2004, 85-106.

MORTELMANS, D., “Het kwalitatief onderzoeksdesign” in T. DECORTE en D. ZAITCH (red.), Kwalitatieve

methoden en technieken in de criminologie, Leuven, Acco, 2010, 76-118.

T’JAMPENS, F., “Druk tijdens het verdachtenverhoor ? Verschillen in percepties” in M. BOCKSTAELE, en P.

PONSAERS (red.), Evoluties in verhoortechnieken, Antwerpen, Maklu, 2013, 13-47.

VAN DEN BROECK, T. en BOURDOUX, G.L., “Go for police? Rekruteren en selecteren voor een andere

politiecultuur” in A. COLLIER, E. DEVROE en E. HENDRICKX (eds.), Politie en cultuur, Brussel, Politeia,

2008, 127-145.

VAN OUTRIVE, L., “De polygraaf: Het omstreden debat” in M. BOCKSTAELE (ed.), De polygraaf, Brussel,

Politeia, 2000, 105-108.

VANDER LAENEN, F., “Focusgroepen” in T. DECORTE en D. ZAITCH (red.), Kwalitatieve methoden en

technieken in de criminologie, Leuven, Acco, 2010, 233-260.

YARMEY, A.D., “Truthfulness in witnessess’ and suspects’ reports” in R. BULL, T. VALENTINE en T.

WILLIAMSON, Handbook of psychology of investigative interviewing. Current developments and future

directions, West Sussex (UK), Wiley-Blackwell, 2009, 285-299.

Tijdschriften

BLUMER, H., What is wrong with social theory?, American Sociological Review 1954, 3-10.

BILAND, C., PY, J., ALLIONE, J., DEMARCHI, S. en ABRIC, J.-C., “The effect of lying on intentional versus

unintentional facial expressions”, Revue européenne de psychologie appliquée 2006, 65-73.

DEMARCHI, S. en PY, J., “L’entretien cognitif: son efficacité, son application et ses spécificités”, Revue

québécoise de psychologie 2006, 177-196.

HUTSEBAUT, F., “Het onderzoek naar politionele schietincidenten: is er nood aan een bijzondere procedure?”,

Vigiles 2012, 302-308.

Page 48: UITTREKSELS UIT SVO

MULCAHY, A, “ ‘Headhunter’ or ‘real cop’? Identity in the world of internal affairs officers”, Journal of

Contemporary Ethnography 1996, 99-130.

PY, J. en DEMARCHI, S., “Quelle fiabilité accorder aux témoignages?”, Pour la science 2004, 26-31.

Syllabi en presentaties

BEYENS, K. en HUYMANS, H., Stagebrochure 3de

bachelor criminologie, Brussel, Vrije Universiteit Brussel,

2012-2013, 16.

CHRISTIAENS, J., Bronnen van de criminologie. Samenvatting van het hoorcollege, onuitg., 2011, 48p.

CHRISTIAENS, J., Bronnen in de criminologie. Handleiding bij het werkcollege, onuitg., 2011, 78p.

PATINY, P., VAST COMITE P, L’audition des policiers : enjeux et écueils, onuitg. Presentatie 5de intern.

Colloquium, Nicolet (CA), 2012.

PY, J. en GUYOT, M., Université de Toulouse (F), L’analyse des déclarations écrites, onuitg. Presentatie 5de

intern. Colloquium, Nicolet (CA), 2012.

Grijze literatuur en teksten

BOURDOUX, G.L., SCHUERMANS, F. en CORION, S., Comité P. Observatorium van de politiefunctie. Een

verkenning (brochure), Brussel, Politeia, 2007, 39p.

COMMISSION FOR PUBLIC COMPLAINTS AGAINST THE ROYAL CANADIAN MOUNTED POLICE,

Police investigating police. Final public report, Canada, 2009, 266p.

HELDERWEIRT, V., RPM bij verhoor: geoorloofde druk of niet? Divergentie of convergentie in percepties van

politie, advocaten en magistraten, masterproef Criminologische wetenschappen Universiteit Gent, 2011-12,

http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/864/RUG01-001891864_2012_0001_AC.pdf.

HOPKINS, T., An effective system for investigating complaints against police. A study of human rights

compliance in police complaint models in the US, Canada, UK, Northern Ireland and Australia, Victoria Law

Foundation, Australië, 2009, 160p.

UNITED NATIONS OFFICE ON DRUGS AND CRIME, Handbook on police accountability, oversight and

integrity, New York (USA), Criminal Justice Handbook Series, 2011, 138p.

VAN DEN BROECK, T. en RAES, A., Het rondetafelgesprek of ‘focus group interview’, onuitg. Brussel, 6p.

VANDERHALLEN, M., De werkalliantie in het politieverhoor, doctoraatsproefschrift Criminologische

wetenschappen KU Leuven, 2007, 505p.,

https://lirias.kuleuven.be/bitstream/1979/935/2/de+werkalliantie+in+het+politieverhoor.pdf.

Internetbronnen

BAPTISTE, I., « Qualitative Data Analysis : common phases, strategic differences », Forum Qualitative

Sozialforschung, 2001, http://www.qualitativeresearch.net/ index.php/fqs/article/view/917/2003.

COLETTE, M., “EHRM verduidelijkt definitie ‘verhoor’ “, Legal World, 8 november 2012,

http://www.legalworld.be/legalworld/EHRM-verduidelijkt-definitie-verhoor.html?LangType=2067 (consultatie

21 maart 2013).

DAVIS, D. en LEO, R.A., “Interrogation-related regulatory decline: ego depletion, failures of self-regulation,

and the decision to confess”, Psychology, Public, Policy and Law, 19 maart 2012, 32p.

http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=1931376.

Page 49: UITTREKSELS UIT SVO

DELRUE, E., HERBOTS, K. en ADRIAEN, H., “Zwaarste fraude ooit aan unief”, De Morgen, 2 maart 2013,

http://www.demorgen.be/dm/nl/1344/Onderwijs/article/detail/1600303/2013/03/21/Zwaarste-fraude-ooit-aan-

unief.dhtml.

FEDERALE POLITIE, Deontologische code van de politiediensten, http://www.polfed-

fedpol.be/org/org_codedeonto_nl.php (consultatie 10 maart 2013).

KASSIN, S.M., DRIZIN, S.A., GRISSO, T., GUDJONSSON, G.H., LEO, R.A. en REDLICH, A.D., “Police-

induced confessions: risk factors and recommendations”, American Psychology-Law Society, 15 juli 2009,

http://web.williams.edu/Psychology/Faculty/Kassin/files/WP%20Commentary%20-%20LHB%20(2010).pdf

(consultatie 11 april 2013).

X, Ethische code van het wetenschappelijk onderzoek in België,

http://www.belspo.be/belspo/organisation/publ/pub_ostc/Eth_code/ethcode_nl.pdf (consultatie 1 april 2013).

X, “Un policier ripou flamand réintégré : il avait été interrogé par un francophone ‘non bilingue’ “, Sudinfo.be,

16 april 2012, http://www.sudinfo.be/391204/article/actualite/belgique/2012-04-16/un-policier-ripou-flamand-

reintegre-il-avait-ete-interroge-par-un-francophone-no (consultatie 17 maart 2013).

X, “La police des polices aurait falsifié des preuves pour impliquer des fonctionnaires de police dont l’un haut

responsable proche du PS “, Agoravox, 11 januari 2012, http://www.agoravox.fr/tribune-libre/article/la-police-

des-polices-aurait-107838.

X, “Salduz-wet: Valentijnsarrest schenkt klare wijn “, Liga voor mensenrechten, 16 februari

2013, http://www.mensenrechten.be/index.php/site/nieuwsberichten/salduz_wet_valentijnsarrest_schenkt_klare_

wijn.

Page 50: UITTREKSELS UIT SVO

Bijlagen

Bijlage 1:

Het model uitnodigingsbrief tot deelname aan de Nederlandstalige focusgroep.

Bijlage 2:

Het model uitnodigingsbrief tot deelname aan de Franstalige focusgroep.

Bijlage 3:

De voorbereiding met topics en vragen voor het verloop van de Nederlandstalige focusgroep.

Bijlage 4:

De voorbereiding met topics en vragen voor het verloop van de Franstalige focusgroep.

Bijlage 5:

Het raamwerk voor de codering en de analyse.