21
1 Louis Vos STUDENTENPROTEST IN DE JAREN ‘60 Excerpten uit Louis Vos. ‘Student Movements and political activism’, chapter 8 in: Walter Rüegg (ed.), A History of the University in Europe. IV: Universities since 1945. Cambridge (Cambridge University Press), 2011, p. 276-318 [hier: uit het Nederlandstalig manuscript] INLEIDING Sinds de 19e eeuw voelden studenten zich geroepen als groep een eigen rol te spelen in de samenleving. In de Zweedse traditie zagen zij zich als ‘guardians of the light’, die moesten waken over de verheffing en verlichting van de gemeenschap. Een studentenbeweging was het collectief georganiseerd optreden van studenten onder eigen leiding, gericht beïnvloeding en omvorming van de maatschappij en gedreven door de eigen roeping als student. Als beweging had ze wel een algemene politieke oriëntering, maar geen strak programma. Ze viel ook niet geheel samen met één concrete organisatie, al kon die er wel de ruggengraat van vormen 1 Het ontstaan van studentenbewegingen was maar mogelijk doordat (en zolang) ‘het student zijngekenmerkt werd door een specifieke sociale positie. 2 Die positie impliceerde een voor de moderne maatschappij atypische totaalrol, die de groepsvorming bevorderde, de sociale prijs van het protest laag hield en de neiging tot ‘expressieve’ politiek hoog. Die positie leidde ook tot de ontwikkeling van een bijzondere intellectuele habitus, die de student toeliet zelfs opdroeg de maatschappij kritisch te analyseren. Ten slotte werd die positie gekleurd door een eigen roeping, waarin een op een levende traditie steunend zelfbeeld vervlochten raakte met de normatieve verwachting vanuit de samenleving. Die roeping kon maar bestaan zolang nieuwe generaties ze telkens vertaalden naar de eigen tijd. De ideologische golfbeweging van de studentenacties wortelde zo enerzijds in de bredere historische ontwikkelingen en anderzijds in de wisseling van generaties en de met elkaar concurrerende generatie-eenheden. 3 Door de snelle opvolging van de leeftijdscohorten was het niet verwonderlijk dat een studentenbeweging meestal een 1 D. Rucht, Modernisierung und Neue soziale Bewegungen. Deutschland, Frankreich und USA im vergleich (Frankfurt, 1994), 77; en ID. ‘Die Ereignisse von 1968 als soziale Bewegung: Methodologishce Überlegungen und einige empirische Befunde’, in I. Gilcher-Holtey, 1968. Vom Ereignis zum Gegenstand der Geschichtswissenschaft (Göttingen, 1998), 116-130. Het dagelijkse studentenleven en de tijdloze ‘mores’ vallen buiten deze definitie. 2 L. Vos, M. Derez, I. Depraetere en W. Van der Steen. Studentenprotest in de jaren zestig. De stoute jaren. (Tielt, 1988); K.R. Allerbeck. Soziologie Radikaler Studentenbewegungen. Ein vergleichende Untersuchung in der Bundesrepublik Deutschland un den Vereinigten Staaten. (Munchen, 1973); F. A. Pinner. ‘Western European Student Movements. Through Changing Times’, in S.M. Lipset en P. G. Altbach (eds.), Students in Revolt (Boston, 1969) 60-95. 3 A. Esler (ed.), The Conflict of Generations in Modern History. (Lexington, 1974).

STUDENTENPROTEST IN DE JAREN ‘60...In Frankrijk hadden de dekolonisatie en de acties tegen de Algerijnse oorlog eind jaren vijftig voor een omslag gezorgd. Vanaf mei 1958 nam binnen

  • Upload
    others

  • View
    2

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: STUDENTENPROTEST IN DE JAREN ‘60...In Frankrijk hadden de dekolonisatie en de acties tegen de Algerijnse oorlog eind jaren vijftig voor een omslag gezorgd. Vanaf mei 1958 nam binnen

1

Louis Vos

STUDENTENPROTEST IN DE JAREN ‘60

Excerpten uit

Louis Vos. ‘Student Movements and political activism’, chapter 8 in:

Walter Rüegg (ed.), A History of the University in Europe. IV: Universities since 1945.

Cambridge (Cambridge University Press), 2011, p. 276-318

[hier: uit het Nederlandstalig manuscript]

INLEIDING

Sinds de 19e eeuw voelden studenten zich geroepen als groep een eigen rol te spelen

in de samenleving. In de Zweedse traditie zagen zij zich als ‘guardians of the light’,

die moesten waken over de verheffing en verlichting van de gemeenschap. Een

studentenbeweging was het collectief georganiseerd optreden van studenten onder

eigen leiding, gericht beïnvloeding en omvorming van de maatschappij en gedreven

door de eigen roeping als student. Als beweging had ze wel een algemene politieke

oriëntering, maar geen strak programma. Ze viel ook niet geheel samen met één

concrete organisatie, al kon die er wel de ruggengraat van vormen1

Het ontstaan van studentenbewegingen was maar mogelijk doordat (en zolang)

‘het student zijn’ gekenmerkt werd door een specifieke sociale positie.2 Die positie

impliceerde een voor de moderne maatschappij atypische totaalrol, die de

groepsvorming bevorderde, de sociale prijs van het protest laag hield en de neiging tot

‘expressieve’ politiek hoog. Die positie leidde ook tot de ontwikkeling van een

bijzondere intellectuele habitus, die de student toeliet – zelfs opdroeg – de

maatschappij kritisch te analyseren. Ten slotte werd die positie gekleurd door een

eigen roeping, waarin een op een levende traditie steunend zelfbeeld vervlochten

raakte met de normatieve verwachting vanuit de samenleving. Die roeping kon maar

bestaan zolang nieuwe generaties ze telkens vertaalden naar de eigen tijd. De

ideologische golfbeweging van de studentenacties wortelde zo enerzijds in de bredere

historische ontwikkelingen en anderzijds in de wisseling van generaties en de met

elkaar concurrerende generatie-eenheden.3 Door de snelle opvolging van de

leeftijdscohorten was het niet verwonderlijk dat een studentenbeweging meestal een

1 D. Rucht, Modernisierung und Neue soziale Bewegungen. Deutschland, Frankreich und USA im

vergleich (Frankfurt, 1994), 77; en ID. ‘Die Ereignisse von 1968 als soziale Bewegung:

Methodologishce Überlegungen und einige empirische Befunde’, in I. Gilcher-Holtey, 1968. Vom

Ereignis zum Gegenstand der Geschichtswissenschaft (Göttingen, 1998), 116-130. Het dagelijkse

studentenleven en de tijdloze ‘mores’ vallen buiten deze definitie. 2 L. Vos, M. Derez, I. Depraetere en W. Van der Steen. Studentenprotest in de jaren zestig. De stoute

jaren. (Tielt, 1988); K.R. Allerbeck. Soziologie Radikaler Studentenbewegungen. Ein vergleichende

Untersuchung in der Bundesrepublik Deutschland un den Vereinigten Staaten. (Munchen, 1973); F. A.

Pinner. ‘Western European Student Movements. Through Changing Times’, in S.M. Lipset en P. G.

Altbach (eds.), Students in Revolt (Boston, 1969) 60-95. 3 A. Esler (ed.), The Conflict of Generations in Modern History. (Lexington, 1974).

Page 2: STUDENTENPROTEST IN DE JAREN ‘60...In Frankrijk hadden de dekolonisatie en de acties tegen de Algerijnse oorlog eind jaren vijftig voor een omslag gezorgd. Vanaf mei 1958 nam binnen

2

‘sporadisch‘ verschijnsel was, en eerder uitzonderlijk een continuïteit over de

generaties heen kon opbouwen.4

De studentenbeweging bestond maar door de geëngageerde inzet van activisten.

Aanvankelijk steunde ze op informele persoonlijke contacten, maar vervolgens

ontwikkelde ze op grond van gemeenschappelijke ervaringen een gevoel van

betrokkenheid en solidariteit en een zekere structuur. Het streven naar

maatschappelijke beïnvloeding ging vaak hand in hand met zelfvorming. Al waren

meestal beide elementen – vorming en actie – aanwezig, maar de klemtoon kon

naargelang de omstandigheden verschillen.

Met de bestaande politieke bewegingen of partijen in de bredere maatschappij

stond de studentenbeweging in een spanningsverhouding.5 Ze beschouwde zich vaak

als de beweeglijke voorhoede van een bredere emancipatiebeweging op nationaal,

religieus of sociaal vlak, waarvoor ze ook het reservoir was van nieuwe militanten. In

die ‘klassieke vorm’ – als deel van een gevestigde ‘beweging’ – had de

studentenbeweging vaak een langere levensduur. De normatieve verwachting vanuit

de bredere beweging tegenover de studentenbeweging, maakte dat de traditie van een

eigen roeping gemakkelijker van generatie op generatie kon worden overgeleverd.

Dat betekende ook dat de eigen ideologisch-historische inbedding, en in het bijzonder

de eigen studenten- en jeugdtradities binnen een bepaalde nationale gemeenschap van

groot belang waren voor de ontwikkelingen van de studentenbeweging. In die zin

heeft een supranationale Europese schets van de studentenbewegingen iets

kunstmatigs. Maar terwijl aan de ene kant vaak e particuliere nationale tradities en

historische ontwikkelingen belangrijker waren dan de gemeenschappelijk Europese,

werden aan de andere kant vooral in de jaren zestig studentenbewegingen in Europa

ook sterk door elkaar beïnvloed.

../.

[weggelaten: ‘International Student organizations’

en‘Diverging missions (1945-1956)’,

boek: p. 278- 288)].

4 P. G. Altbach,’Perspectives on Student political Activism’, in P.G. Altbach, Student Political

Activism. An International Reference Handbook (New York, 1989), 1-17; L. Rosenmayr. Jugend (t. 6

in R. König (Hrsg.), Handbuch der empirischen Sozialforschung. (Stuttgart, 1976); K.R. Allerbeck &

L. Rosenmayr. Einführung in die Jugendsoziologie. (Heidelberg, 1976). 5 H. Fogt, Politische generationen. Empirische Bedeutung und theoretisches Modell. (Opladen, 1982)

95-102; M. Kimmel, Die Studentenbewegungen der 60er Jahre. BRD, Frankreich, USA: Ein Vergleich

(Vienna, 1998), 13-132.

Page 3: STUDENTENPROTEST IN DE JAREN ‘60...In Frankrijk hadden de dekolonisatie en de acties tegen de Algerijnse oorlog eind jaren vijftig voor een omslag gezorgd. Vanaf mei 1958 nam binnen

3

DE ‘NIEUWE STUDENTENBEWEGING’

(1958-1969)

Terwijl sociologen even tevoren de naoorlogse jeugd in het democratische Europa

nog als sceptisch en apolitiek hadden bestempeld kwamen er een kentering op het

einde van de jaren vijftig, die leidde tot een ‘nieuwe studentenbeweging’.6 Het

ontstaan en de ontwikkeling ervan waren bepaald door de eigen nationale historische

determinanten.7 De bewegingen werden gedragen door de tijdens en na de oorlog

geboren studenten, van wie de eigen 'ervaringsgelaagdheid' gekleurd werd doordat zij

de eersten waren in de geschiedenis voor wie de welvaartsstaat en de democratie een

gegevenheid waren. Zij konden zich de luxe permitteren de leegheid van de loutere

consumptiemaatschappij en de schijnheiligheid van het politieke systeem aan te

klagen. Achterfa bleek dat het allerbelangrijkste 'generational event dat 'generatie van

1968’ tekende de contestatie zelf was. Ze zorgde er ook voor dat de bewegingen

inzake thema's en actievormen geleidelijk gingen convergeren over de grenzen heen,

zodat ze tenslotte één beweging leken te worden.

Inhoudelijk gezien was de belangrijkste ‘nieuwe studentenbeweging’ (in

Europa) die van West-Duitsland. Nieuw-linkse antiautoritaire opvattingen werden er

versterkt door de beweging tegen de atoombewapening die van 1959 tot 1967 jaarlijks

een Ostermarsch8 hield, en door de “Kritische Theorie” van de Frankfurter Schule

rond de sociologen Horkheimer, Adorno en Habermas en de in Amerika levende

Marcuse, die op dialectische wijze het waardenvrije wetenschapspositivisme wilden

ontmaskeren. Het organisatorische kader was de Sozialistische Deutscher

Studentenbund (SDS), die in 1961 met de sociaal-democratische partij had gebroken.

West-Berlijn en Frankfurt waren haar belangrijkste centra.9 De SDS-actie begon met

een conflict om vrije politieke meningsuiting aan de vrije universiteit van Berlijn,

maar de massamobilisatie kwam vooral op gang door het protest tegen de oorlog in

Vietnam, een thema dat ook elders de belangrijkste katalysator werd. Daar waren drie

redenen voor.10 Ten eerste was het een moreel niet te rechtvaardigen oorlog, ten

tweede bracht het feit dat een boerenvolk uit de derde wereld in staat was een

wereldmacht te weerstaan velen er toe te geloven dat onderdrukkend gezag met

succes kon en moest worden bestreden en ten derde gingen studenten daardoor de

onderdrukking elders in de wereld en in eigen land beschouwen als onderdeel van één

zelfde systeem, waartegen wereldwijd verzet moest komen. Het Vietnamprotest

bracht in Duitsland van 1965 tot 1967 duizenden studenten in beweging.

Op een van de meetings kwam ook Marcuse aan het woord. 11 Hij vond het

protest tegen de Vietnamoorlog een morele plicht in het licht van het Duitse nazi-

6 J. Habermas, L. von, Friedburg , Ch. Oehler, E. Weltz, Student und Politik (Neuwied/Berlin, 1961). 7 M. Kimmel, Die Studentenbewegungen der 60er Jahre. BRD, Frankreich, USA: Ein Vergleich

(Vienna, 1998)132-190. 8 K. A. Otto, Vom Ostermarsch zur Apo. Geschichte der Auszerparlamentarischen Opposition in der

Bundesrepublik 1960-70. (Frankfurt, 1977). 9 A.D. Moses, ‘The state and the Student Movement in West Germany, 1967-77’, in De Groot, Student

Protest: The Sixties and After (Londen, 1998), 139-149. 10 S. Ellis, ‘A demonstration of British Good Sense ? British Student Protest during the Vietnam War’,

in G.J. De Groot (ed.), Student Protest: The Sixties and After (Londen, 1998), 54-69. 11 I. Gilcher-Holtey, Die 68er Bewegung. Deutschland, Westeuropa, USA (Munchen, 2001) 54, 65-71;

Wolfgang Kraushaar (ed.) Frankfurter Schule und Studentenbewegung, Von den Flaschenpost zum

Molotowcoctail. 1946-1995 (Hamburg, 1998), I, 249-250, 265-267..

Page 4: STUDENTENPROTEST IN DE JAREN ‘60...In Frankrijk hadden de dekolonisatie en de acties tegen de Algerijnse oorlog eind jaren vijftig voor een omslag gezorgd. Vanaf mei 1958 nam binnen

4

verleden, en. pleitte – onder verwijzing naar het studentenprotest in de Verenigde

Staten – voor een “negierende Opposition gegen die Gesellschaft als Ganzes”, via een

morele, seksuele en politieke rebellie. Hij onderstreepte ook dat dit enkel mogelijk

was door een coalitie van ‘Priviligierten’ (studenten en intellectuelen) én

‘Unterpriviligierten’ in de industrielanden (arbeidersklasse, etnische minderheden,

sociale randgroepen, werklozen) en in de Derde Wereld (bevrijdingsbewegingen).

Daarmee bracht hij de hele maatschappijkritische beweging op één noemer, en legde

een verbinding tussen politiek protest en tegencultuur. Studentenleider Rudi

Dutschke voegde daaraan toe, dat de grootste bedreiging voor de democratie er in

school in dat de individuen als resultaat van een doorwerkend Naziverleden onbewust

in hun dagelijks leven tot autoritaire persoonlijkheden werden gekneed. Actie voeren

tegen het gezag en de autoritaire structuren kon bijdragen tot een persoonlijke

bevrijding. De maatschappijkritische actie zou zowel de individuen veranderen als –

na een ‘lange mars’ – de structuren. Zo kon de nieuwe mens en de nieuwe

samenleving tegelijk worden gerealiseerd.

Het neerschieten door de politie van student Benno Ohnesorg op 2 juni 1967 in

Berlijn tijdens een anti-Sjahbetoging, scheen te bevestigen dat ‘de gevestigde orde’ de

weg van het fascisme opging. 12 Duizenden verontwaardigde studenten

manifesteerden. In de discussie over de strategie haalde de anti-autoritaire lijn het op

de links-socialistische die samenwerking wilde zoeken met de arbeidersbeweging. In

1967-1968 lanceerde de beweging de 'Kritische Universität', waarin via

zelfwerkzaamheid van studenten en permanente discussie met de professoren een

ideologische ontmaskering van de zgn. 'waardevrije', 'objectieve' wetenschap moest

plaats vinden. Tegelijk diende dit initiatief als vertrekpunt voor het realiseren van

studentenmedezeggenschap in de universiteit. De KrU werd gerealiseerd in Berlijn,

Frankfurt, Heidelberg, Kiel, Mainz, München, Münster en Tübingen, en geëxporteerd

1967 naar Nederlandse, Italiaanse en Vlaamse universiteiten, maar niet naar

Frankrijk.13

Daarnaast bleven demonstraties tegen de Vietnamoorlog doorgaan, maar ook

tegen de consumptiemaatschappij en de ‘Notstandsgezetse’, die de macht van het

parlement zouden verminderen, en tegen de rechtse persmagnaat Axel Springer. Op

het anti-imperialistisch Vietnam-Congres in Berlijn op 17-18 februari 1968 wist

Dutschke studenten uit heel West-Europa te verzamelen. Hij riep er op tot een

Ausserparlamentarische Opposition (APO) als begin van een "wereldrevolutie". Maar

de publieke opinie keerde zich tegen de studenten. Op witte donderdag 11 april – een

paar dagen na de moord op Martin Luther King – werd Dutschke neergeschoten en

zwaar gewond. Gewelddadig studentenprotest leidde tot meer slachtoffers en verder

isolement van de beweging. Tevergeefs probeerden studentenleiders de arbeiders te

bewegen tot staking tegen de imminente aanvaarding van de Nodstandsgesetze. Ze

werden op 30 maart 1968 door het parlement goedgekeurd.14

In Frankrijk hadden de dekolonisatie en de acties tegen de Algerijnse oorlog

eind jaren vijftig voor een omslag gezorgd. Vanaf mei 1958 nam binnen de UNEF de

sinds jaren in de minderheid gestelde politiek geëngageerde groep de vereniging

12 W. Kraushaar, Frankfurter Schule und Studentenbewegung, Von den Flaschenpost zum

Molotowcoctail. 1946-1995 (Hamburg, 1998), I, 254-267. 13 D. Fischer, L’Histoire des étudiants en France de 1945 à nos jours (Parijs, 2000), 381. 14 W. Kraushaar, Frankfurter Schule und Studentenbewegung, Von den Flaschenpost zum

Molotowcoctail. 1946-1995 (Hamburg, 1998), 289-312; I. Gilcher-Holtey, Die 68er Bewegung.

Deutschland, Westeuropa, USA (Munchen, 2001), 90-92, 94.

Page 5: STUDENTENPROTEST IN DE JAREN ‘60...In Frankrijk hadden de dekolonisatie en de acties tegen de Algerijnse oorlog eind jaren vijftig voor een omslag gezorgd. Vanaf mei 1958 nam binnen

5

opnieuw in handen, en maakte de studentenkoepel tot het belangrijkste centrum van

de hele verzetsbeweging tegen de oorlog in Algerije. Een deel van de studenten die

bleef zweren bij een apolitieke opstelling scheurde zich af en vormde in 1961 een

eigen apolitieke koepel. Op het einde van het conflict in 1962 was een hele generatie

zich bewust geworden van de beslissende invloed die studenten konden hebben op de

loop van de geschiedenis. 15 Er ontstonden zowel links als rechts extreme

studentenformaties. Daarom protesteerde UNEF (Union Nationale des Etudiants

Français) tegen een technocratisch-economische herstructurering van de universiteit

die in 1967-68 van kracht werd. De mei-beweging van 1968 sloot daarbij aan. Ze

begon in Nanterre met de ‘beweging van 22 maart’ waarin Daniel Cohn-Bendit als

studentenleider naar voren kwam, en verplaatste zich op 2 mei naar de Sorbonne

waarvan. de bezetting door de politie werd ongedaan gemaakt 16

De volgende dagen volgden gewelddadige botsingen met de politie elkaar op,

onder meer tijdens de ‘nacht van de barricaden’ (10 en 11 mei 1968). Het excessieve

politiegeweld deed de publieke opinie de zijde van de studenten kiezen.

Solidariteitsstakingen van allerlei sociale groepen mondden uit in een algemene

staking op 13 mei, waaraan uiteindelijk 7,5 tot 9 miljoen mensen deelnamen. Het

toverwoord was ‘autogestion’,een principe dat zowel in de universiteiten, de scholen

als de bedrijven gerealiseerd zou moeten worden. In een nimmer eindigende discussie

in open vergaderingen, in cafés en op straat werd radicale kritiek geuit op de

bestaande samenleving, en gehoopt op een linkse omwenteling.17 Die kwam er niet.

De Gaulle wist de macht te houden. In de studentenwereld begon toen de nieuwe fase:

van ideologische strijd tussen diverse gauchistische facties. 18

In Italië begon de ‘nieuwe studentenbeweging’ vanuit onvrede over de

universitaire structuren. 19 Maar net als in de Duitsland was het Vietnam dat zorgde

voor mobilisering. In maart 1967 werden de sociologiestudenten in Trente de

gangmaker met een studentenstaking en gebouwbezetting. De protesten werden in de

volgende weken overgenomen aan de universiteiten van Rome, Pisa, Milaan Firenze

en Perugia.. 20 In de herfst en de winter van 1967-68 hernam de contestatie in Trente,

sloeg over naar elders o.m. ´naar de Cattolicavan Milaan, en in januari 1968 waren er

al 36 universiteiten bezet. De kritiek op het academisch autoritarisme evolueerde op

korte tijd tot antiautoritarisme tout court en tot een ‘contestazione globale' van het

systeem, waarbij naast inspiratie van Marcuse, Fromm en de psychoanalyse ook de

opvattingen van Dutschke meespeelden. De bezette gebouwen gaven de kans tot het

ontwikkelen van een tegencultuur waarin solidariteit en het belang van de

gemeenschap het individu oversteeg, maar waarin ook taboes werden doorbroken in

15 D. Fischer, L’Histoire des étudiants en France de 1945 à nos jours (Parijs, 2000), 224-259; I.

Gilcher-Holtey, Die 68er Bewegung. Deutschland, Westeuropa, USA (Munchen, 2001), 80-93. 16 Fischer, L’Histoire des étudiants en France de 1945 à nos jours (Parijs, 2000), 399. 17 Jean-Pierre Le Goff, Mai 68: l’héritage imposible, (Paris, 2002), 457-463. 18 D. Fischer, L’Histoire des étudiants en France de 1945 à nos jours (Parijs, 2000); 383-417; G.

Statera, Death of A Utopia. (New York, 1975), 181; Kraushaar, Frankfurter Schule und

Studentenbewegung, Von den Flaschenpost zum Molotowcoctail. 1946-1995 (Hamburg, 1998), I, 312-

341. 19 R. Lumley, States of Emergency. Cultures of Revolt in Italy from 1968 tot 1978. (Londen, 1990), 63-

65; I. Gilcher-Holtey, Die 68er Bewegung. Deutschland, Westeuropa, USA (Munchen, 2001), p. 42-

45,71-72. 20 A.H. Halsey en S. Marks ‘British Student Politics’ in S.M. Lipset and PO.G. Altbach (eds.), Student

Political Activism. An International Reference Handbook (New York, 1989) (note 38), 44-47.

Page 6: STUDENTENPROTEST IN DE JAREN ‘60...In Frankrijk hadden de dekolonisatie en de acties tegen de Algerijnse oorlog eind jaren vijftig voor een omslag gezorgd. Vanaf mei 1958 nam binnen

6

wat de rechtse pers noemen ‘nachten van Mao’21 Bij die seksuele experimenten bleef

vaak een traditionele genderrol domineren en de discriminatie daarin van de

meisjesstudenten door hun mannelijke collega’s werd niet als zodanig aangevoeld. In

het verlengde ervan ontstonden ook communes. In het Italiaanse studentenprotest

speelde geweld een grote rol, met als symbolisch beginpunt het gevecht op 1 maart

1968 in Rome tussen politie en studenten aan de Faculteit van architectuur in de Valle

Giulia.22 Het excessieve politiegeweld deed de publieke opinie toen partij kiezen

voor de studenten, maar studenten kozen vanaf toen uitdrukkelijk voor expressief

geweld. Niet toevallig werd hun meest populaire strijdlied La Violenza. Zo begonnen

in Italië de “loden jaren” (‘Anni di piombo’).23

Iets later dan in Duitsland of Frankrijk viel de beweging er ook uiteen. Een

antiautoritaire strekking legde de klemtoon op studentenmacht (Potere studentesco)

en wilde de universiteit als actieterrein behouden. De marxistisch-leninistische

strekking rond het blad Il Potere Operaia (arbeidersmacht), koos ervoor actie te

voeren in fabrieken maar hield vast aan een antibureaucratische en

basisdemocratische oriëntering. Deze maoïstische groep trok naar de arbeiders, maar

verliet meteen het antiautoritarisme en timmerde aan een kaderpartij als revolutionaire

voorhoede voor de arbeidersstrijd. Ze kreeg meer wind in de zeilen toen in Frankrijk

de arbeiders in beweging kwamen. Bij de stakingen in 1968-69 speelden studenten

een belangrijke rol via de ‘comitati di base’, vooral door het wantrouwen van de

arbeiders tegen de officiële ‘reformistische’ vakbonden te versterken, en te ijveren

voor “arbeidersautonomie”. 24

In Groot-Brittannië leidde de Anglo-Franse aanval op Egypte en de Suez crisis

in 1956 tot studentenprotest tegen het imperialisme, terwijl de Sovjetinval in

Hongarije het ontstaan van new left, waarin Oxfordse studenten een rol speelden,

versnelde. Daarna kon new left groeien door de Campaign for Nuclear Disarmement.

In november 1964 demonstreerden studenten in Londen tegen apartheid, en enkele

maanden later tegen de oorlog in Vietnam. De politisering nam toe door de

ontgoocheling over het rechtse beleid van de sinds 1964 aangetreden Labour

regering.25 De eerste Britse sit-in in de London School of Economics (LSE) in maart

1967, was het resultaat van een disciplinair conflict dat voortkwam uit eent politieke

stellingname, maar het was ook hier vooral Vietnam dat studenten in beweging

bracht. De grootste betogingen vonden plaats in Londen voor de Amerikaanse

ambassade in oktober 1967, en maart en oktober 1968, maar er waren ook acties in

den lande: in 1967 en 1968 in ongeveer de helft van het totaal aantal Britse

universiteiten of colleges.26 Over het algemeen was de Britse ‘nieuwe

studentenbeweging’ minder dan elders gewelddadig of ideologisch radicaal.

21 R. Lumley, States of Emergency. Cultures of Revolt in Italy from 1968 tot 1978. (Londen, 1990), 87-

107. 22 Statera, Death of A Utopia. (New York, 1975),106-107. 23 I. Gilcher-Holtey, Die 68er Bewegung. Deutschland, Westeuropa, USA (Munchen, 2001), 75-77. 24 G. Statera, Death of A Utopia. (New York, 1975), 221-259; I. Gilcher-Holtey, Die Phantasie and die

Macht. Mai 68 in Frankreich (Frankfurt 1995); ID, Die 68er Bewegung. Deutschland, Westeuropa,

USA (Munchen, 2001), 102-120; G. Dreyfus-Armand, e.a. (eds.) Les Années 68. Le temps de la

contestation. (Brussels 2000). 25 M. Shaw, ‘Great Britain’, in P. G. Altbach, Student Political Activism. An International Reference

Handbook (New York, 1989), 236-248. 26 S. Ellis, ‘A demonstration of British Good Sense ? British Student Protest during the Vietnam War’,

in G.J. De Groot (ed.), Student Protest: The Sixties and After (Londen, 1998), 54-65; K. Mehnert,

Twilight of the Young. The Radical Movements of the 1960’s and their Legacy (Stanford, 1976), 601

Page 7: STUDENTENPROTEST IN DE JAREN ‘60...In Frankrijk hadden de dekolonisatie en de acties tegen de Algerijnse oorlog eind jaren vijftig voor een omslag gezorgd. Vanaf mei 1958 nam binnen

7

Ze slaagde er wel in aan de universiteiten democratisch medebeheer te krijgen,

ondanks het feit dat de leiding van de Britse NUS (National Union of Students) van

de studentenbeweging afzijdig bleef of er zich zelfs uitdrukkelijk tegen opstelde. Dat

bezegelde het beeld van de NUS als een conservatieve vereniging zonder voeling met

wat er leefde bij de studenten. Om de NUS-leiding in discrediet te brengen onthulden

radicale studenten in 1967 de CIA financiering van de ISC (International Union of

Students) dt in 1950 was opgeriht als zgn. a-politieke koepel als alternatief voor de

door communisten genoyauteerde IIUS (International Union of Students).Het

betekede het discrediet van de ISC. In de UK was in november 1968 de positie van de

radicalen al sterk genoeg om de NUS de ISC te doen verlaten. Het ongenoegen over

de NUS politiek bracht sommige plaatselijke koepels als die van Keele en Hull er toe

zich terug te trekken, en leidde ook tot het ontstaan in 1967 van een reformistisch

linkse studentenkoepel, de Radical Student Alliance (RSA).en in 1968 van een

revolutionaire koepel de Revolutionary Socialist Students Federation (RSSF). In

1969 slaagde de RSA er in, mee gesteund door de radicaliseringen op de campussen,

de leiding van NUS over te nemen.

In Leuven had de Vlaamse studentenbeweging in de beginjaren zestig

studentensyndicalisme en Vlaams-nationalisme weten te verzoenen. Doorheen twee

studentenrevoltes – in mei 1966 en januari 1968 – zou ze zich omvormen tot een

‘nieuwe studentenbeweging’. De sinds 1963 verplichtte ééntaligheid in Vlaanderen

deed de Vlaams nationalisten de 'overheveling' van de Franstalige afdeling van de

Leuvense universiteit naar Wallonië eisen. In 1966 verwierpen de Belgische

bisschoppen dat en eisten onvoorwaardelijke gehoorzaamheid.27 Daartegen brak in

Leuven de ‘meirevolte’ van 1966 uit, die zich snel over heel het land verspreidde als

een Vlaams nationale maar vooral als een democratische, antiklerikale en anti-

autoritaire protestbeweging. In studentenkringen verschoof de klemtoon toen snel van

Vlaams-nationalisme naar anti-autoritarisme met nieuw-linkse trekken. Dat leidde in

1967 tot oprichting van een toen nog kleine radicale Studentenvakbeweging. Onder

druk van het protest lieten de bisschoppen de verdere beslissing over aan de politiek,

maar toen bleek dat de Franstaligen toch in Leuven wilden blijven, brak in januari

1968 een tweede Vlaamse studentenrevolte uit. Het drie weken durende protest leidde

tot de val van de Belgische regering, tot de splitsing van de universiteit, en de

verhuizing van de Franstalige Leuvense afdeling naar Wallonië. De Leuvense

contestanten transformeerden zich doorheen de revolte tot nieuw-linksen. Ze haakten

zich los van de Vlaamse beweging gingen hun eigen weg. In mei 68 kreeg ook de

Brusselse universiteit haar ‘nieuwe studentenbeweging’, met een ‘association libre’

die een maand lang duurde.28 De beweging hernam het volgende academiejaar in

Leuven en breidde zich uit naar de andere Belgische universiteiten van Antwerpen,

Gent en Luik. Hoewel het aanvankelijke mobilisatiethema medezeggenschap was,

verbreedde het eisenplatform zich snel tot globale maatschappijkritiek via de thema’s

derde wereld en Vietnam, terwijl radicale contestanten contact zochten met stakende

arbeiders.

27 L. Vos, M. Derez, I. Depraetere en W. Van der Steen. Studentenprotest in de jaren zestig. De stoute

jaren. (Tielt, 1988), 22-29. 28 S. Govaert, Mai ’68: c’était au temps où Bruxelles contestait (Brussel, 1990).

Page 8: STUDENTENPROTEST IN DE JAREN ‘60...In Frankrijk hadden de dekolonisatie en de acties tegen de Algerijnse oorlog eind jaren vijftig voor een omslag gezorgd. Vanaf mei 1958 nam binnen

8

In Nederland was het student-zijn tot de beginjaren zestig overwegend een

buiten de maatschappelijke werkelijkheid staande aangelegenheid.29 Toen ontdekte

een nieuwe generatie plots de roeping van de student opnieuw, en richtte de

Studentenvakbeweging op. Ze kreeg snel aan alle universiteiten aanhang eiste

studenteninspraak en sociale studentenvoorzieningen, en zette in 1967 op

verscheidene plaatsen een Kritische Universiteit op. Dat gebeurde parallel met het

ontstaan in Amsterdam van de avant-gardistische en provocerende beweging Provo

waarin ook (oud-)studenten actief waren. Plannen van de regering voor

technocratische hervormingen van de universiteiten lokte in april 1969 massaal

studentenprotest uit eerst aan de katholieke universiteiten van Tilburg en Nijmegen,

en vervolgens aan die van Amsterdam en Leiden, gepaard gaande met bezettingen en

een zich snel tot maatschappijkritiek verbredende studentenbeweging.30 In de herfst

van 1969 verloor de beweging haar massa-aanhang en ontstond geleidelijk een

politieke factionering. Het belangrijkste structurele resultaat van de studentenacties

was dat in december 1970 een nieuwe ‘Wet op de Universitaire Bestuurshervorming’

rechtsgeldig werd, waardoor via getemperde parlementaire spelregels, een

democratisch medezeggenschap van alle geledingen – ook van het administratief en

technisch personeel – in het beleid van de universiteit mogelijk werd. Het was

vermoedelijke de meest verregaande universitaire democratie die in de jaren zestig

door een studentenbeweging was afgedwongen.

Ook in de Scandinavische landen was er studentenprotest, met bezettingen in

Stockholm, Copenhagen en Helsinki. Het bleef er vriendelijk zonder politiegeweld of

rellen.31 In Zweden was een grote afstand gegroeid tussen de ‘top’ van de

overkoepelende SFS (Sveriges Förenade Studenkårer) en de activisten die de

topmensen als ‘verraders’ bestempelden. De militanten wilden op het niveau van de

universiteiten zelf medezeggenschap. De protestacties leidden wel tot een bijstelling

van de universitaire wetgeving. Sommige activisten wilden het oudere ideaal van de

studenten als ‘guardians of the light’ in ere herstellen, en organiseerden daarom

protestmanifestaties tegen de Vietnamoorlog, en tegen een gepland tennistornooi

tussen Zweden en het ‘blanke’ Rhodesiëregime. Ze zochten ook meer contact met het

volk door hun privileges op te geven, hun verenigingen en studentenvoorzieningen

voor alle jongeren open te stellen. Een bekommernis die ook bleek uit de rituele

verbranding van witte studentenpetten in Lund en Uppsala. In Denemarken was de

overheid er in de jaren zestig al toe geneigd de studenten bij het universitair beleid te

betrekken, maar toch kwam het in maart 1968 tot een massale protestmanifestatie in

29 P. de Rooy,’ “Kapitalist moet je geloof ik niet zijn” .Over de heruitvinding van de student in de jaren

zestig.’ Lezing Amsterdam, 2005. K. van Berkel, Academische illusies. De Groningse univeritiet in een

tijd van crisis, bezetting en herstel. 1930-1950 (Amsterdam, 2005), 37-66. 30; H.F. Cohen. De strijd om de Academie. De Leidse universiteit op zoek naar een bestuursstructuur

1967-1971 (Meppel, 1975); H. Krijne, Geschiedenis van de Nederlandse studentenbeweging 1967-

1973 (Amsterdam, 1978); F. de Jong Edz. Macht en inspraak. De strijd om de democratisering van de

Universiteit van Amsterdam (Baarn, 1981); J. de Vries, Katholieke Hogeschool Tilburg, II. 1955-1977,

(Baarn, 1981), 288-346; J. Jansen en P. Voestermans, Studenten in Beweging: politiek, universiteit en

student (Nijmegen, 1984); H. Righart. De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een

generatieconflict (Amsterdam, 1995), 256-261. 31 R. F. Tomasson and E. Allardt.’Scandinavian Students and the Politics of Organized Radicalism’ in,

P.G. Altbach, Student Political Activism. An International Reference Handbook (New York, 1989), 96-

126;N. Runeby & C. Skoglund, ‘Sweden’ P.G. Altbach, Student Political Activism. An International

Reference Handbook (New York, 1989), 279-295

Page 9: STUDENTENPROTEST IN DE JAREN ‘60...In Frankrijk hadden de dekolonisatie en de acties tegen de Algerijnse oorlog eind jaren vijftig voor een omslag gezorgd. Vanaf mei 1958 nam binnen

9

Copenhagen voor inspraak op het niveau van de universiteit. 32 Begin juni werd op

landelijk niveau het medezeggenschap wettelijk geregeld.33

Ook in Finland werden tradities en nieuwe inzichten verweven Het traditionele

Finse nationalisme bleef toonaangevend, maar halfweg de jaren vijftig nam in

Helsinki de algemene studentenvereniging SYL (Suomen Yioppilaskuntien Liito) het

voortouw in het ijveren voor medezeggenschap en het realiseren van sociale

studentenvoorzieningen, hierin gesteund door de groep rond het studentenblad

Yliopilaslehti met haar pleidooi voor studentensyndicalisme.34 Dat ging gepaard met

een polarisering want linkse studenten wensten dat de universiteit moreel stelling zou

nemen in zaken van maatschappelijk belang, zoals de Vietnam oorlog.

Medezeggenschap wilde het universiteitsbestuur van Helsinki wel organiseren, en een

gemengde commissie kwam in november 1968klaar met een voorstel tot zittingsrecht

op alle niveau’s. Niettemin maakten linkse studenten gebruik van het euwfeest van de

universiteit om een kritisch Festschrift met grieven uit te geven en op de avond van

het galadiner waaraan duizenden studenten in rok en feestkleding deelnamen als

‘pullover’ studenten het studentenhuis te bezetten en er de rode vlag te hijsen. De

linkse studenten bleven een minderheid, profileerden zich daarna als erfgenamen van

‘1968’ in de vereniging van Academische Socialisten, die marxistisch-leninistisch

was, maar niet maoïstisch, en die toch één vierde van de zetels in het

studentenparlement in de wacht kon slepen. Vanaf 1973 scheurden zich de anarcho-

syndicalisten af, maar samen bleven de twee linkse verenigingen tot 1981 hun positie

handhaven

Meer nog dan in Frankrijk of Duitsland was in Oostenrijk de studentenwereld

naar radicaal rechts georiënteerd.35 Tijdens een protestbetoging tegen de extreem

rechtse hoogleraar Borodajkewicz in 1965 werd een betoger door een radicaal rechtse

student doodgeslagen.36 Dat veroorzaakte radicalisering in de socialistische scholieren

en studentenbonden, die al hadden mee betoogd in Paasmarsen tegen de

atoombewapening. De nieuw-linkse studentenbeweging – die een minderheid was -

manifesteerde zich in 1967-68, onder meer door debatten en discussies, deelname aan

het SDS Vietnamcongres, een protestmanifestatie na de aanslag op Dutschke, een

faculteitsgebouwbezetting, en een teach-in over kunst die zo provocerend verliep dat

de organisatoren hun vereniging ontbonden. Bij de kort daarna gehouden

verkiezingen voor de studentenkoepel bleek links een minderheid van 13 % te

vertegenwoordigen. In 1968-69 leidde de verstoring van de inauguratie van een

nieuwe rector tot reactie van de in vol ornaat aanwezige corpsstudenten en in januari

1969 kwam het bij een bezoek van de Iraanse Sjah tot een gewelddadige confrontatie,

niet enkel met de politie maar ook met knokploegen van rechtse studenten.

Geleidelijk verminderde de linkse aanhang in Wenen, ondanks acties voor

medezeggenschap aan de universiteit, voor meer vrijheid in de studentenhuizen en

32 S.E. Stybe, Copenhagen University. 500 Years if Science and Scholarship (Copenhagen 1979) 212-

217. 33 P. Boje & K. J.V. Jespersen. Pastures New. Odense University: The first 25 years (Odense 1991), 47. 34 M. Klinge, Eine Nordische Universität: Die Universität Helsinki 1640-1990 (Helsinki, 1992), 748-

799. 35 A. Pelinka, ‘Zu einem konlfiktfreudiger Bewusztsein’, in Elisabeth Welzig, Die 68-er. Karrieren

einer rebellischen Generation (Wien 1985), 9-24. M. Gehler, ‘ “…erheb’ ich,wie üblmich, die Rechte

zum Grusz…” Rechtskonservatismus, Rechtsextremismus und Neonazismus in österreichgischen

Studentenverbindungen von 1945 bis 1995’ in D. Heither, M. Gehkler, A. Kurth en G. Schäfer, Blut

und Paukboden: Ene Geschichte der Burschenschaften (GFRankfurt, 1997), 187-222. 36 F. Keller, Wien, mai ’68. Eine heisze Viertelstunde (Vienna 1983).

Page 10: STUDENTENPROTEST IN DE JAREN ‘60...In Frankrijk hadden de dekolonisatie en de acties tegen de Algerijnse oorlog eind jaren vijftig voor een omslag gezorgd. Vanaf mei 1958 nam binnen

10

tegen de Amerikaanse propagandafilm ‘The Green Berets’. In de winter van 1969-70

kozen linkse studenten voor de vorming van basisgroepen per faculteit.

Page 11: STUDENTENPROTEST IN DE JAREN ‘60...In Frankrijk hadden de dekolonisatie en de acties tegen de Algerijnse oorlog eind jaren vijftig voor een omslag gezorgd. Vanaf mei 1958 nam binnen

11

‘LENINIST TURN’ EN NEERGANG

(1969-1974)

In democratisch West-Europa verdween ‘de nieuwe studentenbeweging’ tussen 1968

en 1970.37 De neergang werd zowel veroorzaakt door de repressie en maatregelen van

de overheid als door de overgang van utopie nar ideologie en van spontaneïsme naar

strakke partijorganisatie. Vanaf de zomer 1968 was er sprake van een ‘leninist turn’.

en viel de beweging uiteen in elkaar bestrijdende kaderpartijen, groupuscules en

sekten. Ze wonnen nauwelijks bredere aanhang werden door de meeste studenten met

wantrouwen bejegend, en konden geen echte ‘beweging’ meer op gang brengen. Heel

wat militanten zagen trouwens geen heil meer in een studentenbeweging maar enkel

in een revolutionaire arbeidersbeweging. Ze staakten zelfs hun studies, werden

fabrieksarbeider en gingen zich als rode missionarissen inzetten voor de revolutie

In Frankrijk was de ineenstorting van de beweging het snelst en het meest

spectaculair. De antiautoritaire lijn van de Mouvement du 22 Mars was al tijdens de

meidagen bekritiseerd door de bestaande groupuscules, met als belangrijkste de

maoïsten en trotskisten die probeerden de beweging te kanaliseren.38 Ze werden alle

drie op 12 juni 1968 door de regering verboden, maar er ontstonden onmiddellijk

nieuwe formaties. In de trotskistische familie kwam er een sectair-dogmatische en

een meer open organisatie, in de maoïstische familie was er een kleine kern van

“maos-spontanéistes” of “maos-spontex” die zich kantten zich tegen ‘geossifieerd

leninisme’, en bereid waren tot gewapende strijd tegen het kapitalisme, maar de

meeste linksen vond een onderdak bij enkele marxistisch-leninistische partijen. Ze

bleven zich afzetten tegen de communistische partij, en interpreteerden alles vanuit

een eigen ideologische dogmatiek. Ze aanvaardden een of andere vorm van

‘democratisch centralisme’ en bracht alle kwalen opnieuw tot leven waartegen ‘de

nieuwe studentenbeweging’ zich had gericht: organisatie, bureaucratie, centralisatie,

blinde gehoorzaamheid, ideologisering. Het leek of de beweging met deze ‘leninist

turn’ een ‘full circle’ had beschreven. Dit alles leidde tot het uiteenvallen van de

UNEF in december 1968 toen de ene groep de koepel wilde omvormen tot een

‘politieke massaorganisatie’, en een andere tot een ‘syndicale massaorganisatie’. In

1971 kwamen er twee opvolgers: de UNEF-Renouveau (of UNEF-re) gesteund door

de communisten en de UNEF-Unité Syndicale gesteund door de trotskisten. Beide

koepels begonnen een strijd om als enige door de overheid erkend te worden.

In Duitsland kwam de versplintering van ‘de nieuwe studentenbeweging’ vanaf

de lente van 1968, na de mislukte actie tegen de Nodstandsgesetze, en begon de strijd

tussen de facties, die in hun cognitieve oriëntering en hun interne werkwijze van

elkaar verschilden.39 De anti-autoritairen wilden wel de actionistische erfenis van 37 G. Statera, Death of Utopia. The Development and Decline of Student Movements in Europe

(Oxford, 1975), 219-233 38 G. Statera, Death of Utopia. The Development and Decline of Student Movements in Europe

(Oxford, 1975), 222-233. I. Gilcher- Holtey, Die 68er Bewegung. Deutschland, Westeuropa, USA

(Munchen, 2001),100-102, D. Fischer, L’ histoire des étudiants en France de 1945 a nos jours (Parijs,

2000), 448-456. 39 W. Kraushaar (ed.), Frankfurter Schule und Studentenbewegung. Von der Fläschenpost zum

Molotowcoctail. 1946-1995 (Hamburg, 1998), I, 341-527; I. Gilcher-Holtey, Die 68er Bewegung.

Deutschland, Westeuropa, USA (Munchen, 2001), 105-111; M. Kimmel, Die Studentenbewgungen der

60er Jahre. Frankreich, BRD und USA im Vergleich (Vienna, 1998), 198-199; G. Statera, Death of

Utopia. The Development and Decline of Student Movements in Europe (Oxford, 1975), p. 234- 247.

Page 12: STUDENTENPROTEST IN DE JAREN ‘60...In Frankrijk hadden de dekolonisatie en de acties tegen de Algerijnse oorlog eind jaren vijftig voor een omslag gezorgd. Vanaf mei 1958 nam binnen

12

Dutschke voortzetten met de studenten en randgroepen als revolutionair subject, maar

de marxisten-leninisten geloofden enkel in de revolutionaire kracht van de

arbeidersklasse die ze naar maoïstisch model wilden mobiliseren. Deze

tegenstellingen konden vanaf de herfst 1969 niet meer overbrugd worden, en leidden

op 21 maart 1970 tot de formele opheffing van SDS. Een jaar later consolideerden

zich enkele nieuwe formaties zoals de maoïstische Kommunistische Partei

Deutschlands/Aufbauorganisation (KPD/AO), de Kommunistischer Bund

Wetsdeutschlands (KWB), de Proletarische Linke Partei Initiative (PLPI) of de Rote

Zellen. Ze konden enkel als erfgenamen van de oorspronkelijke beweging worden

beschouwd. Dat gold ook voor de Rote Armee Fraktion (RAF) rond Andreas Baader

en Ulrike Meinhoff, die kozen voor bankovervallen, aanslagen en ontvoeringen als de

juiste weg naar de revolutie. Die begonnen nog in datzelfde jaar. Hun optreden werd

subjectief door de publieke opinie en de autoriteiten onevenredig sterk als een

bedreiging ervaren, al was in vergelijking met Italië het aantal terroristen zeer klein.40

Italië kende een gelijkaardige ontwikkeling. In de loop van 1969 was er ook

daar een voortschrijdende demobilisering van de studenten merkbaar. Maar dat was

geen hinderpaal voor het floreren van talrijke groupuscules. Op het einde van 1969

was ‘de nieuwe studentenbeweging’ er grotendeels voorbij. De erfgenamen ervan

waren ook hier maoïsten en de trotskisten. Wel verplaatste zich het centrum van het

sociale protest van de studenten naar de arbeiders, die zorgden voor een hete zomer en

herfst in 1969. Zoals in Duitsland groeide ook in Italië uit de ontgoocheling over de

resultaten van de studentenbeweging een terroristische organisatie, de Brigate Rosse

die de strijd tegen de gevestigde kapitalistische orde gewapenderhand wilden voeren.

Dat de vertwijfelde restgroep in Duitsland en Italië voor terrorisme koos, voerde naar

een volledige afwijzing van de beweging door de publieke opinie.41 Dergelijke

gewapende groepen kwamen niet voort uit andere Europese studentenbewegingen.

Maar de versplintering wel. Overal gaven maoïstische formaties hun militanten

opdracht hun studies op te geven en naar de fabriek te trekken, hetzij om de arbeiders

in hun revolutionaire strijd te helpen, hetzij om van hen te lezen. Al deze groepjes in

België, Nederland, Denemarken, Zweden en Oostenrijk noemden zichzelf marxisten-

leninisten, en beschouwden de universiteit enkel nog als uitvalbasis of logistiek

steunpunt. Daarnaast waren er ook nog trotskisten, tricontinentalisten, anarcho-

syndicalisten en niet-partijgebonden nieuw-linksen. De laatsten konden in sommige

studentengemeenschappen best een brede aanhang hebben, voelden zich minder of

meer uitgesproken marxistisch, en beschouwden zich als de belangrijkste voortzetter

van de ‘nieuwe studentenbeweging’.

Rond 1974 kwam er een kentering. Het ritme van de jaarlijkse massale acties

viel toen stil, zeer uitdrukkelijk bv. in Leuven en Nijmegen, twee instellingen waar er

langere tijd een globale oriëntering naar links had bestaan die mogelijkheden gaf tot

massa-acties ondanks ideologische verschillen tussen specifieke facties. Voor de

zeldzame grote mobilisatiemomenten in de studentenbeweging was daarbij duidelijk

een verschuiving merkbaar in de objectieven. De oorzaak daarvan was de

economische crisis vanaf 1974. Protestacties richtten zich in de tweede helft van de

jaren zeventig niet meer op de nieuw-linkse thema’s van de jaren zestig, wel op de

40 M. Kimmel, Die Studentenbewegungen der 60er Jahre. Frankreich, BRD und USA im Vergleich

(Vienna, 1998), 219. 41 M. Kimmel, Die Studentenbewgungen der 60er Jahre. Frankreich, BRD und USA im Vergleich

(Vienna, 1998), 199-200; G. Statera, Death of Utopia. The Development and Decline of Student

Movements in Europe (Oxford, 1975), 247-259.

Page 13: STUDENTENPROTEST IN DE JAREN ‘60...In Frankrijk hadden de dekolonisatie en de acties tegen de Algerijnse oorlog eind jaren vijftig voor een omslag gezorgd. Vanaf mei 1958 nam binnen

13

verdediging van de nu bedreigde studentenstand. Zo becommentarieerde in 1977

directeur Ralf Dahrendorf van de LSE het protest tegen de verhoging van het

collegegeld: “in 1968, students thought they were a rising social group and should

demand a place under the sun. In 1977, students are behaving as though they were a

declining industry. They are asking for more money and Government support”. 42 Het

was duidelijk dat student zich terugplooide op de eigen kleine wereld, en de

‘studentenbeweging’ steeds meer verwasemde, althans in democratisch Europa.

42 Daily Telegraph, February 15, 1977, quoted by K. Mehnert, Twilight of the Young. The Radical

Movements of the 1960’s and their Legacy (Stanford, 1976), 165.

Page 14: STUDENTENPROTEST IN DE JAREN ‘60...In Frankrijk hadden de dekolonisatie en de acties tegen de Algerijnse oorlog eind jaren vijftig voor een omslag gezorgd. Vanaf mei 1958 nam binnen

14

KARAKTERISTIEKEN VAN DE

‘NIEUWE STUDENTENBEWEGING’

De ‘nieuwe studentenbeweging’ die zich in de jaren zestig in Westerse democratieën

manifesteerde verschilde op tenminste drie niveaus fundamenteel van haar klassieke

voorganger. Ten eerste wilde ze niet langer een voorhoede zijn van een bestaande

bredere 'geïnstitutionaliseerde' sociale of nationale beweging, maar de samenleving

als geheel globaal hervormen. Ten tweede stelde ze met grote vrijmoedigheid nieuwe

thema's aan de orde die groeiden uit een antiautoritaire utopie van de creatie van een

levende gemeenschap, waar creatieve ontplooiing van het individu zou kunnen

samengaan met sociale rechtvaardigheid . Ten derde introduceerde ze nieuwe vormen

van directe politieke actie vooral gericht op de ontmaskering en afbraak van de

gevestigde orde en het inruilen van een vertegenwoordigende voor een participatieve

democratie. De ‘nieuwe studentenbeweging’ vormde een hoogtepunt in de

geschiedenis van de studentenbeweging, maar was er tegelijk het eindpunt van.

De nieuwe maatschappelijke thema’s die ze aan de orde stelde kwamen

grotendeels voort uit de vanaf 1960 ontwikkelde ‘new left’, waarvan de cognitieve

oriëntering, het duidelijkst door Gilcher-Holtey werd samengevat in vijf punten:43 een

nieuwe interpretatie van het marxisme met de klemtoon op aliënatie uit de vroege

geschriften van Marx, een nieuw ontwerp voor een socialistische samenleving die de

aliënatie moest opheffen, een beklemtonen van de persoonlijke ontplooiing zodat ‘de

nieuwe mens’ tegelijk met nieuwe sociale en politieke structuren zou ontstaan, een

nieuw organisatieconcept met klemtoon op provocatieve actie waardoor zowel de

actievoerder als de samenleving veranderden, en een nieuwe drager van die

vernieuwingsbeweging: niet meer de arbeidersklasse, maar de jonge intelligentsia en

de maatschappelijke randgroepen. Het ging dus om het ineengrijpen van individuele

en collectieve emancipatie, van maatschappij- en cultuurkritiek, van culturele en

sociale revolutie, dat werd verbonden door een gemeenschappelijke utopie gericht op

de realisatie van thema’s die intussen ‘postmaterialistisch’ worden genoemd en die de

levenskwaliteit wilden verbeteren en niet de materiële welvaart.

Aanvankelijk kon de oriëntering van de ‘nieuwe studentenbeweging’ eerder

worden omschreven als een ‘stemming’ die gekenmerkt door antiautoritarisme,

antidogmatisme, romantiek, directe democratie, morele zuiverheid en

gemeenschapszin, wat haar naar de typering van Statera een 'chiliastisch-utopische'

karakter gaf.44 In tegenstelling tot ‘ideologie’ die slechts een partiële aanpassing van

de werkelijkheid nastreeft, eist – aldus Mannheim – de ‘utopie’ iets geheel nieuws.

Door het onmogelijke te eisen, scheen de utopie de bestaande werkelijkheid uit haar

vanzelfsprekendheid te bevrijden en de weg te openen naar verandering. De utopie

kon grote massa's aanspreken. De ideologie behoorde de kleine groep en gaf haar

steun en zelfvertrouwen om de bredere beweging te sturen. De balans tussen beide

43 I Gilcher- Holtey, Die Phantasie (note 59), 44-104; ID, ‘May 1968 in Frankreich’, in I. Gilcher-

Holtey (Hrsg.) 1968. Vom Ereignis zum Gegenstand der Geschichtswissenschaft (Göttingen, 1998), 13-

18; ID., ‘La contribution des intellectuels de la Nouvelle Gauche à la définition du sens de Mai 68’, in

G. Dreyfus-Armand, Les Années 68 (note 59), 89-98 ; ID., Die 68erBewegung. Deutschland,

Westeuropa, USA (Munchen, 2001), 11-17; M. Kimmel, Die Studentenbewgungen der 60er Jahre.

Frankreich, BRD und USA im Vergleich (Vienna, 1998), 29-30. 44 G. Statera, Death of Utopia. The Development and Decline of Student Movements in Europe

(Oxford, 1975), 153-218.

Page 15: STUDENTENPROTEST IN DE JAREN ‘60...In Frankrijk hadden de dekolonisatie en de acties tegen de Algerijnse oorlog eind jaren vijftig voor een omslag gezorgd. Vanaf mei 1958 nam binnen

15

wijzigde zich overal op dezelfde manier. Die evolutie was ook vanuit een interne

logica onvermijdelijk omdat elke sociale beweging zich ofwel moet omzetten in een

organisatie, ofwel moet verdwijnen. Een permanent volgehouden engagement zonder

structuren kan niet bestaan. 45

Een ideaaltypische karakterisering van ‘de nieuwe studentenbeweging’ omvat

volgens Kimmel zeven kenmerken Ten eerste was ze gestuwd zijn door een

chiliastische utopie ‘een nieuwe mens’ in ‘een nieuwe samenleving’ tot stand te

kunnen brengen. 46 Ten tweede had ze een nieuwe opvatting van politiek waarin de

scheiding tussen de publieke en de private sfeer niet meer bestond. Ten derde

propageerde ze een nieuwe levensstijl waarin de gemeenschap centraal stond en het

individualisme werd teruggedrongen. Ten vierde zorgde verwierp ze de ‘politics of

reason’, de nuchtere ’kosten-batenanalyse en het cynisch machiavellisme, en koos ze

voor emotionele betrokkenheid, idealistisch ‘engagement’ en solidariteit met de

gemeenschap. Ten vijfde zag ze negatie als centrale levenshouding: het weigeren zich

in te schakelen ‘als een radertje in het systeem’. Ten zesde legde ze in strategie en

actievormen de klemtoon op het getuigende ‘expressieve’ politiek en niet op

‘instrumentele’, en ten zevende liepen dwars door de beweging ideologische

tegenstellingen, die voortbouwden op het antiautoritaire vertrekpunt, maar

alternatieven in verschillende richtingen ontwikkelden, hetzij in meer individueel

libertaire zin, hetzij in meer egalitair socialistische zin.

Op het vlak van de psychologie van de actievoerders was er sprake van een

rigoristisch moralisme en een manicheïstische Weltanschauung. Dit bracht

onvermijdelijk een eigen ontwikkelingsdynamiek mee, gaande van antiautoritaire

kritiek op bepaalde aspecten van ‘het systeem’, via een tactiek van ontmaskerende

provocatie tot verwerping ervan en een verdere radicalisering naar marxisme-

leninisme. De daaropvolgende stap van een radicale restgroep was in Italië en

Duitsland de weg van het terroristische geweld uit frustratie over de onmogelijkheid

de maatschappij klein te krijgen. Uit de eerste anti-autoritaire fase kwamen de meeste

impulsen voor maatschappelijke verandering, terwijl de impact op de samenleving

verminderde parallel met de neo-marxistische metamorfose.47

Naast een politieke component was er in de nieuwe studentenbeweging ook een

culturele, die het dagelijks leven in ‘alternatieve’ zin wilde omvormen. Die

subculturele dynamiek was niet te reduceren tot de cognitieve praxis.48 Deze non-

conformistische bevlogenheid wilde af van de burgerlijke levensstijl, en

experimenteerde met communes of andere vormen van groepsgewijs samenleven om

een nieuwe levensstijl te creëren waarin het verlangen bevrijd zou worden van

conventionele belemmeringen en het genot onmiddellijk via muziek, seks en drugs

zou worden bereikt. Dat impliceerde dus een totale breuk met de overgeleverde

culturele en politieke waarden en veranderde doorheen de actie het imago en de

identiteit van de studenten.49 De plotse omslag in de vestimentaire code was typerend: 45 K. R. Allerbeck. Soziologie Radikaler Studentenbewegungen. Ein vergleichende Untersuchung in

der Bundesrepublik Deutschland un den Vereinigten Staaten. (Munchen, 1973), 37-44. 46 M. Kimmel, Die Studentenbewgungen der 60er Jahre. Frankreich, BRD und USA im Vergleich

(Vienna, 1998), 170-174. 47M. Kimmel, Die Studentenbewgungen der 60er Jahre. Frankreich, BRD und USA im Vergleich

(Vienna, 1998), 174-179. 48 J.Tanner, ‘ “The Times They Are A-Changing” - Zur subkulturellen Dynamik der 68er bewegungen’

, in I. Gilcher-Holtey, 1968. Vom Ereignis zum Gegenstand der Geschichtswissenschaft (Göttingen,

1998), 207-223 49 Jean-Pierre Le Goff, Mai 68: l’héritage imposible, (Paris, 2002), 72-73.

Page 16: STUDENTENPROTEST IN DE JAREN ‘60...In Frankrijk hadden de dekolonisatie en de acties tegen de Algerijnse oorlog eind jaren vijftig voor een omslag gezorgd. Vanaf mei 1958 nam binnen

16

blue jeans zowel voor meisjes- als jongensstudenten, jeans-jasjes of militaire jackets,

en Palestijnse sjalen. In Italië droegen de studenten in de winter Eskimo-jassen, in

België en Duitsland werden dat rond 1970 groene parka’s, de jongemannen hadden

baarden in Cubaanse stijl en lang haar tot over de oren. Dit soort uniform en mode

was een uitdrukking van het politieke self-image en de verschijningsvorm werd dus

een onderdeel van demonstratieve acties tegen de burgerlijke levensstijl, en van

participatie aan een wereldwijde contestatie.50

Dat alles veroorzaakte bij de burgerlijke en kerkelijke autoriteiten en in de

goegemeente een gevoelen van ‘moral panic’ zoals Stanley Cohen dat noemde51: De

studentenbeweging werd gezien als een bedreiging voor de gevestigde sociale orde,

waarden en belangen.52 Heel wat gevestigde wetenschappers beschouwden haar ook

als een anti-intellectuele beweging die cultuur, wetenschap en de universiteit zelf

wilde vernietigen, met haar afkeer van systematisch cumulatief opgebouwde kennis,

haar verheerlijking van de spontane zelfexpressie en haar opvatting dat de universiteit

één permanent seminarie zou worden onder leiding van de studenten zelf. Dezelfde

overtuiging leefde in de gevestigde politieke partijen, vakbonden en kerken. Allen

zagen zij de beweging als een bedreiging en probeerden ze af te zwakken of te

kanaliseren. Die morele paniek manifesteerde zich ook vrijwel onmiddellijk in

wantrouwen tegenover pas afgestudeerde activisten die een baan probeerden te

krijgen in het onderwijs, het jeugdwerk of de overheidsadministratie. De vrees voor

linkse infiltratie leidde vanaf 1968 en doorheen de beginjaren zeventig in

verscheidene landen – en in het bijzonder in Italië en Duitsland – tot een soort

‘Berufsverbot’ tegen voormalige studentactivisten.

Een merkwaardigheid was dat de nieuw-linkse studentenbewegingen juist

bijzonder sterk waren aan (of all places) katholieke universiteiten, zoals in het

Vlaamse Leuven, het Nederlandse Tilburg en Nijmegen. of de Italiaanse Cattolica in

Milaan. Anders dan men zou kunnen veronderstellen was de verlinksing daar niet het

resultaat van vreemde inbreng van buitenaf, maar van een ‘ontdekking’ door de

katholieke jonge generatie zelf. Ze had in de beroering rond het Tweede Vaticaans

concilie (1962-1965) de autoritaire hiërarchische gezagsuitoefening in een

veranderende katholieke Kerk ‘ontmaskerd’ als een verdoezeling van fundamentele

contradicties. En had ontdekt dat de ’hoofdtegenstelling’ in de samenleving lag tussen

de machthebbers en de onderdrukten, of tussen kapitaal en arbeid.,

De vatbaarheid van katholieken voor een engagement in de ‘beweging van 68’

was mee het gevolg van het feit dat er in die beweging – veel meer dan in de

bestaande socialistische of communistische partijen en verenigingen – onder de

oppervlakte een ethisch, ja een religieus, element aanwezig was. Het ging om een

‘religious structure of feeling’, zoals Lumley het noemde.53 Die had bij de beginnende

socialistische bewegingen in de 19e eeuw ook bestaan, maar was later uitgebannen,

door atheïsme of uit vrees voor ongecontroleerd enthousiasme. Die linkse ‘religieuze

emotie’ leefde in de jaren zestig weer op in de studentenbeweging. Daarom was het

50 R. Lumley, States of Emergency. Cultures of Revolt in Italy from 1968 tot 1978. (Londen, 1990),, 70-

74. 51 S. Cohen, ‘Folk Devils and Moral Panics: the Creation of the Mods and Rockers (London, 1972), 28

quoted by R. Lumley, States of Emergency. Cultures of Revolt in Italy from 1968 tot 1978. (Londen,

1990),73. 52 E. Ashby & M. Anderson, The Rise of the Student Estate in Britain (Cambridge, Mass., 1970), 123-

129. 53 R. Lumley, States of Emergency. Cultures of Revolt in Italy from 1968 tot 1978. (Londen, 1990),, 84.

Page 17: STUDENTENPROTEST IN DE JAREN ‘60...In Frankrijk hadden de dekolonisatie en de acties tegen de Algerijnse oorlog eind jaren vijftig voor een omslag gezorgd. Vanaf mei 1958 nam binnen

17

niet verwonderlijk dat jongeren met een kerkelijke achtergrond voor de nieuwe

beweging open stonden. In België had de beweging en haar uitlopers vooral succes bij

jongeren uit de katholieke jeugdbewegingen terwijl de meer traditioneel socialistische

(en ongodsdienstige) jeugd meer afwezig bleef.54 Hun jong ‘marxisme’ werd minder

snel door ideologische versnippering aangetast, omdat het noch theoretisch noch

praktisch wortelde in een bestaande linkse traditie, en dus het ‘marxisme’ zelf eerder

een vage inspiratie of analysemodel dan een uitgewerkte ideologie was.

De studentenbeweging van de jaren zestig kan gezien worden als de eerste

uiting van wat nu de Nieuwe Sociale Bewegingen wordt genoemd, een nieuw type

protestbewegingen die zich vanaf de jaren zestig in de Westerse industrielanden

manifesteerde: niet centraal georganiseerd, wantrouwig tegenover formele structuren ,

opkomend voor bedreigde postmaterialistische waarden, pleitbezorgers van een

alternatieve levensstijl waarin de zelfverwerkelijking en politieke medezeggenschap

van onderuit centraal stonden, met vooral aanhang in de tertiaire sector en die hun

boodschap vooral via de informatie- communicatie- en mobilisatiekanalen van de

moderne massamedia verspreidden.55

./…

[weggelaten: ‘Fighting for Freedom (1956-1989)

(over Oost-Europa)

boek p. 303-312]

54 E. Daniëls, ‘Links in Vlaanderen – Contradictio in terminis’, in De Nieuwe Maand, 29 (1986) 99-

117. 55 B. Klandermans, ‘New Social Movements and resource Mobilization: The Eruropean and American

Approach Revisited’ in: Dieter Rucht (ed.). Research on Social Movements. The State of Art in Western

Europe and the USA (Frankfurt 1991), 18-19.

Page 18: STUDENTENPROTEST IN DE JAREN ‘60...In Frankrijk hadden de dekolonisatie en de acties tegen de Algerijnse oorlog eind jaren vijftig voor een omslag gezorgd. Vanaf mei 1958 nam binnen

18

(EPILOOG)

DE STUDENTENBEWEGING: VOORBIJ

(1974-2000)

Tot het einde van de jaren zeventig was in het Westen ‘1968’ nog onbestorven

verleden, en bepaalde vooral bij de oud activisten hun positionering in de

samenleving. De groeiende afstand tot 1968 kon goed worden afgelezen uit de toon

van de boeken die er aan werden gewijd. 56 Toen in 1978 de eerste keer een balans

werd opgemaakt was er nog ‘feeling’ met 1968, en werden ‘les évènements’

beschouwd als de bakermat van heel wat initiatieven in de jaren zeventig. Daarna

begon die traditie te verbleken. Bij de twintigste verjaardag in 1988 leek de band er

mee verbroken, en werd er door toenmalige studenten op terug gekeken als op iets dat

geheel voorbij was, terwijl oud ’68-ers allerlei toeëigende interpretaties lanceerden

die functie waren van overtuigingen die er in 1988 toe deden. Pas in de publicatiegolf

van 1998 was 1968 helemaal geschiedenis geworden en kon gesteld worden dat haar

“heritage impossible… n’appartient à personne”.57

Voor de jongere studentengeneraties, verminderde de overgeleverde traditie al

in de tweede helft van de jaren zeventig, toen de economische crisis doorbrak. Bij

studentenleiders bleef ze nog een decennium lang bestaan als een mobiliserende

mythe, zij het gereduceerd tot de slogan ‘democratisering van de universiteit’. Er

ontstond geen nieuwe levende traditie die de fakkel van de ‘studentenbeweging’ van

generatie op generatie doorgaf, zoals die bij de ‘klassieke’ bewegingen had bestaan.

De beweging verdampte geleidelijk. Hoe dat ging kan worden verduidelijkt door

nauwkeurig te kijken naar de evolutie van één ‘nieuwe studentenbeweging’, met een

lange ‘klassieke’ traditie, de Leuvense, die we zelf op de bronnen hebben onderzocht,

en die ons in grote mate representatief lijkt voor hoe het in de Westerse democratieën

de studentenbeweging sinds de jaren zeventig verging.58

In de tweede helft van de jaren zeventig trad in Leuven een generatie aan die,

hoewel ze zich nog als erfgenaam van ’68 beschouwde, niet meer bereid was de

studentenacties uitsluitend te richten op radicale maatschappijhervorming.59 Tegen de

achtergrond van de economische crisis sinds 1974, probeerde ze van de

‘democratisering van het universitair onderwijs’ een nieuw actieplatform te maken

voor geëngageerde studenten. Ze kreeg vanaf 1977 even een nieuw élan en

massabasis met de actie tegen de verdubbeling van het inschrijvingsgeld die zich

verspreidde over het hele land., en parallel liep met gelijkaardige acties in Frankrijk

en Engeland. Maar zonder succes ook omdat het maatschappelijk engagement van de

meeste studenten op zijn retour was. Toen tijdens de openingsceremonie van het

academiejaar in oktober 1980 de studentenwoordvoerder – zelf sympathiserend met

de maoïstische studentenfactie – tijdens zijn toespraak het verschil hekelde tussen de

‘riante professorenwedde’ en het ‘pover inkomen van een alleenstaande

uitkeringsgerechtigde’ ademde dat even de geest van radicale contestatie, en diezelfde

geest sprak dat jaar ook uit de studentenpers, maar het was duidelijk dat de bredere

56 K. Ross, May ’68 and its Afterlives (Chicago 2002). 57 Jean-Pierre Le Goff, Mai 68: l’héritage imposible, (Paris, 2002), 465-475. 58 D. Fischer, L’Histoire des étudiants en France de 1945 à nos jours (Parijs, 2000), 419-522. 59 L. Vos, ‘Van Vlaamse leeuw tot rode vaan ….en verder. De naoorlogse Leuvense

studentenbeweging’, Onze Alma Mater, 47 (1993) 3, 241-259.

Page 19: STUDENTENPROTEST IN DE JAREN ‘60...In Frankrijk hadden de dekolonisatie en de acties tegen de Algerijnse oorlog eind jaren vijftig voor een omslag gezorgd. Vanaf mei 1958 nam binnen

19

studentengroep, zelfs dat deel dat zich in verenigingen engageerde, niet op die

golflengte zat.

Als men de extreme groepjes van links en rechts, die ook wel marginaal

bestonden, terzijde laat en focust op de gemiddelde verenigingsstudent kon men in de

studentengeneratie van de beginjaren tachtig duidelijk twee generatie-eenheden

onderscheiden. Een eerste beschouwde zich uitdrukkelijk als de erfgenaam van de

‘nieuwe studentenbeweging’ van ‘68 en bleef zich richten op (de verdediging) van

‘democratisering van het universitair onderwijs’. Een tweede wilde juist af van de

‘erfenis van ‘68’ en koos er voor alle politiek uit de studentenverenigingen te bannen.

De eerste groep bleef protestacties voeren tegen laattijdige uitbetaling van

studiebeurzen of de plannen tot opheffing er van, tegen prijsverhogingen in de

studentenrestaurants, en pleitte er voor dat de studentenkoepel zich ‘namens de

Leuvense studentenbeweging’ zou aansluiten bij de beweging tegen het plaatsen van

Amerikaanse kruisraketten. Dat irriteerde voorzitters van faculteitskringen, die

vonden dat politiek niet in studentenverenigingen thuis hoorde en in februari 1984

barstte de bom toen de ‘apolitieke’ faculteitskring van de economiestudenten zich

terugtrok uit de als gepolitiseerd en links beschouwde bestaande studentenkoepel. Om

met zeven kleinere kringen vanaf 1984-1985 een eigen koepelorganisatie op te zetten,

de Kringunie Leuven (KrUL).

De nieuwe koepel kreeg gemakkelijk erkenning en subsidiëring van de

academische overheid die de depolitisering in stilte toejuichte. De oude koepel bleef

wel gedragen worden door twee derden van de faculteitskringen die een bredere visie

huldigden op studentenbeweging. Het grootste deel van het volgende academiejaar

werden verzoeningsbesprekingen gevoerd waarbij even het studentenblad Veto –

zoniet het blad dan toch de naam – als ongewenst restant van ‘68’ dreigde te

sneuvelen. Het resulta t was de oprichting van een nieuwe algemene Leuvense

Overkoepelende Kringorganisatie (LOKO). Uit haar ideologische ‘platformtekst’

verdween de expliciete verwijzing naar ‘democratisering van de samenleving’ als

opdracht van de studentenbeweging, en verder in de tekst kwam de klemtoon sterker

op de eigen studentensituatie te liggen.

In de zomer van 1986 werd die studentensituatie van buitenaf bedreigd toende

Vlaamse onderwijsminister Coens de sociale toelagen aan de universiteiten halveerde

ze loshaakte van de index, en het inschrijvingsgeld verhoogde. Het was hetzelfde

ogenblik waarop ook in Frankrijk studenten massaal in beweging kwamen tegen de

plannen van de Franse onderwijsminister Devaquet. 60 Dat stak de Vlaamse studenten

een hart onder de riem – want ook in Gent, Brussel en Antwerpen werd geprotesteerd

– en gaf hun de gelegenheid op hun spandoeken zowel Coens als Devaquet te

viseren. De studentenboycot tegen het betalen van het inschrijvingsgeld mislukte. Een

nationale betoging in oktober 1987 was een voorsmaakje van het Leuvens

studentenprotest van eind november tot half december. Staking, fakkeloptocht,

bezetting van rectoraat, centrale bibliotheek en enkele faculteitsgebouwen, en

incidenten met de rijkswacht riepen reminiscenties op aan ’68. Maar de mobilisatie

bleef beperkt tot een 3000 (van de meer dan twintigduizend) studenten vooral uit de

humane wetenschappen, en werd gekenmerkt door interne tegenstellingen tussen

‘inhoudelijk gemotiveerden’ en studenten die enkel belust waren ‘op confrontatie met

de politie’, maar ook tussen wie enkel wilde opkomen voor ‘studentenbelangen’ en

anderen die één eisenpakket wilden voor studenten, werkloze jongeren en

60 D. Fischer, L’Histoire des étudiants en France de 1945 à nos jours (Parijs, 2000),, 470-472.

Page 20: STUDENTENPROTEST IN DE JAREN ‘60...In Frankrijk hadden de dekolonisatie en de acties tegen de Algerijnse oorlog eind jaren vijftig voor een omslag gezorgd. Vanaf mei 1958 nam binnen

20

dienstplichtige militairen. Een nationale betoging in december 1987 werd hoogtepunt

en eindpunt. Een volgdende betoging in februari 1988 trok nauwelijks nog Leuvense

studenten. Al hadden ‘de acties’ geen politiek effect ze werden voor wie er aan

deelnamen een generatievormende gebeurtenis. Maar de hoop dat ’86 – een anagram

van ’68 – het begin zou worden van de herleving van de studentenbeweging bleek

ijdel. De politisering van de studenten, die op zich al beperkt was tot het verdedigen

van de eigen positie, en maar bij enkelen was gekaderd in een breder maatschappelijk

perspectief, verdampte weer snel.

Halfweg de jaren negentig werd voor de meeste ‘studentenleiders’ een

apolitieke representativiteit gericht op belangenverdediging het belangrijkste

richtsnoer voor studentenwerking. De koepelorganisatie nam geen standpunt meer in

rond maatschappelijke kwesties zoals racisme, jeugdwerkloosheid of kindermisbruik.

Omdat de redactie van het algemene studentenblad Veto de democratisering als

gemeenschappelijk project voor ‘de studentenbeweging’ bleef verdedigen, werd de

‘representativiteit’ en de ‘kritische’ redactionele lijn van het blad door

kringverantwoordelijken in vraag gesteld. Dat was het geval in 1989, in 1993 en

opnieuw in 1996. Toen werd op een Open Algemene Vergadering van de koepel

beslist dat dit gremium in de toekomst de hoofdredacteur en redactiesecretaris van

Veto zou aanstellen. Zo werd de kritische opstelling van het blad gekortwiekt.

Ondanks het verdampen van ‘de studentenbeweging’ tot een vage mystificatie,

bleef voor de niet puur individualistisch ingestelde Leuvense studenten de

verbondenheid met de eigen faculteitskring bestaan, en werd groepsvorming en

gezelligheid in de faculteitskring, met de ‘facbar’ voor vele studenten als middelpunt

de enige ‘studentenbeweging’. Voor de verkozen studentenvertegenwoordigers werd

apolitieke constructieve samenwerking met de academische overheid op basis van

formele representativiteit het richtsnoer. De spanningen die er nog opdoken, kwamen

niet voort uit een algemene maatschappijvisie, wel uit onvrede met concrete

maatregelen of personen. Zelfs toen in 2003 de rector het plan lanceerde zijn opvolger

niet meer te laten verkiezen maar aan te duiden, protesteerden wel de professoren,

maar niet de studenten. Eigenlijk had de studentenbeweging opgehouden te bestaan.

De belangrijkste oorzaak voor het verdwijnen van de studentenbeweging was

de wijziging in de sociale positie van de student. Dat veroorzaakte ook een

verschuiving in het zelfbeeld van de nieuw aantredende generaties. Studenten zagen

zichzelf niet meer als een groep, maar als individuen die hun vormingsjaren in een

bepaalde sociale omgeving doorbrachten in functie van hun persoonlijk leer- en

levensproject. Zij waren klanten geworden van een diploma-verstrekkende instelling,

niet langer leden van een gemeenschap. Studenten waren ook geen ‘uitzonderingen’

meer in hun leeftijdscohorte want studeren was ‘normaal’. Het onderscheid tussen

universiteit en ander hoger onderwijs vervaagde steeds meer. Dus verdween de

normatieve verwachting vanuit de samenleving. Bovendien werd ook de ‘totaalrol’

van de student aangetast. De student ‘leefde’ maar ten dele in de universiteitsstad,

waar zijn groepsleven zich grotendeels ‘tot studentikoze vormen van betrokkenheid‘

beperkte. Vrijwilligerswerk in verenigingen bleef wel hoog scoren maar het speelde

zich meer buiten dan binnen het studentenmilieu af, en bovendien bleef het

engagement ‘heterogeen, versnipperd en weinig zichtbaar’, was het niet gekenmerkt

Page 21: STUDENTENPROTEST IN DE JAREN ‘60...In Frankrijk hadden de dekolonisatie en de acties tegen de Algerijnse oorlog eind jaren vijftig voor een omslag gezorgd. Vanaf mei 1958 nam binnen

21

‘door totale overgave, sterke samenhorigheid of grote idealen’, maar werd het vooral

afgemeten aan de mate van nuttigheid voor eigen curriculum of ontplooiing.61

Tegen deze achtergrond deemsterde de traditie weg van een specifieke

maatschappelijke studentenroeping en dus ook de mogelijkheid voor het bestaan van

een studentenbeweging. De studenten berustten erin als groep geen directe rol in de

samenleving meer te spelen. Dat werd in de hand gewerkt doordat in eigen kring de

verambtelijking vanzelfsprekend was geworden, en er uit de bredere samenleving

nauwelijks nog een appèl werd gehoord. Behalve enkelen die zich nog beschouwden

als overlevende erfgenamen van de voorbije studentenbeweging, zagen de meeste

studenten en studentenleiders zichzelf niet meer als schakels die in de elkaar

opvolgende generaties de fakkel van een beweging moesten doorgeven.62

De diepere oorzaak daarvan lag dus niet in de ‘kater van ‘68’, in de

academische werkloosheid met zijn ‘survival of the fittest’ van de jaren zeventig, in

de zwaardere studielast en de schaalvergroting van de studentenbevolking in de jaren

tachtig en negentig, in de zwenking naar rechts van de politieke conjunctuur of het

ondermijnen van de ‘grote verhalen’ door het postmodernisme. Al deze elementen

speelden een zekere rol, maar de belangrijkste verklaring voor het niet meer aantreden

van jonge generaties studenten met een ‘back to the people spirit’, om hun roeping als

studenten ten dienste van de bredere gemeenschap waar te maken, was structureel. Ze

lag in de fundamentele wijziging van de sociale positie van de student, die trouwens

parallel veranderd was met die van academici en van de universiteit zelf. Of tegen

deze achtergrond in de Westerse democratieën nog studentenbewegingen zullen

ontstaan is twijfelachtig. Misschien wel elders, in ontwikkelingslanden, in dictaturen

of in (nog) niet onafhankelijke nationale gemeenschappen, waar de sociale positie van

de student nog de kenmerken vertoont, die ze bijna twee eeuwen lang in Europa heeft

gehad.

61 Zoals duidelijk bleek uit de resultaten van het in 2001 uitgevoerd onderzoek naar het engagement

van de Leuvense studenten: L. Hustinx, T. Vanhove, I Verhalle, K. Lauwerys en F. Lammertyn, Het

maatschappelijk engagement van de K.U.Leuven studenten. Een sociologisch onderzoek (Leuven,

2002). 62 Mijn meest recente publicatie over de Leuvense studentenbeweging in de jaren zestig is: L. Vos,

‘Flemish Nationalism, New Left and Beyond. The student Movement at Leuven University (1960s-

1070s)’, in: Pieter Dhondt and Elizabethganne Boran (eds.), Student Revolt, City and Society in

Europe. From the Middle Ages tothe Present. (NewYork/London, Routledge, 2018), 376-392.