Upload
others
View
5
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Science and Technology Options Assessment
Technologische opties voor het voeden van 10 miljard mensen
Interacties tussen landbouw en klimaatverandering en tussen landbouw en biodiversiteit
Samenvatting
Evaluatie van wetenschappelijke en technische opties Directoraat-generaal voor parlementaire onderzoeksdiensten Europees Parlement September 2013 PE 513.514
NL
Technologische opties voor het voeden van 10 miljard mensen
Interacties tussen landbouw en klimaatverandering
en tussen landbouw en biodiversiteit
Samenvatting
IP/A/STOA/FWC/2008-096/Lot3/C1/SC 5 - SC 9
September 2013
PE 513.514
STOA - Evaluatie van wetenschappelijke en technische opties)
Het STOA-project "Technologische opties voor het voeden van 10 miljard mensen - Interacties tussen
klimaatverandering en landbouw en tussen biodiversiteit en landbouw" is uitgevoerd door het
Instituut voor Europees milieubeleid (IEEP) in samenwerking met BIO Intelligence Service, Ecologic
Institute en het Instituut voor Milieuvraagstukken van de Vrije Universiteit Amsterdam.
AUTEURS
Underwood, E.; Poláková, J.; Kretschmer, B.; McConville, A.J.; Tucker, G.M. - IEEP
Dooley, E.; Naumann S.; Frelih-Larsen, A. - Ecologic Institute
Berman, S.; Sarteel, M.; Tostivint, C. - BIO Intelligence Service
Van der Grijp, N.M. - Instituut voor Milieuvraagstukken, Vrije Universiteit Amsterdam
Maxted, N. - School of Biosciences, Universiteit van Birmingham
STOA-ONDERZOEKSCOÖRDINATOR
Lieve Van Woensel
Evaluatie van wetenschappelijke en technische opties (STOA)
Directoraat voor effectbeoordeling en Europese Meerwaarde
DG Intern beleid van het Europees Parlement
Wiertzstraat 60 - RMD 00J012
B-1047 Brussel
E-mail: [email protected]
TAALVERSIE
Origineel: EN
OVER DE UITGEVER
U kunt contact opnemen met STOA via [email protected]
Dit document is op internet beschikbaar op: http://www.europarl.europa.eu/stoa/
Manuscript voltooid in juli 2013.
Brussel, © Europese Unie, 2013
BEPERKTE AANSPRAKELIJKHEID
De meningen die in dit document worden geuit, vallen uitsluitend onder de verantwoordelijkheid van
de auteurs en geven niet noodzakelijkerwijs het officiële standpunt van het Europees Parlement weer.
Nadruk en vertaling met bronvermelding voor niet-commerciële doeleinden zijn toegestaan, mits de
uitgever daarvan vooraf op de hoogte wordt gesteld en een exemplaar krijgt toegestuurd.
PE 513.514
CAT BA-03-13-494-NL-N
ISBN 978-92-823-5094-2
DOI 10.2861/40361
Interacties tussen klimaatverandering en landbouw en tussen biodiversiteit en landbouw
Inhoud
De komende decennia zullen we te maken krijgen met een wereldwijd toenemende vraag
naar voedsel en energie van het land als gevolg van bevolkingsgroei en economische
ontwikkeling. Tegelijkertijd is het noodzakelijk de landbouw aan te passen aan toenemende
klimaatgerelateerde bedreigingen (die waarschijnlijk kansen in Europa teniet zullen doen) en
het effect van emissies van de landbouw op de klimaatverandering te beperken. Ook wordt
een verder verlies van biodiversiteit verwacht als gevolg van intensieve landbouwpraktijken
en het in onbruik raken van landbouw met een rijke biodiversiteit.
De duurzaamheid van de landbouw op lange termijn wordt ondermijnd door tendensen
zoals bodemverslechtering, de afname van het aantal bestuivers, het verlies van natuurlijke
biologische bestrijding van schadelijke organismen en ziekten, en het verlies van genetische
diversiteit van planten en dieren. Er zijn wezenlijke veranderingen in de landbouwsystemen
in Europa nodig om te zorgen voor een snelle afname van de uitstoot van broeikasgassen
door de landbouw, een effectieve aanpassing aan de klimaatverandering en een betere
instandhouding van de biodiversiteit.
In dit verslag wordt een reeks praktijken en ontwikkelingen in de landbouw beschreven die
de productiviteit van de landbouw aanzienlijk kunnen verhogen en bovendien bijdragen aan
de matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering, en de biodiversiteit ten goede
komen. Beleid kan een grotere rol spelen in de ondersteuning van innovatie en ontwikkeling
in alle landbouwsystemen in Europa en in het gebruik van bepaalde afvalstoffen en residuen
voor energiedoeleinden.
In het verslag wordt een reeks aanbevolen opties uiteengezet voor het stimuleren van
bevorderlijke maatregelen, het beperken van onduurzame praktijken en het bevorderen van
innovatieve opties waarbij tegelijkertijd milieuwaarborgen worden gehandhaafd voor
nieuwe technologieën die onbedoelde negatieve effecten op de biodiversiteit kunnen hebben.
Interacties tussen klimaatverandering en landbouw en tussen biodiversiteit en landbouw
Inhoud
1 INLEIDING .................................................................................................................................................. 1
2 KLIMAATVERANDERING EN LANDBOUW .................................................................................... 3
2.1 DE GEVOLGEN VAN DE KLIMAATVERANDERING VOOR DE EUROPESE LANDBOUW .............................. 3
2.2 HET EFFECT VAN DE EUROPESE LANDBOUW OP KLIMAATVERANDERING ............................................ 4
2.3 HOE KAN DE EUROPESE LANDBOUW BIJDRAGEN AAN ZOWEL DE MATIGING VAN ALS DE
AANPASSING AAN DE KLIMAATVERANDERING? ................................................................................................ 5
3 BIODIVERSITEIT EN LANDBOUW ...................................................................................................... 8
3.1 BIODIVERSITEIT IN DE LANDBOUWECOSYSTEMEN IN DE EU ................................................................. 8
3.2 DE EFFECTEN VAN LANDBOUWPRAKTIJKEN OP DE BIODIVERSITEIT ...................................................... 8
3.3 WAAROM IS BIODIVERSITEIT IN LANDBOUWSYSTEMEN VAN BELANG? ............................................... 10
3.4 WAT KAN ER WORDEN GEDAAN OM DE BIODIVERSITEIT OP LANDBOUWGRONDEN IN DE EU IN
STAND TE HOUDEN EN TE VERHOGEN? ............................................................................................................ 11
4 TEELTSYSTEMEN NADER BEKEKEN:GG-GEWASSEN EN GRONDSTOFFEN VOOR
BIOBRANDSTOF ............................................................................................................................................. 13
4.1 MOGELIJKE EFFECTEN VAN GG-GEWASSEN OP DE BIODIVERSITEIT IN DE EU ........... 13
4.1.1 GG-gewassen in de EU .............................................................................................................. 13
4.1.2 Wat zijn de mogelijke toekomstige effecten van GG-gewassen op de biodiversiteit in
Europa? ....................................................................................................................................................... 13
4.2 EFFECTEN VAN GRONDSTOFFEN VOOR BIOBRANDSTOFFEN OP DE BIODIVERSITEIT
15
4.2.1 De biobrandstoffenmarkt binnen de EU ................................................................................. 15
4.2.2 Gevolgen van het gebruik van biobrandstoffen voor de biodiversiteit .............................. 15
4.2.3 Beleid voor duurzamere biobrandstoffen ............................................................................... 16
5 PLANTGENETISCHE HULPBRONNEN EN BESTUIVERS NADER BEKEKEN ....................... 18
5.1 PLANTGENETISCHE HULPBRONNEN VOOR VOEDSEL EN LANDBOUW IN EUROPA 18
5.1.1 Het belang van plantgenetische hulpbronnen ....................................................................... 18
5.1.2 Instandhouding en gebruik van plantgenetische hulpbronnen .......................................... 18
5.2 HONINGBIJEN, BESTUIVERS EN BESTUIVING IN EUROPA .................................................. 19
5.2.1 Het belang van bestuivers ......................................................................................................... 19
5.2.2 De factoren die van invloed zijn op de bijen-/bestuiverspopulaties in de EU .................. 20
5.2.3 Wat is er nodig om de afname van het aantal bestuivers in Europa om te keren? ........... 20
6 AANBEVELINGEN .................................................................................................................................. 21
7 REFERENCES ............................................................................................................................................ 26
Interacties tussen klimaatverandering en landbouw en tussen biodiversiteit en landbouw
1
1 INLEIDING
Er is een steeds grotere behoefte aan 'duurzame intensivering'1 van de landbouw om de
voedselzekerheid te waarborgen met het oog op de verwachte toename van de wereldbevolking naar
10 miljard mensen tegen het eind van deze eeuw. Deze studie is er voornamelijk op gericht te
onderzoeken hoe landbouw, klimaatverandering en biodiversiteit onderling met elkaar verbonden
zijn, en hoe gebruik kan worden gemaakt van het potentieel van een reeks innovatieve opties voor een
duurzamere, veerkrachtigere en efficiëntere landbouw in de EU, met minder negatieve gevolgen voor
klimaatverandering, biodiversiteit en ecosysteemdiensten2.
De belangrijkste twee factoren die van invloed zijn op de algemene vraag naar voedsel en landbouw
zijn de bevolkingsgrootte en economische groei. Een groot deel van Europa heeft tot voor kort een
aanzienlijke economische groei gekend, hetgeen een enorme weerslag heeft gehad op de consumptie
en dientengevolge ook op het milieu. De Food and Agriculture Organisation (FAO) schat dat de
wereldwijde vraag naar voedsel als gevolg van de groeiende wereldbevolking de komende 40 jaar met
ca. 70% zal toenemen, terwijl ondertussen ook de voedingsgewoonten van mensen veranderen
ADDIN REFMGR.CITE . Doordat onze maatschappijen welvarender zijn geworden, consumeren ze
ook meer verwerkt voedsel en dierlijke producten (vlees en zuivel), en produceren ze bovendien meer
afval, waardoor de vraag naar landbouwgronden groter wordt. Er zal aan de wereldwijde vraag naar
voedsel worden voldaan door een combinatie van het in productie brengen van niet voor
landbouwdoeleinden gebruikt land en het verhogen van opbrengsten. Hoewel verwacht wordt dat
deze toenemende behoefte merendeels buiten de EU zal ontstaan en zal worden vervuld, met name in
Afrika, is een zekere toename in de productie binnen de EU reëel, met name met betrekking tot
granen in Oost-Europa.
De opbrengsten in de voornaamste productiegebieden in West-Europa zijn al hoog en de effecten van
de productie op het milieu zijn aanzienlijk en in sommige situaties niet duurzaam, waarbij ernstige
zorgen bestaan over de toestand van de biodiversiteit en over water en grond. Hoewel er enig
potentieel bestaat om de gewasopbrengsten in de EU te verhogen, zullen deze toenamen slechts voor
een beperkt deel duurzaam zijn en zullen ze waarschijnlijk afhankelijk zijn van nieuwe technologische
ontwikkelingen en een bredere inzet hiervan. Daarom zijn wezenlijke veranderingen in de Europese
landbouwsystemen vereist om de huidige milieueffecten te reduceren en de productie van gewassen
te verhogen, en daarnaast het hoofd te bieden aan nieuwe moeilijkheden zoals de problemen die de
klimaatverandering met zich meebrengt.
Dat wereldwijde voedselsystemen met deze ernstige uitdagingen worden geconfronteerd, duidt erop
dat ingrijpen dringend noodzakelijk is om de problemen in verband met de klimaatverandering,
afbraak van het milieu en schaarste van hulpbronnen aan te pakken, en tegelijkertijd de
voedselzekerheid te waarborgen. Aangezien de landbouw binnen een wereldwijde markt
functioneert, zal de belangrijkste uitdaging erin bestaan de productiviteit van de landbouw op
dusdanige wijze te verhogen dat de negatieve milieueffecten van de huidige landbouwsystemen
worden vermeden en weggenomen. Veranderingen in technologieën en praktijken op het gebied van
1 Duurzame intensivering: meer produceren met hetzelfde areaal en tegelijkertijd de negatieve milieueffecten
reduceren en de bijdragen aan het natuurlijk kapitaal en de stroom van milieudiensten vergroten.
2 Ecosysteemdiensten: de directe en indirecte bijdragen van ecosystemen aan het welzijn van de mens,
onderverdeeld in vier hoofdsoorten: voorzieningsdiensten (bijv. voedsel, water, brandstof); regulerende diensten
(bijv. bescherming tegen overstromingen en ziekten); ondersteunende/habitatdiensten (bijv. kringlopen van
voedingsstoffen, bestuiving, bodemvorming); en culturele diensten (bijv. recreatie, culturele, spirituele en
esthetische waarden).
STOA - Evaluatie van wetenschappelijke en technische opties)
2
landbeheer die tot een duurzamere voedselproductie leiden, zullen een centraal onderdeel vormen
van de strategieën voor het verlagen van de druk op het landgebruik in Europa en in de landen
waarvan de EU producten importeert. De belangrijkste gedachte achter deze studie is daarom het
zorgen voor een beter begrip van de potentiële opties voor een duurzamere, veerkrachtigere en efficiëntere
landbouw in de EU, met minder negatieve gevolgen voor klimaatverandering, biodiversiteit en
ecosysteemdiensten.
Interacties tussen klimaatverandering en landbouw en tussen biodiversiteit en landbouw
3
2 KLIMAATVERANDERING EN LANDBOUW
2.1 De gevolgen van de klimaatverandering voor de Europese landbouw
Veranderingen in het klimaat brengen veel uitdagingen voor de verhoging van de Europese
landbouwproductie met zich mee, en de toekomstige effecten van de klimaatverandering zullen
waarschijnlijk complex en moeilijk voorspelbaar zijn. Vaker voorkomende extreme
weersomstandigheden, aanvallen van schadelijke organismen en uitbraken van ziekten,
veranderlijkheid van het klimaat en een stijging van de gemiddelde temperatuur kunnen allemaal
zwaarder wegen dan de eventuele positieve invloeden van de hoge concentraties CO2 en de
opwarming op de opbrengsten van sommige gewassen.(EEA, 2012)
De combinatie van temperatuurstijging en veranderende patronen in de regenval zullen waarschijnlijk
de behoefte aan irrigatiewater voor de teelt van gewassen doen toenemen. Het kan lastig zijn op
langere termijn in voldoende irrigatiewater te voorzien om aan deze groeiende behoefte te
beantwoorden, met name in het zuiden en zuidoosten van Europa. In Zuid-Europa kan de teelt van
gewassen bovendien te lijden hebben onder de stijgende temperaturen, die voor de teelt in het
noorden van Europa juist gunstig kunnen zijn doordat het teeltseizoen kan worden verlengd en de
potentiële snelheid van de teelt kan worden verhoogd. Sommige van deze voordelen kunnen echter
teniet worden gedaan door naar verwachting vaker voorkomende extreme weersomstandigheden,
zoals overstromingen, die oogsten onvoorspelbaarder kunnen maken. Voorspeld wordt dat de
verandering van de temperatuur ertoe zal leiden dat de voor bepaalde gewassen geschikte omgeving
zich naar het noorden zal verplaatsen, hetgeen echter niet noodzakelijkerwijs een algemene toename
van de productiviteit tot gevolg zal hebben. De overige grote gevolgen die op dit moment voorspeld
kunnen worden, zijn de risico's die veranderende complexe bodeminteracties en schadelijke
organismen en ziekten met zich meebrengen. De klimaatverandering zal nieuwe mogelijkheden
creëren voor de verspreiding van schadelijke organismen en ziekten, waarbij het risico bestaat dat
vaker schade zal ontstaan en vaker nieuwe gebieden worden getroffen.
De klimaatverandering zal zowel bedreigingen als kansen voor de Europese landbouw met zich
meebrengen. Waarschijnlijk zijn wezenlijke veranderingen noodzakelijk om de Europese landbouw
aan te passen aan de uitdagingen die het gevolg zijn van de klimaatverandering, wat het bereiken van
duurzame intensivering - een toch al uitdagende taak - nog ingewikkelder maakt.
Tekstvak 1: De gevolgen van klimaatverandering voor het klimaat en de landbouw
Directe veranderingen in de omstandigheden voor de teelt van gewassen
Veranderingen in de beschikbaarheid van water
Veranderingen in de frequentie en ernst van extreme weersomstandigheden
Beïnvloeding van bodems en bodemprocessen
Veranderingen in de omstandigheden voor de verspreiding van schadelijke organismen en ziekten
Veranderingen in het brandgevaar
Veranderingen in de patronen van het energiegebruik
STOA - Evaluatie van wetenschappelijke en technische opties)
4
2.2 Het effect van de Europese landbouw op klimaatverandering
De landbouw is een belangrijke nettobron van broeikasgassen in de atmosfeer. Enkele belangrijke
bronnen van broeikasgasemissies zijn koolstofdioxide door het verlies van koolstof in bewerkte
landbouwgronden, methaan van vee en mest, en distikstofoxide van het gebruik van mest, kunstmest
en externe grondstoffen voor bodems. De uitstoot van methaan en distikstofoxide vereist bijzondere
aandacht, omdat deze in veel grotere mate per eenheid bijdraagt aan de opwarming van de aarde dan
koolstofdioxide. Met name akkerbouwgronden vormen een nettobron van emissies, bijvoorbeeld via
de oxidatie van bodemkoolstof door bodemerosie of grondbewerking. Er wordt van uitgegaan dat
N2O-emissies te wijten zijn aan de cultivering van organische bodems en de mineralisering van
organische stof in de bodem als gevolg van verandering in het landgebruik en drainage
(European Commission, 2009).
Door echter akkerbouwgronden om te vormen naar grasland kunnen de netto-emissies worden
verminderd, omdat grasland grotere hoeveelheden koolstofdioxide als organische koolstof in de
bodem opbergt. Ook bestaande graslanden en veengronden bevatten grote reservoirs aan opgeslagen
koolstof die adequaat moeten worden beheerd zodat ze hun inhoud niet loslaten. Bebossing van
landbouwgronden kan eveneens zorgen voor de opname van koolstof, zowel in de bodem als in de
bomen zelf. Door de landbouw geproduceerde CO2-emissies kunnen tevens het gevolg zijn van het
gebruik van fossiele brandstoffen voor landbouwmachines, vervoer, verwarming en droging, en van
activiteiten die eerder in de keten plaatsvinden, zoals de productie van kunstmest en pesticiden, of de
vervaardiging en het onderhoud van machines.
Tekstvak 3: De effecten van cultivering en drainage op veengronden
Circa 16% van de veengronden in Europa, en in sommige lidstaten tot wel 70%, wordt op dit
moment voor landbouwdoeleinden gebruikt en wordt gedraineerd. Dit omvat een ruime
meerderheid van de veengronden in Noord- en West-Europa. Na drainage komt nog decennialang
distikstofoxide uit bewerkte veengronden vrij. In 2007 bedroegen de emissies van akkerbouw op
veengronden in de EU-27 37,5 miljoen ton CO2-equivalent, wat neerkomt op 88% van de totale
emissies van akkerland. (European Commission, 2009; Gobin et al, 2011; Schils et al, 2008).
De gevoeligheid van de landbouw voor de klimaatverandering leert ons dat het noodzakelijk is dat de
landbouw deel uitmaakt van de wereldwijde inspanning om de uitstoot van broeikasgassen te
reduceren. Er bestaat een aanzienlijk potentieel om de netto-emissies afkomstig van de landbouw te
reduceren, maar sommige van de hiervoor vereiste veranderingen zijn wellicht moeilijk te verenigen
met de doelstelling om de landbouwproductie te verhogen.
Tekstvak 2: De uitstoot van broeikasgassen
9,8% van alle broeikasgasemissies in de EU is afkomstig van de landbouw (emissies door landgebruik, verandering in landgebruik en bossen niet meegerekend)(EEA, 2012). Akkerlanden in de EU-27 stoten ongeveer 70 miljoen ton CO2 -equivalent per jaar uit. De landbouw is verantwoordelijk voor een aanzienlijk deel van de totale uitstoot van distikstofoxide en methaan.
Interacties tussen klimaatverandering en landbouw en tussen biodiversiteit en landbouw
5
2.3 Hoe kan de Europese landbouw bijdragen aan zowel de matiging van
als de aanpassing aan de klimaatverandering?
Er zijn binnen de landbouwsector talrijke acties mogelijk voor de matiging van en de aanpassing aan
de klimaatverandering, waarvan een groot aantal op het niveau van landbouwbedrijven kan worden
uitgevoerd. Veel van deze acties vereisen echter collectief optreden van een aantal belanghebbenden.
Maatregelen voor matiging zijn gericht op de vermindering van de uitstoot van CO2, CH4 en N2O -
door landgebruik en bodems, door koolstof af te scheiden en te voorkomen dat het vrijkomt; door het
gebruik van machines en energie op landbouwbedrijven; door indirecte bronnen zoals de productie
van kunstmest; door de opslag, verwerking en toepassing van mest; door bodems en drainage; en
door de veehouderij. Er zijn diverse soorten beheersmethoden met mogelijke voordelen voor zowel de
matiging van als de aanpassing aan de klimaatverandering beschikbaar voor:
de sectoren die verband houden met de dierlijke productie, met inbegrip van veranderingen
in het beheer van de veestapel en in het beheer van grasland en weidegronden;
akkerlandbeheer;
veranderingen in het landgebruik en andere maatregelen in verband met land;
energie-efficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energie in landbouwbedrijven en in
plattelandsgebieden;
duurzaam gebruik van water en optimale efficiëntie bij het waterverbruik, bijvoorbeeld bij
irrigatie;
overige belangrijke acties voor aanpassing; en
horizontale maatregelen.
Enkele van de belangrijkste vormen van gewasbeheer die op grotere schaal moeten worden
ondersteund en toegepast, zijn de diversificatie van de vruchtwisseling; tussenteelten, meer winterse
bodembedekkers, meer groenbemesting en minder braakland; onderzaaien en het toevoegen van
stikstofbindende gewassen aan vruchtwisselingen; tussengewassen; minimale grondbewerking; meer
gebruik van residuen van landbouwgewassen in het veld; effectieve restricties voor
landbouwactiviteiten op hellingen; reduceren of optimaliseren van het gebruik van meststoffen en
pesticiden; en precisielandbouw.
Tegelijkertijd kunnen acties worden bedacht om aanpassing van het bodemgebruik, het gebruik van
water, het gebruik van inputs en het beheer van de veestapel te bewerkstelligen. Het zal tevens
noodzakelijk zijn het toekomstige effect van de klimaatverandering op de biodiversiteit zo veel
mogelijk te beperken, en te reageren op de veranderingen als gevolg van de maatregelen voor de
matiging van de klimaatverandering. Adequate aanpassingsmaatregelen hebben de potentie om de
veerkracht van landbouwbedrijven en landbouwecosystemen te versterken en de kwetsbaarheid
ervan te verminderen. Op het niveau van de landbouwbedrijven kunnen we onderscheid maken
tussen drie hoofdtypen aanpassingsmaatregelen(OECD, 2010):
maatregelen die de kwetsbaarheid van de betreffende landbouwecosystemen en
landbouwgronden verminderen;
maatregelen die de blootstelling van een landbouwsysteem aan de effecten van
klimaatverandering, zoals droogte, zware regenval en noodweer, verminderen door middel
van risicobeheersing; en
maatregelen die de veerkracht vergroten, zowel die van ecosystemen door hulpbronnen in
stand te houden, als die van de landbouwers, om hen in staat te stellen eventuele verliezen te
kunnen opvangen.
Er wordt voorspeld dat de Europese landbouw het potentieel heeft niet-CO2-emissies (waaronder
emissies van veehouderijsystemen en het gebruik van kunstmest) tegen 2050 met 42 tot 49% te
STOA - Evaluatie van wetenschappelijke en technische opties)
6
reduceren ten opzichte van 1990 ADDIN REFMGR.CITE (Europese Commissie, 2011). Er zijn 46
afzonderlijke acties aangewezen die ertoe kunnen bijdragen dat de landbouw deze reductie bereikt.
Sommige van deze maatregelen dragen bij aan zowel de matiging van als de aanpassing aan de
klimaatverandering, en verhogen tegelijkertijd de productiviteit op lange termijn, terwijl andere van
essentieel belang zijn voor de matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering, maar de
productiviteit in meer of mindere mate zouden kunnen verlagen. Dit wordt in de onderstaande figuur
getoond:
Tekstvak 4: Potentiële synergieën en wisselwerkingen tussen aanpassing aan klimaatverandering, matiging van klimaatverandering en voedselproductie (gewijzigd diagram gebaseerd op Campbell et al. 2011)
Landbouwproductiviteit creëren,grotendeels door meer kunstmest en pesticiden te gebruiken, en door het
gebruik van hybriden en rassen met een hoge productiviteit
Voedselproductie
Aanpassing Matiging
Verbeterd watergebruik en
efficiëntie bij waterverbruik; geïntegreerde bestrijding van
schadelijke organismen;
geoptimaliseerde patronen van
gewassen
Verandering van inzaaidata;aanleg van
brandgangen en bescherming tegen
overstromingen
Invoering van buffer-
stroken; bosgebieden
Instandhouding en herstel van koolstofrijke graslanden; herstel van
watergebieden en veengronden; bebossing;
extensivering
Niet-kerende bodem-
bewerking; tussenteelten;
beheer van residuen; vrucht-
wisselingen; precisie-
landbouw
Boslandbouw
Een strategie voor het verwezenlijken van de centrale doelstelling van duurzame intensivering bestaat
erin om in eerste instantie de aandacht te richten op acties die binnen alle drie de cirkels in dit
diagram liggen – matiging van de negatieve milieueffecten, aanpassing, en verhoging van de
voedselproductie. Deze stappen zullen overal waar ze worden toegepast van voordeel zijn en kunnen
door landbouwers om puur economische redenen worden uitgevoerd, aangezien ze gunstig zijn voor
Interacties tussen klimaatverandering en landbouw en tussen biodiversiteit en landbouw
7
de voedselproductie. Het is helaas onwaarschijnlijk dat enkel deze acties zullen volstaan om de
reductie in zijn geheel te bereiken. Er zijn verdere acties nodig voor het beheer van de resulterende
wisselwerkingen die zullen worden ingevoerd. Het voor dit verslag verzamelde onderzoeksmateriaal
duidt erop dat hiervoor het volgende vereist is:
een holistische benadering;
advies en steun aan landbouwers;
gecoördineerde en doelgerichte actie op landschapsniveau;
samenwerking;
meer doelgerichte onderzoeks- en ontwikkelingsinitiatieven; en
de actieve betrokkenheid van de overheid op alle niveaus.
STOA - Evaluatie van wetenschappelijke en technische opties)
8
3 BIODIVERSITEIT EN LANDBOUW
3.1 Biodiversiteit in de landbouwecosystemen in de EU
De biodiversiteit en de landbouwsystemen in Europa zijn nauw met elkaar verweven. Ten eerste is de
landbouw uiteindelijk afhankelijk van de ecosysteemprocessen die de productie van planten
ondersteunen, zoals bodeminstandhouding, bestuiving en beheersing van schadelijke organismen en
ziekten, en deze processen zijn mogelijk dankzij de biodiversiteit. Ten tweede zijn de meeste
bestaande habitats in Europa het resultaat van duizenden jaren van menselijke activiteiten, wat tot
vele seminatuurlijke habitats heeft geleid die voor hun bestaan afhankelijk zijn van traditionele,
extensieve landbouwpraktijken..De landbouw heeft sinds de jaren vijftig echter een ontwikkeling
doorgemaakt die geleid heeft tot de predominantie van sterk gewijzigde en vereenvoudigde
landbouwhabitats en -landschappen in een groot deel van het laagland in de EU, wat geresulteerd
heeft in het verlies van seminatuurlijke landbouwhabitats, alsmede in een aanzienlijke verdere afname
van de diversiteit en het verlies van specialistische landbouwgewassen in het grootste deel van
Europa (Poláková et al 2011).
Als gevolg daarvan zijn de landbouwsystemen met het grootste belang voor de biodiversiteit de
resterende traditionele landbouwsystemen met een lage intensiteit, die seminatuurlijke habitats in
stand houden - landbouwsystemen met een hoge natuurwaarde (HNV) - en die nog altijd ongeveer
een derde van het landbouwareaal in de EU omvatten (Oppermann et al 2012). De ernstigste
bedreiging van de diversiteit in de landbouw is in de meeste delen van de EU het voortdurende
verlies en de voortdurende achteruitgang van seminatuurlijke habitats die afhankelijk zijn van de
landbouw - de EU heeft sinds 1990 2,4% van haar seminatuurlijke landbouwgrond verloren - wat het
gevolg is van het gedeeltelijk of volledig opgeven van het landbouwkundig beheer op grond van de
lage rentabiliteit en sociale en agronomische veranderingen (EEA 2010). Veel seminatuurlijke habitats
en de daarin voorkomende planten- en dierensoorten zijn van belang voor de instandhouding in heel
Europa, en zijn daarom het onderwerp van instandhoudingsmaatregelen die getroffen worden in het
kader van de habitatrichtlijn en de vogelrichtlijn van de EU.
3.2 De effecten van landbouwpraktijken op de biodiversiteit
Landbouwpraktijken die in verband kunnen worden gebracht met intensievere en meer
gespecialiseerde landbouwmethoden, kunnen significante gevolgen hebben voor habitats en de
biodiversiteit, zowel binnen als buiten landbouwsystemen. Bepaalde landbouwpraktijken, zoals
conventionele bodembewerking, het gebruik van pesticiden, drainage en irrigatie, en het gebruik van
kunstmest, leiden bijna altijd tot een afname van de biodiversiteit, terwijl andere wisselende effecten
kunnen hebben, afhankelijk van het type ecosysteem en de intensiteit. Een optimaal begrazingsniveau
Tekstvak 5: De vermindering van de biodiversiteit
De vogelpopulaties in landbouwgebieden in Europa zijn sinds 1980 met 51% afgenomen, de
graslandvlinderpopulaties zijn in heel Europa sinds 1990 met bijna 50% afgenomen, en er is sprake
van een aanzienlijke afname van het aantal wilde bijen en hun voedergewassen.
Interacties tussen klimaatverandering en landbouw en tussen biodiversiteit en landbouw
9
kan bijvoorbeeld helpen habitats in stand te houden, maar over- en onderbegrazing kan schadelijk
zijn. Veelvuldig gebruik van kunstmest, het beploegen van grasland en bodemerosie door
overbeweiding hebben tot een toename van de waterverontreiniging geleid.
Intensief gebruik van kunstmest verlaagt de diversiteit van onkruid, en heeft een sterk negatief effect
op de diversiteit van planten in veldzomen. In grasland vermindert kunstmest het aantal
plantensoorten die typerend zijn voor natuurlijke en seminatuurlijke habitats, doordat het wordt
omgevormd tot dicht begroeid, soortenarm grasland met minder insecten en andere ongewervelden,
minder voedsel voor akker- en weidevogels, en soms minder organische stof in de bodem en een
afname van de biodiversiteit. Stikstofemissies van kunstmest in water en in de lucht worden
tegenwoordig gezien als een van de belangrijkste oorzaken van het verlies aan biodiversiteit, zowel op
het land als in het water.
Pesticiden hebben ook aanzienlijke gevolgen voor soorten in zoetwaterhabitats; amfibieën, de meest
bedreigde en snel in omvang afnemende groep van gewervelden in Europa, zijn bijzonder kwetsbaar
voor de giftigheid van pesticiden. Er zijn onderzoeksresultaten die er sterk op duiden dat het gebruik
van pesticiden met een breed werkingsspectrum3 een belangrijke rol heeft gespeeld in de afname van
andere planten dan gewassen, groepen ongewervelden en vogels in bebouwbare landbouwhabitats
3 Pesticiden met een breed werkingsspectrum zijn pesticiden die dodelijk of schadelijk zijn voor veel
verschillende soorten en niet alleen het (de) schadelijke organisme(n) waarvoor ze bedoeld zijn.
Tekstvak 6: Veranderingen in landbouwpraktijken die het verlies van biodiversiteit op landbouwgronden tot gevolg hebben
Afname van gemengde landbouwsystemen
Het wegnemen van de eigenschappen van een landbouwhabitat
Drainage van graslanden
Beploeging en inzaaiing
Intensieve begrazing
Vroege maaiing van gras voor het maken van kuilgras
Het gebruik van avermectines en andere geneesmiddelen tegen veeparasieten
Omschakeling van in het voorjaar gezaaide gewassen naar in de winter gezaaide gewassen
Beploeging en andere bodembewerkingsactiviteiten
Irrigatie
Tekstvak 7: Biodiversiteitsvoetafdruk buiten de EU
De EU heeft een wezenlijke invloed op de landbouwgerelateerde biodiversiteit buiten de EU,
grotendeels vanwege de import uit derde landen, die omstreeks 70% van haar behoefte aan
dierlijke voedselproducten omvat. De verbouwing van sojabonen in Brazilië en Argentinië heeft
geleid tot de omschakeling van seminatuurlijke habitats met een rijke biodiversiteit, en heeft
indirecte ontbossing veroorzaakt door de verplaatsing van veehouderijactiviteiten naar
bosgebieden. De netto-ontbossing die in verband kan worden gebracht met de import in de EU-27
van gewas- en dierlijke producten tussen 1990 en 2008 is vastgesteld op 7,4 miljoen ha, wat gelijk is
aan 4% van het beboste gebied van de EU (EC 2013).
STOA - Evaluatie van wetenschappelijke en technische opties)
10
in een groot deel van Europa. Met name de effecten van insecticiden op bijen en andere bestuivers
baren ernstige zorgen. Vier systemische insecticiden4 mogen nu vanwege zorgen over de gevolgen
van de inzet ervan voor honingbijen en hommels twee jaar lang alleen gebruikt worden voor niet-
bloeiende gewassen, kasteelt en wintergranen.
Twee nieuwe landbouwtechnieken die van grote invloed kunnen zijn op de landbouw in de EU in de
toekomst zijn grondstoffen voor biobrandstoffen van een geavanceerde generatie en genetisch
gemodificeerde gewassen. Hun mogelijke effecten worden beschreven in paragraaf 5.
3.3 Waarom is biodiversiteit in landbouwsystemen van belang?
De afname van de biodiversiteit kan een bedreiging vormen voor de duurzaamheid van de landbouw
in bepaalde gebieden op lange termijn als gevolg van de afbraak van de ecosysteemdiensten waarvan
de landbouw afhankelijk is, zoals bodemprocessen, natuurlijke bestrijding van schadelijke organismen
en bestuiving.
Bodems zijn uiterst complexe systemen met een hoog niveau van biodiversiteit, waarvan het grootste
deel onbekend is. Het bodemleven ondersteunt de landbouwproductie doordat het plantresiduen
afbreekt en de kringloop van voedingsstoffen in stand houdt, en doordat het bijdraagt aan de
stabiliteit van de bodemstructuur, vervuilende stoffen tegenwerkt en schadelijke organismen en
ziekten in de bodem onder controle houdt. Een recente deskundigenbeoordeling toont echter aan dat
de biodiversiteit van de bodem mogelijk in bijna een kwart van de EU onder grote druk staat (Gardi
et al 2013). Dit is grotendeels te wijten aan de ernstige afbraak van organische stof in de bodem in het
grootste deel van het bebouwbare land in Europa.
Onderzoek toont bovendien aan dat de natuurlijke biologische bestrijding van schadelijke
organismen, ziekten en onkruid op de bebouwbare landbouwgronden in heel Europa in gevaar wordt
gebracht door het gebruik van insecticiden en het gebrek aan uitwijkhabitats en plantaardige stoffen
voor de duurzame instandhouding van de populaties ongewervelden (Geiger et al 2010).
4 De neonicotinoïde pesticiden imidachlopride, clothianidine, thiamethoxam en de fenylpyrazole pesticide
fipronil
Tekstvak 8: Schadelijke organismen, ziekten en onkruid, en hun natuurlijke vijanden
Diversiteit van schadelijke organismen, ziekten en onkruid vormt uitdagingen voor de
landbouwproductie in Europa en kan zonder adequaat beheer de vernietiging van opbrengsten tot
gevolg hebben. Een voorbeeld hiervan is de stengelboorder, een schadelijk insect dat mais aantast
door de planten te verzwakken, de korrelkwaliteit te verlagen en schimmelinfecties te bevorderen.
Ziekten kunnen worden veroorzaakt door schimmels, virussen, bacteriën en/of andere
ziekteverwekkers en kunnen worden overgedragen via water, wind, de bodem, plantaardig
materiaal, insecten of andere dieren. Voorspeld wordt dat de klimaatverandering en
klimaatschommelingen voor meer verliezen in de landbouw als gevolg van schadelijke organismen
en ziekten zullen zorgen, met name in Zuid-Europa.
Onkruid vormt uitdagingen voor het beheer van bijna alle gewassen en kan aanzienlijke verliezen
van gewasopbrengsten tot gevolg hebben. Bij elk gewas zijn enkele hardnekkige onkruidsoorten
Interacties tussen klimaatverandering en landbouw en tussen biodiversiteit en landbouw
11
Bestuiving door dieren is belangrijk of cruciaal voor de productie van veel gewassen.
Gedomesticeerde honingbijen zijn belangrijke bestuivers in gebieden waar bijenhouders actief zijn,
maar van even groot belang zijn wilde bestuivers, zoals wilde bijen, vliegen, vlinders en motten. Het
aantal bestuivers neemt echter af in de EU, zoals beschreven in paragraaf 6. In die paragraaf wordt
bovendien de situatie van een ander belangrijk element van de diversiteit in de landbouw in de EU
beschreven - plantaardige en dierlijke genetische hulpbronnen voor voedsel en de landbouw.
Het stoppen en omkeren van het verlies van biodiversiteit en ecosysteemdiensten in
landbouwhabitats in de EU en in habitats die onder invloed staan van landbouwactiviteiten, is van
levensbelang als de EU de doelstellingen in verband met de instandhouding van de natuur van de
biodiversiteitsstrategie 2020 en het Verdrag inzake biologische diversiteit wil verwezenlijken.
3.4 Wat kan er worden gedaan om de biodiversiteit op landbouwgronden in
de EU in stand te houden en te verhogen?
Er is een groot aantal landbouwpraktijken en acties in Europa waarvan is aangetoond dat ze de
biodiversiteit op het niveau van het landbouwbedrijf en het veld verhogen. Veel van deze nuttige
praktijken komen in aanmerking voor steun in het kader van milieuregelingen voor de landbouw5
binnen de programma's voor plattelandsontwikkeling van de lidstaten. Biodiversiteitsvriendelijke
landbouwpraktijken zijn onder andere:
de bescherming en instandhouding van seminatuurlijke landbouwhabitats zoals graslanden,
en van de eigenschappen van landbouwgronden die habitats bieden, zoals brede heggen,
muurtjes zonder cement en terrassen, sloten en vijvers;
5 Milieuregelingen voor de landbouw zijn subsidies die bedoeld zijn om landbouwers aan te moedigen
milieuvriendelijkere en duurzamere landbouwpraktijken toe te passen die zorgen voor de instandhouding van de
biodiversiteit, landschappen en andere natuurlijke hulpbronnen.
verantwoordelijk voor de ergste problemen, en geïntegreerde onkruidbeheersingssystemen zijn er in
feite op gericht de diversiteit van onkruid te vergroten, zodat dominante onkruidsoorten in toom
worden gehouden. Enkele gangbare weideonkruidsoorten zijn giftig voor vee.
Gelukkig worden de meeste inheemse soorten schadelijke organismen, ziekteverwekkers en
onkruidsoorten gegeten, met ziekten bedreigd en besmet door een grote verscheidenheid aan
roofvijanden, parasitoïden, parasieten en ziekteverwekkers, zoals bacteriën en virussen, insecten,
andere ongewervelden, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren. Deze worden 'natuurlijke
vijanden' genoemd en hun functie voor de bestrijding van schadelijke organismen noemen we
natuurlijke biologische bestrijding. In ecosystemen die ecologisch intact zijn, zorgen natuurlijke
vijanden ervoor dat populaties schadelijke organismen beperkt blijven. In monoculturen van
gewassen kunnen populaties schadelijke organismen sneller groeien dan hun natuurlijke vijanden,
tenzij de natuurlijke vijanden in staat zijn te overleven met alternatief voedsel of gastheren in of nabij
het veld en zich vervolgens snel genoeg naar het gewas verplaatsen om de populatie schadelijke
organismen onder controle te houden. Natuurlijke vijanden hebben uitwijkhabitats en alternatieve
prooien nodig op onkruid en in veldzomen; van bijzonder belang zijn bloemen met veel nectar en
stuifmeel als alternatief of aanvullend voedsel.
STOA - Evaluatie van wetenschappelijke en technische opties)
12
de totstandbrenging en het beheer van veldzomen, vruchtwisselingen, stukjes braakland en
braakvelden, en stoppelakkers van gewassen, zodat deze voortplantingshabitat en voedsel
(bijv. bloemen en zaden) voor wilde organismen bieden; en
de vermindering en de aanpak van het gebruik van kunstmest, pesticiden en irrigatie, zodat
deze minder negatieve gevolgen hebben voor wilde organismen.
Een voorbeeld is de aanleg van veldzomen en bufferstroken. Bufferstroken beschermen waterlopen
tegen de afspoeling van pesticiden en de overwaaiing van spuitnevel, kunnen bodemerosie
verminderen en de wateropnamecapaciteit verbeteren. Als ze worden beheerd met het oog op
biodiversiteit, kunnen ze bovendien de diversiteit van planten verhogen en zorgen voor meer
voedselbronnen voor bestuivers, andere insecten en vogels, en zodoende de vogel- en
bestuiverpopulaties in stand houden. Bufferstroken kunnen daarnaast de gevoeligheid voor
schadelijke organismen en ziekten reduceren, doordat ze de natuurlijke biologische bestrijding in
stand houden en de broeikasgasemissies verlagen, omdat het gebruik van kunstmest en pesticiden
vermindert als de natuurlijke biologische bestrijding wordt verbeterd, en de planten in de zomen
kunnen bovendien koolstof opslaan.
Onderzoek heeft duidelijk aangetoond dat milieuregelingen voor de landbouw ten goede komen aan
de rijkdom en overvloed van soorten op zowel bebouwbare grond als grasland in heel Europa (Bátary
et al 2010), maar momenteel niet voldoende zijn om de teruggang van de biodiversiteit op de
landbouwgronden in Europa om te keren omdat de reikwijdte gering is en ze onvoldoende
doelgericht zijn (Merckx et al 2009). Milieuprogramma's voor de landbouw moeten beter worden
afgestemd op de aard van de landschappen van de gebieden waar ze ten uitvoer worden gelegd en op
de soortengroepen die moeten worden gestimuleerd om significante voordelen voor de biodiversiteit
te behalen.
De ruimtelijke schaal waarbinnen biodiversiteit in de landbouw tot stand moet worden gebracht,
moet aanzienlijk worden uitgebreid, en de efficiëntie en doeltreffendheid van maatregelen moet
worden verbeterd om te zorgen voor een bloei van de biodiversiteit in zowel het platteland in ruime
zin als beschermde gebieden ADDIN REFMGR.CITE (Poláková et al, 2011). In een studie werd
bijvoorbeeld geschat dat Duitsland actieve beheersmaatregelen in ten minste 15% van zijn gebruikte
landbouwareaal nodig heeft om de teruggang van soorten op landbouwgronden om te keren en
waardevolle habitats in landbouwgebieden te handhaven. Deze maatregelen zouden onder meer
bestaan uit het herstel en de instandhouding van semi-natuurlijke landschappen, de extensivering van
10% van zijn intensief grasland en de toewijzing van 7% van zijn bebouwbare grond en grasland aan
landbouwgrondeigenschappen(Hampicke, 2010).
Interacties tussen klimaatverandering en landbouw en tussen biodiversiteit en landbouw
13
4 TEELTSYSTEMEN NADER BEKEKEN:GG-GEWASSEN EN
GRONDSTOFFEN VOOR BIOBRANDSTOF
Twee technologische innovaties die van grote invloed kunnen zijn op de Europese
landbouwproductie in de toekomst, waaronder ook de voetafdruk ervan in de rest van de wereld, zijn
gewassen voor de productie van biobrandstoffen en genetisch gemodificeerde gewassen. We
beschikken over bepaalde onderzoeksgegevens om een schatting te maken van de huidige en
potentiële toekomstige effecten van deze teeltsystemen en om negatieve effecten tegen te gaan, maar
er bestaat ook veel onzekerheid rondom de voorspelling van deze effecten.
4.1 MOGELIJKE EFFECTEN VAN GG-GEWASSEN OP DE BIODIVERSITEIT IN DE EU
4.1.1 GG-gewassen in de EU
Genetisch gemodificeerde organismen (GGO's) zijn dieren- of plantensoorten waarbij met behulp van
voortplantingstechnologie een of meer genen in het genoom zijn ingevoegd. Zodoende is het mogelijk
genen van niet-verwante soorten in te voegen die over bepaalde gunstige eigenschappen beschikken.
GG-gewassen kunnen worden ontworpen met het oog op bepaalde agronomische, economische,
voedselkundige of milieuvoordelen. Er bestaan echter ook potentiële risico's voor het milieu. In
Europa zijn momenteel slechts twee GG-gewassen toegestaan om te worden geteeld: insectresistente
Bt-mais (MON810) en de aardappel Amflora met gemodificeerd zetmeel. Deze gewassen worden op
relatief kleine schaal geteeld. Nieuwe genetisch gemodificeerde eigenschappen, genen en gewassen
die in het kader van kleinschalige proeven zijn ontwikkeld, maar die nog niet zijn goedgekeurd voor
commercieel gebruik, zijn gewassoorten die diverse voordelen bieden op het gebied van
voedingswaarde of industriële toepassingen, zoals een eenvoudigere omschakeling naar
biobrandstoffen, of een verhoogde tolerantie voor invloeden vanuit het milieu, zoals vorst, droogte of
de aanwezigheid van zout. Het lijkt door een gebrek aan overeenstemming tussen de EU-lidstaten
echter onwaarschijnlijk dat de nieuwe GG-gewassen waarvoor goedkeuring is aangevraagd in de
komende tien jaar in de EU worden toegestaan.
4.1.2 Wat zijn de mogelijke toekomstige effecten van GG-gewassen op de
biodiversiteit in Europa?
Het is onmogelijk algemene uitspraken te doen over de consequenties voor de biodiversiteit,
aangezien GGO's een zeer breed spectrum omvatten, met eigenschappen en mogelijke invloeden die
sterk van elkaar verschillen. De voordelen voor de biodiversiteit van de op dit moment voor de EU
relevante GG-gewassen, zoals een beperkter gebruik van insecticiden met een breed
werkingsspectrum en een bredere inzet van systemen zonder bodembewerking, zijn hoofdzakelijk
aangetoond door onderzoeksmateriaal dat afkomstig is van Noord- en Zuid-Amerika, en kunnen
anders uitpakken voor de situatie in de EU. Er is ook onderzoek dat erop duidt dat sommige
bestaande GG-gewassen ongunstige effecten hebben op de biodiversiteit, zoals hybridisering met
verwante wilde soorten, de ontwikkeling van resistentie bij schadelijke organismen en onkruid, en het
verlies van biodiversiteit door intensievere verbouwingspraktijken. Onderzoek afkomstig uit de VS en
andere delen van de wereld kan ter informatie dienen voor de beoordeling en analyse van risico's,
maar elke GG-soort moet in de specifieke lokale omstandigheden van de Europese teeltsystemen
worden geëvalueerd (EFSA 2010). Een aantal regeringen in de EU heeft ervoor gekozen het
voorzorgsbeginsel te volgen en tegen het gebruik van GGO's te pleiten. Acht lidstaten hebben een
STOA - Evaluatie van wetenschappelijke en technische opties)
14
nationaal verbod op het verbouwen van GG-gewassen ingevoerd op grond van bezorgdheid over de
effecten op de biodiversiteit.
In het grootste deel van de EU is het verbouwen van GGO's voor commerciële doeleinden tot dusver
slechts op zeer kleine schaal toegepast. Indien de teelt van GG-gewassen in Europa in omvang
toeneemt, zal deze waarschijnlijk ook een grotere verscheidenheid aan GG-eigenschappen van een
nieuwe generatie omvatten dan de soorten die op dit moment in vergelijkbare regio's worden
verbouwd, waarnaar nog heel weinig onderzoek is verricht. Daarom is het moeilijk voorspellingen te
doen over de balans van risico's en voordelen voor de biodiversiteit van een grootschaliger gebruik
van GGO's in Europa.
Indien op langere termijn wordt vastgesteld dat op GGO gebaseerde teeltsystemen op langere termijn
stabiel zijn en tegelijkertijd in staat zijn een blijvend hoger opbrengstniveau te realiseren dan
conventionele gewassen zonder nadelige milieueffecten, dan ontstaat het vooruitzicht dat de druk om
het landbouwareaal uit te breiden kan worden beperkt en kan er meer land beschikbaar komen voor
de instandhouding van de biodiversiteit. Heden is echter onduidelijk of op GGO gebaseerde
teeltsystemen in Europa een dergelijke rol kunnen spelen, en het is te vroeg om te concluderen dat de
biodiversiteit op deze manier kan worden bevorderd. Belangrijke factoren die met het oog op de
biodiversiteit in ogenschouw genomen moeten worden, zijn de kans op en de gevolgen van
hybridisering en het risico van invasieve wilde populaties6 met tolerantie voor milieu-invloeden.
6 Wilde populatie: een populatie van een plantensoort die zich zelfstandig verspreidt buiten het akkerland zelf (d.w.z. in
veldzomen, bermen, braakland enz.).
Tekstvak 9: Mogelijke routes voor genenstroom van GG-gewassen in Europa in de
toekomst
Een van de belangrijkste milieurisico's van GG-gewassen is het risico dat genenstroom naar wilde
gewassenpopulaties of met gewassen verwante wilde soorten tot ofwel problemen met invasieve
planten ofwel het verlies van waardevolle wilde genetische diversiteit leidt. Het is bekend dat
genenstroom van veel van de in Europa geteelde gewassen al van invloed is op met deze gewassen
verwante wilde soorten. Als GG-koolzaad op grote schaal in de EU geteeld werd, zou dit
waarschijnlijk leiden tot het ontstaan van wilde GG-koolzaadpopulaties en wilde hybride gewassen,
maar het is niet duidelijk of dit schade voor de biodiversiteit tot gevolg zal hebben, omdat de
effecten variëren afhankelijk van de GG-eigenschap en mogelijk pas na jaren merkbaar zijn.
Genenstroom van tarwe, suikerbieten, gras en boomsoorten is ook te verwachten.
Interacties tussen klimaatverandering en landbouw en tussen biodiversiteit en landbouw
15
4.2 EFFECTEN VAN GRONDSTOFFEN VOOR BIOBRANDSTOFFEN OP DE
BIODIVERSITEIT
4.2.1 De biobrandstoffenmarkt binnen de EU
De belangrijkste stimulans voor het gebruik van biobrandstoffen in de EU is de in de richtlijn
hernieuwbare energie vastgestelde doelstelling om het aandeel hernieuwbare energie in de
vervoerssector in elke lidstaat te verhogen naar 10% tegen 2020. Op dit moment is vloeibare
biobrandstof de voornaamste optie om de doelstelling te bereiken, dat wil zeggen bio-ethanol en
biodiesel vervaardigd door de verwerking van plantaardig materiaal of afvalproducten van voedsel.
In de huidige biobrandstoffenmarkt van de EU spelen conventionele biobrandstoffen die gemaakt
zijn van voedsel en voedergewassen een overheersende rol. Koolzaadolie domineert in de
biodieselmarkt met een omvang van bijna de helft van het totale verbruik, en suikerbieten, tarwe,
mais en suikerriet domineren in de ethanolmarkt. Sinds enige tijd zijn geavanceerde biobrandstoffen,
of biobrandstoffen van de "tweede generatie", in opkomst. Hoewel deze nog niet als zodanig voor
commerciële doeleinden zijn gebruikt, wordt over het algemeen verwacht dat het gebruik ervan in
2020 economisch haalbaar zal zijn.
4.2.2 Gevolgen van het gebruik van biobrandstoffen voor de biodiversiteit
Biobrandst
offen
Grondstoffen
Bio-ethanol EU: tarwe, suikerbieten of mais
Buiten de EU: suikerriet, mais
Geavanceerde biobrandstoffen: Hoge grassen (bijv. Miscanthus, kanariegras,
vingergras); hakhout met korte omlooptijd (bijv. wilg, populier); en gewasresten (bijv.
stro)
Biodiesel EU: koolzaad, zonnebloem, afvalproducten (bijv. gebruikte bak- en braadolie en talg)
Buiten de EU: soja, jatropha en palmolie
Tekstvak 10: Totaal verbruik van biobrandstoffen in de EU
Het totale verbruik van biobrandstoffen in de EU bedroeg in 2010 bijna 13 miljoen ton olie-equivalent
(Mtoe), wat neerkomt op 4,27% van het totaal aan voor vervoer gebruikte energie.
Tekstvak 11: Internationale gevolgen
Palmolieplantages in Zuidoost-Azië worden vaak beschouwd als belangrijke veroorzakers van de
verdwijning van bossen en het verlies van biodiversiteit. Naar schatting 27% van de
palmaanplantingen verdringt delen van regenwouden met veenrijke bodems in Maleisië, en 56%
van de palmaanplantingen in Indonesië ging ten koste van het groenblijvende tropische
laaglandregenwoud met een hoge biodiversiteit (Campbell and Doswald 2009). In Brazilië vormt
de productie van ethanol een van de belangrijkste economische drijfveren voor de uitbreiding van
suikerriet dat de Braziliaanse Cerrado, 's werelds meest biodiverse savanne, binnendringt.
STOA - Evaluatie van wetenschappelijke en technische opties)
16
De vraag naar voedsel- en voedergewassen voor de productie van conventionele biobrandstoffen voor
gebruik in de EU zal tot een significante toename van de vraag naar land leiden. Een belangrijke bron
van zorgen in verband met het gebruik van biobrandstoffen is de omschakeling van natuurlijke of
seminatuurlijke ecosystemen, ofwel voor de productie van de grondstoffen voor biobrandstoffen zelf
(d.w.z. directe veranderingen in het landgebruik), ofwel voor de productie van andere gewassen die
door biobrandstoffen zijn verdrongen (d.w.z. indirecte veranderingen in het landgebruik). Extra land
zou beschikbaar kunnen komen via de omschakeling van seminatuurlijke gebieden, via
landbouwgronden die al voor productie worden ingezet (doordat bestaande vormen van productie
worden verdrongen), of via het gebruik van marginaal of aangetast land.
Volgens een schatting zal 3 tot 8% van de seminatuurlijke vegetatie in de EU tegen 2020 verloren zijn
gegaan ten opzichte van 2000 als gevolg van de verdringing van graslanden en akkerbouw (Hellmann
& Verburg 2010). Er wordt echter van uitgegaan dat 50% van de productie van biobrandstoffen buiten
de EU zal plaatsvinden. Algemeen gesproken vormt de omschakeling van natuurlijk of seminatuurlijk
land naar landbouw een van de meest significante bedreigingen voor de biodiversiteit wereldwijd, en
deze omschakeling vindt overigens steeds vaker plaats – de doelstelling van de EU inzake
biobrandstoffen kan tot een wereldwijde toename van akkerland van 1,73 naar 1,87 miljoen ha leiden
(Laborde 2011). Schattingen lopen uiteen naargelang verschillende modelleringsbenaderingen, met
name ten aanzien van het gebruik van nevenproducten van biobrandstoffen7 en
opbrengstontwikkelingen. Vast staat echter dat indirecte veranderingen in het landgebruik door de
vraag naar biobrandstoffen in de EU een reëel en concreet probleem vormen dat gevolgen heeft voor
de wereldwijde biodiversiteit, voedselprijzen, toegang tot land, maar ook andere sociale en
milieueffecten.
Grondstoffen voor geavanceerde biobrandstoffen zoals hakhout van wilgen of Miscanthus-gras
kunnen voordelen voor de biodiversiteit opleveren in vergelijking met akkerbouwgewassen. Het is
echter te vroeg om de algehele gevolgen voor de biodiversiteit van productie op commerciële schaal
van gewassen voor biobrandstoffen te kunnen beoordelen, omdat veel zal afhangen van de habitats
die worden vervangen, het beheer, en de schaal en locatie van de aanplantingen. Bovendien hebben
studies naar de gevolgen voor de biodiversiteit nog geen aandacht besteed aan de cumulatieve
effecten van grote ontwikkelingen en regionale concentraties van monoculturen van gewassen voor
biobrandstoffen die noodzakelijk zullen zijn om grote energiecentrales te bevoorraden.
4.2.3 Beleid voor duurzamere biobrandstoffen
In het kader van de richtlijn hernieuwbare energie van de EU zijn duurzaamheidscriteria voor
biobrandstoffen voor de EU ingevoerd, met als doel te voorkomen dat habitats met een rijke
biodiversiteit en gebieden met een hoge koolstofopslagcapaciteit worden omgeschakeld naar
akkerland om grondstoffen voor biobrandstoffen te verbouwen. Hoewel de criteria van groot belang
zijn als eerste stap in het beperken van de gevolgen van de biobrandstoffenindustrie, vormen deze
maatregelen geen beperking van de risico's in verband met indirecte veranderingen in het
landgebruik. De indirecte gevolgen, die voortkomen uit een keten van verdringingseffecten, worden
momenteel in het kader van de duurzaamheidsregeling van de richtlijn niet in kaart gebracht, laat
staan beheerst, hoewel ervan wordt uitgegaan dat deze een ernstig risico vormen. De in de richtlijn
vastgestelde duurzaamheidscriteria zullen waarschijnlijk weinig of geen effect hebben op wereldwijde
landbouwsystemen als gevolg van de verdringing van voedsel- en diervoedergewassen naar
gebieden die belangrijk zijn voor de biodiversiteit en/of de opslag van koolstof, en de
7 zoals perskoeken van de productie van biodiesel en gedroogde spoeling van de productie van bio-ethanol.
Interacties tussen klimaatverandering en landbouw en tussen biodiversiteit en landbouw
17
biobrandstoffensector buiten Europa. Om effect te hebben moet het beleid gericht zijn op een groter
aantal landbouwproducten en een grotere groep landen.
Een oplossing die als concept en mogelijk ook in politiek opzicht ongecompliceerd lijkt, is de
uitfasering van volumedoelstellingen voor conventionele biobrandstoffen in de EU. Waar
volumedoelstellingen hun nut hebben bewezen door een aanzienlijke opschaling van de productie
van biobrandstoffen van de eerste generatie teweeg te brengen, blijken ze inflexibel met het oog op de
noodzaak om te reageren op aangetoonde uitdagingen zoals indirecte veranderingen in het
landgebruik en alle daarmee samenhangende gevolgen. Daarom moeten dergelijke doelstellingen
worden vervangen door emissiereductiedoelstellingen voor brandstofleveranciers en geleidelijk
strengere CO2-normen voor voertuigen op langere termijn.
STOA - Evaluatie van wetenschappelijke en technische opties)
18
5 PLANTGENETISCHE HULPBRONNEN EN BESTUIVERS NADER
BEKEKEN
Twee cruciale elementen van de biodiversiteit die het fundament vormt voor duurzame landbouw
zijn bestuivers – zowel honingbijen als wilde bestuivers – en plantgenetische hulpbronnen voor
voedsel en landbouw. Beide worden om tal van redenen in Europa bedreigd, zoals hieronder
beschreven.
5.1 PLANTGENETISCHE HULPBRONNEN VOOR VOEDSEL EN LANDBOUW IN
EUROPA
5.1.1 Het belang van plantgenetische hulpbronnen
De genetische diversiteit binnen gewassen en verwante soorten speelt een belangrijke rol voor de
landbouw om in staat te kunnen zijn tot aanpassing aan de klimaatverandering, tot weerstand tegen
nieuwe schadelijke organismen en ziekteverwekkers, en tot productie van variëteiten met een hoge
opbrengst onder verschillende omstandigheden. De aanhoudende afbraak of vernietiging van
plantgenetische diversiteit vermindert echter het aantal opties voor plantenteelt, en het aantal opties
voor toekomstige generaties om verschillende gewassen te gebruiken, om zich aan te passen aan de
klimaatverandering en om te zorgen voor voldoende en voedzaam voedsel voor allen. De FAO
waarschuwt dat de voedselzekerheid in de wereld wordt bedreigd, omdat we de genetische
diversiteit van onze gewassen en met gewassen verwante wilde soorten niet in stand houden, en schat
dat sinds 1900 wereldwijd driekwart van de diversiteit van onze gewassen verloren is gegaan (FAO
2010).
Plantgenetische hulpbronnen voor voedsel en landbouw (PGRFA) omvatten een groot aantal
verschillende gewassen en wilde planten, waaronder moderne gewasvariëteiten, teeltlijnen en
genetische rassen, verouderde variëteiten, ecotypes, landrassen en met gewassen verwante wilde
soorten, alsook onkruidachtige rassen en primitieve vormen van gewassen.
5.1.2 Instandhouding en gebruik van plantgenetische hulpbronnen
Het is van essentieel belang dat het beleid van zowel de EU als de lidstaten de huidige bedreiging van
de Europese PGRFA erkennen en dat wordt ingezien dat beleid een cruciale bijdrage kan leveren aan
de aanpak van de uitdagingen die gepaard gaan met de duurzame intensivering van de
voedselproductie. Er moet worden erkend dat de diversiteit van plantgenetische hulpbronnen een
noodzaak is, en er moet een hogere prioriteit aan worden gegeven om de instandhouding ervan te
waarborgen. Hoewel Europa circa 500 genenbanken heeft die ex situ8 2 miljoen soorten in stand
houden, houden zij niet effectief het niveau van diversiteit in stand dat hedendaagse plantenkwekers
nodig hebben, wordt ten minste 11,5% van de Europese met gewassen verwante wilde soorten
bedreigd (Bilz et al 2011), is er geen schatting van het percentage traditionele, door landbouwers
geteelde landrassen9 dat in stand wordt gehouden, en is er geen duurzame instandhouding in situ10 of
8 Instandhouding ex situ betekent de instandhouding van componenten van biologische diversiteit buiten hun
natuurlijke habitats, bijvoorbeeld in genenbanken of botanische tuinen.
9 Landrassen zijn unieke gewasvariëteiten die zich via een proces van selectie door de landbouwer hebben
aangepast aan de lokale omstandigheden.
Interacties tussen klimaatverandering en landbouw en tussen biodiversiteit en landbouw
19
op het landbouwbedrijf van de biodiversiteit in verband met gewassen in Europa (Maxted et al 2012).
Daarom is het noodzakelijk dat beleidsmatig wordt ingegrepen om een verbeterde instandhouding
en inzet te ondersteunen.
Het tweede globale actieplan van het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen
voor voedsel en landbouw (ITPGRFA) omvat overeengekomen prioritaire plannen en acties om de
diversiteit van genetische hulpbronnen te beschermen en te zorgen voor de duurzame
totstandbrenging van verbeterde variëteiten door plantenteelt. De huidige uitdagingen voor de
instandhouding en het gebruik van PGRFA en de behoeften van de toekomstige generaties vergen een
geïntegreerde, veelzijdige benadering die voortbouwt op de initiatieven van alle belanghebbenden
en gebaseerd is op versterkte samenwerking en de uitwisseling van kennis.
5.2 HONINGBIJEN, BESTUIVERS EN BESTUIVING IN EUROPA
5.2.1 Het belang van bestuivers
Bestuivers zorgen voor de voortplanting en vruchtzetting van veel gewassen en wilde planten door
stuifmeel van de ene naar de andere bloem te brengen, en maken zodoende gewasopbrengsten en de
overdracht van genen binnen en tussen populaties van plantensoorten mogelijk, waardoor de
genetische diversiteit in stand blijft. In Europa staan meer dan 150 gewassoorten en 80% van de
Europese wilde plantensoorten onder directe invloed van bestuiving door insecten voor vrucht- en
zaadzetting, met inbegrip van een groot aantal fruit- en groentesoorten, industriële gewassen, zaden
en noten, kruiden en veevoedergewassen. Voor de meeste gewassen die door dieren bestoven moeten
worden, zijn bijen de belangrijkste bestuivers, waaronder de gewone honingbij en wilde soorten zoals
angelloze bijen, hommels en solitaire bijen.
Er is wereldwijd al enkele decennia sprake van een abnormale vermindering van zowel het aantal
honingbijen als het aantal wilde bijen. Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat het verlies van
bestuivers in Europa economische gevolgen heeft voor de productie van voedsel en ecologische
gevolgen voor wilde plantensoorten. Bovendien zijn we voor een veelzijdige en evenwichtige
voedselvoorziening sterk afhankelijk van zowel honingbijen als wilde bestuivers, wat leidt tot de
conclusie dat de sterfte van bestuivers kan leiden tot evenwichtstekorten en gebreken in ons
voedingspatroon in de toekomst.
10 Instandhouding in situ betekent de instandhouding van ecosystemen en natuurlijke habitats en de
instandhouding en het herstel van levensvatbare populaties in hun natuurlijke omgeving en, in geval van
gedomesticeerde of gecultiveerde soorten, in de omgeving waarin zij hun onderscheidende eigenschappen
hebben ontwikkeld.
STOA - Evaluatie van wetenschappelijke en technische opties)
20
5.2.2 De factoren die van invloed zijn op de bijen-/bestuiverspopulaties in de EUDe
huidige kennis gaat ervan uit dat de afname door een groot aantal factoren wordt veroorzaakt,
waarbij de frequentie, ernst en snelheid van de sterfte van bijenvolken naargelang de omstandigheden
verschillen. Belangrijke negatieve invloeden en veroorzakers van de sterfte van bijenvolken die met
substantieel wetenschappelijk onderzoek zijn aangetoond, zijn: schadelijke organismen en
ziekteverwekkers, in het bijzonder Varroa destructor (die in combinatie met ziekten in heel Europa een
belangrijke veroorzaker van de sterfte van wintervolken is); landbouwpraktijken, waaronder het
gebruik van pesticiden, toegenomen fragmentatie en verlies van habitat, afname van de kwaliteit van
stuifmeel, en een gebrek aan voedselbronnen, diversiteit en kwaliteit als gevolg van de intensivering
van grasland en akkerland; en slechte bijenteeltpraktijken, waaronder het gebrek aan genetische
diversiteit van honingbijen (AFSSA 2008, Europees Parlement 2011). Er is minder onderzoek verricht
naar de oorzaken van de afname van het aantal wilde bijen, maar deze zijn naar verwachting
ongeveer gelijk.
Tussen veel van deze factoren bestaat een verband of een wisselwerking, wat de precieze oorzaken
van de bijensterfte nog moeilijker te begrijpen maakt. Onderzoek naar neonicotinoïde pesticiden duidt
er bijvoorbeeld op dat deze producten op zichzelf niet noodzakelijkerwijs wezenlijke gevolgen
hebben, maar de weerstand tegen schadelijke organismen verlagen, waardoor de combinatie van
beide factoren voor bijen een aanzienlijke bedreiging vormt (bijv. Alaux et al 2010). De effecten van
wisselwerkingen zouden bijna net zo groot kunnen zijn als de effecten van elke veroorzaker op zich.
Controle en rapportage, en het vinden van oorzaken en oplossingen zijn lastig, omdat de
bijenteeltsector sterk gefragmenteerd is, en de meeste bijenhouders hobbyisten zijn. In de meeste
lidstaten worden nu echter controlesystemen ingevoerd, en er zijn belangrijke nieuwe
onderzoeksprogramma's in aantocht.
5.2.3 Wat is er nodig om de afname van het aantal bestuivers in Europa om te
keren?
De afname van het aantal honingbijen wordt veroorzaakt door de wisselwerking van velerlei factoren,
wat betekent dat een reeks maatregelen nodig is die gezamenlijke acties vereisen van overheden,
bijenhouders, landbouwers, de farmaceutische industrie en onderzoekers. In de erkenning dat deze
uiteenlopende factoren om ingrijpen vragen, zijn twee specifieke acties te noemen: (1) lokale teelt met
het oog op varroaresistentie, die noodzakelijk is aangezien de huidige methoden voor
varroabestrijding niet werken vanwege weerstand en de hoge kosten, en (2) de uitbreiding van het
aantal bloemen voor bestuivers in landbouwgebieden. De hoeveelheden stuifmeel en nectar in
landbouwgebieden zijn aanzienlijk afgenomen, wat de belangrijkste oorzaak is voor de afname van de
populaties wilde bestuivers. Milieumaatregelen in de landbouw kunnen landbouwers stimuleren om
op grotere schaal stukjes seminatuurlijke habitats op akkerland te beschermen en veldzomen met veel
bloemen voor bijen aan te leggen.
Tekstvak 12: Economisch belang van bestuivers
Er is berekend dat bestuivers van invloed zijn op de opbrengst van 35% van de voedselproductie in
Europa (per gewicht) en de economische waarde van de voedselproductie op basis van door dieren
bestoven gewassen wordt geschat op 15 miljard euro per jaar (Europees Parlement, 2011).
Interacties tussen klimaatverandering en landbouw en tussen biodiversiteit en landbouw
21
6 AANBEVELINGEN
De onderling verbonden uitdagingen van de klimaatverandering en het verlies van biodiversiteit
leiden tot de conclusie dat indien we de landbouwproductie uitbreiden door middel van
intensivering, dit op duurzame wijze moet worden bereikt, rekening houdend met behoeften in
verband met het klimaat en de biodiversiteit in de EU en elders. Het begrip 'duurzame intensivering'
is bedacht voor het beschrijven van deze dubbele uitdaging van het enerzijds verhogen van de
productiviteit van landbouwgrond om meer voedsel te produceren, en anderzijds meer
milieudiensten met het oog op de klimaatverandering. Er zijn in Europa substantiële veranderingen in
landbouwsystemen nodig om de bestaande milieuachterstand te verminderen en om het hoofd te
bieden aan nieuwe schadelijke invloeden, zoals de gevolgen van de klimaatverandering. Er zijn ook
veranderingen in consumptiepatronen (met name een afname van de vleesconsumptie) en een grotere
inspanning op termijn om voedselverspilling te verminderen nodig. EU-beleid, waaronder het GLB en
het Europees Innovatiepartnerschap (EIP) voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw, moet
een sleutelrol spelen in de vergroting van de reikwijdte, het tempo en de doeltreffendheid van
maatregelen. Dergelijke maatregelen zouden kunnen bestaan uit stimulansen voor klimaatbestendig
en biodiversiteitsvriendelijk beheer van akkerland, het doeltreffend gebruik van beleidsinstrumenten
zoals regelgeving om onduurzame praktijken te voorkomen en belangrijke ecosystemen en hun
biodiversiteit te beschermen, en financiering om onderzoek naar en toepassing van innovatieve
beheersmogelijkheden te bevorderen.
Hieronder volgen aanbevolen prioritaire opties voor het duurzaam verhogen van de productiviteit in
de landbouw en tegelijkertijd het ondersteunen van essentiële maatregelen voor de aanpassing aan en
matiging van de klimaatverandering in verband met de landbouw en voor de instandhouding van de
biodiversiteit. Deze aanbevelingen zijn gebaseerd op een evaluatie van de implicaties van de
onderlinge samenhangen tussen de klimaatverandering en de landouw, en tussen de landbouw en de
biodiversiteit, en houden rekening met het potentieel voor het gebruik van een reeks innovatieve
opties voor het op duurzame wijze verhogen van de productiviteit in de landbouw.
Opties die adequate stimulansen bieden voor klimaatbestendig en
biodiversiteitsvriendelijk beheer door landbouwers
Maatregelen bevorderen die de aanpassing aan en matiging van de klimaatverandering ten goede komen en
significante schade aan de biodiversiteit vermijden, en bovendien economisch voordelig zijn voor landbouwers in
de EU
Een sterkere klimaatdimensie in het GLB vanaf 2014, maar ook in toekomstige perioden, met
inbegrip van programma's voor plattelandsontwikkeling. Landbouwers moeten worden
gestimuleerd om adequate maatregelen vast te stellen en uit te voeren om efficiënter om te
gaan met de hulpbronnen water, bodem, energie en afval.
Doordachte, doelgerichte en onder toezicht gehouden milieuregelingen voor de landbouw,
maar ook andere stimulerende maatregelen, kunnen de biodiversiteit en de aanpassing aan de
klimaatverandering ten goede komen. Enkele voorbeelden zijn verbeterde vruchtwisselingen,
geïntegreerd beheer van onkruid en schadelijke organismen, tussengewassen, een beter
nutriëntenbeheer, niet-kerende bodembewerking, onbewerkte bloemrijke bufferstroken, en
een verminderde dierdichtheid.
Overheidsfinanciering moet ertoe bijdragen dat landbouwers die maatregelen voor de aanpassing aan
en matiging van de klimaatverandering nemen hindernissen voor het nemen van deze maatregelen
overwinnen waar noodzakelijk via een bescheiden tegemoetkoming in de initiële investeringskosten
STOA - Evaluatie van wetenschappelijke en technische opties)
22
en opstartkosten, met name in de veehouderij, waar minder directe voordelen voor de productiviteit
bestaan. Veel van de vereiste maatregelen hebben grotere voordelen als ze worden gepland voor en
toegespitst op een grotere schaal dan het afzonderlijke landbouwbedrijf. De verordening inzake
plattelandsontwikkeling bevat steunmaatregelen die kunnen bijdragen aan de bevordering en de
financiering van de noodzakelijke planning en toespitsing van langetermijnmaatregelen op
landschapsniveau door de verstrekking van financiering aan lokale partnerschappen, facilitators en
adviesverlenende diensten.
De bescherming en het beheer van seminatuurlijke landbouwhabitats, en de economische levensvatbaarheid van
de landbouwsystemen die hen in stand houden, versterken
Dit vereist een combinatie van extra steun aan en investering in traditioneel beheer naast de
ontwikkeling van nieuwe benaderingen en aanpassing aan veranderende sociaaleconomische
omstandigheden.
Steun en advies moet worden toegespitst op landbouwsystemen die Natura 200011-habitats
en -soorten in stand houden en herstellen, zowel binnen Natura 2000-gebieden als
daarbuiten, in het bijzonder wanneer ze tegen Natura 2000-gebieden liggen of hiervoor als
buffer fungeren.
Voor een doeltreffende matiging van de klimaatverandering en de instandhouding van de
biodiversiteit zal het noodzakelijk zijn hoge productie in enkele beperkte gebieden te
stoppen, onder meer door veengronden opnieuw te bevochtigen en graslanden te
extensiveren.
De lidstaten kunnen gebruikmaken van het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid om
maatregelen te ontwikkelen die landbouw met een hoge natuurwaarde bevorderen, door het
ondersteunen van adequaat beheer van waardevolle seminatuurlijke habitats op landbouwgronden en
door minder directe maatregelen die waarde toevoegen aan producten van landbouw met een hoge
natuurwaarde, teneinde de economische en sociale duurzaamheid te verbeteren en te voorkomen dat
landbouwactiviteiten worden opgegeven. Acties voor het herstel en de oprichting van seminatuurlijke
landbouwsystemen moeten worden ondersteund door beleidsmaatregelen waarmee de wezenlijke
ecosysteemdiensten die deze verlenen, worden erkend, door overheidssteun nadrukkelijker te
verbinden met de verlening van ecosysteemdiensten, via analysen van ecosystemen, strategische
multifunctionele planning van landgebruik en -beheer, regelingen inzake betaling voor
ecosysteemdiensten en verbeterde controle.
2. Opties die onduurzame praktijken in Europa beperken
Zorgen voor naleving van de nitratenrichtlijn en andere EU-wetgeving die milieubedreigingen beperkt
Een beter beheer van de stikstofkringloop op akkerland zal in aanzienlijke mate ten goede
komen aan de biodiversiteit, broeikasgasemissies verminderen en de waterkwaliteit
verbeteren. Dit vereist een consistenter en rigoureuzer ingrijpen in de hele EU voor een
evenwichtig gebruik van kunstmest12, een verbeterd beheer van gewassen en mest; eiwitarm
11 Natura 2000 is een kader van EU-wetgeving inzake natuurbehoud (met inbegrip van de vogelrichtlijn en de
habitatrichtlijn) dat belangrijke habitats en soorten beschermt, waaronder een EU-breed netwerk van beschermde
gebieden.
12 d.w.z. een zodanig gebruik van kunstmest dat de gewasopbrengsten niet worden verminderd, maar wel de
stikstofverliezen worden gereduceerd tot minder dan 50 mg NO3-l-1
Interacties tussen klimaatverandering en landbouw en tussen biodiversiteit en landbouw
23
diervoeder; en een verbeterde opslag van mest. Opbrengsten kunnen worden gehandhaafd
terwijl de vervuiling wordt verminderd.
Druk uitoefenen om ambitieuze doelstellingen voor de vermindering van het gebruik van pesticiden vast te
stellen en om de geïntegreerde bestrijding van schadelijke organismen volledig uit te voeren
De lidstaten hebben op dit moment geen ambitieuze doelstellingen voor de reductie van
pesticiden vastgesteld in het kader van de richtlijn inzake een duurzaam gebruik van
pesticiden. In het nieuwe kader van het GLB zijn bedrijfsadviseringsdiensten echter verplicht
landbouwers van advies te voorzien over geïntegreerde bestrijding van schadelijke
organismen, waarmee de biodiversiteit in aanzienlijke mate kan worden bevorderd.
Randvoorwaarden13 van het GLB gebruiken om te zorgen voor de bescherming en het beheer van elementen van
landbouwgrond die ten goede komen aan de biodiversiteit en de aanpassing aan de klimaatverandering
Ervoor zorgen dat de lidstaten meer flexibiliteit gebruiken om de eisen inzake GLMC in
het nieuwe randvoorwaardenstelsel van het GLB vast te stellen, teneinde de bescherming
en het beheer van permanent grasland, aanpalende bufferstroken en
landbouwgrondeigenschappen, alsmede de efficiëntie van het water- en stikstofgebruik te
verbeteren.
3. Innovatieve opties bevorderen voor een productieve, klimaatbestendige landbouw die
ten goede komt aan de biodiversiteit, en tegelijkertijd milieuwaarborgen in stand
houden voor nieuwe technologieën
Ervoor zorgen dat investering in innovatie gericht is op gebieden met een groot potentieel en lacunes in de
kennis, met een combinatie van opbrengstverhoging en duurzaamheidsdoelstellingen
Bestaande stromen van vervroegde opbrengst moeten beter worden geïntegreerd met
innovatieve praktijken die de schadelijke milieueffecten van landbouw met een hoge
opbrengst beperken Het Europees Innovatiepartnerschap voor productiviteit en
duurzaamheid in de landbouw biedt een mogelijkheid om meer middelen te verzamelen en
aan deze prioriteit toe te wijzen. Onderzoekers moeten zich daarnaast richten op extensievere
systemen, via onder meer onderzoek naar methoden om de opbrengst in biologische
landbouwsystemen te verhogen.
De ontwikkeling van productiesystemen die de grootste voordelen voor tegelijkertijd de
voedselproductie, de matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering, verbeterde
efficiëntie van het gebruik van hulpbronnen, en de instandhouding van de biodiversiteit,
zoals precisielandbouw, paludicultuur14 op opnieuw bevochtigde veengronden en bepaalde
vormen van boslandbouw, biedt.
Het doelgericht ontwerp van groene infrastructuur om de verbondenheid en
ecosysteemdiensten in landbouwgebieden te herstellen.
Milieuwaarborgen, onderzoek en evaluatie van de mogelijke negatieve effecten van nieuwe technologieën
Er bestaan omvangrijke mogelijkheden voor de productie van geavanceerde
biobrandstoffen uit afval en resten in Europa, maar er is een nieuw beleidskader nodig om
13 Randvoorwaarden zijn een reeks normen die goede landbouw- en milieupraktijken vaststellen op
landbouwgrond in de EU
14 Duurzame landbouwproductie op veengronden die opnieuw zijn bevochtigd
STOA - Evaluatie van wetenschappelijke en technische opties)
24
deze te kunnen benutten. Er zullen adequate milieuwaarborgen nodig zijn om schadelijke
indirecte effecten te voorkomen, zoals effecten die verband houden met de verdringing
van stro en andere gewasresten die nodig zijn om bodemkoolstof in velden vast te houden.
Nieuwe biologisch onbekende gewassen die via zowel genetische modificatie als nieuwe
plantenteelttechnieken worden geproduceerd, moeten zorgvuldig worden onderzocht om
potentiële milieu- en agronomische effecten te kunnen vaststellen. In de nabije toekomst zal
een groot aantal eigenschappen en gewassen van een nieuwe generatie beschikbaar zijn. Deze
gewassen kunnen gunstig dan wel schadelijk zijn voor de biodiversiteit, afhankelijk van hun
eigenschappen en beheer.
Ervoor zorgen dat de plantgenetische hulpbronnen voor voedsel en landbouw (PGRFA) beter worden gebruikt
en in stand worden gehouden
Structureel bevorderen van de diversiteit van plantgenetische hulpbronnen in elke schakel
van het plantenteeltproces. In het Horizon 2020-programma hogere prioriteit geven aan
onderzoek naar plantgenetische hulpbronnen voor een meer biodiverse basis van gewassen
die beter zijn aangepast aan de klimaatverandering.
Een Europees netwerk oprichten van genetische reserves in situ voor aan gewassen verwante
wilde soorten en locaties waar binnen landbouwbedrijven landrassen in stand worden
gehouden, ondersteund door een Europees actieplan voor de instandhouding van aan
gewassen verwante wilde soorten.
Een meer gecoördineerd geïntegreerd systeem van een Europese genenbank oprichten dat
telers van gewassen voorziet van actuele of vooruitziende karakterisering en evaluatie van in
stand gehouden plantgenetische hulpbronnen, en meer online beschikbare informatie in
samenhang met betere wederzijdse samenwerking tussen genenbanken.
Meer directe financiële steun verstrekken voor onderzoek naar de aanpak van de talrijke factoren die de afname
van het aantal honingbijen en wilde bestuivers veroorzaken
Overheidsfinanciering is dringend noodzakelijk om de talrijke factoren die de afname van het
aantal honingbijen en wilde bestuivers veroorzaken aan te pakken. Het feit dat er niet één
factor aan te wijzen is als oorzaak van de bijensterfte, mag niet als reden worden gebruikt om
niet in te grijpen.
Er is een geïntegreerd antwoord vereist met gezamenlijke maatregelen van overheden,
bijenhouders, landbouwers, de sector van landbouwchemicaliën en onderzoekers.
Specifieke prioritaire acties omvatten: uitbreiding van de kennis over de risico's die worden
gevormd door neonicotinoïde en andere systemische pesticiden; maatregelen om de teelt met
het oog op varroaresistentie uit te breiden en de beschikbaarheid van betere
behandelmethoden te verbeteren; en maatregelen die de beschikbaarheid van bloemen voor
bestuivers in landbouwgebieden vergroten.
4. Opties voor de vermindering van de negatieve externe effecten van de Europese
landbouw en de import van biobrandstoffen
De inspanningen van de EU om op termijn haar wereldwijde milieuvoetafdruk in verband met voedsel, voeder
en bio-energie te reduceren, intensiveren, door de vraag van consumenten naar voor het milieu duurzaam
voedsel te stimuleren
De EU speelt een belangrijke rol in intergouvernementele initiatieven voor de ontwikkeling
van wereldwijde milieubeginselen en overeenkomsten voor voedsel-, vezel- en
Interacties tussen klimaatverandering en landbouw en tussen biodiversiteit en landbouw
25
energieproductie, en kan daarnaast doelgerichte vrijwillige en private
milieucertificeringsregelingen en -producten bevorderen.
Wat biobrandstoffen betreft is ingrijpen vereist om de indirecte effecten van de
veranderingen in landgebruik in verband met biobrandstoffen aan te pakken, en zijn
bovendien geschikte duurzaamheidsnormen voor de grondstoffen nodig. De bevordering
van geavanceerde biobrandstoffen op basis van afval en resten zou samen met
milieuwaarborgen om schadelijke indirecte effecten te voorkomen ertoe bijdragen de
negatieve gevolgen te overwinnen van het overmatige vertrouwen van de EU op
conventionele biobrandstoffen.
Bevorderen van bedrijfsinterne productie van diervoeder die de biodiversiteit en de
aanpassing aan de klimaatverandering ten goede komt, zoals gewassystemen van
leguminosen die geen hoog niveau van pesticidengebruik vereisen, waarmee tevens de
milieukosten in verband met de import van diervoeder kunnen worden vermeden.
'Land sparing'-strategieën versus 'land sharing'-strategieën en verder onderzoek zodat de
compromissen voor biodiversiteit en landbouwproductie op zowel wereldwijd als EU-niveau beter in
kaart kunnen worden gebracht en beleid hierop kan worden afgestemd.
STOA - Evaluatie van wetenschappelijke en technische opties)
26
7 REFERENCES
Alaux,C., Brunet,J.-L., Dussaubat,C., Mondet,F., Tchamitchan,S., Cousin,M., Brillard,J.,
Baldy,A., Belzunces,L.P. & Le Conte,Y. (2010) Interactions between I microspores and a
neonicotinoid weaken honeybees (Apis mellifera). Environmental Microbiology, No 12, pp774-
782.
Batáry, P, Báldi, A, Kleijn, D and Tscharntke, T (2010) Landscape-moderated biodiversity
effects of agri-environmental management: a meta-analysis. Proceedings of the Royal Society B
Biological Sciences, No 278, (1713) pp1894-1902.
Bilz, M, Kell, S P, Maxted, N and Lansdown, R V (2011) European Red List of Vascular Plants.
IUCN Regional Office for Europe. Publications Office of the European Union, Luxembourg.
Campbell, A and Doswald, N (2009) The impacts of biofuel production on biodiversity: A review of
the current literature. UNEP-WCMC, Cambridge, UK.
EEA (2010) EU 2010 Biodiversity Baseline. EEA Technical Report No 12/2010, European
Environment Agency, Copenhagen.
EEA (2012) Climate change, impacts and vulnerability in Europe 2012. An indicator-based report.
EEA Report No12/2012, European Environment Agency, Copenhagen.
EFSA (2010) EFSA Guidance on the environmental risk assessment of genetically modified
plants. EFSA Journal, No 8, (11) 1879.
European Commission (2009) The role of European agriculture in climate change mitigation.
Commission Staff Working Document, SEC(2009) 1093 final, 23.7.2009b, European
Commission, Brussels.
European Commission (2011) Roadmap to a resource efficient Europe. Communication from the
Commission to the European Parliament, the Council, the European Economic and Social
Committee and the Committee of the Regions, COM(2011) 571, 20.9.2011a, European
Commission, Brussels.
European Commission (2013) The impact of EU consumption on deforestation: Comprehensive
analysis of the impact of EU consumption on deforestation. Study funded by the European
Commission DG ENV and undertaken by VITO, IIASA, HIVA and IUCN NL. Views or
opinions expressed in this report do not necessarily represent those of IIASA or its National
Member Organizations, European Commission DG Environment,
http://ec.europa.eu/environment/forests/impact_deforestation.htm.
European Parliament (2011) Report on honeybee health and the challenges of the beekeeping sector.
Committee on Agriculture and Rural Development Report. Rapporteur: Csaba Sándor
Tabajdi. 2001/2108(INI), European Parliament, Brussels.
FAO (2010) The State of the World's Plant Genetic Resources for Food and Agriculture. Food and
Agriculture Organisation of the United Nations, Rome.
Gardi, C, Jeffery, S and Saltelli, A (2013) An estimate of potential threats levels to soil
biodiversity in EU. Global Change Biology, No 19, (5) pp1538-1548.
Geiger, F, Bengtsson, J, Berendse, F, Weisser, W W, Emmerson, M, Morales, M B, Ceryngier, P,
Liira, J, Tscharntke, T, Winqvist, C, Eggers, S, Bommarco, R, Pärt, T, Bretagnolle, V,
Plantegenest, M, Clement, L W, Dennis, C, Palmer, C, Oñate, J J, Guerrero, I, Hawro, V, Aavik,
T, Thies, C, Flohre, A, Hänke, S, Fischer, C, Goedhart, P W and Inchausti, P (2010b) Persistent
negative effects of pesticides on biodiversity and biological control potential on European
farmland. Basic and Applied Ecology, No 11, (2) pp97-105.
Gobin, A, Campling, P, Janssen, L, Desmet, N, van Delden, H, Hurkens, J, Lavelle, P and
Berman, S (2011) Soil organic matter management across the EU - best practices, constraints and
trade-offs. Final Report for the European Commission, DG Environment. Technical Report -
2011 - 051, European Communities, Luxembourg.
PE 513.514
ISBN: 978-92-823-5094-2
DOI: 10.2861/40361
CAT: BA-03-13-494-NL-N
Dit is een publicatie van het
Directoraat voor effectbeoordeling en Europese toegevoegde waarde
Directoraat-generaal voor parlementaire onderzoeksdiensten
Europees Parlement
PE 513.514
CAT BA-03-13-494-NL-N
ISBN 978-92-823-5094-2
DOI 10.2861/40361
Dit is een publicatie van het Directoraat voor effectbeoordeling en Europese toegevoegde waarde Directoraat-generaal voor parlementaire onderzoeksdiensten, Europees Parlement