12
NBMF Nederlands Tijdschrift voor Behavioral Medicine Redactioneel 1 Column: Plastic tasjes en Bayesiaanse statistiek 2 Bert Garssen Motiverende gespreksvoering in de dagelijkse praktijk en de impact van video-feedback 3 Dr. Janneke Noordman Informatie International Congress of Behavioral Medicine (ICBM) 2014 te Groningen 5 Cognitief-gedragsmatige behandeling van chronische pijn via internet 6 Dr. Maaike J. de Boer Recensie NTBM • De rafels van participatie in de gezondheidszorg 8 Derk-Jan Birnie en Anja Visser Zorgtraject Postanoxische Encephalopathie na Reanimatie (ZuPER). 9 Drs. Liesbeth W. Boyce en Dr. Paulien H. Goossens Enquête onder de lezers van het NTBM 12 NBMF Agenda 12 Nederlandse Behavioral Medicine Federatie Jaargang 25 April 2014 Samenwerken De kern van ‘behavioral medicine’ is wellicht samenwerken. Disciplines werken samen met als doel elkaar te versterken. Dit kan in het kader van onderzoek maar vooral bij de behan- deling. Dat ‘de dokter’, ‘de psycholoog’, ‘de fysiotherapeut’ of andere hulpverleners moeten samenwerken is duidelijk, want patiënten en hun problemen zijn immers vaak ingewikkeld. Het belang van samenwerken wordt nog eens onderstreept door de beleidsbrief die Minister Schippers kortgeleden naar de Tweede Kamer stuurde waar de ‘bekostiging huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg’ in de eerstelijn voor 2015 wordt beschreven. De doelen van deze multidisciplinaire zorg, zo staat beschreven, zijn substitutie van zorg van de 2e/3e lijn naar de 1e lijn – met prominente rol voor de huisarts -, de zorg transparanter maken en deze dichter bij huis te organiseren. Hiermee zou de kwaliteit worden verhoogd en de zorg efficiënter en doel- matiger worden ingericht. Het organiseren van multidisciplinair samen- werken is, met name in de eerstelijn, niet eenvoudig en leidt niet automatisch tot efficiën- tere zorg. Het is niet een kwestie van ‘gewoon, minimaal drie, verschillende hulpverleners naar dezelfde patiënt laten kijken’. Dat levert nauwe- lijks meerwaarde op en geeft wellicht alleen een hoop onduidelijkheid en tegenstrijdigheid. Door steeds verder gaande specialisaties binnen de gezondheidszorg begrijpen hulpver- leners elkaar vaak niet meer, ze hebben immers hun eigen criteria en verklaringsmodellen. Daarbij blijkt dat hulpverleners vaak hun eigen werkwijzen en methoden moeilijk kunnen loslaten, zijn ze gebonden aan beroepsricht- lijnen, krijgen geen tijd (en geld) voor multidisci- plinair overleg, hebben moeite over de grenzen van het eigen vak heen te kijken en spreken niet een éénduidige visie af. Multidisciplinaire behandelingen worden dan vaak sequentieel in plaats van geïntegreerd en niet effectiever nog kosten-effectiever. Transdisciplinair werken lijkt aangewezen bij boven beschreven problemen, met name voor complexe patiënten. Dit is zorg waarbij hulpver- leners vooraf een duidelijke visie afspreken (met dezelfde verklaringsmodellen en diagnoses), behandelaars zich conformeren aan de visie en er duidelijke afspraken worden gemaakt over wat er wel en vooral ook wat er niet (!) gedaan wordt in een behandeling. Hulpverleners worden transdisciplinair geschoold - dit bete- kent gezamenlijke en beroepsgrensoverschrij- dende kennis - en zijn eenduidig naar de patiënt (hebben bij voorkeur gezamenlijke sessies). Daarnaast blijkt een belangrijke succesfactor dat er een platte organisatiestructuur is, met duidelijke procesafspraken. Als men elkaar dan ook nog aardig vindt, dan wordt samenwerken echt een meerwaarde voor patiënt en hulpver- lener! In dit nummer van het NTBM weer een aantal interessante artikelen met actuele onderzoeken, om uw transdisciplinaire kennis te vergroten. Verder wil ik u uiteraard wijzen op het ICBM congres in Groningen in augustus; een buiten- kans om een interessant congres mee te maken in eigen land. Doen! Paul van Wilgen 1 NBMF_1 2014 2a.indd 1 08-04-14 13:47

Samenwerken - nbmfDr. Janneke Noordman • Informatie International Congress of Behavioral Medicine (ICBM) 2014 te Groningen 5 • Cognitief-gedragsmatige behandeling van chronische

  • Upload
    others

  • View
    0

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Samenwerken - nbmfDr. Janneke Noordman • Informatie International Congress of Behavioral Medicine (ICBM) 2014 te Groningen 5 • Cognitief-gedragsmatige behandeling van chronische

NBMFNederlands Tijdschrift voor Behavioral Medicine

• Redactioneel 1

• Column: Plastic tasjes en Bayesiaanse statistiek 2

Bert Garssen

• Motiverende gespreksvoering in de dagelijkse praktijk en de impact van video-feedback 3

Dr. Janneke Noordman

• Informatie International Congress of Behavioral Medicine (ICBM) 2014 te Groningen 5

• Cognitief-gedragsmatige behandeling van chronische pijn via internet 6

Dr. Maaike J. de Boer

• Recensie NTBM • De rafels van participatie in de gezondheidszorg 8

Derk-Jan Birnie en Anja Visser

• Zorgtraject Postanoxische Encephalopathie na Reanimatie (ZuPER). 9

Drs. Liesbeth W. Boyce en Dr. Paulien H. Goossens

• Enquête onder de lezers van het NTBM 12

• NBMF Agenda 12

Ned

erla

nd

se

Beh

avio

ral

Med

icin

e

Fed

erat

ie

Jaargang 25

April 2014

SamenwerkenDe kern van ‘behavioral medicine’ is wellicht samenwerken. Disciplines werken samen met als doel elkaar te versterken. Dit kan in het kader van onderzoek maar vooral bij de behan-deling. Dat ‘de dokter’, ‘de psycholoog’, ‘de fysiotherapeut’ of andere hulpverleners moeten samenwerken is duidelijk, want patiënten en hun problemen zijn immers vaak ingewikkeld. Het belang van samenwerken wordt nog eens onderstreept door de beleidsbrief die Minister Schippers kortgeleden naar de Tweede Kamer stuurde waar de ‘bekostiging huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg’ in de eerstelijn voor 2015 wordt beschreven. De doelen van deze multidisciplinaire zorg, zo staat beschreven, zijn substitutie van zorg van de 2e/3e lijn naar de 1e lijn – met prominente rol voor de huisarts -, de zorg transparanter maken en deze dichter bij huis te organiseren. Hiermee zou de kwaliteit worden verhoogd en de zorg efficiënter en doel-matiger worden ingericht.Het organiseren van multidisciplinair samen-werken is, met name in de eerstelijn, niet eenvoudig en leidt niet automatisch tot efficiën-tere zorg. Het is niet een kwestie van ‘gewoon, minimaal drie, verschillende hulpverleners naar dezelfde patiënt laten kijken’. Dat levert nauwe-lijks meerwaarde op en geeft wellicht alleen een hoop onduidelijkheid en tegenstrijdigheid. Door steeds verder gaande specialisaties binnen de gezondheidszorg begrijpen hulpver-leners elkaar vaak niet meer, ze hebben immers hun eigen criteria en verklaringsmodellen. Daarbij blijkt dat hulpverleners vaak hun eigen werkwijzen en methoden moeilijk kunnen loslaten, zijn ze gebonden aan beroepsricht-

lijnen, krijgen geen tijd (en geld) voor multidisci-plinair overleg, hebben moeite over de grenzen van het eigen vak heen te kijken en spreken niet een éénduidige visie af. Multidisciplinaire behandelingen worden dan vaak sequentieel in plaats van geïntegreerd en niet effectiever nog kosten-effectiever.Transdisciplinair werken lijkt aangewezen bij boven beschreven problemen, met name voor complexe patiënten. Dit is zorg waarbij hulpver-leners vooraf een duidelijke visie afspreken (met dezelfde verklaringsmodellen en diagnoses), behandelaars zich conformeren aan de visie en er duidelijke afspraken worden gemaakt over wat er wel en vooral ook wat er niet (!) gedaan wordt in een behandeling. Hulpverleners worden transdisciplinair geschoold - dit bete-kent gezamenlijke en beroepsgrensoverschrij-dende kennis - en zijn eenduidig naar de patiënt (hebben bij voorkeur gezamenlijke sessies). Daarnaast blijkt een belangrijke succesfactor dat er een platte organisatiestructuur is, met duidelijke procesafspraken. Als men elkaar dan ook nog aardig vindt, dan wordt samenwerken echt een meerwaarde voor patiënt en hulpver-lener!

In dit nummer van het NTBM weer een aantal interessante artikelen met actuele onderzoeken, om uw transdisciplinaire kennis te vergroten. Verder wil ik u uiteraard wijzen op het ICBM congres in Groningen in augustus; een buiten-kans om een interessant congres mee te maken in eigen land. Doen!

Paul van Wilgen

1

NBMF_1 2014 2a.indd 1 08-04-14 13:47

Page 2: Samenwerken - nbmfDr. Janneke Noordman • Informatie International Congress of Behavioral Medicine (ICBM) 2014 te Groningen 5 • Cognitief-gedragsmatige behandeling van chronische

2

Er zijn van die hardnekkige gewoontes die op zijn minst een beetje schadelijk zijn, maar vanwege des mensen gemakzucht blijven voort bestaan. Een voorbeeld uit het dagelijks leven is het telkens vragen om een nieuwe plastic tas in de supermarkt. Het is geen doodzonde en het milieu raakt niet direct ontregeld. Toch weet iedereen dat je het beter kunt laten, maar het is zo gemakkelijk en bijna iedereen doet het. Zulke praktijken doen zich ook voor in onder-zoeksland. Al vele jaren beklemtonen statistici de problemen van het toetsen op statistische significantie uitgaande van de nulhypothese. Nu zijn in de loop van de tijd een aantal scherpe kantjes van het probleem verdwenen, net zoals het plastic tassenprobleem is verminderd door er voor te laten betalen of afbreekbaar plastic te gebruiken. Zo staarde men zich vroeger te veel blind op de mogelijkheid van het ten onrechte accepteren van een verschil waar dat niet bestaat en had men te weinig oog voor het spie-gelbeeldige probleem van het verwerpen van een effect waar dat wel aanwezig is. Intussen is een powerberekening bijna een vereiste geworden voor een serieus wetenschappelijk artikel. Grappig is dat het bredere gebruik waar-schijnlijk is bevorderd door de beschikbaarheid van het gratis te downloaden en gemakkelijk te begrijpen programma GPower. Intussen is het ook steeds meer de gewoonte geworden om de grootte van een gevonden effect weer te geven. Daarbij hebben de eenvoudige richt-lijnen geholpen die Cohen al 35 jaar geleden gaf voor een vertaling van dit abstracte begrip in praktische termen. Je zou kunnen zeggen dat de eerdere tweedeling – er is wel of geen effect – nu is verrijkt met een driedeling; het effect is klein, gemiddeld of groot.

Critici van de nulhypothesetoetsing noemen echter een essentiëler punt. We zouden volgens sommige statistici niet moeten streven naar verwerping van een nulhypothese. De Bayesi-aanse statistiek zou theoretisch gesproken een beter alternatief zijn en praktisch gesproken een veel duidelijker antwoord geven op onder-zoeksvragen. Dus waarom geaarzeld? Als ik voor mezelf mag spreken: Ik beheers de klas-sieke statistiek, weet een powerberekening uit te voeren en kan een effectgrootte berekenen. Het is jammer om al die kennis overboord te gooien. Anderzijds weet ik nog nauwelijks iets af van Bayesiaanse statistiek en aarzel over de noodzaak daartoe over te gaan. Ik ben niet de enige. Als we nog eens de vergelijking met het tasjesprobleem maken, dan lijken we op de klant die nog niet over een gemakkelijk alterna-tief beschikt en ook niet helemaal overtuigd is van de schadelijkheid van zijn huidige handels-wijze. Het wachten is dus op een prettig, gemakkelijk te begrijpen programma waarmee we Bayesiaanse statistiek kunnen bedrijven en mensen die het vak beheersen moeten ons nog maar een keertje uitleggen waarom we van onze slechte gewoonte moeten afstappen. Wij, gewone onderzoekers zijn hardleers, een beetje lui en een beetje dom.

Colu

mn Plastic tasjes en Bayesiaanse

statistiekBert Garssen

NBMF_1 2014 2a.indd 2 08-04-14 13:47

Page 3: Samenwerken - nbmfDr. Janneke Noordman • Informatie International Congress of Behavioral Medicine (ICBM) 2014 te Groningen 5 • Cognitief-gedragsmatige behandeling van chronische

3

>>

Steeds meer mensen kampen met een ongezonde leef-stijl of leefstijlgerelateerde aandoeningen (bijv. type 2 diabetes, overgewicht). Goede begeleiding door huisarts of praktijkondersteuner (POH) vanuit de huisartsen-praktijk, gericht op het aanleren van een meer gezonde leefstijl, is zodoende noodzakelijk. Om patiënten te ondersteunen bij een dergelijke gedragsverandering (o.a. stoppen met roken, meer bewegen, verantwoord alcoholgebruik en een gezond dieet) wordt steeds vaker ‘motiverende gespreksvoering’ ingezet. Motiverende gespreksvoering is een patiëntgerichte communicatiestijl voor het bespreken van gedrag en gedragsverandering, waarbij de focus ligt op het verhogen van de interne moti-vatie van de patiënt door het exploreren en oplossen van de ambivalentie tussen het gewenste en het daadwer-kelijke gedrag van de patiënt.1 Patiënten worden daarbij gezien als competent in het vinden van oplossingen voor hun eigen gedragsverandering. Motiverende gespreks-voering heeft in verschillende studies geleid tot positieve psychologische, fysiologische en leefstijl uitkomsten voor patiënten.2 Eerdere studies laten echter zien dat motive-rende gespreksvoering lastig te implementeren is in de dagelijkse praktijk.3,4 Mogelijke oorzaken zijn tijdgebrek en meer aandacht voor het opvolgen van medische richt-lijnen dan gespreksvoering.3,4 Dat wil zeggen dat POHs zich goed en strak houden aan de NHG-standaarden (o.a. op het gebied van type 2 diabetes en astma), waardoor weinig ruimte en tijd overblijft voor de individuele (moti-vatie van de) patiënt. 4 Motiverende gespreksvoeringsvaardigheden zijn ingebed in een interactie met meer algemene communicatievaar-digheden, zoals het geven van informatie en uiten van empathie. Het NIVEL ontwikkelde een video-feedback methode om de communicatievaardigheden en motiverende gespreksvoeringsvaardigheden van POHs te verbeteren. In een eerdere studie, onder huisartsen, werd deze video-feedback methode als acceptabel en bruikbaar ervaren door huisartsen. De effectiviteit van video-feedback op de communicatievaardigheden van huisartsen werd echter niet onderzocht.5 In het huidige onderzoek wordt de effectiviteit van video-feedback op de algemene commu-nicatievaardigheden en motiverende gespreksvoerings-vaardigheden van POHs getoetst.

Opzet en inhoud onderzoekZeventien POHs en 325 patiënten hebben ingestemd met video-opnamen van hun consulten.6 POHs werden gesplitst in een interventie groep (n=10) en een controle groep (n=7), waarbij video-opnamen werden gemaakt op twee momenten. Per opname moment werden er per POH ongeveer 10 consulten met patiënten met (risico op) een chronische ziekte (o.a. type 2 diabetes, COPD,

hypertensie, overgewicht, tabaksmisbruik) geïncludeerd. In totaal werden er ongeveer 20 consulten per POH-er op video opgenomen. Na het eerste opname moment kregen POHs uit de interventie groep video-feedback over hun consultvoering. Eén tot twee maanden na de video-feed-back vond het tweede opnamemoment plaats. De POHs uit de controle groep kregen video-feedback na afloop van de studie. Alle POHs hadden tijdens hun opleiding training gehad in motiverende gespreksvoering (zowel korte als meer uitgebreide training). De POHs hadden gemiddeld 4,5 jaar werkervaring en bijna allemaal (94%) een HBO-opleiding gevolgd.De toepassing van motiverende gespreksvoering door POHs werd in kaart gebracht met behulp van de Beha-viour Change Counselling Index (BECCI).7 De BECCI is een gevalideerde observatielijst bestaande uit 11 items, onderverdeeld in vier domeinen, waarbij observatoren op een vijf-punt schaal de mate van motiverende gespreks-voering kunnen aangeven (0 staat voor ‘in het geheel niet’ en 4 voor ‘veelvuldig’). De vier domeinen zijn: ‘agenderen en toestemming vragen’ (2 items), ‘het hoe en waarom van gedragsverandering’(5 items), ‘het gehele consult’ (3 items) en ‘praten over doelen’ (1 item). De BECCI is speciaal ontwikkeld voor relatief korte contactmomenten. Uit eerdere onderzoeken blijkt dat de BECCI een betrouw-baar en valide instrument is, met voldoende discrimine-rend vermogen.Daarnaast werden de algemene communicatievaardig-heden gescoord, met behulp van de gevalideerde ‘Maas-trichtse Anamnese en Advies Scorelijst met globale items’ (MAAS-globaal).8 Voor dit onderzoek zijn twee (van de drie) onderdelen van de MAAS-globaal in kaart gebracht: communicatievaardigheden voor elke consultfase (van introductie tot consult evaluatie) en algemene commu-nicatievaardigheden (exploreren, emoties, informatie

Motiverende gespreksvoering in de dagelijkse praktijk en de impact van video-feedback

Dr. Janneke Noordman

Auteursinformatie:Dr. Janneke Noordman; onderzoeker bij het NIVEL (Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg). Op 31 mei 2013 gepromoveerd aan de Radboud Universiteit Nijmegen; proefschrift: ‘Lifestyle counseling by physicians and practice nurses in primary care: an analysis of daily practice’(opvraagbaar bij auteur), promotores: prof. dr. Sandra van Dulmen en prof. dr. Trudy van der Weijden.

Email: [email protected]

NBMF_1 2014 2a.indd 3 08-04-14 13:47

Page 4: Samenwerken - nbmfDr. Janneke Noordman • Informatie International Congress of Behavioral Medicine (ICBM) 2014 te Groningen 5 • Cognitief-gedragsmatige behandeling van chronische

4

geven, samenvatten, structurering, empathie).8 Elk item werd gescoord op een schaal van 0 ‘niet aanwezig’ tot 6 ‘uitstekend’. Uit eerdere studies (onder huisartsen, medi-sche studenten en internisten) blijkt dat de MAAS-globaal een valide en betrouwbaar instrument is.8

De impact van de video-feedback op de consultvoering van de POHs (volgens de BECCI en MAAS-globaal) werd gemeten door de consultvoering van de POHs uit de interventiegroep te vergelijken met de consultvoering van de POHs uit de controlegroep (die geen video-feedback kregen tijdens de studie), op opnamemoment één in vergelijking met opnamemoment twee. De impact van de video-feedback werd getoetst met behulp van multilevel lineaire en logistische regressie analyses. Video-feedback methodeDe video-feedback methode in dit onderzoek is vergelijk-baar met de video-feedback gebruikt in een eerder onder-zoek onder huisartsen.5 De video-feedback bestond uit het bekijken van twee geselecteerde video-opgenomen consulten, een mondelinge feedback sessie én een gestructureerd schriftelijk feedback rapport. Allereerst kregen POHs een email met twee persoonlijke, beveiligde weblinks naar twee van hun eigen op video-opgenomen consulten. Deze consulten werden geselecteerd door de onderzoeker op basis van de scores van de POH op de BECCI en de MAAS-globaal (d.w.z. een goed consult en een minder goed consult). Nadat zij deze consulten hadden bekeken kregen zij feedback (van één van de twee onderzoekers) in een één op één mondelinge sessie van maximaal een uur, gestructureerd aan de hand van een individueel schriftelijk rapport. Het rapport bevatte scores over de algemene communicatievaardigheden en motiverende gespreksvoeringsvaardigheden van de POH (in de twee consulten en gemiddeld) en de (anonieme) gemiddelde scores van de andere POHs. Aan POHs werd gevraagd te reflecteren op hun eigen vaardigheden en een mening te geven over het nut en de bruikbaarheid van de video-feedback (methode).

Impact van video-feedbackDe POHs die video-feedback kregen hadden signifi-cant meer aandacht voor de hulpvraag van de patiënt (noemen hulpvraag, wensen of verwachtingen, aanleiding voor komst), het medisch onderzoek in de spreekkamer (bijvoorbeeld uitleg over bloeddrukcontrole) en gaven significant meer begrijpelijke informatie (o.a. kleine hoeveelheden, concrete uitleg, begrijpelijk taalgebruik) tijdens hun consultvoering (één tot twee maanden na de feedback). Wat betreft motiverende gespreksvoe-ring bleken POHs die video-feedback hadden gekregen significant meer aandacht te besteden aan ‘agenderen en toestemming vragen’ tijdens hun consulten. Concreet betekent dit dat de POH vaker samen met de patiënt bepaalt welk leefstijlaspect aan bod komt en vaker open staat voor andere (gespreks-) onderwerpen, door toedoen van de video-feedback. De video-feedback had echter geen invloed op het toepassen van andere aspecten van motiverende gespreksvoering (volgens de BECCI); ‘het hoe en waarom van gedragsverandering’, ‘het gehele consult’ en ‘praten over doelen’. Alle POHs beoordelen de video-feedback (methode) als nuttig en bruikbaar.

ConclusieVideo-feedback, inclusief een mondelinge sessie en schriftelijk rapport, is een potentieel effectieve methode om de algemene communicatievaardigheden van POHs te verbeteren. Alhoewel er al na één sessie video-feed-back significante verbetering zichtbaar was op sommige motiverende gespreksvoeringsvaardigheden, is het niet duidelijk of video-feedback een geschikte methode is voor het verbeteren van alle motiverende gespreksvoerings-vaardigheden van POHs. Toekomstige studies kunnen zich richten op de vraag hoeveel en welke training noodzakelijk is om motiverende gespreksvoering te implementeren en te onderhouden in de dagelijkse praktijk. Daarnaast kunnen de effecten van video-feedback onderzocht worden onder een grotere groep POHs en op de lange(re) termijn.

Klinische implicatiesPOHs, en andere zorgverleners, kunnen baat hebben bij video-feedback voor het verbeteren (en behouden) van hun communicatievaardigheden en motiverende gesprek-voeringsvaardigheden. Het is echter noodzakelijk om te blijven investeren in trainingen voor en onderhoud van motiverende gespreksvoering. Mogelijk is een stevige basiskennis van motiverende gespreksvoering (vanuit de opleiding) nodig om het effect van video-feedback te verhogen. Video-feedback zou ook door collega’s onder-ling gegeven kunnen worden. Voorwaarde hiervoor zijn een gezamenlijk begrip van motiverende gespreksvoe-ring en onderlinge support. Tot slot lijkt het integreren van motiverende gespreksvoeringsvaardigheden en het opvolgen van richtlijnen (voor o.a. type 2 diabetes, astma) van belang om de consultvoering van POHs te verbe-teren.6

Referenties1 Miller WR, Rollnick SR. Motivational Interviewing:

preparing people to change behaviour (second edition).

New York: The Guilford Press, 2002.

2 Rubak S, Sandboek A, Lauritzen T, Christensen B.

Motivational interviewing: a systematic review and meta-

analyses. Br J Gen Pract. 2005;55:305-312.

3 Heinrich E. Diabetes self-management; strategies

to support patients and health care professionals.

Proefschrift Universiteit Maastricht, 2011.

4 Noordman J. Lifestyle counseling by physicians and

practice nurses in primary care: an analysis of daily

practice. Proefschrift Radboud Universiteit Nijmegen/

NIVEL, 2013.

5 5 Noordman J, Verhaak P, Van Dulmen S. Web-enabled

video-feedback: a method to reflect on the communication

skills of experienced physicians. Patient Educ Couns.

2011;82:335-340.

6 Noordman J, Van der Weijden T, Van Dulmen S. Effects

of video-feedback on the communication, clinical

competence and motivational interviewing skills of

practice nurses. Journal of Advanced Nursing, Accepted

for publication, 1 February 2014.

7 Lane C. The Behaviour Change Counselling Index

(BECCI). Manual for coding behaviour change counseling.

University of Wales, Colleges of Medicine, 2002.

8 Van Thiel J, Ram P, Van Dalen J. MAAS-globaal

Handleiding. Maastricht: Universiteit Maastricht, 2000.

NBMF_1 2014 2a.indd 4 08-04-14 13:47

Page 5: Samenwerken - nbmfDr. Janneke Noordman • Informatie International Congress of Behavioral Medicine (ICBM) 2014 te Groningen 5 • Cognitief-gedragsmatige behandeling van chronische

5

De voorbereidingen voor het International Congress of Behavioral Medicine zijn in volle gang. Van 20 tot en met 23 augustus 2014 ver-welkomen de ISBM, NBMF en het Universitair Medisch Centrum Groningen zo’n 700-1000 onderzoekers en clinici in congrescentrum Martiniplaza in Groningen.

Tijdens het congres zullen de laatste inzichten op het gebied van Behavioral Medicine gedeeld worden in een breed aanbod van symposia en postersessies. Er zullen inspirerende keynotes en masterlectures gegeven worden door onder andere Andrew Steptoe, Phyllis Butow, Laura Fratiglioni en Peter de Jonge. Verder staan er 11 interes-sante pre-conference workshops op het programma, waaronder N-of-1 research design (Marie & Derek Johnston), Complex interventions (Wendy Hardeman) en Using Social Media (James Coyne). Uiteraard biedt het congres ook een uitstekende gelegenheid om contact te leggen en bij te praten met collega-onderzoekers en clinici. Daartoe zal ruim gelegenheid worden geboden, in de vorm van breakfast & midday sessions, borrels en een congresdiner in het Academiegebouw. De deadline voor het indienen van abstracts voor symposia, presentaties en posters is inmiddels verstreken. De organisatie heeft in totaal 720 abstracts ontvangen. Het belooft dus een interessant en druk bezocht congres te worden. De Scientific Committee zal in de komende weken druk bezig zijn met het beoordelen van abstracts. Diegenen die een abstract hebben inge-diend ontvangen uiterlijk 1 april bericht. Daarnaast zal in de komende maanden het programma steeds meer vorm krijgen. Houdt daarom onze website in de gaten voor het laatste nieuws.

Voor diegenen die de deadline gemist hebben is het nog tot 1 mei mogelijk om Rapid Communication Posters in te dienen. Hiermee kunnen ook recent verkregen onder-zoeksresultaten gepresenteerd worden tijdens ICBM. Daarnaast is het natuurlijk ook mogelijk om het congres alleen bij te wonen. Om deelname ook voor clinici aantrek-kelijk te maken zijn we bezig met het aanvragen van accre-ditatie bij beroepsverenigingen. Voorts zal het mogelijk zijn om tegen een gereduceerd tarief een deel van het congres bij te wonen. Tot slot moedigen we iedereen van harte aan om ’s avonds en na afloop van het congres de lokale sfeer te proeven in Groningen en omgeving. We kunnen u in het bijzonder aanraden om een bezoek te brengen aan Noor-derzon (21-31 augustus), een internationaal kunstenfes-tival dat jaarlijks plaatsvindt in het Noorderplantsoen. U kunt het (vrij toegankelijke) festivalterrein bezoeken voor alleen een hapje en drankje of om een voorstelling bij te wonen (kaarten zijn te koop via www.noorderzon.nl). We kijken er naar uit om u in augustus te verwelkomen in Groningen.Voor meer informatie over belangrijke data, programma, registratie en hotels verwijzen we u naar onze website: www.ICBM2014.com. Daarnaast zullen wij de laatste berichten met u delen via Twitter (@ICBM2014).

International Congress of Behavioral Medicine (ICBM) 2014

NBMF_1 2014 2a.indd 5 08-04-14 13:47

Page 6: Samenwerken - nbmfDr. Janneke Noordman • Informatie International Congress of Behavioral Medicine (ICBM) 2014 te Groningen 5 • Cognitief-gedragsmatige behandeling van chronische

6

In Nederland heeft ongeveer één op de vijf mensen last van chronische pijn. De kosten die hiermee gepaard gaan zijn enorm. Het hebben van chronische pijn heeft een grote impact op allerlei gebieden van het leven, zoals werk, opleiding, huishouden, vrijetijds-besteding en relaties. Ook is het hebben van chronische pijn vaak van invloed op het zelf-vertrouwen en de ervaren identiteit. Van alle medische aandoeningen rapporteren mensen met chronische pijn de slechtste kwaliteit van leven. Hoewel de kennis over de biologische mechanismen van chronische pijn de afge-lopen jaren toegenomen is, kan chronische pijn vaak niet afdoende verholpen worden. De effecten van medicamenteuze of invasieve behandelingen, zoals zenuwblokkades, zijn beperkt. In veel gevallen krijgen patiënten met chronische pijn van hun arts te horen dat ze met de pijn moeten leren leven. Voor veel patiënten is dit een lastige boodschap. Want, hoe doe je dat eigenlijk, leren leven met pijn?

Cognitief-gedragsmatige behandeling van chronische pijn via internet

Dr. Maaike J. de Boer

hebben dan na inloggen toegang tot een persoonlijke online behandelomgeving. Behandeling via internet is vaak geprotocolleerd, waardoor patiënten het programma zelfstandig kunnen doorlopen. Er bestaan zowel inter-netbehandelingen met als zonder contact met een behandelaar. Contact verloopt in de meeste gevallen via tekstberichten, waarbij patiënt en behandelaar niet tege-lijkertijd online hoeven te zijn. Contact kan ook “realtime” verlopen, bijvoorbeeld in de vorm van een “live chat”. Behandeling via internet heeft verschillende voordelen, die met name voor chronische pijnpatiënten zeer relevant kunnen zijn. Bij behandeling via internet hoeven pati-enten niet naar een behandellocatie te reizen en kunnen zij de behandeling volgen op de plaats en het moment die hen uitkomt. Daarnaast kunnen patiënten de tijd die ze bezig zijn met de behandeling spreiden. Ook voor de behandelaar kan behandeling via internet zorgen voor een efficiëntere en goedkopere manier van werken. Bovendien kan het internet een behandeling beter beschikbaar en toegankelijk maken. Patiënten die anders geen behande-ling zouden kunnen volgen, bijvoorbeeld vanwege de reisafstand of overlap met werktijden, zijn wellicht wel in staat om een behandeling te volgen als zij die op een voor hen geschikte plaats of tijd uit kunnen voeren. Uit verschillende wetenschappelijke studies is gebleken dat internetbehandeling van chronische pijn effectief is in vergelijking met wachtlijstcontrolegroepen.3,4 Ook blijkt behandeling via internet kosteneffectief te zijn. Tot op heden is er slechts in beperkte mate onderzoek gedaan naar de effecten van deze nieuwe vorm van behande-ling in vergelijking met reguliere face-to-face behande-ling, maar er zijn aanwijzingen dat internetbehandeling minstens zo effectief kan zijn als face-to-face behande-ling.5

AuteursinformatieDr. Maaike J. de Boer is werkzaam als post-doc onderzoeker bij het Pijncentrum van de afdeling Anesthesiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. E-mail: [email protected]

Cognitief-gedragsmatige behandelingPatiënten met chronische pijn kunnen baat hebben bij een cognitief-gedragsmatige behandelaanpak (CGT). CGT interventies zijn gericht op het identificeren van niet-adaptieve manieren van reageren op pijn en op het verwerven van meer adaptieve manieren van omgaan met de pijn.1 In een CGT behandelprogramma wordt ingegaan op verschillende aspecten van de pijnervaring, zoals op gedrag dat de pijnervaring in stand houdt of verergert en op disfunctionele gedachten. Ook kan er aandacht besteed worden aan pijngerelateerde angst, vermijding en hypervigilantie (verhoogde aandacht voor pijn). De belangrijkste boodschap van de cognitief-gedragsmatige aanpak is dat mensen invloed kunnen leren krijgen op hun pijnervaring. De afgelopen decennia is er op grote schaal wetenschap-pelijk onderzoek verricht naar de effecten van CGT behan-deling van chronische pijn. Hieruit is gebleken dat CGT behandeling effectief is, met name in het verbeteren van ervaren beperkingen, catastroferen en stemming.2 Sinds enkele jaren kan CGT behandeling ook plaatsvinden via internet.

Behandeling via internetBij behandeling via internet verloopt het contact tussen behandelaar en patiënt niet face-to-face, maar op afstand via internet. In veel gevallen wordt een behandelpro-gramma geplaatst op een beveiligde website. Patiënten

NBMF_1 2014 2a.indd 6 08-04-14 13:47

Page 7: Samenwerken - nbmfDr. Janneke Noordman • Informatie International Congress of Behavioral Medicine (ICBM) 2014 te Groningen 5 • Cognitief-gedragsmatige behandeling van chronische

7

Contact met de behandelaarUit de literatuur naar behandeling via internet blijkt dat er een onderscheid gemaakt kan worden tussen behandeling die anoniem wordt doorlopen, zonder contact met een behandelaar, en behandeling waarbij de patiënt een eigen behandelaar heeft en er contact is via tekstberichten of e-mail. In een meta-analyse naar internetbehandeling voor angst en depressie is gebleken dat interventies met contact effectiever zijn dan interventies zonder contact.6

UitvalHoewel de huidige bevindingen met betrekking tot de effectiviteit van behandeling via internet een positief beeld laten zien, blijft de hoge uitval die kenmerkend is voor internetbehandelingen een punt van zorg. Gemid-deld ligt het uitvalspercentage bij internetbehandeling rond de 27% 3,4,7, terwijl het percentage in traditionele CGT behandeling veelal rond de 14% ligt. Er worden lagere uitvalpercentages gevonden in interventies met contact met een behandelaar dan in interventies zonder contact.7 Mogelijk hebben patiënten die niet optimaal gemotiveerd zijn, die minder gedisciplineerd zijn of die moeite hebben met de nadruk op geschreven communicatie, een grotere kans op uitval. Ook kan het zo zijn dat het ontbreken van persoonlijk contact met de behandelaar de drempel om te stoppen verlaagt. Er is meer onderzoek nodig naar de reden van de hoge uitval, zodat internetbehandeling ook met betrekking tot dit aspect geoptimaliseerd kan worden.

De aard van de behandelingNu behandeling via internet steeds vaker toegepast wordt en de wetenschappelijke literatuur hierover groeit, rijst de vraag of het internet slechts een nieuwe aanbiedingsvorm is of dat de aard van de behandeling daadwerkelijk veran-dert bij het aanbieden via internet.8 De zelfstandigheid die van de patiënt gevraagd wordt en de inherente focus op zelfmanagement van behandeling via dit medium doen vermoeden dat de werkingsmechanismen bij behandeling via internet wel eens fundamenteel anders zouden kunnen zijn dan bij traditionele CGT behandeling.5

De toekomstDe ontwikkelingen op het vlak van behandeling via internet gaan snel. Wij kunnen ons vandaag de dag nauwelijks voorstellen hoe behandeling via internet er over tien jaar uit zal zien. Naar verwachting zal de ontwik-keling de komende jaren vooral liggen op het vlak van de mobiele internettechnologie. Deze vorm wordt nu al m-health genoemd, als mobiele variant van e-health. We zien nu al dat in nieuw ontwikkelde interventies vaak gebruik gemaakt wordt van apps op mobiele apparatuur. Verder liggen de vraagstukken met betrekking tot behan-deling via internet vooral op het vlak van behandeling op maat (tailor-made care) en gemengde behandeling (blended care). Bij behandeling op maat gaat het om de vraag “wat werkt voor wie”. Nu is gebleken dat behan-deling via internet effectief is, is de volgende stap om te weten te komen welke aspecten van de behandeling bij welk type patiënt het meest effectief zijn en welke werkingsmechanismen hieraan ten grondslag liggen. Met kennis hierover kunnen op de patiënt afgestemde inter-

venties ontwikkeld worden, wat de efficiëntie van behan-delen ten goede kan komen. Gemengde behandeling ligt in het verlengde hiervan. Hierbij gaat het om het ontwikkelen van behandelvormen die deels via internet en deels face-to-face plaatsvinden. Dus, welke aspecten van de behandeling kunnen goed via internet uitgevoerd worden en welke onderdelen kunnen we beter face-to-face houden? Ook hierbij is het uitein-delijke doel om een optimaal op de patiënt toegespitste behandeling aan te bieden.

ConclusieCognitief-gedragsmatige behandeling via internet lijkt een effectieve aanvulling te zijn op al bestaande behan-delingen van chronische pijn, met de voordelen van toegankelijkheid, flexibiliteit en een inherente focus op zelfmanagement. De ontwikkelingen op het vlak van behandeling via internet gaan enorm snel. De huidige vraagstukken voor de behandelpraktijk en het weten-schappelijk onderzoek liggen vooral op het vlak van het optimaliseren van internetbehandeling in de vorm van gemengde behandelvormen en behandeling op maat.

Referenties1 Turk DC. Cognitive-behavioral approach to the treatment

of chronic pain patients. Reg Anesth Pain Med.

2003;28:573-579.

2 Williams AC, Eccleston C, Morley S. Psychological

therapies for the management of chronic pain (excluding

headache) in adults. Cochrane Database Syst Rev.

2012;11:CD007407.

3 Macea DD, Gajos K, Daglia Calil YA, Fregni F. The efficacy

of Web-based cognitive behavioral interventions for

chronic pain: a systematic review and meta-analysis. J

Pain. 2010;11:917-929.

4 Bender JL, Radhakrishnan A, Diorio C, Englesakis M,

Jadad AR. Can pain be managed through the Internet? A

systematic review of randomized controlled trials. Pain.

2011;152:1740-1750.

5 De Boer MJ, Versteegen GJ, Vermeulen KM, Sanderman R,

Struys MMRF. A randomized controlled trial of an internet-

based cognitive-behavioral intervention for non-specific

chronic pain. An effectiveness and cost-effectiveness

study. Submitted.

6 Spek V, Cuijpers P, Nyklicek I, Riper H, Keyzer J, Pop V.

Internet-based cognitive behaviour therapy for symptoms

of depression and anxiety: a meta-analysis. Psychol Med.

2007;37:319-328.

7 Rosser BA, Vowles KE, Keogh E, Eccleston C, Mountain

GA. Technologically-assisted behaviour change: a

systematic review of studies of novel technologies for

the management of chronic illness. J Telemed Telecare.

2009;15:327-338.

8 Eccleston C. Can ‘ehealth’ technology deliver on its

promise of pain management for all? Pain. 2011;152:1701-

1702.

NBMF_1 2014 2a.indd 7 08-04-14 13:47

Page 8: Samenwerken - nbmfDr. Janneke Noordman • Informatie International Congress of Behavioral Medicine (ICBM) 2014 te Groningen 5 • Cognitief-gedragsmatige behandeling van chronische

8

Rec

ensi

e N

TB

M De rafels van participatie in de gezondheidszorgVan participerende patiënt naar participerende omgeving

Christine Dedding en Meralda Slager (red) (2013). Den Haag: Boom Lemma

Derk-Jan Birnie en Anja Visser

Het onderwerp van dit boek is mede dankzij onze regering actueel: participatie.Al lezende leer je dat bij participatie veel komt kijken, er vele haken en ogen aan zitten, en dat er door velen hard aan gewerkt zal moeten worden om werkelijke parti-cipatie te realiseren.

‘De rafels van participatie in de gezondheidszorg’ is voortgekomen uit het programma “Patiëntenpartici-

patie in wetenschappelijk onderzoek, kwaliteit van zorg en beleidsontwikkeling”. Doel van het boek is om de fricties en rafels van de participatie in beeld te brengen, zodat de grenzen en mogelijkheden van patiënten-participatie duidelijker in beeld komen.In de inleiding geven de redacteurs een uitgebreide beschrijving van de totstandkoming van het boek, waar-door de lezer goed kan zien hoe zorgvuldig ze te werk zijn gegaan om recht te doen aan zoveel mogelijk stemmen in participatieland. De auteurs definiëren patiën-tenparticipatie als: “Een situ-ationeel en interactief proces waarbij alle relevante actoren

in onderzoek, kwaliteit of beleid met elkaar in dialoog treden; waarbij recht

wordt gedaan aan de beleving, kennis en kunde van alle actoren -met name van degenen wier lijf en leden het betreft- in alle fasen van het proces. En dit proces ook daadwerkelijk leidt tot verbetering van de zorg en een meer inclusieve maatschappij.” Pati-entenparticipatie is dus een proces dat zich vormt in wederkerige relaties van dialoog en gezamen-lijke besluitvorming, en dient per situatie opnieuw gedefinieerd te worden. Dit geeft meteen aan hoe complex, maar belangrijk participatie kan zijn.In acht hoofdstukken worden diverse aspecten van patiëntenparticipatie besproken, aan de hand van reacties op casussen en essays. Door de verschil-lende schrijfstijlen van de auteurs komen niet alle boodschappen even duidelijk over, vooral de reacties op de casussen leiden onder een gebrek aan focus. Gelukkig hebben de hoofdstukken veel samenhang en de redacteurs weven de rafels goed in met behulp van roodgedrukte kernthema’s en een uitgebreide epiloog. Ook de veelheid aan praktijkvoorbeelden uit zeer diverse disciplines zorgt ervoor dat de lezer een goed beeld krijgt van de mogelijkheden en tekortko-

mingen van het huidige participatielandschap.We zien dat patiënten beschikken over een unieke waarneming van en ervaring met hun aandoening(en) en zorgprocessen. Deze kennis en inzichten kunnen bijdragen aan betere zorg die aansluit bij de wensen en behoeften van patiënten, democratische besluitvorming, ‘empowerment’ van patiënten en daadwerkelijke implementatie van adviezen en besluiten. Ook kan patiëntenparticipatie bijdragen aan het luid door de overheid uitgedragen argument: een toename van de efficiëntie en effec-tiviteit van de gezondheidszorg, omdat het meer vraaggerichte en dus minder overbodige zorg ople-vert. Echter, patiëntenparticipatie vereist op allerlei fronten extra organisatie, en moed om diversiteit te zien, te zoeken en behouden. Ook als de partijen zich hier ongemakkelijk bij voelen. Op het moment is patiëntenparticipatie volgens de redacteurs en auteurs vooral toegankelijk voor goed georgani-seerde, niet al te zieke, witteboordenpatiënten die de taal spreken van de onderzoekers. Hoe represen-tatief zijn zij voor de gehele patiëntenpopulatie? En leidt hun medewerking wel tot de nodige verande-ringen in beleidsvorming? Bovendien, wat valt er te zeggen over gerichte participatie door kinderen en mantelzorgers? Er lijken hier mooie overbruggende en/of begeleidende taken weggelegd voor “onze” werkwijzen binnen de Behavioral Medicine. De oproep van Dedding en Slager is duidelijk: Betere gezondheidszorg, met efficiëntere kosten, in een participerende omgeving vereist geen slimmere pati-enten, maar slimmere directies, managers en onder-zoekers. De professionals en beleidsmaker hebben de verantwoordelijkheid om een participerende omgeving te creëren, niet de patiënt. Gelukkig bevat het boek genoeg aanknopingspunten en adviezen om een gevolg te kunnen geven aan deze oproep. Dus, Geachte lezer: Van dit actuele boek over dit actuele onderwerp kunt u wijzer worden.

Nog meer actualiteit over participatie vindt u in: “Een 10 voor patiëntenparticipatie” (Den Haag: ZonMW, december 2013).

NBMF_1 2014 2a.indd 8 08-04-14 13:47

Page 9: Samenwerken - nbmfDr. Janneke Noordman • Informatie International Congress of Behavioral Medicine (ICBM) 2014 te Groningen 5 • Cognitief-gedragsmatige behandeling van chronische

9

Jaarlijks krijgen in Nederland ongeveer 16.000 patiënten een hartstilstand. Van de patiënten die buiten het ziekenhuis een hartstilstand krijgen, overleeft in Europa gemiddeld 9% (1). In Nederland ligt deze overlevingskans iets hoger, namelijk tussen de 14 en 36 procent. De hartstilstand veroorzaakt cerebrale hypo-perfusie en kan resulteren in een postanoxi-sche encephalopathie. Door de postanoxische encephalopathie heeft de patiënt in mindere of meerdere mate cognitieve problemen. Uit een systematic review van Moulaert et al. blijkt dat van de patiënten die een hartstil-stand overleven, 30 tot 50% cognitieve klach-ten ervaart (2). De meest voorkomende klachten zijn problemen met geheugen, aandacht en executieve functies. De ernstige cognitieve problemen na een hartstilstand worden meestal tijdig herkend, maar milde tot lichte cognitieve klachten zijn veel moeilij-ker te onderkennen. Deze milde cognitieve klachten kunnen echter een hoge impact hebben op het functi-oneren van patiënten en hun omgeving (3). Daarom is het voor de patiënt en zijn omgeving van belang dat deze cognitieve problematiek vroegtijdig wordt opge-spoord.

Zorgtraject Postanoxische Encephalopathie na Reanimatie (ZuPER).Een model voor zorg aan reanimatiepatiënten met en zonder cognitieve stoornissen.

Drs. Liesbeth W. Boyce en Dr. Paulien H. Goossens

Doel van het zorgtraject is het geven van een multidiscipli-nair behandeladvies, waarin zowel cardiale als cognitieve aspecten aan de orde komen. Om tot een goed behan-deladvies te komen worden patiënten zowel cognitief als cardiaal gescreend. De belangrijkste uitgangspunten in het zorgtraject zijn:• adequate hartrevalidatie voor alle

overlevenden na reanimatie,• simpele screening op cognitieve klachten,• gepaste inzet van cognitieve revalidatie,• één geïntegreerd revalidatieplan en• aandacht voor en steun aan partners.

Methoden Het zorgtraject is ingedeeld in verschillende fasen:

De eerste fase bestaat uit een korte cognitieve screening met als doel het systematisch in kaart brengen van mogelijke hersenschade van patiënten na een reanimatie. Binnen een maand na ontslag uit het ziekenhuis worden patiënten thuis bezocht door een gespecialiseerde verpleegkundige. Zij geeft aan de patiënt en de partner uitleg over het zorgtraject reanimatie en over de moge-lijkheid dat cognitieve stoornissen zijn ontstaan na de reanimatie. Zij neemt de Mini-Mental State Examination (MMSE) (4) af en vult, zo nodig samen met de patiënt, de Cognitive Failure Questionnaire (CFQ) in (5). Aan de partner wordt gevraagd de Informant Questionnaire on Cognitive Decline in the Elderly (IQCODE) in te vullen (6).

De MMSE is een objectieve, voor vele vormen van NAH, goed gevalideerde test, gemaakt om het globaal cognitief functioneren in kaart te brengen, waarondergeheugen, oriëntatie, concentratie, taal en praxis. Een score lager dan 24 is afwijkend, lager dan 28 is dubieus afwijkend.

In de huidige praktijk wordt in Nederland weinig aandacht besteed aan cognitieve problematiek na reanimatie. Er is geen goede screening en slechts zelden wordt vanuit de hartrevalidatie verwezen naar cognitieve revalidatie. Van afstemming tussen cognitieve en hartrevalidatie is al hele-maal geen sprake. Aangezien vrijwel alle patiënten die een reanimatie overleven op enig moment worden aange-meld voor hartrevalidatie lijkt dat een geschikt moment om ook de cognitie in kaart te brengen. In het Rijnlands Revalidatie Centrum (RRC) te Leiden werd de huidige gang van zaken rondom patiënten na reanimatie in kaart gebracht. Hoeveel procent van de patiënten na reanimatie werd verwezen naar het revalidatiecentrum was niet achterhaalbaar. De behandelaars van de hartrevalidatie hadden de indruk dat een deel van de patiënten na reani-matie hun revalidatie vroegtijdig afbraken. Hiervoor kon geen duidelijke oorzaak worden aangewezen. Bij de afde-ling neurorevalidatie werden ongeveer 4 patiënten met postanoxische encephalopathie na reanimatie per jaar behandeld. De behandelaren van neurorevalidatie gaven aan dat zij het bij deze groep patiënten erg lastig vonden de cardiale belastbaarheid in te schatten. Besloten werd een zorgtraject reanimatie op te zetten. Het begin van het door Zon-MW gesubsidieerde ZuPER-project: Zorgtraject Postanoxische Encephalopathie na Reanimatie.

AuteursinformatieLiesbeth Boyce is sinds 2002 werkzaam bij de volwassen revalidatie in het Rijnlands Revalidatie Centrum. Naast haar werkzaamheden als logopedist/klinisch linguïst is zij sinds 2011 betrokken als onderzoeker bij het ZuPER project.Email: [email protected]

>>

NBMF_1 2014 2a.indd 9 08-04-14 13:47

Page 10: Samenwerken - nbmfDr. Janneke Noordman • Informatie International Congress of Behavioral Medicine (ICBM) 2014 te Groningen 5 • Cognitief-gedragsmatige behandeling van chronische

10

De CFQ is een vragenlijst met 25 vragen die een indruk geeft van de cognitieve klachten zoals de patiënt die zelf ervaart, met name op het gebied van geheugen en aandacht. De schaal loopt van 0 tot 100, waarbij een hoge score is geassocieerd met meer cognitieve vergissingen. Een score > 43 wordt gezien als abnormaal. Enigszins arbitrair is in het ZuPER-traject een tweede afkappunt geplaatst bij 32 punten.

De IQCODE is een vragenlijst voor partners van patiënten met hersenletsel. De partner wordt in 16 items gevraagd het algemeen dagelijks cognitief functioneren van dit moment te vergelijken met een moment in het verleden. Een score ≥ 3.6 is afwijkend, > 4.0 wordt gezien als ernstig afwijkend.

De tweede fase bestaat uit het revalidatietraject. Op basis van de uitslag van de screening (fig 1) wordt een patiënt ingedeeld in één van de drie mogelijke revalidatietra-jecten: het neurorevalidatietraject, het combinatietraject of het hartrevalidatietraject. De cardiale screening is voor alle patiënten hetzelfde en bestaat uit een fietstest.

Het hartrevalidatietraject bestaat uit het reguliere hartre-validatietraject. De nadruk ligt hierbij ligt op fysiek herstel na de reanimatie, weer vertrouwen krijgen in het lichaam en psychoeducatie aan patiënt en partner. Neurorevali-datie maakt geen vast onderdeel uit van het traject.

De derde en laatste fase van het zorgpad bestaat uit een follow-up. Bij alle patiënten worden aan het eind van het revalidatietraject en een jaar na de reanimatie opnieuw de cognitieve klachten in kaart gebracht. Voor de pati-enten in het reguliere hartrevalidatietraject betekent dit dat de screening ongeveer drie maanden na de reani-matie herhaald wordt. Soms blijken er dan toch cogni-tieve klachten en de patiënt krijgt vervolgens alsnog een gesprek bij de revalidatiearts om de mogelijkheid van een neurorevalidatietraject te bespreken.

ResultatenSinds april 2011 werden 95 overlevenden na reanimatie in het Rijnlands Revalidatie Centrum aangemeld voor revalidatie. Tijdens de screening in de eerste maand na reanimatie hadden 74 van de patiënten geen cognitieve klachten. Er waren 11 patiënten die voldeden aan de criteria voor milde cognitieve klachten en 10 patiënten hadden ernstige cognitieve klachten. Sinds de start van het zorgtraject reanimatie is het aantal patiënten dat na reanimatie cognitief revalideert in het Rijnlands Revalidatie Centrum ongeveer verdriedubbeld. Doordat er duidelijke afspraken zijn over de verschillende zorgtrajecten, is de zorglogistiek voor deze patiënten met dubbele problematiek tegenwoordig goed te regelen. Tijdens de hartrevalidatieperiode is geen onverklaar-bare uitval meer bij deze patiëntengroep. Alle patiënten bleken na de revalidatieperiode redelijk zelfstandig te kunnen functioneren. Tijdens focusbijeenkomsten geven patiënten en partners hun ervaringen ten aanzien van de geboden zorg in het zorgtraject reanimatie. Op dit moment beoordelen zij de zorg met gemiddeld een acht. Partners, met name van patiënten met cognitieve problemen, voelen zich goed gesteund in het huidige behandelaanbod.Ook betrokken behandelaars zijn gevraagd naar hun erva-ringen met het zorgtraject. Bij de behandelaars van de hartrevalidatie is het begrip voor de impact van cognitieve stoornissen toegenomen. Bij de fysiotherapeuten van de neurorevalidatieafdeling is de kennis van trainingsprin-cipes op het gebied van cardiale belastbaarheid toege-nomen. Naast de reanimatiepatiënten komt dit ook vele andere patiënten met gecombineerde problematiek ten goede.

In het neurorevalidatietraject revalideert de patiënt grotendeels individueel bij de afdeling neurorevalidatie. De conditie wordt getraind in overleg met de cardioloog, omdat het trainen in grote groepen te veel afleiding geeft en patiënten vaak problemen ervaren met het onthouden en uitvoeren van instructies. De revalidatie kan zowel klinisch als poliklinisch plaatsvinden.

Tijdens het combinatietraject krijgt de patiënt een combi-natie van hartrevalidatie en neurorevalidatie aangeboden. De patiënt begint bij de hartrevalidatie, waar hij voor fysieke training deelneemt aan een prikkelarme conditie-groep. In deze rustige conditiegroep worden 30 trainingen in 15 weken gegeven door twee fysiotherapeuten van zowel de hart- als de neurorevalidatie. Gedurende deze trainingsperiode is er ook een kennismakingsgesprek met de revalidatiearts. Op basis van klachten en hulpvraag bespreekt deze in overleg met patiënt en partner of een vervolg binnen neurorevalidatie gewenst is en wat de belangrijkste revalidatiedoelen zijn. Alle patiënten uit het combitraject krijgen een neuropsychologisch onderzoek aangeboden.

Fig. 1 Indeling traject op basis van uitkomsten screening

neurotraject combitraject harttraject

CFQ ≥ 44 ofIQCODE ≥ 4.0 of

MMSE < 24

32< CFQ < 44 ofIQCODE > 3.6 of28 >MMSE≥ 24

CFQ ≤32IQCODE ≤ 3.6 en

MMSE ≥28

NBMF_1 2014 2a.indd 10 08-04-14 13:47

Page 11: Samenwerken - nbmfDr. Janneke Noordman • Informatie International Congress of Behavioral Medicine (ICBM) 2014 te Groningen 5 • Cognitief-gedragsmatige behandeling van chronische

11

ConclusieDoor een zorgtraject op te zetten voor patiënten na reani-matie is de zorg voor deze kwetsbare patiëntengroep in het RRC verbeterd. Tweeëntwintig procent van de pati-enten die werden aangemeld voor reguliere hartrevali-datie gaven aan last te hebben van cognitieve klachten. Zij volgden een aangepast revalidatietraject. De uitval van patiënten tijdens de revalidatie is thans minimaal. Part-ners voelen zich in dit zorgtraject goed gesteund. De instelling zelf profiteert ook van het zorgtraject. De planning voor deze patiënten met dubbele problematiek is gestroomlijnd. Bovendien is de kennis van behandelaren in het RRC toegenomen.

ToekomstHet zorgtraject reanimatie zal in 2014 waarschijnlijk worden geïmplementeerd in Delft (Sophia Revalidatie). Aan de hand van deze proefimplementatie zal een werk-boek worden geschreven, waarmee ook andere centra in Nederland de zorg kunnen verbeteren.

Wij wisselen graag met u van gedachten over ons zorg-traject!Liesbeth Boyce: [email protected] Goossens: [email protected]

Referenties

1 Berdowski, J., Berg, R. a, Tijssen, J. G. P., & Koster, R. W.

(2010). Global incidences of out-of-hospital cardiac arrest

and survival rates: Systematic review of 67 prospective

studies. Resuscitation, 81(11), 1479-87.

2 Moulaert, V. R. M. P., Verbunt, J. a, van Heugten, C.

M., & Wade, D. T. (2009). Cognitive impairments in

survivors of out-of-hospital cardiac arrest: a systematic

review. Resuscitation, 80(3), 297-305. doi:10.1016/j.

resuscitation.2008.10.034

3 Wachelder, E. M., Moulaert, V. R. M. P., van Heugten, C.,

Verbunt, J. a, Bekkers, S. C. a M., & Wade, D. T. (2009). Life

after survival: long-term daily functioning and quality of

life after an out-of-hospital cardiac arrest. Resuscitation,

80(5), 517-22. doi:10.1016/j.resuscitation.2009.01.020

4 Kok R, Verhey F. Dutch translation of the Mini Mental State

Examination (Folstein et al.,1975). 2002

5 Broadbent DE, Cooper PF, FitzGerald P & Parkes KR. The

Cognitive Failure Questionnaire (CFQ) and its correlates.

British Journal of Clinical Psychology 1982; 21: 1-16.

6 Jorm AF: The Informant Questionnaire on Cognitive

Decline in the Elderly (IQCODE): a review. Int Psychogeriatr

2004; 16: 275–293.

NBMF_1 2014 2a.indd 11 08-04-14 13:47

Page 12: Samenwerken - nbmfDr. Janneke Noordman • Informatie International Congress of Behavioral Medicine (ICBM) 2014 te Groningen 5 • Cognitief-gedragsmatige behandeling van chronische

12

De redactie van het NTBM vindt het belangrijk dat het NTBM voor de lezers zoveel mogelijk interessant en relevant is. Daarom leek het ons goed om een indruk te verkrijgen van wat de lezers vinden van het NTBM en welke suggesties zij eventueel hebben ter verbetering. In december 2013 hebben we een kleine telefoni-sche enquête, in de vorm van een semigestructureerd interview, gehouden onder een willekeurige steekproef van 15 NTBM leden (een aantal behandelaren, enkele hoogleraren en overige onderzoe-kers uit verschillende vakgebieden, waarvan de helft PAZ lid). De belangrijkste bevindingen uit deze enquête waren dat lezers over het algemeen tevreden zijn over het NTBM. De meesten van hen scannen de inhoudsopgave en lezen wat interessant is. De afwis-seling en het brede scala aan onderwerpen worden genoemd als positief punt. Enkele suggesties ter verbetering zijn dat er iets meer aandacht besteed kan worden aan ‘de somatiek’, dat andere vakge-bieden (zoals revalidatiegeneeskunde) betrokken zouden kunnen worden, en dat aandacht besteed moet worden (en blijven) aan het beschrijven van implicaties voor de praktijk. Deze suggesties zullen wij ter harte nemen in de toekomstige samenstelling van het NTBM. Heeft u aanvullingen laat het ons weten.

Agenda Congressen en Symposia • Het International Congress of Behavioral Medicine

(ICBM) zal plaatsvinden van 20-23 Augustus 2014 te Groningen.

• Het 2e International Pediatric Psychology Conference Europe 25-26 september Amsterdam.

• De afscheidsrede van prof. Hanneke de Haes is op vrijdag 26 september 2014 in het AMC.

• Het International Conference on Communication in Health Care zal plaatsvinden van 28 september tot 1 oktober in Amsterdam.

• • Het congres van de European Association of Beha-

viour and Cognitive therapy (EABCT) is van 10 tot 13 september in Den Haag.

• De NBMF Jaardag zal plaatsvinden op vrijdag 12 december 2014 in Utrecht.

Enquête onder de lezers van het NTBM

Van de redactie

Ag

end

a N

BM

F Lidmaatschap NBMF De kosten voor het lidmaatschap van de

Behavioral Medicine Federatie bedragen 35 euro

per jaar.

SecretarisSasja Huisman

Leiden University Medical Center

Albinusdreef 2

P.O. Box 9600

2300 RC Leiden

The Netherlands

[email protected]

Gelieve bij aanmelding de volgende informatie aan

de secretaris doen toekomen:

• Naam

• Naam en adres van instelling waar men werkt

(indien van toepassing)

• Huisadres

Na ontvangst van deze informatie wordt u een

nota toegezonden.

Samenstelling bestuur NBMFJoost Dekker (buitengewoon lid bestuur NBMF);Henriëtte van der Horst; Sasja Huisman (secretaris); Jac van der Klink;Henriët van Middendorp (webmaster); Helma de Morree (penningmeester); Erik Noordik; Judith Prins (voorzitter)

Website NBMFwww.nbmf.nl

Henriët van Middendorp (webmaster)

Colofon

Het Nederlands Tijdschrift voor Behavioral

Medicine is een uitgave van de Nederlandse

Behavioral Medicine Federatie. Oplage is 490

exemplaren.

RedactieDerk-Jan Birnie , Iris Groeneveld,

Sasja Huisman, Erik Noordik, Anja Visser,

Paul van Wilgen (eindredactie)

Contact met de redactie Paul van Wilgen

Barkmolenstraat 196

9723 DM Groningen

[email protected]

VormgevingDorèl Extra Bold, Groningen

ReproductieGrafiMedia, Rijksuniversiteit Groningen

CopyrightNiets uit deze uitgave mag zonder voorafgaande

toestemming van de redactie worden

overgenomen.

NBMF_1 2014 2a.indd 12 08-04-14 13:47