Upload
others
View
7
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
1
Storm over Marum in de bezettingsjaren
1940 - 1945
2
INHOUD:
Voorwoord Jhr. Alberda v. Ekenstein.
Terreur en Verzet J.J.Zijp.
De eerste, een enige,
Andries Sikkinga Ds.S.van Wouwe
Andries Hartholt Ds.A.G.Honig.
Dirk Harthol O.Ottens.
Albert Hartholt “
Hendrik Hartholt “
Berend Assies . Ds.P.van Til.
Eeuwe de Jong Ds.H.van Minnen
Sibbele de Wal Ds.Joh.de Wal.
Uitze v.d. Wier O.Ottens
Jelle v.d. Wier “
Steven v.d. Wier H.Otten.
Karst Doornbosch H.Reijenga.
Jan Doornbosch O.Ottens.
Gerrit v. d. Vaart R.Kooistra
Geert Jan Diertens H.Blaak.
Friedrich L. van de Riet Ds.A.G.Honig
Joh. Glas Dr.H.Kroeze
K.van der Meulen J.Timmerman
W.Vossema H.Blaak
Hepke van Dijk K.Winter.
Rede Ds.A.G.Honig.
3
Ter inleiding
Het thans voor U, waarde lezer, liggend boekje zal voor diegenen onder U, die
de bezettingsjaren hier in de gemeente Marum hebben doorgebracht, geen
verrassing zijn. Het bestaansrecht zal voor hen vanzelf spreken. Ik kan mij
echter goed voorstellen, dat er ook velen zullen zijn, die zichzelf hebben
afgevraagd waarom nu toch de stroom van geschriften over terreur en verzet nog
weer vergroot dient te worden en dan nog wel met speciale betrekking tot de
gemeente Marum. Voor deze lezers diene nog het volgende.
Niet minder dan 20 slachtoffers van het Duitse schrikbewind kunnen we onder
onze inwoners tellen. Zeventien hunner vonden op een en dezelfde dag de dood,
tijdens de Meistaking in 1943. Dan was daar nog de onmenselijke moord op vijf
elders wonende politieke gevangenen.
Deze gebeurtenissen, lezer, doen nog steeds een huivering door de leden gaan,
wanneer zij ter sprake komen en dit geschiedt nog dikwijls. Onzegbaar leed
brachten zij over een rustige, nijvere plattelandsbevolking. Dit boekje wil dan
ook zijn een aanklacht tegen het misdadig optreden van de wrede, niets en
niemand ontziende bezetter.
In Neurenberg staan zij terecht, de groten van het Derde Rijk, die de
wereld in puin sloegen en het mensdom in rouw dompelden. Zij weten thans niets
te zeggen dan: “Ich weisz es nicht.” Zij weten niet beter te doen dan
uiteindelijk alle verantwoordelijkheid af te schuiven op hun afgod. die helaas
niet meer ter verantwoording kan worden geroepen. Overal elders staan hun zeer
volgzame onderdanen terecht; laat het bewijsmateriaal zich opstapelen, laat het
hen verpletteren, opdat eindelijk het recht zegeviere.
Tot in lengte van dagen, wanneer reeds alle tijdgenoten van deze schrikkelijke
gebeurtenissen niet meer zjjn, zal men als afschrikwekkend voorbeeld zich deze
ergste aller verdwazingen voor ogen moeten houden. Het is daarom goed alles te
publiceren, ook feiten als de hier beschrevene; al zijn zij in het gehele
gebeuren slechts onbetekenend, zij zijn evengoed uitingen van deze verdorven
geest.
Dit boekje wit de nagedachtenis onzer terreurslachtoffers eren en levend
houden. Het initiatief tot deze uitgave juich ik daarom van harte toe en, hoewel
het werkje uiteraard geen verdere pretenties heeft, wil ik het gaarne bij een
ieder warm aanbevelen.
De Burgemeester der gemeente Marum,
J.W. ALBERDA VAN EKENSTEIN.
4
Terreur en Verzet
Vrolijk hebben onze kerkklokken gebeierd op onze nationale feestdagen, droevig
hebben ze geluid in dagen van rouw, maar altijd weer gaven deze bronzen stemmen
uiting aan onze saamhorigheid in vreugde en smart. Hoog boven de aarde
doortrilden de klokketonen het luchtruim. Ze waren ons een heenwijzen naar hoger
leven, waar ieder mens, diep in zijn binnenste naar verlangt.
De Duitse borden, die in Mei 1940 ons Vaderland in volle vrede overvielen en
onder de voet liepen, vertrapten ruw de rechten van een vrij volk en roofden
zijn kostelijke goederen: vrede en vrijheid.
Maar naast die ideële waarden beroofden ze ons van zeer veel materiële
goederen, ook van onze kerkklokken. Die moesten omgesmolten tot oorlogsproducten
om dood en verderf te kunnen zaaien. Zo verdwenen Marums kerkklokken..... Dat
was terreur! Zo werden wij beroofd van onze vertrouwde klokkeklanken. Was het
niet één van de tekenen dat wij verstoken moesten worden van hoger leven?
Voortaan heerste het nazi-regime. Wij moesten worden opgevoed als mensen van het
ene Germaanse volk, als leden van het ene Groot Duitse Rijk, als onderdanen van
de ene onfeilbare Führer.
Langzaam hebben ze het vergif in ons volk ingedruppeld. Langzaamaan is de
fluwelen poot veranderd. Kwamen eerst de nagels een beetje te voorschijn, later
werd het een roofdierklauw.
Onze vrije meningsuiting werd aan banden gelegd. Het vrije onderzoek werd
onmogelijk gemaakt. Onze radio‟s moesten worden ingeleverd. Zonder enige
vergoeding werden ze als oorlogsbuit gevorderd. Dat was terreur! Bij de
toestellen die ingeleverd werden, waren enkele mooie exemplaren, maar zeer veel
oude beestjes! Overal verspreid in de gemeente Marum bleven er mensen die iedere
dag stiekem luisterden naar de Engelse zender en de berichten doorgaven! Dat was
het verzet! Wij bleven op de hoogte.
Onze dagbladen werden verboden of vervormd tot een Duitse spreektrompet. Vele
mensen hebben toen hun abonnement beëindigd. En de illegale pers werd geboren.
Regelmatig kwamen iedere maand “Trouw” en “Vrij Nederland”. Ze vonden één grote
kring van gretige lezers. Zo was er verzet zonder dat het woord werd gebezigd.
Bij iedere maatregel tot onderdrukking is er prompt geantwoord met ons verzet.
Soms meer openlijk, meest in het verborgen. Maar het verzet was er! Was er
altijd!
De politieke partijen werden door de bezetter verboden. In het nazi-paradijs
mocht maar één partij zijn, die der edel-germanen!
Ondergronds zijn de meeste politieke partijen door blijven bestaan. Ook
verschillende Jeugdverenigingen werden verboden, doch ze zetten als Bijbelclubs
hun arbeid voort. Zowel Herv. als Geref.Jeugdverenigingen zijn, de gehele
bezettingstijd door, blijven vergaderen;
Langzamerhand werd het Arbeidsbureau bijzonder actief met het zenden van
oproepingen voor verplichte arbeid in Duitsland. In bepaalde delen van de
gemeente kreeg zowat ieder op eenzelfde dag een briefje per post, om op het
Arbeidsbureau te verschijnen. Smid en knecht, timmerman en schilder, winkelier
en kapper, boer en zoon, ieder moest komen. Zeer duidelijk was dat deze mensen.
waren “aangebracht”. Van uitzending der meesten van deze mensen is weinig
gekomen. Velen wisten klemmende redenen aan te voeren om thuis te kunnen
blijven, enkelen gingen onderduiken en maar weinigen gingen de grens over.
Mankeerde er aan het adres van zo‟n oproep ook maar éen letter of was het
huisnummer verkeerd dan zonden onze trouwe postambtenaren die briefjes terug
met het opschrift: “onbestelbaar", of: “wie wordt bedoeld?‟ of: “op dit huisno.
onbekend,”
Een der bestellers kwam eens bij iemand die in Duitsland was geweest,
doch terug was gekeerd en nu ondergedoken leefde, met een brief van het
Arbeidsbureau. Het was een lastgeving om in Groningen te verschijnen. “Ik zie
dat je er niet bent”, zei de postbode, Hij zette op de brief: “Retour!
Geadresseerde vertrokken naar Duitsland”. Soms lukte deze methode en hoorde men
nooit meer iets van het Arbeidsbureau. Deze keer lukte het echter niet, want een
week later was er weer een brief. Daarin stond dat dan de vrouw maar op het
Arbeidsbureau moest komen. “Schrijf maar een briefje dat je in bijzondere
5
omstandigheden bent, en niet reizen kunt”, adviseerde de besteller. "„t Helpt
altijd een week”, zei de man, “die in Duitsland zat!”
Een goeie week later kwam er weer een brief, nu in het Duits:
“Bitte, stuur me het adres van je man in Duitsland!” Toen werd er een Duits
adres gefantaseerd en daarmee het bureau tevreden gesteld. Evenwel kwam een paar
weken later toch nog de marechaussee die natuurlijk constateerde dat de man er
niet was, ofschoon er in het tuinhekje een soort botsing had plaats gehad!
Een ieder die niet voor de Duitsers wenste te werken kreeg geen
levensmiddelenkaart meer. Zouden dáárdoor onze jongens toch naar Duitsland
moeten gaan?
“Dat nooit!” zei van Speyck.
En toen is ontstaan onze ondergrondse beweging om zich met woord en daad te
verzetten tegen de Duitse terreur. Het waren eerst maar weinige mannen die de
zaak aanpakten. Het aantal bonkaarten waarover ze toen de beschikking hadden was
gering. Later toen het werk groter omvang aannam, werd ook het aantal
medewerkers groter, al bleef, met het oog op de voorzichtigheid, het aantal zeer
bescheiden. Die medewerkers zaten de gehele gemeente door, ook op „t
Gemeentehuis en op „t Distributiekantoor. Zo zijn er steeds enkele honderden
jonge mensen in de gemeente aan bonkaarten geholpen. Iedere man die niet naar
Duitsland gaat, maakt dat een soldaat niet naar het front kan vertrekken!
Zo leverde de gemeente Marum ook een bescheiden aandeel in de ondergrondse
strijd.
Vooral de landbouwers in de gemeente Marum hebben zich best gehouden met het
verbergen van onderduikers. Die kwamen uit allerlei plaatsen, tot uit Amsterdam
en Utrecht toe. Het onderbrengen van Joden was één van de aller moeilijkste
problemen.
Toch zijn er ongeveer 12 Joden in de gemeente Marum verborgen geweest, en
allen hebben ze de bezetting overleefd. Is er niet een landbouwer die 2,5 2 jaar
lang een Jodin verborgen hield, zonder ooit één cent vergoeding er voor te
hebben ontvangen? Zelfs de naaister die hier regelmatig aan huis kwam, wist niet
dat er een onderduikster was. Of men ook voorzichtig was!
Eind April 1943 kwam plotseling het bericht in de kranten dat alle militairen
zich weer moesten melden en als krijgsgevangenen naar Duitsland zouden worden
weggevoerd.
Toen stonden we een ogenblik sprakeloos. Een ogenblik maar.
En direct kwam de reactie; we zeiden: “Dat mag in geen geval gebeuren. Onze
jongens en mannen als slachtvee afleveren aan de vijand? Neen! Daaraan werken we
niet mee!“
Op de 10e mei 1940 was de eerste soldaat uit de gemeente Marum, Jitse Veenstra
van De Wilp, aan de grens bij Coevorden, zonder waarschuwing - neergeschoten.
Zouden wij toestaan dat er nog meer werden vermoord?
Spontaan begon de Mei-staking van 1943. Van zuivelfabrieken en timmerfabriek
gingen alle arbeiders naar huis toe. Ook -de andere arbeiders gingen niet naar
hun werk. Allen en iedereen moesten uit protest hun zaak sluiten. Zaterdagmorgen
1 Mei gingen groepjes mannen de bedrijven langs om te controleren of er soms ook
nog gewerkt werd. Zo kwamen ze ook bij de kapper. “Zeg, onmiddellijk sluiten,
boor, niemand werkt vandaag meer.” En de klant die juist half geschoren was, kon
:opstaan en de zaak verlaten! Toen was onze burgerij eendrachtig! Men vroeg niet
of men Hervormd of Gereformeerd, liberaal of s.d.a.p.-er was, maar men toonde
zich één als burgers van hetzelfde dorp, waar ieder had te lijden onder de klauw
van de overweldiger. Het was indrukwekkend zoals die eenheid zich manifesteerde.
Natuurlijk leverden de boeren geen melk. Ieder kon, vaak gratis, zoveel melk
halen, als hij maar wilde. En toen Zondagmorgen 2 Mei, toch nog enkele
melkwagens reden, werd hardhandig belet dat ook die enkele bussen nog aan de
fabriek zouden komen.
„s Zondagavonds werden er extra strooibiljetten - rondgebracht, waarin de
Directeur der Zuivelfabriek, op last van de Duitse autoriteiten, meedeelde, dat
er „s Maandagmorgens melk geleverd moest worden, anders zouden de Duitsers als
saboteurs ter dood brengen ieder die weigerde.
In de nacht van zondag op maandag werden vele melkwagens uit elkander gehaald en
de losse delen in het water geworpen, ook enkele melkboten liet men zinken. Zo
6
kon er „s Maandagsmorgens geen melk aan de fabriek komen. De koeien wilden wel
melk produceren! De boeren wilden wel
melk in de bussen doen! Maar waarom kwamen die melkwagens en die melkboten dan
toch niet?
Een enkele melkwagen of boot die nog bedrijfsklaar was werd gekeerd. De Duitse
instanties waren woedend! Kregen ze een telefoontje van een verrader uit
Niebert? Het standrecht was afgekondigd, meer dan 5 personen mochten niet bij
elkaar staan op de openbare weg. Al spoedig raasde een Duitse auto met Grüne
Polizei door de gemeente. In Marum, tussen Kruisweg en Lindsterlaan, stond een
groepje mannen te praten. IJlings verspreidden ze zich toen de auto nader
snorde. Andries Sikkinga kon niet snel genoeg ongezien uit de voeten komen. De
mitrailleur ratelde en maakte aan dit jonge leven een einde. Ook door De Wilp
raasde deze moordauto. Bij het Ronde Meer waar een dertigtal mannen de
“verdronken” wagens aan het bewonderen waren, werd nog juist op tijd
gewaarschuwd dat de Duitsers naderden. In een oogwenk was de hele troep
verdwenen. Dat was hun geluk. Toen de Duitse auto stopte konden de zwemmende
wagens. niet antwoorden, zij waren en bleven stom.
Is hierdoor de woede van die moffen tot het kookpunt gestegen? Want van hier
raasde de auto naar de Duitse. stelling op Trimunt.
Op de Haar woonde een voerman die in de nacht zijn eigen wagens onklaar
gemaakt had, en die „s morgens zelf naar de stelling ging om te vertellen dat
hij niet rijden kon. “Men” had zijn wagens vernield, Door die aangifte zijn die
morgen Duitse soldaten naar de Haar gegaan en hebben er 16 mannen opgehaald.
Waarom juist deze 16? Terreur! Die 16 mannen waren naar de Duitse stelling op
Trimunt gevoerd en er in een keet opgesloten. Toen kwam daar de auto met de
Grune Polizei. Die onmensen kenden recht noch genade. Bij vieren tegelijk werden
de mannen uit hun verblijfplaats gehaald. Ze moesten vooruit lopen en werden van
achter door de mitrailleur neergeschoten. Vier maal ratelde dat machinegeweer
De terreur in de gemeente Marum had zijn hoogtepunt‟ bereikt!
Maandag 3 Mel 1943. Een dag om nooit meer te vergeten!
Zestien mannen konden niet meer terugkeren in hun woningen, want zij waren
afgereisd naar hun woning bij God, eeuwig in de hemelen.
- - -
Natuurlijk werd de staking niet doorgezet en ging ieder weer gewoon aan zijn
werk. Dat zou ongetwijfeld ook zonder de moordpartij op Trimunt zo zijn gegaan.
Maar als één van de gevolgen van Trimunt weet ik dat daarna het verzetswerk nog
krachtiger is aangepakt als te voren.
“Denk aan Trimunt! ” is het woord dat onze verzetsmannen heeft aangevuurd, dat
de prikkel is geweest tot de felle strijd op het ondergrondse front. En bijna
heel de burgerij stond schouder aan schouder. Hoe was het anders mogelijk, dat,
toen enkele maanden later op klaar lichte dag een Amerikaanse piloot daalde,
bijkans midden in De Wilp, er niets van uitlekte? En dat de verzetsgroep een
mooi staaltje van durf leverde door deze piloot te doen verdwijnen, terwijl maar
niemand wist waar hij gebleven was. Waarom werd er in de scheersalon die
Zaterdagavond door geen der dorpsbewoners over die parachutist gesproken? Waarom
werd er zelfs niet op gezinspeeld? Omdat men eensgezind het verzetswerk steunde.
Men wist wat er op het spel stond. “Denk aan Trimunt!“
Zowel in Lucaswolde en Boerakker als in De Wilp zijn later nog verschillende
Geallieerde piloten voortgeholpen. “Zij vochten voor ons, wij vechten voor hen!”
was de slagzin.
Gemener werd de terreur toen „s nachts de moordauto van Pier Nobach en zijn
kornuiten, door onze omstreken reed. Ook in de gemeente Marum kwam hij. Men had
het voorzien op Ds. S. van Wouwe, Geref. Pred. te Marum, doch dat
middernachtelijk bezoek liep op niets uit. Dominee was niet thuis en Mevrouw
weigerde hen binnen te laten. Toch viel er een slachtoffer toen de heer K. v.d.
Meulen, naast de Zuivelfabriek te Marum, in de nacht werd neergeschoten. Dat was
de laffe terreur van Nederlands sprekende personen! Dat Duitsers hemeltergende
wreedheden bedreven....
bet zij zo! Dat waren dan ook edel-Germanen! Maar dat zij die aan de moederborst
onze moedertaal hadden leren spreken, die gevoed en groot gebracht waren op de
7
vrije Nederlandse grond, dat z ij tot zulke schurkenstreken in staat waren, neen
-dat begrijpen we niet!
Hoe treurig diep zijn deze mensen gezonken. “O God, wat wordt er van de mens!”
moet eens een oud man op het schavot gezegd hebben.
Het gebeurde niet per ongeluk, maar er was boos opzet in het spel. toen Pier
Nobach op een nacht in Boerakker twee trouwe politieagenten, De Boer en
Groothuis, neerschoot!
En dan het ontstaan van de landwacht! Hoe konden enkele “Nederlanders” de
nationale zaak zo verraden door de Duitsers te helpen bij bun laaghartig werk.
Zonder de landwacht hadden de Duitsers lang niet zoveel resultaat gehad. Ook
overtroffen zij meestal de Duitsers nog in dienstijver. De bevolking had een
typerende naam voor hen: “Jan Hagel”, en.... uitschot is „t gebleven tot het
einde toe. Verscheidene onderduikers zijn door landwachters opgehaald en door
hun toedoen naar Duitsland gezonden. In de gehele gemeente zijn vele huizen
bezocht of doorzocht door de landwacht. Eén huis in de gemeente slaat
waarschijnlijk wel het record: twee maal bezoek van de landwacht en zes maal een
complete huiszoeking door de Sicherheits Dienst, met al de narigheid daarvan!
Toen in Sept. 1944 de spoorwegstaking een feit was, zijn er veel spoormannen uit
de stad Groningen in onze gemeente ondergedoken. Hoewel we al aardig “vol”
zaten, moesten die er nog maar bij. In sommige delen van de gemeente was er
haast geen huis zonder een onderduiker.
De Drachtster tram bleef nog langen tijd rijden, al was het een zeer beperkte
dienst. Dit was een middel in de hand van de Duitsers om dagelijks geroofde
goederen naar hun Heimat te transporteren. Begin Dec. 1944 werd tussen Trimunt
en Marum-West door “terroristen” de trambaan onklaar gemaakt. Hing eerst de
„dreiging boven onze gemeente dat enkele van de meest vooraanstaande burgers als
“gijzelaars” zouden worden doodgeschoten, de Duitsers vonden een andere
"oplossing. Ze haalden uit het Huis van Bewaring te Groningen een vijftal
mannen, brachten hen naar de plek des onheils en knalden hen daar neer.
Onschuldigen vielen weer als slachtoffers van de Duitse terreur. Slechts enkele
dagen later daverden de schoten door De Wilp toen een ondergedoken K.P.-er op
zijn vlucht onder vuur genomen werd. Honderden schoten werden gelost. Slechts
twee troffen! Maar het waren er twee te veel, want ook deze jonge man viel als
slachtoffer der Duitse terreur.
Hoe werden alle mannen geterroriseerd met het O.T. werken. Daarin was de
N.S.B.-”burgemeester” Groenewold nog feller dan de Duitsers zelf. De Krieg moest
immers gewonnen worden! Zelfs de eerste een enige ook in die zin dat van degenen
die in Marum die vreselijke dag vielen, hij alleen die week een wel eenzame,
slechts door naaste familie begeleid, maar toch eerzame begrafenis ontving vroeg
in de morgen.- op het kerkhof, waar ruim twee jaar later de andere slachtoffers
van die dag onder overweldigende belangstelling zouden worden herbegraven.
8
Andries Sikkinga, geb. 30 Januari 1914,
zoon van Jannes Sikkinga en Martje Westerhof, zag zich reeds
vroeg zijn vader door de dood ontvallen. Zo had hij toen.
hij de lagere school verliet als kostwinner voor zijn moeder
en zijn beide jongere zusters in het dagelijks brood te
voorzien, Jarenlang .overdag - op de timmerfabriek en in de
avond - en vroege morgenuren op het eigen keuterbedrijfje
werkend. Een roeping. die hem bond en hem belette, wat hij
anders we! gewild had, d e vleugels elders breder uit te
slaan, Het heet, dat velen, die van het Nationaal Socialisme
hun verwachting stelden en in bezettingstijd de vijand
steunden, daartoe gekomen zijn door de economische nood, die
zich van de dertiger jaren af in ons land en daarbuiten
vertoonde. Als er iemand het juk in. zijn jeugd heeft
gedragen en de moeiten en noden van een maatschappelijk
ondergraven bestaan ondervonden, dan is het Andries Sikkinga wel geweest. Maar
hij droeg het, zij het niet zonder strijd.
Ook voor zijn geestelijk leven in engere zin heeft hij het daardoor zwaar gehad,
al scheen de laatste tijd de doorbraak tot overwinning te dagen. Loslaten de God
van zijn leven, dat kon hij bij al zijn geslingerd worden toch blijkbaar niet en
dat dan toch wel ten diepste omdat Deze zelf hem niet losliet. Daarom leefde ook
in zijn hart het verzet tegen de overweldiger van ons volksleven, mede omdat ook
hij ondanks alles toch putte uit wat voor de meesten de achtergrond van hun
verzet vormde, het Christelijk geloof.
Andries Sikkinga, de eerste, een enige.
Moge God hem genadig geweest zijn in het uur van zijn dood. En zij zijn
gedachtenis tot zegen.
v.W.
Andries Hartholt
geb. 12 Maart 1880 - overl. 3 Mei 1943.
Vanwege de dood van zijn drie zoons rijzen allerlei
benauwende vragen.
Waarom liet de Heer van leven en dood toe, dat zulke veel
belovende jonge mensen door zinneloos wreed geweld werden
weggevaagd? Dat is „t onbegrijpelijke en haast
onverdragelijke bij al die andere jonge mannen ook, die
vielen. Bij Vader Hartholt is „t anders. Natuurlijk is ook
afschuwelijk, de wijze waarop hij werd weggenomen.
Maar overigens hij was een man, wiens leven rijk was
uitgegroeid in de dienst
van Gods Koninkrijk. Kan men bij al die jongeren zo
moeilijk begrijpen, waarom ze nu reeds uit hun aardse
dienst werden ontslagen, bij Hartholt kan men dat gemakkelijker verstaan; deze
goede en getrouwe dienstknecht was door Gods genade bekwaam gemaakt tot een
lange vervulling van zijn ambt en plicht. En hoe heerlijk „t ook voor zijn
geliefden geweest zou zijn hem nog bij zich te mogen houden, voor hemzelf was „t
binnengehaald worden in de heerlijkheid de schone bekroning van een leven in
gehoorzame ambtsvervulling.
Zijn levensgang was als die van vele anderen. Geboren te Haule 12 Maart 1880,
huwde hij te de Leek 21 Sept.1912 met Aaltje van Dijken, geb. 17 April 1888 te
Roodehaan. 10 jaar woonden zij te Steenbergen (Roden) en kregen van de Heere
daar 4 kinderen:
Johannes op 26 Nov. 1913, Dirk op 16 April 1916, Albert op 13 April 1917 en
Luikina op 5 Nov. 1918. In 1922 kwam de verhuizing naar de Haar, gemeente Marum.
Daar werd op 13 Aug. 1925 Hendrik geboren. Daar ook kwam de eerste verkiezing en
roeping tot het ambt van ouderling in de Geref. Kerk te Marum. Zo was Hartholt
9
een rijk gezegend man. Een prachtig gezin! Hoe was men aan elkaar verbonden en
wat een goede, echt Christelijke sfeer was er in huis! Een vrouw, die hem in
alles ter zijde stond met de vele gaven, die ze ontvangen had. Kinderen, die aan
Vaders en Moeders hand tot Jezus geleid waren en de Goede Herder gaarne volgden.
Kinderen ook met helder verstand en ijver. Verder een flink bedrijf. En dan nu
ook nog: het ambt van ouderling.
6 Mei 1932 bracht in de voorspoedige en gelukkige bloei van dit gezin grote
smart. Het was de sterfdag van Johannes. Wie, zoals ik, eerst meer dan tien jaar
later Hartholt van dit overlijden heeft horen vertellen en opgemerkt heeft,
hoezeer dit hem ook toen nog ontroerde, kan verstaan, hoe diep het leed over het
heengaan van Johannes, die door vliegende tering in korte tijd gesloopt werd, is
geweest.
Toen na de instituering der Geref. Kerk van Siegerswoude, de Haar daaronder
ressorteerde, heeft Hartholt in deze Kerk vele jaren het ambt van ouderling en
penningmeester bekleed. Er moet getuigd worden, dat de Heere hem zeer bekwaam
maakte tot dit werk, zodat hij ook veler achting zich verwierf. Omdat „t zo
merkbaar was, dat hij zelf in de dienst van God al zijn vreugde had, was zijn
getuigenis daarvan en zijn vermaning daartoe ook zo treffend.
3 Mei 1943 werd Hartholt weggerukt. Op een andere plaats in dit gedenkboek
heb ik daarover geschreven. Hier nog slechts dit: Zijn einde was als zijn leven.
Zijn medewerking in de staking was hem ook gehoorzame vervulling van wat zijn
Heer van hem vroeg.
De gedachtenis des rechtvaardigen zal gezegend zijn.
A.G. Honig.
Dirk Hartholt, geb. 16 april 1916
was, sinds het overlijden van zijn oudere broeder Johannes,
de rechterhand van zijn vader.
Hij was een goed leerling op de lagere school en later
van de landbouwcursus. Hij was een rustig, evenwichtig
persoon, die gewillig deed wat van hem werd gevraagd. Maar
hij had wel degelijk zijn eigen mening en had hij eenmaal
zijn oordeel gevormd, dan liet hij zich niet van zijn stuk
afbrengen.
Zó was hij ook als lid en bestuurslid (secretaris) van de
Geref.Jong.Ver. te Fr. Palen. Hij wist, wat hij wilde en
hij zei, wat hij dacht.
Hij was een goed lid dat in zijn werk zijn Heiland
trachtte te dienen en daarvoor ook openlijk durfde
uitkomen.
In de bange oorlogsdagen van Mei 1940 was hij militair en het heeft hem
pijnlijk getroffen, dat ons land, dat hem lief was, zo vlug door de arglistige
vijand werd vermeesterd.
In de zomer van 1940 heeft hij Siete Weiland, medelid van de J.V., gevallen op
de eerste oorlogsdag bij Wassenaar, meegedragen naar zijn laatste rustplaats te
Ureterp. Wie had toen kunnen denken, dat Dirk Hartholt geen drie jaar later zou
vallen als slachtoffer van het wrede Duitse geweld!
Toch was ook dit verzet in feite een beginselstrijd, een strijd tegen de geest
van geweld en onderdrukking, tegen de leugengeest, tegen de geest uit de
afgrond.
Dit was geen strijd met stoffelijke wapenen, maar met geestelijke. waarin ze
werden geoefend, ook op de J.V.
Deze strijd tegen de geweldenaar is van een wapenstrijd, die we moesten
verliezen, overgegaan in een geestelijke strijd, die we, onder Gods zegen, niet
hebben verloren.
Het bloed van Dirk Hartholt en de anderen heeft dan ook niet tevergeefs
gevloeid. Hun offer, hoe zwaar ook te brengen. droeg in zich de kiem der
bevrijding.
10
Albert Hartholt, geb. 13 april 1917
had een stillere natuur dan Dirk. Hij was meer bescheiden.
Hij deed zijn plicht, maar zou zich niet opdringen. Ook hij
wist wel wat hij wilde. In school was er over zijn gedrag
nooit het minste te klagen. Hij zal door zijn rustige
natuur, zijn evenredigheid en toewijding ook zijn vader tot
grote steun zijn geweest.
Op de Jong.Ver. deed hij trouw zijn werk, en dat werk deed
hij goed en met toewijding, omdat hij hierin ook zag de
taak- hem van God opgelegd. Toen Dirk als militair werd
opgeroepen, nam Albert het secretariaat van de J.V. waar.
Thuis mocht hij graag orgelspelen. Vertolke hij daarin,
wat er in hem omging en wat hij, door zijn min of meer
gesloten zijn, anders niet openbaarde?
Het is wel opmerkelijk, dat Albert Hartholt, die niet gauw
in opstand kwam in de stakingsdagen van Mei 1943 positief
partij koos tegen de Duitse overweldiger en voor de toen
bedreigde militairen, die weggevoerd zouden worden.
Immers zijn eigen broer Dirk behoorde hierbij!
Hij heeft zijn broer uit wrede moordenaarshand niet kunnen redden, zelfs niet
met inzet van zijn eigen leven. Maar toch was sedertdien het snode plan der
Duitsers van de baan.
Hoeveel jonge mensenlevens zullen mede door deze verzetshouding, deze
opoffering, zijn gered?
Een Christen jongeling was hij, evenals de anderen, die het van de Heere
verwachtte. maar ook een Vaderlander van het onvervalste soort, die zijn
Koningin en Vaderland lief had. Die ook het hoogste, wat hij geven kon, n.l.
zijn leven, heeft geofferd en daarmede een bijdrage heeft geleverd voor onze
uiteindelijke bevrijding.
Hendrik Hartholt, geb.13 aug.1925
de jongste zoon van de familie Hartholt, was een fleurige,
vrolijke jongen van 17 jaar, toen de mannen van de Duitse
Wehrmacht hem meenamen naar het kamp - te Trimunt, waar ook
hij zijn jonge leven zou moeten afleggen in de strijd voor
het recht. Hendrik was de jongste zoon.
Ik stel me voor, dat hoe eerlijk en degelijk vader
Hartholt ook was, Hendrik- toch wel een bijzonder plaatsje
innam in het gezin.
Hij was een goed leerling der lagere school, wat druk en
beweeglijk, maar in school was er best met hem op te
schieten. Later volgde hij de landbouwschool en een
tuinbouwcursus, beide met gunstig resultaat.
Hij volgde niet het spoor van zijn broeders, die bij vader
op het bedrijf bleven. Hij wilde iets anders worden, vandaar
ook zijn tuinbouwstudie.
Als lid van de Jongelings Ver. mocht hij wel graag eens een
vraag stellen en was als zodanig reeds een belangstellend, meelevend lid.
Vader was precies, naar Hendriks mening wel eens wat te precies. Maar vader
Hartholt hield tenslotte, als een goed vader, zelf de leiding in handen.
Zwaar zal het vader Hartholt zijn gevallen, te moeten denken, dat al zijn
zoons, benevens zijn aanstaande schoonzoon, zouden worden doodgeschoten.
Wij weten echter. dat God de Heere, stervensgenade schenkt, en “Zalig zijn de
doden, die in de Heere sterven.”
11
Berend Assies
geb. 1 Mei 1914 † 3 Mei 1943.
Berend is het zesde kind uit het huwelijk van Jan Assies
en Boukien Boer. Geb. op 1 Mei 1914 te Zevenhuizen,
bezocht hij op de “Haspe!” de Chr. School, maar toen het
gezin in 1925 naar Veenhuizen vertrok, gingen Berend en
zijn broers naar Een op school.
Kerkelijk behoorde de familie bij de Gereformeerde Kerk
van Veenhuizen. In 1929 overleed zijn vader. En moeder
Assies stond nu met de hulp van haar kinderen voor „t
beheer van het grote bedrijf. Ieder die de familie kende
merkte spoedig de vredige harmonie in dit huis. Moeder was
„t hoofd en Jan; als oudste, haar rechter hand en Gerrit,
Berend en Harm gaven zich daaronder zonder rivaliteit.
Het waren alle vier trouwe zonen en liefhebbende broers.
Ik heb als predikant gedurende de elf jaren te Veenhuizen nooit enige wanklank
hier vernomen.
Berend is sedert 1941 (5 Nov.) gelukkig verloofd geweest met Luikina Hartholt,
dochter van Andries Hartholt te De Haar onder Marum.
Op de stakings-Maandag, 3 Mei 1943, bracht Berend zijn meisje, die natuurlijk
Zaterdag 1 Mei op zijn 29e verjaardag bij hem logeerde, terug naar huis. Hij had
de tijd — geen boer kon die dag immers werken.
Het eerste kopje koffie was uitgedronken ten huize van de ouders van Luikina of
de familie snelt naar buiten. Berend stond nog bij de deur maar de vijand, die
bezig was een troepje boeren voor zich uit te drijven, zag hem. Een van die
bandieten vloog op hem af en achtervolgde hem naar de keuken. Luikina ging voor
hem staan; de Duitser zet haar „t geweer op de borst en Berend zegt nu: “Ik ga
maar mee, niet?” Dit zijn Berend‟s laatste woorden geweest.
Enige uren daarna werd het gerikketik van de mitrailleurs gehoord, Men kon het
niet terstond geloven. Maar ook Berend is door beulshanden gevallen.
Dinsdagmorgen - liep het gerucht van het gebeurde ook door Een, maar zekerheid
kwam er niet.
Wed. Assies wordt bij een bezoek a. h. Scholtenshuis bepaald welwillend
ontvangen. Dit gaf hoop. Eerst Donderdag 13 Mei kwam er langs clandestiene weg
de droevige zekerheid, dat al die zestien dood waren. Zondag d.a.v., 16 Mei is
er rouwdienst gehouden in de Geref. Kerk te Veenhuizen, over Ps. 39 : 10, voor
Berend en zijn a.s. schoonvader en zwagers, waarbij fam. Assies en fam. Hartholt
zijn uitgenodigd.
Eerst 25 Mei 1943 zond de burgemeester van Marum officieel bericht van deze
moord. Nog steeds werd de hoop gekoesterd dat 't nog alles anders zou zijn tot
na de bevrijding het graf is gevonden te Appelbergen bij Haren :
Inmiddels waren op 18 Dec. 1944 ook Jan en Harm gearresteerd en zijn deze
Februari 1945 in Neuengamme om „t leven gekomen.
Zo staat dan deze moeder nu beroofd van kinderen. Vol toog ze heen naar
Veenhuizen en met een geschonden gezinsleven is ze verleden jaar weggetogen van
de boerderij.
Geve de Heer door zijn Geest haar te leven uit de troost, dat haar kinderen „s
Heeren naam beleden en hun weg wel aanstelden en de hemel erfden, en ook zij
zelf op reis is naar dat Vaderhuis, waar geen rouw -noch gekrijt meer is.
B. P.v.T.
Eeuwe de Jong
geb. 4 Oct. 1901 † 3 Mei 1943.
Nog maar nauwelijks was de maand Mei van het jaar 1943 in het land, de maand,
die zulke droeve herinneringen bracht en die de spanningen van verzetswil tegen
een ondragelijke tyrannie deed stijgen, of er kwam voor ons, als familie van
Eeuwe de Jong, een nieuwe spanning bij.
12
Een kort berichtje uit nood: “Ze hebben Eeuwe weggevoerd en hij zal
waarschijnlijk nooit terugkomen.” Natuurlijk wisten we,
kennende de geest des tijds, wel zo ongeveer wat dit
betekende. De realiteit, die pas later ten vol!e helder
werd, was rauwer, dan we hadden kunnen denken.
Zulk een werkzaam leven, dat, naar de mens gesproken,
er aan toe was een rijpe vrucht van zwaar zwoegen te
plukken, zomaar abrupt afgesneden door het zeer bepaald
moordend lood.
Werkzaam leven - ja ! Immers, wat deed onze verwant, die
de 4de Oct. 1901 te Doezum geboren werd en vandaar, met
zijn ouderlijk gezin, in 1919 verhuisde naar Oldekerk en
wat deed hij nadat hij volwassen werd, eigenlijk anders
dan werken?
“Vooruit”, dat zat hem in „t bloed. En daar hield hij op
aan, ook na zijn huwelijk met Sietske van Minnen in 1928.
Hard pakte hij aan. Eerst in Lucaswolde tot „31; daarna in
Roden tot „33; toen in Wirdum (Gr.) tot „36 en ten slotte in Marum, de Haar. Het
ideaal, een eigen bedrijf, werd, na 3 jaar wachten daar, werkelijkheid.
In 1939 werd met grote blijdschap de boerderij betrokken, van waar de vijand
hem, zo kort daarna, weghaalde. De vijand, tegenover wie hij ook wel aanpakte en
die hij tegenwerkte, waar hij maar kon. Doch, naar zijn heilige overtuiging,
omdat het moest. En dan zo, dat men hem daarom niets maakte.
Was hij het niet, die het initiatief nam, om te zorgen, dat niemand door de
nood gedwongen zou worden, tegen eer en geweten in, zich voor de vijand in te
zetten?
Hij zou de vruchten van zijn arbeid plukken. God heeft hem wat beters bereid
dan hier gevonden wordt; heeft hem, naar we geloven mogen, de vrucht van
Christus‟ arbeid, waarop hij bouwde willen schenken.
Vooruit wilde hij. De Heere heeft hem “vooruit” gebracht.
Heeft hem de eeuwige woning in Jeruzalem laten erven. Dat zij zijn vrouw en
beide zoons tot troost. En zijn voorbeeld des geloofs moge worden nagevolgd.
Z.B. v.M.
Sibbele de Wal
werd geboren 21 Sept. 1908 te Drachten, op de boerderij
schuin tegenover het Zuiderkerkbof. Daar op die boerderij
bracht Sibbele zijn jeugd- en jongelingsjaren door. Hij was
de tweede van een gezin, dat na verloop van tijd het
kindertal tot vijf zag uitgebreid: drie jongens en twee
meisjes. Toen de schooltijd aanbrak, moest Sibbele naar de
Chr. School “op het Noord”. De afstand tussen Zuid- en
Noord-Drachten is vrij groot, zodat daar heel wat
voetstappen van hem liggen en misschien ook heel wat
kwajongensstreken. Want volgens zijn latere
Catechiseermeester Ds. Kuiper was Sibbele “een beste jongen,
maar een rakker”.
De schooljaren waren overigens voor Sibbele geen prettige
jaren, want hij had een afkeer van a!les wat dwang en gebondenheid betekende.
Hij hield van vrijheid en was het liefst in de stallen bij zijn vader, of bij
hem op het land in de vrije natuur. Van zijn Vader ontving hij dan ook de
praktische opleiding in het landbouw- en veehoudersbedrijf. En dat wel reeds
zeer jong; op 7-jarige leeftijd had Sibbele het melken al aardig onder de knie!
Na de schooljaren kwam de theoretische voorbereiding voor zijn latere
levenstaak, n.1 Landbouwcursus en Landbouw winterschool. Daarna heeft Sibbe!e
jaren meegewerkt op bovengenoemde boerderij, aan de zijde van zijn vader. In
1930 werd echter de boerderij te Drachten verwisseld met de boerderij op De Haar
onder Marum (Gr.), alwaar Sibbele nog enige tijd in het bedrijf van zijn vader
13
werkzaam bleef, totdat bij in Mei 1933 in het huwelijk trad met Mej.Jeltje de
Haan, afkomstig van Rottevalle.
Toen was de tijd aangebroken om geheel zelfstandig het boerenbedrijf uit te
oefenen. Op het Witveen onder Oostermeer werd de boerderij van A. Oosterhof
gehuurd. waar Sibbele enkele moeilijke jaren doorbracht. Vrij wat tegenslagen in
het bedrijf had hij daar het hoofd te bieden. Daarna deed zich echter de
mogelijkheid voor de boerderij van zijn vader te betrekken, zodat Sibbele met
zijn gezin in Mei 1936 op De Haar onder Marum kwam wonen.
Daar heeft hij heel wat zegeningen mogen ontvangen, ook in zijn gezinsleven. In
de Geref. Kerk van Siegerswoude, waaronder De Haar gedeeltelijk ressorteert,
deed hij belijdenis van zijn geloof. Het kindertal groeide tijdens zijn leven
uit tot vijf. De eerste vier waren jongens, de jongste een meisje, waarmee hij
zo uitermate verblijd was.
In het publieke leven trad Sibbele niet op de voorgrond, hij leefde voor zijn
gezin en werk. Hij was met hart en ziel boer en met de talenten hem van God
geschonken, heeft hij in alle ijver gewoekerd,... totdat de Heere hem zo
onverwacht uit zijn gezin en werk opriep.
Acht maanden nadat het moordende schot hem trof, schonk de Heere aan zijn
bedroefde weduwe nog een dochtertje. Het werd naar de Vader genoemd: Sibbeliena.
N.B. J. de W.
Uitze van der Wier
geboren 21 Mei 1917 † 3 Mei 1943,
was de oudste zoon van D.v.d. Wier. Hij was een kalm en
rustig persoon, die het zijn meesters, wat het gedrag
betreft, niet moeilijk maakte. Hij was een goede kracht op
het bedrijf van zijn vader, hij leefde voor het
boerenbedrijf.
Ook het verenigingsleven had de liefde van zijn hart. Hij
was een trouw lid en bestuurslid (penningmeester) der Jong.
Ver. en de studie van de Chr. beginselen heeft hem ook
gebracht op zijn standpunt, dat we nooit of te nimmer ons
konden en mochten neerleggen bij hetgeen een vreemde macht,
met een ons vreemde (heidense) levensbeschouwing ons wilde
opdringen.
In de Meidagen van 1940 heeft hij zijn leven reeds moeten inzetten voor zijn
Vaderland. Hij heeft toen reeds de dood in de ogen moeten zien. Fors gebouwd als
hij was, werd hij ingedeeld bij de grenadiers te Den Haag en bij de strijd om
het vliegveld Ipenburg werd zijn afdeling ingezet. Alle vijf oorlogsdagen, heeft
hij bijna geen rust gehad, de kleren niet uit. Daar is het gebeurd, dat zijn
kapitein, vooraan de troep, tijdens een aanval, door een vijandelijke kogel werd
getroffen en spoedig daarop stierf. De kogels floten duidelijk waarneembaar
(lichtspoormunitie) over Uitze en zijn wapenbroeders heen. God heeft hem toen
nog drie jaar tot zijn leven toegedaan.
Hij heeft ook bij de herbegrafenis van Siete Weiland, in de zomer van 1940,
deze gesneuvelde wapenbroeder meegedragen naar zijn laatste rustplaats te
Ureterp.
Toen in Mei 1943 de mannen van de Duitse Wehrmacht hen meenamen, heeft Uitze
niet kunnen bevroeden, welk vreselijk lot hen wachtte. Tegen een bekende
voorbijganger zei hij nog schertsenderwijze: Daar gaan we dan.
Zijn trouw aan zijn God, Die hij diende en aan zijn Koningin en aardse
Vaderland, heeft hem reeds, naar we mogen geloven. op jeugdige leeftijd het
Hemelse Vaderland doen beërven.
S.
14
Jelle van der Wier
geboren 4 Oct. 1920 † 3 Mel 1943,
was door zijn God en Schepper gesierd met schone gaven van
verstand en hart. Hij was de primus inter pares, de eerste
onder zijns gelijken.
Goed van verstand en geheugen, helder van inzicht,
gemakkelijk ter tale, was het een genot met hem om te gaan.
Hij schaamde zich zijn geloof niet en ook in de moeilijke
jaren van bezetting sprak hij openlijk op de vergaderingen
van de Jong. Vereniging zijn Godsvertrouwen uit.
Actief als hij was, lag het geheel in de lijn van zijn
leven, dat hij in de stakingsdagen van Mei niet naar het
land ging te werken, maar dat hij aan de oproep tot verzet
gehoor gaf.
Op een oneerlijke wijze is hij echter gevallen, evenals de familie Hartholt
en in feite alle 16, want wie had het recht, deze 16 mensen neer te schieten!
Evenwel Jelle en de fam. Hartholt waren slechts met zijn vijven op het erf van
Hartholt, toen de vertegenwoordigers van de Wehrmacht hen meenamen. En
samenscholingen van meer dan vijf waren, volgens Duitse verordening, verboden.
Zwaar was de slag, die onze Jong. Ver. trof. Ook doordat een zo ijverig,
trouw en intelligent bestuurslid ons ontviel, die tevens onze Ver. op waardige
wijze in het Ringbestuur vertegenwoordigde.
Zwaarder was de slag voor vader Van der Wier, die ten opzichte van Jelle nog
goede verwachtingen koesterde voor de toekomst.
Hij was ook op het bedrijf van zijn vader tot grote steun.
Zo scholen in de persoon van Jelle nog rijke beloften voor kerk, staat en
maatschappij, maar “Mijn wegen zijn niet Uw wegen”, zegt de Heere en wij
geloven, dat wat God doet toch is welgedaan. Dat Hij deze schoof ook te goeder
uur vergaard heeft in Zijn schuur.
Dankbaar gedenken we, wat de Heere ons in Jelle en de anderen had geschonken.
S. 0.0.
Steven van der Wier
Oud 13 jaar. geboren 12 Mei 1929 † 3 Mei 1943.
“Wat een flinke jongen”, zei zijn tante bij zijn geboorte,
“als die voorspoedig opgroeit, zal hij gauw vertrouwd zijn
om los te lopen”.
Ze had goed gezien. Steven groeide voorspoedig op. Was flink
en groot voor zijn jaren en in geestelijke ontwikkeling zijn
leeftijd ver vooruit. Een echte jongen, maar geen kwajongen.
De ernst en de zorgen van het leven begonnen hun stempel al
op hem te zetten. Hij was er zich terdege van bewust, dat
het leven geen spel was maar ernst. Ook tegenover de
bezetter wist hij heel goed waarom het ging.
Hij was nog een kind en mocht nog graag spelen. Maar hij
was vaak ook een trouwe hulp voor vader thuis, als de grote broers op het land
werkten.
Hij had een goed hart. Voor zijn zieke vriendje haalde hij elke week
leesboeken. Nooit zou hij het vergeten. En wanneer zijn getrouwde broer wat
weinig voer had voor zijn konijnen, zorgde Steven wel, dat er weer wat kwam.
Maar dan wilde hij graag wat melkbonnen hebben. Waarom? Ze hadden zelf toch
melk genoeg op de boerderij? „t Was ook niet voor hemzelf. Die melkbonnetjes
waren voor zijn oude meester in Apeldoorn.
Eens had hij als beloning voor zijn trouwe hulp van zijn broer een dubbeltje
gekregen. Dat was toen nog een heel kapitaal voor een schooljongen. Steven
15
voelde zich rijk met zijn eerlijk verdiende geld. Zorgvuldig zou hij zijn schat
bewaren. En toch bleef hij niet lang eigenaar. Dat kwam zo: de Zondag brak aan.
Trouw ging Steven mee ter kerke. De predikant schilderde de nood der armen. Er
moest meer geld komen voor de diaconie. En toen het zakje bij Steven kwam,
offerde hij zijn dubbeltje. Zouden er die dag wel meer geweest zijn die zoveel
gegeven hadden als Steven?
Hij stelde belang in de dingen van Gods Koninkrijk. Hij ging graag naar de
knapenvereniging, maar had er een hekel aan, als de jongens lawaai en drukte
maakten. En toen hij voor de eerste keer aan de bespreking had deelgenomen, kwam
hij met rechtgeaarde trots thuis met de mededeling: “Ik heb ook vragen gedaan”.
3 Mei 1943. Spanning overal. Steven zat aan tafel aardappels te schillen. Hij
had een overal aan. Een paar werkschoenen van de zolder gehaald. Ze zouden
aardappels poten. Maar die dag kwam er niet wat van werken. Niemand deed wat. De
grote broers gingen eens op de weg kijken. Steven vroeg moeder, of hij even mee
mocht. Hij ging het erf af, zijn broers achterna. Voor het laatst
Zijn gedachtenis blijve onder ons in ere.
Moge ons leven zo zijn, dat wij het waard zijn, dat hun bloed voor ons
gevloeid is.
M. H.O.
Karst Doornbosch
Geb.23-2-1919
Karst was geen jongen uit onze plaats. Het was een
Groninger en hij kwam in een Fries dorp.
Maar het duurde niet erg lang voor hij was ingeburgerd.
Zijn opgewektheid, zijn gulle lach stak ons allen aan en
weldra was de J.V. niet volledig als Karst er niet was.
Hij was geboren op 23 Febr. 1919 onder de gemeente Winsum.
Na de lagere school doorlopen te hebben, kwam hij thuis.
Daarna is hij 2 jaren in Oudehorne geweest, waar hij
vandaan moest, omdat hij zijn plichten jegens het vaderland
moest vervullen.
Toen de oorlog uitbrak, was hij op zijn post. Ook toen
heeft hij begrepen, dat er maar één schrede is tussen ons
en de dood. Vlak voor de oorlog uitbrak, heeft hij belijdenis van zijn geloof
afgelegd. Dat geloof heeft hem gesterkt, toen hij moest strijden bij de
Moerdijkbrug en bij Numansdorp. Toen heeft God hem gespaard en na de capitulatie
kwam hij in Donkerbroek.
Daar heeft hij zijn krachten gegeven aan het jeugdleven. Daar leerden wij, dat
onder zijn vrolijkheid toch school de ernst van iemand, die de dood onder de
ogen heeft gezien.
Vooral toen de jeugdactie lamgelegd werd en wij ons bepaalden tot clubjes,
bleek, dat aan Karst heel goed de leiding van zo‟n clubje was toevertrouwd. Bij
het doorbladeren van de notulen zien we, dat zijn club actief was.
Natuurlijk was het niet alles ernst. We hadden onze feestavondjes, die soms
complete jeugdappèls waren.
Zo had de club van Karst op 30 April „43 hun feestavond. Het was staking en de
stemming was uitstekend.
Om half drie werd hij „s nachts naar huis getrokken, omdat de ketting van zijn
fiets kapot was.
„s Zaterdags 1 Mei ging hij naar huis. Iedereen staakte, dus hij ook.
Dat is voor het laatst geweest. Hij wist niet wat hem daar wachtte en wij wisten
het niet. Maar toen de vreselijke daad bekend werd in Donkerbroek, hebben wij
met zijn familie meegeleefd. Ook wij hoopten. Vergeefs!
„t Is God, die dit alles deed in Zijn grondeloze wijsheid.
D. J.R.
16
Jan Doornbosch
geboren 1 Mei 1922 † 3 Mei 1943,
bezocht de lagere school te Onderdendam. Zo groeide hij hier
niet op te midden van de jeugd. Toch was hij hier geheel
thuis, ook al door zijn vlotte omgang, door zijn eenvoud,
zijn guitigheid, zijn levenslustig temperament. Op de Jong.
Ver. klonk er nog wel eens een lachje op, waar Jan zat. Hij
was nu - eenmaal een gezellig. een prettig iemand. Niet dat
hij grappen maakte, omdat de Jong. Ver. hem onverschillig
was. Neen, want moest hij iets doen, zijn werk kwam af en
het was goed.
Dat hij een guile, joviale vrind kon zijn, ondervond ook
een Duitser, een zekere Fritz die uit het kamp te Trimunt
eenzaam uitzwierf en zo bij de fam. Doornbosch terecht kwam.
Daar werd hem niet verweten, dat hij hier was - het was nog vóór 1943 - daar
vond hij wat hij in Duitsland had achtergelaten n.l. een tehuis.
Ook Jan Doornbosch heeft hem vergeven, het onrecht door hem en zijn mede-
militairen ons arme landje aangedaan.
Jan heeft de man, zolang hij hier was gelegerd, steeds als een vriend
bejegend. Hij heeft daarbij kennelijk in praktijk gebracht het: Hebt Uw vijanden
lief!
Wie had kunnen denken, dat van deze kerels een vijftal zouden komen en in
jeugdige overmoed Jan en zijn broer en al de anderen zouden meenemen, hetwelk
voor hen de dood betekende!
Als tragische bijzonderheid wil ik hier nog vermelden, dat Ds. Honig en
ondergetekende er des Zaterdags na 3 Mei op uit zijn gegaan, om ooggetuigen te
kunnen opsporen en van hen te vernemen, of inderdaad deze 16 waren doodgeschoten
of dat ze nog zouden kunnen leven.
Vanwaar deze onzekerheid? Wel de familie ging in die week naar Groningen, naar
het Scholtensbuis, ter informatie en daar heeft men met hen gespeeld. Daar heeft
men hen in de waan gebracht, dat ze nog leefden en ergens waren opgesloten,
terwijl men wel wist, dat op Maandag reeds de auto met de slachtoffers op
doorreis naar de Appèlbergen, door Groningen was gekomen. Misschien wel op de
Grote Markt voor het Scholtenshuis heeft gestaan.
Zo hebben in het vreselijk gebeuren op de Haar de Wehrmacht, een zekere Duitse
en Nederlandse (N.S.B.) instantie een rol gespeeld. Maar God schouwt uit de
Hemel en ziet het gans gedrag der mensen. Hij zal ook deze dingen brengen in het
gericht.
S. O.O.
In Memoriam
Gerrit van der Vaart,
geb. 4 April 1923, overleden 3 Mei 1943.
In het ledenboek van de Geref. Kerk te Marum is door de
scriba geschreven: door de Duitsers neergeschoten. Dat
bijschrift roept in onze herinnering al de verschrikkingen
van die dagen weer wakker. Dat “neergeschoten” drukt toch
wel de hopeloosheid van Gerrits einde uit. En toch… Neen,
Gode zij dank neen!
Er staat immers in datzelfde boek nog iets en wel dit:
Gedoopt 3 Juni 1923. Dat geldt ook van Gerrit. Dan zie ik
hem op die stralende Maandagmorgen gaan. Ik zie zijn
schitterogen, zoals ik ze zag op school en op de
17
Knapenvereniging. Wat konden die ogen lachen, maar ook wat kon daarin ineens een
heftig verzet opbruisen. Ons mensenleven is vol tegenstellingen. Gerrit staat in
de stralende zonneschijn op Trimunt en dan daar, waar alles in de natuur spreekt
van Gods almacht, wordt hij met de anderen neergeschoten.
Wat zien wij steeds op deze zijde van het leven. Dan wordt het ons bang te
moede en voelen we de twijfel in ons hart.
Zien we nu echter naar de andere zijde.
Het is 3 Mei 1943. Gerrit staat daar op Trimunt gevangen en in de macht van
wrede woestelingen. Hij is de gebondene; maar nu zie ik weer naar de datum 3
Juni 1923 en ik boor: “Gerrit, ik doop U in de naam des Vaders en des Zoons en
des Heiligen Geestes” en lees het Woord des Heren: “Die, de Zoon des Vaders
heeft vrijgemaakt, is waarlijk vrij.”
Zie dan wordt het: “gebonden en toch vrij” of “doodgeschoten en toch levend
tot in alle eeuwigheid.”
Gerrits ogen schitterden, wanneer hij de schoonheid van het leven zag. Zijn
ogen flikkerden als hij in dit gebroken leven het onrecht bespeurde. Wat waren
die beide: het onrecht en de schoonheid hier elkander dicht genaderd. Het
menselijk onrecht doet Gods genade en heerlijkheid niet teniet, doch moet deze
juist als God het wil op het hoogst openbaren.
Dan wordt het wrede Trimunt een Bethel: huis Gods.
M. R.K.
In memoriam Geert Jan Diertens.
Geert Jan Diertens werd geboren 18 Mei 1923, zoon van Jan
Diertens en Grietje Vogelzang.
De 3de Mei 1943 werd hij als een van de zestien
slachtoffers door de Duitsers op de stelling Trimunt
vermoord. Hij had een opgeruimd karakter, maar het was de
blijmoedigheid van een Christen, gepaard met levensernst.
Vijf weken voor zijn dood legde hij belijdenis des geloofs
af. En dit was geen lippenwerk. maar een belijdenis van zijn
persoonlijke verhouding tot God. “Ik ben in de slaapkamer
geweest.” Zo sprak hij tot zijn ouders. Hier was hij in het
gebed tot klaarheid gekomen en had vrijmoedigheid gevonden,
Gods Naam openlijk in het midden der gemeente te belijden. En
zijn belijdenis bleek uit zijn verdere leven. ook doordat hij anderen aanspoorde
de goede keuze te doen.
Zo kwam Zondag 2 Mel, de laatste avond, dat hij thuis was. de laatste avond van
zijn leven hier op aarde. “Mag ik nog iets spelen ?“ Zo sprak hij tot zijn
ouders. Verschillende liederen heeft hij misschien wel gespeeld, maar een ervan
leeft in de herinnering van die hem dierbaar waren voort als een afscheidslied:
Blijf bij mij Heer, als „t zonlicht niet meer straalt,
Blijf bij mij Heer, als straks de avond daalt.
Als vrienden henengaan in stormgetij,
Blijf Gij ter hulp gereed, o, blijf met mij.
Hoe spoedig zou voor hem het zonlicht niet meer stralen. Hoe onverwacht daalde
voor hem de avond van dit aardse leven.
In volle hevigheid zou het stormgetij boven zijn hoofd losbarsten. Maar hij
wist, dat zijn Vader in de hemelen tot zijn hulp gereed was en dat Hij in zijn
uiterste ure naast hem zou staan.
Zo kwam de beruchte Maandag 3 Mei 1943. „s Morgens waarschuwde zijn vader hem
nog: “Pas op jongen, wees voorzichtig.” "„t Valt wat toe.” Dat waren de laatste
woorden, die ze van hem hebben gehoord. De middag van die dag werd zijn
levensdraad afgesneden. „t Viel niets toe. Er was geen rekening gehouden met het
brute machtsmisbruik der overheersers, gespeend aan elke moraal. In koelen
bloede werden ze neergemaaid; zelfs hun ontzielde lichamen werden niet aan de
18
treurende verwanten gegund en lange tijd hebben ze niet hun graf geweten. Maar
hun nagedachtenis zal onder ons voortleven als van martelaren, die hun bloed
gaven voor de vrijheid.
Geert Jan Diertens, het aardse zonlicht straalt niet meer voor jou, maar wij
vertrouwen, dat ge u eeuwig moogt verheugen in de stralen van de Zon der
gerechtigheid.
De avond van uw aardse leven is gedaald, maar ge moogt u verheugen in de
eeuwige morgen.
Uw vrienden zijn met u heengegaan in het stormgetij, dat over uw hoofden
raasde, maar wij geloven, dat de grote Vriend aan Zijn hand u geleid heeft door
het donkere doodsdal, dat God met u blijft en gij met Hem, een gemeenschap, die
in der eeuwigheid niet weer verbroken wordt.
M. B.
Friedrich Ludwig van de Riet,
geb. 15 Febr. 1915- overl. 3 Mei 1943.
Frits was 28 jaar toen hij viel. Wat een veelbewogen leven
echter had hij reeds achter de rug. Een uiterst onrustige
natuur, vandaar de bijna talloze veranderingen in zijn leven.
Hij werd geboren tijdens de eerste wereldoorlog, -in een tijd
van veel spanningen door de oorlogsomstandigheden in het
leven zijner ouders: Het is wel waarschijnlijk, wat zijn
moeder altijd gemeend heeft, dat dit alles zijn invloed heeft
doen gelden op Frits‟ karakter, Na de lagere school bezocht
hij de Mulo, maar verwisselde die al spoedig voor de
ambachtsschool om zich te bekwamen voor het timmervak. Hij
had eigenlijk banketbakker willen worden, maar zijn
gezondheid liet dat niet toe. Toen hij eenmaal de school verlaten had en de
maatschappij inging, werd zijn leven een ware zwerftocht van betrekking naar
betrekking en van woonplaats naar woonplaats. Zijn militaire dienstplicht
vervult hij in Harderwijk. Daarna legt hij belijdenis af van zijn geloof:
ziehier dan toch een rustpunt in de rusteloosheid. Hier „t bewust kiezen van
zijn weg. Gods genade heeft hem dit geschonken. Wat er ook verder in zijn leven
is gebeurd, maar dit is niet gebroken. Dit werk Gods kon ook immers niet
gebroken worden! Zo bleef Frits aan deze keuze trouw. Maar overigens, zijn aard
bleef dezelfde: zwerver. Hij kreeg nu plannen om naar Zuid-Amerika te emigreren,
wilde daartoe eerst zich oefenen in het landbouwbedrijf en kwam zo door zijn
vriend Henk Voet, bij diens schoonvader B. Jongsma te Siegerswoude.
In Argentinië aangekomen begint echter „t zwerven opnieuw van de ene baas naar
de andere. Hij keert vrij spoedig naar het vaderland terug om dan nogmaals te
vertrekken met nog minder resultaat. Een consul helpt hem op een Belgische boot
en zo is hij in 1939 weer in Nederland. Hij pakt weer allerlei aan, maar moet
als de oorlog begint in militaire dienst te Kampen. In 1940 begint hij met een
handel en wordt vertegenwoordiger voor een firma in kachelglans. Daar blijft hij
bij en „t gaat hem goed. Intussen, hij verhuist wel enige malen en kan ook de
rechte levensgezellin maar niet vinden. Dan komt in het voorjaar van 1943 de
Duitse verordening af, dat alle vertegenwoordigers zich moeten melden.
Frits duikt onder in Siegerswoude bij B. Jongsma, later in Marum bij B.
Doornbosch. De staking breekt uit en zonder „t zo bedoeld te hebben, zonder
bewust verzet, wordt hij meegevoerd. En ook hij wordt vermoord.
Zulk een leven is van onze kant bezien een raadsel. Het is moeilijk de zin ervan
te ontwaren. Frits‟ vele kennissen zullen met zijn familie daarover nadenken.
Maar ik denk, dat geen mens dit leven ooit zal kunnen verklaren. „t Hoeft ook
niet, God heeft in dit leven gewerkt en ermee gedaan, wat Hij goed vond. Met z‟n
deugden en met z‟n gebreken heeft Frits beleden Gods kind te zijn. En ondanks
alles heeft hij daaraan vastgehouden.
19
Zo werd ook hij bevorderd tot heerlijkheid. Zijn leven was zinrijker dan dat van
velen, die meer vaste lijn in hun leven hebben, maar het enige doel missen.
A. H.
Johannes Glas,
geboren 7 April 1919 † 3 Mei 1943.
In de winter van 1933 op „34 was Johannes Glas catechisant
bij mij op het knapenuur. Hij was een grote stevige knaap,
maar geen jongen tot wiens hart men gemakkelijk toegang
kreeg. Gesloten karakters hebben vaak veel te verkroppen.
Ook Johannes Glas heeft zijn moeilijkheden gehad. Niet dat
hij daarvan vertelde, maar de opmerkzame toeschouwer vernam
het wel.
Johannes Glas is bakker geweest. Maar dat beviel hem niet.
In het bloeiende voorjaar van 1940 was Johannes Glas
soldaat.
Wat dat toen betekende hebben velen ondervonden.
Johannes bleef gespaard, maar de gevaren omringden hem en om
zijn leeftijd eerst al, later als “krijgsgevangene” moest hij zich schuil houden
voor de vijand. In deze jaren heeft hij zijn strijd gestreden, de strijd tegen
zonde en wereld, de strijd voor God. Hij heeft in die strijd zijn nederlagen
geleden - toch ook de grote overwinning behaald. Van beide getuigt zijn
geschreven woord, dat “ten slotte de opperste Veldheer hem de weg zou wijzen”.
Zo sprak de soldaat Johannes Glas, die het “merk- en veldteken” van Christus,
dat hij droeg, had erkend en zijn Koning wilde volgen.
Toen stelde zijn koning hem plotseling voor de poort des doods. Dat was de weg,
die de opperste Veldheer hem wees !
Hoe hij die poort is binnengetreden behoort tot de geheimen die God heeft met
zijn kinderen.
Onrechtvaardig en wreed was de hand der mensen, Vriendelijk echter is de stem,
die roept: “Kom in”.
God gedenkt de bloedstortingen!
Zij dit echter, rouwenden, niet uw enige en laatste woord.
Veeleer dit: het bloed der besprenging spreekt betere dingen dan Abel.
D. K.
K.van der Meulen,
een Fries, geboren op 29 October 1910 te Tietjerk, is in de
nacht van 13 juli 1944 door geweer en/of revolverschoten in
de deur van de door hem en zijn gezin bewoonde woning
neergeschoten, en aan de gevolgen overleden.
Op jeugdige leeftijd, direct na het doorlopen van de Lagere
school kwam hij als jongen op de Coöperatieve Zuivelfabriek
“Trynwâlden” te Giekerk als hulp op het laboratorium
terecht, als monsternemer/controleur. Hij koos derhalve het
zuivelvak en dit heeft immer zijn liefde behouden.
Met het klimmen der jaren, ging parallel zijn ambitie en
werkte hij zich omhoog.
Op 16 Maart 1925 trad hij in dienst van de Coöperatieve
Zuivelfabriek “Zuidelijk Westerkwartier” G.A. te Marum als
Bedrijfscontroleur, welke functie hij enige jaren later
mocht omzetten tot die van adjunct-directeur.
Hij was gehuwd met Boukje Nicolai en tezamen hebben zij twee kinderen.: Harmke,
de oudste en Bouke, de jongste.
Het gezin leefde gelukkig!
20
Dit geluk werd door deze in-treurige daad wreed verstoord en zijn heengaan
betekent voor zijn vrouw en kinderen een slag, die zij moeilijk te boven komen,
Wij hebben van der Meulen gekend als een man, die op zijn plaats was en zijn
werk met genoegen deed. Zijn omgang met ons was goed. Van rustige aard. Zijn
invloed was van belang. Ook in het particuliere leven zagen wij hem dikwijls.
Hij had gevoel voor zijn medemensen. Zijn leven had een sociale inslag.
In de nacht van 13 Juli 1944 viel hij door moordenaarshanden.
Waarom? Niemand der omstanders weet het. Wij gissen allen, maar weten, het niet.
Wij vragen het, maar krijgen geen antwoord.
Groot was en is de verslagenheid in ons bedrijf en in het dorp. Groot is het
verlies. Groot was hij, die viel. Hij ging been ais een goede, grote
Nederlander.
Wij zullen hem in trouwe herinnering houden.
Hij ruste in vrede.
M. J.T.
In Memoriam
Willem Pieter Vossema
Willem Pieter Vossema werd op 16 Januari 1920 te Nuis
geboren als zoon van Hendrik Vossema en Anje Veenstra. In
de oorlogsjaren werd hij geplaatst bij de Distributiedienst
te Buitenpost, afdeling Surhuisterveen. Dit was niet zijn
ideaal, maar naar menselijke berekening heeft dit zijn
verder levenslot bepaald. In zijn bezit toch was een foto
van de zestien slachtoffers van de moord op de stelling
Trimunt in de Meidagen van 1943. Aan een van de bezoekers
van het bureau liet hij deze foto zien en een andere
bezoekster, vriendin van het Herrenvolk, vond dit zulk een
verschrikkelijk feit, dat het direct bij de bekende
instanties moest worden aangebracht. Spoedig hierop werd
Vossema gearresteerd. Niets illustreert beter de geestelijke dwang, waaronder
ons volk zuchtte.
Zelfs sympathie met hen, die op Trimunt zonder vorm van proces als dolle
honden werden afgemaakt, was strafbaar. Niet alleen de de Duitsers vijandige
daad of het hun niet welgezinde woord, zelfs een soortgelijke gedachte werd niet
geduld.
Toch hebben de heren schijnbaar begrepen, dat dit niet best een grond voor
veroordeling kon zijn. Naar Groningen gevoerd, werd Vossema door de S. D. ten
laste gelegd, dat hij stamkaarten aan onderduikers had uitgereikt. Spoedig
volgde hierop het transport naar het beruchte kamp te Amersfoort. Later is hij
uit dit kamp weer vrijgelaten, maar evenals zoveel anderen, wilde hij het liefst
niets vertellen van wat hij daar had ondervonden. Was het hem pijnlijk, al het
doorstane lijden als bij vernieuwing te doorleven? Of werd hen onder vreselijke
bedreigingen bij het verlaten van het kamp het zwijgen opgelegd? We weten het
niet. Zijn lichaam was evenwel geknakt. Later naar Assen vertrokken, is hij
daar, als gevolg van de mishandelingen in het kamp, overleden. Kort voor zijn
dood heeft hij aan zijn broer en de behandelende geneesheer meegedeeld, waar hij
geslagen en mishandeld was. Twee doktoren constateerden, dat een zijner longen
stuk geslagen was. Later schreef nog een zijner makkers uit Amersfoort, hoe hij
daar betrapt werd, terwijl hij las in de Bijbel. Als straf hiervoor werd hij 48
uren in een bunker opgesloten zonder eten of drinken. De geestelijke veerkracht
van ons volk moest gebroken worden. En de heren begrepen maar al te goed, dat
die veerkracht door niets meer werd gevoed dan door Gods Woord.
En nu is dit jonge leven afgesneden. Maar neen, we mogen vertrouwen, dat dit
leven wordt voortgezet in hogere glans, dat dit aardse leven, hetwelk niet
anders is dan een gestadige dood, is overgegaan in onverderfelijke heerlijkheid.
Trooste dit zijn nabestaanden. Daar behoeft hij niet meer te zwijgen, maar mag
hij eeuwig spreken tot eer van God. Daar heeft hij niet van node zich te sterken
21
uit Gods Woord, maar is de eeuwige God zelf zijn sterkte, blijdschap en
aanbidding.
M. B.
N.
O.
P.
Hepke van Dijk, geboren 3 Jan. 1923
overl. 22 Dec. 1944 in Neuengamme.
Als er enkele plaatsen bekendheid hebben verworven in deze
wereldoorlog, zijn het wel die, waar de beruchte straf of
gevangenenkampen waren. Hiertoe behoort ook Neuengamme.
Evenals zo velen ontving ook Hepke een oproep van
tewerkstelling in Duitsland. Er stonden hem twee wegen open:
onderduiken of gaan. Hij koos het laatste, bevreesd bij
onderduiken verraden te zullen worden. Dus volgde hij de
oproep van het Gewestelijk Arbeidsbureau te Groningen en
vertrok 12 Juli 1943 naar Duitsland.‟ Hij kwam terecht in
Neugraben bij Hamburg. Eerst moest hij werken op een
scheepswerf, later bij de woningbouw.
Er kwamen vrij opgewekte brieven van hem bij zijn ouders.
Natuurlijk was hij ook, o, zo graag, weer naar huis terug gekomen, maar, schreef
hij: “vraag nooit een N.S.B.-er om hulp voor verlof voor mij of van toezending
van brieven.” Hij was er nu eenmaal, wilde zichzelf redden en geen verradershulp
aannemen.
De laatste brief van hem ontvingen zijn ouders 19 Maart 1944. Later bleek, dat
hij in Neuengamme zat. Het waarom zal wel nooit geheel opgehelderd worden. Men
meent door een smokkelbrief, waarin hij iets teveel had geschreven en die
onderschept werd.
Toen brak er thuis een angstige tijd aan. Een lichtpuntje was, dat iemand Hepke
begin Dec.1944 nog had menen te zien in het kamp, bezig met puin opruimen. Dat
gaf weer enige hoop.
Echter, wie er na de bevrijding terug kwam, geen Hepke. De angst nam toe, echter
bleef er hoop. Tot ten slotte het Rode Kruis aan alle onzekerheid een einde
maakte en berichtte, dat Hepke reeds 22 Dec. 1944 was overleden. Hij was een van
de miljoenen, die in het rijk van de Führer ten onder zijn gegaan.
Van zijn laatste ogenblikken is niets bekend. Hopelijk zijn ze niet al te
smartelijk geweest. Rust zacht, Hepke!
K. W.
22
KERKDIENST.
Onze hulp is in de Naam des Heeren in de Naam des Vaders en in de Naam van de
zeven Geesten die voor Zijn troon zijn en in de Naam van Jezus Christus, die de
getrouwe Getuige is, de eerstgeborene uit de doden en de overste van de Koningen
der Aarde.
Amen.
Zingen: Ps. 27 : 7
Lezen: Ps. 73 : 1—3 en 16—28.
Gebed.
Broeders en Zusters, Familieleden van hen die vielen, en voorts gij allen, die
hier tegenwoordig zijt.
In onze harten is nu alles herleefd, wat wij in de Meidagen van 1943 - het was
ook een jaar onzes Heeren - hebben moeten doormaken. Het waren de dagen, waarin
heel Nederland was opgeschrikt door het bevel van de onderdrukker: dat heel het
Nederlandse leger opnieuw in krijgsgevangenschap zou worden gevoerd. Allen, die
van het leger deel hadden uitgemaakt, moesten zichzelf komen melden. Maar we
mogen ook zeggen: Dit zijn de dagen geweest van „t eerste grote nationale
ontwaken. Toen is uit de mond van heel „t volk voor „t eerst de bezetter tegen
geklonken een zeer beslist: “Neen!” Om „t te zeggen met de woorden van Vader
Hartholt - woorden, die hij sprak op Zondag 2 Mei des middags voor de kerkdienst
in de consistorie: “Ze moeten „t nu maar eens goed weten, dat dit „t grootste
onrecht is.” En dit krachtig “neen” van ons volk was niet lichtzinnig of
overmoedig gesproken. Het welde op uit een diepe overtuiging. Zo was „t ook bij
Vader Hartholt. Toen door zijn medeouderling, broeder Berend Jongsma, bij
dezelfde gelegenheid, waarbij Hartholt de zoeven aangehaalde woorden gesproken
heeft, had opgemerkt, dat hij „t er geheel mee eens was, maar dat we goed
moesten bedenken, dat de Duitsers er niet voor zouden terugdeinzen om tot hun
enkels door „t bloed te waden, was Hartholts wederwoord: "Dat moet er dan maar
van komen, maar weten zullen ze het, dat dit het grofste onrecht is.” Hier sprak
het vaderhart. Het ging om zijn zoon. Hier sprak de Nederlander. Maar hij kon zo
spreken als gelovige, die zich geroepen wist tot de dienstplicht in de grote
oorlog des Heeren, in de grote strijd der eeuwen tussen de Christus Gods en de
Antichrist en die in die strijd zich en de zijnen wilde geven: geheel! Hij kon
niet vermoeden, dat hij de volgende dag met zijn drie zoons: Dirk, Albert en
Hendrik, en zijn a.s. schoonzoon, Berend Assies, zijn woord met zijn dood en die
zijner jongens en van Berend bezegelen zou.
Ontzettende dag. „t Was in de natuur een prachtige Meidag. Voor Nederland was
„t een dag van grauwe ellende. Het kleine groepje Duitsers komt uit het kamp van
Trimunt, erop uitgezonden vanwege een uit elkaar gehaalde wagen, die in dienst
van „t kamp reed tussen Friese Palen en Trimunt. Ze vinden niets. Ik zie ze nog
staan bij de brug. Ze gaan terug. De jongens van Halbe van der Velde, bij wie ze
de werkplaats inkomen, zijn er niet. Ze gaan verder terug. Bij „t huis van Eeuwe
de Jong vangen ze velen, ook binnenshuis. Ze nemen daar gevangen: Hendrik
Hartholt, Sibbele de Wal, die maar even een boodschap ging doen, Uitze van der
Wier en zijn broertje Steven, die zich in „t pomphok verstopt had, Karst en Jan
Doornbosch, Gerrit van der Vaart, Geert Diertens, Frits van de Riet, Johannes
Glas, die met een verstuikte voet moest rusten en dus zeker niets gedaan kon
hebben en die op Sibbele de Wal‟s fiets mee moest, en de Jong zelf; de Jong, de
man, die „t eerst de gedachte geopperd heeft, toen het arbeidsfront alle
organisaties der arbeiders had opgeslokt, om met de gemeente een eigen kas te
vormen met en voor de arbeiders, zodat die in de winter daarop konden rekenen.
De man, die ook ijverig meegewerkt heeft, om van dit plan werkelijkheid te
maken. De vader was nog in staat z‟n jongens Foppe en Marten terug te sturen in
huis; dat lieten de soldaten begaan.
Toen zette zich de stoet in beweging. Ze vermoedden helemaal niet wat ze
tegemoet gingen. Bonne Bekkema kwam hen tegen en ik meen, dat het Uitze van der
Wier was, die nog schertsende tegen hem wist te zeggen in „t voorbijgaan: “Daar
gaan we nu.” Toen men dichtbij „t huis van Hartholt gekomen was, kwam deze juist
23
met de zijnen naar buiten, omdat een melkwagen naderde en men wilde zien, of er
nog melkleveraars geweest zouden zijn.
Op grond van „t feit, dat men met te veel personen buiten was, werden ook deze
allen meegevoerd, hoewel men niet op de weg maar op „t erf was, terwijl zelfs
Berend nog in de deur stond en terug ging naar binnen. Luikina, zijn verloofde,
ging voor hem staan, wilde het onrecht aan de Duitser uitleggen — het baatte
niet. Hartholt, Dirk, Albert, Berend Assies en Jelle van der Wier, die ook juist
hier was, ze moesten allen mee. Wat er toen verder gebeurd is: we weten er
weinig van. Of ze beseft hebben, dat ze de dood tegemoet gingen? In „t eerst
zeker niet. Of „t hun te voren gezegd is? Dit zal nooit geweten worden. Hoe de
terechtstelling zelf heeft plaats gevonden, en hoe zich toen de ter dood
veroordeelden hebben gedragen — daarvan is alleen komen vast te staan, dat ze in
groepen zijn neergeschoten en dat Vader Hartholt nog iets heeft willen zeggen,
meer niet.
Wij echter weten genoeg. Wij geloven, dat de donkere poort van de dood voor
hen geweest is één van de paarlen poorten der gouden lichtstad, Engelen zijn bij
„t knallen der schoten zeer doende geweest op Trimunt om de gevallenen
regelrecht te brengen naar Gods Troon. Wij vertrouwen, dat toen boven de blauwe
hemel, die die dag zich welfde over „t kamp, de stem van Jezus geklonken heeft
en gezegd heeft:
“Gij goede en getrouwe dienstknechten: Kom in in de vreugde Uws Heeren!”
En de stemmen van de oude Hartholt en van „t kind Steven en van al de anderen
hieven toen „t lied des hemels aan. Ik denk nu b.v. even aan Geert Diertens, die
juist belijdenis van zijn geloof in „t openbaar had afgelegd. Toen „t schot hem
doodde, zal hij toen niet door Jezus ontvangen zijn en gezegd hebben: "Ik ben de
uwe Heer en Gij zijt mijn."
Ik denk aan Johannes Glas en aan wat hij kort te voren naar huis geschreven
had. De mitrailleur ratelde. Toen heeft hij ervaren:
hoe zalig „t is, „t eigendom van Christus te zijn. Ik denk aan de eenzame Frits
van de Riet. Ik denk aan Sibbele: zou zijn gedachte op „t laatste ogenblik niet
geweest zijn: “Vader, in uw handen beveel ik de zorg voor vrouw en kinderen en
in uw handen beveel ik mijn geest ?“
Laten wij aan al de anderen ook nu één voor één denken. Hoe ze ingegaan zijn
in de eeuwige zaligheid; aan Dirk, Albert en Hendrik Hartholt. Volgens een
ooggetuige zouden ze hand in hand met hun vader gestaan hebben. Aan Eeuwe de
Jong en Berend Assies. Aan Uitze en Jelle van der Wier. Aan Karst en Jan
Doornbosch en Gerrit van der Vaart. Zij zingen nu vandaag. En zij bidden. Ze
zijn volmaakte profeten nu om Gods lof uit te roepen. En volmaakte priesters „in
„t gebed, ze bidden zo: ook voor u hun vrouwen, ouders, verloofden, broers en
zusters, en kinderen; Ze zijn nu wel boven hun aardse betrekkingen tot u
uitgegroeid; toch bidden ze voor u, die met hen leden zijt van Christus Kerk,
waarvoor ze bidden. En straks is deze Kerk voltooid en volmaakt:
van alle zonde en verbrokkeling verlost en één schare geworden:
juichend voor Gods troon. Op deze dingen brengt ons de grauwe ellende van de dag
van Trimunt. Waarlijk: daar heeft een engelenlied geklonken: “God heeft in de
mens behagen, zalig! die naar vrede vragen”. En dit lied. gij zo zeer
bedroefden, klinkt over uw weg van rouw en hemellicht is er over uitgebreid. 0,
ik weet wel uw onzegbaar leed die 3de Mei 1943, toen ik „s middags met mijn
vrouw bij U van de een naar de ander ging; en al die dagen. Die diepe smart
telkens, telkens, iedere dag, iedere nacht daarna. En hoe u „t eerst nog niet
kondet geloven. Die verwarde week daarna. Hoewel de officier van de 4 leden der
Grüne Polizei op „t gemeentehuis die zelfde middag had meegedeeld, dat 16 mannen
waren gedood. Ik weet nog die Zaterdag, toen Jacob de Wal in Groningen opnieuw
voile zekerheid kreeg. En de ooggetuigen hadden ook te stellig gesproken. Ik
weet die onnoemelijk zware Zondag, toen we met ons leed als hele gemeente kwamen
voor God. En we moesten zeggen tot de Heere: “Uw weg is in het heiligdom.” En
hoe de Heere mij toen daarover tot u liet spreken om u Zijn genade te
verkondigen. Ik weet hoe ons de keel werd dichtgeknepen bij „t zingen van de
psalmen:
“Ja waarlijk, God is Isrel goed, voor hen,
24
die rein zijn van gemoed.
Hoe donker ook Gods weg moog‟ wezen,
Hij ziet in gunst op die Hem vrezen.
Maar ach, hoewel mijn ziel dit weet,
mijn voeten waren in mijn leed schier uitgeweken
en mijn treen van „t spoor der Godsvrucht afgegleen.”
En hoe we zwoegden om „t te zeggen in de psalm tot God: “Heilig zijn, o God, uw
wegen! Niemand spreek‟ Uw hoogheid tegen.” Maar nu, broeders en zusters, is aan
u allen niet waar geworden „t woord, waarmee we „s middags die Zondag eindigden:
“Gij leiddet uw volk als een kudde!” Zoals een Herder zijn schapen.... Ervaart
ge niet dagelijks de zorgen van de goede Herder? Dit was en is uw troost: de
zaligheid uwer doden.
“Veilig „in Jezus‟ armen, veilig aan Jezus‟ hart”; en dit: “Het is ons goed
nabij God te zijn.”
En voorts: o, „t was alles zo ontzettend moeilijk te dragen, vanwege de
volstrekte onschuld dergenen, die vielen! Dat maakte U en ons radeloos. „t
Krankzinnige, gruwelijke onrecht! De redeloze, zinloze wreedheid. Maar, nu we
2,5 jaar verder zijn, en zo beter in staat zijn, „t gebeurde te zien in „t
geheel van de gebeurtenissen tijdens de oorlogsjaren, nu moeten we toch ook
zeggen:
Uw 16 geliefden zijn niet vergeefs gevallen. De staking heeft zin gehad. Deze
zware offers ook hebben zin gehad. Door de staking en de offers is ons volk
wakker geschud als uit een verdoving. Van toen af is de verzetsgeest vaardig
geworden over veel breder lagen van ons volk. En dat moest! Niet om de eer van
Vaderland alleen, zelfs niet alleen, omdat „t Vaderland „t pand is door God ons
toebetrouwd — dit alles ook, zeker — maar bovenal: „t moest; omdat de strijd
altijd en overal moet aangebonden tegen de tyrannie van de duivel! Uw doden zijn
gevallen in de grote strijd — ik herhaal het — van de Christus Gods tegen de
Antichrist. Hun dood was een Getuigenis van „t recht Gods.
In „t verzet was bij Christelijk Nederland „t gevoelen, „t welk ook in Christus
Jezus was, die de getrouwe Getuige is. En „t was een getuigenis aangaande Hem
ais de overste van de Koningen der aarde. Het was „t geloof in Hem die gezegd
heeft: “Ik heb de „wereld overwonnen”. En ziet: Zijn Woord is de waarheid. De
aarde kon niet bedekken „t bloed uwer gevallenen en „t geroep van dit
rechtvaardige bloed is niet verklonken in de nacht van „t onrecht. „t Onrecht
van dit onschuldig bloedvergieten wordt vandaag de dag in deze eervolle
herbegrafenis aan „t licht gebracht voor de wereld en onder Gods wijde hemel. En
de Heere heeft „t gewroken. En eenmaal is alle onrechtvaardig vergoten bloed
volkomen gewroken als „t laatste oordeel is voltrokken. Zij, die gestreden
hebben in „t geloof: dat ze moest en om Christus‟ wil en die daarom recht
hadden, wijl zij rechtvaardig waren door Christus‟ onschuldig vergoten bloed,
dat voor hen gevloeid had en wijl ze voor Hem gekozen hadden. Zij zullen eenmaal
op „t heerlijkst in „t gelijk gesteld worden. En alsdan zal vader Hartholts
laatste woord, dat ik mij van hem herinner, volkomen wáár geworden zijn aan zijn
moordenaars: “Weten zullen ze het, dat dit het grofste onrecht is.”
Telkens weer, broeders en zusters, als de toelating Gods van zulke gruwelen U
te machtig wordt en gij denkt en denkt, maar blijft moeite in uw ogen: Zo zult
ge zeggen: O maar: Ziet, allen die verre van U zijn, zullen vergaan! maar mij
aangaande het is mij goed nabij God te wezen. Dit is „t geloof, dat de wereld
overwint, ook alle smart, omdat „t rust in Christus, de overwinnaar.
Troost, troost mijn volk, spreekt uw God.
Amen.
Gebed.
Zingen Ps. 73 : 1, 13.
Wij gaan heen naar „t graf in „t geloof aan Hem die is:
de Opstanding en het Leven.
Amen.