98
Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor jeugdzorg en speciaal onderwijs voor jonge risicoleerlingen Een onderzoek naar de praktijk van een gezamenlijk traject tot indicatiestelling voor jeugdzorg en speciaal onderwijs in Almelo drs. Deanne Radema drs. Corian Messing drs. Peter van den Bogaart prof.drs. Dolf van Veen

Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor jeugdzorg en speciaal onderwijs voor jonge risicoleerlingen

Een onderzoek naar de praktijk van een gezamenlijk traject tot indicatiestelling voor jeugdzorg en speciaal onderwijs in Almelo

drs. Deanne Rademadrs. Corian Messing

drs. Peter van den Bogaartprof.drs. Dolf van Veen

Page 2: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

2 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 3SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Page 3: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

2 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 3SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor jeugdzorg en speciaal onderwijs

voor jonge risicokinderen

Een onderzoek naar de praktijk van een gezamenlijk traject tot indicatiestelling voor jeugdzorg en speciaal onderwijs te Almelo

drs. Deanne Rademadrs. Corian Messing

drs. Peter van den Bogaartdrs. Dolf van Veen

Page 4: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

4 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 5SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

© 2004 Landelijk Centrum Onderwijs & Jeugdzorg / NIZW Jeugd

Auteurs Drs. Deanne Radema, drs. Corian Messing, drs. Peter van den Bogaart en prof. drs. Dolf van Veen

ProductieLandelijk Centrum Onderwijs & Jeugdzorg / NIZW JeugdPostbus 191523501 DD Utrechte-mail: [email protected]

De rapportage is als PDF-bestand te vinden op www.onderwijsjeugdzorg.nl

Page 5: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

4 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 5SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Inhoud

1. Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor jeugdzorg en speciaal onderwijs 7

2. De ontwikkelde procedure en instrumentatrium 17

3. Procesbeschrijving 25

4. Toetsing van de indicatiestelling 39

5. Beoogde en behaalde resultaten 55

6. Toekomstscenario’s 67

7. Samenvatting, conclusies en aanbevelingen 71 Literatuur 83

Bijlage 1 Format interviews beleidsgroep, projectgroep en indicatieteam 85

Bijlage 2 Vragenlijst voor ouders 87

Bijlage 3 Checklist model protocol voor de indicatiecommissies van cluster IV 91

Bijalge 4 Schriftelijke inventarisatie beleidsgroep: visie op toekomstscenario’s 93 Bijlage 5 Indicatie pilot onderwijs/zorg 95

Page 6: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

6 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 7SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Page 7: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

6 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 7SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Hoofdstuk 1 Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor jeugdzorg en speciaal onderwijs

1.1 Achtergrond

In de regio Almelo hebben Bureau Jeugdzorg en het speciaal onderwijs de handen ineen-geslagen met het doel de indicatiestellingprocedures voor jeugdzorg en speciaal onderwijs op elkaar af te stemmen en te komen tot één gemeenschappelijke procedure en zo mogelijk en gewenst één loket. Hiertoe zijn in 2000 eerste verkennende gesprekken gevoerd, die er onder meer in resulteerden dat in december 2000 een beleidsgroep is geformeerd met het doel de pilot ‘gezamenlijke indicatiestelling’ vorm te geven. Aan de pilot werken de volgende instellingen mee: de Wissel/Elimschool (Cluster IV, LZK), RIAGG Almelo (team Jeugd), Integraal Vroeghulpteam (IVT) Almelo en Bureau Jeugdzorg Overijssel, MDT Twente (voorheen team Almelo). De Mozaïekschool voelt zich in het voorjaar van 2002 genoodzaakt zich terug te trekken uit de pilot. De pilot richt zich op de doelgroep ‘ jonge risicokinderen’, kinderen in de leeftijd van 3,5 tot 8 jaar met ernstige sociaal-emo-tionele problemen, gedragsproblemen en/of diffuse, dan wel complexe ontwikkelings-problematiek.

Als gevolg van ontwikkelingen in de regelgeving in het onderwijs (regeling leerling-gebonden financiering (LGF), Wet op de expertisecentra) en in de jeugdzorg (Wet op de jeugdzorg, ontstaan van bureaus jeugdzorg) wordt vanuit de praktijk steeds sterker de noodzaak gevoeld tot afstemming en samenwerking in de te volgen procedures te komen, in het bijzonder in de jeugdzorg en het (speciaal) onderwijs. Op die manier kan het risico van dubbel informatie verzamelen, gebrek aan overzicht en duidelijkheid voor ouders, lange wacht- en doorlooptijden, etc. geminimaliseerd worden. Ook vanuit de landelijke overheid (onderwijs en jeugdzorgbeleid) wordt deze afstemming en samenwerking steeds meer gepropageerd.

Betrokkene voor de jeugdzorg in de regio Almelo is het Bureau Jeugdzorg Overijssel dat werkt met multidisciplinaire teams (MDT’s). Deze teams voeren de indicatiefunctie ten behoeve van de toegang tot de geïndiceerde (jeugd)zorg uit. Een MDT is opgezet als een kernteam van professionals met verschillende deskundigheden en disciplines, met daarom-heen een aantal te consulteren professionals met aanvullende deskundigheden. In principe zijn drie sectoren in het kernteam vertegenwoordigd: de jeugdhulpverlening, de jeugd-ggz (behandeling) en de jeugdbescherming (bescherming). Afhankelijk van de aard van de problematiek kan extra deskundigheid worden geraadpleegd. Het MDT legt het door haar genomen indicatiebesluit en de onderbouwing daarvan vast in een adviesbrief aan

Page 8: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

8 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 9SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

de cliënt. In deze adviesbrief wordt de benodigde zorg verwoord in termen van de meest noodzakelijk geachte geïndiceerde zorg, gevolgd door het formuleren van een ‘second best’ of minimaal noodzakelijke variant.

De REC-vorming leidde voor de toegang tot het speciaal onderwijs tot belangrijke wijzi-gingen. Het speciaal onderwijs is voortaan gegroepeerd op basis van 4 clusters; de scholen werken op basis van de clusterindeling in een regionaal expertisecentrum (REC). Op 1 augustus 2003 is de Wet op de expertisecentra in werking getreden. Het bestuur van een REC dient daarmee een Commissie voor Indicatiestelling (CvI) in stand te houden die aan de hand van landelijk vastgestelde criteria beoordeelt of een leerling in aanmerking komt voor (voortgezet) speciaal onderwijs of een leerlinggebonden budget en welke schoolsoort het meest passend is. De CvI bestaat uit een onafhankelijk voorzitter, vertrouwd met di-agnostische besluitvorming, een jeugdarts, een als diagnosticus gekwalificeerd gedragswe-tenschapper, een onderwijsdeskundige en een maatschappelijk werker.

In de regio Almelo worden jonge kinderen met (ernstige) sociaal emotionele (gedrags)problematiek en/of diffuse, dan wel complexe ontwikkelingsproblematiek aan-gemeld bij:− scholen binnen cluster IV onderwijs, waarbij inmiddels de CvI van het REC de indica-

tiestelling verzorgt− RIAGG, voor hulpverlening en diagnostiek en als verwijzer voor geïndiceerde zorg− Het Integrale Vroeghulp Team Almelo (IVT) voor onderzoek en observatie van kin-

deren waarbij twijfel is of er sprake is van een verstandelijke handicap− het MDT Twente (Bureau Jeugdzorg), voorheen MDT Almelo, voor een indicatie-

stelling

Door de MDT’s (Bureau Jeugdzorg Overijssel) en het Regionaal Expertisecentrum (REC) werd zelfstandig en onafhankelijk van elkaar geïndiceerd. In de praktijk leidde dit onder meer tot de volgende consequenties en fricties:− Afwegingen voor benodigde zorg en voor een wenselijke schoolplaatsing vinden

gescheiden plaats en worden mede daardoor inhoudelijk onvoldoende op elkaar afge-stemd.

− De aanmeldingsroute is vaak bepalend voor welk indicatieorgaan aan het werk gaat en over welk gebied er geïndiceerd wordt. Zo kan het voorkomen dat kinderen met een vergelijkbare hulpvraag en problematiek anders geïndiceerd worden.

− Voor ouders is de aanmeldroute vaak ondoorzichtig en omslachtig. Er gaat veel tijd voorbij voordat duidelijk is óf en waar het kind geplaatst kan worden. Na drie tot zes maanden weten ouders en kind vaak nog niet waar ze aan toe zijn.

− Sommige kinderen hebben gedurende de periode van aanmelding, screening, diagnos-tiek en indicatiestelling geen dagbesteding en kunnen nadien geconfronteerd worden met een wachtlijst voor plaatsing binnen een REC of bijvoorbeeld een Medisch Kleu-terdagverblijf (MKD)

− Verwijzers en indicatieorganen kijken na elkaar opnieuw naar de betreffende aanmel-ding, waarbij dezelfde informatie twee keer wordt verzameld. Diagnostiek sluit onvol-doende aan en soms is er behoefte aan verlengde diagnostiek binnen het onderwijs.

Page 9: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

8 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 9SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

− Er worden door de indicatieorganen verschillende uitsluitingscriteria gehanteerd of er is sprake van overlappingen.

− Kinderen zijn niet altijd toelaatbaar op het bestaande aanbod van onderwijs en zorg.

In de regio Almelo werden deze problemen al enige tijd gesignaleerd. Daarop is een achttal professionals van de betrokken instellingen bijeengebracht om te zoeken naar oplossingen, in het bijzonder voor de groep jonge risicokinderen. De keuze voor deze doelgroep komt voort uit twee redenen:− deze jonge kinderen werden nogal eens door de jeugdzorg naar het speciaal onderwijs

verwezen en omgekeerd, waardoor ze vervolgens in beide sectoren niet toelaatbaar verklaard werden;

− het kwam voor dat er twee indicatietrajecten (voor zowel jeugdzorg als onderwijs) te-gelijk liepen.

Onder coördinatie van het Bureau Jeugdzorg is een project gestart waarin een model voor een samenhangende diagnostiek- en indicatieprocedure voor jeugdzorg en onderwijs wordt ontwikkeld (zie projectplan). Er zal een instrumentarium worden ontwikkeld, samenge-steld uit bestaande en reeds toegepaste instrumenten. Er zal op een eenduidige wijze van rapportage, dossiervorming en indicatiestelling plaatsvinden, zo veel mogelijk afgestemd op de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het project is te vinden in het projectplan: ‘geïntegreerde indicatiestelling onderwijs/zorg jonge risicokinderen’ van Bureau Jeugdzorg Overijssel (versie november 2001).

De betrokken instellingen en de provincie ondersteunen het initiatief, daarbij geadviseerd door het Landelijk Centrum Onderwijs & Jeugdzorg. Tijdens de ontwikkelingsfase is Helen Bakker (Praktikon) betrokken geweest vanwege haar expertise op het gebied van handelingsgerichte diagnostiek binnen het REC. Het LCOJ voorziet in begeleidend on-derzoek om de ontwikkelde procedure in de praktijk te toetsen op zijn bruikbaarheid en effectiviteit.

1.2 Onderzoekskader

1.2.1 Vraagstelling van het onderzoek

De pilot Indicatiestelling onderwijs/zorg voor jonge risicokinderen onderscheidt een ontwik-kel- en een implementatie- of praktijkfase. Tijdens de ontwikkelfase is het kader van de pilot ontwikkeld. Dit heeft geleid tot een procedurebeschrijving (zie Handleiding Protocol pilot ‘geïntegreerde indicatiestelling onderwijs/zorg’, december 2002) en het selecteren van het instrumentarium. Vervolgens wordt in de implementatiefase de procedure toegepast en getoetst. Het onderzoek richt zich met name op de implementatiefase.

Het onderzoek beoogt antwoord te geven op de volgende vragen:1. In hoeverre voldoet deze procedure aan de door de wet en regelgeving gestelde eisen?

(formeel-juridische evaluatie)

Page 10: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

10 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 11SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

2. In hoeverre is de procedure bruikbaar en werkbaar in de praktijk? Biedt ze bijvoorbeeld voldoende handvatten voor indicatiestelling? Wat zijn eventuele knelpunten? (proces-toets of formatieve evaluatie)

3. Zijn de vooraf beoogde resultaten (bijv. snellere en meer efficiënte indicatiestelling, kortere wachttijden) bereikt? (producttoets of summatieve evaluatie)

4. Welke mogelijkheden ziet men voor een structurele samenhangende aanpak van indi-catiestelling onderwijs en zorg?

1.2.2 De onderzoeksvragen gerelateerd aan onderzoeksinstrumenten

In de voorbereidingsfase van het onderzoek zijn in overleg met de betrokken medewer-kers de genoemde onderzoeksvragen verder uitgesplitst. Ook zijn criteria geformuleerd waaraan de procedure getoetst zal worden. Hiertoe is een gesprek gevoerd met de project-coördinator en is in werkgroepbijeenkomsten (ten behoeve van het ontwikkelen van het instrumentarium en de procedure) getracht discussie- en aandachtspunten te vertalen in onderzoeksvragen en verwachtingen. Hieronder worden de vier onderzoeksvragen nader uitgewerkt en worden de te hanteren onderzoeksinstrumenten beschreven.

1. Procesbeschrijvend onderzoek (procestoets of formatieve evaluatie)Het procesbeschrijvend onderzoek richt zich op het functioneren van de gezamenlijke indicatiestelling in de praktijk. Belangrijkste deelvragen:1. Tegen welke knelpunten lopen degenen die de procedure volgen aan? 2. Welke wijzigingen worden gedurende de praktijkfase van het project in opzet en werkwijze

aangebracht?

Het procesbeschrijvend onderzoek bestaat uit twee onderdelen. Eerst wordt de totstand-koming van de procedure tijdens de ontwikkelings- en voorbereidingsfase van het project beschreven (hoofdstuk 2). Voor het beschrijven van de eerste fase (de voorbereidings- en ontwikkelingsfase) wordt vooral gebruik gemaakt van notulen. In hoofdstuk 3 worden de belangrijkste overwegingen en keuzes tijdens de uitvoeringsfase beschreven. Hiervoor is zowel gebruik gemaakt van notulen als van interviews die in het kader van het onderzoek hebben plaatsgevonden.

Onderzoeksinstrumentena) Interviews met de beleidsgroep, de projectgroep, de projectleider en het indicatieteamb) Vragenlijst aan ouders c) Checklist Kwaliteit Indicatiestelling (CLI&S) (Eijgenraam, van Deur, van der Steege

& van Yperen, 2001a)d) Notulen van de vergaderingen van de beleidsgroep, projectgroep en het indicatieteam

Een beknopt overzicht van de inhoud van deze interviews is opgenomen in bijlage 1. De vragenlijst voor ouders is opgenomen in bijlage 2.

Page 11: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

10 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 11SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

2. Toetsing van de procedure (formeel-juridische evaluatie)De formeel-juridische evaluatie richt zich op de volgende onderzoeksvraag: ‘Voldoet de gezamenlijke indicatiestellingprocedure aan de wettelijke eisen van de Wet op de jeugdzorg en de Wet op de expertisecentra / regeling leerlinggebonden financiering?’

Het is van belang om na te gaan of de ontwikkelde procedure voldoet aan wettelijke voor-waarden. De procedure wordt getoetst aan een set criteria die ontleend zijn aan het wet-telijk kader en aan kwaliteitssystemen voor de betrokken werkvelden.

Gedurende de aanloopfase van het project waren de Wet op de jeugdzorg en de Wet op de expertisecentra nog niet aangenomen. Wel waren inmiddels een aantal richtinggevende kaders duidelijk en hierop kon worden geanticipeerd bij het ontwikkelen van de nieuwe werkwijze. De Wet op de expertisecentra is tijdens de looptijd van het project, namelijk per 1 augustus 2003, in werking getreden.

Voor wat betreft het speciaal onderwijs zijn twee belangrijke wijzigingen in het wetsvoor-stel uitgewerkt: er komen landelijk vastgestelde indicatiestellingcriteria en de indicatiestel-ling dient onafhankelijk van de betrokken scholen voor speciaal onderwijs plaats te vinden. Dit betekent bijvoorbeeld dat de functies en verantwoordelijkheden van de huidige Com-missies van Onderzoek zullen veranderen. Er komt een commissie voor de indicatiestelling (CvI) die de legitimerende en determinerende functie op zich zal nemen, terwijl de ‘oude’ commissie van Onderzoek (CvO) zich op haar begeleidende functie gaat concentreren en daarmee een Commissie voor Begeleiding (CvB) wordt. Dit betekent dat de indicatiestel-ling in handen komt van de CvI. Als hierbij aanvullend onderzoek noodzakelijk is, kan de CvB dit uitvoeren. Deze wordt ook verantwoordelijk voor de handelingsgerichte diagnos-tiek en de begeleiding van ouders.

Binnen het REC Oost-Nederland (waar Almelo onder valt) is vooralsnog gekozen voor een decentrale aanmeldingsprocedure. Dit betekent dat aanmelding via de scholen voor speciaal onderwijs plaats kan blijven vinden, en dat de CvB derhalve mede een rol kan spelen bij de diagnostiek ten behoeve van de indicatiestelling. Voor wat betreft de jeugd-zorg zal de Wet op de jeugdzorg de Bureaus Jeugdzorg formaliseren, hoewel de wettelijke basis ten tijde van het onderzoek nog niet is gegeven. Als richtlijn voor het werken binnen de jeugdzorg (en de kwaliteitsbewaking) werden voor het onderzoek de systeemeisen als uitgangspunt genomen (Nota, van der Schaft & van Yperen, 1997).

Getoetst wordt of dergelijke wettelijke en landelijke kaders zowel in de ontwikkelde pro-cedure als in de uiteindelijke uitvoering terug te vinden zijn. Tenslotte zal bij de toetsing van de kwaliteit gebruik worden gemaakt van onderdelen van KWIS (Kwaliteitsgericht Informatie Systeem). Hierbij richt de toetsing zich met name op de klantgerichtheid.

De procedure zal worden getoetst aan de hand van de volgende formele criteria:

Page 12: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

12 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 13SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

veld formele (wettelijk) kader criteria

Jeugdzorg Wet op de jeugdzorg (a) Systeemeisen Projectgroep Toegang Onderwijs Wet op de expertisecentra (b) Criteria cluster IV (c) Onafhankelijke indicatiestelling door CvI (d) Termijn Zorg en Kwaliteitsgericht (e) Klantgerichtheid onderwijs Onderwijs Informatiesysteem (KWIS)

Hierbij wordt zowel naar het al dan niet aanwezig zijn van informatie als naar de kwaliteit van de informatie gekeken.

Onderzoeksinstrumentena) Checklist Kwaliteit Indicatiestelling (CLI&S) (Eijgenraam, van Deur, van der Steege &

van Yperen, 2001a)De Checklist Kwaliteit Indicatiestelling (CLI&S) is ontwikkeld door het NIZW, in het kader van een project dat zich richtte op beoordeling van de kwaliteit van de indicatie-stelling bij Bureau Jeugdzorg Amsterdam en Bureau Jeugdzorg Amstelland/Meerlanden Zaanstreek/Waterland. Deze checklist is gebaseerd op de systeemeisen Projectgroep Toe-gang. De gestelde indicatie wordt op drie niveaus beoordeeld: zijn de vereiste onderdelen aanwezig? Wat is de kwaliteit van ieder afzonderlijk onderdeel? Wat is de inhoudelijke kwaliteit van elk onderdeel? Daarnaast zijn kwaliteitsaspecten uit KWIS opgenomen in de checklist. Het gaat hierbij vooral om het aspect klantgerichtheid (Eijgenraam e.a., 2001a) De CLI&S wordt gebruikt om te toetsen in hoeverre de procedure voldoet aan de sy-steemeisen en aan de kwaliteitscriteria van KWIS, met betrekking tot klantgerichtheid. b) Checklist Modelprotocol voor de indicatiecommissies van cluster IV (zie bijlage 3).Deze checklist is gebaseerd op de criteria voor indicatiestelling zoals die zijn geformuleerd door de TCAI (2001) en geoperationaliseerd door de WAII (2002). De checklist toetst of voldaan wordt aan de criteria van cluster IV (b), de onafhankelijke indicatiestelling door de CvI en de gehanteerde wettelijke termijn (d). (Er dient binnen 8 weken na aanmelding een besluit over indicatiestelling/toelaatbaarheid te zijn genomen. De CvI mag deze periode éénmaal verlengen met nogmaals 8 weken.)

c) Vragenlijst voor ouders (zie bijlage 2)Deze vragenlijst bestaat uit vragen aan ouders over de informatievoorziening, de ‘vraag-gerichtheid’ van de procedure en de beleving van ouders van het doorlopen traject en de duur ervan.

3. Onderzoek naar beoogde en behaalde resultaten (producttoets of summatieve evaluatie)Dit onderdeel richt zich op het evalueren van de behaalde resultaten. Op grond van de in het projectplan geformuleerde doelen zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd,

Page 13: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

12 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 13SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

die in hoofdstuk 5 zullen worden beantwoord. Deze vragen geven de beoogde resultaten bij de start van de procedure aan:1. Verloopt de totale procedure nu sneller en efficiënter dan bij de ‘oude’ procedure het

geval was?2. Komen kinderen nu sneller op de juiste plek terecht?3. Levert de procedure handelingsgerichte informatie en bruikbare handelingsgerichte

diagnostiek op, op basis waarvan een handelingsplan opgesteld kan worden? Biedt de procedure (het gekozen instrumentarium) de gewenste handvatten voor een indi-catiestelling? Hoe werkbaar is de indicatiestelling voor degenen die daarmee verder moeten?

4. Levert de procedure een indicatie op waarin zowel zorg als onderwijs verwoord zijn?5. Wat is de duur van het traject van aanmelding tot indicatiestelling (zorgtoewijzing

resp. commissie voor de indicatiestelling) en van indicatiestelling tot plaatsing?6. Werkt de procedure voor alle partijen naar tevredenheid?

Onderzoeksinstrumentena) Interviews met beleidsgroep, project en indicatieteam (zie bijlage1)b) Notulen van de vergaderingen van de beleidsgroep, projectgroep en het indicatieteam

Daarnaast is, met het doel de doorlooptijd van de indicatiestellingtrajecten vast te kun-nen stellen, een registratieformulier ontwikkeld en toegevoegd aan het dossier. Op dit formulier zouden alle activiteiten ten behoeve van de cliënt worden geregistreerd: wie doet wat, wanneer en met welk doel? Dit formulier is echter onvoldoende ingevuld en leverde daarom te weinig gegevens op om in het onderzoek te kunnen betrekken.

4. Onderzoek naar mogelijkheden voor een structurele aanpakNaast de oorspronkelijk geformuleerde vragen is lopende het onderzoek een extra aspect toegevoegd. Het betreft een analyse van haalbare en wenselijke samenwerkingsvormen voor een structurele aanpak in de toekomst. Het gaat bij dit onderdeel om de volgende onderzoeksvragen:a) Welke toekomstscenario’s zijn haalbaar en wenselijk? b) Welke voorwaardelijke condities voor een structurele vorm van gezamenlijke diagnos-

tiek- en indicatiestelling zijn op basis van de pilot aan te wijzen?

Onderzoeksinstrumentena) Interviews met beleidsgroep, projectgroep en indicatieteam (zie bijlage1)In de interviews is ingegaan op condities die als voorwaarden gelden voor een succesvol verloop van de procedure van samenhangende diagnostiek en indicatiestelling. Dezelfde twee scenario’s die aan de beleidsgroep schriftelijk zijn voorgelegd, zijn in het interview met de projectgroep kort geschetst en de geïnterviewden is gevraagd daarop te reageren.

b) Schriftelijke inventarisatie toekomstscenario’s beleidsgroep (zie bijlage 4)De leden van de beleidsgroep hebben schriftelijk twee toekomstscenario’s voorgelegd ge-kregen. Het eerste scenario schetst de procedure zoals die in Almelo is getoetst en waarbij de nadruk in de samenwerking ligt op de fase van indicatiestelling. In het tweede scenario

Page 14: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

14 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 15SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

begint de samenwerking al eerder, namelijk vanaf de intake van een kind ten behoeve van screening en diagnostiek tot en met de indicatiestelling. De betrokkenen is gevraagd de sterke punten van beide scenario’s te beschrijven. Tevens wordt gevraagd aan te geven welke afbreukrisico’s zij voorzien. Tenslotte spreken de leden van de beleidsgroep een voorkeur uit voor één van beide scenario’s. Vier van de zes leden van de beleidsgroep heb-ben schriftelijk gereageerd.

1.3 Onderzoeksgroep en respons ouders

Gedurende de ontwikkelfase is besloten om in het begeleidende onderzoek de gezamen-lijke indicatiestellingprocedure bij 50 kinderen te volgen, die via verschillende instellingen (´leveranciers ) aangemeld kunnen worden. Daarbij is vooraf uitgegaan van de volgende verdeling over de deelnemende instellingen (´leveranciers ). Tussen haakjes wordt het aan-tal daadwerkelijk door de betreffende instelling aangeleverde cases aangegeven:

Gepland Geleverd

Integraal Vroeghulpteam Almelo: 10 ( 8)De Wissel (REC cluster IV school) 15 (10)Mozaïekschool (REC cluster IV school) 5 ( –)RIAGG, afdeling Jeugd 15 ( 5)Bureau Jeugdzorg 5 ( 6)

Om het aantal van 50 kinderen te halen is in september 2003 de onderzoeksperiode verlengd tot 1 januari 2004. Desondanks kon de doelstelling 50 kinderen die binnen de doelgroep van het project passen te indiceren, niet worden gerealiseerd. In totaal is bij 29 kinderen een traject van gezamenlijke diagnostiek en indicatiestelling doorlopen. Deze 29 vormen de onderzoeksgroep.

De leeftijd van de 29 geïndiceerde kinderen varieert van 3 tot 6 jaar, met een nadruk op 3- en 4-jarigen: 10 kinderen zijn 3 jaar, 11 zijn 4 jaar, 5 zijn 5 jaar en 3 zijn 6 jaar. Er is een zeer zware oververtegenwoordiging van jongens ten opzichte van meisjes: 25 jongens en 4 meisjes.

Respons oudersDe ouders van de 29 betrokken kinderen hebben begin 2004 een vragenlijst ontvangen. De respons is hoog te noemen: van 25 kinderen hebben de ouders de vragenlijst ingevuld geretourneerd. Eén vragenlijst is onbestelbaar teruggekomen. Dit brengt de respons op 89%. De ouders hebben bij aanvang toestemming moeten geven om in de gezamenlijke in-dicatiestellingprocedure te kunnen worden opgenomen. Desgevraagd melden 22 van de 25 ouders die een vragenlijst hebben ingevuld (88%) dat zij de verlangde toestemming hebben gegeven. Eén ouder weet het niet meer en twee respondenten geven aan geen toestemming te hebben verleend, terwijl ze dat waarschijnlijk wel gedaan hebben.

Page 15: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

14 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 15SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Opbouw van het rapportIn hoofdstuk 2 worden de voorbereidingen en de ontwikkelingsfase van de gezamenlijke indicatiestellingprocedure beschreven. Hoofdstuk 3 bouwt hierop voort, door een aantal overwegingen en knelpunten te beschrijven die gedurende de ontwikkelingsfase, dan wel de uitvoeringsfase naar boven zijn gekomen. In hoofdstuk 4 wordt de indicatiestelling-procedure getoetst aan de hand van een speciaal voor de jeugdzorg ontwikkeld toetsings-instrument (de CLI&S) en het model protocol voor de indicatiecommissies van cluster IV. Hoofdstuk 5 beschrijft de beoogde en behaalde resultaten, hier worden een aantal bij aanvang van de pilot geformuleerde onderzoeksvragen getoetst. Tenslotte worden in hoofdstuk 6 twee scenario’s voor de toekomst beschreven en op hun sterke en zwakke kanten geanalyseerd.

Page 16: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

16 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 17SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Page 17: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

16 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 17SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Hoofdstuk 2 De ontwikkelde procedure en instrumentarium

2.1 Vooraf

Het initiatief om tot afstemming in de indicatiestelling te komen tussen onderwijs en jeugdzorg is begin 2000 ontstaan. In een initiatiefgroep met vertegenwoordigers van De Wissel (REC Cluster IV) en Bureau Jeugdzorg is overlegd over de noodzaak van en mogelijkheden tot afstemming. Vervolgens zijn gemeente en provincie benaderd voor het opzetten van een pilot. In december 2000 is na voorafgaand overleg een beleidsgroep ge-formeerd, met aanvankelijk als belangrijkste doel: ontwikkelen van de opzet van de pilot.

2.2 De voorbereidingsfase (2001)

In januari 2001 wordt besloten dat aan de pilot deelnemen: het REC cluster IV, het MKD en het MDT van Bureau Jeugdzorg. Het LCOJ wordt benaderd met een vraag om advies. Ook worden een aantal uitgangspunten geformuleerd:– De regie over de diagnostiek wordt vanuit één instelling gevoerd, voorafgaand aan de

indicatiestelling op het terrein van onderwijs en zorg. De diagnostiek wordt als het ware naar ouder en kind ‘gebracht’, zodat die niet naar verschillende instellingen ver-wezen hoeven te worden.

– Diagnostiek kan door derden worden aangeleverd (b.v. RIAGG/MDT/MKD).– De observatieplaats ten behoeve van de diagnostiek wordt bepaald door de hulpvraag

van het kind. Voor kinderen in de voorschoolse leeftijd biedt het IVT mogelijkheden. Kinderen ouder dan 4 jaar die geen school bezoeken op het moment van aanmelding zullen voor de observatieperiode over de deelnemende instellingen worden verdeeld.

– Er moet tot een onderlinge standaardisatie in de diagnostiek worden gekomen. Be-schikbare informatie op het gebied van de thuissituatie, sociaal-medische gegevens, cognitie en gedrag dient zoveel mogelijk gebruikt te worden. Dat geldt eveneens voor het onderwijskundig rapport.

– De indicatie onderwijs/zorg wordt in één keer gesteld.

In september 2001 wordt het projectplan definitief vastgesteld en ingediend bij de provin-cie voor subsidie. Met de volgende deelnemende instellingen en partijen gaat de verdere ontwikkeling van de pilot van start:– De Wissel/Elimschool (REC cluster IV, LZK)– Mozaïekschool (REC cluster IV, ZMOK )– RIAGG Almelo, team Jeugd– Integrale Vroeghulpteam (IVT) Almelo

Page 18: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

18 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 19SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

– Bureau Jeugdzorg Overijssel, MDT Twente, team Almelo, SJG Twente

Het LCOJ biedt op dat moment inhoudelijke ondersteuning en advies. In een later sta-dium wordt onderzoek vanuit het LCOJ geïnitieerd.

2.3 Ontwikkelingsfase (eind 2001 – 2002)

Voor de verdere ontwikkeling van de gezamenlijke indicatiestelling is een projectorganisa-tie opgezet waarin de deelnemende instellingen op elk niveau zijn vertegenwoordigd:1. Beleidsgroep (vertegenwoordigers van de directies van deelnemende instellingen en uit

het reguliere basisonderwijs en een opnemende voorziening)2. Projectgroep

De beleidsgroep draagt de verantwoordelijkheid voor het project, stuurt aan en ziet toe op de uitvoering van het project. Deze doelstelling wordt op 19 december 2001 verfijnd: centraal staat dat de beleidsgroep de verbinding tot stand brengt vanuit het project met de instellingen waaruit zij voortkomt. Zij creëert draagvlak en bevordert de continuïteit. De vijf leden worden aangevuld met een lid uit het onderwijs en uit de opnemende zorgvoor-zieningen (met het oog op het gebruik van de resultaten: het maken van aanpassingen voor wat betreft het zorgaanbod).

De projectgroep is verantwoordelijk voor het uitwerken van de procedure en het kiezen van het instrumentarium en bestaat uit leden die afkomstig zijn uit alle deelnemende instel-lingen. Binnen de projectgroep zijn op twee onderdelen thematische werkgroepen gevormd. Ten eerste is een thematische werkgroep opgericht waarin bestaande en in gebruik zijnde screenings- en diagnostische instrumenten op hun geschiktheid voor deze (jonge) doel-groep worden beoordeeld en beoordeeld worden op hun geschiktheid om al dan niet als standaard in te zetten instrumentarium voor de indicatiestellingsprocedure te gaan dienen. In maart 2002 wordt een tweede thematische werkgroep ´Toegang´ geformeerd met als opdracht vast te stellen wat er inhoudelijk moet worden geregeld voor wat betreft de loca-tie, de aantallen kinderen, de uitvoerbaarheid, het aantal en welke disciplines, de vorm van de screening, toetsing van de besluitvorming, de beschikbaarheid van welke diagnostische middelen, de informatievoorziening aan ouders, etc. Ook zal de werkgroep Toegang bekij-ken hoeveel kinderen met ingang van mei 2002 in de pilot ingebracht kunnen worden.

Hieronder worden de ontwikkelde procedure en het instrumentarium geschetst.

2.4 De procedure voor de gezamenlijke indicatiestelling

Er is een handleiding geschreven waarin het protocol van de pilot is vastgelegd. Hierin is informatie te vinden over een aantal onderwerpen die tijdens de ontwikkelfase van de pilot aan de orde is geweest. In november 2002 wordt afgesproken de handleiding gedurende het project verder te ontwikkelen (deze laat men ´meelopen´ gedurende de duur van de

Page 19: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

18 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 19SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

pilot). Men is nader ingegaan op de overlap te bestaan in de indicatiecriteria voor speciaal onderwijs en voor zorg. Er wordt besloten deze criteria te inventariseren en in de hand-leiding op te nemen. Daarnaast werd duidelijk dat begrippen verhelderd moesten worden en dat er gewerkt moest worden aan meer eenheid in taal (‘wat wordt bv. precies verstaan onder aanmelding?’). Bovendien blijkt er behoefte te zijn aan een stroomschema dat de gang van ouders en kind door de procedure weergeeft.

Deze en andere zaken zijn verwerkt in de handleiding. Zo wordt onder meer beschreven wat wordt verstaan onder een aanmelding, op welke doelgroep de pilot zich richt en welke gegevens in het kader van de screening verzameld dienen te worden. Er wordt beschreven dat de projectgroep na veel discussie een uitgebreide lijst van noodzakelijke gegevens op-gesteld heeft. Daarbij is afgesproken om ´breed´ te beginnen en op grond van ervaringen in de praktijk eventueel tot bijstellingen te komen. In de handleiding is het begrip ‘berede-neerde afwijking’ toegevoegd en komt men gedurende de pilot tot een nadere uitwerking van de indicatiestelling, waardoor het afwegingsproces in de indicatiestelling doorzichti-ger en daarmee toetsbaar wordt.

Er wordt een indicatieteam samengesteld dat verantwoordelijk is voor de kindbesprekin-gen en het stellen van de gezamenlijke indicatie. In eerste instantie is ervoor gekozen de werkwijze en structuur van het indicatieteam aan te laten sluiten op de werkwijze en struc-tuur van het MDT van Bureau Jeugdzorg Overijssel, maar mocht blijken dat een andere werkwijze de voorkeur verdient dan kan alsnog bijstelling plaatsvinden.

Het indicatieteam wordt multidisciplinair samengesteld, met leden uit zowel jeugdzorg als uit het speciaal onderwijs. Hier vindt de samenwerking en afstemming plaats. Verder is de samenstelling zodanig, dat aan de eisen van de commissie van onderzoek/begeleiding en de CvI wordt voldaan. De psycholoog of locatiedirecteur van de REC cluster IV school neemt deel aan de indicatiebesprekingen. Bovendien is een discipline aanwezig die be-voegd is volgens de richtlijnen van het REC psychodiagnostisch onderzoek te doen. Het afgegeven indicatiebesluit verschaft toegang tot zowel onderwijs als jeugdzorg. In de pro-cedure is vastgelegd dat de periode van screening en onderzoek maximaal zes weken mag duren en de indicatiestelling en adviesformulering maximaal drie weken.

Het stroomschema op de volgende pagina is opgenomen in de handleiding en schetst de procedure en termijnen.

Page 20: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

20 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 21SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

In de Almelose pilot ligt het zwaartepunt van de samenwerking in de tweede fase, de fase van het indiceren. De instelling waar een kind wordt aangemeld, verzorgt de screening en diagnostiek (de eerste fase) en maakt daarbij gebruik van het speciaal hiervoor samenge-stelde instrumentarium. De locatie van aanmelding is verantwoordelijk voor het compleet samenstellen van het dossier, alvorens het kind voor de gezamenlijke indicatiestelling wordt aangemeld.

��

�������������������������

������������������������

������������������������������

������������������

�������������������������

�����

����������������

�����������������������������������

��������������������������������

���������������������������������������������������

����������������

����������������������������

�����������������

���������� � � � � � ��������������

��������������� � � � � ����������

��������������

��������������������� � �������������������������� ���������������

���������

�����������

���������

����������������

��������

Periode 6 weken

Periode 3 weken

Periode 9 weken

Page 21: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

20 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 21SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

2.5 Het instrumentarium

Een aantal bestaande en in gebruik zijnde instrumenten voor screening en diagnostiek van de deelnemende instellingen is in het kader van deze pilot bij elkaar gevoegd. In ge-zamenlijk overleg is besloten dat de volgende gegevens geïnventariseerd dienen te worden, waarvoor bepaalde formulieren ingevuld of gegevens verzameld moeten worden: − verzamelstaat (aanmeldformulier) − intakeformulier (af te nemen bij ouders)− gegevens van het consultatiebureau− (indien van toepassing) overdracht vanuit de peuterspeelzaal− schoolinformatie− CBCL gedragsvragenlijst (af te nemen bij ouders)− TRF gedragsvragenlijst (in te vullen door leerkracht)− cognitief onderzoek, te verrichten met in het kader van de pilot vastgestelde instru-

menten− psychodiagnostisch of psychiatrisch onderzoek

Zoals de handleiding aangeeft, gaat het om een tamelijk uitgebreide lijst en wil men proef-ondervindelijk nagaan in hoeverre bijstelling mogelijk en wenselijk is. Tot januari 2002 wordt in duo s gewerkt aan standaardisering van de diagnostiek op een aantal gebieden: cognitie, schoolvragenlijst, gedragsaspecten, medische aspecten, thuissituatie, opvoe-dingsvaardigheden en -stijl. In januari 2002 wordt voor de standaardisering een tijdelijke werkgroep van vier personen opgericht. Zij gaan de voorgestelde instrumenten samenvoe-gen en spreken af informatie te verzamelen over de cognitie, functioneren op school, het gedrag, medische aspecten, thuis- en opvoedingssituatie. Een aantal instrumenten is al vastgesteld. Hieraan worden de CBCL en het ‘format indicatiestelling MDT’ toegevoegd. Er wordt besloten informatie over sociaal-emotioneel functioneren en de persoonlijkheid onder te brengen onder ´gedrag . In maart 2002 wordt het pakket diagnostische instru-menten ter vaststelling aan de beleidsgroep gepresenteerd. Het bestaat uit: GOS/SON 2,5 – 7,5 en 5,5 – 17. BOS 2-30, LDT, RAKIT, WISC-r en LEM. Toegevoegd wordt GOS. Ook worden aanvullingen op het intakeverslag gegeven. CBCL 2-3 jaar moet worden toegevoegd, DSM IV classificatie.

2.6 Algemene gegevens indicatiebesluiten

Uit analyse van de indicatiebesluiten blijkt dat bij alle afgegeven besluiten een maatschap-pelijk werker betrokken is geweest bij het tot stand komen van de indicatie in het overleg van het indicatieteam. Verder waren betrokken: een jeugdarts (27 cases), een vertegen-woordiger uit het onderwijs (26 cases), de projectcoördinator (22 cases) en een kinder-psycholoog (21 cases). In enkele gevallen, namelijk 6, was ook een orthopedagoog erbij betrokken.

Bij vrijwel alle cases wordt in het indicatiebesluit een indicatie voor jeugdzorg afgegeven. U leest het in de volgende tabel.

Page 22: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

22 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 23SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Indicatie afgegeven voor: Aantal

Jeugdzorg 19Jeugdzorg en speciaal onderwijs cluster IV 8Speciaal onderwijs cluster IV 1Verwezen naar REC Cluster 3 1

Bij 27 kinderen is een indicatie jeugdzorg afgegeven, al dan niet in combinatie met speciaal onderwijs Cluster IV. Bij 23 kinderen is een indicatie voor plaatsing in een MKD en één keer voor een andere vorm van dagbehandeling afgegeven. Bij twee kinderen wordt ambu-lante hulp geïndiceerd en bij één kind een residentiële opname.

In 23 gevallen is de oorspronkelijke vraag van de ouders en het kind opgenomen in het indicatiebesluit. Onderstaande tabel geeft een overzicht van deze hulpvragen. Het aantal genoemde hulpvragen telt niet op tot 29, aanzien per indicatiebesluit meerdere hulpvragen geformuleerd kunnen zijn.

Categorieën hulpvragen ouders Aantal indicatiebesluiten met genoemde hulpvraag

Verheldering problematiek of ontwikkelingsniveau / vraag om diagnostiek 9Begeleiding in de opvoeding 10Ondersteuning bij ontwikkelingsstimulering en schoolplaatsing 10Vraag om bepaald type zorg en/of onderwijs 6

2.7 Samenvatting

Begin 2000 ontstaat het initiatief om tot afstemming te komen in de indicatiestelling tus-sen speciaal onderwijs en jeugdzorg. Aan de hiertoe opgerichte pilot nemen de volgende instellingen deel: De Wissel/Elimschool (Cluster IV, LZK), RIAGG Almelo (team Jeugd), Integraal Vroeghulpteam (IVT) Almelo en Bureau Jeugdzorg Overijssel, MDT Twente (voorheen team Almelo). Na enkele verkennende gesprekken wordt een project-organisatie geformeerd, bestaande uit een beleidsgroep en een projectgroep. Binnen de projectgroep worden op twee onderdelen (samenstellen diagnostisch instrumentarium en de toegang) thematische werkgroepen opgericht.

De kern van de pilot vormt het indicatieteam, samengesteld uit leden van het MDT (mul-tidisciplinair team) van Bureau en uit de commissie van onderzoek van de Wissel (REC Cluster IV school). Er is in eerste instantie voor gekozen om in de opzet van het indicatie-

Page 23: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

22 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 23SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

team aan te sluiten bij de opzet en werkwijze van het MDT van Bureau Jeugdzorg Over-ijssel. Wat betreft het instrumentarium voor screening en diagnostiek is aanvankelijk voor een brede insteek gekozen, met het doel zo compleet mogelijk informatie te verzamelen en tot handelingsgerichte diagnostiek te komen.

De procedure verloopt als volgt: de instelling waar kind en ouders zich aanmelden, verzorgt de screening en diagnostiek en maakt daarbij gebruik van een speciaal voor de pilot samengesteld instrumentarium. Dit moet binnen een termijn van 6 weken worden afgerond. De informatie die wordt verzameld, voldoet aan de eisen die in het kader van de Wet op de Jeugdzorg worden gesteld en aan de toelatingsvereisten voor speciaal onderwijs Cluster IV. De instelling waar de aanmelding heeft plaatsgevonden, is verantwoordelijk voor het compleet maken van het dossier alvorens zij kind en gezin voor de gezamen-lijke indicatiestelling aanmeldt. Vervolgens dient de gezamenlijke indicatiestelling en de (schriftelijke) adviesformulering binnen 3 weken te zijn voltooid.

Page 24: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

24 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 25SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Page 25: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

24 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 25SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Hoofdstuk 3 Procesbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de uitvoeringsfase van de gezamenlijke indicatiestellingsprocedure beschreven aan de hand van notulen en interviews met de beleidsgroep, projectgroep, het indicatieteam en de projectleider. In de uitvoering van de procedure zijn al doende een aan-tal facetten en knelpunten aan de orde gekomen, waarvoor oplossingen gezocht, keuzen gemaakt en aanpassingen in de procedure gedaan zijn. In deze procesbeschrijving vormen de voornaamste knelpunten en aanpassingen de invalshoek voor de beschrijving. Besloten wordt in 3.3 met een beschrijving van het hoe en waarom van een doorstart van de geza-menlijke indicatiestellingsprocedure.

3.1 Inhoudelijke overwegingen en aanpassingen

3.1.1 Overwegingen rondom het uitvoeren van een nieuwe procedure

De status van de indicatiestelling en behoefte aan meer duidelijkheidIn januari 2002 wordt in de beleidsgroep gesproken over de status van de indicatiestelling, deze is dan nog niet duidelijk en de vraag rijst of hieraan een opnameplicht wordt verbon-den. De conclusie luidt dat de indicatiestelling bindend is voor zowel onderwijs als zorg. Dat vervolgens dikwijls sprake is van wachttijden en wachtlijsten, is een ander probleem dat buiten het project valt.

In augustus 2002 stelt de RIAGG een voor hen zeer wezenlijk aandachtspunt aan de orde: hoe is een MKD-advies te rechtvaardigen als een kind via de REC cluster IV school wordt aangemeld? De RIAGG vraagt zich af waar de hulpvraag van de ouders blijft. Veel ouders van kinderen die vanuit het speciaal onderwijs worden aangemeld hebben geen hulpvraag, maar alleen een onderzoeksvraag op het gebied van onderwijs. Omgekeerd: bij veel ouders spelen acceptatieproblemen ten aanzien van de jeugdzorg en dan kan het tegelijkertijd ter sprake brengen van een eventuele aanmelding in het speciaal onderwijs te snel komen en voorbij gaan aan de behoefte van de ouders. In het kader van de pilot hebben ouders wel-iswaar toegestemd mee te doen met de procedure, maar deze vraag blijft voor de RIAGG overeind. Verder blijkt in augustus 2002 de indicatiestelling in de projectgroep nog veel vragen op te roepen. Voor de REC cluster IV school zijn veel zaken erg nieuw en er is behoefte aan meer duidelijkheid over wie wat kan bieden.

De behoefte aan meer duidelijkheid leeft bij enkele projectgroepleden ook ten aanzien van de gehanteerde terminologie: de niet-behandelaars hebben wel eens moeite met het kun-nen plaatsen van de gebruikte termen. Ook is veel tijd besteed aan het inzicht krijgen in ie-ders werkwijze in diagnostiek en classificatie. Daarbij zijn de volgende vragen aan de orde gekomen: ‘wie werkt met wat, wie verstaat wat onder wat en kun je wel bij jonge kinderen

Page 26: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

26 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 27SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

een bepaalde terminologie gebruiken’? En: ‘Hoe verhoudt de eigen, bekende manier van werken zich ten opzichte van het nieuw te ontwikkelen proces van indicatiestelling?

Het formuleren van gezamenlijke indicatiecriteriaIn april 2002 wordt het modelprotocol indicatiestelling cluster IV in de projectgroep in-gebracht. De werkgroep Toegang, een subgroep van de projectgroep, zal nagaan wat hiervan bruikbaar is voor de pilot en de projectleider zal uitzoeken of een dergelijk protocol ook vanuit de jeugdzorg is ontwikkeld. In het belang van een goede indicatiestelling zouden ook vanuit de jeugdzorg heldere criteria en richtlijnen voor de indicatiestelling geleverd moeten worden.

In augustus 2002 wordt opnieuw vastgesteld dat het belangrijk is de toelatingscriteria voor cluster IV en voor de geïndiceerde jeugdzorg beter vast te leggen. In oktober 2002 wordt nog steeds nagedacht over de gezamenlijke indicatiecriteria. Als eerste aanzet tot het formuleren van indicatiecriteria zullen de deelnemende zorginstellingen hun ‘oude’ opnamecriteria en contra-indicaties opsturen aan de projectleider, die ze zal bundelen met de dan in gebruik zijnde REC IV criteria, waarna in de loop van de pilot aanvullingen en bijstellingen zullen volgen. In november 2002 wordt afgesproken wie de toelatingscriteria voor zorg en onderwijs verder in kaart gaat brengen, er is dan nog steeds veel onduidelijk: sommige criteria staan op papier en zijn expliciet. Andere worden in de praktijk wel toege-past, maar zijn nergens beschreven. De betrokkenen wordt gevraagd te beschrijven welke criteria, stappen en overwegingen vanuit de praktijk zij gebruiken om tot een indicatie te komen. Dit is een van de punten waar men op basis van de eerste ervaringen met de indi-catiestellingen actie op onderneemt en in de handleiding verder uitwerkt.

Het tot stand komen en functioneren van het indicatieteamMet enige kanttekeningen besluit de beleidsgroep in april 2002 om de pilot in mei 2002 te starten. Dit betekent onder meer dat bij de deelnemende instellingen gezocht moet worden naar uren voor deelname aan het indicatieteam. De eerste bijeenkomst van het indicatie-team staat gepland voor 20 juni 2002, maar deze wordt belemmerd door problemen van logistieke aard , waaronder de kwestie van de onduidelijkheid bij de deelnemende instel-lingen over het aantal in te zetten uren. Om te kunnen starten wordt eerst een voorlopig indicatieteam samengesteld dat de eerste vijf kinderen voor de pilot zal bespreken. Ook zal worden nagedacht over een structurele inrichting van het indicatieteam.

In augustus en september 2002 worden de eerste twee bijeenkomsten (20 juni en 19 sep-tember) van het voorlopige indicatieteam geëvalueerd door respectievelijk de projectgroep en de beleidsgroep. De projectcoördinator, tijdelijk voorzitter van het indicatieteam, omschrijft deze als ‘een positieve ervaring’. Een lid van het indicatieteam vindt dat het team goed (multidisciplinair) is samengesteld en is blij dat iedereen aanwezig was. De tevredenheid bij de REC cluster IV school is minder groot. Het locatiehoofd vindt dat er te weinig medewerkers vanuit het onderwijs betrokken zijn en dat de zorg te dominant is. Ook zouden gehanteerde begrippen, zoals ‘zorgindicatie’ en onderwijsbelemmering´ beter vastgelegd moeten worden. Het voor de pilot vereiste intakeverslag is uitgebreider dan men gewend is, waardoor problemen ontstaan met het aantal uren dat beschikbaar is voor het maatschappelijk werk vanuit de REC cluster IV school.

Page 27: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

26 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 27SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

In september 2002 komt in de beleidsgroep opnieuw de vraag aan de orde hoe het indica-tieteam structureel vormgegeven kan worden. Er wordt besloten het team multidisciplinair samen te stellen, met leden van het MDT (multidisciplinair team) van Bureau Jeugdzorg en uit de commissie van onderzoek van de Wissel (REC Cluster IV school), aangevuld met een voorzitter. Verder wordt afgesproken niets nieuws te formeren, maar aan te sluiten op bestaande routes binnen de zorg en te zorgen voor procesbewaking.

De geplande derde bijeenkomst van het indicatieteam in oktober 2002 gaat niet door, waarna zowel in de beleidsgroep als in de projectgroep wordt vastgesteld dat het ingewik-keld lijkt te zijn om een bijeenkomst van het indicatieteam te plannen. De projectcoördi-nator en een lid van de beleidsgroep gaan er vervolgens op toezien dat er een afspraak komt.

In januari 2003 wordt opnieuw vastgesteld dat het ingewikkeld was om het indicatieteam bij elkaar te krijgen, maar dat dit inmiddels wel gelukt is. Het indicatieteam is dan min of meer definitief samengesteld, er wordt alleen nog een GGZ-medewerker gezocht. De RIAGG kan een medewerker leveren die op dat moment nog in opleiding is. Dit voorstel wordt in januari 2003 geaccepteerd.

De overdracht van in de projectgroep bereikte consensus naar de uitvoerders in de praktijkIn de projectgroep worden veel ideeën uitgewisseld en besluiten genomen, maar de daad-werkelijke uitvoering ligt echter ook in handen van andere medewerkers van de deelne-mende instellingen. De projectgroepleden moeten de gemaakte afspraken dan ook binnen de eigen organisatie vertalen en communiceren. Met name het locatiehoofd van de REC cluster IV school heeft veel energie gestoken in het motiveren van de schoolmedewerkers om interne weerstanden weg te nemen en de afspraken uit te voeren. Dat was wel eens moeilijk, mede omdat men in het geval van de REC cluster IV school normaal gesproken heel direct met de aanmelding van een kind te maken krijgt. Kinderen die niet aangemeld zijn bij de school en gezamenlijk besproken worden zijn als het ware ‘papieren kinderen’, hetgeen tot een andere betrokkenheid leidt. Verder kan men moeilijk overzien hoe de inbedding van (het vervolg van) de pilot binnen de organisaties verbeterd zou kunnen worden, aangezien als gevolg van de nieuwe wet- en regelgeving er toch al sprake is van veel beweging. Dat geldt ook voor Bureau Jeugdzorg Twente, ook hier worden binnenkort nieuwe ontwikkelingen in de organisatie van het werk geïntroduceerd. Mogelijk zou het helpen vragen die betrekking hebben op onderwijs standaard op te nemen in de aanmel-dingsprocedure zoals die in teambesprekingen wordt besproken.

De overdracht bleek in de praktijk een knelpunt te zijn. Eenmaal terug in de eigen orga-nisatie komen projectgroepleden weer in de waan van de dag, waardoor er dingen blijven liggen. Overigens speelt dit probleem vooral in de grotere organisaties, zoals RIAGG en Bureau Jeugdzorg; in een klein team, zoals het IVT, dat wordt aangestuurd door een lid van de projectgroep en waar diezelfde persoon eveneens de aanmeldingen verzorgt, speelt dit probleem veel minder. Het is bovendien ook gedeeltelijk een communicatieprobleem: zorg en onderwijs zouden elkaar beter dan nu het geval is op de hoogte moeten houden van wijzigingen, opheffingen en overige veranderingen.

Page 28: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

28 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 29SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Het werken met een nieuwe procedureDe binnen deze pilot ontwikkelde procedure voor een gezamenlijke indicatiestelling is niet de meest gemakkelijke, want er wordt erg veel gevraagd op het gebied van screening en diagnostiek. Daar komt nog bij dat de werkprocessen binnen Bureau Jeugdzorg ook nog volop in ontwikkeling zijn en ook in het speciaal onderwijs veel in beweging is. Voor de REC cluster IV school is het bijvoorbeeld nog onduidelijk hoeveel manoeuvreerruimte zij hebben. Ze kunnen niet op eigen initiatief aan de toelatingsprocedures sleutelen. Er is dus geen sprake van een situatie waarin de in het kader van de pilot gemaakte afspraken ‘alleen maar’ ingepast hoeven te worden in bestaande werkprocessen.

Desondanks is men bij Bureau Jeugdzorg van mening dat dit toch niet tot noemenswaar-dige problemen heeft geleid. Er kwamen uiteraard wel vragen over het proces, met name in het begin reageerden medewerkers nogal sceptisch, maar uiteindelijk viel de extra belas-ting erg mee, omdat deze op een goede manier georganiseerd werd.

3.1.2 Overwegingen rondom het inzetten van diagnostiek.

Begin 2002 wordt besloten dat een intelligentieonderzoek een noodzakelijk onderdeel uitmaakt van de indicatiestelling, waarbij men aantekent dat een IQ-getal, zeker bij jonge kinderen, niet alles bepalend mag zijn. Uitgangspunt is dan ook dat het IQ altijd in relatie tot andere ontwikkelingsfactoren en informatie gezien moet worden. De volgende gren-zen worden afgesproken: IQ < 60: afwijzen. IQ tussen 60 en 70: bespreekgeval. IQ > 70: aannemen. In maart 2002 wordt duidelijk dat er een belemmerende factor in de wet- en regelgeving bestaat. Kinderen met een IQ < 70 zouden in een REC cluster 3 geplaatst moeten worden. Dit heeft mogelijk consequenties voor de bespreekgevallen in de pilot, voor deze kinderen zouden problemen kunnen ontstaan in de afstemming met de CvI. Er wordt besloten dit punt met de ‘wegbereiders’ te bespreken.

in november 2002 wordt in de projectgroep uitgebreid stilgestaan bij de diagnostiek en worden de notities van de thematische werkgroep besproken. Er zijn dan inmiddels af-spraken gemaakt over de toe te passen diagnostische middelen, maar de vraag naar de toepasbaarheid van psychologische tests bij deze jonge risicokinderen blijft staan. Is het wel mogelijk om bij deze jonge kinderen tot betrouwbare classificaties te komen, gezien de vaak diffuse aard van de problematiek? Hier is sprake van een ethisch dilemma. Als alternatief wordt gedacht aan het werken met een ‘uitgestelde classificatie’, een ‘voorlopige of werkdiagnose’ en/of met ‘werkhypothesen’. De mogelijkheid van de ‘beredeneerde af-wijking’ wordt genoemd, een begrip van de CvI. De DSM IV classificatie past, zeker bij jonge kinderen, niet altijd. In dat geval kan van classificatie volgens de DSM IV criteria worden afgezien, hetgeen ‘beredeneerde afwijking’ wordt genoemd. Deze wordt geformu-leerd door de gedragswetenschapper en getoetst in het indicatieteam.

Opnieuw komt de vraag aan de orde wie onderzoek mag doen met welke middelen evenals de discussie over de DSM IV classificatie: wat zijn de wettelijke kaders, wie mag wat doen? Wat is nodig om tot classificatie te komen, welke betrouwbare onderzoeksmiddelen staan

Page 29: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

28 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 29SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

daarvoor ter beschikking? Beide kwesties: de betrouwbaarheid van diagnostische testen bij jonge risicokinderen en de classificatie volgens de DSM IV-criteria worden belangrijke punten voor de pilot genoemd.

Capaciteitsproblemen in de diagnostiek en inzet van uren voor deelname aan de pilotIn april 2002 wordt vastgesteld dat er capaciteitsproblemen zijn bij de diagnostiek aan de voordeur, nog versterkt door het voortijdig uit de pilot stappen van één van de deel-nemende REC cluster IV scholen (de Mozaïekschool). De vraag komt op welke instel-ling de benodigde inzet aan diagnostiek en maatschappelijk werk kan leveren. Er wordt afgesproken dat de RIAGG of het Bureau Jeugdzorg gevraagd kan worden het cognitieve onderzoek op zich te nemen. In juni 2002 komen extra middelen voor de diagnostiek beschikbaar, in de vorm van een gedragswetenschapper van het MKD De Reggeberg, die ingeschakeld kan worden door instellingen die niet beschikken over voldoende diagnosti-sche mogelijkheden. Voor deze gedragswetenschapper moet echter al vrij snel een vervanger worden gezocht.

In oktober 2002 blijkt onduidelijk welke bevoegdheden deze persoon precies heeft: mag zij ook persoonlijkheidsonderzoek uitvoeren en tot een diagnose, een DSM IV classificatie of een hypothese-stelling aangaande sociaal-emotionele problematiek komen?

In september 2002 laat de REC cluster IV school schriftelijk weten dat zij over te weinig uren beschikt voor het maatschappelijk werk om de voor de indicatiestelling vereiste werk-zaamheden te verrichten, maar dit blijkt in november 2002 opgelost te kunnen worden door binnen het eigen budget te schuiven. Tegelijkertijd wordt vanuit de REC cluster IV school opnieuw gezegd dat men meer uren nodig heeft om het screeningsprotocol uit te kun-nen voeren: in de nieuwe procedure kost een gezinsanamnese veel meer tijd dan voorheen.

3.1.3 Onzekerheden als gevolg van ontwikkelingen in de Wet op de expertisecentra en in de Wet op de jeugdzorg

De kindbesprekingen in het indicatieteam zijn bedoeld om tot een besluit te komen waarin zowel jeugdzorg als onderwijs zich kunnen vinden. Het feit dat de toelaatbaarheidsvereis-ten voor het REC ten tijde van het voortraject van het project nog niet bekend waren, zorgt voor complicaties. Men vermoedt dat met de komst van de CvI de procedures mogelijk complexer zouden worden. Het wetsontwerp inzake de leerlinggebonden financiering wordt in april 2002 controversieel verklaard en het is op dat moment niet duidelijk of de wet voortgang zal vinden. Hierdoor ontbreekt de wettelijke basis voor een aantal verwach-te ontwikkelingen. Er treedt een faciliteringsregeling in werking, waarmee de ontwik-kelingen in de REC s voortgezet kunnen worden. Ter overbrugging blijven de commissies van onderzoek voorlopig bestaan, zij sturen een compleet dossier op aan Bureau Indicare in Arnhem, dat voorlopig als CvI fungeert. Dit bureau formuleert een advies en stuurt het dossier weer terug. Op deze wijze kan alvast worden geoefend met de nieuwe procedure. De medewerkers van de REC cluster IV school heeft het veel tijd gekost om de CvI-pro-cedure in de vingers te krijgen en vooral alle benodigde informatie verzamelen.

Page 30: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

30 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 31SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

De verwachting is echter wel dat de meeste tot dan toe gestelde indicaties voldoen aan de eisen van de CvI en ‘conform de kwaliteitseisen’ zijn vastgesteld.

Ook aan de kant van de jeugdzorg heeft men met onzekerheden te maken gehad. De invoering van de Wet op de jeugdzorg is herhaaldelijk uitgesteld. Dit heeft consequenties gehad voor de overdracht van middelen van de AWBZ naar Bureau Jeugdzorg. De cliën-tenstroom vanuit de RIAGG Jeugd is verlegd naar Bureau Jeugdzorg, maar de daartoe benodigde middelen zijn niet meegeleverd. Aan de andere kant wordt wel van Bureau Jeugdzorg verwacht dat ze wachtlijsten opheffen en aan kostenbeheersing doen.

3.1.4 Praktische belemmerende factoren

De informatieverzameling en dossiervorming In augustus 2002 wordt vastgesteld dat er erg veel, misschien wel te veel, gegevens ver-zameld moeten worden, die niet allemaal nodig zijn om een indicatie te kunnen stellen, maar wel om tot handelingsgerichte diagnostiek te komen. De procedure blijkt een grote administratieve inzet te vereisen en dit verklaart mogelijk dat in oktober 2002 nog niet alle dossiers volgens afspraak worden aangeleverd. Het wordt belangrijk gevonden de dossiers te bekijken op informatie die nog ontbreekt, maar desondanks wordt in januari 2003 op-nieuw vastgesteld dat bij de drie besproken kinderen geen enkel dossier compleet was.

Het volgens het protocol aanleveren van de dossiers blijft gedurende de hele looptijd van de pilot een aandachtspunt. Vooral voor de REC cluster IV school vormt de infor-matieverzameling een probleem. Er moeten veel formulieren ingevuld worden en een gezinsanamnese kost nu minstens twee keer zo veel tijd, terwijl deze naar het idee van de schoolmaatschappelijk werkster geen meerwaarde (voor school) oplevert. Over de hele linie kost de procedure de school veel tijd en energie, aangezien een hele andere manier van werken wordt vereist. Niet alleen in het kader van de pilot, ook in het kader van de toelaatbaarheidsvereisten voor het REC moet het onderwijs zich een nieuwe werkwijze aanmeten en meer informatie verzamelen. Tijdens de eindevaluatie komt naar voren dat ook andere deelnemende instellingen (IVT en (gezins)-voogdij) van mening zijn dat er wel erg veel materiaal per kind aangeleverd moet worden en dat met iets minder ook wel een betrouwbare indicatie gesteld zou kunnen worden. Een selectie van minimaal benodigde informatie heeft tijdens de pilot niet meer plaatsgevonden.

Groot aantal wisselingen in deelnemers en andere wijzigingenDe voortgang in het project heeft geregeld geleden onder wisselingen in de samenstelling van de projectgroep, de beleidsgroep en het indicatieteam. Nieuwe leden moeten worden ingewerkt in de materie. Zo is het wel voorgekomen dat nieuwe leden opnieuw wilden discussiëren over een onderwerp dat eigenlijk al was vastgesteld. Hetzelfde geldt voor gemaakte afspraken, bijvoorbeeld over zaken die de eigen instelling betreffen. Soms bleek een opvolger niets te weten van toezeggingen die zijn voorganger had gedaan.

Sommige leden zijn niet vaker dan 2 à 3 keer bij een vergadering geweest. Verder komt

Page 31: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

30 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 31SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

het enkele malen voor dat het aantal aanwezige leden ongeveer even groot is als het aantal afwezigen. Ook dat belemmert een vlotte voortgang.

Eind april 2002 wordt duidelijk dat de Mozaïekschool zich geheel terug zal trekken uit de pilot als gevolg van personeelsproblemen. Dit heeft tot gevolg dat de REC cluster IV school De Wissel uiteindelijk als enige school deelneemt aan de pilot. Naast de vele wisselingen in bezetting, is gedurende de looptijd van het project ook een groot aantal wijzigingen doorgevoerd. Dit leidt tot een gevoel van onrust bij betrokkenen. Voor de zorgmedewerkers vormde de gekozen werkwijze veel meer een vanzelfsprekendheid, maar in de REC cluster IV school leefde het gevoel zich steeds aan te moeten passen, dingen anders te moeten gaan doen, hetgeen meer werk voor hen betekende.

3.1.5 Gering aantal aanmeldingen

In oktober 2002 wordt duidelijk dat niet alle in aanmerking komende kinderen daadwerke-lijk voor de gezamenlijke indicatiestelling worden aangemeld: vanuit de RIAGG is op dat moment zelfs nog geen enkel kind aangemeld. Een maand later wordt opnieuw vastgesteld dat er, in verhouding tot de vooraf vastgestelde aantallen aanmeldingen per organisatie, te weinig kinderen zijn aangemeld en dat het belangrijk is de geïntegreerde indicatiestelling voortdurend onder de aandacht te brengen bij medewerkers in de betrokken organisaties, om een goede instroom te garanderen. De oorzaak van het geringe aantal aanmeldingen is onduidelijk, maar er wordt vermoed dat het project nog onvoldoende bekend is. Er wordt besloten de pilot en de werkwijze binnen de instellingen intern op de agenda te zetten. In mei 2003 blijkt het aantal te indiceren kinderen nog steeds ver achter te blijven bij de eerder geformuleerde verwachtingen, hetgeen een punt van zorg vormt voor de voortgang van de pilot.

Er zijn op dat moment in de proefperiode (2002) 13 indicatiebesluiten afgegeven en in 2003 nog niet meer dan 12. Het geringe aantal wordt volgt verklaard:– Er zijn in de startfase (tot januari 2002) enkele kinderen buiten de gezamenlijke indi-

catiestelling om geplaatst.– De procedure neemt veel tijd in beslag bij de ‘leveranciers’, waardoor er gekozen wordt

om niet alle kinderen die ervoor in aanmerking komen via de gezamenlijke procedure te behandelen.

– Enkele aanmeldingen zijn opgehouden als gevolg van het vertrek van de gedragswe-tenschapper die voor extra diagnostiek ingeschakeld kon worden.

– Bureau Jeugdzorg kampt met een tekort aan casemanagers waardoor kinderen op de wachtlijst blijven. Zij verwacht echter nog enkele aanmeldingen te kunnen doen, aan-gezien de instroom uit de beoogde leeftijdsgroep toeneemt en dit nog versterkt wordt op het moment dat de RIAGG taken aan Bureau Jeugdzorg overdraagt. Er is zelfs sprake van een wachtlijst voor jonge kinderen.

– Bij het Integrale Vroeghulpteam is het aantal aanmeldingen van kinderen uit de beoog-de leeftijdsgroep ten opzichte van de maanden voorafgaand aan de pilot verminderd. Ook is het voorgekomen dat ouders het advies om hulp te zoeken niet opvolgen. Soms

Page 32: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

32 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 33SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

heeft dit te maken met het feit dat het gegeven advies te vroeg komt; ouders zien dat er wat is met hun kind, maar zijn er nog niet aan toe de consequenties daarvan te erken-nen en gaan niet verder met het traject tot indicatiestelling.

Er wordt afgesproken dat voorkomen moet worden dat kinderen op een andere manier dan via de gezamenlijke procedure behandeld worden.

In mei 2003 worden geen wezenlijke belemmeringen vastgesteld om het gestelde doel van 50 te indiceren kinderen te realiseren. In de projectgroep wordt besloten de duur van de pilot te verlengen. Bureau Jeugdzorg kondigt in juni 2003 aan de wachtlijsten aan de voor-deur versneld aan te gaan pakken en in september 2003 is deze wachtlijst inderdaad weg-gewerkt. Omdat dit in de zomervakantie heeft plaatsgevonden en de schoolmedewerkers vanwege de vakantie afwezig waren, kon er geen gezamenlijke indicatiestelling plaatsvin-den. Op deze wachtlijst stonden 14 jonge risicokinderen die nu alleen door medewerkers van Bureau Jeugdzorg zijn gezien en niet de gezamenlijke procedure doorlopen hebben.

In september 2003 wordt het geringe aantal aanmeldingen van jonge risicokinderen op-nieuw besproken en niet langer toegeschreven aan onbekendheid van het project of aan onduidelijke protocollen. Als oorzaken worden genoemd:– Basisscholen hebben in verband met de financiering belang bij de teldatum van 1 okto-

ber. Mogelijk komen er na 1 oktober wel aanmeldingen.– De groepsverkleining in het basisonderwijs, waardoor kinderen daar beter opgevangen

kunnen worden.– WSNS-beleid stimuleert dat kinderen binnen het reguliere onderwijs opgevangen worden. – De REC cluster IV school vermoedt dat sprake is van een structurele daling in de

aanmelding van jonge risicokinderen voor het speciaal onderwijs. In augustus 2003 zijn nog plaatsen open in het REC

– Bij Bureau Jeugdzorg blijft sprake van wachtlijsten aan de voordeur. Er is wel gepro-beerd afspraken te maken om kinderen die voor de pilot werden aangemeld vòòr te laten gaan, maar uiteindelijk begon deze afspraak te knellen en lukte dat niet meer.

In september 2003 wordt vastgesteld dat inmiddels 30 kinderen gezien zijn in het kader van de pilot. Het aantal van 50 kinderen lijkt niet meer haalbaar. Men vermoedt dat juist in de fase van de pilot sprake lijkt te zijn van een trendbreuk. Er worden weinig jonge risicokinderen aangemeld met een verzoek om een indicatiestelling voor zorg en/of on-derwijs. De kinderen blijven veelal in het reguliere onderwijs. Onder meer omdat ouders hier bewust voor kiezen en weten dat hun kind, met extra ondersteuning, in het reguliere onderwijs kan blijven. Wel leeft de verwachting dat dit een tijdelijk effect zal blijken te zijn. Over een paar jaar zullen waarschijnlijk een groot aantal kinderen het REC instromen, die alsnog uitvallen uit het reguliere onderwijs. Inmiddels komt ook financieel de grens in zicht. Als einddatum voor het project stelt men daarom 1 januari 2004, ongeacht het aantal kinderen dat dan voor de pilot is aangemeld.

Tijdens de eindevaluatie komt het geringe aantal aanmeldingen opnieuw aan de orde. Dan worden de volgende verklaringen gegeven:

Page 33: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

32 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 33SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

– Volgens het IVT is het aantal aanmeldingen moeilijk te voorspellen: er zijn bij hen toevallig gedurende de pilotperiode kinderen met andersoortige vraagstellingen bin-nengekomen, zoals kinderen met een veel te laag ontwikkelingsniveau, dan wel een te eenvoudige problematiek, waarbij geen geïndiceerde jeugdzorg nodig was. Nu de pilot gesloten is zijn wel enkele kinderen aangemeld die hiervoor geschikt lijken. Ook de RIAGG is van mening dat het onvoorspelbaar blijft welke kinderen worden aangemeld.

– Ook Bureau Jeugdzorg, (gezins)voogdij, denkt dat sprake is van toeval. Gedurende anderhalf jaar bestond de caseload van deze medewerker uit kinderen in de leeftijd tussen de 10 en 18 jaar. Nu de pilot gesloten is, begeleidt hij tien kinderen onder de tien jaar (waaronder vijf baby’s). Daarbij was op het moment van aanmelding echter al door andere instellingen veel voorwerk verricht (school, hulp, ondersteuning voor de ouders), zodat voor deze kinderen een gezamenlijke indicatiestelling niet nodig zou zijn geweest.

– De Bureau Jeugdzorgmedewerker (ambulant) wijt het geringe aantal aan een gebrek aan capaciteit bij Bureau Jeugdzorg om de kinderen die in aanmerking zouden kunnen komen voor de pilot te screenen, diagnosticeren en door te geleiden. Hierdoor ontstond een wachtlijst bij de voordeur van Bureau Jeugdzorg. Er is getracht dit op te lossen, maar dat is niet gelukt.

– De REC cluster IV school vindt dat zij haar deel geleverd heeft en is daarna gestopt, hoewel zij nog wel aanmeldingen binnen kregen. Reden hiervoor lag in de belasting die de pilot voor de school vormde. Deze was dusdanig dat men er op den duur voor koos de energie te besteden aan interne veranderprocessen binnen het onderwijs. Daarnaast was bij sommige kinderen de zorg al ingevuld, of kwamen er kinderen binnen die al in het zorgcircuit waren geweest (‘gediagnosticeerd bij de RIAGG’). Dit hadden kinde-ren voor de pilot kunnen zijn, maar op dat moment hadden ouders alleen nog een vraag naar onderwijs. Verder wijzen zij op het succes van WSNS: de toelatingsprocedure via de CvI heeft een soort sluis gecreëerd, waardoor kinderen moeilijker in het speciaal onderwijs terechtkunnen.

Landelijk gezien lijkt het aantal kinderen met een brede ontwikkelingsproblematiek toe te nemen en dus hadden er eigenlijk meer aanmeldingen moeten volgen in plaats van min-der. De projectleider denkt dat een verlenging van een maand of twee voldoende zou zijn geweest om het geplande aantal van 50 kinderen wel te halen. Het project is echter al een paar keer verlengd en men besluit dat verdere verlenging geen optie is.

Meerdere deelnemers hebben het gehele proces als traag ervaren en dit heeft bij hen een gevoel van teleurstelling veroorzaakt. Het wordt jammer gevonden dat het proces van gezamenlijke indicatiestelling zo moeizaam van de grond komt. De projectleider wijt de waargenomen traagheid om tot consensus te komen vooral aan de taaiheid van de mate-rie. Het is erg ingewikkeld om tot één protocol te komen voor zowel onderwijs als zorg. Er bestaat een spanningsveld tussen enerzijds het streven naar kwaliteit (zoveel mogelijk informatie, onderzoeken, b.v. naar het cognitieve niveau van het kind) en anderzijds de doorloopsnelheid (hoe kun je snel, slagvaardig en efficiënt handelen en zo min mogelijk tijd besteden aan schriftelijke rapportage?)

Page 34: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

34 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 35SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

De wachtlijstenDe wachtlijsten bij Bureau Jeugdzorg vormen een knelpunt dat weliswaar buiten het bereik van de pilot ligt, maar toch een essentiële belemmerende randvoorwaarde kan worden genoemd. Op het moment dat een advies wordt gegeven, moet een vervolgstap niet we-ken of maanden gaan duren, want dat is uitermate frustrerend voor ouders. Zodra ouders over de drempel zijn, moet snel gehandeld kunnen worden en daar schort het aan. Ook voor de ouders vormt de wachtlijstproblematiek een groot knelpunt. Doorstroming is van groot belang om stagnatie in de hulp te verkomen en zou bijvoorbeeld bevorderd kunnen worden door alleen monodisciplinair gestelde diagnoses voor een indicatiestelling bij Bu-reau Jeugdzorg aan te melden en multidisciplinair gestelde diagnoses tot ´hamerstuk´ te verklaren.

3.2 Een doorstart; herziening van de procedure

Half juni 2003 vindt naar aanleiding van de door de REC cluster IV school geuite onvrede over de praktische gang van zaken en andere belastende ervaringen een overleg plaats tus-sen de projectleider en het locatiehoofd van de REC cluster IV school om deze belemme-ringen te bespreken en zo mogelijk weg te nemen. De samenwerking in het indicatieteam is op dat moment niet optimaal. Werkprocessen binnen de eigen instellingen die botsen, wederzijdse verwachtingen die niet uitkomen en verschillen in uitvoering van de procedure liggen ten grondslag aan de onvrede bij partijen.

Het overleg levert als conclusie op dat gestreefd moet worden naar een doorstart van het project na de zomervakantie, waarbij meer aangesloten zal worden op de procedure vanuit het onderwijs. Dit betekent concreet dat in de indicatiestellende besprekingen voortaan het CvI-protocol van het REC centraal komt te staan. In dit protocol is aandacht voor zowel zorg als onderwijs en men verwacht dat het protocol daardoor een goed uitgangspunt voor het opstellen van een handelingsplan is. Door van het CvI-protocol uit te gaan kan waar-schijnlijk een hogere mate van integratie bereikt worden, hetgeen als winst wordt gezien. In augustus 2003 verklaart de REC cluster IV school zich akkoord om verder te gaan met de pilot, mits aan de CvI-criteria wordt voldaan en de kwaliteit van de procedure wordt bewaakt. Concreet houdt dit onder meer in:– Een indicatiebesluit wordt voortaan opgesteld aan de hand van het CvI-protocol (mede

omdat inmiddels de WEC in werking is getreden). Dit CvI protocol wordt met enkele aanvullingen vanuit de zorg uitgebreid. Hiervoor worden open velden´ in de CvI pro-cedure gebruikt.

– Indicatiestellende besprekingen vinden voortaan op de REC cluster IV school plaats. – De REC cluster IV school wordt centraal aanmeldpunt. – De samenstelling van het indicatiestellende team wordt gewijzigd en verkleind, waarbij

gelet wordt op een evenredige vertegenwoordiging van zorg en onderwijs. Het voor-zitterschap zal voortaan door het locatiehoofd van de REC cluster IV school vervuld worden.

– De logistieke verantwoordelijkheid voor de hele procedure komt bij de REC cluster IV school te liggen (verantwoording voor de dossiers, etc.) Dit heeft onder meer als

Page 35: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

34 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 35SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

consequentie dat veel administratief werk door de school verricht gaat worden.– De logistieke procedures worden ingekort (meer gebruik van standaardbriefjes, etc.)

Gedurende de pilot blijkt de beleving van het onderwijs dat deelname aan deze pilot erg veel werk opleverde, mede voort te komen uit het feit dat men een dubbele procedure volgt. Naast de aanmelding voor de procedure van de gezamenlijke indicatiestelling, volgt men ook de officiële´ procedure voor de proef-CvI. Het was wenselijk geweest beide procedures in elkaar te schuiven, maar dat is niet gebeurd. Door nu te kiezen voor het standaard vol-gen van het wettelijke protocol van de CvI kan dit probleem worden opgelost.

In september 2003 vindt de doorstart plaats. Een daarvoor opgesteld document bevat praktische informatie over de aanmelding, het adres waar aanmeldingen heen gestuurd moeten worden, de volledigheid van de dossiers, het verloop van de indicatiebesprekingen, de werkwijze, de teamleden en de vergaderdata. er wordt afgesproken met 20 cases te gaan ‘proefdraaien’ van september tot december 2003 en deze periode als toetsingsmoment te gebruiken. Een planning van indicatiebesprekingen is hiervoor opgesteld. Het ligt in de bedoeling gebruik te gaan maken van het digitale CvI-protocol. De beleidsgroep schat in dat deze methode haalbaar en tevens het meest praktisch is.

Tijdens de eindevaluatie in het kader van het onderzoek is gesproken over de wijze waarop men tegen het vervolg van de samenwerking aankijkt. De betrokkenen vinden dat moet worden nagedacht over inbedding en continuering van de pilot en dat een vorm van samen-werking en afstemming overeind moet blijven. Men hoopt op grond van de onderzoeks-resultaten tot een toekomstige structuur voor de samenwerking te komen, bijvoorbeeld als overlegvorm waarin men elkaar snel weet te vinden, maar niet iedere deelnemer deelt die behoefte. Het primaire doel ‘voorkomen dat ouders en kinderen meerdere toeleidingstra-jecten naast elkaar moeten doorlopen’ wil men ook in de toekomst centraal stellen. Dit streven wordt ook wel omschreven als ‘één kind, één plan, één toeleidingstraject’. Daarbij is het belangrijk dat indicatiestellingen over en weer worden erkend.

3.3 Samenvatting

In hoofdstuk 3 is een aantal overwegingen en knelpunten beschreven die gaandeweg de uitvoering van de gezamenlijke indicatiestelling duidelijk zijn geworden en waarover een standpunt moest worden ingenomen. De projectleider heeft in dit proces met veel inzet en grote creativiteit een belangrijke sturende en stuwende rol gespeeld, waardoor in veel gevallen knelpunten succesvol zijn opgelost en besluiten zijn genomen. Hierdoor is een groot aantal knelpunten in wezen als startproblemen bij de implementatie van een nieuwe procedure te zien. Andere knelpunten lijken binnen de aanwezige lokale constellatie een meer structureel karakter te krijgen. De uitvoeringsfase van de pilot is bemoeilijkt door-dat wettelijke kaders binnen jeugdzorg en onderwijs (nog) niet formeel van kracht waren. Hierdoor is geen sprake geweest van een situatie waarin nieuwe procedures ‘alleen maar’ ingepast hoefden te worden in bestaande werkafspraken, maar van een situatie waarin ook bij de deelnemende instellingen veel processen gaande waren.

Page 36: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

36 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 37SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

In de samenvatting wordt een onderscheid gemaakt naar overwegingen en knelpunten waarvoor oplossingen zijn gevonden en overwegingen en knelpunten waarbij dat nog niet het geval is.

Overwegingen en knelpunten en gekozen oplossingen

1) Het formuleren van gezamenlijke indicatiecriteriaAan het stellen van een gezamenlijke indicatie gaat het formuleren van gezamenlijke in-dicatiecriteria vooraf. Dit is meerdere keren besproken. Het speciaal onderwijs beschikt vanaf april 2002 over indicatiecriteria voor het REC cluster IV, maar van de kant van de jeugdzorg zijn dergelijke criteria minder eenduidig geformuleerd. Er is veel tijd besteed aan het verzamelen van indicatiecriteria voor de jeugdzorg en het bundelen van de criteria tot één geheel. In de handleiding is een nadere uitwerking van de motivering voor de keuze voor onderwijs en/of zorg opgenomen.

2) Het kiezen van diagnostische middelenIn de projectgroep is uitgebreid tijd genomen voor de vaststelling van de diagnostische middelen die nodig zijn om informatie over kind en gezin te verzamelen. Hierbij speelt een aantal procedurele vragen een rol: aan welke eisen moet het gekozen instrumentarium voldoen, bezien vanuit de jeugdzorg en vanuit het onderwijs? Wat te doen bij kinderen met een IQ tussen 60 en 70? Extra diagnostische capaciteit wordt gerealiseerd. Daarnaast wordt uitgebreid stilgestaan bij de betrouwbaarheid van classificaties bij jonge risicokin-deren. Conform de wettelijke kaders wordt vastgesteld dat bij twijfel een ‘beredeneerde afwijking’ geformuleerd dient te worden en besluit men werkhypothesen te formuleren.

3) Het tot stand komen van het indicatieteamIn het indicatieteam worden de aangemelde kinderen besproken en indicaties afgegeven. Dit team kent een moeizame start, vooral omdat de deelnemende instellingen met moeite uren vrij kunnen maken. Vervolgens doen zich problemen van logistieke aard voor: het blijkt bijvoorbeeld moeilijk tot een datum voor overleg te komen.

4) DoorstartIn augustus 2003 kiest men voor een herziening van de procedure, waarbij de sturing gelegd wordt bij het speciaal onderwijs en het CvI-protocol als uitgangspunt voor het in-dicatiebesluit dient.

Overwegingen en knelpunten van een meer structurele aard

1) De hulpvraag van de ouders Betrokken RIAGG-medewerkers uiten hun twijfel over de klantgerichtheid van de proce-dure en vragen zich af of ouders er al bij aanmelding aan toe zijn zowel onderwijs als zorg in ogenschouw te nemen. Hen is gebleken dat de agenda van veel ouders niet spoort met de voortvarendheid van de procedure, waarin ‘twee vliegen in één klap’ worden geslagen.

Page 37: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

36 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 37SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Ouders die hun kind voor ggz-hulpverlening aanmelden, hebben dikwijls al veel moeite de bemoeienis van jeugdzorg te accepteren, laat staan ook nog te accepteren dat het kind wellicht voor speciaal onderwijs in aanmerking komt. Andere instellingen hebben deze ervaring niet.

2) De omvang van het diagnostisch instrumentariumVoor wat betreft het in te zetten diagnostisch instrumentarium zijn belangrijke keuzes gemaakt. Eén kwestie is echter moeilijker op te lossen en betreft de omvang van het in te zetten instrumentarium. Bij het in elkaar schuiven van de afzonderlijke indicatiepro-cedures voor speciaal onderwijs en jeugdzorg tot één gezamenlijke procedure, blijft staan dat aan de diagnostische vereisten van zowel het speciaal onderwijs als de jeugdzorg moet worden voldaan. Dit heeft als consequentie dat het in te zetten instrumentarium tamelijk omvangrijk wordt, hetgeen met name bij de REC cluster IV school op bezwaren stuit. De procedure kost de school veel tijd en energie, bovendien zijn zij niet overtuigd van de meerwaarde van het extra werk. Overigens twijfelen ook (gezins)voogdij en IVT aan de noodzaak een dergelijke grote hoeveelheid gegevens te verzamelen. Mogelijk verklaart dit alles mede waarom men gedurende de uitvoeringsfase vaststelt dat het moeilijk is complete dossiers samen te stellen.

3) Overdracht van de werkgroepen naar de uitvoerders in de deelnemende instellingen.Besluiten omtrent de vormgeving en het vervolg van de pilot worden in de beleidsgroep, projectgroep of in het indicatieteam genomen. Vervolgens moeten de leden deze besluiten binnen de eigen instelling doorgeven aan de uitvoerenden in het veld. Deze communicatie blijkt dikwijls moeizaam te verlopen, waardoor besluiten soms niet worden uitgevoerd en afspraken niet worden nagekomen. Daarnaast hebben veel wisselingen plaatsgevonden in de genoemde groepen, hetgeen de continuïteit in de voortgang eveneens belemmerd heeft. Uiteindelijk is het tot stand komen van een gezamenlijke indicatiestelling veel trager verlopen dan aanvankelijk verwacht. Dit wordt met name toegeschreven aan de taaiheid van de materie en het werken in het spanningsveld tussen het streven naar een zo volledig mogelijke informatieverzameling en het handhaven van een optimale doorloopsnelheid.

Gedurende de uitvoeringsfase wordt in vrijwel iedere vergadering van de projectgroep ge-discussieerd over het geringe aantal kinderen dat voor de pilot wordt aangemeld en gezocht naar verklarende factoren. Deze worden gedeeltelijk gevonden in belemmerende omstan-digheden (er zijn kinderen buiten de procedure om geplaatst, gebrek aan casemanagers bij Bureau Jeugdzorg, de procedure is tijdrovend, etc.), gedeeltelijk in belevingsaspecten (onderwijs heeft het gevoel zich te moeten voegen naar de jeugdzorg), en gedeeltelijk blijft een verklaring onduidelijk. Uiteindelijk wordt geconcludeerd dat voor wat betreft het speciaal onderwijs sprake is van een structurele daling in de aanmeldingen van jonge risicokinderen. Als gevolg van de WSNS-ontwikkeling blijven jonge risicokinderen langer in het reguliere onderwijs en volgen minder aanmeldingen voor het speciaal onderwijs. Dit lijkt bevestigd te worden door het feit dat in augustus 2003 ook in de REC cluster IV school enkele plaatsen nog niet bezet zijn. Anderzijds wordt van toeval gesproken. In enkele instellingen (IVT en (gezins)voogdij) zijn na het sluiten van de pilot wel kinderen in de beoogde leeftijdscategorie aangemeld.

Page 38: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

38 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 39SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Enkele thema’s vragen nog om verdere verheldering in de toekomst. Hoe kan de procedure beter aansluiten op de hulpvraag en agenda van ouders? Is het mogelijk het in te zetten diagnostisch instrumentarium ‘af te slanken’, zodat het beter inzetbaar wordt voor de instellingen die de kinderen aanmelden en het eenvoudiger wordt de dossiers te comple-menteren? Hoe is de overdracht van de in de pilot genomen besluiten naar de deelnemende instellingen te optimaliseren? In de toekomst zal meer geïnvesteerd moeten worden in de structurele inbedding van de samenwerking binnen de deelnemende instellingen.

Page 39: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

38 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 39SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Hoofdstuk 4 Toetsing van de indicatiestellingsprocedure

In dit hoofdstuk wordt de indicatiestellingsprocedure getoetst aan de hand van de CLI&S en het ‘model protocol voor de indicatiecommissies van REC Cluster IV’. Specifieke aan-dacht is er voor het kwaliteitsaspect ‘klantgerichtheid’, een aspect dat ook binnen de Wet op de jeugdzorg benadrukt wordt. Items uit de CLI&S en de vragenlijst voor ouders geven inzicht in dit aspect. Het modelprotocol voor de indicatiecommissies van cluster IV´ in bij-lage 3. Het format dat voor de formulering van de indicatiebesluiten in de pilot is gebruikt is in bijlage 5 te vinden.

4.1 Criteria kwaliteit indicatiestelling jeugdzorg

De CLI&S is een beoordelingsinstrument waarmee indicatiebesluiten op een groot aantal criteria beoordeeld kunnen worden. De CLI&S is ontworpen door het NIZW en getest op de indicatiebesluiten van 227 jeugdigen, die vanuit vijf grote jeugdzorginstellingen zorg ontvangen (Eijgenraam, van Deur, van der Steege & van Yperen, 2001a). Het instrument telt 85 items, die geordend zijn in twee delen. Het eerste deel betreft aspecten van de scree-ning en bestaat uit vijf clusters. Het tweede deel betreft aspecten van de indicatiestelling en bestaat uit vier clusters. De negen clusters kunnen als criteria voor de kwaliteit van de indicatiebesluiten worden beschouwd.*

Alle items hebben twee of drie antwoordcategorieën, namelijk: ‘ ja’ (aan het betreffende cri-terium is in het indicatiebesluit voldaan) ‘nee’ (er is niet aan voldaan) of: ‘ ja’, ‘onvoldoende’ en ‘nee’. Per cluster is het percentage ‘ ja’-antwoorden op de afzonderlijke items vastgesteld. Dit percentage is gebruikt als een score voor de mate waarin de indicatiebesluiten aan de afzonderlijke criteria voldoen. Daarna is voor het totale aantal van 85 items het percentage ‘ ja’-antwoorden opgeteld. Dit percentage is gebruikt als een score voor de mate waarin de indicatiebesluiten aan alle criteria tezamen voldoen.

Voor het bepalen van het kwaliteitsniveau van indicatiebesluiten op basis van de CLI&S bestaan geen algemeen geldige normen. Ten behoeve van de analyse van de gegevens is de oorspronkelijke, door het NIZW samengestelde onderzoeksgroep daarom gebruikt als

* De screening is uiteraard geen onderdeel van de indicatiestelling, maar behoort tot een vooraf-gaande fase. Bij de constructie van de CLI&S en het onderzoek ernaar is echter besloten dat infor-matie uit de screening in een goede indicatiestelling moet worden gebruikt en derhalve een integraal onderdeel vormt van de beoordeling van de kwaliteit van een indicatiebesluit.

Page 40: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

40 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 41SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

een voorlopige normgroep. Daartoe zijn de criteriumscores en de totaalscore statistisch vergeleken met die van de oorspronkelijke onderzoeksgroep. Door aftrekking van de gemiddelde scores in de oorspronkelijke onderzoeksgroep en deling door de standaardaf-wijkingen zijn gestandaardiseerde scores (zogenaamde z-scores) verkregen. Deze z-scores zijn daarna verdeeld in vijf categorieën: ‘zeer onvoldoende’ (z lager dan –1), ‘onvoldoende’ (z tussen –1 en -1⁄2), ‘gemiddeld’ (z tussen -1⁄2 en +1⁄2), ‘goed’ (z tussen 1⁄2 en 1) en ‘zeer goed’ (z hoger dan 1). De indicatiebesluiten zijn met behulp van de CLI&S en volgens de daarbij gegeven richtlijnen beoordeeld door medewerkers van het LCOJ.

In deze paragraaf worden per cluster en voor het totaal de uitkomsten van de criteriascores vermeld. Tot slot wordt ingegaan op een apart aspect van de kwaliteit van het proces van indicatiestelling en zorgtoewijzing: ‘snelheid’.

4.1.1 Informatieverzameling: algemene gegevens

Het eerste kwaliteitscriterium betreft de weergave van de algemene gegevens van de cliënt in het indicatiebesluit. Het gaat hier om gegevens als personalia van het kind en van de ouders, de gezinssamenstelling en de sociaal-maatschappelijke omstandigheden van het gezin. Gemiddeld wordt 29% van de items van dit criterium goed weergegeven. Informatie over de gezinssamenstelling, de school van het kind (voor zover van toepassing) en over vrienden, vrije tijd en buurt is in de meeste gevallen voldoende vermeld. In alle of vrijwel alle gevallen zijn echter de personalia van het kind, de personalia van de ouders en sociaal maatschappelijke omstandigheden van het gezin onvoldoende of niet weergegeven.

In vergelijking tot de normgroep zijn de resultaten van het indicatieteam gemiddeld geno-men iets minder goed (29% tegenover 37%). Op basis van de z-scores blijkt dat 24% van de indicatiebesluiten onvoldoende is. 72% is gemiddeld en 3% is goed.

4.1.2 Informatieverzameling: inhoudelijke gegevens

Het tweede kwaliteitscriterium betreft de weergave van inhoudelijke gegevens over de cliënt in het indicatiebesluit. Het gaat hier om gegevens als de aanmeldingsvraag, de ge-bruikte informatiebronnen en de problemen en steunfactoren. Gemiddeld wordt 58% van de items van dit criterium goed weergegeven. Informatie over de aanmeldingsvraag, de gebruikte informatiebronnen en het probleemgedrag is in de meeste gevallen voldoende vermeld. In alle gevallen zijn echter de data van informatiebronnen niet of onvoldoende weergegeven en in veel gevallen zijn mogelijke risico- en steunfactoren onvoldoende of niet weergegeven.

In vergelijking tot de normgroep zijn de resultaten van het indicatieteam gemiddeld geno-men beter (58% tegenover 41%): 38% van de indicatiebesluiten is gemiddeld, 35% is goed en 28% is zeer goed.

Page 41: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

40 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 41SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

4.1.3 Klachtanalyse: het verhaal van de cliënt

Het derde kwaliteitscriterium betreft de weergave van de klachten van de cliënt in het indicatiebesluit; beschrijvingen van concrete gedragingen, situaties die de cliënt als pro-bleem ervaart, de manier waarop de cliënt de problemen beleeft en mogelijke oplossingen die de cliënt voor ogen staan. Gemiddeld wordt 34% van de items van dit criterium goed weergegeven. In de meeste indicatiebesluiten wordt verhelderd wie de klachten als een pro-bleem ervaren en wie een oplossing wil. In vrijwel geen enkel indicatieformulier is echter aangegeven wat de visie van de cliënt is op de klachten, welke aangrijpingspunten de cliënt ziet voor hulp, wat de aard en effecten van eerdere hulp waren volgens de cliënt en wie een bijdrage wil leveren aan het oplossen van de problemen.

In vergelijking tot de normgroep zijn de resultaten van het indicatieteam gemiddeld geno-men iets minder goed (34% tegenover 41%): 11% van de indicatiebesluiten is zeer onvol-doende, 18% is onvoldoende, 61% is gemiddeld, 7% is goed en 4% is zeer goed.

4.1.4 Probleemanalyse: de interpretatie door professional

Het vierde kwaliteitscriterium betreft de weergave van de professionele probleemana-lyse in het indicatiebesluit. Hieronder vallen de probleembeschrijving, het verband tussen probleembeschrijving en screeningsgegevens, en waargenomen aangrijpingspunten voor probleemhantering of -oplossing. Gemiddeld wordt 44% van de items van dit criterium goed weergegeven. In vrijwel alle indicatiebesluiten wordt de aard van de problematiek voldoende beschreven. In de meeste gevallen ontbreekt echter een duidelijke relatie tussen probleembeschrijving en screeningsgegevens. Op de overige items van dit criterium vari-eert het percentage indicatiebesluiten met voldoende gegevens tussen 30% en 50%.

In vergelijking tot de normgroep zijn de resultaten van het indicatieteam gemiddeld geno-men beter (44% tegenover 34%): 4% van de indicatiebesluiten is zeer onvoldoende, 25% is onvoldoende, 32% is gemiddeld, 11% is goed en 29% is zeer goed.

4.1.5 Diagnose

Het vijfde kwaliteitscriterium betreft de weergave van elementen uit de diagnose in het indicatiebesluit; een beschrijving van factoren die het probleem veroorzaken en welke het kunnen oplossen, de doelen die zijn gesteld, de relatie met de klachtenanalyse, pro-bleemanalyse en hulpvraag. Gemiddeld wordt 22% van de items van dit criterium goed weergegeven. In de meeste besluiten ontbreken uitspraken over de doelen van hulpverlener en cliënt, factoren die de problemen kunnen oplossen of verminderen en over een relatie met voorafgaande fasen, waaronder eventueel uitgevoerd specialistisch onderzoek. Op de overige items van dit criterium voldoet 30% à 40% van de indicatiebesluiten.

In vergelijking tot de normgroep zijn de resultaten van het indicatieteam gemiddeld geno-

Page 42: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

42 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 43SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

men iets beter (22% tegenover 13%): 39% van de indicatiebesluiten is onvoldoende, 39% is gemiddeld en 21% is zeer goed.

4.1.6 Hulpvraag

Het zesde kwaliteitscriterium betreft de weergave van de resulterende hulpvraag in het indicatiebesluit, met name de relatie tussen hulpvraag en problemen, argumenten voor de noodzaak van een geïndiceerd aanbod en indien van toepassing, voor een eventuele uithuisplaatsing dan wel tehuisplaatsing. Gemiddeld wordt 78% van de items van dit crite-rium goed weergegeven. In de meeste besluiten wordt een relatie gelegd tussen hulpvraag en problemen en wordt beargumenteerd waarom een geïndiceerd aanbod noodzakelijk is. De overige aspecten (uithuisplaatsing en tehuisplaatsing) zijn in de meeste gevallen niet van toepassing.

In vergelijking tot de normgroep zijn de resultaten van het indicatieteam gemiddeld geno-men veel beter (78% tegenover 37%): 7% van de indicatiebesluiten is onvoldoende, 30% is gemiddeld en 63% is goed.

4.1.7 Doelen

Het zevende kwaliteitscriterium betreft de weergave van de doelen van de hulpverlening in het indicatiebesluit. De doelen dienen concreet, in meetbare resultaattermen, onderbouwd, gefaseerd en geprioriteerd te zijn weergegeven. Gemiddeld wordt 54% van de items van dit criterium goed weergegeven. In alle of de meeste gevallen worden de doelen concreet, in resultaattermen en uitgesplitst naar personen waarop de doelen betrekking hebben, weergegeven. Meestal wordt de keuze van de doelen ook onderbouwd. In geen enkel geval is echter aangegeven of de cliënt instemt met de doelen. Ook wordt geen onderscheid ge-maakt in korte- en langetermijn doelen, of in primaire en secundaire doelen.

In vergelijking tot de normgroep zijn de resultaten van het indicatieteam gemiddeld geno-men veel beter (54% tegenover 32%): 11% van de indicatiebesluiten is gemiddeld, 41% is goed en 48% is zeer goed.

4.1.8 Gewenste middelen

Het achtste kwaliteitscriterium betreft de weergave van de gewenste middelen van de hulpverlening in het indicatiebesluit. De gewenste zorgfuncties, zorglocaties, zorgdomei-nen, zorgduur, aanvang en doelen moeten zijn vermeld, evenals de te verwachten effecten van de middelen en de instemming en wensen van de cliënt. Gemiddeld wordt 52% van de items van dit criterium goed weergegeven. In alle of de meeste gevallen worden de meest wenselijke zorgfunctie, zorglocatie, zorgduur en aanvangstermijn aangegeven. Ook wordt in de meeste besluiten beargumenteerd waarom de middelen geschikt zijn. In een meerder-

Page 43: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

42 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 43SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

heid van de besluiten wordt echter niet aangegeven welke doelen met deze middelen pre-cies worden nagestreefd, of de cliënt instemt met de middelen, wat het te verwachten effect van deze middelen is en welke wensen de cliënt heeft omtrent de inzet van de middelen.

In vergelijking tot de normgroep zijn de resultaten van het indicatieteam gemiddeld ge-nomen op een ongeveer gelijk niveau (52% tegenover 51%). Er is hierbij echter sprake van een grote variatie tussen de indicatiebesluiten: 22% van de indicatiebesluiten is zeer onvol-doende, 41% is gemiddeld, 19% is goed en 19% is zeer goed.

4.1.9 Minimaal noodzakelijke middelen

Het negende en laatste kwaliteitscriterium betreft de weergave van de minimaal noodza-kelijke middelen van de hulpverlening in het indicatiebesluit. De minimaal noodzakelijke zorgfuncties, zorglocaties, zorgdomeinen, zorgduur, aanvang en doelen moeten zijn ver-meld, evenals de te verwachten effecten van de middelen en de instemming en wensen van de cliënt. Gemiddeld wordt 29% van de items van dit criterium goed weergegeven. In de meeste besluiten wordt een minimaal noodzakelijke zorgfunctie aangegeven. De minimaal noodzakelijke zorglocatie en zorgdomeinen worden in ongeveer de helft van de besluiten beschreven. Minimaal noodzakelijke zorgduur, aanvangstermijn en doelen wor-den echter in geen enkel besluit aangegeven. Ook wordt in geen of slechts enkele besluiten beargumenteerd waarom de middelen geschikt zijn, welke effecten minimaal moeten wor-den bereikt en of de cliënt instemt met de te kiezen middelen.

In vergelijking tot de normgroep zijn de resultaten van het indicatieteam gemiddeld ge-nomen beter (29% tegenover 15%): 11% van de indicatiebesluiten is onvoldoende, 15% is gemiddeld, 41% is goed en 33% is zeer goed.

4.1.10 Een overzicht van de negen criteria en de totaalscore

In de grafiek op de volgende pagina worden de resultaten van de indicatiebesluiten op de negen criteria van de CLI&S overzichtelijk gepresenteerd.

Page 44: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

44 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 45SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

In de grafiek is per criterium het aantal indicatiebesluiten weergegeven dat tenminste even goed is als het gemiddelde indicatiebesluit in de voorlopige normgroep. De betekenis van de codes voor de beoordelingscriteria is als volgt.

A1 Informatieverzameling algemeen A2 Informatieverzameling inhoudelijk A3a Klachtanalyse: verhaal van cliënt A3b Probleemanalyse: interpretatie professional A4 Diagnose B1 Hulpvraag B2 Doelen B3 Gewenste middelen B4 Minimaal noodzakelijke middelen

Uit de grafiek blijkt dat de meeste indicatiebesluiten, namelijk meer dan 80%, (in hoge mate) voldoen aan de criteria betreffende inhoudelijke informatieverzameling, doelfor-mulering, hulpvraagformulering en formulering minimaal noodzakelijke middelen. Het minst gunstig is de score voor diagnose (ongeveer 60% tenminste voldoende). Voor de overige criteria geldt dat 70% à 80% van de indicatiebesluiten tenminste voldoende is.

��������������������

��������������������

���

���������

����

�������

������

��������

�������

��

��

��

��

��

��

��

��

��

��

��

��

��

����

��

��

Page 45: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

44 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 45SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Door samenvoeging van de negen criteria kan ook een totaalscore per indicatiebesluit worden verkregen. Deze totaalscore duidt op de kwaliteit van het indicatiebesluit in verge-lijking met de gemiddelde kwaliteit van de indicatiebesluiten in de voorlopige normgroep.

Uit de grafiek blijkt, dat slechts één indicatiebesluit minder kwaliteit heeft dan de gemid-delde kwaliteit van de indicatiebesluiten in de voorlopige normgroep. Dit indicatiebesluit is overigens van zeer geringe kwaliteit. Ongeveer de helft van de indicatiebesluiten heeft een kwaliteit die overeenkomt met het gemiddelde in de normgroep. De overigen, dus ook ongeveer de helft heeft een hogere of zelfs zeer hoge kwaliteit.

Bij deze algemene constatering dienen we uiteraard voor ogen te houden dat het een rela-tief oordeel betreft. In vergelijking met de voorlopige normgroep zijn de indicatiebesluiten van het team goed te noemen. De gestandaardiseerde score (z-score) voor de totaalmaat bedraagt 0,47, hetgeen met een spreiding van 0,64 duidt op een significant positieve score. Al deze uitspraken verhelen echter niet, dat de indicatiebesluiten gemiddeld op slechts 40% van de items van de CLI&S een positieve beoordeling verkregen. Omdat de indica-tiebesluiten in de normgroep een nog lagere score behalen (32% van de items positief) is het resultaat van het team positief. In absolute zin is de prestatie slechts matig, maar dat geldt dus in nog hogere mate voor indicatiebesluiten in de jeugdzorg in het algemeen.

���������������������������������������������

���������

����

���������

����������������

���

�����

���

����

����

��

��

��

��

��

Page 46: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

46 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 47SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

4.1.11 Het kwaliteitsaspect snelheid

Een apart aspect van de kwaliteit van het indicatiebesluit is de snelheid waarmee het tot stand komt, dat wil zeggen de tijd die verstrijkt tussen diagnostiek en gereedkomen van het besluit. In de systeemeisen van het Bureau Jeugdzorg is oorspronkelijk gesteld dat deze periode de limiet van 30 werkdagen (dat is 6 weken) niet zou mogen overschrijden. Hoe-wel de systeemeisen niet meer van kracht zijn blijft het interessant om de resultaten aan dit criterium te toetsen.

Als meeteenheid is genomen de tijd tussen de aanmelding van een cliënt bij het indicatie-team en de datum van het indicatiebesluit. Dan blijkt dat 22 van de 28 indicatiebesluiten (79%) binnen de termijn van 30 werkdagen (6 weken) tot stand zijn gekomen. Van één indicatiebesluit kon de termijn niet worden vastgesteld door het ontbreken van de aan-meldingsdatum. In alle overige gevallen was de tijdsduur korter dan 65 werkdagen (13 weken). Helaas kunnen we dit resultaat niet vergelijken met de voorlopige normgroep, omdat in dat onderzoek de snelheid niet is genoteerd.

4.2 Criteria vanuit de Wet op de Expertisecentra (WEC)

Aan de hand van de onderdelen 3 t/m 5 uit de checklist Model protocol voor de indicatie-commissies van Cluster IV (bijlage 3) worden in deze paragraaf de 29 indicatiebesluiten aan een analyse onderworpen. Nagegaan wordt in hoeverre bepaalde (onderzoeks)rapporten aanwezig zijn en inhoudelijke criteria expliciet zijn vastgesteld. Daarnaast gaan we in op de periode die verstreken is tussen de aanmelding voor indicatiestelling en het advies.

4.2.1 Aanwezigheid (onderzoeks)rapporten

De dossiers voldoen ook aan de eisen van de WEC inzake (onderzoeks)rapporten die aanwezig moeten zijn. Dit betreft:– rapportage psychodiagnostisch, orthopedagogisch en/of psychiatrisch onderzoek– rapportage onderzoek maatschappelijk werk– rapportage over de hulpverlening die reeds heeft plaatsgevonden

Voor wat betreft het onderwijskundig rapport bestaat enige onduidelijkheid. In de op-somming van aanwezige informatie in de indicatiebesluiten wordt het onderwijskundig rapport niet altijd genoemd, hetgeen soms te verklaren valt uit het feit dat een kind op het moment van aanmelding nog niet schoolgaand was. In die gevallen zijn gegevens van de peuterspeelzaal of het consultatiebureau bijgevoegd. Voor de kinderen die wel een school bezoeken of hebben bezocht, is in de dossiers nagekeken hoe vaak het onderwijskundig rapport is toegevoegd. Van de 12 kinderen die op het moment van indiceren een school bezoeken is bij de helft het onderwijskundig rapport toegevoegd. In één dossier is geen onderwijskundig rapport, maar wel een observatieformulier aanwezig en in een tweede dossier is de uitslag van psychodiagnostisch onderzoek vanuit de school toegevoegd.

Page 47: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

46 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 47SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Er is afgesproken dat de CBCL en de TRF behoren tot het standaardinstrumentarium dat in de gezamenlijke indicatiestelling wordt gebruikt. Dit is niet vereist vanuit de Wet op de expertisecentra, maar wel een afspraak binnen REC Oost-Nederland. Bij 20 van de 29 indicatiebesluiten is de CBCL ingevuld (69%). Soms wordt de CBCL niet genoemd in de lijst van aanwezige informatie, terwijl in de tekst wel gerefereerd wordt aan de CBCL. In een enkel geval is aangegeven dat de ouders de CBCL niet ingevuld hebben.

Iets meer dan de helft van de kinderen die aangemeld zijn bij de pilot hebben nog niet de leerplichtige leeftijd en bezoeken geen school. Het invullen van de TRF is in dat geval niet aan de orde. Van de 13 kinderen die wel schoolgaand zijn, staat in 8 indicatiebesluiten (67%) vermeld dat de TRF is ingevuld.

4.2.2 Inhoudelijke criteria

Met de start van de CvI’s in september 2003 zijn de volgende wettelijke criteria voor de indicatiecommissies van het REC Cluster IV vastgesteld. Deze dienen door onderzoek te zijn vastgesteld en in rapportage onderbouwd.

1. Ontwikkelingspsychopathologie op basis van DSM-IV of ICD-10 met betrekking tot emotionele stoornissen en/of gedragsstoornissen en/of specifieke ontwikkelingsstoor-nissen. De CvI adviseert om bij jonge kinderen (waar vaak nog slecht geclassificeerd kan worden) uit te gaan van de ernsttaxatie van Rutter.

2. Ernstige sociaal-emotionele en/of gedragsproblematiek met een integraal karakter, die aantoonbaar optreedt in de schoolsituatie én daarbij of in de thuissituatie en/of in de vrijetijdsbesteding.

3. Aantoonbare gerichte (bemoeienis van) (jeugd)hulpverlening en/of hulp van een kin-derpsychiatrische voorziening.

4. Ernstige onderwijsbeperking: – ontbrekende algemene leervoorwaarden in verband met het gedrag – gedrag waardoor de leerling een gevaar voor zichzelf of anderen is.5. Hulp/begeleiding vanuit de zorgstructuur van het regulier onderwijs en/of vanuit de

zorgsector heeft ondanks aanwezigheid van een adequaat handelingsplan onvoldoende effect gesorteerd / ontoereikende mogelijkheden vanuit zorgstructuur regulier onder-wijs en/of zorgsector.

De geformuleerde indicatiebesluiten voldoen aan deze criteria. In de sectie ´probleemana-lyse´ komen de volgende aspecten aan de orde:– Cognitie– DSM IV– Sociaal emotionele problematiek (meerdere milieus)– Thuissituatie– Pedagogische situatie– Onderwijsbelemmeringen

Page 48: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

48 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 49SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

4.2.3 Tijdsbestek procedure

De indicatiestellingprocedure voor het REC IV dient binnen de wettelijk gestelde termijn van acht weken te zijn afgerond. Dit betreft de periode tussen aanmelding voor indica-tiestelling en het besluit van de CvI. Mits onderbouwd mag deze termijn met acht weken worden verlengd.

Binnen het REC Oost-Nederland is afgesproken dat aanmeldingen via de scholen voor speciaal onderwijs (decentraal) plaats mogen vinden. Na completering van het dossier vindt aanmelding bij de CvI plaats. De termijn van acht weken gaat in op het moment van aanmelding (met dossier) bij de CvI. De wettelijk gestelde termijn binnen de WEC is derhalve niet van toepassing op de ontwikkelde procedure binnen de pilot.

Voor de pilot zijn in de handleiding echter wel termijnen opgenomen: na aanmelding bij één van de toeleverende instellingen geldt voor de periode van screening en onderzoek een periode van zes weken. De periode van indicatiestelling en adviesformulering mag drie weken duren (zie ook stroomschema hoofdstuk 2, p.20). Bij 28 indicatiebesluiten kon worden nagegaan hoeveel tijd er is verstreken tussen het moment van aanmelding van een cliënt bij het indicatieteam en de datum van het indicatiebesluit. 25 indicatiebesluiten (89%) zijn binnen de gestelde termijn voltooid.

4.3 Klantgerichtheid

4.3.1 Klantgerichtheid van de procedure volgens de CLI&S

Aspecten van klantgerichtheid zijn in de beschrijving van de resultaten van de CLI&S (indirect) aan de orde gekomen. Hier worden enkele resultaten opnieuw besproken, maar nu vanuit het gezichtspunt van de klantgerichtheid. Een overzicht van de uitkomsten op de geselecteerde items uit de CLI&S wordt in onderstaande tabel gegeven.

Item van de CLI&S Percentage positieve antwoordenindicatieteam normgroep

Oorspronkelijke vraag van cliënt is vermeld 75% 37%Reden voor onmacht volgens cliënt is vermeld 41% 29%Gedrag/situatie in termen cliënt is vermeld 39% 59%Beleving van probleem door cliënt is vermeld 36% 59%Probleemhantering door cliënt is vermeld 36% 46%Visie cliënt op klacht is vermeld 11% 26%Aard effect eerdere hulp volgens cliënt is vermeld 11% 18%

Page 49: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

48 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 49SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Uit de tabel blijkt dat een meerderheid van de indicatiebesluiten slechts op één aspect van klantgerichtheid positief scoort, namelijk de vermelding van de oorspronkelijke vraag van de cliënt in het indicatiebesluit. In vergelijking met de normgroep wordt op dit aspect zeer vaak een positieve score behaald. Op vrijwel alle overige aspecten van klantgerichtheid is het resultaat echter ongunstig of zeer ongunstig, ook in vergelijking met de normgroep.

De CLI&S bevat ook items betreffende de wensen en instemming van de cliënt omtrent doelen en middelen in de hulpverlening. Deze aspecten komen niet of nauwelijks terug in de indicatiebesluiten, aangezien er een apart formulier met deze informatie in de verzamel-staat is opgenomen. Op dit formulier staat de datum vermeld waarop de indicatiestelling met de cliënt is besproken, wat de reactie was van de cliënt op de geformuleerde gewenste zorg, de minimaal noodzakelijke zorg en de gewenste datum van ingang. Er wordt aange-geven of de cliënt akkoord is. Ook eventuele met de cliënt overeengekomen aanpassingen worden vermeld.

Item van de CLI&SPercentage indicatiebesluiten waarin

dit item vermeld isindicatieteam normgroep

Wensen van cliënt rond meest wense-lijke middelen is vermeld 7% 8%Instemming van cliënt met meest wense-lijke middelen is vermeld 4% 62%Aangrijpingspunt voor hulp volgens cli-ent is vermeld 4% 20%Instemming van cliënt met doelen is vermeld 0% 49%

In een nabespreking van de resultaten met betrokkenen van de pilot is de relatief lage mate van klantgerichtheid volgens de CLI&S aan de orde geweest. Betrokkenen vermoeden dat het samenhangt met de neiging van hulpverleners oplossingsgericht´ te denken, waarbij zij het indicatiebesluit te weinig vanuit het perspectief van de klant invullen. Dit hangt, zeker bij jonge kinderen, vaak samen met de opvatting van hulpverleners dat het kind centraal staat als cliënt. Niet alle ouders delen de opvatting van de hulpverlener over hetgeen in het belang van het kind moet gebeuren en in deze gevallen beschrijft de hulpverlener soms het kindperspectief zoals hij dat ziet. Indien nadrukkelijker voortgebouwd zou worden op eerder verzamelde informatie, dan hoeft in een later stadium alleen gecheckt te worden of het verhaal van de ouders nog steeds klopt met wat er staat en hoeven ouders niet meerdere keren hun verhaal te doen. Een andere verklaring ligt volgens betrokkenen in het feit dat sommige hulpverleners de ouders in bescherming nemen tegen alle schriftelijke activitei-ten die nodig zijn om hulp aan te vragen. De mondelinge overdracht en de adviesgesprek-ken worden door ouders belangrijk gevonden, maar zodra duidelijk is wat de hulpvraag is en met welke hulp die het beste te beantwoorden is, houden ouders zich niet meer bezig

Page 50: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

50 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 51SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

met de afhandeling van de aanvraag. Dat is voor hen ´iets wat nog even moet gebeuren . Van een indicatieorgaan verwachten ze dan ook niet meer dan dat daar uitkomt, wat hulp-verlener en ouder eerder samen hebben bedacht. Dit heeft in Almelo goed gefunctioneerd: in het indicatieteam is ervan uitgegaan dat de aanvraag goed is voorbereid en heeft men er niet voor gekozen al het voorbereidende werk van de instelling waar kind en gezin zich hebben aangemeld over te gaan doen.

4.3.2 Klantgerichtheid van de procedure volgens de ouders

Om vast te stellen in hoeverre de ouders van mening zijn dat de procedure klantgericht is en hoe zij oordelen over de kwaliteit van de procedure, zijn in de vragenlijst voor ouders de volgende categorieën opgenomen:

1. informatievoorziening aan ouders2. contact met ouders3. mate waarin ouders gekend zijn als partij

Ad 1: informatievoorziening aan oudersUit de vragenlijst komt naar voren dat de meeste ouders bij de start van de procedure op de hoogte zijn gesteld van de wijze waarop de procedure zou verlopen en voor de meeste ouders was deze informatie voldoende duidelijk (84%). De mondelinge uitleg over de pro-cedure is beter blijven hangen dan de brief. 28% van de ouders weet niet meer of ze de brief hebben gekregen. Daarnaast geeft 36% aan de brief niet te hebben ontvangen.

Informatie ouders bij start van de procedureAantal %

Bent u bij de start op de hoogte gesteld hoe de procedure zou verlopen?

Ja Nee Weet niet

222

1

888

4

Was de informatie over de procedure voldoende duidelijk, zodat u een goed beeld hebt gekregen wat de bedoeling ervan was?

Ja Nee Weet niet

214

0

8416

0

Heeft u de brief gekregen over de proce-dure, waarin uitgelegd staat dat zowel naar onderwijs als naar jeugdzorg gekeken zou worden?

Ja Nee Weet niet

99

7

3636

28

Page 51: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

50 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 51SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Ad 2: contact met oudersVoor ouders is het van groot belang dat zij het gevoel hebben dat er gehandeld wordt en dat er schot in de zaak zit. Voor een klein deel van de ouders kwam een vervolgcontact niet snel genoeg tot stand (21%) en ruim een derde vindt dat zij niet voldoende op de hoogte zijn gehouden van de voortgang (32%).

Contact met oudersAantal %

Was er – nadat u voor het eerst contact hebt opgenomen met de school of de jeugdzorg – in uw ogen snel genoeg een vervolgcontact

Ja Nee Weet niet

205

0

8020

0

Heeft u voldoende informatie gehad over de hulp die u mocht verwachten?

Ja Nee Weet niet

176

2

6824

8

Bent u tijdens de procedure tot aan het indica-tiebesluit voldoende op de hoogte gehouden over de voortgang?

Ja Nee Weet niet

178

0

6832

0

Ad 3: de mate waarin ouders gekend zijn als partijMet ‘de mate waarin ouders gekend zijn als partij’ (tabel op de volgende pagina) wordt ge-doeld op de mate waarin ouders betrokken zijn bij de procedure, de mate waarin de zorgen over hun kind zijn meegenomen, zij zich gehoord voelen en waarin zij konden meebeslis-sen. Dit is aan de hand van de in onderstaande tabel genoemde vragen beoordeeld. Over het algemeen voelen de ouders zich gekend als partij: 72% tot 88% beantwoordt de vragen met ja.

Page 52: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

52 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 53SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Mate waarin ouders gekend zijn als partijAantal %

Zijn uw zorgen over uw kind voldoende meegenomen in de beoordeling van de hulp die nodig was?

Ja Nee Weet niet

212

2

848

8

Is – voordat het indicatiebesluit is vastgesteld – met u besproken welke keuzen gemaakt moesten worden en welke alternatieven voor-handen waren?

Ja Nee Weet niet

185

2

7221

8

Kon u voldoende meebeslissen over welk soort onderwijs of zorg uw kind zou krijgen?

Ja Nee Weet niet

203

2

8012

8

Luisterde de contactpersoon voldoende naar u? Ja Nee Weet niet

222

1

888

4

In hoeverre ouders zich als een volwaardige partij beschouwd voelen, valt eveneens af te lezen aan de wijze waarop de ouders op de hoogte zijn gesteld van het indicatiebesluit. In onderstaande tabel worden de antwoordmogelijkheden uit de vragenlijst weergegeven. Hieruit blijkt dat dit aspect in de praktijk verschillend is vormgegeven.

Wijze waarop ouders op hoogte zijn gesteld van indicatiebesluitAantal %

Via de contactpersoonEen brief met kort daarin het indicatiebesluitIn het verslag gelezen

1153

461713

Via de contactpersoon en middels een briefIn het verslag gelezen en gebeld door toegewezen schoolGebeld door toegewezen schoolWeet niet meer

21

11

84

44

Page 53: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

52 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 53SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

4.4 Samenvatting

In dit hoofdstuk worden de indicatiebesluiten afgezet tegen de eisen zoals die binnen het wettelijk kader van jeugdzorg en onderwijs gelden. Aan de hand van de CLI&S, een be-oordelingsinstrument waarmee indicatiebesluiten op een groot aantal criteria beoordeeld kunnen worden, is de kwaliteit van de 29 indicatiebesluiten uit de pilot vastgesteld. Voor de analyse van de gegevens is de oorspronkelijke onderzoeksgroep van de ontwikkelaars van de CLI&S als voorlopige normgroep gebruikt De 29 indicatiebesluiten zijn afgezet tegen deze voorlopige normgroep. Daarnaast zijn de indicatiebesluiten gescreend met gebruik-making van het model protocol dat is ontwikkeld voor de CvI’s van REC Cluster IV. Ook is gebruik gemaakt van gegevens uit enquêtes die de ouders van de betrokken kinderen hebben ingevuld.

Kwaliteit van de indicatiebesluiten in het licht van de jeugdzorg.Uit de met behulp van de CLI&S uitgevoerde toetsing van de indicatiebesluiten komt naar voren dat gemiddeld 40% van de in de CLI&S genoemde items een positieve beoordeling heeft verkregen. Absoluut gezien is dit weliswaar niet zo hoog, maar in vergelijking met de voorlopige normgroep zijn de indicatiebesluiten van de pilot goed te noemen. Ongeveer de helft van de indicatiebesluiten van de pilot heeft een kwaliteit die overeenkomt met het gemiddelde in de voorlopige normgroep. De overigen, dus ook ongeveer de helft heeft een hogere of zelfs zeer hoge kwaliteit. Slechts één indicatiebesluit heeft een mindere kwaliteit dan die uit de normgroep.

De meeste indicatiebesluiten, namelijk meer dan 80%, voldoen (in hoge mate) aan de CLI&S criteria betreffende inhoudelijke informatieverzameling, het formuleren van hulpvragen en doelen en het formuleren van minimaal noodzakelijke middelen. Het minst gunstig is de score voor ´diagnose , de mate waarin de elementen uit de diagnose in het indicatiebesluit goed worden weergegeven (ongeveer 60% is tenminste voldoende). Voor de overige criteria geldt dat 70% à 80% van de indicatiebesluiten tenminste voldoende is.

Eisen vanuit de Wet op de ExpertisecentraDe indicatiebesluiten voldoen aan de eisen van het CvI. Uit analyse blijkt dat de volgende vereiste onderzoeksrapporten aanwezig zijn: rapportage psychodiagnostisch, orthope-dagogisch en/of psychiatrisch onderzoek, rapportage maatschappelijk werk, rapportage hulpverlening die reeds heeft plaatsgevonden. Wat betreft het rapport van het maatschap-pelijk werk (gezinsanamnese) blijkt uit notulen dat als gevolg van de behoefte aan informa-tie vanuit de jeugdzorg er meer informatie verzameld is dan voor een indicatie voor speciaal onderwijs cluster IV noodzakelijk is. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan. Een lacune wordt aangetroffen in de aanwezigheid van het onderwijskundig rapport. Dit is bij de helft van de dossiers van de schoolgaande kinderen niet toegevoegd.

De inhoudelijke criteria voor een indicatie voor REC Cluster IV komen eveneens aan de orde in de onderzochte indicatiebesluiten. In de sectie ‘probleemanalyse’ worden deze criteria consequent vastgesteld. Het betreft: ontwikkelingspsychopathologie; ernstige sociaal-emotionele en/of gedragsproblematiek met een integraal karakter; aantoonbare

Page 54: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

54 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 55SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

gerichte bemoeienis van (jeugd)hulpverlening en/of hulp van een kinderpsychiatrische voorziening; ernstige onderwijsbeperking en ontoereikendheid vanuit regulier onderwijs en/of zorgsector. Met betrekking tot het criterium ernstige onderwijsbeperking´ komt echter onvoldoende naar voren in hoeverre de geschetste onderwijsbeperking verband houdt met een beperking regulier onderwijs te volgen, of dat wordt vermoed dat het kind überhaupt geen onderwijs kan volgen en het op zorg aangewezen is.

Snelheid van de procedureVoor screening en onderzoek is in de pilot een tijdsbestek van 6 weken vastgelegd en de periode van indicatiestelling en adviesformulering mag maximaal 3 weken beslaan. In totaal dus 9 weken. 89% van de indicatiebesluiten zijn binnen de gestelde termijn van 9 weken voltooid.

KlantgerichtheidOp basis van de CLI&S en een enquête onder de ouders kunnen uitspraken over de klant-gerichtheid van de procedure worden gedaan. De ouders hebben het contact overwegend als zorgvuldig beschouwd en voelen zich gehoord. Er zijn hen keuzen en alternatieven voorgelegd en ouders vinden dat zij konden meebeslissen over de gewenste vorm van on-derwijs en/of zorg. De weerslag daarvan is in de indicatiebesluiten minder terug te vinden. Zo constateren we op basis van de analyse van de CLI&S aangaande klantgerichtheid. Uit de analyse van de CLI&S blijkt dat de visie van de cliënt op de klachten en de aard en het effect van de eerdere hulp volgens de cliënt ruim onvoldoende zijn beschreven (11% van de besluiten). In ruim een derde van de besluiten wordt het gedrag of de situatie in termen van de cliënt vermeld, evenals de beleving van het probleem en de wijze waarop de cliënt het probleem hanteert. Het meest consequent (in 75% van de besluiten) is de oorspronke-lijke vraag van de cliënt vermeld. Dit is beduidend hoger dan in de voorlopige normgroep waartegen de indicatiebesluiten zijn afgezet (37%). Ook de reden voor de onmacht die de ouders ervaren wordt in de pilot-indicatiebesluiten vaker beschreven dan in de normgroep (in 41% versus 29% van de besluiten). Alle andere genoemde items scoren lager dan de voorlopige normgroep.

De ouders voelen zich over het algemeen wel serieus genomen als partij, zo blijkt uit de ouderenquête. In 72% tot 88% van de gevallen vinden de ouders dat de zorgen over hun kind voldoende zijn meegenomen; mogelijke keuzen zijn met hen besproken, ze konden voldoende meebeslissen en de contactpersoon luisterde voldoende naar ze. Ook vond 88% dat ze in voldoende mate op de hoogte zijn gesteld van de procedure. 36% van de ouders heeft echter niet de brief over de procedure ontvangen. Toch antwoordt minimaal een kwart van de ouders (24%-32%) dat zij niet tevreden zijn over de wijze waarop contact met hen is onderhouden.

De ouders zijn op zeer verschillende wijze geïnformeerd over het indicatiebesluit. De meeste ouders (52%) hebben het in ieder geval via de contactpersoon vernomen. In 17% van de gevallen hebben de ouders het gehele verslag ontvangen.

Page 55: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

54 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 55SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Hoofdstuk 5 Beoogde en behaalde resultaten

De deelnemende instellingen zijn overtuigd van het streven naar een gezamenlijke indica-tiestelling. De projectgroepleden vinden dat de pilot goed doordachte uitgangspunten en ideeën bevat, met zowel een praktische handleiding als ook een theoretische onderbou-wing. Er wordt rekening gehouden met de nieuwe indicatiestelling, zoals die vanuit het speciaal onderwijs wordt vereist.Tijdens de eindevaluatie in het kader van het onderzoek worden enkele kanttekeningen gezet bij de wijze van uitvoering en het geringe aantal aanmeldingen.

Bij aanvang van het project zijn een aantal verwachtingen in de vorm van onderzoeksvra-gen geformuleerd. In dit hoofdstuk wordt beschreven in hoeverre deze beoogde resultaten gerealiseerd konden worden:– Verloopt de totale procedure nu sneller en efficiënter dan bij de ‘oude’ procedure het

geval was?– Komen kinderen nu sneller op de juiste plek terecht?– Levert de procedure handelingsgerichte informatie en bruikbare handelingsgerichte

diagnostiek op, op basis waarvan een handelingsplan opgesteld kan worden? De be-oordeling van dit beoogde resultaat wordt gekoppeld aan beantwoording van onder-zoeksvraag d uit het procesbeschrijvend onderzoek (‘biedt de procedure (het gekozen instrumentarium) de gewenste handvatten voor een indicatiestelling?’).

– Levert de procedure een indicatie op waarin zowel zorg als onderwijs verwoord zijn?– Wat is de duur van het traject van aanmelding tot indicatiestelling (zorgtoewijzing

resp. commissie voor de indicatiestelling) en van indicatiestelling tot plaatsing?

Aan het eind van dit hoofdstuk wordt onderzoeksvraag e uit het procesbeschrijvend onder-zoek beantwoordt, een vraag die te zien is als een algemeen oordeel (e. Werkt de procedure voor alle partijen naar tevredenheid?)

5.1 Een snelle, efficiënte procedure

Een snelle procedureEen van de aanleidingen voor het project vormde de vaststelling dat kinderen gedurende de indicatiestellingsperiode niet plaatsbaar zijn in een peuterspeelzaal of het onderwijs. Dit betekende onder meer dat de snelheid van de procedure belangrijk werd gevonden. Toch wordt begin 2002 al vermoed dat de snelheid wel eens tegen zou kunnen vallen, aangezien vaak een handelingsgerichte indicatiestelling nodig is die meer tijd vergt.

In maart 2003 wordt opnieuw over de duur van het traject gediscussieerd. Er worden in-middels veel voorwaarden gesteld aan de indicatiestelling, met als gevolg dat er meer tijd

Page 56: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

56 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 57SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

besteed moet worden aan het verzamelen van de noodzakelijke informatie. Hierdoor wordt de duur van het proces verlengd: de procedure lijkt voor ouders in dat opzicht geen tijds-winst op te leveren. Op dit punt leeft met name in de REC cluster IV school een gevoel van teleurstelling. Men ging ervan uit dat de opzet was om zo snel mogelijk antwoord op de hulpvraag van het kind en het kind zo snel mogelijk op een goede plek te krijgen. Men verwachtte meerwaarde in de vorm van een snellere indicatie, snel tot plaatsing komen, snel hulp kunnen bieden, daar waar nodig. Toch is bij de start van de pilot expliciet vast-gesteld dat men geen invloed kan uitoefenen op de bestaande wachtlijsten en de aanvang van zorg. Plaatsingen op de REC-school zijn evenmin sneller tot stand gekomen, maar dit ligt grotendeels aan de invoering van de CvI-procedure. Hiervoor moet nu meer voorwerk gedaan worden, terwijl voorheen kinderen direct geplaatst konden worden.

Ook de leden van het indicatieteam hebben niet het gevoel dat de nieuwe procedure tot een snellere indicatiestelling leidt. De procedure wordt zinvol gevonden voor cliënten die anders twee trajecten hadden moeten doorlopen. Voor kinderen die alleen onderwijs in REC cluster IV nodig hebben of alleen jeugdzorg is het traject praktisch gezien langer geworden, met name indien diagnostisch onderzoek nodig wordt gevonden. Verder speelt het een rol hoe compleet de informatie is: als de dossiers compleet waren, ging de proce-dure wel sneller.

Ook bij de uitvoerend werkers van Bureau Jeugdzorg bestaat de indruk dat de procedure langer duurt, al was dat in de startfase van de pilot sterker het geval dan tegen het einde. Er is ook sprake van een proces van gewenning: in een beginfase kost het implementeren van de procedure en het organiseren veel tijd, hetgeen ten koste gaat van de doorloopsnel-heid. Ten tweede spelen factoren een rol die buiten de invloed van de pilot vallen, zoals de wachtlijsten in de jeugdzorg en het gebrek aan casemanagers bij Bureau Jeugdzorg voor screening en diagnostiek. In het IVT is men wel tevreden over hoe de procedure is verlo-pen, al is er wel sprake van dubbel werk. Het IVT komt namelijk al op multidisciplinaire wijze tot een oordeel en in de gezamenlijke procedure wordt dit nogmaals gedaan. Tegen deze extra controle heeft men in inhoudelijk opzicht geen bezwaar, alleen is daardoor de duur van de huidige tijdsinvestering wel toegenomen. Het zou beter zijn als het sneller kon. In deze wens wordt overigens voorzien in de gewijzigde procedure na de doorstart, hierbij is nadrukkelijk gekozen voor een meer afgeslankte toetsing.

Een efficiënte procedureEen belangrijk voordeel van de gezamenlijke indicatiestelling voor ouders moet de grotere efficiëntie zijn. De procedure is ingesteld vanuit de intentie klantgericht te werken met aandacht voor het belang van het kind. Ouders worden niet meer van het kastje naar de muur gestuurd, zodat ze niet meerdere keren hun verhaal moeten doen. Bij dit voordeel maken RIAGG en regulier onderwijs een kanttekening: het tempo in de gezamenlijke procedure past niet altijd past bij de agenda van ouders, die hun kind óf voor zorg, óf voor diagnostiek, óf voor het speciaal onderwijs aanmelden. Veel ouders die bij de RIAGG komen zijn min of meer ´gestuurd . Ze zijn ambivalent, zien wel dat er problemen zijn, maar wijten die vaak aan de omstandigheden of de anderen (‘de juffrouw op school’ etc). Soms willen ouders alleen maar een diagnose en zijn pas in een later stadium bereid om na

Page 57: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

56 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 57SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

te denken over de vraag wat ze op het gebied van onderwijs willen. Of omgekeerd: soms willen ouders niets met psychiatrie of jeugdzorg te maken hebben. Ze melden hun kind aan voor het speciaal onderwijs en verwachten niets anders dan dat voor een plek op school wordt gezorgd.

De overige deelnemers aan de pilot zien dit daarentegen vooral als een kwestie van goed informeren: ouders zijn te motiveren om van de door henzelf voorgestelde route af te wij-ken en tonen begrip als de hulpverlener ze over de reden daarvan voldoende informeert. Als dat lukt, is het concept en de doelstelling van de pilot uitstekend, daarover zijn alle betrokken instellingen het eens. Het is heel cliëntgericht om gezamenlijk, zowel school als jeugdzorg, de zorg voor een cliënt vorm te geven.

Vanuit het IVT wordt gewezen op het belang van een goede voorlichting aan ouders en een actieve opstelling. Als hulpverlener kun je je niet altijd neerleggen bij het tempo van de ouders, je moet soms vooruitdenken want anders kan een kind niet tijdig in het speciaal onderwijs geplaatst worden. Er gelden nu eenmaal bepaalde termijnen voor aanmeldingen. Hierdoor ontstaat een dilemma ten aanzien van het ‘vraaggericht werken’.

Voor de toekomst ziet men in het efficiënter maken van de procedure voor de ouders een uitdaging. Daarbij zou ook aandacht moeten zijn voor de wachtlijsten.

5.2 Een goede procedure voor de kinderen

De ‘één kind, één plan’ gedachte wordt algemeen als zeer positief beoordeeld en past vol-gens de betrokkenen bij een bredere ontwikkeling waarin de grenzen tussen onderwijs en jeugdzorg transparant worden. Er komt steeds meer aandacht voor (ambulante) vormen van zorg in combinatie met speciaal onderwijs. Volgens de REC cluster IV school zou het uitgangspunt het recht op onderwijs van het kind moeten zijn. Met daarnaast de behoefte van het kind en/of zijn ouders aan zorg. Medewerkers van school zijn van mening dat in de pilot de variatie in de zorgtoewijzing wat breder had kunnen zijn, wat genuanceerder dan men heeft ervaren. Meestal wordt in het indicatiebesluit een MKD-plaatsing geadviseerd, terwijl de REC-medewerkers denken dat het betreffende kind met enige aanvullende on-dersteuning ook op school geholpen had kunnen worden. Zo ontstond het gevoel zichzelf als school wel eens tekort te doen, met name bij twijfelgevallen waarbij niet direct duidelijk is welke vorm van zorg geïndiceerd zou moeten worden.

Betrokkenen hebben het gevoel dat kinderen op de juiste plek terecht zijn gekomen na de gezamenlijke indicatieprocedure. De meningen lopen uiteen over de vraag of dat nu meer dan voorheen is gebeurd. De jeugdzorgmedewerkers uit het indicatieteam denken dat dat inderdaad het geval is, maar de schoolmaatschappelijk werkster van de REC cluster IV school denkt van niet (´voorheen kwamen de kinderen vanuit de Wissel ook al op een goede plek. Het lokatiehoofd heeft dankzij de pilot meer zicht gekregen op zorgdoelen en op zorginstellingen, hoewel niet al haar verwachtingen zijn uitgekomen.

Page 58: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

58 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 59SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

In de projectgroep heeft niet iedereen zicht op de vraag of kinderen eerder op een voor hen juiste plek terecht komen. De meeste leden gaan daar wel van uit, waarbij het lid vanuit het IVT aantekent dat dit eigenlijk alleen achteraf valt vast te stellen. Zij heeft zelf geen berich-ten teruggekregen van opnemende voorzieningen dat het kind bij hen niet goed zou zitten. Ook ziet zij een meerwaarde in de procedure voor ouders die grote moeite hebben hulp te vragen, zeker als het om hulp gaat die zichtbare consequenties heeft, zoals een plaatsing in een MKD of REC cluster IV school. Juist bij dergelijke ouders is het heel belangrijk tot een multidisciplinaire vaststelling van de indicatie te komen, zodat voorkomen kan worden dat ouders afhaken als gevolg van een aanvankelijk verkeerd gestelde indicatie.

Met de procedure voor de gezamenlijke indicatiestelling is in wel voorkomen dat kinderen gaan ‘rondzingen’. Hiermee bedoelt men dat ze afgewezen worden bij de ene instelling en vervolgens worden aangemeld bij een volgende instelling. Dit doel van de pilot is geheel gerealiseerd.

5.3 Meerwaarde in de diagnostiek: handelingsgerichte informatie

De meerwaarde van het gekozen diagnostisch instrumentarium zou moeten liggen in het feit dat handelingsgerichte diagnostiek een betere grondslag geeft voor de zorgverlening in de opnemende instelling. Volgens de leden van het indicatieteam was de informatie die voorheen op het moment van aanmelding werd verzameld ook voldoende: ook in het verleden moest de opnemende instelling voort kunnen bouwen op de informatie uit de in-dicatiestelling. In de nieuwe procedure wordt weliswaar meer informatie verzameld, maar de uiteindelijk gestelde diagnose wijkt niet zo heel veel af van de bij de aanmelding gesig-naleerde kernproblematiek en ook de manier van werken in de uitvoerende instellingen is als gevolg van de nieuwe procedure niet veranderd. Men stelt echter wel vast dat er sprake is van een kwalitatieve verbetering voor de zorgaanbieder en dat het indicatiebesluit een betere grondslag voor behandeling geeft. Het is niet zo dat deze gezamenlijke indicatie-stelling de zorgaanbieder tijd scheelt. Nog steeds zal een kennismaking (een intake) met kind en ouders plaats moeten vinden. In kwantiteit (= aantal gesprekken) doen zich dan ook geen wijzigingen voor. Wel levert de gezamenlijke indicatie een mooi ijkpunt´ op, met concrete observaties, weliswaar geen harde diagnostiek, maar het indicatiebesluit geeft wel een bepaalde richting aan. Voor de zorgaanbieder wordt het daardoor wel makkelijker te bepalen of een kind vooruitgang heeft geboekt.

De REC cluster IV school heeft in de toelatingsprocedure met ingrijpende wijzigingen te maken gekregen. Na de introductie van de CvI s, waarvoor al meer informatie over een toe te laten leerling moest worden verzameld dan voorheen, is een ontwikkeling op gang ge-komen waarbij men af wil van de slagboomdiagnostiek´ ten gunste van de ´handelingsge-richte diagnostiek . De door de school ervaren grotere belasting in de pilot komt dan ook niet alleen voort uit de extra informatieverzameling in het kader van de pilot, maar door genoemde ontwikkelingen over de hele linie van het speciaal onderwijs is een grotere belasting vast te stellen. Men verwacht dat er minder observatieplaatsingen nodig zijn door de handelingsge-richte diagnostiek, omdat tevoren al meer duidelijk is en er al meer doelen zijn gesteld.

Page 59: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

58 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 59SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

In de RIAGG is een ontwikkeling gaande die in zekere zin haaks staat op de ontwikkelde procedure. Hierin krijgt, ook bij meer ingewikkelde gevallen, de diagnostiek een andere plaats dan voorheen: eerder was sprake van een erg uitgebreide diagnostische fase, die vol-ledig werd afgerond. Nu is de diagnostische fase ingekort ten gunste van een snellere start van de behandeling, gedeeltelijk gebaseerd op hypothesen. Alleen de meest noodzakelijke vragen voor de behandeling worden beantwoord.

Er wordt een verschil in opvatting tussen REC en jeugdzorgmedewerkers over het geko-zen instrumentarium duidelijk. In de REC cluster IV school is men van mening dat het instrumentarium weliswaar goed is, maar voor de school te uitgebreid. De schoolmaat-schappelijk werkster heeft gemerkt dat in de besprekingen van het indicatieteam niet alle informatie wordt gebruikt om tot een oordeel te komen en vindt dan ook dat gedeeltelijk overbodig werk is gedaan.

Het lid dat namens de RIAGG in het indicatieteam zit, vindt dat het instrumentarium volstaat en vindt niet dat overbodige informatie wordt verzameld. Er wordt veel informatie gevraagd, maar dat moet ook wel, omdat je deze voor een gezamenlijke procedure wilt ge-bruiken. De jeugdarts, die eveneens deel uitmaakt van het indicatieteam, sluit zich hierbij aan: de gekozen instrumenten vormen een goed pakket dat alles van twee sectoren behelst. Dat uiteindelijk niet alle verzamelde informatie wordt gebruikt voor de indicatiestelling, vindt zij niet erg. Deze informatie is zeker zinvol en waardevol voor gebruik in het vervolg-traject, bijvoorbeeld om er een behandelplan op te baseren.

Om zicht te krijgen op de mate waarin ouders verder kunnen met het indicatiebesluit is nagegaan in hoeverre ouders het eens zijn met het indicatiebesluit en het daarin gefor-muleerde advies daadwerkelijk opvolgen. Beide aspecten vormen immers een belangrijke graadmeter voor een positief resultaat van de indicatiestelling.

Desgevraagd antwoorden vrijwel alle ouders in de ouderenquête (95%) dat zij het eens zijn met het indicatiebesluit. In één geval was een reeds eerder gegeven advies opnieuw afgegeven en was de ouder het hier opnieuw niet mee eens. Het betreffende kind ontving reeds onderwijs in de REC cluster IV school en de zorg is dan ook niet uitgebreid. Bij een ander ouderpaar dateert het contact met Bureau Jeugdzorg al uit 2001. Zij zijn ontevreden en hebben het gevoel steeds naar het verkeerde adres te zijn gestuurd.

83% van de ouders zegt het advies te hebben opgevolgd en de volgens het indicatiebesluit benodigde zorg en/of onderwijs aangevraagd te hebben. Voor één van hen heeft de con-tactpersoon dit verder geregeld. In twee trajecten (8%) was het opvolgen van het advies niet meer nodig.

5.4 Gezamenlijke indicatie onderwijs en zorg

Om antwoord te kunnen geven op de vraag of de procedure een indicatie oplevert, waarin zowel onderwijs als zorg zijn verwoord zijn de 29 afgegeven indicatiebesluiten geanaly-

Page 60: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

60 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 61SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

seerd. In het format van het indicatiebesluit is onder meer een sectie ‘probleemanalyse’, een sectie ‘conclusie’ en een sectie ‘indicatiebesluit’ opgenomen.

In de sectie ‘probleemanalyse’ wordt aangegeven in hoeverre sprake is van onderwijsbelem-meringen en wordt kort ingegaan op de aard van deze belemmeringen. Hierbij wordt niet altijd voldoende gespecificeerd of het om onderwijsbelemmeringen gaat voor deelname aan het regulier onderwijs of om meer algemene belemmeringen, waardoor het kind ook niet kan deelnemen aan onderwijs binnen een REC Cluster IV. De sectie ‘conclusie’ ziet er in het format van het indicatiebesluit als volgt uit:

ConclusieGeïndiceerde zorg is nodig: o ja o nee o nog niet vast te stellenPlaatsing binnen Cluster IV onderwijs o ja o nee o nog niet vast te stellenZo nee, advies over vervolgtrajectIsiscodes:

In het indicatiebesluit worden zowel zorg als onderwijs genoemd en dient steeds te worden aangegeven in hoeverre een indicatie voor één van beide, dan wel voor beide sectoren, noodzakelijk wordt gevonden. In 28 van de 29 indicatiebesluiten wordt inderdaad aange-geven in hoeverre geïndiceerde zorg nodig is, en/of plaatsing binnen een REC Cluster IV school. Bij de ene uitzondering wordt alleen aangegeven dat geïndiceerde zorg nodig is en wordt geen uitspraak gedaan over het al dan niet gewenst zijn van een plaatsing in het speciaal onderwijs.

De indicatie wordt in de sectie ‘indicatiebesluit’ verder ingevuld. Deze sectie ziet er als volgt uit:

Indicatie Zorg / Onderwijs

Meest gewenste zorg: Meest gewenste onderwijsvorm:

Second best optie (facultatief) Minimaal noodzakelijke zorgjeugdige: jeugdige:

opvoeders/gezin opvoeders/gezin:

Gecombineerde plaatsing zorg / onderwijs

Page 61: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

60 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 61SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Indien al geconcludeerd was dat geïndiceerde zorg of onderwijs niet nodig was, wordt vol-staan met het invullen van n.v.t.

Uit analyse van de indicatiebesluiten blijkt dat steeds aandacht is voor een indicatie waarin zowel onderwijs als zorg verwoord zijn. Bij veel kinderen is een gecombineerde indicatie echter niet van toepassing en wordt er inhoudelijk ingegaan op datgene waar behoefte aan is.

5.5 Duur van het traject van aanmelding tot indicatiestelling

5.5.1 Periode tussen aanmelding en indicatiestelling

De periode tussen aanmelding en indicatiestelling is in hoofdstuk 2 reeds aan de orde geweest. We komen er hier op terug, omdat de duur van deze periode mede van belang is voor het bepalen van de resultaten van de pilot.Als meeteenheid is de tijd genomen die verstrijkt tussen de aanmelding van een cliënt bij één van de betrokken instellingen / bij het indicatieteam en de datum van het indicatiebe-sluit. Bij één indicatiebesluit kon de duur van de periode niet worden vastgesteld aangezien de aanmeldingsdatum niet was ingevuld.

Tijd tussen aanmelding en de datum van het indicatiebesluit

(N=28)Aantal %

1 t/m 3 weken 11 394 t/m 6 weken 11 397 t/m 9 weken 3 1110 t/m 13 weken 3 11

Uit bovenstaand overzicht komt naar voren dat 78% van de indicatiebesluiten in uiterlijk 6 weken tot stand is gekomen.

5.5.2 Periode tussen indicatiestelling en aanvang zorg

De pilot richtte zich niet op de duur van de periode die volgt op de indicatiestelling. Er is echter wel vastgesteld hoeveel tijd er verloopt tussen het afgeven van het indicatiebesluit en het moment dat de geadviseerde hulp ook daadwerkelijk aanvangt. Deze tijd kon in 22 gevallen worden vastgesteld. In 14 gevallen (64%) was de tijd korter dan 6 weken. In alle overige gevallen was de tijd korter dan 12 weken.

Page 62: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

62 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 63SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Tijd tussen indicatiebesluit en aanvang zorg(N=28) Aantal %

1 t/m 3 weken 6 274 t/m 6 weken 8 367 t/m 9 weken 6 2710 t/m 13 weken 2 9

5.5.3 Beleving ouders van de tijd tussen aanmelding en indicatiestelling

In de ouderenquête wordt gevraagd naar hun beleving van de tijd tussen de aanmelding van hun kind bij zorg en/of onderwijs en het tot stand komen van het indicatiebesluit. Daarbij konden ze kiezen uit de volgende antwoordmogelijkheden:– het duurde te lang– het was goed vol te houden– het ging snel

Een ruime meerderheid vond de tijdsduur goed vol te houden (60%) of vond de tijd zelfs snel gaan (16%). Dit is opmerkelijk gezien de ook in de Almelose regio aanwezige wacht-lijsten. Betrokkenen in de pilot vermoeden dat het moment van aanmelden een rol speelt in deze positieve beleving: een aantal kinderen is op een relatief gunstig moment aangemeld, rond de leeftijd van 4 jaar of rond de zomervakantie en konden daardoor snel instromen. Daarnaast geldt dat voor deze relatief jonge doelgroep al sinds enige jaren sprake is van een relatief snelle instroom.

Voor 24% van de ouders was de doorlooptijd echter te lang. Het ging hierbij in alle geval-len om een indicatie voor het MKD (bij dagbehandeling is altijd sprake van een curve in de in- en uitstroom rond de zomer). De periode tussen aanmelding en indicatiestelling varieerde voor de ouders die het te lang vonden duren van 2 weken tot 1 maand. 22 ouders hebben aangegeven hoe lang het na het vaststellen van de indicatie duurde voordat de zorg van start ging. Een wachttijd van een maand is geen uitzondering. In 32% van de gevallen duurde het wachten op de aanvang van de zorg langer dan twee maanden. Voor de meeste ouders was het wachten goed vol te houden, echter: 27% van de ouders vond de wachttijd te lang. Deze ouders geven aan dat zij veelal langer dan twee maanden hebben moeten wachten. Dit gegeven kan als richtlijn bij het inrichten van een vraaggerichte procedure worden gebruikt: een wachttijd tot twee maanden is volgens de meeste bevraagde ouders goed vol te houden, daarna wordt het moeilijker.

Bovenstaande is gebaseerd op de beleving van ouders; uit de dossiergegevens komt een iets ander beeld naar voren: de duur tussen het indicatiebesluit en de zorgtoewijzing varieerde voor de ouders die deze periode te lang vonden duren van één tot tweeëneenhalve maand. Het is aannemelijk dat ouders niet zozeer een onderscheid maken tussen de periode tot het indicatiebesluit en de periode daarna.

Page 63: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

62 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 63SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Periode tussen indicatiebesluit en start zorg en beleving van de ouders van die periodeAantal %

Was er een wachttijd voordat uw kind geplaatst kon worden?

Geen wachttijdTot 1 maand wachttijd1-2 maanden wachttijdlanger dan 2 maanden wachttijd

4477

18183232

Hoe heeft u de wachttijd – voor zorg of onderwijs startte – ervaren?

Het duurde te langHet was goed vol te hou-denHet ging snel

6115

275023

Naast een kleine meerderheid (55%) die vindt dat er voldoende contact met hen is onder-houden, vindt ongeveer een derde (36%) van de ouders dat het contact tijdens het wachten op zorg of onderwijs onvoldoende is geweest. Een even zo grote groep, bestaande uit bijna dezelfde ouders (36%) vindt evenmin dat er voldoende ondersteuning was tijdens het wachten op zorg of onderwijs. Zij geven aan behoefte te hebben aan (meer) ondersteuning. Het gaat dan om ondersteuning in de vorm van:– meer contact, op zijn tijd een goed gesprek of telefonisch contact– zorgen voor plek en dit niet op zijn beloop laten omdat er geen casemanager is – meer duidelijkheid over plaatsing in cluster IV onderwijs, zodat het betreffende kind

minder het gevoel zou krijgen nergens thuis te horen.

5.6 Een ontmoeting tussen onderwijs en jeugdzorg

In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de vraag hoe de deelnemende instellingen over het algemeen oordelen over het project in zijn totaliteit.

In een tussentijdse evaluatie met de projectleider, die in november 2003 in het kader van het begeleidende onderzoek is gehouden, is het moeizame verloop van de uitvoering van de pilot aan de orde gekomen. Over de geheel genomen lijkt het verzilveren van de winst van het project op dat moment nog niet goed gelukt. De projectleider formuleert de volgende positieve kenmerken van de pilot:– De gestelde indicaties lijken van goede kwaliteit te zijn. Wel doen zich soms verschui-

vingen voor tussen de eerste aanmeldingsvraag en de uiteindelijke indicatie.– Het is vrij snel gelukt ten tijde van de doorstart het onderwijs weer ´binnen boord´ te

krijgen.– Er was al snel een nieuw plan klaar, waarin is besloten de procedure anders in te richten

en daarbij de bestaande protocollen te handhaven.

Afgezien van alle gesignaleerde knelpunten en kanttekeningen bij de uitvoering van de

Page 64: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

64 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 65SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

indicatiestellingsprocedure, die ook de leden van het indicatieteam maken, vindt het in-dicatieteam dat de indicatiestelling op zich goed verlopen is. Zij is tevreden over de wijze waarop de gezamenlijke indicatiestelling gefunctioneerd heeft voor de ‘twijfelgevallen’, waarvoor de pilot immers ook bedoeld was. Het indicatieteam vindt daarnaast dat het samenwerken vanuit meerdere disciplines onvoldoende van de grond is gekomen. De dis-ciplines hebben niet of te weinig geprofiteerd van elkaars expertise.

In de projectgroep overheerst, naast alle kanttekeningen bij de uitvoering, een gevoel van tevredenheid over het plan en de samenwerking. Hier is men met name tevreden over de wijze waarop de bijeenkomsten van de projectgroep zijn verlopen, de vruchtbare en har-monische samenwerking in de groep, de projectleiding, de informatieverstrekking en de keuze van de middelen die nodig zijn om tot een gezamenlijke indicatiestelling te komen. In de beleidsgroep wordt verondersteld dat de moeizame uitvoering van het projectplan vooral het gevolg is van het moeilijk bij elkaar kunnen brengen van de twee domeinen van onderwijs en zorg, die toch zeer verschillend zijn. Dat wordt jammer gevonden, omdat de gezamenlijke indicatiestellingsprocedure voor een aantal kinderen zeker de goede proce-dure is. Dit project lijkt bij uitstek geschikt om praktisch aan de slag te gaan met het tot stand brengen van een goede samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg. De geboden mogelijk-heid om tot intensievere samenwerking te komen en tot verdieping van bestaande contacten en daar mèèr uit te halen ten behoeve van het kind vindt men uiteindelijk onvoldoende benut.

Over het algemeen zien betrokkenen als duidelijke meerwaarde en de winst van het project het feit dat er een ontmoeting tussen onderwijs en jeugdzorg tot stand is gekomen. De bekendheid met elkaar is over en weer groter geworden, mensen weten elkaar te vinden. De hobbels die men onderweg is tegengekomen vormen voor sommigen een reden om enigszins somber gestemd te zijn over samenwerking in de toekomst. Het lijkt hen bijna ondoenlijk om een eenheid te maken van de procedures in onderwijs en jeugdzorg en hier-in zal nog veel geïnvesteerd moeten worden. Toch is de noodzaak daarvoor meer dan ooit aanwezig en is de relatie tussen zorg en onderwijs in het kader van de Wet op de Jeugdzorg en de Wet op de expertisecentra van groot belang. De procedure van de pilot was één van de middelen om die relatie vorm te geven. De aansluiting met het regulier onderwijs vormt een apart onderwerp van aandacht voor een vervolg van de samenwerking, de ontwikkelde procedure van de pilot wordt te zwaar bevonden voor WSNS, er leeft meer behoefte aan een constructie waarin relevante partijen in een zorgadviesteam (zat) vertegenwoordigd zijn.

5.7 Samenvatting

In dit hoofdstuk is een aantal beoogde en behaalde resultaten beschreven. De beoogde resultaten zijn voorafgaand aan de uitvoeringsfase in de vorm van een aantal onderzoeks-vragen geformuleerd. Bij beëindiging van het onderzoek zijn niet alle beoogde resultaten gerealiseerd, enkele gedeeltelijk en andere geheel. Tegelijkertijd zijn positieve resultaten waar te nemen, die tevoren niet concreet zijn geformuleerd en verwacht. We sommen de resultaten achtereenvolgens op:

Page 65: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

64 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 65SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

– De totale procedure verloopt aanvankelijk niet sneller en efficiënter dan de ‘oude’ procedure en lijkt voor ouders geen tijdwinst op te leveren. De REC cluster IV school schrijft dit toe aan de grote hoeveelheid gegevens die verzameld moet worden, maar daarnaast speelt ook onwennigheid een rol. Tegen het einde van de looptijd van de pilot verloopt de gezamenlijke indicatiestelling sneller als in het begin.

– De procedure lijkt met name geschikt te zijn voor kinderen waarbij zowel een indicatie voor jeugdzorg als voor speciaal onderwijs nodig wordt geacht, of waarbij getwijfeld wordt. Kinderen waarbij duidelijk is dat plaatsing in één van beide sectoren voldoende is, kunnen sneller worden geholpen in een indicatieprocedure voor hetzij onderwijs, hetzij jeugdzorg.

Daarnaast wordt vooral door de RIAGG en het reguliere onderwijs betwijfelt in hoeverre de procedure aansluit bij de behoefte van ouders. Het aanbieden van een gezamenlijke indicatieprocedure kan door onderwijs- of jeugdzorgmedewerkers als wenselijk worden gezien, maar past niet altijd bij het tempo waarin ouders accepteren dat er iets met hun kind aan de hand is. Daarnaast zijn er ouders die gebruik willen maken van de mogelijkheid om hun kind met rugzakje´ in het reguliere onderwijs te laten. De overige deelnemers zien het echter vooral als een kwestie van goed informe-ren. Mits goed onderbouwd, zijn ouders best bereid een ander traject in te gaan dan ze aanvankelijk voor ogen hadden.

– Het lijkt er op dat de kinderen niet sneller op de juiste plek terecht zijn gekomen. Wel gaan de meeste betrokkenen ervan uit dat de kinderen goed zijn geïndiceerd en ook is gebleken dat kinderen niet meer van de ene naar de andere instelling gaan, omdat ze eerst niet bij de juiste instelling waren aangemeld. Dit doel van de pilot is geheel gere-aliseerd.

Vanuit de REC cluster IV school wordt hierbij aangetekend dat de variatie in de zorgtoewijzing breder had kunnen zijn. Er is overwegend voor een MKD geïndiceerd, terwijl een kind bijvoorbeeld ook met ambulante steun op school geholpen had kunnen worden.

– Over de kwaliteit van de gestelde indicaties wordt door de projectleider en leden van het indicatieteam. positief geoordeeld

– De procedure levert bruikbare handelingsgerichte diagnostiek op, op grond waarvan een behandelplan kan worden geschreven en de opnemende instellingen verder kun-nen. Opgemerkt wordt dat dat voorheen ook het geval was. De procedure lijkt hierin, in vergelijking met de ‘oude’ situatie, geen wezenlijke verandering te hebben gebracht. De hoeveelheid te verzamelen informatie is nu groter, dit geldt echter breder dan al-leen de pilot. Bovendien zijn voor met name de vertegenwoordigers van het onderwijs veel zaken nieuw en vormen daarom een grotere belasting. De medewerkers uit de jeugdzorg zijn reeds vertrouwd met een uitvoerige wijze van informatie verzamelen en rapporteren.

– De procedure leidt tot een indicatiebesluit waarin wordt aangegeven of geïndiceerde zorg nodig is en/of speciaal onderwijs. Hiertoe wordt na de kindbespreking een format ingevuld, waarin de meest gewenste zorg en de minimaal noodzakelijke zorg kunnen worden ingevuld, evenals de meest gewenste onderwijsvorm.

– De tijd die verstrijkt tussen het moment van aanmelding en de datum van het indica-tiebesluit ligt in ruim drie kwart van de cases tussen de 1 en 6 weken. Daarna duurt

Page 66: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

66 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 67SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

het voor ongeveer twee derde van de kinderen minder dan zes weken voor de geïndi-ceerde vorm van zorg of onderwijs daadwerkelijk aanvangt. Dit wijst op een alleszins acceptabele doorloopsnelheid, hetgeen overeenkomt met de beleving van de ouders van de wachttijd. Wel heeft ongeveer een derde van de ouders meer dan twee maanden moeten wachten voor er plaats was in de geïndiceerde zorginstelling. Zij beleven dit als te lang. Het omslagpunt lijkt bij twee maanden te liggen: voor de meeste ouders is een wachttijd tot twee maanden goed vol te houden, daarna wordt het moeilijker.

– De pilot heeft geleid tot een intensieve ontmoeting tussen onderwijs en jeugdzorg waarin gezocht wordt naar de meest optimale vorm van structurele samenwerking. Dit wordt als een belangrijk positief resultaat gezien. Met het ontwikkelen van een gezamenlijke indicatiestelling is een fundament gevormd, waarop verder gebouwd kan worden in de vorm van intensiever samenwerken, verdiepen van bestaande contacten en meer profiteren van elkaars expertise. Beide sectoren zijn hiertoe bereid.

Page 67: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

66 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 67SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

De leden van de beleidsgroep zijn schriftelijk twee mogelijke scenario’s voor toekomstige samenwerking gepresenteerd. Dezelfde scenario’s zijn tijdens het interview met de leden van de projectgroep aan de orde gesteld.

Het gaat om een scenario conform de opzet van de pilot in Almelo en een scenario dat uit-gaat van een op grotere schaal opgezette structuur. Het voornaamste verschil tussen beide scenario’s ligt in het aanvangsmoment van samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg. In het scenario conform het Almelose model begint de samenwerking nadat de instelling waar het kind wordt aangemeld het traject van screening en diagnostiek heeft doorlopen. Er wordt gezamenlijk een indicatiebesluit genomen.

In het tweede scenario begint de samenwerking al eerder, namelijk bij de intake van een kind. Wanneer wordt vermoed dat een gezamenlijke indicatiestelling nodig zou kunnen zijn, wordt met de ouder(s) een intakegesprek gehouden, waarbij zowel onderwijs als jeugdzorg vertegenwoordigd zijn. Hieronder volgt een beschrijving van de scenario’s, zoals voorgelegd aan de beleidsgroep.

Scenario 1: Gezamenlijk overleg over de indicatiestellingIn dit scenario staat een verdere optimalisering van de structuur zoals die in de afgelopen projectperiode is ontwikkeld centraal. Vertegenwoordigers van onderwijs en jeugdzorg overleggen over de indicatiestelling van jonge risicokinderen die aangemeld zijn bij de ver-schillende instellingen. De instelling waar het kind aangemeld is verricht de screening en diagnostiek, op basis waarvan de indicatie gesteld wordt. Hiervoor wordt met hetzelfde instrumentarium gewerkt.

Scenario 2: Team voor screening en diagnostiekIn dit scenario begint de gezamenlijke uitvoering in de fase van screening en diagnostiek. Er wordt uitgegaan van het bestaan van een team voor ‘screening en diagnostiek van jonge risicokinderen’. Dit team bestaat uit professionals uit de sectoren onderwijs en jeugdzorg met specifieke deskundigheid op het gebied van jonge risicokinderen. Om het team ten volle te benutten werkt het team regionaal, in de regio Twente en kan op locatie het werk verrichten. De indicatiestelling geschiedt vervolgens door de wettelijk daartoe bevoegde organen binnen onderwijs en jeugdzorg.

De leden van de beleidsgroep zijn afzonderlijk van elkaar ingegaan op de sterke punten die zij zien in beide scenario’s. Tevens geven zij aan welke mogelijke afbreukrisico’s zij voor-zien. Ten slotte spreken ze een voorkeur uit voor één van beide scenario’s. Naast de reactie

Hoofdstuk 6 Toekomstscenario’s

Page 68: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

68 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 69SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

van de beleidsgroep komen ook de reacties van de projectgroepleden aan de orde die via de mail of tijdens het interview geuit zijn.

6.1 Scenario 1: gezamenlijk overleg over de indicatiestelling

6.1.1 Sterke punten scenario 1

In de beleidsgroep worden de volgende sterke punten van scenario 1 genoemd:– Maximale herkenbaarheid van Bureau Jeugdzorg en de REC Cluster voor ouders.– Wanneer de instelling van aanmelding regie houdt in de screening en diagnostiek dan

is de grotere gezamenlijke verantwoordelijkheid door betrokken instellingen duidelijk. Ouders hebben hierdoor al een concrete richting aangeboden gekregen, zonder dat an-dere opties al uitgesloten zijn. Eenduidige regie werkt bovendien continuïteit, snelheid van werken en overzicht wat betreft besluitvormen t.a.v. indicatiestelling in de hand.

– Alle aanmeldingen worden in het normale werkproces beoordeeld en er zijn weinig aanpassingen nodig bij de betreffende organisaties.

– Niet alle aanmeldingen zijn per definitie aanmeldingen voor onderwijs én zorg. In sce-nario 1 wordt niet vooruitgelopen op een combinatie van hulp en onderwijs. Hiermee wordt voorkomen dat de zorgstructuur sneller loopt dan de aanmeldende ouders willen.

– Het gezamenlijk overleg draagt er in ieder geval toe bij dat ‘de kennismaking’ die tij-dens de pilot tot stand is gekomen voortgezet en verdiept kan worden.

– Het organiseren van een ’structurele ontmoeting’ is en blijft van groot belang.

Als aanvulling wordt gezegd dat in het licht van optimale zorgverlening, de samenwerking onderwijs / jeugdzorg niet moet stoppen bij een goede toeleiding. Ook tijdens het gehele behandel/onderwijs traject dient gezamenlijk gekeken te worden naar de voortgang, zodat waar nodig tussentijds opnieuw diagnostiek en verwijzingen plaats kunnen vinden.

6.1.2 Afbreukrisico’s scenario 1

De vier leden van de beleidsgroep die een reactie hebben gegeven op de geschetste scena-rio’s voorzien de volgende afbreukrisico’s bij het voortzetten van scenario 1:– Een gevaar kan zijn dat het accent minder op een vraaggestuurde werkwijze komt te

liggen. Aanbodgerichtheid in het denken en belangen van instellingen kunnen er een rol in spelen.

– Het gevaar is aanwezig dat de positie van ouders niet steeds als gelijkwaardig, centraal in het proces wordt gewaarborgd.

– Het ontbreken van voldoende expertise bij de organisatie die de screening uitvoert.– Gebrek aan continuïteit daar waar het gaat om afspraken voor overleg te maken– Het ondersneeuwen van het overleg door de waan van de dag. Wanneer deelnemers

andere prioriteiten dan deelname aan het overleg stellen, neemt de zinvolheid van het overleg af. Dit leidt tot een negatieve spiraal. In het verlengde hiervan wordt nog ge-zegd: ‘Overleg moet per definitie meerwaarde hebben, geen overleg om het overleg’.

Page 69: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

68 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 69SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Dit vraagt om investeringen van de deelnemers, waarbij de wens van de ouders niet uit het oog wordt verloren.

6.2 Scenario 2: regionaal team voor screening en diagnostiek

6.2.1 Sterke punten scenario 2

De vier leden van de beleidsgroep noemen de volgende sterke punten van scenario 2:– Aangezien het team niet gebonden is aan een instelling voor onderwijs of jeugdzorg,

kan het zich onafhankelijker richten op screening en diagnostiek.– In vergelijking tot scenario 1 een meer ambulant en flexibel karakter – Onafhankelijkheid in de advisering naar ouders, waarbij hun positie benadrukt wordt

en niet de vraag of instellingen het onderling eens kunnen worden over de vraag waar het kind geplaatst zou moeten worden.

– Er is sprake van specialisatie op het terrein van jonge risicokinderen. Dit is voor Bureau Jeugdzorg Overijssel een meerwaarde, omdat de deskundigheid voor jonge risicokin-deren op het gebied van screening en diagnostiek binnen Bureau Jeugdzorg Overijssel nog niet op het gewenste niveau is.

6.2.2 Afbreukrisico’s scenario 2

Als afbreukrisico’s van scenario 2 voorziet men:– Het team wordt een meer ‘gesloten’ nieuw orgaan met onvoldoende binding met de

instellingen, komt los te staan van de praktijk en vormt een extra orgaan binnen het traject van indicatiestelling.

– Onvoldoende financiële middelen om dit team voor screening en diagnostiek operati-oneel te houden.

– Op basis van de ervaringen in de pilot – het gering aantal aanmeldingen en de ver-schillende belangen van onderwijs en jeugdzorg (zoals bijvoorbeeld de teldata voor het onderwijs) – is dit scenario nog een brug te ver.

– Het regionale karakter van dit scenario sluit niet aan bij de locatiegerichte ontwikke-ling binnen Bureau Jeugdzorg en zorgaanbieders.

Het idee van een gecombineerd team voor gezamenlijke diagnostiek spreekt de project-groep erg aan. Een van de leden kwam met dit voorstel, omdat hij vindt dat aan een geïn-tegreerde indicatiestelling geïntegreerde diagnostiek vooraf zou moeten gaan. Dit voorstel komt overeen met scenario 2 dat aan de beleidsgroep is voorgelegd. Een ander project-groeplid vindt het eveneens een goed plan, mits het een specifieke doelgroep betreft. Voor kinderen die nog te jong zijn om onderwijs te volgen is een dergelijke gezamenlijke aanpak bijvoorbeeld niet nodig. Maar voor kinderen met een vraag naar cluster IV onderwijs zal het wel passend zijn; zij komen daarvoor slechts in aanmerking mits er aantoonbaar be-moeienis van zorg is of is geweest. Voor de jeugdarts maakt de vorm waarin diagnostiek plaatsvindt niet zoveel uit, mits er maar vanuit een brede visie gewerkt wordt en, zo wordt

Page 70: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

70 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 71SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

door een ander aangevuld, de procedure snel is. Voor de gezinsvoogdij is een dergelijke vorm zeer aantrekkelijk. Men begint vaak met alleen een rapport van de Raad, terwijl er toch snel diagnostiek nodig is om een plan van aanpak op te stellen.

Een belangrijk ervaring uit de pilot is dat informatie en afspraken vanuit het project intern, in de eigen organisatie expliciet vertaald en gecommuniceerd dienen te worden. Bij een vervolg zal expliciet vastgesteld moeten worden hoe dit aangepakt dient te worden.

6.3 Samenvatting

De betrokkenen benadrukken het belang van een gezamenlijke indicatiestelling, van een structurele ontmoeting, die volgens meerdere deelnemers verder mag gaan dan alleen de fase van indicatiestelling. De kennismaking die tijdens de pilot tot stand is gekomen zou voortgezet en verdiept kunnen worden. Zo wordt in de projectgroep gesteld dat aan een gezamenlijke indicatiestelling ook een gezamenlijke screening vooraf zou moeten gaan en dat in het traject volgend op het indicatiebesluit samenwerking in de vorm van onderwijs-zorgarrangementen gewenst en in veel scholen al de praktijk is. Ook vanuit de beleidsgroep komt een dergelijke visie naar voren. Eén lid is van mening dat samenwerking niet moet stoppen bij een goede toeleiding. Tijdens het behandeltraject dient gezamenlijk naar de voortgang gekeken te worden, zodat waar nodig tussentijds opnieuw diagnostiek en ver-wijzingen plaats kunnen vinden.

Aan betrokkenen van de pilot zijn twee toekomstscenario’s voorgelegd. Het eerste scenario schetst een optimalisering van de procedure zoals deze in Almelo ontwikkeld en getoetst is. Dit betekent dat de samenwerking met name in de fase van het indiceren plaatsvindt. In het tweede scenario start de gezamenlijke uitvoering reeds in de fase van screening en diagnostiek. Bovendien is de schaal waarop de samenwerking plaatsvindt groter.

De beleidsgroep ziet de kracht van scenario 1 liggen in het feit dat de herkenbaarheid van Bureau Jeugdzorg en de REC Cluster IV school maximaal is. Hierdoor wordt bovendien niet vooruitgelopen op een combinatie van onderwijs en zorg, terwijl een dergelijke optie evenmin uitgesloten wordt. Binnen de beleidsgroep schat men in dat de volgende factoren een gevaar kunnen vormen voor de goede uitvoering van scenario 1. 1) Vraaggestuurde werkwijze en positie van ouders komen niet voldoende tot hun recht en 2) het gevaar dat er een gebrek aan continuïteit in het plaatsvinden van het overleg is en 3) onvoldoende expertise bij de instelling die de screening uitvoert.

Scenario 2 heeft in de ogen van de beleidsgroep als sterke punten dat het onafhankelijke karakter van de indicatiestelling en het advies aan de ouders beter gewaarborgd is. Boven-dien spreekt het ambulante en flexibele karakter van het scenario en de specialisatie op het terrein van jonge risicokinderen aan. Het onafhankelijke karakter heeft als keerzijde dat het tot een nieuw orgaan verwordt dat onvoldoende binding heeft met de praktijk. Tevens voorziet men het gevaar dat het aantal aanmeldingen en de financiële middelen onvol-doende zullen blijken om een dergelijk team operationeel te houden.

Page 71: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

70 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 71SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Hoofdstuk 6 Samenvatting, conclusies en aanbevelingen

7.1 Samenvatting

7.1.1 Achtergrond en opzet

Als gevolg van ontwikkelingen in de regelgeving in het onderwijs (regeling leerlingge-bonden financiering (LGF), Wet op de expertisecentra) en in de jeugdzorg (Wet op de jeugdzorg, het ontstaan van bureaus jeugdzorg) wordt vanuit de praktijk steeds sterker de noodzaak gevoeld tot afstemming en samenwerking in de te volgen procedures te komen, in het bijzonder in de jeugdzorg en het (speciaal) onderwijs. Op die manier kan het risico op dubbel informatie verzamelen, gebrek aan overzicht en duidelijkheid voor ouders, lange wacht- en doorlooptijden en het aankloppen bij meerdere instellingen, geminimaliseerd worden.

In de periode 2002 – 2004 is een pilot in de regio Almelo uitgevoerd, waarin jeugdzorg en speciaal onderwijs een gezamenlijke procedure hebben ontwikkeld voor de indicatie-stelling speciaal onderwijs en jeugdzorg en in de praktijk op zijn werkbaarheid hebben getoetst. Voor de ontwikkeling en sturing van het project zijn een beleidsgroep, een pro-jectgroep en verschillende thematische werkgroepen geformeerd. De volgende instellingen namen aan de pilot deel: – de Wissel/Elimschool (Cluster IV, LZK);– RIAGG Almelo (team Jeugd);– het Integrale Vroeghulpteam (IVT) Almelo en – Bureau Jeugdzorg Overijssel, MDT Twente (voorheen team Almelo).

In de eerste periode, de ontwikkelingsfase, zijn in samenwerking tussen speciaal onder-wijs (REC cluster IV) en de jeugdzorg een procedure en diagnostisch instrumentarium ontwikkeld. Op basis van praktijkervaringen is tijdens de uitvoeringsfase de procedure verder uitgewerkt en verfijnd. De aanpassingen in de procedure zijn na afloop van de pilot verwerkt in de handleiding.

De pilot is begeleid door onderzoek. In het onderzoek zijn vier delen te onderscheiden: 1. een procesbeschrijving;2. toetsing van de gezamenlijke procedure aan wettelijke kaders voor speciaal onderwijs

en jeugdzorg;3. evaluatie van beoogde en behaalde resultaten en 4. onderzoek naar mogelijkheden voor een structurele vormgeving van de procedure.

Page 72: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

72 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 73SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

In het onderzoek werd gebruik gemaakt van de volgende onderzoeksinstrumenten: notu-len van besprekingen, interviews met beleids- en projectgroep en indicatieteam, vragenlijst aan ouders en analyse van indicatiebesluiten. Voor de toetsing aan de wettelijke kaders is gebruik gemaakt van de checklist modelprotocol Commissie van Indicatiestelling (CvI) REC Cluster IV en de CLI&S, een checklist om de kwaliteit van indicatiebesluiten binnen de jeugdzorg te beoordelen. In het onderzoek zijn in totaal 29 indicatiebesluiten betrokken.

7.1.2 Modelontwikkeling

De procedure verloopt als volgt: de instelling waar het kind door de ouders wordt aan-gemeld verzorgt binnen een periode van zes weken de screening en diagnostiek. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een speciaal voor de pilot samengesteld instrumentarium, waarbij aanvankelijk voor een zo breed mogelijke informatieverzameling is gekozen. De op deze wijze verzamelde informatie blijkt (na toetsing) te voldoen aan eisen die hieraan worden gesteld in het kader van de Wet op de Jeugdzorg en de toelating tot speciaal on-derwijs Cluster IV.

De instelling waar het kind wordt aangemeld, is verantwoordelijk voor het compleet maken van het dossier alvorens zij het kind voor de gezamenlijke indicatiestelling aan-meldt. Na het completeren van de screening en diagnostiek is er een termijn van 3 weken vastgesteld waarin men dient te komen tot het indicatiebesluit en het formuleren van een advies. Er is een apart indicatieteam geformeerd, samengesteld uit leden van het MDT van Bureau Jeugdzorg en uit de commissie van onderzoek van de Wissel (REC Cluster IV school), die op gezette tijden bijeenkomt om de aangemelde cases te bespreken en een indicatiebesluit te formuleren.

Tijdens de uitvoeringsfase zijn de volgende aanpassingen in de procedure doorgevoerd: – In de procedure is de vereiste opgenomen dat de keuzen voor zorg en/of onderwijs

REC Cluster 4 duidelijk moeten worden onderbouwd. Men werkt daarbij enkele mo-tiveringen voor zorg en onderwijs nader uit.

– Ten behoeve van de uitvoer van aanvullende diagnostiek is extra diagnostische capa-citeit vanuit een instelling voor jeugdzorg beschikbaar gesteld voor de pilot-kinderen gedurende de looptijd van het project.

– Aangezien het vaak nog niet mogelijk is een DSM IV classificatie af te geven voor zeer jonge kinderen heeft men ervoor gekozen in die gevallen werkhypothesen te formule-ren en gesteld dat dan de ‘beredeneerde afwijking’ zoals die voor het speciaal onderwijs geldt, gehanteerd moet worden. Dit is in lijn met wijzigingen in de WEC, waarin alternatieven zijn geformuleerd voor de DSM-classificatie (Tweede kamer, 2004).

– In de loop van de pilot is het CvI betrokken bij de pilot. Er zijn afspraken gemaakt over afgrenzing en delegeren van bevoegdheden en verantwoordelijkheden.

– In de laatste maanden van de pilot is de procedure herzien, waarbij vanuit de jeugdzorg meer aansluiting is gezocht op de procedures waaraan de indicatiestelling voor speciaal onderwijs moet voldoen, om zo de belasting voor het onderwijs te verminderen. De logistiek is in handen van het onderwijs gelegd, de procedure is meer gestandaardiseerd

Page 73: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

72 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 73SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

en vereenvoudigd en het CvI-protocol dient als format voor het opstellen van het indi-catiebesluit. Deze werkwijze kon echter niet in de praktijk getoetst worden, omdat er in de laatste periode van de pilot geen kinderen uit de doelgroep zijn aangemeld.

Een aantal aandachtspunten bleek in de praktijk van een meer structurele aard te zijn:– Het completeren van de dossiers aan de hand van het vastgestelde diagnostisch instru-

mentarium. Dit bleek moeizaam, omdat enkele instellingen de hiervoor benodigde informatieverzameling als een duidelijke verzwaring zagen in vergelijking met de hen bekende diagnostische procedures. De afname van een gezinsanamnese betekende bijvoorbeeld een werkverzwaring voor de schoolmaatschappelijk werkster. Daar kwam bij dat de pilot plaatsvond in een periode waarin de onderwijsmedewerkers zich ook vertrouwd moesten maken met de toelaatbaarheidsvereisten voor REC Cluster IV on-derwijs en met het CvI-protocol. Ook hierdoor diende men meer informatie dan voor-heen te verzamelen. De betrokken instellingen zien echter wel een zekere meerwaarde van de handelingsgerichte diagnostiek, in de zin van een kwaliteitsverbetering van het indicatiebesluit. De handelingsgerichte diagnostiek geeft een betere grondslag voor de zorgverlening in de opnemende instelling.

– Inbedding van de afgesproken werkwijze in de deelnemende instellingen. Het bleek voor enkele pilot-deelnemers lastig om collega’s in de eigen instelling te informeren over en te instrueren in de afgesproken manier van werken. Besluiten werden daardoor niet altijd goed uitgevoerd en afspraken niet altijd nagekomen.

– Gering aantal aanmeldingen. Het aantal te verwachten aanmeldingen van jonge risi-cokinderen voor de pilot was geschat op basis van de aantallen in maanden voorafgaand aan de start van de pilot. Deze schatting bleek echter niet betrouwbaar te zijn, gaan-deweg stelde men vast dat het aantal aanmeldingen per leeftijdsgroep op grond van allerlei factoren fluctueert en daardoor moeilijk te voorspellen is.

7.1.3 Toetsing aan wettelijke kaders

Tijdens de ontwikkelingsfase is geanticipeerd op de inwerkingtreding van de Wet op de Jeugdzorg en de Wet op de Expertisecentra (WEC) is ervoor gezorgd dat de procedure en de verzamelde informatie voldoen aan de eisen voor zover toen bekend. In 89% van de indicatiebesluiten is de in de pilot gestelde termijn van 9 weken gehaald.

De procedure is in de praktijk zorgvuldig uitgevoerd. De meeste indicatiebesluiten vol-doen inderdaad aan de eisen van beide wettelijke kaders. In het onderzoek zijn voor de kant van de jeugdzorg de indicatiebesluiten op een groot aantal criteria getoetst met behulp van de CLI&S, conform de systeemeisen voor jeugdzorg. Dit referentiekader is gehanteerd aangezien de Wet op de Jeugdzorg tijdens de onderzoeksperiode nog niet was vastgesteld. Inmiddels zijn de systeemeisen losgelaten en is tot een vereenvoudiging van de benodigde informatie in het indicatiebesluit overgegaan. Ten behoeve van de door de onderzoekers uitgevoerde analyse van de indicatiebesluiten is de oorspronkelijke onderzoeksgroep van de ontwikkelaars van de CLI&S als voorlopige normgroep gebruikt. De 29 indicatiebeslui-ten uit de pilot zijn tegen deze groep afgezet.

Page 74: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

74 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 75SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Uit de analyses die met behulp van de CLI&S zijn uitgevoerd blijkt dat gemiddeld 40% van de in de CLI&S gestelde vragen een positieve beoordeling heeft verkregen. Absoluut gezien is dit weliswaar niet hoog, maar in vergelijking met de voorlopige normgroep zijn de indicatiebesluiten van de pilot goed te noemen. Ongeveer de helft van de indicatiebeslui-ten van de pilot heeft een kwaliteit die overeenkomt met het gemiddelde in de voorlopige normgroep. De overige indicatiebesluiten hebben een hogere of zelfs zeer hoge kwaliteit. Slechts één indicatiebesluit heeft een mindere kwaliteit dan een besluit uit de normgroep.De meeste indicatiebesluiten (80%) voldoen (in hoge mate) aan de criteria betreffende in-houdelijke informatieverzameling, doelformulering, hulpvraagformulering en formulering minimaal noodzakelijke middelen. Het minst gunstig is de score voor diagnose (ongeveer 60% tenminste voldoende). Voor de overige criteria, te weten klacht- en probleemanalyse en gewenste middelen, geldt dat 70% à 80% van de indicatiebesluiten tenminste voldoende is.

De indicatiebesluiten voldoen ook aan de meeste eisen die vanuit de Commissie van Indi-catiestelling voor REC cluster IV worden gesteld. Uit analyse blijkt dat de volgende vereis-te onderzoeksrapporten aanwezig zijn: rapportage psycho-diagnostisch, orthopedagogisch en/of psychiatrisch onderzoek, rapportage maatschappelijk werk, rapportage reeds plaats-gevonden hulpverlening. Een lacune wordt vastgesteld voor wat betreft de aanwezigheid van het onderwijskundig rapport. Dit is in de helft van de dossiers van de schoolgaande kinderen niet toegevoegd. Gezien de onvoldoende gerichtheid van het huidige onderwijs-kundig rapport op de doelgroep jonge risicokinderen lijkt dit begrijpelijk. Landelijk gezien blijkt dit een breder punt van zorg en wordt vanuit de landelijke overheid in maart 2004 een aanpassing van het onderwijskundig rapport aangekondigd.

De inhoudelijke criteria voor een indicatie voor REC Cluster IV komen voldoende aan de orde in de onderzochte indicatiebesluiten. In de sectie ‘probleemanalyse’ worden deze aspecten consequent vastgesteld. Het betreft de volgende criteria: ontwikkelingspsycho-pathologie; ernstige sociaal-emotionele en/of gedragsproblematiek met een integraal karakter; aantoonbare gerichte bemoeienis van (jeugd)hulpverlening en/of hulp van een kinderpsychiatrische voorziening; ernstige onderwijsbeperking en ontoereikendheid vanuit regulier onderwijs en/of de zorgsector. Met betrekking tot het criterium ernstige onderwijsbeperking´ komt echter onvoldoende naar voren in hoeverre de geschetste on-derwijsbeperking verband houdt met een beperking regulier onderwijs te volgen of dat het kind überhaupt geen onderwijs kan volgen en op zorg is aangewezen.

7.1.4 Klantgerichtheid

Een apart punt van onderzoek is de mate van klantgerichtheid geweest. Hierbij is gekeken naar enkele items uit de CLI&S en uit de vragenlijst voor ouders. Ouders geven aan dat hen keuzes en alternatieven zijn voorgelegd en dat zij konden meebeslissen over de gewenste vorm van onderwijs en/of zorg. Door de wijze van formuleren in het indicatiebesluit komt de door de cliënt verschafte informatie echter onvoldoende scherp naar voren. Het meest consequent (in 75% van de gevallen) is de oorspronkelijke vraag van de cliënt vermeld. Dit is beduidend vaker dan in de voorlopige normgroep het geval is (37%). Ook de onmacht

Page 75: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

74 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 75SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

van de ouders wordt vaker dan in de voorlopige normgroep (in 41% versus 29% van de besluiten) beschreven. De overige items scoren lager dan de voorlopige normgroep.Het format van het indicatiebesluit voorziet niet in ruimte voor twee andere items van de CLI&S: de beschrijving van de door de ouders gewenste hulp en een andtekening voor akkoord. Hiervoor is een apart formulier in gebruik. Na controle bleek dat in alle gevallen waar de ouders akkoord gaan met het advies, een handtekening van de ouders is verkre-gen.

Item van de CLI&SPercentage indicatiebesluiten

waarin dit item vermeld isindicatieteam normgroep

Oorspronkelijke vraag van cliënt is vermeld 75% 37%Reden voor onmacht volgens cliënt is vermeld 41% 29%Gedrag/situatie in termen cliënt is vermeld 39% 59%Beleving van probleem door cliënt is vermeld 36% 59%Probleemhantering door cliënt is vermeld 36% 46%Visie cliënt op klacht is vermeld 11% 26%Aard effect eerdere hulp volgens cliënt is vermeld 11% 18%

Een aandachtspunt in de samenwerking met ouders is de wijze waarop er contact is onder-houden bij de start en tijdens de procedure om hen op de hoogte te houden en te ondersteu-nen. Minimaal een kwart van de ouders (24-32%) is hier niet tevreden over. Met de wijze waarop ouders geïnformeerd zijn over het indicatiebesluit is in de pilot zeer verschillend omgegaan. Soms zijn ouders mondeling geïnformeerd, anderen hebben een brief gekregen met een korte toelichting en weer anderen hebben het gehele indicatie-verslag gelezen. Afstemming van de procedure ten aanzien van dit aspect verdient in de toekomst nadere uitwerking.

7.1.5 Toekomstscenario’s

Leden van de beleidsgroep is gevraagd om, ieder voor zich, van twee scenario’s een sterkte-zwakte analyse te maken. De scenario’s zijn beschreven in bijlage 4. Ten aanzien van de sa-menwerkingsstructuur zoals in de pilot uitgewerkt en getoetst komt het volgende naar voren:– De kracht van de procedure zoals getoetst in de pilot ligt in het feit dat de herkenbaar-

heid van de betrokken instellingen en scholen maximaal is. – Er wordt niet vooruitgelopen op een combinatie van onderwijs en zorg, terwijl een

dergelijke optie evenmin uitgesloten wordt. – Men schat in dat de volgende factoren een gevaar kunnen vormen voor de goede uit-

voering van deze samenwerkingsstructuur: 1) Vraaggestuurde werkwijze en positie van ouders komen niet voldoende tot hun recht en 2) het gevaar dat er een gebrek aan continuïteit in het plaatsvinden van het overleg is en 3) onvoldoende expertise bij de instelling die de screening uitvoert.

Page 76: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

76 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 77SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Van een meer regionale insteek waarbij de samenwerking start bij de intake en screening en adviesvoorbereiding spreekt het ambulante en flexibele karakter en de specialisatie op het terrein van jonge risicokinderen de leden van de beleidsgroep aan. Indien het als een apart team georganiseerd wordt is een sterk punt dat het onafhankelijke karakter van de indicatiestelling en het advies aan de ouders beter gewaarborgd is. Het gevaar is dat dit tot een nieuw orgaan verwordt dat onvoldoende binding heeft met de praktijk. Tevens voorziet men het gevaar dat het aantal aanmeldingen en de financiële middelen onvoldoende zullen blijken om een dergelijk team operationeel te houden.

7.2 Algemene conclusies en discussie

In termen van beoogde en behaalde resultaten kan gesteld worden dat de procedure voldoet aan de eisen van de wettelijke kaders binnen de jeugdzorg en het onderwijs. Ervaringen met de indicatiestellingen van de CvI’s hebben inmiddels geleid tot voorstellen van wijzi-ging van de WEC. Het gaat daarbij om vereenvoudiging van de criteria, vermindering van de onderzoekslast en aanpak van de bureaucratie. De Wet op de Jeugdzorg – van kracht vanaf januari 2005 – kent het indiceren als kerntaak aan de Bureaus Jeugdzorg toe. In op-dracht van de Directie Jeugdbeleid (ministerie van VWS) en de Directie Jeugd en Crimi-naliteitspreventie (ministerie van Justitie) is een referentiewerkmodel Bureaus Jeugdzorg ontwikkeld. Dit model geeft op hoofdlijnen de werkprocessen van de Bureaus Jeugdzorg die voortvloeien uit de Wet op de Jeugdzorg weer (definitieve versie oktober 2003). De indicatietaak is omschreven als: ‘beoordelen of en zo ja, welke zorg een cliënt nodig heeft, het (doen) realiseren van die zorg en het evalueren ervan. In het referentiewerkmodel is deze indicatietaak uitgesplitst naar deelprocessen, waaronder casemanagement en het ver-lenen van ambulante jeugdzorg. Daarnaast is op landelijk niveau door de MO-groep een set formulieren (MO-formulieren) ontwikkeld die als uitgangspunt dienen voor de indi-catiestellingen door Bureaus Jeugdzorg. Ook voor Bureau Jeugdzorg Overijssel zullen het referentiewerkmodel en de MO-formulieren richtinggevend zijn voor de verdere invulling van de taken van het bureau.

In onderstaande aanbevelingen is rekening gehouden met ontwikkelingen zoals die tijdens de onderzoeksperiode in het kader van de Wet op de Jeugdzorg en de Wet op de Experti-secentra (WEC). hebben plaatsgevonden.

De procedure leidt tot een indicatiebesluit waarin wordt aangegeven of geïndiceerde zorg en/of speciaal onderwijs nodig is. Voor de pilot is hiervoor een format indicatiebesluit ont-wikkeld. Deze wordt na de indicatiebespreking ingevuld en de meest gewenste zorg en/of onderwijsvorm en de minimaal noodzakelijke zorg of onderwijsvorm worden aangegeven. De samenhang tussen beide indicatietrajecten komt daarmee goed tot zijn recht. We con-stateren dat de wijze waarop de samenhang in het format van de pilot tot uitdrukking komt in de toekomst als bruikbaar uitgangspunt gehanteerd kan worden en bijvoorbeeld in de MO-formulieren ingepast worden.

Het aanleveren van het onderwijskundig rapport leverde in de pilot de meeste problemen

Page 77: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

76 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 77SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

op. Dit is landelijk gezien een punt van zorg. In de toekomst zal dit naar verwachting mak-kelijker worden, aangezien in de wijziging van de Wet op de expertisecentra (maart 2004) een vereenvoudiging van het onderwijskundig rapport aangekondigd wordt.

Met de procedure wilde men voorkomen dat informatie dubbel verzameld werd, de proce-dure onoverzichtelijk en onduidelijk was voor ouders en dat cliënten achtereenvolgens bij meerdere instellingen moesten aankloppen. Ook wilde men de wacht- en doorlooptijden minimaliseren. Ten aanzien van deze aspecten wordt duidelijk winst geboekt. Informatie is niet dubbel verzameld; kinderen kwamen direct op de juiste plek terecht en er is voorko-men dat ouders en kinderen achter elkaar bij meerdere instellingen moesten aankloppen. De procedure bleek redelijk duidelijk voor ouders. Voor met name de scholen leverde de procedure meer werk op in een tijd dat men ook vertrouwd moest raken met de toelatings-vereisten van REC Cluster IV. Naarmate men hiermee meer vertrouwd raakte verliep de procedure binnen de pilot ook sneller. Ruim driekwart van de indicatiebesluiten werden binnen de gestelde termijnen van 6 weken voor screening en 3 weken voor adviesformule-ring afgerond. Daarna duurde het voor ongeveer twee derde van de kinderen minder dan zes weken voor de geïndiceerde vorm van zorg en/of onderwijs daadwerkelijk aanving. Dit wijst op een alleszins acceptabele doorloopsnelheid, hetgeen overeenkomt met de beleving van de ouders van de wachttijd. Het omslagpunt wat voor ouders een acceptabele wachttijd is, lijkt bij twee maanden te liggen.

Hoewel de screening en diagnostiek voorafgaand aan de indicatiestelling inhoudelijk gezien ook meer werk vereisten, ziet men de winst daarvan terug in het traject na de in-dicatiestelling. Doordat reeds een richting is uitgezet kan er sneller met de behandeling / onderwijszorg gestart worden.

Het indicatieteam oordeelt positief over de kwaliteit van de gestelde indicatiebesluiten. Vanuit de REC cluster IV school wordt hierbij aangetekend dat de variatie in de zorg-toewijzing breder had kunnen zijn. Er is overwegend voor een MKD geïndiceerd, terwijl een kind wellicht ook met ambulante steun op school geholpen had kunnen worden. Kwalitatief gezien steken de indicatiebesluiten van de pilot boven die van de voorlopige onderzoeksgroep van de CLI&S uit. Op onderdelen kan verbetering nagestreefd worden, met name het aspect ‘klantgerichtheid’ verdient nadere aandacht.

De pilot heeft geleid tot een intensieve ontmoeting tussen onderwijs en jeugdzorg waarin gezocht werd naar de meest optimale vorm van structurele samenwerking. Dit wordt als een belangrijk positief resultaat gezien. Met het ontwikkelen van een gezamenlijke indi-catiestelling is een fundament gevormd, waarop verder gebouwd kan worden in de samen-werking door bestaande contacten te verdiepen en meer te profiteren van elkaars expertise. Beide sectoren zijn hiertoe bereid. In de ogen van betrokkenen mag de samenwerking verder gaan dan alleen de fase van indicatiestelling. Er wordt gepleit voor een gezamenlijke screening en voor samenwerking in de vorm van onderwijs-zorgarrangementen. Dit laatste is in veel scholen al de praktijk.

Page 78: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

78 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 79SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

7.3 Aanbevelingen

Het geheel overziend kan tot besluit van dit onderzoek een aantal aanbevelingen geformu-leerd worden die betrekking hebben op de beleids- en uitvoeringspraktijk.

I. Instrumentarium en format indicatiebesluitIn de pilot is de keuze gemaakt voor een brede insteek ten behoeve van de informatie-verzameling tijdens de fase van screening en diagnostiek. Voor dit doel zijn verschillende bestaande instrumenten gebruikt. Na afloop van de pilot staat men nog steeds achter de keuze van een uitgebreide screening, gezien de winst voor het traject na de indicatiestel-ling. Bovendien kunnen we constateren dat de kwaliteit van de indicatiestellingen in ver-gelijking tot indicatiebesluiten uit de onderzoeksgroep van de CLI&S ruim voldoende was en aan de wettelijke vereisten voldoet. De samenhang tussen onderwijs en zorg kwam in de indicatiebesluiten goed tot uitdrukking, doordat steeds geformuleerd werd welke zorg en/of onderwijs het meest gewenst is en wat minimaal noodzakelijk is.

Het is van belang dat bij de respectieve toegangen voor onderwijs en zorg dezelfde infor-matie voor screening en diagnostiek geïnventariseerd wordt. Het is bovendien wenselijk om de samenhang tussen onderwijs en zorg ook in de toekomstig te hanteren screenings-formulieren en het formulier waar het indicatiebesluit op aangegeven wordt, tot uitdruk-king te laten komen. De wijze waarop de samenhang in het format van de pilot vormge-geven is kan als bruikbaar uitgangspunt dienen. Voor speciaal onderwijs wordt door de CvI’s met een digitaal protocol gewerkt. Bureau Jeugdzorg Overijssel gaat werken met de formulieren die door de branche-organisatie MO-groep ontwikkeld zijn. Ineenschuiven van beide formats is wenselijk. Indien de MO-formulieren hiervoor als basis dienen dan zijn de volgende aanvullingen noodzakelijk. In het screeningsformulier komt in het veld ‘actuele situatie’ het kopje schoolcarriere/werk/dagbesteding voor. Op een tussenblad kun-nen gegevens die voor de indicatie voor REC Cluster IV onderwijs verzameld worden, toegevoegd worden. Daarnaast kan bij het onderdeel ‘diagnostisch’ beeld het onderdeel ‘onderwijsleersituatie’ toegevoegd worden. Hier zal dan ook ingegaan dienen te worden op de geconstateerde beperking in de onderwijsparticipatie waardoor deelname aan regulier onderwijs niet mogelijk is. Ten slotte zal bij het onderdeel ‘screeningsadvies’ aandacht voor onderwijs moeten zijn. In het MO-formulier Indicatiebesluit (formulier 4) zal naast de uitspraken over zorg ook die over het onderwijs een plek dienen te krijgen.

II. Inhoud indicatiebesluitIn het onderzoek constateren we dat ouders zich gehoord voelden en naar hun mening ook voldoende konden meebeslissen. De beschrijving en beleving van de situatie door ouders kwam in de indicatiebesluiten echter te weinig naar voren. Ook constateerden we dat de wijze waarop de cliënt met het probleem omgaat en de wijze waarop de cliënt eerdere hulp heeft beleefd beter tot hun recht moeten komen. Met de introductie van de MO-formu-lieren zal bovengenoemd perspectief van de cliënt beter in de indicatiebesluiten naar voren komen dan nu het geval is. In het formulier ‘indicatiebesluit’ is een sectie ‘visie van de cli-ent’ opgenomen. Hier vult men de ideeën van de cliënt over oplossingen in en voor welke vormen van hulp men openstaat of juist niet.

Page 79: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

78 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 79SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Men is consequent geweest in het vermelden van de hulpvraag. 75% van de indicatiebe-sluiten van de pilot bevatte de hulpvraag van ouders. Kwalitatief gezien kan ten aanzien van dit aspect nog een verbeteringsslag gemaakt worden. Nu wordt in een aantal gevallen niet zozeer de hulpvraag maar het wenselijke aanbod vermeldt. Ten slotte is gebleken dat het begrip onderwijsbeperking niet eenduidig gehanteerd is. Er kan sprake zijn van een algehele onderwijsbeperking, waardoor een kind aangewezen is op zorg. Een onderwijs-beperking van een andere orde is die waarin het kind niet kan deelnemen aan regulier of sbo-onderwijs en aangewezen is op speciaal onderwijs. Voor indicaties waarin zowel zorg als speciaal onderwijs onder de loep worden genomen is een dergelijk onderscheid van wezenlijk belang.

Van toegevoegde waarde is een eenduidige operationalisering van de wijze waarop de hulpvraag beschreven dient te worden. Daarnaast dient in het indicatiebesluit helder te zijn of men bij be-lemmering in de onderwijsparticipatie spreekt over belemmering van participatie aan het regulier of sbo-onderwijs (en waardoor men in aanmerking komt voor speciaal onderwijs) of dat het gaat om een onderwijsbeperking in algemene zin, waardoor ook speciaal onderwijs niet toereikend is en zorg in aanvullende en vervangende zin nodig is.

III. Contact met oudersEen aandachtspunt in de relatie tot ouders is de wijze waarop er contact is onderhouden bij de start en tijdens de procedure om hen op de hoogte te houden en te ondersteunen. Minimaal een kwart van de ouders (24-32%) is hier niet tevreden over. Daarnaast is met de wijze waarop ouders geïnformeerd zijn over het indicatiebesluit is in de pilot zeer ver-schillend omgegaan.

Mede gezien de nadruk die erin de Wet op de Jeugdzorg op cliëntgerichtheid ligt en de positie van ouders binnen de Wet op de Expertisecentra, is het van belang het contact met ouders in een toekomstige procedure op zorgvuldige wijze te verankeren.

IV. Moment van samenwerkenIn de beproefde procedure was de instelling waar het kind aangemeld werd verantwoorde-lijk voor de screening en diagnostiek en diende deze instelling het dossier compleet aan te leveren voor het indicatiebesluit. Dit bleek moeizaam. Naast het feit dat de dossiervorming instellingen meer werk opleverde dan voorheen, is het aannemelijk te stellen dat ook niet voor alle onderdelen voldoende expertise aanwezig is. Bovendien vond men de procedure voor kinderen waarbij op voorhand duidelijk was dat plaatsing in één van beide sectoren voldoende was, onnodig uitgebreid. Deze knelpunten kunnen worden opgelost wanneer al vanaf de aanmelding afstemming plaatsvindt. Het is van belang reeds bij de aanmelding van kinderen de inschatting te kunnen maken of de samenwerkingspartner (zorg cq. On-derwijs) in het verdere traject betrokken dient te worden.

De resultaten van het onderzoek pleiten voor een aanpassing van de ontwikkelde werkwijze, zodanig dat de afstemming en samenwerking onderwijs- Bureau Jeugdzorg al bij de aanmelding van een kind van start gaat.Scholen binnen REC Oost-Nederland selecteren bij de telefonische aanmelding of een kind in principe op het juiste adres is. Ook bij BJzO vindt een eerste verken-

Page 80: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

80 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 81SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

ning tijdens de aanmelding plaats. Als standaardwerkwijze zou men tijdens deze selectiemo-menten dienen na te gaan of de inzet vanuit beide sectoren wenselijk is of dat hierover twijfel bestaat. Degenen die de aanmelding afhandelen dienen hierin getraind te worden, zodat zij een aanmeldingsvraag in de richting van zowel onderwijs en als jeugdzorg kunnen verkennen. In die gevallen waarbij er zowel een onderwijs- als zorgvraag ligt vindt een gezamenlijke intake plaats. Bij twijfel moet de mogelijkheid bestaan de samenwerkingspartner daar telefonisch over te consulteren. Dan volgt het moment van acceptatie en gaat de fase van screening en diagnos-tiek in. In het referentiewerkmodel Bureau Jeugdzorg wordt dit de fase van analyse en opstellen diagnostisch beeld (fase 2) genoemd. Taken ten behoeve van screening en diagnostiek worden tussen de vertegenwoordiger van het onderwijs en Bureau Jeugdzorg verdeeld. Vanuit de school kunnen gegevens ten aanzien van de onderwijsleersituatie aangeleverd worden. Nagegaan dient te worden op welke wijze afstemming in het doen van een gezinsanamnese tot stand kan komen. Bureau Jeugdzorg vraagt een uitgebreidere gezinsanamnese dan de school. Bovendien is in het kader van de versoepeling van de criteria van REC Cluster IV een onderzoek maatschappelijk werk niet meer vereist als de integraliteit van de problematiek uit ander onderzoek blijkt (Tweede Kamer, 2004).

V. Opschaling naar provinciale samenwerking met behoud van het subregionale karakterIn de pilot is een fundament gelegd voor een structurele afstemming tussen de indicaties van Bureau Jeugdzorg en het speciaal onderwijs (Cluster IV) op regionaal niveau. Het biedt bruikbare handvatten voor opschaling van de samenwerking op provinciaal en REC-niveau. Voor een vervolg van de samenwerking is het van belang verder te bouwen op de verworvenheden. De regionale partners kennen elkaar nu beter en zijn vertrouwd geraakt met elkaars werkwijzen en procedures.

Voor de toekomst is het wenselijk een provinciebrede invulling te geven aan de samen-werking tussen BjzO en speciaal onderwijs REC Cluster IV. Het verdient de voorkeur om niet alleen jonge risicokinderen te betrekken maar de samenwerking te richten op alle kinderen in de leerplichtige leeftijd. Dit proces van opschaling is reeds in gang gezet. Een vaste medewerker van BJz (en diens vervanger) wordt gelieerd aan een REC Cluster IV school. De regio Almelo profiteert op die manier optimaal van de opgedane ervaring. Het geringe aantal aanmeldingen waar men in de onderzochte procedure tegenaan liep is in deze constructie niet meer een factor van invloed. Met deze constructie voorkomt men eveneens het gevaar van discontinuïteit van het overleg van het indicatieteam en tijdsverlies als gevolg van de moeite die het kost om deze overleggen te plannen.

Bovenstaande aanbevelingen zijn op de volgende pagina uitgewerkt in een model voor een traject van samenhangende screening, diagnostiek en indicatiestelling.

Page 81: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

80 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 81SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

��

������ �����

���������������������������������������������

��� ���������������� ����� �������� ������� ���������� ������� ��� ��������������������������� ������������������

��� ������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������

��� ������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������ ����������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������

��� ��� ������ ����������� ��� �������������� ������� ���� �������� ���� ���������� ��� ������������ ��� �������������������������������������������������������������������������������������������������

��� �������������������������������������������������������������������������������������� ����������������

������

������������

������������

������������������������ ���������������������������

����������������������������������������

���������������������������������������������������������

�������������������������������������������������������������

������������������������������������

�����������������������������

��������������������������������������

��������������

��������������

�������������������������������������������������

1. Cliënten melden zich aan bij Bureau Jeugdzorg en bij de scholen binnen REC Cluster IV Oost-Nederland.

2. Bij aanmelding vindt gerichte taxatie plaats en wordt vastgesteld of men bij de juiste instelling is. Op dit moment wordt al een eerste inschatting gemaakt of er een enkel- of meervoudige (zorg en onderwijs cluster IV) indicatie gewenst is of dat daar twijfel over bestaat. Medewerkers van de betrokken instellingen zijn getraind in het doen van deze taxatie.

3. Bij twijfel of als er de behoefte is aan een meervoudige indicatie zijn bij het intake-gesprek met de ouders zowel onderwijs als zorg vertegenwoordigd. Heeft een ouder zich aangemeld bij school dan komt de medewerker van BJz naar de school. Een vaste functionaris en diens vervanger zijn vanuit BJz gelieerd aan de school.

Page 82: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

82 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 83SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

4. Er vindt afstemming en taakverdeling plaats ten behoeve van screening en diagnos-tiek en het indicatiebesluit wordt voorbereid. In deze fase kan diagnostische capaciteit ingezet worden.

5. Indicatiestelling door de daartoe geëigende organen vindt plaats en zorg/onderwijs op indicatie volgt.

Page 83: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

82 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 83SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Literatuur

(1982) Wet op de expertisecentra. Tekst geldend op 22 05 2004.

(2001) Projectplan(versie nov. 2001).: geïntegreerde indicatiestelling onderwijs/zorg jonge risicokinderen (jrk). Zwolle: Bureau Jeugdzorg Overijssel.

(2002). Wijzigingswet tot wijziging van de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair on-derwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van een leerlinggebonden financiering en de vorming van regionale expertisecentra (regeling leerlinggebonden financiering).

(2003) Handleiding protocol pilot geïntegreerde indicatiestelling onderwijs / zorg jonge risicokinderen.

(2004) Wet op de jeugdzorg. Wet van 22 april 2004, houdende regeling van de aanspraak op, de toegang tot en de bekostiging van jeugdzorg.

Bakker, H.E., Koning, W., Pameijer, N. & Pijnenburg, H.M. (2002). Protocol handelings-gerichte diagnostiek binnen het REC. Nijmegen: Praktikon/Zoetermeer: Wegbereiders.

Berben, E.G.M.J. (2000). Als iedereen hetzelfde was…. Indicatiestelling in de jeugdzorg. Proefschrift Erasmus Universiteit Rotterdam. Maastricht: Shaker.

De Bruyn, E.E.J. (2001). Van hulpvraag tot advies: de fundamentele problemen van de diag-nosticus. In: H. Pelzer & P. Steerneman (red.). Diagnose van de diagnostiek. Leuven: Garant.

Eijgenraam, van Deur, van der Steege & van Yperen (2001a). Handleiding bij de Checklist Kwaliteit Indicatiestelling, Checklist Kwaliteit Screening & Diagnostiek. Utrecht: NIZW.

Eijgenraam, van Deur, van der Steege & van Yperen (2001b). Indicaties voor kwaliteit. Onderzoek naar de ontwikkeling van de kwaliteit van de indicatiestelling Bureaus Jeugdzorg agglomeratie Amsterdam. Utrecht: NIZW

Koning, W., Bakker, H.E. & Pijnenburg, H.M. (2002). Indicatiestelling en handelings-gerichte diagnostiek binnen de REC’s: gescheiden of functioneel geïntegreerd? Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 41, pp. 457-469.

Minister van OCW (2004). Wijziging van de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van een leerling-gebonden financiering en de vorming van regionale expertisecentra (regeling leerlinggebonden financiering).

Page 84: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

84 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 85SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Ministers van VWS en van Justitie (2003). Regeling van de aanspraak op, de toegang tot en de bekostiging van jeugdzorg (Wet op de jeugdzorg). Gewijzigd voorstel van wet. Den Haag: Sdu Uitgevers.

Nota, P.H., van der Schaft, R.A. & van Yperen, T.A. (1997). Toegang tot de jeugdzorg. Functies en systeemeisen. Utrecht: NIZW.

Ordina BV & Projectgroep Bureau Jeugdzorg, (2004). Referentiewerkmodel Bureau Jeugdzorg.

Projectbureau Operatie Jong (2004). Den Haag: Projectbureau Operatie Jong.

Rispens, J. (1996). Wat is beter aan diagnostiek volgens een afsprakenmodel? In: P. van Geert & S. Jackson (red.), Afspreken in de hulpverlening. Houten: Bohn, Stafleu Van Loghum.

Tijdelijke Commissie Advisering Indicatiestelling (2001). Criteria voor indicatiestelling. Zoetermeer: TCAI.

Van Yperen, T.A. & De Ruyter, D. (2001). Vraaggerichte diagnostiek en indicatiestelling in de jeugdzorg. In: H. Pelzer & P. Steerneman (red.). Diagnose van de diagnostiek. Leuven: Garant.

Van Yperen, T.A. & Van Geffen, L. (1997). Screening, diagnostiek en indicatiestelling. Toe-gang tot de jeugdzorg. Utrecht: NIZW.

Page 85: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

84 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 85SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Bijlage 1 Format interviews beleidsgroep, projectgroep en indicatieteam

1 Werkt de procedure voor alle partijen naar tevredenheid? Voldoen de resultaten aan uw verwachtingen? Ook aan verwachtingen bij aanvang?(beleidsgroep, indicatieteam, projectgroep)

2 Tegen welke knelpunten lopen degenen die de procedure volgen aan? Zoals: het ge-ringe aantal aanmeldingen. Hoe verklaart u dit? ?(beleidsgroep, indicatieteam, project-groep)

3 Welke wijzigingen zijn in de afgelopen anderhalf jaar in opzet en werkwijze aange-bracht? (waarom?) (projectgroep)

4 Voldoet het gekozen instrumentarium voor een indicatiestelling? (indicatieteam)

Dit onderzoek naar beoogde en behaalde resultaten richt zich op het evalueren van de behaalde resultaten. Op grond van de in het projectplan geformuleerde doelen gaat het hier om de volgende onderzoeksvragen

5 Verloopt de totale procedure nu sneller en efficiënter dan bij de ‘oude’ procedure het geval was? (indicatieteam, projectgroep)

6 Levert de procedure bruikbare handelingsgerichte diagnostiek op, op basis waarvan de opnemende instelling een handelingsplan op kan stellen? (indicatieteam)

B)De projectleden hebben geen scenario’s voorgelegd gekregen maar het is wel interessant om hun ideeën daarover te horen. Vrijblijvend denkend aan samenwerkingsvormen onder-wijs en zorg zou je verschillende mogelijkheden hebben:1. samenwerking ten aanzien van onderzoek en diagnostiek2. gezamenlijke indicatiestelling3. onderwijs-zorg aanbod (arrangementen)

1 en 2 komen overeen met de scenario’s die de beleidsgroep hebben gekregen.De vraag kan gesteld worden welke kansen en belemmeringen zij zien ten aanzien van deze thema’s.

Page 86: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

86 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 87SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Page 87: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

86 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 87SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Bijlage 2 Vragenlijst voor ouders

��

������� �

������������������������

������������������ �

�������������������������������������������������������������������������� �

��������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������

����������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������

������������������������������������������������������������� ���� �����

����

� � ���� ������������������������������������������������������������������������ �� �� ��

��� �������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������

�� �� ��

��� ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������

�� �� ��

��� ���������������������������������������������������������������������� �� �� ��

��� ����������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������

�� �� ��

��� ������������������������������������������������������������������������������������������������������������

�� �� ��

��� ������������������������������������������������������������������������ �� �� ��

��� ��������������������������������������������������������������������������������������������

�� �� ��

��� �����������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������

�� �� ��

���� �����������������������������������������������������������������������������������

�� �� ��

Page 88: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

88 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 89SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

��

���� ���������������������������������������������� �� �� ��

���� �������������������������������������������������������������������������������������������������������������

������������������������������������������������������������������

���� ����������������������������������������������������������

�����������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������

���� ����������������������������������������������������������������������������������������������

� � �

����������������������������������������������������������������������������������������������������������������

��������������������������������������������������������������������������

� � �

���� ����������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������

� � �

����������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������

��������������������������������������������������������������������������

� � �

� � �

��������������������������������������������������������������������������

�������������������������������������������������������������������������������������

� � �

Page 89: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

88 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 89SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

��

���� ���������������������������������������������������������������������������������������������

�������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������

��������������������

����������

���������

��������������

���������

���������������

�������

���������

���� ����������������������������������������������������������������������������������������������������������

���������������������

����������������������

������

����������������

� � �

� � �

�� ���� ���������

���� ��������������������������������������������������������������������������� �� �� ��

���� ��������������������������������������������������������������� �� �� ��

���� ��������������������������������������������������������������������

�����������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������

�� �� ��

Page 90: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

90 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 91SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Page 91: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

90 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 91SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Bijlage 3 Checklist model protocol voor de indicatiecommissies van cluster IV

Deze checklist is gebaseerd op de criteria voor indicatiestelling zoals die zijn geformuleerd door de TCAI (2001) en geoperationaliseerd door de WAII (2002).

1. Wat is het resultaat van de aanvraag voor indicatiestelling bij de Commissie voor de indicatiestelling?

o Toekenning indicatie cluster IV door Commissie voor de Indicatiestelling *o Acceptatie aanvraag door Commissie voor de indicatiestelling, zonder vraag naar aan-

vullend onderzoek o CvI neemt advies indicatiestelling over o CvI neemt advies indicatiestelling over na marginale toetsing o CvI neemt advies indicatiestelling over na volledige procedure o CvI doorloopt volledig de reguliere procedureo Acceptatie aanvraag door Commissie voor de indicatiestelling met vraag naar aanvul-

lend onderzoek: Geef aan voor welke criteria aanvullende informatie of aanvullend onderzoek wordt

gevraagd:

o Aanvraag niet geaccepteerd: onvoldoende gegevens Geef aan welke informatie ontbreekt:

2. Is in de ogen van de CvI voldaan aan het criterium van een onafhankelijke indicatie-stelling?

o ja o nee (toelichting: )

3. Analyse indicatiestellingsformulier (alleen noodzakelijk indien CvI niet rechtstreeks een indicatie heeft verleend)

3.1. Zijn de minimaal noodzakelijke (onderzoeks)rapporten aanwezig? – rapportage psychodiagnostisch, orthopedagogisch en/of psychiatrisch onderzoek

ja/nee – rapportage onderzoek maatschappelijk werk

ja/nee – rapportage over hulpverlening die reeds heeft plaatsgevonden

ja/nee – onderwijskundig rapport of gegevens zorginstantie ja/nee

Page 92: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

92 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 93SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

3.2. Worden in de rapportage de volgende criteria expliciet vastgesteld ( vermeld)?* (kruis de vastgestelde criteria aan)

o Ontwikkelingspsychopathologie op basis van DSM-IV of ICD-10 die betrekking heeft op emotionele stoornissen en/of gedragsstoornissen en/of specifieke ontwik-kelingsstoornissen

o Ernstige sociaal-emotionele en/of gedragsproblematiek met een integraal karakter, die aantoonbaar optreedt in de schoolsituatie en daarbij of in de thuissituatie en/of bij vrijetijdsbesteding

o Aantoonbare gerichte (/bemoeienis van) (jeugd) hulpverlening en/of hulp van een kinderpsychiatrische voorziening

o Ernstige onderwijsbeperking: o ontbrekende algemene leervoorwaarden in verband met het gedrag o gedrag waardoor de leerling een gevaar voor zichzelf of voor anderen iso Hulp/begeleiding vanuit zorgstructuur van het regulier onderwijs en/of vanuit de

zorgsector heeft ondanks de aanwezigheid van een adequaat handelingsplan onvol-doende effect gesorteerd / ontoereikende mogelijkheden vanuit zorgstructuur regulier onderwijs en/of zorgsector

* afhankelijk van de te volgen procedure kan hiervoor het indicatiestellingverslag als bron dienen (als indicatiestelling tegelijk plaats vindt), dan wel de individuele onder-zoeksverslagen

* indien indicatie door CvI is toegekend, betekent dat dat informatie/onderzoek vol-doet aan criteria. Indien aanvullend onderzoek wordt gevraagd, ontbreekt (een deel van) vereiste informatie. Dit dient hier geëxpliciteerd te worden

4. Is de procedure binnen de wettelijk gestelde termijn van 8 weken afgerond (dit betreft de periode tussen aanmelding voor indicatiestelling en besluit CV)

o ja o nee, de termijn is met 8 weken verlengd, en de procedure is binnen deze 16 weken

afgerond o nee, de totale termijn was langer dan 16 weken

Page 93: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

92 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 93SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Bijlage 4 Schriftelijke inventarisatie beleidsgroep: visie op toekomstscenario’s

IntroductieIn de pilot ‘geintegreerde indicatiestelling’ is een structuur opgezet waarbij er een ge-zamenlijk overlegmoment is (na de fase van screening en diagnostiek) ten aanzien van de indicatiestelling. Onderwijs en jeugdzorg zijn hierin vertegenwoordigd. Bijgevoegd stroomdiagram is opgenomen in de handleiding van de pilot en geeft aan hoe de routes lopen. In de structuur van de pilot zit het gezamenlijke karakter onderwijs / zorg dus in het tweede vertikale blok (indiceren).

Er is ook een ander scenario denkbaar waarbij de gezamenlijke uitvoering gelegd wordt in het voortraject, namelijk tijdens de screening en diagnostiek. Hieronder schetsen we beide scenario’s. Wilt u de bijbehorende vragen beantwoorden?

Scenario 1: Gezamenlijk overleg over de indicatiestellingIn dit scenario staat een verdere optimalisering van de structuur zoals die in de afgelopen projectperiode is ontwikkeld centraal. Vertegenwoordigers van onderwijs en jeugdzorg overleggen over de indicatiestelling van jonge risicokinderen die aangemeld zijn bij de verschillende instellingen. De instelling waar het kind aangemeld is verricht de screening en diagnostiek, op basis waarvan de indicatie gesteld wordt. Hiervoor wordt met hetzelfde instrumentarium gewerkt.

Scenario 2: Team voor screening en diagnostiekIn dit scenario begint de gezamenlijke uitvoering in de fase van screening en diagnostiek. Er wordt uitgegaan van het bestaan van een team voor ‘screening en diagnostiek van jonge risicokinderen’. Dit team bestaat uit professionals uit de sectoren onderwijs en jeugdzorg met specifieke deskundigheid op het gebied van jonge risicokinderen. Om het team ten volle te benutten werkt het team regionaal, in de regio Twente en kan op locatie het werk verrichten. De indicatiestelling geschiedt vervolgens door de wettelijk daartoe bevoegde organen binnen onderwijs en jeugdzorg.

Te beantwoorden vragen:

1. Wat ziet u, vanuit het perspectief van uw organisatie, als sterke punten van de twee scenario’s?

Page 94: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

94 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 95SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Sterke punten scenario 1 zijn:

Sterke punten scenario 2 zijn:

2. Welke mogelijke afbreukrisico’s van de twee scenario’s voorziet u?

Afbreukrisico’s scenario 1 zijn:

Afbreukrisico’s scenario 2 zijn:

3. Voor een eventueel vervolg, naar welk scenario gaat uw voorkeur uit? Graag beargu-menteren.

Page 95: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

94 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 95SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Bijlage 5 Indicatie pilot onderwijs/zorg

��

������� �

�������������������������������

����������� ������������������ ��� � � � � �������������� ��

����������������������������� ��� � � � � �

���������������������� ����������� ������������

���������������� ��� � � � � � ������������ ��� � � � � � �

�����������������������������������������

�����������������������������������������������

�������������������������

��������������������������

������������������������

�������������������������������������������

���������������������������������������������������

�����������������������

��������������������

Page 96: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

96 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 97SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

��

������������

�������������������������������

���������������������������������������������������������������������������������������������������� � � ����������������������� � ���������������������������������������������������������������������������������������

�������������������������

���������

���������������������������� � �����������������������������������

������������������������������������������� ���������

� � � �������������������������

�����������������������������������

����������

��������������������������

�������������������� ���������������������������������������� � ����������� �� � � � � � � � � � � � �

������������������

�������������������������������� ��������������������������������������� � ����������� � � � � � � � � � � � �

������������������� � ������������������ �� � � � � � � � � � � � �

����������������������������������������

��

������������������������� ������ �� � �������������

Page 97: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

96 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN 97SAMENHANGENDE DIAGNOSTIEK EN INDICATIESTELLING VOOR JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS

Page 98: Samenhangende diagnostiek en indicatiestelling voor ... Almelo.pdfop de bestaande procedures binnen de betrokken instellingen. Meer informatie over het Meer informatie over het project

98 DEANNE RADEMA, CORIAN MESSING, PETER VAN DEN BOGAART & DOLF VAN VEEN

NIZW, innovatiepartner in zorg en welzijn

Het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW is een onafhankelijke organisatie die zich samen met instellingen, professionals, beleidsmakers en burgers inzet voor de kwaliteit en vernieuwing van de sector zorg en welzijn. In deze sector werken ruim 750.000 beroepskrachten en vele vrijwilligers op terreinen als kinderopvang, maatschappelijke dienstverlening, sociaal-cultureel werk, ouderendienstverlening, jeugdzorg, maatschappe-lijke opvang, verzorgings- en verpleeghuizen, thuiszorg en hulpverlening aan mensen met een handicap. Ook instellingen buiten de sector die zorg- en welzijnsactiviteiten onderne-men, zoals opleidingen, provincies, gemeenten en woningbouwcorporaties, doen regelmatig een beroep op het NIZW.Het NIZW informeert, innoveert en ondersteunt de sector en draagt zo bij aan een zorg-zame samenleving waarin de eigen verantwoordelijkheid en keuzevrijheid van burgers vooropstaan. Het werk van het NIZW is een combinatie van onderzoek, ontwikkeling en implementatie die het mogelijk maakt om vernieuwingen en verbetering van het begin tot het eind te begeleiden. Dit resulteert onder meer in adviezen, veranderingstrajecten, trainingen, congressen, boeken, brochures, almanakken, websites, cd-rom’s, video’s en een informatielijn. De activiteiten van het NIZW zijn ondergebracht in de centra NIZW Jeugd, NIZW Zorg, NIZW Sociaal Beleid, NIZW Professionalisering, NIZW Interna-tional Centre en 2ZW.