studieloopbaanbegeleiding€¦ · Web viewMijn 13 bouwstenen4. Voorbereiding POP-gesprek8. Periode 2: wie ben ik - presentaties zelfbeeld12. Voorbereiding POP-gesprek13. Periode

studieloopbaanbegeleidingZW.19VZ.a

ROC Ter AA

2019-2020

Inhoud

INLEIDING 2

PERIODE 1: WIE BEN IK? 3

Mijn 13 bouwstenen 4

Voorbereiding POP-gesprek 8

PERIODE 2: WIE BEN IK - PRESENTATIES ZELFBEELD 12


PERIODE 3: OPLEIDINGSPLATTEGROND 17

Opdracht 1: Mijn toekomstbeeld 18

Opdracht 2: Hoe ziet je opleiding eruit en wat wil ik leren? 20


PERIODE 4: EXAMENS? 27

Examens, de weg naar het diploma 28


1

Inleiding

Dit werkboek is een hulpmiddel om je eigen kwaliteiten te ontdekken en jezelf te ontwikkelen. Het werkboek gebruik je tijdens je gehele opleiding. Tijdens de lesuren van studieloopbaanbegeleiding geeft je studieloopbaanbegeleider (slb‘er) je opdrachten uit het werkboek.

Wat doet je slb‘er?

Beroepsgericht leren kan niet zonder een goede begeleiding. Daarom heb je tijdens jouw opleiding met een aantal begeleiders te maken. De belangrijkste daarvan is de studieloopbaanbegeleider. Deze begeleider is degene waarmee je regelmatig overlegt en die je helpt jouw studieloopbaan bij ROC Ter AA concreet in te vullen. Hij/zij helpt je ook bij de voortgang van jouw studie en bewaakt, samen met jou, ook jouw resultaten.

Tijdens het werken aan het werkboek zal je tegen veel zaken aanlopen.

Het kan zijn dat je niet gewend bent om op deze manier over jezelf na te denken. In het begin lijken de dingen die je doet misschien wat vaag en zie je de bedoeling ervan niet. Het is zinvol om ondersteuning te vragen bij je groepsgenoten en je slb’er.

In je werkboek bevinden zich veel opdrachten en uitwerkbladen. Deze opdrachten helpen je bij het maken van de juiste keuzes tijdens en na je opleiding. De opdrachten zijn gesplitst in zelfstandige en klassikale opdrachten. De zelfstandige opdrachten werk je zelf uit op school en of thuis, de klassikale opdrachten worden op school uitgevoerd onder begeleiding van je slb’er.

We wensen je succes met je werkboek en de opleiding!

2

Periode 1: wie ben ik?

Het eerste hoofdstuk van je werkboek gaat over ‘wie ben ik’. Je start met het maken van een werkstuk dat gaat over jezelf. De opdracht helpt je om het werkstuk te maken.

Je hebt gekozen voor een sociaal beroep. Een beroep gericht op werken met mensen. Je moet goed kijken en luisteren naar de je collega’s, cliënten of zorgvragers.

Om goed naar anderen te kunnen kijken en luisteren moet je ook naar jezelf kunnen kijken en luisteren. Het is belangrijk om te ontdekken/ te weten wie je nu bent en hoe je zo bent geworden. Het is ook belangrijk te weten welke kwaliteiten je hebt en hoe je die kunt gebruiken en te weten wat je minder goede kanten zijn en hoe je hiermee omgaat. Kortom, je hebt een hoop te doen voordat je op een goede manier met anderen kunt gaan werken.

Je werkt straks niet alleen voor anderen, je werkt ook samen met anderen. Het is dus belangrijk om van jezelf te weten hoe jouw manier van samenwerken is; wat gaat goed bij het samenwerken en wat niet. Het is ook belangrijk om te weten wat jij nodig hebt om goed te kunnen (samen)werken.

Al deze dingen ga je de komende tijd onderzoeken. Een paar dingen zul je zeker al weten over jezelf. Je zal zeker ook nieuwe ontdekkingen over jezelf doen.

Een goede beroepsbeoefenaar zal steeds weer stil moeten staan bij zichzelf. Alleen op die manier kan hij/zij ook stil staan bij die ander.

Doordat je steeds meer zicht krijgt (en meer wilt krijgen) over wie je bent en wat bij je past, kan het zijn dat je jezelf allerlei vragen gaat stellen,

Bijvoorbeeld:

Wat heb ik in mijn leven meegemaakt?

Hoe ben ik opgegroeid?

Heb ik voor de goede opleiding gekozen?

Ben ik verlegen? Wil ik mezelf meer laten horen?

Welke manier van werken past het beste bij mij?

Daarnaast maak je in periode 1 kennis met elkaar, het ROC, de regels, werkwijze, studiegids, POP-gesprekken etc.

We sluiten elke periode af met een terug- vooruit blik op de periode. Dit doen we tijdens een pop-gesprek.

3

Mijn 13 bouwstenen

Om je in je zoektocht naar jezelf te helpen, hebben we 13 elementen die in het leven van mensen een belangrijke rol spelen, voor je op papier gezet. Je werkt deze bouwstenen uit. De ene bouwsteen is voor jou belangrijker dan de andere. De dertiende bouwsteen (de bouwsteen over hoe jij je ervaringen om gaat zetten in de toekomst) moet in je verslag uitgebreid aan de orde komen.

Hoe je de bouwstenen van je leven uit gaat werken bepaal je zelf. Je kunt je ideeën overleggen met je slb’er. Als je alle bouwstenen op jouw manier onderzocht en uitgewerkt hebt maak je daar een verslag van. Het is geen interview met jezelf, schrijf een duidelijk verhaal.

Je sluit deze opdracht af met een beoordeling op je studieadvies van periode 1 (o/t/v/g).

BOUWSTENEN: de 13 elementen die in het leven van een mens een belangrijke rol spelen.

Probeer aandacht te schenken aan elke bouwsteen; de ene kan wel meer accent krijgen dan de andere. Soms zitten er in een uitwerking meerdere bouwstenen of komt een bouwsteen meerdere keren aan bod.

1. Je thuissituatie:

Uit wat voor gezin kom je en waar maak je nu deel vanuit; bij wie woon je, ben je de oudste, de jongste, een nakomer, enig kind, etc. en hoe vind je dat? Welk beroep hebben je ouders, heeft dat veel invloed op je opvoeding gehad? Hoe is het contact tussen jou en de mensen uit het gezin, waarover ben je wel /niet tevreden? Weet je van je familieleden hoe je als baby/ kleuter/ schoolkind etc. was? Wat heb je van je moeder geleerd, van je vader, van je broers/zussen……

2. Je schoolervaringen:

Wat is je eerste herinnering aan kleuter/basisschool? Welke hoogte/dieptepunten, fijne/nare herinneringen heb je aan school? Zowel aan de leerkrachten als aan de klasgenoten. Heb je altijd met dezelfde kinderen opgetrokken, waren er vaste vriendschappen, grote ruzies/breuken in vriendschappen? Wat wilde je als kind worden? Wat is het verschil voor je tussen basis en middelbare school en de opleiding die je nu gaat kiezen? Waarop hebben leerkrachten invloed gehad op jou als persoon?

4

3. Je persoonlijke interesses:

Welke hobby’s had/heb je? Op wat voor club heb je gezeten, mocht je van je ouders overal bij? Wat betekenen vriendschappen voor je die je bij je hobby’s/clubs hebt? Heb je persoonlijke interesses die je niet met anderen deelt, gewoon voor jezelf? Wat betekenen die voor je?

4. Groepen:Uit voorgaande aspecten kan al dan niet blijken dat je meer of minder met groepen hebt gedaan. Waren dit altijd mensen van dezelfde leeftijd en hoe vond je dat? Waardoor voelde je bij een groep je wel of niet thuis, werden alle groepen waar je in zat ook door je familie geaccepteerd? Vind je het wel/ niet belangrijk om bij een groep te horen? Zijn je behoeftes hierin tijdens je leven tot nu toe veranderd?

5. Lichamelijkheid:Ben je tevreden met je lichaam? Wat vind je wel/niet mooi aan jezelf? Vind je, je uiterlijk en of verzorging belangrijk? Merk je dat je anderen soms beoordeelt op hun uiterlijk? Wat roept weerstand bij je op? Hoe is je lichaamstaal? Hoe presenteer je jezelf?

6. Regionale afkomst:Woon je in een dorp/stad, afgelegen, in een hechte buurt etc. en hoe ervaar je dat? Lijkt het je leuk of juist niet om later ergens anders te wonen? Wat trekt je daarin wel of juist niet aan? Ben je wel eens verhuisd, hoe heb je dat ervaren? Kom je oorspronkelijk uit een ander land/streek/plaats en had/heeft dat invloed op het gezin, op jou?

7. Godsdienst/levensovertuiging/politieke voorkeur:

Welke godsdienst/levensovertuiging/politieke voorkeur hebben je ouders? Ben je hierin ook opgevoed, waaraan merk je dat? Welke invloed heeft dat op je en hoe belangrijk vind je dat? Heb je ervaringen gehad waarin godsdienst/geloven/politieke voorkeur een speciale rol had/ heeft in je leven? Wat is jouw vorm van geloven? Wat is jouw vorm van politieke voorkeur? Wat is voor jou het verschil tussen geloof en politieke voorkeur?

8. Bezit en eigendommen:Kun je gemakkelijk spullen delen met anderen? Ben je erg gehecht een je eigen spullen; welke spullen hebben een speciale betekenis voor je? Hoe ga je om met spullen van andere mensen

5

9. Levenservaringen:

Zijn er ingrijpende gebeurtenissen geweest in je leven? Hierbij kun je aan vrolijke en verdrietige dingen denken. Wat heeft dit in jou leven betekend? Speelt het nu (nog) een rol in je leven? Welke mensen hebben hierbij een rol gespeeld, ben je teleurgesteld, gesteund door hen?

10. Waarden, normen en tradities:Welke waarden en normen heb je van thuis meegekregen? Wat vinden jou ouders erg belangrijk? Zijn je ouders streng, mag je alles? Eten jullie altijd samen, moet je meehelpen thuis, je kamer opruimen etc. Hebben jullie een grote of een kleine familie, opa’s/oma’s, ooms/tantes, neven/nichten? Doen jullie veel samen? Vieren jullie in het gezin verjaardagen, kerst, sinterklaas, oud/nieuw etc op een eigen manier? Hoe ervaar je dat?

11. Eigenschappen:Als anderen jou beschrijven, wat vertellen ze dan? Welke eigenschappen vind je echt bij jou horen? Welke niet? Welke eigenschappen zou je graag willen hebben en waarom? Bij wie ben je het meest jezelf en waaraan merk je dat? Van wie krijg je waardering of kritiek over hoe je bent/doet? Wat doet dat met jou? In welke situaties voel je, je zeker of onzeker? Hoe komt dat?

12. Man/vrouw zijn:Ben je traditioneel opgevoed; vader werkt, moeder zorgt. Heb je hierbij voor en of nadelen ervaren? Hoe geef jij dat zelf vorm? Ben je tevreden dat je een man of vrouw bent? Wat vind je daar wel of niet fijn aan? Waarin vind je mannen en vrouwen verschillen? Vind je dat je bij kinderen verschil moet maken in de omgang met jongens/ meisjes?

13. Je toekomst en je beroep:Als het goed is heb je nu een beter beeld van wat heeft er voor gezorgd heeft dat je bent wie je bent. Hoe ga je deze ervaringen en eigenschappen in de toekomst inzetten? Kun je concrete dingen noemen waar je aan gaat werken en hoe je dat gaat doen?Hoe hoop je dat de wereld er voor jou over 10 jaar uit ziet? Wat voor beroep zou je willen gaan uitoefenen? Hoe kun je, je beroep (maar ook je leven) betekenisvol voor jezelf en anderen maken?

Opdracht

Je maakt, aan de hand van de bovenstaande punten, een verslag waarin je beschrijft wie je bent. Ga uit van gemiddeld een halve pagina per bouwsteen in lettertype 12. Je mag foto’s toevoegen aan je verslag. Ook maak je een voorpagina met je naam, klas en datum.

6

7

Voorbereiding POP-gesprek

Je gaat aan de slag met de voorbereiding van je pop-gesprek. Hieronder vind je de vragen waar je antwoord op moet geven. Deze voorbereiding neem je tijdens je pop-gesprek mee. Zorg dat je je goed hebt voorbereid.

Probeer niet alleen aan te geven hoe iets gegaan is (bijvoorbeeld door alleen het woord ‘goed’ op te schrijven), maar schrijf ook op wat je dan hebt laten zien.

1. Hoe was mijn houding de afgelopen periode?

Hoe was mijn deelname aan de les?

Hoe was mijn houding in de verschillende lessen?

Hoe reageer ik als docenten mij aanspreken?

Hoe was mijn houding richting andere studenten?

8

2. Wat heb ik de afgelopen periode gedaan? Wat heb ik me vooral mee bezig gehouden?

9

Wat heb ik niet gedaan wat ik wel had moeten doen?

3. Waar ga ik me komend schooljaar op richten?

Voor school en de bpv (stage).

Aan welke persoonlijke leerpunten ga ik werken?

Doel 1:

Doel 2:

Welke kwaliteiten heb ik?

1

2

3

4. Wat heb ik nodig van mijn slb‘s om het volgende periode het (nog) beter te doen dan de afgelopen periode?

Wat heb ik nodig/verwacht ik van hen?

10

11

Periode 2: wie ben ik - presentaties zelfbeeld

Wanneer je het verslag van ‘Wie ben ik’ hebt geschreven en wanneer dit is goedgekeurd door je slb’er, ga je voor je medestudenten een presentatie houden over jezelf tijdens het slb-uur.

In deze presentatie laat je zien wie je bent. Je mag zelf weten wat je wel of wat je niet wilt vertellen. Je mag dat doen op een manier die bij jou past. Dit kan door te vertellen, dingen te laten zien, te laten horen, enz. Jij bepaalt natuurlijk wat je wel en niet wilt ‘vertellen’.

De volgende eisen voor de presentatie gelden voor alle studenten:

Ja/Nee

Je werkstuk ‘wie ben ik’ is goedgekeurd door je slb’er

De presentatie duurt minimaal 5 en maximaal 15 minuten

De student biedt medestudenten de mogelijkheid om vragen te stellen

De student vertelt over minimaal 4 bouwstenen

Tijdens de lessen van Nederlands krijg je in periode 1 een nulmeting van ‘Spreken’. Naar aanleiding van deze spreekopdracht krijg je van je docent Nederlands tips en tops mee. Deze tips en tops neem je mee als verbeterpunt in de presentatie over je bouwstenen.

Mocht je deze presentatie willen gebruiken als bewijs voor in je taalportfolio:

- Schrijf dan een reflectieverslag over de presentatie en laat ons deze ondertekenen.- Je mag je presentatie ook filmen zodat je dat als bewijs kan laten zien.

12

Je sluit deze opdracht af met een beoordeling op je studieadvies van periode 2 (o/t/v/g).








13



14





Doel 1:

Doel 2:


1

2

3



15

16

Periode 3: Opleidingsplattegrond Wat je wilt, wordt bepaald door wie je bent en door de richting die je aan je leven wilt geven. Je kiest voor een bepaalde richting door na te denken over:

Wat wil ik tijdens mijn studie?

Wat wil ik in mijn werk bereiken?

Door hier over na te denken, plan je ook acties om uit te voeren. Wil je bijvoorbeeld zo snel mogelijk gaan werken, dan ga je na je opleiding solliciteren bij een organisatie. Wil je echter nog meer leren, kun je voor een vervolgopleiding kiezen.

Het nadenken en kiezen van acties zorgt ervoor dat jij in de toekomst je doelen kunt bereiken.

Door de opdrachten in dit hoofdstuk te maken ga jij kijken naar wat voor jou belangrijk is, jouw normen en waarden. Je waarden kunnen sturend zijn voor je gedrag. Iemand die eerlijkheid heel belangrijk vindt, zal bijvoorbeeld niet liegen. Iemand die vertrouwen heel belangrijk vindt, zal niet vreemdgaan.

Door te benoemen waar je naar toe wilt en wat je wilt bereiken kun je:

Een duidelijke richting kiezen en deze verwoorden, zowel tijdens je studie als tijdens je stage/werk. Jij en je omgeving weten dan waar jullie aan toe zijn.

Duidelijke doelen stellen. Mensen met persoonlijke doelen presteren over het algemeen beter.

Bewuster kiezen voor een studie of een baan.

Zelf actief handelen. Je hoeft niet meer te wachten op wat anderen doen of voor je bepalen.

17

Opdracht 1: Mijn toekomstbeeld

Misschien heb je wel grootse plannen voor de toekomst: wil je een wereldreis maken, ontwikkelingshulp gaan doen in Afrika, gaan trouwen of president van Amerika worden. Beantwoord onderstaande vragen om na te denken over je toekomst en zet het antwoord op papier.

1.Welk beroep zou je later willen uitoefenen? Waarom juist dit beroep?

2.Binnen welke organisatie zou je straks willen werken? Waarom juist daar?

3.De opleiding en stage die je nu hebt gekozen waren je idealen. Is dat nu veranderd of nog hetzelfde? En waarom?

4.Welke normen en waarden vind jij belangrijk? Praat hier eens over met vrienden, familie of zoek op internet verschillende waarden op om te bepalen wat jij belangrijk vindt.

18

5.Hoe ziet jouw leven er over 5 jaar uit? Waar woon je, werk je, welke opleiding doe je, wat doe je in je vrije tijd? Ben je getrouwd? Heb je kinderen? Etc.

6.Wat is jouw allergrootste droom: wat wil je bereiken in je leven?

19

Opdracht 2: Hoe ziet je opleiding eruit en wat wil ik leren?

1. Je zit inmiddels al in periode 3 van het eerste leerjaar. Volgend schooljaar ga je deze opleiding (als het goed is) afronden. Je gaat informatie opzoeken over de opleiding die je volgt, zodat je weet wat je allemaal nog moet doen zodat jij je diploma kan behalen.

a. Beschrijf aan de hand van de studiegids en het curriculum wat je allemaal gaat leren aan theorie en wanneer tijdens de twee jaar van de opleiding. Geef ook aan wat je inmiddels al hebt afgerond in dit schooljaar.

20

b. Beschrijf hoeveel lesdagen en hoeveel stagedagen dat je hebt.

c. Beschrijf wat je op dit moment moeilijk vindt, als je naar jezelf kijkt en het leren. Bijvoorbeeld: doordat je dyslexie hebt, heb je meer tijd nodig om opdrachten te maken. Of misschien heb je moeite met rekenen, plannen of heb je te weinig discipline om te leren.

21

2. In de vorige opdracht heb jij jouw minder sterke kanten beschreven. De zaken die je moeilijk vindt. Hier ga je nog eens terug kijken en vanuit jouw minder sterke kanten beschrijf je jouw leerpunten die je in de opleiding verder gaat ontwikkelen.

VoorbeeldMijn leerpunten zijn:

Plannen van huiswerk Meer vragen stellen Initiatief nemen bij contact leggen Communiceren, gesprekken voeren Presenteren van mezelf Zelfvertrouwen krijgen

22

http://www.google.nl/imgres?imgurl=http://www.loesje.org/files/posters/big-NLnl9509_4.jpg&imgrefurl=http://www.loesje.org/node/2422&h=500&w=354&tbnid=ixT5vvzAr9QgvM:&zoom=1&docid=TVTxn7gty33OmM&ei=AKGrVMHAC83fPYyTgdgF&tbm=isch&ved=0CD8QMygLMAs&iact=rc&uact=3&dur=520&page=2&start=10&ndsp=20









23


24





Doel 1:

Doel 2:


1

2

3



25

26

Periode 4: Examens?

Wat je wilt, wordt bepaald door wie je bent en door de richting die je aan je leven wilt geven. Je kiest voor een bepaalde richting door na te denken over:

Wat wil ik tijdens mijn studie?

Wat wil ik in mijn werk bereiken?

Door hier over na te denken, plan je ook acties om uit te voeren. Wil je bijvoorbeeld zo snel mogelijk gaan werken, dan ga je na je opleiding solliciteren bij een organisatie. Wil je echter nog meer leren, kun je voor een vervolgopleiding kiezen.

Het nadenken en kiezen van acties zorgt ervoor dat jij in de toekomst je doelen kunt bereiken.

Door de opdrachten in dit hoofdstuk te maken ga jij kijken naar wat voor jou belangrijk is, jouw normen en waarden. Je waarden kunnen sturend zijn voor je gedrag. Iemand die eerlijkheid heel belangrijk vindt, zal bijvoorbeeld niet liegen. Iemand die vertrouwen heel belangrijk vindt, zal niet vreemdgaan.

Door te benoemen waar je naar toe wilt en wat je wilt bereiken kun je:

Een duidelijke richting kiezen en deze verwoorden, zowel tijdens je studie als tijdens je stage/werk. Jij en je omgeving weten dan waar jullie aan toe zijn.

Duidelijke doelen stellen. Mensen met persoonlijke doelen presteren over het algemeen beter.

Bewuster kiezen voor een studie of een baan.

Zelf actief handelen. Je hoeft niet meer te wachten op wat anderen doen of voor je bepalen.

27

Examens, de weg naar het diploma

1. Je gaat een verslag maken in Word over je opleiding.

De volgende vragen ga je beantwoorden:

Welke werkprocessen heeft mijn opleiding in welke kerntaken? Wat voor vakken hebben wij in de opleiding en waarvoor dienen deze vakken? Welke examens worden wanneer afgenomen? Hoe vaak mag je een examen herkansen? Mag je aan elk examen deelnemen? Of moet je hier iets voor doen?

Het verslag bestaat uit minimaal 4 A-4 pagina’s met tekst in lettertype Calibri,12 pnt.

28









29


30





Doel 1:

Doel 2:


1

2

3



31

32

Documents

studieloopbaanbegeleiding€¦ · Web viewMijn 13 bouwstenen4. Voorbereiding POP-gesprek8. Periode 2: wie ben ik - presentaties zelfbeeld12. Voorbereiding POP-gesprek13. Periode