150
Scriptie voorgelegd tot het behalen van de graad van master in de wijsbegeerte, academiejaar ’07-08, Universiteit Gent PSYCHOLOGISME, ANTI-CARTESIANISME EN NATURALISME METHODOLOGIE VAN DE NATURALISTISCHE EPISTEMOLOGIE Stijn Debrouwere Begeleid door prof. dr. Tim De Mey

Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  • Upload
    others

  • View
    11

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

Scriptie voorgelegd tot het behalen van de graad van master in de wijsbegeerte, academiejaar ’07-08,

Universiteit Gent

Psychologisme, anti-cartesianisme

en naturalisme

methodologie van de naturalistische ePistemologie

Stijn Debrouwere Begeleid door prof. dr. Tim De Mey

Page 2: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project
Page 3: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

abstract

Deze thesis behandelt de voornaamste metafilosofische proble-men van de naturalistische epistemologie, en plaatst ze binnen haar bredere historische context. Naturalistische kennisleer wordt gepresenteerd als een belangrijk stuk van de puzzel bij de integratie van de conflicterende mensbeelden uit de sociale we-tenschappen en de epistemologie.De anti-cartesiaanse component van het naturalisme impliceert dat naturalisten de zoektocht naar algemene fundamenten ver-werpen en toenadering zoeken tot de wetenschappen, maar niet dat ze kennisleer als normatieve discipline opgeven. Integendeel: wetenschappelijke inbreng biedt net de basis voor een evaluatief programma.We moeten traditionele analyses van begrippen als kennis en waarheid opgeven en kijken hoe die begrippen functioneren in allerhande situaties. Daarvoor zoeken we hulp bij allerlei poten-tiële hulpwetenschappen. Evolutionaire psychologie en biologie geven niet altijd de antwoorden die we zoeken, maar de psycho-logie en de sociologie liggen in belangrijke mate aan de basis van een genaturaliseerde epistemologie: kennisverwerving is bij uit-stek het domein van de cognitieve psychologie, en justificatie en de organisatie van onze zoektocht naar kennis zijn in belangrijke mate sociaal.Tot slot beargumenteren we dat de epistemologie de 'studie van mensen' moet zijn, en geen abstracte wetenschapsfilosofie. Elke vorm van kennis, zelfs de meest banale, verdient onze aandacht.We besluiten dat naturalisten iets moeten veranderen aan het nog te programmatische karakter van haar bijdragen (deze au-teur pleit schuldig) en dat analytici niet in de eerste plaats het naturalisme moeten problematiseren, maar eerder het belang van hun eigen project tonen terwijl steeds meer filosofen over-tuigd geraken van haar irrelevantie. Sommige problemen lossen we op, maar andere laten we gewoon vallen, en de problemen van de analytici bevinden zich al te vaak in die laatste categorie.

Page 4: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project
Page 5: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

Aan de mensen van het blad van papier

Page 6: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

vi

inhoudstafel inleidend: veel vragen, weinig antwoorden

Opzet xi

Een belangrijke beperking xii

Preliminaire opmerkingen en dank xii

oPbouw en analyse van een naturalistische metafilosofie

Wat is naturalisme? 1Naturalisme in het kader van de epistemologie 4

waar komt ↘ naturalisme vandaan? (intermezzo) 6

Contra: is naturalisme wel mogelijk? 8epistemologie als psychologie: een hopeloze poging 9

men boekt weinig resultaat 9

men spreekt over andere vragen 10

“nieuwlichterij en Pseudo-kennisleer” (intermezzo) ↘ 11

Pro: waarom naturalisme de wereld zal veroveren 13De algemene allure van een naturalistisch wereldbeeld 14

Weg met descartes: filosofie is geen Eerste Wetenschap 16

Continuïteit met wetenschap 17

drie eigenschaPPen van naturalistische theorieën

Circulariteit — en wat met de scepticus? 21Een cartesiaanse herinterpretatie 22

Descriptivisme — filosofie light? 24Kan naturalisme normatief zijn? 24

Moet naturalisme normatief zijn? 26

Hoe sterk staat de analytische epistemologie in haar prescriptieve schoenen? 27

Feiten als filosofische wapens 27

Page 7: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  vii

Reductionisme — tot er niks overblijft? 28De gevolgen van drie eigenschappen 31

Welke vragen mogen we nog stellen? Een aantal misverstanden 31

Plaats voor “niet-naturalistische”vragen 33

wat is analytische ePistemologie? (intermezzo) ↘ 34

Het beperkte belang van epistemologie in de eerste helft van de 20ste eeuw 34

Psychologie: neen, bedankt 35

waarheid, kennis, justificatie en relativisme

Wat is kennis? 41

Wat is waarheid? 43

Wat is justificatie? 46

rationaliteit in naturalistisch PersPectief

Het evolutionair argument 49

Houdt het evolutionair argument steek? 50

Helpt het evolutionair argument ons filosofisch verder? 51

Psychologie van het redeneren: is de mens irrationeel? 52

het Probleem van de levende materie (intermezzo) ↘ 56

Een web van betekenis 57

Een derde wereld? 58

De intentional stance 58

‘liaisons’ — tussen ePistemologie en wetenschaP

“No free lunch”: de mogelijkheid tot interdisciplinariteit 61Toenadering tot de biologie en evolutionaire psychologie 64

Hersenen en cognitieve processen 64

Proximate en ultieme verklaringen 65

Toenadering tot de psychologie 66Helpt psychologie ons beter redeneren? 67

Page 8: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

viii

de comPutationele Psychologie: weg met wetware ↘(intermezzo) 68

De gulden middenweg 72

De driehoeksverhouding tussen logica, psychologie en epistemologie 75

der Psycho- ↘ logismusstreit (intermezzo) 78

Psychologisme 79

Relativisme, solipsisme en cirkelredeneringen 80

De tevergeefse riposte van de psychologisten 81

de geboorte van de psychologie, de hergeboorte van de wijsbegeerte 81

Toenadering totde sociologie 84levende PoPPen en de Physique sociale (intermezzo) ↘ 88

Symmetrie in de Sociology of Scientific Knowledge bij David Bloor 89

De Sociology of Scientific Knowledge 90

Rede en causaliteit 91

PostscriPt: de studie van mensen

concluderendNaturalisme zonder fundament, mèt normatieve impact 95

De traditionele analyse schiet tekort 96

Interdisciplinariteit: verkeerd begrepen maar de moeite waard 96

Een breed vakgebied, een normatief vakgebied 99

In vogelvlucht: het goede, het slechte en het lelijke 100

bibliografie

aPPendix a: het belang van geschiedenisDe bouwblokken van een wereldbeeld 115

Het weggroeien van epistemologie en psychologie 117

Een geschiedenis met een kleur 118

aPPendix b:historische wortels van het naturalisme

Een wetenschap zonder geest 121Dubbele waarheid 122

Page 9: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  ix

Mechanicisme bij Descartes en Hobbes 122

De physique sociale 124

Methodologisch determinisme 125

Epistemologie zonder psychologie 125René Descartes 126

Het Britse Empirisme 127

Kant: het synthetische a priori 128

Het probleem van de objectiviteit 128

De analytische filosofie 130

aPPendix c: bibliografisch essayMechanicisme en materialisme 131

Psychologisme 132

Analytische filosofie 132

Anti-cartesianisme 133

Naturalistische epistemologie 133

Evolutionaire epistemologie 134

Filosofie van de sociale wetenschappen 135

aPPendix d: een tijdslijn

Page 10: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

“I’m swamped in an empirical philosophy - I feel that we are Nature through and through, that we are wholly conditioned, that not a wiggle of our will hap-pens save as a result of physical laws, and yet notwithstanding that we are en rapport with rea-son. - How to conceive it? Who knows? [...] It is not that we are all nature but some point which is reason, but that all is Nature and all is reason too. We shall see, damn it, we shall see.”

William James

Page 11: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  xi

inleidend: veel vragen, weinig antwoordenEr is een kloof gegroeid tussen de wijsbegeerte enerzijds, de sociale en gedrags-wetenschappen anderzijds. De filosofie definieerde zich in de twintigste eeuw sterk in tegenstelling tot de wetenschappelijke studie van geest en kennis. Na-turalistische epistemologie kunnen we kaderen als poging om deze kloof terug te overbruggen. Waar komt deze kloof vandaan? Is het wel zinvol om deze te dichten en kunnen naturalisten daar in slagen? Welke middeltjes kunnen na-turalisten uit hun hoed toveren, en waar schieten hun toverkunsten tekort?

Waarom zouden we besluiten dat toenadering tussen wijsbegeerte en de weten-schappen zinnig is? Wat schort er precies aan het traditionele, analytische, car-tesiaanse project? En eens we besluiten dat we toenadering tot de wetenschap-pen moeten zoeken, welke kant moeten we daarmee op?

Kan een naturalist zijn kritische functie als wijsgeer vervullen? Kan de natura-listische epistemologie zijn normatieve ambities vervullen? Moeten filosofen biologen worden en is de epistemologie dood, of herleeft ze net onder natura-listische impulsen?

oPzetDe naturalistische epistemologie wint jaar na jaar aan kracht, maar deson-danks blijkt er geen doordachte visie aanwezig die op al die vragen een ant-woord geeft. Programmatorische statements in overvloed, maar vaak zonder veel systematiek. Methodologische opmerkingen vinden we verspreid over in-leidende hoofdstukjes en voetnoten van een heleboel boeken en artikels, maar nergens centraal.

Er is nood aan een uitgewerkt metafilosofisch programma voor het naturalis-me. Een anekdotisch voorbeeld: vol goede moed begint men aan “epistemology in the age of neuroscience” van Patricia Churchland, een belangrijk werk in de naturalistische epistemologie, om dan pagina na pagina harder te zuchten, op zoek naar de epistemology die te rapen valt tussen de neuroscience. Dat kan beter en dat moet beter. Door een stapje achteruit zetten en de methodologie achter naturalistische epistemologie bloot te leggen en desgewenst bij te sturen, hoopt deze thesis bij te dragen aan de gezondheid van het naturalistische project.

Page 12: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

xii

Omdat ideeën over de toekomst van de filosofie en de aard van de kennisleer niet uit het niets komen, koppelen we voortdurend terug naar de geschiedenis van de wijsbegeerte en de sociale wetenschappen. We moeten een besef heb-ben van de geschiedenis van onze discipline als basis voor een nuchtere evalu-atie van de toekomst ervan. (Wie deze geschiedkundige intermezzo’s breder wil plaatsen kan terecht bij appendices A en B.)

een belangrijke bePerkingDit werk is niet “maar een inleiding” of “een aanzet tot”, maar heeft wel een andere belangrijke beperking. Methodologie en metafilosofie dienen om on-derzoek te bevorderen en makkelijker te maken, en ze bewijzen zichzelf door de mate waarin ze dat cognitieve doel verwezenlijken. Methodologieën worden aangepast als onderzoek dat vereist. In dit werk vind je geen casestudies, enkel theoretische discussies. Geen aprioristisch gebrabbel, maar evenmin concreet naturalistisch onderzoek over een concrete materie. Gezien het al te ironisch zou zijn om de waarde van het naturalisme te bevestigen door conceptueel on-derzoek in zuivere analytische traditie, staat de bruikbaarheid van de methodo-logie die dit werk uitspit, niet op voorhand vast. The proof of the pudding is in the eating. Deze thesis voorziet wel de pudding en daarmee ook de instrumenten om werk in de naturalistische epistemologie te kaderen, maar de consumptie is voor een andere keer en een ander werk.

Preliminaire oPmerkingen en dankEen scriptie is een academisch werk, en academische werken scheppen een bepaald verwachtingspatroon op vlak van inhoud én vormgeving. Deze thesis wijkt op bepaalde punten af van de verwachtingen, maar mijn inziens ten goe-de. Je zal in deze thesis geen enkele voetnoot terugvinden, enkel referenties naar de literatuur. Overdadige annotering dient al te vaak om middelmatige teksten van coherentie te voorzien, of om de eigen eruditie in de verf te zetten. Als informatie niet belangrijk genoeg is om in de lopende tekst op te nemen, dan verdient het ook geen voetnoot. De beperkingen van die aanpak heb ik opgelost door behalve de traditionele bibliografie ook een bibliografisch essay en kaderstukken over de filosofen die we zullen bespreken toe te voegen. Het essay geeft een overzicht van de literatuur en haar gebreken en kwaliteiten, zo-dat geïnteresseerden zich snel kunnen inwerken in het vakgebied van de na-turalistische epistemologie. De kaderstukken geven beknopt wat biografische informatie, de expertise van de besproken filosofen in een paar zinnen, en een afbeelding zodat je een gezicht kan plakken op wat anders anonieme figuren zijn.

Page 13: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  xiii

Een masterthesis schrijven die uitsluitend handelt over methodologische kwes-ties, en daarbij gevestigde filosofen en hun methoden de les leest, getuigt van enige hoogmoed. Daarvoor alvast mijn excuses.

De toekomst van de naturalistische epistemologie blijft onduidelijk, maar ho-pelijk wordt bij het lezen gaandeweg duidelijk wat precies onduidelijk is.

Bedankt aan Tim om het metafilosofische vuur aan te wakkeren en keer op keer resoluut “nee” te zeggen toen ik van onderwerp wou veranderen. Dank aan mijn ouders om mij te voeden tijdens het schrijven van dit werk. Tot slot een welgemeende kust ze aan de bibliotheken van deze universiteit, maar dank aan Wilfried, die alles draaglijk maakte.

Een aantal copyrights moeten vermeld worden. De ingesloten afbeelding van Hilary Kornblith is eigendom van Peter Rakocy, die van Michael Ruse werd ge-nomen door University of Alabama News en die van W.V.O. Quine door Steve Pyke, waarvoor eveneens dank.

Page 14: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

“Dat filosofie nog bestaat van-daag de dag, hoewel de vooruit-gang in de specialisatie van de wetenschappen in de loop van de 19de eeuw er voor zorgde dat filosofie haar laatste vakge-bied verloor, is niet in het minst vanwege haar onontkoombare gevecht tegen haar eigen over-bodigheid.”

Helmuth Plessner

Page 15: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  1

oPbouw en analyse van een naturalisti-sche metafilosofieNaturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project op poten zet, met een goede methodologische onderbouw en onderzoeksresultaten die voor zichzelf spre-ken. Er is nog werk aan de winkel.

Het is niet zo dat er ‘evenveel naturalismen als naturalisten’ zijn, maar door-dat de methodologische discussie niet systematisch verloopt en tussen inlei-dingen en voetnoten van allerlei naturalistische epistemologen verspreid zit, is van een gedeeld project nog weinig sprake.

Het is ook niet zo dat er niks op het palmares van de naturalisten staat — de stroming wakkerde discussies over het doel van de wijsbegeerte aan, en de epis-temologie ziet er vandaag de dag helemaal anders uit dan dertig jaar geleden. Anderzijds valt het moeilijk om aan te duiden hoe de kennisleer van de toe-komst er moet uitziet. Het ‘naturalistische onderzoek’ dat men predikt, komt maar mondjesmaat op gang.

Dat plaatst ons voor de taak om een synthese te bieden van de naturalistische epistemologie, dat als houvast kan dienen voor wie het veld verkent, en wie het onderzoek dat gebeurt wil kaderen. Om zo’n kader te scheppen, moeten we eerst weten waarover we spreken. Daarna verkennen we een aantal obstakels die in de weg staan van een naturalistische epistemologie en bekijken we even wat de aantrekkingskracht is van de stroming — los van concrete argumenten en kwesties.

wat is naturalisme? ◢Elke wijsgeer is vertrouwd met de tientallen uiteenlopende manieren waarop het woord ‘paradigma’ wordt gebruikt zowel in de vakliteratuur als onder filo-sofische leken. Met naturalisme is dat niet anders: de term komt voor in zoveel contexten dat het niet eenvoudig is om de kern van het begrip te duiden.

Volgens William Lane Craig and J. P. Moreland, critici, is materialisme en ei-genlijk zelfs fysicalisme één van de belangrijkste aspecten van naturalistische

Page 16: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

2

theorieën. Naturalisten laten in hun ontologie enkel entiteiten toe die ook in een ‘complete’ fysica zouden voorkomen. Ook Alvin Plantinga en Edward Jo-nathan Lowe stemmen daar mee in. (Craig & Moreland, 2000; Corradini, Gal-van, & Lowe, 2006) Dat betekent volgens Craig en Moreland ook dat in een naturalistisch kader geen plaats is voor bovennatuurlijke wezens: naturalis-me is anti-theïstisch. Andere bijdragen in Craig & Moreland 2000 zijn genu-anceerder: volgens Paul K. Moser en David Yandell hoeven naturalisten zich niet noodzakelijk te houden aan een strict fysicalisme: “Ontological naturalists typically, but not always, endorse some kind of materialism (or, physicalism) about reality.” (Craig & Moreland, 2000, p. 4)

Nog volgens Craig en Moreland is naturalisme een verwerping van “first phi-losophy” — dus elke vorm van apriorisme of filosofie als koningin van de we-tenschappen — en dus een bevestiging van het empiricisme. Dallas Willard (in hetzelfde volume uit 2000) stemt daarmee in. Integendeel zullen naturalisten een etiologie proberen opbouwen: een “groot verhaal” van hoe en waarom de wereld en de mens in elkaar zit zoals ze in elkaar zit. De smalende toon daarge-laten komt dat laatste vrij goed overeen met het naturalistische project dat John Searle voor ogen heeft: kijken en verklaren hoe de mens in al zijn complexiteit past binnen de natuur en de wereld. (Searle, 2007) Robert C. Koons noemt dit ‘representationeel naturalisme’: kennis en intentionaliteit worden beschouwd als deel van de natuur en dus te verklaren in materialistische termen eerder dan in een terminologie of volgens een werkwijze die daar los van staat. (Craig & Moreland, 2000, p. 49)

Zowel voor- als tegenstanders verbinden naturalisme in de epistemologie ook vaak aan externalistische posities: volgens Campbell moet naturalisme duide-lijk maken hoe de wereld (“referents”) een rol speelt in de selectie van nieuwe overtuigingen (Campbell in Rescher, 1990). Ook Willard, Koons en David Pa-pineau denken in die richting. (Papineau, 1993). Als we zo’n naturalisme door-denken, beweren Craig en Moreland, moeten we besluiten dat er geen nood is aan psychologische categorieën, behalve misschien om zuiver pragmatische redenen. Naturalisme houdt dus een zeker reductionisme in.

Elke vorm van empirisme, en naturalisme is empiristisch, leidt indirect tot een filosofie die de continuïteit tussen wetenschap en wijsbegeerte onderschrijft. Op die manier kunnen we allerlei schadelijke dualismen (te beginnen bij li-chaam en geest) laten voor wat ze zijn, lezen we verder bij Papineau.

Epistemologie wordt binnen de analytische traditie gezien als een normatieve discipline. “Epistemological questions involve […] what one ought to believe” (Fumerton, 2006, p. 1) en gelijkaardige statements kan je vinden in heel wat inleidende werken tot de epistemologie (bv. Chisholm, 1966). In het essay van Willard Van Orman Quine dat naturalistische epistemologie terug onder de

Page 17: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  3

aandacht bracht — Epistemology Naturalized — wordt de discipli-ne geherconceptualiseerd als een soort van psychologie (Quine, 1969). Naturalistische epistemo-logie heeft dus een veel sterkere descriptieve inbreng.

Volgens Edmund Runggaldier (Corradini, Galvan, & Lowe, 2006) maken naturalisten een onderscheid tussen het descrip-tieve en het normatieve, vaak met als enige opzet om het nor-matieve element uit te sluiten of als onecht af te doen. Als we even teruggaan in de tijd worden we er inderdaad aan herinnerd dat ‘naturalisme’ in het begin van de twintigste eeuw voornamelijk gebruikt werd om te verwijzen naar theorieën die morele ei-genschappen wilden reduceren tot natuurlijke eigenschappen. William Bechtel, een adept van evolutionaire epistemologie nu-anceert die visie: naturalistische kennisleer is weliswaar descrip-tief van aard, maar dat betekent niet dat de discipline geen nor-matieve dimensie heeft. “But it does mean that whatever import it has must stem from its empiri-cal account of how human know-ledge develops.” (Rescher, 1990, p. 63) Dat lijkt de consensus te zijn onder naturalisten: men wil kennisleer ‘pur sang’ beoefenen, en heel wat van de vragen uit het vakgebied (maar niet allemaal) zijn normatief van aard. Het verschil is dat men de mosterd haalt bij de wetenschap en niet uit speculatie.

W. V. O. QuineWillard Van Orman Quine (1908-2000) was

een Amerikaanse filosoof en logicus, quasi heel zijn leven verbonden aan Harvard Uni-versity. Hij koppelde de rigoureuze methoden van de analytische traditie aan een sympathie voor de pragmatistische traditie. Dat zou hem leiden tot belangrijke kritieken op de analy-tische filosofie. De eerste was “Two Dogmas of Empiricism”, waarin hij het onderscheid tussen analytische en synthetische proposi-ties aanviel, en bijgevolg ook het idee dat de filosofie conceptuele analyse kon toeëigenen als haar methode. De tweede kritiek, in 1969, luidde tegelijk een nieuw begin in voor de na-turalistische epistemologie. Epistemology Na-turalized is een vrij warrige tekst, en dat heeft misschien bijgedragen aan het succes ervan: genoeg vaagheden om kritiek uit te lokken, en voldoende suggestieve zinsneden om te inspi-reren.

Page 18: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

4

naturalisme in het kader van de ePiste-mologieNaturalisme, in zijn meest courante vorm, is een inhoudelijk statement over de wereld: de wereld is — min of meer — zoals de natuurwetenschappen ze be-schrijft, en er is niets voorbij de natuur: geen God maar ook geen transcenden-tale categorieën of fenomenen.

Volgens Peter Van Inwagen is dat “not a very informative thing so say” (Corra-dini, Galvan, & Lowe, 2006, p. 78). ‘Natuur’ is inderdaad een vaag concept en het lijkt alleszins fishy om een filosofische positie te verbinden aan wat wetenschap-pers al dan niet denken. Zo’n naturalisme is enkel nuttig om het onderscheid te maken met transcendentaal of supernatuurlijk denken — in het eerste geval heeft de natuur er niks mee te maken, in het tweede geval gaat men er boven.

Niettemin geeft zo’n inhoudelijk naturalisme meteen een indicatie van de algemene attitude van naturalisten: een vertrouwen in de wetenschap en de overtuiging dat die ook instrumenteel is bij het onderzoeken en verklaren van alle aspecten van deze wereld, inclusief het ‘leven van de geest’. Verder in dit werk hebben we het uitsluitend over deze afgeleide vorm van naturalisme: een empirisme gekoppeld aan een methodologie die aprioristische methoden ver-werpt en wetenschap gebruikt om filosofische problemen op te lossen of om een nieuw licht op die problemen te werpen. De sociale en gedragswetenschap-pen zijn de hulpdisciplines bij uitstek, maar ook ecologie en de evolutionai-re biologie hebben hun plaats. Maar ze bieden enkel hulp als hulp nodig is: methodologisch naturalisme betekent niet dat we elke filosofische bevinding moeten ondersteunen of bevestigen door wetenschappelijk onderzoek.

Filosofie blijft filosofie. Maar niet helemaal. Naturalisten verwerpen filosofi-sche methoden die gebaseerd zijn op intuïtie of het idee dat we iets kunnen zeggen over onszelf en onze wereld enkel en alleen door er diep over na te denken. Methodologisch naturalisme heeft daarom een hechte band met anti-cartesiaanse wijsbegeerte. Niet elke anti-cartesiaanse filosoof is actief binnen het naturalistische project — e.g. Stephen Toulmin en Richard Rorty — maar omgekeerd grijpen naturalistische filosofen zoals Mark Johnson en John Searle terug naar anti-cartesiaanse argumenten om hun naturalisme te kaderen, en bij Stephen Stich en Michael Bishop maakt een kritiek op de traditionele wijs-gerige methodologie een groot deel uit van hun betoog.

De link tussen naturalisme en anti-cartesiaanse filosofie, en de methodologi-sche component van naturalistische filosofie is de focus van al wat nog volgt. We beogen een metafilosofische analyse van het naturalisme, en dat betekent dat we weinig hulp hebben aan het werk van bijvoorbeeld Daniel Dennett ter-wijl dat één van de meest vooraanstaande naturalisten is. Dennett voelt er wei-nig voor om zijn naturalistische project methodologisch te verdedigen. Gege-

Page 19: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  5

ven de vaak voorkomende kritiek dat naturalisme vaak in de conceptuele fase blijft steken maar zelden tot onderzoek overgaat, is de aanpak van Dennett lo-venswaardig, maar ze helpt ons onderzoek hier niet vooruit.

We bouwen stelselmatig een framework op voor de naturalistische epistemo-logie, maar willens nillens komen bredere wijsgerige vragen ook vaak op de voorgrond. ‘Naturalistische wijsbegeerte’ en ‘naturalistische kennisleer’ wor-den verder dan ook uitwisselbaar gebruikt, om de link van de epistemologische kwesties met het bredere naturalistische kader aan te duiden. Epistemologie raakt zijdelings de metafysica (de mogelijkheid van een metafysica en van con-ceptuele analyse), de ethiek (ethisch redeneren) en zelfs de esthetica (de aard van standaarden en evaluaties).

oPgesomdNaturalisme vinden we ergens terug tussen pragmatisme en scientisme, en monisme en materialisme ko-men ook dichtbij (Kitcher, 1992, p. 44). Een aantal eigenschappen zien we steeds terugkeren.

• verwerping van first philosophy • externalisme • reductionisme • materialisme • antidualisme en een afkeer van de reïficatie van concepten

• descriptivisme en het belang van wetenschappelijke inbreng

In dit en de volgende twee hoofd-stukken richten we onze pijlen op deze metafilosofische thema’s en hoe ze zich manifesteren in de epis-temologie. Ze zijn het bestuderen waard, los van concreet naturalis-tisch onderzoek. Hoe abstract ook, deze thema’s bieden de basis om een aantal methodologische problemen uit te klaren.

Page 20: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

>waar komt naturalisme vandaan?We kunnen een naturalistische houding terugvinden bij Britse empiristen als Adam Smith en David Hume. Het naturalisme van de tweede helft van de twin-tigste en van de eenentwintigste eeuw haalde evenwel elders zijn inspiratie. Heel wat naturalisten maken deel uit van een nieuwe stroom pragmatisten, een stroming die dankzij Willard Van Orman Quine eind de jaren ‘60 weer aan in-vloed won. ‘Epistemology naturalized’, een belangrijke paper van Quine uit 1969 waarin hij zijn visie op de toekomst van de epistemologie geeft, staat symbool voor de geboorte van het nieuwe naturalistische project. De paper bevat heel wat controversiële punten — niet in het minste dat epistemologie een tak van de psychologie moet worden — waar weinig naturalisten zich nog mee akkoord verklaren, en hoort daarmee thuis in het rijtje van academische geschriften die enerzijds voldoende vaag zijn om reacties en kritieken uit te lokken, maar an-derzijds ook vinnig genoeg om te inspireren.

De pragmatistische stroom in het kielzog van Quine haalt een deel van haar in-spiratie uit de evolutieleer, daarin gesterkt door John Dewey, die reeds in 1909 schreef over ‘The Influence of Darwin on Philosophy’ in een gelijknamig werk. Na-turalistische epistemologie ontstond ook deels als een reactie tegen de tradi-tionele epistemologie. Het leek ouderwets om de zoektocht verder te zetten naar absolute zekerheden als fundament van onze kennis, en een vertrouwen in conceptuele analyse los van enige antropologie of psychologie leek onge-past. Richard Rorty diens invloedrijke Philosophy and the Mirror of Nature is een goed voorbeeld van deze zogenaamde ‘anti-cartesiaanse’ invloed op het natu-ralisme. Het boek uit 1979 haalt scherp uit naar de gangbare analytische filoso-fie met haar zoektocht naar absolute zekerheden en haar onwetenschappelijke werkwijze.

Ook evoluties binnen de psychologie zelf hebben het naturalisme in de hand gespeeld: de cognitieve psychologie had zich losgewrikt van het behaviorisme en deze complexere kijk op onze psyche was een stuk uitnodigender voor wijs-geren; het was niet meer al conditionering dat de klok sloeg (Kitcher, 1992, p. 61).

Page 21: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

Het woord ‘stroming’ om naar deze pragmatisten te verwijzen is een bewuste keuze: het gaat over een vrij losse associatie van filosofen, niet om een hechte school. Ook niet elke denker die we in deze richting kunnen plaatsen identifi-ceerde of identificeert zichzelf als pragmatist. Stephen Stich doet dat bijvoor-beeld wel, maar Daniel Dennett als leerling van Quine doet dat niet.

Min of meer onafhankelijk daarvan ontstond ook een tweede stroming die een sterkere wetenschappelijke inbreng voorstond. De vooruitgang van de neuro-wetenschappen en cognitieve wetenschap de voorbije decennia laat een grote indruk na bij heel wat filosofen, met als voornaamste vertegenwoordiger Pa-tricia Churchland. Anderen zoals Michael Ruse laten zich inspireren door de biologie en zullen hun werk meestal als evolutionaire epistemologie betitelen eerder dan als naturalistische epistemologie.

Deze stroming meent dat er heel wat oplossingen voor traditionele problemen voor het grijpen liggen in de cognitieve wetenschap en de evolutionaire bio-logie. Ze zijn over het algemeen genomen iets minder begaan met methodo-logische kwesties dan de pragmatistisch geïnspireerde naturalisten, en eerder geneigd om traditionele epistemologische vragen te laten vallen. Die traditio-nele vragen vloeien volgens hen voort uit folk psychology — intuïties over onze psyche die wetenschappelijk onhoudbaar zijn geworden.

Naturalisten verschillen in de mate waarin ze afwijken van het traditionele pro-ject en de mate waarin ze toenadering tot de wetenschap zoeken. Voor sommige filosofen is het voldoende om de aprioristische aard van de traditionele epis-temologie te verwerpen, terwijl iemand als Richard Rorty meent dat we episte-mologie volledig moeten laten vallen. W. V. Quine zocht heil bij de psychologie, terwijl Stephen Toulmin eerder opteert voor een empirische logica zonder veel psychologische inbreng. Elke categorisering van naturalisten verdient dus de nodige omzichtigheid in het gebruik.

Page 22: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

8

contra: is naturalisme ◢wel mogelijk?Een aantal van de grootste tegenstanders van naturalistische filosofie komen uit zeer traditionalistische hoek, zoals een heleboel theïsten die niet happig zijn op de rejectie van het bovennatuurlijke. Andere kritieken komen uit post-moderne hoek, waar men de mogelijkheid van wetenschap om iets te zeggen over de menselijke geest in het algemeen in twijfel trekt. Die kritieken laten we links liggen. Het zijn algemene polemieken tegen de mogelijkheid van elk na-turalisme en ze hebben maar zijdelings betrekking op de epistemologie.

Boeiender discussiepunten vallen te rapen binnen de analytische filosofie. Een aantal verdedigingen van conceptuele analyse en aprioristisch onderzoek zijn vrij verfijnd, en er zijn kritieken uit analytische hoek die het naturalistische project op de korrel nemen en daarmee belangrijke zwakke punten aanwijzen in het naturalisme.

Filosofen zoals P. M. S. Hacker en Timothy Williamson betwisten dat de metho-de van de analytische filosofie voorbijgestreefd is. Het is makkelijk om scham-pere op te merken dat conceptuele analyse kuisvrouwen maakt van filosofen, maar volgens deze critici is er niks banaals aan dat project. Alle wetenschap en alle denken steunt op abstracties, concepten en manieren om naar de wereld te kijken. Daar wat orde in scheppen — de Augiasstallen uitkuisen, Wittgenstein indachtig — is voer genoeg voor wijsgeren: “The charge of philosophy — a Si-syphean labour, to be sure — is the extirpation of nonsense.” (Hacker, 2006, p. 19) Men kan eventueel betwisten dat dat project kan gebeuren op basis van intuïtie, maar dat doet volgens Hacker niks af van de waarde van die visie op filosofie.

De kritieken op de analytische filosofie en haar vertrouwen op intuïties, zo gaat men verder, berusten op een naïeve kijk op wat wetenschap kan bijdragen aan de wijsbegeerte en een misvatting over wat de rol is van wijsbegeerte onder de academische disciplines.

Analytici eisen dat we onszelf een paar vragen stellen, voor we ons storten in het naturalisme. Wat is de rol van wijsbegeerte vandaag de dag? Moet wijsbe-geerte wetenschap worden en is dat dan nog wijsbegeerte?

Page 23: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  9

ePistemologie als Psychologie: een hoPe-loze PogingW.V. Quine lanceerde in 1969 het voorstel om epistemologie een subdiscipline van de psychologie te maken. Tegenwoordig verdedigt bijna niemand nog se-rieus dat voorstel, maar niettemin stellen heel wat naturalisten voor om epis-temologie te laten toenaderen tot de cognitieve en de evolutionaire psycholo-gie, waaronder grote namen: Michael Ruse, Hilary Kornblith, Paul en Patricia Churchland. Ook een aantal psychologen zoals Edward Reed en James Gibson hebben daartoe stappen ondernomen.

Het probleem, zo zegt Tom Sorell, is dat voorstellen voor de integratie van dis-ciplines al eeuwen filosofen weten te charmeren, maar vaak zonder resultaat blijven. Denk maar aan de logisch positivisten en hun droom van een geünifi-eerde wetenschap. Dat project is gefaald, en ook andere pogingen “have proved virtually impossible to carry out.” (Sorell, 1994 [1991], p. 23)

men boekt weinig resultaatNaturalistische epistemologie heeft wetenschappelijke ambities. Net zoals alle andere wetenschappen (in de brede zin van het woord) moet ze dus resultaten kunnen voorleggen. The proof of the pudding is in the eating, merkten we reeds op. Sinds Quine eind de jaren zestig de naturalized epistemology op gang trok, is er weliswaar het één en ander verwezenlijkt: Lakoff en Johnson ontrafelden de rol van metaforen in ons denken, de sociale epistemologie geeft een aantal inzich-ten in hoe wetenschappelijke praktijken werken en in justificatie als sociaal fenomeen, en onderzoek naar het geheugen en de hersenen leerde ons over de (on)betrouwbaarheid van onze waarneming. Maar bijna veertig jaar is voorbij sinds de paper van Quine, en na zo’n tijdspanne verwacht je eigenlijk toch iets meer van een onderzoeksprogramma dat zoveel mensen dragen.

Deze kritiek hoeven we niet eens bij de analytici te zoeken: voor een groot stuk komt ze van naturalisten zèlf. Michael Bradie zegt dat de resultaten van de in-tegratie tussen de cognitieve psychologie, evolutietheorie en epistemologie er niet altijd staan, en “Those who see significant philosophical consequences emerging from taking Darwin seriously have not yet, I fear, made a convincing case.” zegt Michael Bradie (Rescher, 1990, p. 37)

Deels is dat te wijten aan de programmatorische aard van veel bijdragen tot de naturalistische epistemologie. Reeds sinds John Dewey in het begin van de twintigste eeuw wordt er onnoemelijk veel tijd besteed aan het nadenken over hoe het nu verder moet met de wijsbegeerte, eerder dan effectief pistes te ver-kennen.

Page 24: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

10

Ook in de evolutionaire epistemologie, die specifiek kijkt wat de evolutiethe-orie ons kan bijleren over cognitie, zijn de resultaten niet altijd zo aanmoedi-gend. Vaak blijven filosofen steken bij de simplistische stelling dat een gevaar-lijke wereld ons noopt tot het “zien wat er is”. (Rescher, 1990, p. 101). Er is een latent gevoel, zo Michael Ruse, dat veel evolutionaire epistemologie eenvoudig-weg niet zo goed is, en dat de onderzoeksresultaten mager zijn in verhouding met de geïnvesteerde moeite. “There is a feeling that much which passes under the name of ‘evolutionary epistemology’ is not just mistaken philosophy but is somehow rather seedy. The quality of argumentation is poor and the claims for success are out of proportion to the effort which has been invested.” (Ruse, 1995, p. 8)

men sPreekt over andere vragenEchte interdisciplinariteit is een huzarenwerkje. Alle pogingen ertoe zorgen volgens critici dat filosofen hun core business vergeten en vragen stellen die nog weinig te maken hebben met kennisleer en weinig te maken hebben met de vragen die deze filosofen oorspronkelijk motiveerden.

Patricia Churchland schrijft in haar bekende Epistemology in the Age of Neuro-science (Churchland, 1987) dat epistemologie niet kan blijven stilstaan en zo-maar toekijken naar alle informatie die de neurowetenschappen ons aanbie-den. Churchland merkt op dat ze hetgeen ze tijdens haar opleiding tot wijsgeer leerde — de aard van sense data, wat geldt als a priori kennis, het Gettierpro-bleem — nu ziet als curiositeiten en spielerei:

I am no longer preoccupied with the nature of absolute foundations, because it does not look as if there are any; or with a priori knowledge, because there proba-bly is not any, or with sense data, because that is a mixed-up way of thinking about sensory processing. (Churchland, 1987, p. 545)

Kortom: om te weten hoe mensen leren, begrijpen en waarnemen hebben we heel andere methoden nodig dan de traditionele. Daarnaast moeten we vaak ook andere vragen stellen, omdat de vragen zèlf van de analytische epistemolo-gie ons de verkeerdere richting op hebben gestuurd.

Maar als men de traditionele filosofische vragen niet interessant vindt, waar-om herschoolt men zich dan niet tot wetenschapper? Men spreekt over iets dat amper nog wijsbegeerte is, zeggen sceptici. Het risico bestaat dat “[we] write off as dead questions that are merely old.” (Sorell, 1994 [1991], p. 4) Veel commen-tatoren begrijpen dat bepaalde vragen moeten verlaten worden als vruchtloos. Maar we hoeven geen tien bladzijden te lezen in de paper van Churchland voor ze ons onderdompelt in een discussie over connectionisme en neuronale in-puts. Daarmee hoopt ze “to understand the nature of representing and reaso-

>

Page 25: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

“nieuwlichterij en Pseudo-kennisleer”Het argument dat naturalistische kennisleer eigenlijk helemaal geen kennis-leer is maar eigenlijk psychologie of toch iets helemaal anders, is niet nieuw.De neo-Kantiaan WilhelmWindelband protesteerde reeds in de 19de eeuw dat psy-chologie de grote religieuze en sociale vragen niet kan beantwoorden, terwijl dat laatste net de bestaansreden van filosofen was. Wilhelm Dilthey verweet psychologisch geörienteerde denkers een ongepast materialisme. (Kusch, 1995, p. 180)

Volgens Dilthey moet men de natuur verklaren, maar het mentale leven moet men begrijpen — voorspellingen en hypothesen zoals in de experimentele psy-chologie komen daar niet aan te pas. Meer nog, volgens Edmund Husserl is filosofie nodig om de wetenschappen te gronden. Een empirische wijsbegeerte kan onmogelijk een legitimering geven van de wetenschap, want dat zou on-herroepelijk circulair zijn.

Naturalistische wijsbegeerte spreekt volgens deze denkers over andere dingen, kan geen antwoord geven op de belangrijke vragen of probeert zelfs niet. De-zelfde visie zien we tegenwoordig bij onder andere Andrew Clark, Peter Van Inwagen en P. M. S. Hacker.

Wilhelm Wundt zou sterk protesteren tegen die kijk op de wijsbegeerte en de rol van de gedragswetenschappen. Wundt opperde dat psychologie aan de basis van de menswetenschappen staat (inclusief de wijsbegeerte) omdat het de pro-cessen beschrijft waaruit mentale producten — wetten, kunst, economische en politieke systemen — ontstaan (Kusch, 1995, p. 132).

>

Page 26: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

12

ning” (p. 553) Een pientere lezer — voor of tegen het naturalisti-sche project — moet opmerken dat er een grote kloof gaapt tus-sen kijken hoe onze hersenen wer-ken en bepalen wat geldt als kennis en volgens welke criteria. Church-land verduidelijkt amper hoe beide vragen zich met elkaar ver-houden, zodat het lijkt alsof ze de ene vraag gewoon door de andere vervangt. En dat gaat in tegen de heersende kijk op filosofie:

“For philosophers expect their best arguments and conjectures to be in some sense independent of particular experimental re-sults or empirical considerati-ons.” (Clark in Callebaut & Pinx-ten, 1987, p. 228)

Volgens Tom Sorrell ontstaan fi-losofische problemen uit prefi-losofisch te begrijpen feiten en dienen ze zich bij iedereen aan. Het zijn vragen die niks te ma-ken hebben met voorspelling of verklaring van fenomenen. Het heeft dan ook weinig zin om epis-temologische vragen (de aard en grenzen van kennis) te verdui-delijken met de hulp van weten-schap. Deze kritiek heeft alvast Alvin Goldman ertoe gebracht een heel deel van zijn naturalis-tische epistemologie te benoe-men als ‘epistemics’ in plaats van ‘epistemology’ omdat hij discus-sies over de passendheid van het label epistemologie wou vermij-den.

Patricia ChurchlandDe Canadees-Amerikaanse Patricia Church-

land (1943) maakt samen met haar man Paul Churchland, het bekende filosofenduo uit. Ze werkt sinds 1984 aan de universiteit van San Diego, waar ze behalve in het filosofiedeparte-ment ook actief is in het Salk Institute for Bio-logical Studies. Churchland concentreert zich op de verbanden tussen neurowetenschappen en filosofie: om de geest te begrijpen moeten we de hersenen begrijpen. Het verbaast niet dat Churchland sterk tekeer gaat tegen de ‘folk psychology’ die ze ziet in de gedachtegang van veel filosofen. Net als Ron Giere is ze er-van overtuigd dat zulke concepten verfijnd of zelfs vervangen zullen worden naargelang de wetenschap vooruitgang boekt, en we niet moeten denken dat onze intuïtieve concepten beantwoorden aan iets in de wereld.

Churchland vertegenwoordigt de naturalis-tische stroming die eigenlijk de mainstream van de filosofie heeft laten varen. Volgens haar eliminativistische visie moeten we een ra-dicale breuk maken met filosofie zoals ze in de twintigste eeuw beoefend werd. Filosofen moeten wel degelijk parttime wetenschappers worden. Dat contrasteert met veel andere na-turalisten die aan bod komen in deze thesis, die ondanks hun sterke kritieken op de staat van de discipline het wel nog belangrijk vin-den zich te identificeren met de filosofie en (een aantal van) haar eeuwenoude vragen.

Page 27: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  13

Naturalisten verwijten analytici regelmatig dat ze aan folk psychology doen: ge-zien ze zich in hun zoektocht naar wezenskenmerken van epistemische ter-men (kennis, waarheid, justificatie) louter baseren op wat intuïtief plausibel lijkt, blijven ze steken in pseudowetenschappelijke analyses. Sorrell betwist dat. Folk psychology is een wijze om te denken over het menselijk handelen, maar filosofen gebruiken deze intuïtieve kijk op onze psyche niet bij het voorspellen van psychologische fenomenen. Ze kan dus blijven dienen, omdat ze niet con-curreert met een wetenschap maar er complementair aan is en gebruikt wordt voor andere doeleinden, zijnde in filosofische beschouwingen.

Misschien het grootste probleem dat analytici zien in het project van natura-listische epistemologen is dat die laatste het grondende (cartesiaanse) project van de kennisleer laten vallen. Naturalisten hebben weinig ambitie om te kij-ken hoe we, als we al onze vooronderstelde kennis tussen haakjes plaatsen, een fundament kunnen vinden voor kennis. Dat betekent volgens Andrew Clark dat “such an epistemology begins well after the traditional enterprise is meant to have ended.” (Callebaut & Pinxten, 1987, p. 224) Er is niks mis met natura-listische epistemologie volgens Clark, maar deze filosofen vergissen zich als ze denken dat ze de traditionele epistemologie in de lijn van Descartes en Kant kunnen vervangen door iets nieuws. Als naturalisme überhaupt een plaats heeft in de filosofie, is het als een project dat bestaat naast het traditionele. Men spreekt over andere vragen.

Pro: waarom naturalisme ◢de wereld zal veroverenDe aannemelijkheid van het naturalistische project steunt op de aannemelijk-heid van haar concrete verklaringen. Dat stelt ons voor een aantal beperkingen: je kan niet op zuiver conceptuele basis enige vorm van naturalisme verdedi-gen, zonder in de val te trappen waarbij naturalisme gereduceerd wordt tot één van onze a priori overtuigingen (Williamson, 2007).

Maar niet alles is verloren. Een aantal algemene methodologische overwegin-gen verklaren afdoende waarom naturalisme zo’n aanlokkelijk project is. Na-turalisme fascineert omdat het filosofie niet tegenover maar in lijn met weten-schap plaatst, en omdat het zo vernietigend uithaalt naar zeteldenkers en de traditionele filosofie van Descartes tot Gettier. Die aantrekkingskracht is voor heel wat filosofen zo sterk dat ze bij het project blijven, hoewel de vruchten lan-ger op zich laten wachten dan men zou willen.

Page 28: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

14

de algemene allure van een naturalis-tisch wereldbeeldJohn Dewey beschreef een eeuw geleden de neiging tot dichotomisering en de reïficatie van die dichotomieën als de filosofische denkfout, maar Dewey is al-lesbehalve de enige die verveeld zat met de tweesplitsingen die zoveel filoso-fische debatten bepalen. Filosofen vervallen misschien vaak in dichotomisch denken, maar tegelijk zijn ze vaak de eersten om allerhande epistemologische kloven in twijfel te trekken en te bekritiseren. De naturalistische epistemologie is één zo’n poging om een kloof te dichten: ze plaatst epistemologie naast an-dere empirische wetenschappen zoals de psychologie, eerder dan in oppositie ermee. De disciplines verschillen weliswaar van elkaar, maar hun studiegebie-den overlappen. Er zijn enkel graduele verschillen tussen wetenschap en wijs-begeerte, geen principiële. Wijsbegeerte is abstracter en stelt vaker normatieve vragen, psychologie en biologie zijn in de eerste plaats descriptief en hechten meer belang aan detailstudie — maar daar schuilt geen absoluut onderscheid achter.

Steven Pinker merkt op dat “A good grasp of how the mind works is indispen-sable to the arts and humanities.” (Pinker, 2002, p. 417) Michael Ruse stelt de in-tuïtie nog scherper: “The fact that we are modified monkeys must mean some-thing” (Rescher, 1990, p. 101). Als wetenschappelijk onderzoek de wijsbegeerte een stap vooruit kan helpen, dan moeten we die kans met beide handen grij-pen. De belofte van vruchtbaar onderzoek maakt van naturalisme zo’n aanlok-kelijk voorstel.

Indien er geen kloof is tussen wetenschap en wijsbegeerte kan men gebruik maken van wetenschappelijke data over de menselijke natuur bij het oplossen van wijsgerige problemen. Studies in de psychologie naar menselijke irrationa-liteit zijn essentieel bij het opbouwen van een filosofisch mensbeeld, sociologi-sche bevindingen over de institutionele structuur van de universiteiten zeggen misschien meer over de organisatie van onze kennis dan we zouden denken.

Een wetenschappelijke attitude speelt daarnaast nog een tweede rol. Om wijs-gerige problemen op te lossen moeten we eerst goed weten wàt we proberen oplossen en hoe we het probleem moeten aanpakken. Vaak moeten we daarbij onze vragen herformuleren: soms kan je moeilijk de vinger leggen op wat nu precies het probleem is waar je mee zit, en evolueert het probleem mee met de oplossing. Soms kunnen we onze wijsgerige vragen op zo’n manier stellen dat ze vatbaar zijn voor wetenschappelijk onderzoek, en — meer nog — dat we reeds een afdoend wetenschappelijk antwoord voorhanden hebben. Eén oude vraag van Descartes, “hoe kunnen we ontsnappen aan illusies”, vindt bijvoor-beeld een antwoord in psychologische studies naar metacognitie (hoe we de staat van onze kennis in de gaten houden en evalueren). Wat voorheen een

Page 29: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  15

eeuwig en onoplosbaar filosofisch probleem leek, kunnen we hierbij met een gerust hart laten vallen.

We kunnen bestaande filosofische problemen proberen oplossen door ons te informeren over de relevante wetenschappelijke kennis en we kunnen een aan-tal andere problemen gewoon overboord gooien: oorspronkelijk filosofische vragen blijken wetenschappelijke vragen te zijn, of zelfs non-issues. Over de mate waarin deze aangepaste vragen nog overeenkomen met onze oorspronke-lijke problemen kan men veel discussiëren. Naturalisten zijn er alleszins van overtuigd dat ze dezelfde vragen behandelen als meer traditionele filosofen en bovendien dat ze dat beter kunnen. Analytische filosofen zijn als “the armchair biologist who conscientiously explored his concepts and decided that he knew a priori that whales are great fish.” (Bishop & Trout, 2005, p. 709)

Andere naturalisten menen dat er geen scherp onderscheid te maken valt tus-sen wetenschap en wijsbegeerte. Grenzen tussen disciplines werken verstik-kend, omdat ze berusten op praktische, contingente overwegingen. Zo hebben psychologen, sociologen én wijsgeren het een en ander te zeggen over kennis en toch werken deze mensen gewoonlijk volledig naast elkaar. Sociale weten-schappers en wijsgeren houden elkaars vakgebieden niet genoeg in de gaten. Keith Devlin schrijft evenwel dat “traditional borders between disciplines [...] are rapidly breaking down.” (Devlin, 1997, p. vii) en zo hoort het. Dit soort uni-ficatie is een droom van veel academici en wetenschappers. De aantrekkings-kracht van die droom is, ondanks allerlei moeilijkheden die opduiken bij inter-disciplinair onderzoek, niet getaand.

Tot slot is naturalistische epistemologie bij een aantal filosofen waaronder Stephen Stich een rechtstreeks gevolg van hun vlucht van de analytische epis-temologie. Analytische epistemologie in de lijn van Michael Dummett en Saul Kripke wordt als te abstract ervaren, zonder enige relevantie voor problemen in de echte wereld.

In The Fragmentation of Reason doet Stich in een korte autobiografie uit de doe-ken hoe hij jaar na jaar steeds minder interesse vertoonde voor allerlei concep-tuele speelgoedproblemen zoals de bekende Gettier-tegenvoorbeelden bij de analyse van het begrip waarheid. Net zoals Patricia Churchland vond hij een epistemologie die zich beperkte tot vraagstukken à la de analyse van het begrip ‘kennis’ steeds wereldvreemder:

On the few occasions when I have taught the “analysis of knowledge” literature to undergraduates, it has been painfully clear that most of my students had a hard time taking the project seriously. . . . Surely something had gone very wrong so-mewhere when clever philosophers, the heirs to the tradititon of Hume and Kant, devoted their time to constructing baroque counterexamples about the weird ways

Page 30: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

16

in which a man might fail to own a Ford, or about strange lands that abound in trompe l’oeil barns. (Stich, 1990, p. 3)

Behalve Stich zijn ook Jonathan M. Weinberg en Shaun Nichols deze vorm van epistemologie zo grondig beu dat ze er schamper naar verwijzen als ethno-epis-temologie: de studie van wat gegoede doctorandi en professoren denken over kennis (Weinberg, Nichols, & Stich, 2001).

Naturalistische wijsbegeerte is, zoals de naam aangeeft, veel sterker betrokken op de wereld. De waarde van het wijsgerige naturalisme moet intern zijn aan het project, niet het gevolg van de verwerping van een alternatief, en dus is op zich de desillusie van heel wat wijsgeren met het analytische project geen argu-ment pro naturalisme. Deze motivatie is echter zeer reëel en analytici zijn zich daar beter bewust van. De onenigheid tussen analytici en naturalisten draait om meer dan enkele technisch-wijsgerige akkefietjes. Het draait om een onte-vredenheid met de traditionele wijsbegeerte. “The displacing of this wholesale type of philosophy will doubtless not arrive by sheer logical disproof, but rather by growing recognition of its futility.” zei John Dewey iets minder dan honderd jaar geleden al, en dat geldt nog steeds (Dewey, 1910, p. 16).

Er is echter ook een diepgaandere reden waarom zoveel ex-analytici zich beke-ren tot een naturalistische aanpak. Als conceptuele analyse op basis van (apri-oristische) intuïties niet zinvol is, dan dient analyse met empirische inbreng zich aan als alternatief. Als absolute fundamenten zoeken zinloos lijkt — “[the] traditional demand for certainty may be a mistake.”(Papineau, 1993, p. 143) — dan zoeken we naar relatieve fundamenten, en dat is typisch wat empirische kennis biedt. Eens men de analytische filosofie laat vallen, biedt naturalistische epistemologie zich bijna direct aan.

weg met descartes: filosofie is geen eer-ste wetenschaPNaturalistische epistemologie verwerpt het cartesianisme in die zin dat ze meent dat een wijsbegeerte gebaseerd op intuïtie niet meer kan, ook al ver-momt ze die methode als een “analytisch a priori”, en ze verwerpt het cartesi-anisme omdat ze de zoektocht naar algemene en absolute fundamenten ver-werpt als naïef en onnodig.

David Papineau (Papineau, 1993, pp. 3-4) stelt dat de meeste filosofen het er over eens zijn dat filosofie deels bestaat om orde te brengen in de assumpties die we gebruiken om de natuurlijke wereld te verklaren. ‘Rationalisten’ menen dat we die assumpties met behulp van een ‘eerste filosofie’ kunnen afleiden uit het niets. Naturalisten zien deze betrokkenheid op de wereld daarentegen net als reden waarom filosofie geen aprioristische koningin van de wetenschap

Page 31: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  17

kan zijn: filosofie handelt over empirische kwesties en kan niet anders dan re-kening houden met hoe die wetenschappelijke assumpties de facto werken en hoe ze functioneren in verklaringen.

Het kan bijvoorbeeld zin hebben om in de wijsgerige antropologie het homo economicus-ideaal te bestuderen dat dient als basis voor de verklaring van men-selijk gedrag in heel wat economische en een aantal sociologische geschriften; het zou daarentegen op zijn minst bizar zijn om dat (of een ander mensbeeld) a priori te proberen afleiden of te bekritiseren. Naturalisten staan afkerig tegen-over een filosofie die de wetenschap de les spelt — hetgeen Collingwood me-morabel “the embarrassing problem” (Collingwood, 1998 [1940]) noemde, het gênante probleem van de filosofie die denkt boven de wetenschap te staan.

We citeerden eerder Andrew Clark, die meent dat het naturalisme een aanvul-ling moet zijn op het traditionele project, maar dat niet kan vervangen. Hij mist daarmee het hele punt van de naturalistische aanpak en haar verwerping van de cartesiaanse kennisleer: men verwerpt het klassieke zoeken naar fundamen-ten of naar een abstract “concept van kennis”. Dat betekent inderdaad dat men andere vragen moet stellen dan die waar veel filosofen zich in de twintigste eeuw mee hebben ingelaten, maar dat betekent niet dat men een andere mate-rie behandelt die losstaat van de ‘echte’, ‘traditionele’, ‘klassieke’ kennisleer.

continuïteit met wetenschaPNaturalistische wijsgeren staan sceptisch tegenover elke poging tot het uitker-ven van een uniek gebied of een unieke werkmethode voor de wijsbegeerte. Elke voorbije poging daartoe bleek voorbarig. Wijsbegeerte en de sociale- en gedragswetenschappen liggen op een continuüm. Wijsbegeerte is gewoonlijk abstracter, en door de poging tot een panoptisch beeld te komen boet onze dis-cipline vaak in aan testbaarheid, maar het heeft geen zin om daar een absolute scheiding tussen wetenschap en filosofie achter te zoeken.

Of zoals David Papineau vertelde aan de fotograaf Steve Pyke, over zijn rejectie van het beeld van filosofie als koningin van de wetenschappen:

The task of the philosopher is then to show how the new [cultural and scientific] ideas reshape everyday thinking. Does this reduce philosophy to the status of a hand-maiden? Well, far better a hand-maiden of change than a lackey of the intel-lectual status quo.

Searle vat het project dat voor ons ligt doodsimpel samen als “How do we fit in?” en in feite zegt dat héél wat over naturalistische wijsbegeerte: de vraag is zeer breed, en wijsbegeerte is bijgevolg in die visie een zeer rijke, diverse disci-pline waarin levensbeschouwing gecombineerd wordt met abstracte analyses en met wetenschap.

Page 32: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

18

John Dewey bestudeerde menselijk leren als temporeel en sociaal proces, Ed-ward Reed bekeek hoe we tot zintuiglijke kennis komen en ze onderscheiden van illusies en dromen, Daniel Dennett schrijft werken over hoe ons idee van vrije wil past binnen een wetenschappelijk kader. De naturalist doet een greep naar het ideaal van de uomo universale, eerder dan een eigen gebied af te scher-men van andere disciplines. Dat zo’n ideaal academici kan charmeren, daar moet ik geen tekening bij maken.

Page 33: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  19

Page 34: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

20

“It can indeed be upsetting to think of ourselves as glorified gears and springs.”

Steven Pinker

Page 35: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  21

drie eigenschaPPen van naturalistische theorieën

circulariteit — en wat ◢met de scePticus?In lang vervlogen tijden opperde Edmund Husserl dat een op de psychologie geïnspireerde kennisleer absurd was, omdat ze de onmiddelijke kennis van lo-gische principes ontkent (Kusch, 1995). Als deze principes niet onmiddelijk kenbaar waren (wat ze volgens Husserl wél zijn), zou elke verdediging van de logica een cirkelredenering zijn. Er is nood aan een fundament en psycholo-gisme haalt dat onderuit. Dat leidt onherroepelijk tot relativisme.

De meeste naturalisten schrikken niet terug van een coherentistische aanpak waarbij we onze kennistheorie onderbouwen door de huidige kennis waar-over we beschikken. Elke bewering die een naturalist maakt over kennis, moet steunen op bestaande empirische kennis over leren en redeneren. Naturalis-ten aanvaarden geen externe normatieve basis (zij het conceptueel a priori of transcendentaal) en bijgevolg heeft men enkel empirische kennis om empirische kennis te bevestigen.

Vanuit het standpunt van analytici vormt dat een fundamenteel probleem voor elke naturalistische theorie. Zo zegt P. M. S. Hacker dat de cartesiaanse scep-tische vraag “is not a challenge to one of the planks in Neurath’s boat. It is a challenge to the logical possibility of seafaring.” (Hacker, 2006, p. 9) Spreken over coherentisme verhult volgens Hacker enkel de circulariteit van elk natu-ralisme.

De meeste naturalisten erkennen deze circulariteit maar maken zich er wei-nig zorgen over. Alvin Goldman meent dat in bepaalde gevallen “circles of explanation may be perfectly acceptable” (Goldman in Rescher, 1990, p. 44).Veel naturalisten, naast Goldman onder meer ook Michael Ruse en David Papineau, baseren zich daarbij op de klassieke uiteenzetting van ‘virtuous cir-cularity’ door Nelson Goodman:

Page 36: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

22

The point is that rules and particular inferences alike are justified by being brought into agreement with each other. A rule is amended if it yields an inference we are unwilling to accept; an inference is rejected if it violates a rule we are unwilling to amend. The process of justification is the delicate one of making mutual adjus-tments between rules and accepted inferences; and in the agreement achieved lies the only justification needed for either. (Goodman, 1954, p. 64)

Dat klinkt allemaal aannemelijk, maar er blijft toch iets bizars aan. Als ik een theorie opstel waaruit je kan afleiden “alles wat ik zeg is waar”, dan zal bijgevolg ook mijn theorie waar zijn. Maar zo’n argument glipt zelfs niet door de mazen van een zeer grof filosofisch net. We hebben dus een verklaring nodig waarom de virtuous circularity van Goodman deugt, en meer dan banale zelfbevestiging is. Goodman spreekt over wikken en wegen, voldoet dat?

Papineau verduidelijkt hoe deze ‘aanvaardbare’ circulariteit speelt binnen de naturalistische epistemologie. We moeten een onderscheid maken tussen rule circularity en premise circularity. (Papineau, 1993, p. 157) In het tweede geval ge-bruikt men een premisse om diezelfde premisse te ondersteunen — de klassie-ke cirkelredenering, met andere woorden. Bij regelcirculariteit daarentegen ge-bruikt men een methode om diezelfde methode te proberen bevestigen. Niets zegt op voorhand dat dat zal lukken. Denk aan de klassieke schoolse verwer-ping van het scepticisme: als we aan alles moeten twijfelen, dan ook aan het scepticisme. Zo’n circulariteit is niet eeuwig zelfbevestigend maar laat toe dat nieuwe inzichten er toe leiden om de methode zelf te verfijnen of volledig te verwerpen. Als de conclusies van de epistemologische regels die we voorstellen te gek zijn, dan weten we dat er een aanpassing van die regels nodig is.

een cartesiaanse herinterPretatieVeel naturalisten laten zich vangen door het verwijt van circulariteit, en ge-raken verzeild in discussies waar ze eigenlijk niet thuishoren. Er is één reden waarom circulariteit geenszins een probleem is voor de naturalistische epis-temologie, en die heeft niks te maken met Goodmaniaanse equilibria tussen regels en inferenties.

De naturalistische epistemologie gebruikt inderdaad theorieën en waarnemin-gen (dus kennis) om te bekijken hoe we tot kennis komen, maar die kennis wordt niet door de epistemologie van een fundament voorzien. De normatieve relatie tus-sen epistemologie en kennis zit een stuk complexer ineen dan in de cartesiaan-se traditie. Het gaat voor naturalisten allesbehalve om het ‘gronden’ van onze kennis vanuit het niets. Wetenschap en kennis heeft geen extern fundament no-dig dat zijn waarde bevestigt. Men noemt dit soms naturalisme California style: zonder additieven. De concrete methoden en procedures die men gebruikt om tot kennis te komen bepalen de waarde van die kennis, niet een algemene epis-

Page 37: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  23

temologische theorie die we daar bijplakken. Naturalisten zoeken aansluiting bij de traditionele epistemologische vragen, maar dit is één punt waarop ze die tra-ditie zonder blikken of blozen terecht achterwege laten.

De circulariteit die tegenstan-ders aan naturalisten verwijten, valt uiteen in twee aspecten. Ten eerste een onderschuldig cohe-rentisme: naturalisme brengt ons in “one of those well-known epistemological situations where you have to build your boat while you are already floating it.” (Ruse, 1995, p. 7) Ten tweede een vermeende circulariteit die men enkel ziet omdat men het natu-ralistische project herinterpre-teert in cartesiaanse termen.

Dat critici zich laten verleiden tot zo’n cartesiaanse herinter-pretatie toont dat ze niet geneigd zijn om het naturalisme met de nodige sérieux te evalueren, en grondig te bestuderen wat natu-ralisten zich tot doel stellen. Te-gelijk ligt een deel van de schuld bij naturalisten zelf. In de litera-tuur — onder meer bij Papineau, Ruse en Goldman — gaat men gretig in op het eerste circulai-re aspect van het naturalisme. Daarbij wekt men de impressie dat naturalisme wel degelijk een fundament wil bieden voor onze kennis, en dat dit mogelijk is, zij het niet met een ‘echte’ fundering maar met een coherentistische ondersteu-ning.

David PapineauDavid Papineau (1947) werd geboren in Ita-

lië, groeide op in Zuid-Afrika en leeft tegen-woordig in Londen. In Cambridge werkte hij een tijd onder supervisie van Ian Hacking, de bekende wetenschapsfilosoof. Papineau’s in-teresse in naturalisme is niet beperkt tot de epistemologie. In zijn Philosophical Natu-ralism uit 1993 zet hij een brede naturalisti-sche visie uiteen, met implicaties voor zowel de metafysica, de wetenschapsfilosofie als de epistemologie.

Hij meent dat moderne epistemologie voor-bijgestreefd is door de vooruitgang in de we-tenschapsfilosofie: beide probeerden vroeger betrouwbare methoden te vinden en te bestu-deren om tot de waarheid te komen, maar de epistemologie is door een conceptuele draai van dat doel afgeweken. Hij is er verder van overtuigd dat de meeste veranderingen in de filosofie geïnspireerd worden door weten-schappelijke en culturele vooruitgang — en maar heel zelden omgekeerd.

Page 38: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

24

Vaak zijn de argumenten in deze zin vrij ambigu (zie Stich, 1990 voor een kri-tiek; alsook verder bij de bespreking van het ‘evolutionaire argument’) en er zijn wel degelijk naturalisten die schipperen tussen het gebruik van bijvoor-beeld biologische kennis als verklaring of als deel van een meer bescheiden normatief project enerzijds, en een terugkeer naar een fundering van onze kennis in de stijl van de cartesiaanse traditie anderzijds. Voor zover dit het ge-val is, toont het hoe moeilijk ook naturalisten zich losmaken van vierhonderd jaar filosofische geschiedenis.

descriPtivisme — filosofie ◢light?

kan naturalisme normatief zijn?Naturalisten kijken naar de wetenschap als hun voorbeeld: en rigoureuze me-thodologie en sticking to the facts leidt daar keer op keer tot vooruitgang. Brede-re bespiegelingen laten wetenschappers voor in nabeschouwingen van boeken, of men probeert vat te krijgen op die bespiegelingen door ze te verwoorden als bescheiden hypothesen.

Zo ook voor de genaturaliseerde kennisleer. De discipline kijkt hoe de hersenen in elkaar zitten en hoe mensen leren. We bestuderen hoe kennisverwerving ge-beurt in een sociale inbedding en institutionele inbedding (scholen, universi-teiten, onderzoekscentra). In tegenstelling tot bij ‘gewone’ wetenschap houdt het daar niet op voor kennistheoretici: men probeert die kennis te gebruiken om een aantal normatieve vragen op te lossen. Niet zomaar: wat is kennis, hoe rechtvaardigen mensen bepaalde stellingen of welke structuur heeft ons ken-nissysteem. Wel: wat is geldige kennis, wat is justificatie en welke kennisstruc-tuur is vereist om tot waarheid te komen.

De cruciale vraag voor naturalisten is dan: kan een ‘wetenschappelijke’ episte-mologie de normativiteit van de kennisleer intact houden. Kan ze iets zeggen over goed, valide of correct redeneren. Blijft men als wetenschapper niet beperkt tot het bestuderen van concrete redeneerprocessen, zonder zich te kunnen ui-ten over wat doorgaat als geldig of ongeldig redeneren? Van een socioloog en een psycholoog verwachten we dezelfde objectiviteit als van een natuurweten-schapper, en volgens het courante beeld over wetenschap betekent dat dat men in hoedanigheid van wetenschapper geen moreel oordeel velt over hetgeen men bestudeert, en dat men zich eigenlijk niet met normatieve oordelen inlaat in het algemeen.

Page 39: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  25

Mark Notturno, een criticus van het naturalistische project, meent dat naturalisten het normatieve achterwege laten en daardoor eigenlijk een ander onderzoeks-domein betreden zijn. Natura-listische epistemologie, volgens Notturno, “presupposes that we already know what it is to study something empirically or scien-tifically — a matter which might, otherwise, be regarded as an ob-ject of inquiry.” (Notturno in Re-scher, 1990, p. 97)

Wie de zaak nuchter bekijkt moet echter besluiten dat de gevolgen van een meer descriptieve aan-pak niet zo verregaand zijn als men wel denkt.

Ten eerste groeit tegenwoordig het besef dat normatief en des-criptief denken niet zo ver uit elkaar liggen als men wel zou denken. De radicale juxtaposi-tie van ‘descriptieve’ wetenschap en ‘normatieve’ waardeoordelen erven we van het negentiende-eeuwse positivisme. De doctrine was zinvol in haar tijd omdat ze kaderde in een beweging om de studie van mensen en cultuur van een wetenschappelijke on-derbouw te voorzien, en daarbij is het belangrijk om waardeoor-delen achterwege te laten, net zo-als dat in de fysica en de chemie gebeurt.

Honderd jaar later hebben we een meer verfijnde visie nodig. Zo merken we dat descriptieve beweringen een sterke normatieve impact kunnen hebben: als we descriptief weten wat men-selijke noden zijn (in casu cognitieve noden) en we weten descriptief hoe men

Michael RuseMichael Ruse (1940) is waarschijnlijk de be-

kendste voorvechter van de evolutionaire epis-temologie. Ruse werd geboren en studeerde in het Verenigd Koninkrijk, maar is tegenwoor-dig verbonden aan de Florida State Universi-ty. Hij specialiseert zich in de filosofie van de biologie. Hij werd in de jaren ’80 opgeroepen als expert bij een belangrijke creationisme-rechtszaak in Arkansas.

Ruse gaat er mee akkoord dat veel evoluti-onaire epistemologie van bedenkelijke kwali-teit is, maar dat er voldoende redenen zijn om het project voort te zetten — de darwinistische invalshoek is te belangrijk om te laten vallen.

Page 40: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

26

die kan bereiken, kunnen we al heel wat normatieve conclusies trekken. “[We] do not require any backing by categorical norms” (Giere, 2001, p. 60). Empiri-sche informatie over welke epistemische middelen welke epistemische doelen bevorderen, zou aan de basis moeten liggen van elke analyse van regels en me-thoden (Laudan, 1990, p. 46).

Hierbij stuiten we echter op een fundamentele tegenstelling tussen traditione-le en naturalistische epistemologie. Waar traditionalisten ervan uitgaan dat we onze cognitieve doeleinden bepalen door er over na te denken en er over te ar-gumenteren, brengt naturalisme het besef met zich mee dat cognitieve noden niet verschillen van andere doodgewone menselijke noden, en die kunnen we empirisch vaststellen. Het is niet mogelijk om, door zuiver na te denken, te we-ten te komen wat precies het doel is van elke vorm van kennisverwerving, welke rol kennis speelt binnen de aanpassing van de mens aan zijn omgeving of zelfs überhaupt wat kennis is. De zoektocht naar epistemische waarden classificeren als een zuiver normatief onderzoeksonderwerp getuigt van partijdigheid.

moet naturalisme normatief zijn?Het is helemaal niet zo dat kennisleer een uitsluitend normatieve discipline is. De kans is groot dat je je wenkbrauwen gefronst hebt toen je op de vorige pa-gina las dat kennisleer niks te maken heeft met “wat is kennis, hoe rechtvaar-digen mensen bepaalde stellingen of welke structuur heeft ons kennissysteem”. En met reden, want wijsgeren zijn wel degelijk en sinds mensheugnis geïnte-resseerd in hoe we de facto tot kennis komen. Wijsgeren hebben geen ambitie zich om te scholen tot psycholoog, maar evenmin om zich te beperken tot lou-ter conceptuele kwesties.

Pas vanaf het moment dat traditionele kennistheoretici in discussie treden met naturalisten treedt het onderscheid tussen psychologie-als-descriptief en kennis-leer-als-normatief op de voorgrond, met als resultaat dat de grens een stuk scher-per wordt voorgesteld dan ze in feite is.

De interactie tussen wetenschapsgeschiedenis en wetenschapsfilosofie biedt de mooiste illustratie. Waar vroeger het gros van de filosofen dacht iets te kunnen zeggen over de aard van wetenschap zonder die wetenschap en haar geschiede-nis ook effectief te bestuderen, zijn zulke onderzoekers vandaag de dag eerder een curiosum. De context of discovery (het sociale, psychologische en situatio-nele aspect van wetenschappelijke ontdekking) wordt al lang niet meer irre-levant geacht voor de filosofische analyse. Wetenschap is een schoolvoorbeeld van goede kennis en onze theorieën over hoe we tot goede kennis komen, kun-nen dan ook maar beter gebaseerd zijn op hoe we uit ervaring wèten dat we tot goede kennis komen. Het normatieve en het descriptieve liggen in elkaars verlengde.

Page 41: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  27

hoe sterk staat de analytische ePiste-mologie in haar PrescriPtieve schoenen?De analytische filosofie is naar eigen zeggen door en door normatief. Maar de normativiteit die analytici bedoelen is wel heel merkwaardig. Het is immers zo dat “no one who follows the Cartesian method wil ever be satisfied until he has formally recovered all those beliefs which in form he has given up.” (Peirce, 1958 [1868], p. 40) Analytische epistemologie heeft dus een sterk Panglossi-aanse trek: het is de bedoeling dat we bewijzen dat we weten wat we toch al weten. Uiteraard is dat normatief, maar het is onmogelijker om je een saaiere vorm van normativiteit in de denken. Analytische epistemologie biedt amper een basis voor sterke en controversiële evaluaties, kortom voor échte normati-viteit.

Dit is de dubbele natuur van traditionele epistemologie: tegelijk sterk norma-tief én in de onmogelijkheid verkerend om ook maar iets nuttigs te verwezen-lijken op prescriptief vlak. Het criterium voor de waarde van een epistemolo-gische theorie zoals analytici die zien, schuilt volledig in de mate waarin ze overeenkomt met onze intuïties over hoe kennis en waarheid in elkaar zitten. (Bishop & Trout, 2005) Maar wat is er zo belangrijk aan de intuïties van een se-lect groepje filosofen over hoe onze kennis werkt. Wat is daar interessant aan? Het leert ons niks bij over hoe kennis werkelijk in elkaar zit, gezien analytici blijven steken in voorwetenschappelijke intuïties.

Te meer, gezien deze epistemologen in hun theorie onze intuïties proberen waarborgen is er eigenlijk sprake van een epistemologie waarvan de juistheid bepaald wordt door haar overeenkomst met onze considered judgements — als iets descriptief is, is dat het wel (Bishop & Trout, 2005).

feiten als filosofische waPensAnalytici staan weigerachtig staan tegenover het gebruik van bestaande kennis bij het legitimeren van een kennisideaal omdat wijsgeren gewoonlijk vertrek-ken van het sceptische ‘we weten niks’ en van daaruit proberen ‘bewijzen’ hoe we tot kennis komen. Dat dit cartesiaanse project keer op keer zonder resultaat blijft, hoeft ons niet echt te verbazen. De cartesiaanse twijfel neemt een filosoof immers al zijn wapens af: zowel bestaande kennis als manieren om kennis op te doen over de wereld zijn out of bounds, gezien de cartesiaan nog moet bewijzen dat die methodes geldige kennis opleveren. Daarbij lijkt de cynische opmer-king van Betrand Russell dat “when people begin to philosophize they seem to think it necessary to make themselves artificially stupid.” hoogst toepasselijk.

In tegendeel gaan naturalisten ervan uit dat onze kennisverwerving reeds vrij goed werkt. Het lijkt aannemelijk dat de evolutie tot een vrij goede ‘fit’ van onze

Page 42: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

28

cognitieve vermogens met de werkelijkheid heeft geleid: mensen nemen de ‘cognitieve niche’ in en domme dieren overleven niet lang in een harde wereld. Maar belangrijker (en prozaïscher): we kunnen zien dat onze kennisverwerving werkt.

We zijn gewoonlijk slim genoeg om te weten wanneer we juist zijn. We weten vaak wanneer onze ideeën de test van de werkelijkheid niet hebben kunnen doorstaan. We leren regelmatig uit onze fouten. Uiteraard zullen onze cogni-tieve standaarden nog evolueren, en er kan zelfs blijken dat mensen zichzelf systematisch voorliegen en zich laten leiden door wishful thinking, maar er zijn wel degelijk goede bestaande standaarden om kennis van niet-kennis te onder-scheiden. We hebben enkel stapsgewijze verbetering ter beschikking als me-thode. Er is geen view from nowhere van waaruit we ons kennissysteem kunnen beoordelen, omdat er geen enkele reden is om ervan uit te gaan dat ons abstract ‘a priori’ redeneervermogen in staat is om haar link met de werkelijkheid te behouden en te dicteren hoe we best kennis opdoen van die werkelijkheid. Dit heeft een belangrijk gevolg voor de naturalistische epistemologie:

Ultimately, naturalists can do no more than follow such historical developments. This does not mean that naturalists cannot criticize scientific practices. Such criti-cism, however, can only be based on common sense or on a critical understanding of other scientific practices, there being no extra-scientific basis for any other sort of appeal.(Giere, Critical Hypothetical Evolutionary Naturalism, 2001, p. 55)

Epistemologie is bij uitstek een discipline op de rand van het descriptieve en het normatieve, en een naturalistische kijk kan recht doen aan die positie.

reductionisme — tot er ◢niks overblijft?Reductionisme is het terugbrengen van een complexe voorstelling van de re-aliteit tot een eenvoudiger model. De realiteit zoals we ze ervaren is een amal-gaam van ervaringen en er zijn heel wat facetten aan: bewustzijn, intentionali-teit, gevoelsbelevenis en allerlei vormen van betekenisgeving. Elke poging tot reductie van die fenomenen zal tegelijk het nadeel hebben dat het nooit vol-ledig tegoed kan doen aan die lived experience maar tegelijk biedt reductie de enige kans die we hebben om grip te krijgen op complexe fenomenen zoals de menselijke cognitie.

Neurowetenschappers en biologen spreken met lovende woorden over de vele successen van pogingen tot reductie van die complexiteit, en terecht: de neuro-logie heeft ons heel wat inzichten gegeven in de oorzaken van geestesziekten en

Page 43: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  29

cognitieve disfuncties. Zo zullen problemen in de orbitofrontale en de dorsolaterale prefrontale cortex leiden tot grote problemen met de planning van je leven op korte termijn, het maken van be-slissingen op basis van de infor-matie die je voorhanden hebt én je levensplanning. Een amygdala die slecht werkt zal leiden tot een verstoord emotioneel leven maar heeft ook cognitieve implicaties: patiënten met zo’n letsel zijn veel minder goed in staat om eerlijke mensen te onderscheiden van bedriegers. Daaruit kan men ook heel wat informatie halen over gezond redeneren: blijkbaar is er interactie nodig tussen emotie en ‘zuiver’ rationeel denken om tot intelligente beslissingen te ko-men. Onderzoek naar geheugen toont op zijn beurt aan dat onze herinneringen in grote mate re-constructies zijn van gebeurte-nissen, geen accurate plaatjes die we oprakelen.

Je kan een lange lijst opstellen van wetenschappelijke bevin-dingen die op het eerste gezicht waanzinnig abstract lijken maar bij nader inzien belangrijke im-plicaties hebben voor hoe men-selijk denken in zijn werk gaat. En dus mogelijks ook belangrijk zijn voor de epistemologie.

Tegelijk heerst een gevoel onder sociale wetenschappers en wijsgeren dat zulke reductionismen belangrijke delen van wat het is om mens te zijn of wat het is om te denken, mislopen of links laten liggen. En daar zit een grond van waar-heid in: je kan een complex systeem niet eenvoudig voorstellen zonder abstrac-tie te maken van bepaalde zaken. Reductionistische verklaringen kunnen niet anders dan hun studieobject eenvoudiger voorstellen dan het is.

Ronald GiereRon Giere (1938) is voormalig directeur van

het Center for Philosophy of Science aan de universiteit van Minnesota. Hij werkte een perspectivistische visie uit op wetenschap in onder andere zijn boek Scientific Perspecti-vism, waarin hij argumenteert dat onze weten-schap steeds maar een stuk van de werkelijk-heid kan benaderen, en dat de idealisaties die nodig zijn om aan wetenschap te doen beteke-nen dat elke individuele theorie zijn beper-kingen heeft. Wetenschap biedt volgens Giere een kaart van de werkelijkheid, geen één-op-één model. Zijn ideeën zijn naturalistisch ge-ïnspireerd en Giere is actief binnen het natu-ralistische project.

Daarnaast heeft Giere met Origins of Logical Empiricism uit 1996 één van de belangrijkste geschiedkundige werken over het Logisch Em-pirisme op zijn naam staan — tot nog niet zo lang geleden een blinde vlek in de geschiede-nis van de filosofie.

Page 44: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

30

Je kan ook niet zomaar naar de bouwblokken kijken van ons gedrag op biolo-gisch vlak — neuronen, hormonen, zenuwen — en denken dat je van daaruit op een onproblematische manier kan verklaren hoe menselijk gedrag, a fortiori hoe kennis in elkaar zit.

Er is ook de bijkomende vrees dat verklaringen van gedrag in ‘mechanistische’ termen deterministisch zijn. Als ons gedrag en onze cognitie biologisch vast-liggen, welke ruimte is er dan nog voor vrij gedrag? Welke ruimte blijft er dan nog voor rationeel gedrag? Rationaliteit heeft weinig zin als je tòch niet vrij kan nadenken over al je opties en diegene kiezen die het zinnigst lijkt. Reductio-nisme laat dus bij veel academici een wrange nasmaak: “Attempts to explain behavior in mechanistic terms are commonly denounced as ‘reductionist’ or ‘determinist.’ The denouncers rarely know exactly what they mean by those words, but everyone knows they refer to something bad.” merkt Steven Pinker op in zijn The Blank Slate (Pinker, 2002, p. 10).

Reductionisme in de sociale wetenschappen houdt gewoonlijk in dat men te-ruggrijpt naar biologie en neurologie. Reductionisme in de kennisleer houdt in dat men traditioneel wijsgerige vragen beantwoordt door te steunen op be-vindingen uit de gedragswetenschappen, in het bijzonder de psychologie en soms de evolutionaire biologie. Dit aspect van naturalistische epistemologie vinden we reeds terug bij Quine: “Epistemology, or something like it, simply falls into place as a chapter of psychology” (Quine, 1969, p. 82).

Bij Quine komt de stap heel eenvoudig op het volgende neer: vragen uit de kennisleer laten zich eenvoudig reduceren tot psychologische vragen. Episte-mologie verdwijnt niet, maar wordt een tak van de psychologie. De zogezegd normatieve vragen waar de kennisleer mee worstelt (wat geldt als kennis?) heb-ben geen bijzonder statuut — ze kunnen beantwoord worden door descriptief onderzoek.

Hoewel Quine de goede richting uitgaat, moeten we enige nuance aanbrengen. Mentale en andere ‘hogere’ fenomenen komen weliswaar in principe neer op fysische fenomenen, maar dit impliceert niet dat men psychologie zomaar kan reduceren tot biologie, of epistemologie tot psychologie (Papineau, 1993). Als we een epistemologische verklaring zoeken vereisen we nu eenmaal een be-paald abstractieniveau en een bepaalde aanpak, en hoewel het steeds mogelijk moet zijn om links te leggen tussen al deze niveau’s, is het niet altijd mogelijk om vragen op het ene niveau te vervangen door vragen op het andere niveau. Soms wel, soms niet. Daarover valt op meta-epistemologisch vlak weinig te zeg-gen: on verra.

Richard Dawkins noemt deze gesofisticeerde variant van het reductionisme — bovendien een meer realistische variant — hiërarchisch reductionisme (Daw-kins, 1986). Om zijn positie te verduidelijken gebruikt hij het voorbeeld van

Page 45: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  31

een computer: je kan de werking van een computer uitleggen door iets te zeg-gen over hoe de harde schijf, de processor en het geheugen samenwerken, maar je bent bij je verklaring weinig geholpen door de werking van and, nor, nand en or poorten, laat staan door uit te leggen hoe een harde schijf of een proces-sor werkt op het niveau van de molecules. Het kan, maar het is onnoemelijk onhandig en het biedt waarschijnlijk geen antwoord op hetgeen de vraagsteller wou weten.

Voor bepaalde complexe systemen is het zelfs nodig om ze te benaderen in intentionele termen: alsof zulke systemen en wil en een doel hebben. Wie dat weigert en bijvoorbeeld menselijk gedrag uitsluitend op fysisch niveau wil ver-klaren, zal voor eeuwig naast allerlei regulariteiten, patronen en eigenschap-pen grijpen die een psycholoog of een epistemoloog makkelijk kan zien. “The point of the fable is simple. There is no substitute for the intentional stance; either you adopt it, and explain the pattern by finding the semantic-level facts, or you will forever be baffled by the regularity” (Dennett 1996, p. 421).

Men mag in elk geval de rol die reductionisme speelt in naturalistische ver-klaringen niet overschatten. Naturalistische epistemologie probeert verschil-lende perspectieven te integreren, het doel is niet epistemologie overbodig te maken.

de gevolgen van drie ◢eigenschaPPen

welke vragen mogen we nog stellen? een aantal misverstandenWat bestudeert epistemologie eigenlijk? Volgens John Greco, in zijn inleiding bij The Blackwell Guide to Epistemology, staan drie vragen centraal: wat is kennis, wat kunnen we weten, en hoe weten we wat we weten.

Deze traditionele vragen zijn identiek aan die die een naturalist zich stelt, en toch leest men vaak dat naturalistische kennisleer geen echte kennisleer is maar ‘iets anders’. Volgens Hilary Kornblith komt dat omdat naturalisten die vragen een andere invulling geven. Zo proberen naturalisten bij het beantwoorden van de vraag naar wàt we kunnen weten niet langer een antwoord te bieden voor de scepticus (kunnen we überhaupt iets weten?) maar concreet te kijken over welke soorten kennis we beschikken, hoe we ze bekomen en waarom ze gelden als kennis. De vraag naar de aard als kennis zien we niet meer als een uitnodi-ging tot conceptueel onderzoek, maar een uitnodiging tot wetenschappelijke

Page 46: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

32

theorievorming. “[Developing] concepts which accurately characterize various natural phenomena is one of the hard-won achievements of science; it is not a starting point” (Kornblith in Greco & Sosa, 1999, p. 161).

Mark Notturno, een criticus van het naturalisme, reageert dat naturalistische epistemologie “presupposes that we already know what it is to study something empirically or scientifically — a matter which might, otherwise, be regarded as an object of inquiry.” Quiniaans naturalisme is enkel overtuigend voor empi-risten volgens Notturno, zodat we snel aanbelanden bij de klassieke empiris-me/rationalismediscussie. Waarom naturalisten niet veel voelen voor een ra-tionalistische aanpak brachten we reeds ter sprake toen we de algemene allure van het naturalisme uit de doeken deden. Het is onmogelijk om tegenwoordig nog zinvol aan kennisleer te doen zonder enige empirische inbreng.

Daarnaast beargumenteerden we dat het naturalistische project justificatie he-lemaal niet achterwege laat. Bij onze bespreking rond descriptivisme werd snel duidelijk dat een naturalistische aanpak niet impliceert dat men het norma-tieve aspect van de epistemologie moet laten varen.

Een ander misverstand is dat naturalisme inherent scientistisch is. In bepaalde gevallen kan wetenschap een model bieden om epistemologische vragen te be-antwoorden, maar het zou verkeerd zijn om daar op voorhand van uit te gaan. Men kan altijd hopen dat epistemologische vragen altijd als psychologische, sociologische of biologische vragen kunnen worden herwerkt, maar ervan uit-gaan dat dat steeds kan en dat de filosofie de kennisleer best vergeet of laat val-len, zou net zo aprioristisch zijn als de methoden van de analytici die natura-listen op de korrel nemen.

Eén reden om te vooronderstellen dat zo’n scientisme naïef is, is dat wijsbe-geerte in het algemeen andere doelstellingen heeft dan de wetenschappen. Zo-als Wilhelm Wundt schreef aan het einde van de 19de eeuw in zijn System der Philosophie: “[whereas sciences] separate knowledge into a great number of in-dividual objects of knowledge, the eye of philosophy is directed from the start towards the interrelation between all these objects of knowledge”.

Eens men een naturalistisch kader aanneemt blijft het bijgevolg een legitieme vraag of epistemologie zich kan ontwikkelen los van de wetenschap. Er zijn wel degelijk filosofen die het naturalisme genegen zijn maar menen dat dat enga-gement niet heel veel invloed heeft op hun epistemologisch werk, bijvoorbeeld de pragmatiste Susan Haack.

Naturalistische epistemologie overlapt voldoende met het traditionele project om een zinvolle discussie tussen proponenten van beide mogelijk te maken. Maar laat ons een aantal grote verschillen niet uit het oog verliezen.

Page 47: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  33

Epistemologie wordt hervormd, volgens de lijnen die Ian Hacking voorstelt, in een bespreking van Richard Rorty:

Like most of our contemporaries, Rorty believes that we should no longer try to find foundations for knowledge-in-general. If we let epistemology mean the search for such foundations, then I agree that we should put epistemology aside, at least for a while. But if epistemology means reflection on the possibility, nature, and content of numerous kinds of knowledge, then, I shall contend, it will remain a central part of philosophy. (Hacking, 1980, p. 580)

We laten kennisleer niet achterwege, wel het idee dat we vanuit onze zetel fun-damenten kunnen vinden voor alle kennis én het idee dat we zulke fundamen-ten van doen hebben.

Plaats voor “niet-naturalistische” vragenEr zijn een aantal vragen in de epistemologie die niet meteen naturalistisch van aard zijn. Dat heeft niet altijd te maken met de redeneerstijl van de filosoof die de vragen stelt, en die vragen hoeven ook niet gelabeld te worden als anti-naturalistisch.

De analyticus Peter van Inwagen zegt over zijn werk dat “In fact, every proposi-tion I should have defended in a paper on any of these topics would have been consistent both with naturalism and with the denial of naturalism.” (Corradini, Galvan, & Lowe, 2006, p. 76) Het gaat over vragen waar empirische feiten wei-nig licht op kunnen werpen. Van Inwagen spreekt over zijn bijdrages aan onder meer discussies over de aard van variabelen bij W. V. Quine, dat agent-causation niet voldoende is voor vrije wil en zoverder.

Heel wat onschuldige redenen spelen daarin een rol: door de hoge abstractie-graad van die problemen wordt het onmogelijk om er wetenschap op te betrek-ken, of misschien vereist het perspectief nu eenmaal iets anders. Niemand zou het in zijn hoofd halen een wiskundige onwetenschappelijk te noemen omdat hij of zij een logisch bewijs niet experimenteel verifieert.

Er zijn echter een aantal redenen om sceptisch te staan tegenover claims dat bepaalde epistemologische vragen in de zone zitten tussen naturalisme en an-ti-naturalisme en met beide verenigd kunnen worden.

Een eerste reden tot scepsis. Een aantal courante epistemologische vragen zijn inderdaad niet rechtstreeks naturalistisch maar komen ze wél voort uit een methodologische positie die zichzelf aprioristisch motiveert en weigerachtig staat tegenover naturalistische inbreng. Deze vragen hebben vaak binnen een

Page 48: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

>wat is analytische ePistemologie?Een oud adagium zegt ons dat men niet kan weten waarover een wijsgeer spreekt, tenzij we een idee hebben met wie hij of zij het debat aangaat. Heden-daags naturalisme is in grote mate een reactie op tekortkomingen van de ana-lytische filosofie, dus we hebben best een idee waar die vandaan komt.

Analytische wijsbegeerte ontstond toen het logisch positivisme het intellec-tuele schouwtoneel domineerde — volgens sommige filosofen spreken we be-ter van twee vroege takken van het analytische denken: de logisch positivisten waaronder Rudolph Carnap en Moritz Schlick en de analytici uit Cambridge waaronder Bertrand Russell, G. E. Moore en Ludwig Wittgenstein (Glock, 2008) ‒ ordinary language analytici zoals Gilbert Ryle en J. L. Austin nog daargelaten. De grootste gemene deler van beide disciplines is hun liefde voor de formele logica, analyse en de wil om traditionele metafysische nepproblemen aan te kant te schuiven.

het bePerkte belang van ePistemologie in de eerste helft van de 20ste eeuwDe logisch positivisten waren niet echt begaan met het funderen van onze ken-nis (Friedman, 1999; zie Giere & Richardson, 1996, p. 269 ev. voor een nuance-(Friedman, 1999; zie Giere & Richardson, 1996, p. 269 ev. voor een nuance-Friedman, 1999; zie Giere & Richardson, 1996, p. 269 ev. voor een nuance-ring) en geven bovendien de Kantiaanse hoop op te kunnen spreken over het ‘synthetische a priori’ (Friedman, p. 6). Ook bij een gekend analyticus als Alfred Jules Ayer neemt logische analyse het voortouw, justificatievraagstukken zijn zinloos of van ondergeschikt belang, misschien met uitzondering van Russell:

“For all that contemporary philosophers owe to him, Russell’s own conception of philosophy is old-fashioned. He stands much closer to the classical British empi-ricists [...] than he does to the followers of Moore or Wittgenstein or Carnap. The main reason for this is that he makes the now unfashionable assumption that every belief that we hold stands in need of philosophical justification.” (Ayer, 1971, p. 10; mijn nadruk)

Ayer volgt op dat vlak de common sense-filosofie van G.E. Moore, net als heel wat andere analytische filosofen van de vroege generatie: kennis hoeft geen al-lesomvattende justificatie. De epistemologie draaide in de eerste helft van de

Page 49: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

twintigste eeuw op een laag pitje, terwijl de wetenschapsfilosofie onder de lo-gisch empiristen floreerde.

Dat wil niet zeggen dat de epistemologie verdween, en ook niet alle analytici lieten het grondslaggevende project zomaar varen, de toorn van Ayer ten spijt. De karakterisering van analytische filosofie zuiver in termen van een nieuwe centrale rol voor logica, die de rol van de epistemologie overneemt als het fun-dament van de filosofie, voldoet niet. We kunnen Russell niet zomaar wegwui-ven als anomalie (P.M.S. Hacker in Biletzki & Matar, 1998, p. 8) Ook Carnap wou méér dan enkel clarificatie bieden: conceptuele analyse heeft, zo zegt hij, tot doel “to lay logical foundations for factual science and for mathematics.” (Carnap 1959, p. 77 in Biletzki & Matar, 1998, p. 28)

Psychologie: neen, bedanktEpistemologie was niet de belangrijkste bekommernis van de logisch empiris-ten en de vroege analytici, maar ze bleven niet stil over het onderwerp. Er bleef een plaats in de analytische filosofie voor de vraag of geldige kennis überhaupt bereikbaar is.

Hoe diende men deze justificatiepogingen te ondernemen, en breder, hoe diende men aan filosofie te doen? Van een psychologische invalshoek kan je de logisch-positivisten alvast niet verdenken. “The positivists are nearly una-nimous in explicitly rejecting a naturalistic conception of philosophy as sim-ply one empirical science among others—a branch of psychology, perhaps, or of the sociology of knowledge.”(Friedman, 1999, p. 10) Michael Friedman en Thomas Oberdan vermelden in hun historische studies enkel Neurath als dis-sident (Giere & Richardson, 1996, p. 270).

Daarentegen zullen de logisch empiristen “instead prefer to think of philosop-hy as in some sense a branch of logic and to conceive the peculiarly philosophi-cal task as that of ‘logical analysis’ of the special sciences.” (Friedman, 1999, pp. 10-11) Idem ditto voor de analytici:

from its inception twentieth-century analytic philosophy differed from its classical seventeenth-century forbears in eschewing psychological analysis and replacing it with logical analysis. (Biletzki & Matar, 1998, p. 9)

Anti-psychologisme is niet weg te denken uit het werk van Frege en de vroe-ge Wittgenstein (Biletzki & Matar, 1998, pp. 123-124) en is pas tegen de laatste

Page 50: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

>decennia van de twintigste eeuw ter discussie gesteld onder analytici (Glock, 2008, p. 126 ev.) Denk aan stelling 4.1121 uit de Tractatus van Wittgenstein: “Die Psychologie ist der Philosophie nicht verwandter als irgendeine andere Natur-wissenschaft.” en de stelling meteen daarna die hetzelfde bevestigt over de evo-lutietheorie van Darwin.

Voor het grootste deel van de analytische filosofie klopt de stelling van Mark Johnson en George Lakoff dat “It is assumed that philosophical inquiry can pro-ceed without knowing or caring about the details of how human beings happen to conceptualize what is being studied.”(Lakoff & Johnson, 1999, p. 135).

Page 51: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  37

naturalistisch kader nog weinig zin, zelfs al zijn ze niet in tegenspraak met een naturalistische kijk.

Definities van wat kennis ‘is’ eerder dan wat mensen denken dat het is, zijn inderdaad niet vatbaar voor empirische input. Maar dat soort vragen zijn deel van een ander onderzoeksproject en één van de redenen waarom een onder-zoeksproject verkeerd opgevat kan zijn is net omdat het de verkeerde vragen stelt of de vragen verkeerd formuleert:

But in fact intellectual progress usually occurs through sheer abandonment of questions together with both of the alternatives they assume — an abandonment that results from their decreasing vitality and a change of urgent interest. We do not solve them: we get over them. (Dewey, 1910, p. 19)

Een tweede reden tot scepsis. Filosofen zijn ook maar mensen, en niet onbe-kend met de truken van de foor. Wijsgeren die bepaalde onderzoeksdomeinen

John DeweyJohn Dewey (1859-1952) is de Amerikaanse

filosoof bij uitstek, en de grootste figuur onder de klassieke pragmatisten. In zijn vroege jaren liet hij zich inspireren door de Hegeliaanse fi-losofie, maar onder invloed van filosofen als William James en Charles Sanders Peirce liet hij dat denken los. Dewey was sterk onder de indruk van de wetenschappelijke vooruitgang aan het begin van de twintigste eeuw, en de transformatie van de biologie door Charles Darwin — de evolutietheorie was, toen hij er eerst over schreef, nog maar een paar decen-

nia oud.Zijn naturalistische visie tekende zijn werk,

dat in gelijke mate filosofie, psychologie en pedagogie is. Dewey was een groot voorvech-ter van de functionalistische psychologie.

Dewey was een programmatisch denker. Hoewel hij van mening was dat een naturalis-tische filosofie in positieve zin heel wat kon betekenen voor ons leven, richtte hij zijn pij-len vooral op de uitlopers van de 19de-eeuwse traditionele filosofie (waar ook de logisch-po-sitivisten zich zo tegen keerden) én tegen de toen opkomende analytische filosofie. Eens een aantal barrières zouden verdwijnen, en filosofie niet langer de wereld zou concep-tualiseren in onveranderlijke essenties maar eerder zou kijken naar de biologie en de psy-chologie voor inspiratie, kon filosofie sturing bieden aan een steeds complexer wordende maatschappij. Een belangrijke case daarbij was zijn kunstfilosofisch werk Art as Experi-ence waarin hij opperde dat filosofische voor-oordelen kunst had verheven tot iets bijna bovenmenselijks, eerder dan een maatschap-pelijk goed dat het leven van heel wat mensen kan verrijken.

Zijn belangrijkste werken zijn het metafy-sische Experience and Nature uit 1925 en het epistemologische The Quest for Certainty uit 1929 (voorgegaan in 1919 door Reconstruction in Philosophy).

Page 52: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

38

of vragen voorstellen als ‘niet vatbaar voor wetenschappelijk onderzoek’ vind je overal binnen de wijsbegeerte. Al te vaak zijn dergelijke uitspraken een goed-koop excuus om legitieme kritiek af te weren. Zulke non sequiturs nodigen uit om te doorprikken. Ben je zèker dat wetenschap niks kan zeggen over waarheid of verantwoording?

Page 53: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  39

Page 54: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

40

“We must not begin by tal-king of pure ideas,—vagabond thoughts that tramp the pu-blic roads without any human habitation,—but must begin with men and their conversa-tion”

Charles Sanders Peirce

Page 55: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  41

waarheid, kennis, justificatie en rela-tivismeNaturalisme heeft verregaande implicaties voor de epistemologie. Veel tradi-tionele filosofische vragen — de aard van kennis, justificatie en waarheid — blijven intact, maar eisen een heel nieuwe behandeling. Ik presenteer geen afgewerkt voorstel, andere metafilosofische besognes eisen onze aandacht en pagina’s op, maar bied een illustratie hoe naturalisme die traditionele vragen transformeert tot iets heel nieuws dat epistemologie blijft, maar tegelijk heel ver van het oude analytische project afwijkt.

wat is kennis?Kennis is een label van goedkeuring onder overtuigingen. Dat betekent dat we verwachten dat kennis de waarheid weergeeft. Dat betekent op zijn beurt dat we verwachten dat de persoon in kwestie er een justificatie voor heeft, anders heb-ben we geen enkele garantie op de waarheid van de overtuiging. Dat betekent op zijn beurt dat deze kennis volgens een goede methode bekomen werd, want anders valt zijn justificatie in elkaar en geldt ze niet meer als zodanig. Dat bete-kent ook dat iets waarvan wij weten dat het niet klopt, geen kennis kan zijn. (De persoon zelf kan dan blijven denken dat hij kennis heeft, maar wij weten dat zijn justificatie niet meer geldt.)

Als iemand beweert dat hij of zij iets weet, verwachten we een rechtvaardiging; vandaar de internalistische verklaring dat we goede redenen moeten hebben voor iets, voor we diens overtuiging als kennis classificeren — anders is de kans op valsheden te groot.

Als iemand beweert dat hij of zij iets weet, dan verwachten we dat die kennis door betrouwbare mechanismen werd geproduceerd. Het externalistische plaat-je moet kloppen. Als onze standaarden hoog liggen, zoals in de wetenschap of bij risicomanagement, zullen we niet alleen verwachten dat de overtuiging op een goede manier tot stand kwam (niet onder invloed, zorgvuldig overdacht) maar bovendien dat men de kwestie achteraf nog controleert en aan verdere tests onderwerpt. We zullen zogenaamde ‘kennis’ niet aanvaarden als ze gepro-duceerd werd door pakweg waarzeggerij, omdat we geen vertrouwen hebben in die methode. De kans is te groot dat hetgeen een waarzegger beweert niet klopt om vertrouwen te hebben in dat mechanisme. De waarzegger mag dan nog met

Page 56: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

42

handen en voeten uitleggen dat zijn overtuigingen rationeel zijn — en bin-nen zijn of haar wereldbeeld zal dat hoogstwaarschijnlijk ook zo voorkomen — maar wij weten wel beter: het causale en dus externe mechanisme voldoet niet aan onze standaarden en van kennis kan geen sprake zijn.

Als iemand toevalligerwijze iets gelooft, zonder justificatie, en wij weten dat het alsnog waar is, zullen we niet geneigd zijn om van kennis te spreken. Hoewel het een ware overtuiging betreft, heeft de persoon zelf geen reden om te zeggen dat hij die kennis bezit, hij kan dus niet met de authoriteit spreken die hij wenst — er is geen warranted assertability.

Zegt dit alles nu iets over de definitie van kennis of waarheid? Zegt het ons dat naturalisten externalisten moeten zijn zoals David Papineau en Philip Kitcher beweren? Geenszins. (Wheeler & Pereira, 2008) Het onderscheid tussen inter-nalisme en externalisme “is not robust enough to carry any serious weight” (Haack, 1998 [1993], p. 53).

Zoals J. L. Austin opperde, is zeggen dat je iets weet, weinig meer dan spreken met authoriteit — of denken dat je dat kan. Men kan daar in algemene termen weinig meer over zeggen: de aanvaarde criteria om van kennis te kunnen spre-ken verschillen van domein tot domein. In een rechtbank zijn ze anders dan in een paper van een sociale wetenschapper, en in een vergadering van een bedrijf zijn ze ook weer anders (Toulmin, 2003 [1958]).

Volgens P. M. S. Hacker moeten we een onderscheid maken tussen wat kennis is en wanneer we over kennis mogen spreken (Hacker, Passing by the Naturalistic Turn: On Quine’s Cul-de-Sac, 2006) — maar die scheiding tussen hoe iets werkt en wat het is verwerpen we. De positie van Hacker getuigt van een voorbijge-streefd essentialisme: if it walks like a duck, swims like a duck and quacks like a duck en de rest ken je wel.

Wie kennis eens en voor altijd een sluitende filosofische definitie wil geven, zal geconfronteerd worden met hetzelfde probleem als de filosoof die een slui-tende definitie wil geven van sport (Toulmin, 1953). Definieer je sport als een inspanning zonder doel of nut, dan moet je professionele sport laten vallen, want die sporters maken van de sport hun werk. “Maar dat is een secundaire overweging, niet de essentie van sport!” zegt de filosoof. Spreek je over een fy-sieke inspanning die volgens regels bepaald is, dan sluit je schaken uit. De filo-soof zal al gauw protesteren “ja, maar dat is een denksport, dat kan je nu toch niet serieus meetellen!” En terwijl het oorspronkelijke doel was om te verdui-delijken wat sport was, eindig je voor je het weet met een arbitraire definitie van sport die heel wat sporten uitsluit. Net zo zal elke poging om kennis een exacte definitie aan te meten eindigen met meer verwarring dan waar we mee begon-nen waren (Goldman, 1992, p. 148). Dat wijsgeren operationele en impliciete kennis nonchalant aan de kant schuiven is maar het topje van de ijsberg. Men

Page 57: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  43

kan klagen dat de omschrijving (want een echte definitie is het niet) van ken-nis als hetgeen iemand met authoriteit durft te beweren, veel te vaag is en dat men moet verwijzen naar justificatie, of naar betrouwbaarheid of naar... maar elke diepgaandere analyse is gedoemd om te falen, omwille van de veld-afhan-kelijkheid van redeneerwijzen en methoden voor kennisverwerving.

wat is kennis van de werkelijkheid?

Heel wat filosofen denken nog altijd over kennis in termen van de spectator theory of knowledge (Kulp, 1992): kennis zou er volgens die visie in bestaan de eigenschappen van de werkelijkheid af te lezen uit onze perceptie. Dit naïeve idee schiet zwaar tekort als weergave van onze cognitie, het is “largely a carry-over from the old teleological picture of science.” (Giere in Heyes & Hull, 2001, p. 63)

Kennis-als-representatie zegt niks over modellering, idealisering, abstrahering en alle andere constructieve eigenschappen van ons denken. We denken beter over onze kennis in termen van kaarten: meerdere kaarten kunnen een regio adequaat beschrijven en er toch volledig anders uitzien omdat ze met andere doelen gemaakt zijn (een geografische kaart versus treinroutes), en bovendien is geen enkele map ooit gelijk aan hetgeen ze beschrijft. Maar kaarten zijn wel kaarten van iets, dus naturalisme brengt realisme niet in het gevaar.

De eis om de werkelijkheid te zien ‘zuiver zoals ze is’ leidt helemaal niet tot kennis. In Sylvie and Bruno Concluded van Lewis Carroll spreekt Mein Herr vol trots over een kaart die zijn overheid gemaakt heeft op levensgrote schaal, maar de kwezel merkt daarna in alle eerlijkheid op dat men de kaart niet kon open-vouwen want “the farmers objected: they said it would cover the whole country, and shut out the sunlight! So we now use the country itself, as its own map, and I assure you it does nearly as well.”

Kennis is net ordening, abstractie, indeling in objecten en gebeurtenissen en wat nog. De combinatie van een realistisch en een constructief aspect bezorgt kennis haar waarde. Traditionele versies van realisme houden veel te weinig rekening met cognitie zoals psychologen die beschrijven, en te veel met een voorbijgestreefd en voorwetenschappelijk beeld van cognitie.

wat is waarheid?Volgens Husserl zou, als psychologisme waar is, logica species-relatief zijn: ver-schillende dieren zouden anders kunnen redeneren en andere afleidingen ma-ken op basis van dezelfde gegevens, en er is geen unieke correcte afleiding of oplossing. We kunnen deze stelling zonder vrees en zonder perfide relativisti-sche gevolgen beamen (Margolis, 1988): logica is geen universeel gegeven dat

Page 58: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

44

in de lucht hangt, maar een reeks richtlijnen over hoe we moeten redeneren. Als we ervan uitgaan dat onze kennismechanismen evolutionair gevormd zijn, dan is het mogelijk dat wezens in an-dere situaties en met andere no-den ook anders redeneren (Ruse, 1995, p. 190).

Maar we hoeven het zelfs zo ver niet te zoeken: onze cognitie dient velerlei doelen. Waarheid is niet steeds wat we zoeken en waarheid is niet steeds bereik-baar met een vaste methode. (Stich, 1990) In andere onder-zoeksgebieden gelden andere cognitieve normen. Zo moet een toxicoloog zeer conservatief om-springen met het bewijsmateri-aal over de giftigheid van stoffen, en primeert veiligheid op acura-tesse: een gevaar tot overtuigend anders is bewezen. In een rechts-zaal is dat net omgekeerd. In de natuurwetenschappen daaren-tegen steekt het niet zo nauw als men zich vergist, want uit zijn fouten kan men leren en zo dich-ter tot de waarheid komen.

There is a point or an aim to any particular deliberation-to solve a problem, to build a better instru-ment, to decide what is just in the circumstances, or to confirm a hy-pothesis. When we inquire, we are wondering about those things, not about whether a statement or belief has the property of truth. (Misak, 2007, p. 70)

Stephen StichStephen Stich (1943) is een pragmatist die

net als Alvin Goldman en Ernest Sosa, andere naturalisten, verbonden is aan Rutgers. Stich probeert de implicaties van de evolutionaire psychologie voor de epistemologie en ethiek te verduidelijken en vast te stellen. In The Fragmentation of Reason verkent hij de vraag hoe we psychologisch onderzoek naar mense-lijke irrationaliteit moeten interpreteren. Hij verwerpt daarbij het ‘evolutionaire argument’ dat mensen wel slim moeten zijn omdat de evolutie onze hersenen gevormd heeft.

Stich uit sterke kritiek op de traditionele fi-losofie omdat die zich al te makkelijk laat mis-leiden door folk psychology eerder dan zich te beroepen op recente wetenschappelijke be-vindingen.

Verder is Stich heel actief in de philosophy of mind.

Page 59: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  45

Om al deze diverse doelen te dienen bestaan er ook heel wat specifieke me-thoden en manieren van redeneren. Deze zijn veld-specifiek. Geen universele inductieve methode maar een praktijk die aangepast is aan de discipline, de institutie of het onderzoek dat ze dient (Toulmin, 2003 [1958]). Een belang-rijk aspect van deze logica’s is trouwens dat ze aangepast zijn aan onze mense-lijke tekortkomingen: omdat we niet perfect zijn en bijgevolg moeten omgaan met allerlei inconsistenties in onze overtuigingen, moeten we zo goed mogelijk kunnen redeneren op basis van informatie die elkaar tegenspreekt, besluiten kunnen nemen op basis van fragmentarische informatie en onze overtuigin-gen kunnen aanpassen aan nieuwe gegevens wanneer die beschikbaar worden (Batens, 2005). In een universele fregeiaanse logica hebben al die aspecten van het menselijke redeneren geen plaats, laat staan dat zo’n logica rekening houdt met de alom aanwezige nonpropositionele kennis (Kitcher, 1992, p. 81).

is waarheid van belang?

Waarheid verenigt bijna al onze cognitieve ondernemingen. Zelfs in gerechte-lijke procedures en in de toxicologie waar veiligheid primeert boven waarheid, om terug te komen op ons eerdere voorbeeld, probeert men uiteindelijk toch tot ware overtuigingen te komen. Maar wat is waarheid eigenlijk?

Net zoals we geen vaste criteria hebben om te zeggen dat iets kennis is, ontglipt ook waarheid aan een essentialistische identificatie (Wright, 1992; Williams, 1977). De vraag naar het concept waarheid, wanneer geïnformeerd door een empirische kijk naar hoe mensen het woord gebruiken, leidt snel naar een mi-nimalistische of een overtolligheidstheorie over waarheid (Ramsey, 1927): “het is waar dat sneeuw wit is” betekent niet veel meer dan dat sneeuw wit is. Met een notie als ‘correspondentie’ zijn we niks, gezien die geen wetenschappelijke inhoud heeft maar uiteindelijk een filosofisch mysterie blijft (Lakoff & John-son, 1999, p. 96).

Een naturalistische epistemologie moet ‘waarheid’ van zijn troon halen als het centrale concept van de epistemologie, ten voordele van een studie van het brede scala aan cognitieve doeleinden en hun link met hetgeen we intrinsiek waardevol vinden eerder dan met het abstracte ideaal van de “zoektocht naar waarheid” (Stich, 1990, p. 135).

In sommige gevallen wensen we een empirisch adequate theorie, in andere ge-vallen een eenvoudig bruikbaar model van een fenomeen, in sommige geval-len een causale verklaring en in andere gevallen zijn de data voldoende. We kunnen al die cognitieve doelen samenbundelen en dat ‘waarheid’ noemen en vervolgens enkel waarheid bestuderen en alle andere cognitieve doelen nege-ren, maar wat bereiken we daar mee?

Page 60: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

46

wat is justificatie?Kennis en waarheid blijken begrippen die niet vatbaar zijn voor eenvoudige conceptuele analyse, maar wat met justificatie? Er is alle reden om te denken dat ook justificatiecriteria niet eeuwig zijn en niet vatbaar voor een tijdloze, aprioristische analyse.

Zo toont Lorraine Daston dat zelfs ons begrip van objectiviteit doorheen de eeuwen evolueerde en een mengelmoes is van ontologische en methodologi-sche doctrines (Daston, Objectivity and the Escape from Perspective, 1992). Als we iets beargumenteren moeten we steeds terugvallen op standaarden — soci-ale praktijken die historisch gegroeid zijn. Onze evaluatie is dus steeds ‘relatief’ aan bepaalde historische standaarden. Die standaarden kunnen variëren in de tijd en in de ruimte. Wat vroeger zinnig was is dat nu niet meer. Pluralisme in cognitieve systemen is niet uitgesloten: sommige cognitieve systemen zijn gelijkwaardig; sommige verschillen maar zijn beide legitiem omdat ze er ve-schillende doelstellingen op nahouden (Stich, 1990). Dit gebrek aan absolute fundamenten zegt niks over de waarde van wetenschap of de zoektocht naar betrouwbare kennis (Fine in Misak, 2007) maar zegt wel dat de zoektocht naar tijdloze standaarden iets uit het verleden is:

the desire for a theory of knowledge is a desire for constraint — a desire to find “foundations” to which one might cling, frameworks beyond which one must not stray, objects which impose themselves, representations which cannot be gainsaid. (Rorty, 1980 [1979], p. 316)

Als onze standaarden van justificatie deel uitmaken van een leerproces, bete-kent dat dat er een belangrijke rol weggelegd is voor de wetenschaps- en in-tellectuele geschiedenis ter ondersteuning van de epistemologie. Het betekent ook dat we de droom van de traditionele epistemologie om absolute standaar-den te vinden beter laten vallen.

Page 61: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  47

Page 62: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

48

“When two one-inch human figures are drawn alongside railroad tracks receding into the distance, the ‘nearer’ figure looks smaller; the perspectivally drawn tracks trigger the size-constancy mechanism. But that is just as it should be in real life, where it is more important to gauge the size and distance of an approaching saber-toothed cat, than to interpret a psychologist’s drawing.”

Evan Fales

Page 63: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  49

rationaliteit in naturalistisch PersPectiefIedereen met twee ogen in zijn hoofd weet dat mensen bij het redeneren vaak de meest grove denkfouten begaan. Vaak gaat het om dezelfde denkfouten die steeds terugkomen: beroep doen op anekdotisch bewijs, overhaaste generalisa-ties, hellende vlakken en ad populums te over. In de jaren ’70 hebben pioniers als Tversky en Kahneman dat aanvoelen omgezet in een nieuwe tak van de psycho-logie: de psychologie van het redeneren. Keer op keer stelden ze vast dat men-sen inderdaad systematisch tot verkeerde conclusies komen bij problemen die niet meer vereisen dan wat logisch nadenken.

Tegelijkertijd zaten naturalistische filosofen verveeld met een kritiek van ana-lytici: naturalisme biedt geen oplossing voor het sceptische probleem. Hoe geeft een naturalist antwoord op de vraag of we überhaupt toegang hebben tot de wereld, of we tot betrouwbare kennis kunnen komen? De evolutietheorie biedt op het eerste gezicht een uitweg: domme dieren overleven niet lang in vergelijking met hun slimmere collega’s. Evolutieleer garandeert dus een mini-male rationaliteit.

In beide gevallen hebben filosofen proberen aantonen dat de mens eigenlijk behoorlijk rationeel is. Het ‘evolutionair argument’ dient om aan te tonen hoe het kan dat de mens in contact staat met zijn omgeving en tot waarheid kan ko-men. Het ‘competentie/performantie’-argument, een reactie op het onderzoek van psychologen als Tversky, Kahneman en Nisbett, probeert aan te tonen dat deze conclusie intact blijft, wars van het psychologische onderzoek dat een pes-simistischer beeld schept over de menselijke rede.

het evolutionair argumentHet ‘evolutionair argument’ is een verzamelnaam voor een reeks verwante be-weringen dat de menselijke evolutie ervoor zorgt dat onze cognitieve vermo-gens globaal gezien zullen leiden tot opvattingen die vrij goed aansluiten bij de werkelijkheid.Sommige naturalisten gebruiken het argument enkel als weten-schappelijke verklaring (in tegenstelling tot fundering) van onze rationaliteit. Andere naturalisten zien het als een volwassen antwoord op de cartesiaanse vraag of we überhaupt tot kennis kunnen komen. Deze tweede groep natura-

Page 64: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

50

listen verwerpt het idee dat wijsbegeerte een a priori discipline is, maar wil de traditionele epistemologische vragen in stand houden.

De evolutiebiologie leert ons dat mensen wel min of meer rationeel moeten zijn, omdat we als geëvolueerde wezens aangepast zijn aan onze omgeving. Het is zeer onwaarschijnlijk dat het evolutionair proces dat over miljoenen jaren onze hersenfuncties heeft geboetseerd, irrationele denkers zou voortbrengen. Irrationaliteit heeft geen enkel evolutionair voordeel, en rationaliteit manifest wel. Voorspellen en afleidingen maken uit weinig informatie zijn vaardighe-den die in de struggle for life een competitief voordeel bieden, en intelligente dieren halen het op domme bruten — als mens moeten we het niet hebben van onze kracht. “Homo sapiens has, more than any other species, specialized in in-telligence as a survival strategy.”(Fales, 1996)

Het evolutionair argument zegt niks over de justificatie van individuele op-vattingen (Rescher, 1977). Het zegt ook niks over de evolutie van wetenschap, enkel over de cognitieve mechanismen die onder andere wetenschap mogelijk hebben gemaakt voor de mens. (Goldman in Rescher, 1990, p. 40) Dat is er ook niet het doel van. Het argument probeert duidelijk te maken waarom het niet mogelijk is dat we systematisch misleid worden door cartesiaanse demonen of door onszelf — de evolutie zou dieren die zich zo makkelijk laten beetnemen geen makkelijke rit geven.

houdt het evolutionair argument steek?Het evolutionair argument is niet oncontroversieel en hangen een aantal be-langrijke beperkingen aan vast. Hoeveel irrationaliteit precies geldt als falsifi-catie van de hypothese? Waarom zou men verwachten dat de evolutie tot opti-male oplossingen leidt? Of daar alleszins nog steeds naar leidt, gezien onze om-geving drastisch verschilt van de savanne waar we het grootste stuk van onze evolutionaire geschiedenis doorbrachten? Is het wel evolutionair optimaal om juist te zijn —jezelf voorliegen of er foute veronderstellingen over de wereld op nahouden is misschien handig? Misschien gebruiken we goede mechanismen in domeinen waar die niet op voorzien zijn, met alle gevolgen vandien? (Stich 1990; Boulter, 2007)

Toch blijft er de overtuiging dat er filosofisch goud te halen valt in de evolutio-naire heuvels, om Stephen Boulter te parafraseren, nog steeds doorleven.

Op een aantal van de tegenwerping valt dan ook vrij makkelijk een antwoord te geven. Zo is het inderdaad mogelijk, zoals de criticus oppert, dat ons hande-len baseren op valsheden occasioneel tot een beter resultaat leidt dan de waar-heid te volgen — de waarheid volgen kan soms pijnlijk zijn. Er zijn echter geen

Page 65: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  51

effectieve algoritmes die valse overtuigingen linken aan correcte acties (Fales, 1996, p. 443). Probeer maar eens een succesvolle strategie te bedenken om te overleven, of om gelijk wat te doen, door enkel te steunen op foute inschattin-gen. Het menselijke optimisme zal zowat het sterkste voorbeeld zijn dat je kan vinden waarbij persistente overschattingen een voordeel kunnen opleveren (het is bekend dat klinisch depressieve personen zichzelf realistischer inschat-ten dan hun gezonde medemens) en dat is allesbehalve een wereldschokkend voorbeeld.

Mensen maken vaak fouten, maar merkwaardig genoeg weten we die fouten in veel gevallen ook te herkennen en te corrigeren. Toch geen min cognitief suc-ces (Pinker, 2002, p. 201).

In gevallen waar mensen strategieën volgen waarvan we denken dat ze niet tot de waarheid leiden, moeten we misschien eerder de traditionele theorie over wàt de aard en het doel van cognitie is, in termen van waarheid, opgeven ten voordele van een breder beeld dat cognitie plaatst binnen actieregulatie. Er kunnen dus heel andere criteria voor cognitief succes gelden dan we zouden denken. Een heel onnauwkeurig maar snel proces is vaak een betere keuze dan een traag, nauwkeurig proces. Een proces dat elk brokje informatie opneemt en op alle mogelijke manieren kijkt hoe dat te rijmen valt met de kennis die we reeds hebben is onzinnig — volledige consistentie in onze overtuigingen zou nooit meer voordelen opleveren dan alle tijd en energie die we er moeten in-stoppen om tot die consistentie te komen.

Er valt met andere woorden heel wat te zeggen zowel voor én tegen het evolu-tionaire argument. Het evolutionair argument en al zijn varianten laten zich moeilijk evalueren. Het argument en de kritieken op het argument “[pit] spe-culation against speculation” (Kitcher, 1992, p. 40). Het lijkt inderdaad zinnig om ons cognitief functioneren darwinistisch te verklaren, maar er moet nog heel wat empirisch en theoretisch onderzoek gebeuren voor we een beter beeld hebben op het hoe en wat.

helPt het evolutionair argument ons filosofisch verder?De beperkingen van het evolutionair argument zijn geen ramp, want in tegen-stelling tot wat sommige naturalisten denken, is het evolutionair argument niet eens heel belangrijk voor een naturalistische epistemologie.

Het evolutionair argument is een stokpaardje van naturalistische filosofen die aansluiting zoeken bij het traditionele analytische epistemologische project. Het argument dient in die context om een antwoord te geven op de sceptische, cartesiaanse vraag (“is kennis mogelijk?”) maar voegt daar een snuifje natura-

Page 66: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

52

lisme aan toe door de oplossing te zoeken in de evolutieleer en niet door con-ceptuele analyse of zuiver aprioristische argumenten.

Die tussenpositie plaatst deze naturalisten echter tussen twee vuren én tussen twee methodologische aanpakken. Men probeert ermee expliciet te reageren op filosofen in de cartesiaanse traditie — of die traditie voort te zetten — en binnen dat kader voldoet een coherentistische redenering niet als fundament. Als er niks zeker is, is er voor de cartesiaan zelfs niks waarschijnlijk (Williams, 1977, p. 24). De ‘radicale’ naturalist daarentegen meent dat de cartesiaanse fun-deringsvraag onzinnig is, en is dus ook niet geholpen met het evolutionaire argument.

Het evolutionair argument kan zijn diensten op een andere manier bewijzen. Als we het argument laten vallen en interpreteren als een evolutionaire verkla-ring van onze cognitieve capaciteiten geraken we veel verder. Het is een handig beginpunt om in te zien hoe het mogelijk is dat de mens in contact staat met zijn omgeving en er succesvol in kan werken. Het is geen argument omdat we ons niet mengen in de hopeloze funderingsdiscussie van weleer. Dit is één punt waarop de naturalistische kennisleer zonder schroom descriptief mag zijn.

Psychologie van het redeneren: is de mens irrationeel?Een vaak geopperd argument tegen hen die beweren dat de evolutie tot rati-onele denkers leidt, bestaat uit de cynische opmerking dat de mens blijkbaar goed wegkomt met heel wat irrationaliteit. Mensen maken zichzelf en anderen voortdurend vanalles wijs. Als dat het geval is en mensen inderdaad irrationeel zijn, is een evolutionaire verklaring van onze intelligentie zinloos.

De psychologie van het redeneren, en de fenomenale bijdragen daartoe van Amos Tversky, Paul Slovic en Daniel Kahneman wijzen er wel degelijk op dat mensen er vaak niet eens in slagen om eenvoudige logische afleidingen te ma-ken. (Kahneman, Tversky, & Slovic, 1982) De psychologen zelf zien dan ook hun hypothese dat mensen vaak irrationeel denken, bevestigd.

blind voor onze rationaliteit

Filosofische pogingen om een draai aan te geven aan de bevindingen uit de psy-chologie en daarmee het evolutionaire argument te redden, zijn weinig over-tuigend. Zo opperen John Pollock en L. J. Cohen dat redeneerfouten zuiver fou-ten in de uitvoering zijn, maar dat onze logische competentie op zichzelf perfect werkt. Soms zijn we verward, soms overhaast en soms kan het ons gewoon niet veel schelen wat waar of vals is, maar dat zegt niks over de fundamentele men-

Page 67: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  53

selijke redeneerkwaliteiten volgens Cohen. Dat zo’n argument voor onze rationaliteit ongelooflijk ad hoc is, hoeft geen betoog. Het is al-leszins niet iets dat we zomaar kun-nen aannemen:

It is surely an open empirical questi-on as to whether our cognitive equip-ment may accurately be described as a perfect reasoning mechanism to-gether with interfering factors; there is no a priori reason to think that it can. (Kornblith, 1992, p. 901)

Anderzijds moeten we herkennen dat we te maken hebben met een variant op wat William James in-stinct blindness noemde: we zien belangrijke menselijke eigenschap-pen niet, al staan ze recht voor onze neus, omdat we er zo vertrouwd mee zijn dat we er niet meer bij stilstaan. Het valt op als mensen flagrant ir-rationeel redeneren, het valt veel minder op dat mensen zeer goed in staat zijn om heel complexe in-formatie over hun omgeving op be-trouwbare wijze te weten te komen. Sta er eens bij stil hoe complex het is om te weten te komen wanneer je bus vertrekt. Je moet correct kunnen omgaan met visuele informatie, dat coördineren met je plannen, al-ternatieven afwegen en zelfs alleen al het uiteindelijke opstappen op de bus vereist dat je de drukknop weet te vinden die de deuren bedient en dat je weet dàt die drukknop de deuren bedient. Het is moeilijk om die “dit is een tafel”-rationaliteit à la G. E. Moore te loochenen.

William JamesWilliam James (1842-1910) wordt samen

met Wilhelm Wundt gezien als de vader van de psychologie, maar is ook een belangrijk figuur in de pragmatistische traditie in de filosofie. James wordt vaak relativisme ver-weten omwille van zijn controversiële The Will To Believe essay waarin hij argumen-teerde dat het soms zinnig en verantwoord kan zijn om te geloven in zaken waarvoor geen afdoende bewijs voorhanden is.

James was een begenadigd schrijver, en zijn Pragmatism uit 1907 is een pareltje dat nog steeds vlot leest. Hij stond een zeer we-tenschappelijke aanpak voor, maar vond dat wetenschappelijke beschrijvingen en theorieën tegemoet moesten komen aan de wereld zoals we die ervaren. Dat leidde hem tot zijn radicaal empirisme en hij ver-dedigde de legitimiteit van de religieuze ervaring — op zijn minst als studieobject.

Page 68: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

54

Mensen denken inderdaad niet zoals het idealiter zou moeten, maar gegeven al onze imperfecties lijkt onze cognitieve praktijk al bij al nog vrij goed te werken. We denken vaak niet zo zorgvuldig eenvoudigweg omdat dat gewoonlijk niet nodig is. Dat betekent niet dat mensen niet zorgvuldig kunnen denken (Ruse, 1995, p. 170 ev.)

Bovendien slagen mensen er in om hun eigen fouten (of die van andere men-sen) te herkennen én te remediëren: wetenschap werkt door persoonlijke ir-rationaliteit uit te filteren met peer review. Foutherkenning betekent niet dat mensen volledig rationeel zijn (Kornblith, 1992, p. 902), maar wel dat de mens niet volstrekt irrationeel handelt.

de ecologische aanPak

Het werk van Kahneman en zijn collega’s was baanbrekend, in die mate dat het hem een nobelprijs heeft opgeleverd. Dat betekent niet dat zijn onderzoek perfect is. Het onderzoek van Kahneman concentreert zich op logische puzzels zoals de Wasonkaarten en vragen waarvoor je de waarschijnlijkheidsleer moet toepassen. Mensen presteren slecht op zo’n testen, maar die psychologische ex-perimenten zijn dan ook zeer artificieel (Devlin, 1997, p. 267 ev.) Een logische afleiding kunnen maken zegt niet noodzakelijk veel over het menselijke rede-neervermogen in echte situaties. Uit het onderzoek van Daniel Goldstein en Gerd Gigerenzer blijkt dat de snelle, grove heuristieken die mensen zo vaak gebruiken ook verbazend goed werken (Bishop, 2000, pp. 190-204). In realis-tisch opgesteld onderzoek, waar men geen speelgoedproblemen voorlegt aan de testsubjecten, blijkt de mens plots een stuk rationeler.

Tot slot moeten we rekening houden met de menselijke mogelijkheden, voor we onze standaard onmogelijk hoog plaatsen. Snelle-én-accurate redeneerwijzen moeten sterk aangepast zijn aan één probleemgebied om te werken. Iets als een algemene ‘problem solver’ is veel te complex om biologisch werkbaar te zijn. Dat betekent dat onze irrationaliteit een neveneffect is van onze rationaliteit. Buiten hun doelgebied presteren allerlei cognitieve modules rotslecht, maar er valt niks anders te verwachten. Psychologisch onderzoek toont de gebreken van de rede, niet het ontbreken ervan bij mensen.

Er is substantiële irrationaliteit in het menselijk denken, zonder twijfel. Het wordt moeilijker wanneer we proberen aanduiden waar die irrationaliteit zich precies bevindt. Een volledig antwoord daarop moet vertrekken van een breed beeld op cognitie, niet gewoon refereren aan de bestaande psychologische lite-ratuur en denken dat de irrationaliteit zichzelf wel toont.

Het loont om pragmatisch om te gaan met deze vraag, in de beste Jamesiaanse traditie: vraag je af waarom je wil weten of een bepaalde denkwijze irrationeel

Page 69: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  55

is, en dat geeft meteen een idee welk soort antwoord passend is. Wil je weten of het beter kàn, of het beter moet, of een bepaalde redeneerwijze problemen veroorzaakt buiten het gebied waar ze gewoonlijk (historisch of evolutionair) wordt toegepast of zelfs binnen dat domein? De algemene rationaliteitsvraag is te verwarrend, de specifiekere vragen zijn zinniger en bovendien beantwoord-baar en verrijkend voor de kennisleer (Stich, 1990, p. 156).

Page 70: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

>het Probleem van de levende materieDe vraag of de sociale- en gedragswetenschappen eigenlijk wel het ‘leven van de geest’ kunnen vatten, dragen we al langer mee. Een materialistische kijk op de psyche was zelfs bij het begin van de 20e eeuw nog controversieel, en er werd druk gedebatteerd over de vraag of psychologie een experimentele dan wel een humane discipline moest worden. Maar we moeten eerst wat verder terug in de tijd.

William Wollaston schrijft in 1722 in zijn The Religion of Nature Delineated: “When I begin to move myself, I do it for some reason and with respect to some end. But who can imagine matter to be moved by arguments, or ever ranked syllogisms and demonstrations among levers and pulleys?” (Wollaston, 1722, p. 355). De retorische vraag van Wollaston is een typerende kreet tegen de zoge-. De retorische vraag van Wollaston is een typerende kreet tegen de zoge-naamde excessen van het materialisme. Het werk van Newton uit de 17de eeuw had een sterke invloed op het gangbare wereldbeeld, en niet iedereen was daar-mee tevreden:

“the Newtonian astronomy releaved the whole heavenly realm as a dark and limit-ness emptiness wherein dead matter moved under the impulse of insensate forces, and thus finally destroyed the poetic dream of ages.” (Barry, 1927, p. 249)

Er waren reeds vrij vroeg filosofen en wetenschappers die het niet eens waren met die interpretatie van de nieuwe fysica. Zo lezen we bij Joseph Priestley, die in de 18de eeuw zuurstof ontdekte:

I answer, that, since it is a fact, that reasons, whatever they be, do ultimately move matter, there is certainly much less difficulty in conceiving that they may do this, in consequence of their being the affection of some material substance, than upon the hypothesis of their belonging to a substance that has no common property with matter. [...] To say that reasons and ideas are not things material, or the affections of a material substance, is to take for granted the very thing to be proved. (Priest-(Priest-ley, 1777, pp. 114-115)

Maar Priestley en zijn Franse tegenhanger Julien Offray de La Mettrie konden de filosofische goegemeente niet overtuigen van denkende materie (Toulmin, 1992, p. 122 ev.) Denken volgt logische regels en was dus volgens de heersende intellectuele cultuur niet gebonden door causale regulariteiten. Het vermeen-

Page 71: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

de gebrek aan zo’n causaal substraat betekende op zijn beurt dat ons denken volgens de meeste 18de-eeuwe filosofen niet door wetenschappers bestudeer-baar was. (Toulmin, 1992, p. 114)

een web van betekenisLatere filosofen waren daarvan makkelijker te overtuigen, maar bleven wel met de vraag zitten hoe denkende materie in hemelsnaam mogelijk is, en of het niet moet leiden tot een Bazaroviaans wereldbeeld. Edmund Husserl wijdde zijn Krisis der europaischen Wissenschaften aan het ‘probleem van de subjectivi-teit’, kort samengevat: een subject zijn voor de wereld en een object zijn in de wereld en hoe dat kan. William James’ radicaal empirisme heeft net hetzelfde doel en ook Russell zit ermee verveeld in zijn Analysis of Matter (Russell 1927, p. 7).

Een andere vraag die men zich stelde was hoe men de studie van mens en cul-tuur kon integreren in de natuurwetenschappen, en of dat wel zinvol was. Wil-helm Dilthey (1833-1911) antwoordde nee op die laatste vraag. De natuurweten-schappelijke methode hoort niet thuis in de studie van het mentale. Het mate-rialisme van de natuurwetenschappen laat volgens Dilthey weinig plaats voor fenomenen uit de menselijke sfeer zoals zingeving, betekenisgeving, culturele producten en zo verder — te vatten. Daarvoor hebben we een ander perspectief nodig.

Eerder dan de natuurwetenschappen te bekritiseren om haar tekortkomingen bij de studie van de mens, stelt Dilthey voor dat de geesteswetenschappen de mens beter recht kunnen doen, omdat ze een andere methode gebruiken (of zouden moeten gebruiken) bij hun onderzoek. In een slogan: geestesweten-schappen proberen te begrijpen, de natuurwetenschappen proberen te verkla-ren. Of in de woorden van de antropoloog Clifford Geertz: “man is an animal suspended in webs of significance he himself has spun, I take culture to be tho-se webs, and the analysis of it to be therefore not an experimental science in search of law but an interpretive one in search of meaning.” (Geertz, 1973, p. 5)

De Duitse filosoof Jürgen Habermas zou zich later inspireren op de ideeën van Dilthey en iets gelijkaardigs uitwerken: we kunnen bij de studie van de mens hetgeen we zien, conceptualiseren als “dingen die gebeurtenissen ondergaan”, maar ook als “intentionele handelingen door personen”. De methodes staan los van elkaar en leiden tot héél andere wetenschap.

Page 72: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

>een derde wereld?Denkers die een beetje metafysica niet schuwden behandelden het probleem op nog een andere manier. Zowel Gottlob Frege— als grondlegger van de analy-tische filosofie en de formele logica — als de bekende wetenschapsfilosoof Karl Popper, een paar decennia later, zullen het hebben over een ‘third realm’: de wereld van het objectieve niet-reële, in de woorden van Frege. De eerste wereld is die van de fysische objecten, de tweede omvat het mentale, en de derde wereld omvat cijfers, proposities en andere zaken die niet voorkomen in de natuur-lijke wereld maar wel een bestaan hebben los van concrete gedachten.

De interrelatie tussen het fysische en het mentale, subjectieve en intentionele werd besproken door de meest uiteenlopende denkers. De aanpak van bijvoor-beeld Husserl en die van James liggen mijlenver uit elkaar, maar allen voelden ze aan dat de moderne wetenschap het traditionele mensbeeld onder druk zet-te.

de intentional stanceDe grootste intensiteit aan publicaties over deze kwestie zijn terug te vinden in de late negentiende en vroege twintigste eeuw, maar dat wil niet zeggen dat men de kwestie heeft opgelost. Er worden nog steeds potentiële oplossingen en noodkreten gelanceerd. Zo meent Daniel Dennett dat we, om de positie van de mens in de wereld te begrijpen, de intentional stance moeten aannemen:

“The point of the fable is simple. There is no substitute for the intentional stance; either you adopt it, and explain the pattern by finding the semantic-level facts, or you will forever be baffled by the regularity” (Dennett 1996, p. 421)

John Searle meent dat het naturaliseren van onze kijk op intentionaliteit, mo-raliteit, betekenis en taal de grootste taak is die de filosofie nog rest. Dat bete-kent: deze aspecten van het menselijke leven in al hun volheid proberen vatten zonder ze daarmee los te koppelen van ons fysieke bestaan. Dat betekent niet deze fenomenen wegredeneren, zoals tot nu toe al te vaak is gebeurd volgens Searle (2007).Het probleem van de objectiviteit — of hoe je deze kwestie ook wil noemen — blijkt na meer dan driehonderd jaar materialistisch denken nog steeds niet helemaal bevredigend opgelost.

Page 73: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  59

Page 74: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

60

“De strijders in beide kampen gooien verwijten naar elkaar; hoe dichter we bij het strijdto-neel komen, des te hitsiger de taal; de leiders van beide kam-pen weten reeds dat de huizen van de logica en de psychologie maar tijdelijke toevluchtsoorden zijn voor onze wetenschappe-lijke verzamelingen van feiten, en dat deze verzamelingen ooit anders en beter ingedeeld zul-len zijn.”

Fritz Mauthner

Page 75: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  61

‘liaisons’ — tussen ePistemologie en wetenschaPIn de voorgaande pagina’s zijn we verder gevorderd dan je misschien zou den-ken. We hebben beargumenteerd dat de descriptieve aard van veel naturalis-tische epistemologie niet betekent dat het geen ‘echte’ wijsbegeerte is of geen normatieve impact kan hebben. Dat wijsbegeerte geen wetenschap moet wor-den, maar er in het verlengde van ligt en zich niet kan veroorloven om zich niks van de gedragswetenschappen aan te trekken. Dat een onwetenschappe-lijke wijsbegeerte een twintigste-eeuws curiosum is. Met andere woorden: de weg is vrij voor een wisselwerking tussen wetenschap en filosofie.

Dan resteert ons de taak deze samenwerkingsverbanden in positieve zin te be-schouwen. Heel wat filosofen inspireren zich op wetenschappelijke kennis, en dat gebeurt op heel wat manieren, en er is ook onenigheid over wat geldt als relevante kennis en welke disciplines daarentegen weinig kunnen toevoegen aan de kennisleer. Er is dus duidelijkheid nodig over hoe die samenwerking in zijn werk gaat. Wie weet kunnen we daaruit een aantal lessen trekken voor een betere toekomstige samenwerking tussen kennisleer en wetenschap.

“no free lunch”: ◢de mogelijkheid tot interdisciPlinariteitTom Sorell waarschuwt in zijn Scientism: Philosophy and the infatuation with sci-ence dat pogingen tot samenwerking van de wijsbegeerte met wetenschappe-lijke disciplines, laat staan integratie, in het verleden hopeloos zijn gebleken en er geen enkele reden is waarom dat vandaag de dag anders zou zijn (Sorell, 1994 [1991]).

Interdisciplinariteit vraagt om een gedeeld framework dat de interactie tus-sen de disciplines stroomlijnt. Dergelijke unificatiepogingen zijn een werk van lange adem, waar bovendien weinig academici actief mee bezig zijn. Bestaande pogingen om bijvoorbeeld psychologie te integreren in de wijsbegeerte, ‘herta-

Page 76: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

62

len’ psychologische bevindingen of selecteren nauwgezet de stuk-jes kennis waar de wijsbegeerte zonder veel moeite iets mee kan doen. Zo’n makeshift-interdisci-plinariteit is niet per sé slecht, maar ze houdt het risico in dat men interdisciplinariteit ziet waar er geen is: “much which is thought to be inter- or trans-dis-ciplinary in reality amounts to a mere accumulation of know-ledge supplied from more than one discipline.” (Gibbons, Limo-ges, & Nowotny, 2005, p. 284)

Ook een heleboel praktische problemen moeten overwonnen worden (Stein Z. , 2007). De ken-nis van meerdere disciplines valt met wat moeite wel te integreren, maar elke discipline heeft een eigen onderzoekstraditie en een ‘manier van doen’ ontwikkeld. Interdisciplinariteit blijft een huzarenwerkje.

Daarnaast moeten we het spook dat Donald Campbell de Leonar-desque aspiration noemt, verjagen (Renn, 2004). Nieuwe Leonardo’s denken dat ze aan interdisci-plinair werk doen omdat ze ex-pertise bezitten in twee of meer disciplines. Niet elke interdisci-plinaire denker is een polymath. Interdisciplinariteit is boven-dien véél meer dan gewoon mul-tidisciplinariteit en vraagt om enige integratie van de perspec-tieven.

Er wordt van de filosoof gevraagd om in een wereld van groeiende academische professionalisering en specialisering (ook binnen de wijsbegeerte!) te verbre-

Donald T. CampbellDonald Thomas Campbell (1916-1996) was

in de eerste plaats een sociaal wetenschapper die heel wat methodologische bijdrages le-verde tot de psychologie en de sociologie, en in die disciplines heel wat faam genoot. In de wijsbegeerte staat hij vooral bekend om zijn werk rond evolutionaire epistemologie — een term die bij Campbell zijn oorsprong vindt.

Campbell was zijn leven lang gefascineerd door de studie van misverstanden en vooroor-delen die vervormt wat we denken te weten, zelfs bij wetenschappers. Hij argumenteerde dat goed onderzoek moet gebruikmaken van verschillende aanpakken om het beste uit alle methoden naar boven te halen en het slecht-ste te temperen — misschien daarom ook zijn interesse voor epistemologie als een waarde-volle aanvulling op het gewoonlijke psycholo-gische onderzoek.

Heel wat van zijn belangrijkste bijdragen zijn te vinden in Methodology and Epistemo-logy for Social Science uit 1988.

Page 77: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  63

den en kennis uit allerlei disciplines aan te wenden bij het oplossen van epis-temologische problemen. Dat iets moeilijk is, biedt evenwel geen reden om het niet te doen. En als iemand het moet proberen, dan zijn filosofen daarvoor het best geplaatst: “Traditionally in the West philosophers have been the most avid interdisciplinarians.” (Stein Z. , 2007, p. 93)

Er zijn geen redenen om een door de wetenschappen geïnspireerde epistemo-logie te vermijden, hoe moeilijk interdisciplinariteit ook mag zijn, maar rede-nen genoeg om zo’n naturalisme wél serieus te nemen. Naturalisten verwerpen het idee dat wijsbegeerte en de sociale en gedragswetenschappen volledig los van elkaar staan. Het is onzinnig om éénzelfde onderwerp op tegengestelde manieren te bestuderen die niks aan elkaar te zeggen hebben.

Een situatie waarbij de gedragswetenschappen en de epistemologie naast el-kaar leven, en eigenlijk zelfs een radicaal tegenovergesteld mensbeeld propa-geren, kan niet kan verderduren (Batens, 2005). Zelfs als we alle argumenten voor een methodologische scheiding tussen de disciplines in gedachte nemen, en alle argumenten dat epistemologie niet draait om concrete mensen maar om idealen en dus strictu sensu zelfs geen mensbeeld heeft — de inconsistentie verdwijnt niet en blijft aanwezig als de olifant in de kamer:

De kennisleer en de menswetenschappen beschrijven hetzelfde gedrag met behulp van niet aan elkaar te rijmen mechanismen die slaan op verschillende soorten ob-jecten. De vraagstelling van beide disciplines is ongetwijfeld zinvol; in de mate dat hun antwoorden zinvol zijn en terzake doen, maakt de besproken tegenstelling ons mensbeeld incoherent. (p. 46)

Zo’n Diltheyiaans status quo doet tekort aan de werkelijkheid. Er is geen volle-dige integratie van de methoden of aanpak nodig. Wijsbegeerte en psychologie kunnen gerust ander onderzoek verrichten en op een andere manier. Maar er moet iets gevonden worden op de onhoudbare situatie waarbij wetenschap en wijsbegeerte elkaar lijken tegen te spreken en volledig gescheiden van elkaar hun gang gaan.

Het is onmogelijk om in abstracto vast te stellen op welke manier kennisleer zich moet verhouden tot wetenschap. We zullen systematisch alle opties be-kijken: een toenadering tot de biologie, de evolutiepsychologie, de cognitieve psychologie en de sociale wetenschappen, maar ook de mate waarin een toena-dering tot de logica daarvoor een alternatief kan bieden.

Wanneer we verder spreken over interdisciplinariteit doelen we niet enkel op het ideaal met een gedeeld methodologisch kader, maar ook op alle pogingen daartoe (hoe gammel ook) en op het gebruik binnen de wijsbegeerte van weten-schappen als hulpdiscipline, zonder dat er noodzakelijk tweerichtingsverkeer plaatsvindt. Er zijn wel degelijk wetenschappers die toenadering zoeken tot de

Page 78: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

64

wijsbegeerte (in de philosophy of mind ziet men dat sterk) maar we concentreren ons op de impact van wetenschappelijke kennis op de epistemologie.

toenadering tot de ◢biologie en evolutionaire Psychologie“[The] ‘Origin of Species’ introduced a mode of thinking that in the end was bound to transform the logic of knowledge” schreef John Dewey in 1910. De fi-losofie van vandaag ziet er inderdaad niet hetzelfde uit als toen Dewey schreef, maar zijn geloof dat Darwin de wijsbegeerte zou transformeren, was iets te op-timistisch. Pogingen om uit de evolutieleer inspiratie te halen om aan wijsbe-geerte te doen hebben nog geen ommekeer teweeggebracht in de kennisleer, maar onder de naam van de evolutionaire epistemologie zien we sinds een kleine halve eeuw de eerste tekenen van Deweys visie werkelijkheid worden.

In de twintigste eeuw zagen we langzaam de restanten van de cartesiaanse visie op de mens afbrokkelen. Het idee dat taal en redeneren onderzocht kunnen worden los van empirisch onderzoek in onder meer de biologie, kent een lange geschiedenis (heel wat taalfilosofie, epistemologie en de computationele psy-chologie gingen of gaan ervan uit) maar verliest alsmaar supporters. (Devlin, 1997)

hersenen en cognitieve ProcessenEvolutionaire epistemologie probeert geen individuele theorieën te onder-steunen of verklaren (daarin verschilt ze niet echt van de traditionele episte-mologie) maar kan ons wel het een en ander tonen over leerprocessen, commu-nicatie en de vorming van consensus — allemaal belangrijke aspecten van de kennisleer. Die bevindingen zijn te algemeen om ons veel te leren over goede denkwijzen en hoe wetenschap moet functioneren, maar op zijn minst kan het ons wel iets leren over waarom wetenschap vaak faalt. We zijn ook maar men-sen, en mensen maken fouten omdat onze cognitieve mechaniek nu eenmaal niet perfect is. (Vollmer in Callebaut & Pinxten, 1987, pp. 217-219)

Niet elke naturalist is er mee akkoord dat de studie van cognitie als een adap-tief fenomeen deel moet uitmaken van de kennisleer of de wetenschapsfiloso-fie. Ron Giere meent dat de studie van ons denken enorm kan bijdragen aan de filosofie, maar die studie is en blijft het werk van biologen en psychologen. Niet- en anti-naturalistische filosofen proberen de wijsbegeerte een valse status te geven door de discipline voor te doen als een zuiver normatieve aangelegen-

Page 79: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  65

heid ‘die de wetenschappen overstijgt’, maar dat betekent niet dat naturalisten het omgekeerde moeten doen en halve wetenschappers worden.

Proximate en ultieme verklaringenBiologie en kennisleer staan vrij ver van elkaar af qua werkwijze, en dat be-moeilijkt interdisciplinariteit. Niet zomaar elk willekeurig biologisch onder-zoek relevant is voor de wijsbegeerte, en dat het niet altijd duidelijk is voor wijsgeren waar ze iets aan hebben en waaraan niet.

Evolutietheorie is niet zo evident als basis voor de naturalistische epistemo-logie. Een evolutionaire epistemologie moet, om succesvol te zijn, iets zeggen over hoe mensen tot kennis komen, er mee omgaan en standaarden opbou-wen of criteria gebruiken die biologisch of psychologisch ingebakken zitten, en daaruit normatieve conclusies nemen. Veel evolutionaire psychologie en bio-logisch geïnspireerde ‘epistemologie’ richt zich bijna uitsluitend op ultimate vragen (“waar komt dit vandaan?”) terwijl de interessante epistemologische vragen helemaal geen oorsprongsvragen zijn maar proximate vragen: hoe werkt dit, wat voor cognitief mechanisme speelt er en wat hoopt het organisme er be-wust of onbewust mee te bereiken? (Bechtel in Rescher, 1990)

Als epistemoloog is het hoogstens van secundair belang om te weten waarom het evolutionair gezien zo gegroeid is dat mensen kennis opdoen en overdragen in sociale groepen of waarom mensen liegen. Ter illustratie. Het maakt voor de kennisleer niet uit dat liegen (blijkbaar) een evolutionair stabiele strategie is, wat we willen weten als kennistheoreticus is (a) hoe wijdverspreid doelbewuste leugens zijn en in welke omstandigheden ze aangemoedigd dan wel ontmoe-digd worden, (b) welke cognitieve strategieën mensen gebruiken om leugens van waarheid te onderscheiden, en wanneer die mechanismen of strategieën falen, (c) welke instituten er zijn om dat falen op te vangen, of hoe allerlei soci-ale groepen leugens en bedrog proberen opvangen en neutraliseren.

Epistemologen die zich focussen op wetenschap zullen daarbij kijken naar de rol van dubbelblindtesten en peer review, sociale epistemologen eerder naar allerlei evaluaties die plaatsvinden in organisaties en punitieve maatregelen tegen onbetrouwbare mensen. Daarbij zullen ze kijken naar welke criteria er inherent zijn aan al die methoden om leugens, deceptie en onbetrouwbaarheid tegen te gaan, of dat coherente oplossingen zijn die goede resultaten opleveren of daarentegen irrationele gedragswijzen die we kunnen verbeteren.

Een evolutionaire achtergrond kan bij bovenstaand voorbeeld dienen om so-ciologiche en psychologische hypothesen te genereren of om additionele in-formatie te verstrekken, maar binnen de epistemologische verklaringen neemt het geen centrale rol in.

Page 80: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

66

William Bechtel waarschuwt in die optiek dat een epistemologie die zich te sterk oriënteert op evolutionaire vragen niet zonder problemen is, als ze niet wordt ondersteund door een sterke cognitieve psychologie. We denken veel te snel dat we al weten wat de aard en kracht is van onze cognitieve vermogens, en bijgevolg dat de evolutie van die mechanismen het enige overblijvende vraag-teken is. Voor we het weten zoeken we naar evolutionaire verklaringen voor onze voorwetenschappelijke opvattingen over cognitie. Om dat te vermijden moeten we méér doen dan enkel conceptueel werk en hebben we inbreng no-dig van de psychologie.

Een bijkomend probleem met de exclusieve nadruk op evolutionaire psycholo-gie als een soort van surrogaat-epistemologie is dat we in dit geval wel degelijk de kritiek kunnen opperen dat deze psychologen niet dezelfde vragen stellen als epistemologen. Dat zegt niks over de merites van het vakgebied, waarvan de resultaten op dit moment nog moeilijk te loochenen zijn (Barkow, 2005), maar het zegt wel iets over epistemologen die er hun heil zoeken. De interessante vragen voor de kennisleer zitten veelal ‘hoger’ dan de biologische: in de eerste plaats willen we weten hoe onze cognitie werkt en wat daarvan de normatieve implicaties zijn. Hoe dat alles evolutionair gegroeid is, kan daarbij nuttige in-formatie zijn, maar meer moeten we er ook niet van verwachten. Het dient op zijn minst aangevuld te worden met informatie uit de psychologie en de socio-logie (Kitcher, 1992, p. 109).

toenadering tot de ◢PsychologieDe nood aan een toenadering tot de psychologie volgt vrij snel uit naturalis-tische overwegingen. Concepten kunnen niet aprioristisch ingevuld worden, maar moeten steunen op wetenschap. Traditionele epistemologie laat zich te makkelijk verleiden tot folk psychology: een voorwetenschappelijke kijk op cog-nitie en onze geest, waarvan de enige merite is dat ze overeenkomen met onze intuïties. Maar wat is precies de waarde van filosofische intuïties?

It doesn’t matter how deeply philosophers may have considered or refined their epistemic judgements. We still need to know what’s so great about philosophers’ considered epistemic judgements. (Bishop & Trout, 2005, p. 110)

Epistemologie zonder psychologie is een reliek uit het verleden. Maar het blijft een open vraag op welke manier psychologie de kennisleer het best kan die-nen.

Page 81: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  67

In dit deel behandelen we voornamelijk het project van Michael Bishop en J. D. Trout omdat ze volgens ons de meest volledige visie bieden op hoe de natu-ralistische epistemologie systematisch gebruik kan maken van de psychologie. Daarnaast bekijken we ook hoe psychologisch onderzoek, los van zo’n specifiek project, algemeen gezien epistemologische vragen kan assisteren.

helPt Psychologie ons beter redeneren?Als filosofen willen we te weten komen hoe we de cognitieve kwaliteit van ons denken moeten inschatten, en weergeven van manieren waarop we ons denken en de resultante kennis kunnen verbeteren (Kitcher, 1992, pp. 74-75). Volgens Philip Kitcher is dat de centrale vraag van de kennisleer. Ook Michael Bishop en J. D. Trout verbazen zich dat de epistemologie zoveel kansen laat liggen om onze rede te gidsen en echt iets te betekenen op maatschappelijk vlak (Bishop & Trout, 2005). Kortom, er gaan stemmen op om een op Francis Bacon geïn-spireerde filosofie terug te doen herleven. Bacon inspireerde als filosoof heel wat wetenschappers en is één van de grote figuren van de wetenschappelijke revolutie. Aan dat ideaalbeeld moeten hedendaagse kennistheoretici zich spie-gelen.

Epistemologen hebben een heel merkwaardige visie op hun vakgebied. Ener-zijds is kennisleer een normatieve discipline, maar anderzijds hebben de pro-blemen die epistemologen doorgaans onderzoeken geen praktische relevantie bij het gidsen van onze rede. Volgens Bishop en Trout moeten we voorbij die irrelevantie.

De mens heeft heel wat middelen bedacht, niet in het minst de wetenschap, om onze cognitieve beperkingen te overstijgen. Eerder dan te onderzoeken onze biologische aard wetenchap mogelijk maakt, zoals een aantal evolutionai-re epistemologen voorstellen, moeten we kijken hoe al die middeltjes omheen onze cognitieve beperkingen werken. Onze kennis is er tegelijk dankzij en on-danks onze evolutie (Ruse, 1995, p. 105).

Zo sluiten dubbelblindtesten wishful thinking uit, controleren ze voor placebo-effecten en gaan ze overhaaste generaliseringen tegen. Om beter in te zien hoe die mechanismen onze kennisverwerving opkrikken, hebben we nood aan een algemeen beeld op onze cognitie — je moet weten welke beperkingen de men-selijke cognitie heeft voor je kan tonen hoe bepaalde methoden, instituties en mechanismen die beperkingen overstijgen. We moeten er niet van uitgaan dat we zonder enig wetenschappelijk onderzoek kunnen weten hoe kennis en ken-nisverwerving in elkaar zit. Enkel de psychologie kan daar een antwoord op bieden.

Page 82: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

>de comPutationele Psychologie: weg met wetwareDe vroege cognitieve wetenschap van jaren ’60 steunde op een metafoor: de hersenen zijn een soort algemene hardware terwijl al de interessante dingen gebeuren op softwaregebied. Dat leek op het eerste zicht een zeer krachtige me-thode. Men kon gebruik maken van kersvers onderzoek in de artificiële intel-ligentie en hoefde zich niet in te laten met de neurofysiologische studie van onze hersenen om iets over cognitie te zeggen. Handig, want de hersenen zijn een oeverloos complex biologisch orgaan. Wetenschappers zouden op die ma-nier menselijke cognitieve functies kunnen verklaren zonder de biologische details ervan te kennen. Onze hersenen (de ‘wetware’) maken cognitie moge-lijk, maar verder is ons materiële bestaan niet echt van belang bij het verklaren van cognitief functioneren.

In de laatste drie decennia namen een aantal filosofen en psychologen deze ideeën uit de cognitieve wetenschap sterk op de korrel. Ecologisch psycholoog Edward Reed was bijzonder scherp: “Contemporary cognitive science knows nothing of cognition as so conceived.”(Reed, 1996, p. 169)

Niet de eerste maar de bekendste filosofische kritiek is waarschijnlijk die van George Lakoff en Mark Johnson, linguïst en filosoof respectievelijk. Zij argu-menteerden dat de basisbeginselen van deze vroege cognitieve wetenschap steunden op aprioristische filosofie eerder dan op een solide empirische ba-sis.

“Cognitive science got its start within a context defined by traditional Anglo-Ame-rican philosophical assumptions [...] Accordingly, it seemed natural to assume that the mind could be studied in terms of its cognitive functions, ignoring any ways in which those functions arise from the body and brain.” (Lakoff & Johnson, 1999, p. 75)

Volgens Lakoff en Johnson was dit een moderne versie van het Cartesiaanse idee dat de rede transcendentaal en immaterieel is. (p. 76)

Page 83: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

Ook Leda Cosmides, van het bekende evolutionairpsychologisch duo Tooby en Cosmides, spuwt haar gal over de aanpak. Ze verwerpt het idee dat er een soort algemene rationaliteit bestaat, eerder dan een heleboel specifieke cognitieve mechanismen elk met hun eigen functie. Lang geleden sprak John Locke over een blank slate, daarna werd het een schakelbord, daarna een computer, maar al deze metaforen veronderstellen een monolithische rationaliteit, in tegen-spraak met een steeds groeiende hoeveelheid aan bewijs dat dit niet is hoe onze cognitie in elkaar zit (Tooby & Cosmides, 1997).

There have been a series of negative consequences for cognitive science that stem from its primary emphasis on knowledge acquisition. First, it assumes that at com-putational and neural levels, procedures for knowing are functionally separable from procedures for action regulation, and so can be successfully conceptualized and studied independently. (Tooby, Cosmides, & Barrett, 2005)

Hoewel er nog steeds methoden gebruikt worden die hun oorsprong vinden in de computationele psychologie, is de aanpak al even zijn dominante positie binnen de cognitieve wetenschappen kwijt.

Page 84: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

70

Een praktische kijk op de kennisleer is niet noodzakelijk nieuw. Karl Popper zijn Conjectures and Refutations, waarin hij zijn falsificationisme uiteenzet, wordt algemeen gezien als een oerfilosofisch werk, maar men zou het net zo goed als een werk in de psychologie van het redeneren kunnen catalogiseren. in feite behandelt Popper de gebreken van een bepaalde inductivistische rede-neervorm, het verificationisme. Hij linkt dat werk aan een oudere filosofische vraag — het Humeaanse scepticisme over de justificatie van inductie — en is daarom een voorbeeld van de wat interactie tussen psychologie en wijsbegeerte kan betekenen.

Wijsbegeerte op de rand van de psychologie is dus ouder dan vandaag, maar een duurzame interactie laat nog steeds op zich wachten, en Popper is nu ook niet bepaald het grote voorbeeld dat we zoeken. Het duo Bishop en Trout stelt voor dat de epistemologie zich laat leiden door wat ze de ameliorative psycho-logy noemen (Bishop & Trout, 2005): die delen van de psychologie van het re-deneren die zich concentreren op hoe we ons redeneren kunnen verbeteren, zowel met de hulp van statistische en andere technieken als door praktische redeneertips. Bishop en Trout zijn hard voor epistemologen die de psychologie wensen te negeren:

One might reasonably wonder whether the recommendations of Ameliorative Psy-chology are really normative in the same way as the recommendations of SAE are normative. Admittedly, there is one telling difference. People outside academia have on occasion actually changed the way they reason about significant matters as a result of the normative recommendations of Ameliorative Psychology. (Bishop & Trout, 2005, pp. 699-700)

het Project van bishoP en trout

Bishop en Trout zitten op het goede spoor. Het klopt dat normativiteit een be-langrijk aspect is van de epistemologie, één dat meer dan lippendienst waard is. Het is echter niet duidelijk in welke mate “linear models, multiple regres-sion formulas, neural networks, naïve Bayes classifiers, Markov Chain Monte Carlo algorithms, decision tree models and support vector machines” (Bishop & Trout, 2005, p. 698) belangrijk zijn voor de epistemologie.

Epistemologie concipiëren we beter als een algemene studie van de menselijke rationaliteit. Wàt rationaliteit is, waarom en hoe mensen zo vaak irrationeel zijn en hoe daar iets aan te doen, of we slimmer zijn dan duizend jaar geleden en indien ja hoe dat komt, waarom mensen zo vaak praatjes verkopen ‒ dat lij-ken interessante epistemologische onderwerpen. Geen traditionele onderwer-pen, maar wel onderwerpen in de geest van het vakgebied. Over elk van die ge-bieden zijn reeds filosofische werken gepubliceerd, zoals On Bullshit van Harry G. Frankfurt over, wel, bullshit.

Page 85: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  71

Maar Bishop en Trout zijn meer geïnteresseerd in de concrete studie van hoe bepaalde beslissingsprocedures kunnen falen, en hoe andere ons rationeler kunnen maken. Het gaat hen om specialistische procedures in bepaalde we-tenschappelijke disciplines die daar het niveau van het onderzoek of de diag-nose kunnen opkrikken. Kennistheoretisch onderzoek in die lijn klinkt span-nend omdat men heel concrete aanbevelingen kan geven aan wetenschappers, en dat zonder beroep te doen op een first philosophy waaraan toch geen enkele wetenschapper boodschap heeft. Relevantie zonder arrogantie is inderdaad de onvervolmaakte droom van menig filosoof.

We kunnen ons daarbij de vraag stellen waarom zoiets wijsbegeerte is, maar dat leidt tot discussies zonder eind. Een belangrijker vraag, en de achilleshiel van hun project, is wat wijsbegeerte in hemelsnaam kan bijdragen tot een der-gelijke onderneming? Als Kitcher zegt dat “The ultimate goal of (traditional naturalistic) epistemology is to present a compendium of cognitively optimal processes” (Kitcher, 1992, p. 76) is mijn eerste reactie dat dit een taak is voor de informatiewetenschap, het knowledge management én de methodologische takken van elke individuele discipline. Wat zou precies de taak en bijdrage zijn van een filosoof?

Om een idee te geven. Bishop en Trout bespreken onder andere de base rate neglect denkfout: een test die 99% accuraat is maar test voor een fenomeen dat heel zeldzaam is, zal voor meer valse positieven dan correcte identificaties zor-gen omdat de base rate zo laag ligt. (Te) weinig mensen houden daar rekening mee, maar bijvoorbeeld in de geneeskunde is zoiets cruciaal om te beslissen of een bepaalde test verloren moeite is of niet. Een test met te veel valse positieven is niet bruikbaar.

Een filosoof kan op dat probleem wijzen, en op allerlei andere problemen van diezelfde aard. Dat is wat Bishop en Trout doen. Maar wat doet de filosoof eigen-lijk in dit geval? Verslag uitbrengen van wat blijkt uit psychologisch onderzoek aan medici die tòch al op de hoogte zijn van de problemen van base rate neglect. Het probleem komt immers aan bod komt in elke inleidende cursus methodo-logie. Epistemologie is in die visie zelfs geen dienstmeid van de wetenschap, maar een boodschapper die oud nieuws brengt. Het voorbeeld lijkt oneerlijk, maar we vinden nergens in de werken van Bishop en Trout een duidelijker of meer uitgewerkt statement van wat wijsgeren bijdragen tot het verbeteren van onze cognitieve prestaties, en de bijdragen die ze zelf tot de epistemologie heb-ben geleverd volgen ook maar zijdelings het metaepistemologische project dat ze voorstellen in The Pathologies of Standard Analytic Epistemology.

De enige mogelijkheid die direct blijkt uit hun werk is het het systematiseren van bevindingen uit de psychologie en ze promoten in de academische wereld en daarbuiten. Naturalisme vraagt aan wijsgeren om bescheiden te zijn en sa-

Page 86: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

72

men te werken met de wetenschappen, maar dermate bescheiden? Als promotie de enige taak is die de epistemologie rest, verklaren we mijns inziens de dis-cipline beter dood, zoals Rorty oppert, want dan zoeken we een taak voor een discipline die zijn taak kwijt is.

Het moet aangemoedigd worden dat filosofen buiten de nauwe grenzen van de filosofie kijken en sterk begaan zijn met wat in andere disciplines gebeurt en het is zo dat grenzen tussen de filosofie en andere disciplines vaag zijn. De accumu-latie van specialistische kennis over concrete procedures die onze kennisprak-tijk kunnen verbeteren is een lovenswaardige taak, dus ook daar valt Bishop en Trout niks te verwijten. Maar het blijft onduidelijk hoe de wijsbegeerte hierbij kan helpen.

Het grote voordeel van een naturalistische epistemologie is dat ze allerlei per-spectieven integreert, kan gebruikmaken van alle beschikbare wetenschappe-lijke kennis, van theoretische bijdragen uit de epistemologie en de wijsgerige antropologie. Het voordeel van een brede filosofische aanpak wordt echter al snel een nadeel als wijsgeren psychologen moeten assisteren bij hun werk in de ameliorative psychology.

de gulden middenwegWe zijn het niet eens met de doelstellingen van het project van Bishop en Trout, maar zijn er desondanks van overtuigd dat de psychologie van alle mensweten-schappen de grootste bijdrage kan leveren tot de epistemologie.

Als we epistemologie beschrijven als “offering different ways of reacting to the threat of scepticism.” zoals Michael Williams stelt in zijn Groundless Belief, dan is psychologie natuurlijk niet van belang. P. M. S. Hacker ziet daarentegen als taak voor de epistemologie:

to explain what knowledge is, what its characteristic marks are andwhat diffe-rence there is between knowledge and opinion. It was to investigate the scope and limits of knowledge; to determine whether humanity can achieve any absolute knowledge or whether all knowledge is relative; to discover whether pure reason alone can attain any knowledge of the world; to decide whether absolute certainty is obtainable in any of the forms of knowledge attainable by us; to show whether moral knowledge is attainable, whethermathematical knowledge is more certain than perceptual knowledge, whether we can know that God exists or whether the soul is immortal. (Hacker, 2006, p. 10)

Hoewel Hacker, een analyticus, deze lijst aanhaalt om te tonen dat een Quinei-aans filosofie geen echte bijdrage kan leveren tot de epistemologie, zijn dit nu net perfect het soort vragen waarop psychologie een antwoord kan bieden. De aard en limieten van onze kennis zijn empirisch vaststelbaar; psychologisch

Page 87: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  73

onderzoek naar innate ideas zegt ons iets over de waarde én gebreken van ons ‘zuiver’ redeneervermogen en onze intuïties; over morele beslissingen en ken-nis heeft al menigeen moraalpsycholoog zich gebogen. We kunnen zo een eind-je doorgaan.

een bredere kijk

Niet alleen kan psychologie ons helpen bestaande epistemologische proble-men op te lossen, het biedt ons ook een bredere blik op cognitie. De traditio-nele kennisleer heeft een enggeestig beeld van kennis en hoe kennisverwer-ving in elkaar zit. Een psychologische inspiratie leidt tot een heleboel nieuwe filosofische vragen.

Zo gaat de traditionele epistemologie uit van ideale kenners. Maar we zijn geen ideale kenners, en er zijn dus een heleboel problemen die mensen tegenkomen bij hun zoektocht naar kennis waar een ideaal wezen nooit last van heeft. Men-sen hebben honderden problemen die we op elk moment van de dag kunnen proberen oplossen, maar daar is geen tijd voor. Er is dus nood aan de studie van epistemisch belang (Bishop & Trout, 2003). Wanneer is een probleem de moeite waard om op te lossen en wanneer niet, wanneer lossen we best een probleem op in groep en wanneer individueel?

Omdat men uitgaat van ideale kenners, stelt men ook niet de gerelateerde vraag hoeveel moeite we in een probleem moeten steken, wanneer we onze zoektocht beter stopzetten en wanneer het loont om door te zetten. Welke kosten verbon-den zijn aan trage, nauwgezette analyse. En, gezien we nooit alle informatie kunnen samenbrengen waarover we beschikken, op welke manier we snel de meest relevante informatie voor onze doeleinden kunnen opdelven (Kitcher, 1992, p. 86).

Het is zinloos om te zeggen dat ideaalstudie voldoet omdat dat kan fungeren als richtsnoer. Zo’n richtlijn is amper het topje van de ijsberg. Een kennisleer die geen rekening houdt met de eigenschappen van imperfect denken is een kennisleer amper die naam waardig (Goldman in Kornblith, 1985, p. 221).

Omdat tijd geen factor is, maakt de traditionele kennisleer geen onderscheid tussen situaties waarin we lui mogen zijn en de epistemische waarden aan ons laars lappen (goede redenen hebben, coherent denken, denken dat past met de feiten) en die waar de traditionele waarden wél hun diensten bewijzen (Bishop, 2000). Ze zegt niet ja dan nee of boerenverstand soms verstandig is.

Omdat ideale denkers geen fouten maken, kijkt men ook niet naar welke fou-ten vaak gemaakt worden en waarom. Cognitief falen kan volgen uit luiheid, methodologische fouten, een beperkte perceptie of zelfs aan gebrek aan inbeel-

Page 88: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

74

dingsvermogen (Goldman, 1992). Al die mogelijkheden verdienen het om be-studeerd te worden en gelinkt te worden aan ethische overwegingen: voor wel-ke fouten kunnen we verantwoordelijk worden gesteld, en voor welke fouten is van culpabiliteit geen sprake?

Omdat de traditionele kennisleer uitsluitend justificatie als haar focus heeft, zegt ze niks over het zoeken naar nieuwe gegevens (en wanneer een probleem daarom vraagt).

Tot slot, omdat in de epistemologie enkel over dromen wordt gesproken als een schoolvoorbeeld voor valse perceptie die niet te onderscheiden valt van echte waarneming, heeft men nooit de manieren bestudeerd waarop mensen de facto het onderscheid tussen droom en werkelijkheid leren maken (Reed, 1996).

Opnieuw: dit zijn problemen waar de traditionele epistemologie niks mee te maken wil hebben, maar die vanuit een naturalistisch perspectief zeer relevant zijn voor de kennisleer. Al deze vragen zijn het onderwerp geweest van studie door naturalistische epistemologen, en ze hebben het vakgebied onnoemelijk verrijkt. Ze kunnen dienen als voorbeeld voor heel wat andere pogingen om cognitieve psychologie en wijsbegeerte dichter bij elkaar te brengen.

bishoP en trout herbekeken

Alle bovenstaande topics bieden een bredere kijk geven op menselijke kennis. Bovendien kunnen we al die elementen gebruiken bij het vormen van een glo-baal beeld op de menselijke rede. Daarmee behouden we een essentieel onder-deel van de wijsbegeerte dat in het project van Bishop en Trout neigt verloren te gaan.

Dit wijkt niet zo ver af van de ideeën van Bishop en Trout zoals we ze zien in hun praktische bijdragen tot de naturalistische epistemologie. Dit wijkt wél af van de retoriek in hun methodologische bijdragen. De onderwerpen die we op-noemden waren niet alleen geholpen met een wijsgerige inbreng, die inbreng was vereist om het onderwerp volwaardig en met normatieve inbreng te behan-delen.

De psychologie kan de epistemologie een handje toesteken bij het vormen van een algemeen conceptueel framework waarbinnen we cognitie kunnen bestu-deren, maar ook vice versa. De epistemologie heeft geen superieure visie van waaruit men de methodologie van psychologen kan bekritiseren, maar kan wel een stapje achteruitnemen dat voor experimentele psychologen niet altijd mak-kelijk te zetten is. Omgekeerd laat de wijsbegeerte, ook naturalistische wijsbe-geerte, zich al te makkelijk strikken door ideaalbeelden en folk psychology. Een psychologische inbreng kan de wijsgerige praktijk gezonder maken.

Page 89: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  75

Wijsbegeerte kan een belangrijke rol spelen in deze problemen op de grens van de psychologie en de epistemologie omdat ze verschillende perspectieven inte-greert: verschillende wetenschappen, abstracte analyses en normatieve overwe-gingen. Maar als het onderzoek detaillistischer wordt, lopen filosofen alleen in de weg en dragen ze niks bij aan onze kennis over kennis.

Psychologie kan met andere woorden nieuwe thema’s aanbrengen die de epis-temologie een tweede adem bezorgen. Het doel moet inderdaad zijn om van epistemologie een discipline te maken waar wetenschappers en het bredere pu-bliek iets aan hebben, eerder dan de navelstaarderij van de analytische aanpak. We moeten afstappen van problemen die enkel filosofen interesseren — epis-temologie is een te belangrijk onderwerp om te verzanden in specialistische non-discussies.

Bishop en Trout bieden een mooi beeld op de toekomst voor de naturalistische epistemologie, maar blijken nog wat onwennig net na de ‘verhuis’.

de driehoeksverhouding tussen logica, Psychologie en ePistemologieDezelfde vraag “hoe weet x dat y” kan leiden tot een psychologisch-biografi-sche vraag (door dit mechanisme en deze omstandigheden) en tot een logische vraag (volgens deze logische gronden). Hoewel de psychologische vraag ons, zo beweren we in het vorige deel, veel kan zeggen over redeneren, kan het mis-schien niet alles zeggen. De studie van redeneerwijzen in allerlei disciplines is wel empirisch maar niet noodzakelijk psychologisch.

We zagen reeds dat hoewel de psychologie een nieuwe epistemologie kan in-spireren, het geen zin heeft om epistemologie te laten verworden tot psycholo-gie-light. Misschien moet epistemologie eerder de baan ruimen voor de logica, breed opgevat als de studie van redeneerwijzen en -methoden? Dat is het voor-stel dat men kan puren uit de werken van Stephen Stich en Stephen Toulmin. Net als Michael Bishop zijn ze ervan overtuigd dat we moeten terugkeren naar een Baconiaanse kennisleer. Maar ze zijn er niet van overtuigd dat daar ten al-len tijde psychologie aan te pas moet komen. Het kan maar het hoeft niet. Om terug te komen op de casus van Popper die we daarnet bij wijze van boutade als ‘psychologist’ labelden: Sir Karl schreef een vrij abstracte, filosofische weergave van hoe kennisverwerving in de wetenschap in zijn werk gaat of zou moeten gaan. Hij reed zich niet vast op conceptuele problemen van generlei relevantie, maar spitste zich toe op concrete kritieken op concrete epistemische praktij-ken.Maar zijn kritiek op het verificationisme is in de eerste plaats een kritiek op een logische procedure, het psychologische proces is niet echt wat onze inte-resse wekt als wijsgeer.

Page 90: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

76

De nieuwe wetenschapsfilosofie biedt het beste voorbeeld van een naturalisti-sche filosofie die het goed stelt zonder tussenkomst van de gedragswetenschap-pen. Larry Laudan en Dudley Shapere zoeken geen toenadering tot de biologie of de psychologie, maar argumenteren dat de wetenschapsfilosofie haar a pri-ori karakter moet verlaten en toenadering moet zoeken tot de wetenschapsge-schiedenis.

De scheiding tussen logische procedures en psychologische processen kan ons nuttig dienen, maar we mogen ook niet in de val lopen en terugkeren tot de ab-solute splitsing van de analytici tussen logica en psychologie. De spitsing blijft enigszins flou:

“Rational procedures and methods do not exist in the air, apart from actual reaso-ners: they are things which are learned, employed, sometimes modified, on occas-sion even abandoned, by the people doing the reasoning, and to this extent the field of logic is inevitably open on one side to the field of psychology.” (Toulmin, 2003 [1958], p. 196)

Toulmin probeert te tonen hoe we het cartesiaanse project kunnen verlaten, een empirische houding aannemen en dat zonder dat de kennisleer voortdurend moet aankloppen bij de psychologie om iets zinnigs te zeggen. De epistemolo-gie is niet gebaseerd op een ‘view from nowhere’ maar op de beste beschikbare empirische kennis, zij het dat die kennis uit alle disciplines kan komen of zelfs uit algemene empirische observaties los van enige wetenschap.

We vragen ons evenwel af of Toulmin voldoende inziet hoe snel logische vra-gen tot psychologische vragen leiden, zijn aanduiding dat logica en psycholo-gie niet losstaan van elkaar ten spijt. Vragen naar justificatie leiden zeer snel naar psychologische kwesties. Hoe zorgt men er voor dat onze ‘justificatorische’ praktijken zo snel, accuraat en efficiënt mogelijk verlopen? Een vraag waar een socioloog misschien een antwoord op kan bieden, door de studie van allerlei instituties die betrokken zijn bij kennisverwerving en beslissingsprocedures. Hoe komt het dat mensen zo vaak denken dat ze iets weten en er meteen een argumentatie voor klaar hebben... die dan geheel verkeerd blijkt te zijn? Psy-chologisch onderzoek naar vertrouwen in eigen kunnen, naar rationalisatie en naar de gebreken van onze cognitieve mechanismen (Kruger & Dunning, 1999) biedt het antwoord.

Er valt dan inderdaad nog steeds een zinvol onderscheid te maken tussen het-geen epistemologen bestuderen en het werkveld van de sociale wetenschappen pur sang. Kennistheoretici zullen een algemene kijk nastreven op cognitie — terwijl de aard van de sociale wetenschappen tot steeds meer detail en speciali-satie leidt — en omdat epistemologen steeds empirische bevindingen kaderen door de implicaties ervan te duiden voor de rechtvaardiging van beweringen en acties.

Page 91: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  77

Als men meer zoekt achter de arbeidsdeling tussen epistemologen en psycho-logen, vervalt men in een arbitraire scheiding tussen disciplines — net de situ-atie waar naturalisten een einde aan proberen te stellen.

Laat ons in gedachte houden dat de toenaderingspogingen van de epistemolo-gie tot allerlei takken van de wetenschap een poging is om die epistemologie breed in te bedden en wetenschappelijk te ondersteunen, niet om kennisleer te vervangen door pakweg evolutionaire psychologie. Het kan de epistemologie er enkel op vooruit helpen dat we niet reeds op voorhand potentiële hulpbron-nen en mogelijkheden tot interactie uitschakelen.

Page 92: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

>der Psycho- logismusstreitDe neo-Kantiaan Wilhelm Windelband sprak in 1876 over “de oude vraag over filosofisch en empirisch onderzoek”. Misschien doelde hij op John Locke, die stelde dat mensen ook zonder Aristoteles en zijn syllogismen nog steeds ra-tioneel zouden kunnen nadenken en daarmee heel wat filosofisch stof deed opwaaien: niet iedereen was ermee akkoord dat rationaliteit een deel was van de menselijke psyche en geen transcendentaal gegeven. Of hij sprak misschien over Hume, die besloot dat causaliteit de makelij is van de psychologische fa-culteit van de “imagination”.

Het was een oude vraag, maar in 1876 was ze actueler dan ooit. In de laatste helft van de 19e eeuw bloeide de psychologie open en kon ze zichzelf stilaan bevestigen als wetenschap. Psychologen verenigden zich in associaties en tijd-schriften. Eén probleem: psychologie was een deel van de wijsbegeerte, en psy-chologen slorpten steeds meer wijsgerige leerstoelen op.

Het zag er in het begin van de twintigste eeuw niet zo goed uit voor “oude” fi-losofen: ze werden steeds vaker vervangen door onderzoekers van deze nieuwe, experimentele filosofie. Contemporaine academici zagen geen nieuwe disci-pline die uit het niks opbloeide, maar eerder de transformatie van een aantal deeldisciplines van de filosofie (Reed, 1997, p. 184) die mogelijks de filosofie een nieuw élan boden.

Wilhelm Wundt, William James, Théodule Ribot, Charles Mercier, George Croom Robertson, James Sully en Charles Sanders Peirce waren allemaal zowel bezig met pure filosofie als met psychologisch onderzoek. Deze psycholoog-filosofen maakten een onderscheid tussen psychologie en andere subdisciplines van de wijsbegeerte, maar niet tussen ‘echte’ en ‘fysiologische’ wijsbegeerte.

Deze psychologisch gefundeerde epistemologie won alsmaar aan populariteit, een evolutie die door traditioneel geschoolde filosofen met lede ogen werd aan-zien. In Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland leidde de ongemakkelijke relatie van ‘pure’ filosofen en psycholoog-filosofen tot een heftig debat over de taak van de wijsbegeerte, en of psychologie daar een rol in kan spelen.

Gezien aspirant-psychologen van over heel de westerse wereld hun opleiding of hun doctoraat vervolmaakten in Duitsland, in de laboratoria van pioniers als

Page 93: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

Wilhelm Wundt en Hermann Ebbinghaus, had het debat ook buiten de Duitse taalgrens een impact.

Onafhankelijk daarvan werd een gelijkaardige maar kleinschaliger discussie parallel gevoerd in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk als reactie op de ‘psychologische filosofie’ van William James, John Dewey en F. C. S. Schil-ler — het pragmatisme.

PsychologismeZoals Martin Kusch overtuigdend aantoont in zijn Psychologism, werd het woord ‘psychologisme’ op zo’n diverse manieren gebruikt dat je je moet afvragen of die Duitsers zelf wel wisten waarover ze spraken. De meest voordehandliggen-de beschrijving, die we als richtlijn kunnen gebruiken, is het gebruik van psy-chologische methoden of verklaringen in de wijsbegeerte.

Een voorbeeld. De eerste twee delen van de enorm invloedrijke logische tekst La logique, ou l’art de penser uit de zeventiende eeuw, beter gekend als de logique de Port-Royal van Antoine Arnauld en Nicole Pierre, worden ingeleid als volgt: “Contenant les reflexions sur les idées, ou sur la premiere action de l’espit, qui s’appelle concevoir.” en “Contenant les reflexions que les ont faites sur leurs jugemens.” Reflecties over denken, de geest en het menselijke oordeel — dat is psychologie, toch geen logica!

Psychologisten en pragmatisten kregen heel wat verwijten te slikken: relativis-me, irrelevantie voor de zuivere wijsbegeerte, verwarring van geltung en genese (i.e. justificatie en het feitelijke redeneerproces) en daaraan verwant de verwar-ring van het descriptieve en het normatieve.

Het is niet moeilijk om kritieken te vinden die zich richten op de experimen-tele psychologie in het algemeen als hubris van doorgeslagen materialisten. Zowel Wilhelm Dilthey als Edmund Husserl lanceerden alternatieve voorstel-len voor de psychologie, in oppositie met de experimentelen, respectievelijk de descriptieve psychologie van Dilthey en de fenomenologie van Husserl. De grootste doelwitten voor de anti-psychologisten waren evenwel de psycholoog-filosofen die werkten binnen de epistemologie, de logica en de ethiek.

We concentreren ons verder op de bijdragen van de anti-psychologisten Got-tlob Frege en Edmund Husserl aan het Duitse debat, wiens conclusies en argu-menten gauw gemeengoed werden (Kusch, 1995, p. 14).

Page 94: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

>relativisme, soliPsisme en cirkelredene-ringenGottlob Frege was een wiskundige en logicus maar is gekend als de vader van de analytische filosofie. We zagen reeds dat de analytici niet zo happig waren op psychologische inbreng in de wijsbegeerte, en dat begint bij Frege:

From its inception, the analytic tradition conveived of psychologism as a temptation to

be overcome, or worse, as an enemy made all the more dangerous by its tendency to

elude detection. Heated battle against psychologism is a recurring theme in the thought

of Frege(Biletzki & Matar, 1998, pp. 123-124)

Frege is om heel uiteenlopende redenen niet te vinden voor het psychologis-me. Psychologisten verwarren het a priori met introspectie (Kusch, 1995, F4). Hun visie leidt er toe dat logica niet universeel is maar relatief aan elke soort (Kusch, 1995, F11). Ze ontkennen de ‘derde wereld’ van niet-zijnde (nonreal) ob-jectieve entiteiten zoals nummers (Kusch, 1995, F14). Psychologisme leidt dan ook onherroepelijk tot relativisme en zelfs solipsisme.

Edmund Husserl had in zijn jonge jaren gestudeerd bij de psychologen Franz Brentano en Carl Stumpf en zag er initieel geen graten in om de wiskunde en de logica te verklaren als psychologische fenomenen, maar dat vroege psycho-logisme liet hij snel achter zich. Volgens Husserl is filosofie nodig is als een ultieme justificatie voor de wetenschappen én ook praktisch als kritische ba-sis voor die wetenschappen. Filosofie zorgt ervoor dat wetenschappen soepeler draaien, maar dat betekent ook dat een wetenschappen zoals psychologie we-tenschap zelf niet gronden — dat zou circulair zijn (Kusch, 1995, H1).

Een tweede probleem volgens Husserl is dat de logica exact en vanzelfsprekend is, en dat psychologie geen recht kan doen aanbdat statuut (Kusch, 1995, H4). Psychologie is niet exact, en het is empirisch eerder dan a priori — het geeft met andere woorden niet de nodige zekerheid om logica en bijgevolg weten-schap te gronden. Het is ‘causaal’ eerder dan ‘transcendentaal’. Psychologie be-studeert de menselijke psyche en mensen zijn logisch denkende wezens, maar de logica zelf is helemaal niet mentaal. Denken en logica staan los van elkaar, volgens Husserl.

Empiristische filosofie, waaronder het psychologisme, faalt volgens Husserl zo miserabel in het gronden van onze kennis omdat ze weigert in te zien dat we onmiddelijke kennis van universele logische principes hebben (Kusch, 1995, H6). Die onmiddelijkheid biedt het noodzakelijke fundament van onze kennis. Psychologisme ontkent dat, en vervalt bijgevolg tot relativisme (Kusch, 1995, H8).

Page 95: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

Husserl wijst ook biologische verklaringen af als methode om ons kennissys-teem te gronden. Wie meent dat de evolutie zal leiden tot goed redeneren, heeft reeds een logisch ideaal van ‘goed redeneren’ in gedachte. Wat geldt als een goede redenering is iets dat de biologie niet kan vaststellen, dus “biologisme” veronderstelt dat je a priori reeds weet hoe de goede logica in elkaar zit, ze biedt er geen fundament voor.

de tevergeefse riPoste van de Psycholo-gistenDe psychologisten lieten zich niet zo makkelijk verschalken. Vooral de argu-menten van Husserl werden meermaals op de korrel genomen (Kusch, 1995). Zo riposteerde Wilhelm Jerusalem dat Husserls stelling dat logica a priori moet zijn een dogma is voor hem, maar allesbehalve een bewezen feit (p. 70). Paul Natorp merkte op dat scepticisme enkel volgt uit psychologisme voor iemand die strikt valide theorieën of absolute fundamenten wenst. Dat Husserl deze wenst maakt ze nog niet wenselijk (p. 75).

Husserl meende dat waarheid eeuwig is en dat psychologisten hieraan geen eer konden doen. Christoph Sigwart antwoordde dat de realiteit eeuwig is, maar dat ‘waar’ en ‘vals’ predikaten zijn van een concreet oordeel. Ook de positivist Moritz Schlick haalde uit naar Husserl omdat hij waarheid en werkelijkheid onterecht op een hoopje gooide in een naïeve independence theory of truth.

Genoeg stof, met andere woorden, voor een levendig debat. Uiteindelijk bleken de psychologisten echter niet in staat om de perceptie van het psychologisme als een categorische denkfout (filosofie is geen psychologie!) niet te kunnen keren.

We mogen niet vergeten dat dit anti-psychologisme aan de basis ligt van de analytische en fenomenologische tradities. Twee stromingen met een sterke impact op de twintigste-eeuwse wijsbegeerte.

de geboorte van de Psychologie, de her-geboorte van de wijsbegeerteDe oppositie tegen psychologie was niet beperkt tot Duitse Lebensphilosophen zoals Wilhelm Dilthey en fenomenologen zoals Husserl. Ook de logisch empi-risten en de analytische filosofen, in het voetspoor van Gottlob Frege, bepaal-den hun wijsgerige programma voor een groot stuk door wat het niet was: geen empirische discipline, anders dan de natuurwetenschappen, geen psychologie (Daston, 1978, p. 192 ev.)

Page 96: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

>“The rise of the new psychology was not an event that merely coincided with the development of the philosophy of these leading pure philosophers; rather it was an event that shaped their very philosophical agenda.” (Kusch, 1995, p. 188)

We hebben gezien dat de anti-psychologisten heel wat argumenten in petto hadden om hun positie te sterken, maar sociologische factoren speelden ook een rol. Het is geen toeval dat zowel de levensfilosofen, de fenomenologen, de logisch empiristen als de analytici zichzelf definieerden in juxtapositie met de psychologie. Tenzij filosofen zichzelf konden onderscheiden van de psycholo-gen, “philosophy would continually be threatened with annexation by psycho-logy” (Reed, 1997, p. 189).

‘Pure’ wijsgeren voelden zich genoodzaakt om te argumenteren dat er nog steeds aan waardevol onderzoek kon gedaan worden in een niet-experimentele wijsbegeerte die losstond van de psychologie. Zonder eigen onderzoeksveld en methode zou het onmogelijk zijn geweest voor wijsgeren om hun plaats te ver-zekeren in het academische landschap, met de leerstoelen, opleidingen en on-derzoeksfondsen die daarmee gepaard gaan.

For at least a period, philosophers could be confident of their professional stan-ding, priding themselves on the presence of a method-the method of conceptual analysis-which they, and they alone, were trained to use. (Kitcher, 1992, p. 54)

Die interpretatie wordt gestaafd door de observatie dat er rond de eeuwwis-seling het ene na het andere programmatische statement verschijnt van een filosoof. Heel wat filosofen spreken over het starten van een nieuwe discipline, een nieuw soort filosofie, met nieuwe methoden (Reed, 1997, p. 200). Frege, Hus-serl en C. S. Peirce (later in zijn leven) waren heel duidelijk dat die nieuwe dis-cipline niks te maken had met psychologie. “The business of the logician [is] to conduct an unceasing struggle against psychology” zegt Frege in niet mis te verstane bewoordingen.

Die ‘strijd’ culmineerde in 1913, toen onder academici petitie gelanceerd werd, met als eis dat er geen wijsgerige leerstoelen meer aan experimentele psycholo-gen werden toegewezen. De petitie ging rond in Duitsland, Zwitserland en Oos-tenrijk en werd door heel wat invloedrijke filosofen ondertekend zoals Georg Simmel, Heinrich Rickert, Natorp en Windelband. Ze luidde een nieuw begin in voor de wijsbegeerte, maar ook het einde van de hechte band tussen wijsbe-geerte en psychologie.

In inleidingen tot de psychologie en tot de wijsbegeerte vind je soms terug dat de psychologie zich gaandeweg heeft afgesplitst van de wijsbegeerte, zoals de fysica dat de eeuw daarvoor ook gedaan had. We hebben gezien dat dat een te eenvoudige voorstelling is van de feiten. Wijsgeren hebben hun discipline in

Page 97: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

de twintigste eeuw sterk geherdefinieerd in oppositie met psychologische me-thoden, en waren de psychologen liever kwijt dan rijk.

Het idee van wijsbegeerte als conceptuele of logische analyse bestond niet voor de twintigste eeuw, en werd in de eerste plaats geopperd door wiskundigen zo-als Frege en Russell die zich pas later identificeerden als filosoof. Het vraagt heel wat creativiteit om continuïteit te vinden wat we wijsbegeerte noemen van Thales tot nu (Reed, 1997). De twintigste-eeuwse wijsbegeerte en de psychologie zijn strikt genomen twee nieuwe disciplines die beide in belangrijke mate afstam-men van de filosofie van de eeuwen daarvoor, maar er beide ook in zeer belang-rijke mate van afwijken.

Page 98: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

toenadering tot ◢de sociologie“For a sociologist, knowledge is whatever people take to be knowledge.” (Lõhkivi, 2003, p. 1) zegt Endla Lõhkivi en ze is niet de enige filosoof die er zo over denkt. Haar uitspraak toont meteen waarvoor filosofen bang zijn als we het hebben over de interactie tussen sociologie en epistemologie: sociologisme (het broer-tje van psychologisme) leidt tot relativisme en subjectivisme. Filosofen zijn bij-gevolg niet zo happig op de inclusie van sociologie in de kennisleer:

It is uncommon for philosophers to appeal to sociology in support of an epistemo-logical theory, and it is even more uncommon for them to recognize and accept sociological findings when they are unsolicited. (Cetina in Callebaut & Pinxten, 1987, p. 179)

Voor zover filosofen al toelaten dat sociale factoren een rol spelen in de kennis-leer of de filosofie van de wetenschap, is het om irrationaliteit te verklaren. No-retta Koertge bijvoorbeeld ziet wishful thinking als een sociale factor die werk-zaam is in het wetenschapsbedrijf. Sociologie spreekt over sociale determinan-ten en die determinanten zorgen er voor dat mensen allerlei mislukkingen begaan en met vooroordelen opgezadeld zitten.

In het historisch intermezzo over de physique sociale en de sociologie van de wetenschappelijke kennis zagen we dat sociologen zèlf die visie in de hand spe-len. Maar ze is verkeerd. Niks maar dan ook niks sluit uit dat de specifieke soci-ale organisatie van wetenschap net verantwoordelijk is voor de grote successen van wetenschappelijk onderzoek. Integendeel, het is de eerste plaats waar we op zoek moeten naar de ‘geheime formule’. We zijn sociale wezens, en eerder dan rationaliteit uit te sluiten, biedt onze sociale aard ons de bouwblokken ervan: gedeelde standaarden, van elkaar leren en discussiëren met elkaar, peer review en zoveel meer. “Rationality might partly consist in certain forms of social in-terchange.” (Goldman, 1992, p. 181) Wetenschap — en onze zoektocht naar ken-nis in het algemeen — floreert net omdat het een instituut is, niet ondanks dat feit:

The character and success of [an argument] depends on the character and success of countless other social institutions, some of which will themselves be arguments and theories, many others of which will be other types of institutions. (Kusch, 2000, p. 34)

Deze herziening van onze kijk op de sociologie biedt de basis om sociologische kennis te gebruiken in de epistemologie. Filosofen én sociologen laten zich te snel vangen door wat Martin Kusch ‘mysterianisme’ noemt: het idee dat rede buiten tijd en ruimte staat. Het tegendeel is waar: “rational entities like reasons,

Page 99: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  85

arguments, or theories are social entities.” (Kusch, 2000, p. 27) So-ciale epistemologie is daarom in zekere zin een oxymoron: ken-nis is sociaal ingebed, dus een epistemologie die haar domein goed beschrijft is dat ook.

Het belang van het sociale bete-kent niet dat het een goed idee is om alle epistemologie in socio-logische termen te herschrijven — reductionisme is niet altijd de oplossing — maar waar we een link kunnen leggen tussen ratio-naliteit, justificatie of kennis en de kennissociologie, mogen we die kans niet laten liggen.

Sinds de jaren ’90, nog niet zo lang geleden dus, zijn er ook ef-fectief naturalisten die het soci-ale serieus nemen. Deze studie is deels interdisciplinair opgevat, maar deels ook als interne evolu-tie binnen de epistemologie, bij-voorbeeld door te kijken naar de mate waarin justificatie sociaal is eerder dan individueel.

Steve Fuller, een van de eerste en voornaamste sociale epistemo-logen (ook Alvin Goldman, Hi-lary Kornblith, Philip Kitcher en Helen Longino zijn actief in het veld, om maar een paar namen te noemen) beschrijft het veld als volgt:

The fundamental question of the field of study I call social epistemology is: How should the pursuit of knowledge be organized, given that under normal circums-tances knowledge is pursued by many human beings, each working on a more or less well-defined body of knowledge and each equipped with roughly the same im-perfect cognitive capacities, albeit with varying degrees of access to one another’s activities? (Fuller, 1988, p. 3)

Alvin GoldmanAlvin Goldman (1938) is een naturalistisch

en sociaal epistemoloog aan Rutgers in New Jersey. Hij heeft ook een aantal gepubliceerde bijdrages in de cognitieve en politieke filoso-fie. Hij focust zich op bestaande en potentiële links tussen filosofie en wetenschap, naar ei-gen zeggen voornamelijk psychologie, neuro-wetenschappen en de sociale wetenschappen. Omdat hij het beu was om voortdurend van medefilosofen te horen dat wat hij doet geen echte kennisleer is, publiceert hij nu een aan-tal van zijn bijdragen onder de noemer episte-mics eerder dan epistemologie.

Goldman is waarschijnlijk het meest gekend voor zijn causale kennistheorie, een vorm van reliabilisme. Net als onder andere Philip Kit-cher meent Goldman dat naturalisme exter-nalisme impliceert.

Page 100: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

86

Dat betekent dat sociale episte-mologie tegelijk een subdisci-pline is van de kennisleer én een manier om aan epistemologie te doen. Voor zover men spreekt over kennisorganisatie is dat eer-ste het geval, voor zover men de ‘individuele’ epistemologie wil overstijgen en dichter bij de wer-kelijkheid brengen dat laatste.

De studie van kennisorganisatie biedt bovendien een alternatief of een aanvulling op het ‘ameli-oratieve’ programma van Bishop en Trout. De rol van experten in onze samenleving (Stich & Nis-bett, 1980, pp. 198-199), de specia-le institutionele structuur van ge-organiseerde wetenschap (Sklair, 1973), het belang van divergente meningen (Kitcher, 1992) en het relatieve belang van ‘wisdom of the crowds’ versus groepsirratio-naliteit (Surowiecki, 2005) — het is maar een greep uit de onder-werpen die de sociale epistemo-loog kan bezighouden en die uitstekend onderzoeksmateriaal bieden voor filosofen.

Het valt buiten het bestek van deze thesis om de concrete resul-taten van deze nieuwe epistemo-

logie te bespreken, maar we kunnen alvast zeggen dat de sociale epistemologie meer is dan de laatste filosofische mode. De sociale invalshoek is er om te blij-ven.

Hilary KornblithHilary Kornblith is professor aan Amherst

in Massachussets, en een van de belangrijker naturalisten. Kornblith is nog niet half zo be-kend als Quine, maar betekent meer voor het vakgebied dan die laatste.

Kornblith oppert (onder meer in zijn recen-te Knowledge and its Place in Nature uit 2002) dat kennis een ‘natuurlijke soort’ is die bestu-deerd kan worden in de cognitieve ethologie. Dat betekent dat epistemologie empirische methoden moet gebruiken om tot resultaten te kopen, eerder dan door conceptuele analyse of door intuïtie, zoals gangbaar in de analyti-sche epistemologie.

Page 101: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  87

Page 102: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

>levende PoPPen en de Physique socialeWie spreekt over sociologie denkt meteen aan allerlei ‘determinanten’ voor ons gedrag. Moesten die er niet zijn, dan zouden sociologen zonder werk zit-ten. Daaraan gekoppeld is de visie dat sociologie ‘deterministisch’ is en dus pal tegenover de kennisleer staat, met haar nadruk op rationaliteit en dus op vrije beredeneerde keuze. Waar komt die perceptie vandaan, en wat blijft ervan over?

De positivistische methodologie van de sociologie van Auguste Comte (1798 — 1857) was zeer invloedrijk, maar ze kwam niet uit het niets. De determinis-tische, bijna natuurwetenschappelijke kijk op de sociologie die we associëren met zijn naam, erft hij van een aantal intellectuele voorgangers.

Het verhaal begint in feite bij Pierre-Simon Laplace (1749 - 1827). In zijn Essai sur les Probabilités toonde Laplace dat de statistiek het aantal geboortes en de mortaliteit kon voorspellen, de betrouwbaarheid van getuigenissen in rechts-zaken en zoverder. Een enorme wetenschappelijke verwezenlijking, maar niet echt iets dat we associëren met een deterministische kijk op de wereld: statis-tiek handelt net over kansen. In de 19e eeuw zag men dat heel anders. De impli-caties van statistische wetten die het gedrag van mensen konden voorspellen, werden druk besproken door wetenschappers maar ook in de de maatschap-pelijke sfeer:

what captivated, and sometimes appalled, the popular imagination was the ap-plication of the law of errors--hinted at by Laplace in his discussion of dead let-ters and marriage rates--to the study of human beings. [...] For in the 1860s such reductions had a particular philosophical implication. They were understood to point toward determinism. (Menand, 2002, p. 186)

Het was Adolphe Quetelet (1796 — 1874) die het onderzoeksproject van Lapla-ce het overtuigendst voortzette. Zijn Sur l’homme opende hij met de volgende zin: “Man is born, grows up and dies according to laws which have never been studied.” Niet verbazend dan, noemde hij de wetenschap die deze wetten bestu-deerde en ontdekte de sociale fysica.

Dat deze sociale fysica iets nieuws en vreemds was, zien we meteen uit de inter-pretatie die Quetelet er zelf aan gaf: de statistische wetten die men ontdekt zijn

Page 103: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

net zo zeker en staan net zo vast als de natuurwetten van de fysica. Voor kans is nog weinig plaats in dat beeld. Eén merkwaardig gevolg daarvan is dat “It is society that prepares the crime and . . . the guilty person is only the instrument who exe-cutes it”. Sociologische wetten schrijven een bepaald aantal moorden voor per jaar, en mensen — gedetermineerd als ze zijn — kunnen niet anders dan zich te schikken naar die standaard.

Een discipel van Quetelet op het eiland, Henry Thomas Buckle (1821 - 1862), zou het net zo sterk formuleren. “The great truth [is] that the actions of men, being guided by their antecendents, are in reality never inconsistent, but, howe-ver capricious they may appear, only form part of one vast scheme of universal order” schrijft hij in zijn History of Civilization in England.

Om het belang daarvan in te denken op maatschappelijk vlak moeten we maar denken aan de ‘Levende poppen’ van Vaucanson en anderen die grote publie-ken fascineerden en op het randje van aanstootgevend waren:

The duck was beyond a machine, it was a highly skilled joke. Had the duck been an artificial defecating man, there would no doubt have been a more complicated, less rapturous response. (Wood, 2002, p. 27)

Denk verder aan de opkomst van het naturalisme als een stroming in de litera-tuur. Ook Charles Darwin bleef niet onberoerd door de discussie. Thomas Hen-ry Huxley, misschien beter bekend als ‘Darwin’s Bulldog’, was overtuigd dat we dieren op deze mechanische manier moesten bekijken, en zette zijn visie uit-een in een lezing, die in 1874 gepubliceerd werd met als titel On the Hypothesis that Animals Are Automata, and Its History. Darwin was daar niet van overtuigd: zelfs bij zijn experimenten met regenwormen zag hij er geen graten in om na te denken over de mate waarin de diertjes al dan niet bewust reageerden op hun omgeving. Hij grapte in een brief naar Huxley dat hij wenste dat er in de wereld meer automaten zoals hem waren.

symmetrie in de sociology of scientific knowledge bij david bloorEen sociologie die het sociale als determinerend ziet lokt, zo tekenden we reeds op in de inleiding, al lang geen controverse meer uit. We beseffen nu dat ‘soci-ale determinatie’ een methodologisch construct is. Ons gedrag wordt wel dege-lijk deels bepaald, maar spreken over determinanten is vooral een handige ver-klaringswijze van sociaal gedrag. Ze werpt haar vruchten af in het onderzoek,

Page 104: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

>maar weinigen zoeken er nog diepe inzichten achter over de menselijke vrije wil.

De problematiek is evenwel in de tweede helft van de twintigste eeuw terug op de voorgrond gekomen, specifiek in verband met de nieuwe wetenschapssocio-logie (zie bijvoorbeeld de reactie van Popper, 1971 [1962], pp. 212-224), onder meer dankzij Kuhn. Ze heeft een grote rol gespeeld in wat men populariserend de “science wars” noemt: is wetenschap een discours onder discours, of heeft het een speciale aanspraak op de waarheid?

Wetenschapssociologie bestond natuurlijk al langer, maar de discipline ging vrij ongelukkig te werk. Volgens het dictum van Robert Merton, een van de gro-ten in de twintigste-eeuwse sociologie, moest men de wetenschappelijke prak-tijk enkel sociologisch verklaren als er geen rationele verklaring voorhanden was — als de wetenschapper in kwestie zich vergist had, met andere woorden. Dit zogenaamde arationaliteitsprincipe heeft ook zijn filosofische verdedigers: onder meer James Robert Brown en Larry Laudan menen dat rationalistische verklaringen voorrang hebben op sociologische.

Merton had een enorme kennis van de wetenschap — zijn thesis handelde reeds over de ontwikkeling van de wetenschap in het zeventiende-eeuwse En-geland — maar zijn respect voor de wetenschap leidt hem tot een paradoxale theorie waarbij sociale factoren enkel aan het werk zijn als wetenschap faalt, terwijl goede wetenschap sociale factoren overstijgt. Nochtans gaat het in beide gevallen om dezelfde laboratoria, dezelfde interpersoonlijke relaties tussen we-tenschappers en dezelfde universiteiten waar het werk gebeurt — die moeten toch ook een rol spelen in het tot stand brengen van goede wetenschap? Voor Merton bleven deze factoren beperkt tot “wetenschap” in het abstracte — de instituties — maar waren ze geen zinnig analyse-instrument voor afzonderlijk onderzoek.

de sociology of scientific knowledgeDaar kwam in de tweede helft van de twintigste eeuw een kentering in. Socio-logen als Barry Barnes, Bruno Latour en David Bloor pasten hun ‘methodolo-gische relativiteit’ ook toe op wetenschap zelf, onder het motto van de symme-trie: men moet theorieën die juist gebleken zijn en de foute paden op eenzelf-de manier behandelen. Hiermee reageerden ze rechtstreeks op de theorieën van Merton, voor wie de wetenschapssociologie enkel ingeroepen mag worden om te verklaren hoe wetenschap tot foute theorieën heeft geleid. Niet zo voor Bloor: het is eenvoudigweg absurd om ervan uit te gaan dat bij de lange weg naar wetenschappelijk verantwoorde conclusies geen enkele sociale factor een rol kan hebben gespeeld, terwijl ze bij gefaalde denkpistes alomtegenwoordig

Page 105: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

zijn. Goede wetenschap bij Merton overstijgt miraculeus elke sociale invloed, en deze nieuwe kennissociologen wensten een meer aardse verklaring.

De aardse verklaringen van het strong programme in de wetenschapssociologie, waartoe onder andere Bloor en Barnes behoren, waren in de ogen van velen echter een heel stuk slechter verteerbaar dan de mirakels van Merton.

Zo is er de studie van Paul Forman die in 1971, na een onderzoek naar de op-komst van de quantummechanica in de vroege twintigste eeuw tot het besluit kwam dat Duitse wetenschappers na de eerste wereldoorlog meegesleurd wer-den in een anti-rationeel en zelfs spirituele algemene zeitgeist, en daardoor tot het besef kwamen dat ze de deterministische causaliteit van de klassieke fysica achterwege moesten laten ten voordele van de indeterministische quantum-theorie. (Forman, 1971)

Hoewel zulke sociologische studies ons wel degelijk iets kunnen leren, nodigen ze uit tot karikaturen: wetenschap is niks dan ideologie, rationaliteit en metho-de zijn maar schaamlapjes om sociale factoren te verhullen. En hoe zeer deze sociologen er ook op aandrongen dat het symmetrieprincipe een onschuldige heuristische assumptie was, filosofen zagen deze sociologie als onversneden relativisme. Het is moeilijk om met een straight face te zeggen dat wetenschap geheel sociaal gedetermineerd is, en daaropvolgend dat dat ‘enkel maar metho-dologie is’. Ofwel is het zo, ofwel niet.

rede en causaliteitVuur op het olie was er dan ook door uitspraken van David Bloor over de men-selijke rede. Volgens Bloor was zijn methodologische doel “to stop the intru-sion of a non-naturalistic notion of reason into the causal story” (Bloor 1991 [1976], p. 177 in Brown, 2001, p. 151). Als rede, zoals hij stelt, werkelijk een niet-naturalistisch niet-causaal concept is, dan moet een “rationalist” (iemand die rede als reëel werkzaam ziet in deze wereld) ofwel transcendentalisme aanvaar-den ofwel aanvaarden dat de mens niet écht redeneert maar enkel doet alsof. De eerste optie is nogal uit de mode, de laatste optie is doodcynisch.

Rede als een niet-causaal concept en dus als een uitgesloten term in de socio-logie, vloekt met elk filosofisch naturalisme. De eerste uitdaging voor elke in-terdisciplinaire samenwerking tussen de sociologie en de wijsbegeerte moet er dan ook in bestaan een kader te scheppen dat toont hoe de mens tegelijk een bepaald wezen is, en toch keuzes kan treffen en rationeel nadenken.

Page 106: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

92

Page 107: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  93

PostscriPt: de studie van mensenStephen Stich laat in zijn The Fragmentation of Reason heel wat alledaagse argu-mentatie de revue passeren. Daarmee gaat hij in tegen de verleiding van heel wat wijsgeren om zich uitsluitend toe te spitsen op wetenschappelijke rationa-liteit. Wetenschap is een zeer vruchtbaar studieobject omdat kennisverwerving er vrij systematisch gebeurt en er een enorme hoeveelheid historisch materiaal voorhanden is, dankzij de werkzaamheden van de wetenschapsgeschiedenis de laatste 50 jaar. Men vergeet echter al te vaak dat deze myopie een risico inhoudt, doordat we ons beeld van rationaliteit volledig laten bepalen door hoe weten-schap werkt en niet door hoe mensen redeneren en de grote variëteit die daarin te vinden is.

Een integratie van de kennisleer met biologie, evolutionaire psychologie, cog-nitieve wetenschappen en sociologie voldoet niet om kennisleer realistisch en relevant te houden. Niets houdt een naturalist tegen om de inspiratie die we ha-len uit die disciplines enkel toe te passen op wetenschappelijke rationaliteit, of ons te beperken tot de wetenschapssociologie eerder dan ook kennissociologie en de psychologie van organisaties in rekening te brengen.

Als we een breed beeld willen op kennis, kunnen we niet zomaar al de meest voorkomende vormen van kennis links laten liggen omdat ze ons niet zo be-langrijk toeschijnen als wetenschappelijke kennis.

Alvin Goldman en Michael Bishop doen een poging om niet enkel te spreken over wetenschappelijke rationaliteit, maar zelfs voor hen lijkt de studie van al-ledaagse kennis ofwel iets dat er achteraf bijgeplakt is, ofwel een excuus om te kunnen spreken over allerlei denkfouten — niet over alledaags redeneren en algemene sociale denkpraktijken, laat staan over allerlei vormen van nonpro-positionele kennis — dat andere lelijke eendje van de epistemologie.

We hebben de kennisleer genaturaliseerd, nu is het tijd om ze te vermenselij-ken.

Page 108: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

94

“Si quelqu’un démontroit ja-mais, que l’Ame est matérielle, loin de s’en allarmer, il faudroit admirer la puissance, qui auroit donné a la Matière la capacité de penser.

Charles Bonnet

Page 109: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  95

concluderend

naturalisme zonder fundament, mèt normatieve imPactDe algemene allure van het naturalistische wereldbeeld en de naturalistische epistemologie komt voort uit haar anti-cartesianisme: weg met absolute fun-damenten, weg met een wijsbegeerte die denkt dat ze boven of los van de we-tenschap staat, en weg met een epistemologie die problemen behandelt die equivalent zijn aan het berekenen hoeveel engeltjes op een speldekop kunnen dansen. Het verwijt aan de naturalisten dat ze traditionele vragen overboord gooien, wordt efficiënt gecounterd: die vragen leren ons niks interessants over kennis, dus we hebben nieuwe vragen nodig. Die sluiten aan bij de traditie, maar ze wijken daar ook van af. De helft van de oplossing zit hem in het stellen van de juiste vragen.

We hebben getoond dat circulariteit, descriptivisme en reductionisme, drie eigenschappen die critici aan de naturalistische kennisleer toewijzen en die ze problematisch achten, dat niet zijn. Naturalisme is niet circulair. Het natu-ralistische project probeert geen eeuwig en onwrikbaar fundament te zoeken voor alle kennis, en als naturalisten de evolutietheorie gebruiken om te verkla-ren hoe het kan dat de mens in contact staat met wereld en werkelijkheid, is dat een verklaring, geen grondslag. Van circulariteit is dus geen sprake: we ge-bruiken bestaande kennis om iets te zeggen over bestaande kennis, maar dat is een onschuldig coherentisme dat in elke wetenschap voorkomt. De verwarring ontstaat doordat critici naturalisme een cartesiaanse herinterpretatie geven en behandelen alsof het een theorie in de traditionele kennisleer is, zonder te be-seffen dat het naturalisme een reorganisatie van de kennisleer en haar project eist.

Naturalisme vraagt dat we wetenschap serieus nemen en bijgevolg dat we in overweging nemen dat bepaalde filosofische vragen te reduceren zijn tot psy-chologische of sociologische vragen. Om te weten hoe rechtvaardiging werkt in allerlei domeinen hebben we een sociologische analyse nodig, om te weten hoe het komt dat mensen zich zo makkelijk laten vangen door drogredenen en pseudowetenschap hebben we psychologie nodig. Misschien biedt die weten-schappelijke analyse het volledige verhaal, maar zulke reducties zijn niet de es-sentie van naturalisme. Welke vragen zich lenen tot reductie en welke niet zal blijken uit de praktijk — er valt vanuit onze zetel niet veel over te zeggen. En niets sluit uit dat voor bepaalde, zeer abstracte vragen een wetenschappelijke inbreng niet helpt en deze vragen ‘niet-naturalistisch’ blijven. Het loont om

Page 110: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

96

een sceptische houding aan te nemen tegenover beweringen dat een bepaalde theorie “eenvoudigweg niet geholpen is door wetenschap” omdat zo’n uitspraak al te vaak een excuus is om geen rekening te moeten houden met de naturalis-tische kritiek van het analytische project. Maar niet-naturalistische vragen die verenigbaar zijn met een naturalistisch kader zijn en blijven in principe mo-gelijk.

de traditionele analyse schiet tekortEen onbevooroordeelde kijk op cognitie doet er ons toe besluiten dat waarheid niet die ene goddelijke eigenschap is waar de kennisleer zich op moet concen-treren. Er zijn allerlei cognitieve doelen: problemen oplossen, ingrijpen in de werkelijkheid, hypothesen confirmeren en zelfs morele beslissingen nemen. Die doelen zijn belangrijk, niet de algemene noemer waarheid die al die acti-viteiten op een hoopje smijt. We pleiten daarom voor een redundantietheorie van waarheid: uit de context kunnen we vaak afleiden wàt waarheid precies be-tekent, en dat verschilt van geval tot geval: de ene keer spreken we over feitelijk-heid, de andere keer over confirmatie, en nog een andere keer prijzen we een correcte redenering. Waarheid is een algemene noemer voor goede cognitie, en net daarom is ze zo waardevol maar tegelijk te ruw als basis van een kennisthe-oretische analyse. We moeten de kennistheoretische analyse opentrekken naar alle verschillende cognitieve doeleinden die een mens er op kan nahouden, en dat begint bij het erkennen van de pluraliteit daarvan. De menselijke drang naar waarheid is geen zoektocht naar een eenduidig iets, maar een streven naar allerlei manieren waarop we onze grip op de wereld kunnen verstevigen. Dat zoeken verdient onze aandacht, niet waarheid zelf.

Ook voor kennis en justificatie laten we beter pogingen tot tijdloze abstracte definities achterwege. Kennis en justificatie zijn deel van een menselijke activi-teit en praktijk en moeten binnen die context onderzocht worden, niet als op zich staande termen.

interdisciPlinariteit: verkeerd begre-Pen maar de moeite waardInterdisciplinariteit is geen cadeau, het is hard werk. Een goede samenwerking tussen wijsbegeerte en wetenschap is niet evident. Hulpdisciplines gebruiken in de epistemologie is dat evenmin. Het vraagt om een gedeeld kader tussen de disciplines, of op zijn minst om een ‘hertaling’ van bevindingen uit de ene discipline in een vorm waar de wijsbegeerte iets mee is. Dat lukt, meerdere fi-losofen slagen daar in, maar het is geen evidentie. Filosofen opteren vaak voor ofwel de voornoemde hertaling ofwel voor multidisciplinaire interactie waarbij men wel over het hek kijkt naar wat wetenschappers doen en daarover verslag

Page 111: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  97

doet, maar waar van integratie weinig sprake is. Dat kan beter, maar een ware interdisciplinariteit is een werk van lange adem.

In de sociale wetenschappen is het normaal om te spreken over allerlei deter-minanten van ons gedrag en in bepaalde gevallen zelfs om rede uit te sluiten als een niet-causale en dus onwetenschappelijke notie. Dat bemoeilijkt inter-disciplinariteit. Een inclusie en verklaring van redelijk gedrag in sociologische termen zou net een vruchtbare interface bieden tussen wijsbegeerte, sociologie en psychologie.

Bij de studie van bestaande hulpwetenschappen spraken we eerst over de bio-logie. Er zijn een aantal filosofen die gewonnen zijn voor een evolutionair-psy-chologische benadering van wijsgerige vraagstukken. Vaak gaat het om thema’s die te maken hebben met ethische vragen — emotie, vriendschap, seksuele rela-ties, agressie — waar de aanpak duidelijk vruchten afwerpt en samen met wijs-gerige reflectie op het eerste zicht een mooi alternatief biedt voor de grootse maar wereldvreemde ethische theorieën van weleer. De biologie kan inderdaad belangrijke achtergrondinformatie bieden voor een inclusieve kijk op cognitie, maar toch is niet direct duidelijk hoe evolutiebiologie (en -psychologie) meer dan indirect de wijsbegeerte kan helpen. Evolutionairpsychologische verkla-ringen zijn bij uitstek verklaringen naar de oorsprong van bepaalde cognitieve mechanismen, terwijl de epistemologie voornamelijk nood heeft aan ‘proxi-mate verklaringen’: we willen weten hoe cognitie werkt, want onze voorweten-schappelijke epistemic folkways, om een term van Alvin Goldman te gebruiken, voldoen niet.

Filosofen gebruiken daarnaast de evolutieleer om de algemene betrouwbaar-heid van onze kennis aan te tonen, en de psychologie van het redeneren om het omgekeerde aan te tonen. Er zijn grote problemen met het evolutionaire argu-ment voor onze rationaliteit. Ten eerste is het empirisch vrij gammel: evolutie is geen wondelmiddel dat tot een optimale cognitie moet leiden. Ten eerste schort er methodologisch iets aan: naturalisten gebruiken het argument soms als naturalistisch alternatief voor de a priori funderingen van de traditionele epistemologie, maar het is net die funderingsdrang die we achterwege moeten laten: methoden en procedures hebben geen algemene fundering nodig bo-venop hun eigen verantwoording. De evolutieleer kan ons veel leren over hoe ons kennissysteem in elkaar zit, maar ze geeft geen fundament.

De psychologie biedt de meeste mogelijkheden voor een vruchtbare wisselwer-king, op héél wat manieren. Psychologie zegt ons iets over kennisverwerving bij in situaties waarbij de beschikbare informatie fragmentair of inconsistent is, over onze inschatting van het belang van bepaalde vragen en de irrelevantie van andere, over de betrouwbaarheid van ons ‘zuiver redeneervermogen. Psy-chologie vervangt de epistemologie niet, maar dit soort van bevindingen uit de

Page 112: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

98

cognitieve psychologie en de psychologie van het redeneren is essentieel voor een empirisch verantwoorde epistemologie.

We zijn echter niet akkoord met Bishop, Trout en Kitcher dat het het doel van de epistemologie moet zijn om tot een soort lijst van optimale redeneerwijzen en goede cognitieve processen te komen, en ook aan wetenschappers concrete adviezen moet kunnen bieden. Hoewel we toejuichen dat men de epistemolo-gie zijn praktische Baconiaanse relevantie wil teruggeven, is de manier waarop men dat poogt nogal onhandig. De adviezen die Bishop en Trout wensen wor-den beter behandeld door de methodologische takken van elke individuele we-tenschap, de informatiewetenschap en eventueel de psychologie. Filosofie kan weinig bijdragen tot zo’n specialistisch project omdat het daar haar grootste troef niet kan uitspelen: haar zoektocht naar een algemene kijk en haar in-tegratie van verschillende perspectieven. Er moet verder verkend worden op welke manier epistemologie een relevante bijdrage kan leveren tot onze rede-neerpraktijk waarbij die troef tot haar recht komt.

Naast psychologie is ook de logica niet uitgesloten als hulpdiscipline, gegeven dat we logica zien als de studie van het redeneren en de epistemische proce-dures in allerlei domeinen. Als we denkpraktijken willen blootleggen, vragen we in de eerste plaats naar de structuur en werking ofte de logica achter die praktijk. Deze logica is empirisch maar is niet echt een subdiscipline van een wetenschap. We maken hierbij wel de opmerking dat het één tot het ander leidt en logica niet volledig losstaat van psychologie: hoe we moeten denken en de studie van de structuur van denkpatronen ligt dicht in de buurt van de studie van feitelijk redeneren. Ook hier is de specifieke aanpak afhankelijk van het probleem en is het niet mogelijk om daar metafilosofisch sluitende uitspraken over te doen. De ene epistemologische vraag is beter gediend met een analyse van logische procedures, de andere met een eerder psychologische aanpak, nog een andere met een combinatie.

Psychologie is van belang bij de studie naar irrationaliteit. Heel wat psycholo-gisch onderzoek wijst er op dat mensen door en door irrationeel zijn. Dat beeld verdient enige wijsgerige nuance: als we willen weten of een denkwijze irrati-oneel is, specifiëren we beter onze vraag: kàn het beter, moet het beter, wordt een redeneerwijze verkeerd toegepast, overhaast, of is ze gewoon algemeen on-bruikbaar? Als we antwoorden zoeken op die vragen en het begrip irrationali-teit even laten voor wat het is, zullen we paradoxaal genoeg de menselijke irra-tionaliteit beter weten in te schatten.

Tot slot kan ook de sociologie een belangrijke bijdrage leveren tot de kennis-leer: het gros van onze menselijke zoektocht naar kennis gebeurt binnen een institutioneel kader. Onderwijsinstellingen, universiteiten en onderzoekscen-tra staan centraal in de zoektocht naar kennis. Maar sociaal ingegeven nor-

Page 113: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  99

men en gedeelde praktijken of manieren van doen bepalen zelfs onze individu-ele kennisverwerving, gezien die nooit zuiver ‘individueel’ is. Sociologie kan ons een realistischer beeld geven op bijvoorbeeld wat justificatie inhoudt (bij uitstek een sociaal proces), en welke dynamieken zoals organisatorische struc-turen kennisaccumulatie bevorderen of net tegenhouden.

Kortom, de epistemologie kan heel wat halen uit interdisciplinaire interacties, als ze de moeilijkheden van zo’n interactie kan overwinnen. Uit de historische intermezzo’s maken we op hoe zeer huidige epistemologische problemen voort-vloeien uit de contingente geschiedenis van de wijsbegeerte maar ook uit het naïeve idee van sociale wetenschappers dat hun vakgebied maar wetenschap-pelijk kan zijn in zoverre ze mensen conceptualiseren als willoze objecten.

Rede is niet transcendentaal maar is een integraal deel van onze psyche en onze sociale leefwereld. Net dat we sociale wezens zijn maakt onze zoektocht naar kennis mogelijk en zinnig. Sociale verklaringen hoeven de kracht van de rede niet uit te sluiten. Cognitieve psychologie, de psychologie van het redeneren, de sociologie van het redeneren en de epistemologie hoeven geen gescheiden leven te leiden. We moeten ons niet laten foppen door institutionele barrières tussen al die subdisciplines — ze verhullen hoe nauw verbonden hun doelstel-lingen wel niet zijn. De mogelijkheid om de mensbeelden uit die disciplines te integreren, ligt voor het grijpen. Honderd jaar geleden werkten psychologie en wijsbegeerte hand in hand, en dat werkte. Het kan opnieuw. “[Naturalists] might see the movement Frege inaugurated as an odd blip in the history of phi-losophy, a desertion of philosophy’s proper task and proper roots.” besluiten we met Philip Kitcher (Kitcher, 1992, p. 56).

een breed vakgebied, een normatief vakgebiedNaturalistische epistemologie is een veel breder vakgebied dan de analytische variant. Het stelt misschien soms andere vragen, maar het stelt er ook veel meer. Er zijn heel wat filosofisch interessante kwesties die te maken hebben met kennis, maar die in de twintigste-eeuwse analytische filosofie amper een plaats hebben gevonden. Ik denk aan de invloed van emotie op cognitie, de historische evolutie van ons objectiviteitsbegrip, de sociale dimensie van ken-nisverwerving tot zelfs de rol van intellectuelen binnen een maatschappij en de organisatie van universiteiten.

Aan al die onderwerpen zit zowel een normatieve als een descriptieve compo-nent. Deze normatieve component is echter merkwaardig anders dan die van de traditionele epistemologie. Tegenstanders van het naturalisme denken dat de stroming niet veel kan bijdragen op normatief vlak omdat naturalisme ‘des-criptivistisch’ is. Integendeel! Naturalisme zorgt ervoor dat epistemologie zich

Page 114: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

100

ten volle kan ontplooien als een discipline met een grote normatieve impact. De aandacht voor kennisverwerving en —structurering, argumentatie en expe-rimentering zoals ze gebeurt biedt daarvoor een noodzakelijke ondersteuning. We moeten weten welke methoden welke cognitieve doelen bevorderen, en dat is empirische informatie. Die cognitieve doelen moeten we op hun beurt niet uit het niets funderen, maar staan in verhouding tot wat we intrinsiek waarde-ren (wat dat ook moge zijn) en nemen dus de vorm aan van hypothetische im-peratieven. Dat laat ons toe om kennisleer ondanks haar descriptieve inbreng een sterk evaluatief karakter te geven.

Deze normatieve ambities van het naturalisme contrasteren met de analytische epistemologie, die geen enkele praktische implicatie heeft, maar er enkel in ab-stracto een normatief karakter op nahoudt: ze biedt een ‘algemene grondslag’ waar niemand op zit te wachten. De traditionele vraag of mensen uberhaupt kennis hebben is normatief, maar op een zeer banale manier: een alles-of-niets evaluatie zonder enige relevantie eens men de muren van de faculteit verlaat. Naturalistische epistemologie is normatief op een minder verheven maar des te aangenamere manier: naturalisten bestuderen problemen in onze kennis-praktijken en proberen er oplossingen voor te formuleren.

Tot slot beargumenteerden we dat de naturalistische epistemologie zich moet richten op àlle menselijke redeneren, en niet enkel het redeneren dat onze voorkeur wegdraagt. Epistemologie is geen ‘abstracte wetenschapsfilosofie’ maar moet een volledig mensbeeld bieden.

in vogelvlucht: het goede, het slechte en het lelijkeUit het niets, zonder te weten hoe cognitie in elkaar zit, een kennisleer opstel-len is de ultieme vorm van hubris. We hebben gezien dat het anders kan.

Ik meen dat deze thesis een methode of een manier om aan naturalistische wijsbegeerte te doen aanreikt die tegemoet komt aan de eis om effectief wijsge-rig te blijven, plaats laat aan analyse en aan meer dan enkel empirisch onder-zoek, maar tegelijk toch een zekere integratie bewerkstelligt tussen wetenschap en wijsbegeerte.

In welke mate de geschetste voorstellen bruikbaar zijn moet blijken uit toepas-singen, hoewel we ons natuurlijk ook identificeren met bestaande onderzoe-kers en hun werk. Omwille van de tijd en expertise die in case studies kruipt viel dat buiten het bestek van deze thesis. Onze metafilosofische analyse toon-de alvast dat we hoopvol mogen zijn dat de kennisleer dichter kan aansluiten bij de gedragswetenschappen.

Page 115: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  101

De analytische kennisleer zal moeten bewijzen dat hetgeen ze doet relevant is, de naturalistische kennisleer zal moeten (blijven) bewijzen dat haar methodo-logie geen barrières opwerpt tegen het stellen van de echte vragen waar filoso-fen mee zitten.

De analytische epistemologie kan niet heel veel op haar palmares schrijven. We moeten vooruit: “while conservatism is fine for excellent theories, it is poison in domains where progress awaits deep and durable changes in method and outlook.” (Bishop & Trout 2005, p. 703)

Veel bijdragen tot de naturalistische aanpak in de kennisleer zijn nog steeds programmatisch. Concrete oplossingen voor filosofische problemen of het door wetenschap geïnspireerd onderzoek dat zo veelbelovend lijkt, laat op zich wachten. Michael Ruse werkt in zijn boeken als één van de weinigen een aan-tal case studies uit, onder het motto dat naturalisme geen magisch middeltje is maar nauwgezet empirisch werk vereist. Ironisch genoeg lijken zijn cases snel-snel samengesteld en bevatten ze redelijk wat speculatie.

Misschien verwachten naturalisten te veel van hun project. Naturalisme zegt dat het opbrengt om steeds te kijken of wetenschappelijke informatie relevant is voor je probleem, die informatie vervolgens ook te gebruiken of misschien zelfs tot het besef komen dat je probleem deels te reduceren valt tot een we-tenschappelijk probleem. Maar niets of niemand zegt dat elke naturalist een evolutionair psycholoog moet worden — en dat is ook niet het soort onderzoek dat we mogen verwachten van naturalisten. Zelfs iemand als de filosoof Daniel Dennett, die met één been in de biologie staat, laat zich leiden door gedachte-experimenten en diepgaande analyses.

De conclusie die we daaruit moeten trekken is niet per sé dat naturalisme haar beloftes niet kan waarmaken, maar eerder dat veel filosofen zich nog in de wit-tebroodsweken bevinden, en nog veel ‘trial-and-error’ moeten doorstaan voor ze hun weg vinden in wat het naturalisme aanbiedt. Naturalistische epistemo-logie steunt op een algemene rejectie van eerste filosofie, en dit is naar mijn mening de grootste bijdrage van de voorbije paar decennia aan naturalistische wijsbegeerte.

“The specification of necessary and sufficient conditions is no longer regarded as the only or even primary aim of conceptual analysis, especially in the case of concepts like ‘knowledge’, which are complex and fiercely contested.” zegt Hans-Johann Glock in zijn What is Analytic Philosophy (Glock, 2008, p. 158). Het beest moet een naam hebben en daarom heb ik vaak in het algemeen over ‘ana-lytici’ gesproken, maar het klopt dat de analytische filosofie de laatste twintig jaar steeds meer afwijkt van het beeld dat ik heb gepresenteerd. Ben ik te opti-mistisch als ik, net als Brian Leiter (Leiter, 2004) een ‘naturalistic turn’ zie in de filosofie, voortgestuwd door een groeiende groep naturalisten maar met een

Page 116: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

102

niet te onderschatten impact op filosofen buiten die traditie, die zichzelf nau-wer identificeren met het analytische project?

Eén van de grote uitdagingen voor mensen die nog iets voelen voor het fun-derende cartesiaanse project, in haar discussies met het naturalisme, zal zijn om aan te duiden waarom dat project ons moet interesseren. De detailkritieken op delen van het naturalistische project zijn waardevol, maar zullen vanuit het perspectief van de analytici geen zoden aan de dijk brengen, als ze filosofen toch niet weten te enthousiasmeren voor het alternatief dat zij bieden. De hoe-veelheid onvrede met traditionele problemen die blijkt uit veel naturalistische teksten is merkwaardig.

In filosofische en andere disputen zijn er gewoonlijk meerdere partijen die el-kaar bekampen, maar niet in deze discussie. Naturalisten vertellen aan analy-tici en andere traditionalisten “zelfs als wat je doet methodologisch te verdedi-gen valt, blijft het irrelevant en zinloos.” De analytische filosofie zal haar best moeten doen om die perceptie te keren, en te tonen dat een filosofie die zuiver gebaseerd is op conceptuele analyse meer is dan een spielerei. “[You] can make philosophy out of just about anything, and this is not always a blessing.” zegt Daniel Dennett in zijn veel besproken Higher Order Truths of Chmess.

Each of us can readily think of an ongoing controversy in philosophy whose par-ticipants would be out of work if Hebb’s dictum [“If it isn’t worth doing, it isn’t worth doing well.”] were ruthlessly applied (Dennett, 2002)

Analytische filosofie en analytische epistemologie kent duizenden beoefe-naars, en het zou niet eerlijk zijn om met de grove borstel elke bijdrage van hen te bestempelen als intellectueel speelgoed, maar naarmate het anti-cartesianis-me meer en meer filosofen overtuigt, wordt het steeds moeilijker om enthousi-asme op te brengen voor het analytische project.

Sommige problemen lossen we op, maar andere laten we gewoon vallen, en de traditionele problemen van de analytici of de cartesiaanse traditie in het al-gemeen bevinden zich in die laatste categorie. Net als honderd jaar geleden, toen de wijsbegeerte zich moest herdefiniëren in het licht van de institutionele splitsing met de psychologie, komt nu weer de vraag op de voorgrond: wàt is filosofie, wat is onze taak als filosofen? Naturalisten kunnen er door geholpen zijn zich niet meteen te storten in onderzoek, zich zelfs niet meteen toe te leg-gen op het formuleren van een concreet naturalistisch programma, maar even stil te staan bij die metafilosofische vragen.

Het mag geweten zijn dat veel naturalisten nog steeds hun draai niet hebben gevonden in het filosofische landschap en nog veel uitproberen zonder een uitgewerkte achterliggende visie. Dat is een reden tot zorgen, maar geen reden

Page 117: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  103

tot paniek. De rejectie van vierhonderd jaar filosofische traditie laat een groot gat na en dat vullen we niet makkelijk op.

Page 118: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

104

Page 119: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  105

bibliografieAppiah, K. A. (2007, december 9). The New New Philosophy. The New York Times.

Ayer, A. J. (1971). Russell and Moore: the analytical heritage. Cambridge: Harvard University Press.

Baker, G., & Hacker, P. (1984). Frege: Logical Excavations. Oxford: Oxford Univer-sity Press.

Ball, P. (2002, januari 24). Statistics: The physics of society. Nature Nature 415, 371 (24 January 2002) (415), p. 371.

Barkow, J. H. (2005). Missing the Revolution: Darwinism for Social Scientists. Ox-ford: Oxford University Press.

Barry, F. (1927). The Scientific Habit of Thought. New York: Columbia University Press.

Batens, D. (2005). Menselijke Kennis: Pleidooi voor een bruikbare rationaliteit. Ant-werpen: Garant.

Biletzki, A., & Matar, A. (Eds.). (1998). The story of analytic philosophy. New York: Routledge.

Bishop, M. A. (2000). In Praise of Epistemic Irresponsibility: How Lazy and Ig-norant Can You Be? Synthese (122), 179—208.

Bishop, M. A. (2009 [manuscript]). Reflections on Cognitive and Epistemic Diversity: Can a Stich in Time Save Quine? In D. a. Murphy (Ed.), Stephen Stich and His Critics. Blackwell Press.

Bishop, M. A. (2005, juni). The Autonomy of Social Epistemology. Episteme , 65-78.

Bishop, M. A., & Trout, J. D. (2005). Epistemology and the Psychology of Human Judgment. Oxford: Oxford University Press.

Bishop, M. A., & Trout, J. D. (2003). Epistemology’s search for Significance. Jour-nal of Experimental & Theoretical Artificial Intelligence , 203-216.

Bishop, M., & Trout, J. D. (2005). The Pathologies of Standard Analytic Episte-mology. Noûs , 39 (4), 696—714.

BonJour, L. (1998). In Defense of Pure Reason. Cambridge: Cambridge University Press.

Page 120: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

106

Boulter, S. J. (2007). The “evolutionary argument” and the metaphilosophy of commonsense. Biology and Philosophy (22), 369—382.

Brown, J. R. (2001). Who rules in science?: an opinionated guide to the wars. Cam-bridge: Harvard University Press.

Callebaut, W. (1995). The Normative Issue in Naturalistic Philosophy of Sci-ence. Theoria , X (22), 101-116.

Callebaut, W., & Pinxten, R. (Eds.). (1987). Evolutionary Epistemology: a multipa-radigm program. Dordrecht: D. Reidel.

Callebaut, W., & Pinxten, R. (Eds.). (1987). Evolutionary Epistemology: A Multipa-radigm Program. Dordrecht: Reidel.

Chisholm, R. M. (1966). Theory of Knowledge. Englewood Cliffs: Prentice-Hall.

Churchland, P. S. (1987, oktober). Epistemology in the Age of Neuroscience. The Journal of Philosophy , 544-553.

Cole, S. (1983). The Hierarchy of the Sciences? The American Journal of Sociology , 89 (1), 111-139.

Collingwood, R. G. (1998 [1940]). An Essay on Metaphysics. Oxford: Oxford Uni-versity Press.

Corradini, A., Galvan, S., & Lowe, E. J. (Eds.). (2006). Analytic Philosophy Without Naturalism. Abingdon: Routledge.

Craig, W. L., & Moreland, J. (Eds.). (2000). Naturalism: A critical analysis. London: Routledge.

Daston, L. (1978). British Responses to Psycho-Physiology, 1860-1900. Isis , 69 (2), 192-208.

Daston, L. (1992). Objectivity and the Escape from Perspective. Social Studies of Science , 22, 597-618.

Daston, L., & Galison, P. (1992). The Image of Objectivity. Representations (40), 81-128.

Davies, M. An Approach to Philosophy of Cognitive Science. In The Oxford Handbook of Contemporary Analytic Philosophy. Uitgebreide, niet-gepubliceerde versie.

Dawkins, R. (1986). The Blind Watchmaker: Why the Evidence of Evolution Reveals a Universe Without Design. New York: Norton & Company.

Dennett, D. (2002, maart 8). Higher Order Truths about Chmess. Retrieved juli 2008, 9, from http://ase.tufts.edu/cogstud/papers/chmess.htm

Page 121: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  107

Devlin, K. (1997). Goodbye, Descartes: The End of Logic and The Search for a New Cosmology of the Mind. New York: John Wiley & Sons.

Dewey, J. (1910). The Influence of Darwin on Philosophy and Other Essays. New York: Henry Holt and Company.

Dewey, J. (1990 [1929]). The quest for certainty. Carbondale & Edwardsville: Sou-thern Illinois University Press.

Dijksterhuis, E. J. (1977 [1950]). De mechanisering van het wereldbeeld. Amster-dam: Meulenhoff.

Edward P. Stabler, J. (1984). Rationality in Naturalized Epistemology. Philosophy of Science , 51 (1), 64-78.

Fales, E. (1996). Plantinga’s Case Against Naturalistic Epistemology. Philosophy of Science (63), 432-451.

Forman, P. (1971). Weimar culture, causality, and quantum theory: adaptation by German physicists and mathematicians to a hostile environment. Histori-cal Studies in the Physical Sciences , 3, 1-115.

Friedman, M. (1999). Reconsidering logical positivism. Cambridge: Cambridge University Press.

Fuller, S. (1988). Social Epistemology. Bloomington: Indiana University Press.

Fuller, S. (2000). Social Epistemology: A Philosophy for Sociology or a Socio-logy of Philosophy? Sociology (34), 573-578.

Fumerton, R. (2006). Epistemology. Malden: Blackwell Publishing.

Geertz, C. (1973). The Interpretation of Cultures: Selected Essays. New York: Basic Books.

Gibbons, M., Limoges, C., & Nowotny, H. (2005). Evolution of knowledge pro-duction. In N. Stehr, & R. Grundmann (Eds.), Knowledge: critical concepts (pp. 274-301). London: Routledge.

Giere, R. N. (2001). Critical Hypothetical Evolutionary Naturalism. In C. Heyes, & D. L. Hull (Eds.), Selection Theory and Social Construction: The Evolutionary Na-turalistic Epistemology of Donald T. Campbell. Albany: State University of New York Press.

Giere, R. N., & Richardson, A. W. (1996). Origins of Logical Empiricism. Minne-apolis: University of Minnesota Press.

Gilbert, D. (2006). Stumbling on Happiness. New York: Knopf.

Glock, H.-J. (2008). What is Analytic Philosophy? Cambridge: Cambridge Univer-sity Press.

Page 122: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

108

Goldman, A. I. (1999). A Priori Warrant and Naturalistic Epistemology. Philo-sophical Perspectives (13).

Goldman, A. I. (1994). Argumentation and Social Epistemology. Journal of Phi-losophy , 91 (1), 27-49.

Goldman, A. I. (1988). Epistemology and Cognition. Cambridge: Harvard Univer-sity Press.

Goldman, A. I. (1992). Liaisons: Philosophy Meets the Cognitive and Social Sciences. Cambridge: MIT Press.

Goodman, N. (1954). Fact, Fiction, and Forecast. Cambridge: Harvard University Press.

Greco, J., & Sosa, E. (Eds.). (1999). The Blackwell Guide to Epistemology. Malden: Blackwell Publishers.

Haack, S. (1998 [1993]). Evidence and Inquiry: Towards Reconstruction in Episte-mology. Oxford: Blackwell Publishers.

Haaparanta, L. (1999). On the Possibility of Naturalistic and of Pure Epistemo-logy. Synthese (118), 31—47.

Hacker, P. M. (2007). Analytic Philosophy: beyond the Linguistic Turn and Back Again. In M. Beaney (Ed.), The Analytic Turn: Analysis in Early Analytic Phi-losophy and Phenomenology. London: Routledge.

Hacker, P. M. (2006). Passing by the Naturalistic Turn: On Quine’s Cul-de-Sac. Philosophy (81), 231-253.

Hacking, I. (2004). Historical Ontology. Cambridge: Harvard University Press.

Hacking, I. (1980). Is the End in Sight for Epistemology? The Journal of Philo-sophy , 77 (10), 579-588.

Hacking, I. (1983). Nineteenth Century Cracks in the Concept of Determi-nism. Journal of the History of Ideas , 44 (3), 455-475.

Heyes, C., & Hull, D. L. (Eds.). (2001). Selection Theory and Social Construction: the evolutionary naturalistic epistemology of Donald T. Campbell. Albany: State Uni-versity of New York Press.

Hume, D. (1951 [1748]). An Enquiry Concerning Human Understanding. Oxford: Selby-Bigge.

James, W. (1992). Pragmatism, in focus. London: Routledge.

Kahneman, D., Tversky, A., & Slovic, P. (1982). Judgment Under Uncertainty. Cam-bridge: Cambridge University Press.

Page 123: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  109

Kim, J. (1980). Rorty on the Possibility of Philosophy. The Journal of Philosophy , 77 (10), 588-597.

Kim, J. (1988). What Is “Naturalized Epistemology?”. Philosophical Perspectives , 2, 381-405.

King, P. (2007). Why Isn’t the Mind-Body Problem Medieval? In H. Lagerlund (Ed.), Forming The Mind: Essays on the Internal Senses and the Mind/Body Problem from Avicenna to the Medical Enlightenment (pp. 187-205). Dordrecht: Springer.

Kitcher, P. (1990). The Division of Cognitive Labor. The Journal of Philosophy , 87 (1), 5-22.

Kitcher, P. (1992). The Naturalists Return. The Philosophical Review , 101 (1), 53-114.

Kornblith, H. (1983). Justified Belief and Epistemically Responsible Action. The Philosophical Review , 92 (1), 33-48.

Kornblith, H. (Ed.). (1985). Naturalizing Epistemology. Cambridge: MIT Press.

Kornblith, H. (1992). The Laws of Thought. Philosophy and Phenomenological Re-search , 52 (4), 895-911.

Kruger, J., & Dunning, D. (1999). Unskilled and Unaware of It: How Difficulties in Recognizing One’s Own Incompetence Lead to Inflated Self-Assessments. Journal of Personality and Social Psychology , 77 (6), 1121-1134.

Kulp, C. B. (1992). The End of Epistemology: Dewey and His Current Allies on the Spectator Theory of Knowledge. Westport: Greenwood Press.

Kusch, M. (1995). Psychologism: a case study in the sociology of philosophical know-ledge. London & New York: Routledge.

Kusch, M. (Ed.). (2000). The Sociology of Philosophical Knowledge (Vol. 48). Dord-recht: Kluwer Academic Publishers.

Lakoff, G., & Johnson, M. (1999). Philosophy in the flesh: the embodied mind and its challenge to western thought. New York: Basic Books.

Laudan, L. (1989). If It Ain’t Broke, Don’t Fix It. The British Journal for the Philo-sophy of Science , 40 (3), 369-375.

Laudan, L. (1990). Normative Naturalism. Philosophy of Science , 57 (1), 44-59.

Lee, C. J. (2008). Applied Cognitive Psychology and the “Strong Replacement” of Epistemology by Normative. Philosophy of the Social Sciences (38), Carole J. Lee.

Leiter, B. (Ed.). (2004). The Future for Philosophy. Oxford: Oxford University Press.

Page 124: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

110

Lõhkivi, E. (2003). On philosophers’ criticism of the sociology of scientific know-ledge. University of Helsinki, Department of Philosophy.

Makkreel, R. A. (1992 [1975]). Dilthey: philosopher of the human studies. New Jer-sey: Princeton University Press.

Margolis, J. (1988). Pragmatism without Foundations: Reconciling Realism and Re-lativism. Oxford: Basil Blackwell.

Martin, R. (2008). What really matters. Synthese (162), 325—340.

Matson, W. (1966). Why isn’t the mind-body problem ancient? In G. Maxwell, & P. Feyerabend (Eds.). Minneapolis: University of Minnesota Press.

Menand, L. (2002). The Metaphysical Club. London: HarperCollinsPublishers.

Misak, C. (Ed.). (2007). New Pragmatists. Oxford: Clarendon Press.

Papineau, D. (1993). Philosophical naturalism. Oxford: Blackwell Publishers.

Peirce, C. S. (1958 [1868]). Some consequences of four incapacities. In P. P. Wie-ner (Ed.), Selected Writings: Values in a Universe of Chance (pp. 39-72). New York: Dover.

Pine, M. (1973-74). Double Truth. In P. P. Wiener, The Dictionary of the History of Ideas: Studies of Selected Pivotal Ideas. New York: Charles Scribner’s Sons.

Pinker, S. (2002). The Blank Slate: The Modern Denial of Human Nature. New York: Penguin Books.

Popper, K. R. (1971 [1962]). The Open Society and Its Enemies. Princeton: Princet-on University Press.

Priestley, J. (1777). Disquisitions relating to matter and spirit. London: St. Paul’s Church-Yard.

Putnam, H. (1975). The meaning of ‘meaning’. In K. Gunderson, Language, Mind and Knowledge. Minneapolis: University of Minnesota Press.

Pyke, S. (2003, 19 februari). David Papineau. Retrieved januari 4, 2008, from Philosophers: http://www.pyke-eye.com/view/phil_II_04.html

Quine, W. (2001 [1969]). Epistemology naturalized. In A. P. Martinich, & D. Sosa (Eds.), Analytic philosophy: an anthology (pp. 225-233). Malden & Oxford: Blackwell Publishers Ltd.

Ramsey, F. P. (1927). Facts and Propositions. Aristotelian Society Supplementary Volume 7 , 153—170.

Ramsey, M. R., & DePaul, W. (Eds.). (1998). Rethinking Intuition: The Psychology of Intuition and its Role in Philosophical Inquiry. Lanham: Rowman & Littlefield.

Page 125: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  111

Rapoport, A. (1965 [1953]). Operational Philosophy: Integrating Knowledge and Action. New York: Harper & Brothers.

Reed, E. S. (1996). Encountering the world: toward an ecological psychology. New York: Oxford University Press.

Reed, E. S. (1997). From soul to mind: the emergence of psychology, from Erasmus Darwin to William James. Yale University Press: New Haven & London.

Renn, J. (2004). Historical Epistemology and Interdisciplinarity. Max Planck Soci-ety, Max Planck Institute for the History of Science, Berlijn.

Rescher, N. (Ed.). (1990). Evolution, Cognition and Realism: Studies in Evolutionary Epistemology. Lanham: University Press of America.

Rescher, N. (1977). Methodological Pragmatism. Oxford: Blackwell.

Roediger, H. L., Capaldi, E. D., Scott G. Paris, J. P., & Herman, C. P. (2004). Psycho-logie: een inleiding. (M. Brysbaert, Trans.) Gent: Academia Press.

Rorty, R. (1980 [1979]). Philosophy and the mirror of nature. New Jersey: Princet-on University Press.

Rorty, R. (1978-1979). Philosophy as a Kind of Writing: an Essay on Derrida. New Literary History , 10, 141-160.

Ruse, M. (1995). Evolutionary Naturalism. London: Routledge.

Russell, B. (1984 [1945]). A History of Western Philosophy. New York: Holiday House.

Searle, J. R. (2007). Freedom & Neurobiology: Reflections on Free Will, Language, and Political Power. New York: Columbia University Press.

Shapere, D. (2004). Logic and the philosophical interpretation of science. In P. Weingartner (Ed.), Alternative Logics. Do sciences need them? (pp. 41-54). Berlijn, Heidelberg: Springer.

Simon, W. M. (1965). The ‘Two Cultures’ in Nineteenth-Century France: Victor Cousin and Auguste Comte. Journal of the History of Ideas , 26 (1), 45-58.

Skinner, Q. (March 19, 1981, maart 19). The End of Philosophy? The New York Review of Books .

Sklair, L. (1973). Organised Knowledge: A Sociological View of Science and Techno-logy. London: Heart-Davis MacGibbon.

Sorell, T. (2000 [1987]). Descartes: A Very Short Introduction. Oxford: Oxford Uni-versity Press.

Page 126: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

112

Sorell, T. (1994 [1991]). Scientism: Philosophy and the infatuation with science. London: Routledge.

Sosa, E., & Galloway, D. (2000). Man the rational animal? Synthese (122), 165—178.

Stein, E. (1997). Can We Be Justified in Believing that Humans Are Irrational? . Philosophy and Phenomenological Research , 57 (3), 545-565.

Stein, Z. (2007). Modeling the Demands of Interdisciplinarity. Integral Review (4), 91-107.

Stich, S. (1990). The Fragmentation of Reason: Preface to a Pragmatic Theory of Cog-nitive Evaluation. Cambridge: MIT Press.

Stich, S., & Nisbett, R. E. (1980). Justification and the Psychology of Human Reasoning. Philosophy of Science , 47 (2), 188-202.

Surowiecki, J. (2005). The Wisdom of the Crowds. Anchor Books: New York.

Tooby, J., & Cosmides, L. (1997, januari 13). Evolutionary Psychology: A Primer. Re-trieved oktober 2008, from http://www.psych.ucsb.edu/research/cep/primer.html

Tooby, J., Cosmides, L., & Barrett, H. C. (2005). Resolving the debate on innate ideas: Learnability constraints and the evolved interpenetration of motiva-tional and conceptual functions. In P. Carruthers, S. Laurence, & S. Stitch, The Innate Mind: Structure and Content (Vol. 2, p. 328). New York: Oxford University Press.

Toulmin, S. (1957). Contemporary Scientific Mythology. In A. MacIntyre, & R. G. Smith (Eds.), Metaphysical beliefs. London: SCM Press Ltd.

Toulmin, S. (1992). Cosmopolis: The Hidden Agenda of Modernity. Chicago: Uni-versity of Chicago Press.

Toulmin, S. (1977). Epistemology and Developmental Psychology. Noûs , 11 (1), 51-53.

Toulmin, S. (1953). The Philosophy of Science. London: Hutchinson University Library.

Toulmin, S. (2003 [1958]). The Uses of Argument. New York: Cambridge Univer-sity Press.

Villanueva, E. (Ed.). (1993). Naturalism and Normativity. Atascadero: Ridgeview Publishing Company.

Weinberg, J. M., Nichols, S., & Stich, S. (2001). Normativity & epistemic intuiti-ons. Philosophical Topics , 29 (1, 2), 429-460.

Page 127: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  113

Wheeler, G., & Pereira, L. M. (2008). Methodological naturalism and epistemic internalism. Synthese (163), 315—328.

Williams, M. (1977). Groundless Belief. New Haven: Yale University Press.

Williamson, T. (2007). The Philosophy of Philosophy. Malden: Blackwell Publi-shing.

Wollaston, W. (1722). The Religion of Nature Delineated. London.

Wood, G. (2002). Living Dolls. London: Faber and Faber.

Wright, C. (1992). Truth and Objectivity. Cambridge: Harvard University Press.

Wuketits, F. M. (2001). The Philosophy of Donald T. Campbell: A Short Review and Critical Appraisal. Biology and Philosophy (16), 171—188.

Page 128: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

114

Page 129: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  115

aPPendix a: het belang van geschiedenisWe hebben een aantal intermezzo’s ingelast die de metafilosofische onderwer-pen die aan bod komen in deze thesis in een breder historisch kader plaatsen. Dat was geen willekeurige keuze. Eens we aanvaarden dat de wijsbegeerte een discipline is met een verleden, een verleden dat bepalend kan zijn voor de staat van de discipline vandaag, houdt het steek om te kijken waar de huidige dis-cussies in de epistemologie vandaan komen. We hebben ons daarbij geconcen-treerd op het anti-psychologisme, het cartesianisme in de wijsbegeerte en het determinisme in de sociale wetenschappen. Ik verklaar even kort vanwaar die keuze komt.

de bouwblokken van een wereldbeeldHet idee dat goede wetenschap vereist dat we naar mensen kijken zoals we naar dode materie kijken, en het idee dat wetenschap impliceert dat ‘hogere feno-menen’ zoals zin- en betekenisgeving, rationaliteit en intentionaliteit niet be-staan, is alomverspreid maar eigenlijk een onbeargumenteerde vergissing. Een vergissing die zowel wijsgeren als wetenschappers vaak gemaakt hebben, om-dat ze intuïtief leek te volgen uit de wetenschap.

Gaandeweg zal blijken dat dit mensbeeld, the intellectual scaffolding of modernity, zoals Stephen Toulmin het noemt (Toulmin, 1992), niet volgt uit de wetenschap zelf, maar over de eeuwen heen is het toch een dominante interpretatie gewor-den. Fysica en statistieken leiden ons volgens deze intuïtie naar een determi-nistisch wereldbeeld:

We komen tot een andere opvatting [van het mechanicisme] door op een negatief kenmerk te letten, op het levenloze dat aan een machine eigen is, het onvermogen uit eigen kracht te functioneren, de noodzaak, van buiten af in beweging te wor-den gebracht en gehouden. (Dijksterhuis, 1977 [1950], p. 546)

Maar de intuïtie volgt enkel als we de conclusies van de natuurwetenschappen dingen laten zeggen die er niet uit volgen:

“Often enough, we tend to ask too much of science, and to read into the things the scientist tells us implications that are not there — which in the nature of the case

Page 130: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

116

cannot be there; drawing from scraps of information about, for instance, physics, conclusions which no amount of physics could by itself establish. [...] As a result there has grown up a sort of scientific harlequinade in the shape of an independent body of ideas which play a considerable part in the layman’s picture of science, but in science proper none at all.” (Toulmin, 1957, p. 14)

Het is dan ook tekenend dat intellectuelen en wetenschappers zoals Roger Pen-rose vandaag de dag vrije wil denken te vinden in fenomenen op quantumni-veau — daar heerst immers indeterminisme. Maar waarom die rare gedachte-kronkels, waarom blijven we vallen voor die interpretatie van het wetenschap-pelijke wereldbeeld?

“To say that we cannot observe intentional properties by looking at the brain is like saying that we cannot see a proposition when we look at a Mayan codex—we simply do not know what to look for, because we do not yet know how to relate what we see to a symbol-system.” (Rorty, 1980 [1979], pp. 25-26)

Ook Eduard Jan Dijksterhuis meent dat veel interpretaties van de ‘mechanicistische’ wetenschap veel te kort door de bocht gaan. Hij besluit dat uiteindelijk, zo men dicht bij de wetenschap blijft, een definitie van mechanicisme beperkt moet blijven tot de invoer van de mathematische begrippen uit de klassieke mecha-nica, en breder een heel nieuwe methode om de natuur te bestuderen. Bredere conclusies (zoals het impliciete idee dat mensen deterministische machines zijn) bezitten “veel te weinig inhoud” (Dijksterhuis, 1977 [1950], p. 546) om zin-vol de (klassieke) natuurwetenschap mee te karakteriseren.

Het is niet omdat we iets niet zien in een hoop data dat het er niet inzit. We me-nen dat de kans bijzonder groot is dat de natuurwetenschappen de wereld min of meer goed beschrijven, en we weten ook dat dingen zoals rationaliteit en intentionaliteit bestaan — we komen er elke dag mee in aanraking. De meest evidente conclusie is dan om te kijken hoe beide met elkaar te verzoenen zijn en hoe het laatste in het eerste beeld past. Dat een naturalisme lang onmogelijk leek, en transcendentalistische en scientistische alternatieven (waarbij het pro-bleem eerder genegeerd wordt dan opgelost) zegt ons iets over hoe absurd een breed naturalisme wel leek voor de gemiddelde intellectueel van de achttiende eeuw tot recent, hoe onmogelijk het wel moet geleken hebben om in zo’n kader plaats te laten voor allerlei belangrijke aspecten van ons bestaan. Voor een stuk zal het probleem niet enkel gelegen hebben bij de layman’s picture van de weten-schap, maar ook bij de wetenschap zelf: bij de zoektocht naar adequate model-len om de realiteit te beschrijven is het onvermijdelijk dat er af en toe een stuk van die realiteit ‘sneuvelt’, en dan kan het honderden jaren duren voor men tot een bredere kijk komt die wetenschappelijk vatbaar is. Daardoor hebben we ons laten verleiden tot wat Anthony Flew een counter-evidential intuition zou noemen: denkende materie leek onmogelijk, dus ondanks alle empirische

Page 131: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  117

gegevens in die richting, schoof men zo’n naturalistische visie aan de kant als onmogelijk.

Deze kijk op de wetenschap heeft er toe geleid dat wijsbegeerte en de humane wetenschappen stilaan werden gezien niet als aanvulling op maar als tegenge-wicht voor de natuurwetenschappen. Zo’n situatie leidt tot twee incompatibele wereldbeelden en tot twee wetenschappelijke culturen die denken dat ze elkaar niks te zeggen hebben — een probleem waar C. P. Snow bijna vijftig jaar geleden reeds op wees.

het weggroeien van ePistemologie en PsychologieDe sterke scheiding tussen psychologie en epistemologie, zo hebben we ge-merkt, is een recent fenomeen, dat overigens weer reeds aan het afbreken is. Het is mijn hypothese dat deze splitsing met de psychologie de aard van de wijsbegeerte sterk heeft bepaald doordat ze de twee vakgebieden van elkaar heeft gescheiden niet enkel op basis van een verschillend studieonderwerp, maar ook op basis van een attitude tegenover dat onderwerp. Enkel nauwgezet historisch onderzoek kan op dat vlak uitsluitsel bieden, maar hoe het ook zij, de definitie van de wijsbegeerte in oppositie tot de psychologie heeft de rich-ting die het vakgebied nam aanzienlijk bepaald, tot de specifieke argumenten toe. Die drang van filosofen om hun discipline te adverteren als een niet-psy-chologische, zagen we beschreven door Martin Kusch en Edward Reed, maar ze valt ook moeiteloos waar te nemen in primaire werken uit die tijd zoals een aantal citaten van Frege, Wittgenstein en Carnap illustreerden.

De verhouding tussen wijsbegeerte en psychologie is dus een moeilijke: filoso-fen willen en wilden wel degelijk andere zaken bestuderen dan psychologen en dat legitimeert een institutionele scheiding tussen de disciplines, maar tegelijk speelt er tussen de cognitieve psychologie en de kennisleer ook een methodo-logische onenigheid over hoe men cognitie best bestudeert.

Wie epistemologie dichter bij de gedragswetenschappen wil brengen kan dan ook niet anders dan terugblikken op het verleden van de wijsbegeerte, om te kijken welke paden we moeten vermijden —niet elke anti-psychologistische kritiek is zonder grond — en te kijken waar de mogelijkheden liggen en waar aansluiting kan gezocht worden met die gedragswetenschappen.

Naturalisten die gewoon in het wilde weg aan hun project beginnen ontbreekt het vaak aan voldoende methodologische diepgang. Kennis van de geschiede-nis van de wijsbegeerte kan daarbij helpen.

Page 132: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

118

een geschiedenis met een kleurHoewel geschiedenis kan duiden en inspireren, blijft ze neutraal. We vinden bij filosofen van elke strekking, versies van de geschiedenis terug die aanzienlijk gekleurd zijn. Niet-filosofen vragen zich soms af waarom we blijven vaststeken in onze geschiedenis, terwijl wetenschappers dat niet doen. Eén belangrijke re-den daarvoor is dat de wijsgerige geschiedenis voor veel filosofen niet zomaar geschiedenis is maar een belangrijke rol kan spelen in argumenten. Beweren dat een filosofische theorie het gevolg is van een historische fout, plaatst die theorie meteen buitenspel.

Er zijn risico’s aan die aanpak, en de vermaning waarmee Ian Hacking zijn es-saybundel Historical Ontology aanvat is correct:

“When history and philosophy intersect, their students must put aside the roman-tic cravings that so often occlude the vision of philosophers, whether they lust after a moment of original purity or long for an a priori framework.” (Hacking, 2004, p. 7)

Die bedenking moet leiden tot voorzichtigheid, een deugd die vaak vergeten wordt bij de discussies tussen wijsgerige kampen. Dat geldt voor analytici, voor continentale denkers, maar diezelfde verleiding vinden we ook terug bij natu-ralistische denkers.

Zo vervallen naturalisten soms in een symboolgeschiedenis: sommige figuren worden stromannen voor de traditionele epistemologie en alles wat daarmee mis is. Richard Rorty duidt specifiek Descartes, Locke en Kant aan als boosdoe-ners. Gary Gutting, in een bundel over intuïtie in de wijsbegeerte, volgt hem daar in, George Lakoff en Mark Johnson laten Locke weg. Martin Kusch en Ed-ward Reed, naar aanleiding van hun beider onderzoeken naar het 19e en 20e-eeuwse psychologisme, wijzen naar Frege en Husserl. Ook in ons kort overzicht hebben we ons geconcentreerd op ‘voorbeeldfiguren’ — een noodzakelijke sim-plificatie gezien ons doel was om kort de achtergrond te schetsen. Hopelijk over-weegt het inzicht op de vereenvoudiging.

Net omwille van dat inzicht nemen we het risico. Wijsgerige geschiedenis kan duiding geven aan lopende discussies. Geschiedenis kan wel degelijk een licht werpen op de evolutie van de wijsbegeerte, een kans die we niet konden laten liggen.

terugkeren oP onze staPPen

Filosofen zoals Bryan Magee en Tom Sorrell beweren dat de materie van de filosofie zich bij iedereen aandient die geneigd is om na te denken over de din-

Page 133: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  119

gen des levens. Richard Rorty beweert anderzijds dat niks filosofen verenigt, en-kel een onderlinge conversatie over en met bepaalde auteurs. Geen van beide visies is erg aanlokkelijk, maar de boutade van Rorty moet ons doen beseffen dat wijsbegeerte niet draait om eeuwige vragen, maar zichzelf door de eeuwen voortdurend herdefinieert. Ze doet dat niet in het wilde weg, ‘om het gesprek verder te zetten’, maar om tegemoet te komen aan actuele problemen, zowel in-tern aan de wijsbegeerte als opborrelend uit de tijdsgeest.

Wanneer we het gevoel krijgen dat de discipline ergens vastzit, loont het de moeite om een paar stappen achteruit te gaan staan en te kijken hoe onze situ-atie er uitziet en hoe we in de miserie zijn terechtgekomen — welke wijsgeren, welke discussies, welke gebeurtenissen ons in de richting hebben gestuwd waar we zijn terecht gekomen. En dat is precies waarom het loont het psychologis-medebat eens opnieuw te bekijken, de objectiviteit/subjectiviteitsdiscussies op te rakelen en zelfs om terug te gaan naar Descartes’ conceptie van de wijsbe-geerte.

Vaak gaat het om gebeurtenissen die niet terug te vinden zijn in inleidende historische werken over de wijsbegeerte. Onterecht, want het waren bepalende momenten in de wijsbegeerte die nu nog hun weerslag hebben. Als we ze be-studeren kunnen we zowel sociale factoren in rekening brengen als de argu-menten uit die tijd at face value nemen, en die argumenten bestuderen zoals elk andere wijsgerige uiteenzetting; een genuanceerde manier van werken die hopelijk blijkt uit het lezen van de intermezzo’s. Institutionele kwesties en een vrees voor materialisme en determinisme bleken belangrijk bij het psycholo-gismedebat, maar net zo goed valide vragen naar de mate waarin psychologie wel in staat was om de wijsgerige vragen van de tijd adequaat te beantwoorden.

Dat wijsbegeerte rond de eeuwwisseling, weinig meer dan honderd jaar gele-den, nauw verweven was met de psychologie toont niet aan dat er vandaag de dag iets mis is met de manier waarop we filosoferen, maar het schept perspec-tief. Wanneer we verzonken zijn in methodologische vraagstukken over de aard van de wijsbegeerte, zoals nu, is dat perspectief meer dan welkom.

Page 134: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

120

Page 135: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  121

aPPendix b: historische wortels van het naturalismeHet viel buiten het bestek van deze thesis om de volledige achtergrond te geven van de huidige debatten rond naturalisme en van de lijdensweg bij het verzoe-nen van het wereldbeeld uit de sociale wetenschappen met dat uit de kennis-leer. Ik ben van mening dat de eerste tekenen van dat schisma reeds zichtbaar zijn bij Descartes en zelfs vroeger — een schizofrene situatie waarvoor de na-turalistische epistemologie geen volledige oplossing kan bieden, maar wel een cruciaal puzzelstuk is — maar een gedegen onderzoek naar de oorsprong en oorzaken van de vervreemding tussen wijsbegeerte en de sociale wetenschap-pen zou nog een paar honderd bladzijden vragen.

In deze appendix presenteer ik ruwweg het verloop van deze geschiedenis. Het is geen gepolijste geschiedenis, maar kan dienen als lijm voor wie de intermez-zo’s uit de hoofdtekst breder wil situeren. Om de coherentie te behouden wordt de inhoud van de intermezzo’s ook kort herhaald.

een wetenschaP zonder ◢geestBij de oude Grieken werd geen onderscheid gemaakt tussen hetgeen wij res-pectievelijk wijsbegeerte en natuurwetenschap zouden noemen: het is allemaal episteme. Over de eeuwen heen is daar verandering in gekomen en zijn wijsbe-geerte en wetenschap sterk uiteengegroeid. In de wetenschap is dat gebeurd onder het mom van mechanicisme, materialisme en positivisme.

Aan de wens om wetenschap los te koppelen van waardeoordelen en de dingen te beschrijven “wie es eigentlich gewesen ist” valt natuurlijk weinig op te mer-ken. Het is één van de peilers van goede wetenschap. Tegelijk echter ging dit mechanicisme gepaard met een nieuw mensbeeld dat niet zo onschuldig is en brede implicaties heeft gehad voor de ontwikkeling van zowel de sociale weten-schappen als de wijsbegeerte.

Page 136: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

122

De wereld, zo gaat het verhaal, is een hoopje atomen onderhevig aan krachten, waar nergens ook maar enige vorm van waarde in aanwezig is. Atomen worden niet verliefd, en zelfs molecules maken geen betoverende sonates. Dit beeld lag aan de basis van de ‘morele crisis’ die heel wat intellectuelen in de negentiende en begin twintigste eeuw proclameerden, en leeft zelfs vandaag nog enigszins voort. Maar laat ons beginnen bij het begin.

De eerste tekenen van de moeilijke verhouding tussen wetenschap en zinge-ving (of het geestesleven, of diep menselijke vermogens zoals cognitie) vinden we bij middeleeuwse theologen onder het mom van de “dubbele waarheid”.

dubbele waarheidVolgens Martin Pine is het concept van de tweezijdige natuur van de waarheid een dertiende-eeuwse nieuwigheid. In 1277 veroordeelt de bisschop van Parijs de doctrine die beweert dat iets waar kan zijn volgens de filosofie maar niet vol-gens het katholieke geloof en vice versa; en dat zulke situaties ons nopen tot het tegelijk aanvaarden van beide tegenstrijdige opties. De tekst wijst specifiek Si-ger en Boethius aan als schuldigen. Het is gemakkelijk om het belang van deze these te overschatten. De theorie was niet zeer wijd verspreid of, zoals de reactie van de bisschop bevestigt, aanvaard. Volgens Pine kan je ze zelfs niet terugvin-den in de werken van de twee beschuldigden. Het lijkt echter niet onzinnig om te zeggen dat er een gepercipieerde nood in de lucht hing om betekenis- en zingeving te splitsen van de ‘materiële wetenschap’ en beide hun eigen domein toe te wijzen. Liefst van al twee domeinen die afzonderlijk van elkaar functio-neren zodat ze niet met elkaar in tegenspraak kunnen zijn (Pine, 1973-74).

Pas in de 17e eeuw, de periode van wetenschappelijke revolutie, komt die pro-blematiek terug acuut op de voorgrond. De vraag zou ook een stuk specifieker worden: wat betekent wetenschap voor ons mensbeeld?

mechanicisme bij descartes en hobbesEen oude Griek zou raar gekeken hebben moest je voorstellen dat de wereld bestaat uit geest en uit materie en dat die twee strikt van elkaar gescheiden zijn, met als enige link de wil die de geest kan uitoefenen op ons materiële zelf. Na eeuwen christendom in Europa leek dat idee plots een stuk aannemelijker, en het kreeg zijn eerste sterke verdediging bij René Descartes.

Maar behalve de christelijke cultuur waarin de filosofen van de moderniteit opgroeiden was er nog een tweede element dat in de kaart speelde van de con-ceptualisering van de natuur als iets doods, iets mechanisch. Zo’n systeem is immers benaderbaar door kwantitatieve, wiskundige, wetenschappelijke me-thoden.

Page 137: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  123

Het is zeer aanlokkelijk om bij de studie van de natuur ook de mens mee te re-kenen: anders zit je met een arbitraire scheiding tussen de fysieke mens en de rest van de wereld, en wordt het moeilijk te begrijpen op welke manier de mens in de wereld staat en er mee kan interageren. Minder aanlokkelijk, alweer van-uit christelijk perspectief, is om ook de geestelijke functies van de mens bin-nen dat domein te plaatsen — iets dat niet eens in de gedachten van denkers als Hobbes en Descartes opkwam als hun teksten enige indicatie bieden. Het is dan ook moeilijk om je in te denken dat materie in voldoende grote hoeveelhe-den en de juiste configuraties kan denken, kan zien en zoverder.

Zo kom je met een sterke splitsing te zitten tussen een dode, zinloze natuur, en een verheven geest, een splitsing die nog steeds verder leeft in een aantal intu-ïties van mensen ongeacht of ze nu filosoof zijn of niet. Hoewel voor Descartes de wereld nog altijd even vol zingeving zit, is de aard daarvan buitennatuur-lijk.

De wetenschap heeft over de eeuwen heen het concept “geest” steeds meer functies afgenomen en die in de materiële wereld geplaatst, maar het bijgaande beeld dat uit materie op zich niks “zinvols” kan ontstaan bleef voortleven.

We kunnen volstaan met vast te stellen, dat de nieuwe beschouwingswijze snel veld wint en dat in de tweede helft van de [17de] eeuw de onderscheiding tussen de pri-maire, geometrisch-mechanische qualiteiten, die geacht worden aan een physisch lichaam als zodanig werkelijk eigen te zijn, en de secondaire, die slechts namen zijn vor de waarnemingsgewaarwording en de gevoelens van lust en onlust die wij door toedoen of naar aanleiding van physische processen in de buitenwereld ervaren, algemeen wordt aanvaard, ja zelfs als vrijwel vanzelfsprekend wordt be-schouwd.

De gemaakte onderscheiding kan worden omschreven als een objectivering van de primaire en een subjectivering van de secondaire qualiteiten, d.w.z. men beschouwt de eerste als objectief, onafhankelijk van een waarnemend subject in het waarge-nomen physisch lichaam aanwezig, en de laatste als slechts in het bewustzijn van den waarnemener, in mente, bestaand.(Dijksterhuis, 1977 [1950], p. 474)

Hierin schuilt een ambiguïteit: deze secundaire kwaliteiten worden helemaal niet afgedaan als onbestaand, maar door de formulering van deze kwaliteiten als “subjectief” en van de primaire kwaliteiten als hetgene dat “echt bestaat”, laat men de deur wel wagenwijd voor dat soort metafysische interpretaties waarbij subjectief niet meer “gelinkt aan of afhankelijk van een subject” betekent maar “niet echt bestaand”. Dijksterhuis besluit zelf:

De natuurwetenschappen stonden voor de wel zware, maar succes belovende taak, mechanische stelsels te verzinnen, waardoor rekenschap kon worden gegeven van physische feiten, de wijsbegeerte echter voor het hopeloze probleem, psychische ver-

Page 138: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

124

schijnselen uit physische af te leiden. Het is geen wonder, dat hun wegen uiteen zijn gaan lopen (Dijksterhuis, 1977 [1950], p. 476)

de Physique socialeDe evolutie naar een mechanische-en-dus-deterministische voorstelling van niet enkel de natuur maar ook de mens is daarmee in volle kracht ingezet. In de negentiende eeuw ligt die kijk aan de grond van de eerste pogingen om de stu-die van de mens te verwetenschappelijken. We hebben het hier in het bijzonder over de physique sociale.

Zoals men weet was het Auguste Comte die aan de sociologie zijn naam gaf en die nieuwe wetenschap wou profileren als de koningin der positieve weten-schappen. Maar zijn invloed rijkt verder dan een naam: het beeld en de metho-dologie van de sociologie zoals Comte (1798 — 1857) die omschreef was zeer invloedrijk. Sociologie is een natuurwetenschap die stap voor stap de eeuwige wetten over de mens ontdekt. Vrije wil is een fabeltje, determinisme de realiteit. De 19e eeuw was de eeuw van de statistiek en diens toepassing op mensen:

The idea that society is governed by laws as precise as those of physics was a pro-duct of the Enlightenment, and was espoused by Immanuel Kant and the political philosopher Auguste Comte. (Ball, Statistics: The physics of society, 2002)

De ‘levende poppen’ van Jacques de Vaucanson en de schaakspelende Turk van Wolfgang von Kempelen tonen aan hoe zeer die ontwikkelingen het bredere publiek fascineerden en zelfs onthutsten.

Het was Adolphe Quetelet (1796 — 1874), een van die zeldzame bekende Belgen, die het onderzoeksproject lanceerde dat we associëren met het positivisme van Comte en er de naam physique sociale aan gaf.

Dat deze sociale fysica iets nieuws en vreemds was, zien we meteen uit de in-terpretatie die Quetelet er zelf aan geeft: de statistische wetten van deze weten-schap (e.g. het aantal moorden in een land) zijn een vaststaand gegeven, net zoals een natuurwet in de fysica. Schommelingen in de curves zijn analoog met de astronomie: het zijn perturbaties, geen door kans bepaalde gebeurtenissen. Eén merkwaardig gevolg daarvan is dat “It is society that prepares the crime and [...] the guilty person is only the instrument who executes it”, zo zegt Quetelet.

Het belang van deze Physique Sociale is er hem in gelegen dat ze de studie van de mens serieus nam en niet, zoals Descartes deed, de geest als onbestudeerbaar zag. Dat is haar verdienste. Problematischer is dat ze deze bestudeerbaarheid linkt aan onontkoombare wetten en dus de mens als vrij en rationeel wezen verder naar de achtergrond verschuift. Dat is niet anders, meer dan een eeuw later, bij de Sociology of Scientific Knowledge van sociologen als David Bloor.

Page 139: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  125

methodologisch determinismeWe bespraken reeds in een intermezzo dat een sociologie die het sociale als de-terminerend ziet al lang niet controversieel meer is, door de ‘reconstructie’ van sociale determinatie niet als de reële gang van zaken maar als een methodolo-gisch construct is — handig in zoverre men er zaken mee kan verklaren, maar men moet er geen diepgaande ontologische vooronderstelling achter zoeken.

De problematiek is in de tweede helft van de twintigste eeuw terug op de voor-grond gekomen in de wetenschapssociologie. Als je als wetenschapper aan-neemt dat menselijk handelen bepaald is door sociale en andere determinan-ten, dan is het intellectueel oneerlijk om voor wetenschap zèlf daarop een uit-zondering te maken. Sociologen als Bruno Latour en David Bloor concludeer-den daaruit dat wetenschap geen miraculeuze gids naar de waarheid is, maar een sociaal fenomeen als een ander. Deze sociologen drongen er echter op aan dat hun postulaat niet zo revolutionair was: zoals bij zoveel sociologisch on-derzoek was enkel sprake van een methodologische zet: van relativisme of het miskennen van de kracht van wetenschap was geen sprake.

Ziehier een zeer recente incarnatie van de cartesiaanse scheiding tussen li-chaam en geest: het kan best zijn dat wetenschap rationeel is en gebruikt maakt van stringente methoden, maar binnen de sociale wetenschappen hebben we geen andere keuze dan dat aspect uit te sluiten als we een wetenschappelijke werkwijze volgen. Heel wat filosofen zagen daar een diepgewortelde anti-we-tenschappelijke houding in, maar ze vloeit in feite bijna direct voort uit de gangbare sociologische praktijk.

ePistemologie zonder ◢PsychologieWijsgerige epistemologie is geen eeuwenoud domein. Volgens sommigen be-gint de kennisleer pas bij Immanuel Kant, wij houden het bij René Descartes. Voor de Britse empiristen en nadien bij de psycholoog-epistemologen eind de 19e eeuw is kennisleer een min of meer wetenschappelijk onderwerp, een on-derdeel van de psychologie. De moral philosophy van Adam Smith, John Locke en David Hume worden tegenwoordig vaak gecatalogiseerd als psychologie (e.g. Roediger, Capaldi, Scott G. Paris, & Herman, 2004).

Tegelijk zien we sinds Descartes ook een tegenovergestelde tendens, die episte-mologie eerder ziet als een zelfstandig en aprioristisch veld. Dat betekent niet dat deze denkers epistemologie als niet-wetenschappelijk zagen — zowel Kant en Husserl poogden van hun ‘transcendentale’ epistemologie een nieuwe we-

Page 140: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

126

tenschap te maken — maar in de praktijk betekende dat wel een divergentie van de gedragswetenschappen. Deze wetenschap kon immers niet op een em-pirische basis gebouwd worden, want empirie biedt niet de nodige zekerheid om fundamenten op te bouwen — een feit waar reeds Descartes op hamerde (Dewey, 1990 [1929]).

rené descartesIs het niet bizar om Descartes aan te duiden als één van de symbolen voor de wending die de filosofie heeft genomen weg van de natuurwetenschap en de psychologie? Tom Sorell merkt op over Descartes:

Descartes tied the incontrovertibility of a piece of reasoning not to relations between the forms of premisses and conclusion -- the composition of premisses and conclusion out of the right combinations of subjects and predicates -- but to the impact the propositions made on a mind that had perfected itself sufficiently to reach ideal levels of attentiveness and controlled assent. The introduction into logic of psychological criteria of conclusiveness and truth is now often thought of as a retrograde step. (Sorell, 2000 [1987])

Het is een ambiguïteit die we verder ook nog zullen tegenkomen. Descartes doet zijn best om geest en materie te conceptualiseren als twee verschillende domei-nen. Daar bovenop gaat hij er vanuit dat onze rede tot waarheid kan komen zonder enige inbreng van de empirie. Descartes was dus een a-prioristische ra-tionalist en een dualist. Maar bij nader inzien blijkt zijn criterium om ideeën te beoordelen flagrant ‘psychologistisch’ te zijn, om een anachronistische term te gebruiken. Ideeën moeten duidelijk en onderscheiden zijn volgens Descartes, maar dat is geen logisch kenmerk, het is een mentale eigenschap. We kunnen hierbij alleen maar opmerken dat hijzelf dit niet als een psychologisch crite-rium zag, maar als een internalistisch criterium.

Dit toont nota bene meteen de zwakheid van elk zuiver internalisme: als den-ken dat je goede redenenen hebt voor een positie, voldoende is om die positie te justifiëren, sluit die verantwoording niet uit dat je jezelf zaken wijsmaakt en mijlenver naast de waarheid zit, waardoor we ons de vraag kunnen stellen wat er precies interessant is aan internalistische justificatie en wat we hebben aan de informatie dat iets op die manier ‘verantwoord’ is?

In ieder geval zijn de gevolgen van de cartesiaanse methodologie duidelijk. Ze bevestigt redeneringen en gedachte-experimenten zonder empirische verifi-catie; ze koppelt onderzoek naar onze geest los van de natuurwetenschap. De geest en het mentale leven is niet vatbaar voor psychologisch-fysiologische stu-die.

Page 141: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  127

het britse emPirismeFilosofen als Locke en Hume situeerden hun project binnen de wetenschap. Ik herhaal even Hume z’n bekende uitspraak dat:

When we run over libraries, persuaded of these principles, what havoc must we make? If we take in our hand any volume of divinity or school metaphysics, for instance, let us ask, Does it contain any abstract reasoning concerning quantity or number? No. Does it contain any experimental reasoning concerning matter of fact and existence? No. Commit it then to the flames, for it can contain nothing but sophistry and illusion. (Hume, 1951 [1748], p. 165)

Heel wat filosofen hebben schamper opgemerkt dat we dan ook de boeken van Hume aan stukken moeten scheuren. Maar los van de concrete defecten van het Humeaanse project, moet men inzien dat Hume wel degelijk een soorte-ment psychologie uit de grond probeerde te stampen.

Ook Locke kon op veel kritiek rekenen, toen hij asserteerde dat mensen ook zonder Aristoteles nog steeds goed kunnen redeneren. Dat wil zeggen: logica is een deel van onze psyche, geen bovenmenselijk verschijnsel dat we moeten opgraven of ‘divineren’. Logica en psychologie dienden streng van elkaar ge-scheiden te worden, zo ging het mantra van meer peripatetisch geïnspireerde filosofen, en Locke en kompanen maakten dus een categorische fout. De em-piristen zelf zagen dat uiteraard anders, en wijken daarmee op een belangrijke manier af van de traditie.

Op twee belangrijke punten, echter, blijft hun filosofie in dezelfde lijn als die van Descartes. Ten eerste nemen ze diens funderende ambities over. Vanuit de zekere thuisbasis van onze geest moeten we onze kennis van de externe wereld funderen, een wereld die we in onze geest moeten spiegelen. Deze houding leidt tot dezelfde onbeantwoordbare sceptische vragen als bij Descartes: kunnen wij wel bewijzen dat we kennis hebben van de wereld, en wat zijn onze garanties op de betrouwbaarheid ervan?

Ten tweede is het betwijfelbaar in welke mate men zich weet los te koppelen van voorwetenschappelijk redeneren. De filosoof John Dewey wees ons reeds op deze eigenschap van het empirisme, bijna een eeuw geleden: “For according to them [realists, empiricists and idealists] ‘mind’ constructs the known object not in any observable way, or by means of practical overt acts having a temporal quality, but by some occult internal operation.” (Dewey, The quest for certainty, 1990 [1929], p. 19)

Het argument van Dewey hier is dubbel:

Page 142: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

128

de empiristen geven een interpretatie van de fysiologisch beschikbare (1) gegevens, maar ze dragen er op geen enkele manier aan bij — het Reidi-aanse argument

kennis wordt geconceptualiseerd als iets atemporeels, terwijl onze ken-(2) nisvergaring en toetsing een manifest temporeel proces is

kant: het synthetische a PrioriImmanuel Kant, zoals zoveel filosofen, wou een nieuw soort wetenschap creëe-ren. Zoals zovelen is hij daar ook in gefaald, maar het lijkt een indicatie te zijn van het feit dat Kant zich inzette voor een integratie van wijsbegeerte en weten-schap. Een oppervlakkige lezing van Kant, zoals die van de psycholoog Dan Gil-bert, lijkt dat te bevestigen: Kant, zo Gilbert, is een protopsycholoog die als eer-ste inzag dat onze geest niet zomaar een tabula rasa is waar data wordt binnen-gegoten en door een general-purpose rationaliteit verwerkt tot kennis, maar integendeel, dat onze geest onze kennis structuur geeft. (Gilbert D. , 2006)

De interpretatie van Kant als de eerste die de constituerende eigenschappen van de geest ten volle inzag, is misschien wat simplistisch maar ze houdt steek as far as it goes. Dat maakt hem ook de eerste ‘echte’ kennistheoreticus. Men zou zich echter grondig vergissen als men hier een protopsychologie in ziet. Waar-schijnlijk één van de belangrijkste eigenschappen van Kant zijn theorie is dat deze structuur die aan kennis wordt opgelegd niet empirisch beschreven wordt (of kan worden) maar enkel via de transcendentaalfilosofie kan benaderd wor-den. Van een toenadering tussen wetenschap en wijsbegeerte kan men hier dus alleszins niet spreken, eerder van een verdere splitsing.

In de 20e eeuw zou het gros van de Anglo-Amerikaanse filosofen zijn idee van een synthetisch a priori verwerpen maar de daaraan gekoppelde visie van wijs-begeerte als individueel studiedomein dat niet gelinkt is aan de wetenschap-pen zou blijven.

het Probleem van de objectiviteitLaat ons nogmaals William Wollaston citeren: “When I begin to move myself, I do it for some reason and with respect to some end. But who can imagine mat-ter to be moved by arguments, or ever ranked syllogisms and demonstrations among levers and pulleys?” Natuurwetenschap kan dus niks zeggen over de mens en zijn cultuur. De figuur die we het sterkst associëren met dat idee is Wilhelm Dilthey (1833-1911). Eerder dan daarom de natuurwetenschappen te bekritiseren stelt hij voor dat de geesteswetenschappen beter kunnen doen om-dat ze een andere methode gebruiken (of zouden moeten gebruiken) bij hun onderzoek. De bekende uitspraak volgt: natuurwetenschap probeert te verkla-

Page 143: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  129

ren, geesteswetenschap probeert te begrijpen. Het is niet zo dat de natuurwe-tenschap verkeerd zit; enkel zo dat haar perspectief, dat zoveel vruchten ople-vert in het eigen domein, niet echt bruikbaar is om de menselijke sfeer (met zijn zingeving, betekenisgeving, culturele producten en zo verder) te vatten.

Maar het probleem werd niet enkel besproken in de Duitstalige wereld. Russell beschrijft het probleem op een héél andere manier, en stelt een interessante paradox ter sprake in het openend hoofdstuk van zijn Analysis of Matter:

The evidence for the truth of physics is that perceptions occur as the laws of physics would lead us to expect-e.g. we see an eclipse when the astronomers say there will be an eclipse. But physics itself never says anything about perceptions; it does not say that we shall see an eclipse, but says something about the sun and moon. The passage from what physics asserts to the expected perception is left vague and ca-sual; it has none of the mathematical precision belonging to physics itself. We must therefore find an interpretation of physics which gives a due place to perceptions, if not, we have no right to appeal to the empirical evidence. (Russell 1927, p. 7)

William James had enige jaren daarvoor dezelfde eis gesteld, namelijk dat onze concrete ervaring een passende plaats moet krijgen in het geheel van ons we-reldbeeld:

To be radical, an empiricism must neither admit into its constructions any ele-ment that is not directly experienced, nor exclude from them any element that is directly experienced. . . . a real place must be found for every kind of thing experi-enced, whether term or relation, in the final philosophic arrangement. (James 1912, Essay II ¶2)

Het paradoxale element is dat, in het licht van de moderne fysica, de wereld vaak geschetst wordt als “whizzing atoms” en het niet direct duidelijk is in hoe-verre er plaats is voor onze concrete ervaring: een universum vol betekenis en waarde, of voor de minder sentimentelen onder ons: een hele hoop zaken die enkel op semantisch, niet op ‘syntactisch’ niveau te vatten zijn, in de woorden van Dennett.

Ook Edmund Husserl wijdde zijn Krisis der europaischen Wissenschaften aan het “probleem van de subjectiviteit”. Frege als later Popper zullen het hebben over de “third realm” van het objectieve niet-reële. Daniel Dannett verklaart de ‘sub-jectieve’ aspecten van onze waarneming, die we volgens Russell intact moeten houden, door zijn ‘intentional stance’. John Searle meent dat al deze voorgaan-de oplossingen toch niet je dat zijn, en stelt dat de de grootste taak die vandaag voor ons ligt als wijsgeren, het naturaliseren is van onze kijk op intentionaliteit, moraliteit, betekenis en taal. Dat betekent: deze aspecten van het menselijke le-ven in al hun volheid proberen vatten zonder ze daarmee los te koppelen van

Page 144: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

130

ons fysieke bestaan. Dat betekent niet deze fenomenen wegredeneren, zoals tot nu toe al te vaak is gebeurd volgens Searle (Searle 2006).

de analytische filosofieNog maar weinig filosofen spreken tegenwoordig over onze discipline als “eer-ste wetenschap” en een zeker common-sensisme genre Moore is goed ingebur-gerd. “Merely to have a sensation is already to be outside that circle [...] of our own ideas and sensations.” (Moore 1922, p. 27 in Biletzki & Matar, 1998, p. 183) Het logisch positivisme van de eerste helft van de twintigste eeuw hield zich ook niet bezig met de fundamenten van onze kennis: wetenschap heeft geen externe fundering nodig maar fundeert zichzelf, en de enige taak die nog weg-gelegd is voor wijsgeren is die van rationele reconstructie.

Anderzijds is in de 2e helft van de 20e eeuw de kennisleer terug op de voor-grond gekomen bij debatten rond realisme en het Cartesiaanse project (om en-kel door middel van de rede te bepalen wat geldt als kennis) heeft daarmee weer een plaats gevonden in het filosofische denken, na een afwezigheid van bijna een halve eeuw. Dit geldt in mindere mate ook voor kennistheoretici die zich oriënteerden op conceptuele studie omdat ook een analyse van het concept jus-tificatie bij deze filosofen gebeurt zonder empirische inbreng.

Logische analyse is niet gewoon onderzoek dat omwille van zijn aard niet bij-zonder veel empirische methodologie gebruikt, maar is wel degelijk a priori (ook al gebruikt men meestal dat woord niet). Door zuiver te denken iets zeg-gen over de werkelijkheid bleef de droom van veel filosofen:

The real question is: Is there anything we can think of which, by the mere fact that we can think of it, is shown to exist outside our thought? Every philosopher would like to say yes, because a philosopher’s job is to find out things about the world by thinking rather than observing. If yes is the right answer, there is a bridge from pure thought to things. If not, not. (Russell, 1984 [1945], p. 411)

Het is pas de laatste dertig of veertig jaar dat filosofen weer resoluut “nee” dur-ven antwoorden op die vraag, en daarmee de rol die Russell ziet voor filosofen weigeren.

Page 145: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  131

aPPendix c: bibliografisch essayWie zijn weg zoekt in de literatuur rond het naturalisme loopt gemakkelijk verloren. Niet alleen omdat naturalisme zo’n brede term is, maar ook omdat de boeiende en uitdagende werken bedolven liggen onder een berg van middel-matig materiaal. Daarom dit bibliografisch essay als aanvulling op de reguliere bibliografie.

mechanicisme en materialismeHet mechanicisme heeft een sterke impressie nagelaten op de zelfperceptie van wetenschappers en op het wereld- en mensbeeld van denkers sinds de ze-ventiende eeuw. De klassieke behandeling van het mechanicisme is De mechani-sering van het wereldbeeld van E. J. Dijksterhuis uit 1950. Niet het recentste boek, maar nog steeds tsjokvol met inzicht.

Wie het wat lichter wil houden, en toch inzicht wil krijgen in hoe de negen-tiende-eeuwse cultuur dacht over mechanicisme, kan terecht bij Living Dolls van Gaby Wood uit 2002. De rode draad zijn de levende poppen van Jacques de Vaucanson en consoorten, in die tijd een controversieel onderwerp omdat ze suggereerden dat misschien ook de mens niet veel meer is dan denkende ma-terie, zoals Joseph Priestley opperde.

Over de intrusie van statistische methoden in de menswetenschappen — en de bijbehorende discussies over de vrije wil — is Ian Hacking één van de grootste authoriteiten. The Emergence of Probability (’75) en The Taming of Chance (’90) be-handelen de invloed die statistische methoden hadden op de vroege menswe-tenschap bij Quetelet, Laplace en Comte. Hacking heeft daarrond ook heel wat papers gepubliceerd die de moeite waard zijn.

Dit stukje cultuur is vooral een deel van de Europese geschiedenis, maar de Verenigde Staten waren niet doof voor de discussies aan de andere kant van de oceaan. Louis Menand verklaart in zijn The Metaphysical Club (’01) hoe het Ame-rikaanse pragmatisme tot stand kwam in dat intellectueel milieu.

Een gedegen maar licht verteerbare discussie van de Science Wars en de so-ciology of scientific knowledge (SSK) kan je vinden bij James Robert Brown in zijn Who Rules in Science? An Opinionated Guide to the Wars uit 2001. Een contemporaine bespreking van de SSK die heel wat wijdverspreide kritieken op de stroming aanstipt (weliswaar niet allemaal terecht) is het hoofdstuk over

Page 146: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

132

de sociologie van de kennis in het tweede deel van Karl Popper zijn — verder overschatte — The Open Society and Its Enemies. Verder zijn de primaire werken van Martin Kusch en David Bloor vlot leesbaar.

PsychologismeHet psychologisme en haar rol in de geschiedenis van de wijsbegeerte is een schromelijk ononderzocht onderwerp, al komt er de laatste jaren enige verbe-tering in. Het werk van Kusch uit 1995, Psychologism, is fenomenaal in haar de-tail en subtiliteit. Hij doet zijn best om zowel de sociale als de argumentatieve kant van het debat naar voren te brengen. Dat lukt vaak, maar niet altijd: Kusch duikt meteen in de discussie, en geeft nogal weinig achtergrond over waar de psychologisten zich zoal mee bezighielden, wat het moeilijk maakt om te eva-lueren hoe scherp de kritieken van de anti-psychologisten snijden.

Het kan Kusch niet verweten worden, maar er is nog nood aan studies over de bredere, internationale context van het Duitse debat. Er waren parallelle Ame-rikaanse discussies (onder meer in verband met het pragmatisme) en de rest van Europa was op de hoogte van de gaande discussies in het taalgebied. Boven-dien is het te eenvoudig om het anti-naturalisme en anti-psychologisme van de twintigste eeuwse analytische wijsbegeerte volledig terug te voeren op Frege, zoals ook Kitcher oppert (Kitcher, 1992).

Een andere kijk op de discussies rond psychologisme in Duitsland vinden we bij de te jong gestorven Edward Reed, die in zijn From Soul to Mind het debat kadert binnen de ontwikkeling van de psychologie eerder dan vanuit het per-spectief van de filosofie.

analytische filosofieDe studie van de oorsprong van de analytische filosofie — belangrijk voor wie wil weten tegen welke achtergrond de vroege naturalisten opereerden — was tot enkele jaren geleden in hetzelfde bedje ziek als die van het psychologisme. Je vond weliswaar héél wat studies die in detail de doctrines van Frege, Russell, Wittgenstein en zoverder behandelden, maar weinig over hoe de vroege analy-tici hun eigen project zagen en wat de bredere sociale en intellectuele context ervan was.

We spreken uiteraard over een ontstaan dat amper honderd jaar oud is, dus heel wat tekortkomingen in de secundaire literatuur kunnen opgevangen wor-den door een aantal meer persoonlijke documenten van deze filosofen die in omloop zijn. Ik denk aan A. J. Ayer en zijn Russell and Moore: the analytical heri-tage (1971) en Reflection on American Philosophy from Withinvan Roy Wood Sellars waarin hij op semi-autiobiografische manier vertelt hoe de analytische filoso-

Page 147: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  133

fie langzaam de universiteiten veroverden en hoe dat gepercipieerd werd door toen actieve filosofen: wat sprak hen zo aan aan deze methode, waren er scepti-sche noten, duurde het lang voor de analytische methode dominant werd?

De laatste jaren zijn er ook degelijke secundaire werken te vinden. The story of analytic philosophy uit 1998, een verzameling papers geredigeerd door Biletzki en Matar, is zeer inzichtelijk. In verband met het logisch empirisme is de bun-del die geredigeerd werd door Ron Giere en Alan Richardson: Origins of Logical Empiricismuit 1996 een aanrader, net als het werk van Michael Friedman uit 1999 en dat van Glock dat dit jaar uitkwam.

anti-cartesianismeAnti-cartesianisme is vrij flou als stroming, maar een aantal werken zijn en blijven essentieel. Philosophy and the Mirror of Nature(’79) van Richard Rorty is een vernietigende kritiek van de analytische epistemologie. Het is één van zijn vroege werken, dus laat je niet leiden door de reputatie die hij in zijn latere ja-ren heeft opgebouwd als continentale dweper. Als bijtende kritiek op het analy-tische project kan ook The Uses of Argument van Stephen Toulmin tellen — veel mensen hebben nog steeds het verkeerde idee dat het werk een argumentatie-theorie voorstelt, terwijl het in essentie een metaepistemologisch werk is.

Deel I van Philosophy in the Flesh uit 1999 van George Lakoff en Mark Johnson is ook goed als kijk op het failliet van de analytische kennisleer en de nood aan een doorgedreven naturalisme.

Als kritieken op de analytische methodologie vermelden we verder nog The Pa-thologies of Standard Analytic Epistemology, een paper van J. D. Trout en Michael Bishop, alsook de bundel papers Rethinking Intuition uit 1998, geredigeerd door William Ramsey en William DePaul.

naturalistische ePistemologieThe naturalists return van Kitcher is het evidente vertrekpunt. Een turf van een artikel vol voetnoten, maar inzichtelijk en de verwijzingen en bibliografie zet-ten je op weg. Er zijn er zeer veel, en in die zin is de paper bijna een bibliografie van de naturalistische wijsbegeerte, maar met begeleidende commentaar. Kit-cher bevestigt ook mijn punt dat anti-cartesianisme en psychologisme de twee kanten zijn van het naturalisme, al gebruikt hij andere termen.

Jaegwon Kim kent de filosofie van W. V. Quine als geen andere, al doen bepaalde van zijn stellingen en kritieken de wenkbrauwen fronsen. Zo moet epistemolo-gie volgens Kim niet spreken over waarheid, want dat is een semantisch-meta-fysisch concept.

Page 148: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

134

Mijn appreciatie voor de klassieke pragmatisten overstijgt die van veel filoso-fen, maar zelfs diegenen die enkel geïnteresseerd zijn in hedendaagse natu-ralistische epistemologie doen er goed aan een paar basiswerken te lezen. De pragmatisten schreven en dachten vaak programmatisch en concentreerden zich op metafilosofie, wat zeer waardevol is om een algemeen kader te hebben waarin men kan filosoferen. Dewey z’n The Quest for Certainty en James’ Prag-matism, alsook Peirce z’n verwerping van de cartesiaanse filosofie in Questions Concerning Certain Faculties Claimed for Man en het vervolg Some Consequences of Four Incapacities zijn de moeite om mee te beginnen (Questions concerning some faculties claimed for man; en het vervolg Some consequences of four in-capacities).

Veel van de beschikbare bloemlezingen, zoals die van Kornblith, zijn helaas vrij middelmatig.

evolutionaire ePistemologieWie hoopt bij te lezen over de evolutionaire epistemologie moet enig doorzet-tingsvermogen aan de dag leggen. Het is moeilijk om te vinden wat je zoekt om-dat wijsgeren vaak het onderscheid niet maken tussen wat Michael Bradie de Evolution of Epistemological Mechanisms (EEM) ende Evolutionary Epistemology of Theories (EET) noemt. EET handelt over de vraag in welke mate de evolutie van theorieën verloopt volgens een proces dat analoog is aan biologische evolutie. Boeiend, maar irrelevant voor wie iets wil weten over naturalistische epistemo-logie — daarvoor moet je terecht bij werken in het EEM genre. Dat lijkt mak-kelijk, maar sommige filosofen lijken het zinnig te vinden om beide onderwer-pen op een hoop te gooien en door elkaar aan bod te laten komen in bundels van papers en soms zelfs binnen éénzelfde paper. De enige link die beide pro-gramma’s met elkaar hebben is dat ze een naam delen: ik ben nog geen enkele paper in de EET-traditie tegengekomen die zichzelf binnen het naturalistische project plaatst of daar iets mee te maken heeft.

Evolution, Cognition and Realism dat Nicholas Rescher in 1990 samenstelde, is zo’n warrig werk, maar bevat desalniettemin enkele goede bijdragen van Mi-chael Ruse, Ron Giere, Michael Bradie, William Bechtel en Alvin Goldman. Het werk dat Callebaut en Pinxten redigeerden (1987) en dat volgt uit een congres hier in Gent in de jaren ’80 is ook zo’n mengelmoes, met als voornaamste ver-schil dat er meer oersaaie stukken in staan dan in Rescher en dat nogmaals be-wezen wordt dat Vlamingen geen degelijk woord Engels kunnen neerpennen. Het loont echter om het werk toch even vast te nemen, want de bijdragen van Cetina, Vollmer en Clark zijn de moeite, en het werk bevat een zo goed als vol-ledige bibliografie van werken in de evolutionaire epistemologie — tenminste werken die verschenen voor of tijdens 1987, een geupdatete versie van de bi-bliografie van Campbell.

Page 149: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

  135

Evolutionaire psychologie is natuurlijk geen epistemologie, maar ook daar valt voer te vinden dat elke naturalist wel interesseert. De primer van John Tooby en Leda Cosmides die je kan nalezen op hun website is ook methodologisch interessant omdat ze pleiten voor een toenadering van de sociologie, psycho-logie en antropologie met de biologie — iets dat veel te lang op zich heeft laten wachten, omdat sociale wetenschappers er graag van uitgaan dat onze cultuur het biologische overstijgt of er uit opgroeit zonder er veel mee te maken te heb-ben.

filosofie van de sociale wetenschaPPenHet werk van Michael Bishop en J.D. Trout over psychologie en filosofie voelt als een zomerbriesje voor wie eerst Goldman, Kornblith en Ruse doorploegde. Hoewel de voornoemde auteurs heel wat waardevolle dingen schrijven, slagen ze er maar zelden in om te enthousiasmeren. Bishop en Trout doen dat wel. Dat betekent dat ze soms kort door de bocht gaan en hun kritieken op het analyti-sche project zijn niet altijd eerlijk, maar ze leggen de vinger op een zere wonde en bieden met hun op de psychologie van het redeneren geïnspireerde episte-mologie een interessante én concrete visie over waar de filosofie naartoe moet. Ter nuancering: de bespreking van hun Epistemology and the Psychology of Hu-man Judgment door Alan Goldman is een waardevolle aanvulling.

Ook Alvin Goldman zegt heel wat over sociale epistemologie en de link tussen psychologie als kennisleer. Goldman noemt zijn door de psychologie geïnspi-reerde project epistemics, niet omdat hij meent dat geen ‘echte’ kennisleer is, maar omdat hij beseft dat de gedetailleerde studie van cognitieve processen die hij voorstelt, ver verwijderd ligt van de besognes van de traditionele epistemo-logie.

Steve Fuller, tot slot, is de authoriteit op vlak van sociale epistemologie — hij richtte onder meer in 1987 het academisch tijdschrift Social Epistemology op, en schreef iets later een gelijknamig boek dat min of meer een standaardwerk is. Of we in de toekomst nog veel werk van Fuller moeten verwachten, valt te be-twijfelen. De laatste tijd komt hij vooral in de aandacht omwille van zijn steun voor Intelligent Design.

Het academische tijdschrift Synthese wijdde in 1987 een volledig nummer aan de sociale epistemologie, namelijk vol. 73 no. 1. Het gebied is sinds toen uiter-aard een pak veranderd, maar de bijdragen in die editie hebben sterk tot de zichtbaarheid van het vakgebied bijgedragen, niet in het minste omdat ze Ful-ler aanzetten tot het oprichten van het voornoemde tijdschrift.

Page 150: Psychologisme, anti-cartesianisme en naturalisme...Naturalisme kan zichzelf pas bevestigen als een volwassen en volwaardige stro-ming in de wijsbegeerte eens ze een stevig project

136

aPPendix d: een tijdslijn