6
126 oktober 2009 | nr 5 Tijdschrift voor praktijkondersteuning ONDERZOEK Screening op diabetes mellitus type 2 in de huisartsenpraktijk Paul Janssen, Kees Gorter, Ronald Stolk en Guy Rutten Samenvatting Janssen P, Gorter K, Stolk R, Rutten G. Screening op dia- betes mellitus type 2 in de huisartsenpraktijk. Tijdschr praktijkonderst 2009;4:126-31. Diabetes mellitus type 2 is dikwijls ongediagnosticeerd. Vroegtijdige opsporing van diabetes type 2 en aanslui- tend intensieve, multifactoriële behandeling zouden complicaties en sterfte door diabetes kunnen reduceren. Definitief bewijs voor dit nut van vroegtijdige screening is echter niet geleverd. Het ADDITION-onderzoek (Anglo- Danish-Dutch study of intensive treatment in people with screen-detected diabetes in primary care) is opgezet om te onderzoeken of vroegtijdige opsporing inderdaad sterfte en complicaties vermindert. Van 2002 tot 2004 hebben de schrijvers van dit artikel 56.978 personen tussen 50 en 70 jaar, uit 79 huisartsen- praktijken in Zuidwest-Nederland, uitgenodigd voor deel- name aan populatiescreening op diabetes type 2. In totaal hebben zij 586 (1,0%) personen gediagnosticeerd met diabetes, en 1.296 deelnemers (2,3%) met een gestoorde glucoseregulatie. De score op de risicovragenlijst was hoger naarmate de glucosestofwisseling sterker gestoord was. De opbrengst van populatiescreening was laag en vari- eerde sterk per huisartsenpraktijk, onafhankelijk van specifieke huisarts- en praktijkkenmerken, zoals speci- ale interesse van de huisarts in diabetes, of wel of geen speciaal diabetesspreekuur. Casefinding in de huisart- senpraktijk lijkt meer dan populatiescreening geschikt voor detectie van ongediagnosticeerde diabetes type 2. Elke huisartsenpraktijk zou daarom systematisch case- finding moeten toepassen. Inleiding Diabetes is in toenemende mate een belangrijk gezondheidsprobleem; de prevalentie ervan neemt almaar toe. En een groot aantal mensen met diabetes mellitus type 2 is niet als zodanig gediagnosticeerd. Op het moment van diagnose hebben de patiënten dikwijls al complicaties. Daarom lijkt het nut van vroege opsporing en behandeling van diabetes voor de hand te liggen. Maar definitief bewijs voor het nut van vroegtijdige opsporing ontbreekt. Desalniettemin acht de American Diabetes Association voldoende argumenten aanwezig om screening op diabetes aan te bevelen. 1 Ook de International Diabetes Federa- tion (IDF) adviseert screening op diabetes mellitus type 2. 2 Het internationale ADDITION-onderzoek (Anglo-Danish-Dutch study of intensive treatment in people with screen-detected diabetes in primary care) kijkt of screening op onontdekte diabetes melli- tus type 2, en in aansluiting daarop intensieve behan- deling, voordelen heeft voor de patiënt. 3 Populatiescreening en screening hoog- risicogroepen Hoe het best gescreend kan worden, is niet bekend. Veel screeningsprogramma’s combineren populatie- screening met screening die gericht is op hoogrisico- personen. Meestal kiezen onderzoekers een staps- gewijze aanpak, beginnend met een risicovragenlijst ter identificatie van personen met verhoogd risico op onontdekte diabetes. Zo’n risicovragenlijst als eerste stap in een screeningsprogramma is aantrekkelijk omdat je daarmee het aantal personen bij wie je een glucosemeting moet uitvoeren, kunt verkleinen. Voor het Nederlandse onderzoek, ADDITION-Nederland, onderzochten wij de opbrengst van populatiescree- ning op diabetes mellitus type 2 en de associaties tus- sen de screeningsopbrengst en specifieke huisarts- en praktijkkenmerken. Casefinding Casefinding is een vorm van screening waarbij je tijdens het spreekuurbezoek een glucosemeting ver- richt bij mensen met een verhoogd risico op diabetes mellitus type 2. Het Nederlands Huisartsen Genoot- schap adviseert casefinding bij personen ouder dan 45 jaar die een verhoogde bloeddruk, verhoogd cholesterol, reeds hart- en vaatziekten, overgewicht of naaste verwanten met diabetes mellitus type 2 hebben en bij personen van Turkse, Hindoestaanse of Surinaamse afkomst. 4 tpo 09 05.indd 126 tpo 09 05.indd 126 29-09-2009 08:41:52 29-09-2009 08:41:52

Screening op diabetes mellitus type 2 in de huisartsenpraktijk

Embed Size (px)

Citation preview

126 oktober 2009 | nr 5Ti jdschri ft voor prakti jkondersteuning

O N D E R Z O E K

Screening op diabetes mellitus type 2 in de huisartsenpraktijk

Paul Janssen, Kees Gorter, Ronald Stolk en Guy Rutten

SamenvattingJanssen P, Gorter K, Stolk R, Rutten G. Screening op dia-

betes mellitus type 2 in de huisartsenpraktijk. Tijdschr

praktijkonderst 2009;4:126-31.

Diabetes mellitus type 2 is dikwijls ongediagnosticeerd.

Vroegtijdige opsporing van diabetes type 2 en aanslui-

tend intensieve, multifactoriële behandeling zouden

complicaties en sterfte door diabetes kunnen reduceren.

Definitief bewijs voor dit nut van vroegtijdige screening

is echter niet geleverd. Het ADDITION-onderzoek (Anglo-

Danish-Dutch study of intensive treatment in people with

screen-detected diabetes in primary care) is opgezet

om te onderzoeken of vroegtijdige opsporing inderdaad

sterfte en complicaties vermindert.

Van 2002 tot 2004 hebben de schrijvers van dit artikel

56.978 personen tussen 50 en 70 jaar, uit 79 huisartsen-

praktijken in Zuidwest-Nederland, uitgenodigd voor deel-

name aan populatiescreening op diabetes type 2. In totaal

hebben zij 586 (1,0%) personen gediagnosticeerd met

diabetes, en 1.296 deelnemers (2,3%) met een gestoorde

glucoseregulatie. De score op de risicovragenlijst was hoger

naarmate de glucosestofwisseling sterker gestoord was.

De opbrengst van populatiescreening was laag en vari-

eerde sterk per huisartsenpraktijk, onafhankelijk van

specifieke huisarts- en praktijkkenmerken, zoals speci-

ale interesse van de huisarts in diabetes, of wel of geen

speciaal diabetesspreekuur. Casefinding in de huisart-

senpraktijk lijkt meer dan populatiescreening geschikt

voor detectie van ongediagnosticeerde diabetes type 2.

Elke huisartsenpraktijk zou daarom systematisch case-

finding moeten toepassen.

Inleiding

Diabetes is in toenemende mate een belangrijk gezondheidsprobleem; de prevalentie ervan neemt almaar toe. En een groot aantal mensen met diabetes mellitus type 2 is niet als zodanig gediagnosticeerd. Op het moment van diagnose hebben de patiënten dikwijls al complicaties. Daarom lijkt het nut van vroege opsporing en behandeling van diabetes voor de hand te liggen. Maar definitief bewijs voor het nut

van vroegtijdige opsporing ontbreekt. Desalniettemin acht de American Diabetes Association voldoende argumenten aanwezig om screening op diabetes aan te bevelen.1 Ook de International Diabetes Federa-tion (IDF) adviseert screening op diabetes mellitus type 2.2 Het internationale ADDITION-onderzoek (Anglo-Danish-Dutch study of intensive treatment in people with screen-detected diabetes in primary care) kijkt of screening op onontdekte diabetes melli-tus type 2, en in aansluiting daarop intensieve behan-deling, voordelen heeft voor de patiënt.3

Populatiescreening en screening hoog-risicogroepenHoe het best gescreend kan worden, is niet bekend. Veel screeningsprogramma’s combineren populatie-screening met screening die gericht is op hoogrisico-personen. Meestal kiezen onderzoekers een staps-gewijze aanpak, beginnend met een risicovragenlijst ter identificatie van personen met verhoogd risico op onontdekte diabetes. Zo’n risicovragenlijst als eerste stap in een screeningsprogramma is aantrekkelijk omdat je daarmee het aantal personen bij wie je een glucosemeting moet uitvoeren, kunt verkleinen. Voor het Nederlandse onderzoek, ADDITION-Nederland, onderzochten wij de opbrengst van populatiescree-ning op diabetes mellitus type 2 en de associaties tus-sen de screeningsopbrengst en specifieke huisarts- en praktijkkenmerken.

CasefindingCasefinding is een vorm van screening waarbij je tijdens het spreekuurbezoek een glucosemeting ver-richt bij mensen met een verhoogd risico op diabetes mellitus type 2. Het Nederlands Huisartsen Genoot-schap adviseert casefinding bij personen ouder dan 45 jaar die een verhoogde bloeddruk, verhoogd cholesterol, reeds hart- en vaatziekten, overgewicht of naaste verwanten met diabetes mellitus type 2 hebben en bij personen van Turkse, Hindoestaanse of Surinaamse afkomst.4

tpo 09 05.indd 126tpo 09 05.indd 126 29-09-2009 08:41:5229-09-2009 08:41:52

127Ti jdschri ft voor prakti jkondersteuningoktober 2009 | nr 5

Methode

In dit artikel beschrijven wij de Nederlandse uitkom-sten van het ADDITION-onderzoek. Het gaat hier om een populatiescreening. De opbrengst van deze scree-ning geeft belangrijke aanwijzingen voor de opsporing van diabetes in de Nederlandse huisartsenpraktijk.

PatiëntenIn totaal nodigden wij 56.978 patiënten uit in de leeftijd 50-70 jaar, die niet reeds leden aan diabetes, uit 79 huisartsenpraktijken in zuidwest-Noord-Brabant. De uitnodigingsbrief waarin het doel van het onderzoek werd uitgelegd, was ondertekend door hun eigen huisarts; de medisch-ethische commissie van het Universitair Medisch Centrum Utrecht had het onderzoek goedgekeurd. De deelnemers onderte-kenden een toestemmingsformulier.

ScreeningsprogrammaWij voerden twee stapsgewijze populatiescreenings-procedures uit. De eerste screeningsprocedure (mei 2002-januari 2003) bestond uit vier stappen: risico-vragenlijst, willekeurige bloedglucosemeting, nuchter-glucosemeting en een orale-glucosetolerantietest (OGTT). In de tweede procedure (juli 2003-april 2004) voerden we geen OGTT uit (vanwege de kos-ten). Als eerste stap in de screening vroegen we de deelnemers om een risicovragenlijst in te vullen met items over leeftijd, geslacht, BMI, familieanamnese voor diabetes, dorst, gebruik van antihypertensiva, pijn op de borst tijdens inspanning, claudicatieklach-ten en regelmatig fietsen.5 De reikwijdte van de risi-coscore liep van 0 tot 29 punten. Personen met een

score boven een tevoren vastgestelde drempelwaarde nodigden we vervolgens uit voor glucosemetingen. We diagnosticeerden de diabetes volgens de crite-ria van de World Health Organization (1999).6 Alle andere afwijkingen van glucosewaarden hebben we samengevat onder de term ‘gestoorde glucoseregu-latie’. Mensen met normale glucosewaarden vielen in de categorie normal glucose tolerance (NGT). Het screeningsprogramma is gedetailleerd beschreven in Huisarts en Wetenschap.7

Huisartsen en praktijkenVan de 79 praktijken participeerden er 41 in de eer-ste en 38 in de tweede screeningsprocedure. In de deelnemende praktijken waren in totaal 106 huisart-sen werkzaam. Voorafgaand aan de screening was de prevalentie van reeds bekende diabetes (alle leeftijds-groepen) in de praktijken in de eerste en tweede pro-cedure respectievelijk 3,2% en 3,0%. Tabel 1 geeft de karakteristieken weer van de deelnemende praktijken.Het is aannemelijk dat een lage screeningsopbrengst een lagere prevalentie weerspiegelt van ongediagnos-ticeerde diabetes in de praktijk. Wij onderzochten of we bepaalde kenmerken van huisartsen en praktijken konden vinden die waren geassocieerd met een lage opbrengst van de screening. Huisartsen vulden een vra-genlijst in met items over de huisarts (leeftijd, geslacht, fte, speciale interesse in diabetes, zelf toepassen van insulinetherapie) en de praktijk (solo- of groepspraktijk, locatie, percentage patiënten uit etnische minderheids-groepen, specifiek diabetesspreekuur, inschakeling van

Kader 1

IFG en IGT

Impaired fasting glucose (IFG, gestoord nuchter glucose) betekent dat de nuchtere glucosewaarde gestoord maar niet-diabetisch is, terwijl de twee-uurswaarde normaal is. Bij een afwijkende, maar niet-diabetische twee-uursglucosewaarde én een normaal nuchter glucose spreken we van impaired glucose tolerance (IGT, gestoorde glu-cosetolerantie). Combinaties van IFG en IGT komen voor. Personen in het screeningsprogram-ma met één diabetische glucosewaarde werden geclassificeerd als epidemiological diabetes (voor de diagnose diabetes zijn twee glucosewaarden op twee verschillende tijdstippen nodig). Kader 2 geeft de afkappunten weer van de verschillende glucoseregulatiecategorieën.

Kader 2

Afkappunt per categorie van glykemische

regulatie

Diagnostische categorieën veneus plasma Normaal

nuchter glucose: < 6,1 mmol/l niet-nuchter glucose: < 7,8 mmol/l

Impaired fasting glucose (IFG) nuchter glucose: 6,1 - 6,9 mmol/l niet-nuchter glucose: < 7,8 mmol/l

Impaired glucose tolerance (IGT) nuchter glucose: < 7,0 mmol/l niet-nuchter glucose: 7,8 - 11,1 mmol/l

Diabetes mellitus nuchter glucose: ≥ 7,0 mmol/l niet-nuchter glucose: ≥ 11,1 mmol/l

tpo 09 05.indd 127tpo 09 05.indd 127 29-09-2009 08:41:5229-09-2009 08:41:52

128 oktober 2009 | nr 5Ti jdschri ft voor prakti jkondersteuning

een praktijkassistent, een praktijkondersteuner of een diabetesverpleegkundige bij de dagelijkse diabetes-zorg). Als uitkomstmaat hanteerden wij het aantal bij screening ontdekte personen met diabetes per praktijk, gecorrigeerd voor de omvang van de praktijk en de leeftijdsverdeling van de praktijkpopulatie.

Data-analyseDe associatie tussen de score op de risicovragenlijst en de verschillende diagnostische categorieën hebben wij geanalyseerd door middel van lineaire regres-sie. Associaties tussen de screeningsopbrengst en huisarts- en praktijkkarakteristieken onderzochten wij met lineaire regressieanalyse. Multivariate line-aire regressie werd uitgevoerd om onafhankelijke predictoren te identificeren. Een p-waarde < 0,05

werd beschouwd als significant. De gegevens werden geanalyseerd met behulp van SPSS (versie 15.0).

Resultaten

Figuur 1 en figuur 2 laten het algoritme en de opbrengst zien van de beide screeningsprocedures. In totaal werden 586 personen (1,0%) gediagnosti-ceerd met diabetes type 2. De opbrengst verschilde niet significant tussen de vierstaps en de driestaps screeningsprocedure (respectievelijk 1,0% en 1,1%). Gestoorde glucoseregulatie (IFG, IGT, epidemiolo-gical diabetes) werd vastgesteld bij 1.296 deelnemers (2,3%). Onder deelnemers die in aanmerking kwa-men voor de OGTT, was de uitval 23,4%. De gemid-delde risicoscores (standaarddeviatie, sd) op de vra-genlijst bleken meer afwijkend naarmate de glucosere-gulatie ernstiger gestoord was (trendtest: p < 0,001).7

De screeningsopbrengst varieerde sterk per huisart-senpraktijk. Het aantal ontdekte diabetespatiënten per praktijk (gecorrigeerd voor praktijkomvang en leeftijdsverdeling) liep uiteen van 1,1 tot 14,1 (gemiddeld 5,3; sd ± 2,7) (figuur 3). In circa 40% van de praktijken lag het aantal ontdekte diabetespa-tiënten tussen de 3 en 6. De screeningsopbrengst was lager in praktijken van jongere huisartsen (regres-siecoëfficiënt 0,10 [95%-betrouwbaarheidsinterval (BI) 0,01-0,34]), in stadspraktijken (-2,50 [95%-BI -3,63 - -1,37]), en wanneer werd samengewerkt met de diabetesverpleegkundige (-1,21 [95%-BI -2,38 - -0,05] en hoger als de praktijkassistent betrokken was bij de diabeteszorg (1,32 [95%-BI 0,21 - 2,34]). Een goede praktijkorganisatie en speciale vaardigheden of interesse in diabetes van de huisarts waren niet geas-socieerd met een lagere screeningsopbrengst.8

Beschouwing

De opbrengst van populatiescreening op diabetes in Nederland is laag. Halverwege de jaren negentig van de vorige eeuw werd geschat dat ongeveer de

Wat is bekend?

� Veel personen met diabetes mellitus type 2 zijn niet als zodanig gediagnosticeerd. Een screening van de algemene bevolking (populatiescreening) op diabetes lijkt daarom aan te bevelen.

� Screening op diabetes wordt dikwijls stapsgewijs uitgevoerd, beginnend met een risicovragenlijst.

Wat is nieuw?

� De opbrengst van populatiescreening is laag, waarschijnlijk omdat de prevalentie van ongedi-agnosticeerde diabetes in Nederland al enige tijd daalt dankzij casefinding.

� Voor het opsporen van ongediagnosticeerde dia-betes is casefinding in de huisartsenpraktijk een effectiever middel dan populatiescreening.

� In praktijken van huisartsen met speciale inte-resse in diabetes en in praktijken met een goed georganiseerde diabeteszorg is de opbrengst van screening - een lagere prevalentie van ongediag-nosticeerde diabetes reflecterend - niet lager.

Tabel 1 Praktijkkarakteristieken

Praktijken (n = 79) Vierstaps

procedure

Driestaps

procedure*

Solopraktijk (%) 54 39

Stadspraktijk (%) 51 32

≥ 10% patiënten uit etnische minderheidsgroepen (%) 15 8

Praktijkassistent betrokken bij diabeteszorg (%) 63 42

Praktijkondersteuner betrokken bij diabeteszorg (%) 38 58

Samenwerking met diabetesverpleegkundige (%) 65 50

Speciaal diabetesspreekuur (%) 65 61

Instelling op insuline (%) 75 68

* Verschillen tussen beide procedures waren niet significant

tpo 09 05.indd 128tpo 09 05.indd 128 29-09-2009 08:41:5229-09-2009 08:41:52

129Ti jdschri ft voor prakti jkondersteuningoktober 2009 | nr 5

Figuur 1 Vierstaps screeningsprocedure

willekeurig glucosemeting

n =11.028

willekeurig glucose ≥ 5,5

n = 3.566

5,2 ≤ nuchter glucosemeting

≤ 6,0n = 747

nuchter glucosemeting

n = 3.243

willekeurig glucose < 5,5

n = 7.462

nuchter glucose< 5,2

n = 2.061

uitgenodigdn = 29.251

nuchter glucose> 6,0 en

willekeurig glucose< 11,1

n = 360

OGTT

normale glucose- tolerantien = 9.595

diabetes mellitus type 2

n = 285

gestoorde glucoseregulatie

n = 519

nuchter glucose> 6,0 en

willekeurig glucose≥ 11,1n = 75

helft van alle mensen met diabetes niet als zodanig was gediagnosticeerd, maar we mogen concluderen dat dit niet langer het geval is. In Nederland is case-finding op diabetes in de huisartsenpraktijk meer gebruikelijk geworden, hetgeen wordt weerspiegeld door een sterke toename van de prevalentie van dia-betes in late jaren negentig.9 We willen echter bena-drukken dat de werkelijke prevalentie van ongediag-nosticeerde diabetes onbekend blijft.

Opbrengst van de screeningOok al kennen we de werkelijke prevalentie van ongediagnosticeerde diabetes niet, het is aannemelijk dat de lage opbrengst van ons populatiescreenings-programma verband hield met de geleidelijke afne-mende prevalentie van ongediagnosticeerde diabetes. In het ADDITION-Denemarken-onderzoek vond men slechts 0,6% door populatiescreening ontdekte diabetespatiënten (leeftijdscategorie 40-70 jaar), voornamelijk doordat een groot aantal mensen niet deelnam aan de screening.10 De auteurs concludeer-

den dat populatiescreening op diabetes niet effectief is. Wij stellen dat casefinding in de huisartsenpraktijk meer geschikt is dan populatiescreening om ongedi-agnosticeerde diabetes mellitus type 2 op te sporen.Nederland voldoet aan noodzakelijke voorwaarden voor succesvolle casefinding: praktisch de gehele bevolking staat ingeschreven in een huisartsenprak-tijk en praktijken zijn in het algemeen goed georga-niseerd wat betreft de dagelijkse diabeteszorg, niet in de laatste plaats door het werk van praktijkondersteu-ners en diabetesverpleegkundigen. Voorts lijkt case-finding beter dan andere strategieën voor diabetes-screening te voldoen aan het criterium dat screening een continu proces dient te zijn.11

Wij vonden een relatie tussen de mate van verstoring van de glucoseregulatie en de hoogte van de risi-coscore: hoe slechter de glykemische controle, hoe hoger de risicoscore. Deze bevinding wijst op een ander voordeel van casefinding: de mogelijkheid van detectie van personen met gestoorde glucoseregulatie (die reeds een verhoogd risico hebben op cardiovas-

tpo 09 05.indd 129tpo 09 05.indd 129 29-09-2009 08:41:5329-09-2009 08:41:53

130 oktober 2009 | nr 5Ti jdschri ft voor prakti jkondersteuning

culaire ziekten).12 Het aanzienlijke aantal personen in deze diagnostische categorieën noopt tot een proactieve benadering om hun cardiovasculair risico te verkleinen. Casefinding op diabetes en gestoorde glucoseregulatie kan in de huisartsenpraktijk begin-nen met het invullen van de risicovragenlijst tijdens bezoek aan de praktijk.Wij hadden verwacht een omgekeerd verband te vinden tussen de screeningsopbrengst in de praktijk en bepaalde huisarts- en praktijkkarakteristieken, zoals speciale interesse in diabetes of het aanbieden van een diabetesspreekuur. Dat was niet het geval. Klaarblijkelijk leiden dergelijke karakteristieken niet automatisch tot eerdere opsporing van ongediag-nosticeerde diabetes. Opsporing van diabetes vraagt derhalve om een systematische aanpak.Samenvattend concluderen wij dat de opbrengst van populatiescreening op diabetes mellitus type 2 in Nederland laag is. Casefinding in de huisartsenprak-tijk lijkt meer geschikt voor detectie van ongediag-nosticeerde diabetes mellitus type 2 dan populatie-screening en zou in elke huisartsenpraktijk systema-tisch moeten worden uitgevoerd. De praktijkonder-steuner kan daarbij een belangrijke rol spelen.

LiteratuurAmerican Diabetes Association: screening for diabetes 1 type 2 (Position Statement). Diabetes Care 2004;27:S11-4.Alberti KG, Zimmet P, Shaw J. International Diabetes 2 Federation: a consensus on Diabetes type 2 prevention. Diabet Med 2007;24:451-63.Lauritzen T, Griffin S, Borch-Johnsen K, Wareham NJ, 3 Wolffenbuttel BHR, Rutten GEH. The ADDITION study:

proposed trial of the cost-effectiveness of an intensive multifactorial intervention on morbidity and mortality among people with diabetes type 2 detected by screening. Int J Obes Relat Metab Disord 2000;24:S6-11.Rutten GEHM, De Grauw WJC, Nijpels, Goudswaard AN, 4 Uitewaal PJM, Van der Does FEE, et al. NHG-Standaard Diabetes mellitus type 2. www.nhg.org.Ruige JB, De Neeling JND, Kostense PJ, Bouter LM, 5 Heine RJ. Performance of an NIDDM screening questi-onnaire based on symptoms and risk factors. Diabetes Care 1997;20:491-6.Alberti KG, Zimmet PZ. 6 Definition, diagnosis and clas-sification of diabetes mellitus and its complications. Part 1: diagnosis and classification of diabetes mellitus. Provisional report of a WHO consultation. Diabet Med 1998;15:539-53.Janssen PGH, Gorter KJ, Stolk RP, Rutten GEHM. 7 Populatiescreening op diabetes mellitus type 2 levert wei-nig op. Huisarts Wet 2009;52:225-30.Janssen PG, Gorter KJ, Stolk RP, Rutten GE. Low yield 8 of population-based screening for diabetes type 2 in the Netherlands: the ADDITION Netherlands study. Fam Pract 2007;24:555-61.Janssen PG, Gorter KJ, Stolk RP, Rutten GE. Do charac-9 teristics of practices and general practitioners influence the yield of diabetes screening in primary care? The ADDITION Netherlands study. Scand J Prim Health Care 2008;26:160-5.Baan CA, Poos MJJC. Neemt het aantal mensen met 10 diabetes mellitus toe of af? Bilthoven: RIVM; 2006. http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o1260n17502.html (accessed 14 Sept 2006).Christensen JO, Sandbaek A, Lauritzen T, Borch-Johnsen 11 K. Population-based stepwise screening for unrecognised diabetes type 2 is ineffective in general practice despite reliable algorithms. Diabetologia 2004;45:1566-73.Wilson JMG, Jungner G. Principles and practice of scree-12 ning for disease. Geneva: World Health Organization; 1968.Unwin N, Shaw J, Zimmet P, Alberti KG. Impaired glu-13 cose tolerance and impaired fasting glycaemia: the cur-rent status on definition and intervention. Diabet Med 2002;19:708-23.

Figuur 2 Driestaps screeningsprocedure Figuur 3 Screeningsopbrengst in 79

huisartsenpraktijkenuitgenodigdn = 27.7275

gestoorde glucoseregulatie

n = 777

nuchter glucosemeting

n = 6.855

nuchter glucose> 6,0

n = 489

diabetes type 2n = 301

OGTT

normale glucose tolerantien = 5.685

nuchter glucose< 5,6

n = 5.685

50

40

30

20

10

00-3 >3-6 >6-9 >9-12 >12-15

Prak

tijk

en (%

)

Bij screening ontdekte personen met diabetes

per gestandaardiseerde praktijk

tpo 09 05.indd 130tpo 09 05.indd 130 29-09-2009 08:41:5329-09-2009 08:41:53

131Ti jdschri ft voor prakti jkondersteuningoktober 2009 | nr 5

Auteursgegevens

Universitair Medisch Centrum Utrecht, Julius Centrum

voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Genees-

kunde, Postbus 85500, 3508 GA, Utrecht: dr. Paul

Janssen, huisarts-onderzoeker, dr. Kees Gorter, huisarts-

onderzoeker, prof.dr. Guy Rutten, hoogleraar Diabetologie

in de huisartsgeneeskunde. Universitair Medisch Centrum

Groningen, afdeling Epidemiologie, Groningen: prof.dr.

Ronald Stolk, hoogleraar Klinische epidemiologie.

Dit artikel is een bewerkte versie van: Janssen P, Gorter

K, Stolk R, Rutton G. Populatiescreening op diabetes mel-

litus type 2 levert weinig op: verslag van het ADDITION-

onderzoek. Huisarts Wet 2009;52:225-30.

Publicatie gebeurt met toestemming van de uitgever.

B E S C H O U W I N G

Geneesmiddelen en ouderen

Solange Pans

De kern

Ouderen hebben vaak meerdere aandoeningen tegelijk, waarvoor zij diverse geneesmiddelen krij-gen voorgeschreven.

Polyfarmacie kan bijwerkingen, interacties tussen geneesmiddelen en verminderde therapietrouw veroorzaken.

De fysiologie van ouderen is veranderd waardoor zij anders op geneesmiddelen reageren dan jon-gere patiënten.

De praktijkondersteuner kan polyfarmacie en geneesmiddelgerelateerde problemen signaleren en een medicatiereview (een inventarisatie van medi-catiegebruik en verbetering daarvan) initiëren.

Bij een medicatiereview maak je het geneesmidde-lengebruik van een patiënt meer rationeel.

Inleiding

Ziekten en gebreken komen met de leeftijd. Voor veel van deze ziekten en gebreken zijn geneesmiddelen op de markt. Door de vaak aanwezige comorbiditeit gebruiken ouderen vaak meer dan één geneesmiddel, waarbij men ‘meerdere behandelaren’ vaak in één adem noemt met ‘therapietrouw’ en ‘geneesmidde-leninteracties’. Bovendien verandert ook de fysiologie

met het toenemen van de jaren, waardoor ouderen vaak anders op geneesmiddelen reageren dan de jonge mensen op wie men de geneesmiddelen heeft getest.Voordat geneesmiddelen op de markt komen, zijn ze uitgebreid getest. Zijn de middelen werkzaam en veilig, en met welke dosering bereik je een optimaal effect met zo min mogelijk bijwerkingen? Eerst test men op gezonde vrijwilligers, daarna op patiënten en pas dan komen ze op de markt. Hoewel 14% van de Nederlandse bevolking ouder is dan 65 jaar, en tegelijkertijd verantwoordelijk is voor 45% van het geneesmiddelgebruik, zijn er weinig onderzoeken beschikbaar waar geneesmiddelen ook daadwerkelijk op ‘ouderen’ zijn getest. Patiënten ouder dan 65 of 70 jaar worden vaak uitgesloten van deelname aan onder-zoek.1 Dit artikel geeft een overzicht van de specifiek aan ouderdom gebonden problemen met geneesmid-delen en draagt een mogelijke oplossing aan.

Veranderende fysiologie

FarmacokinetiekFarmacokinetiek zegt iets over hoe het geneesmiddel door het lichaam heen wandelt. We onderscheiden de volgende vier fasen.2,3

1. Absorptie: hoe neemt het lichaam het geneesmid-del op vanuit het maag-darmkanaal of na injectie?

Correspondentie: [email protected].

Mogelijke belangenverstrengeling: niets gemeld

tpo 09 05.indd 131tpo 09 05.indd 131 29-09-2009 08:41:5329-09-2009 08:41:53