170
ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. 27 v. Chr.) Promotor: Prof. Dr. Frank Vermeulen Elien Ranson (20044756) Masterproef Master geoarcheologie Academiejaar 2007-2008

ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

  • Upload
    others

  • View
    9

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

ROMEINSE RELIGIE

De relatie tussen de goden en hun plaats van verering

te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.)

Promotor: Prof. Dr. Frank Vermeulen

Elien Ranson (20044756)

Masterproef

Master geoarcheologie

Academiejaar 2007-2008

Page 2: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

2

ROMEINSE RELIGIE

De relatie tussen de goden en hun plaats van verering

te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.)

Page 3: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

3

Voorwoord

In dit voorwoord zou ik graag iedereen bedanken die op zijn eigen manier heeft meegeholpen

aan deze thesis, in het bijzonder mijn vriend voor het digitaliseren van de kaarten voor Latium

en Etrurië, maar ook mijn familie en vrienden die mij gesteund hebben in deze periode van

zowel harde werkdagen als tussentijdse ontspanningen. Een speciaal dankwoord zou ik willen

richten tot mijn promotor, Professor Dr. Frank Vermeulen, voor zijn tijd en advies die hij mij

geschonken heeft, evenals voor het aanreiken van bronnen.

Page 4: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

4

INHOUDSTAFEL

Abstract 13

INLEIDING 14

1. SITUERING IN TIJD EN RUIMTE 18

1.1 Geografische situering 18

1.1.1 Latium 19

1.1.2 Etrurië 19

1.2 Occupatiegeschiedenis en politieke evolutie 20

1.2.1 Latium 20

1.2.3 Etrurië 23

2. HET SACRALE LANDSCHAP 26

2.1 Heiligdommen 26

2.1.1 Het altaar 27

2.1.2 Aedes of tempel 27

2.1.3 Templum of temenos 28

2.1.4 Evolutie 28

Latium 29

Etrurië 32

2.1.5 Functies 34

2.2 Votiefdepots 35

2.2.1 Latium 35

2.2.2 Etrurië 37

2.3 Conclusie 38

3. EEN WERELD VOL GODEN 40

3.1 De geschiedenis van de Romeinse religie 41

3.1.1 De Numina 41

Page 5: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

5

3.1.2 Polytheïsme 42

3.1.3 Antropomorfisme 43

3.2 De goden en godinnen van de Romeinse wereld 44

3.2.1 De Archaïsche Triade 46

Jupiter 46

Mars 47

Quirinus 48

3.2.2 De Capitolijnse Triade 48

Jupiter 49

Juno 49

Minerva 49

3.2.3 Het Romeinse pantheon 50

Apollo 51

Ceres 51

Diana 52

Mercurius 52

Neptunus 52

Venus 53

Vesta 53

Vulcanus 53

3.2.4 Overige Godheden 54

3.2.5 De Genezingscultus 54

3.2.6 De Domestische religie 55

3.3 Verering van de goden 56

3.4 Conclusie 57

4. HEILIGE PLAATSEN 58

4.1 Heilige plaatsen en de natuur 58

4.1.1 De bergtop 59

4.1.2 Voorgebergtes 60

4.1.3 Grotten 60

4.1.4 Bosjes en bomen 61

4.1.5 Waterbronnen 62

Page 6: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

6

4.1.6 Conclusie 64

4.2 Heilige plaatsen en nederzettingen 64

4.2.1 Extra-urbane heiligdommen 65

4.2.2 Extramurale heiligdommen 65

4.2.3 Rurale heiligdommen 66

4.2.4 Politieke heiligdommen 67

4.2.5 Conclusie 68

5. DE GODEN EN HUN OMGEVING 70

DEEL I – ROME 70

1. Tempelstichtingen en hun historische achtergrond 71

1.1 Proces van tempelstichting 71

1.2 Historische achtergrond 72

1.3 Tempeldistributie te Rome 76

Archaïsche periode en Vroege Republiek 77

Midden Republiek 78

Late Republiek 79

2. Het pomerium en de Vier regio’s 79

2.1 Tempels intra pomerium 80

De urbane regio’s 81

De extra-regionale zone 83

2.2 Tempels extra pomerium 83

In Aventino en ad Circum Maximum 84

In Campo Martio 85

In Circo Flaminio 86

In Foro Holitorio 86

In Insula 87

In Portu 88

Extra Portam Capenam 88

3. Conclusie 89

Page 7: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

7

DEEL II – LATIUM 90

1. De Archaïsche periode 91

1. Aquino (Località Mèfete) 92

2. Ardea 92

3. Anagni 93

4. Anagni (Osteria della Fontana) 93

5. Antemnae 93

6. Arce 93

7. Ariccia 94

8. Arpino (contrada S. Amasio) 94

9. Arpino (San Lorenzo) 94

10. Artena (Muracci di Crepadosso) 94

11. Atina (Case Melfa) 94

12. Atina 95

13. Atina (Broile San Marciano) 95

14. Caracupa Valvisciolo 95

15. Casamari (Località Antéra) 95

16. Cassino 96

17. Cassino (S. Scolastica) 96

18. Cassino (Villa S. Lucia) 96

19. Cisterna di Latina 96

20. Corcolle (Pedum) 97

21. Fidenae 97

22. Fidenae (Torre Serpentara) 97

23. Gabii 97

24. Gabii (Oostelijke heiligdom) 97

25. Lanuvium 98

26. Lavinium 98

27. Minturno 98

28. Monte Cavo 99

29. Montecelio 99

30. Monte Circeo (Colle Monticchio) 99

31. Monte Savello 99

Page 8: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

8

32. Nemi 100

33. Norba 100

34. Palestrina 100

35. Segni (nabij de rechteroever van de Sacco) 100

36. Sezze (Juno Regina) 100

37. Sgurgola 101

38. Terracina 101

39. Tivoli 101

40. Tivoli (Colle Ripoli) 101

41. Tusculum 102

43. Velletri 102

44. Velletri (Colle Ottone) 102

45. Via Collatina (Lunghezza) 102

46. Via Flaminia (Torre di Prima Porta) 102

2. De Vroege Republiek 103

1. Albano 104

2. Anagni 104

3. Antemnae (Sacer Mons) 104

4. Anzio 104

5. Ardea (Pescarella) 104

6. Ariccia 104

7. Artena 105

8. Artena (Colle Majorana) 105

9. Artena (Le Macere) 105

10. Artena (Località Valmontone) 105

11. Casalvieri (Località di Pescarole) 105

12. Cassino (S. Vittorio Lazio) 106

13. Cori 106

14. Fregellae 106

15. Genzano di Roma 106

16. Interamna Lirenas 106

17. Lanuvium (Tenuta Quarti) 107

18. Lavinium 107

Page 9: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

9

19. Lavinium (Sol Indiges) 107

20. Lavinium (Solforata) 107

21. Monte Circeo (Circe of Venus) 107

22. Ninfa 108

23. Norba 108

24. Palestrina 108

25. Segni 108

26. Settefrati 109

27. Sora 109

28. Terracina (Monte S. Angelo) 109

29. Terracina (Via Appia) 110

30. Tivoli (Colle S. Angeletto) 110

31. Veroli 110

32. Via Cavona 111

33. Via Collatina (La Rustica) 111

3. De Midden Republiek 112

1. Alatri (Località Stazza) 113

2. Ardea (Valle Oliva) 113

3. Ardea (Station van Campoleone) 113

4. Boville Ernica 113

5. Casamari (Monte Pedicino) 113

6. Castel di Decima 113

7. Ciciliano 114

8. Cori (Colle Margherita) 114

9. Crustumerium (Tenuta della Bufalotta) 114

10. Genazzano 114

11. Lanuvium (ten Noorden van) 114

12. Monte Circeo (Feronia) 114

13. Norba 114

14. Privernum 115

15. Tivoli 115

16. Tivoli (ten Westen van) 115

17. Tivoli (Via Tiburtina) 115

Page 10: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

10

18. Velletri (Soleluna) 115

19. Velletri (La Parata) 116

20. Velletri (Ciglioli) 116

21. Via Appia (2nd Mile) 116

22. Via Appia (Casale I Palombaro) 116

23. Via Appia (Tres Tabernae) 116

24. Via Casilina (Torre Spacata) 116

25. Via Casilina (Fontana Candida) 116

26. Via Casilina - Via Tiburtina 117

27. Via Flaminia (Torre di Prima Porte) 117

28. Via Latina (Ad Decimum) 117

29. Via Prenestina (Ponte di Nona) 117

30. Via Tuscolana (Localita Vermicino) 117

4. De Late Republiek 118

1. Acilia (Ficana) 118

2. Fabrateria Nova 118

3. Gabii 118

4. Giostra 119

5. Lanuvium 119

6. Terracina (Via Appia) 119

7. Via Appia (Contrada S. Pietro) 119

8. Via Prenestina (Colli di Sterpara) 119

5. Conclusie 120

DEEL III – ETRURIË 121

1. Heiligdommen in de natuur 122

1.1 Monte Soracte 123

1.2 Lucus Feronia 123

1.3 Castigliano del Lago 124

1.4 Monte Falterona en Lago degli Idoli 124

1.5 De Faliscaanse grotten 124

Caverna dell’ acqua 125

Caverna della stipe 125

Page 11: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

11

2. Extra-urbane en extramurale heiligdommen 125

2.1 Portonaccio tempel te Veii 125

2.2. Ara della Regina tempel te Tarquinia 126

2.3 Narce 127

2.4 Fonte Veneziana te Arezzo 127

2.5 Canicella heiligdom te Orvieto 127

2.6 Heiligdom van Montetosto nabij Caere 128

2.7 Civita Castellana 128

Tempel te Celle 128

Grot en altaar te Ninfeo Rosa 129

Tempel te Sassi Caduti 129

2.8 Pyrgi 129

2.9 Gravisca 130

2.10 Punta della Vipera 130

2.11 Pieve Socana 131

2.12 Campo della Fiera 131

2.13 Chianciano 131

2.14 Grotta Porcina nabij Blera 131

2.15 Vignanello 132

2.16 Castro 132

2.17 S. Giuliano 132

3. Rurale heiligdommen 132

4. Politieke heiligdommen 133

4.1 Fanum Voltumnae 133

4.2 Poggio Civitate 133

5. Urbane heiligdommen 134

5.1 Falerii/ Civita Castellana 134

5.2 Fiesole 135

5.3 Cosa 135

5.4 Volterra 135

5.5 Populonia 135

5.6 Vetulonia 136

5.7 Vulci 136

Page 12: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

12

5.8 Heba 136

5.9 Caere 136

5.10 Veii 136

Contrada Campetti 137

Piazza d’Armi 137

Macchia Grande 137

Contrade Vignacce 137

Quarto della Comunità 138

5.11 Belvedere heiligdom te Orvieto 138

6. Conclusie 138

6. BESLUIT 139

BIBLIOGRAFIE 144

ILLUSTRATIEREFERENTIES 150

BIJLAGEN 151

Page 13: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

13

Abstract

Religion has always played an important part in the daily life of various societies and it shows

important differences in the way it is expressed through monuments en rituals. Roman

religion has always been a popular subject in literature en this thesis will try to shed a light

upon the general aspects of this religion with an emphasis upon the connection between the

deities and their place of worship. To do so, three areas will be discussed namely Latium,

Etruria and Rome. This discussion will include the description of the cult places in the

different areas and their distribution on maps. A special attention will be given to their

topographical relationship, especially in respect to roads, settlements, water, forest and

elevation. In this manner there will be an attempt to find a connection between religion and

the landscape in general and to find the more specific relations between the deity and his

place of worship. Although the discussed cult places suggest a strong relationship between

landscape and religion, it is difficult to establish a general conclusion about the relation

between the deity and the place of his cult, given that the venerated deities aren’t always

known.

Keywords: religion, landscape, Latium, Etruria, Rome

Résumé .

Dans l’antiquité la religion a toujours joué un rôle important dans la vie journalière des

différentes sociétés et montre d’importantes différences d’expression de par ses monuments et

ses rites. La religion Romaine a toujours été un sujet populaire en littérature et cette thèse

tentera de jeter quelque clarté en particulier sur les relations entre déités et leurs lieux de culte,

sans oublier les aspects généraux de cette religion. Trois régions sont étudiés: le Latium,

l’Etrurie et Rome. L’étude comprendra la description des lieux de culte et leur étalement sur

cartes géographiques, ainsi que l’étude de la relation entre ces emplacements et la proximité

de chemins, hameaux, cours d’eau, forêts et de leur altitude. De cette façon il y a tenté à

établir un rapport entre la religion et le paysage en général et plus particulièrement entre la

déité et son lieu de culte. Bien que les lieux de culte décrits suggèrent une forte relation entre

religion et rites et le paysage il est difficile de tirer des conclusions générales en ce qui

concerne la relation entre déité et lieu, du fait que la déité, objet de la dévotion en un lieu,

n’est pas toujours connue.

Mots Clef : religion, paysage, Latium, Etrurie, Ombrie

Page 14: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

14

INLEIDING

Religie, en de manier waarop deze wordt uitgedrukt aan de hand van rituelen, heilige

gebouwen en monumenten, heeft altijd een belangrijke rol gespeeld binnen verschillende

gemeenschappen. Deze houden er elk hun eigen ideeën en geloven op na, die ze ook op

specifieke manieren tot uiting brengen. “Religie” is dan ook een begrip dat sterk verbonden is

met de mens zelf en niet kan losgekoppeld worden van onze eigen menselijke gedachtegang.

Meer dan vandaag maakte religie ten tijde van de Romeinse beschaving een belangrijk deel

uit van het dagelijkse leven met een wederzijdse invloed tussen religieuze en andere aspecten

binnen de gemeenschap. De religieuze ontwikkelingen doorheen de tijd kunnen dan ook niet

losgekoppeld worden van ontwikkelingen op politiek, economisch en sociaal vlak. Deze

thesis zal zich richten op de religieuze ontwikkelingen binnen de Romeinse gemeenschap met

een specifieke aandacht voor de regio’s Latium en Etrurië vanaf de Archaïsche periode tot aan

het einde van de Republiek. Het uiteindelijke doel is het achterhalen of er al dan niet een link

bestond tussen de godheid en zijn of haar locatie van verering.

Enkele problemen compliceerden echter het onderzoek. Aangezien religie hoofdzakelijk iets

is dat in de mensen leeft, zijn er dan ook weinig bronnen beschikbaar die ontegensprekelijke

bewijzen kunnen leveren voor de verering van bepaalde godheden. De bronnen die wel

beschikbaar zijn, geven daarnaast vaak enkel een beeld van de publieke en elitaire activiteiten.

Veel minder is bekend over de rituele praktijken op het niveau van het individu en de minder

prominente leden van de maatschappij (North J.A. 2000, p. 10).

De bronnen die voor handen zijn, zijn op de eerste plaats de literaire getuigenissen. Deze

kunnen heel wat informatie bevatten over het hoe en het waarom van rituelen, over

eigenschappen en functies van bepaalde goden, over de oprichting van tempels, enz. Het

probleem echter is dat de Romeinen geen literaire bronnen produceerden tot de 3e en soms 2

e

eeuw v. Chr., maar toen had de belangrijkste Romeinse invloed zich reeds verspreid over

Italië (Fowler W. 1933, p. 14). Literaire vermeldingen die gedateerd worden voor de 3e eeuw

v. Chr. zullen dus nooit contemporain zijn aan de beschreven gebeurtenissen. Ze moeten dan

ook met een zekere voorzichtigheid benaderd worden. Vele conclusies, die getrokken werden

op basis van deze literaire overblijfselen, zijn dan ook geen vaststaande feiten maar eerder

interpretaties die zelf afhankelijk zijn van de ingesteldheid van de interpretator.

Page 15: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

15

Door problemen met de literatuur is dan ook vooral de archeologie een belangrijke bron die

het gebrek aan teksten, voorafgaand aan de 2e eeuw v. Chr., gedeeltelijk kan compenseren.

Het archeologisch materiaal bestaat onder andere uit votieven en resten van tempels, schrijnen

en heiligdommen. Wanneer deze sporen aan een grondig onderzoek onderworpen worden,

kunnen ze informatie opleveren over de praktijken die zich in vroegere tijden hebben

afgespeeld. Dit bewijs is in tegenstelling tot vele literaire bronnen, contemporain, maar het

kan ook misleidend zijn. Fouten in de datering en de interpretatie kunnen leiden tot foutieve

conclusies en een kritische kijk is dan ook noodzakelijk. Archeologische resten zijn daarbij

ook niet zo talrijk als men zou wensen en vele tempels ondergingen doorheen de tijd

veranderingen en renovaties die gezorgd hebben voor complexe sites (Bispham E. & Smith C.

2000, p. 40.). Daarnaast levert archeologisch materiaal slechts een gedeeltelijk bewijs voor de

gebeurtenissen en het is dan ook onvoldoende om er de vroegere realiteit mee te reconstrueren

(Pallottino M. 1991, p. 35). Dit materiaal zou dus steeds in combinatie met de beschikbare

literaire en epigrafische bronnen onderzocht moeten worden. Vooral deze laatste zijn ook van

belang voor de vroegste periodes. Waar literaire teksten ontbreken kan epigrafie op onder

andere gebouwen toch wat hiaten opvullen. In het geval van tempels bijvoorbeeld kan de

godheid vermeld worden die er werd vereerd of de eventuele stichter van de tempel.

Ook de antropologie, een redelijk recente studie, kan de oude kennis aanvullen met nieuwe.

Bij het bestuderen van de mens is het echter heel belangrijk om zich te ontdoen van enige

vorm van vooroordelen. Het is vaak moeilijk om de eigen gedachtegang niet te projecteren op

deze van een vroegere bevolking. Onze eigen denkwijze kan dan ook het zicht op een

vroegere gemeenschap vertroebelen. Vanwege de onvolledigheid van het gevonden materiaal,

blijft het dus van groot belang dat de verschillende soorten bronnen steeds in combinatie met

elkaar worden onderzocht om zo te kunnen leiden tot een betere interpretatie van het verleden.

Een tweede probleem is de geografische en temporele breedte die het Romeinse Rijk omvatte.

De religieuze geschiedenis van Rome strekt zich namelijk uit vanaf haar stichting, in de 8e

eeuw v. Chr., tot wanneer het Christendom zich vestigde, in de 5e eeuw na Chr. In deze 1200

jaar is het onmogelijk dat Romeinse religie onveranderd bleef, aangezien de stad Rome zelf

belangrijke ontwikkelingen doormaakte en van een klein dorp uitgroeide tot een wereldrijk

(Beard M., North J. & Price S. 1998, p.ix). Het Romeinse Rijk omvatte tijdens haar grootste

omvang ook een gebied dat zich uitstrekte van Groot-Brittannië in het noorden tot de

noordkust van Afrika in het zuiden en van Spanje in het westen tot het Nabije Oosten. Het is

dan ook maar de vraag in welke mate kan gesproken worden van een echte Romeinse Religie.

Page 16: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

16

Een Imperium met een dergelijke omvang zal nooit een volledige homogene ontwikkeling

gekend hebben en locale variaties zullen de Romanisatie overleefd hebben. Het is dan ook een

onmogelijke taak om Romeinse religie te gaan beschrijven voor dit volledige Rijk gedurende

1200 jaar. Deze studie heeft zich dan ook beperkt tot het gebied van Centraal Italië, met name

de regio’s Etrurië en Latium en dit vanaf de stichting van Rome, in 753 v. Chr., tot aan het

einde van de Republikeinse periode. De voorkeur voor deze regio’s is het resultaat van hun

belang doorheen de Romeinse geschiedenis. Rome vormde het hart van het Romeinse Rijk en

was gelegen in de regio Latium, waarmee het in nauw contact stond. Zelf is het schatplichtig

aan haar noorderbuur Etrurië, en dit ook zeker op het vlak van religie. Het is dan ook

onmogelijk om de ontwikkeling van Romeinse religie te schetsen zonder aandacht te besteden

aan de regio die vanaf de stichting van Rome een enorme invloed heeft uitgeoefend. Beide

regio’s, evenals Rome, zullen apart behandeld worden met betrekking tot de verspreiding van

hun cultusplaatsen.

De onderverdeling die in deze thesis gehanteerd wordt, poogt op een logische wijze de

Romeinse religie en de daarmee verbonden aspecten weer te geven. Eerst zal echter kort een

overzicht gegeven worden van de geografische situering en de politieke evolutie van beide

regio’s aangezien deze de topografische en historische achtergrond vormen waartegen

religieuze ontwikkelingen hebben plaatsgevonden. Hoofdstuk twee gaat verder met een

bespreking van het sacrale landschap waarin de religieuze evolutie wordt besproken van beide

regio’s aan de hand van twee bewijsmaterialen: heiligdommen en votieven. Vervolgens volgt

een bespreking van de Romeinse religie zelf met aandacht voor haar evolutie en enkele van de

beter gekende godheden die door de Romeinen werden vereerd. Hoofdstuk vier tracht dan een

overzicht te geven van de verschillende soorten locaties die doorheen de tijd werden

beschouwd als heilige plaatsen en waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de heilige

locaties in de natuur en deze die verbonden waren met nederzettingen.

Het laatste hoofdstuk tenslotte zal trachten om de algemene theorieën uit de vorige

hoofdstukken te toetsen aan de realiteit door de gekende heiligdommen uit Latium, Etrurië en

Rome op kaartjes te bekijken en daarbij de eventuele link tussen de godheid en het landschap

vast te stellen.

Dit werk beoogt dus een algemeen beeld te geven van de “Romeinse Religie” met een

speciale aandacht voor Latium, Rome en Etrurië, evenals voor de link tussen de goden en het

landschap. Hiertoe werden zowel algemene bronnen gebruikt over de Romeinse gemeenschap

en hun religie, als literaire werken die zich specialiseerden in één van de drie regio’s. Een

Page 17: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

17

bijzonder belangrijk werk is dat van Edlund, “The Gods and the Place”. Hierin wordt een

algemeen overzicht gegeven over de plaatsen die als heilig beschouwd werden doorheen de

tijd en waaruit ook een zekere link tussen de godheid en het landschap kan afgeleid worden.

Het is echter enkel gebaseerd op de regio’s Etrurië en Magna Graecia, maar uit andere werken

kan afgeleid worden dat ook in andere regio’s van Italië dezelfde ontwikkelingen zich hebben

voorgedaan. Specifiek voor Latium was het werk van Bouma een grote hulp aangezien het

een opsomming geeft van alle cultusplaatsen in deze regio. Voor Rome werd vooral gesteund

op het werk van Ziolkowski, dat een overzicht geeft van de tempelstichtingen te Rome in de

Archaïsche periode en de Republiek.

Een laatste opmerking is dat ondanks het feit dat religie een veel besproken onderwerp is,

waarover dan ook veel bronnen beschikbaar zijn, toch heel wat informatie zeer algemeen is en

aan de oppervlakte blijft. Bij het bespreken van godheden, komen ook steeds dezelfde naar

voor, terwijl de minder bekende, maar daarom niet minder belangrijke, vaak slechts een korte

verwijzing krijgen of in sommige bronnen helemaal niet vermeld worden. Het is dan ook

moeilijk om enigszins dieper in te gaan op bepaalde elementen die wel belangrijk lijken,

aangezien de beperkte informatie dit niet toelaat. Interpretaties die aan bod komen in het

laatste onderdeel zijn dan ook vaak speculaties die steunen op de diverse meningen die

voorkomen in de verwerkte literatuur.

Page 18: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

18

1. SITUERING IN TIJD EN RUIMTE

Zoals reeds werd vermeld in de inleiding is het onmogelijk om het volledige Romeinse Rijk,

evenals de volledige periode waarin dit Rijk zich heeft ontwikkeld, te bespreken binnen de

vooropgestelde limiet. Deze thesis zal zich dan ook beperken tot de regio’s Etrurië en Latium,

met een bijzondere aandacht voor Rome zelf, en dit binnen de 7 eeuwen van de Archaïsche

periode tot aan het einde van de Republiek. Deze eeuwen zullen verschillende ontwikkelingen

gezien hebben op zowel politiek, economisch als religieus vlak. Naast de politiek en de

economie, heeft ook het landschap zelf een grote invloed op allerhande ontwikkelingen, dus

ook op de religieuze. Het landschap zal namelijk in grote mate het potentieel voor het stichten

van nederzettingen bepaald hebben voor beide regio’s en zodoende ook een invloed gehad

hebben op de politieke, economische en religieuze kwesties. De geografische situering van de

regio’s, naast de politieke en economische, vormt dan ook een belangrijk onderdeel in dit

ruimtelijke en temporele overzicht van het onderwerp.

1.1 Geografische situering

Latium en Etrurië behoren beiden tot Centraal-Italië, die dankzij haar geografische

karakteristieken de mogelijkheid bood om grote bevolkingsgroepen te onderhouden en

zodoende ook de ontwikkeling van steden te stimuleren. Als eerste karakteristiek kunnen de

Apennijnen vermeld worden. Deze bergketen strekt zich uit over het hele Italiaanse

schiereiland, van aan de Alpen in het noorden tot aan Calabrië in het zuiden, en bood naast

een goede bescherming ook veel bouwmaterialen zoals steen en hout. De ligging aan de zee

en de talrijke bevaarbare rivieren zorgden daarnaast voor goede transport- en

communicatiemogelijkheden. Deze rivieren kronkelden doorheen vlakke gebieden, die zich

uitstrekten tussen de Apennijnen en de zee en die de vruchtbare grond leverden voor een

goede voedselvoorziening. Het zijn deze landschapselementen die in grote mate de eerste

nederzettingsontwikkelingen bepaald hebben en zodoende een hand gehad hebben in de

verdere evolutie van de streek.

Belangrijk om op te merken is dat in de onderstaande geografische beschrijvingen, de

landschappelijke elementen beschouwd worden als zijnde de grenzen van de regio’s. Deze

natuurlijke begrenzingen vielen echter niet noodzakelijk samen met de politieke en ethnische

grenzen (Rous B.D. 2008, p. 2). De geografische situering geeft dan ook eerder een algemeen

Page 19: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

19

kader voor de ligging van de drie regio’s en niet zozeer hun ware grenzen doorheen de tijd

van politieke ontwikkelingen, aangezien deze zeker geen permanent karakter zullen gehad

hebben.

1.1.1 Latium

Latium kan beschouwd worden als de bakermat van de Romeinse beschaving, met Rome als

centrum. Dit gebied strekte zich uit tussen de regio’s Etrurië en Campanië en grensde in het

westen aan de Tyrreense Zee en in het oosten aan de Apennijnen. In het noorden en het

zuiden werd ze respectievelijk begrensd door de Tiber en Campanië. De regio is gelegen aan

de kust en vooral de Tiber zal een belangrijke communicatie- en handelsroute geweest zijn

tussen kust en binnenland. Binnen Latium nam Rome een bevoorrechte plaats in doordat zij

aan een doorwaadbare plek gelegen was aan de Tiber, ongeveer 24 km landinwaarts van de

Middellandse Zee. Daarnaast gaven de omgevende zeven heuvels een goede bescherming en

dienden ze als uitkijkposten waardoor Rome een ideale uitvalsbasis was voor de stichting van

een wereldrijk (Gates C. 2003, p. 318).

1.1.2 Etrurië

Het antieke Etrurië stemde min of meer overeen met het huidige Toscane en werd in het

noorden begrensd door de rivier de Arno, in het zuiden en oosten door de Tiber en in het

westen door de Tyrreense Zee. Hun grote welvaart hadden de Etrusken vooral te danken aan

hun ideale ligging, in een gebied van vulkanische oorsprong. Hun natuurlijke omgeving bood

namelijk tal van mogelijkheden voor een gemeenschap die zich aan het ontwikkelen was.

Naast de vruchtbaarheid van het land, maakten ook de minerale bronnen, in het westen en het

centrale gedeelte van de regio, Etrurië tot een rijk gebied dat ook aantrekkelijk bleek voor

handelaren en immigranten uit het Oosten. De heuveltoppen in het gebied boden daarnaast

ook goede verdedigingsmogelijkheden en de openingen tussen de voorgebergtes deden dienst

als havens. De rivieren zorgden voor een goede waterbevoorrading en werden ook gebruikt

als communicatiewegen tussen kust en binnenland (Bonamici M., Francovich R., Grifoni

Cremonesi R, et.al. 1985, p. 7). Ook meren die zich hadden ontwikkeld in de kraters van

uitgestorven vulkanen waren belangrijke bronnen van watervoorziening en de vulkanische

steen zelf was gemakkelijk met de hand te kappen waardoor het een waardevol bouwmateriaal

bleek te zijn (Potter T.W. 1987, p. 21). Zij hadden dan ook hun economische basis vooral te

Page 20: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

20

danken aan de zeer vruchtbare velden, de actieve handel en de minerale bronnen (Torelli M.

1986, p. 47).

1.2 Occupatiegeschiedenis en politieke evolutie

Italië in de Oudheid bestond uit een verzameling van raciale en linguïstische groepen met

verscheidene origines. Voor de regio’s Latium en Etrurië waren dat respectievelijk de

Latijnen, en de Etrusken (Pallottino M. 1991, p.32). Deze bevolkingsgroepen kenden elk hun

eigen ontwikkelingen op zowel politiek, economisch als religieus vlak vooraleer Rome

opkwam als een unificerende mogendheid. Zij moeten dan ook als afzonderlijke groepen

behandeld worden.

Voor beide regio’s is het echter wel moeilijk om een duidelijke lijn te trekken tussen het einde

van de IJzertijd en de intrede van de Klassieke periode. Dit is namelijk geheel afhankelijk van

de periode van urbanisatie, die zich niet overal gelijktijdig heeft voorgedaan. Voor Etrurië zal

de bespreking van de evolutie beperkt worden tot het punt waarop zij opgenomen werd

binnen de Romeinse staat. Vanaf dan kan verwacht worden dat de ontwikkelingen min of

meer parallel liepen met deze te Rome.

1.2.1 Latium

De belangrijkste stad in Latium is ongetwijfeld Rome zelf en de ontwikkeling binnen Latium

is dan ook sterk verbonden met de ontwikkeling van Rome, die volgens de legende gesticht

werd in 753 v. Chr. door Romulus. Latium was in wezen het thuisland van de Latini. Zij

leefden in verschillende kleine gemeenschappen en ze werden door de Romeinen zelf

beschouwd als hun voorouders (Salmon E.T. 1982, p.4). De eerste bewoning te Rome zou

dateren uit de IJzertijd, omstreeks de 8e eeuw v. Chr., en situeerde zich op twee van de zeven

heuvels die de stad omgeven, namelijk de Palatijn en de Esquilijn (Ogilvie R.M. 1976, p.11).

De evolutie van eenvoudige hutjes naar een bloeiende stad, kwam er dankzij Rome’s

noorderburen, de Etrusken. Het zijn hun komst en hun oorsprong als stadsbewoners die een

homogene stad gecreëerd hebben waarbij de oorspronkelijke en eenvoudige hutnederzettingen

werden vervangen door straten, markten, publieke gebouwen, tempels, enz. (Ogilvie R.M.

Page 21: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

21

1976, p.30). Reeds aan het begin van de 6e eeuw v. Chr. was Rome zich dan ook aan het

omvormen tot een geürbaniseerde gemeenschap (Ogilvie R.M. 1976, p.31).

Deze vroege periode werd niet alleen gekenmerkt door een overwicht van de Etrusken, maar

ook de Grieken vestigden hun invloed te Rome. De Griekse interesse voor Italië dateert reeds

uit de Late Bronstijd, omstreeks 1000 v. Chr. en tegen de 9e eeuw had de Griekse

aanwezigheid vele gebieden beïnvloed met in het bijzonder Etrurië en Latium. De

kolonisatieperiode, die aanving omstreeks de 8e en eindigde rond de 6

e eeuw v. Chr.,

intensifieerde deze invloed zowel op sociaal als politiek vlak (Salmon E.T. 1982, p.17).

De periode tussen de stichting van Rome, in 753 v. Chr., en 509 v. Chr. staat in de Romeinse

geschiedenis algemeen bekend als de Koningsperiode, waarbinnen Rome, volgens Romeinse

overleveringen, geregeerd werd door 7 koningen. Naar deze periode wordt ook wel verwezen

met de benaming “Archaïsch Rome” (Smith C. 2007, p. 34). Wanneer in latere hoofdstukken

dan ook verwezen wordt naar de Archaïsche periode, wordt hiermee de periode voor de

Republiek bedoeld. De eerste vier koningen, van Romeins-Sabijnse oorsprong, waren echter

legendarische figuren en het is dan ook maar de vraag of zij in werkelijkheid hebben bestaan.

De eerste twee koningen, Romulus en Numa, stonden daarbij ook in relatie tot de Romeinse

religie. Romulus werd namelijk niet alleen gezien als de stichter van Rome maar hij werd ook

verondersteld de zoon te zijn van de god Mars. Numa werd dan weer beschouwd als de

grondlegger van de Romeinse religie. Hoewel er geen ontegensprekelijke bewijzen werden

overgeleverd voor hun bestaan, werden zij door de Romeinen wel als belangrijke figuren

beschouwd. Of zij al dan niet mythes waren of werkelijke personen is dan ook niet van

belang. Zolang het Romeinse volk geloofde in hun bestaan, blijven zij een belangrijk

onderdeel van de Romeinse geschiedenis en in dit geval ook van de Romeinse religie. De drie

daaropvolgende koningen behoorden tot de dynastie van de Tarquinii. Deze Etruskische

familie had de macht over Rome tussen 616 v.Chr. en de aanvang van de Republiek in 509 v.

Chr. De Etruskische afkomst van deze koningen toont duidelijk aan dat de Etrusken zich tot

een belangrijke macht op het Italiaanse schiereiland hadden ontwikkeld en hun invloed op

Rome mag dan ook niet onderschat worden. Op het einde van de 6e eeuw v. Chr. werd het

koninklijke huis van de Tarquinii echter verbannen door een groep patriciërs onder leiding

van Marcus Junius Brutus. Zij stelden een oligarchische Republiek in en maakten zo een

einde aan de Koningsperiode (Stambaugh J.E. 1988, p. 16). Vanaf nu was de macht in handen

van twee consuls die werden verkozen voor 1 jaar en zij werden bijgestaan door de senaat. De

Senaat had niet alleen op politiek vlak de touwtjes in handen maar speelde ook een

beslissende rol in de religieuze zaken die de bevolking beïnvloedde. Dit blijkt ook uit hun

Page 22: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

22

ontmoetingsplaats, namelijk een templum of religieuze gewijde plaats (Orlin E. 2007, p. 61).

Tegen de aanvang van de Republiek had Rome zich reeds ontwikkeld tot een urbaan gebied

met huizen, tempels, heiligdommen en een groot plein op de plaats waar later het forum

Romanum zou komen (Potter T.W. 1987, p. 29).

In de eerste eeuw van de Republiek onderging Rome een transitie van een typische

Etruskische stad naar een onafhankelijke Latijnse Republiek wat aanvankelijk een strijd

tussen de patriciërs en de plebejers met zich meebracht. Ook in de 4e eeuw woedde deze strijd

door naast de oorlogen tegen Etrusken, Aequi, Volsci, Latijnen en Samnieten (Stambaugh J.E.

1988, p. 19). Vanaf de vroege 4e eeuw v. Chr. deden zich ook veranderingen voor binnen het

Romeinse beleid, dat vanaf dit moment meer en meer op expansie gericht was (Rous B.D.

2008, p. 3). Het gebied, dat geografisch als Latium beschouwd wordt, werd geleidelijk aan

volledig ingenomen door Rome dat zijn politieke aanwezigheid steeds meer liet voelen (Rous

B.D. 2008, p. 4). Latium was dan ook een gebied dat reeds vanaf de 4e eeuw v. Chr. niet

alleen een hoge urbane ontwikkeling vertoonde, maar ook beschikte over het volledige

Romeinse burgerrecht (Rous B.D. 2008, p. 15).

De op expansie gerichte politiek van de Romeinen zette zich in de daaropvolgende eeuw door.

De oorlog – en overwinning – tegen Samnium leverde Rome niet alleen veel nieuwe territoria

en bondgenoten op, maar bracht de stad ook dichter tot de Griekse steden in Italië en op

Sicilië. De interesse voor deze steden leidde tot de eerste Punische Oorlog, die de Romeinen

voerden tegen de Carthagers. Deze ving aan omstreeks 264 v. Chr. Hun uiteindelijke

overwinning over Carthago met als resultaat controle over het eiland Sicilië, bracht ook een

grote Griekse invloed met zich mee, die zich in alle aspecten van het Romeinse leven liet

gelden (Stambaugh J.E. 1988, p. 23). De tweede Punische oorlog brak uit in 218 v. Chr. en

was het resultaat van nieuwe botsingen tussen de Romeinen en de Carthagers, die intussen

nieuw land hadden veroverd in Spanje. Ook deze oorlog werd beëindigd in het voordeel van

Rome, ondanks grote successen van Hannibal. Deze Romeinse overwinningen hadden ertoe

geleid dat Rome omstreeks de 2e eeuw v. Chr. beschikte over een meer diverse populatie, een

meer welvarende levensstandaard en een sterk uitgebreide politieke rol. Al deze

vernieuwingen hadden echter ook invloed op het fysische landschap te Rome. Zo moest het

landbouwland binnen de stad meer en meer plaats maken voor het groeiende urbane

stadsleven (Stambaugh J.E. 1988, p. 34). Het einde van de drie jaar durende 3e Punische

oorlog in 146 v. Chr., met een definitieve overwinning voor Rome, luidde de periode van de

Late Republiek in, die een aantal veranderingen met zich meebracht. In deze periode zagen

we namelijk de opkomst van een aantal machtige individuen, zoals Sulla, Pompeius en

Page 23: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

23

Caesar, die het politieke leven gingen domineren door in te pikken op de nieuwe noden van de

stad zoals betere water- en voedselvoorzieningen (Stambaugh J.E. 1988, p. 36). In dit jaar

werd ook de eerste marmeren tempel opgericht nadat Rome volledige politieke dominantie

had verworven over het Griekse Oosten (Stambaugh J.E. 1988, p. 28). De Late Republiek was

echter niet vrij van conflicten want in 91 v. Chr. brak de Bellum Sociorum, of

Bondgenotenoorlog, uit. In deze oorlog richtten de bondgenoten, die een onafhankelijke staat,

“Italia”, hadden afgekondigd, zich op tegen Rome waarbij zij het Romeinse burgerschap

eisten met de bijhorende gelijkwaardige behandeling. Door het toekennen van het

burgerschap aan de loyale troepen konden de Romeinen twee jaar later uiteindelijk de opstand

onderdrukken. De tolerantie die de Romeinen hier aan de dag leggen op politiek vlak, door

het toekennen van het burgerschap, is ook zichtbaar in hun religieuze aanpak. Ondanks het

feit dat Caesar, één van de machtige individuen in de Late Republikeinse periode, het

Romeinse Rijk wist uit te breiden naar het westen tussen 58 en 51 v.Chr., werd hij het

slachtoffer van burgerlijke onrust en vermoord in 44 v. Chr. Het was zijn adoptiefzoon,

Octavianus, die onder de naam Augustus de Keizertijd inluidde en een einde maakte aan de

Republiek (Gates C. 2003, p. 322).

1.2.2 Etrurië

De bevolkingsgroep onder de naam Etrusken, zou omstreeks het 1e millennium v. Chr.

gemigreerd zijn naar het zuiden vanuit het gebied ten noorden van de Apennijnen in de Po

vallei en zij zouden nederzettingen gesticht hebben in Etrurië en Latium. Deze

bevolkingsgroep staat bekend als de dragers van de Villanovacultuur. Ondanks het feit dat de

meeste nederzettingen uit deze periode werden begraven door latere bouwwerken, beschikt

men over kennis via de studie van begraafplaatsen. Hieruit blijkt dat bijna alle dorpen gelegen

waren op heuvels, maar ook enkele in de valleien of nabij de kust (Torelli M. 1986, p. 50) en

deze bestonden uit kleine, ronde of ellipsvormige hutten in vergankelijk materiaal (Taylor

L.R. 1923, p. 2). Deze dorpen die verspreid lagen over vlaktes en heuvels werden uiteindelijk

verenigd tot sites die de latere grote Etruskische steden werden als Veii en Tarquinia (Edlund

I.E.M. 1987, p. 39). Zoals reeds vermeld, creëerde het landschap in Etrurië de ideale

omstandigheden om een zekere welvaart uit te bouwen en Etrurië was dan ook het eerste

gebied in Italië, naast Magna Graecia, dat de totstandkoming zag van echte steden. Deze

ontwikkelingen deden zich voor omstreeks het midden van de 8e eeuw v. Chr., ten gevolge

van de eerste Griekse kolonisten die handelsbasissen stichtten te Campanië van waaruit zij

Page 24: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

24

hun zoektocht naar metalen organiseerden. Het was op deze wijze dat zij in contact kwamen

met de Etrusken die in een gebied leefden met een weelde aan mineralen. Dankzij deze

handelsontwikkelingen met de Grieken, ving voor de Etrusken een periode van grote bloei en

ontwikkeling aan (Bonamici M., Francovich R., Grifoni Cremonesi R, et.al. 1985, p.12).

Vanaf het begin echter was het reeds duidelijk dat verschillende regio’s zich ontwikkelden

met verschillende snelheden. Zo nam vooral Zuid Etrurië een leidinggevende rol (Torelli M.

1986, p. 51). Tegen de 7e eeuw v. Chr. begonnen de urbane centra meer en meer te lijken op

steden waarbij de centra die later de machtigste zouden blijken reeds handel, sociale interactie

en klassen ontwikkelden (Edlund I.E.M. 1987, p.39). Het was echter pas aan het begin van de

6e eeuw dat ze beschikten over stevige versterkingsmuren, indrukwekkende tempels, publieke

gebouwen en een complex wegensysteem. Dit systeem was ook belangrijk op het platteland

dat gedomineerd werd door kleine nederzettingen die onderling verbonden werden met

wegen. Dit patroon weerspiegelt ook de interactie tussen stad en platteland waarbij de steden

dienst deden als politieke, sociale en religieuze centra en het omgevende land werd verzorgd

door boeren die in geclusterde nederzettingen woonden en niet in individuele boerderijen

verspreid over het platteland (Edlund I.E.M. 1987, p. 39). Vooral Caere en andere Etruskische

steden uit het Zuiden zoals Veii, Tarquinia en Vulci namen het voortouw en hadden een

duidelijke dominantie over de kleinere steden en gemeenten (Edlund I.E.M. 1987, p. 39). Ook

enkele noordelijke steden als Rusellae, Vetulonia en Populonia werden prominent vanwege

hun locatie nabij minerale bronnen, maar ze bleven voor hun culturele ontwikkeling echter

afhankelijk van de zuidelijke steden. In het binnenland van Orvieto tot Chiusi en van Volterra

tot Perugia ging de ontwikkeling veel trager (Torelli M. 1986, p. 52). Door hun snelle

vooruitgang hadden de Etrusken tegen de 7e eeuw v. Chr. dan ook hun grondgebied uitgebreid

naar Campanië en in de 6e eeuw hadden ze reeds controle over het overgrote deel van Latium,

inclusief Rome. Tegen deze tijd lagen ook de grenzen van de meeste grotere stadsstaten reeds

vast (Torelli M. 1986, p. 54). De daaropvolgende eeuw betekende echter een crisis voor de

Etruskische steden. Ze verloren hun controle over Rome en Latium waardoor ze ook hun

stabiele contacten met de Campaanse regio kwijtraakten. Hun dominantie over de zee werd

vernietigd door de vloot van Syracuse in 474 v. Chr. en ook de instroom van Griekse

ruilgoederen ging hierdoor achteruit (Torelli M. 1986, p. 55). Tegen die tijd hadden de steden

van Etrurië hun grootste bloei en voorspoed reeds bereikt en vierden vooral internationale

instabiliteit en interne spanningen hoogtij (Torelli M; 1986, p. 56). Aan het einde van de 5e

eeuw v. Chr. zijn er tekenen van herstel doorheen Etrurië met de constructie van grandioze

publieke en religieuze bouwwerken zoals tempels, stadsmuren, heiligdommen, private

Page 25: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

25

woningen en tombes. Toch was Rome nu de machtigste stad geworden op het Italiaanse

schiereiland en in 396 v. Chr. vingen de Romeinen de systematische verovering van Etrurië

aan met de annexatie van Veii. De val van Veii maakte de kleinere Etruskische steden

verderop veel kwetsbaarder voor Romeinse aanvallen en maakte zo de weg vrij voor een

conflict met de grotere steden van Falerii en Caere (Harris W.V. 1971, p. 42). De Slag van

Sentinum in 295 v. Chr. betekende het begin van het einde voor de Etrusken. De twee eeuwen

tussen de Romeinse verovering van Caere in 273 v. Chr. en de Bellum Sociorum in 80 v. Chr.

zijn slecht gekend uit historische bronnen. De diplomatieke verbondenheid die Rome had met

de Etruskische steden in de 3e eeuw was er één die bestond uit alliantieverdragen waarin de

specifieke verplichtingen werden vastgelegd voor beide partijen. De Etrusken bleken ook

uitermate trouw aan Rome tijdens haar oorlog met Carthago (Torelli M. 1986, p. 60). Na de

Bellum Sociorum kregen de Etrusken ook het Romeinse burgerschap toegekend en werden de

restanten van de lokaal regerende klassen snel geïntegreerd in de nieuwe politiek van Rome

(Torelli M. 1986, p. 62). Dit betekende voor de Etrusken het begin van een nieuwe historische

periode (Bonamici M., Francovich R., Grifoni Cremonesi R, et.al. 1985, p.12).

Page 26: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

26

2. HET SACRALE LANDSCHAP

Dit hoofdstuk behandelt het sacrale landschap in Latium en Etrurië. De religieuze

ontwikkelingen zullen hierbij besproken worden tegen een achtergrond van politieke en

economische veranderingen, die kort werden behandeld in het vorige hoofdstuk. Deze

ontwikkelingen zullen aan de hand van twee bewijstypes naar voor gebracht worden, namelijk

de resten van heiligdommen en votiefdepots. Deze geven immers een zicht op de

veranderingen die zich voordeden binnen het voorkomen van heilige plaatsen. Deze twee

elementen zullen apart benaderd worden voor beide regio’s, met ook aandacht voor hun

verschijningsvormen en betekenissen.

2.1 Heiligdommen

De term heiligdom is niet evident om te omschrijven. In bepaalde literaire werken wordt een

heiligdom gelijk gesteld aan een tempel, terwijl in andere de term dan weer gebruikt wordt

voor het omschrijven van allerhande heilige plaatsen. Edlund spreekt over een architecturaal

gedefinieerde ruimte met elementen zoals altaren en tempels en het is deze definitie die verder

zal gehanteerd worden. Er werd dus geopteerd om een heiligdom te beschouwen als een

verzameling van een aantal elementen, die hieronder verder zullen besproken worden, maar

waarvan niet alle onderdelen steeds aanwezig zullen geweest zijn. Zo kan in bepaalde

gevallen enkel het altaar, zonder een tempel, de plaats tot een heilige site gemaakt hebben. Er

moet echter ook nog steeds in gedachten gehouden worden dat de afwezigheid van een

heiligdom niet betekent dat er zich geen religieuze activiteiten hebben afgespeeld op die

plaats. Deze zijn echter zonder sporen heel moeilijk te achterhalen. De context van de

vondsten is ook steeds van het grootste belang in de interpretatie aangezien onze opvatting

van religie niet dezelfde is als in de Romeinse tijd. Zaken die wij vandaag als profaan zouden

bestempelen, kunnen dan ook in de Romeinse periode een onderdeel uitgemaakt hebben van

een religieuze beleving.

Resten van gebouwen, die verwijzen naar een eventueel heiligdom, zijn ook niet altijd goede

indicaties voor religieuze praktijken. Heiligdommen werden om diverse redenen opgericht die

naast religieus ook bijvoorbeeld politiek van aard konden zijn. De elite speelde namelijk een

belangrijke rol in de oprichting van tempels en heiligdommen en hun motieven zullen minder

Page 27: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

27

de belangen van de goden geweest zijn, dan deze van zichzelf. (Rous B.D. 2008, p.6). Pas

wanneer ook votieven teruggevonden worden, kan met grote zekerheid gezegd worden dat de

site wel degelijk gebruikt werd voor het houden van rituelen en andere religieuze praktijken.

Deze votiefgiften worden verder in dit hoofdstuk besproken, maar eerst wordt dieper ingegaan

op de verscheidene elementen en functies die kunnen toegeschreven worden aan een

heiligdom. Ook wordt een kort overzicht gegeven van de evolutie van het sacrale landschap in

Latium en Etrurië.

2.1.1 Het altaar

Het altaar is meestal het kleinste, maar ook het belangrijkste, onderdeel van het heiligdom

waaraan de offers en gebeden voor de godheden plaatsvonden. Het was rond het altaar dat de

interactie tussen de goden en de mensen zich voltrok en het vormde dan ook het centrum van

het heiligdom. Voor die sites waar geen bewijzen worden gevonden voor een altaar kan dan

ook verondersteld worden dat dit verdwenen is maar er ooit wel moet geweest zijn. Een

andere mogelijkheid is dat de offers voor de goden aan de hand van andere activiteiten

werden uitgedrukt (Edlund I.E.M. 1987, p. 137).

2.1.2 Aedes of tempel

De aedes of tempel is de eigenlijke woonplaats van de godheid en bevatte naast het

cultusbeeld van de god of godin ook de objecten die aan hem of haar werden geofferd. Het is

vooral dit onderdeel van een heiligdom dat de hechte link met de godheid benadrukt en

zodoende een abstract idee manifesteert in een gebouw (Edlund I.E.M. 1987, p. 37). Hoewel

de aanwezigheid van een tempel niet noodzakelijk was voor de creatie van een heiligdom, zijn

vele heilige sites wel gekend juist omwille van de resten van monumentale tempels (Edlund

I.E.M. 1987, p. 138). Tempels waren namelijk de meest prominente landtekens van de stad

die zich konden bevinden op vroegere locaties van oude schrijnen, op heuvels, langs wegen,

op publieke pleinen of andere opvallende punten in het landschap (Stambaugh J.E. 1988, p.

215). De oprichting van echte tempels binnen Italische heiligdommen was echter een nogal

laat fenomeen dat min of meer gelijktijdig gebeurde met de Romeinse verovering van Italië

(de Cazanove 2007, p. 53). Dit zou erop kunnen wijzen dat tempels deel uitmaakten van een

meer urbaan bewoningspatroon, en dat de voorafgaande fase vooral gekenmerkt werd door

heiligdommen zonder tempels.

Page 28: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

28

2.1.3 Templum of temenos

De Latijnse term templum verwees oorspronkelijk naar een specifieke gemarkeerde en rituele

plaats op de grond van waaruit auspicia1 werden gehouden (Edlund I.E.M. 1987, p. 37). De

nemer van het auspicium definieerde dan een rechthoek in de hemel. Ook deze rechthoek in

de lucht kreeg de naam templum. Het templum dat op de grond werd afgebakend werd

verondersteld te beschikken over een onverstoord zicht op geschikte landtekens vooraleer de

templum in de hemel kon afgebakend worden. Dit resulteerde te Rome in de oprichting van

tempels die allen naar het zuiden gericht waren, namelijk naar de Albaanse heuvels die dienst

deden als geschikt landteken (Stambaugh J.E. 1988, p. 214). Naast deze twee betekenissen

werd het woord templum ook vaak gebruikt voor de woning van de God zelf, de aedes.

Vandaar ook het gebruik van het woord tempel in onze taal voor de goddelijke woonst. In de

context van deze thesis zal het begrip templum of temenos gebruikt worden in de zin van een

afgebakende ruimte, de heilige ruimte die het heiligdom omgeeft en dus de scheidingslijn

vormt tussen datgene dat als heilig beschouwd wordt en datgene dat behoort tot de seculaire

wereld. Een templum beschikte in deze betekenis over twee essentiële onderdelen: een open

zichtruimte of area en een grensmuur (Stambaugh J.E. 1988, p. 214). Deze grensmuur kon

gematerialiseerd worden aan de hand van grensstenen of muren, maar in vele gevallen werd

de grens van het heiligdom bepaald door haar setting in de natuur, bijvoorbeeld een rivier

(Edlund I.E.M. 1987, p. 137).

2.1.4 Evolutie

De evolutie in het aantal en soort heilige plaatsen doorheen de tijd in het Romeinse Rijk kan

afgeleid worden uit de resten van votieven, evenals uit de resten van structuren die door de

mens werden opgetrokken en dienst deden als cultusgebouwen. Resten van permanente

structuren zijn echter pas beschikbaar vanaf de 6e eeuw v. Chr., hoewel er vόόr deze periode

ook zeker cultusactiviteiten plaatsvonden op bepaalde locaties. Deze evolutie geeft dan ook

maar een beperkt zicht op de rituele ontwikkelingen in het landschap, maar kan aangevuld

worden door sporen van votiefdepots. Wanneer overblijfselen van heiligdommen bewijzen

leveren voor de aanwezigheid van een heilige plaats in de natuur, dan kan uit het gebruik van

deze locatie de historische ontwikkeling van het gebied afgeleid worden (Edlund I.E.M. 1987,

p. 144). Wanneer doorheen de tijd nieuwe gemeenschappen zich gingen vestigen in eenzelfde

1 Een auspicium, meervoud auspicia, was bij de Romeinen een teken van de goden, zowel gunstig als ongunstig,

dat werd geïnterpreteerd door een augur of priester, die de patronen las van vogels in de lucht.

Page 29: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

29

streek, zou het namelijk logisch zijn dat zij de locatie gingen aanpassen aan hun eigen noden

en eisen, en zodoende ook de heilige plaatsen die door hun voorgangers werden bezocht. Dit

kan geleid hebben tot nieuwe of aangepaste structuren en ex voto’s. Religieuze veranderingen

weerspiegelen zo op hun eigen manier de historische ontwikkeling van een bepaalde regio,

waardoor we een idee krijgen van de religieuze trends en denkwijzen doorheen de tijd (Beard

M., North J. & Price S. 1998, p. 87) .

Terwijl heilige plaatsen in de natuur een continu gebruik kunnen vertonen vanaf de

Prehistorie tot zelfs na de Romeinse periode, vertonen heiligdommen die verbonden waren

met een bepaalde urbane of rurale nederzetting, minder continuïteit in gebruik aangezien ze

verbonden waren met de aanwezigheid van een bepaalde gemeenschap en dus niet met de

setting in de natuur (Edlund I.E.M 1987, p. 144). De invloed van de gemeenschap op de bouw

van tempels en heiligdommen zal niet alleen te maken hebben gehad met een verschil in

religieuze denkwijzen, maar ook in politieke. Naast de politiek had echter ook de economie

een zekere invloed op de uiting van religie. De bouw van tempels en het houden van festivals

was namelijk een dure aangelegenheid en kon alleen in stand worden gehouden wanneer

voldoende bezoekers werden aangetrokken (Bispham E. 2000, p. 16). De elite stond namelijk

in voor de fondsen waarmee tempels werden opgericht en onderhouden, maar hun bijdrage en

interesse was afhankelijk van de staat van het gebied en haar inwoners (Glinister F. 2000, p.

66).

Latium

In overeenstemming met de vroegste periode van occupatie te Rome, omstreeks de 8e eeuw v.

Chr. in hutjes op de Palatijn, werden kleine offerdepots teruggevonden die kunnen wijzen op

de aanwezigheid van religieuze schrijnen. Deze kunnen op hun beurt de groei van een

gemeenschappelijk burgerlijk bewustzijn weerspiegelen, waarbij mensen samenkwamen voor

religieuze vieringen (Stambaugh J.E. 1988, p. 12).

Vanaf de 6e eeuw v. Chr., wanneer de Etrusken de macht over Rome in handen kregen, was er

een geleidelijke toename in het aantal cultusplaatsen en deze trend zette zich door tot de 2e

eeuw v. Chr. (Rous B.D. 2008, p.10). Vanaf de 6e eeuw verschenen ook echte

tempelgebouwen die werden geconstrueerd uit baksteen, zoals Etruskische tempels met

typische kenmerken als elevatie, frontaliteit en een axiaal karakter,. Ook een Griekse invloed

is zichtbaar in de terracotta bekledingen die fel beschilderd waren in een typische

Oriëntaliserende stijl (Stambaugh J.E. 1988, p. 14). Één van de belangrijkste

verwezenlijkingen in deze periode was de oprichting van de tempel op het Capitool voor de

Page 30: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

30

Capitolijnse triade Jupiter, Juno en Minerva in 509 v. Chr. Door de voortdurende contacten

met de Griekse wereld verschenen in Rome ook verscheidene tempels die werden gewijd aan

Griekse goden zoals Apollo. Ook de Etruskische stijl bleef verder in gebruik gedurende de 1e

eeuw van de Republiek (Stambaugh J.E. 1988, p. 17-18).

De 4e eeuw v. Chr. bracht naast een expansie van het Rijk ook een enthousiasme met zich

mee voor nieuwe culten. Binnen de stadsmuren werden nieuwe tempels gebouwd, nog steeds

opgetrokken uit de traditionele baksteen en terracottabekleding (Stambaugh J.E. 1988, p. 20),

maar ook enkele tempels in steen verschenen. Waarschijnlijk onder invloed van de Griekse

steden van Zuid-Italië. Volgens Stambaugh leidde de overname van Griekse materialen en

technieken tot de assimilatie van de Griekse proporties en details en zodoende ook tot het

verschijnen van meer Griekse goden. Het is echter ook mogelijk dat juist door de overname

van de Griekse goden, de Romeinen de tempels gingen aanpassen aan de Griekse stijl.

In de 4e eeuw werd de groeiende macht van Rome gesymboliseerd aan de hand van tempels

die werden opgetrokken langsheen de wegen (Stambaugh J.E. 1988, p. 20). Deze hechte link

tussen religie en politiek komt voort uit de eigen Romeinse onzekerheid waarbij zij hun

mogelijkheid tot controle in Italië sterk koppelden aan goddelijke steun (Schultz C.E. 2006, p.

207). Vanaf 400 v. Chr. verscheen ook een nieuw fenomeen dat karakteristiek was voor

Centraal-Italië, namelijk de genezingscultus. Deze komt tot uiting in de anatomische ex voto’s

in terracotta. Deze offers waren veel groter in aantal en verschilden in materiaal van de

voorafgaande giften die hoofdzakelijk uit brons waren vervaardigd. Hoewel het gaat om

offers aan de goden waren de hoofdredenen voor deze ontwikkeling politiek en economisch

bepaald. Het lijkt te gaan om de overname van Hellenistische ideeën wat mogelijk werd

gemaakt door de opening van het territorium nadat Rome de overwinning had behaald op de

Latijnse steden. Daarnaast was terracotta ook veel goedkoper dan brons en kon het op een

veel grotere schaal gemaakt worden door het gebruik van mallen (Blagg T.F.C. 1985, p.

37,39)

De daaropvolgende eeuw bracht een nog grotere Hellenistische invloed met zich mee en

nieuwe tempels werden opgericht voor Griekse goden, die uit het Oosten werden

overgebracht naar Rome (Stambaugh J.E. 1988, p. 24). Maar nieuwe tempels werden ook nog

steeds gewijd aan traditionele Italische godheden zoals Quirinus (Stambaugh J.E. 1988, p.

27). De overname van deze buitenlandse culten en praktijken wijst duidelijk op de bereidheid

van de Romeinen om nieuwe en vreemde elementen op te nemen binnen hun eigen religie,

zonder dat deze daardoor minder Romeins werd. Hoewel de Vroeg Republikeinse tempels in

essentie huizen waren voor de cultusstandbeelden van de vereerde godheden, zien we in de 3e

Page 31: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

31

eeuw en de daaropvolgende 2e eeuw v. Chr. een nieuwe trend verschijnen waarbij

tempelbouw sterk betrokken was bij succesvolle oorlogsvoering en geloftes die werden

gemaakt door de leiders in deze oorlogen (Beard M., North J. & Price S. 1998, p. 87). In deze

periode was bijna elke gelegenheid goed genoeg voor de Romeinse generaals om een tempel

te wijden waarbij één van hun motieven zelfreclame was (Ziolkowski A. 1992, p. 255). Ook

de aedilis wijdden tempels aan de goden als een soort imitatie van deze door de generaals. Dit

was echter slechts een fenomeen van korte duur en beperkt tot de 3e eeuw v. Chr. (Ziolkowski

A. 1992, p. 258). Naast deze individuele tempelstichtingen werden ook tempels opgericht die

werden gefinancierd door de staat en deze werden beschouwd als communale stichtingen.

Hiertoe behoorden onder andere de tempels die werden bevolen door de priestercolleges

(Ziolkowski A. 1992, p. 261).

De Hellenistische cultuur die zich in de 4e en 3

e eeuw reeds had laten zien te Rome, kwam in

de 2e eeuw v. Chr. pas volledig tot bloei als gevolg van de overwinning van Rome op het

Griekse Oosten. In 146 v. Chr. werd dan ook de eerste marmeren tempel opgericht in het

voetspoor van de Grieken. Naarmate de Romeinse macht groeide, gingen ook de Romeinse

culten en godheden zich verspreiden doorheen het groeiende rijk en er was dus sprake van een

wederzijdse overname (Beard M., North J. & Price S. 1998, p. 157).

In de loop van de 2e eeuw v. Chr., die het begin markeerde van de Late Republikeinse

periode, was er echter een achteruitgang in het aantal cultussites. Deze neergang kan

gekoppeld worden aan de problematische periode van de 2e eeuw. Aangezien de populatie en

het territorium van Rome sterk waren toegenomen, door de vele oorlogen en overwinningen,

werd een nieuwe organisatie van de staat noodzakelijk. Andere behoeftes en noden, dan het

oprichten van tempels, kwamen dan ook naar voor (Stambaugh J.E. 1988, p. 36). De tempels

die wel werden opgericht waren onderdeel geworden van een politieke wedijver tussen

individuen (Muccigrosso J. 2006, p. 181). Te Rome was deze ontwikkeling goed zichtbaar in

de bouwcampagnes van Sulla, Pompeius en Caesar. Deze drie individuen traden in de 1e eeuw

v. Chr. op de politieke voorgrond en werkten elk een bouwprogramma uit voor de stad, waar

ook tempels een onderdeel van uitmaakten (Stambaugh J.E. 1988, p. 36). Het

bouwprogramma van Caesar was daarbij het meest opvallend, met onder andere een

monumentalisering van het Forum Romanum. Deze hield de bouw in van een belangrijk

complex, de tempel voor Venus Genetrix. Deze betekende een vernieuwing in die zin dat

Venus beschouwd werd als de beschermster van de gens Iulia, waartoe ook Caesar behoorde,

en op deze manier werd Caesar verbonden met een goddelijke voorouder. Zo gebruikte hij

religie om zijn eigen politieke agenda te verwezenlijken. Het gebruik – of misbruik – van

Page 32: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

32

religie in de politiek betekende echter niet dat politici het religieuze systeem niet serieus

namen. Het benadrukt eerder het belang die zij en de Romeinse bevolking eraan hechtten

(Orlin E; 2007, p. 66). Deze nieuwe klemtoon op het individu was niet alleen duidelijk binnen

de politiek maar ook binnen de religie. Men trachtte nu niet meer de goden te verbinden met

de gemeenschap, maar eerder met het individu (Orlin E. 2007, p. 67). Kenmerkend ook voor

het Laat Republikeinse religieuze systeem was een verandering in haar priesterlijke

organisatie, die bestond uit een aantal colleges van priesters die elk de bevoegdheid hadden

over een specifiek religieus gebied met specifieke taken (Beard M., North J. & Price S. 1998,

p. 18). Waar in de Vroege en Midden Republiek de leden van de Priesterordes de controle

weerspiegelden van de elite over de Romeinse maatschappij, werd in de Late Republiek

eerder een groeiende macht van het volk duidelijk (Orlin E. 2007, p. 66).

Opnieuw zien we de veranderingen in de maatschappij gereflecteerd in de religieuze aspecten,

waarbij vooral een groeiende politieke invloed duidelijk wordt op het religieuze leven, en dus

ook op het sacrale landschap, doorheen de Republikeinse periode.

Etrurië

De eerste heiligdommen binnen Etrurië werden waarschijnlijk georganiseerd rondom altaren

in open lucht, die later werden vervangen door tempels in de vorm van een eenvoudige

woning (Torelli M. 1986, p. 53), bestaande uit een open hof waarrond overdekte galerijen

gelegen waren. Dit blijkt uit de vondsten van bronzen standbeeldjes, die de oudste fase binnen

de votiefdepots vertegenwoordigen. De traditionele Etruskische tempel, zoals deze ook uit

Rome gekend is, ontwikkelde zich pas in de loop van de 6e eeuw v. Chr. en werd vergezeld

door een stijgend aantal votieven (Edlund I.E.M. 1987, p. 144). Etrusken schreven, net zoals

de Romeinen, alles uit het dagelijkse leven toe aan de goden en om die reden geloofden zij

niet dat dingen betekenis hadden omdat ze verschenen, maar dat ze juist verschenen omwille

van hun betekenis (Izzet V. 2000, p. 34). Ook in die zin moet hun oprichting van tempels

bekeken worden. Zij werden opgericht omwille van hun betekenis en elk element uit hun

tempelarchitectuur werd dan ook bewust gekozen (Izzet V. 2000, p. 34). De keuze van de site

en oriëntatie van tempels en altaren berustte daarom op de “disciplina Etrusca” (MacIntosh

Turfa J. 2006, p. 83). Deze omschreef, naast de technieken van voorspellingen en de

interpretatie van verschillende vormen van goddelijke tekens, ook een reeks eigenschappen

waaraan tempels moesten voldoen (de Cazanove O. 2004, p. 221). Zo stond de typische

Etruskische tempel uit de 6e eeuw v. Chr., steeds op een basis om het huis van de god

gescheiden te houden van de onheilige grond. Deze basis werd ook vervaardigd uit een andere

Page 33: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

33

steen dan de rest van de tempel, namelijk nenfro. Deze was bleek van kleur en had een fijnere

korrel en trok dan ook onmiddellijk de aandacht waarbij de bezoekers gewezen werden op de

scheiding tussen de heilige god en henzelf (Izzet V. 2000, p. 43). Ook typisch voor elke

Etruskische tempel was de aanwezigheid van niet één cella, maar drie, met de centrale steeds

iets groter. Haar frontale karakter werd beklemtoond door de toegangstrappen die zich enkel

aan de voorzijde bevonden en niet rondom (Izzet V. 2000, p. 52).

In de late 6e eeuw v. Chr. nam de macht van Rome geleidelijk aan toe op het Italiaanse

schiereiland wat resulteerde in de vernietiging van enkele Etruskische steden (Edlund I.E.M.

1987, p. 145). We zien echter te Rome dat de typische Etruskische tempel nog lang in gebruik

bleef tijdens de Republiek, waardoor kan verondersteld worden dat qua vorm ook de tempels

te Etrurië weinig veranderingen ondergingen na de Romeinse verovering. Waarschijnlijk

zullen er wel tempels opgericht zijn voor nieuwe godheden, die de macht van Rome

vertegenwoordigden, maar de stijl zal hoofdzakelijk Etruskisch gebleven zijn. Vόόr de

opkomst van Rome als stad, bezaten de Etrusken de rijkste en machtigste steden. Zij waren

echter geen verenigd volk en hun expansie was dan ook eerder een opeenvolging van

veroveringen door individuele Etruskische steden die hun macht wensten uit te breiden.

Hoewel zij op politiek vlak geen neiging tot eenheid vertoonden, deelden verschillende steden

wel een religieuze verbintenis. Deze league kwam elk jaar samen in het Fanum Voltumnae,

vanaf op zijn minst de 5e eeuw v. Chr. (Torelli M. 1986, p. 55). Dit was een heel belangrijk

heiligdom waarvan de exacte locatie nog steeds niet gekend is (Salmon E.T. 1982, p. 27). Het

had naast haar religieuze ook een politieke functie verworven en dit was typisch voor Etrurië,

waar heiligdommen met een politiek karakter de dichtste benadering waren tot een nationale

organisatie (Taylor L.R. 1923, p. 13).

Bij de aanvang van de 4e eeuw v. Chr. was het karakter van de Etruskische religie reeds

eeuwenlang vastgelegd maar vanaf dit moment begonnen zich veranderingen voor te doen

binnen de culten en plaatsen van verering (MacIntosh Turfa J. 2006, p. 62). Hoewel sommige

heiligdommen in gebruik bleven, zien we echter wel wijzigingen in hun vorm en functie. Dit

kwam ook tot uiting in nieuwe types van ex voto’s, namelijk de terracotta lichaamsdelen die

in deze periode hun opgang maakten. Zij waren vooral typisch voor Etrurië en Latium

(Edlund I.E.M. 1987, p. 145). Vanaf de 4e eeuw was er dus hoofdzakelijk een overgang naar

culten die hun affiniteiten binnen de genezing hadden (MacIntosh Turfa J; 2006, p. 63). Deze

periode ging gepaard met een nieuwe kijk van de Romeinen op de buitenwereld waarbij hun

politiek meer en meer gericht was op de expansie van hun rijk. Ook de Etrusken ondervonden

de gevolgen van deze nieuwe visie wat bleek uit de Romeinse verovering van hun steden

Page 34: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

34

(Edlund I.E.M. 1987, p. 145). Hoewel de heilige plaatsen in de natuur, zoals bergtoppen,

grotten en bosjes, verder in gebruik bleven, was na de verovering de rol van de stad veel

groter geworden. Zij was de controlerende politieke factor voor de culten waardoor de

plaatsen van verering, evenals de meeste tempels, dan ook een functie kregen die gelinkt was

aan de stad. Vaak deden ze ook dienst als ontmoetingsplaats of als politiek heiligdom

(Edlund I.E.M. 1987, p. 146).

2.1.5 Functies

Heiligdommen werden opgericht om diverse redenen die naast religieus ook bijvoorbeeld

politiek van aard konden zijn. Tempels dienden de Staat ook door hen te gebruiken als

bijvoorbeeld ontmoetingsplaats voor de senaat of als bureau voor belangrijke magistraten.

Aangezien hun oprichting ook vaak gebeurde door politici en generaals in oorlogstijd, waren

ze eveneens een symbool voor hun vrijgevigheid en militaire dapperheid (Stambaugh J.E.

1988, p. 219). Binnen deze heiligdommen werden heel wat activiteiten en rituelen gehouden

die uiteenliepen van banketten en purificatie tot rituelen met vuur. Deze religieuze acties

waren afhankelijk van de vereerde godheid, de cultus, de locatie van het heiligdom, enz.

(Edlund I.E.M. 1987, p. 139). De context is dan ook van uitermate groot belang bij de

interpretatie. De locatie, vorm en verschijning van het heiligdom zullen namelijk

ondergeschikt geweest zijn aan de functie en ze kunnen belangrijke informatie bevatten

(Edlund I.E.M. 1987, p. 140). Zo kan een heiligdom nabij een rivier of een bron, of

beschikkend over een waterbekken bijvoorbeeld, gekoppeld worden aan zuiveringsrituelen of

bepaalde watergeesten.

Belangrijk bij het achterhalen van de functies is dat bepaalde activiteiten, die seculair van aard

lijken, toch behoorden tot de religieuze beleving wanneer ze plaatsvonden binnen de grenzen

van een heiligdom. Zo konden rituele maaltijden gehouden worden, maar ook spelen en zelfs

vergaderingen. Dit had tot gevolg dat ook de opgerichte gebouwen binnen het heiligdom

profaan van uitzicht konden zijn, zoals bijvoorbeeld de kamers voor het houden van banketten

(Edlund I.E.M. 1987, p. 139). Het is dan ook opnieuw de context die het achterliggende idee

moet uitmaken.

Page 35: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

35

2.2 Votiefdepots

Hoewel het voor de archeoloog ideaal is wanneer er effectief resten van tempels, altaren en

heiligdommen worden teruggevonden, kunnen deze eerder een uitdrukking zijn van een elite

die zich liet gelden door de bouw van monumentale structuren en zijn ze dus niet

noodzakelijk een bewijs voor religieuze activiteit (Rous B.D. 2008, p.6). Het echte bewijs

voor de aanwezigheid van een heiligdom komt meestal voort uit de vondsten van

votiefdepots. Dit is zeker waar voor de vroegste periodes waarin nog geen monumentale

tempels en heiligdommen werden opgetrokken. Het is dan ook dit materiaal dat ons het

duidelijkste en meest betrouwbare beeld kan geven van de soorten rituelen die plaatsvonden

in de heiligdommen en van de godheden die ermee verbonden waren. Wanneer dateerbaar

materiaal, dat kan gekoppeld worden aan een specifieke plaats, teruggevonden wordt, kan

men redelijk zeker zijn dat deze locatie gedurende een bepaalde periode als cultussite in

gebruik werd genomen (Rous B.D. 2008, p.6). Hoewel het soms mogelijk is om aan de hand

van de votieven de vereerde god of godin te achterhalen, zijn ze meestal slechts aanwijzingen

voor de aanwezigheid van een cultus zonder een mogelijke verdere specificatie. Ook de

mogelijkheid dat de door ons geïnterpreteerde giften behoren tot een andere context, zoals een

woning, mag niet uitgesloten worden. Om die reden is het ook van bijzonder belang dat de

context, waarin de objecten worden gevonden, grondig onderzocht wordt met daarbij een

speciale aandacht voor de plaats in de natuur en de relatie tot het algemene

nederzettingspatroon (Edlund I.E.M. 1987, p. 135). Doorheen de tijd zien we ook het votief

materiaal veranderen, wat op zich een aanwijzing kan zijn voor een wijziging in de cultus of

zelfs maatschappelijke veranderingen. Ook de ontwikkeling van het urbane

nederzettingspatroon zal een invloed uitgeoefend hebben op de aard van het materiaal dat

werd geofferd. Algemeen kunnen wel twee hoofdtypes onderscheiden worden in de ex voto’s,

met name aardewerk en standbeeldjes (Edlund I.E.M. 1987, p. 136).

2.2.1 Latium

De 8e en 7

e eeuw v. Chr. zagen in Latium de aanvang van praktijken waarbij votiefdepots

werden nagelaten die vandaag nog archeologisch zichtbaar zijn (Smith C. 2007, p. 35). In

deze vroegste deposities bestond het materiaal hoofdzakelijk uit aardewerk, soms in

combinatie met dierlijke beenderresten. Dit aardewerk bleef tot aan de Archaïsche periode het

belangrijkste materiaal voor de herkenning van votieve contexten. Vanaf het begin van de 6e

Page 36: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

36

eeuw traden enkele veranderingen op die zich uiten in de aard van de votieven. Naast

aardewerk verschenen nu ook menselijke en dierlijke figurines in steen, gegoten brons of

bladmetaal. Hoewel aardewerk nog steeds een belangrijk onderdeel bleef van de ex voto’s,

was er vanaf het einde van de 6e eeuw v. Chr. een verschuiving te zien van miniatuur

aardewerk naar grotere vaten. De 5e eeuw is echter een obscure periode met weinig

archeologische vondsten in de vorm van votieven en dit vanwege het beperkte onderzoek. De

4e en 3

e eeuw v. Chr. daarentegen hebben heel wat offergaven opgeleverd met onder andere

terracotta figurines. Hoewel aardewerk nog steeds voorkwam, waren de terracotta votieven nu

wel in de meerderheid. Dit materiaal wordt geassocieerd met een cultus, geïnterpreteerd als

een genezingscultus, waarbij de votiefgiften delen van het menselijke lichaam representeren

die aangetast zijn door ziekte.

Vanaf de latere 2e eeuw v. Chr. verdwenen deze anatomische offers echter grotendeels uit

heilige contexten, terwijl er een toename was van ingekerfde dedicaties en een continuïteit in

de giften van aardewerk. De reden hiervoor moet misschien gezocht worden in de groeiende

kennis van geneeskunde en medische vaardigheden waardoor de goden uiteindelijk niet meer

nodig waren voor het oplossen en verklaren van ziektes (Blagg T.F.C. 1985, p. 44).

Wat kan afgeleid worden uit de vondsten van votieven is dat er zich een geleidelijke stijging

heeft voorgedaan in het aantal cultusplaatsen tot aan de 5e eeuw v. Chr. In de loop van deze

voorgaande eeuwen zijn ook het aantal urbane cultuslocaties in sterkere mate gestegen dan het

aantal extra-urbane (Rous B.D. 2008, p.7). Dit had te maken met de groeiende macht van

Rome en de ontwikkeling van steden. In de daaropvolgende eeuwen bleven de sites uit de 5e

eeuw v. Chr. verder in gebruik en was er een grote toename van nieuwe cultusplaatsen. De 3e

eeuw v. Chr. vormde het uiteindelijke hoogtepunt in aantal heilige sites die verspreid waren

over het landschap en deze lijken zowel urbaan als extra-urbaan te zijn geweest. In de 2e eeuw

v. Chr. veranderde dit drastisch wanneer het aantal niet alleen opvallend achteruit ging, maar

ook het aantal nieuwe sites daalde (Rous B.D. 2008, p.8). Deze achteruitgang zette zich ook

door in de 1e eeuw v. Chr. waarbinnen zich ook een concentratie aan cultuspraktijken in de

urbane centra leek voor te doen (Rous B.D. 2008, p.9). Er is natuurlijk wel geen enkele

zekerheid dat het archeologische materiaal de realiteit weergeeft. Problemen in verband met

de onderzoeksmethode, die bepaalde vondstcategorieën of periodes over het hoofd ziet,

kunnen leiden tot dergelijke conclusies. De vondsten lijken echter wel in overeenstemming te

zijn met de evolutie in de tempelbouw.

Page 37: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

37

2.2.2 Etrurië

Miniatuur aardewerk is steeds een goede indicatie voor rituele activiteiten aangezien het

materiaal te klein is om als alledaags voorwerp gebruikt te worden. Kenmerkend voor de

heilige sites te Etrurië zijn dan ook kleine votieve bekers die in grote hoeveelheden

verschijnen. Uit het aardewerk kunnen ook specifieke rituele activiteiten afgeleid worden die

plaatsvonden op de sites. Zo kunnen drinkbekers en eetgerei wijzen op banketten die

plaatsvonden ter ere van de goden. Naast het aardewerk maakten ook de terracotta en vooral

de bronzen standbeeldjes een belangrijk onderdeel uit van het votief materiaal. Deze stelden

hoofdzakelijk vereerders voor, zowel mannelijk als vrouwelijk, en goddelijke figuren die

herkend kunnen worden aan de voorstelling van hun attributen (Edlund I.E.M. 1987, p. 136).

Het verder specificeren van de godheid is echter veel moeilijker. In het beste geval kunnen de

offers dus een zekere functie van het heiligdom weergeven als een specifiek aspect van de

cultus (Edlund I.E.M. 1987, p.137).

Voor de periode na 400 v. Chr. zijn er voldoende bewijzen voor de aanwezigheid van

genezingsculten, maar vόόr deze periode was het materiaal veel neutraler. Het bestond uit

standbeelden in brons of aardewerk die goden en mensen belichaamden, maar over hun

uiteindelijke bedoeling is er geen duidelijkheid (Edlund I.E.M. 1987, p. 131).

Voor Etrurië vervullen vooral de heilige plaatsen in de natuur een belangrijke rol omdat zij

vanwege hun continuïteit in gebruik belangrijke informatie leveren over de chronologische

opeenvolging van ex voto’s en zodoende ook de evoluties en veranderingen (Edlund I.E.M.

1987, p. 144). In het bijzonder werpen de grotten met votiefdepots een licht op het continue

gebruik gedurende verschillende eeuwen.

Page 38: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

38

2.3 Conclusie

Het algemene beeld van de ontwikkeling van het sacrale landschap dat naar voor komt via

vondsten van votieven en resten van structuren, is dat er zich in de Midden en Late Republiek

een sterke stijging voordeed in de zichtbaarheid van de religieuze activiteit. Naar het einde

van de Republiek toe neemt deze zichtbaarheid opnieuw af. Tijdens deze periode valt het ook

op dat er vooral bewijzen voor handen zijn in de vorm van resten van heiligdommen maar niet

van votief materiaal (Rous B.D. 2008, p.12). De aanwezigheid van een heiligdom kan echter

ook wijzen op politieke handelingen en niet zozeer op religieuze praktijken. Het ontbreken

van het votief materiaal maakt het dan ook moeilijk om te bepalen of deze heiligdommen

effectief in gebruik waren als rituele plaatsen ter verering van de goden.

Beide types van bewijs lijken echter wel te wijzen op een concentratie van cultusplaatsen in

en rond de urbane centra en langsheen de belangrijkste verkeersaders tijdens de Late

Republiek, terwijl het aantal rurale sites toen sterk afnam. Deze verandering kan gekoppeld

worden aan de politieke veranderingen die zich voordeden te Rome waarbij vooral praktische

noden belangrijker werden. Ook de individuen die in deze periode op het toneel verschenen,

organiseerden bouwprogramma’s waartoe ook tempels behoorden, maar waarbij vooral de

nadruk lag op het profileren van hun eigen daden en niet op de godheid. Naast deze verstoring

in materiaal in de Late Republiek, stelt ook de 5e eeuw v. Chr. een probleem. Deze eeuw lijkt

echter een tijdelijke verstoring aangezien de daaropvolgende eeuwen opnieuw veel bewijzen

leveren voor religieuze activiteiten. (Rous B.D. 2008, p.13).

Wanneer zowel votieven als resten van structuren uit verschillende periodes worden

teruggevonden, kunnen deze de continuïteit van religieuze praktijken op een bepaalde site

aantonen. Dit zou dan inhouden dat bepaalde tempelcomplexen werden voorafgegaan door

een opeenvolging van votiefdepots (Smith C. 2007, p. 35).

Hoewel politieke en economische veranderingen een rol zullen gespeeld hebben in de

religieuze ontwikkelingen, mag hun bijdrage echter niet overschat worden. Aangezien de

veranderingen in het sacrale landschap aan de hand van ex voto’s en structuurresten pas echt

zichtbaar worden vanaf de Midden Republikeinse periode, betekent dit ook dat de overgang

van de Koningsperiode naar de Republiek geen duidelijke verandering teweeg heeft gebracht.

Dit zou echter wel verwacht worden wanneer gesteld wordt dat politiek en religie hand in

hand gingen (Beard M., North J. & Price S. 1998, p. 54). Het is mogelijk dat de link tussen

politiek en religie in de loop van de Republiek toeneemt en deze dus effectief minder sterk

was in de voorgaande periode. Dit lijkt echter onwaarschijnlijk aangezien de koning zowel de

Page 39: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

39

leidinggevende rol had over politieke als religieuze aangelegenheden binnen de Staat, wat

wijst op een directe link. De oplossing voor het ontbreken van veranderingen zou dan ook

kunnen gezocht worden in het ontbreken van voldoende bewijsmateriaal. Maar ondanks de

nauwe band, was religie zeker niet identiek aan politiek. De goden beschikten over hun

onafhankelijkheid en de Romeinen konden wel degelijk een onderscheid maken tussen de res

sacrae en res publicae (Rüpke J. 2007, p. 5). Het beeld dat we dan ook krijgen van het sacrale

landschap is er één die een duidelijke link vertoont met de algemene politieke

ontwikkelingen, maar zich ook vaak onafhankelijk van maatschappelijke veranderingen

doorzet en dit vooral op plaatsen in het landschap die minder sterk de urbanisatie en

Romanisatie gevoeld hebben.

Page 40: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

40

3. EEN WERELD VOL GODEN

Het alledaagse Romeinse leven was doordrenkt met goden, rituelen, festivals, enz. Het is de

band met de andere aspecten van het dagelijkse leven dat Romeinse religie tot zo’n boeiend,

maar heel complex onderwerp maakt. De diverse goden en godinnen, rituelen, heiligdommen

en andere cultusgebouwen maakten allen deel uit van een wereld waarin elk aspect van het

leven verbonden was met de goden. De Romeinse religie was boven alles een mengeling van

verschillende elementen zoals Italische en Etruskische, Romeinse en Griekse, rurale en

urbane, enz. Het zijn deze verschillende elementen die doorheen de Republiek samen de

Romeinse religie vorm hebben gegeven (Potter T.W. 1987, p.173). Deze mengeling van

verscheidene elementen bemoeilijkt dit reeds complexe onderwerp. De essentie echter voor de

Romeinse religie is haar tweezijdige karakter. Op de eerste plaats was zij conservatief in die

zin dat rituelen moesten uitgevoerd worden op het juiste tijdstip, op de juiste plaats en op een

correcte wijze en hierbinnen was geen plaats voor flexibiliteit. Aan de andere kant stonden de

Romeinen echter heel open tegenover buitenlandse culten en godheden en deze werden dan

ook vaak opgenomen binnen de officiële Staatsreligie (Lomas K. 1996, p. 166). Deze twee

tegenstrijdige aspecten vormden de essentie van het Romeinse religieuze leven dat zowel

trouw was aan traditie als innoverend van aard. Ook twee andere aspecten maakten een

fundamenteel onderdeel uit van de Romeinse religie. Hun religieuze systeem was er eerst en

vooral om de Romeinse gemeenschap te beschermen tegen allerhande vijandige invloeden

van binnen- en buitenaf, maar daarnaast was het ook bekommerd om de plaats waar die

rituelen, die bescherming moesten afdwingen, georganiseerd werden (Orlin E. 2007, p.58).

Dit hoofdstuk zal trachten een beknopt overzicht te geven van de evolutie die de Romeinse

religie heeft doorlopen vanaf de Archaïsche periode tot aan het einde van de Republiek. Ook

de best gekende godheden zullen aan bod komen waarbij aandacht zal besteed worden aan

hun functies en geprefereerde cultuslocaties. Aangezien Romeinse religie een mix is van

verschillende elementen is het moeilijk om de zuivere Italische basis van Romeinse religie te

achterhalen. Een dergelijke poging lijkt echter ook redundant als we bedenken dat het net dit

syncretisme is dat Romeinse religie Romeins maakt.

Aangezien de Romeinen zelf Rome beschouwden als plaats van oorsprong voor de Romeinse

religie (Beard M., North J. & Price S. 1998, p. 1) zal het volgende overzicht dan ook

hoofdzakelijk gebaseerd zijn op de informatie die voorhanden is over deze stad.

Page 41: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

41

3.1 De geschiedenis van de Romeinse religie

In verschillende literaire studies zijn vermeldingen terug te vinden over een theorie die stelt

dat de Romeinse religie met haar volwaardige goden, die werden uitgebeeld aan de hand van

standbeelden en die huisden in tempels, zich hebben ontwikkeld uit een vroege fase van

animisme waarin enkel geesten werden vereerd die huisden in bepaalde locaties en objecten.

Deze geesten werden door de Romeinen aangesproken met de naam numina. Onder invloed

van de Grieken en de Etrusken hebben deze geesten zich ontwikkeld tot volwaardige goden

en godinnen. Door sommige geschoolden wordt echter wel betwijfeld of de Romeinen ooit

deze fase van animisme zouden verlaten hebben, ware het niet voor het Griekse pantheon en

de daaraan verbonden kenmerken en mythes, die zij reeds vroeg in hun geschiedenis hebben

overgenomen. Het is echter zo dat één van de belangrijkste en meest opvallende kenmerken

van Romeinse religie net haar tolerantie was naar buitenlandse godheden toe. De associatie

van de Romeinse godheden met het Griekse pantheon maakte dus een belangrijk onderdeel uit

van de Romeinse religie en het is dan ook irrelevant of de Romeinen zonder invloed van de

Grieken de fase van zuiver antropomorfisme zouden bereikt hebben aangezien de import van

dit pantheon een essentieel onderdeel was van de Romeinse religieuze beleving.

3.1.1 De Numina

Volgens verschillende geschoolden zou de kern van de oude Romeinse religie behoren tot een

fase die door moderne antropologen animisme wordt genoemd. Dit woord werd bedacht door

een zekere Tylor. Hij wilde hiermee het algemene geloof van de mens in zielen en andere

geesten uitdrukken als de oorzaak van zijn eigen leven en van de gebeurtenissen in de

omgevende wereld. Deze geesten waren echter niet persoonlijk, maar werden eerder

beschouwd als krachten (Bailey C. 1932, p.35). Sommige geesten werden daarbij verbonden

met een specifieke locatie, zoals Vesta, terwijl anderen eerder functionele geesten waren

(Bailey C. 1932, p. 54). De oorspronkelijke Romeinse religie beschikte dus niet over de hoge

godheden zoals wij die kennen, maar omvatte een aantal goddelijke machten die zich

bezighielden met bepaalde activiteiten die de Romeinen zelf belangrijk achtten in hun leven

(Ferguson J. 1980, p. 24). Dit geloof in bovennatuurlijke geesten en krachten werd door de

Romeinen numina genaamd. Hun normale conceptie van deze geesten was er één van neutrale

machten die zowel vijandig als vriendelijk konden zijn, afhankelijk van het feit of de

vereerder hen verwaarloosde of offers bracht. Deze machten werden ook verondersteld te

Page 42: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

42

huizen op een specifieke plaats of in een bepaald voorwerp (Bailey C. 1932, p.40). Deze

plaats was binnen het concept van de numina geen tempel of ander cultusgebouw maar de

haard van het huis zelf. Daarbuiten kon dit gaan om een bron, grot, bosje of ander natuurlijk

element (Bailey C. 1932, p.114). Aangezien deze geesten verondersteld werden in elk aspect

aanwezig te zijn, vormden zij een uitermate belangrijk onderdeel van het alledaagse leven.

Het woord numen zou afkomstig zijn van het werkwoord nuere, dat de uitoefening van een

wil betekent. De numen zou dan het wezen geweest zijn dat die wil uitvoerde (Fowler W.W.

1933, p.118). Na verloop van tijd zal het woord gebruikt worden voor de wil van de god en

niet meer voor de geest die de wil uitvoerde (Fowler W.W. 1933, p.119). In een fase van puur

animisme zijn de geesten naamloos. Wanneer hun woonplaatsen en functies beter

gedefinieerd worden, zullen ze namen verwerven die logischerwijs mannelijk of vrouwelijk

zullen zijn in een taal die niet geslachtsloos is. De verwerving van een naam zou dan de eerste

stap zijn naar een meer persoonlijke notie van de god. De naam was dan ook van uiterst groot

belang voor de ontwikkeling in de richting naar antropomorfisme (Fowler W.W. 1933, p.148).

Deze namen zouden ofwel het object van de cultus uitdrukken of een adjectief zijn dat een

plaats suggereerde en nog vaker een functie (Bailey C .1932, p. 66).

Deze fase van animisme binnen de Romeinse religie wordt niet door iedere onderzoeker

gesteund (Beard M., North J. & Price S. 1998, p.12). Er zijn echter nog geen sluitende

bewijzen geleverd dat dit niet het geval was. In een primitieve maatschappij lijkt het logisch

dat mensen de natuurlijke aspecten rondom hen trachten te verklaren aan de hand van

krachten en geesten. Het lijkt dan ook aannemelijk dat de ware goden, zoals wij ze vandaag

goed kennen, zich hebben ontwikkeld uit geesten die verbonden waren met plaatsen en

objecten, zeker die locaties in de natuur die geassocieerd werden met een goddelijke

aanwezigheid zoals bronnen, grotten, bosjes, enz.

3.1.2 Polytheïsme

Volgens de comparatieve religie2 is het normaal dat de fase van animisme evolueert tot een

fase van polytheïsme. Deze fase hield in dat de vroegere geesten die werden geassocieerd met

plaatsen en dingen nu duidelijker gedefinieerd werden in hun aard en dus ook een meer

uitgesproken persoonlijkheid ontwikkelden (Bailey C. 1932, p. 110). Deze zijn echter nog niet

2 Dit is een wetenschappelijke discipline die zich heeft ontwikkeld in de jaren ’70 in de USA. Deze heeft als doel

om de morele systemen van diverse culturen en religies te bestuderen en zo te komen tot gefundeerde uitspraken

over moraal die ook niet uitsluitend binnen een westerse context gelden (Broeckaert B. 2008, internet).

Page 43: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

43

vergelijkbaar met de antropomorfe goden die zich in de daaropvolgende fase zullen

ontwikkelen, aangezien er nog geen directe sfeer van interactie was tussen de mens en de

goden (Johnston S.I. 2004, p. 20). Het principe van polytheïsme berustte er vooral in dat er

beperkingen werden opgelegd aan de functies van de goden en niet zozeer aan hun aantal. Een

belangrijk aspect hierbinnen was dan ook dat godheden elkaar steeds aanvulden in hun taken

en er was dan ook nooit één godheid die op de voorgrond kon treden. Dit element toont reeds

de band aan die religie had met het politieke leven aangezien ook in het Republikeinse

Staatsstelsel werd voorkomen dat één man de macht greep. Vanwege hun diverse functies

konden goden ook samenspannen en het oproepen van individuele godheden was eerder

zeldzaam. Veelal zien we associaties van goden die zowel tijdelijk als permanent konden zijn.

Deze associaties bestonden meestal uit een hoofdgod die werd bijgestaan door uitgenodigde

goden om zijn functie te vervullen. Anderen daarentegen werden uitgenodigd omwille van

hun prestige (Scheid J. 1998, p. 131).

3.1.3 Antropomorfisme

Vanaf een bepaald moment in het Romeinse religieuze leven wordt verondersteld zich een

overgang voorgedaan te hebben van een polytheïstische fase naar echte goden met een

bepaalde verschijningsvorm en beter gedefinieerde functies. In deze overgang zien we de

animistische krachten, die verspreid waren over de natuurlijke wereld, zich ontwikkelen tot

individuele goden en godinnen met een naam, geslacht en aan hen gekoppelde verhalen

(Beard M., North J. & Price S. 1998, p. 2). Er wordt echter wel betwijfeld of de Romeinen dit

stadium zouden bereikt hebben zonder invloed van de Griekse religie. Ook de Etrusken zullen

een grote stimulans geweest zijn in de ontwikkeling van het concept deus, naast dat van

numen, aangezien zij onder invloed van de Grieken het stadium van antropomorfisme reeds

vroeger bereikt hadden.

Volgens Beard, North en Price representeren de goden en de godinnen, die wij beschouwen

als onderdeel van de Romeinse religie, geen inheems Romeins fenomeen. Zij zouden enkel

het resultaat zijn van een importproces dat zich in de loop van de Republiek verder zette. De

originele inheemse traditie moet volgens hen dan ook gezocht worden in de sporen van de

animistische conceptie van de goddelijke macht. Een belangrijk aspect van het Romeinse

leven was echter hun tolerantie voor vreemde goden en cultuspraktijken. Het lijkt dan ook

aannemelijk om de overgang naar een antropomorfische visie te zien als onderdeel van de

ware Romeinse religie, en dus niet louter als een importproces. Het beste bewijs hiervoor is

Page 44: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

44

het ritueel van evocatio. Dit proces hield in dat de Romeinen een thuis beloofden te Rome aan

de beschermende god van de militaire vijand, wanneer deze haar beschermelingen verliet ten

voordele van Rome (Orlin E. 2007, p. 62). Het zou echter vreemd zijn dat de Romeinen dit

ritueel beschouwden als ondermijnend voor hun eigen religie. Het is dan ook vanzelfsprekend

dat zij dit zagen als een onderdeel van de eigen rituele praktijken en dus als een Romeins

fenomeen dat zich in de loop van de Republikeinse periode had gemanifesteerd. In teksten

van Varro, een Romeins geleerde en schrijver uit de 1e eeuw v.Chr., wordt vermeld dat de

goden die in buitenlandse steden werden vereerd zelf akkoord gingen om naar Rome

overgebracht te worden omdat zij de superioriteit van de Romeinen erkenden (Cooley A.E.

2006, p. 228). Hieruit blijkt duidelijk dat de Romeinen de import van vreemde goden niet

zagen als een verzwakking van hun religie maar als een bevestiging van hun eigen

superioriteit. De introductie van antropomorfe goden moet dan ook beschouwd worden als

een fenomeen dat een onderdeel uitmaakte van de typische Romeinse religieuze beleving.

De overgang van een geloof in geesten naar meer persoonlijke godheden uitte zich uitwendig

in de oprichting van tempels als goddelijke woonplaatsen en het voorstellen van de goden aan

de hand van standbeelden (Bailey C. 1932, p.114). Het is echter niet zo dat vanaf het moment

dat tempels en standbeelden werden gewijd aan goden, de verering van de numina volledig

vergeten werd. Achter deze nieuwe ideeën bleven de oude tradities intact (Bailey C. 1932,

p.116). Zij laten echter veel minder sporen na in het landschap waardoor ze dan ook vaak

minder aandacht krijgen bij archeologisch onderzoek.

De godheden werden vanaf dit stadium niet alleen voorgesteld als mensen met

bovennatuurlijke krachten maar ze werden ook verondersteld van over menselijke noden te

beschikken en daarnaast ontvankelijk te zijn voor verzoeken en smeekbedes van hun

vereerders (Bailey C. 1932, p.134). Het zijn de goden die bij ons het best gekend zijn, die zich

in deze fase ontwikkeld hebben. Ze zijn beter begrijpbaar vanwege hun duidelijk afgelijnde

functies en verschijningsvormen en ze worden verder in dit hoofdstuk besproken.

3.2 De goden en godinnen van de Romeinse wereld

Er was een enorme diversiteit aan goden en godinnen in de Romeinse gemeenschap maar

deze die bij ons het best gekend zijn, zijn diegene die geïdentificeerd kunnen worden met het

Griekse pantheon. De Grieken hebben een enorme invloed gehad op de Romeinse religie en

Page 45: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

45

het is dan ook niet altijd eenvoudig om de oorspronkelijke Romeinse geest of godheid te

vinden achter de Grieks geïnspireerde verschijningsvorm. Niet alleen het uiterlijk maar ook

het karakter en de mythes van de Griekse godheden hebben de Romeinen opgenomen binnen

hun eigen religie. Er moet echter wel gesproken worden van een zeker syncretisme aangezien

de geest van de Romeinse godheid zeker niet verdween door het overnemen van bepaalde

Griekse aspecten (Smith C. 2007, p. 37). In tegendeel verwierven sommigen onder hen net

een nieuw belang vanwege de assimilatie met een Griekse godheid. Zo werd Neptunus, die

aanvankelijk een geest van het water was, de grote zeegod in associatie met de Griekse

Poseidon (Bailey C. 1932, p. 67).

Wat het onderzoek van de verscheidene godheden verder bemoeilijkt is het feit dat ze soms in

hun eigen functies tegenstrijdigheden vertonen en daarenboven vaak overlappen met andere

goden (Dorcey P.F. 1992, p. 14). Daarbij komt ook dat dezelfde godheid niet steeds dezelfde

functie of hetzelfde voorkomen had in verscheidene gebieden. Bepaalde goden en godinnen

maakten daarnaast ook deel uit van de staatscultus, terwijl anderen nooit dat statuut bereikten.

Hoewel niet minder belangrijk, blijven deze goden eerder op de achtergrond in de beschikbare

informatie. Zij werden vereerd door afzonderlijke families en veel literaire en materiële

bronnen zijn er dan ook niet beschikbaar over hun bestaan, hun functies, en de rituelen die aan

hen werden gewijd. De best gekende godheden voor ons zijn echter diegene die in latere

tijden geassocieerd werden met het Griekse pantheon. In het Oude Rome zelf heeft men

echter nooit zijn godheden georganiseerd binnen een pantheon waardoor een classificatie

bemoeilijkt wordt (North J.A. 2000, p.35). Van sommigen weet men echter wel dat ze reeds

vanaf de vroegste periode onderdeel uitmaakten van het Romeinse geloof, terwijl anderen

latere aanvullingen zijn. Er kan dan ook een poging ondernomen worden om eigen

onderverdelingen te maken steunend op bijvoorbeeld het al dan niet beschikken over een

eigen tempel (North J.A. 2000, p. 35). Dergelijke onderverdelingen lijken echter van weinig

nut wanneer ze vandaag zuiver artificieel ontwikkeld worden. Zij hebben dan ook geen enkele

betekenis binnen de context van de Oude Romeinen en kunnen dan ook alleen maar

verwarring en verkeerde interpretaties teweegbrengen.

Wat volgt is een overzicht van de best gekende godheden uit het Romeinse Rijk met als eerste

punt van aandacht de twee Triades die door de Romeinen werden vereerd, namelijk de

Archaïsche en de Capitolijnse triade. Vervolgens worden de goden en godinnen besproken die

geassocieerd werden met het Griekse pantheon, om te eindigen met een bespreking van de

genezingscultus en de domestische religie.

Page 46: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

46

3.2.1 De Archaïsche Triade

De Archaïsche Triade is één van de oudste structuren uit de Romeinse religie waarbinnen

Jupiter, Mars en Quirinus met elkaar geassocieerd werden. Jupiter en Mars zijn twee

godheden wiens aanwezigheid in Italië niet alleen reeds zeer vroeg kan waargenomen worden

maar die ook zeer snel een zekere individualiteit en een brede waaier aan functies

ontwikkelden waardoor ze dan ook snel de staat van God bereikten (Bailey C. 1932, p. 68).

De oorsprong van Quirinus daarentegen is veel onduidelijker.

Jupiter

Jupiter is één van de oudste Italiaanse concepten en hij behoort tot de gemeenschappelijke

erfenis van zowel de Grieken - die hem Zeus noemden - als de Romeinen via hun Indo-

Europese voorouders (Bailey C. 1932, p.68). Zijn ontstaan in de Hellenistische landen

rondom de Egeïsche Zee had hoofdzakelijk te maken met het typische mediterrane klimaat.

Door de langdurige droogtes in deze regio hechtte de bevolking veel belang aan de

onweersbuien in het voorjaar, die de gewassen sterkten tegen de aankomende zomerdroogte.

(Semple E.C. 1971, p. 513). Het is dan ook niet verwonderlijk dat hun hoofdgod diegene was

die de regens controleerde en dus bepaalde of de opbrengst goed of slecht zou zijn. Ook

Jupiter van de Latijnse en Etruskische bevolking was in wezen een weergod maar op een

minder opvallende manier dan zijn Griekse tegenhanger. Waarschijnlijk te wijten aan de iets

meer betrouwbare en talrijkere regens van Italië (Semple E.C. 1971, p. 515). Zijn functie als

weergod kwam tot uiting in zijn symbool, namelijk een bliksemschicht. Zijn woonplaats was

de hemel en hij had controle over bliksem en donder en alle andere hemelse fenomenen. Er

werd naar hem verwezen als pater,of vader, en deze titel drukte uit dat de burgers afhankelijk

waren van zijn goddelijke bescherming (Bailey C. 1932, p.111).

Wat opvalt is dat alle steden beschikten over hun Jupiter in één of andere vorm. Ook de

verscheidenheid aan cultustitels wijst op zijn enorme populariteit in diverse regio’s. Hij werd

dan ook beschouwd als de godheid van de verenigde Latijnse bevolking, onder de naam

Jupiter Latiaris (Bailey C. 1932, p.169). Zijn best bekende cultustitel is die van Jupiter

Optimus Maximus, de grootste en de beste. Deze titel drukt ook het best de populariteit uit

van deze god voor de Romeinen.

Zijn functie als zowel weergod als beschermer van de Staat plaatste hem op de meest

vooraanstaande en opvallende posities in het landschap zoals bergtoppen en heuvels,

aangezien hij zich zo dichter bij zijn ware woonplaats, de hemel, bevond. Ook in wouden van

eik, hulst en beuk - zijn favoriete bomen – werd hij vereerd (Fowler W.W. 1933, p. 129).

Page 47: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

47

Jupiter als weergod zal dus aanvankelijk zijn verering verkregen hebben in de natuur op

bergtoppen en nabij eikenbosjes. Door zijn groeiende functie als Staatsgod behield hij deze

hoge positie in het landschap en kreeg hij ook binnen de stad prominente locaties, zoals het

Capitool.

Het meteorologisch aspect van zijn functie moet toch fundamenteel geweest zijn ondanks zijn

andere taken als Staatsgod en dit zeker bij de aanvang van zijn aanbidding (Semple E.C.

1971, p. 522). Dit blijkt onder andere uit zijn verering op de Capitolijn die vooraf ging aan

deze van Jupiter Optimus Maximus en dit onder de naam Jupiter Feretrius. Dat zijn functies

steeds meer politiek bepaald werden in de loop van de Republiek kan te maken hebben gehad

met algemeen betere maatregelen tegen de zomerdroogte waardoor minder werd gesteund op

de goden om regen te brengen. Ook de grotere nadruk op de Staat kan de behoefte naar een

Staatsgod in de hand hebben gewerkt.

Mars

De cultus van Mars was aanwezig vanaf een vroege periode en dit over heel Italië, hoewel

vaak onder een andere benaming. Aan hem worden twee belangrijke maar tegenstrijdige

functies toegeschreven. Aan de ene kant wordt hij vaak vermeld als een agriculturele godheid

wiens zorg bij de boer lag, maar aan de andere kant werd hij geassocieerd met tijden van

oorlog. De meningen over zijn uiteindelijke functie zijn dan ook verdeeld. Terwijl Dumézil

pleit voor Mars als oorlogsgod, delen Mannhardt en Fowler de mening dat Mars een

vegetatiegod zou geweest zijn. Er zijn dan ook doorheen de jaren pogingen ondernomen om

beide functies met elkaar te verbinden en op deze manier te verklaren waarom Mars met beide

werd geassocieerd. Vanaf de 3e eeuw v.Chr. zien we dat Mars, onder een groeiende Griekse

invloed, gelinkt werd aan de Griekse god van de oorlog, Ares (Ogilvie R.M. 1976, p. 36). Het

is dan ook mogelijk dat aan Mars uit de Archaïsche periode ook een oorlogsfunctie werd

toegeschreven. Volgens Ogilvie kunnen beide tegenstrijdige aspecten alleen met elkaar

verzoend worden wanneer zij worden beschouwd als parallelle activiteiten van een god met

als hoofdfunctie het beschermen van het volk. Het blijft echter maar de vraag of de

verschillende functies van de goden wel met elkaar verzoend moeten worden. Bepaalde goden

kunnen diverse taken gehad hebben om uiteenlopende redenen die wij nu niet meer begrijpen.

Wat pleit voor een band tussen beide functies is de maand waarin aan Mars werd gewijd,

namelijk maart. Dit was niet alleen de maand die in de Romeinse periode het oorlogsseizoen

inluidde, maar het was eveneens de maand waarin de nieuwe vegetatie zich ontwikkelde

(Fowler W.W. 1933, p.132). Dit lijkt echter te toevallig als hij slechts één van beide functies

Page 48: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

48

zou vertegenwoordigd hebben. Mars speelde daarnaast ook een belangrijke rol in één van de

stichtingslegendes van de stad Rome. Hij werd namelijk beschouwd als de goddelijke vader

van Romulus en Remus, waarvan de eerste bekend staat als stichter van Rome.

Vaak wordt in de literatuur gesteld dat alles wat met oorlog te maken had door de Romeinen

buiten het pomerium - de heilige grens van de stad Rome - werd gehouden, en zodoende ook

de verering van Mars. Dit klopt inderdaad voor het Campus Martius, waar zich het altaar voor

Mars bevond, maar hij beschikte daarentegen ook over schrijnen in de regia, de woning van

de vroegere koningen. Hier werden in de kapel speren en schilden bewaard die in de

processies werden meegedragen. Vanwege deze wapens werd ook Mars geacht aanwezig te

zijn in de regia (Fowler W.W. 1933, p. 133). Hoewel zijn affiniteiten met landbouw en

wildernis hem eerder buiten de stad plaatsen, kan geen strikte locatie voor zijn verering

worden vastgelegd.

Quirinus

Over deze god zijn er nog steeds grote onduidelijkheden. De vermelding van zijn festival, de

Quirinalia, in de Romeinse kalender, is het oudste betrouwbare bewijs voor een verering van

Quirinus (Palmer R.E.A. 1970, p.161). Het adjectieve karakter van zijn naam verwijst

eigenlijk naar een functie die werd uitgeoefend door een macht of numen aan wie de naam

was gegeven (Fowler W.W. 1933, p.118). Hieruit kan verondersteld worden dat uit de

onpersoonlijke geesten of numina met een bepaalde functie, zich goden hebben ontwikkeld

die hun oorspronkelijke naam hebben behouden. Ook Quirinius zou dan oorspronkelijk een

numen geweest zijn. Zijn naam kan echter ook afgeleid zijn van co-vir, wat mens in

maatschappij betekent. In tegenstelling tot Mars, werd hij geassocieerd met de burgers in

tijden van vrede in plaats van oorlog (Wacher J. 1987, p.750). Zijn eerste tempel kreeg hij in

het jaar 293 v.Chr. en deze werd opgericht op de Quirinaal, één van de zeven heuvels die

Rome omringen (Palmer R.E.A. 1970, p.165).

3.2.2 De Capitolijnse Triade

De Archaïsche Triade werd onder invloed van de Etrusken vervangen door de Capitolijnse

Triade. Hierbinnen bleef Jupiter de belangrijkste god, maar Mars en Quirinus werden

ingeruild voor de godinnen Juno en Minerva (Wacher J. 1987, p.751). Deze drie godheden

kregen een monumentale tempel op het Capitool te Rome die naar Etruskische traditie

voorzien was van drie cellae, één per godheid. Deze tempel werd opgericht aan het begin van

Page 49: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

49

de Republikeinse periode en zou doorheen de Republiek en Keizertijd het symbool worden en

blijven van de stad Rome.

Jupiter

Hoewel zijn functie als hemelgod/weergod niet veranderde bij de overgang naar de

Capitolijnse Triade, zien we wel dat zijn macht nog toenam en hij echt de hoofdgod van de

Romeinen was geworden en dit onder de naam Jupiter Optimus Maximus (Wacher J. 1987,

p.751). Hij was de beste en grootste onder de goden en de monumentale tempel op de

Capitolijnl drukte zijn verhevenheid ook fysisch uit. Doorheen de Republiek zou hij meer en

meer geassocieerd worden met de Staat Rome en haar burgers.

Juno

Juno had vooral grote bekendheid buiten Rome in Etruskische steden zoals Veii en Falerii,

waar zij vereerd werd onder de naam Uni. Te Rome zelf was zij de godin die Minerva en

Jupiter vergezelde in de Capitolijnse Triade.

Juno was ongetwijfeld een godin voor de vrouwen, maar ze had daarnaast ook een politieke

rol (Fowler W.W. 1933, p.135). Juno zou van bij het begin polyvalent geweest zijn wat

inhoudt dat haar macht zowel in de sfeer van de oorlog, de vruchtbaarheid en het koningschap

lag. Dit blijkt ook uit de verschillende cultustitels waarmee zij doorheen Italië werd vereerd

en die een uitdrukking zijn van haar verschillende betekenissen (Dumézil G. 1970, p. 298-

300). Te Rome was de oudst gekende Juno, deze onder de cultustitel Juno Quiritis of Curritis.

Zij werd vereerd binnen de curias, de oudste verdelingen van de Romeinse staat. In deze

vorm was zij een godin in oorlogsuitrusting die zich bezighield met de bescherming van de

leden van de curias (Palmer R.E.A. 1981, p. 5). Deze verering vond plaats op het Campus

Martius wat duidelijk haar associatie met oorlog weergeeft (Taylor L.R.. 1923, p. 68). Onder

de naam Juno Regina werd ze vereerd op de Aventijn, nadat ze was overgebracht vanuit Veii

(Beard M., North J. & Price S. 1998, p. 35), waar ze als beschermster van de Staat naar voren

trad.

Minerva

Minerva was een pure Etruskische godin, beter gekend onder de naam Menrva en zij

vergezelde Jupiter en Juno op de Capitolijn. Zij werd naar Rome gebracht uit Falerii, in

Etrurië, als beschermster van de ambachtslieden (Bailey C. 1932, p. 118). Zij was daarnaast

ook de godin van de kunst en de handel en de beschermster van steden en andere

Page 50: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

50

nederzettingen (Edlund I.E.M. 1987, p. 66). Vanwege haar associatie met Jupiter en Juno in

de Capitolijnse Triade kan verondersteld worden dat Minerva een belangrijke godin was die

binnen deze Triade niet alleen te Rome werd vereerd maar in elke Etruskische stad (Taylor L

R. 1923, p. 75). Te Rome beschikte ze ook nog over twee andere schrijnen waarvan de ene op

de Aventijn gelegen was en de andere aan de basis van de Caelius (Dumézil G. 1970, p. 303-

304). Hoewel beperkt in aantal wijzen deze twee heiligdommen er toch op dat Minerva niet

alleen belangrijk was in associatie met Jupiter en Juno maar ook zelf enige bekendheid en

populariteit had verworven.

3.2.3 Het Romeinse pantheon

Dit pantheon was in wezen niet strikt Romeins, maar enorm schatplichtig aan de Griekse

traditie. Er wordt dan ook beter gesproken van een Grieks-Romeins pantheon. Dit was

gebaseerd op de Olympische goden die samen de basis vormden van de Staatsreligie. Deze

werden later aangevuld met nieuwe goden en godinnen. De Triades die hierboven werden

vermeld, tonen echter aan dat er ook belangrijke verschillen waren tussen de Griekse en

Romeinse religie aangezien de groepering van drie godheden tot een triade karakteristiek was

voor de Romeinen en de Etrusken (Lomas K. 1996, p.167).

Het is vooral Rome die de meeste bronnen levert voor de verschillende culten en rituelen en

vόόr de 2e eeuw v.Chr. is er weinig informatie over eventuele parallellen met andere gebieden

in Italië. Toch lijkt het aannemelijk dat er in de verschillende regio’s gelijkaardige culten

bestonden die locale variaties vertoonden. Enkele culten die werden teruggevonden over heel

Italië zijn onder andere die van Jupiter, Mars, Juno, Minerva, Diana en Venus (Lomas K.

1996, p. 168).

De godheden die hun origines hadden op het Italiaanse schiereiland werden Di Indigetes

genaamd, terwijl de nieuw geïntroduceerde culten werden benoemd met de naam Di

Novensiles. In totaal werden er 33 Di Indigetes geïdentificeerd door Wissowa waarvan twee

bestonden uit een groep in plaats van een individuele god, namelijk de lares en lemures. Deze

33 zijn echter niet de goden die door ons goed gekend zijn want deze werden opzij geduwd

door de godheden met Griekse associaties. Dit is echter enkel met zekerheid te stellen voor de

Staatsreligie. Hoogstwaarschijnlijk leefden vele van de oorspronkelijke goden door op het

platteland (Wacher J. 1987, p. 751).

Long spreekt over twaalf hoofdgodheden in Romeinse en Griekse religie die met hun

Romeinse naam worden vermeld als Venus, Diana, Minerva, Ceres, Juno, Vesta, Apollo,

Page 51: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

51

Mars, Vulcanus, Mercurius, Neptunus en Jupiter. Deze twaalf werden ingesteld in een periode

van crisis en waren eigenlijk Griekse importen die vanaf dan gebonden waren aan de stad

Rome. Zij werden voor het eerst vereerd in het jaar 399 v.Chr. tijdens het Lectisternium (Long

C.R. 1987, p.243). Dit lectisternium was een offermaaltijd voor zes paar goden dat gedurende

drie dagen werd gevierd. De aanvang van dit ritueel wordt vaak gezien als een keerpunt

omdat vanaf dit moment de goden werden voorgesteld door middel van standbeelden (Beard

M., North J. & Price S. 1998, p.63). Het overzicht dat volgt, is gebaseerd op deze twaalf

goden waarbij geen aandacht meer wordt besteed aan Jupiter, Juno, Minerva en Mars

aangezien deze reeds hierboven werden vermeld in de Archaïsche en Capitolijnse Triade.

Apollo

Apollo werd te Rome opgenomen aan het einde van de Koningstijd maar hij behield vanaf het

begin zijn Griekse karakter, evenals zijn oorspronkelijke Griekse benaming. Ook Etruskische

steden vereerden Apollo aan het begin van de 5e eeuw v. Chr., ongetwijfeld als gevolg van

hun vroege contacten met de Grieken. Apollo was een godheid van genezing en geneeskunde

en vanwege zijn associatie met zuivering bevonden zijn heiligdommen zich vaak langsheen

rivieren en bronnen (Bailey C. 1932, p.120/121). Zijn plaatsen van verering bevonden zich

ook steeds buiten de stad tot op het moment dat hij door Augustus aangesteld werd als zijn

eigen persoonlijke god en hij een vooraanstaande positie kreeg op de Palatijn naast het

keizerlijke paleis (Bailey C. 1932, p. 121).

Ceres

Ceres was van origine een oude Italiaanse godin die verbonden was met de groei van de

gewassen, in het bijzonder graan (Bailey C. 1932, p. 123). Daarnaast werd zij ook gekoppeld

aan de menselijke vruchtbaarheid en zodoende ook aan kinderen. Deze associatie met groei en

vruchtbaarheid blijkt ook uit de oudste etymologie die haar naam koppelt aan het Latijnse

werkwoord gerere, wat produceren betekent (Spaeth B.S. 1996, p. 34). Haar taken lagen

binnen de agriculturele sfeer en geen enkele landbouwactiviteit mocht plaatsvinden zonder

eerst de hulp van Ceres in te roepen (Spaeth B.S. 1996, p. 36). Haar koppeling aan

productiviteit maakte haar echter ook tot een godin die verbonden was met de voorraden die

Rome moesten bereiken. Er werd dan ook een tempel voor haar opgericht te Ostia op het

“Forum of the Corporations”, dat dienst deed als hoofdcentrum van handel en verkoop voor

het Romeinse Rijk (Sullivan M.A. 2007, internet). Naast productie en vruchtbaarheid werd zij

ook gekoppeld aan het begrip liminaliteit. Deze term werd afgeleid van het Latijnse limen,

Page 52: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

52

wat drempel of grens betekent. Haar bezorgdheid lag in de oversteek van de grens tussen twee

“staten van zijn”, die verwijzen naar de belangrijke overgangsrituelen in het leven van de

mens, zoals geboorte, dood, huwelijk, enz. (Spaeth B.S. 1996, p. 51). Ook begrippen van

puurheid, zuiverheid en een goede moraal werden verbonden met Ceres (Edlund I.E.M. 1987,

p.36).

Diana

Diana was de godin van het wilde woud van de Albaanse heuvels, die op ongeveer 20 km ten

zuidoosten van Rome gelegen waren (Wacher J. 1987, p.754). Diana was ook de godin van de

jacht en werd vereenzelvigd met de Griekse Artemis. Zij kreeg haar eerste tempel te Rome

omstreeks 490 v.Chr. en deze werd gebouwd op de Aventijn. Het ging om een grotheiligdom

aangezien Diana afkomstig was van Ariccia en daar beschouwd werd als godin van de grot.

Haar tempel werd vergezeld van een houten beeld dat naast dat van Jupiter op de Capitolijn

het enige gekende cultusstandbeeld is dat dateert van voor de grote Griekse invloed ten tijde

van de Punische oorlogen (Bailey C. 1932, p.117).

Mercurius

Mercurius was de Romeinse god van de winst, de verkoop, de handel en de handelaars. Door

zijn associatie met de Griekse Hermes werd hij in latere tijden ook beschouwd als de

boodschapper van de goden en werd hij geassocieerd met muziek (Bailey C. 1932, p.124).

Zijn tempel te Rome was gelegen nabij het Circus Maximus, dat niet alleen een renbaan was

maar ook een belangrijk handelscentrum en dus de ideale locatie voor zijn verering.

Neptunus

Neptunus was niet alleen de zeegod maar ook de onderhouder en beschermer van zoet

bronwater in de hete zomermaanden. Hij werd doorheen Italië vereerd als een beschermer van

water en hij had ook zijn eigen feest, de Neptunalia (Edlund-Berry I. 2006, p. 164-165). Niet

alleen de oceanen, rivieren en fonteinen waren aan hem onderworpen maar hij kon ook

aardbevingen veroorzaken en eilanden doen opstijgen uit de zee. Zijn heerschappij over het

water maakte hem machtiger dan alle andere goden, met uitzondering van Jupiter (Dwight

M.A. & Lewis T. 2005, p. 149). Als personificatie van de zee vinden we zijn tempels dan ook

vaak terug op de kapen langsheen de kusten (Ferguson J. 1980, p. 18). Zijn Griekse equivalent

was de god Poseidon die ook de verantwoordelijkheid had om het vreedzaam naast elkaar

bestaan van land en zee te garanderen (Edlund I.E.M. 1987, p.35).

Page 53: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

53

Venus

Venus was de Romeinse godin van de liefde die haar oorsprong had als een Oud Italische

vegetatiegodheid en ze trad op als beschermster van tuinen en wijngaarden. De oorsprong van

haar verering wordt gezocht te Ardea en Lavinium, twee steden in Latium. Zij kreeg haar

eerste tempel te Rome aan het begin van de 3e eeuw v.Chr. en aan het einde van deze eeuw

werd zij reeds geïdentificeerd met de Griekse Afrodite, toen haar cultus in 217 v.Chr. vanuit

Eryx op Sicilië naar Rome werd gebracht. In 215 v.Chr. werd dan ook een tempel aan haar

gewijd op de Capitolijn. Zij was gekend onder verschillende cultustitels zoals Venus Genetrix

en Venus Erycina. Haar populariteit onder de Romeinse bevolking blijkt uit het feit dat zij

werd vereerd tot de 4e eeuw van onze jaartelling. Ze werd samen met de godin Roma - de

personificatie van Rome zelf - ook beschouwd als de beschermheilige van de stad, wat haar

positie op de Capitoolheuvel kan verklaren (Schilling R. 1954, p. 87). Ondanks haar

associaties met de Griekse Afrodite, en zelfs de Etruskische Turan, had Venus een Latijnse

origine, maar ze was bijzonder ontvankelijk voor buitenlandse invloeden (Schilling R. 1954,

p. 87). De naam “Venus” verwees oorspronkelijk naar een abstract begrip dat later uitgroeide

tot een gepersonaliseerde godin onder invloed van de Griekse en Etruskische antropomorfe

godheden (Schilling R. 1984, p. 376).

Vesta

Vesta, de godin van de haard en later geassocieerd met de Griekse Hestia, was in essentie een

huishoudgeest die steeds haar karakter van numen heeft behouden. Zij was de godin die,

tijdens de gebeden, de invocatie van de goden afsloot die door Janus was ingezet. De haard

vormde het centrum van het huiselijke leven en Vesta was dan ook van groot belang in de

private religie, naast deze van de Staat. Dagelijks werd zij geëerd door de maaltijd die rond de

haard werd gehouden en de offers die ook dagelijks aan haar werden geschonken (Dwight

M.A. & Lewis T. 2005, p. 143). Deze functie werd ook binnen de staatsreligie tot uiting

gebracht door haar verering op het forum in een ronde tempel, die beschouwd werd als de

haard van de stad. Hier brandde ook het heilige vuur dat dag en nacht bewaakt werd door de

priesteressen van Vesta, de Vestaalse Maagden (Fowler W.W. 1933, p. 136).

Vulcanus

Vulcanus, die geassocieerd werd met de Griekse Hephaestus, was de god van het vuur en de

industrie en zijn associaties met vuur konden zowel productief als destructief zijn. Hij was

vooral een belangrijke god voor de smeden, aangezien vuur essentieel was bij het smelten van

Page 54: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

54

metalen (McGeough K. 2004, p. 187). Over het algemeen waren zijn heiligdommen gelegen

buiten de stadsmuren vanwege zijn associatie met vuur dat als een groot gevaar werd

beschouwd voor alle activiteiten (Edlund I.E.M. 1987, p. 36). Toch beschikte hij ook over een

heiligdom in de Volcanal, dat een onderdeel uitmaakte van het comitium, het politieke

centrum van Rome.

3.2.4. Overige Godheden

Naast deze goden die geassocieerd werden met het Griekse pantheon waren er ook nog

diverse andere goden en helden die vereerd werden binnen en buiten de stad, zoals

Aesculapius, Fortuna, Victoria, Feronia, Concordia, Hercules, Janus, Magna Mater, Mater

Matuta, enz. Deze zullen kort aan bod komen bij de bespreking van de tempels te Rome in

hoofdstuk 5.

3.2.5 De Genezingscultus

Een cultus die apart kan vermeld worden voor de periode tussen de 4e eeuw v.Chr. en het

einde van de Republiek, is de genezingscultus die heel wat sites heeft opgeleverd die allen

dezelfde kenmerken vertonen, namelijk de aanwezigheid van votieven in de vorm van

lichaamsdelen. Het gaat om zowel interne als externe delen, die connotaties zouden hebben

met genezing en vruchtbaarheid (Glinister F. 2006, p. 10). Deze votieven zouden die delen

van het lichaam weergeven die aangetast werden door ziekte. Deze cultus is zeer typisch voor

de regio’s Etrurië en Latium. Sommige sites specialiseerden zich zelfs in specifieke

lichaamsdelen (Cornell T.J. & Lomas K. 1995, p. 143-144). Cornell en Lomas stellen zich de

vraag of het hier gaat om een lokale cultus van de lokale bevolking of eerder om heilige

plaatsen met beweerde helende krachten waar mensen naartoe trokken vanuit veraf gelegen

gebieden. Deze laatste interpretatie lijkt meer aannemelijk, aangezien dit de specialisatie in

verschillende lichaamsdelen zou kunnen verklaren. Daarnaast waren de terracotta offers niet

allemaal van lokale oorsprong, maar sommigen waren afkomstig van productiecentra elders

(Cornell T.J. & Lomas K. 1995, p. 144). Ook dit aspect doet vermoeden dat de heiligdommen

niet alleen door de lokale bewoners werden bezocht. Het is natuurlijk ook niet uitgesloten dat

de votieven geen voorstellingen zijn van zieke lichaamsdelen. Ook Glinister twijfelt

aangezien de goden, aan wie dergelijke offers werden gebracht, meestal geen exclusieve

genezingskrachten hadden, maar eerder werkten binnen een grotere actiesfeer. Ook de sites

Page 55: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

55

waar deze terracotta’s opduiken, kunnen niet noodzakelijk gelinkt worden aan genezing

(Glinister F. 2006, p. 11). De cultus zelf kan echter wel tot de private sfeer gerekend worden,

aangezien ze geen onderdeel uitmaakte van de Staatsreligie, maar eerder door private

individuen werd uitgevoerd.

3.2.6 De Domestische religie

Naast de goed gekende culten en godheden van de Staatsreligie, maakte ook de private cultus

een belangrijk onderdeel uit van de Romeinse goddelijke beleving. Deze werd niet zoals de

Staatsreligie georganiseerd rondom de kalender, maar wel rondom de grote overgangsrituelen

van geboorte, huwelijk en dood (Wacher J. 1987, p. 752). Aangezien verondersteld wordt dat

elk huis beschikte over haar eigen godheden, is het noodzakelijk om ook aandacht te besteden

aan die goden die hun functie vooral uitoefenden binnen de private sfeer (Smith C. 2007, p.

38). Ook zij maakten, naast de staatsgoden, deel uit van het alledaagse leven van de gewone

burger en zullen ongetwijfeld een belangrijke positie hebben ingenomen binnen de religieuze

beleving op familieniveau. De bekendste zijn de Lares en Penates, die de kern vormden van

de private en huiselijke religie. De Lares waren de geesten van het land, die geassocieerd

werden met de voorouders die er begraven lagen, maar tevens stonden ze in voor de

veiligheid op straat. Dit verklaart enigszins hun verering binnen het huishouden en langs de

kruispunten (Beard M., North J. & Price S. 1998, p. 30). De Penates daarentegen werden

geassocieerd met de voorraadkamer. Hun verering gebeurde dan ook hoofdzakelijk

binnenshuis waar ze hun oorsprong hadden (Wacher J. 1987, p. 751). Het huis van de

Romeinen of domus vormde het eigenlijke centrum van religie, waar de paterfamilias, of

mannelijk hoofd van het huishouden, de leiding nam bij verscheidene religieuze rituelen en

vieringen. Elke domus beschikte ook over een eigen schrijn, het lararium, voor de verering

van de huishoudgoden (Muccigrossi J. 2006, p. 184). Ook Vesta, ondanks haar rol in de

staatsreligie, was in de eerste plaats een huishoudelijke godin. De haard was het centrum van

de domus waarrond elke maaltijd werd georganiseerd en als de godin van de haard, werd dan

ook elke maaltijd aan Vesta gewijd, gecombineerd met dagelijkse offers in de vorm van

voedsel (Dwight M.A. & Lewis T. 2005, p. 143

Een andere god die nooit werd opgenomen binnen de Staatsreligie maar wel een grote

bekendheid verwierf binnen het Romeinse Rijk was Silvanus. Aan hem werd echter nooit een

tempel gewijd en hij ontving relatief weinig verering De aanbidding die wel plaatsvond, was

onder de vorm van kleine schrijnen in het huis en op de boerderij (Dorcey P.F. 1992, p. 28).

Page 56: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

56

Zijn vermeldingen zijn echter in een voldoende kwantiteit aanwezig waardoor kan

geconcludeerd worden dat hij toch een zekere populariteit moet gekend hebben (Cornell T.J.

& Lomas K. 1995, p.142). Hij was de Romeinse god van de bossen, de landbouw, de jacht en

de grenzen en zijn verering bleef doorheen de Romeinse periode beperkt tot de private sfeer

en werd nooit verbonden met het politieke en burgerlijke leven. Ondanks deze beperkte

invloedssfeer, namelijk het individu en de familie, was Silvanus een populaire god onder de

Romeinse bevolking. Officiële erkenning door de Staat mag dan ook zeker niet beschouwd

worden als de enige indicator voor de faam van een godheid (Dorcey P.F. 1992, p. 2). Hij was

verbonden met alle aspecten van het rurale leven en zijn functies werden regionaal aangepast

naargelang de noden van de gemeenschap (Dorcey P.F. 1992, p.25). Ook zijn naam kon

diverse vormen aannemen afhankelijk van het gebied van verering. Dit toont aan dat hij zeker

geen locale kleine geest was, maar een populaire godheid (Dorcey P.F. 1992, p.29). Naast zijn

link met het rurale leven, werd hij ook om andere redenen vereerd. Vanaf de Late Republiek

is namelijk bekend dat hij was aangepast aan de urbane noden en dus niet alleen meer in de

rurale sfeer functioneerde. Het is net deze flexibiliteit die ervoor gezorgd heeft dat Silvanus de

urbanisatieperiode heeft overleefd. Aangezien hij eerder bezorgd was om de individuele

noden en daarnaast ook optrad als beschermer van het huis, werd hij door de urbane

bevolking beschouwd als ideale aanvulling op de staatsgoden die zich ontfermden over de

gemeenschap in zijn geheel (Dorcey P.F. 1992, p.32).

3.3 Verering van de goden

Goden werden doorheen de tijd en door verschillende gemeenschappen op diverse manieren

vereerd. Voor de Romeinen was religie een kwestie van in een juiste relatie te staan met de

goden. Het creëren van deze relatie deden zij door het houden van de juiste rituelen die op een

correcte wijze en op het correcte tijdstip moesten uitgevoerd worden. Het was dus eerder een

emotieloze handeling die zich vooral richtte op de zeer precies vastgelegde riten (Potter T.W.

1987, p. 172). Het doel van de religieuze praktijken was dan ook het verzekeren van de pax

deorum, of vrede met de goden (Wachter J. 1987, p.750). Deze vrede was belangrijk voor het

welzijn van de stad en haar inwoners en de rituelen werden dan ook uitgevoerd op specifieke

plaatsen rondom de stad Rome om deze te beschermen (Orlin E. 2007, p. 58). Dit zal niet

alleen het geval geweest zijn voor Rome maar ook andere Italiaanse steden zullen specifieke

Page 57: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

57

rituelen uitgevoerd hebben voor specifieke goden om hun stad voor onheil te hoeden. Ze

werden echter niet alleen uitgevoerd ter voorkoming van problemen, maar ook wanneer de

Romeinen onheilspellende tekens hadden waargenomen, die wezen op een verstoring van de

pax deorum. Dergelijke tekens bestonden uit natuurverschijnselen, zoals bliksemschichten en

meteoorregens, waarvoor ze geen verklaring hadden en die dan maar toegeschreven werden

aan goddelijke krachten (Orlin E. 2007, p. 60).

Voor de Romeinen bevatte het ritueel van verering twee belangrijke onderdelen: het offer en

het gebed (Bailey C. 1932, p.75). Het offer bestond meestal uit een os, varken, schaap of

vogel en werd door een officiële magistraat of privaat individu uitgevoerd. De dieren werden

echter niet willekeurig gekozen maar in relatie tot de godheid en de gelegenheid (Beard M.,

North J. & Price S. 1998, p. 36).

Men moet echter wel in gedachten houden dat bepaalde rituelen noch in de materiële resten,

noch in de literatuur sporen zullen nagelaten hebben. Wanneer dergelijke bewijzen ontbreken,

betekenen ze dan ook op zich niets en conclusies moeten met voorzichtigheid getrokken

worden. Daarbij komt ook dat zeker in de Oudheid eetfestijnen onderdeel uitmaakten van een

rituele actie. Het is echter uitzonderlijk moeilijk om vondsten van aardewerk, en uitzonderlijk

misschien ook etensresten, te associëren met een rituele context. Verscheidene religieuze

praktijken kunnen dan ook over het hoofd gezien worden door hen als seculair te beschouwen.

3.4 Conclusie

In dit hoofdstuk werd getracht om de belangrijkste aspecten van de Romeinse religie en haar

evolutie kort op een rijtje te zetten. Door haar complexiteit is het echter moeilijk om haar

essentie juist weer te geven. Vele onderzoekers spreken elkaar in de literatuur tegen en ook

over de functies en de oorsprong van verschillende godheden zijn er nog onduidelijkheden.

Dit overzicht is dan ook zeer algemeen en was vooral noodzakelijk om verder in deze thesis

de functies van de godheden eventueel te kunnen koppelen aan hun locatie.

.

Page 58: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

58

4. HEILIGE PLAATSEN

De term “ heilige plaatsen” is een zeer ruim begrip dat hier zowel de bosjes, bronnen, rivieren

en bergtoppen in de natuur omvat, als de door de mens opgerichte schrijnen, tempels en

heiligdommen. Deze kunnen echter nooit onafhankelijk en geïsoleerd bekeken worden van

een gemeenschap en haar nederzetting. Er was steeds een bepaalde topografische relatie die

het heiligdom haar betekenis gaf en de keuze van locatie steunde dan ook steeds op sociale en

praktische eisen van de bevolking (Edlund I.E.M. 1987, p.30). Heilige plaatsen zijn echter

niet steeds herkenbaar aan hun aanwezige structuren aangezien permanente tempels en

heiligdommen pas vanaf de 6e eeuw v. Chr. werden opgericht. Religie daarentegen moet

reeds vanaf het begin van de Oudheid, en vroeger, een belangrijk onderdeel hebben

uitgemaakt van een gemeenschap en haar leden. Dit geloof moet zich dan ook op andere

manieren geuit hebben, die niet noodzakelijk sporen zullen nagelaten hebben in het

landschap. Bepaalde plaatsen in de natuur zullen dus zeker een heilige betekenis gehad

hebben die vandaag voor ons verloren is gegaan. In dit hoofdstuk zal er dan ook aandacht

besteed worden aan de verschillende soorten locaties die doorheen de Romeinse periode als

heilig konden beschouwd worden, met of zonder de aanwezigheid van door de mens

gemaakte structuren of votieven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de heilige

locaties die zich in een natuurlijke omgeving bevonden en deze die in een hechte relatie

stonden tot de nederzettingen van de mens.

4.1 Heilige plaatsen en de natuur

Heilige plaatsen in de natuur zijn in de strikte zin die cultuslocaties die in hun topografische

context niet gebonden waren aan nederzettingen. Net zoals de Grieken, wensten ook de

Romeinen een zekere controle te hebben over de natuur en wanneer deze controle niet altijd

mogelijk was, trachtten ze via hun religie die vreemde natuurlijke fenomenen te verklaren. De

Romeinen poogden dus via de oprichting van heilige plaatsen in de natuur zowel de natuur als

de goden te controleren (Edlund I.E.M. 1987, p. 62). Het was deze constante interactie tussen

de mens en de natuur die ervoor gezorgd heeft dat heilige plaatsen in het landschap zich

ontwikkelden, herkenbaar aan zowel hun geografische setting als aan hun structuren en

gewijde objecten (Edlund I.E.M. 1985, p. 22). Voor de mens was het van belang dat hij een

Page 59: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

59

zekere goddelijke aanwezigheid voelde op de locatie die als heiligdom werd ingericht.

(Edlund I.E.M. 1987, p. 133). De plaats van verering werd dus niet door de mens gekozen

maar eerder door hem ontdekt en in die zin werd een locatie pas heilig wanneer de mens zich

bewust werd van de speciale goddelijke functie (Edlund I.E.M. 1987, p.34).

Bergen, rivieren, vlaktes, enz. vormden niet alleen opvallende elementen in het landschap met

betrekking tot de keuze van bewoningssites, maar ook wanneer het heilige plaatsen betrof.

Het zijn precies die elementen die bepaalde grenzen creëren zoals rivieren en valleien die

steeds belangrijk geweest zijn voor de mens, zowel op grote als op kleine schaal. Niet alleen

in latere periodes om zijn territorium af te bakenen maar ook om een onderscheid te maken

tussen ruimtes van verschillende aard. Zo ook zullen grenzen het onderscheid gemaakt hebben

tussen een heilige ruimte en het gebied dat daarbuiten gelegen was en dus behoorde tot de

seculaire wereld (Edlund I.E.M. 1987, p. p. 37). Plaatsen van verering in de natuurlijke

omgeving van bergen, bossen, grotten en water, tonen vaak een continu gebruik vanaf de

Prehistorische periode. Wanneer de mens de nood voelde om de natuur te controleren werd de

heiligheid van de plaats zichtbaar gemaakt aan de hand van bepaalde structuren. Het

heiligdom kon daarna ook geïncorporeerd worden in de setting van zowel een urbane als

rurale gemeenschap (Edlund I.E.M. 1987, p. 42).

Een probleem in het onderzoek naar de heiligheid van de natuur is het beperkte bewijs dat

hiervoor gevonden wordt. Uit literaire teksten blijkt het belang van bergen, bosjes en bronnen,

maar hiervoor worden zelden concrete sporen ter plaatse gevonden (Edlund I.E.M. 1987, p.

44). Wat volgt is de opsomming van de belangrijkste plaatsen in de natuur die zelf de functie

van cultuslocatie vervulden, met eventueel de aanwezigheid van een altaar en votieven.

4.1.1 De bergtop

De bergtop vormt een opvallend element in het landschap dat niet alleen zichtbaar is van

veraf, maar ook zelf een goed uitzicht geeft op de omgeving. Het is dan ook niet

verwonderlijk dat bergtoppen naast ideale nederzettingsplaatsen, omwille van hun

mogelijkheden op het vlak van controle en bescherming, ook ideale locaties waren voor de

verering van goden. Het waren belangrijke grenzen tussen de hemelsfeer en de sfeer op aarde

en boden een zeker gevoel van nabijheid tot de hemel, de woonplaats van de hemelgoden

(Edlund-Berry I.E.M 2006, p. 119). Ook het klimaat in de Mediterrane regio beïnvloedde de

betekenis van de gebergtes. Dit typische klimaat met haar winterregens en zomerdroogtes

zorgde vaak voor problemen in de landbouw. Regen werd dan ook geassocieerd met de goden

Page 60: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

60

en specifieke weergoden werden bedacht om offers aan te wijden (Semple E.C. 1971, p. 510).

Hun goddelijke zetels bevonden zich op de heuveltoppen, bergtoppen en andere hoge plaatsen

in het landschap. Dit had hoogstwaarschijnlijk te maken met het feit dat zich op deze hoge

plaatsen wolken vormden die op die manier een vochtig eiland creëerden in een gebied van

algemene droogte (Semple E.C. 1971, p. 518).

4.1.2 Voorgebergtes

Een voorgebergte is een andere benaming voor een gebergte dat sterk tegen de kust aanleunt

en vaak ook vooruitspringt in zee. Niet alleen religieuze redenen speelden een rol in de keuze

van voorgebergtes voor de inrichting van culten, maar ook geografische. Zeelieden hadden

nood aan zowel landbakens om zich op te focussen van op zee, als aan schuilplaatsen tijdens

noodweer. Om deze redenen werden vaak culten opgericht die hoofdzakelijk dienden om de

goden van de zee gunstig te stemmen. Wanneer deze gemonumentaliseerd werden in de vorm

van een tempel of heiligdom dan behoorden ze niet langer tot de natuur maar tot een

gemeenschap die de cultus integreerde in zijn politieke leven (Edlund I.E.M. 1987, p. 49). Er

kan aangenomen worden dat het belang van deze voorgebergtes als cultusplaatsen,

voortkwam uit hun belang als landbakens. Wanneer deze een belangrijke rol speelden in de

veilige aankomst van de schepen, dan is het vanzelfsprekend dat de Romeinse bevolking deze

plaatsen ging koppelen aan een goddelijke aanwezigheid die de veilige aankomst moest

verzekeren. Door het belang van de maritieme activiteit werden op deze kapen niet alleen

zeegoden als Neptunus vereerd, maar ook andere goden kregen naast hun oorspronkelijke

taken ook de functie als beschermer van de zeelieden toegewezen zoals Hermes en Apollo

(Semple E.C. 1971, p. 621).

4.1.3 Grotten

Grotten waren heel veelzijdig in hun functies. Omwille van de bescherming die ze boden,

deden ze niet alleen dienst als woonplaats, maar ook vaak als begraafplaats of als een

tijdelijke beschutting. Het onderscheid tussen deze functies en die van heilige plaats in de

natuur kan achterhaald worden door de aanwezigheid van votieven. Deze leveren meestal het

bewijs voor de heiligheid van een plaats. Omwille van deze veelzijdigheid vertonen grotten

vaak een continu gebruik vanaf de Prehistorie, tot zelfs de moderne tijden (Edlund I.E.M.

1987, p. 49).

Page 61: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

61

4.1.4 Bosjes en bomen

Bosjes en bomen werden beschouwd als pure plaatsen waar de menselijke geest de

aanwezigheid van de goden kon voelen. Ze deden dan ook dienst als tempels voor de

godheden vooraleer heiligdommen werden opgericht (Scheid J. 1993, p. 17). Een eerste groot

probleem in verband met bosjes en individuele bomen is echter dat zij archeologisch niet

traceerbaar zijn. De bewijzen voor hun belang als religieuze plaats komen voort uit teksten

waarin vaak een vermelding wordt gemaakt over hun locatie en de types van objecten die

ermee geassocieerd werden. Dit maakt het mogelijk om eventuele culten die ermee verbonden

waren te achterhalen. Individuele bomen op een specifieke plaats werden vaak geassocieerd

met een bepaalde gebeurtenis en representeerden ook een goddelijke geest of numen. De

gemeenschap werd dan ook verondersteld zorg te dragen voor de boom en deze te behoeden

voor elke vorm van beschadiging (Edlund I.E.M. 1987, p.51).

Naast individuele bomen speelden ook bosjes een belangrijke rol in het heilige landschap. Dit

blijkt onder andere uit Antieke wetteksten afkomstig van verschillende plaatsen in Italië,

waarin het uitzicht van de bosjes en hun evenementen worden besproken. Maar zelden of

nooit wordt iets vermeld over de specifieke locatie en de omgeving (Edlund I.E.M. 1987, p.

52). Vanwege de archeologische onzichtbaarheid is een specificatie van de exacte locatie

natuurlijk van groot belang. Deze kan het bos in een bredere context plaatsen en ons iets meer

vertellen over onder andere de keuze omtrent de ligging van een heilige plaats in het

landschap. Ook het type van de boom speelde een belangrijke rol in de appreciatie van de

plaats, evenals in de cultus die er werd vereerd. Bepaalde goden waren namelijk verbonden

met specifieke soorten bomen. Zo bijvoorbeeld werd Jupiter gekoppeld aan de eik, Minerva

aan de olijfboom en Apollo aan de laurier (Edlund I.E.M. 1987, p. 52). Silvanus was diegene

die gekend stond als de god van het woud en alle bomen en bosjes behoorden dan ook tot zijn

domein. Hoogstwaarschijnlijk vond zijn verering dan ook steeds plaats in de omgeving van

bomen en bossen.

In de teksten van Antieke auteurs is er echter vaak onenigheid over de grootte van de heilige

bosjes. Zo spreekt Varro over een beperkte ruimte, terwijl Virgilius het heeft over grotere

bossen. Dit verschil kan echter te maken hebben met het feit dat beide auteurs een ander type

omschrijven. Varro zou dan eerder het bosje beschrijven dat in nauw contact stond met de

natuur, terwijl Virgilius zich richtte op bosjes die reeds geformaliseerde plaatsen van verering

waren geworden. Deze waren dan ook meestal gekoppeld aan een nederzetting en stonden

ermee in een topografische relatie. Ze beschikten ook over altaren en andere elementen zoals

standbeelden.(Edlund I.E.M. 1987, p. 53). Het is dan ook logisch dat dergelijke bossen een

Page 62: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

62

grotere ruimte innamen aangezien ze voorzien waren van allerhande door de mens opgerichte

structuren. De bosjes die zelf als heilig werden beschouwd in de natuur hadden deze ruimte

niet nodig en zullen dan ook over het algemeen kleiner geweest zijn.

Naast een religieuze functie, dienden bomen ook als bescherming voor de grenzen en

kruispunten van rivieren en beken. Dit is logisch aangezien de beschikbaarheid van water ook

de natuurlijke groei van de bomen zal bevorderd hebben (Edlund I.E.M. 1987, p. 53). Ze

kwamen dan ook het meeste voor langsheen beken en rivieren waardoor de mens aan hen de

speciale functie zal verleend hebben om de waterlopen te beschermen. Dit wijst opnieuw op

de menselijke neiging om aan specifieke elementen in de natuur ook een specifieke betekenis

en functie te koppelen.

4.1.5 Waterbronnen

De aanwezigheid van water speelde niet alleen een bijkomstige rol in de keuze van bosjes en

grotten als heilige plaatsen in de natuur, maar ook waren stromen, beken, rivieren en meren

op zichzelf een heilig aspect in het landschap en van vitaal belang. Het was daarbij niet hun

grootte of vorm die een rol speelde maar het concept van “het levende water” (Edlund I.E.M.

1987, p.54). In het water scholen geesten of numina, en het werd verbonden met verscheidene

aspecten in het leven van de mens. Zo kwam water niet alleen tegemoet aan de

levensnoodzakelijke noden, maar het vormde ook de link tussen leven en dood, aangezien

rivieren ook met de onderwereld in verbinding stonden. Meren en andere bronnen konden

daarnaast ziekte en dood veroorzaken wanneer hun water giftig was, maar eveneens konden

zij zuivering en metamorfose met zich meebrengen. Zelfs de kracht van de voorspelling,

waarover nimfen, muzen en godheden beschikten, werd geassocieerd met water (Edlund

I.E.M. 1987, p.54). Water vervulde dus diverse noden van de mens, wat het tot een onmisbaar

onderdeel maakte van de natuur, maar het is ook steeds een belangrijke factor geweest in het

bepalen van de locaties van nederzettingen Niet alleen is het onmisbaar voor de groei van

gewassen en drinkvoorzieningen van mens en dier, maar water is tevens ook een belangrijk

vervoersmedium. Het kan dan ook als een logisch gevolg beschouwd worden dat een aspect in

de natuur, dat zoveel verschillende en belangrijke functies vervulde, als onderwerp van

verering werd beschouwd en gelinkt werd aan allerhande culten die verbonden waren met

zuivering en genezing.

Ook voor de stad Rome is de rol van water duidelijk door haar geografische ligging nabij de

Tiber en de aanwezigheid van andere bronnen en stromen. De verering van diverse

Page 63: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

63

watergodheden in specifieke culten bewijst dan ook het ontzag die de Romeinen hadden voor

deze kracht van de natuur (Edlund-Berry I. 2006, p. 163). Het was dan ook eerder de kwaliteit

van het water zelf en haar genezingskrachten die haar tot een heilige plaats maakten en niet

zozeer de link met een specifieke god of godin (Edlund-Berry I. 1982, p. 180).

Rivieren zijn ook een bijzondere vorm van waterbronnen. Niet alleen verdelen ze het

landschap dat ze doorkruisen, maar ze zorgen ook voor een verbinding tussen het binnenland

en de zee. Deze tweevoudige, maar ook ietwat tegenstrijdige functie – begrenzen en

verbinden – maakte rivieren in de Oudheid tot opvallende merktekens in het landschap en ze

werden dan ook gebruikt als topografische en heilige grenzen (Edlund I.E.M. 1987, p.58/59).

Water kon echter ook aangetroffen worden in bekkens binnen een heiligdom. In dergelijk

geval is het vaak moeilijk om vast te stellen of de cultus werd ingesteld vanwege de

aanwezigheid van water of dat het water aanwezig was omwille van de cultus, aangezien vele

culten rituelen van zuivering inhielden. De extra-urbane en rurale locaties van deze

waterculten wijzen wel op het feit dat dergelijke riten buiten de nederzettingen werden

gehouden (Edlund I.E.M. 1987, p. 132).

Daarnaast werd ook een onderscheid gemaakt tussen zout zeewater en zoet bronwater. Beiden

werden als heilig beschouwd maar beschikten over een verschillende symbolische waarde

(Edlund-Berry I. 2006, p. 168). Ook zwavelhoudend water vormde een belangrijk onderdeel

van genezingsculten die in verband werden gebracht met de Italische godin Mefitis. Te Rome

waren een heilig bosje en een schrijn op de Esquilijn gewijd aan haar (Edlund-Berry I. 2006,

p. 175). Het belang van zwavelhoudend water is echter niet alleen in verband te brengen met

de godin Mefitis. Het komt ook duidelijk tot uiting in verscheidene literaire teksten van

Antieke auteurs, zoals Plinius die de verschillende soorten zwavel omschrijft (Edlund-Berry I.

2006, p. 178). Water in al haar verschijningsvormen en bestanddelen vormde dus één van de

belangrijkste krachten in de natuur waaraan dan ook een zekere goddelijke macht werd

toegeschreven.

4.1.6 Conclusie

Het is duidelijk dat het landschap een belangrijke rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van

heilige plaatsen en culten. Bepaalde locaties in de natuur riepen een zekere sfeer op van

goddelijkheid en op deze plaatsen werden dan ook votieven geofferd. Sommige locaties

kregen doorheen de tijd ook permanente of tijdelijke structuren in de vorm van een altaar,

Page 64: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

64

tempel of heiligdom en vertonen vaak een lange continue geschiedenis van culten die deze

van individuele culturen en gemeenschappen overstijgen (Edlund I.E.M 1987, p.130).

Oorspronkelijk zullen al deze plaatsen deel uitgemaakt hebben van de setting in de natuur,

maar na verloop van tijd zullen sommige van deze locaties onderdeel geworden zijn van de

urbane omgeving zelf in de vorm van extra-urbane heiligdommen, terwijl anderen hun

natuurlijk karakter behielden (Edlund I.E.M. 1987, p.62). De ontwikkeling van grotere steden

betekende dus niet het einde voor die cultusplaatsen in de natuur maar die heiligdommen,

opgericht na de urbane ontwikkeling, werden wel gedetermineerd door de locatie en structuur

van de stad (Edlund I.E.M 1987, p.130).

De heilige plaatsen in de natuur zijn vandaag enkel achterhaalbaar wanneer zekere, door de

mens gemaakte, structuren of votieven werden achtergelaten. Deze door de mens gemaakte

elementen zullen vooral vanaf de Bronstijd verschijnen en de locaties zelf zullen doorheen de

Romeinse tijd in gebruik blijven. Hun heilige karakter is namelijk afhankelijk van de setting,

zoals een grot, berg of rivier, en van het omgevende landschap en dus niet van een urbane

nederzetting (Edlund I.E.M 1987, p. 141). Structuren die eventueel door gemeenschappen uit

de Bronstijd werden opgericht, zullen dan ook de aandacht getrokken hebben in latere

periodes, waardoor de verering op die locaties verder ging. De structuren en hun functie

zullen doorheen de tijd wel zijn aangepast aan de noden van de individuele gemeenschappen,

maar de natuurlijke aard van de site bleef onveranderd (Edlund I.E.M. 1987, p. 141). Er kan

besloten worden dat de natuur doorheen de Romeinse periode een belangrijk focuspunt bleef

voor rituele activiteiten en vereringen en dat ondanks de urbane ontwikkelingen deze locaties

hun belang bleven behouden.

4.2 Heilige plaatsen en nederzettingen

Naast heilige plaatsen in de natuur, heeft de mens ook zelf heilige gebouwen en plaatsen

gecreëerd en begrensd. Zoals reeds werd vermeld, was er steeds een bepaalde topografische

relatie tussen deze plaatsen van verering en de nederzettingen waarvoor ze waren opgericht.

Edlund maakte een vijfdelige onderverdeling in de topografische relatie tussen de cultusplaats

en de stad. Het gaat om heiligdommen extra muros en extra-urbaan, politieke en rurale

heiligdommen en de heiligdommen in de natuur. Deze onderverdeling veronderstelt ook een

zeker belang van grenzen in het Etruskische en Romeinse landschap. Extra-murale en extra-

Page 65: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

65

urbane heiligdommen hebben hun functie verkregen door de oprichting van urbane grenzen

en moeten dan ook beschouwd worden in hun topografische relatie tot de nederzetting

waartoe ze behoren. Deze opdeling heeft bepaalde voordelen, zoals de klemtoon die gelegd

wordt op de verschillende functies die de heiligdommen konden vervullen, waardoor het

bespreken van hun karakteristieken eenvoudiger wordt. Hieronder wordt een overzicht

gegeven van de deze types, met uitzondering van de heiligdommen in de natuur die reeds

besproken werden.

4.2.1 Extra-urbane heiligdommen

Dit type verwijst naar elk heiligdom dat gelokaliseerd was buiten de urbane grenzen en dat

dus in wezen afhankelijk was van de meest nabijgelegen stad. Ze omvatten in principe ook de

extramurale heiligdommen die buiten de stadsmuren gelegen waren (Edlund I.E.M. 1987, p.

42), maar de extra-urbane waren er echter veel verder vanaf gelegen en ook vaak langs de

wegen tussen de grote nederzettingen in (Edlund I.E.M. 1987, p. 63). Hoewel ze dus eigenlijk

gesitueerd waren op het platteland, behoorden ze op basis van hun vorm, verschijning en

functie tot de sfeer van een stad (Edlund I.E.M. 1987, p. 142). Hun ligging werd

hoofdzakelijk bepaald door de aard van de cultuspraktijken en niet zozeer door de functie van

de godheden. Vaak hadden deze heiligdommen tot doel de stad te beschermen (Edlund I.E.M.

1987, p. 142). Tot deze vorm van heiligdommen behoorden ook diegene langs de wegen en de

kruispunten die belangrijke steden met elkaar verbonden (Edlund I.E.M. 1987, p.69).

Heiligdommen die associaties vertoonden met dood en de onderwereld werden eveneens

buiten de nederzetting gehouden en bevonden zich vaak langsheen de wegen die uit de stad

leidden (Edlund I.E.M. 1987, p.132).

4.2.2 Extramurale heiligdommen

De term extra muros wordt gebruikt voor plaatsen van verering die onmiddellijk buiten de

stadsmuren of een gelijkaardige grens gelegen waren. Votiefdepots worden vaak gevonden

nabij deze grenzen, zowel aan de binnen- als buitenzijde (Edlund I.E.M. 1987, p. 41).

Dergelijke heiligdommen bestonden vaak uit een monumentale tempel, ofwel uit een bron

waar de votieven werden gedeponeerd (Edlund I.E.M. 1987, p.63).

De locatie van heiligdommen buiten de stadsmuren kan ook verwijzen naar de typische

cultuspraktijken die er plaatsvonden, aangezien de keuze voor een extramurale site vooral

Page 66: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

66

gebaseerd was op de relatie tussen de locatie en de functie van het heiligdom en de verbinding

tussen de stad en de cultus (Edlund I.E.M. 1987, p. 142). De visuele link tussen de tempel en

de stad kwam goed tot uiting door middel van de nabijheid en de architecturale decoratie van

de tempels (Edlund I.E.M. 1987, p. 143). De topografische nabijheid van de extramurale

tempels tot de stad veronderstelt ook een sterke correlatie tussen de urbane populatie en de

culten die werden gehouden. Ook hun monumentaliteit suggereert eenzelfde belang als de

urbane tempels (Edlund I.E.M. 1987, p.92). Hoewel het de vorm van de cultus was die de

extramurale locatie bepaalde, behoorden de goden zelf echter meer tot de sfeer van de stad en

niet tot deze van het omgevende platteland (Edlund I.E.M. 1987, p.129).

Zoals reeds vermeld, was water een belangrijk aspect bij de keuze van nederzettingen. Naast

heilige bronnen die geïsoleerd lagen in de natuur, werden er dan ook bronheiligdommen

opgericht nabij de urbane nederzetting, maar wel buiten de grenzen vanwege de

zuiveringsactiviteiten die er plaatsvonden. Deze bronheiligdommen kunnen ten dienste

gestaan hebben van de inwoners van de stad maar de ligging buiten de grenzen wijst er op dat

het gebruik niet zal beperkt geweest zijn tot de stadsbewoners. Het heiligdom kan ook dienst

gedaan hebben als plaats van reiniging voor de naderende reizigers (Edlund I.E.M. 1987,

p.68). Bronheiligdommen zijn dan ook een goed voorbeeld van extramurale heiligdommen.

4.2.3 Rurale heiligdommen

In de brede zin van het woord, verwijst een ruraal heiligdom naar elk heiligdom dat niet

binnen de nederzetting van een stad of een dorp gelegen is. Daartoe behoren dus ook in strikte

zin de extramurale en extra-urbane heiligdommen. Bepaalde plaatsen in het landschap zullen

echter specifiek gebruikt geweest zijn door de plattelandsbewoners en dit zou zich ook

moeten uiten in een verschil in locatie, uitzicht en gebruik van de heiligdommen (Edlund

I.E.M. 1987, p.83).

Met de term ruraal wordt ook onmiddellijk de link gelegd met het platteland en haar

onafhankelijkheid van de stad. Met deze term wordt dus ook gesuggereerd dat

plattelandsbewoners hun eigen religie en heilige plaatsen hadden. Archeologische resten van

bescheiden votiefdepots, altaren en misschien zelfs omheiningen wijzen in die richting

(Edlund I.E.M. 1987, p. 42). Het is echter moeilijk om een onderscheid te maken tussen

heiligdommen die zich hebben ontwikkeld in de natuur, los van een nederzetting, en zij die

werden opgericht door de plattelandsbewoners en dus ook niet in relatie stonden tot een

urbane eenheid. Deze rurale heiligdommen kunnen ook hun ontstaan gehad hebben als heilige

Page 67: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

67

plaatsen in de natuur die schaduw en water leverden voor dier en mens (Edlund I.E.M. 1987,

p. 42).

Rituelen die vaak in verband worden gebracht met het platteland zijn genezingsculten voor

mens en dier, vruchtbaarheid en voortplanting (Edlund I.E.M. 1987, p. 132). Het lijkt ook

logisch dat wanneer een aparte plattelandscultus bestond, deze zich vooral gericht zal hebben

op de typische zorgen van het platteland, die zonder twijfel verschilden van deze van de stad.

De bezorgdheid om de groei van de gewassen, de gezondheid van de kuddes en de

vruchtbaarheid van het land, zullen dan ook centraal gestaan hebben in de verering van en

offers aan de goden.

Over het algemeen zal de verering die gewijd werd aan de noden van het platteland ofwel

geïncorporeerd zijn in de heilige plaatsen in de natuur of overgebracht geweest zijn naar de

heiligdommen van de stad op basis van hun extramurale of extra-urbane vorm (Edlund I.E.M.

1987, p.83). Wanneer de heiligdommen van het platteland uiteindelijk werden opgenomen

binnen een urbane eenheid, is het heel moeilijk om hun oorspronkelijke rurale karakter nog te

achterhalen. Zowel hun associatie met de natuur als hun latere opname in een urbane eenheid

heeft ertoe geleid dat onbetwijfelbare vondsten van rurale heiligdommen zeer schaars zijn.

4.2.4 Politieke heiligdommen

Waar extra-urbane heiligdommen afhankelijk waren van de meest dichtbij gelegen stad,

kunnen politieke heiligdommen beschouwd worden als neutrale ontmoetingsplaatsen voor de

inwoners van verschillende steden (Edlund I.E.M. 1987, p. 42). Zij vervulden dus niet alleen

de rol van religieuze plaats maar namen ook politieke functies op zich. Dit moet dan ook hun

vorm en locatie bepaald hebben met onder andere de aanwezigheid van ontmoetingsruimtes

en eventueel kamers om een maaltijd te nuttigen of om te slapen (Edlund I.E.M. 1987, p. 42).

Deze federaties hadden tot doel om de betrokken steden van wederzijds voordeel en steun te

voorzien (Edlund-Berry I.E.M 2006, p. 124) en zij kwamen zowel te Latium als te Etrurië

voor. Deze verzamelplaatsen voor naburige steden worden verondersteld van in een zekere

relatie te hebben gestaan tot de natuur zoals dit het geval was voor het heiligdom van de

Latijns League op Monte Cavo, in de Albaanse heuvels (Edlund-Berry I.E.M. 2006, p. 125).

Politieke heiligdommen mogen echter wel niet verward worden met de rurale heiligdommen

die, naast een religieuze, ook een politieke functie konden vervullen. Politieke heiligdommen

worden gelinkt aan de periode na de urbanisatie en hadden dus geen politieke functie omwille

Page 68: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

68

van het ontbreken van die urbane context, wat wel het geval was voor de rurale

heiligdommen.

Uit Rome zelf is bekend dat de tempels dienst deden als ontmoetingsplaatsen voor de senaat.

Deze koppeling van politieke aspecten aan heilige gebouwen komt voort uit de Romeinse

visie dat alles behoorde tot de sfeer van de goden en ook onder controle stond van die goden.

Vanuit deze visie is het dan ook niet moeilijk te begrijpen waarom politiek en religie zo met

elkaar verbonden waren (Edlund I.E.M. 1987, p.85).

De architecturale vorm van politieke heiligdommen was enigszins anders dan deze van de

urbane en extramurale tempels, wat ook begrijpelijk is als we bedenken dat hun hoofdfunctie

niet religieus was, maar bestond uit het leveren van een ontmoetingsplaats voor de

nabijgelegen gemeenschappen. Toch kan nog steeds gesproken worden van een heiligdom

aangezien er ook rituele praktijken zoals banketten, processies, enz. werden gehouden.

4.2.5 Conclusie

De vier types van heiligdommen, hierboven besproken, hebben allen gemeen dat ze zichtbare

manifestaties zijn van de menselijke interpretatie van een goddelijke locatie. Het is de mens

die getracht heeft om de plaatsen die hij als heilig ervoer, ook een zeker zichtbaar elan te

geven. Voor de vier types is vooral de context van groot belang in het bepalen van hun

functie. Het is natuurlijk logisch dat een heiligdom dat zich net buiten de stad bevond een rol

vervulde die meer gelinkt was aan de noden van de stad en haar bewoners dan bijvoorbeeld

een heiligdom dat geïsoleerd gelegen was in de natuur. Het is dan ook de context die dit

onderscheid naar voor brengt en het mogelijk maakt om een interpretatie te geven aan de site.

Het is dan ook vooral de topografische ligging van het heiligdom in relatie tot de urbane

nederzetting die haar functie zal bepaald hebben en niet zozeer de functie van de god

aangezien diverse goden op gelijkaardige plaatsen konden vereerd worden en ook diverse

plaatsen de woonplaats vormden van gelijkaardige goden.

Uit de vorige hoofdstukken kan geconcludeerd worden dat het landschap een belangrijke rol

speelde binnen de religieuze beleving en dat ook goden vaak gekoppeld werden aan

specifieke functies en zodoende ook aan specifieke locaties. Om dit nader te onderzoeken zal

in het volgende onderdeel gesteund worden op de verspreiding van heiligdommen te Latium

en Etrurië met ook een bijzondere aandacht voor Rome zelf. De bespreking van de

Page 69: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

69

tempeldistributies in de twee regio’s en Rome zal gebeuren aan de hand van kaartjes met

aandacht voor hun historische en topografische context. De verschillende cultussites zullen

ook kort apart besproken worden om vervolgens te komen tot een meer algemeen besluit. Niet

elke site leverde bewijzen voor een permanente structuur en ook de locaties waar enkel

votieven werden gevonden, zullen behandeld worden.

Page 70: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

70

5. DE GODEN EN HUN OMGEVING

DEEL I – ROME

Aedibus vero sacris, quorum deorum maxime in tutela civitas videtur esse, et Iovi et Iunoni et

Minervae, in excelsissimo loco, unde moenium maxima pars conspiciatur, areae

distribuantur. Mercurio autem in foro aut etiam, ut Isidi et Serapi, in emporio; Apollini

Patrique Libero secundum theatrum; Herculi, in quibus civitatibus non sunt gymnasia neque

amphitheatra, ad circum; Marti extra urbem sed ad campum; itemque Veneri ad portum. Id

autem etiam Etruscis haruspicibus disciplinarum scripturis ita est dedicatum, extra murum

Veneris, Volcani, Martis fana ideo conlocari, uti non insuescat in urbe adulescentibus seu

matribus familiarum veneria libido, Volcanique vi e moenibus religionibus et sacrificiis

evocata ab timore incendiorum aedificia videantur liberari. Martis vero divinitas cum sit

extra moenia dedicata, non erit inter cives armigera dissensio, se dab hostibus ea defensa

belli periculo conservabit (Vitr. 1.7.1.).

“Those [temples] which are dedicated to gods who protect the city, and those sacred to Jupiter, Juno and

Minerva should be on the very highest point, commanding a vista of greater part of the city walls. The temple of

Mercury should be close to the forum, or in the market, like those of Isis and Serapis; those of Apollo and

Bacchus should be near the theatre; that of Hercules should be near the circus, if there is no gymnasium; the

temple of Mars should be outside the city, near the military practice field, and that of Venus outside the city

close to the harbour. The writings of Etruscan haruspices also say that sanctuaries of Venus, Mars and Vulcan

should be located outside the city, so that youths and married women do not become used to the pleasures of the

flesh.” ( Lomas K. 1996, p. 78).

Deze passage uit het werk “De Architectura” van Vitruvius, hoewel enkel van toepassing op

de stad Rome, veronderstelt een hechte relatie tussen de godheden en hun plaats van verering.

Vitruvius, een Romeins schrijver die leefde in de 1e eeuw v. Chr. droeg zijn werk, bedoeld als

een gids voor bouwprojecten te Rome, op aan Keizer Augustus. Hij mengde hier echter

objectieve informatie met eigen afleidingen en de juiste beschrijvingen omtrent de tempels

van Venus, Vulcanus en Mars zijn gebaseerd op regels die werden vastgelegd in de Disciplina

Etrusca, wat hier niet relevant is (Ziolkowski A. 1992, p. 266). Een degelijke kennis over de

Page 71: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

71

locatie van tempels te Rome biedt dan ook de mogelijkheid om de veronderstellingen te

toetsen aan de realiteit.

1. Tempelstichtingen en hun historische achtergrond

In een poging om Romeinse goden te koppelen aan het landschap is het belangrijk om te

weten wie de legale autoriteit had om deze tempels op te richten voor een specifieke godheid

op een welbepaalde plaats (Ziolkowski A. 1992, p. 193). Ook van belang is te weten wie een

nieuwe cultus kon introduceren in de stad, wie de plaats selecteerde en welke partijen er

betrokken waren in het proces van tempelstichting (Ziolkowski A. 1992, p. 194). Aangezien

niet steeds religieuze motieven aan de basis lagen, moet rekening gehouden worden met de

beweegredenen van de stichters, evenals met de politieke sfeer van de bepaalde periode om te

begrijpen waarom een tempel op die locatie werd opgericht en of er enige correlatie zichtbaar

was tussen de plaatskeuze en de godheid.

1.1 Proces van tempelstichting

Livius onderscheidt drie stadia in de oprichting van een tempel namelijk votum, locatio en

dedicatio, waarvoor steeds slechts een selecte groep het recht tot uitvoeren had. Een probleem

is echter dat voor de eerste twee stadia er vaak geen bewijzen beschikbaar zijn die verder gaan

dan een vermelding van hun voorkomen (Ziolkowski A. 1992, p. 194).

De eerste fase, votum, is het recht om plechtige beloftes te doen aan de goden in naam van en

ten behoeve van de Romeinse bevolking en dit lijkt een prerogatief geweest te zijn van de

koningen, dat werd overgeërfd door de magistraten ten tijde van de Republiek. Deze beloftes

gebeurden meestal onder de vorm van dankbetuigingen of vota nuncupata (Ziolkowski A.

1992, p. 195). Deze laatste vorm houdt een soort goedmaking in voor fout gedane zaken en

volgens Ziolkowski zouden alle plechtige geloftes door de magistraten in naam van de

Republiek onder deze vorm plaatsgevonden hebben. Niet alleen magistraten hadden het recht

van votum, maar ook de generaals en dit zonder toestemming te moeten vragen aan de senaat

(Ziolkowski A. 1992, p. 202).

Page 72: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

72

Een tweede stadium was de locatio en enkel magistraten cum imperio3, aedilis, censoren en

buitengewone duumviri aedi locandae4 konden het uitvoeren. Locatio is afgeleid van het

werkwoord locare wat in de oorspronkelijke betekenis verwees naar “in een bepaalde positie

plaatsen”. Deze betekenis evolueerde echter tot “het uitvaardigen van contracten” (Ziolkowski

A. 1992, p. 204), hoewel, in de context van tempelstichting, locatio veel meer betekende dan

alleen maar het uitvaardigen van contracten voor de bouw (Ziolkowski A. 1992, p. 205). Het

was in essentie de handeling die de site van een tempel vastlegde (Ziolkowski A. 1992, p.

207). Een typische locatio bestond er op de eerste plaats in om de gekozen site voor de tempel

te ontruimen en de grenzen te markeren. Vervolgens riep de magistraat een augur in om de

inauguratio, te voltrekken en zo de site tot een templum om te vormen. Ten slotte ging hij

verder met de regelingen voor de constructie (Ziolkowski A. 1992, p. 211). Het is echter niet

zeker of inauguratio een constant element vormde binnen de locatio aangezien tempels soms

werden gelokaliseerd binnen een reeds bestaande heilige omgeving (Ziolkowski A. 1992, p.

212). Het selecteren van een tempelsite betekende vaak het vervreemden van een stuk publiek

land en het uiteindelijk transformeren tot de categorie van res sacrae (Ziolkowski A. 1992, p.

214). In verschillende periodes zijn echter diverse trends zichtbaar in de lokalisatie van

tempels en deze wijzen op bewuste keuzes van magistraten die niet belemmerd werden door

een hogere autoriteit. Het lijkt logisch dat het recht van de magistraat om een tempel te wijden

onvermijdelijk resulteerde in het recht om de locatie te kiezen (Ziolkowski A. 1992, p. 218).

Het lijkt dan ook aannemelijk dat bij de keuze van een tempelsite andere aspecten, naast de

religieuze, een rol zullen gespeeld hebben. Het uiteindelijke oprichten van de tempel op de

gekozen site werd bereikt in het laatste stadium, namelijk dedicatio.

1.2 Historische achtergrond

Het publieke religieuze systeem te Rome had als hoofddoel het beschermen en verbeteren van

de Romeinse gemeenschap. De balansen die aanwezig waren in het politieke systeem golden

dan ook binnen het religieuze. Op politiek vlak betekende dit een zeker evenwicht tussen de

wens van de heersende elite om zowel haar collectieve macht te behouden en te delen, als om

individueel eigen roem te verwerven. Ook binnen het religieuze systeem balanceerde de elite

3 Cum imperio is een onderdeel van het beslissingsrecht van magistraten, dat vanaf de Late Republiek zowel het

militaire als het civiele beschikkingsrecht inhield. 4 Dit zijn officieren aangeduid om de oprichting van een tempel te controleren wanneer een hogere magistraat dit

niet deed.

Page 73: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

73

tussen de nood voor collectieve controle en individueel initiatief. Het feit dat zij die de

beslissingen maakten op het vlak van de Romeinse gemeenschap ook diegene waren die de

beslissingen namen in verband met de relatie tussen deze gemeenschap en de goden,

weerspiegelt de hechte link tussen politiek en religie in het Romeinse leven. Het was dan ook

het falen in het onderhouden van die balans dat het einde betekende voor het Republikeinse

politieke systeem (Orlin E. 2007, p. 58-60).

Naarmate Rome zich ontwikkelde van een kleine stad naar een rijk dat het Mediterrane

bekken domineerde, breidden niet alleen de populatie en de stad zich uit, maar ook de weelde

die het verkreeg in de vorm van oorlogsbuit en handel. Deze nieuwe rijkdom deed ook de

ongelijkheid tussen de heersende elite en het volk stijgen wat moeilijkheden met zich

meebracht binnen het politieke systeem en dit betekende een bedreiging voor de interne

balans (Orlin E. 2007, p. 61). Dit uitte zich in een opvallend fenomeen van tempelstichtingen

in de Republikeinse periode waarbij de meerderheid gesticht werd door individuen en niet

door de gemeenschap die de goden in de tempels vereerde. Één enkele persoon kon zijn recht

op votum, locatio en dedicatio laten gelden, en hiervoor hoefde noch het volk noch de senaat

geconsulteerd te worden. Een tempel kon gesticht worden zonder de participatie van de staat

en zelfs volledig buiten haar controle. Dit betekende dan ook geen staatsfinanciering en het is

dit aspect dat een onderscheid maakt tussen individuele en communale stichtingen

(Ziolkowski A. 1992, p. 236), waarbij de laatste werd gerealiseerd met staatsgeld terwijl de

individuele door de oprichter zelf werd gefinancierd.

Deze individuele tempelstichtingen resulteerden uit de instroom van oorlogsbuit in de 4e eeuw

v. Chr., die zich op een veel grotere schaal voordeed dan voorheen. Hierdoor ontstond ook

voor het eerst het probleem van wat ermee te doen (Ziolkowski A. 1992, p. 256). Daarnaast

zorgde ook de verdeling van de buit vaak voor verdeeldheid binnen de gemeenschap. Terwijl

het vullen van de schatkist ten nadele van de soldaten het volk ontstemde, zorgde de

excessieve vrijgevigheid naar de soldaten toe dan weer voor wrevel onder de andere leden van

de politieke elite (Ziolkowski A. 1992, p. 257). Het offeren aan de goden, in het bijzonder

onder de vorm van tempels, was dan ook de beste manier om zich te ontdoen van de

oorlogsbuit zonder daarbij de senaat of de bevolking tegen de borst te stoten en ook de

stichter werd zo op een onschuldige wijze geprezen (Ziolkowski A. 1992, p. 258).

De mogelijkheid tot individuele stichtingen kwam voort uit het karakter van de vota

nuncupata, een gelofte opgedragen door een magistraat cum imperio. Een dergelijke gelofte,

al dan niet erkend door de staat, vereiste geen bevestiging van een andere partij en kon niet

ongeldig verklaard worden. Hetzelfde gold voor de locatio en dedicatio die slechts gevolgen

Page 74: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

74

waren van het originele votum. De enige vereiste was dat ze uitgevoerd werden door juridisch

benoemde personen die ook een augur en een priester konden oproepen om de locatie te

wijden en de consecratio uit te voeren (Ziolkowski A. 1992, p. 308).

Deze individuele tempelstichtingen waren vooral het werk van de generaals en de aedilis. De

generaals maakten hiervoor gebruik van hun manubiae, of oorlogsbuit. Normaalgezien werd

het grootste gedeelte van de buit overgedragen aan het aerarium, de publieke schatkist van

Rome of verdeeld onder de soldaten. Een deel van de buit werd echter als persoonlijke

eigendom van de bevelhebber beschouwd, zijn manubiae. Het recht van de bevelhebber om

een deel van de winst voor zichzelf te houden, gold reeds vanaf het begin van de Republiek en

hij kon zijn deel vrijelijk uitgeven. Omstreeks 325 v. Chr. onderging het begrip manubiae

echter een radicale verandering. Een deel, soms zelfs alles, van de buit dat de generaal

bestemde voor de gemeenschap werd niet overgedragen aan de schatkist maar bleef in de

handen van de bevelhebber zelf. Deze gaf het uit in zijn eigen naam of ex manubiae, meestal

in de vorm van een tempel. Het is dan ook vanaf dit moment dat kan gesproken worden van

echte individuele stichtingen zonder staatsparticipatie (Ziolkowski A. 1992, p. 241). Vaak

wordt gesproken van een gouden tijdperk voor deze stichtingen tussen het begin van de Derde

Samnitische Oorlog en het uitbreken van de Tweede Punische Oorlog. Meer dan de helft van

de met zekerheid gedateerde tempels, die werden gewijd door generaals, stammen uit deze

periode (Ziolkowski A. 1992, p. 244). Maar de snelheid waarmee ze werden gesticht kon niet

lang worden volgehouden. Na een stortvloed van geloften tijdens de 3e Samnitische Oorlog

kwam alles tot een stilstand tussen 289 en 283 v. Chr., een periode zonder noemenswaardige

gevechten (Ziolkowski A. 1992, p. 247). Veldslagen werden namelijk steeds vooraf gegaan

door een consultatie van en een offer aan de goden en de meeste vota werden dan ook op het

slagveld gemaakt. Het gevecht was dus de meest voorkomende en gebruikelijke gelegenheid

voor het maken van dergelijke geloftes aan de goden (Ziolkowski A. 1992, p. 253). Een

tweede situatie waarin veel eden gezworen werden, was de werkelijke of naderende

verovering van een stad, evenals deze die gemaakt werden post eventu. Een speciale categorie

van geloftes waren deze aan de natuurlijke elementen, (Ziolkowski A. 1992, p. 253) zoals aan

de godin Tellus, beschermster van de aarde, tijdens een aardbeving en aan de godin

Tempestas, geassocieerd met wind en storm, gedurende onrustige weersomstandigheden.

Deze geloftes konden gemaakt worden in de vorm van een smeekbede of een dankbetuiging.

Het lijkt dat de meeste echter werden gemaakt wanneer de Romeinen reeds de bovenhand

hadden en er dus aanzienlijke kansen waren op succes (Ziolkowski A. 1992, p. 254-255).

Voor de periode na de Derde Samnitische Oorlog, wijzen tempelstichtingen echter op andere

Page 75: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

75

motieven dan deze van oorlogssuccessen, onder andere zelfreclame. Dit was een belangrijk

aspect van elke individuele stichting, zeker deze van de generaals ex manubiae (Ziolkowski

A. 1992, p. 255).

De individuele stichtingen door de aedilis5 waren in tegenstelling tot deze van de generaals

beperkt tot de 3e eeuw en waren hoofdzakelijk een imitatie van deze door magistraten cum

imperio en door generaals ex manubiae. De eerste stichting door een magistraat sine imperio,

namelijk Cn. Flavius, in 304 v. Chr., creëerde aanvankelijk een conflict met de pontifex

maximus die geen consecratie wilde uitvoeren. De individuele stichtingen door bevelhebbers

konden resulteren in communale stichtingen wanneer de staat tegemoet kwam in de

financiering. Dit was meestal het geval wanneer de geloftes contractueel of verzoenend van

aard waren. Geen enkele stichting van een aedilis had echter een contractueel karakter. Hun

tempels waren louter individuele oprichtingen die zonder multae, een vorm van boetes, niet

gerealiseerd konden worden. Het was in essentie dus een methode voor de aedilis om te tonen

in welke mate hij zijn stempel kon drukken op de financiën die sowieso moesten gebruikt

worden voor publieke doeleinden. Tempelstichtingen werden dan ook beschouwd als giften

aan de gemeenschap. Hun achteruitgang aan het einde van de 3e eeuw was het resultaat van

een evolutie binnen het ambt van aedilis waarbij deze niet langer beschouwd werd als een

belangrijke magistraat maar eerder als een onvermijdelijke stap richting het consulaat.

Daarnaast taande ook de macht van de aedilis om boetes op te leggen. Dit resulteerde aan het

einde van de 3e eeuw v. Chr. in het gebruik van de multae voor het organiseren van spelen

(Ziolkowski A. 1992, p. 258-260).

Het stichten van individuele tempels ging verder dan enkel het recht van votum. De

magistraten hadden ook de vrijheid in de keuze van een site voor hun tempel. De enige

beperking in dit opzicht was de beschikbaarheid van publiek land. Verder konden zowel

tempels binnen als buiten het pomerium geplaatst worden, onafhankelijk van de betrokken

godheid (Ziolkowski A. 1992, p. 308). Naast de beschikbare ruimte zullen goed zichtbare

locaties de voorkeur weggedragen hebben bij de keuze van een site. De aanvang van de

Samnitische Oorlogen in de tweede helft van de 4e eeuw zag dus de snelheid in

bouwactiviteiten sterk toenemen en ook de 3e eeuw betekende een bloei voor vooral

individuele tempelstichtingen, gekoppeld aan de vele oorlogen.

De verandering deed zich voor tijdens de eerste helft van de 2e eeuw v. Chr., met een sterke

achteruitgang in de tempelbouwactiviteiten. Tempelstichting werd dan ook eerder een

5 De aedilis beoefenden een politieke ambt te Rome waarbij zij optraden als een soort burgemeester en

commissaris.

Page 76: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

76

uitzonderlijke gebeurtenis en was geen routine meer (Ziolkowski A. 1992, p. 312). Deze

omschakeling had te maken met het aandeel van de generaals in de oorlogsbuit. Deze werden

niet alleen steeds hoger maar ze werden nu ook bijna exclusief gereserveerd voor het private

gebruik van de generaal (Ziolkowski A. 1992, p. 313). De prerogatieven van de magistraten

op het vlak van tempelstichtingen waren echter te sterk ingeburgerd om enige hervorming toe

te laten waardoor het evenwicht op politiek en religieus vlak werd verstoord. De ongelijkheid

nam in nog grotere mate toe en werd deze keer niet meer gecompenseerd door

tempelstichtingen. De gestegen rijkdommen moedigden daarnaast ook competitie tot macht

aan (Orlin E. 2007, p. 65). Religie werd daarbij een belangrijk gebied van betwisting binnen

de politieke elite waarbij men zijn eigen politieke agenda trachtte te bevorderen. Dit

betekende zeker geen dalende belangstelling in het religieuze, in tegendeel, het bevestigde

haar waarde. Romeinse politici poogden namelijk hun eigen acties als meer religieus correct

af te doen, wat duidelijk aantoont dat religie ook in de Late Republiek nog een grote rol

speelde, ondanks de daling in tempelstichtingen De religie had zich dus gewoonweg

aangepast aan de nieuwe noden en de veranderde politieke omstandigheden, zichtbaar in de

constructies van nieuwe en vooral ook restauraties van oude tempels (Orlin E. 2007, p. 66).

Vanaf de Late Republiek zien we ook een meer directe link tussen de tempel en het individu.

Waar het in de Midden Republiek nog voldoende was voor de generaal om te verschijnen op

de inscriptie van dedicatie, werd vanaf de Late Republiek de naam van de stichter vaak

opgenomen in de naam van de tempel (Orlin E. 2007, p. 67). Dit had vooral een functie in de

onderlinge wedijver van de politici.

Aangezien de magistraten, die de tempels wijdden, een onbeperkte vrijheid hadden in de

keuze van hun godheden en in de locatie, met als enige beperking de beschikbaarheid van

publiek land, zou dit ook tot uiting moeten komen in de verspreiding van de tempels vanaf de

Archaïsche periode tot aan de late Republiek.

1.3 Tempeldistributie te Rome

De bespreking van de tempelverspreiding te Rome wordt onderverdeeld in drie periodes

waarbij de datering gebaseerd is op de indeling die Ziolkowski toepast. De Archaïsche en

Vroeg Republikeinse periode omvatten de eeuwen van de monarchie tot aan ongeveer 400 v.

Chr. De Midden Republiek begint dan ook heel vroeg in de 4e eeuw en gaat door tot de 2

e

eeuw v. Chr., wanneer de Late Republiek wordt ingezet. Hier wordt een algemene en korte

Page 77: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

77

bespreking gegeven over de verspreiding van de tempels aangezien verderop meer

gedetailleerd wordt gekeken met betrekking tot de ligging intra en extra pomerium en binnen

de Vier Regio’s van Servius Tullius.

Archaïsche periode en Vroege Republiek

Kaart 1a (zie bijlage p. 152) toont de tempels die reeds aanwezig waren tijdens de Archaïsche

periode en de Vroege Republiek. Het gaat om 11 tempels waarvan 7 werden gesticht door

koningen en vier door magistraten. De goden aan wie de tempels werden gewijd lijken zeer

uiteenlopende functies en locaties van verering te hebben gehad. De belangrijkste tempel was

ongetwijfeld deze van Jupiter Optimus Maximus gesticht op het Capitool. Zijn verheven

positie in het landschap op een plaats die reeds van in het begin een religieus centrum was,

wijst duidelijk op het belang van zijn rol als staatsbeschermer. De ligging van de tempel van

Semo Sancus op de Quirinaal heeft te maken met de Sabijnse oorsprong van de god aangezien

de Sabijnen hun nederzettingen op deze heuvel hadden. De tempel van Diana op de Aventijn,

opgericht door Servius Tullius en betaald door een alliantie van Latijnse steden, stond

symbool voor het broederschap van de Latijnse League (Richardson jr. L. 1992, p. 108). Haar

band met meerdere Latijnse steden, en niet alleen met Rome, zal waarschijnlijk een rol

gespeeld hebben in de keuze van de Aventijn die zich buiten het pomerium en de Vier

Regio’s bevond. Naast de tempel voor Jupiter Optimus Maximus, lijken de overige geen echte

band te tonen tussen de godheid en het landschap. Deze tempels waren vooral gelegen in wat

kan beschouwd worden als het hart van de stad, namelijk op of dichtbij het forum en binnen

de grenzen van de muur van Servius Tullius. De tempel van Apollo vormde hierop een

uitzondering. Deze was gelegen in de Campus Martius en werd in 433 v. Chr. gewijd door

een consul als reactie op een pestepidemie die Rome teisterde. De keuze voor deze locatie

heeft waarschijnlijk te maken met een vroegere cultusplaats voor de godheid, de Apollinar,

die bestond uit een bosje of een altaar. Ook de tempel voor Fors Fortuna was buiten de

stadsmuur gelegen maar wel langsheen de Via Portuensis, een belangrijke toegangsweg naar

de stad. Voor deze periode kan dus besloten worden dat er geen neiging was tot het vereren

van een bepaalde soort godheden en dat de keuze van sites vooral verwijst naar een voorkeur

voor plaatsen dichtbij de nederzettingen.

Midden Republiek

De trage snelheid van tempelstichting van de Vroege Republiek zette zich ook door tijdens de

4e eeuw. Deze bescheiden aantallen komen overeen met de eerste stadia van de Romeinse

overheersing (Ziolkowski A. 1992, p. 310). In de eerste helft van deze eeuw zien we de

Page 78: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

78

stichting van twee tempels voor Juno en één voor Mars. De tempel voor Juno Regina bevond

zich op de Aventijn en deze voor Mars langsheen de Via Appia waaruit kan verondersteld

worden dat de gecentraliseerde positie van tempels uit de voorgaande eeuwen werd verder

gezet. Alleen de tempel voor Juno Lucina op de Esquilijn is vreemd, aangezien dit de enige

tempel is die ooit in Regio II van de Vier Regio’s werd opgericht. De tempel werd gebouwd

in een bosje dat reeds vanaf een vroege periode aan haar was gewijd (Richardson jr. L. 1992,

p. 215). Dit zal dan hoogstwaarschijnlijk ook de reden geweest zijn voor haar verering op

deze afgelegen plaats. Er wordt ook gesuggereerd dat het vooral een offerplaats was voor

vrouwen aangezien Juno Lucina de godin was die licht en leven met zich meebracht Dit zou

ook mogelijks haar geïsoleerde positie kunnen verklaren (Mucigrosso J. 2006, p. 190).

Vanaf de tweede helft van de 4e eeuw nam de snelheid van bouwactiviteiten geleidelijk toe

om in de 3e eeuw in een ware stroomversnelling terecht te komen. Deze werd geïnitieerd door

Ap. Claudius Caecus in 296 v. Chr. met zijn gelofte aan Bellona, de godin van “waanzin in de

strijd”. Zoals reeds vermeld had deze te maken met de groeiende contacten met en

overwinningen op andere gemeenschappen door de Romeinen. Deze brachten niet alleen

nieuwe godheden naar de stad, maar ook nieuwe bronnen die konden geïnvesteerd worden in

bouwprojecten. Het was dan ook de gouden eeuw van individuele tempelstichtingen door

succesvolle generaals (Beard M, North J & Price S. 1998, p. 62). Aangezien diegene die

tempels mochten wijden ook volledig vrij waren in hun keuze van locaties kan verwacht

worden dat ze de meest zichtbare plaatsen uitkozen om hun successen te tonen. Ook

magistraten die zichzelf wensten te profileren voor de verkiezingen zullen een groot belang

gehecht hebben aan de zichtbaarheid van de tempels voor de kiezers. In dit geval kan dan ook

vermoed worden dat tempels werden gebouwd in en rond de drukke wegen van de fora en

circussen, langsheen belangrijke toegangswegen naar de stad en op zichtbare heuvels. Dit

blijkt ook het geval te zijn geweest. De Campus Martius bleef aanvankelijk in de eerste helft

van de 3e eeuw minder aantrekkelijk aangezien kiezers er slechts op bepaalde momenten van

het jaar verzamelden (Mucigrosso J. 2006, p. 187), maar vanaf de 2e helft werden ook hier

veel bouwactiviteiten ondernomen. Een belangrijke focus voor tempelbouw was de Aventijn

en de zone rondom het Circus Maximus, gelegen buiten de limieten van de oorspronkelijke

nederzetting. Ook langsheen de Tiber, met name in insula en in portu en langsheen de Via

Appia, buiten de Porta Collina, evenals in het centrale gedeelte van de stad met het forum en

het Capitool en de oorspronkelijke nederzettingsregio’s van de Collina en Palatina werden

veel tempels opgericht tijdens de Midden Republikeinse periode. Dat velen van hen werden

gewijd door generaals voor, tijdens of na het gevecht, komt ook tot uiting in de keuze van de

Page 79: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

79

godheden, waarbij velen associaties met oorlog, overwinning en eendracht vertonen met

onder andere Honos en Virtus (de personificaties van eer en dapperheid in de strijd), Jupiter

Victor, Concordia, Bellona, Juno Curritis en Mars (zie bijlage p.153 Kaart 1b).

Late Republiek

Vanaf de 2e eeuw v. Chr. zorgde de steeds maar dichter bevolkte stad voor een concentratie

van tempels buiten de stadsmuren. Vooral de regio van de Campus Martius, Circus Flaminius

en Forum Holitorium werd populair, evenals het Tibereiland en de Portus. Hier werd maar

liefst de helft van de gestichte tempels gelokaliseerd. Ook de godheden met oorlogsbanden

bleven populair in deze periode (zie bijlage p.154 Kaart 1c).

2. Het pomerium en de Vier regio’s

Een belangrijk element in de link tussen de goden en het landschap is het pomerium, de

heilige grens van de stad Rome, die volgens de legende zou zijn aangelegd door Romulus met

een ploeg. Binnen het pomerium zou volgens bepaalde onderzoekers de verering enkel

weggelegd zijn voor de di Indigetes, of inheemse goden. De di Novensiles of vreemde

godheden, die naar de stad werden overgebracht, zouden hun heiligdommen daarbuiten

hebben verkregen, evenals de godheden die associaties vertoonden met oorlog. Op basis van

de ligging van de tempels intra of extra pomerium kan een analyse uitgevoerd worden van de

topografische context. Naast het pomerium zal ook aandacht besteed worden aan de vier

regio’s waarin de stad werd verdeeld tijdens de Republiek, toegeschreven aan Servius Tullius,

en de ongelijke verdeling van heiligdommen in deze zones.

Het originele pomerium van Romulus zou zich op de hellingen bevonden hebben van de

Palatijn, waar ook de eerste nederzettingen van Rome werden opgericht. Maar aangezien

historische auteurs elkaar op dit vlak tegenspreken, is de ligging van de oorspronkelijke muur

slechts giswerk.. Servius Tullius zou dit pomerium van Romulus uitgebreid hebben door de

incorporatie van de Quirinaal, de Viminaal en uiteindelijk ook de Esquilinus. Tot aan de tijd

van Sulla kwam het grotendeels overeen met de Servische Muur, met uitzondering van de

Aventijn. De muur werd ook verondersteld gebouwd te zijn onder leiding van Servius Tullius,

de zesde koning van Rome. Vandaag worden de muren eerder toegeschreven aan een

Page 80: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

80

versterking uit de eerste helft van de 4e eeuw, volgend op de plundering en afbranding van de

stad door de Galliërs. Deze veronderstelling is gebaseerd op het gebruik van tufasteen

afkomstig uit de Grotta Oscura steengroeves die pas beschikbaar werden na de val van Veii in

396 v. Chr. Hoewel vroegere versterkingen moeten bestaan hebben, was dit het eerste

muursysteem dat alle zeven heuvels van Rome incorporeerde (Richardson jr. L. 1992, p. 262).

Van belang voor deze studie, is het pomerium vanaf de uitbreiding onder Servius Tullius (6e

eeuw v. Chr.) tot aan de tijd van Sulla (late 2e, vroege 1

e eeuw v. Chr.) (zie bijlage p. 155

Kaart 1).

Wat volgt is een bespreking van de tempeldistributie te Rome met een onderscheid tussen de

locaties intra en extra pomerium.

2.1 Tempels intra pomerium

Voor de tempels die werden gesticht binnen het pomerium kan een verdere onderverdeling

gemaakt worden tussen deze die werden gesticht in de urbane regio’s en deze die zich in de

extra-regionale zone bevonden van het Capitolium, het Forum Romanum, het Velabrum en

het Forum Boarium (Ziolkowski A. 1992, p. 268). De urbane regio stemt overeen met de Vier

Regio’s onder Servius Tullius. Tijdens de Republiek was de zone binnen het pomerium

namelijk onderverdeeld in de regio’s Suburana, Esquilina, Collina en Palatina en elke regio

correspondeerde met één van de vier urbane stammen. Deze geografische verdeling was nog

steeds van kracht toen Augustus zijn reorganisatie doorvoerde. Het volledige territorium van

het pomerium, uitgezonderd het Capitolium, werd opgenomen in de Vier Regio’s. Dit had

misschien te maken met het karakter van het Capitolium als religieus centrum van de stad

(Platner Ball S. 1929, Internet). De zeven heuvels van Rome, met uitzondering van de

Aventijn, werden vastgelegd binnen de regio’s met in Regio I (Suburana) de Caelius, in Regio

II (Esquilina) de Oppius en de Cispius, eigenlijk behorend tot de Esquilinus, in Regio III

(Collina) de Quirinaal en de Viminaal en in regio IV (Palatina) ten slotte de Palatijn en de

Velia. Deze originele verdeling was zowel sacraal als administratief van aard (Ziolkowski A.

1992, p. 268) (zie bijlage p.155 Kaart 1).

De urbane regio’s

Het meest opvallende aan de tempellocaties in deze zones is hun ongelijke verspreiding over

de vier urbane regio’s. Slechts één tempel bevond zich in zowel de regio Suburana als

Esquilina, in tegenstelling tot meerdere in de regio’s Collina en Palatina (Ziolkowski A. 1992,

Page 81: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

81

p. 269). Dit lijkt vreemd aangezien de Argeorum Sacraria evenredig verdeeld waren over de

Vier Regio’s. Dit waren 27 heiligdommen die op specifieke plaatsen doorheen de stad werden

geplaatst en die onderdeel uitmaakten van een soort reinigingsprocessie, gehouden op de Ides

van mei. Deze processie eindigde aan de Pons Publicus waarna 27 stropoppen, Argei genaamd

net zoals de sacraria, in de Tiber werden geworpen. De verspreiding van deze Sacraria over

de regio’s toont hun gelijkwaardige belang aan, zowel binnen de Staatsreligie als binnen de

politieke organisatie (Richardson jr. L. 1992, p. 330) (zie bijlage p.156 Kaart 2). De ongelijke

verdeling van tempels over deze regio’s wijst er dus op dat de keuze voor een tempelsite niets

te maken had met de administratieve organisatie van de stad (Ziolkowski A. 1992, p. 270).

Wat wel een rol zou gespeeld hebben in de beslissing, was de aanwezigheid van sacrale

gebieden die reeds in de Archaïsche periode aan specifieke godheden gewijd waren. De

meerderheid van de tempels zal dan ook, volgens Ziolkowski, gesticht geweest zijn nabij

heilige omgevingen die gewijd waren aan dezelfde godheden, of godheden met min of meer

dezelfde functie (Ziolkowski A. 1992, p. 273). Volgens Mucigrosso verliest Ziolkowski hier

uit het oog dat Rome een overvloed aan heilige plaatsen heeft gekend en dat het bestaan van

meerdere tempels voor dezelfde godheid eerder veronderstelt dat godheden ontvankelijk

waren om hun verering elders toe te laten, indien het geprefereerde gebied te drukbezet was.

Het lijkt echter waarschijnlijk dat in de vroegste periode, toen Rome nog niet volgebouwd

was, reeds bestaande en goed gekende area sacrae de voorkeur zullen gekregen hebben voor

de locatie van een tempel aangezien deze reeds gekend stonden als plaatsen van verering. Zo

verkreeg Apollo zijn tempel buiten de stadsmuren in wat later de zone van het Circus

Flaminius zou worden, dichtbij een reeds bestaand heiligdom, de Apollinar genaamd. Deze

link is niet voor alle godheden zichtbaar, maar het voorbeeld van Apollo toont aan dat in

bepaalde situaties een reeds bestaand heiligdom de voorkeur zal weggedragen hebben als site

voor een nieuwe tempel.

Kaart 3 (zie bijlage p.157) toont de verspreiding van de tempels te Rome binnen de Vier

Regio’s. Behalve de afwezigheid in regio’s I en II, zijn nog twee andere aspecten opmerkelijk.

Ten eerste zijn de tempels, die zich bevinden in regio III, allen gelegen op de Quirinaal, geen

enkele op de Viminaal. Ook het Capitool, het eindpunt van de Quirinaal, was bezet met

tempels. Deze verspreiding zou in relatie kunnen staan met de nederzettingen van de Sabijnen

die geclusterd waren op de Quirinaal en het Capitool, maar niet op de Viminaal (Ziolkowski

A. 1992, p. 273). Dit zou dan ook de voorkeur kunnen verklaren voor het Capitool boven de

Viminaal hoewel de eerste niet binnen de Vier Regio’s was opgenomen. Een tweede

opvallend aspect is de distributie van de tempels over regio IV. Er zijn twee kernen te

Page 82: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

82

onderscheiden, met name op de Velia in het Noordoosten en op de Cermalus in het

zuidwesten. Deze situering stemt overeen met de limiet van de pre-urbane nederzetting op de

Palatijn, wat niet louter toeval kan zijn (Ziolkowski A. 1992, p. 273).

De algemene topografie van de tempels lijkt dus de nederzettingsgeschiedenis van Rome te

weerspiegelen. Dit lijkt zeer aannemelijk als we bedenken dat de vroegere bewoners hun

religieuze sites dichtbij hun nederzetting zullen verkozen hebben. De specifieke locaties van

de tempels zullen echter bepaald geweest zijn door de goden aan wie ze werden gewijd,

hoewel hier ook geen absolute regel van kracht lijkt te zijn geweest. De enige beperking voor

de tempel was de begrenzing van het stuk publieke grond. Dit moet relatief klein geweest zijn

gezien de tempels van de urbane regio’s zich allen bevonden in de langst bewoonde gebieden,

waar de beschikbare ruimte dus het kleinste moet geweest zijn (Ziolkowski A. 1992, p. 274).

De goden aan wie de verschillende tempels gewijd waren doen reeds vermoeden dat de grens

van het pomerium geen beperking betekende voor de verering van bepaalde godheden. Dit

blijkt uit de aanwezigheid van de tempel van Magna Mater op de Palatijn. De moedergodin

had haar oorsprong in Phrygië, het huidige Turkije, en werd hier gepersonificeerd door een

zwarte steen. Deze werd omstreeks 204 v. Chr. vanuit Pessinus overgebracht naar Rome en

ondergebracht in de nieuwe tempel voor Magna Mater (Richardson jr. L. 1992, p. 243).

Het blijft echter wel vreemd dat de Romeinen de locatie van tempels vermeden in Regio’s I

en II, evenals op de Viminaal in Regio III. Als de urbane nederzettingen en Archaïsche

heiligdommen op de Palatijn en Quirinaal de beschikbare ruimte beperkten, waarom gingen

de Romeinen in de Republiek dan deze nog bijna onbezette regio’s niet gebruiken? Zij

prefereerden zelfs de Aventijn – die tot aan de heerschappij van Claudius nooit opgenomen

werd binnen het pomerium – als locatie voor een tempel van Minerva, boven de Caeilius,

waar zich reeds een heiligdom voor Minerva Capta bevond (Ziolkowski A. 1992, p.279).

Volgens Ziolkowski is de enige mogelijke verklaring dat de heilige plaatsen van de oude

oppida op de Palatijn en de Quirinaal een hoger sacraal statuut hadden dan deze van de

Suburana en de Esquilijn tijdens de pre-urbane periode. Het fenomeen lijkt zich inderdaad

enkel te verklaren door een bepaalde omstandigheid die voor de Servische hervormingen in

het midden van de 6e eeuw v. Chr. van kracht moet zijn geweest aangezien de resulterende

Vier Regio’s een gelijkwaardige verdeling vertonen van de Argeorum Sacrarum. In de

daaropvolgende periodes zou er dus zeker op sacraal vlak geen reden geweest zijn om deze

zones uit te sluiten als locaties voor de bouw van tempels. Volgens Ziolkowski gaat het dan

ook eerder om een politieke discriminatie, gericht tegen de egalitaire aspecten van de

Servische reorganisatie, wat zich later uitte in een discriminatie op religieus vlak.

Page 83: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

83

De extra-regionale zone

Tot de extra-regionale zones intra pomerium behoorden het Capitool, het Forum Romanum,

het Forum Boarium en het Velabrum – een lage vallei tussen het Forum Romanum en het

Forum Boarium. In deze zones domineerde een ander beeld dan in de urbane regio’s. Het

Capitool en het Forum Romanum waren vanaf het begin politieke en religieuze centra in de

stad waar meer ruimte beschikbaar was voor de oprichting van tempels in vergelijking met de

urbane zone (Ziolkowski A. 1992, p. 279). In de extra-regionale zone van de stad was er dan

ook lange tijd meer publiek land beschikbaar (Ziolkowski A. 1992, p. 269). Zoals kaart 4 (zie

bijlage p.158) toont, werden zeer diverse goden vereerd in deze zones die, hoewel extra-

regionaal, wel nog steeds binnen de zogenaamde heilige grens van de stad lagen. Het blijkt

duidelijk uit de positie van de tempel voor Venus Erycina dat vreemde godheden niet uit het

pomerium geweerd werden. Deze godin was afkomstig van Sicilië, maar haar tempel te Rome

bevond zich op een prominente plaats, het Capitool, op een kleine afstand van de tempel voor

Jupiter Optimus Maximus, de grootste en beste onder de Romeinse goden.

2.2 Tempels extra pomerium

De tempels extra pomerium bevonden zich verspreid in een enorme boog die liep van aan de

Porta Collina, in het noorden van de Quirinaal, over de Campus Martius richting Tiber om te

eindigen aan de Porta Capena, in het zuidoosten van de stad (Ziolkowski A. 1992, p.286) (zie

bijlage p.159 Kaart 5).

Vanwege het ontbreken in deze zones van oude cultusplaatsen, werden tempelstichters hier

niet belemmerd door de positie van deze oudere heiligdommen (Ziolkowski A. 1992, p.288).

Zij hadden hier dan ook ruimte in overvloed voor de stichting van nieuwe tempels.

Een opvallende omwenteling omstreeks de 4e eeuw, was de keuze van de Aventijn als

belangrijke locatie voor het positioneren van tempels. Deze werd in de 5e eeuw onrechtmatig

in bezit genomen door de Plebejers en niet opgenomen binnen het pomerium. De enige tempel

die zich hier bevond, voor deze van Juno Regina, was het heiligdom van Diana, wat officieel

een federaal Latijns heiligdom was (Ziolkowski A. 1992, p.289). De positie van Juno Regina

– die via het proces van evocatio naar Rome werd gebracht vanuit de overwonnen stad Veii in

396 v. Chr. – op de Aventijn kan in dit geval niet beschouwd worden als het uitsluiten van een

vreemde godheid uit het pomerium. Aangezien zij via evocatio naar Rome werd gebracht,

moet zij voor de Romeinen een belangrijke rol hebben gespeeld in hun overwinning op Veii.

Page 84: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

84

Een godin van dergelijk belang zou dan ook geen tempel verkregen hebben op een locatie die

zij beschouwden als minderwaardig. Haar positie op de Aventijn mag dan ook gezien worden

als een poging om de Aventijn in waarde te doen stijging (Ziolkowski A. 1992, p. 289) en

haar prominente positie in de stad te bevestigen.

De tempels extra pomerium kunnen verder ingedeeld worden volgens hun oude locaties met

name in Campo Martio, in Circo Flaminio, in Foro Holitorio, in Insula, in Portu, ad Circum

Maximum, in Aventino en extra Portam Capenam (Ziolkowski A. 1992, p. 286/287).

Deze onderverdeling maakt het eenvoudiger om een eventuele band te zien tussen

verschillende godheden die op dezelfde locatie hun verering ontvingen.

In Aventino en ad Circum Maximum

De Aventijn, die pas in de Keizertijd werd opgenomen binnen het pomerium, werd vanwege

de concentratie tempelstichtingen in de 3e eeuw de gelijke van de Palatijn en de Quirinaal in

het aantal en waardigheid van haar tempels (Ziolkowski A. 1992, p.291). Samen met de

tempels ad Circum Maximum – een benaming gegeven aan de tempels die zich bevonden in

de nauwe band op de noordelijke helling van de Aventijn tussen de limieten van de nieuwe

nederzettingen en het Circus Maximus (Ziolkowski A. 1992, p.287) – creëerde de Aventijn

een agglomeratie van 15 aedes publicae. Dit werd pas geëvenaard op het einde van de

Republiek in de grotere zone van de Campus Martius en het Circus Flaminius (Ziolkowski A.

1992, p.291).

In de vroegste fase van de stad Rome werden slechts drie tempels gedateerd in deze zone met

name één voor Ceres en Mercurius ad Circum Maximum en het Latijnse federale heiligdom

voor Diana op de Aventijn. De Midden Republiek betekende een explosie van

tempelstichtingen in Aventino en ad Circum Maximum met tempels voor Hercules Invictus,

Flora, Summanus, Sol et Luna, Venus Obsequens, Luno, Minerva, Consus, Jupiter Libertas,

Juno Regina en Vortumnus. Deze variëteit aan godheden waaraan zeer diverse functies

werden toegeschreven, vermoedt eerder keuzes van sites om praktische redenen en niet zozeer

om het karakter van de godheid. In de Late Republiek verschijnt nog slechts één tempel in

deze regio, namelijk deze voor Juventas. De bouwperiode hier was dus van korte duur maar

wel zeer intens.

In Campo Martio

Page 85: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

85

De Campus Martius was de overstromingsvlakte van de Tiber ten noorden van Rome. Deze

grote ruimte was vanaf het begin van de Republiek publiek eigendom dat faciliteiten leverde

voor militaire oefeningen en atletiek. Het was ook de plaats waar de burgers samenkwamen in

de comitia centuriata om te stemmen (Richardson jr. L. 1992, p. 65-67).

Tot het midden van de 3e eeuw v. Chr. werd op deze extensieve vlakte geen enkele tempel

gesticht en de mogelijke redenen zijn zeer uiteenlopend. Zo kunnen ideologische scrupules

meegespeeld hebben die weigerden om tempels te stichten in het vroegere land van de

koningen, de angst om militaire activiteiten te hinderen en eenvoudigweg een voorkeur voor

de nabijheid van reeds bestaande aedes publicae (Ziolkowski A. 1992, p. 292). De Campus

Martius was ook de locatie waar de kiezers verzamelden gedurende bepaalde periodes in het

jaar en het werd dan ook niet het hele jaar door drukbezocht (Mucigrosso J. 2006, p. 187). Dit

kan aanvankelijk de aantrekking voor zelfreclame van politici verminder hebben aangezien zij

de meest zichtbare en drukst bezochte sites wensten voor hun tempels. Wat de reden ook

moge geweest zijn, vanaf het midden van 3e eeuw was ze niet meer van kracht en de Campus

Martius nam de plaats in van de Aventijn als het focuspunt voor tempelstichtingen.

Uit de Midden Republiek zijn er met zekerheid 5 tempels gekend, toegeschreven aan Feronia,

Juturna, Vulcanus, Juno Curritis en Jupiter Fulgur. Behalve Juno Curritis, die de beschermster

was van de soldaat, hadden de overige godheden functies die gekoppeld kunnen worden aan

natuurlijke elementen. Zo was Feronia de godin van bosjes en bronnen, Juturna de godin van

natuurlijke bronnen en fonteinen, Vulcanus de god van het vuur en Jupiter Fulgur de god van

de bliksem overdag. Dit zou enigszins hun positie buiten de stadsmuren kunnen verklaren

maar niet noodzakelijk de keuze van de Campus Martius die het focuspunt was van militaire

activiteiten.

In Circo Flaminio

Dit publieke plein werd gebouwd in 221 v. Chr. in het zuidelijke deel van de Campus Martius,

net voor de uitbraak van de 2e Punische Oorlog in 218 v. Chr. Deze oorlog betekende een halt

voor de bouwactiviteiten en wanneer deze opnieuw werden aangevat in de jaren 80 van de 2e

eeuw, was het centrum van aandacht verschoven van de Campus Martius naar in Circo

(Ziolkowski A. 1992, p.302). De goden die hier werden vereerd zijn Bellona, Hercules

Magnus Custos, Mars Invictus, Hercules Musarum, Juno Regina, Jupiter Stator, Castor en

Pollux en Neptunus. Met uitzondering van de wijding aan Castor en Pollux, waarover weinig

geweten is en Neptunus, een zeegod, kunnen alle andere godheden gekoppeld worden aan een

zeker aspect in verband met oorlog. Bellona was namelijk de godin van de strijd, en zelfs

Page 86: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

86

waanzin in de strijd, Mars was de god van de oorlog, Jupiter Stator werd geassocieerd met het

volhouden in de strijd en Hercules was een held met goddelijke krachten. Juno Regina op de

Aventijn tenslotte werd geassocieerd met de overwinning op Veii in 396 v. Chr., toen de

godin via evocatio naar Rome werd gebracht. Deze associatie met overwinning kan ook de

keuze voor een wijding aan haar in een later gevecht beïnvloed hebben. De plaats van deze

godheden buiten de stad stemt overeen met de regel van Vitruvius die goden geassocieerd met

oorlog buiten het pomerium houdt, maar aangezien ze allen werden opgericht na 300 v. Chr.

en het merendeel zelfs na 200 v. Chr. zou een gebrek aan plaats elders in de stad de

belangrijkste reden kunnen geweest zijn voor een locatie in Circo Flaminio. De keuze voor de

tempel van Neptunus dichtbij de Tiber kan dan eenvoudigweg gekoppeld worden aan zijn

functie als Zeegod. Ook Castor en Pollux werden geassocieerd met water als de

patroonheiligen van de zeevaarders. Dit aspect van hun cultus kan de locatie nabij de Tiber

verklaren.

In Foro Holitorio

Het Forum Holitorium bevindt zich in de Campus Martius, buiten de Porta Carmentalis. De

Porta Carmentalis vormde het beginpunt van triomfprocessies doorheen de stad (Ziolkowski

A. 1992, p.295). Het was dan ook een plaats die door velen werd bezocht en ook voor de

stichters zal het een zekere aantrekking uitgeoefend hebben als mogelijkheid om hun eigen

prestige te vereeuwigen. Hier werden slechts twee tempels opgericht tijdens de 2e eeuw v.

Chr., namelijk één voor Pietas en één voor Juno Sospita. Pietas behoorde tot de di Indigetes

en was de personificatie van liefde en Romeinse vroomheid, deugd en eerbied voor de goden.

Zowel zijn functies als het feit dat hij behoorde tot de inheemse goden veronderstelt een

locatie van verering intra pomerium, wat niet het geval is. Ook voor Juno Sospita, als godin

van de Staat, wordt eerder een positie binnen de stad verwacht. Dit doet opnieuw vermoeden

dat de strikte regels voor goden intra en extra pomerium, zoals Vitruvius doet vermoeden,

helemaal niet zo strikt waren en misschien zelfs afwezig. Deze locatie moet zeker een even

grote betekenis gehad hebben als de locatie binnen de heilige grens aangezien hier twee

belangrijke Romeinse godheden hun verering ontvingen.

In Insula

Het Tibereiland werd in de 3e eeuw v. Chr. bebouwd met twee tempels, één voor Aesculapius

en één voor Tiberinus. De locatie voor de tempel van Tiberinus is vrij duidelijk aangezien hij

de god was van de Tiber rivier. Aesculapius werd naar Rome gebracht toen een nieuwe

Page 87: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

87

pestepidemie was uitgebroken en de Romeinen dachten dat Apollo wel versterking nodig had.

Daarom werd zijn zoon Asklepios, die net zoals zijn vader werd geassocieerd met genezing,

overgebracht naar Rome vanuit Epidaurus. Omdat er geen Romeinse god was waarmee hij

kon geassocieerd worden behield hij zijn Griekse naam maar dan gelatiniseerd als

Aesculapius (Bailey C. 1932, p. 124). De keuze voor het Tibereiland zou het gevolg zijn van

een slang die meegekomen was met de boot en die bij aankomst te Rome de boot verliet en

naar het eiland zwom. In de 2e eeuw v. Chr. werden deze tempels aangevuld met één voor

Faunus, een natuurgod, en één voor Veiovis, een godheid geassocieerd met geneeskundige

krachten. Ook de tempel van Apollo in Circo Flaminio was niet ver van de Tiber gelegen. Dit

zou te maken kunnen hebben met aspecten van zuiverheid en reinheid die gekoppeld werden

aan genezing en aan water. Godheden met genezingskrachten lijken in elk geval niet binnen

de stad vereerd te zijn tot het moment dat Augustus zijn tempel voor Apollo wijdde op de

Palatijn. Of er werkelijk een regel van kracht was die deze goden buiten de stad plaatste, is

niet gezegd en lijkt betwijfelbaar. Uit de studie van de heiligdommen te Latium en Etrurië

blijkt echter ook dat culten met aspecten van zuiverheid en genezing buiten de stad werden

gehouden. Dit lijkt eerder logisch in die zin dat de Romeinen ziekte en onzuiverheid zoveel

mogelijk buiten de stad zullen willen gehouden hebben waardoor culten van reiniging en

zuivering moesten plaatsvinden vooraleer men de stad mocht betreden. Dit zal verder ook

goed blijken uit de bronheiligdommen te Etrurië die zich steeds extramuraal bevonden ten

opzichte van de nederzettingen.

In Portu

De tempel voor Portunus was de enige die hier gelokaliseerd was. Deze eerste poort van de

stad nabij de Tiber lijkt de ideale locatie te zijn geweest voor de god van de rivierhaven. Hier

lijkt dan ook een zekere link aanwezig te zijn tussen de tempellocatie en de godheid zelf.

Extra Portam Capenam

De Porta Capena was één van de hoofdpoorten van Rome van waaruit de Via Appia begon.

Tijdens de Midden Republiek werden drie tempels gebouwd buiten deze poort, en dus buiten

de stad, langsheen de Via Appia. Het gaat om de tempels gewijd aan Honos en Virtus,

Tempestas en Mars. De aard van de godheden lijkt hier wel een zekere verklaring te geven

voor hun ligging buiten de stad. Honos en Virtus waren de personificaties van eer en

dapperheid in de strijd en dus geassocieerd met oorlog. Ook de andere tempel gewijd aan

Honos bevond zich buiten de stad, met name extra Portam Collinam. Deze twee locaties, net

Page 88: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

88

buiten twee belangrijke stadspoorten te Rome, veronderstellen echter wel een zeker belang

van beide tempels aangezien ze door vele reizigers werden aanschouwd die in de stad

aankwamen of deze verlieten. Ze kunnen dan ook de uitdrukking geweest zijn van eer en

dapperheid van de Romeinen zelf. De tempel van Mars was dan weer de plaats waar de

troepen verzamelden bij de aanvang van oorlogsvoering. Hoewel Mars en andere godheden

geassocieerd met oorlog hun tempels ook intra pomerium ontvingen, werden militaire

activiteiten, zoals het verzamelen van de troepen, wel degelijk gemeden uit de stad. De tempel

voor Tempestas werd gewijd in 259 v. Chr. door Cornelius Scipio op het moment dat hij

gevangen zat in een storm voor de kust van Corsica. het “stormachtige” karakter van de godin

kan misschien haar extramurale locatie verklaren.

Dit blijven echter hypotheses en de ligging kan ook louter om praktische redenen verkozen

zijn. Niettemin bleef hun positie langsheen de Via Appia een belangrijke locatie, ook al was

die buiten de stadsmuren.

3. Conclusie

Indien er effectief een regel was, wat de tekst van Vitruvius doet vermoeden, die de verering

van bepaalde godheden buiten het pomerium hield en enkel de di Indigetes toeliet, dan zou dit

duidelijk moeten blijken uit de verschillende locaties van de tempels, gewijd aan diverse

godheden. Dit lijkt echter niet het geval te zijn geweest.

De tempellocaties intra pomerium lijken zowel in de urbane regio’s, als in de extra-regionale

zones van de stad geen beperking te hebben gekend op basis van de vereerde godheid. Zowel

Romeinse als vreemde goden en godinnen werden vereerd binnen de heilige grens. Het enige

dat kan beschouwd worden als een zekere religieuze exclusie, is de discriminatie van Regio’s

I en II. De verklaringen hierover blijven echter onzeker.

Hoewel goden om specifieke redenen werden vereerd en tempels verkregen, vertonen ze in de

stad Rome zelden een link met hun locatie. Wat veel duidelijker is, is hun link met het

moment van wijding. Zo zijn de individuele wijdingen van generaals tijdens de strijd vaak

gericht tot goden van wie de functie kon gekoppeld worden aan oorlog, of die vereerd werden

door de gemeenschap die de Romeinen wensten te veroveren. De locatie in de stad had

veeleer te maken met politieke aspecten dan met religie en goden lijken zeker niet om

Page 89: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

89

bepaalde redenen buiten de stad gehouden te zijn. Het gebrek aan plaats binnen de stad

speelde een veel grotere rol bij diegene die hun locatie kregen extra pomerium. Hieruit mag

echter niet geconcludeerd worden dat religie een minder belangrijke rol speelde dan politiek,

maar eerder dat er geen echte beperkingen werden opgelegd op dat vlak. De keuze voor

tempelsites lijkt dus in de eerste plaats de beschikbaarheid van publiek land geweest te zijn en

niet zozeer de aard van de godheden. Ongetwijfeld zal hun functie in beschouwing genomen

zijn, maar zonder daarbij een belemmering te vormen voor de keuze van hun tempelsite.

Page 90: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

90

DEEL II - LATIUM

Om de topografische relatie tussen het landschap en de goden te achterhalen voor Latium (zie

bijlage p.164 Kaart 6) werd vooral gesteund op het werk van Bouma, waarin hij een

opsomming geeft van de gekende cultuslocaties in deze regio. Rome werd hier buiten

beschouwing gelaten aangezien het reeds apart werd behandeld. De verschillende sites

werden chronologisch onderverdeeld in Archaïsche, Vroeg-, Midden- en Laat- Republikeinse

cultusplaatsen en de verdeling gebeurde op basis van hun vroegste voorkomen. Dit houdt in

dat de sites die in latere periodes verder in gebruik bleven, noch opnieuw worden vermeld in

de tabel noch opnieuw worden aangeduid op het kaartje voor deze periode. Wanneer plaatsen

tweemaal worden vermeld dan wijst dit op een nieuwe cultusplaats in deze periode en niet op

een continuïteit in gebruik. Voor elke periode werd een tabel opgesteld die voor elke locatie

de topografische relatie weergeeft tot wegen, nederzettingen, water, bos en hoogte. Ook wordt

gekeken naar de aanwezigheid van miniatuur en anatomische votieven aangezien beiden zeer

typisch waren voor respectievelijk de Archaïsche periode en de Midden Republiek. In

verband met de wegen was het niet steeds duidelijk of de weg een rol speelde in de keuze van

de locatie of eerder een latere toevoeging was. Als dit het geval was, stond het

oorspronkelijke heiligdom niet in een topografische relatie tot de weg maar zullen het eerder

andere factoren geweest zijn die haar ligging hebben bepaald. De topografische relatie tot de

nederzettingen wordt uitgedrukt in een extra-urbane of urbane relatie. Het is ook dit aspect dat

van belang is bij de interpretatie van de link tussen de godheid en zijn plaats van verering. De

relatie tot water kan zowel verwijzen naar de nabijheid tot een rivier, bron en waterbekken als

naar de Tyrreense Zee. De relatie tot de hoogteligging is niet zo eenduidig te bepalen. Soms

werd informatie gegeven over de ligging in de stad zoals op de acropolis of op een terras

waarbij de hoger gelegen positie duidelijk is binnen de stad zelf, maar in verband met het

natuurlijke landschap zelf is de relatie moeilijker te bepalen. Vele nederzettingen waren hoger

gelegen vanwege de bescherming die een dergelijke positie bood aan de gemeenschap. De

ligging van heiligdommen op deze hoogtes zal dan ook eerder het gevolg geweest zijn van

nabijgelegen nederzettingen en niet zozeer van de aantrekkelijkheid van de hoogte zelf,

hoewel deze ook wel een rol moet gespeeld hebben. In de tabel werd dan ook niet alleen de

ligging op een heuvel, acropolis of terras vermeld, maar ook de hogere ligging van de

nederzetting zelf indien de locatie van de cultusplaats niet nader gespecificeerd werd.

Page 91: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

91

1. De Archaïsche periode

De verspreiding van de heiligdommen in de Archaïsche periode, hier beschouwd als de

periode voor 500 v. Chr., lijkt zich vooral te hebben geconcentreerd rondom antieke wegen en

rivieren (zie bijlage p.160 Kaart 6a). Ook de hoogteligging lijkt een belangrijk aspect te zijn

geweest in deze vroege keuze van tempelsites. 46 sites met in totaal 52 cultusplaatsen konden

in deze periode gedateerd worden. Hierbinnen konden 14 plaatsen met zekerheid geassocieerd

worden met wegen, 20 met water, 5 met bos en 26 plaatsen tenslotte vertonen een hogere

positie in het landschap. 22 sites leverden bewijzen voor deze vroege periode in de vorm van

miniatuur votieven en voor 18 cultusplaatsen kon ook een continu bezoek in de

daaropvolgende Republiek gesuggereerd worden aan de hand van anatomische votieven. De

urbane en extra-urbane cultusplaatsen lijken evenveel vertegenwoordigd geweest te zijn in

deze periode en ook voor de goden lijkt er op het eerste zicht geen patroon zichtbaar. Zo

wordt Juno wel verscheidene malen vermeld, maar dit zowel in urbane als extra-urbane

contexten en al dan niet in relatie tot wegen en water. Om hun topografische relatie nader te

bekijken zullen de verschillende sites kort apart besproken worden met uitzondering van Veii

dat zal behandeld worden in deel III dat Etrurië bespreekt.

Page 92: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

92

Tabel 1

1. Aquino (Località Mèfete)

Deze suburbane locatie op ongeveer 1 km ten noordwesten van Aquino werd gelinkt aan de

godin Mefitis, geassocieerd met landbouw of water. Na de Romeinse verovering werd ze

vervangen door de godin Ceres. (Bouma J.W. 1996, p. 16). Ook deze godin vertoont

affiniteiten met landbouw, in het bijzonder graan. Het gebied is gelokaliseerd onmiddellijk

ten westen van het, nu drooggelegde, oude meer van Aquino (Bouma J.W. 1996, p. 15).

Mefitis kon als de godin van “slecht geurend” water, in het bijzonder zwavelbronnen, een

zekere link gehad hebben met dit meer. In ieder geval veronderstelt haar functie een locatie

buiten de stad, wat hier ook het geval was.

2. Ardea

Te Ardea bevonden zich diverse cultusplaatsen waarvan drie urbane. De tempels op de

acropolis en in het forum zouden de oudste zijn te Ardea en hoewel hun vroegste datering

onzeker is, lijken ze alle drie een continuïteit te vertonen tot in de Late Republiek. Op de

acropolis staat de tempel van Juno en op het forum deze van Hercules. Een derde urbane

tempel wordt beschouwd als de tempel van Castor en Pollux, gelegen op een heuvel. (Bouma

J.W. 1996, p.16/17). De ligging van de drie tempels op een hoger punt in de stad lijkt in

overeenstemming met hun functie, zeker voor Juno op de acropolis, aangezien zij vaak

beschouwd werd als een beschermgodin voor de stad. Ook de aanwezigheid van een cultus

voor Castor en Pollux, patroonheiligen van zeevaarders, lijkt logisch vanwege de ligging van

Ardea dicht bij de zee en aan 2 rivieren.

Page 93: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

93

3. Anagni

Te Anagni werden twee extra-urbane cultusplaatsen ontdekt. De ene gelegen langsheen een

weg die de stad verlaat en te dateren vanaf de late 7e eeuw v. Chr. De andere was

gelokaliseerd op de zuidelijke zijde van een kleine heuvel, op ongeveer 100 m ten noorden

van een antieke weg (Bouma J.W. 1996, p. 10-12).

4. Anagni (Osteria della Fontana)

Osteria della Fontana is gelegen aan de Via Latina, nabij de grens van een oud meer.

Vondsten hier wijzen op een heilige structuur uit de Archaïsche periode. Mogelijks bleef de

cultus bestaan tijdens de Republikeinse periode maar er is een discontinuïteit merkbaar in de

Vroege Republiek (Bouma J.W. 1996, p. 12). De heropleving in de Midden Republiek zou

kunnen gekoppeld worden aan de aanleg van de Via Latina, die het heiligdom nieuw leven

inblies. Hoewel door Livius wordt vermeld dat de Via Latina reeds in 490 v. Chr. bestond, zal

dit toen niets meer dan een afgevlakte aarden weg geweest zijn. De Via Latina zal dus

ongetwijfeld in een latere periode geplaveid geweest zijn en het zal vooral vanaf dat moment

zijn dat de weg een belangrijke rol is gaan spelen bij de aanleg van cultusplaatsen.

5. Antemnae

Op de heuvel van Antemnae werd het bestaan van een tempel aangetoond vanaf ongeveer 500

v. Chr. De oorsprong van de cultus zou zich reeds in de 2e helft van de 8

e eeuw moeten

bevonden hebben (Bouma J.W. 1996, p. 13). Aangezien Antemnae zelf gelegen was in het

laagland zou een heuvel een opvallend element geweest zijn dat reeds vroeg zowel bewoning

als rituele activiteiten aantrok.

6. Arce

Te Arce bevindt zich een cultusplaats gekend als “het heiligdom van Fosso del Medico”.

Bewijzen voor de aanwezigheid van een heiligdom op deze locatie zijn de beboste omgeving,

de aanwezigheid van bronnen ter plaatse en in de buurt en de naam Fosso del Medico. Er

werd een relatie gesuggereerd met de god Apollo Medicus (Bouma J.W. 1996, p. 16). De

omgeving lijkt hier dus ideaal geweest te zijn om een sfeer van goddelijkheid op te roepen.

Ook de grotere hoogteligging van Arce zou dat gevoel versterkt kunnen hebben.

Page 94: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

94

7. Ariccia

Vondsten te Ariccia op de acropolis dateren uit de 7e eeuw v.Chr. en in deze vroege periode

wordt een sterke relatie verondersteld met de cultusplaats nabij het Nemi meer. Ook later lijkt

deze relatie zich door te zetten in een urbane tempel die gewijd was aan Diana. (Bouma J.W.

1996, p.20).

8. Arpino (contrada S. Amasio)

De oorspronkelijke cultusplaats zou zich bevonden hebben langsheen routes van

transhumance in de 7e eeuw v. Chr. (Bouma J.W. 1996, p. 22). Deze routes werden gebruikt

door herders die hun kuddes seizoenaal verplaatsten tussen hoog- en laagland. Ook zij zullen

nood gehad hebben aan locaties om hun religie te beleven.

9. Arpino (San Lorenzo)

Deze oude cultusplaats bevindt zich rondom de huidige kerk van San Lorenzo, gelokaliseerd

ten zuidoosten van Arpino op een korte afstand van de Melfa rivier. Het bestaan van een

cultus wordt verondersteld door de ex voto’s en aardewerk vondsten en de huidige locatie van

de kerk. Een bijkomstig argument voor de aanwezigheid van een cultus is de ligging

langsheen transhumance routes (Bouma J.W. 1996, p.22).

10. Artena (Muracci di Crepadosso)

Gelegen op ongeveer 7,5 km ten oosten van Artena en op de top van de Muracci di

Crepadosso, in de Monti Lepini, zou zich een cultusplaats bevonden hebben vanaf de 6e - 5

e

eeuw v. Chr. (Bouma J.W. 1996, p.24).

11. Atina (Case Melfa)

Hier wordt het bestaan van een cultusplaats in de 7e eeuw v. Chr. gesuggereerd door de

vondsten van miniatuurvotieven (Bouma J.W. 1996, p.25). Ook de hogere positie en de

ligging langsheen de Melfa zijn aantrekkelijk voor een cultusplaats.

12. Atina

In de stad zelf bevond zich een tempel voor Diana, maar de meeste bewijzen voor

cultusactiviteiten werden gevonden buiten de stad zelf (Bouma J.W. 1996, p.24). Net zoals te

Nemi en te Ariccia lijkt de verering van Diana plaatsgevonden te hebben in de stad zelf,

hoewel door haar associatie met het “wilde” eerder een positie extra-urbaan kan verwacht

Page 95: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

95

worden. Ook te Rome zelf werd ze vereerd op de Aventijn, hoewel niet binnen het pomerium,

wel binnen de stadsmuren gelegen. Dit veronderstelt eerder een functie van Diana in verband

met bescherming, zeker te Ariccia waar zij werd vereerd op de acropolis.

13. Atina (Broile San Marciano)

Deze site is gelegen nabij de Melfa rivier op ongeveer 900 m van Atina en waarschijnlijk

langsheen een oude weg van Sora naar Cassino (Bouma J.W. 1996, p.25). Zowel de nabijheid

tot Atina, de Melfa en de weg creëerden een ideale locatie voor een cultusplaats.

14. Caracupa Valvisciolo

De cultusplaats, gelegen op de hellingen van de Monti Lepini, overziet de lagergelegen

nederzettingen. Het heeft een mogelijke oorsprong in de 9e eeuw maar lijkt te eindigen voor

de late 6e eeuw. Het gaat hier hoogstwaarschijnlijk om een openlucht heiligdom (Bouma J.W.

1996, p.26/27). De hogere ligging boven de nederzettingen lijkt een ideale positie voor een

heiligdom als een vorm van bescherming. Het vroege einde van deze cultusplaats lijkt daarom

eerder vreemd. Naarmate de nederzettingen groter werden kunnen eventueel heiligdommen

dichterbij opgericht zijn waardoor deze cultusplaats in verval raakte, maar dit is slechts een

hypothese.

15. Casamari (Località Antéra)

Hier werd het bestaan aangetoond van een tempel in de 1e eeuw v. Chr., maar de initiële

datum wordt geplaatst in de 7e eeuw. Deze cultus was gewijd aan Ceres, maar in een latere

periode werd zij vervangen door Isis (Bouma J.W. 1996, p.29). De wijding aan Ceres, die

haar associaties had met landbouw, kan de extra urbane locatie ten opzichte van Casamari

verklaren.

16. Cassino

Op de acropolis te Cassino werd op verschillende locaties materiaal gevonden dat getuigt van

een cultus vanaf op zijn minst de Archaïsche periode. Op de heuvel bevonden zich onder

andere tempels voor Apollo en Jupiter (Bouma J.W. 1996, p.30). De keuze van een heuvel

voor Jupiter lijkt duidelijk aangezien hij niet alleen als een weergod grote aanzien had maar

ook als god van de verenigde Latijnse bevolking. Een verering op de acropolis van Apollo

lijkt onwaarschijnlijker aangezien zijn associatie met genezing zijn cultus buiten de

stadsmuren plaatste.

Page 96: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

96

17. Cassino (S. Scolastica)

Hier werden 5 cultusplaatsen vastgesteld waaronder één op de hellingen van de heuvel in

Burrone di S. Scolastica gedateerd vanaf de late 9e eeuw v. Chr. Ook de overige vindplaatsen

brachten materiaal voort uit deze periode. Op Monte Puntiglio werden vondsten gedaan op

zowel de top als op de hellingen en de vindplaats van Fortino all’Eremità bevond zich in een

gebied met een klein bosje (Bouma J.W. 1996, p.31/32). Deze cultusplaatsen lijken zich allen

hoger gelegen in het landschap bevonden te hebben, net zoals Cassino zelf, wat ook hun

vroege ontstaan kan verklaren.

18. Cassino (Villa S. Lucia)

Hier gaat het om schaarse vondsten uit de 7e eeuw v. Chr. op ongeveer 4 km ten noordwesten

van Cassino (Bouma J.W. 1996, p.32). Hier kan zowel de nabijheid tot Cassino als tot de

Gargiliano een rol gespeeld hebben in het ontstaan van de cultusplaats.

19. Cisterna di Latina

De cultusplaats, achterhaald op basis van miniatuurvaten, bevond zich op de rand van

vulkanische tufstenen die grenzen aan de Pontijnse vlakte en nabij de rand van één van de

plateaus waar men later de Archaïsche nederzettingen postuleert. Activiteit op deze plek

wordt verondersteld gestart te zijn omstreeks de 8e eeuw v. Chr. (Bouma J.W. 1996, p.34).

Deze hogere ligging die uitkeek over de vlakte kan de topografische relatie van de cultussite

bepaald hebben.

20. Corcolle (Pedum)

Tussen Tivoli en Gabii ligt Corcolle waar enkele votieven werden gevonden uit de Archaïsche

periode. Uit de 5e eeuw dateren ook twee altaren en de funderingen van een tempel. De plaats

zou gelinkt kunnen geweest zijn aan een bron (v Bouma J.W. 1996, p.35). Haar ligging op

korte afstand van beide steden kan een rol gespeeld hebben in haar ontstaan.

21. Fidenae

Te Fidenae kwamen enkele urbane cultusplaatsen uit de 7e eeuw v. Chr. aan het licht. Onder

de top van de acropolis bevond zich de eerste locatie die in 500 v. Chr. werd bekroond met

een tempel, aangegeven door de vondst van een Juno Sospita antefix. Voor deze tijd ging het

waarschijnlijk om een openlucht heiligdom (Bouma J.W. 1996, p.37). De locatie van Juno op

de acropolis van de stad is in goede overeenstemming met haar functie als beschermgodin.

Page 97: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

97

22. Fidenae (Torre Serpentara)

Op een afstand van 600 m ten zuiden van Fidenae werden vondsten gelinkt aan de

aanwezigheid van een Archaïsch heiligdom dat misschien gelinkt was aan een bron (Bouma

J.W. 1996, p.38)

23. Gabii

Te Gabii, gelokaliseerd nabij het Meer Gabinus, en langsheen de Via Prenestina werd de

urbane cultusplaats gevonden van Juno Gabina die dateert uit de late 2e eeuw v. Chr. maar

enkele fragmenten van architecturale terracotta’s wijzen op een vroegere cultus in de late 6e

eeuw v. Chr. Enkele vierhoekige depressies nabij het Hellenistische heiligdom werden

geïnterpreteerd als een heilig bosje (Bouma J.W. 1996, p.40). Juno Gabina moet als de

beschermster van de stad beschouwd worden en zal dan ook reeds vroeg haar cultus hebben

gehad. Aangezien een heilig bosje wordt vermeld, kan dit oorspronkelijk een cultus in de

natuur geweest zijn die pas later werd opgenomen in de stad als urbane cultusplaats toen deze

groeide en de Via Prenestina werd aangelegd.

24. Gabii (Oostelijke heiligdom)

Ten Oosten van de site langsheen de weg naar Tivoli bevindt zich een extra-urbane

cultusplaats die in gebruik was vanaf de late 7e eeuw tot 2

e eeuw v. Chr. Er werd

verondersteld dat de plaats gewijd was aan Juno. Hoe dan ook suggereren de aan water

gekoppelde structuren en de aanwezigheid van bronnen een sterke connectie met water

(Bouma J.W. 1996, p.41). Bronnen en water suggereren cultuspraktijken gekoppeld aan

zuivering wat de extra-urbane ligging kan verklaren. De weg zal eerder in latere periodes een

rol gespeeld hebben.

25. Lanuvium

Te Lanuvium bevinden zich vijf cultusplaatsen: één op het eerste terras, de Hercules tempel,

en de vier andere in een ommuurd heilig gebied op de top van het vierde terras, de Colle S.

Lorenzo. Deze vier waren allen gelegen in de oostelijke helft die van de westelijke helft

gescheiden was door een weg. Het gaat onder andere om een Jupiter tempel en een tempel

voor Juno Sospita. Het materiaal op deze heuvel getuigt van een cultus vanaf op zijn minst de

6e eeuw v. Chr. De Hercules tempel op het lagere terras daarentegen werd gedateerd in de

Late Republiek. Op de westelijke helft bevond zich een lucus of heilig bosje. Ook buiten de

stad werden zeker drie cultusplaatsen ontdekt (Bouma J.W. 1996, p.43-45). De verering van

Page 98: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

98

Jupiter en Juno op een hoger gelegen terras staat duidelijk in verband met hun functies als

beschermgod en -godin.

26. Lavinium

De oudste sporen in een urbane context werden gevonden in het noordoostelijke deel van de

stad. Deze zijn gelegen op een artificieel terras omgeven langs drie zijden door de stadsmuur.

Buiten de stad behoren de oudste vondsten tot het Oostheiligdom, of Minerva heiligdom en

het Zuidelijke heiligdom, of Complex van de altaren. Beiden vertonen eerder een verval in

votieven in de late 6e eeuw en vroege Republikeinse periode maar bloeien opnieuw in de 4

e

eeuw v. Chr. Samen met het Heroon van Aeneas, gelegen op een heuvel die zichtbaar was

vanaf de oude stad, zijn ze gelokaliseerd langsheen een belangrijke handelsroute die de kust

verbindt met de Albaanse heuvels. Hun locatie kan ook verklaard worden aan de hand van

bronnen die aanwezig zijn in het gebied (Bouma J.W. 1996, p.46-52).

27. Minturno

De cultusplaats van Minturno, nabij de Garigliano rivier, werd in haar vroegste fase

beschouwd als een openlucht cultus met een eenvoudig altaar nabij een moeras en een bosje.

De eerste tempelstructuur werd pas opgericht omstreeks 500 v. Chr. (Bouma J.W. 1996,

p.54).

28. Monte Cavo

Deze cultusplaats behoorde toe aan Jupiter Latiaris en was de op 1 na hoogste top van de

Albaanse heuvels. Er bevinden zich echter nog enkele vraagtekens rondom de datering van de

tempel. Het heiligdom op de top van de Monte Cavo zou een Romeinse uitvinding geweest

zijn en tijdens de Archaïsche periode zou deze locatie dan ook niet zo een grote religieuze rol

gespeeld hebben als in de Romeinse periode. De afwezigheid van een permanente structuur in

de Archaïsche periode is echter geen verassing aangezien gelijkaardige situaties zich

voordoen elders in Latium (Bouma J.W. 1996, p.55-58), Het is dan ook best mogelijk dat

deze heuveltop reeds een belangrijke religieuze aantrekking uitoefende in de Archaïsche

periode maar pas onder de Romeinen werd bekroond met een permanente tempelstructuur.

29. Montecelio

Montecelio wordt over het algemeen geïdentificeerd met het oude Corniculum waar zich een

openlucht cultus bevond, met materiaal gedateerd in de late 10e eeuw en de vroege 9

e eeuw v.

Page 99: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

99

Chr. (Bouma J.W. 1996, p.58). De vroege datering van deze cultusplaats moet

hoogstwaarschijnlijk gekoppeld worden aan haar hogere positie in het landschap.

30. Monte Circeo (Colle Monticchio)

Deze extra-urbane cultusplaats op de Colle Monticchio is de oudste cultusplaats in het

territorium van Monte Circeo. Er was reeds een monumentaal gebouw aanwezig vanaf de late

6e eeuw v. Chr. (Bouma J.W. 1996, p.58). Monte Circeo vormde een kaap die opvallend

hoger gelegen was dan het omliggende landschap. Het bestaan van cultuslocaties vanaf een

vroege periode lijkt dan ook een logisch gevolg van haar positie. Kapen waren daarnaast ook

belangrijke landbakens voor de zeevaarders en werden reeds vroeg bekroond met permanente

structuren.

31. Monte Savello

Monte Savello is gelegen ten westen van Albano en hier werden twee cultusplaatsen

vastgesteld, beiden gelegen langsheen een weg (Bouma J.W. 1996, p.60). Deze weg kan een

voorloper geweest zijn van de via Appia die pas tijdens de Midden Republiek werd aangelegd

en dichtbij Monte Savello haar traject heeft.

32. Nemi

Deze cultusplaats nabij het Nemi meer is goed gekend vanwege de associatie met de godin

Diana. Cultusactiviteiten vonden hier doorlopend plaats vanaf de vroege IJzertijd tot de

Keizertijd. In de vroegste fase wordt verondersteld dat de plaats bestond uit een openlucht

heiligdom, namelijk een heilig bos met enkel een altaar. De eerste sporen van een tempel

dateren uit de 4e eeuw v. Chr. (Bouma J.W. 1996, p.60/61). De locatie nabij een meer en een

bos lijkt de rol van Diana, als godin geassocieerd met het “wilde”, perfect te benaderen.

33. Norba

De oudste sporen te Norba dateren uit de Archaïsche periode, vastgesteld op basis van het

votief materiaal aangezien er voor deze vroege periode geen permanente cultusgebouwen

bekend zijn. Vanaf 500 en vooral in de 4e en 3

e eeuw v. Chr. zag de site een stijging in het

aantal votieven en de eerste sporen van monumentalisatie van de urbane cultusplaatsen

(Bouma J.W. 1996, p.65).

Page 100: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

100

34. Palestrina

De oudste vindplaats te Palestrina is de urbane cultusplaats van Fortuna Primigenia, waarvan

de tempel zou gedateerd hebben uit het laatste decennium van de 6e eeuw. Daarnaast

bevonden er zich nog anderen cultusplaatsen waaronder het heiligdom van Hercules dat haar

oorsprong zou hebben omstreeks 500 v. Chr. Palestrina was in de Oudheid gekend voor haar

vele bronnen, die dan ook aantrekkelijk waren als cultusplaatsen (Bouma J.W. 1996, p.68/69).

35. Segni (nabij de rechteroever van de Sacco)

Aan de rechteroever van de Sacco, te Segni, werd een geïsoleerde vondst aangetroffen van

een kouros beeldje, gedateerd in de 2e helft van de 6

e eeuw v. Chr. Dit beeldje zou de

aanwezigheid van een cultusplaats in de nabijheid suggereren (Bouma J.W. 1996, p.95). De

ligging vlak aan de rivier spreekt ook in het voordeel van een cultusplaats.

36. Sezze (Juno Regina)

Tussen twee rivieren op de lagere hellingen van de Monti Lepini bevond zich de oudste

cultusplaats behorende tot het territorium van Sezze. Deze was gewijd, volgens een inscriptie

van de 2e eeuw v. Chr., aan Juno Regina en kende vooral haar bloei in de Midden en Late

Republiek toen het heiligdom gelokaliseerd was langsheen een weg. De keuze voor deze

locatie kan gekoppeld worden aan de aanwezigheid van water (Bouma J.W. 1996, p.96), maar

ook de iets hogere positie op de hellingen van de Monti Lepini die een goed zicht geeft op de

lager gelegen Pontijnse vlakte, zal aantrekkelijk geweest zijn voor de lokalisering van een

cultusplaats. De relatie van het heiligdom tot Sezze werd nog niet vastgesteld. Vanwege het

ontbreken van nederzettingssporen wordt een rurale site gesuggereerd (Bouma J.W. 1996, p.

96), maar de verering van Juno Regina wijst dan weer eerder op een urbane locatie aangezien

zij optrad als beschermster van de stad en dan ook meestal in het hoogste gedeelte van de stad

werd vereerd.

37. Sgurgola

Op de Monti Ernici, onmiddellijk ten noorden van Sgurgola werd votief materiaal gedateerd

van in de IJzertijd tot in de 3e eeuw v. Chr. (Bouma J.W. 1996, p.97).

38. Terracina

Zowel in als buiten de stad werden twee cultusplaatsen geïdentificeerd waaronder één op de

acropolis, gedateerd in de Archaïsche periode. De cultusplaats staat gekend als de tempel van

Page 101: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

101

Minerva. Door Lugli werd hij eerder beschouwd als het heiligdom van Apollo Anxur en

Coarelli veronderstelde dan weer dat de plaats gewijd was aan Jupiter (Bouma J.W. 1996,

p.98). De locatie op de acropolis wijst in de richting van Jupiter, maar ook Minerva werd vaak

gekoppeld aan steden en nederzettingen. Apollo daarentegen lijkt iets onwaarschijnlijker

vanwege zijn associaties met genezing en zuivering. Hij wordt dan ook meestal buiten de stad

teruggevonden.

39. Tivoli

Het oudste materiaal te Tivoli dateert uit de 8e eeuw en kende een bloei in de Midden en Late

Republiek. Het votiefdepot werd gelokaliseerd op de rechteroever van de Anio rivier aan de

voet van de tempel voor Hercules Victor. In haar vroegste fase kan de depositie gekoppeld

worden aan een heilige plaats, misschien een openlucht heiligdom (Bouma J.W. 1996, p.100).

40. Tivoli (Colle Ripoli)

Op de Colle Ripoli ten zuidoosten van Tivoli zouden zich twee cultusplaatsen hebben

bevonden: één op de top en één op de hellingen. Op beide plaatsen werden, naast het votief

materiaal, geen sporen gevonden van meer permanente structuren (Bouma J.W. 1996, p.102).

41. Tusculum

Het oudste, archaïsche spoor te Tusculum bestaat uit een bronzen standbeeldje en wijst op een

urbane cultusplaats. Voor de overige vondsten, waaronder een tempel voor Castor en Pollux

op de acropolis en een tempel gewijd aan Jupiter op 100 m ten oosten van het theater in de

stad, zijn geen dateringen bekend (Bouma J.W. 1996, p.103/104).

43. Velletri

De oudste sporen binnen de stad dateren uit de IJzertijd, terwijl deze daarbuiten iets later

gedateerd moeten worden. Vanaf de 4e eeuw verschenen hier nieuwe suburbane en extra-

urbane cultusplaatsen buiten de stad (Bouma J.W. 1996, p.112). Deze moeten waarschijnlijk

beschouwd worden in het kader van de aanleg van wegen die de stad deden uitbreiden naar

het omgevende landschap buiten haar muren.

Page 102: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

102

44. Velletri (Colle Ottone)

De cultusplaats op de Colle Ottone is gelokaliseerd nabij een waterloop en zou gewijd

geweest zijn aan Apollo (Bouma J.W. 1996, p.115). De suburbane ligging en de koppeling

aan water lijkt een wijding aan Apollo te ondersteunen.

45. Via Collatina (Lunghezza)

Te Lunghezza, langsheen de Via Collatina, wijst de vondst van miniatuurvaatwerk op

cultusactiviteiten vanaf de late 7e eeuw v. Chr. Ook zijn er bewijzen voor de cultus in de

Republikeinse periode (Bouma J.W. 1996, p.119). Het zal ook in deze latere periode geweest

zijn dat de weg een rol speelde.

46. Via Flaminia (Torre di Prima Porta)

Vondsten van miniatuurvotieven, gedateerd tussen de 6e en 4

e eeuw v. Chr. wijzen op een

cultuslocatie in de Archaïsche periode (Bouma J.W. 1996, p.119). Aangezien de Via Flaminia

pas werd aangelegd omstreeks 220 v. Chr. kan ze tijdens de Archaïsche periode geen rol

gespeeld hebben in de keuze van de cultuslocatie. Architectonische elementen uit de 3e en 2

e

eeuw v. Chr. kunnen echter wel getuigen van de oprichting van een heiligdom ten gevolge

van een nieuwe interesse in de locatie door de aanleg van de weg.

2. De Vroege Republiek

42 cultusplaatsen, verspreid over 33 sites, konden gedateerd worden in de Vroege Republiek

(zie bijlage p. 161 Kaart 6b). Ook hier lijkt de topografie van de cultusplaatsen een relatie te

vertonen met wegen, water en hoogteligging. Bosjes lijken in deze periode geen focuspunt

meer te zijn geweest. Ongetwijfeld zullen bepaalde heiligdommen zich nog in de buurt van

bosjes en bomen hebben bevonden maar deze zullen niet meer het dominante element geweest

zijn die de locatie tot cultusplaats maakte. De meerderheid van de sites lijkt verder in gebruik

te blijven in de latere periodes op basis van de vondsten van anatomische votieven. 3 zouden

hun oorsprong kunnen hebben in de Archaïsche periode vanwege de vondsten van miniaturen.

Voor Lavinium en Segni kan dit toegeschreven worden aan hun datering op de overgang

tussen Archaïsche en Vroeg Republikeinse periode, terwijl er voor Tivoli misschien wel

sprake is van een vroegere cultus, aangezien de Colle S. Angelo reeds vroeg werd bewoond.

Page 103: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

103

Tabel 2

1. Albano

Te Albano, gelegen in de Colli Albani, werd aan de westzijde van de Colle dei Capuccini

votief materiaal gevonden dat een aanwijzing zou zijn voor een cultusplaats vanaf de 4e eeuw

v. Chr. (Bouma J.W. 1996, p.10).

2. Anagni

Één urbane cultusplaats werd gelokaliseerd nabij de stadsmuur en kan gedateerd worden

vanaf de 4e eeuw v. Chr. op basis van anatomische votieven, maar het bestaan van een

vroegere cultus is mogelijk (Bouma J.W. 1996, p. 10-12).

3. Antemnae (Sacer Mons)

Nabij de Anio rivier en op een kruispunt van verkeerswegen bevindt zich de cultusplaats van

de Sacer Mons, gedateerd vanaf de 5e eeuw v. Chr. (Bouma J.W. 1996, p.14). De

Page 104: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

104

topografische context – bestaande uit de nabijheid van de Anio, de hogere ligging in het

landschap en een kruispunt van wegen – spreekt in het voordeel van een vroege cultusplaats.

4. Anzio

Hoewel concrete bewijzen voor religieuze activiteit in het gebied zeer schaars zijn, werd een

vindplaats gedateerd in de Vroege Republikeinse periode. Ook zijn er in de literaire

getuigenissen vermeldingen van een cultusplaats voor Fortuna en tempels voor Aesculapius

en Venus (Bouma J.W. 1996, p.14). Over hun exacte ligging wordt echter niets vermeld

waardoor een associatie met het landschap moeilijk te achterhalen valt.

5. Ardea (Pescarella)

De site van Pescarella bevindt zich op de grens van het territorium van Ardea, langsheen een

weg die loopt van aan de Via Appia tot de stad. Het materiaal werd gedateerd vanaf de

Vroege Republiek maar omvatte ook anatomische votieven, die wijzen op een continuïteit in

de Midden Republiek. De vondsten van imbrices en tegels wijzen op de aanwezigheid van een

gebouw (Bouma J.W. 1996, p.19).

6. Ariccia

Met de start van de constructie van de Via Appia in 312 v.Chr. won Ariccia aan belang en

breidde haar territorium uit langsheen de weg. Het is dan ook in de late 4e eeuw dat de eerste

sporen van religieuze activiteit verschijnen in haar onmiddellijke nabijheid, naast de cultus op

de acropolis (Bouma J.W. 1996, p.20). Deze weg moet een belangrijke aantrekking geweest

zijn voor de oprichting van nieuwe cultusgebouwen.

7. Artena

Te Artena werden 4 urbane cultusplaatsen gelokaliseerd met name in het noorden van de stad,

op de acropolis, in het zuidwesten en in het noordwesten. Ook twee extra-urbane

cultusplaatsen worden vermeld met name ten zuidoosten van de stad en één op de Colle

Bamboccio, ten noorden van Artena. Allen dateren uit de Vroege Republiek (Bouma J.W.

1996, p.23).

8. Artena (Colle Majorana)

Op 4 km ten noorden van Artena bevindt zich de Colle Majorana waar votief materiaal uit de

4e eeuw v. Chr. werd ontdekt (Bouma J.W. 1996, p. 24). Deze site is gelokaliseerd tussen de

Page 105: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

105

Via Labicana en de Via Latina en de nabijheid van deze wegen zal ongetwijfeld een rol

hebben gespeeld in haar ontstaan.

9. Artena (Le Macere)

Ten Noordwesten van Artena, op ongeveer 4 km bevindt zich Le Macere. Ook hier werd het

materiaal gedateerd vanaf de 4e eeuw v. Chr. met een continuïteit in de 3

e eeuw v. Cht.

(Bouma J.W. 1996, p.24).

10. Artena (Località Valmontone)

Op 4km ten noorden van Artena, op het hoogste deel van haar territorium, werd een votief

hoofd ontdekt dat een aanwijzing zou kunnen zijn voor een cultusplaats op één van de meer

prominente plaatsen in het gebied (Bouma J.W. 1996, p.24).

11. Casalvieri (Località di Pescarole)

Op deze site werden enkele vondsten gedaan die werden gekoppeld aan de grens van een bron

en een weg die ernaartoe leidde (Bouma J.W. 1996, p.28). Aangezien een weg werd

aangelegd naar de bron kan gesuggereerd worden dat deze bron wel een zeker belang had en

de vondsten van tegels en imbrices lijken dan ook de aanwezigheid van een tempel hier te

ondersteunen.

12. Cassino (S. Vittorio Lazio)

Deze extra-urbane locatie leverde vondsten die wijzen op de aanwezigheid van een tempel in

de Republikeinse periode (Bouma J.W. 1996, p.32).

13. Cori

De site van Cori is gesitueerd op de toppen van de Monti Lepini. Hier werden twee urbane

cultusplaatsen vastgesteld met name de Hercules tempel op de acropolis en de tempel van

Castor en Pollux op het terras, naast het veronderstelde forum (Bouma J.W. 1996, p.35).

Zowel Castor en Pollux als Hercules werden beschouwd als zonen van Zeus wat hen een

plaats gaf op bevoorrechte plaatsen in de stad. Ook hier blijkt hun aanzien uit hun locatie.

14. Fregellae

Voor de veronderstelde stadsmuur van Fregellae bevindt zich op een geïsoleerde heuvel het

heiligdom gewijd aan Aesculapius. Langsheen de helling van de heuvel werd een waterleiding

Page 106: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

106

geïdentificeerd die water vanuit de bronnen naar een bekken heuvelafwaarts bracht. Er wordt

verondersteld dat het heiligdom gewijd was aan een godin gelinkt aan vruchtbaarheid en een

watercultus (Bouma J.W. 1996, p.38/39). Zowel Aesculapius als een vruchtbaarheidsgodin

worden sterk geassocieerd met water en zuiveringsrituelen. Dit verklaart de ligging op een

geïsoleerde locatie buiten de stadsmuren. De keuze dichtbij de stad wijst waarschijnlijk op het

gebruik door reizigers van en naar de stad die alvorens binnen te treden zich eerst moesten

reinigen en een offer schenken aan de god of godin.

15. Genzano di Roma

Hier werd nabij een weg, die leidde naar het Nemi meer, een vondst gedaan die later gelinkt

werd aan de tempel van Diana te Nemi. Dit zou de 2e cultusplaats zijn gelinkt aan Nemi, naast

deze te Ariccia (Bouma J.W. 1996, p.42).

16. Interamna Lirenas

Interamna Lirenas was gelegen langsheen de Via Latina en dichtbij de Liri rivier. Hier werden

zowel een urbane als een extra-urbane cultusplaats gelokaliseerd met de urbane gelegen nabij

het kruispunt van wegen en een gebied met publieke gebouwen en de extra-urbane langsheen

de weg naar Aquino (Bouma J.W. 1996, p.43). Hier lijken het dus vooral de wegen geweest te

zijn die de ligging van de cultusplaatsen hebben bepaald.

17. Lanuvium (Tenuta Quarti)

Deze extra-urbane cultusplaats bevindt zich ten zuiden van Lanuvium en wordt gedateerd

vanaf de 4e eeuw v. Chr. (Bouma J.W. 1996, p.46).

18. Lavinium

Uit de Vroege Republiek dateert hier het Heroon van Aeneas, gelegen op een kleine heuvel

ongeveer 300m ten zuidoosten van de stad en ook zichtbaar van hieruit. Hoewel de structuur

en het materiaal werden gedateerd in de 4e eeuw, lijken miniatuurvotieven een vroegere

aanwezigheid van de cultus te veronderstellen (Bouma J.W 1996, p. 52). Net zoals het

Heiligdom van Minerva en van de 13 altaren was het Heroon gelegen langsheen een

belangrijke handelsroute die de kust verbond met de Albaanse heuvels en misschien een

relatie had tot transhumance routes (Bouma J.W. 1996, p.46). Aeneas speelde een belangrijke

rol in de stichtingslegende van Rome waardoor zijn positie, hoger in het landschap en

zichtbaar vanaf de stad, wel aan de verwachtingen voldoet.

Page 107: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

107

19. Lavinium (Sol Indiges)

Deze extra-urbane cultusplaats nabij de monding van de Fosso die Pratica werd

geïdentificeerd als het heiligdom van Sol Indiges (Bouma J.W. 1996, p.52). Sol Indiges is een

oude vorm van de god Sol die geassocieerd werd met het agrarische. Deze rol als agriculturele

godheid zou een verklaring kunnen zijn voor zijn extra-urbane locatie.

20. Lavinium (Solforata)

Langsheen de weg naar de Albaanse heuvels op 4 km van Lavinium bevond zich het

heiligdom van Tor Tignosa-Solforata. De aanwezigheid van een sulfaatbron en de ligging

langsheen een weg zijn ideale omstandigheden voor het ontstaan van een cultusplaats (Bouma

J.W. 1996, p. 53).

21. Monte Circeo (Circe of Venus)

Op de hoogste top te Monte Circeo, nabij de rand van het langwerpige plateau, bevond zich of

het heiligdom van Circe, dochter van de zon, of van Venus. Dit heiligdom wordt beschouwd

als een openlucht heiligdom omgeven door een temenos (Bouma J.W. 1996, p.59). Zoals

reeds vermeld vormden kapen, zoals Monte Circeo, belangrijke cultuslocaties vanwege hun

zichtbaarheid als landbakens.

22. Ninfa

Gelokaliseerd aan de voet van de Monti Lepini bevindt zich het heiligdom nabij het meer van

Ninfa of Nympheus. Hoewel de bewijzen dateren uit de Romeinse periode, kan verwacht

worden dat deze locatie reeds vroeger een zekere aantrekking en verering moet gekend

hebben en misschien de locatie moet geweest zijn van een aan water gerelateerde cultus

(Bouma J.W. 1996, p.65).

23. Norba

De acropolis te Norba bestond uit twee delen, een groot en een klein. Op de grote Acropolis

wijzen vondsten op een cultus in de 5e eeuw v. Chr., maar een permanente structuur was er

niet. Op de kleine acropolis konden wel twee tempels gelokaliseerd worden, namelijk de

tempio maggiore en de tempio minore (Bouma J.W. 1996, p.66).

Page 108: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

108

24. Palestrina

Te Palestrina bevindt zich een heiligdom gewijd aan Hercules dat haar oorsprong zou hebben

omstreeks 500 v. Chr. Deze suburbane cultusplaats was gelokaliseerd ten zuidwesten van de

stad (Bouma J.W. 1996, p.69). De votieven werden aangetroffen in een smalle vallei tussen de

Via Prenestina en een zijweg van de Via Labicana. De cultusplaats was gelokaliseerd op een

punt waar vele wegen richting zee opdoken uit de Monti Prenestini en deze waren reeds sinds

een vroege periode in gebruik (Bouma J.W. 1996, p. 70). Dit kruispunt van wegen was dus de

ideale locatie voor de oprichting van een cultusplaats aangezien het werd aanschouwd door

velen die de routes gebruikten. Het kruispunt zou dan ook een ideale rustplaats geweest zijn

met de mogelijkheid tot het brengen van offers aan Hercules.

25. Segni

Te Segni dateren de oudste sporen uit een urbane context uit de 5e eeuw v. Chr., met name de

Juno tempel op de acropolis. Verder werden op de acropolis nog twee andere urbane

vindplaatsen vastgesteld maar hier werd geen godheid gedetermineerd. Nabij de stadsmuur

zou zich eveneens een tempel bevonden hebben, waarschijnlijk gewijd aan Fortuna (Bouma

J.W. 1996, p.94/95). Opnieuw werd Juno vereerd op het hoogste punt van de stad wat haar rol

als beschermgodin duidelijk maakt.

26. Settefrati

Materiaal werd hier gelokaliseerd op een aantal meter van een bron en verspreid over een

groot gebied, langsheen het kruispunt van natuurlijke routes die Latium, Campania en

Abruzzo met elkaar verbinden. De vondsten van zuilen en imbrices wijzen op een

aanwezigheid van een tempel en door middel van een inscriptie kon de vindplaats gekoppeld

worden aan de godin Mefitis (Bouma J.W. 1996, p.95). De link tussen Mefitis en bronnen is

reeds naar voor gekomen te Aquino. Zij was de godin die geassocieerd werd met water, zeker

slecht geurend water in de vorm van sulfaatbronnen. Ook het kruispunt van natuurlijke routes

zal de wens voor een heiligdom op deze locatie gestimuleerd hebben.

27. Sora

Te Sora werden 2 urbane cultusplaatsen vastgesteld. De eerste, op de hellingen van de Monte

San Casto, is een tempel met in de nabijheid de resten van een altaar gewijd aan Mars.

Hieronder bevond zich een soort offerkistje gelinkt aan Minerva (Bouma J.W. 1996, p.97.).

De aanwezigheid van een altaar voor Mars in een urbane context lijkt de tekst van Vitruvius

Page 109: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

109

tegen te spreken. Zijn associaties met oorlog plaatsten zijn verering eerder buiten de stad.

Minerva wordt als godin echter vaak geassocieerd met de bescherming van nederzettingen en

de rol van Mars zou in deze context dan misschien ook moeten beschouwd worden als een

god wiens taak het was de bescherming van het volk te garanderen.

Een tweede vindplaats op 500 m van Sora werd gelinkt aan de godin Diana. Hoewel

gedateerd in de 3e eeuw v. Chr. kan de aanwezigheid van een protohistorische nederzetting op

de top van de heuvel wijzen op een oudere oorsprong van de cultus. Een laatste extra-urbane

vindplaats leverde een bronzen standbeeld van Silvanus op, evenals inscripties die naast

Silvanus ook Hercules vermelden (Bouma J.W. 1996, p.97.). Silvanus werd gekoppeld aan

bossen, landbouw en jacht en deze link met het rurale verklaren zijn extra-urbane locatie.

28. Terracina (Monte S. Angelo)

Ten noordoosten van Terracina bevindt zich op de Monte S. Angelo een cultusplaats gekend

als de tempel van Jupiter Anxur. Archeologische bewijzen uit de Archaïsche periode zijn

schaars maar de cultus van Feronia op deze plek zou teruggaan tot de 5e eeuw v. Chr. Deze

cultus zou de oudste zijn op de Monte S. Angelo en geïntroduceerd door de Volsci. Twee

afzonderlijke cultusplaatsen wijzen in deze richting en worden geassocieerd met het dubbele

karakter van Feronia: moeder en maagd. De eerste echte sporen van een permanente structuur

dateren uit de 2e helft van de 4

e eeuw v. Chr. en worden gekoppeld aan de vestiging van een

Romeinse kolonie in 329 v. Chr. Coarelli schrijft de monumentale tempel echter toe aan

Venus en niet aan Jupiter (Bouma J.W. 1996, p. 98/99).

29. Terracina (Via Appia)

Op ongeveer 5 km ten noorden van Terracina, langsheen de Via Appia, bevindt zich een

cultusplaats aan de bergzijde van de weg. Deze cultus wordt gekoppeld aan Feronia en de

locatie zou gedetermineerd geweest zijn door de omgeving van zowel deze cultusplaats als

deze te Monte San Angelo, gedateerd in de vroege Republiek en ook gewijd aan Feronia.

Deze locaties werden bepaald door hun omgeving aan elk een zijde van een zone die in de

Oudheid gebruikt werd voor landbouw. Beide locaties zouden dus passen bij de aard van de

Godin, namelijk als beschermster van de landbouw. In de 1e eeuw v. Chr. werd echter een

monumentale tempel opgericht op een lager terras die bijna niet zichtbaar was vanuit de stad

en die in een directe relatie stond met de haven. Dit zou wijzen op een verschuiving in belang

van landbouw naar handel (Bouma J.W. 1996, p.99). Deze handel richtte zich vooral op de

import van graan en de export van lokale wijn. Venus, die werd vereerd in de nieuwe tempel,

Page 110: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

110

zou ook in relatie hebben gestaan met deze twee handelsproducten (Bouma J.W. 1996, p.100).

De vereerde godheden vertonen hier en te Monte S. Angelo dus een duidelijke relatie tot hun

omgeving. Wanneer echter ontwikkelingen op andere vlakken dan religieuze leiden tot een

nieuwe focus van de gemeenschap, dan lijkt ook de religie zich aan te passen door een nieuwe

tempel te wijden aan een godin die met deze nieuwe belangrijke aspecten kan gelinkt worden.

30. Tivoli (Colle S. Angeletto)

De Colle S. Angeletto is een uitgestrekte heuvel in tufsteen, gelegen tussen twee smalle

stromen ten zuidoosten van Tivoli. Het materiaal uit de 5e en vroege 4

e eeuw v. Chr. wijst op

menselijke activiteiten in de Vroege Republiek (Bouma J.W. 1996, p.103).

31. Veroli

Te Veroli werd een kern van votief terracottamateriaal teruggevonden binnen een urbane

context. De architecturale terracotta’s zouden wijzen op de aanwezigheid van een

cultusgebouw waarvoor een relatie met Aesculapius of Serapis wordt verondersteld (Bouma

J.W. 1996, p.117). Als het heiligdom effectief was opgericht voor Aesculapius of Serapis dan

lijkt de urbane context vreemd. Aesculapius werd geassocieerd met rituelen van genezing en

zuivering die steeds buiten de stadsmuren plaatsvonden. Serapis, van oorsprong een

Egyptische god, werd geassocieerd met Aesculapius en dus ook met genezing. Daarnaast

plaatst ook zijn Egyptische oorsprong hem eerder buiten de stadsmuren aangezien deze culten

als staatsgevaarlijk werden beschouwd (Ziolkowski A. 1992, p. 276).

32. Via Cavona

Nabij Grotte Piatella langsheen de Via Cavona wijst een votiefdepot op de aanwezigheid van

een cultusplaats. Later werd hier een villa overheen gebouwd (Bouma J.W. 1996, p. 119).

33. Via Collatina (La Rustica)

Op 12 km ten oosten van Rome langsheen de Via Collatina bevindt zich de cultusplaats van

La Rustica die gelinkt was aan een nabijgelegen nederzetting (Bouma J.W 1996, p. 119).

Page 111: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

111

3. De Midden Republiek

De Midden Republiek is de periode waarin vooral extra-urbane cultusplaatsen verschijnen die

in relatie staan tot wegen (zie bijlage p.162 Kaart 6c). In deze periode waren de belangrijkste

wegen in het Romeinse Rijk reeds aangelegd of onder constructie. Dit bevorderde de

uitbreiding van de steden naar het omliggende platteland en zorgde voor nieuwe

mogelijkheden voor de aanleg van cultusplaatsen. Deze wegen waren vooral belangrijk in de

context van de Romeinse expansiepolitiek, waarbij ze werden gebruikt voor het transport van

militairen en goederen, evenals om belangrijke militaire basissen met elkaar te verbinden. Zo

ontstond er ook een grotere drukte van en naar de steden die de nood voor nieuwe

heiligdommen buiten de stadsmuren aanwakkerde. Deze extra-urbane relatie lijkt duidelijk

naar voor te komen aangezien van de 32 cultusplaatsen slechts 3 als urbaan werden

beschouwd.

Tabel 3

Page 112: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

112

1. Alatri (Località Stazza)

Deze extra-urbane cultusplaats, gelegen bovenop een vlakte in de Monti Ernici, werd

gedateerd in de 3e eeuw v. Chr. op basis van de tempel en de terracotta’s (Bouma J.W. 1996,

p.9).

2. Ardea (Valle Oliva)

Valle Oliva is gelegen op de rand van het territorium van Ardea en deze van Lanuvium en

Ariccia. Vandaar ook het label dat aan het heiligdom wordt gegeven, namelijk “santuario di

confine” of grensheiligdom. De vondsten van anatomische votieven wijzen op een datering in

de Midden Republiek (Bouma J.W. 1996, p.20).

3. Ardea (Station van Campoleone)

Op de zuidelijke hellingen van de heuvel ten noordoosten van het station van Campoleone en

niet ver van de Via Nettunese, werd votief materiaal gedateerd in de eerste helft van de 3e

eeuw v. Chr. (Bouma J.W. 1996, p.20).

4. Boville Ernica

Fragmenten van votief materiaal werden teruggevonden op de zuidwestelijke helling van de

Colle di Fico, 1 km ten zuidoosten van Boville Ernica. Hier zou zich een tempel hebben

bevonden die gewijd was aan Jupiter (Bouma J.W. 1996, p.25).

5. Casamari (Monte Pedicino)

Op de Monte Pedicino, op ongeveer 5,5 km ten noorden van Casamari verwijst een inscriptie

naar de aanwezigheid van een tempel en een altaar (Bouma J.W. 1996, p.29).

6. Castel di Decima

De vondsten van votieven op de westelijke helling van de acropolis te Castel di Decima

werden gekoppeld aan een cultusplaats die zou verbonden geweest zijn met een nabijgelegen

bron. Tegels en imbrices wijzen op de aanwezigheid van een gebouw (Bouma J.W. 1996,

p.33).

7. Ciciliano

Te Ciciliano werd een cultusplaats geïdentificeerd als het heiligdom van Fortuna. Deze was

gelegen op de top van de Passo della Fortuna, nabij een oude weg (Bouma J.W. 1996, p.34).

Page 113: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

113

8. Cori (Colle Margherita)

De Colle Margherita, ten zuiden van Cori, was de locatie van een extra-urbane cultusplaats

tijdens de Midden en Late Republiek (Bouma J.W. 1996, p.36).

9. Crustumerium (Tenuta della Bufalotta)

De vindplaats hier werd beschouwd als een “santuario di confine” vanwege haar ligging

tussen Fidenae en Crustumerium. De cultusplaats, gelegen langsheen een weg die

Crustumerium met Rome verbond, zou de grens van beide territoria markeren. Eens

Crustumerium verlaten was en de bevolking van het platteland verhuisd was naar Rome en

Fidenae, zou de locatie als ontmoetingsplaats dienst hebben gedaan (Bouma J.W. 1996, p.36).

10. Genazzano

Net buiten de moderne stad werden votieven gevonden op de hellingen van een tufstenen

heuvel en deze wijzen op een extra-urbane cultusplaats. Vanwege de standbeeldjes in de vorm

van dieren kan ook een rurale site verondersteld worden (Bouma J.W. 1996, p.42).

11. Lanuvium (ten Noorden van)

Deze extra-urbane cultusplaats is gelegen nabij een weg die leidt van Genzano naar Lanuvium

(Bouma J.W. 1996, p.46).

12. Monte Circeo (Feronia)

In oude literaire bronnen wordt vermelding gemaakt van een cultusplaats langsheen de Via

Appia die voorzien was van een bosje, een bron en een tempel, gewijd aan Feronia (Bouma

J.W. 1996, p.59). Zowel bronnen als bosjes werden gewijd aan Feronia, dus de aanwezigheid

van beiden vertoont een sterke band met haar cultus.

13. Norba

In het westelijke deel van de stad, gericht naar de kleine acropolis, bevond zich op een terras

de tempel voor Juno Lucina. Deze tempel dateert uit de periode van monumentalisatie te

Norba en ook het overgrote deel van het votief materiaal kon gedateerd worden in de Midden

Republiek (Bouma J.W. 1996, p.67). Juno Lucina wordt beschouwd als de godin die licht en

leven brengt en zij was dan ook vooral populair bij de vrouwen. Ook te Rome werd Juno

Lucina vereerd op een geïsoleerde locatie op de Esquilijn. Hoewel een belangrijke godin, zal

haar associatie met vrouwen haar misschien eerder buiten het religieuze centrum van de

Page 114: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

114

acropolis hebben geplaatst, maar toch nog steeds op een verheven positie vanwege haar

aanzien.

14. Privernum

De enige zekere bewijzen voor cultusactiviteiten in deze regio dateren uit de Midden

Republiek, maar aardewerkfragmenten uit een vroegere periode kunnen wijzen op het bestaan

van cultusplaatsen uit de Archaïsche tijd (Bouma J.W. 1996, p.72).

15. Tivoli

0p de rechteroever van de Anio rivier bevond zich de tempel voor Hercules Victor (Bouma

J.W. 1996, p.100). De datering in de Midden Republiek en de keuze van de godheid,

“Hercules de Overwinnaar” wijst in de richting van een stichting door een generaal gekoppeld

aan een overwinning in de oorlog. Dergelijke stichtingen zijn ook typisch voor Rome in deze

periode.

16. Tivoli (ten Westen van)

Een voet in terracotta werd gevonden nabij een villa ten westen van Tivoli. Deze voet zou

gelinkt kunnen worden aan een kleine cultusplaats in de onmiddellijke nabijheid aangezien

het niet ongebruikelijk was in de Republikeinse periode dat villa’s geconstrueerd werden op

de locatie van vroegere heilige plaatsen (Bouma J.W. 1996, p.102).

17. Tivoli (Via Tiburtina)

Ten noorden van de Via Tiburtina werden op de hellingen van een heuvel votieven

teruggevonden, maar geen permanente structuren (Bouma J.W. 1996, p.103).

18. Velletri (Soleluna)

Op 400 m ten zuiden van het kruispunt van de Via Appia en de weg die loopt van Velletri

naar Satricum en de kust, bevindt zich de cultusplaats voor Soleluna. Hoewel gedateerd in de

Midden Republiek veronderstelt de ligging langsheen een oude weg het bestaan van een

cultusplaats in een vroegere periode (Bouma J.W. 1996, p.116).

19. Velletri (La Parata)

De cultusplaats van La Parata was gelegen op een korte afstand van de Via Appia, langsheen

een weg van de Colli Albani naar de kust. Ook hier veronderstelt de ligging langsheen een

Page 115: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

115

oude route en de nabijheid van een bron een vroegere cultustraditie (Bouma J.W. 1996,

p.116).

20. Velletri (Ciglioli)

Hier werden slechts enkele fragmenten teruggevonden gedateerd in de 3e eeuw v. Chr. en de

bewijzen voor de veronderstelling van een rurale cultusplaats zijn dan ook onvoldoende

(Bouma J.W. 1996, p.117).

21. Via Appia (2nd Mile)

De vondsten wijzen op een cultusplaats en –gebouw vanaf de Midden Republikeinse periode

(Bouma J.W. 1996, p. 118).

22. Via Appia (Casale I Palombaro)

2 votiefvoeten wijzen hier op een heiligdom in de 3e – 2

e eeuw v. Chr. (Bouma J.W. 1996,

p.118).

23. Via Appia (Tres Tabernae)

Terracotta ex voto’s, niet nader gespecificeerd, wijzen op een cultusplaats in de Midden

Republiek (Bouma J.W. 1996, p.118).

24. Via Casilina (Torre Spacata)

De vondsten hier, op 700 m van de Via Casilina, wijzen op een kleinschalig heiligdom vanaf

de Midden Republiek (Bouma J.W. 1996, p.118).

25. Via Casilina (Fontana Candida)

De cultusplaats van Fontana Candida was gelegen op 1200 m van de Via Casilina en leverde

materiaal op dat kon gedateerd worden in de Midden Republiek (Bouma J.W. 1996, p.118).

26. Via Casilina - Via Tiburtina

Tussen de Via Casilina en de Via Tiburtina werd veel materiaal gevonden dat getuigt van een

cultusplaats (Bouma J.W. 1996, p.119).

Page 116: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

116

27. Via Flaminia (Torre di Prima Porte)

Naast miniaturen die een datering in de Archaïsche periode vermoeden, werden

architectonische elementen gedateerd in de 3e en 2

e eeuw v. Chr. Deze wijzen op de

aanwezigheid van een cultusgebouw op de heuvel van Collina della Torre di Prima Porta

((Bouma J.W. 1996, p.119).

28. Via Latina (Ad Decimum)

Deze cultusplaats kende een bloei dankzij haar locatie langsheen een drukke weg en de

aanwezigheid van water. Anatomische votieven dateren de locatie in de Midden Republiek

(Bouma J.W. 1996, p.120).

29. Via Prenestina (Ponte di Nona)

De site van Ponte di Nona is gelegen op een heuvel ten noorden van de Via Prenestina. De

cultusplaats wordt gelinkt aan een godheid met genezingskrachten. Deze locatie zou volgens

Pasqui verklaard kunnen worden door haar ligging langsheen een heilige weg die zich begaf

richting de cultusplaatsen van Juno Gabina te Gabii en Fortuna Primigenia te Palestrina. Een

andere verklaring zou haar functie zijn als kern van een klein wegstation of mansio (Bouma

J.W. 1996, p.121).

30. Via Tuscolana (Localita Vermicino)

Hier wijzen votieven en funderingen op een cultusgebouw. Het materiaal omvatte onder

andere anatomische votieven wat wijst op een datering in de Midden Republiek.

Page 117: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

117

4. De Late Republiek

De Late Republiek zag in Rome een sterke achteruitgang in de oprichting van tempels en dit

fenomeen lijkt zich over heel Latium te hebben voorgedaan, met slechts 8 nieuwe stichtingen

(zie bijlage p.163 Kaart 6d). Ook in deze periode lijkt de tendens van cultusplaatsen

langsheen wegen zich door te zetten en water en hoogte blijven eveneens een belangrijke rol

spelen. De extra-urbane ligging die typisch was voor de Midden Republiek lijkt hier afwezig,

met eerder een gelijke verdeling van de urbane en extra-urbane cultusplaatsen. Het

verdwijnen van de genezingscultus omstreeks de 2e eeuw v. Chr. komt tot uiting in het

ontbreken van anatomische votieven op deze sites.

Tabel 4

1. Acilia (Ficana)

Nabij de oever van de Tiber werd een vierhoekig gebouw gelokaliseerd dat niet voor de 1e

eeuw v. Chr. kon gedateerd worden (Bouma J.W. 1996, p.9).

2. Fabrateria Nova

Deze oude stad werd gebouwd in 124 v. Chr. na de vernietiging van Fregellae. In deze stad

huisde een tempel voor Concordia en één voor Jupiter Conservator (Bouma J.W. 1996, p.27).

De wijdingen aan Concordia en Jupiter Conservator lijken te passen in het plaatje van

koloniestichtingen. Concordia was namelijk de godin van de Romeinse eendracht en Jupiter

Conservator had zijn rol in de staatsbescherming. Beiden lijken dan ook de macht van Rome

te symboliseren in de nieuwe kolonie.

3. Gabii

De urbane cultusplaats te Gabii, nabij het Meer Gabinus en langsheen de Via Prenestina, was

gewijd aan Juno Gabina, de beschermster van de stad (Bouma J.W. 1996, p. 40).

Page 118: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

118

4. Giostra

Op de heuvel La Giostra bevonden zich twee gebouwen waarvan het grootste werd

geïnterpreteerd als een heiligdom. Het werd gedateerd in de late 2e en vroege 1

e eeuw v. Chr.

maar het votiefdepot getuigt van herhaaldelijke bezoeken vanaf het midden van de 4e eeuw

(Bouma J.W. 1996, p.42).

5. Lanuvium

Op het laagste terras te Lanuvium bevond zich de tempel voor Hercules. De oudere tempels

hier waren onder andere gewijd aan Juno Sopita en Jupiter (Bouma J.W. 1996, p.43-45).

6. Terracina (Via Appia)

In de 1e eeuw v. Chr. werd een monumentale tempel opgericht op een lager gelegen terras

langsheen de Via Appia nabij Terracina. Deze was echter bijna niet zichtbaar vanuit de stad

en verving de vroegere tempel die gewijd was aan Feronia. Deze nieuwe tempel was gelinkt

aan de haven en wijst op het belang die er gehecht werd aan handel (Bouma J.W. 1996, p.99).

Deze richtte zich vooral op de import van graan en de export van lokale wijn. Venus, die hier

werd vereerd, zou ook in relatie hebben gestaan met deze twee handelsproducten (Bouma

J.W. 1996, p.100).

7. Via Appia (Contrada S. Pietro)

Tussen Velletri en Cisterna werd in de jaren ’30 materiaal gevonden dat verloren gegaan is

maar wel getuigt van een cultusplaats op deze plek in de Late Republiek (Bouma J.W. 1996,

p. 118).

8. Via Prenestina (Colli di Sterpara)

Op de Colli di Sterpara op 4,5 km ten zuiden van de Via Prenestina werd materiaal gevonden

dat haar oorsprong in Palestrina of langhseen de Via Prenestina zou hebben. Het gevonden

materiaal was dus niet in situ maar behoorde hoogstwaarschijnlijk tot een tempel uit de 2e – 1

e

eeuw v. Chr. (Bouma J.W. 1996, p. 121).

Page 119: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

119

5. Conclusie

Voor vele locaties is het moeilijk om tot een algemene conclusie te komen, in verband met

een mogelijke link tussen de vereerde godheid en de plaats in het landschap waar zijn verering

plaatsvond en dit is te wijten aan het gebrek aan informatie over de vereerde godheden. Toch

lijkt er steeds een relatie aanwezig te zijn geweest tussen het landschap en religie in het

algemeen. De cultusplaatsen lijken steeds bepaald geweest te zijn door opvallende

landschapselementen zoals hoogteligging en aanwezigheid van water, bronnen en bomen.

Ook de nederzettingen en steden lijken een duidelijke topografische relatie te vertonen met de

heiligdommen in overeenstemming met hun functie. Zo werden heiligdommen met als doel

purificatie en genezing buiten de stadsmuren gehouden, terwijl deze gewijd aan

beschermgoden zich op de hoogste punten in de stad bevonden. Het lijkt dus dat

heiligdommen nooit willekeurig werden opgericht op om het even welke plaats maar steeds

met een welbepaald doel en dat het gevoel van een zekere goddelijke aanwezigheid ook een

rol zal gespeeld hebben.

Algemeen kan wel gesteld worden dat een zekere link tussen de goden en het landschap

aanwezig is, maar deze lijkt zeker niet bepaald te worden door strenge regels. Dit kan

misschien ook toegeschreven worden aan de multifunctionaliteit van de goden zelf.

Aangezien zij niet werden beperkt tot één rol, maar meerdere taken konden vervullen, zullen

zij ook op diverse plaatsen in het landschap vereerd zijn.

Page 120: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

120

DEEL III - ETRURIË

Deze tabel geeft een eerste kijk op de heiligdommen te Etrurië en hun topografische relatie.

Op deze manier is het eenvoudiger om mogelijke verbanden te beschouwen tussen de

godheden en hun plaats van verering en tussen het landschap en de ligging van het heiligdom

in relatie tot de natuur en de nederzettingen.

Tabel 5

Page 121: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

121

Aangezien er voor Etrurië (zie bijlage p.170 Kaart 7) niet voor elk vermeld heiligdom een

duidelijke datering werd gegeven, was het eenvoudiger om dan ook geen opsplitsing te doen

op basis van de periode van voorkomen, maar eerder op basis van de locatie. Zoals in

hoofdstuk vier naar voor werd gebracht, vertonen heiligdommen steeds een bepaalde

topografische relatie ten opzichte van de nederzettingen of bestonden ze als heiligdommen in

de natuur. De indeling zal dan ook op dezelfde wijze gebeuren met vooral aandacht voor het

soort cultusplaats met een onderscheid in urbane, extra-urbane en extramurale, politieke en

rurale cultusplaatsen en deze gelegen in de natuur.

In de tabel werd geen onderscheid gemaakt tussen extra-urbaan en extramuraal aangezien de

extra-urbane heiligdommen in ruime zin ook de extramurale omvatten. Verder wordt gekeken

naar hun relatie ten opzichte van wegen, water, grotten, bos en hoogte. Dit waren ook

uiteindelijk de belangrijkste aspecten die werden bekeken voor de cultusplaatsen te Latium

met uitzondering van grotten waarvoor geen vermeldingen waren te Latium. Ook hier omvat

de relatie tot water zowel de rivieren, bronnen en waterbekkens als de Tyrreense Zee. Voor de

votiefgiften wordt hier ook aandacht besteed aan de aanwezigheid van anatomische votieven

aangezien een genezingscultus niet alleen typisch was voor Latium in de 4e eeuw v. Chr. maar

ook voor Etrurië.

De cultusplaatsen zullen nu per soort wat uitgebreider beschreven worden waarbij de aspecten

die in de tabel naar voor komen verduidelijkt zullen worden. De nummering tussen haakjes bij

de aparte sites verwijst hierbij naar hun nummering op de vermelde kaart.

1. Heiligdommen in de natuur

De heiligdommen in de natuur vertonen allen een associatie met water en drie onder hen ook

met grotten en bos. 2 tenslotte lijken ook hoger gelegen te zijn in het landschap. Geen enkele

site zou in relatie hebben gestaan met een weg wat past in de context van een heiligdom in de

natuur (Zie bijlage p.165 Kaart 7a).

Voor drie locaties zijn de vereerde godheden bekend namelijk Apollo, Feronia en Cel. De

cultusplaats voor Feronia, godin van bronnen en bosjes, lijkt geassocieerd te zijn met water en

bos. Ook de cultusplaatsen voor Cel en Apollo lijken in overeenstemming met hun functie als

respectievelijk moedergodin en god van genezing, vaak geassocieerd met rituelen van

zuivering die dan ook de aanwezigheid van water vereisen.

Page 122: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

122

1.1 Monte Soracte (1)

Monte Soracte is gelegen in het Faliscaans territorium en naast de hoger gelegen positie in het

landschap zullen ook de grotten met slechte geurende dampen een rol gespeeld hebben in de

goddelijke aanwezigheid die hier werd gevoeld. Op de top van de berg bevinden zich vandaag

nog steeds twee kerken wat duidelijk het continue gebruik van de site als heilige plaats

aantoont. De oorspronkelijke cultus zou gewijd geweest zijn aan Apollo. Er worden

vermeldingen gemaakt van een zekere link met een orakel (Edlund I.E.M. 1987, p. 46), wat

mogelijk is als we bedenken dat Apollo een orakel had te Delphi en de Grieken belangrijke

handelscontacten onderhielden met de Etrusken. De cultus heeft zich echter nooit

gemanifesteerd in een monumentale tempel, maar de berg zelf deed dienst als heiligdom

(Edlund I.E.M. 1987, p.46).

1.2 Lucus Feronia (2)

Lucus Feronia is ook gelegen in het Faliscaanse territorium, te noordoosten van Rome

langsheen de Tiber. Door Livius wordt het heiligdom van Feronia beschreven als een plaats

gekend voor haar markt en zodoende ook als verzamelplaats voor naburige gemeenschappen

(Edlund I.E.M. 1987, p.87). Dit aspect plaatst Lucus Feronia eerder onder de definitie van een

politiek heiligdom wat waarschijnlijk ook het geval zal geweest zijn in de 1e eeuw v. Chr.

toen een Romeinse kolonie hier werd gesticht. Enkele terracotta votieven die hier werden

aangetroffen, konden echter gedateerd worden in de 5e eeuw v. Chr. wat een vroegere

verering doet vermoeden. Ook de naam Lucus Feronia wijst erop dat een bosje een belangrijk

aspect was van het oorspronkelijke heilige landschap. Ook de gekende associatie van Feronia

met water en de ligging van de site langsheen de Tiber correspondeert met locaties elders die

aan haar waren gewijd, zoals te Terracina en Monte Circeo in Latium. Vanwege de rol van

Feronia als beschermster van de landbouw, zoals ook te zien was te Terracina, is het mogelijk

dat naarmate het heiligdom zich ontwikkelde, het een plaats werd waar de vruchten van de

aarde werden verzameld en uitgewisseld. Zodoende evolueerde de site van een heilige locatie

in de natuur naar een markt- en ontmoetingsplaats voor mensen van de naburige

gemeenschappen en dit onder de bescherming van Feronia (Edlund I.E.M. 1987, p.87).

Page 123: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

123

1.3 Castigliano del Lago (3)

Langsheen het Meer van Trasimene in het noorden, westen en oosten, werden votiefdepots

aangetroffen met bronzen standbeeldjes. Colonna concludeerde uit de inscripties op deze

standbeeldjes en andere objecten dat het meer zelf dienst deed als templum (Edlund I.E.M.

1987, p.55). Castigliano del Lago is gelegen op de westkust van het meer waar de

standbeeldjes werden gewijd aan Cel, de moedergodin. Deze cultus zou corresponderen met

deze van Cautha of zonnegod langsheen de oostkust. De standbeeldjes te Castigliano del Lago

werden gedateerd na 400 v. Chr. maar op de oostkust wijzen Archaïsche vondsten op een

continu gebruik van het meer als heilige site (Edlund I.E.M. 1987, p.56).

1.4 Monte Falterona en Lago degli Idoli (4)

Deze site in Etrurië geeft als geen andere de link weer tussen de heiligheid van Lago Degli

Idoli en haar setting in de natuur. Dit meer is gelegen op de zuidelijke helling van Monte

Falterona op ongeveer 1380m boven zeeniveau. Het meer, dat nu droog staat, werd eens

gevoed door een ondergrondse bron en is ongeveer 50 op 30m groot. Opgravingen hebben tal

van artefacten aan het licht gebracht met onder andere standbeeldjes in brons en terracotta,

munten, pijlpunten, wapens, enz. Hoewel nog geen bewijzen werden gevonden voor de

aanwezigheid van een tempel, laat de hoeveelheid materiaal geen ruimte open voor twijfel

over de heilige functie van de locatie (Edlund I.E.M. 1987, p.57).

De combinatie van verschillende elementen kan de plaats een sfeer van heiligheid gegeven

hebben, zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van de bergtop en de bronnen van de Arno

(Edlund I.E.M. 1987, p.58). Zowel een bergtop en een meer waren opvallende elementen in

het landschap, dus wanneer deze in combinatie met elkaar voorkwamen, moeten ze een zeker

gevoel van goddelijke aanwezigheid hebben opgewekt bij vroegere gemeenschappen. De

grote hoeveelheid aan votief materiaal en haar datering tonen aan dat offers hier zeker vanaf

de Laat Archaïsche periode werden geschonken, maar tot nu toe is de godheid of numina, aan

wie deze cultus toebehoorde, nog niet geïdentificeerd.

1.5 De Faliscaanse grotten

In het Faliscaanse territorium bevinden zich enkele belangrijk grotten die vanwege hun

variëteit aan vondsten een continu gebruik suggereren over vele eeuwen (Edlund I.E.M. 1987,

p.49). Het gaat in het bijzonder om de Caverna dell’ acqua en de Caverna della Stipe, beiden

Page 124: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

124

gelegen langsheen een stroom die ongetwijfeld een rol moet gespeeld hebben in de keuze van

de grot als cultusplaats. Deze grotten moeten zich ergens binnen het gebied bevonden hebben

dat de cijfers 5 en 6 omcirkelt op kaart 7a.

Caverna dell’ acqua (5)

Deze grot was gelegen langsheen de Rio Fratta en was één van de grootste grotten met een

breedte van meer dan 15m. Het materiaal dateert er vanaf op zijn minst de Bronstijd tot in de

Romeinse periode (Edlund I.E.M. 1987, p.49).

Caverna della stipe (6)

Caverna della stipe is gelegen langsheen de Acqua Santa die van Vignanello richting de Tiber

stroomt. Ook hier kon het materiaal gedateerd worden vanaf de Bronstijd tot laat in de

Romeins periode (Edlund I.E.M. 1987, p.49).

2. Extra-urbane en extramurale heiligdommen

In tegenstelling tot de heiligdommen in de natuur, vertonen de extra-urbane wel vaak een

connectie met wegen. Maar de aanwezigheid van water blijft het dominerende element en de

relatie tot de weg is ook steeds in combinatie met water. Dit suggereert dat rituelen van

zuivering, reiniging en genezing een belangrijk onderdeel uitmaakten van de diverse culten.

Dit blijkt niet alleen uit de vondsten van anatomische votieven maar ook enigszins uit de

vereerde godheden zoals Apollo. Ook de verering van godinnen als Juno en Minerva,

verbonden met de bescherming van de nederzettingen, vereiste vaak een extra-urbane locatie.

Op de verschillende aspecten zal verder worden ingegaan bij de aparte bespreking van de

extra-urbane heiligdommen (zie bijlage p.166 Kaart 7b).

2.1 Portonaccio tempel te Veii (1)

De tempel, gedateerd op het einde van de 6e eeuw v. Chr., bevindt zich op een plateau

beneden de steile westelijke rand van de stadsheuvel en overziet de Piordo rivier. De tempel

was omgeven door een muur waaraan in het noorden een waterbekken was vastgehecht. De

vondsten van Latijnse inscripties aan Minerva en andere Romeinse resten wijzen er op dat de

Page 125: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

125

locatie verder in gebruik bleef na de val van Veii in 396 v. Chr. Er is nog geen zekerheid over

de godheid die er werd vereerd en zowel Apollo als Minerva zijn mogelijkheden (Edlund

I.E.M. 1987, p.65). Ook meerdere culten zijn niet uitgesloten als er wordt gesteund op de

standbeelden en de votieven. Toch lijkt de originele cultus deze van Minerva te zijn geweest

op basis van inscripties. Één van haar functies moet waarschijnlijk het beschermen van de

stad geweest zijn en door haar locatie erbuiten had zij een zekere controle over de toegang.

Anatomische votieven wijzen op een genezingscultus na 400 v. Chr. en dit wordt ondersteund

door de aanwezigheid van een waterbekken en de komst van Apollo. Het zal ook vooral de

aanwezigheid van water geweest zijn, evenals de toegang tot de stad erboven, die de locatie

van de site bepaald hebben. De ligging langsheen een weg in combinatie met het water

suggereert het gebruik van de site door reizigers op weg naar Veii, die alvorens ze de stad

mochten betreden, zich moesten reinigen en offers brengen aan Minerva die Veii beschermde

(Edlund I.E.M. 1987, p.66).

2.2. Ara della Regina tempel te Tarquinia (2)

Deze tempel, hoewel gelegen op de oostelijke helft van de stadsheuvel van Tarquinia, werd

door Torelli geïdentificeerd als extramuraal. De tempel in haar huidige vorm dateert uit de

4e/3

e eeuw maar vroegere resten zouden kunnen wijzen op een tempel in de 6

e eeuw. Dat de

tempel beschouwd wordt als extramuraal steunt op een argument dat de stadsheuvel verdeeld

was in en westelijk en oostelijk deel. Indien het versterkingssysteem dateert uit de 6e eeuw en

de stad gelegen was op de westelijke helft dan zou de tempel extramuraal geweest zijn tot het

moment dat het oostelijke gedeelte van de heuvel werd opgenomen binnen de stadsmuren. Er

werd geen specifieke godheid geassocieerd met de tempel maar er zijn wel affiniteiten tussen

Apollo en de familie van Tarquinius. De toegang van de tempel was weggericht van de stad

en suggereert dus net zoals te Veii een zekere bescherming en bewaking van de toegang tot de

stad. Het is dus mogelijk dat Apollo als god van de Tarquinius’ familie de rol van beschermer

op zich had genomen en in latere tijden wijzen anatomische votieven op een genezingscultus

die ook past binnen de rol van Apollo als geneesheer (Edlund I.E.M. 1987, p.67).

Page 126: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

126

2.3 Narce (3)

Narce had een strategische ligging ten zuiden van Civita Castellana in het dal van de Treia, de

belangrijkste zijrivier van de Tiber. Hier zou zich langsheen een weg tussen de westzijde van

één van de stadsheuvels, Monte Li Santi, en de rivier Treia een extramurale tempel bevonden

hebben. De ligging langsheen de weg en beneden de stadsheuvel weerspiegelt de ligging van

de Portonaccio tempel te Veii en zou mogelijks eenzelfde functie kunnen gehad hebben

(Edlund I.E.M. 1987, p.68).

2.4 Fonte Veneziana te Arezzo (4)

Aan de voet van de heuvel die het hoogste punt van de stad vormt, werd een fontein

gelokaliseerd. Op de helling van de heuvel en waarschijnlijk dichter bij de top dan bij de

fontein, werd de vondst van grote muren geïnterpreteerd als een tempel. De site zou gebruikt

geweest zijn voor een watercultus en toont enige continuïteit vanaf de Archaïsche periode tot

de Republiek, steunend op de vondsten van anatomische votieven. De locatie dichtbij, maar

buiten de stad, evenals de aanwezigheid van water, suggereert dat de tempel ook gebruikt

werd door reizigers die stad naderden en niet alleen door de locale bewoners. De functie van

de tempel vereiste dus een extramurale locatie (Edlund I.E.M. 1987, p.68).

2.5 Canicella heiligdom te Orvieto (5)

Op de zuidoostelijke helling van het stadsplateau van Orvieto bevond zich de Canicella

necropolis waartussen een muur, waaraan diverse waterbekkens waren gekoppeld, werd

gevonden en geïnterpreteerd als een heiligdom. De oorsprong bevindt zich rond het midden

van de 6e eeuw v. Chr. en was verder in gebruik tot de 1

e eeuw v. Chr. Een marmeren

standbeeld werd geïnterpreteerd als de vruchtbaarheidsgodin Vei. De aanwezigheid van water

suggereert riten van zuivering maar funeraire praktijken moeten ook plaatsgevonden hebben.

Het is mogelijk dat vooral de connectie met water belangrijk was en de koppeling aan het

grafveld eerder secondair, aangezien de godin Vei nog niet geassocieerd werd met funeraire

pratijken (Edlund I.E.M. 1987, p.70).

Page 127: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

127

2.6 Heiligdom van Montetosto nabij Caere (6)

Dit extra-urbaan heiligdom is gesitueerd langsheen de weg van Caere naar Pyrgi op ongeveer

4 km van Caere. Het gebied wordt ten noorden gedefinieerd door een tumulus en ten zuiden

door een bron (Edlund I.E.M. 1987, p.70). Ten oosten van het heiligdom stroomt de Fosso di

Zambra. De weg scheidde het heiligdom van de tombe en beide aspecten zullen een

belangrijke rol gespeeld hebben in de keuze van de site, evenals de aanwezigheid van water.

De site gedateerd in de 2e helft van de 6

e eeuw bleef in gebruik tot de 2

e/1

e eeuw v. Chr.

(Edlund I.E.M. 1987, p.71).

2.7 Civita Castellana (7)

Civita Castellana of het vroegere Falerii, omvat naast enkele urbane, ook drie extra-urbane

tempels en zij waren gelokaliseerd op de hellingen van de twee heuvels waarop de stad was

gebouwd. Hoewel ze niet ver van de stad gelegen waren, veronderstelt de scheiding door

water dat zij een specifieke functie hadden die een extra-urbane locatie vereiste (Edlund

I.E.M. 1987, p.73). De locatie van deze tempels wordt gedetailleerder weergegeven op kaart 8

(zie bijlage p.171) waarbij de nummering tussen haakjes opnieuw overeenstemt met de

nummering op de kaart.

Tempel te Celle (1)

Deze tempel is gelegen ten noorden van de Vignale heuvel, één van de twee heuvels waarop

de stad zich bevond, op de lagere helling die de vallei overziet waar de Celle en Rio Maggiore

stromen elkaar ontmoeten. Nabij de tempel bevond zich een waterbekken. Hoewel er

bewijzen zijn voor een datering in de Archaïsche periode lijkt de belangrijkste fase voor de

tempel in de 4e en 3

e eeuw v. Chr. geweest te zijn. De godin die hier werd vereerd is Juno

Curritis die geassocieerd wordt met oorlog. Deze associatie als het water veronderstellen

cultuspraktijken die buiten de stad moesten plaatsvinden. Er lijkt ook een zekere gelijkenis te

zijn met de Portonaccio tempel te Veii waar de extra-urbane locatie juist zeer geschikt was

voor de verering van een godin die de taak had de stad te beschermen. Dit zou ook hier de

verklaring kunnen zijn waarom de hoofdgodin van de stad haar tempel buiten de stadsmuren

verkreeg en niet op de stadsheuvel (Edlund I.E.M. 1987, p.73).

Page 128: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

128

Grot en altaar te Ninfeo Rosa (2)

In de nauwe riviergeul van de Fosso dei Cappuccini, ten westen van de tempel te Celle, werd

een altaar aangetroffen (Edlund I.E.M. 1987, p.73). In een nabijgelegen grot wijzen de

gevonden standbeeldjes op een Archaïsche datering maar de vondsten van anatomische

votieven wijzen op een continu gebruik tot in de Republikeinse periode (Edlund I.E.M. 1987,

p.75). Deze aanwezigheid van een grot nabij een stroom moet een zeker gevoel van

goddelijkheid hebben opgewekt en kan dan ook haar oorsprong hebben als heilige plaats in de

natuur die later geïncorporeerd werd binnen de stad als extra-urbane tempel.

Tempel te Sassi Caduti (3)

De Rio Maggiore scheidt de Vignale heuvel van een plateau ten westen van de rivier. Het

gebied langsheen de rivier beneden het plateau wordt Sassi Caduti genaamd en hier werden

resten van tempels aangetroffen. Twee Archaïsche structuren lijken verder in gebruik te zijn

geweest tijdens de 4e tot 1

e eeuw v. Chr. De gebouwen waren gewijd aan Mercurius die de

beschermer was van wegen en reizen. De nabijheid tot de stroom en de aanwezigheid van

waterbekkens veronderstellen reinigings- en zuiveringsrituelen, wat ook het geval was in zijn

heiligdom te Rome (Edlund I.E.M. 1987, p.75).

2.8 Pyrgi (8)

Het heiligdom was extra-muraal ten opzichte van een kleine havennederzetting maar extra-

urbaan vanwege de ligging langsheen de weg van Caere naar Pyrgi waarbij de controle en

invloed van de culten bij Caere lag (Edlund I.E.M. 1987, p.75). Het heiligdom was in gebruik

vanaf het midden van de 6e eeuw tot aan de vernietiging van de site in 384 v. Chr. Een

opvallend aspect van het heiligdom is de mengeling van culten waarbij de hoofdgodin Uni, of

Juno, geïdentificeerd werd met de Phoenicische godin Astarte. Deze koppeling moet

beschouwd worden als een gebaar om de Carthaagse en Etruskische commerciële en politieke

interesses te consolideren en dit heiligdom had dus een zeer specifieke functie. De locatie aan

de haven en buiten de nederzetting wijs erop dat het heiligdom toegankelijk was voor

Carthaagse en Griekse bezoekers. Daarnaast kon de extra-urbane locatie van Juno ook

beschouwd worden als de ideale plaats om de stad te bewaken vanaf een zekere afstand

(Edlund I.E.M. 1987, p.76). De rol van extra-urbane tempels in het bewaken van de stad werd

ook onder andere te Veii vastgesteld.

Page 129: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

129

2.9 Gravisca (9)

Gravisca was de havenstad in het territorium van Tarquinia en aan de rand van deze

nederzetting bevond zich een heiligdom van niet-Etruskische origine. Het was extramuraal in

relatie tot Gravisca en extra-urbaan in relatie tot Tarquinia. Vondsten wijzen op culten van de

Griekse godinnen Afrodite, Hera en Demeter en de Griekse god Apollo. Dat het heiligdom

ook gebruikt werd door Etrusken blijkt uit inscripties voor Turan, het Etruskische equivalent

voor Afrodite en Vei, die ook vermeld wordt in het Canicella heiligdom te Orvieto.

Omstreeks de 5e eeuw krijgen de culten een meer uitgesproken Etruskische karakter en vanaf

de 4e eeuw v. Chr. veronderstellen anatomische votieven een genezingscultus. De verering

van Afrodite en Hera wijzen op een vrouwelijk aspect van de cultus terwijl Demeter het

agriculturele vertegenwoordigde, samen met haar Etruskische equivalent Vei (Edlund I.E.M.

1987, p.76). Dit heiligdom moet ontstaan zijn uit de nood van de Grieken om over hun eigen

heiligdom te beschikken en de locatie extra-urbaan ondersteunt het feit dat de site een plaats

was voor vreemdelingen en bezoekers. De Etruskische offers tonen echter aan dat doorheen

de tijd het heiligdom geïncorporeerd raakte in de lokale gemeenschap en uiteindelijk

verbonden raakte met Tarquinia in een extra-urbane locatie (Edlund I.E.M. 1987, p.77).

2.10 Punta della Vipera (10)

Het tempelcomplex te Punta della Vipera werd gedateerd in de 2e helft van de 6e eeuw v. Chr.

en bestond uit een tempel en een temenos. De inscripties op aardewerk wijzen naar Minerva

als hoofdgodin van het heiligdom (Edlund I.E.M. 1987, p.77). Zij was sterk verbonden met

nederzettingen en steden en hierdoor lijkt deze schijnbare geïsoleerde locatie van haar tempel

vreemd. Hoewel Minerva meestal niet geassocieerd werd met water en de zee werden tussen

de votieven vishaken en netgewichtjes gevonden die wijzen op een verering door de

visserslui. Het zou hier kunnen gaan om een uitbreiding van haar rol waarbij ook de zee en de

vissers onder haar bescherming kwamen te liggen. Het heiligdom was verder ook

gelokaliseerd langsheen een voorloper van de Via Aurelia en deze kustroute leverde toegang

tot inlandse nederzettingen zoals Pyrgi en Caere. Haar extra-urbane locatie moet dan ook

gezien worden in functie van haar rol als beschermster zoals ook te zien was bij de verering

van Uni te Pyrgi (Edlund I.E.M. 1987, p.78).

Page 130: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

130

2.11 Pieve Socana (11)

Te Pieve Socana, ten noorden van Arezzo waar een zijrivier, de Rassina, uit het westen

overgaat in de Arno, bevond zich een groot heiligdom dat gedateerd werd in de 5e eeuw v.

Chr. Er werd nog niet vastgesteld of de site extra-urbaan of extramuraal was tot een nog niet

ontdekte nederzetting of eerder een heilige plaats die verbonden was met de rivier en

communicatieroutes naar het noorden (Edlund I.E.M. 1987, p.78).

2.12 Campo della Fiera (12)

Hier wijzen Archaïsche architecturale terracotta’s op de aanwezigheid van een tempel maar

deze werd nog niet met zekerheid vastgesteld. De locatie vermoedt dat de site verbonden was

met de nabijgelegen stad van Orvieto (Edlund I.E.M. 1987, p.80).

2.13 Chianciano (13)

Chianciano, in het noordwesten van Chiusi, leverde een merkwaardig votiefdepot van

bronzen. Deze werden geïnterpreteerd als het bewijs voor een tempel gewijd aan Diana en

Apollo en gedateerd tussen de 4e en 2

e eeuw v. Chr. Duidelijke bewijzen ontbreken echter

(Edlund I.E.M. 1987, p.82).

2.14 Grotta Porcina nabij Blera (14)

Niet ver van de Via Clodio werd een monument aangetroffen dat werd geïnterpreteerd als een

altaar en werd gedateerd in de 6e eeuw v. Chr. Meer naar het westen op de helling van de

heuvel lijken zich resten te bevinden van een tempel (Edlund I.E.M. 1987, p.71). De

topografische context omvat de Via Clodio die een stroom kruist en de aanwezigheid van

tombes. Indien er zich een nederzetting bevond op de top van de heuvel dan waren zowel

altaar als tempel extra-muraal en kunnen in dit geval een beschermende functie gehad hebben

van zowel de nederzettingen van de levenden als de doden (Edlund I.E.M. 1987, p.72). De

aanwezigheid van water in combinatie met de extramurale locatie zouden kunnen wijzen op

zuiveringsrituelen en funeraire praktijken

Page 131: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

131

2.15 Vignanello (15)

Op de smalle heuvel van Piano del Molesino te Vignanello, in het Faliscaanse territorium,

bevond zich een kleine Archaïsche nederzetting. Bijna onmiddellijk buiten de westelijke muur

op ongeveer 10m werden de resten van een altaar gelokaliseerd dat waarschijnlijk kan

gedateerd worden in de late 6e eeuw v. Chr. De extramurale locatie veronderstelt culten die

een plaats buiten de nederzetting vereisten en de nabijheid van tombes kan wijzen op

funeraire rituelen (Edlund I.E.M. 1987, p.72).

2.16 Castro (16)

Te Castro, ten noorden van Vulci, werd een monumentaal Archaïsch altaar gevonden in de

necropolis wat duidelijk wijst op funeraire banden (Edlund I.E.M. 1987, p.72).

2.17 S. Giuliano (17)

Te S. Giuliano, ten oosten van Blera, werd een altaar ontdekt naast een monumentale tumulus

uit de 7e eeuw v. Chr. (Edlund I.E.M. 1987, p.72). Het altaar zal dus waarschijnlijk gekoppeld

geweest zijn aan funeraire rituelen.

3. Rurale heiligdommen

In hoofdstuk 4 werd reeds vermeld dat rurale heiligdommen schaars zijn vanwege het feit dat

ze moeilijk te onderscheiden zijn van heiligdommen in de natuur en dat ze ook vaak werden

opgenomen in de heiligdommen van de stad als zijnde extramuraal of extra-urbaan. Een site te

Etrurië die met zekerheid kon vastgesteld worden als een ruraal heiligdom is de site van

Monte Becco (zie bijlage p.167 Kaart 7c). De ronde heuvel vormt een opvallend element in

het landschap ten westen van Meer Bolsena. Het is zichtbaar van ver en werd zelfs

voorgesteld als één van de mogelijke locaties voor het Fanum Voltumnae. Archaïsche

daktegels zouden wijzen op de aanwezigheid van Etruskische gebouwen op de hellingen en de

vondst van een bronzen figurine suggereert een vereringsplaats voor de lokale boeren (Edlund

I.E.M. 1987, p.83).

Page 132: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

132

4. Politieke heiligdommen

4.1 Fanum Voltumnae

De exacte locatie van dit schrijn is nog steeds niet bekend en het staat dan ook niet

weergegeven op de kaart. Vanwege de grote bekendheid verdient het echter een vermelding.

De stichting van het schrijn wordt geplaatst rond het jaar 434 v. Chr. en er werden reeds

pogingen ondernomen om haar ligging te achterhalen waarbij vooral werd gesteund op

archeologische resten van tempels, een goede setting in de natuur en de functie van het schrijn

(Edlund I.E.M. 1987, p.85). Dit heiligdom wordt verondersteld een ontmoetingsplaats te zijn

geweest voor verschillende gemeenschappen uit Etrurië. De geografische situering is dan ook

van groot belang bij het achterhalen van de ligging van het fanum aangezien men

logischerwijs een gemakkelijk toegankelijk gebied voor alle gemeenschappen zal verkozen

hebben (Edlund I.E.M. 1987, p.86).

Fanum Voltumnae betekent letterlijk Schrijn van Voltumna. Voltumna was dus de godheid

die werd vereerd en deze wordt vaak beschouwd als het vrouwelijke equivalent van

Vortumnus/Vertumnus of als een variant van deze god. Er zijn geen bewijzen aan het licht

gekomen over zijn/haar functie of de reden waarom deze godheid werd verkozen om de

ontmoetingen tussen de verschillende Etruskische gemeenschappen te beschermen (Edlund

I.E.M. 1987, p.86). Een aantal plaatsen werden reeds naar voor geschoven als mogelijke

locaties van het fanum, maar er werden nog geen sluitende bewijzen geleverd.

4.2 Poggio Civitate

Deze site is gelokaliseerd ten zuiden van Siena en maakt deel uit van de zacht golvende

heuvels ten westen van de Via Cassia (zie bijlage p.168 Kaart 7d). De heuvel wordt gevormd

door twee aangrenzende toppen namelijk de Poggio Civitate en de Poggio Aguzzo. (Edlund

I.E.M. 1987, p.87). Op het plateau van Poggio Civitate werd een groot bouwcomplex ontdekt

dat bestond uit een serie kamers van verschillende grootte die op een lijn gelegen waren langs

vier zijden van een centraal binnenplein dat langs drie zijden geflankeerd werd met zuilen. Dit

complex zou reeds gedateerd kunnen worden in de 7e eeuw en werd vernietigd in 525 v. Chr.

(Edlund I.E.M. 1987, p.90). Het grote aantal drinkbekers en dierenbeenderen wijzen op

eetactiviteiten en dit blijkt ook uit de voorstellingen op het terracotta fries, met name een

weergave van rustende banketdeelnemers. Ook andere scènes komen voor met onder andere

Page 133: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

133

twee groepen van goden geïdentificeerd als Jupiter, Juno en Minerva en Ceres, Liber en

Libera. Hoewel hieromtrent nog onzekerheid bestaat is hun goddelijke karakter eerder

duidelijk. Het feit dat zij aanwezig zijn wijst erop dat het complex niet als een eenvoudige

woonplaats kan beschouwd worden maar eerder als een ontmoetingsplaats voor de bevolking

van naburige gebieden en dus als een politiek heiligdom (Edlund I.E.M. 1987, p.91/92).

5. Urbane heiligdommen

Het merendeel van de urbane heiligdommen bevonden zich op de stadsheuvels. Hieruit blijkt

ook duidelijk de voorkeur van de Etrusken voor heuvels als locatie van hun nederzettingen.

Water lijkt binnen een urbane context weinig tot geen rol te hebben gespeeld aangezien

rituelen van zuivering buiten de stad werden gehouden. De enige sites waar water een

onderdeel uitmaakte van de topografische relatie zijn Cosa en Populonia, beiden gelegen aan

de kust. Voor de godheden is er niet onmiddellijk een verband te zien met hun plaats van

verering aangezien dezelfde godheden werden vastgesteld voor extra-urbane locaties, zoals

Juno, Minerva en Apollo (zie bijlage p.169 Kaart 7e).

5.1 Falerii/ Civita Castellana (1)

Naast de drie besproken extra-urbane tempels, bevonden zich ook enkele tempels binnen de

stadsmuren. Op de Vignale heuvel, de acropolis van de stad, werden twee tempels

gelokaliseerd, beter gekend als de Grote en de Kleine tempel die dateren uit de late 6e of

vroege 5e eeuw v. Chr. De goden aan wie deze tempels waren opgedragen zijn niet gekend,

maar hun ligging op het hoogste punt van de stad veronderstelt wel een verheven positie (zie

bijlage p.171 Kaart 8, nr. 4).

Op het zuidoostelijke uiteinde van de stadsheuvel bevond zich de tempel voor Apollo op een

hoogte die beter gekend staat als Lo Scasato (Taylor L.R. 1923, p. 64) (zie bijlage p.171

Kaart 8, nr. 5).

Page 134: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

134

5.2 Fiesole (2)

Te Fiesole bevindt zich een Romeinse tempel, gewijd aan Bacchus, uit de 1e eeuw v. Chr. die

over een Etruskische tempel uit de 4e/3

e eeuw v. Chr. werd gebouwd (Bonamici M.,

Francovich R., Grifoni Cremonesi R, et.al. 1985, p. 40).

5.3 Cosa (3)

Cosa, langsheen de Via Aurelia, is een Romeins kolonie die werd gesticht in 273 v. Chr. en

het forum lijkt in plan sterk op dat van Rome. Het hoogste punt van de stad, de Arx, was de

plaats waar alle tempels zich bevonden (Bonamici M., Francovich R., Grifoni Cremonesi R,

et.al. 1985, p. 77). Tot de topografische context behoort niet alleen de ligging langs de weg

maar ook haar positie op een heuvel langs de kust. Vermeldingen worden gemaakt van een

kleine tempel voor Liber Pater en één gewijd aan Portunus (Torelli M. 1993 p. 206). De

wijding aan Portunus lijkt hier zeer goed te passen in de topografische context van een

kuststad die door Rome werd gesticht aangezien Portunus, als god van de rivierhaven, ook

een tempel had te Rome nabij de Tiber.

Hier bevond zich ook een capitolium op een groot platform dat dateert uit de 2e eeuw v. Chr.

en waarschijnlijk gebouwd werd op de ruïnes van een oudere tempel gewijd aan Jupiter

(Bonamici M., Francovich R., Grifoni Cremonesi R, et.al. 1985, p.77).

5.4 Volterra (4)

Te Volterra werd een tempel gelokaliseerd in het westen van de acropolis die werd gedateerd

in de Archaïsche periode maar verscheidene malen werd gerestaureerd (Bonamici M.,

Francovich R., Grifoni Cremonesi R, et.al. 1985, p.56).

5.5 Populonia (5)

Populonia is een oude zeehaven van Etrurië die in 570 v. Chr. verwoest werd door de

Lombarden uit Noord Italië. Het was gelegen op een imposante heuvel met warme bronnen in

de nabijheid. Het moet dan ook een zekere aantrekking uitgeoefend hebben op de Etruskische

bevolking als zowel site voor nederzetting als voor religieuze praktijken. In de stad zou zich

dan ook een tempel voor Juno hebben bevonden.

5.6 Vetulonia (6)

Page 135: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

135

Vetulonia is gelegen op een hoogte en op één van haar pieken, de Costa Murata, zou een

tempel binnen de stadsgrenzen hebben gelegen. Waarschijnlijk te dateren in het midden van

de 5e eeuw v. Chr. (Bonamici M., Francovich R., Grifoni Cremonesi R, et.al. 1985, p.64).

5.7 Vulci (7)

In de 4e eeuw v. Chr. kende Vulci, net zoals vele andere Etruskische steden, een heropbloei

die gepaard ging met de bouw van een grote tempel op het forum. Deze werd herbouwd in de

1e helft van de 2

e eeuw als onderdeel van het Romeinse beleid in het versterken van de

voorposten van Vulci.

5.8 Heba (8)

Deze Romeins kolonie werd gesticht tussen 167 en 157 v. Chr. en beschikte over een urbane

tempel op de top van de heuvel (Bonamici M., Francovich R., Grifoni Cremonesi R, et.al.

1985, p.78).

5.9 Caere (9)

Te Caere werden op het antieke stadsplateau vier cultusplaatsen aangetroffen. Het eerste was

gesitueerd op een hoogvlakte aan de westelijke rand van het stadsplateau en had uitzicht op de

Manganello rivier. Een tweede heiligdom bevond zich op de rand van het stadsplateau, in het

zuidoosten nabij een oude weg. In het zuidwesten van de stad wijzen vondsten van een

votiefdepot en architectonische terracotta’s op de aanwezigheid van een cultusgebouw vanaf

de Archaïsche periode. Een laatste urbane tempel tenslotte bevond zich in het centrum van de

stad en hier wijzen Griekse inscripties op een verering van Hera. De oprichting van enkele

tempels in de Archaïsche periode zou te maken hebben gehad met het bondgenootschap

tussen Carthago en Caere tegen de Griekse zeemacht met als resultaat de oprichting van een

groot aantal publieke gebouwen (Bonamici M., Francovich R., Grifoni Cremonesi R, et.al.

1985, p.87).

Page 136: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

136

5.10 Veii (10)

Veii is ruwweg verdeeld in vier delen door twee wegen die de stad doorkruisen. De urbane

cultusplaatsen die konden gedateerd worden in de Archaïsche periode lijken ook continu in

gebruik te blijven tot de Late Republiek. Naast deze oude cultusplaatsen verschijnen er ook

nieuwe tijdens de Republikeinse periode, zowel binnen als buiten de stadsmuren. Dit zou te

wijten zijn aan de stad die na de Romeinse overheersing drukker bezocht werd, wat

resulteerde in de stichting van nieuwe heiligdommen. Kaart 9 (zie bijlage p.171 ) toont de

spreiding van deze urbane tempels te Veii.

Contrada Campetti (1)

De Contrada Campetti bezet het noordwestelijke deel van de vlakte te Veii en hier werden

twee cultusplaatsen gelokaliseerd: één ten oosten en één ten westen van de Via Veientana die

de vlakte in een oostelijke en westelijke helft verdeelt.

De eerste cultusplaats is gelegen op de noordelijke hellingen van de stad en wordt gedateerd

in de 6e eeuw met een continu gebruik tot de 1

e eeuw v. Chr. wat ook blijkt uit vondsten van

anatomische votieven (Bouma J.W. 1996, p. 104/105).

Een tweede cultusplaats bevond zich nabij de Porta Caere en werd ook gedateerd in de 6e

eeuw. De cultus, die misschien gewijd was aan Minerva, lijkt zich te hebben verder gezet na

de vernietiging van de tempel. De focus kan vanaf dat moment gelegen hebben op een altaar

in open lucht. Opnieuw wijzen anatomische votieven op een cultus tijdens de Midden en Late

Republiek (Bouma J.W. 1996, p.106).

Piazza d’Armi (2)

In het zuiden van de stad werd een cultusplaats gedateerd in de late 7e en vroege 6

e eeuw v.

Chr. De vroegste fase bestond uit een kleine structuur met een altaar en twee cisternen.

Anatomische votieven bevestigen een gebruik van deze cultusplaats in de Republikeinse

periode (Bouma J.W. 1996, p.108).

Macchia Grande (3)

Deze cultusplaats dateert van na de verovering van Veii en leverde informatie over een

cultusgebouw gedateerd in de 3e – 2

e eeuw v. Chr. Uit deze periode dateert een rij van zes

altaren met inscripties die verwijzen naar een cultus van Apollo, Minerva, Victoria, Jupiter

Libertas en Dis Deabus (Bouma J.W. 1996, p.111).

Contrade Vignacce (4)

Page 137: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

137

Contrada Vignacce is gelegen ten oosten van de Contrada Campetti en hier wijzen de

vondsten van architectonische elementen op de aanwezigheid van een tempel vanaf de 6e/5

e

eeuw v. Chr. (Bouma J.W. 1996, p.111)

Quarto della Comunità (5)

Hier wijst slechts een architectonisch element uit het midden van de 6e eeuw op een mogelijke

cultusplaats. Andere architectonische aspecten uit de 3e en 2

e eeuw, evenals votief materiaal

wijzen op een cultus in deze periode. De context is echter niet gekend (Bouma J.W. 1996,

p.111).

5.11 Belvedere heiligdom te Orvieto (11)

Op de meest noordoostelijke rand van het stadsplateau bevond zich het heiligdom van

Belveder gedateerd vanaf omstreeks de 5e eeuw v. Chr.

6. Conclusie

Net zoals te Latium lijken religieuze praktijken te Etrurië sterk gekoppeld te zijn geweest aan

het landschap en in het bijzonder aan nederzettingen, wegen, water en hoogteligging. Toch

valt er opnieuw voor de godheden en hun connectie tot het landschap geen algemene

conclusie te trekken. Zo werd Juno bijvoorbeeld zowel buiten als binnen de stad vereerd, in

relatie tot water en wegen en soms ook hoger gelegen. Deze verschillen kunnen ook niet

toegeschreven worden aan haar functie aangezien ze zowel in haar extra-urbane als urbane

tempel beschouwd werd als een beschermgodin. Net zoals te Latium zien we dus ook hier dat

eerder de functie van het heiligdom bepalend was voor de ligging, waarbij zuiveringsrituelen

niet binnen de stad werden gehouden. De goden en godinnen die werden gekoppeld aan

dergelijke bronheiligdommen waren echter van zeer uiteenlopende aard. Voor sommige

godheden lijkt er wel degelijk een relatie tot hun functie en het landschap naar voor te komen

zoals voor Mefitis en Portunus, maar voor de meesten kunnen zeer diverse locaties van

verering vastgesteld worden.

Page 138: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

138

BESLUIT

Binnen de Romeinse gemeenschap was het dagelijkse leven doordrongen met religie en dit

had zijn effect op de politieke, sociale en economische ontwikkelingen in het Rijk. Maar ook

omgekeerd konden deze aspecten van de maatschappij een invloed uitoefenen op de wijze

waarop religie evolueerde en zich uitte aan de hand van rituelen en de bouw van tempels en

heiligdommen.

Religie is omwille van deze wederzijdse invloed reeds een complex begrip, maar daarnaast

moet ook rekening gehouden worden met het feit dat geloof erg persoonlijk is en dat

verschillende gemeenschappen, en zelfs individuen, religie op zeer diverse manieren beleven.

Objectieve interpretaties omtrent religie zijn dan ook zeer moeilijk te maken en worden steeds

overschaduwd door de persoonlijke mening van de onderzoeker. Literaire bronnen die

voorhanden zijn moeten dan ook steeds met een zekere voorzichtigheid benaderd worden om

feiten van hypotheses te scheiden.

Het doel van deze thesis bestond erin een algemeen overzicht te geven van de evolutie binnen

de Romeinse religie en dit met een bijzondere aandacht voor de connectie tussen de godheid

en zijn plaats van verering. Romeinse religie heeft zich gedurende 12 eeuwen kunnen

ontwikkelen en dit binnen een Rijk dat zich tijdens haar grootste omvang uitstrekte van

Groot-Brittannië in het noorden tot de noordkust van Afrika in het zuiden en van Spanje in het

westen tot het Nabije Oosten. Om die reden werd gekozen om de bespreking te beperken tot

de regio’s Etrurië en Latium, met een bijzondere aandacht voor Rome zelf, en dit binnen de

periode vanaf de stichting van Rome tot aan de Keizertijd.

In deze zeven eeuwen is Romeinse religie geëvolueerd van een geloof in geesten – numina –

die verbonden waren met specifieke plaatsen en/of functies, naar een antropomorfisch

pantheon. Deze evolutie naar ware goden, met een bepaalde verschijningsvorm en beter

gedefinieerde functies, was schatplichtig aan de Griekse religie en het was net deze tolerantie

voor vreemde godheden en culten die de Romeinse religie karakteriseerde. Deze Grieks

geïnspireerde goden, evenals diverse anderen, werden in het Romeinse Rijk vereerd op

verschillende locaties en om uiteenlopende redenen. De goden en godinnen van de Romeinse

wereld vervulden ook meerdere taken die vaak niets met elkaar te maken hadden. Zo was

Mars zowel een agrarische godheid als de god van de oorlog en Jupiter had zijn taken binnen

de sfeer van de hemel en de stad als respectievelijk een weergod en de beschermer van de

Romeinse bevolking. Deze multifunctionaliteit draagt ook bij aan de moeilijkheden om een

relatie vast te stellen tussen de godheid en de plaats van zijn heiligdom.

Page 139: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

139

Het begrip heiligdom werd in deze context beschouwd als een verzameling van elementen

zoals een altaar, een aedes en een templum, maar waarbij de aanwezigheid van de

verschillende onderdelen geen vereiste is om te spreken van een heiligdom. Zo kan een altaar

alleen al beschouwd worden als een heiligdom, zonder de aanwezigheid van een tempel.

Daarnaast moet ook rekening gehouden worden met het feit dat dergelijke permanente

structuren niet als enige de religieuze activiteit documenteren, maar dat het de vondsten van

votieven zijn die hiervoor het beste bewijs leveren. Zowel de votiefdepots als de permanente

structuren kunnen een beeld schetsen van de algemene ontwikkeling van het sacrale

landschap. Hieruit blijkt dat vooral vanaf de Midden Republiek de zichtbaarheid van de

religieuze activiteit sterk steeg door de bouw van vele tempels, gekoppeld aan de politieke

omstandigheden te Rome die zich hadden gericht op expansie en oorlogsvoering. Aan het

einde van de Republiek nam deze tempelbouw opnieuw af door de veranderende politieke

situatie die zich hoofdzakelijk richtte op praktische noden. Te Rome werden tempels nu

vooral opgericht als onderdeel van individuele bouwcampagnes, die tot doel hadden de

bouwheer, en niet zozeer de goden, te profileren. Politiek lijkt dus een grote rol gespeeld te

hebben in de religieuze ontwikkeling maar deze rol mag echter niet overschat worden. Het

sacrale landschap heeft zich ook vaak onafhankelijk ontwikkeld van maatschappelijke

veranderingen en dit zeker op plaatsen in het landschap die minder sterk beïnvloed werden

door het proces van urbanisatie.

Dergelijke locaties, die geen link vertonen met de urbane eenheden, worden beschouwd als

heilige plaatsen in de natuur. Deze vormen één van de topografische relaties, die werden

vastgesteld door Edlund, tussen de cultusplaats en haar omgeving. Naast deze die een

connectie vertoonden met de natuur, stonden 5 types in relatie tot de nederzettingen. Het gaat

om extra-urbane, urbane, extramurale, politieke en rurale heiligdommen. Voor de locaties in

de natuur was het vooral het gevoel van een goddelijke aanwezigheid die de site heilig

maakte. Typische elementen in het landschap die dit gevoel van goddelijke aanwezigheid

konden oproepen waren bergtoppen, voorgebergtes, grotten, bosjes en waterbronnen. Op deze

locaties werden votieven geofferd en na verloop van tijd verkregen sommigen ook

permanente of tijdelijke structuren of werden ze geïncorporeerd binnen de nederzetting in de

vorm van extra-urbane heiligdommen. Heiligdommen, die werden bekroond met permanente

structuren, waren zichtbare manifestaties van een goddelijke locatie, zoals deze door de mens

werd ervaren en hun context en functie speelt een belangrijke rol in het bepalen van hun type.

Zo kunnen extramurale heiligdommen vaak geassocieerd worden met rituelen van zuivering

en hadden ze regelmatig de bescherming van de stad als taak.

Page 140: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

140

Voor de 2 regio’s – Latium en Etrurië – en Rome werd de verspreiding van heiligdommen

achterhaald aan de hand van kaartjes. Niet alleen permanente structuren werden beschouwd

als bewijs voor een cultusplaats, maar ook de vondsten van votieven. Voor de verschillende

sites werd gekeken naar hun topografische relatie tot wegen, nederzettingen, water, bosjes en

hoogte. Voor Rome en Latium werd ook een chronologische onderverdeling toegepast. Voor

Etrurië was de datering echter niet voor elk heiligdom bekend waardoor dan ook werd

gekozen om de focus te plaatsen op de topografie.

Voor Rome is het vooral de tekst van Vitruvius die doet vermoeden dat goden strikte plaatsen

hadden in de stad waar ze werden vereerd en dat de locatie binnen het pomerium

voorbehouden werd aan inheemse goden. De verspreiding van tempels intra en extra

pomerium te Rome lijkt deze regel echter niet te staven, aangezien zowel inheemse als

vreemde godheden binnen de heilige grens hun tempels verkregen. Wat wel opvalt is de

discriminatie van de Servische Regio’s I en II met betrekking tot tempelstichtingen. Er is

echter nog geen algemeen aanvaarde verklaring voor dit verschijnsel. In de stad Rome zien

we dus zelden een duidelijke link tussen de godheid en zijn plaats van verering. Wel lijkt het

moment waarop de tempels werden gewijd een belangrijke rol te hebben gespeeld in de keuze

van de god of godin. Dit heeft te maken met diegene die het recht hadden om tempels op te

richten. Deze oprichting gebeurde namelijk in drie stadia die votum, locatio en dedicatio

werden genoemd en die het voorrecht waren van de koningen en later, tijdens de Republiek,

van de magistraten cum imperio. Dit recht hield in dat zij zonder tussenkomst van de staat een

gelofte mochten doen aan een bepaalde godheid en ook vrij mochten beslissen waar ze zijn

tempel wensten op te richten. Dit was niet alleen voorbehouden voor de magistraten maar ook

de generaals en aedilis konden dit recht laten gelden. De stortvloed van tempelstichtingen die

zich voordeed tijdens de Midden Republiek bestond dan ook hoofdzakelijk uit individuele

stichtingen door generaals en aedilis en was het gevolg van een stijging in de oorlogsbuit die

Rome ontving. Met het oog op het behouden van de delicate balans tussen de collectieve

macht van de heersende elite en de wens om eigen roem te verwerven, waren

tempelstichtingen de ideale wijze om zich van deze oorlogsbuit te ontdoen. Hiermee werden

niet alleen de elite en het volk gunstig gestemd, maar kon de stichter ook persoonlijke eer

verwerven. Bij de keuze van een locatie voor hun tempel zal dan ook zeker zichtbaarheid een

belangrijke rol gespeeld hebben. Hierdoor richtte men zich vooral op de drukke wegen van de

fora en circussen, op de belangrijke toegangswegen naar de stad en op zichtbare heuvels. De

periode van individuele tempelstichtingen had niet alleen gevolgen voor de keuze van locatie

maar ook voor de keuze van de goden en godinnen. Zo waren de individuele wijdingen van

Page 141: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

141

generaals tijdens de strijd vaak gericht tot goden van wie de functie kon gekoppeld worden

aan oorlog, of die vereerd werden door de gemeenschap die de Romeinen wensten te

veroveren. De locatie in de stad had dan ook veeleer te maken met politieke aspecten en ook

eenvoudigweg met het gebrek aan plaats. Tijdens de Archaïsche periode en de Vroege

Republiek werden tempels vooral gesticht in het hart van de stad, nabij de nederzettingen, en

deze gecentraliseerde positie bleef ook populair aan het begin van de Midden Republiek.

Hierna lag de focus vooral op de Aventijn en de Campus Martius, beiden buiten het

pomerium. Dit fenomeen van tempels buiten de stadsmuren zette zich door in de Late

Republiek en kan voornamelijk toegeschreven worden aan de steeds maar dichter bevolkte

stad, waar de mogelijkheden om tempels van een redelijke omvang op te richten, beperkt was.

Hieruit mag echter niet geconcludeerd worden dat religie een minder belangrijke rol speelde

dan politiek, maar eerder dat er geen echte beperkingen werden opgelegd op dat vlak. De

keuze voor tempelsites lijkt dus in de eerste plaats de beschikbaarheid van publiek land te

weerspiegelen en niet zozeer de aard van de godheden. Ongetwijfeld zal hun functie in

beschouwing genomen zijn, maar zonder daarbij echt een belemmering te hebben gevormd in

de lokalisering van hun tempels. Enkel goden die werden geassocieerd met rituelen van

zuivering werden steeds buiten de stad vereerd, maar ook in dit geval is er geen algemeen

verband aangezien de meeste goden konden gekoppeld worden aan dergelijke rituelen. In dit

geval was het dan ook de functie van het heiligdom die de ligging bepaalde en niet de aard

van de godheid.

Zowel voor Latium als voor Etrurië is de link tussen de godheid en het landschap, net zoals te

Rome, niet eenduidig vast te stellen vanwege het feit dat voor het merendeel van de locaties

de vereerde god of godin niet kon worden achterhaald. Wat wel duidelijk naar voor komt is

een relatie tussen het landschap en religie in het algemeen. Voor beide regio’s stond elke site

steeds in een topografische relatie met de omgeving waarbij voor de heilige plaatsen in de

natuur vooral water en bosjes van belang waren, evenals een ligging op grotere hoogte. Dit

waren ook de belangrijkste aspecten in de vroegste periodes, terwijl vanaf de Midden

Republiek vooral wegen belangrijk worden in de relatie. Door deze wegen breidden de steden

zich uit in het omliggende platteland en verschenen nu vooral extra-urbane heiligdommen.

Water bleef echter wel een belangrijk aspect en extra-urbane heiligdommen hadden dan ook

vaak een zuiverende en reinigende functie. De goden die in dergelijke heiligdommen werden

vereerd, waren van zeer uiteenlopende aard en hoefden ook niet noodzakelijk zelf een

associatie te vertonen met water. Vanaf de 4e eeuw v. Chr. verschijnen ook op diverse

Page 142: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

142

cultusplaatsen anatomische votieven die getuigen van een genezingscultus die in gebruik bleef

tot de 2e eeuw v. Chr. Ook dit aspect pleit voor het belang van rituelen met betrekking tot

genezing en reiniging. Vanaf de Late Republiek verdwijnt dit fenomeen geleidelijk aan en

worden ook veel minder tempels opgericht. Deze achteruitgang in tempelstichting was dus

niet alleen zichtbaar binnen Rome zelf, maar ook daarbuiten.

Ondanks het feit dat er nog vele onduidelijkheden zijn over de functies van bepaalde

godheden, de ligging van zekere heiligdommen en de connectie tussen beiden, lijkt het veilig

te stellen dat goden een belangrijk deel vormden van het landschap en gekoppeld werden aan

specifieke locaties en plaatsen. Dit lijkt vooral het geval geweest te zijn in de vroegste

periodes. Naarmate Rome zich verder ontwikkelde gingen ook politieke aspecten een rol

spelen in de keuze van locatie voor de heiligdommen. Waar voor sommige godheden een

duidelijke connectie tussen hun functie en plaats van verering kon vastgesteld worden, was

dat voor de meerderheid echter niet het geval. Diverse plaatsen vormden een thuis voor

dezelfde godheden en ook omgekeerd kwamen verschillende godheden voor op gelijkaardige

plaatsen. Niettegenstaande de problemen omtrent de zichtbaarheid van de religie blijft dit een

boeiend onderwerp voor verder onderzoek waarbij vooral de functies van de goden en

godinnen verdere aandacht verdienen, aangezien het misschien hun multifunctionaliteit is die

de diversiteit van hun vereringslocaties kan verklaren, die op dit moment niet volledig

duidelijk zijn.

Page 143: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

143

BIBLIOGRAFIE

Literatuur

Bailey C. 1932, Phases in the Religion of Ancient Rome, Berkeley

Beard M., North J. & Price S. 1998, Religions of Rome, Volume 1. A history, Cambridge

Beard M., North J. & Price S. 1998, Religions of Rome. Volume 2. A Sourcebook,

Cambridge

Bispham E. 2000, Introduction, In: Bispham E. & Smith C. 2000, Religion in Archaic and

Republican Rome and Italy, Edinburgh, pp. 1-33

Blagg T.F.C. 1985, Cult practice and its social context in the religious sanctuaries of Latium

and Southern Etruria, In: Malone C & Stoddart S. 1985, Papers in Italian Archaeology IV,

BAR International Series 246, pp. 33-51, Oxford

Bonamici M., Francovich R., Grifoni Cremonesi R, et.al. 1985, The land of the Etruscans

from Prehistory tot the Middle Ages, Milano

Bonfante L. 1986, Etruscan life and afterlife: A handbook of Etruscan studies, Warminster

Bouma J.W. 1996, Religio Votiva: The Archaeology of Latial Votive Religion. The 5th

– 3rd

c.

BC votive deposit south west of the main temple at Satricum Borgo Le Ferriere, Groningen

Cooley A.E. 2006, Beyond Rome and Latium: Roman religion in the age of Augustus, In:

Schultz C.E. & Harvey P.B. 2006, Religion in Republican Italy, Cambridge, pp. 228-252

Cornell T.J. & Lomas K. 1995, Urban Society in Roman Italy, London

de Cazanove O. 2004, Etruria, In: Johnston S.I. 2004, Religions of the Ancient World: A

Guide, Harvard, pp. 220-225

Page 144: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

144

de Cazanove O. 2007, Pre-Roman Italy, Before and Under the Romans, In: Rüpke J. 2007, A

companion to Roman Religion, Blackwell, pp. 43-57

Dorcey P.F. 1992, The cult of Silvanus. A study in Roman Folk Religion, Leiden

Dumézil G. 1970, Archaic Roman Religion Volume 1, Chicago and London

Dwight M.A. & Lewis T. 2005, Grecian and Roman mythology, New York

Edlund I.E.M. 1985, Man, nature, and the gods: a study of rural sanctuaries in Etruria and

Magna Graecia from the seventh tot the fourth century BC. In: Malone C & Stoddart S. 1985,

Papers in Italian Archaeology IV, BAR International Series 246, pp. 21-32, Oxford

Edlund I.E.M. 1987, The Gods and the Place. Location and function of Sanctuaries in the

countryside of Etruria and Magna Graecia (700 – 400 B.C.), Stockholm

Edlund-Berry I. 2006, Hot, cold, or smelly: the power of sacred water in Roman religion,

400-100 BCE, In: Schultz C.E. & Harvey P.B. 2006, Religion in Republican Italy,

Cambridge, pp. 162- 180

Edlund-Berry I.E.M. 2006, Ritual Space and Boundaries in Etruscan Religion, In: Thomson

de Grummond N. & Simon E. 2006, The Religion of the Etruscans, Austin, pp. 116-132

Ferguson J. 1970, The Religions of the Roman Empire, London

Ferguson J. 1980, Greek and Roman Religion, New Jersey

Fowler W.W. 1933, The Religious Experience of the Roman People from the earliest times to

the age of Augustus, Edinburgh

Gates C. 2003, Ancient Cities. The archaeology of urban life in the ancient Near East and

Egypt, Greece, and Rome, London

Page 145: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

145

Glinister F. 2000, Sacred Rubbish, In: Bispham E. & Smith C. 2000, Religion in Archaic and

Republican Rome and Italy, Edinburgh, pp. 54-70

Glinister F. 2006, Reconsidering “religious Romanization”, In: Schultz C.E. & Harvey P.B.

2006, Religion in Republican Italy, Cambridge, pp. 10-33

Harris W.V. 1971, Rome in Etruria and Umbria, Oxford

Izzet V. 2000, Tuscan Order: the development of Etruscan sanctuary architecture, In:

Bispham E. & Smith C. 2000, Religion in Archaic and Republican Rome and Italy,

Edinburgh, pp. 34-53

Johnston S.I. 2004, Religions of the Ancient World : A Guide, Cambridge

Lomas K. 1996, Roman Italy, 338 BC – AD 200. A Sourcebook, London

Long C.R. 1987, The Twelve Gods of Greece and Rome, Leiden

MacIntosh Turfa J. 2006, Etruscan Religion at the watershed: before and after the fourth

century BCE, In: Schultz C.E. & Harvey P.B. 2006, Religion in Republican Italy, Cambridge,

pp. 62-89

McGeough K. 2004, The Romans: New Perspectives, California

Muccigrossi J. 2006, Religion and politics: did the Romans scruple about the placement of

their temples?, In: Schultz C.E. & Harvey P.B. 2006, Religion in Republican Italy,

Cambridge, pp. 181-206

North J.A. 2000, Roman Religion, Greece and Rome. New Surveys in the Classics No. 30,

Oxford

Ogilvie R.M. 1976, Early Rome and the Etruscans, Sussex

Page 146: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

146

Orlin E. 2007, Urban Religion in the Middle and Late Republic, In: Rüpke J. 2007, A

companion to Roman Religion, Blackwell, pp. 58-69

Pallottino M. 1991, A History of Earliest Italy, Routledge

Palmer R.E.A. 1970, The Archaic Community of the Romans, Cambridge

Palmer R.E.A. 1981, Roman Religion and Roman Empire. Five Essays, Pennsylvania

Potter T.W. 1987, Roman Italy, London

Richardson jr. L. 1989, The cults of Lavinium, In: Humphrey J.H. 1989, Journal of Roman

Archaeology Volume 2, Michigan, pp. 147-150

Richardson jr. L. 1992, A New Topographical Dictionary of Ancient Rome, London

Rous B.D. 2008, No place for Cult. The sacred landscape of Latium in the Late Republic, In:

Moorman E.M, Blok J.H., Crielaard J.P. et.al. 2008, Babesch Volume 83, s.l.

Rüpke J. 2007, Roman Religion – Religions of Rome, In: Rüpke J. 2007, A companion to

Roman Religion, Blackwell, pp. 1-7

Salmon E.T. 1982, The making of Roman Italy, London

Scheid J. 1993, Les Bois Sacrés, In : de Cazanove O et Scheid J. 1993, Actes dus Colloque

International organisé par le Centre Jean Bérard et l’Ecole Pratique des Hautes Etudes (Ve

section), pp. 13-20, Naples

Scheid J. 1998, La religion des Romains, Paris

Schilling R. 1954, La religion Romaine de Vénus. Depuis les origines jusqu’au tempes

d’Auguste, Paris

Page 147: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

147

Schultz C.E. 2006, Juno Sospita and Roman insecurity in the Social War, In: Schultz C.E. &

Harvey P.B. 2006, Religion in Republican Italy, Cambridge, pp. 207-227

Semple E.C. 1971, The geography of the Mediterranean region its relation to ancient history,

New York

Smith C. 2007, The Religion of Archaic Rome, In: Rüpke J. 2007, A companion to Roman

Religion, Blackwell, pp. 31-42

Talbert R.J.A. 1947, Barrington Atlas of the Greek and Roman World, Princeton

Torelli M. 1986, History: Land and people, In: Bonfante L. 1986, Etruscan life and afterlife:

A Handbook of Etruscan Studies, Warminster, pp. 47-65

Torelli M. 1993, Etruria, Guide Archeologiche Laterza, Laterza

Spaeth B.S. 1996, The Roman Goddess Ceres, Texas

Stambaugh J.E. 1988, The Ancient Roman City, Baltimore

Taylor L.R. 1923, Local cults in Etruria, Rome

Wacher J. 1987, The Roman World, Routledge

Wissowa G. 1971, Religion und Kultus der Römer, München

Ziolkowski A. 1992, The temples of Mid-Republican Rome and their historical and

topographical context, Roma

Page 148: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

148

Elektronische bronnen

Platner Ball S. 1929, A topographical Dictionary of Ancient Rome, Retrieved July 9, 2009

from http://penelope.uchicago.edu/Thayer/E/Roman/home.html

Platner Ball S. 1929, A topographical Dictionary of Ancient Rome, Retrieved July 12, 2009

from

http://penelope.uchicago.edu/Thayer/E/Gazetteer/Places/Europe/Italy/Lazio/Roma/Rome/_Te

xts/PLATOP*/Regiones_Quattuor.html

Page 149: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

149

ILLUSTRATIEREFERENTIES

Kaart 1a In: Ziolkowski A. 1992, p. 284 152

Kaart 1b In: Ziolkowski A. 1992, p. 284 153

Kaart 1c In: Ziolkowski A. 1992, p. 284 154

Kaart 1 In: Ziolkowski A. 1992, p. 284 155

Kaart 2 In: Platner Ball S. 1929, internet 156

Kaart 3 In: Ziolkowski A. 1992, p. 284 157

Kaart 4 In: Ziolkowski A. 1992, p. 284 158

Kaart 5 In: Ziolkowski A. 1992, p. 284 159

Kaart 6a In: Bouma J.W. 1996, p. 6 160

Kaart 6b In: Bouma J.W. 1996, p. 6 161

Kaart 6c In: Bouma J.W. 1996, p. 6 162

Kaart 6d In: Bouma J.W. 1996, p. 6 163

Kaart 6 In: Bouma J.W. 1996, p. 6 & Talbert R.J.A. 1947 164

Kaart 7a In: Bonfante L. 1986, p. xxi, map 2 165

Kaart 7b In: Bonfante L. 1986, p. xxi, map 2 166

Kaart 7c In: Bonfante L. 1986, p. xxi, map 2 167

Kaart 7d In: Bonfante L. 1986, p. xxi, map 2 168

Kaart 7e In: Bonfante L. 1986, p. xxi, map 2 169

Kaart 7 In: Bonfante L. 1986, p. xxi, map 2 & Talbert R.J.A. 1947 170

Kaart 8 In: Edlund I.E.M. 1987, p. 74 171

Kaart 9 In: Edlund I.E.M. 1987, p. 65 171

Page 150: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

150

BIJLAGEN

Page 151: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

151

Kaart 1a:

Page 152: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

152

Kaart 1b

Page 153: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

153

Kaart 1c

Page 154: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

154

Kaart 1: Rome

Page 155: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

155

Kaart 2: De vier Servische Regio’s en de Sacraria Argeorum

Page 156: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

156

Kaart 3

Page 157: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

157

Kaart 4

Page 158: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

158

Kaart 5

Page 159: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

159

Kaart 6a

Page 160: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

160

Kaart 6b

Page 161: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

161

Kaart 6c

Page 162: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

162

Kaart 6d

Page 163: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

163

Kaart 6

Page 164: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

164

Kaart 7a

Page 165: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

165

Kaart 7b

Page 166: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

166

Kaart 7c

Page 167: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

167

Kaart 7d

Page 168: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

168

Kaart 7e

Page 169: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

169

Kaart 7

Page 170: ROMEINSE RELIGIE - Ghent University Library...ROMEINSE RELIGIE De relatie tussen de goden en hun plaats van verering te Latium, Etrurië en Rome (753 v. Chr. – 27 v. Chr.) Promotor:

170

Kaart 8: Civita Castellana

Kaart 9: Veii